Neologismen in De Belgische Voetbaltaal
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009 Neologismen in de Belgische voetbaltaal Masterproef voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van master in de Promotor: taal- en letterkunde: twee talen (Ned-Dui) Dr. T. Colleman door Lieselot Bellemans. Universiteit Gent Academiejaar 2008-2009 Neologismen in de Belgische voetbaltaal Masterproef voorgelegd aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van master in de Promotor: taal- en letterkunde: twee talen (Ned-Dui) Dr. T. Colleman door Lieselot Bellemans. Woord vooraf Ik heb besloten om mijn masterproef aan neologismen in de Belgische voetbaltaal te wijden. Mijn interesse voor zowel sport, en meer bepaald voetbal, als taal(kunde) bepaalden al snel de keuze voor deze masterproef. Mijn twee grote interesses verenigd zien in één scriptie sprak me erg aan. In dit woord vooraf wil ik mijn dank betuigen aan alle mensen die mij geholpen hebben bij de totstandkoming van deze scriptie. In eerste instantie wil ik mijn promotor, dr. T. Colleman, bedanken voor de hulp die ik van hem kreeg. Ik kreeg van hem niet enkel interessante taalkundige opmerkingen en aanwijzingen om mijn scriptie naar een hoger niveau te tillen, hij gaf me daarenboven ook veel goede moed. Daarnaast wil ik mijn ouders bedanken voor de financiële en morele steun die ze me gedurende deze vier jaar gaven. Ten slotte gaat een grote dankbetuiging uit naar mijn vriend Tom voor de morele steun en vele aansporingen op momenten waarop het allemaal wat moeilijker ging. Inhoudsopgave: Woord vooraf Inhoudsopgave I 1. Inleiding 1 2. Woordvorming 4 2.1. Inleiding 4 2.2. Woordenboeken 4 2.3. De ontstaansgeschiedenis van nieuwe woorden 6 2.4. Verschillende procedés 7 2.4.1. Betekenisuitbreiding 8 2.4.2. Productieve woordvormingsprocedés 8 2.4.2.1. Samenstelling 9 2.4.2.2. Afleiding 11 2.4.2.3. Samenstellende afleiding 12 2.4.3. Incidentele analogische nieuwvormingen 12 2.4.4. Klanknabootsingen, letterwoorden, afkortingen en splinterwoorden 13 2.4.4.1. Klanknabootsing 13 2.4.4.2. Letterwoorden 13 2.4.4.3. Afkortingen 13 2.4.4.4. Splinterwoorden 13 2.4.5. Leenwoorden 14 2.4.5.1. Inleiding 14 2.4.5.2. Vormen van ontlening 14 2.4.5.3. Hoe verloopt ontlening? 15 2.4.5.4. Noodzakelijke en niet-noodzakelijke ontleningen 15 2.4.5.5. Aanpassing van leenwoorden 16 2.5. Neologismen 18 I 2.5.1. Enge en ruime benadering van het begrip ‘neologisme’ 19 2.5.2. Neologismen en de media 20 3. Methodologie 21 3.1. Inleiding 21 3.2. Selectie van het onderzoeksdomein 21 3.3. Toelichting bij ‘Definities van de verzamelde termen’ 22 3.4. Toelichting bij ‘Resultaten van het leenwoordenonderzoek’ 25 3.5. Mediargus 27 3.5.1. Inhoudsomschrijving 27 3.5.2. De tekstbronnen in Mediargus 27 3.5.3. Het gebruik van Mediargus 28 3.5.4. Tekortkomingen 29 4. Definities van de verzamelde termen 31 5. Resultaten van het leenwoordenonderzoek 111 5.1. Grinta 111 5.1.1. Inleiding 111 5.1.2. Betekenis 112 5.1.3. Onderzoeksvragen 113 5.1.4. Datamateriaal 113 5.1.5. Verspreiding in de tijd 114 5.1.6. Verspreiding over kranten 116 5.1.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 120 5.1.7.1. Verspreiding in de tijd 120 5.1.7.2. Verspreiding over kranten 122 5.1.7.3. Mogelijke verklaringen 123 5.1.8. Synoniemen 127 5.1.9. Conclusie 127 5.2. Mercato 129 II 5.2.1. Inleiding 129 5.2.2. Betekenis 129 5.2.3. Onderzoeksvragen 131 5.2.4. Datamateriaal 131 5.2.5. Verspreiding in de tijd 133 5.2.6. Verspreiding over kranten 135 5.2.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 140 5.2.8. Synoniemen 146 5.2.9. Conclusie 148 5.3. Schwalbe 150 5.3.1. Inleiding 150 5.3.2. Betekenis 150 5.3.3. Onderzoeksvragen 153 5.3.4. Datamateriaal 153 5.3.5. Verspreiding in de tijd 156 5.3.6. Verspreiding over kranten 157 5.3.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 162 5.3.8. Synoniemen 169 5.3.9. Conclusie 171 5.4. Torinstinct 173 5.4.1. Inleiding 173 5.4.2. Betekenis 173 5.4.3. Onderzoeksvragen 174 5.4.4. Datamateriaal 174 5.4.5. Verspreiding in de tijd 177 5.4.6. Verspreiding over kranten 179 5.4.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 181 5.4.8. Synoniemen 190 5.4.9. Conclusie 191 5.5. Clean sheet 192 5.5.1. Inleiding 192 5.5.2. Betekenis 192 5.5.3. Onderzoeksvragen 193 5.5.4. Datamateriaal 193 III 5.5.5. Verspreiding in de tijd 195 5.5.6. Verspreiding over kranten 196 5.5.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 198 5.5.8. Synoniemen 204 5.5.9. Conclusie 204 5.6. Box-to-box 206 5.6.1. Inleiding 206 5.6.2. Betekenis 206 5.6.3. Onderzoeksvragen 208 5.6.4. Datamateriaal 208 5.6.5. Verspreiding in de tijd 210 5.6.6. Verspreiding over kranten 212 5.6.7. Toelichting bij de onderzoeksvragen 213 5.6.8. Synoniemen 219 5.6.9. Conclusie 219 6. Conclusies 221 6.1. Inleiding 221 6.2. Neologismen 222 6.3. Verspreiding in de tijd 222 6.4. Verspreiding over kranten 225 6.5. Vreemde leenwoorden 226 6.6. Band met herkomstland 227 6.7. Waardeoordeel 228 6.8. Synoniemen 229 6.9. Samenvatting 230 7. Bibliografie 231 IV 1. Inleiding Taal is voortdurend in beweging. Dit merken we niet alleen wanneer we kranten lezen en zodoende nieuwe woorden ontdekken, maar ook aan het feit dat geen twee woordenboekedities hetzelfde zijn. Er komen telkens nieuwe woorden bij en er verdwijnen er. Van Bree (1996: 192) zegt hierover dat „ook nieuwvorming effect heeft op het woordenboek: nieuw gevormde woorden (neologismen) worden erin opgenomen als ze door de taalgemeenschap of een belangrijk deel daarvan zijn aanvaard.‟ Ook Van Sterkenburg (1997: 344) beaamt deze stelling. Beide auteurs hebben het vooral over nieuwe woorden in de gevestigde woordenboeken. Wanneer zo‟n „nieuw woord‟ in een gevestigd woordenboek opgenomen wordt, houdt dit echter wel in dat de „nieuwe woorden‟ al een tijdje in onze taal voorkomen. Van Dale Groot woordenboek der Nederlandse taal, het standaardwerk van de Nederlandse woordenschat, neemt immers pas na een periode van drie jaar een neologisme op (Sanders 2000: 11). Dit betekent tevens dat woorden die slechts sporadisch voorkomen of modewoorden niet in dit woordenboek opgenomen zullen worden. Ook woorden die tot specifieke domeinen behoren, zoals sporttaal, worden vaak niet in de standaardwerken opgenomen (Van Sterkenburg 1997: 337). Omdat woorden al een hele tijd in onze taal aanwezig moeten zijn vooraleer ze opgenomen worden in de standaardwoordenboeken en door het feit dat onder andere specifieke sporttermen vaak niet worden opgenomen in diezelfde woordenboeken, is het duidelijk dat er een lacune ontstaat. Wij hebben met deze masterproef getracht om een deel van deze tekortkomingen op te vangen door ons te richten op één specifiek domein, namelijk de voetbaltaal, en door ons enkel bezig te houden met recente voetbalwoorden. In deze masterproef concentreren we ons op de woordenschat. We hebben het hier niet over nieuwe zinsconstructies, temeer omdat onder andere De Caluwe (2003: 329) al aantoonde dat de grammatica van een taal minder aan verandering onderhevig is dan de uitspraak en de woordenschat. Het is logisch dat substantieven de grootste lexicale dynamiek ondergaan, omdat zij de maatschappelijke ontwikkelingen het best weerspiegelen (De Caluwe 2003: 331). Een tweede categorie van woorden, die iets minder onderhevig is aan lexicale dynamiek is volgens De Caluwe (2003: 332) de woordsoort „adjectieven‟. Werkwoorden zijn volgens hem nog minder vatbaar voor veranderingen. Ook in onze scriptie is deze logica merkbaar. Bij de verzameling van onze onderzoeksgegevens viel ook ons op dat substantieven 1 het merendeel van de attestaties uitmaakten, gevolgd door adjectieven en werkwoorden. Wij namen tevens een andere categorie onder de loep, namelijk de uitdrukkingen. De titel van deze masterproef „Neologismen in de Belgische voetbaltaal‟, licht al een tip van de sluier op waarover we het in wat volgt, zullen hebben. Neologismen vormen het belangrijkste onderdeel van dit onderzoek. De scriptie bestaat uit twee grote delen, een lexicografisch en een lexicologisch deel. In het eerste lexicografische deel leveren we een bijdrage aan het opvullen van de hierboven beschreven lacune in de woordenboeken door een aantal specifieke voetbalwoorden en -uitdrukkingen van een woordenboekdefinitie te voorzien. Hiervoor hebben we gedurende vijf maand (augustus - december 2008) elke dag een groot aantal sportkranten doorgenomen met het oog op de inventarisatie van mogelijke Belgisch-Nederlandse neologismen. In dit lexicografische deel nemen we ter illustratie altijd een voorbeeld uit een krant op. In ons tweede lexicologische deel gaan we nader in op zes recente leenwoorden, namelijk grinta, mercato, schwalbe, torinstinct, clean sheet en box-to-box. Deze zullen we heel gedetailleerd bestuderen, in de hoop iets meer te weten te komen over het gedrag en de verspreiding van deze nieuw ontstane leenwoorden. Om tot onze bevindingen te komen, hebben we gebruik gemaakt van de digitale persdatabank Mediargus. Het gebruik van Mediargus komt later, bij de behandeling van de methodologie, nog uitgebreid aan bod. Bij de keuze van deze leenwoorden viel ons oog op zes leenwoorden die afkomstig zijn uit drie verschillende talen, namelijk het Italiaans, het Duits en het Engels. Tot slot van deze inleiding geven we een kort overzicht van de structuur van de scriptie. Na de inleiding volgt een theoretisch hoofdstuk over het ontstaan van nieuwe woorden, over de plaats van nieuwe woorden in woordenboeken en over de verschillende procédés voor de vorming van nieuwe woorden.