1820 - 1958 Rijksmuseum Van Natuurlijke Historie L.B
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
rijksmuseum van natuurlijke historie historie natuurlijke van rijksmuseum 1820 - 1958 RIJKSMUSEUM VAN NATUURLIJKE HISTORIE l.b. holthuis l.b. holthuis 1820-1958 RIJKSMUSEUM VAN NATUURLIJKE HISTORIE L.B. HOLTHUIS INHOUD INLEIDING 7 VOORGESCHIEDENIS TOT EN MET DE OPRICHTING IN 1820 7 VOORSPEL 9 STICHTING VAN HET MUSEUM 10 NAAM 10 SAMENSTELLING DER COLLECTIE BIJ OPRICHTING 10 COLLECTIE TEMMINCK 11 VERZAMELING DER LEIDSE UNIVERSITEIT 14 ‘S LANDS KABINET VAN NATUURLIJKE HISTORIE 15 DATUM DER STICHTING 17 PERIODE TEMMINCK 1820-1858 17 BEHUIZING 18 PERSONEEL 18 DIRECTEUR 25 ADMINISTRATIE 27 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL 27 mineralogie 28 vertebrata 31 evertebrata 36 TECHNISCH PERSONEEL 39 BIBLIOTHEEK 39 PUBLIKATIES 41 PERIODE SCHLEGEL 1858-1884 42 BEHUIZING 43 PERSONEEL 43 DIRECTEUR 51 ADMINISTRATIE 52 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL 52 mineralogie en geologie 53 vertebrata 60 entomologie 61 evertebrata 67 TECHNISCH PERSONEEL 68 BIBLIOTHEEK 69 PUBLIKATIES 73 PERIODE JENTINK 1884-1913 75 BEHUIZING 77 PERSONEEL 77 DIRECTEUR 79 ADMINISTRATIE 79 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL 79 vertebrata 87 entomologie 94 evertebrata 97 TECHNISCH PERSONEEL 99 BIBLIOTHEEK 100 PUBLIKATIES 103 PERIODE VAN OORT 1913-1933 103 BEHUIZING 104 ONDERWIJS 105 PERSONEEL 105 DIRECTEUR 107 ADMINISTRATIE 108 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL 108 vertebrata 111 entomologie 118 evertebrata 122 TECHNISCH PERSONEEL 122 BIBLIOTHEEK 123 PUBLIKATIES 123 ILLUSTRATIES 127 PERIODE BOSCHMA 1933-1958 130 BEHUIZING 131 OORLOGSTIJD (1940-1945) 133 ONDERWIJS 134 PERSONEEL 134 DIRECTEUR 137 ADMINISTRATIE 137 WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL 137 vertebrata 138 vogels 139 zoogdieren 140 reptilia en amphibia 142 vissen 142 arthropoda 150 evertebrata 151 mollusca 152 collectie Dubois 155 TECHNISCH PERSONEEL 156 BIBLIOTHEEK 157 ARCHIEF 157 PUBLIKATIES 158 ILLUSTRATIES 160 LITERATUUR 165 INDEX 172 COLOFON VOORWOORD p 9 augustus 1820 is het ‘s Rijksmuseum van Natuurlijke Historie bij OKoninklijk Besluit door Koning Willem I opgericht. In 1995 bestaat het museum, heden ten dage Nationaal Natuurhistorisch Museum (NNM) geheten, 175 jaar. Het museum heeft in die jaren niet alleen een internationaal vermaarde collectie opgebouwd, maar ook een daaraan verbonden rijke historie. In vele geschriften is die historie vastgelegd. Het bekendste daarvan is het proefschrift van dr Agatha Gijzen uit 1938, dat de periode 1820-1915 in extenso behandelt. Aan de geschiedenis van het voormalige Rijksmuseum van Geologie en Minera- logie dat van 1878 tot 1986 een zelfstandig bestaan leidde, is Scripta Geologica 48 geheel gewijd. Toch bleek nog zeer veel interessant materiaal in de archieven van het museum verborgen te liggen. Dr L.B. Holthuis heeft op bewonderenswaardige wijze zijn naspeuringen in die archieven op schrift gesteld. De directie vond het een goede gedachte zijn manuscript dat de periode 1820-1958 omvat, ter gelegenheid van het 175-jarig jubileum uit te geven. Het boek gaat eerst en vooral over de mensen, die hun beste krachten aan het museum gegeven hebben. Vandaar dat het ook in de eerste plaats bedoeld is voor de mensen, die nu in het museum werken of op enigerlei wijze zeer nauw aan het museum verbonden zijn (geweest). Lezing van het boek geeft een boeiend inzicht in de moeite, die men zich getroost heeft het museum te maken tot een van de belangrijkste natuurhistorische musea ter wereld. Dat schept verplichtingen. Verplichtingen om de nieuwe fase in het bestaan van het museum met succes te voleinden. De ons gestelde opdracht om de in 175 jaar opgebouwde collectie en kennis daarover, ook buiten de kring van pro- fessionele beoefenaars van zoölogie en geologie, te presenteren aan een breed publiek in een nieuw gebouw is geen eenvoudige. De inzet van vele van onze voorgangers kan ons daarbij tot voorbeeld strekken. Tot die voorgangers kan zeker ook de schrijver van dit boek gerekend worden, de nog immer aktieve oud- conservator dr L.B. Holthuis. Wij zijn hem veel dank verschuldigd. drs W.G. van der Weiden Algemeen Directeur INLEIDING e belangrijke rol die het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie steeds in de Dinternationale wetenschappelijke wereld gespeeld heeft, is in de eerste plaats te danken aan de activiteit, de inzet en de bekwaamheid van het personeel en aan de leidinggevende kwaliteiten, de kunde en de persoonlijkheid van de diverse directeuren. Een studie van de goed bewaarde archieven van het Museum maakt dit overduidelijk. In het hier volgende verslag is getracht een idee te geven van de personen die het instituut tot bloei gebracht hebben, hun taken, en hoe deze werden uitge- voerd. De werkzaamheden van het personeel vormen hier natuurlijk de hoofd- schotel, maar ik heb ook getracht, waar mogelijk, enig licht te laten schijnen over de persoonlijke eigenschappen en de aard van de verschillende ambtenaren. Gegevens over dit menselijke aspect werden vaak slechts bij toeval gevonden, en moesten worden opgemaakt uit terloopse opmerkingen in brieven en andere documenten die zich in het archief van het Museum bevinden. Sommige inlich- tingen werden verkregen uit gesprekken met oudere ambtenaren, die graag over de ‘goede oude tijd’ reminisceerden. Door dit wat ongeregelde aanbod van gege- vens is de tekst hier en daar wat onevenwichtig geworden, en is er wellicht te veel aandacht aan kleinigheden geschonken, die echter door hun anekdotische aard, vaak op hun eigen wijze, een beeld van de toenmalige toestand geven. Dit alles tegen de achtergrond van de groei en ontwikkeling van de instelling. De geschiedenis van de collecties en van de verzamelaars, hoe fascinerend ook, wordt hier slechts oppervlakkig gememoreerd, evenals die van de op het Muse- um verrichte wetenschappelijke onderzoekingen. Het is de bedoeling dat deze aspecten elders uitvoerig behandeld zullen worden. Het was onvermijdelijk om ruime aandacht te schenken aan het lange voorspel dat uiteindelijk tot de oprichting in 1820 van het Museum geleid heeft. Het eer- ste hoofdstuk is daarom ook geheel aan dit voorspel en aan de oprichting gewijd. De volgende hoofdstukken behandelen de periode 1820 tot 1958, het tijdvak, dat de directoraten van de eerste vijf directeuren van het Museum omvat. Met opzet is 1958 als eindpunt genomen. Op het einde van het directoraat van prof. Boschma stond het Museum op het hoogtepunt van zijn wetenschappelijke pro- duktiviteit en zijn internationaal aanzien. De periode na 1958 is, in mijn ogen, te recent om op gelijke wijze als de voorgaande directoraten behandeld te wor- den. Wellicht kan een andere medewerker gevonden worden om de vaak zeer turbulente tijd van na 1958 en in het bijzonder van na 1982 te beschrijven. Aan elk der vijf directoraten is een apart hoofdstuk gewijd. Daar elke directeur zeer duidelijk zijn persoonlijk stempel op de ontwikkeling van het Museum gedrukt heeft, zijn deze vijf perioden vrij scherp omlijnde eenheden. De over- gang van het ene directoraat in het andere ging in vrijwel alle gevallen met strub- belingen gepaard en deze directoraatswisselingen vormen duidelijke mijlpalen. De indeling van de vijf hoofdstukken is vrijwel gelijk: na enkele inleidende op merkingen wordt (a) eerst de behuizing behandeld, de werkplaats van het per- soneel, (b) vervolgens het personeel zelf in de volgorde directeur, administratie, conservatoren, en technisch personeel, en (c) ten slotte de bibliotheek en de publikaties door het Museum uitgegeven. Indien in deze hoofdstukken de relatie van het Museum ten opzichte van de Universiteit opmerkingen behoeft, wordt soms een aparte paragraaf Onderwijs ingelast na de paragraaf Gebouw. Gedurende de gehele hier behandelde periode 1820-1958 ressorteerde het Museum tesamen met de universiteiten onder het Ministerie dat zich o.a. met het onderwijs bezig hield. In 1820 was dat het Ministerie van Publiek Onder- wijs, Nationale Nijverheid en Koloniën; in 1958 het Ministerie van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. De Curatoren van de Leidse Universiteit waren ge durende die gehele periode ook de Curatoren van het Museum. Van grote in vloed op het goed functioneren van het Museum was de relatie tussen de Directeur en Curatoren. In de volgende tekst is daarom ook veel aandacht aan deze relatie gegeven. Ik ben zeer royaal met citaten geweest, daar deze vaak een betere indruk geven van een situatie of geestesgesteldheid dan een omstandig verhaal. Zij zijn veelal geput uit correspondentie en jaarverslagen en zijn steeds zo letterlijk mogelijk weergegeven inclusief de gemaakte taalfouten. Graag betuig ik mijn grote dank aan de verschillende directies, waaronder ik gedurende meer dan een halve eeuw heb mogen werken, voor de grote vrijheid die mij werd gelaten in het bestuderen van het archief van het Museum. Het raadplegen van de verslagen en correspondentie van voor 1936 werd zeer verge- makkelijkt, door de uitermate overzichtelijke rangschikking ervan uitgevoerd door prof. dr Agatha Gijzen die als eerste een overzicht van de geschiedenis van het Museum gaf in haar proefschrift (Gijzen, 1938). Door haar noeste arbeid is het oude archief gemakkelijk toegankelijk geworden. Gelukkig kon mijn werk grotendeels verricht worden voordat de officiele correspondentie (= de corres- pondentie van de directie met het departement en met Curatoren) weggevoerd werd naar het Rijksarchief, waardoor het nu voor de stafleden van het Museum slechts zeer moeilijk te raadplegen valt. VOORGESCHIEDENIS TOT EN MET DE OPRICHTING IN 1820 VOORSPEL et Rijksmuseum van Natuurlijke Historie werd gesticht op 9 augustus H1820, doch zijn geschiedenis is veel ouder en men kan zeggen dat zijn eigenlijke oorsprong in onze