DE POLITIEKE VERTEGENWOORDIGING VAN VROUWEN NA DE VERKIEZINGEN VAN 7 JUNI 2009 Een objectieve balans van de quota 2 3

DE POLITIEKE DEELNAME VAN VROUWEN NA DE VERKIEZINGEN VAN 7 JUNI 2009 Een objectieve balans van de quota

Sandra Sliwa o.l.v. Petra Meier en Peter Thijssen 2010 4

COLOFON

Uitgever: Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen Ernest Blerotstraat 1, 1070 Brussel t. 02 233 41 75 - f. 02 233 40 32 [email protected] www.igvm.belgium.be

Auteurs: Sandra Sliwa Onder leiding van Prof. dr. Petra Meier, Prof. dr. Peter Thijssen Departement Politieke Wetenschappen, Universiteit Antwerpen Sint Jacobstraat 2, 2000 Antwerpen www.ua.ac.be/main.aspx?c=*CWONZ

Eindredactie: Nicolas Bailly, Geraldine Reymenants Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Vormgeving: Skinn bvba

Verantwoordelijke uitgever: Michel Pasteel Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen

Depotnummer: D/2010/10.043/2

Cette publication est également disponible en français. 5

INHOUDSOVERZICHT

VOORWOORD 7 INLEIDING. POLITIEKE EN WETTELIJKE CONTEXT 8 1 THEORETISCH EN METHODOLOGISCH KADER 10 1.1 Theoretisch kader 10 1.2 Onderzoeksvraag, hypothesen en onafhankelijke variabelen 12 1.3 Indicatoren 14 2 DE VERKIEZINGEN VAN 7 JUNI 2009 IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF 18 2.1 Geaggregeerde resultaten 19 2.2 Vlaams Parlement 22 2.2.1 Kandidaten 22 2.2.2 Gekozenen 25 2.2.3 Mandatarissen 29 2.3 Waals Parlement 30 2.3.1 Kandidaten 30 2.3.2 Gekozenen 32 2.3.3 Mandatarissen 35 2.4 Brussels Hoofdstedelijk Parlement 35 2.4.1 Kandidaten 35 2.4.2 Gekozenen 38 2.4.3 Mandatarissen 43 2.5 Parlement van de Franse Gemeenschap 44 2.6 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap 45 2.6.1 Kandidaten 45 2.6.2 Gekozenen 46 2.6.3 Mandatarissen 48 2.7 Europees Parlement 48 2.7.1 Kandidaten 48 2.7.2 Gekozenen 51 3 DE IMPACT VAN DE PARITEITSWETTEN 56 3.1 District / party magnitude 56 3.1.1 Vlaams Parlement 62 3.1.2 Waals Parlement 64 3.1.3 Brussels Hoofdstedelijk Parlement 66 3.1.4 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en Europees Parlement 66 3.2 Partijideologie 68 3.2.1 Nederlandstalige partijen 68 3.2.2 Franstalige partijen 71 3.3 Belang van voldoende vrouwen op (de beste) verkiesbare plaatsen 74 3.4 Voorkeurstemmen 78 ALGEMENE CONCLUSIE EN BELEIDSAANBEVELINGEN 86 BIBLIOGRAFISCHE REFERENTIES 95 BIJLAGEN 97 6

LIJST VAN BIJLAGEN

1. Aantal en percentage vrouwelijke lijsttrekkers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 2. Aantal en percentage vrouwelijke eerste opvolgers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 3. Aantal en percentage vrouwelijke lijstduwers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 4. Aantal en percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 5. Aantal en percentage vrouwelijke gekozenen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 6. Aantal en percentage vrouwen en mannen verkozen buiten de nuttige volgorde per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 7. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 8. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 9. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 10. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 11. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009 / 12. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 13. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 14. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen, alle parlementen) - 1999, 2004 en 2009 / 15. Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen, alle parlementen) - 1999, 2004 en 2009 / 16. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 17. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 18. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 19. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 20. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 21. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 22. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009 / 23. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009 / 24. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 25. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 26. Top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 27. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 / 28. Aantal en percentage vrouwen in de parlementen na de eedafl egging en na de samenstelling van de regeringen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009 / 29. Samenstelling van de regeringen aan het begin van elke legislatuur, per partij en per parlement - 1999-2004, 2004-2009 en 2009-2014 7

VOORWOORD

In België werd sinds het midden van de jaren 1990 een aantal wetten aangenomen ter waar- borging van een meer gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidaten- lijsten voor de Europese, federale, regionale en provincie- en gemeenteraadsverkiezingen. De wijziging van de Grondwet van 21 februari 2002 en de daaruit voortvloeiende wetten van 5 mei 2003 waarborgen op hun beurt de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in het geheel van de regeringen van België.

Om de impact van deze wetten op de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming te evalueren, laat het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen systematisch een genderanalyse uitvoeren van de resultaten van de verschillende verkiezingen.

In voorliggende publicatie wordt de balans opgemaakt van de vrouwelijke aanwezigheid in de regionale parlementen en in het Europees Parlement na de verkiezingen van 7 juni 2009. Zowel de samenstelling van de kandidatenlijsten, de effectieve samenstelling van de parlementen en regeringen als het gedrag van de kiezers tegenover vrouwelijke kandidaten worden gedetailleerd beschreven. Op basis van deze resultaten en die van de twee vorige regionale en Europese verkiezingen (1999 en 2004) wordt de impact van de pariteitswetten op de politieke deelname van vrouwen en mannen aan de verkiezingen geëvalueerd. Voor deze evaluatie werden drie verklarende factoren in rekening gebracht, die in de wetenschappelijke literatuur het vaakst naar voren worden geschoven, met name:

- grootte van de kieskringen; - partijideologie; - het gedrag van kiezers, en meer bepaald de voorkeurstemmen voor kandidaten.

Hoewel uit de gerealiseerde analyse duidelijk blijkt dat de pariteitswetten (en daarvoor de wet Smet-Tobback) in belangrijke mate hebben bijgedragen aan het versterken van de aanwezigheid van vrouwen in de parlementen, is het evident dat de politieke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen nog niet volledig in evenwicht is. In dat kader zou een volgende stap in het Belgische engagement tot het tot stand brengen van een echte paritaire democratie erin bestaan om het ritsprincipe (het afwisselend toekennen aan mannen en vrouwen van de plaatsen op de kandidatenlijsten) uit te breiden naar het geheel van de verkiesbare plaatsen. Afgezien van specifi eke maatregelen, zou deze ook kunnen bestaan in de analyse en de integratie van de genderdimensie in elke toekomstige hervorming van het kiessysteem, conform de geest van de gender-mainstreamingwet van 12 januari 2007.

Voorliggende studie werd in opdracht van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen uitgevoerd door het Departement Politieke Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen. Ze liep van 1 juni tot 30 november 2009. We danken onderzoekster Sandra Sliwa en promotoren Prof. dr. Petra Meier en Prof. dr. Peter Thijssen voor het kwaliteitsvolle werk dat zij op zo’n korte tijd hebben verwezenlijkt.

Michel Pasteel,

Directeur van het Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen Maart 2010 8

INLEIDING Politieke en wettelijke context

Sinds het midden van de jaren 1990 is in België een aantal wetten aangenomen met als doel de deelname van vrouwen aan de politiek te bevorderen. De meest bekende maatregelen in dit opzicht zijn de pariteitswetten. In 1994 voerde de wet Smet-Tobback de eerste quota voor kandidatenlijsten in: kieslijsten moesten minimaal 1/3 kandidaten van het ondervertegenwoordigde geslacht (lees: vrouwen) bevatten.1 De wet Smet-Tobback was van toepassing op alle verkiezingsniveaus. Sinds 2002 is een reeks nieuwe wetten van kracht, de zogenaamde pariteitswetten, die opleggen dat kieslijsten evenveel mannelijke als vrouwelijke kandidaten moeten bevatten.2 Enkel in het geval van lijsten met een oneven aantal kandidaten is een verschil van één toegestaan. Deze wetten bepalen niet alleen dat de kieslijsten paritair moeten worden samengesteld, eveneens nieuw is de bepaling dat de eerste twee plaatsen op de kieslijsten moeten worden ingevuld door personen van een verschillend geslacht. Anders dan de wet Smet-Tobback zijn de wetten van 2002 enkel van toepassing op de regionale, federale en Europese verkiezingen, en niet op de lokale en provinciale verkiezingen. Sinds de regionalisering van de organieke wetgeving in 2002 is de organisatie van de lokale en provinciale verkiezingen immers een gewestbevoegdheid. De verschillende gewesten hebben derhalve hun eigen quotaregels ingevoerd voor de lokale en provinciale verkiezingen.

Bij de regionale en Europese verkiezingen van 2009 waren de nieuwe pariteitswetten voor het eerst volledig van toepassing. De pariteitswetten van 2002 bevatten namelijk een over- gangsbepaling die stelt dat bij de eerstvolgende verkiezingen na het van kracht worden van deze wetten, in dit geval de regionale en Europese verkiezingen van 2004, niet de eerste twee maar de eerste drie plaatsen op de lijst moesten worden ingevuld door personen van een verschillend geslacht. Wat betreft de wettelijke context, maakt de rits die in 2009 werd opgelegd voor de eerste twee lijstposities dus het verschil uit tussen de verkiezingen van 2009 van die van 2004.

In dit rapport wordt een genderanalyse uitgevoerd van de regionale en Europese verkiezingen van 7 juni 2009. Centraal in dit onderzoek staat de evaluatie van de pariteitswetten zoals deze momenteel van toepassing zijn. Aan de hand van verschillende indicatoren en analyses evalueren we de impact van de pariteitswetten op de positie van vrouwen op de kieslijsten en op het aantal en percentage vrouwelijke gekozenen. De resultaten van 2009 worden vervolgens in historisch perspectief geplaatst door middel van de vergelijking met de resultaten van 2004 en 1999. Op die manier wordt het mogelijk om de pariteitswetten ten volle te evalueren en hierbij aandacht te hebben voor de interactie tussen de specifi eke bepalingen van de pariteitswetten enerzijds en andere modaliteiten van het politieke landschap en het kies- stelsel anderzijds.

1 Wet van 24 mei 1994 ter bevordering van een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen (B.S. 1 juli 1994). 2 Wet van 17 juni 2002 tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen van het Europees Parlement (B.S. 28 augustus 2002); Wet van 18 juli 2002 tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen van de federale Wetgevende kamers en van de Raad van de Duitstalige Gemeenschap (B.S. 28 augustus 2002); Bijzondere wet van 18 juli 2002 tot waarborging van een gelijke vertegenwoordiging van mannen en vrouwen op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen van de Waalse Gewestraad, de Vlaamse Raad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (B.S. 13 september 2002). 9

Het rapport bestaat uit vier delen en een bijlage met de ruwe cijfers. Hoofdstuk 1 beschrijft het theoretisch en methodologisch kader en verklaart het gebruikte jargon. Hoofdstuk 2 bevat een weergave van de resultaten van de verkiezingen van 7 juni 2009 die, zoals gezegd, zoveel mogelijk in vergelijkend perspectief worden geplaatst. In hoofdstuk 3 wordt getracht om de impact van quota te verklaren op basis van de in de literatuur beschreven onafhankelijke variabelen: district en party magnitude,3 ideologie en het gewicht van de voorkeurstem. Daar waar hoofdstuk 2 louter beschrijvend van aard is, is hoofdstuk 3 veel meer analytisch opgevat. Ten slotte worden de belangrijkste conclusies samengevat, die vervolgens de basis vormen voor de beleidsaanbevelingen. In bijlage zijn de gedetailleerde tabellen opgenomen met de absolute en relatieve cijfers voor alle indicatoren, weergegeven per partij, per parlement en per verkiezingsjaar. De bijlagen kunnen op die manier worden beschouwd als een tijdreeks en staan ten dienste van toekomstige onderzoekers in het vakgebied.

3 Met district magnitude wordt het totale aantal te begeven zetels in een kieskring bedoeld, terwijl party magnitude het aantal zetels aangeeft dat een partij behaalt in een kieskring. 10

1. THEORETISCH EN METHODOLOGISCH KADER

1.1 THEORETISCH KADER met het kiesstelsel.6 Het effect van quota wordt immers niet alleen bepaald door De doelstelling van quota is er voor te zorgen de manier waarop de quota zelf zijn dat er voldoende vrouwen worden verkozen geformuleerd, maar ook en vooral door de in de verschillende parlementen. Om dit doel m a n i e r w a a r o p q u o t a i n s p e l e n o p d e s p e c i fi eke te bereiken leggen quota de verplichting op modaliteiten van het politieke landschap om een bepaald aandeel van de plaatsen op en het kiesstelsel.7 De onderzoeksvraag is de kieslijsten toe te kennen aan vrouwelijke de laatste jaren dan ook verschoven naar kandidaten. Quota hebben dus betrekking ‘waarom sommige quota wel en andere niet op de inputzijde van het electorale proces, werken’.8 De interactie tussen de Belgische dit wil zeggen op de selectie van kandidaten. pariteitswetten en de modaliteiten van het Hoewel het uiteindelijke doel van quota is Belgische kiesstelsel vormt dan ook een er voor te zorgen dat de parlementen een centraal aandachtspunt in dit onderzoek.9 evenwichtige gendersamenstelling hebben, spelen quota dus niet in op de outputzijde van In de literatuur wordt de effectiviteit de verkiezingen, zijnde de groep van verkozen van quota, te begrijpen als de mate kandidaten. In dit opzicht kunnen quota waarin quota zorgen voor een toename worden beschouwd als een instrument ter van het aandeel vrouwelijke gekozenen, bevordering van gelijke kansen voor mannen hoofdzakelijk verklaard in termen van een en vrouwen om te worden verkozen maar aantal onafhankelijke variabelen. Het is een niet als een instrument dat ook een gelijk gekend feit dat proportionele kiessystemen resultaat garandeert.4 meer dan meerderheidssystemen diversiteit bevorderen en in dat opzicht meer kansen Een van de belangrijkste bevindingen in het bieden voor de verkiezing van vrouwelijke onderzoek naar de toepassing en effectiviteit kandidaten. In een proportioneel kiesstelsel van quota is inderdaad dat er grote verschillen worden de zetels immers verdeeld in functie zijn in termen van het percentage vrouwelijke van het stemmenpercentage dat de partijen gekozenen na de aanname van quota.5 Om de hebben behaald. Dit heeft als gevolg dat verschillende mate van effectiviteit van quota partijen in een proportioneel kiesstelsel te kunnen verklaren, is het essentieel dat een waaier aan kandidaten uitspelen om op quota worden bestudeerd in hun interactie die manier verschillende subgroepen in het

4 Dahlerup, Drude (red.) (2006). Women, quotas, politics, Londen: Routledge. 5 Zie bijvoorbeeld: Marques-Pereira, Bérengère en Patricio Nolasco (red.) (2001). La représentation politique des femmes en Amérique latine, Parijs: L’Harmattan; Matland, Richard E. (2006). ‘Electoral quotas: frequency and effectiveness’, in: D. Dahlerup (red.), Women, quotas and politics, Londen: Routledge, pp. 275-92; Kittilson, Miki Caul (2006). Challenging parties, changing parliaments. Women and elected offi ce in contemporary Western Europe, Columbus: Ohio State University Press; Lovenduski, Joni (red.) (2005). State feminism and political representation, Cambridge: Cambridge University Press. 6 Htun, M. en Mark P. Jones. (2002). ‘Engendering the right to participate in decision-making: electoral quotas and women’s leadership in Latin America’, in: Nikki Craske en Maxine Molyneux (red.), Gender and the politics of rights and democracy in Latin America, New York: Palgrave Macmillan, pp. 32-56; Jones, Mark P. (1998). ‘Increasing women’s representation via gender quotas: the Argentine Ley de Cupos’, Women & Politics 16(4), pp. 75-98. 7 Meier, Petra (2004). ‘De kracht van de defi nitie. Quotawetten in Argentinië, België en Frankrijk vergeleken’, Res Publica 46(1), pp. 80-100; Tremblay, Manon (red.) (2008). Women and legislative representation: electoral systems, political parties and sex quotas, New York: Palgrave Macmillan. 8 Schwindt-Bayer, Leslie (2009). ‘Making quotas work: the effect of gender quota laws on the election of women’, Legislative studies quarterly 34(1), pp. 5-28. 9 Zonder in detail te treden, kunnen we stellen dat we weliswaar over veel cijfers beschikken, maar nog steeds op zoek zijn naar een methodologisch verfi jnde evaluatie van de quotawetten, met uitzondering van: Mateo-Diaz, Mercedes (2004). Searching for the panacea of long-term equality: on the art of combining quick-fi x solutions and structural measures to increase the presence of women in parliament. EUI Working Papers, Firenze: EUI. 11

electoraat aan te spreken. In meerderheidssystemen daarentegen is er telkens maar één winnaar, namelijk de persoon of de partij die de meerderheid van de stemmen heeft behaald. In een meerderheidsstelsel staat dus meestal één kandidaat centraal en aangezien gevestigde waarden in de politiek vaker mannen zijn dan vrouwen, zijn meerderheidsstelsels doorgaans niet in het voordeel van vrouwelijke kandidaten. In proportionele kiessystemen worden dan ook bijna dubbel zo veel vrouwen verkozen als in meerderheidssystemen.10

Het percentage verkozen vrouwen wordt verder bepaald door het feit of kieslijsten open of gesloten zijn. In een kiesstelsel met gesloten lijsten kunnen kiezers enkel stemmen voor een partij. De kiezers beslissen in dit geval enkel hoeveel zetels de verschillende partijen behalen maar niet welke kandidaten van deze partijen uiteindelijk gaan zetelen. Het toekennen van de zetels aan de kandidaten gebeurt immers louter op basis van de volgorde van de lijst en hierover beslissen de partijen. In een kiesstelsel met open lijsten daarentegen kunnen kiezers niet enkel een stem uitbrengen op een partij maar ook op individuele kandidaten van die partij. De verdeling van de zetels gebeurt hier (mede) op basis van de voorkeurstemmen van de kandidaat. In dit geval beslissen kiezers dus niet alleen hoeveel zetels elke partij haalt, maar (tot op zekere hoogte) ook welke kandidaten gaan zetelen. De literatuur is minder eensgezind over het effect van open en gesloten lijsten op het aantal verkozen vrouwen. Een aantal studies vindt echter dat vrouwen gemakkelijker worden verkozen in proportionele kiesstelsels die werken met gesloten lijsten.11

Misschien wel de belangrijkste variabele, ten slotte, is het aantal zetels dat partijen halen in een kieskring (dit wordt in de literatuur aangeduid als party magnitude). Naarmate er meer verkiesbare plaatsen per partij zijn, stijgen de kansen van vrouwen om verkozen te worden. Naarmate partijen meer zetels (verwachten te) halen in een kieskring, zijn ze immers meer bereid verkiesbare plaatsen toe te kennen aan kandidaten van ‘ondervertegenwoordigde’ maatschappelijke groepen, om op die manier een breder spectrum van het electoraat aan te spreken.12

Ook quota schijnen het beste te werken in proportionele lijststelsels, vooral als gesloten lijsten worden gebruikt en quota verkiesbare plaatsen toewijzen aan vrouwen.13 De bevindingen zijn minder eenduidig wat het aantal zetels per partij per kieskring betreft. Enerzijds vinden Htun en Jones dat quota beter werken bij een groot aantal zetels per partij per kieskring.14 Schmidt en Saunders daarentegen vinden dat de grootste winsten in de Peruviaanse lokale verkiezingen, wat het aantal verkozen vrouwen betreft, worden gevonden in kleine kieskringen waarin het aantal zetels per partij per defi nitie klein is.15 De reden hiervoor is het feit dat de winnende partij steeds de helft plus één zetel krijgt. In combinatie met een 25%-quotum dat wordt toegepast op gesloten lijsten, tellen winnende partijen over het algemeen minstens een vrouw onder hun gekozenen. Die vrouwen stonden trouwens op verkiesbare plaatsen zonder dat de quotawet dit voorschrijft. Het voorbeeld van de Argentijnse Senaat illustreert ook dat grote kieskringen geen voorwaarde zijn opdat quota effect sorteren. In kieskringen

10 Matland, Richard E. en Donley T. Studlar (1996). ‘The contagion of women candidates in single-member district and proportional representation systems: Canada and Norway’, Journal of politics 58(3), pp. 707-733. 11 Jones, Mark P. (2009). ‘Gender quotas, electoral laws, and the election of women. Evidence from the Latin American vanguard’, Comparative political studies 42(1), pp. 56-81; Schmidt, Gregory D. (2008). ‘The election of women in list PR systems: testing the conventional wisdom’, Electoral studies 28(2), pp. 190-203. 12 Schmidt, ‘The election of women in list PR systems’, pp. 190-203. 13 Htun en Jones, ‘Engendering the right to participate in decision-making’, pp. 32-56; Jones, ‘Increasing women’s representation via gender quotas’, pp. 75-98; Jones, Mark P. (2004). ‘Quota legislation and the election of women: learning from the Costa Rican experience’, Journal of politics 66(4), pp. 1203-1223; Jones, Mark P. en Patricio Navia (1999). ‘Assessing the effectiveness of gender quotas in open-list proportional representation electoral systems’, Social science quarterly 80(2), pp. 341-355. 14 Htun en Jones, ‘Engendering the right to participate in decision-making’, pp. 32-56. 15 Schmidt, Gregory D. en Kyle L. Saunders (2004). ‘Effective quotas, relative party magnitude, and the success of female candidates’, Comparative political studies 37(6), pp. 704-24. 12

van telkens drie zetels worden aan de winnende partij twee zetels toegekend, de derde zetel gaat naar de tweede partij. Gezien de quotawet voorschrijft dat kandidatenlijsten voor een derde uit vrouwen moeten bestaan, maar dat de eerste vrouw minstens op de tweede plaats staat, stuurt de winnende partij steevast een man en een vrouw naar de Senaat.16 Van doorslaggevend belang is dus vooral de mate waarin de quota inspelen op het kiesstelsel.

In de literatuur wordt ten slotte ook verwezen naar partijideologie als een factor die bepalend is voor de houding die partijen aannemen ten opzichte van gendergelijkheid en de mate waarin ze deze trachten te bevorderen. Dit laatste is vooral het geval bij partijen met een linkse ideologie.17 Caul nuanceert dit punt door erop te wijzen dat het veeleer partijen zijn die zich links situeren op de socio-ethische as, zoals de groene partijen, dan op de klassieke socio-economische as, zoals de socialisten, maar komt niettemin ook tot de bevinding dat linkse ideologieën positiever staan ten opzichte van quota.18

1.2 ONDERZOEKSVRAAG, HYPOTHESEN EN ONAFHANKELIJKE VARIABELEN

Het centrale aandachtspunt in dit onderzoek is de interactie tussen de Belgische pariteits- wetten, enerzijds, en andere modaliteiten van het politieke landschap en kiesstelsel, anderzijds. Deze zijn naast de omvang van de kieskring, en meer specifi ek het aantal zetels dat partijen behalen per kieskring (party magnitude), ook de impact van voorkeurstemmen en de partij (haar ideologie). De onderzoeksvraag luidt: welke impact hebben de pariteitswetten in verhouding tot party magnitude, voorkeurstemmen en partijideologie. Onze basishypothesen zijn dat:

1. de proportie verkozen vrouwen groter is naarmate niet enkel de omvang van de kieskring, maar vooral party magnitude toeneemt, en dat de rits voor de eerste twee plaatsen dus vooral effect sorteert in kleine kieskringen;

2. voorkeurstemmen de potentiële impact van quota zowel kunnen ondermijnen als versterken;

3. partijideologie een rol speelt in de positie die vrouwen krijgen toebedeeld, waarbij rechts georiënteerde partijen vrouwen minder goede plaatsen toekennen en de wettelijk verplichte quota vooral bij die partijen een verschil kunnen maken.

Party magnitude. In het licht van het belang van de party magnitude zijn de regionale en Europese verkiezingen een interessante onderzoekscasus. De pariteitswetten zijn immers op dezelfde manier van toepassing in heel België, terwijl het aantal zetels per partij per kieskring sterk verschilt tussen de regio’s. De reden hiervoor is de verschillende grootte van de kieskringen zonder dat het aantal partijen steeds mee varieert. De verkiezing van het Vlaams Parlement gebeurt op basis van de provinciale kieskringen zoals ze voor het eerst

16 Meier, ‘De kracht van de defi nitie’, pp. 80-100. 17 Lovenduski, Joni en Pippa Norris (red.) (1993). Gender and party politics, Londen: Sage. 18 Caul, Miki (1999). ‘Women’s representation in parliament: the role of political parties’, Party politics 5(1), pp. 79-98. 13

werden aangewend bij de federale verkiezingen van 2003. Het aantal zetels te begeven per kieskring varieert van zes zetels in de Brusselse kieskring (de kleinste kieskring) tot 33 in de provincie Antwerpen (de grootste kieskring). De verkiezing van het Waals Parlement daarentegen gebeurt nog altijd op basis van de oude 13 kleinere kieskringen. In de kleinste kieskring (Neufchâteau-Virton) zijn twee zetels te begeven, in de grootste kieskring (Luik) zijn dit er 13. Voor de verkiezing van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement geldt slechts één kieskring. Alle partijen dienen dus één lijst in. De lijsten van de Franstalige partijen bestaan uit 72 kandidaat-effectieven en de lijsten van de Nederlandstalige partijen bevatten 17 kandidaat-effectieven, gezien 17 van de 89 zetels van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement zijn voorbehouden voor Nederlandstalige mandatarissen. Voor de Europese verkiezingen dienen alle partijen ook telkens één lijst in. De Vlaamse lijsten bevatten 13 kandidaat-effectieven en de Franstalige lijsten bevatten acht kandidaat-effectieven. De inwoners van de Oostkantons verkiezen een Duitstalige vertegenwoordiger in het Europees Parlement. De verkiezing van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap ten slotte gebeurt op basis van één kieskring waarin de 25 zetels worden begeven. We hebben in België dus een variatie op de party magnitude terwijl de pariteitswetten overal dezelfde blijven. In dit opzicht is het interessant na te gaan welke impact de pariteitswetten hebben bij verschillende party magnitude. We gaan ervan uit dat meer vrouwen op verkiesbare plaatsen en een hoge party magnitude samengaan, maar dat de rits voor de eerste twee plaatsen enkel een verschil kan uitmaken in kleine kieskringen. Party magnitude drukken we uit als het absolute aantal zetels per partij per kieskring.

Voorkeurstemmen. België heeft een proportioneel kiesstelsel waarbij wordt gewerkt met semi-open lijsten. Er is in de Belgische politiek bovendien een trend waar te nemen naar meer voorkeurstemmen, een evolutie die er, samen met de halvering van de impact van de lijststem, voor zorgt dat kandidaten vaker dan vroeger de nuttige lijstvolgorde doorbreken en worden verkozen van op een ‘niet-verkiesbare’ plaats. België heeft vandaag uiteraard geen zuiver ‘open’ kiesstelsel en de lijstvolgorde blijft de belangrijkste factor in de bepaling van wie al dan niet wordt verkozen, maar deze trend zou op termijn een optimale impact van de rits voor de eerste twee plaatsen kunnen ondermijnen. Op zich kan men ervan uitgaan dat het vrouwen ten goede zou komen als er meer vrouwen op de lijsten staan en men gemakkelijker wordt verkozen via voorkeurstemmen. Ze zijn dan immers minder afhankelijk van de verhoudingsgewijs slechtere plaats op de kieslijst die ze doorgaans innemen. Echter, het toenemende gewicht van de voorkeurstemmen maakt ook de verkiesbare plaatsen minder zeker. De voorkeurstemmen kunnen de rits voor de eerste twee plaatsen dan ook teniet doen.

Bovendien, als het aantal voorkeurstemmen steeds belangrijker wordt om verkozen te worden, dan helpt het niet noodzakelijk om veel vrouwen op de kieslijsten te hebben.

Integendeel, het zou zelfs averechts kunnen werken. Als gevolg van de verplichte pariteit op de kieslijsten, staan er nu meer vrouwen op de lijsten dan voor de invoering van de pariteitswetten. Hierdoor vergroot hun zichtbaarheid wel, maar als niet méér op 14

vrouwen wordt gestemd dan voordien, kan dit als gevolg hebben dat het aantal op vrouwen uitgebrachte voorkeurstemmen wordt verdeeld over een groter aantal vrouwelijke kandidaten. Daardoor verkleinen de kansen van vrouwen om effectief verkozen te worden.

Ideologie. Voor dit onderzoek groeperen we de partijen op basis van de gangbaar gemaakte indeling, waarbij we langs Vlaamse zijde Groen!, SP.a en CD&V beschouwen als (centrum)linkse partijen; Open VLD, N-VA, Lijst Dedecker en Vlaams Belang zijn de (centrum/extreem)rechtse partijen. Langs Franstalige zijde zijn de (centrum)linkse partijen Ecolo, PS en cdH, terwijl MR en FN worden beschouwd als (centrum centrum/extreem)rechts.

1.3 INDICATOREN

We zullen de aandacht achtereenvolgens richten op de kandidaten, vervolgens op de gekozenen en ten slotte op de mandatarissen. Alle berekeningen gebeuren voor de laatste drie verkiezingen (1999, 2004 en 2009) voor het Vlaams Parlement, het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Voor het Europees Parlement bekijken we het niveau van de kandidaten en gekozenen. De berekeningen met betrekking tot de samenstelling van de parlementen en regeringen worden eveneens uitgevoerd voor het parlement en de regering van de Franse Gemeenschap.

Kandidaten. Op het niveau van de kandidaten gaan we een aantal strategische posities op de kieslijsten na. Dit zijn het aantal vrouwen onder de lijsttrekkers, op de plaats van eerste opvolger, op de plaats van lijstduwer en op de verkiesbare plaatsen.

De positie van de lijstduwer is een symbolische functie, toegekend aan kandidaten die volgens partijen veel stemmen opleveren. We willen nagaan hoeveel vrouwen volgens partijen over dit potentieel beschikken en hoe hun aantal zich verhoudt tot het aantal vrouwelijke lijsttrekkers. Een groot aantal vrouwelijke lijstduwers duidt volgens ons op een vervrouwelijking van de politieke deelname.

Het begrip verkiesbare plaats wordt hier gedefi nieerd als die plaatsen op de lijst die worden ingenomen door de eerste x effectieve kandidaten waarbij x staat voor het aantal zetels dat de lijst in kwestie heeft behaald bij de voorgaande regionale en Europese verkiezingen. Deze defi nitie is voor discussie vatbaar, zeker gezien het toegenomen belang van voorkeurstemmen. Het blijft echter een van de weinige gemakkelijk operationaliseerbare defi nities.

Gekozenen. Op het niveau van de gekozenen gaan we na hoeveel vrouwen zijn verkozen, hoeveel vrouwen zijn verkozen buiten de nuttige lijstvolgorde, hoeveel voorkeurstemmen werden uitgebracht op vrouwelijke kandidaten en hoeveel vrouwen voorkomen in de top 10 en top 50 qua aantallen voorkeurstemmen. De nuttige lijstvolgorde defi niëren we als de eerste x plaatsen op de lijst met kandidaat-effectieven, waarbij x overeenkomt met het aantal 15

zetels dat de lijst in kwestie heeft behaald. Om een beter zicht te krijgen op het relatieve belang van de lijstvolgorde ten opzichte van het aantal voorkeurstemmen om verkozen te worden, zal ook worden nagegaan wat het verband is tussen het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen en het aandeel vrouwelijke gekozenen.

Het aantal vrouwen in de top 10 en top 50 berekenen we aan de hand van een relatieve schaal, de penetratiegraad. Hierbij wordt het aantal voorkeurstemmen van een kandidaat gedeeld door het totale aantal geldig uitgebrachte voorkeurstemmen in de kieskring. Deze methode heeft het voordeel van de eenvoud en de transparantie. Het nadeel van deze methode is dat geen rekening wordt gehouden met het stemcijfer (of de ‘populariteit’) van de partij in de kieskring. Een bijkomend nadeel van deze maatstaf is dat kandidaten in kleine kieskringen mogelijk worden bevoordeeld. In kleine kieskringen is het immers gemakkelijker om een ruime bekendheid te verwerven dan in grote kieskringen. Een bijkomend argument van Dewachter is dat in grote kieskringen (waar de kieslijsten langer zijn) ook de binnenpartij-competitie om de voorkeurstemmen groter is. Dit heeft volgens hem als gevolg dat het in grote kieskringen moeilijker is om een hoog percentage van de voorkeurstemmen achter zijn of haar naam te krijgen dan in kleine kieskringen. Wij kiezen er desondanks voor om de stemproporties te berekenen op basis van de penetratiegraad. De belangrijkste argumenten die kunnen worden geformuleerd tegen de penetratiegraad zijn:

1. dat deze geen rekening houdt met het stemcijfer van de partij in de kieskring;

2. dat deze kandidaten in kleine kieskringen bevoordeelt.

Dit laatste probleem stelt zich vooral voor het Vlaams Parlement, in de zin dat de Brusselse kieskring veel kleiner is dan de andere vijf (provinciale) kieskringen. Aangezien in kleine kieskringen een andere dynamiek speelt, kunnen we de kieskring Brussel immers niet zomaar vergelijken met de andere vijf kieskringen. In verband met de grotere binnenpartij- competitie in grotere kieskringen, kan worden opgemerkt dat dit niet noodzakelijk als gevolg heeft dat de topkandidaten in grote kieskringen een lagere penetratiegraad hebben dan de topkandidaten die opkomen in kleine kieskringen. Er wordt immers vaak vastgesteld dat kiezers in grote kieskringen niet de hele (lange) lijst afspeuren, maar meer nog dan in kleine kieskringen enkel een voorkeurstem uitbrengen op de topkandidaten bovenaan de lijst. Als dit zo is, dan halen topkandidaten in grote kieskringen net een groter deel van de voorkeurstemmen binnen dan topkandidaten in kleine kieskringen. In dit geval gaat het argument dat de penetratiegraad kandidaten in kleine kieskringen bevoordeelt uiteraard niet meer op. Door voor het Vlaams Parlement een aparte top 10 te maken voor de Brusselse kandidaten enerzijds en voor de kandidaten uit de andere provincies anderzijds hopen we hoe dan ook enigszins aan deze tekortkoming tegemoet te komen. Ook het bezwaar dat de penetratiegraad geen rekening houdt met het stemcijfer van de partij in de kieskring, kan tot op zekere hoogte worden genuanceerd. In de context van de personifi catie van de politiek, kan worden geargumenteerd dat niet enkel de populariteit van een kandidaat afhangt van de 16

partij waarvoor hij of zij opkomt, maar dat ook omgekeerd een kandidaat kan bijdragen tot de populariteit van zijn of haar partij. Dit argument gaat uiteraard enkel op voor bekende politici, maar het zijn ook precies deze politici die wij bekijken in de top 10 rangschikking.

Mandatarissen. We berekenen het aantal en percentage vrouwelijke mandatarissen na de eedafl egging en vervolgens nog eens na de samenstelling van de regering. Zodoende krijgen we er zicht op in welke mate een ‘uitval’ van vrouwen optreedt bij het niet opnemen van mandaten of bij de vervanging (mandaat opgenomen maar vervolgens vervanging door bijvoorbeeld een overstap naar de regering). We berekenen ten slotte voor elke regering per partij het aantal vrouwen in de hoedanigheid van minister-presidenten, viceminister- presidenten, ministers en staatssecretarissen.

17 18

2. DE VERKIEZINGEN VAN 7 JUNI 2009 IN VERGELIJKEND PERSPECTIEF

In dit hoofdstuk worden de resultaten van de op het niveau van de kandidatenlijsten, het regionale en Europese verkiezingen van 7 juni uiteindelijke doel van de pariteitswetten is 2009 besproken aan de hand van de bereke- om er voor te zorgen dat de verschillende ning van een aantal indicatoren. De berekende parlementen een evenwichtige gender- indicatoren situeren zich op drie niveaus: samenstelling hebben.20 Meer bepaald zal kandidaten, gekozenen en mandatarissen. worden nagegaan wat het aantal en percen- tage vrouwen is in de verschillende regionale Het eerste niveau is dat van de kandidaten. De parlementen21 en dit op twee momenten in de kandidatenlijsten worden hier geanalyseerd tijd: na de eedafl egging en na de samenstel- in termen van het aantal en percentage ling van de regeringen. Wat we willen weten, vrouwelijke lijsttrekkers, het aantal en is in welke mate er een ‘uitval’ is van vrouwe- percentage vrouwelijke eerste opvolgers, lijke kandidaten, met andere woorden of er het aantal en percentage vrouwelijke een substantieel verschil is tussen het aan- lijstduwers en het aantal en percentage deel vrouwen dat is verkozen en het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen. Op die vrouwen dat daadwerkelijk zetelt. Naast de manier krijgen we een beeld van de evolutie samenstelling van de regionale parlementen in het aantal en percentage vrouwelijke kijken we ook naar de gendersamenstelling kandidaten op een aantal strategische van de regionale regeringen.22 plaatsen op de kieslijsten. Centraal in dit hoofdstuk staan de regionale Het tweede analyseniveau is vervolgens dat en Europese verkiezingen van 7 juni 2009. van de gekozenen. Het is immers niet omdat Deze zullen evenwel in historisch perspectief de kieslijsten paritair zijn samengesteld, dat worden geplaatst door middel van een ook de groep van gekozenen dat zal zijn. We vergelijking met voorgaande verkiezingen op kijken naar het aantal en percentage verkozen dit niveau. vrouwen, de plaats van waarop vrouwen zijn verkozen (binnen of buiten de nuttige De tekst zelf beperkt zich tot een beschrij- lijstvolgorde), het gemiddelde percentage ving van de resultaten en bevat geen tabellen. voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandi- Waar nuttig worden de resultaten wel grafi sch daten en ten slotte het aantal vrouwen voorgesteld. Een overzichtelijke weergave in de top 10 en de top 50 van de grootste van de resultaten kan worden gevonden in stemmentrekkers. de bijlagen. Hierin worden de absolute cijfers weergegeven per partij, per parlement en per Het derde analyseniveau is dat van de man- verkiezingsjaar. De totaalcijfers per parlement datarissen. Ook al hebben quota betrekking worden eveneens procentueel weergegeven.

20 De wijziging van de Grondwet van 21 februari 2002 en de daaruit voortvloeiende wetten van 5 mei 2003 waarborgen bovendien de aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in het geheel van de regeringen van België. Zie: Wijziging van de Grondwet van 21 februari 2002 (art. 10 en art. 11bis) (B.S. 26 februari 2002); Bijzondere wet van 5 mei 2003 op de gewaarborgde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de Vlaamse Regering, de Franse Gemeenschapsregering, de Waalse Regering, de Brusselse Hoofdstedelijke Regering en onder de Gewestelijke Staatssecretarissen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (B.S. 12 juni 2003); Wet van 5 mei 2003 op de gewaarborgde aanwezigheid van personen van verschillend geslacht in de regering van de Duitstalige Gemeenschap (B.S. 12 juni 2003). 21 Het Europees Parlement wordt niet besproken op het niveau van de mandatarissen. 22 De Europese Commissie wordt niet besproken op het niveau van de mandatarissen. 19

Voor we overgaan tot een gedetailleerde bespreking van de verschillende indicatoren per parlement staan we even stil bij de geaggregeerde resultaten.

2.1 GEAGGREGEERDE RESULTATEN

Met betrekking tot het niveau van de kandidatenlijsten, zien we dat het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers bij de regionale verkiezingen van 2009 merkbaar is toegenomen ten opzichte van de verkiezingen van 2004. In 2009 werd 22,5% van de lijsten getrokken door een vrouw, terwijl dat in 2004 14,3% van de lijsten waren. Het percentage vrouwelijke lijsttrekkers bij de verkiezingen van 2009 is dus met 8,2 procentpunten toegenomen ten opzichte van de verkiezingen van 2004. Met uitzondering van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers overal toegenomen in vergelijking met 2004. Kijken we nog verder terug in de tijd, dan zien we dat het percentage vrouwelijke lijsttrekkers in 2004 even- wel lager lag dan in 1999. In 1999 werd 18,4% van de lijsten getrokken door een vrouw. In 2004 waren er relatief minder vrouwelijke lijsttrekkers voor de verkiezing van het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. De stijging van het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers was in 2009 dermate groot dat het verlies van 2004 werd gecompenseerd, waardoor het percentage vrouwelijke lijsttrekkers in 2009 nog steeds 4,1% procent hoger lag dan in 1999.

Niettegenstaande deze toename is het evenwel duidelijk dat partijen nog altijd meestal een man aan het hoofd van de kieslijst plaatsen. Ook in 2009 werd slechts iets meer dan een vijfde van de lijsten getrokken door een vrouw. Vrouwelijke lijsttrekkers blijven met andere woorden een minderheid.

Het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen vertoont duidelijk een stijgende tendens; het is bij elke verkiezing toegenomen op de kieslijsten voor alle parlementen. Vooral tussen 1999 en 2004 zien we een opmerkelijke toename: in 1999 werd 19,2% van de verkiesbare plaatsen ingenomen door vrouwelijke kandidaten; in 2004 steeg dit tot 35%. Tussen 2004 en 2009 nam het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen nog eens toe met 6,7 procentpunten: van 35% in 2004 naar 41,7% in 2009. Het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen is dus met maar liefst 22,5 procentpunten toegenomen sinds de verkiezingen van 1999.

Wat betreft de vrouwelijke eerste opvolgers en de vrouwelijke lijstduwers zien we een enigszins omgekeerde evolutie dan bij de vrouwelijke lijsttrekkers. Het aandeel vrouwelijke eerste opvolgers steeg licht tussen 1999 en 2004 (van 28,5% in 1999 naar 30,8% in 2004), maar daalde vervolgens met bijna 10 procentpunten bij de verkiezingen van 2009. In 2009 was er nog slechts 21,1% vrouwelijke eerste opvolgers. Het aandeel vrouwelijke lijstduwers steeg tussen 1999 en 2004 met 10,5 procentpunten (van 24,2% in 1999 naar 34,7% in 2004) en daalde vervolgens licht tussen 2004 en 2009 (van 34,7% in 2004 naar 31,7% in 2009). De afname van het aandeel vrouwelijke lijstduwers in 2009 wordt evenwel enkel en alleen veroorzaakt door een afname van het percentage vrouwelijke lijstduwers op de kieslijsten voor 20

het Waals Parlement. Voor de andere parlementen nam het aandeel vrouwelijke lijstduwers toe in vergelijking met de verkiezingen van 2004.

Grafi ek 1 geeft een overzicht van het aandeel vrouwelijke kandidaten op de hiervoor besproken strategische lijstposities.

Grafi ek 1. Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de regionale en Europese verkiezingen van 1999, 2004 en 2009

50% 45% 1999 2004 2009 40% 41,7

35% 34,7 35,0 30% 30,8 31,7 28,5 25% 24,2 22,5 20% 21,1 19,2 15% 18,4 14,3 10%

5%

0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

Als we kijken naar het niveau van de gekozenen, zien we dat het percentage vrouwelijke gekozenen in 2009 is toegenomen ten opzichte van de vorige verkiezingen. 39,1% van de kandidaten die voor alle parlementen samen zijn verkozen op 7 juni 2009 zijn vrouwen; dit is een stijging met 7,1 procentpunten in vergelijking met de verkiezingen van 2004. Toen was het percentage vrouwelijke gekozenen reeds toegenomen met 9,7 procentpunten in vergelijking met de regionale en Europese verkiezingen van 1999. Grafi ek 2 geeft een overzicht van de evolutie van het percentage vrouwelijke gekozenen per parlement sinds de regionale en Europese verkiezingen van 1999. 21

Grafi ek 2. Aandeel vrouwelijke gekozenen per parlement - 1999, 2004 en 2009

50%

45% 46,1 1999 2004 2009 43,8 40% 41,1 39,1 35% 34,7 34,7 32,0 32,0 32,0 30% 32,3 31,8 29,2 25% 24,0 24,0 20% 22,3 19,5 18,7 15%

10% 10,7 5%

0% Vlaams Waals Bruss. Hfdst. Parlement Europees totaal Parlement Parlement Parlement Duitst. Gem. Parlement

Het percentage vrouwen dat is verkozen buiten de zogenaamde nuttige lijstvolgorde is daar- entegen gedaald in vergelijking met de verkiezingen van 2004. In 2009 werden 14,9% van de kandidaten verkozen buiten de nuttige volgorde: 11,5% van de vrouwelijke gekozenen en 17,3% van de mannelijke gekozenen konden de nuttige volgorde doorbreken. In 2004 was deze verhouding omgekeerd: 19,4% van de verkozen vrouwen en 17,1% van de verkozen mannen werden verkozen buiten de nuttige lijstvolgorde. Het totale percentage buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten was in 2004 hoger dan in 2009 (17,9%). Vergelijken we deze gegevens met de verkiezingen van 1999, dan zien we dat zowel het percentage vrouwen als het percentage mannen dat is verkozen buiten de nuttige lijstvolgorde sterk is toegenomen. In 1999 werden in totaal slechts 4,1% van de kandidaten verkozen buiten de nuttige volgorde: 4,2% van de verkozen vrouwen en 4,1% van de verkozen mannen kon de nuttige lijstvolgorde doorbreken. De in 2003 ingevoerde beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen23 heeft dus geresulteerd in een toename van het aandeel buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten.

Een interessante vraag is in welke mate mannen worden verkozen ten koste van vrouwen en vice versa. Algemeen kan worden gesteld dat vrouwen worden benadeeld doordat sommige kandidaten op basis van hun voorkeurstemmen de nuttige lijstvolgorde doorbreken. In 1999 zou het percentage vrouwelijke en mannelijke gekozenen niet wijzigen indien de zetels zouden worden verdeeld louter op basis van de lijstvolgorde. Aangezien het percentage kandidaten dat is verkozen buiten de nuttige volgorde in 1999 verwaarloosbaar was, hoeft dit niet te verwonderen. In 2004 daarentegen zijn er in totaal zeven vrouwen minder verkozen dan het geval was geweest als de zetels zouden worden toegekend enkel en alleen op basis van de plaats die een kandidaat inneemt op de lijst. In 2009 loopt dit aantal op tot 13.

23 Wet van 26 juni 2000 tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffi ng van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de provincie- en gemeenteraden en het Europees Parlement (B.S. 14 juli 2000); Wet van 27 december 2000 tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffi ng van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de federale Wetgevende Kamers en de Raad van de Duitstalige Gemeenschap (B.S. 24 januari 2001); Wet van 22 januari 2002 tot beperking met de helft van de devolutieve kracht van de lijststemmen en tot afschaffi ng van het onderscheid tussen kandidaat-titularissen en kandidaat-opvolgers voor de verkiezing van de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad en de Brusselse Hoofdstedelijke Raad (B.S. 23 februari 2002). 22

Het aantal vrouwelijke gekozenen wordt niet alleen bepaald door het aantal vrouwen op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten. Kiezers moeten ook voldoende voorkeurstemmen geven aan vrouwelijke kandidaten. Het percentage voorkeurstemmen dat werd uitgebracht op vrouwelijke kandidaten steeg licht tussen 1999 en 2004, maar bleef daarna stabiel. In 1999 werd in totaal 35,6% van de voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. Zowel in 2004 als in 2009 werd gemiddeld 39,7% van de voorkeurstemmen aan vrouwelijke kandidaten gegeven. De sinds 2004 ingevoerde pariteit op de kieslijsten vertaalt zich dus blijkbaar niet naar substantieel meer voorkeurstemmen voor vrouwen. In 1999 stemden de Brusselse kiezers het meest vrouwvriendelijk: vrouwen haalden gemiddeld het hoogste percentage voorkeurstemmen op de kieslijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Hoewel in 2004 en 2009 het percentage voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten op de lijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement op dit relatief hoge niveau werd gehandhaafd, kunnen de Vlaamse kiezers voor beide verkiezingen het meest ‘vrouwvriendelijk’ worden genoemd: zowel in 2004 als in 2009 haalden vrouwen gemiddeld gezien het hoogste percentage voorkeurstemmen op de kieslijsten voor het Vlaams Parlement.

Na de analyse van de (verkozen) kandidaten kijken we naar de samenstelling van de regionale parlementen en regeringen, d.i. het niveau van de mandatarissen. Algemeen gezien is de gendersamenstelling van de parlementen vergelijkbaar met die van de verkozen kandidaten. Aan het begin van de legislatuur 2004-2009 zetelden er 40% vrouwen in de regionale parlementen, wat bijna exact gelijk is aan het aandeel vrouwen dat is verkozen in een van de regionale parlementen (39,6%). Aan het begin van de legislatuur 2004-2009 was het percentage vrouwelijke mandatarissen in de regionale parlementen (29,8%) iets kleiner dan het aandeel vrouwelijke gekozenen (32,3%). Aan het begin van de legislatuur 1999-2004 ten slotte was het percentage vrouwelijke mandatarissen (21,4%) bijna exact gelijk aan het aandeel vrouwelijke gekozenen in de regionale parlementen (21,5%). Hieruit blijkt dat, in tegenstelling tot wat vaak wordt verondersteld, vrouwen niet echt worden benadeeld door het spel van de opvolging.

Wat betreft de gendersamenstelling van de regeringen vormen vrouwen duidelijk een minderheid. De Franse Gemeenschapsregering, die tijdens de legislatuur 2004-2009 voor twee derde uit vrouwen bestond, vormde daarop een uitzondering. Aan het begin van de huidige legislatuur zijn in totaal minder dan een derde van de regeringsleden vrouwen. Het aantal en percentage vrouwelijke regeringsleden nam toe van 18,9% in 1999 naar 37,8% in 2004, maar de regionale regeringen tellen aan het begin van de huidige legislatuur weer een lager aantal en percentage vrouwen onder hun leden (30,6%). Er is bovendien geen enkele vrouwelijke minister-president.

2.2 VLAAMS PARLEMENT

2.2.1 Kandidaten Vrouwelijke lijsttrekkers. Bij de verkiezing voor het Vlaams Parlement van 7 juni 2009 werden tien van de 43 lijsten (23,3%) getrokken door een vrouw, d.i. een toename met 7,2 procent- 23

punten in vergelijking met de verkiezingen van 2004 en een toename van 7,1 procentpunten in vergelijking met 1999. Het hoogste percentage vrouwelijke lijsttrekkers vinden we bij SP.a en CD&V, die verantwoordelijk waren voor de toename van het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers op de kieslijsten voor het Vlaams Parlement. Bij beide partijen werd de helft van de lijsten getrokken door een vrouw. SP.a deed het overigens beduidend beter dan in 2004 en 1999 toen ze slechts één respectievelijk geen enkele vrouwelijke lijsttrekker had. Ook CD&V had in 2009 een vrouwelijke lijsttrekker meer dan in 2004, en scoort algemeen gezien bij elke verkiezing sinds 1999 relatief gezien goed wat betreft het aantal vrouwelijke lijsttrekkers. Groen!, N-VA, Open VLD en Vlaams Belang hadden in 2009 elk één vrouwelijke lijsttrekker; Lijst Dedecker had geen enkele vrouwelijke lijsttrekker.

Vrouwelijke eerste opvolgers. Als we naar de opvolgerslijsten kijken, zien we dat bij de verkiezingen van 2009 negen van de 43 opvolgerslijsten werden getrokken door een vrouw (20,9%). Hier zien we dus de omgekeerde evolutie: terwijl het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers is toegenomen in vergelijking met de voorgaande verkiezingen, is het aandeel vrouwelijke eerste opvolgers afgenomen, met 8,1 procentpunten ten opzichte van 2004 (29%) en met zeven procentpunten ten opzichte van 1999 (27,9%). In 2009 heeft elke partij meer mannelijke dan vrouwelijke eerste opvolgers: CD&V, Open VLD en Vlaams Belang hebben elk twee vrouwelijke eerste opvolgers, SP.a en Lijst Dedecker hebben een vrouwelijke eerste opvolger en Groen! en N-VA hebben geen enkele vrouwelijke eerste opvolger. Vooral Groen! en CD&V doen het in 2009 opvallend slechter dan in 2004. Daar waar het kartel CD&V-N-VA in 2004 de enige partij (kartel) was met meer vrouwelijke dan mannelijke eerste opvolgers (vier van de zes lijsten hadden een vrouwelijke eerste opvolger), is het aantal vrouwelijke eerste opvolgers in 2009 gehalveerd tot twee. Aangezien in 1999 vijf van de 11 Agalev-lijsten (45,5%) een vrouwelijke eerste opvolger hadden, is de evolutie bij Groen! nog opvallender: van (bijna) de helft vrouwelijke eerste opvolgers in 1999 en 2004 naar geen enkele vrouwelijke eerste opvolger in 2009.

Vrouwelijke lijstduwers. Niet alleen de eerste plaatsen op een lijst, maar ook de laatste plaatsen kunnen worden beschouwd als strategische lijstposities. In het kader van een genderanalyse is het dan ook interessant om te kijken naar het aandeel vrouwelijke lijstduwers. Bij de verkiezingen van 2009 hadden 16 van de 43 lijsten (37,2%) voor de verkiezing van het Vlaams Parlement een vrouwelijke lijstduwer; d.i. 11,4 procentpunten meer dan in 2004 toen acht van de 31 lijsten (25,8%) een vrouwelijke lijstduwer hadden. In 2004 was dit aandeel overigens al sterk gestegen in vergelijking met 1999. In 1999 hadden slechts negen van de 68 lijsten (13,2%) een vrouwelijke lijstduwer. In 2009 scoorde vooral N-VA opvallend goed: vier van de zes N-VA-lijsten hadden een vrouwelijke lijstduwer. Bij Groen! en CD&V werd de helft van de lijsten geduwd door een vrouw. SP.a en Open VLD hadden beide twee vrouwelijke lijstduwers; Vlaams Belang en Lijst Dedecker hadden er elk een. De toename in het aandeel vrouwelijke lijstduwers ten opzichte van 2004 is des te opvallender als Groen!, dat in 2004 vijf vrouwelijke lijstduwers had, buiten beschouwing wordt gelaten. Zonder Groen! zou het percentage vrouwelijke lijstduwers in 2004 slechts 12% bedragen, en in 2009 35,1%; d.i. een toename van 23,1 procentpunten. 24

In 1999 werd slechts één (mannelijke) lijstduwer verkozen. Het bezetten van de symbolische laatste plaats op de lijst is evenwel niet onbelangrijk, want in 2004 werd bij benadering een derde van de lijstduwers (tien van de 31, of 32,3%) en in 2009 bijna een vierde van de lijstduwers (tien van de 43, of 23,3%) verkozen. Als we het percentage verkozen lijstduwers per geslacht bekijken, zien we dat mannelijke lijstduwers relatief vaker worden verkozen dan vrouwelijke lijstduwers. In 2009 werden drie van de 16 vrouwelijke lijstduwers (18,8%) en zeven van de 27 mannelijke lijstduwers (25,9%) verkozen. In 2004 werden twee van de acht vrouwelijke lijstduwers (25%) verkozen, terwijl dit bij de mannen acht van de 23 (34,8%) was.

Vrouwen op verkiesbare plaatsen. Een laatste interessante indicator met betrekking tot de gendersamenstelling van de kandidatenlijsten betreft het aantal en percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen. Het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten voor het Vlaams Parlement is licht gestegen van 37,3% in 2004 naar 38,8% in 2009. De toename met 17,8 procentpunten tussen 1999 en 2004 is echter veel opvallender. Wat 2009 betreft, heeft SP.a met 45,5% het hoogste percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen, gevolgd door CD&V (41,4%) en Open VLD (40%). Groen!, in 2004 de enige partij met 50% vrouwen op de verkiesbare plaatsen, heeft in 2009 een derde vrouwen op verkiesbare plaatsen staan. Ook N-VA en Vlaams Belang hebben elk ongeveer een derde van hun verkiesbare plaatsen toegekend aan vrouwelijke kandidaten.

In vergelijking met 2004 is het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen het sterkst toege- nomen bij Vlaams Belang (+9,4 procentpunten) en bij SP.a (+8,7 procentpunten ten opzichte van het kartel SP.a-Spirit in 2004). Voor beide partijen geldt overigens dat het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen in 2004 al sterk was toegenomen in vergelijking met 1999 (+18,3 procentpunten voor Vlaams Belang en +24,8 procentpunten voor SP.a). Ook voor VLD was het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen in 2004 veel hoger dan in 1999 (+17,8 procentpunten). In 2009 bedroeg de toename in vergelijking met 2004 voor Open VLD slechts drie procentpunten. Bij de CD&V is de evolutie minder uitgesproken, aangezien het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen al relatief hoog was in 1999. Algemeen kan worden gesteld dat, met uitzondering van Groen! in 2009, het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen bij elke verkiezing voor elke partij toeneemt. 25

Grafi ek 3 geeft een overzicht van het aandeel vrouwelijke kandidaten op een aantal strategische lijstposities.

Grafi ek 3. Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009

50% 45% 1999 2004 2009 40% 39,7 35% 37,2 37,3

30% 27,9 29,0 25% 25,8 20% 23,3 20,9 19,5 15% 16,2 16,1

10% 13,2

5%

0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

2.2.2 Gekozenen Vrouwen verkozen. In 2009 waren 51 van de 124 gekozenen (41,1%) voor het Vlaams Parlement vrouwen. Dit is een stijging met 8,8 procentpunten in vergelijking met de verkiezingen van 2004, toen veertig van de 124 gekozenen (32,3%) vrouwen waren. Met uitzondering van een kleine daling van het aandeel verkozen vrouwen bij Groen! (van 33,3% in 2004 naar 28,6% in 2009) is het aandeel verkozen vrouwen in 2009 bij alle partijen gestegen in vergelijking met 2004. In 2009 vinden we procentueel gezien het grootste aandeel vrouwelijke gekozenen bij SP.a (52,6%). Deze partij had ook het hoogste aandeel vrouwelijke lijsttrekkers (samen met CD&V) en het hoogste percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen. SP.a is wat de verkiezing van het Vlaams Parlement betreft overigens de enige partij met meer vrouwelijke dan mannelijke gekozenen. In absolute aantallen heeft CD&V het grootste aantal vrouwelijke gekozenen (14), maar relatief gezien komt de partij op de tweede plaats met 45,2% verkozen vrouwen, op de voet gevolgd door N-VA (43,8%) en Open VLD (42,9%). Vlaams Belang (33,3%) en Groen! (28,6%) hebben elk ongeveer een derde vrouwelijke gekozenen. Lijst Dedecker heeft met twee vrouwen op een totaal van acht verkozen kandidaten het laagste percentage vrouwelijke gekozenen (25%).

SP.a heeft niet alleen het hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen; het is, wat de grote partijen betreft, ook de partij waarvoor het aandeel verkozen vrouwen het sterkst is toegenomen ten opzichte van de vorige regionale verkiezingen (+16 procentpunten). Nemen we alle partijen in beschouwing, dan valt meteen de spectaculaire toename van het percentage verkozen 26

vrouwen bij N-VA op (van 16,7% in 2004 naar 43,8% in 2009). Deze evolutie dient echter in de juiste context te worden geplaatst. N-VA kwam in 2004 immers op als de kleine kartelpartner van CD&V en diende als dusdanig geen onafhankelijke lijsten in. N-VA was bovendien één van de ‘winnaars’ van de verkiezingen in 2009: de partij behaalde in 2009 16 zetels, terwijl dit er bij de vorige verkiezingen maar zes waren.

Bij Open VLD steeg het percentage verkozen vrouwen in 2009 met meer dan 10 procentpunten in vergelijking met 2004; bij CD&V steeg het met 7,3 procentpunten en bij Vlaams Belang zien we in 2009 ongeveer 5% meer vrouwen onder de gekozenen dan in 2004. Groen! is, zoals gezegd, de enige partij waarvoor het aandeel verkozen vrouwen afneemt ten opzichte van 2004. Als we de absolute aantallen bekijken, zien we echter dat deze afname dient te worden genuanceerd. Het aantal verkozen vrouwen blijft immers gelijk: zowel in 2004 als in 2009 heeft Groen! twee vrouwelijke gekozenen, maar omdat Groen! in 2009 een gekozene meer heeft, valt het percentage verkozen vrouwen iets lager uit in 2009.

Aangezien het aandeel verkozen vrouwen de belangrijkste indicator is in onze analyse, wijden we een aparte paragraaf aan de vergelijking met de verkiezing van 1999. In 1999 waren slechts 23 van de 118 gekozenen24 vrouwen, zijnde 19,5%. Het is meteen duidelijk dat het aandeel verkozen vrouwen sterk is toegenomen tussen 1999 en 2004: we noteren een stijging met 12,8 procentpunten. Kijken we naar de percentages verkozen vrouwen per partij, dan zien we een aantal interessante evoluties. Wat vooral opvalt, is de evolutie in het aandeel verkozen vrouwen bij de socialistische partij. Terwijl de SP in 1999 veruit het laagste percentage vrouwelijke gekozenen had (5,3%), zien we dat het kartel SP.a-Spirit in 2004 met 36,4% het op een na hoogste percentage laat noteren, om vervolgens in 2009 de enige partij te worden met meer vrouwelijke dan mannelijke verkozen kandidaten. Het aantal zetels dat de partij haalt is tussen 1999 en 2009 overigens niet fundamenteel gewijzigd. Een andere interessante (non-)evolutie is het aandeel verkozen vrouwen voor Agalev/Groen!. De groene partij had in 1999 al een derde vrouwelijke gekozenen en deed het hiermee beter dan de andere partijen. Dit percentage blijft ongeveer gelijk bij de verkiezingen van 2004 en 2009. Aangezien het aandeel verkozen vrouwen bij de andere partijen bij elke verkiezing stijgt, heeft dit als gevolg dat Groen! in 2009 het op een na laagste percentage vrouwelijke gekozenen heeft. Tot slot kan hier worden opgemerkt dat CD&V bij elke verkiezing relatief goed scoort wat betreft het percentage verkozen vrouwen.

In grafi ek 4 wordt (de evolutie van) het percentage vrouwelijke gekozenen per partij voor het Vlaams Parlement grafi sch voorgesteld. Het percentage voor Lijst Dedecker, pas opgericht in 2007, is niet opgenomen in de grafi ek. De percentages vermeld voor SP.a, CD&V, N-VA en VLD voor de verkiezingen van 2004 betreffen het aandeel vrouwelijke gekozenen voor deze partijen en niet voor de kartels als geheel.

24 In 1999 werden de zes Brusselse vertegenwoordigers in het Vlaams Parlement nog niet rechtstreeks verkozen. 27

Grafi ek 4. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009

50% 52,6 1999 2004 2009 45% 45,2 43,8 40% 42,9 37,9 35% 36,4 33,3 30% 33,3 33,3 32,0 28,6 28,6 28,1 25%

20% 20,0 18,2 15% 16,7 14,8 10%

5% 5,3 0% Groen! SP.a CD&V VU-ID/ VLD Vlaams Blok / N-VA Open VLD Belang

Vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Niet alleen het aantal en percentage verkozen vrouwen, maar ook de plaats van waarop vrouwen en mannen worden verkozen zijn een analyse waard. De vraag die hier wordt gesteld, is in welke mate vrouwen er, in vergelijking met mannen, in slagen verkozen te geraken buiten de nuttige lijstvolgorde. Van de 124 gekozenen voor het Vlaams Parlement zijn er in 2009 14 (11,3%) verkozen buiten de nuttige volgorde. Het percentage ligt in 2009 iets lager dan in 2004 toen 13,7% van de verkozen kandidaten de nuttige volgorde kon doorbreken. Als we de resultaten van 2009 uitsplitsen naar geslacht geeft dit het volgende beeld. Van de 51 verkozen vrouwen zijn er vijf (9,8%) verkozen buiten de nuttige volgorde. Bij de mannen zijn dit negen kandidaten op een totaal van 73 mannelijke gekozenen (12,3%). CD&V heeft het grootste aantal vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde, zowel in absolute aantallen als in percentage (21,4%). Vlaams Belang en SP.a hebben elk een vrouwelijke gekozene buiten de nuttige volgorde, wat resulteert in respectievelijk 14,3% en 10% buiten de nuttige volgorde verkozen vrouwen. Bij de overige partijen is in 2009 geen enkele vrouw verkozen van op een plaats buiten de nuttige lijstvolgorde. In vergelijking met de verkiezingen van 2004 is het aandeel buiten de nuttige volgorde verkozen vrouwelijke kandidaten gedaald met 5,2 procentpunten. Bij de mannen daarentegen bedraagt de afname slechts 0,8 procentpunten. In 1999 zijn slechts twee van de 118 kandidaten (1,7%) er in geslaagd de nuttige volgorde te doorbreken; het gaat hier om één vrouw en één man.

Voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten. Om het aantal vrouwelijke gekozenen te ver- hogen, is het niet alleen essentieel om voldoende vrouwen op (verkiesbare plaatsen op) de kieslijsten te hebben, kiezers moeten ook voldoende voorkeurstemmen geven aan vrouwelijke kandidaten. Vrouwen krijgen algemeen genomen minder voorkeurstemmen dan mannen. In 28

die zin is het interessant om te kijken naar de kloof tussen de gemiddelde voorkeurstem- percentages van mannelijke en vrouwelijke kandidaten. Het percentage voorkeurstemmen dat wordt uitgebracht op vrouwelijke kandidaten is sinds 1999 bij elke verkiezing toegenomen. In 2009 werd 44,7% van alle voorkeurstemmen op de kieslijsten voor de verkiezing van het Vlaams Parlement uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. Het Vlaamse electoraat blijkt hiermee het meest ‘vrouwvriendelijk’. Ook in 2004 kregen vrouwen gemiddeld het hoogste percentage voorkeurstemmen op de kieslijsten voor de verkiezing van het Vlaams Parlement: 43,1% van alle voorkeurstemmen zijn toen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. Het percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten lag in 2004 en in 2009 opmerkelijk hoger dan in 1999, toen vrouwen 35,8% van de voorkeurstemmen achter hun naam kregen.

Een constante is de score van Groen!. De groene kiezers brengen consequent meer voorkeurstemmen uit voor vrouwelijke dan voor mannelijke kandidaten: in 2004 en 2009 kregen vrouwen in alle kieskringen meer voorkeurstemmen dan mannen; in 1999 was dat in negen van de 11 kieskringen het geval. Groen! is telkens de enige Vlaamse partij waar vrouwen gemiddeld meer stemmen achter hun naam krijgen dan mannen. In 2009 komt SP.a op de tweede plaats met 46,6% en CD&V op de derde plaats met 46%. Op de lijsten van N-VA, Open VLD, Vlaams Belang en Lijst Dedecker halen vrouwen telkens ongeveer 41% van de voorkeurstemmen. Vrouwelijke kandidaten behaalden het kleinste percentage voorkeurstemmen op de lijst van het U.F. (35,7% in 2004 en 38,8% in 2009). De belangrijkste verschillen met de resultaten van 2004 zijn de hogere percentages voor SP.a (+6,1 procentpunten) en Open VLD (+3,6 procentpunten) in 2009. De percentages van Groen! en CD&V zijn licht gedaald. Maken we de vergelijking met 1999, dan valt ook hier de evolutie bij de socialistische partij op. Terwijl de SP-kiezers in 1999 de minste voorkeurstemmen op vrouwelijke kandidaten uitbrachten, liet SP.a in 2009 het tweede hoogste percentage optekenen.

Vrouwen in de top 10 en top 50 van de stemmentrekkers.25 Naast het gemiddelde voorkeurstem- percentage van vrouwelijke en mannelijke kandidaten zal in deze paragraaf worden gekeken naar de top 10 en de top 50 van de kandidaten met de hoogste voorkeurstemproporties. Het is immers nuttig om na te gaan in welke mate de kloof tussen de voorkeurstempercentages voor vrouwen en mannen zich refl ecteert in de top van de grootste stemmentrekkers. De kandidaten worden hier gerangschikt op basis van wat in de literatuur wordt aangeduid als hun ‘penetratiegraad’. Deze indicator wordt bekomen door het aantal voorkeurstemmen van een kandidaat te delen door het totale aantal voorkeurstemmen dat is uitgebracht in de kieskring waar de kandidaat opkomt.

In 2009 staan er twee vrouwen in de top 10 van de grootste stemmentrekkers: Hilde Crevits, lijsttrekker voor CD&V in de kieskring West-Vlaanderen, staat op de derde plaats en Joke Schauvliege, lijsttrekker voor CD&V in de kieskring Oost-Vlaanderen, staat op de negende plaats. In 2004 vonden we drie vrouwen in de top 10: Inge Vervotte (CD&V, kieskring Antwerpen) op de derde plaats, Freya Van den Bossche (SP.a, kieskring Oost-Vlaanderen) op de vijfde plaats en Joke Schauvliege (CD&V, kieskring Oost-Vlaanderen) op de negende plaats.

25 Omwille van het specifi eke karakter van de Brusselse kieskring, die veel kleiner is dan de vijf andere Vlaamse kieskringen, worden de kandidaten die zijn opgekomen in de kieskring Brussel buiten beschouwing gelaten bij het opstellen van de top 10 en de top 50 van de grootste stemmentrekkers. Deze kieskring kan immers niet zomaar worden vergeleken met de andere vijf. Een vaak gebruikt argument in deze context is dat in kleine kieskringen niet alleen de geografi sche, maar ook de sociale afstand tussen de kiezer en de kandidaten veel kleiner is dan in grote kieskringen. Dit zou als gevolg hebben dat kandidaten in kleine kieskringen een veel hogere penetratiegraad kunnen behalen dan kandidaten in grote kieskringen. Bijgevolg is het niet gerechtvaardigd om de kandidaten in kleine kieskringen eenvoudigweg te vergelijken met kandidaten in grote kieskringen. Als we de Brusselse kandidaten wél zouden opnemen in de rangschikking, dan zouden er zowel in 2004 als in 2009 vier Brusselse kandidaten in de top 10 staan. In 2004 zou Johan Demol (Vlaams Belang) op één staan, Sven Gatz (Open VLD) op zes, Bert Anciaux (Spirit) op zeven en Steven Vanackere (CD&V) op negen. In 2009 zou Sven Gatz op één staan, Johan Demol op vier, Brigitte Grouwels (CD&V) op zes en Steven Vanackere op tien. 29

Deze drie vrouwen bekleedden ook de lijsttrekkersplaats. In 1999 zagen we slechts één vrouw in de top 10 van de grootste stemmentrekkers: Anny De Maght-Aelbrecht, lijsttrekker voor VLD in de kieskring Aalst-Oudenaarde, stond op de zesde plaats in de rangschikking.

Naast het aantal vrouwen in de top 10 kijken we ook naar het aantal en percentage vrouwen in de top 50. Een vergelijking van de drie verkiezingen leert dat het aantal vrouwen in de top 50 van de stemmentrekkers bij elke verkiezing gestaag toeneemt. Ook zien we dat, terwijl in 1999 alle vrouwen in de top 50 de lijsttrekkersplaats bekleedden, in 2004 en in 2009 vrouwen ook van op andere plaatsen de top 50 bereikten.

In 2009 staan er 16 vrouwen in de top 50 (32%), waarvan de helft is opgekomen op een CD&V- lijst. SP.a heeft vier vrouwen in de top 50, Open VLD twee en Groen! en Vlaams Belang leveren elk één vrouwelijke stemmentrekker. Hoewel N-VA 16 verkozen kandidaten heeft, waar- onder zeven vrouwen, vinden we geen enkele vrouwelijke N-VA-kandidaat terug in de top 50 van de stemmentrekkers. Ook voor Lijst Dedecker heeft geen enkele vrouw de top 50 van de grootste stemmentrekkers bereikt. In 2004 stonden er 13 vrouwen in de top 50 (26%), waarvan acht van CD&V-signatuur. SP.a had twee vrouwen in de top 50, VLD, Groen! en Vlaams Blok hadden elk één vrouwelijke stemmentrekker. In 1999 ten slotte, waren vrouwen goed voor een vijfde van de 50 grootste stemmentrekkers, zijnde tien vrouwen in de top 50. De drie hoogst gerangschikte vrouwen in de top 50 waren van VLD-signatuur. Ook CVP kon aanspraak maken op drie vrouwelijke stemmentrekkers, VU-ID en Agalev hadden elk twee vrouwen in de top 50. Opmerkelijk is dat SP in 1999 geen enkele vrouw in de top 50 van de stemmentrekkers had.

2.2.3 Mandatarissen Gendersamenstelling Vlaams Parlement. Bij de eedafl egging in het Vlaams Parlement na de verkiezingen van 2009 verzaakten 13 gekozenen aan hun mandaat. Hiervan werden twee mannen opgevolgd door een vrouw, terwijl vier vrouwen werden opgevolgd door een man. De andere kandidaten werden opgevolgd door iemand van hetzelfde geslacht. Na de eedafl egging zetelden er dus twee vrouwen minder in het Vlaams Parlement dan er verkozen waren. Uiteindelijk legden 49 vrouwen de eed af in het Vlaams Parlement, d.i. 39,5% van het totale aantal volksvertegenwoordigers. De gendersamenstelling van het Vlaams Parlement wijzigde niet na de regeringsvorming. Zes ministers moesten worden opgevolgd in het Parlement. Hierbij werd een mannelijke minister opgevolgd door een vrouw (Jo Vandeurzen door Vera Jans, CD&V) en werd een vrouwelijke minister opgevolgd door een man (Freya Van den Bossche door Jan Roegiers, SP.a). De andere vier ministers werden opgevolgd door iemand van hetzelfde geslacht.

Gendersamenstelling Vlaamse Regering. Aan het begin van de legislatuur 2009-2014 telt de Vlaamse Regering vier vrouwen op een totaal van negen regeringsleden. Iets minder dan de helft van de regeringsleden (44,4%) zijn dus vrouwen. Hiermee is de Vlaamse Regering de meest vrouwvriendelijke van alle regionale regeringen; de andere regionale regeringen hebben immers een kleiner aandeel vrouwelijke leden. Hoewel de Vlaamse Regering uit meer mannen 30

dan vrouwen bestaat, lijkt er bij de samenstelling wel te zijn gestreefd naar een evenwichtige gendersamenstelling. Het aantal ministers en viceminister-presidenten bestaat immers voor de helft uit mannen en vrouwen: een van de twee viceministers en drie van de zes ministers zijn vrouwen. De minister-president ten slotte is een man.

SP.a levert procentueel gezien het hoogste aandeel vrouwelijke regeringsleden: twee van de drie socialistische regeringsleden zijn vrouwen. CD&V kent de helft van haar regeringsposten toe aan vrouwen. N-VA is de enige regeringspartij die geen enkele vrouw afvaardigt.

De Vlaamse Regering telt aan het begin van de huidige legislatuur zowel absoluut als relatief meer vrouwen dan aan het begin van beide vorige legislaturen. Aan het begin van de legislatuur 2004-2009 telde de Vlaamse Regering drie vrouwen op een totaal van tien regeringsleden en aan het begin van de legislatuur 1999-2004 waren er drie vrouwelijke regeringsleden op een totaal van negen regeringsleden.

2.3 WAALS PARLEMENT

2.3.1 Kandidaten Vrouwelijke lijsttrekkers. Bij de verkiezing voor het Waals Parlement van 7 juni 2009 hadden tien van de 52 lijsten (19,2%) een vrouwelijke lijsttrekker, d.i. een stijging met 6,7 procent- punten in vergelijking met 2004, maar slechts een stijging met 3,6 procentpunten in vergelijking met 1999. In 2004 waren er dus verhoudingsgewijs minder vrouwelijke lijsttrekkers dan in 1999. MR had in 2009 met vier vrouwelijke lijsttrekkers (30,8%) het hoogste aantal en percentage vrouwelijke lijsttrekkers. Ecolo en cdH hadden elk drie vrouwelijke lijsttrekkers, terwijl geen enkele PS-lijst werd getrokken door een vrouw. De Vlaamse socialistische partij had in 2009 een beduidend hoger percentage vrouwelijke lijsttrekkers dan in 2004 en 1999, maar de PS blijft in 2009 de enige Franstalige partij zonder vrouwelijke lijsttrekker. MR scoorde bij elke verkiezing sinds 1999 relatief goed wat betreft het aantal vrouwelijke lijsttrekkers.

Vrouwelijke eerste opvolgers. Net als bij de kieslijsten voor het Vlaams Parlement, is het aandeel vrouwelijke eerste opvolgers op de kieslijsten voor het Waals Parlement gedaald ten opzichte van 2004. Het percentage vrouwelijke eerste opvolgers op de kieslijsten voor het Waals Parlement lag in 2009 echter nog steeds 2,4 procentpunten hoger dan in 1999. In 2009 hadden 11 van de 52 opvolgerslijsten (21,2%) een vrouw op de eerste plaats. Ecolo en PS hadden met vier vrouwen op 13 eerste opvolgers het hoogste aantal en percentage vrouwelijke eerste opvolgers. MR had twee vrouwelijke eerste opvolgers en cdH een. Elke partij had dus meer mannelijke dan vrouwelijke eerste opvolgers, wat ook bij de regionale verkiezingen van 1999 en 2004 het geval was. De daling van het aantal vrouwelijke eerste opvolgers in vergelijking met 2004 is een gevolg van de afname van het aantal vrouwelijke eerste opvolgers bij cdH: van vijf op 13 in 2004 naar een op 13 in 2009. De partij was in 2004 overigens grotendeels verantwoordelijk voor de toename van het aantal vrouwelijke eerste opvolgers in vergelijking met 1999, toen ze een vrouw op 13 eerste opvolgers had. 31

Vrouwelijke lijstduwers. 17 van de 52 lijsten (32,7%) hadden in 2009 een vrouwelijke lijstduwer. Dit is 15,7 procentpunten minder dan bij de regionale verkiezingen van 2004. Het aandeel vrouwelijke lijstduwers is in 2009 dermate sterk gedaald dat het zelfs lager ligt dan in 1999, toen 23 van de 63 lijsten (36,5%) een vrouwelijke lijstduwer hadden. Wat de verkiezingen van 2009 betreft, had geen enkele partij meer vrouwelijke dan mannelijke lijstduwers. Ecolo benaderde met zes vrouwelijke lijstduwers de pariteit het dichtste. cdH en MR hadden beide vier vrouwelijke lijstduwers; PS had er drie. De afname van het aandeel vrouwelijke lijstduwers werd vooral veroorzaakt door de sterke terugval van het aantal vrouwelijke lijstduwers bij de PS (van vijf op 13 in 1999 en acht op 13 in 2004 naar drie op 13 in 2009). De PS was in 2004 de enige grote partij met meer vrouwelijke dan mannelijke lijstduwers. We benadrukken evenwel dat het belang van de lijstduwersplaats in Wallonië veel kleiner is dan in Vlaanderen. Lijstduwers op de lijsten voor de verkiezing van het Waals Parlement worden immers bijna nooit verkozen. In 1999 werd slechts één (mannelijke) lijstduwer verkozen, in 2004 werden twee (mannelijke) lijstduwers verkozen en in 2009 werden vier lijstduwers verkozen, waarvan een vrouw en drie mannen.

Vrouwen op verkiesbare plaatsen. Het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen nam in 2009 sterk toe op de kieslijsten voor het Waals Parlement - sterker dan op de kieslijsten voor de andere parlementen. In 2009 werden 27 van de 71 verkiesbare plaatsen (38%) toegewezen aan vrouwen, terwijl in 2004 slechts 24% van de verkiesbare plaatsen werd ingenomen door vrouwen. Deze sterke stijging is een gevolg van het wegvallen van de overgangsbepaling van de pariteitswetten. Aangezien de verkiezingen in Wallonië nog gebeuren op basis van de 13 kleinere kieskringen, hebben de meeste lijsten slechts weinig verkiesbare plaatsen. Omdat, als gevolg van het volledig van toepassing zijn van de nieuwe pariteitswetten, de eerste vrouw nu minstens op de tweede plaats moet staan is het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen sterk toegenomen. Het hoogste aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen vinden we bij MR (40%), gevolgd door PS (38,2%). cdH (35,7%) en Ecolo (33,3%) hadden beide ongeveer een derde vrouwen op hun verkiesbare plaatsen gezet.

Ook in 2004 was het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen al met acht procentpunten toegenomen in vergelijking met 1999, toen 12 van de 75 verkiesbare plaatsen werden ingenomen door vrouwelijke kandidaten.

Grafi ek 5 geeft een overzicht van het percentage vrouwelijke kandidaten op de strategische lijstposities bij de verkiezingen voor het Waals Parlement in 1999, 2004 en 2009. 32

Grafi ek 5. Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009

50% 48,4 45% 1999 2004 2009 40% 36,5 38,0 35%

30% 32,7 29,7 25% 24,0 20% 21,2 19,2 18,8 15% 15,6 16,0

10% 12,5

5%

0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

2.3.2 Gekozenen Vrouwen verkozen. Het aandeel vrouwelijke gekozenen is tussen 2004 en 2009 het sterkst gestegen voor de verkiezingen van het Waals Parlement. Terwijl er in 2004 amper 18,7% vrouwen waren verkozen voor het Waals Parlement - het kleinste aandeel van alle regionale parlementen - is dit percentage bij de verkiezingen van 2009 bijna verdubbeld tot 34,7%. Dit is een stijging met 16 procentpunten. Deze stijging is in de eerste plaats een gevolg van het wegvallen van de overgangsbepaling van de pariteitswetten. In 2009 had 75% van de lijsten voor de verkiezing van het Waals Parlement maar een of twee gekozenen.26 Dit illustreert wat in het geval van kleine kieskringen de potentiële impact is van de verplichting om een van de eerste twee plaatsen op de lijst toe te kennen aan een vrouw. Het aandeel verkozen vrouwen is voor alle partijen gestegen. MR had het hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen (42,1%). Ecolo komt op de tweede plaats met 35,7%. In absolute aantallen had de PS het hoogste aantal verkozen vrouwen, maar procentueel gezien komt de PS met 31% pas op de derde plaats. Het laagste aantal en percentage vrouwelijke gekozenen (30,8%) vinden we bij cdH, die overigens het kleinste aantal zetels heeft.

In absolute aantallen steeg het aantal verkozen vrouwen het sterkst bij Ecolo en PS: beide partijen hadden in 2009 vier vrouwelijke gekozenen meer dan in 2004. Procentueel gezien was de toename het grootst bij cdH (+23,7 procentpunten). Absoluut gezien was de toename van het aantal verkozen vrouwen het kleinst bij MR (een vrouwelijke gekozene meer dan in 2004), maar MR blijft wel de partij met het hoogste percentage vrouwelijke gekozenen.

Het feit dat meer dan een derde van de verkozen kandidaten vrouwen zijn, is vooral opmerkelijk als we de hele periode 1999-2009 in beschouwing nemen. In 1999 waren slechts acht van

26 Bij de verkiezingen van 2009 is op 24 van de 52 lijsten (46,2%) enkel de lijsttrekker verkozen, er zijn 15 lijsten (28,8%) met twee verkozen kandidaten, twee lijsten (3,8%) met drie verkozen kandidaten en drie lijsten (5,8%) met meer dan drie verkozen kandidaten. Op acht lijsten (15,4%) is niemand verkozen. Slechts 9,6% van de lijsten heeft meer dan twee verkiesbare plaatsen. 33

de 75 verkozen kandidaten (10,7%) vrouwen. Het percentage vrouwelijke gekozenen was in 2004 dus al met acht procentpunten toegenomen (tot 18,7%) in vergelijking met 1999. Het feit dat de toename tussen 2004 en 2009 nog eens dubbel zo groot was, bevestigt de hypothese dat de toepassing van de rits op de eerste twee lijstposities heel effectief kan zijn in kleine kieskringen.

Als we de drie verkiezingen samen bekijken, valt meteen op dat MR bij elke verkiezing sinds 1999 de partij is met het hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen, gevolgd door Ecolo. Nochtans is MR nooit de partij met de meeste zetels; de PS is de grootste partij in Wallonië. Ondanks deze numerieke sterkte, komt de socialistische partij steeds pas op de derde (in 2004 en in 2009) of op de vierde (in 1999) plaats als we de partijen rangschikken op basis van het percentage verkozen vrouwen.

In grafi ek 6 wordt de evolutie van het percentage vrouwelijke gekozenen per partij voor het Waals Parlement grafi sch voorgesteld. Het FN heeft in 2009 geen enkele gekozene en is om die reden niet opgenomen in de grafi ek.

Grafi ek 6. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009

50% 45% 1999 2004 2009

40% 42,1

35% 35,7 35,0 33,3 30% 31,0 30,8 25%

20% 19,0 15% 14,7 14,3 10%

5% 7,1 7,1 4,0 0% Ecolo PS cdH MR

Vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Bij de verkiezingen voor het Waals Parlement ligt het aantal kandidaten dat is verkozen buiten de nuttige volgorde veel lager dan bij die voor het Vlaams Parlement. In 2009 zijn slechts vijf van de 75 gekozenen (6,7%) er in geslaagd de nuttige volgorde te doorbreken. In 2004 ging het om vier van de 75 gekozenen (5,3%), en in 1999 om een van de 75 gekozenen (1,3%). Het aantal buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten neemt dus wel gestaag toe, maar al bij al blijft het percentage ook in 2009 verwaarloosbaar klein. In 2009 werd op een totaal van 26 vrouwelijke gekozenen een vrouw verkozen buiten de nuttige volgorde (3,8%). Vier van de 49 verkozen mannen (8,2%) 34

wisten de nuttige volgorde te doorbreken. In 2004 kon eveneens één vrouw de nuttige volgorde doorbreken (op een totaal van 14 verkozen vrouwen) tegenover drie mannen (op een totaal van 61 verkozen mannen). De enige buiten de nuttige volgorde verkozen vrouw voor het Waals Parlement is telkens verkozen als lijstduwer op de MR-lijst in Nijvel.

Voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten. Vrouwen kregen in 2009 gemiddeld 38,7% van de voorkeurstemmen bij de verkiezingen voor het Waals Parlement. De Waalse kiezers gaven in 2009 dus minder voorkeurstemmen aan vrouwelijke kandidaten dan in 2004, toen vrouwen nog gemiddeld 41,4% van de voorkeurstemmen achter hun naam kregen. Het gemiddelde percentage voorkeurstemmen voor vrouwen is in 2009 wel gevoelig hoger dan in 1999, toen vrouwen gemiddeld slechts 29,6% van de voorkeurstemmen kregen. Zowel in 1999, in 2004 als in 2009 waren de verkiezingen voor het Waals Parlement de enige waar vrouwen voor geen enkele partij gemiddeld meer voorkeurstemmen behaalden dan mannen. Bij de verkiezingen van 2009 waren er, in tegenstelling tot 2004, wel tien lijsten op een totaal van 52 (19,2%) waar vrouwen meer dan de helft van de voorkeurstemmen kregen, met name vier lijsten van Ecolo en telkens drie lijsten van cdH en MR. Ook in 1999 waren er reeds acht lijsten van de 64 waarop vrouwen meer voorkeurstemmen kregen dan mannen. Het ging om vier Ecolo-lijsten, één PSC-lijst, één PRL-FDF-lijst en twee FN-lijsten.

Ook in Wallonië zijn het de groene kiezers die gemiddeld het hoogste percentage voorkeur- stemmen aan vrouwen geven: vrouwelijke kandidaten voor Ecolo behaalden gemiddeld 47,8% van de op deze partij uitgebrachte voorkeurstemmen. Tweede in de rangschikking is MR waar vrouwen gemiddeld 42,7% van de stemmen kregen. Vrouwen behaalden veruit het kleinste percentage voorkeurstemmen op de lijsten van de PS: slechts 31,6% van de voorkeurstemmen uitgebracht op PS-kandidaten ging naar vrouwen. In 2004 gaven de PS-kiezers daarentegen nog het hoogste percentage voorkeurstemmen aan vrouwelijke kandidaten (46,2%). Ondanks de sterke daling van het percentage voor de PS is het totale aandeel voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten niet veel afgenomen in vergelijking met 2004, en wel omdat de percentages voor Ecolo, cdH en MR zijn toegenomen. Ook in 1999 gaven de Ecolo-kiezers al het hoogste aandeel voorkeurstemmen aan vrouwelijke kandidaten (44,7%). Het FN- en het PRL-FDF-electoraat, dat in 2009 respectievelijk 32,8% en 30,9% van de voorkeurstemmen aan vrouwen gaf, volgt op verre afstand.

Vrouwen in de top 10 en de top 50 van de stemmentrekkers. In 2009 staat er één vrouw in de top 10 van de grootste stemmentrekkers: Christine Defraigne, lijsttrekker voor MR in Luik, staat op de zevende plaats in de rangschikking. In 2004 stond er geen enkele vrouw in de top 10 van de stemmentrekkers. De eerste vrouw in de rangschikking, Chantal Bertouille (lijsttrekker voor MR in de kieskring Doornik-Aat-Moeskroen) stond toen pas op de 33ste plaats in de rangschikking. In 1999 bereikte Laurette Onkelinx net de top 10 als lijsttrekker voor de PS in Luik. Als we de top 50 van de grootste stemmentrekkers bekijken, zien we dat het aantal vrouwen in de top 50 in 2009 merkelijk hoger ligt dan bij de voorgaande verkiezingen. In 2009 vinden we 12 vrouwelijke kandidaten in de top 50 van de grootste stemmentrekkers. Opvallend is dat acht van deze 12 vrouwen van MR-signatuur zijn. PS en cdH hebben elk twee 35

vrouwelijke stemmentrekkers. In 2004 behoorde zoals gezegd geen enkele vrouw tot de top 10 van de grootste stemmentrekkers, wat de sterke ondervertegenwoordiging van vrouwen in de top 50 weerspiegelt: ook in de top 50 vonden we amper vijf vrouwen terug. Vier van deze vrouwen waren kandidaten voor MR, de vijfde vrouw stond op een PS-lijst. Ook in 1999 hebben maar zeven vrouwen de top 50 bereikt: drie PRL-FDF-kandidates, twee PS-kandidates en twee PSC-kandidates. MR heeft dus niet alleen steevast het hoogste percentage vrouwelijke gekozenen, maar heeft ook duidelijk het grootste aantal vrouwelijke stemmentrekkers.

2.3.3 Mandatarissen Gendersamenstelling Waals Parlement. Bij de eedafl egging in het Waals Parlement na de verkiezingen van 7 juni 2009 verzaakten acht kandidaten aan hun mandaat. Hiervan werden zes kandidaten opgevolgd door iemand van hetzelfde geslacht, terwijl een man werd opgevolgd door een vrouw en een vrouw werd opgevolgd door een man. Hieruit volgt dat het aantal vrouwen dat de eed afl egde in het Waals Parlement (zijnde 26) gelijk bleef aan het aantal vrouwelijke gekozenen. Als gevolg van de samenstelling van de verschillende regeringen moesten nog eens acht parlementsleden worden opgevolgd, omdat ze minister werden in een van de regeringen. Hierbij werd een vrouw opgevolgd door een man (voor de PS werd Eliane Tillieux opgevolgd door Claude Eerdekens), terwijl twee mannen werden opgevolgd door een vrouw (eveneens voor de PS werd Paul Magnette opgevolgd door Graziana Trotta en Philippe Courard door Malika Sonnet). Na de samenstelling van de regeringen telde het Waals Parlement dus 27 vrouwelijke mandatarissen en zetelde er een vrouw meer in het Waals Parlement dan er was verkozen.

Gendersamenstelling Waalse Regering. De Waalse Regering telt relatief gezien het kleinste aandeel vrouwen onder haar leden. Aan het begin van de legislatuur 2009-2014 zetelt er maar een vrouwelijke (socialistische) minister in de Waalse Regering op een totaal van acht regeringsleden. Er is geen enkele vrouwelijke viceminister-president, en ook de minister- president is een man. De Waalse Regering telt in de huidige legislatuur dus minder vrouwelijke leden dan aan het begin van de vorige legislatuur, toen drie van de negen regeringsleden vrouwen waren. Aan het begin van de legislatuur 1999-2004 telde de Waalse Regering geen enkele vrouw.

2.4 BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK PARLEMENT

2.4.1 Kandidaten Vrouwelijke lijsttrekkers. Het aantal en percentage vrouwelijke lijsttrekkers op de kies- lijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement neemt opvallend genoeg bij elke verkiezing af. Slechts een van de 11 kieslijsten (9,1%) voor de verkiezingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement van 7 juni 2009 werd getrokken door een vrouw, met name de lijst van Ecolo. In 2004 hadden beide groene partijen een vrouwelijke lijsttrekker, waardoor in totaal 20% van de lijsten werd getrokken door een vrouw. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is de enige assemblee waarvoor het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers is afge- 36

nomen in vergelijking met 2004, toen het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers overigens ook al lager was dan in 1999. In 1999 hadden vier van de 11 lijsten (36,4%) een vrouwelijke lijsttrekker, namelijk de lijsten van VLD-VUO, PS, FNB en Ecolo, dat haar Brusselse lijst steevast laat trekken door een(zelfde) vrouw.

Vrouwelijke eerste opvolgers. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is daarentegen het enige parlement waarvoor het aandeel vrouwelijke eerste opvolgers licht is toegenomen tussen 2004 (10%) en 2009 (27,3%). De tegengestelde evolutie in de percentages vrouwelijke lijsttrekkers en vrouwelijke eerste opvolgers doet vermoeden dat beide indicatoren in zekere zin functioneren als communicerende vaten. Over de hele lijn beschouwd, neemt het percentage vrouwelijke eerste opvolgers op de kieslijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement evenwel af. Ter herinnering, in 1999 had immers meer dan de helft van de lijsten (54,5%) een vrouwelijke eerste opvolger. Wat verder opvalt, is dat Ecolo telkens opteert voor een mannelijke eerste opvolger, zodat de lijsttrekker en de eerste opvolger van verschillend geslacht zijn.

Vrouwelijke lijstduwers. In 2009 hadden vier van de 11 kieslijsten (36,4%) voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement een vrouwelijke lijstduwer. Dit is een stijging met 16,4 procentpunten in vergelijking met de verkiezingen van 2004, toen twee van de tien lijsten werden geduwd door een vrouw. In vergelijking met 1999 is het aandeel vrouwelijke lijstduwers wel afgenomen: in 1999 hadden vijf van de 11 lijsten een vrouwelijke lijstduwer, overigens alle Franstalige lijsten. De stijging in vergelijking met 2004 is volledig toe te schrijven aan de toename van het aantal vrouwelijke lijstduwers op de lijsten van de Nederlandstalige partijen. In 2009 werden vier van de zeven Nederlandstalige lijsten voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement geduwd door een vrouw (de lijsten van Groen!, SP.a, Open VLD en Lijst Dedecker), terwijl in 2004 geen enkele Nederlandstalige partij een vrouwelijke lijstduwer had. Ook in 1999 had geen enkele Nederlandstalige kieslijst een vrouwelijke lijstduwer. In de praktijk heeft deze evolutie naar meer vrouwelijke lijstduwers evenwel geen gevolgen voor het aantal vrouwelijke gekozenen. In 2009 werd immers geen enkele van de lijstduwers van de Nederlandstalige lijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement verkozen. Ook in 1999 werd geen enkele Nederlandstalige lijstduwer verkozen, maar in 2004 daarentegen werden de (mannelijke) lijstduwers voor SP.a-Spirit en Vlaams Blok wel verkozen.

Bij de Franstalige partijen zien we de omgekeerde evolutie: het aantal en percentage vrouwelijke lijstduwers neemt af, terwijl het aantal en percentage verkozen lijstduwers toeneemt. In 1999 waren er vijf Franstalige vrouwelijke lijstduwers (op een totaal van zeven lijsten); de vrouwelijke lijstduwers van Ecolo en PSC waren de enige verkozen lijstduwers. In 2004 hadden zowel cdH als MR een vrouwelijke lijstduwer, terwijl in 2009 geen enkele Franstalige lijst een vrouwelijke lijstduwer had. Het aantal verkozen lijstduwers bij de Franstalige partijen blijft evenwel toenemen: in 2004 werden drie van de vijf Franstalige lijstduwers verkozen (één man en twee vrouwen) en in 2009 werden vier (mannelijke) lijstduwers van de Franstalige lijsten verkozen. 37

Vrouwen op verkiesbare plaatsen. Het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is sinds 1999 bij elke verkiezing toegenomen. Net zoals bij het Vlaams Parlement, zien we ook hier dat de toename veel groter is tussen 1999 en 2004 dan tussen 2004 en 2009. Tussen 1999 en 2004 steeg het percentage met 23,2 procentpunten (van 17,3% in 1999 naar 40,5% in 2004), terwijl de toename tussen 2004 en 2009 slechts 6,5 procentpunten bedraagt (naar 47%). We zien hier duidelijk het effect van de pariteitswetten, meer bepaald van het verhogen van het quotum van 33,3% in 1999 naar pariteit in 2004. Wat verder opvalt, is dat de toename van het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen telkens een gevolg is van een sterke toename van dat percentage op de (langere) Franstalige kieslijsten (van 15,4% in 1999 over 41,9% in 2004 tot 50% in 2009); het aandeel Nederlandstalige vrouwen op verkiesbare plaatsen bedraagt sinds 1999 bij elke verkiezing ongeveer een derde.

Het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is gestegen van 40,5% in 2004 naar 47% in 2009. Anders gezegd komt dit er op neer dat bij de verkiezing van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement in 2009 bijna de helft van de verkiesbare plaatsen werd ingenomen door vrouwelijke kandidaten. Deze stijging is een gevolg van de toename van het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen op de lijsten van de Franstalige partijen. In 2009 werd de helft van de verkiesbare plaatsen op de lijsten van de Franstalige partijen ingenomen door vrouwen (ten opzichte van 41,9% in 2004). Drie van de vier Franstalige partijen hebben de helft of meer van hun verkiesbare plaatsen toegekend aan vrouwen. Enkel cdH kende slechts 30% van de verkiesbare plaatsen toe aan vrouwen. Wat de lijsten van de Nederlandstalige partijen betreft, werd net als in 2004 een derde van de verkiesbare plaatsen ingenomen door vrouwen.

In 2009 heeft enkel Open VLD de helft van de verkiesbare plaatsen toegekend aan vrouwen. CD&V en Vlaams Belang hebben een van de drie verkiesbare plaatsen toegekend aan een vrouw. Groen! en SP.a ten slotte hebben hun enige verkiesbare plaats aan een man gegeven. 38

Grafi ek 7.* Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (Franstalige partijen) - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70% 71,4 71,4 60%

50% 50,0 40% 42,9 41,9 40,0 30%

20% 25,0 20,0 10% 15,4 0,0 0,0 0,0 0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

Grafi ek 8.* Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (Nederlandstalige partijen) - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70%

60% 57,1 50%

40% 42,9

30% 33,3 33,3 30,0 20% 25,0 25,0 20,0 20,0 10% 0,0 0,0 0,0 0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

2.4.2 Gekozenen Vrouwen verkozen. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is de enige assemblee waarvoor het aandeel vrouwelijke gekozenen licht is gedaald in vergelijking met 2004. In 2009 waren 39 van de 89 gekozenen (43,8%) voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement vrouwen, ten opzichte van 41 verkozen vrouwen (46,1%) in 2004. Ondanks deze lichte daling blijft het

* Aangezien de weergegeven percentages hier betrekking hebben op zeer kleine absolute aantallen, is bij de analyse van deze grafi ek enige voorzichtigheid geboden. Een kleine wijziging in aantallen kan immers voor een grote verandering in percentages zorgen. 39

Brussels Hoofdstedelijk Parlement wel de meest vrouwvriendelijke assemblee. De daling van het aantal verkozen vrouwen is een gevolg van twee vrouwelijke gekozenen minder bij de Franstalige partijen. In 2009 waren er 32 vrouwen onder de 72 Franstalige gekozenen (44,4%) ten opzichte van 34 Franstalige vrouwen (of 47,2%) in 2004. In 2009 heeft MR zowel in absolute aantallen als in procenten het grootste aantal vrouwen onder haar gekozenen; het is ook de enige partij met meer vrouwelijke dan mannelijke gekozenen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Ecolo komt op de tweede plaats: de helft van haar 16 gekozenen zijn vrouwen. De PS heeft 38,1% vrouwelijke gekozenen en cdH, de kleinste Franstalige partij in Brussel, heeft met 27,3% het laagste aandeel vrouwen onder haar gekozenen.

Het percentage verkozen vrouwen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement was in 2004 al sterk toegenomen in vergelijking met 1999, toen 26 van de 75 verkozen kandidaten (34,7%) vrouwen waren. Bij de Nederlandstalige lijsten waren er in 1999 drie vrouwen verkozen op een totaal van 11 verkozen kandidaten (27,3%); bij de Franstalige lijsten waren er 23 vrouwen verkozen op een totaal van 64 verkozen kandidaten (35,9%). Met meer dan een derde vrouwelijke gekozenen was het Brussels Hoofdstedelijk Parlement overigens ook in 1999 het regionale parlement met het hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen. Aangezien het percentage vrouwelijke gekozenen in 2004 de pariteit benaderde, hoeft het niet te verbazen dat het aandeel verkozen vrouwen in 2009 niet verder toeneemt. Het lijkt erop dat in het Brussels Parlement het plafond is bereikt wat betreft het percentage verkozen vrouwen.

Het percentage vrouwelijke gekozenen per (Franstalige) partij wordt voorgesteld in grafi ek 9.

Grafi ek 9. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij (Franstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70%

60% 57,1 50% 54,2 50,0 50,0 52,0 40% 42,9 46,2 40,0 38,1 30% 30,8 27,3 25,9 20%

10%

0% Ecolo PS cdH MR 40

Wanneer we naar de Nederlandstalige partijen kijken, zien we dat het aantal en percentage vrouwelijke gekozenen in 2009 hetzelfde is als in 2004. Er zijn zeven Vlaamse vrouwen verkozen in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, wat neerkomt op 41,2%. Groen!, SP.a en Open VLD hebben allemaal een gelijk aantal vrouwelijke en mannelijke gekozenen. CD&V en Vlaams Belang tellen beide een vrouw onder hun drie gekozenen. N-VA ten slotte heeft maar een (mannelijke) gekozene. Het percentage vrouwen verkozen op de Nederlandstalige lijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement wordt voorgesteld in grafi ek 10. Omdat het hier om zeer kleine aantallen verkozen kandidaten gaat, dienen de resultaten in de grafi ek met de nodige voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Een kleine wijziging in aantallen kan immers voor een grote verandering in percentages zorgen.

Grafi ek 10. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij (Nederlandstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009

100% 100 90% 1999 2004 2009 80%

70%

60%

50% 50,0 50,0 50,0 50,0 50,0 50,0 50,0 50,0 40%

30% 33,3 33,3 33,3 33,3 33,3

20%

10% 0,0 0,0 0,0 0 0% Groen! SP.a CD&V VU / N-VA VLD / Vlaams Blok / Open VLD Belang

Als we deze evolutie in het percentage verkozen vrouwen in verband brengen met de evolutie in de bepalingen van de pariteitswetten, krijgen we reeds een eerste indicatie van het feit dat het in de grote Brusselse kieskring vooral het verhogen van het quotum is dat een effect heeft op het aantal verkozen vrouwen. Zeker voor de lange Franstalige lijsten zal de verplich- ting om een vrouwelijke kandidaat op een van de eerste drie (in 2004) of op een van de eerste twee (in 2009) plaatsen te zetten, vermoedelijk veel minder effect hebben dan bijvoorbeeld bij de verkiezing van het Waals Parlement waar de kieskringen veel kleiner zijn.

Vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is de assemblee waarvoor het tweede hoogste aandeel kandidaten er in slaagt te worden verkozen van een plaats op de lijst buiten de nuttige volgorde (na het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap). In 2009 zijn in totaal 21 van de 89 verkozen kandidaten (23,6%) verkozen 41

buiten de nuttige lijstvolgorde. In 2004 werd 30,3% van de kandidaten verkozen buiten de nuttige volgorde. Het percentage buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten is dus in 2004 en in 2009 beduidend groter dan in 1999, toen slechts vijf van de 75 gekozenen (6,7%), alle vijf Franstalige kandidaten, zijn verkozen van op een plaats buiten de nuttige volgorde. Het aantal buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten ligt bij elke verkiezing hoger bij de Franstalige partijen (die langere lijsten hebben) dan bij de Nederlandstalige partijen. Wat de verkiezingen van 2009 betreft, is voor de Nederlandstalige lijsten geen enkele kandidaat verkozen buiten de nuttige volgorde. Voor de Franstalige partijen zijn 21 van de 72 kandidaten verkozen op basis van een plaats buiten de nuttige volgorde. Uitgesplitst naar geslacht blijkt dat acht van de 32 verkozen vrouwen (25%) de nuttige volgorde hebben kunnen doorbreken tegenover 13 van de 40 (32,5%) mannen. Bij cdH is een van de drie verkozen vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Voor PS, MR en Ecolo zijn ongeveer een kwart van de vrouwen buiten de nuttige volgorde verkozen. We herinneren eraan dat één van deze buiten de nuttige volgorde verkozen Franstalige kandidaten telkens de lijstduwer is.

Voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten. Bij de verkiezing van het Brussels Hoofd- stedelijk Parlement zijn 43% van de voorkeurstemmen uitgebracht voor vrouwelijke kandidaten. De Brusselse kiezers staan hiermee op de tweede plaats in de rangschikking van ‘meest vrouwvriendelijke’ electoraten. Het percentage ligt in 2009 hoger dan in 2004 (40,4%) en is vergelijkbaar met het percentage in 1999, toen vrouwen 42,9% van de voorkeurstemmen verzamelden. De Brusselse kiezers brachten in 1999 overigens beduidend meer voorkeurstemmen uit voor vrouwen dan de andere kiezers. Dit relatief hoge aandeel voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten blijft gedurende de drie verkiezingen gehandhaafd, maar de Brusselse kiezers werden, zoals gezegd, in 2004 wel ingehaald door de Vlaamse kiezers wat betreft de mate van ‘vrouwvriendelijkheid’.

In 2009 zijn de percentages voorkeurstemmen behaald door vrouwen, net zoals bij de verkiezingen van 2004, zeer vergelijkbaar voor het Nederlandstalige (42,7%) en het Frans- talige (43%) kiescollege. In 1999 echter zien we wel een verschil, in die zin dat de Franstalige Brusselse kiezers gemiddeld meer voorkeurstemmen uitbrachten op vrouwen (43,8%) dan de Nederlandstalige Brusselse kiezers (38,1%). De lichte afname tussen 1999 en 2004 van het percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten was een gevolg van een afname bij de Franstalige lijsten, en meer bepaald van de sterke afname bij PS. Bij de andere Franstalige partijen en bij de Nederlandstalige lijsten stellen we zelfs een (lichte) toename vast van het percentage voorkeurstemmen dat is uitgebracht op vrouwelijke kandidaten.

Het zijn alweer de twee groene partijen waar vrouwen gemiddeld de hoogste percentages voorkeurstemmen halen. De vrouwen op de lijst van Groen! behaalden gemiddeld 60,8% van de voorkeurstemmen die zijn uitgebracht op deze partij, wat meteen het hoogste percentage was van alle Brusselse partijen; de vrouwen op de lijst van Ecolo kregen gemiddeld 58,4% van de voorkeurstemmen. Hiermee werd de in 1999 ingezette trend verdergezet: vrouwen op de groene lijsten halen bij elke verkiezing een hoger percentage van de voorkeurstemmen dan de mannen. Enkel bij de groene partijen stellen we deze evolutie vast. Het verschil met de andere 42

partijen is ook in 2009 groot. De partij met het derde hoogste percentage voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten is cdH met 48,8%, wat al ruim 9,5% minder is dan Ecolo. De laagste percentages voorkeurstemmen voor vrouwen noteren we zowel in 2004 als in 2009 bij het Vlaams Belang (32,5%) en bij de PS (34,4%). Vlaams Blok was ook in 1999 de partij waar vrouwen het laagste percentage van de voorkeurstemmen wisten te verzamelen, maar voor de PS deed zich in 2004, zoals hoger aangehaald, een trendbreuk voor. De kleine partijen FNB en Vivant buiten beschouwing gelaten, was de PS in 1999 immers nog de partij waar vrouwen het tweede hoogste percentage van de voorkeurstemmen kregen (45,6%).

Vrouwen in de top 10 en de top 50 van de stemmentrekkers. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement wordt verkozen op basis van één kieskring. We stellen eerst een gemeen- schappelijke top 10 en top 50 voor de Frans- en Nederlandstalige kandidaten voor; daarna focussen we op de Nederlandstalige kandidaten, die immers weinig kans maken om in een gemeenschappelijke top te belanden. Aangezien het Franstalige kiescollege veel meer kiezers telt dan het Nederlandstalige, spreekt het voor zich dat in de top 10 en top 50 voornamelijk Franstalige kandidaten voorkomen. De enige Nederlandstalige kandidaat in de top 10 is Johan Demol van Vlaams Belang; hij stond bij de verkiezingen van 2004 en 1999 op de vijfde plaats. Vrouwelijke Nederlandstalige kandidaten vinden we enkel in de top 50 voor de verkiezingen van 1999: Annemie Neyts (VLD) stond op de 18de plaats en Brigitte Grouwels (CVP) op de 31ste plaats.

In 2009 telde de top 10 vier vrouwen: Joëlle Milquet (cdH) stond op de derde plaats, Evelyne Huytebroeck (Ecolo) op de vijfde plaats, Fadila Laanan (PS) op de negende plaats en Françoise Bertieaux (MR) op de tiende plaats. In 2004 telde de top 10 drie vrouwen: Joëlle Milquet stond op de eerste plaats, Frédérique Ries (MR) op de achtste plaats en Françoise Dupuis (PS) op de tiende plaats. In 1999 vinden we opnieuw vier vrouwen in de top 10: Magda De Galan (PS) stond op de derde plaats, Evelyne Huytebroeck op de vierde plaats, Martine Payfa (PRL-FDF) op de zevende plaats en Danielle Caron (PRL-FDF) op de tiende plaats.

Als we de top 50 rangschikking vergelijken voor de drie verkiezingen, dan blijkt dat het aantal vrouwen in deze top bij elke verkiezing afneemt. In 2009 en in 2004 stonden er respectievelijk 18 en 19 vrouwelijke kandidaten in de top 50 terwijl dit er in 1999 nog 25 waren. Vooral opvallend hier is de prominente aanwezigheid van vrouwelijke MR-kandidaten en dit bij elke verkiezing. Meer dan de helft van de vrouwelijke stemmentrekkers in de top 50 is van MR-signatuur.

Als we de Nederlandstalige lijsten afzonderlijk bekijken, dan zien we in 2009 vier Nederlandstalige vrouwen in de top 10: Brigitte Grouwels (CD&V) stond op de vijfde plaats, Els Ampe (Open VLD) op de zevende plaats, Carla Dejonghe (Open VLD) op de achtste plaats en Elke Roex (SP.a) op de negende plaats. Ook in 2004 bereikten vier vrouwen de top 10: Brigitte Grouwels (CD&V) stond op de vierde plaats, Yamila Idrissi (SP.a) op de achtste plaats, Adelheid Byttebier (Groen!) op de negende plaats en Annemie Neyts-Uyttebroeck (VLD) op de tiende plaats. In 1999 bestond zelfs de helft van de Nederlandstalige top 10 uit vrouwen: Annemie Neyts (VLD) op de derde plaats, Brigitte Grouwels (CVP) op de vierde plaats, Yamila 43

Idrissi (SP) op de zesde plaats, Anne Van Asbroeck (SP) op de zevende plaats en Adelheid Byttebier (Agalev) op de negende plaats.

Ook in de top 50 zijn de Nederlandstalige vrouwen goed vertegenwoordigd. Net zoals in 2004 bestaat de top 50 ook in 2009 voor bijna de helft uit vrouwen: bij de twee meest recente verkiezingen waren 23 van de 50 grootste stemmentrekkers (46%) vrouwen. Groen! had in 2009 het grootste aantal vrouwelijke stemmentrekkers (zeven), gevolgd door Open VLD (zes). Samen leverden beide partijen meer dan de helft van de vrouwelijke stemmentrekkers. Vlaams Belang telde het kleinste aantal vrouwen in de top 50 (twee). In 2004 daarentegen waren de vrouwelijke Vlaams Belang-kandidaten het beste vertegenwoordigd in de top 50 (negen). In 1999 ten slotte stonden er twintig vrouwen in de top 50, waarvan de helft afkomstig was van het centrumlinkse kartel tussen SP en Agalev.

2.4.3 Mandatarissen Gendersamenstelling Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Bij de eedafl egging in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement na de verkiezingen van 7 juni 2009 verzaakten zes gekozenen van de Franstalige taalgroep aan hun mandaat. Twee mannen werden opgevolgd door een vrouw, terwijl twee vrouwen werden opgevolgd door een man. De overige twee gekozenen werden opgevolgd door iemand van hetzelfde geslacht. Van de Nederlandstalige taalgroep verzaakte geen enkele gekozene aan zijn of haar mandaat. Hieruit volgt dat de gendersamenstelling van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement niet wijzigde bij de eedafl egging: 39 vrouwen legden de eed af op een totaal van 89 parlementsleden (43,8%).

Ten gevolge van de samenstelling van de regeringen27 moesten 13 parlementsleden die de eed hadden afgelegd in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement worden vervangen als parlements- lid omdat ze een ministerpost aanvaardden. Hiervan werden zes mannen opgevolgd door een vrouw, terwijl slechts twee vrouwen werden opgevolgd door een man. Na de samenstelling van de regeringen zetelen er dan ook vier vrouwen meer in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement dan er zijn verkozen. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement telt bij het begin van de legislatuur dus 43 vrouwen op een totaal van 89 parlementsleden (48,3%).

Het voorbeeld van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement toont aan dat het niet opnemen van een mandaat door sommige gekozenen en de opvolging van mandatarissen die minister worden wel degelijk gevolgen kunnen hebben voor de gendersamenstelling van de parlementen. Terwijl het percentage vrouwelijke gekozenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement niet veel hoger lag dan het percentage vrouwelijke gekozenen voor het Vlaams Parlement (43,8% voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement ten opzichte van 41,1% voor het Vlaams Parlement), bedraagt het verschil tussen de percentages vrouwelijke mandatarissen na de eedafl egging en de regeringsvorming al 8,8%. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement was al de assemblee met het hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen en het spel van de opvolging heeft ervoor gezorgd dat het Brussels Hoofdstedelijk Parlement haar positie van meest vrouwvriendelijk parlement nog versterkt. Hieruit blijkt ook dat dit niet noodzakelijk in het nadeel van vrouwen is. Dit betekent echter wel dat voornamelijk mannen het parlement verlaten om minister te

27 We spreken hier over ‘regeringen’, omdat sommige Brusselse gekozenen kunnen gaan zetelen in de Vlaamse, Franstalige of Waalse regering. 44

worden. In dit opzicht zijn de gendersamenstelling van het parlement en van de regering communicerende vaten. Wat er in het eerste geval bij komt, leidt tot een minder vervrouwe- lijkte regering. Bijgevolg komt met een totaal van 48,3% vrouwelijke parlementsleden het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, als enige, dicht in de buurt van de pariteit, maar de regering is daarentegen niet de meest vrouwvriendelijke.

Gendersamenstelling Brusselse Hoofdstedelijke Regering. Aan het begin van de legislatuur 2009-2014 zetelen er twee vrouwen in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering op een totaal van acht regeringsleden: het gaat hier om een Nederlandstalige (CD&V) en een Franstalige (Ecolo) minister. CD&V geeft hiermee haar enige regeringspost aan een vrouw. De Brusselse Hoofdstedelijke Regering telt aan het begin van de huidige legislatuur een (Franstalige) vrouw minder dan aan het begin van de legislatuur 2004-2009. Aan het begin van de legislatuur 1999-2004 was er slechts één (Nederlandstalige) vrouwelijke minister in de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.

2.5 PARLEMENT VAN DE FRANSE GEMEENSCHAP

Het Parlement van de Franse Gemeenschap wordt niet rechtstreeks verkozen. Het wordt samengesteld uit de 75 rechtstreeks verkozen leden van het Waals Parlement, die automatisch zitting hebben in het Parlement van de Franse Gemeenschap, en uit 19 van de 72 Frans- talige leden van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement.

Gendersamenstelling Parlement van de Franse Gemeenschap. Na de verkiezingen van 7 juni 2009 leggen 34 vrouwen de eed af in het Parlement van de Franse Gemeenschap, op een totaal van 94 parlementsleden (36,2%). Na de samenstelling van de regeringen hebben 35 vrouwen zitting in het Parlement van de Franse Gemeenschap, op een totaal van 94 parlementsleden (37,2%).

Gendersamenstelling Franse Gemeenschapsregering. De Regering van de Franse Gemeen- schap telt aan het begin van de legislatuur 2009-2014 het tweede hoogste aandeel vrouwen onder haar leden: drie van de zeven leden zijn vrouwen (42,9%). De drie regeringspartijen leveren elk een vrouwelijke minister. Voor Ecolo en cdH betekent dit dat ze de helft van hun regeringsposten toekennen aan een vrouw. De PS heeft een vrouw op een totaal van drie regeringsleden. We herinneren eraan dat de Franse Gemeenschapsregering tijdens de legis- latuur 2004-2009 meer vrouwelijke dan mannelijke leden telde, en aldus de enige regering was waar vrouwen ooit in de meerderheid waren. Aan het begin van de legislatuur 2004-2009 waren twee van de drie ministers, een van de twee viceminister-presidenten én de minister- president, of in totaal vier van de zes regeringsleden, vrouwen. Ook aan het begin van de legislatuur 1999-2004 telde de Regering van de Franse Gemeenschap het hoogste percentage vrouwelijke regeringsleden: drie van de acht regeringsleden waren vrouwen. 45

2.6 PARLEMENT VAN DE DUITSTALIGE GEMEENSCHAP

2.6.1 Kandidaten Vrouwelijke lijsttrekkers. Bij de verkiezing van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap in 2004 werd geen enkele lijst getrokken door een vrouw; in 2009 waren er twee vrouwelijke lijsttrekkers (33,3%), met name voor de lijsten van CSP en Ecolo. Ook in 1999 werden twee lijsten getrokken door een vrouw, opnieuw de Ecolo-lijst en de lijst van PJU-PDB.

Vrouwelijke eerste opvolgers. Voor de verkiezingen van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zijn er geen aparte opvolgerslijsten. De opvolging wordt er geregeld door een vacant mandaat toe te kennen aan de volgende kandidaat-effectieve met de meeste voorkeurstemmen.

Vrouwelijke lijstduwers. In 2004 en 2009 had geen enkele lijst voor de verkiezing van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap een vrouwelijke lijstduwer; in 1999 had enkel de Ecololijst een vrouwelijke lijstduwer. Deze plaats is evenwel niet onbelangrijk, getuige het feit dat in 1999 drie van de vijf lijstduwers, en in 2004 de helft van de lijstduwers werd ver- kozen. In 2009 werden twee van de zes lijstduwers verkozen.

Vrouwen op verkiesbare plaatsen. Het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen op de lijsten voor de verkiezing van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is licht toegenomen van 36% (negen van de 25 verkiesbare plaatsen) in 2004 naar 40% (tien van de 25 verkiesbare plaatsen) in 2009. Terwijl in 2004 enkel de CSP meer dan de helft van de verkiesbare plaatsen had toegekend aan vrouwen, hebben in 2009 zowel CSP, Ecolo als Vivant de helft van de verkiesbare plaatsen aan vrouwen gegeven. De SP heeft twee van de vijf verkiesbare plaatsen toegewezen aan vrouwen; de PFF een van de vijf en ProDG een van de drie. Ook voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zien we dat het percentage vrouwen op verkies- bare plaatsen sterker is toegenomen tussen 1999 en 2004 (+8 procentpunten) dan tussen 2004 en 2009 (+4 procentpunten). In 1999 vonden we het hoogste aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen bij Ecolo (66,7%). Bij de andere partijen schommelde het aandeel tussen een derde (PJU-PDB) en 0% (SP). Over de hele periode beschouwd, vallen vooral het constant hoge aandeel bij Ecolo en de gestage toename bij SP op. De toename bij CSP tussen 1999 en 2004 kan een gevolg zijn van de pariteitswetten (in 1999 stond de eerste vrouw op de vijfde plaats). 46

Grafi ek 11.* Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009

50% 45% 1999 2004 2009 40% 40,0 40,0 35% 36,0 30% 33,3

25% 28,0

20% 20,0 15%

10%

5% 0,0 0,0 0,0 0% lijsttrekkers lijstduwers verkiesbare plaatsen

2.6.2 Gekozenen Vrouwen verkozen. Het aantal vrouwelijke gekozenen is licht toegenomen van zes vrouwen op een totaal van 25 verkozen kandidaten (24%) in 1999 en in 2004, naar acht verkozen vrouwen (32%) in 2009. Ecolo en PFF hebben in 2009 elk twee vrouwelijke gekozenen; de andere partijen tellen telkens een vrouw onder hun gekozenen. In 2004 had elke partij een vrouwelijke gekozene. In 1999 hadden slechts vier partijen vrouwelijke gekozenen: Ecolo en CSP telkens twee, PFF en PJU-DDB telkens één. Een grafi sche voorstelling van het percentage vrouwen verkozen per partij (grafi ek 12) maakt duidelijk dat CSP en SP, de grootste partijen, relatief gezien het kleinste aandeel vrouwelijke gekozenen hebben. In absolute aantallen verschilt het aantal vrouwelijke gekozenen immers niet sterk tussen de partijen. Dit resulteert in een laag percentage verkozen vrouwen voor de partijen met veel gekozenen en in hogere percentages voor de partijen met weinig gekozenen. Relatief gezien stijgt het aantal verkozen vrouwen het sterkst bij PFF.

Vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is de assemblee waarvoor het grootste aandeel kandidaten wordt verkozen van op een plaats buiten de nuttige lijstvolgorde. In 2009 zijn zeven van de 25 verkozen kandidaten (28%) verkozen buiten de nuttige volgorde, in vergelijking met negen op 25 (36%) in 2004 en vijf op 25 (20%) in 1999. Ook hier zien we dus dat het aandeel buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten in 2004 en in 2009 hoger ligt dan in 1999. In 2009 is maar een van de acht vrouwelijke gekozenen (12,5%) verkozen buiten de nuttige volgorde, met name een vrouw verkozen op de PFF-lijst. Zes van de 17 verkozen mannen (35,3%) wisten de nuttige lijstvolgorde te doorbreken. Ook in 2004 kon maar een van de zes verkozen vrouwen de nuttige volgorde doorbreken, met name een vrouw op de lijst van PJU-PDB, ten opzichte van acht

* Aangezien de weergegeven percentages hier betrekking hebben op zeer kleine absolute aantallen, is bij de analyse van deze grafi ek enige voorzichtigheid geboden. Een kleine wijziging in aantallen kan immers voor een grote verandering in percentages zorgen. 47

van de 19 verkozen mannen. De vijf buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten in 1999 ten slotte waren allemaal mannen.

Grafi ek 12. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70% 66,7 66,7 60%

50% 50,0 50,0 50,0 50,0 40%

30% 33,3 33,3

20% 25,0 20,0 20,0 20,0 16,7 10% 14,3 11,1 12,5 0,0 0,0 0% Ecolo SP CSP PFF Vivant PJU-PDB ProDG

Voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten. Bij de verkiezing van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap hebben vrouwen 38% van de voorkeurstemmen behaald. Dit is een stijging met bijna 5 procentpunten in vergelijking met de verkiezing in 2004. Dit aandeel was tussen 1999 en 2004 al met 9,1 procentpunten toegenomen. In 1999 kregen vrouwen slechts 24,2% van de voorkeurstemmen achter hun naam. Het is duidelijk dat de Duitstalige kiezers bij elke verkiezing meer voorkeurstemmen aan vrouwelijke kandidaten geven. Deze evolutie heeft als gevolg dat, terwijl het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap in 1999 ver onder het gemiddelde scoorde wat betreft het percentage voorkeurstemmen voor vrouwen, het in 2009 dicht in de buurt zit van dit gemiddelde.

Het is in 2009 alweer de groene partij Ecolo die het hoogste percentage laat noteren: vrouwelijke kandidaten op de Ecolo-lijst hebben gemiddeld 55,9% van de stemmen gehaald. Ecolo is hiermee ook de enige Duitstalige partij waar vrouwen meer stemmen hebben gekregen dan mannen. Het verschil met de PFF, de partij die het tweede hoogste percentage heeft, is groot: vrouwen op de PFF-lijst krijgen gemiddeld 42,8% van de voorkeurstemmen. De kiezers van de SP brachten de minste voorkeurstemmen uit op vrouwelijke kandidaten (30,6%). Het meest noemenswaardige verschil met de situatie in 1999 en in 2004 is het aanzienlijk hogere percentage voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten op de PFF-lijst in 2009 (42,8% in 2009 – het tweede hoogste percentage – ten opzichte van amper 29,5% in 2004 en 18,3% in 1999 – telkens het op een na laagste percentage). 48

Vrouwen in de top 10 en de top 50 van de stemmentrekkers. Vrouwen zijn slecht vertegen- woordigd in de top 10 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad. In 2009 bereiken slechts twee vrouwen de top 10: Patricia Creutz-Vilvoye (CSP) op de derde plaats en Kattrin Jadin (PFF) op de tiende plaats. Met twee vrouwelijke kandidaten ziet de top 10 er nochtans al vrouwelijker uit dan bij de voorgaande verkiezingen. In 2004 bereikt namelijk geen enkele vrouwelijke kandidaat de top 10 en ook in 1999 was er maar één vrouwelijke stemmen- trekker: Dorothea Schwall-Peters (PJU-PDB) op de zevende plaats.

Ook in de top 50 zijn vrouwen niet talrijk aanwezig. In 2009 en in 2004 staan er 16 vrouwen in de top 50 (32%) en in 1999 zien we maar negen vrouwen (19%) in de top 50 van de grootste stemmentrekkers.

2.6.3 Mandatarissen Gendersamenstelling Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Na de verkiezingen van 7 juni 2009 legden zeven vrouwen de eed af in het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, terwijl er acht vrouwen waren verkozen. Drie verkozen kandidaten verzaakten immers aan hun mandaat, waarvan een man (die werd opgevolgd door een vrouw) en twee vrouwen (die beiden werden opgevolgd door een man). De vier ministers van de Regering van de Duitstalige Gemeenschap hebben alle vier de eed afgelegd in het Parlement van de Duits- talige Gemeenschap en moesten dus ook worden opgevolgd als parlementslid. Twee manne- lijke ministers werden opgevolgd door een vrouwelijk parlementslid, terwijl een vrouwelijke minister werd opgevolgd door een man in het Parlement. Na de samenstelling van de regering zetelen er dus acht vrouwen in het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap op een totaal van 25 parlementsleden. Het percentage vrouwelijke mandatarissen is hiermee gelijk aan het percentage verkozen vrouwen.

Gendersamenstelling Duitstalige Gemeenschapsregering. Aan het begin van de legislatuur 2009-2014 telt de Duitstalige Gemeenschapsregering een vrouwelijke minister. De PFF is de enige regeringspartij die een vrouw afvaardigt. De overige twee ministers en de minister-president zijn mannen. In de vorige legislatuur telde de Regering van de Duitstalige Gemeenschap eveneens een vrouw op een totaal van vier regeringsleden, die ook toen van PFF-signatuur was. Tijdens de legislatuur 1999-2004 zat er geen enkele vrouw in de Regering van de Duitstalige Gemeenschap die toen drie leden telde. We vinden hier dus een impact van het in 2002 aan de Grondwet toegevoegde artikel 11bis terug, op grond waarvan in alle executieven leden van beide geslachten moeten zetelen. Sinds de invoering van deze regel is het aantal ministers van de Duitstalige Gemeenschapsregering uitgebreid met één, en die positie werd toegekend aan een vrouw.

2.7 EUROPEES PARLEMENT 28

2.7.1 Kandidaten Aangezien de Duitstalige lijsten slechts één effectieve kandidaat tellen, worden ze buiten

28 De bespreking heeft enkel betrekking op de Belgische kandidaten en gekozenen voor de verkiezingen van het Europees Parlement. 49

beschouwing gelaten bij de bespreking van het aantal en percentage vrouwen op strategische lijstposities.

Vrouwelijke lijsttrekkers. Bij de verkiezing van het Europees Parlement op 7 juni 2009 werden vier van de 11 Belgische lijsten getrokken door een vrouw. In absolute aantallen is dit dubbel zo veel als bij de verkiezingen van 2004; relatief gezien is dit een stijging met 16,4 procentpunten (36,4% ten opzichte van 20% in 2004). Daar waar elke taalgroep in 2004 een vrouwelijke lijsttrekker had (SP.a-Spirit en cdH) zijn er in 2009 twee vrouwelijke lijsttrekkers in elke taalgroep (SP.a en N-VA, en cdH en Ecolo). In 1999 hadden drie van de tien lijsten een vrouwelijke lijsttrekker. Terwijl in 2004 en in 2009 de vrouwelijke lijsttrekkers mooi zijn verdeeld over de twee taalgroepen, waren de drie vrouwelijke lijsttrekkers in 1999 allen Nederlandstalig (Agalev, CVP en VLD). Geen enkele Franstalige lijst had in 1999 een vrouw aan het hoofd van de lijst.

Vrouwelijke eerste opvolgers. Twee van de 11 opvolgerslijsten voor de Europese verkiezingen van 2009 hadden een vrouw op de eerste plaats, namelijk de lijsten van N-VA en Ecolo. In 2004 had nog de helft van de lijsten (drie Nederlandstalige en twee Franstalige) een vrouwelijke eerste opvolger. Ook in 1999 waren er zowel relatief als absoluut gezien meer vrouwelijke eerste opvolgers op de kieslijsten voor het Europees Parlement dan bij de verkiezingen van 2009: vier van de tien opvolgerslijsten werden getrokken door een vrouw, één Nederlands- talige en drie Franstalige. Hieruit volgt dat het aantal en percentage Franstalige vrouwelijke eerste opvolgers bij elke verkiezing afneemt.

Vrouwelijke lijstduwers. Wat het Europees Parlement betreft, zijn er in 2009 slechts twee vrouwelijke lijstduwers, beiden voor Nederlandstalige lijsten (Groen! en Vlaams Belang). In 2004 was Groen! de enige partij met een vrouwelijke lijstduwer, en in 1999 had geen enkele partij een vrouwelijke lijstduwer.

Vrouwen op verkiesbare plaatsen. Ook op de kieslijsten voor het Europees Parlement is het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen in 2009 licht toegenomen: van 41,7% (tien vrouwen op een totaal van 24 verkiesbare plaatsen) in 2004 naar 47,8% in 2009 (11 vrouwen op 23 verkiesbare plaatsen). Deze stijging is een gevolg van het hogere percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen op de lijsten van de Franstalige partijen. De Franstalige partijen hebben in 2009 55,6% vrouwen op verkiesbare plaatsen op hun Europese lijsten (tegenover 40% in 2004). Ecolo en cdH hebben beide hun enige verkiesbare plaats toegewezen aan vrouwen. De PS heeft de helft van de verkiesbare plaatsen toegewezen aan een vrouw en MR een van de drie. De Nederlandstalige partijen hebben, net als in 2004, 42,9% van de verkiesbare plaatsen aan vrouwen gegeven. N-VA heeft de enige verkiesbare (lijsttrekkers)plaats toegewezen aan een vrouw en ook SP.a heeft met twee vrouwen op drie verkiesbare plaatsen meer dan de helft van de verkiesbare plaatsen toegewezen aan vrouwen. CD&V, Open VLD en Vlaams Belang hebben elk een van de drie verkiesbare plaatsen aan een vrouw gegeven. Groen! heeft gekozen voor een man op de enige verkiesbare plaats. De Duitstalige partijen hebben alle maar één verkiesbare plaats, die reeds sinds de verkiezingen van 1994 wordt ingenomen door een man. 50

Ook voor het Europees Parlement zien we dat het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen vooral is toegenomen tussen 1999 en 2004. In 1999 werd iets meer dan een vierde (26,1%) van de verkiesbare plaatsen ingenomen door vrouwen, terwijl dit aandeel in 2004 is toegenomen tot maar liefst 41,7%. In 2009 steeg het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen verder tot 47,8%. Bij de meest recente verkiezingen werd met andere woorden bijna de helft van de verkiesbare plaatsen toegekend aan vrouwelijke kandidaten. Het Europees Parlement heeft hiermee, vergeleken met de regionale parlementen, het hoogste percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen, maar toch stijgt het percentage verkozen vrouwen niet. Dat wordt verklaard door het feit dat enkel mannen worden verkozen buiten de nuttige lijstvolgorde. Verkiesbare plaatsen vormen dus geen garantie op een mandaat. Ter illustratie: Frieda Brepoels was de lijsttrekker op de N-VA-lijst voor het Europees Parlement bij de verkiezingen van 2009. N-VA kende dus de enige verkiesbare plaats op haar Europese lijst toe aan een vrouw, maar het was uiteindelijk Bart De Wever die van op de lijstduwersplaats rechtstreeks werd verkozen in het Europees Parlement. De Wever behaalde zoveel voorkeurstemmen (218.605 ten opzichte van 67.717 voor Brepoels) dat Brepoels zelfs na de overdracht van de (halve) voorraad lijststemmen ver onder het aantal voorkeurstemmen van De Wever bleef. In de praktijk kon Frieda Brepoels gewoon zetelen, omdat ze ook de eerste opvolger was, maar dit voorbeeld toont wel aan dat de impact van quota kan worden onder- mijnd door de tendens naar meer voorkeurstemmen en het gebruik van populaire lijstduwers. Op die manier is zelfs lijsttrekker zijn geen garantie om rechtsreeks te worden verkozen. Een soortgelijk voorbeeld is dat van Marijke Dillen en Filip Dewinter. In 2009 werd die laatste van op de voorlaatste plaats verkozen ten koste van Marijke Dillen die op de tweede plaats stond.

Grafi ek 13.* Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Europees Parlement (Franstalige partijen) - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70% 75,0

60% 55,6 50% 50,0 40% 40,0 40,0 30%

20% 25,0 20,0

10% 11,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

* Aangezien de weergegeven percentages hier betrekking hebben op zeer kleine absolute aantallen, is bij de analyse van deze grafi ek enige voorzichtigheid geboden. Een kleine wijziging in aantallen kan immers voor een grote verandering in percentages zorgen. 51

Grafi ek 14.* Aandeel vrouwen op strategische lijstposities voor de verkiezingen van het Europees Parlement (Nederlandstalige partijen) - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70%

60% 60,0 50% 50,0 40% 42,9 42,9 30% 35,7 28,6 28,6 20% 20,0 20,0 16,7 10% 14,3 0 0% lijsttrekkers eerste opvolgers lijstduwers verkiesbare plaatsen

2.7.2 Gekozenen Vrouwen verkozen. Het aandeel vrouwen onder de gekozenen is ook voor het Europees Parlement in 2009 licht toegenomen. In 2009 heeft België 31,8% vrouwelijke gekozenen, dit is een stijging met 2,6 procentpunten in vergelijking met 2004. In absolute aantallen blijft het aantal vrouwen dat is verkozen voor het Europees Parlement gelijk, maar omdat België in de legislatuur 2009-2014 twee vertegenwoordigers minder heeft in het Europees halfrond, zijn er in 2009 relatief gezien meer vrouwelijke gekozenen dan in 2004. Van de acht Franstalige gekozenen in 2009 zijn de helft vrouwen. De vier Franstalige vrouwen zijn mooi verdeeld over de verschillende partijen. De Nederlandstalige partijen hebben drie vrouwelijke gekozenen op een totaal van 13. SP.a, CD&V en Open VLD hebben elk een vrouwelijke gekozene. De enige Duitstalige verkozen vertegenwoordiger in het Europees Parlement is een man.

Wat vooral opvalt als we de evolutie in het aandeel verkozen vrouwen bekijken, is dat het Europees Parlement de enige assemblee is waarvoor dat percentage niet toeneemt in vergelijking met 1999. Integendeel, het is in 2009 0,2 procentpunten lager dan in 1999. Als we de evolutie per taalgroep bekijken, zien we dat het aantal en percentage verkozen Franstalige vrouwen bij elke verkiezing toeneemt (in lijn met de toename van het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen), terwijl het aantal en percentage verkozen Nederlandstalige vrouwen bij elk verkiezing afneemt. Zoals we verderop zullen zien is het aandeel voorkeurstemmen dat wordt uitgebracht op vrouwen het laagst voor het Europees Parlement in 2009 en het op een na laagst in 2004.

De percentages vrouwelijke gekozenen per partij worden voorgesteld in grafi ek 15 (Franstalige partijen) en 16 (Nederlandstalige partijen). Hierbij dient opnieuw te worden opgemerkt dat de

* Aangezien de weergegeven percentages hier betrekking hebben op zeer kleine absolute aantallen, is bij de analyse van deze grafi ek enige voorzichtigheid geboden. Een kleine wijziging in aantallen kan immers voor een grote verandering in percentages zorgen. 52

percentages betrekking hebben op zeer kleine aantallen verkozen kandidaten per partij. De grafi eken dienen derhalve met de nodige omzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

Grafi ek 15. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009

100% 100 100 90% 1999 2004 2009 80%

70%

60%

50% 50,0 50,0 40%

30% 33,3 33,3 33,3 33,3 20% 25,0

10% 0,0 0,0 0,0 0% Ecolo PS cdH MR

Grafi ek 16. Aandeel vrouwelijke gekozenen per partij (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009

100% 90% 1999 2004 2009 80%

70% 66,7 66,7 60%

50% 50,0 50,0 50,0 50,0 40%

30% 33,3 33,3 33,3 33,3 33,3

20%

10% 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0% Groen! SP.a CD&V VU / N-VA VLD / Vlaams Blok / Open VLD Belang 53

Vrouwen verkozen buiten de nuttige volgorde. Drie van de 22 verkozen kandidaten voor het Europees Parlement (13,6%) zijn verkozen buiten de nuttige lijstvolgorde. In 2004 waren dit drie van de 24 kandidaten (12,5%). Zowel in 2004 als in 2009 is geen enkele vrouwelijke kandidaat voor het Europees Parlement verkozen buiten de nuttige volgorde. Het zijn boven- dien dezelfde partijen die zowel in 2004 als in 2009 de drie (mannelijke) kandidaten leveren die zijn verkozen buiten de nuttige volgorde, met name N-VA, Vlaams Belang en PS.

Voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten. Vrouwen krijgen relatief het minste aantal voorkeurstemmen bij de verkiezing van het Europees Parlement. In 2009 werd slechts 35,6% van de voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen. Dit is nog minder dan in 2004, toen vrouwen 36,4% van de voorkeurstemmen kregen, en dan in 1999, toen ze 36,6% van de voorkeurstemmen wisten te verzamelen. Opvallend is dat het aandeel voorkeurstemmen dat wordt uitgebracht op vrouwelijke kandidaten voor het Europees Parlement nauwelijks is gewijzigd sinds 1999, terwijl het de afgelopen tien jaar wel merkelijk is toegenomen voor de regionale parlementen. Met uitzondering evenwel van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, maar Brusselse vrouwelijke kandidaten haalden in 1999 al meer dan 40% van de voorkeurstemmen. Het percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement blijft dus constant op een relatief hoog niveau; het aandeel voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten voor het Europees Parlement blijft daarentegen gehandhaafd op een veeleer laag niveau.

Niet bij de groene partijen, maar wel bij cdH behaalden vrouwen het hoogste percentage voorkeurstemmen (53,8%). Groen! staat op de tweede plaats met 51,6%. Ook SP.a scoort met 49,8% opvallend hoog, op de voet gevolgd door Ecolo dat met 49,6% eveneens net onder de helft blijft. Vrouwen krijgen veruit het minste voorkeurstemmen bij Open VLD (22,2%) en Lijst Dedecker (28,9%). Ook CD&V scoort met 29,2% opvallend laag. Merkwaardig is dat we deze patronen in min of meer dezelfde mate terugvinden bij de verkiezingen van 2009 én van 2004. Ook in 2004 kregen vrouwen het hoogste percentage van de voorkeurstemmen bij cdH. Als we de SP.a-kiezers apart beschouwen, d.i. los van het kartel, zien we dat vrouwen op de Europese SP.a-lijst in 2004 bijna een even hoog percentage van de voorkeurstemmen kregen als de vrouwen op de cdH-lijst. De vrouwelijke kandidaten op de groene lijsten kregen even- eens meer dan de helft van de voorkeurstemmen achter hun naam.

Vrouwen in de top 10 en de top 50 van de stemmentrekkers. Wat betreft de Nederlandstalige lijsten, vinden we bij de verkiezingen van 7 juni 2009 twee vrouwen in de top 10 van de grootste stemmentrekkers: Marianne Thyssen (CD&V) staat op de vijfde plaats in de rang- schikking; Kathleen Van Brempt (SP.a) bereikt nog net de top 10. In 2004 stonden eveneens twee vrouwen in de top 10: Mia De Vits (SP.a) stond op de vierde plaats en Marianne Thyssen op de tiende plaats. Voor de verkiezingen van 1999 vinden we drie vrouwen in de top 10 van de grootste stemmentrekkers die bovendien gemiddeld op een hogere plaats gerangschikt stonden dan het geval was in 2004 en 2009: Miet Smet (CVP) stond op de tweede plaats, Annemie Neyts (VLD) op de derde plaats en Patsy Sörensen (Agalev) op de achtste plaats. 54

De Nederlandstalige vrouwen zijn goed vertegenwoordigd in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad: zowel in 2004 als in 2009 zijn 22 van de top 50-kandidaten (44%) vrouwen. CD&V leverde in 2004 en in 2009 het grootste aantal vrouwelijke stemmen- trekkers. In 2009 zijn zeven vrouwen in de top 50 kandidates voor CD&V; Open VLD en Vlaams Belang hebben elk vijf vrouwelijke stemmentrekkers; SP.a heeft drie vrouwen in de top 50 en N-VA en Groen! hebben elk één vrouwelijke kandidaat in de top 50. In 2004 had CD&V met zes vrouwen in de top 50 eveneens het grootste aantal vrouwelijke stemmen- trekkers. SP.a had vier vrouwen in de top 50, Vlaams Belang vier, Groen! drie, VLD en Spirit elk twee en N-VA ten slotte had één vrouwelijke stemmentrekker. Bij de verkiezingen van 1999 bereikten 18 vrouwelijke kandidaten de top 50. De VLD-vrouwen zijn, in vergelijking met de verkiezingen van 2004 en 2009, opvallend aanwezig: in 1999 waren zeven van de 18 vrouwen in de top 50 van VLD-signatuur. CVP had met drie vrouwen in 1999 beduidend minder vrouwelijke stemmentrekkers dan bij de verkiezingen van 2004 en 2009. Verder had Agalev vier vrouwen in de top 50, SP twee en Vlaams Blok en Volksunie elk één.

Vervolgens kijken we naar de vrouwelijke stemmentrekkers voor de Franstalige lijsten. Bij de verkiezingen van 2009 en 2004 vinden we telkens vier vrouwen in de top 10. In 2009 staat Isabelle Durant (Ecolo) als derde gerangschikt, Anne Delvaux (cdH) staat op de vierde plaats, Frédérique Ries (MR) op de vijfde plaats en Véronique De Keyser (PS) op de tiende plaats. In 2004 vinden we Joëlle Milquet (cdH) op de derde plaats, Frédérique Ries op de vierde plaats, Isabelle Durant op de zevende en Sabine Laruelle (MR) op de tiende plaats. Wat betreft de verkiezingen van 1999 ten slotte zien we Frédérique Ries gerangschikt als tweede en Magda De Galan (PS) als tiende. Frédérique Ries is een van de weinige vrouwen die er in slaagt tot de top 10 van de stemmentrekkers te behoren voor de drie verkiezingen.

De top 50 van de Franstalige stemmentrekkers bevat reeds sinds 1999 opvallend veel vrouwelijke kandidaten. Bij de verkiezingen van 2009 bestaat de top 50 voor de helft uit vrouwelijke kandidaten, terwijl bij beide voorgaande verkiezingen 24 van de top 50-kandidaten vrouwen waren. Ecolo, PS en MR hebben in 2009 elk zeven vrouwelijke stemmentrekkers in de top 50, terwijl cdH er vier heeft. In 2004 zien we zeven PS- en cdH-vrouwen in de top 50, MR had zes vrouwelijke kandidaten in de top 50, terwijl Ecolo en FN er elk twee leverden. In 1999 ten slotte was het grootste aantal vrouwelijke kandidaten in de top 50 van Ecolo- signatuur. Zeven vrouwen behoren tot PRL-FDF, vijf tot PS en vier tot PSC. 55 56

3. DE IMPACT VAN DE PARITEITSWETTEN

In hoofdstuk twee hebben we de resultaten kandidaten en wat hiervoor de verklarende van de regionale en Europese verkiezingen factoren zijn. van 7 juni 2009 besproken aan de hand van een aantal beschrijvende indicatoren. Hoe- wel de meest recente regionale en Europese 3.1 DISTRICT / PARTY verkiezingen hierbij centraal stonden, zijn MAGNITUDE de resultaten systematisch in historisch perspectief geplaatst door middel van een District en party magnitude worden in de vergelijking met de resultaten van de regio- literatuur systematisch in verband gebracht nale en Europese verkiezingen van 2004 en met de mate waarin vrouwen worden 1999. In dit hoofdstuk worden de resultaten verkozen. Met district magnitude wordt van de regionale en Europese verkiezingen bedoeld het totale aantal te begeven zetels voor dezelfde tijdspanne geanalyseerd in een kieskring, terwijl party magnitude het in termen van een aantal in de literatuur aantal zetels aangeeft dat een partij behaalt belangrijk geachte onafhankelijke variabelen: in een kieskring. De veronderstelling hierbij district en party magnitude, partijideologie is dat vrouwen vooral worden verkozen en de impact van de voorkeurstem. als het aantal zetels dat elke partij wint in een kieskring groter is, en dat dit vooral het Ten eerste bespreken we de relatie tussen geval is in grote kieskringen.29 In die zin is party magnitude (het aantal zetels dat een niet enkel de omvang van de kieskring, maar partij behaalt in een kieskring) en het aantal ook en vooral party magnitude belangrijk vrouwelijke gekozenen voor die partij in als verklarende factor voor het aantal en de kieskring. Ten tweede wordt de partij- percentage verkozen vrouwen. In dit opzicht ideologie besproken en wordt nagegaan vormen de regionale en Europese verkie- hoe en in welke zin dit al dan niet een zingen een interessante onderzoekscasus. bepalende factor is voor het aantal en De district magnitude en dus ook de percentage vrouwelijke gekozenen. Ten gemiddelde party magnitude verschillen derde wordt de vraag gesteld of lijsten die immers sterk tussen deze verschillende zijn samengesteld volgens het ritsprincipe - verkiezingen. of dit minstens sterk benaderen - een hoger aantal vrouwelijke gekozenen hebben. Om In de grafi eken 17, 18 en 19 wordt de verkozen te worden, moet een kandidaat relatie tussen party magnitude en het uiteraard eerst voldoende voorkeurstem- aantal verkozen vrouwen per lijst voor men hebben behaald. Daarom richten we elke verkiezing grafi sch voorgesteld. ten slotte de aandacht op de mate waarin Party magnitude wordt weergegeven op vrouwelijke kandidaten meer of minder de horizontale as; de verticale as geeft het voorkeurstemmen behalen dan mannelijke aantal verkozen vrouwen per lijst weer.

29 District magnitude en party magnitude (beide gemeten in absolute waarden) zijn voor elke verkiezing heel sterk gecorreleerd: de correlatiecoëffi ciënten voor de verkiezingen van 1999, 2004 en 2009 zijn respectievelijk 0,647***; 0,778*** en 0,842***. 57

De punten in de grafi ek lezen als een combinatie van enerzijds het aantal verkozen kandidaten per lijst (party magnitude) en anderzijds het aantal verkozen vrouwen per lijst. Het gebied in de grafi ek stelt dus eigenlijk het spectrum voor van alle mogelijke combinaties tussen beide variabelen. Linksonder in de grafi ek vinden we de lijsten met een kleine party magnitude in combinatie met een klein aantal verkozen vrouwen; rechtsonder vinden we de lijsten met een grote party magnitude in combinatie met een klein aantal verkozen vrouwen; linksboven vinden we de lijsten met een kleine party magnitude en een groot aantal verkozen vrouwen en rechtsboven ten slotte vinden we de lijsten met een grote party magnitude en een groot aantal verkozen vrouwen.

Uit de grafi eken blijkt duidelijk dat de meeste punten zich situeren in het gebied linksonder in de grafi ek. De meeste lijsten worden dus gekenmerkt door een kleine party magnitude en een klein aantal verkozen vrouwen. In de tweede plaats is het duidelijk dat bijna alle punten zich situeren in de buurt van de trendlijn. Dit betekent dat bijna alle combinaties zich situeren in het gebied linksonder en rechtsboven in de grafi ek. Lijsten met een kleine party magnitude hebben met andere woorden een klein aantal verkozen vrouwen en lijsten met een grote party magnitude hebben een groot aantal verkozen vrouwen. We zien geen echte uitzonderingen op deze regel; dit betekent dat er een sterk positief verband is tussen beide variabelen.

We zien dus bij elke verkiezing een sterk positief verband tussen het aantal verkozen kandidaten per lijst en het aantal verkozen vrouwen per lijst. Naarmate er meer kandidaten worden verkozen op een kieslijst, worden er ook meer vrouwen verkozen op deze lijst. We zien bovendien dat de helling in de grafi eken voor de verkiezingen van 2004 en 2009 steiler is dan de helling in de grafi ek voor de verkiezingen van 1999. Dit betekent dat de relatie tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen sterker is geworden over de tijd.

Het belang van party magnitude als verklarende factor blijkt uit een vergelijking van de verschillende parlementen op basis van het aandeel vrouwelijke gekozenen. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, dat wordt verkozen op basis van de grootste kieskring, heeft sinds 1999 het grootste aantal vrouwelijke gekozenen. Als gevolg van de invoering van de provinciale kieskringen in 2003, heeft het Vlaams Parlement een vrij grote gemiddelde district magnitude die vergelijkbaar is met die van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Als gevolg hiervan is ook de gemiddelde party magnitude op de kieslijsten voor het Vlaams Parlement beduidend groter in 2004 dan in 1999. Niet toevallig is het Vlaams Parlement sinds 2004 de assemblee met het tweede hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen. Het Waals Parlement wordt verkozen op basis van de kleinste kieskringen; hier is de party magnitude veel kleiner dan het geval is voor de verkiezing van de andere parlementen. In 1999 en zelfs nog in 2004, na de invoering van de pariteitswetten, worden er dan ook nergens minder vrouwen verkozen dan voor het Waals Parlement. In 2009 stijgt het percentage vrouwelijke gekozenen voor het Waals Parlement sterk en wordt het Waals Parlement de assemblee met het derde hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen. Hier ligt de verklaring vanzelfsprekend in de toepassing van de rits op de eerste twee lijstposities die perfect is afgestemd op de kleine Waalse kieskringen. 58

Grafi ek 17. Aantal vrouwen verkozen in functie van party magnitude, regionale en Europese verkiezingen van 13 juni 1999

14 aantal vrouwen verkozen per lijst linear (aantal vrouwen verkozen per lijst) 12

10

8

6

4

2

0

0 5 10 15 20 25 30

Grafi ek 18. Aantal vrouwen verkozen in functie van party magnitude, regionale en Europese verkiezingen van 13 juni 2004

14 aantal vrouwen verkozen per lijst linear (aantal vrouwen verkozen per lijst) 12

10

8

6

4

2

0

0 5 10 15 20 25 30 59

Grafi ek 19. Aantal vrouwen verkozen in functie van party magnitude, regionale en Europese verkiezingen van 7 juni 2009

14 aantal vrouwen verkozen per lijst linear (aantal vrouwen verkozen per lijst) 12

10

8

6

4

2

0

0 5 10 15 20 25 30

De enige uitzondering op het in regel positieve verband tussen party magnitude en het aantal vrouwelijke gekozenen is het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Het wordt verkozen op basis van één kieskring en de party magnitude is hier vrij hoog. Toch worden er relatief weinig vrouwen verkozen in deze assemblee. Het is het enige parlement waarvoor we nooit een positief verband vinden tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen. Zoals we in hoofdstuk drie echter zagen, lag het aandeel vrouwen in het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap in het verleden verhoudingsgewijs wel hoog. Het percentage vrouwelijke gekozenen voor deze assemblee is anno 2009 niettemin lager dan je zou verwachten gegeven de relatief hoge gemiddelde party magnitude.

Een eenvoudige lineaire regressieanalyse bevestigt dat het aantal verkozen vrouwen op een lijst over het algemeen toeneemt naarmate het totale aantal verkozen kandidaten op die lijst stijgt. De gestandaardiseerde en ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten worden weergegeven in tabel 1.

Een positieve regressiecoëffi ciënt geeft aan dat hoge waarden voor de onafhankelijke variabele (in dit geval party magnitude) samengaan met hoge waarden voor de afhankelijke variabele (in dit geval het aantal verkozen vrouwen per lijst). Zoals blijkt uit deze tabel vinden we voor elk verkiezingsjaar en, met uitzondering van het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap, voor elk parlement30 telkens een betekenisvol en positief verband tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen op een kieslijst. Deze effecten zijn bijzonder uitgesproken voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, voor het Vlaams Parlement en voor het Waals Parlement. Voor deze parlementen vinden we bij alle verkiezingen telkens een sterk positief en

30 Waarbij de data worden gepoold voor de drie verkiezingen. 60

betekenisvol verband tussen het aantal verkozen kandidaten per lijst en het aantal verkozen vrouwen per lijst. Naarmate er meer kandidaten worden verkozen op een kieslijst, worden er ook meer vrouwen verkozen op deze lijst.

Tabel 1. Gestandaardiseerde en ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten ter aanduiding van het effect van party magnitude op het aantal verkozen vrouwen op een kieslijst

1999 2004 2009 Totaal

ßbßbßbßb Brussels Hfdst. 0,876*** 0,307 0,991*** 0,492 0,966*** 0,484 0,941*** 0,436 Parl. N=31 Parl. Duitst. 0,352 0,115 / (a) / (a) -0,300 -0,090 0,098 0,035 Gem. N=17 Europees Parl. 0,554 0,456 0,547 0,292 0,670* 0,413 0,576*** 0,353 N=33 Vlaams Parl. 0,644*** 0,357 0,834*** 0,414 0,842*** 0,466 0,830*** 0,433 N=132 Waals Parl. 0,485*** 0,209 0,578*** 0,280 0,719*** 0,385 0,578*** 0,299 N=129 Alle parl., per 0,845*** 0,327 0,944*** 0,470 0,936*** 0,462 0,911*** 0,430 verkiezingsjaar R2: 0,713 R2: 0,892 R2: 0,876 R2: 0,829

Legenda: (a) Aangezien het aantal verkozen vrouwen per lijst constant is, kan geen regressie worden uitgevoerd. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.1.4. * Signifi cant voor ɑ= 0,05 / ** signifi cant voor ɑ= 0,01 / *** signifi cant voor ɑ= 0,001. ß De beta-waarden geven de gestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten weer. b De b-waarden geven de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten weer. N Het aantal lijsten. R2² De determinatiecoëffi ciënt geeft aan welke proportie van de totale variabiliteit in de afhankelijke variabele (in het geval van tabel 1: het aantal verkozen vrouwen op een kieslijst) kan worden verklaard op basis van de onafhankelijke variabele (in het geval van tabel 1: party magnitude). De waarde van deze coëffi ciënt situeert zich tussen 0 en 1. Naarmate deze coëffi ciënt een hogere waarde heeft, betekent dit dat de onafhankelijke variabele een groter deel van de variantie in de afhankelijke variabele verklaart. In de extreme gevallen van 0 en 1 krijgt deze coëffi ciënt volgende interpretatie: als deze coëffi ciënt gelijk is aan 0, betekent dit dat de onafhankelijke variabele niets van de variantie in de afhankelijke variabele kan verklaren; indien deze coëffi ciënt gelijk is aan 1, betekent dit dat al de variantie in de afhankelijke variabele te verklaren is op basis van de onafhankelijke variabele. In tabel 1 zien we dat de waarde van deze coëffi ciënt telkens heel hoog ligt, wat er op wijst dat party magnitude een goede verklarende variabele is voor het aantal vrouwen dat op een kieslijst is verkozen.

Wat vooral interessant is in tabel 1 zijn de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten, weergegeven door de b-waarden. De ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten geven weer hoeveel eenheden verandering in de afhankelijke variabele men verwacht voor elke eenheid verandering in de onafhankelijke variabele. In dit geval kan uit deze coëffi ciënten dus worden afgeleid hoeveel bijkomende verkozen kandidaten een partij nodig heeft om één extra verkozen vrouwelijke kandidaat te hebben. Om een voorbeeld te geven: in het geval van een perfect geritste lijst zou elke bijkomende verkozen kandidaat afwisselend een man en een vrouw zijn. Dit betekent dat als een partij twee bijkomende verkozen kandidaten heeft, één hiervan een vrouw zal zijn. In dit geval zou de ongestandaardiseerde regressie- coëffi ciënt 0,5 zijn. Een ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënt kleiner dan 0,5 betekent 61

dan dat vrouwen slechter scoren dan mannen, terwijl een coëffi ciënt groter dan 0,5 betekent dat vrouwen makkelijker verkozen geraken dan mannen.

Uit de tabel blijkt dat de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten nergens groter zijn dan 0,5. De grootste waarden in de tabel, die we noteren voor de verkiezingen van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement in 2004 en in 2009, benaderen de waarde 0,5 wel sterk. Het feit dat we de grootste ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten vinden bij de verkiezingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en voor het Vlaams Parlement, niet toevallig twee parlementen die worden verkozen op basis van relatief grote kieskringen, bevestigt opnieuw dat grote kieskringen bevorderlijk zijn voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Verder zien we dat de b-waarde voor de verkiezingen van 1999 kleiner is dan de b-waarden voor de verkiezingen van 2004 en 2009. Dit weerspiegelt het steiler worden van de trendlijn zoals we hebben gezien in grafi eken 17, 18 en 19.31

De literatuur is het erover eens dat een grote party magnitude bevorderlijk is voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Over de precieze aard van deze positieve relatie tussen party magnitude en de mate waarin vrouwelijke kandidaten worden verkozen, biedt de literatuur echter minder duidelijkheid.32 Het verband tussen party magnitude en het aantal vrouwe- lijke gekozenen is hier op het eerste zicht lineair. Een eenvoudige lineaire regressie geeft evenwel slechts een algemene indruk van de relatie tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen. Om een meer genuanceerd beeld te krijgen van de precieze relatie tussen beide variabelen, hebben we een nieuw regressiemodel opgesteld waarbij we de onafhanke- lijke variabele party magnitude opdelen in een aantal verschillende variabelen die elk een bepaalde categorie van de variabele party magnitude vertegenwoordigen. In plaats van te werken met één variabele party magnitude die het aantal zetels aangeeft dat een partij behaalt in een kieskring, hebben we dus gewerkt met een aantal variabelen die telkens categorieën van lijsten met een bepaalde party magnitude vertegenwoordigen.

Concreet hebben we een eerste variabele gecreëerd die de lijsten met een party magnitude van één en twee groepeert, vervolgens een tweede variabele die de lijsten met een party magnitude van drie en vier groepeert, een derde variabele die de lijsten met een party magnitude van vijf en zes groepeert en ten slotte een variabele die alle lijsten met een party magnitude groter dan zes groepeert. De meerwaarde van dit model is dat het effect van party magnitude op het aantal verkozen vrouwen afzonderlijk wordt geschat voor de verschillende waarden die de variabele party magnitude aanneemt. Op die manier wordt inzichtelijk of de relatie tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen per lijst inderdaad een lineair verloop kent, of met andere woorden elke toename in party magnitude een even groot effect heeft op het aantal verkozen vrouwen, dan wel of het effect van party magnitude op het aantal verkozen vrouwen sterker is voor bepaalde waarden van de variabele party magnitude dan voor andere. De resultaten van deze analyse worden weergegeven in tabel 2.

31 De b-waarden geven immers de hellingsgraad van de regressielijn weer. Hoe groter de b-waarde, hoe steiler de helling en dus hoe sterker het verband tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabele is. 32 Jones, ‘Gender quotas, electoral laws and the election of women’, p. 59. 62

Tabel 2. Gestandaardiseerde en ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten ter aanduiding van het effect van verschillende categorieën van party magnitude op het aantal vrouwelijke gekozenen per lijst

1999 2004 2009

ßbßbßb

Party magnitude = 1 of 2a 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000 0,000

Party magnitude = 3 of 4 0,190*** 0,519*** 0,190* 0,827* 0,210** 0,821**

Party magnitude = 5 of 6 0,276*** 1,778*** 0,242** 1,417** 0,266*** 0,175***

Party magnitude > 6 0,780*** 5,028*** 0,717*** 4,550*** 0,722*** 0,475***

Legenda: a Referentiecategorie. * Signifi cant voor ɑ = 0,05 / ** signifi cant voor ɑ= 0,01 / *** signifi cant voor ɑ= 0,001. ß De beta-waarden geven de gestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten weer. b De b-waarden geven de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten weer.

Deze meer diepgaande analyse leert ons dat de relatie tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen op een kieslijst mogelijk meer genuanceerd is dan deze op het eerste zicht lijkt. Uit tabel 2 blijkt immers dat de regressiecoëffi ciënten verschillen, zowel in grootte als in het niveau van signifi cantie, voor de verschillende categorieën van party magnitude. Niet elke toename in party magnitude heeft met andere woorden een even sterk positief effect op het aantal vrouwelijke gekozenen. Wat we hier vooral zien, is dat de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten veel groter zijn voor een party magnitude van vijf of zes, dan het geval is voor een party magnitude van drie of vier en dit voor elke verkiezing sinds 1999. Dit lijkt er op te wijzen dat het effect van party magnitude op het aantal verkozen vrouwen op een bepaald moment sterker wordt dan je zou verwachten op basis van een lineaire voorspelling. Het zou met andere woorden zo kunnen zijn dat bepaalde waarden voor de variabele party magnitude functioneren als een soort accelerator voor het aantal verkozen vrouwen en dat het aantal verkozen vrouwen per lijst vanaf het moment dat de party magnitude een bepaalde waarde overschrijdt sneller stijgt dan het geval is bij een lineaire relatie. We hebben hier uiteraard maar een eerste oppervlakkige analyse uitgevoerd en het zou dan ook goed zijn indien de precieze relatie tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen per lijst nader zou worden onderzocht in verder onderzoek.

In wat volgt wordt de relatie tussen district / party magnitude en het aantal verkozen vrouwen besproken per parlement. De bespreking bevindt zich in essentie op twee niveaus. Enerzijds voor het parlement over de tijd, maar anderzijds bekijken we ook het effect van party magnitude binnen één verkiezing.

3.1.1 Vlaams Parlement Het Vlaams Parlement vormt een interessante casus, omdat de gemiddelde party magnitude duidelijk verschilt bij de drie verkiezingen. Bij de verkiezingen van 1999, toen de kieskringen nog niet waren georganiseerd op provinciaal niveau, was de gemiddelde party magnitude 1,9. 63

Als gevolg van de arrondissementele kieskringen had ruim 80% van de kieslijsten een party magnitude kleiner dan of gelijk aan twee. Aangezien de in 1999 van toepassing zijnde wet Smet-Tobback geen verplichtingen oplegde met betrekking tot de verdeling van mannen en vrouwen over de kieslijsten noch met de betrekking tot de verdeling van mannen en vrouwen over de verkiesbare plaatsen, verbaast het niet dat 61 van de 72 verkozen kandidaten op deze lijsten mannen waren. We herinneren eraan dat er in 1999 slechts 19,5% vrouwelijke gekozenen waren.

In 2004 stijgt de gemiddelde party magnitude naar 4,3. Terwijl in 1999 enkel de Vlaams Blok- lijst in Antwerpen meer dan vier verkozen kandidaten had, zien we dat in 2004 42% van de kieslijsten een party magnitude groter dan of gelijk aan vijf heeft terwijl 26% van de lijsten een party magnitude groter dan of gelijk aan zes heeft. Er zijn zelfs lijsten met zeven, acht, negen en tien verkozen kandidaten. Eerst en vooral is dit een gevolg van de verruiming van de kies- kringen, maar anderzijds speelt hier ook het fenomeen van de kartelvorming. SP.a en CD&V vormen allebei een kartel met een van de opvolgerpartijen van de vroegere Volksunie (respectievelijk het toenmalige Spirit en N-VA) en VLD vormt een kartel met Vivant. Tegelijkertijd zijn in 2004 de nieuwe pariteitswetten van toepassing die stellen dat de kies- lijsten paritair moeten worden samengesteld. Een en ander wijst er echter op dat vooral de grotere party magnitude, en niet zozeer de nieuwe pariteitswetten, verantwoordelijk is geweest voor de sterke toename van het percentage verkozen vrouwen in 2004. Een analyse van de verkiezingsuitslag wijst er op dat partijen minder geneigd waren om vrouwen op verkiesbare plaatsen te zetten wanneer deze plaatsen schaars waren.33 Daar waar slechts één kandidaat was verkozen, was dat dan ook in alle gevallen een man. Wanneer twee, drie, vier of zelfs vijf kandidaten waren verkozen, was hierbij bijna steevast slechts één vrouwelijke gekozene. Om meer dan één verkozen vrouw te hebben, moest een lijst al meer dan vijf verkozen kandidaten hebben.

In 2009 ten slotte neemt de gemiddelde party magnitude opnieuw af. Enerzijds is dit een gevolg van het uiteenvallen van de kartels, anderzijds is er het electorale succes van N-VA en de oprichting van Lijst Dedecker en hiermee de versnippering van de politieke rechterzijde. De gemiddelde party magnitude in 2009 is 3,1. De vaststelling dat ondanks de daling van de gemiddelde party magnitude het percentage verkozen vrouwen voor het Vlaams Parlement in 2009 toch verder toeneemt ten opzichte van 2004, vindt minstens gedeeltelijk een verklaring in de wettelijk verplichte toepassing van de rits op de eerste twee lijstposities. We zien immers dat in 2009 het aantal lijsten met twee verkozen kandidaten (van twee lijsten in 2004 naar zeven in 2009) en vooral het aantal lijsten met drie verkozen kandidaten (van twee lijsten in 2004 naar tien in 2009) opnieuw toeneemt, en één van deze gekozenen is telkens een vrouw. Ook al is de huidige rits eigenlijk niet aangepast aan de grote provinciale kieskringen, op die manier heeft hij toch een onverwacht effect gehad op het percentage verkozen vrouwen in het Vlaams Parlement.

Zoals blijkt uit tabel 1 vinden we voor het Vlaams Parlement voor elk verkiezingsjaar een sterk positief verband tussen het aantal verkozen kandidaten per lijst en het aantal verkozen vrouwen

33 Een regressieanalyse met het aantal verkiesbare plaatsen als onafhankelijke variabele en het aantal vrouwen op verkiesbare plaatsen als afhankelijke variabele, levert voor elke verkiezing sinds 1999 een signifi cant positieve regressiecoëffi ciënt op. 64

per lijst. Interessant in deze context is dat we voor het Vlaams Parlement de op een na hoogste ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten vinden. Een enkelvoudige lineaire regressie voor de verkiezingen voor het Vlaams Parlement in 2009 levert een ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënt op van 0,466. Dit betekent dat er voor elke bijkomende kandidaat die op een lijst wordt verkozen 0,466 extra vrouwen zijn verkozen. In 1999 en in 2004 waren deze coëffi ciënten respectievelijk 0,357 en 0,414. We zien dus dat de ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënt bij elke verkiezing is toegenomen. Als deze trend zich doorzet, betekent dit dat er telkens een kleiner aantal extra verkozen kandidaten nodig is om één extra vrouw verkozen te hebben. Een eenvoudige lineaire regressieanalyse bevestigt dus dat een grote party magnitude bevorderlijk is voor de verkiezing van vrouwen in het Vlaams Parlement.

3.1.2 Waals Parlement Het Waals Parlement wordt in 2009 nog altijd verkozen op basis van de 13 oude kleine kieskringen. De grootte van de kieskringen voor de verkiezing van het Waals Parlement is daarmee niet fundamenteel gewijzigd sinds 1999. Enkele verschuivingen in de zetelverdeling als gevolg van een wijzigende bevolkingsomvang terzijde gelaten, is de district magnitude van de verschillende kieskringen niet gewijzigd sinds 1999. De gemiddelde party magnitude is dan ook zeer vergelijkbaar bij elke verkiezing sinds 1999: 1,7 bij de verkiezingen van 1999, 1,8 bij de verkiezingen van 2004 en 1,7 bij de verkiezingen van 2009.

Na de verkiezingen van 1999 en 2004 telde het Waals Parlement het laagste percentage verkozen vrouwen. In 2004 stellen we een toename vast in vergelijking met 1999, maar het Waals Parlement telt dan nog steeds veruit het laagste percentage vrouwen onder haar gekozenen. In 2009 neemt het percentage vrouwelijke gekozenen in het Waals Parlement, ondanks de kleine kieskringen, evenwel spectaculair toe.

In het licht van de modaliteiten van de Belgische pariteitswetten zijn inderdaad niet alleen grote, maar ook heel kleine kieskringen bevorderlijk voor een toename van het aandeel ver- kozen vrouwen. De huidige pariteitswetten bepalen immers dat de eerste twee plaatsen op de lijst niet mogen worden ingenomen door personen van hetzelfde geslacht. In de praktijk betekent dit dat als op een lijst twee kandidaten zijn verkozen, bijna altijd één hiervan een vrouw zal zijn. Een eerste analyse van de verkiezingsresultaten van 7 juni 2009 bevestigt dit: van de 27 lijsten waarvoor twee kandidaten zijn verkozen, zijn er 25 met één vrouwelijke en één mannelijke verkozen kandidaat; slechts twee lijsten hebben twee mannelijke gekozenen.34

Als we een frequentietabel opstellen van het aantal verkozen vrouwen in functie van de party magnitude, valt meteen het effect van de pariteitswetten op. De kieslijsten waarop geen enkele kandidaat is verkozen buiten beschouwing gelaten, heeft meer dan 80% van de kieslijsten voor het Waals Parlement een party magnitude van één of twee. Bij elke verkiezing van het Waals Parlement sinds 1999 heeft telkens ongeveer een derde van de lijsten maar één verkozen kandidaat. In de absolute meerderheid van de gevallen gaat het hier, ook in 2009 nog, om een mannelijke kandidaat. In 1999 is op slechts één van de 22 lijsten (4,5%) met een party magnitude van één een vrouw verkozen; in 2004 is op drie van de 20 lijsten

34 Het gaat hier enerzijds om de cdH-lijst voor het Waals Parlement in de kiesring Doornik-Aat-Moeskroen waar naast de (mannelijke) lijsttrekker ook de mannelijke lijstduwer is verkozen. De tweede lijst is de Vlaams Belang-lijst voor het Europees Parlement waar naast de (mannelijke) lijsttrekker ook Filip De Winter van op de voorlaatste plaats op de lijst verkozen is. 65

(15%) een vrouw de enige verkozen kandidaat en ook in 2009 is nog altijd maar op vijf van de 24 lijsten (20,8%) met één verkozen kandidaat een vrouw verkozen.

Bij een party magnitude van twee zien we echter een spectaculair verschil met beide voor- gaande verkiezingen. In 1999 zijn er 16 lijsten met twee verkozen kandidaten. Van deze 16 zijn er vier waarop één man en één vrouw zijn verkozen; op alle andere lijsten zijn telkens twee mannen verkozen. In 2004 zijn er 13 lijsten waarop twee kandidaten zijn verkozen. Van deze 13 lijsten zijn er drie waarop één man en één vrouw zijn verkozen; op alle andere lijsten zijn telkens twee mannen verkozen. In 2009 ten slotte zijn er 15 lijsten met twee verkozen kandidaten. Op maar liefst 14 van deze lijsten zijn één man en één vrouw verkozen; er is slechts één lijst waarop twee mannen zijn verkozen. Ook al hebben quota betrekking op het niveau van de kandidaten en niet op dat van de gekozenen, het is duidelijk dat de huidige rits bijna garandeert dat de helft van de verkozen kandidaten vrouwen zijn ingeval de party magnitude twee is, alleszins wanneer de voorkeurstemmen niet doorwegen, zoals dit het geval is voor het Waals Parlement.

Bij de verkiezingen van 1999 en 2004 was het dus telkens zo dat op ongeveer een vierde van de lijsten met een party magnitude van twee één vrouwelijke en één mannelijke kandidaat was verkozen, op de rest van de lijsten waren telkens twee mannen verkozen. Als we er van uit- gaan dat de lijstvormingsstrategie niet fundamenteel zou verschillen bij de verkiezingen van 2009 indien de pariteitswetten ongewijzigd waren gebleven, dan zouden we dus verwachten dat ook in 2009 op ongeveer een vierde van de lijsten met een party magnitude van twee één vrouwelijke en één mannelijke kandidaat worden verkozen, terwijl op de rest van deze lijsten twee mannen worden verkozen. Dit zou betekenen dat er in 2009 drie tot vier vrouwen zouden zijn verkozen op lijsten met twee verkozen kandidaten. Als gevolg van de rits voor de eerste twee lijstposities zijn er evenwel 14 vrouwen verkozen op deze lijsten. Er zijn met andere woorden tien vrouwen verkozen die dat wellicht niet zouden zijn geweest zonder een verplichte rits voor de eerste twee lijstposities. Aangezien het aantal verkozen vrouwen in het Waals Parlement in 2009 met 12 gekozenen is toegenomen in vergelijking met 2004, is dit effect veelzeggend.

De verkiezingsuitslag voor het Waals Parlement in 2009 vormt een duidelijke bevestiging van de hypothese dat dubbele quota, de bepaling waar mannen en vrouwen op de lijsten moeten staan, een optimaal effect sorteren als zij betrekking hebben op alle verkiesbare plaatsen. De huidige rits ‘garandeert’ dus één verkozen vrouw bij een party magnitude die gelijk is aan twee in kieskringen waarin voorkeurstemmen niet doorwegen. Dit laatste is het geval in kleine kieskringen. Op deze manier wordt verklaard waarom bij de verkiezingen van 2009 het percentage verkozen vrouwen is toegenomen in kleine kieskringen waar de party magnitude laag is.

Ook hier brengt een regressieanalyse een duidelijk positief verband aan het licht tussen het aantal verkozen kandidaten op een kieslijst enerzijds en het aantal verkozen vrouwen op die lijst anderzijds. De ongestandaardiseerde regressie-coëffi ciënten zijn echter kleiner dan voor de andere parlementen, wat betekent dat een partij een groter aantal bijkomende 66

verkozen kandidaten in een kieskring nodig heeft opdat één extra vrouw zou worden verkozen. De ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten nemen wel toe over de tijd: van 0,209 in 1999 over 0,280 in 2004 tot 0,385 in 2009. Terwijl een partij in 1999 nog vijf bijkomende verkozen kandidaten nodig had opdat één van deze kandidaten een vrouw zou zijn, volstaan in 2004 vier extra gekozenen en in 2009 drie extra gekozenen.

3.1.3 Brussels Hoofdstedelijk Parlement Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement is sinds 1999 de meest vrouwvriendelijke assemblee. Het belang van grote kieskringen wordt hier bevestigd in de zin dat het tevens het parlement is dat wordt verkozen op basis van de grootste kieskring, met name één grote kieskring waar- in de 89 zetels worden begeven: 72 voor kandidaten van de Franstalige partijen en 17 voor kandidaten van de Nederlandstalige partijen. De party magnitude voor de Franstalige lijsten is hier dan ook bijzonder hoog. In 2004 en in 2009 halen MR en PS beide meer dan 20 zetels en in 1999 haalt MR zelfs 27 zetels. Terwijl er voor de andere parlementen zelfs in 2009 nauwelijks lijsten zijn waarvoor de helft van de gekozenen vrouwen zijn, vinden we bij de vier grootste Franstalige partijen die een lijst indienen voor de verkiezing van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement al sinds 1999 telkens twee lijsten waarop (meer dan) de helft van de gekozenen vrouwen zijn.

Een regressieanalyse (zie tabel 1) bevestigt het belang van een grote party magnitude. Het feit dat we hier de grootste ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten vinden, vormt een verdere ondersteuning voor de stelling dat grote kieskringen bevorderlijk zijn voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Voor de verkiezingen van 1999 is de ongestan- daardiseerde regressiecoëffi ciënt slechts 0,307, maar voor de verkiezingen van 2004 en 2009 zijn deze coëffi ciënten respectievelijk 0,492 en 0,484. Dit betekent dus dat als een partij twee extra verkozen kandidaten heeft, dit telkens één man en één vrouw zullen zijn. Een ongestandaardiseerde regressiecoëffi ciënt van 0,5 is immers het effect dat je zou ver- wachten in het geval van een perfect geritste lijst.

3.1.4 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en Europees Parlement Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Europees Parlement zijn de gegevens minder eenduidig.

Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap wordt verkozen op basis van één grote kies- kring waarin 25 zetels worden verdeeld, met als gevolg dat de gemiddelde party magnitude vrij hoog is: de 25 zetels worden verdeeld tussen vijf (1999) dan wel zes (2004 en 2009) partijen.

Het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap is het enige parlement waarvoor we niet systematisch een positief verband vinden tussen het aantal verkozen kandidaten en het aantal verkozen vrouwen op een kieslijst. In tegenstelling tot de andere parlementen neemt het aantal verkozen vrouwen hier dus niet toe als het aantal verkozen kandidaten op een lijst toeneemt. Voor de verkiezingen van 2009 geldt veeleer het tegendeel: de grootste partijen hebben het kleinste aantal vrouwelijke gekozenen. Voor de verkiezingen van 2004 kunnen we 67

geen regressieanalyse uitvoeren met het aantal verkozen vrouwen per lijst als afhankelijke variabele, omdat elke partij in 2004 één verkozen vrouw had waardoor het aantal verkozen vrouwelijke kandidaten dus geen ‘variabele’ is. Dit betekent dat er in 2004 eigenlijk geen verband is tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen. Het aantal verkozen vrouwen is altijd één, ongeacht hoeveel zetels een partij heeft behaald. Ook in 1999 zien we geen signifi cant verband tussen het aantal zetels dat een partij haalt en het aantal vrouwelijke gekozenen voor deze partij.

Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap lijkt er dus sinds 2004 een veeleer omgekeerd verband te bestaan tussen party magnitude en het aantal verkozen vrouwen. Het percentage verkozen vrouwen ligt lager bij de grootste partijen. Een plausibele verklaring hiervoor is het relatief vaak doorbreken van de nuttige lijstvolgorde door (bijna uitsluitend) mannelijke kandidaten. Het percentage van de kandidaten dat wordt verkozen op basis van een plaats buiten de nuttige volgorde is immers bij geen enkel ander parlement zo hoog als bij dat van de Duitstalige Gemeenschap. De reden hiervoor wordt wellicht gevonden in het specifi eke karakter van de Duitstalige kieskring. Daar waar Nederlandstalige en Franstalige kandidaten vaak de overstap maken van het regionale naar het federale niveau en vice versa geldt dit natuurlijk veel minder voor de kandidaten voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap. Een belangrijk gevolg hiervan is dat kandidaten voor het Duitstalige Gemeenschapsparlement op deze manier een jarenlange incumbency kunnen opbouwen en op die manier een enorme bekendheid verwerven bij het kiezerspubliek. Dit kan er toe leiden dat, zelfs als bekende mannelijke kandidaten omwille van de quota en de invoering van een beperkte rits een lagere plaats op de lijst krijgen, kiezers toch nog massaal op deze kandi- daten stemmen. Op die manier kan worden verklaard waarom mannelijke kandidaten relatief vaak worden verkozen van op een plaats buiten de nuttige volgorde. Het spreekt voor zich dat het relatief vaak doorbreken van de nuttige volgorde door bijna uitsluitend mannelijke kandidaten de impact van de rits ondermijnt.

Voor het Europees Parlement vinden we wel een positieve relatie tussen party magnitude en het aantal vrouwelijke gekozenen, maar het valt op dat deze relatie hier relatief zwak is. Voor de verkiezingen van 1999 en 2004 is de waarde van de regressiecoëffi ciënt wel positief, maar het effect blijkt niet sterk genoeg om te kunnen spreken van een statistisch signifi cant verband. In 2009 vinden we wel een signifi cant verband tussen party magnitude en het aantal vrouwelijke gekozenen. Het Europees Parlement is hoe dan ook een enigszins atypisch parlement in de zin dat dit het enige parlement is waarvoor het percentage vrouwelijke gekozenen nauwelijks evolueert in de periode 1999-2009. In 1999 was het Europees Parlement de assemblee met het tweede hoogste percentage vrouwelijke gekozenen, 32% om precies te zijn. Ondanks de invoering van de nieuwe pariteitswetten bedraagt het percentage vrouwelijke gekozenen in 2009 nog steeds 32%. Ook hier ligt een deel van de verklaring voor het afwezig zijn van het effect van de pariteitswetten in het feit dat enkel mannen de nuttige lijstvolgorde doorbreken. In 1999 is geen enkele kandidaat voor het Europees Parlement verkozen buiten de nuttige volgorde. In 2004 en in 2009 is dit wel het geval, maar alle buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten zijn mannen. 68

3.2 PARTIJIDEOLOGIE

In deze paragraaf worden de resultaten van de drie vorige regionale en Europese verkiezingen opnieuw besproken, maar dan vanuit een ideologisch perspectief. Hierbij wordt de vraag ge- steld of (centrum)linkse partijen meer aandacht hebben voor gendergelijkheid dan (centrum) rechtse partijen. We bekijken hierbij het percentage vrouwelijke gekozenen per partij rekening houdend met partijideologie en het aantal zetels dat een partij behaalt. Daarbij gaan we ook na hoeveel vrouwen worden verkozen als partijen verliezen. Als de aandacht voor gendergelijkheid een prioriteit blijft voor bepaalde partijen die in slechter vaarwater zitten, dan is dit een goede indicator voor de impact van partijideologie.

Om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het verband tussen partijideologie en het aandeel verkozen vrouwen, zijn de percentages die in deze paragraaf worden vermeld een weergave van het totale aantal verkozen vrouwen voor een partij ten opzichte van het totale aantal verkozen kandidaten voor deze partij, waarbij de (vrouwelijke) gekozenen worden geaggregeerd over de verschillende parlementen waarvoor een partij opkomt. De Vlaamse partijen komen op voor het Vlaams Parlement, voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en voor het Europees Parlement. Voor de berekening van het percentage verkozen vrouwen voor een Vlaamse partij x, bijvoorbeeld, wordt dan het aantal verkozen vrouwen dat deze partij heeft in het Vlaams Parlement, in het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en in het Europees Parlement samengeteld en vervolgens relatief gemaakt ten opzichte van het totale aantal verkozen kandidaten dat partij x heeft in deze drie parlementen samen. Voor de Franstalige partijen worden de gekozenen op dezelfde manier geaggregeerd over het Waals Parlement, het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en het Europees Parlement. In tegenstelling tot wat we in hoofdstuk drie deden, bekijken we hier dus niet het percentage vrouwelijke gekozenen per partij en per parlement maar wel het totale aantal vrouwelijke gekozenen dat een partij heeft in de drie parlementen samen. We bespreken de gegevens voor de Vlaamse partijen enerzijds en voor de Franstalige partijen anderzijds.

3.2.1 Nederlandstalige partijen Het percentage vrouwelijke gekozenen per partij bij elke verkiezing sinds 1999 wordt weergegeven in tabel 3.

Tabel 3. Aantal en percentage vrouwelijke gekozenen per partij en per verkiezingsjaar (Nederlandstalige partijen)

1999 2004 2009

Groen! VP 4/12 2/6 2/7 BHP 1/1 1/1 1/2 EP 1/2 0/1 0/1

Totaall 6/15 (40,0%) 3/8 (37,5%) 3/10 (30,0%) 69

1999 2004 2009

SP.a VP 1/19 8/22 10/19

BHP 0/1 0/1 2/4 EP 1/2 2/3 1/2 Totaall 2/22 (9,1%) 10/26 (38,5%)* 13/25 (52,0%)

CD&V VP 8/28 11/29 14/31 BHP 1/3 1/3 1/3 EP 2/3 1/3 1/3 Totaall 11/34 (32,4%) 13/35 (37,1%)** 16/37 (43,2%) N-VA VP 1/6 7/16 BHP - 0/1 EP 0/1 0/1 Totaall 1/7 (14,3%)** 7/18 (38,9%) VU VP 2/11 BHP 1/2 EP 1/2 Totaall 4/15 (26,7%)

VLD VP 4/27 8/25 9/21 BHP 1/2 2/4 2/4 EP 1/3 1/3 1/3 Totaall 6/32 (18,75%) 11/32 (34,4%) 12/28 (42,9%) VB VP 4/20 9/32 7/21 BHP 0/4 2/6 1/3 EP 0/2 0/3 0/2 Totaall 4/26 (15,4%) 11/41 (26,8%) 8/26 (30,8%) LDD VP 2/8 BHP - EP 0/1 Totaall 2/9 (22,2%)

Legenda: * Dit percentage heeft enkel betrekking op de partij SP.a en niet op het kartel SP.a-Spirit. ** De percentages worden hier weergegeven per partij en hebben dus geen betrekking op het kartel CD&V-N-VA.

Met uitzondering van Groen! stijgt het percentage vrouwelijke gekozenen voor elke partij bij elke verkiezing.

In 1999 is Agalev de partij met het hoogste aandeel verkozen vrouwen (40%). In 2004 verliest Groen! de helft van haar zetels, maar het percentage verkozen vrouwen daalt zeker niet evenredig: Groen! heeft in 2004 nog altijd meer dan een derde vrouwelijke gekozenen en is hiermee nog steeds de tweede best scorende partij, niettegenstaande Groen! veruit de kleinste partij is. In 2009 blijft het aantal verkozen vrouwen voor Groen! gelijk, maar doordat Groen! één zetel meer haalt, daalt het percentage vrouwelijke gekozenen wel. Omdat het 70

percentage vrouwelijke gekozenen voor de andere partijen wel toeneemt, heeft dit als resultaat dat Groen! momenteel relatief weinig vrouwen onder haar gekozenen telt. Ook al mag hierbij inderdaad niet worden vergeten dat de partij ook veel minder zetels heeft dan de andere partijen, toch vormt dit reeds een eerste indicatie van het feit dat partijideologie anno 2009 geen doorslaggevende factor meer is als verklaring voor een hoog of laag percentage vrouwelijke gekozenen.

Bij een analyse van de percentages verkozen vrouwen van de verschillende Vlaamse partijen is vooral de evolutie bij de socialistische partij opvallend. In 1999 had de SP maar twee verkozen vrouwen op een totaal van 22 verkozen kandidaten (9,1%). Daarmee deed de socialistische partij het opvallend slechter dan de andere Vlaamse partijen. In 2004 neemt het percentage verkozen vrouwen sterk toe en heeft SP.a 38,5% vrouwelijke gekozenen. Dit is het hoogste percentage van alle Vlaamse partijen in 2004, maar het verschil met Groen! (37,5%) en CD&V (37,1%) is klein. SP.a haalt bij deze verkiezingen vier zetels meer dan bij de verkiezingen van 1999, maar het percentage verkozen vrouwen stijgt duidelijk meer dan evenredig. Bij de verkiezingen van 2009 stijgt het percentage verkozen vrouwen voor de Vlaamse socialistische partij verder tot 52%. Hiermee is SP.a niet alleen de partij met het hoogste percentage verkozen vrouwen maar ook de enige partij met meer vrouwelijke dan mannelijke verkozen kandidaten. Deze sterke toe- name van het aandeel verkozen vrouwelijke kandidaten is vooral merkwaardig omdat het aan- tal zetels dat SP.a haalt deze keer niet toeneemt, integendeel, SP.a verliest in 2009 een zetel in vergelijking met de verkiezingen van 2004.

Wat hier verder interessant is, is dat de evolutie van het percentage verkozen vrouwen parallel loopt met de evolutie van het percentage van de voorkeurstemmen dat wordt uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. In 1999 werd slechts 26,4% van de voorkeurstemmen voor de SP uitgebracht op vrouwelijke kandidaten, wat ver onder het gemiddelde (38,4%) lag. In 2004 en in 2009 echter stemden de rode kiezers bijzonder vrouwvriendelijk en ging bijna de helft van de voorkeurstemmen die werden uitgebracht op SP.a naar vrouwelijke kandidaten (respectievelijk 48,3% en 47,8%). Aangezien er in 2004 en in 2009 ook meer vrouwen op de kieslijsten staan, is hier niet enkel de toename in het percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten van belang, maar ook en vooral de verhouding van de SP.a-kiezer tot de andere partijelectoraten. In 1999 stemden de socialistische kiezers minder vrouwvriendelijk dan de andere partijelectoraten; in 2004 en in 2009 stemden ze meer vrouwvriendelijk dan de meeste andere partijelectoraten.

CD&V heeft bij elke verkiezing sinds 1999 relatief veel vrouwelijke gekozenen. In 1999 is bijna een derde van de verkozen CVP-kandidaten een vrouw. In 2004 wint de partij één zetel en stijgt het percentage verkozen vrouwen tot 37,1%. In 2009 wint de partij twee zetels en neemt het percentage vrouwelijke gekozenen verder toe tot 43,2%. CD&V heeft hiermee het op een na hoogste percentage verkozen vrouwen. Het feit dat CD&V met voorsprong de grootste partij is, kan wellicht niet los worden gezien van deze vaststelling. Het percentage verkozen vrouwen neemt toe, maar ook het aantal zetels neemt elke keer toe. Ook bij Open VLD zien we dat het percentage vrouwelijke gekozenen bij elke verkiezing sterk toeneemt: van 18,8% 71

in 1999 over 34,4% in 2004 tot 42,9% in 2009. Daar waar Open VLD in 2004 en vooral in 1999 veeleer slecht scoorde in termen van het percentage vrouwelijke gekozenen, heeft de Vlaamse liberale partij in 2009 een bijna even hoog percentage verkozen vrouwen als CD&V, en dit ondanks een verlies van vier zetels.

Interessant vanuit een ideologisch perspectief is de evolutie in het percentage verkozen vrouwen bij Vlaams Belang. In 1999 had het Vlaams Blok het op een na laagste percentage vrouwelijke gekozenen (15,4%). In 2004 wint Vlaams Belang maar liefst 15 zetels en wordt hiermee de grootste Vlaamse partij. Niettegenstaande ook het percentage verkozen vrouwen aanzienlijk toeneemt tot 26,8% stellen we vast dat de grootste partij veruit het laagste percentage vrouwelijke gekozenen heeft. In 2009 verliest Vlaams Belang opnieuw 15 zetels. Het percentage vrouwelijke gekozenen neemt weliswaar licht toe tot 30,8%, maar de partij heeft nog steeds een beduidend lager percentage vrouwelijke gekozenen dan andere partijen van een gelijkaardige omvang (met name SP.a en Open VLD).

De twee andere partijen langs de politieke rechterzijde, N-VA en Lijst Dedecker, zijn in 2009 voor de eerste keer als onafhankelijke partijen opgekomen bij de regionale en Europese verkiezingen. N-VA heeft 38,9% vrouwelijke gekozenen en situeert zich hiermee in de buurt van het gemiddelde. Lijst Dedecker daarentegen heeft in 2009 het laagste percentage vrouwelijke gekozenen: amper twee van de negen verkozen kandidaten (22,2%) voor Lijst Dedecker zijn vrouwen. Maar omdat Lijst Dedecker de op een na kleinste partij is, moet het belang van deze vaststelling worden genuanceerd.

Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dat we in 1999, en vooral in 2004, enige aanwijzingen vinden in de richting van een links-rechts tegenstelling wat betreft het percentage vrouwelijke gekozenen. In 2004 en, met uitzondering van SP.a, ook in 1999 vinden we de hoogste percentages vrouwelijke gekozenen bij de centrumlinkse partijen, ook al hebben ze niet altijd de meeste zetels. In 1999 hebben Agalev en CVP beduidend meer vrouwelijke gekozenen dan de andere partijen, en in 2004 hebben zowel Groen!, SP.a als CD&V een hoger percentage vrouwelijke gekozenen dan de andere partijen. CD&V was bij beide verkiezingen wel één van de grootste partijen, maar dit geldt niet voor Groen! en SP.a. Groen! verliest bij de verkiezingen van 2004 zelfs de helft van haar zetels en behoudt toch haar relatief hoge percentage vrouwe- lijke gekozenen. Voor Vlaams Belang daarentegen zijn er bij elke verkiezing sinds 1999 relatief weinig verkozen vrouwelijke kandidaten, zeker gegeven het grote aantal zetels dat deze partij telkens haalt.

In 2009 echter lijkt party magnitude een betere verklarende factor voor het percentage vrouwelijke gekozenen dan ideologie. Het is duidelijk dat de drie grootste partijen het hoogste percentage verkozen vrouwen hebben, ongeacht hun ideologisch profi el.

3.2.2 Franstalige partijen Het percentage vrouwelijke gekozenen per partij bij elke verkiezing sinds 1999 wordt weergegeven in tabel 4. 72

Tabel 4. Aantal en percentage vrouwelijke gekozenen per partij en per verkiezingsjaar (Franstalige partijen)

1999 2004 2009

Ecolo WP 2/14 1/3 5/14 BHP 8/14 3/7 8/16 EP 1/3 0/1 1/2

Totaall 11/31 (35,5%) 4/11 (36,4%) 14/32 (43,75%) PS WP 1/25 5/34 9/29 BHP 4/13 12/26 8/21 EP 0/3 1/4 1/3 Totaall 5/41 (12,2%) 18/64 (28,1%) 18/53 (34,0%) cdH WP 1/14 1/14 4/13 BHP 3/6 4/10 3/11 EP 0/1 1/1 1/1 Totaall 4/21 (19,0%) 6/25 (24,0%) 8/25 (32,0%) MR WP 4/21 7/20 8/19 BHP 7/27 13/25 13/24 EP 1/3 1/3 1/2

Totaall 12/51 (23,5%) 21/48 (43,75%) 22/45 (48,9%)

We stellen vast dat het percentage vrouwelijke gekozenen bij elke verkiezing sinds 1999 voor elke partij is toegenomen.

In 1999 telde Ecolo het hoogste percentage vrouwen onder haar verkozen kandidaten (35,5%). Het aandeel verkozen vrouwen voor Ecolo stijgt licht in 2004 (36,4%), ondanks de zware verkiezingsnederlaag van de partij die twee derde van haar zetels verliest. In 2009 wint Ecolo de verloren zetels terug, en ook het percentage vrouwelijke gekozenen stijgt sterk tot 43,8%. Het aandeel verkozen vrouwen neemt dus toe als Ecolo zetels wint en, minstens even belangrijk, het neemt niet af als Ecolo zetels verliest.

De PS heeft in 1999 het laagste percentage vrouwelijke gekozenen van alle grote Frans- talige partijen: amper vijf van de 41 socialistische gekozenen zijn vrouwen (12,2%). In 2004 neemt het aandeel verkozen socialistische vrouwen wel toe tot 28,1%, maar deze toename staat niet in verhouding tot de sterke toename in het aantal zetels. In 2009 stijgt het percentage verder tot 34%, ondanks het feit dat de partij 11 zetels verliest, maar dit is in hoofdzaak een gevolg van de pariteitswetten. Het aantal verkozen vrouwen voor de PS neemt in 2009 immers enkel toe bij de verkiezingen voor het Waals Parlement en vindt dus een verklaring in de wettelijk opgelegde pariteit voor de eerste twee lijstplaatsen die, zoals hoger aangetoond, één vrouwelijke gekozene ‘garandeert’ ingeval de party magnitude twee is. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement neemt het aantal vrouwelijke gekozenen voor de PS af en voor het Europees Parlement blijft dit aantal gelijk. In tegenstelling tot wat het 73

geval is bij Ecolo, kunnen we voor de PS dus niet met zekerheid concluderen dat het aan- deel vrouwelijke gekozenen niet afneemt als de partij zetels verliest. cdH heeft telkens relatief weinig vrouwelijke gekozenen. In 1999 zijn 19% van de verkozen kandidaten vrouwen, in 2004 stijgt het percentage verkozen vrouwen evenredig aan de winst in zetels naar 24% en in 2009 zijn 32% van de verkozen cdH-kandidaten vrouwen. In de praktijk betreft het hier een toename met twee verkozen vrouwen die ook in dit geval kan worden toegeschreven aan het effect van de pariteitswetten.

In 1999 had de PRL-FDF reeds 23,5% vrouwelijke gekozenen en sinds 2004 is MR langs Franstalige zijde de partij met het hoogste percentage vrouwen onder haar verkozen kandi- daten. In 2004 heeft de partij 43,8% vrouwelijke gekozenen en in 2009 stijgt dit percentage verder tot 48,9%. Bij de meest recente verkiezingen heeft MR met andere woorden bijna evenveel vrouwelijke als mannelijke verkozen kandidaten. Daar waar de toename in 2009 kan worden toegeschreven aan de pariteitswetten, blijft de vaststelling overeind dat het percentage vrouwelijke MR-gekozenen in 2004 sterk is toegenomen ten opzichte van 1999, ondanks het feit dat MR toen drie zetels verloren heeft.

Uit bovenstaande uiteenzetting blijkt dat langs Franstalige zijde nooit echt sprake is geweest van een duidelijke links-rechts tegenstelling wat betreft de mate waarin vrouwelijke kandi- daten worden verkozen. MR en Ecolo hebben bij elke verkiezing het hoogste percentage vrouwelijke gekozenen, en het verschil met de andere partijen is groot, althans in 1999 en in 2004. In 2009 daarentegen zien we dat, hoofdzakelijk onder invloed van de rits opgelegd voor de eerste twee lijstposities, de verschillen tussen de partijen beduidend kleiner zijn geworden. Met uitzondering van Ecolo kan de toename in het percentage vrouwelijke gekozenen in 2009 immers voor elke partij worden toegeschreven aan het effect van de pariteitswetten.

Algemeen gesproken kunnen we hieruit concluderen dat partijideologie in 2009 niet meer de meest doorslaggevende factor is om een hoog of laag aandeel vrouwelijke gekozenen te verklaren. Daar waar we in het verleden langs Vlaamse zijde wel een links-rechts tegen- stelling hebben waargenomen in het percentage vrouwelijke gekozenen per partij, lijken de pariteitswetten het belang van partijideologie als verklarende factor te hebben afgezwakt. De verklaring hiervoor is dat de pariteitswetten partijen steeds minder vrijheid laten bij de samenstelling van hun kieslijsten. Aangezien wettelijke genderquota net dienen om partijen over de streep te trekken die anders niet uit eigen beweging zouden streven naar een evenwichtige gendersamenstelling van hun kandidatenlijsten (en gekozenen), kunnen we hier spreken van een positief effect van de pariteitswetten. 74

3.3 BELANG VAN VOLDOENDE VROUWEN OP (DE BESTE) VERKIESBARE PLAATSEN

De pariteitswetten bepalen enkel dat 50% van de kandidaten vrouwen moeten zijn, maar, met uitzondering van de eerste twee lijstplaatsen, zeggen deze wetten verder niets over de verdeling van vrouwen en mannen over de lijsten of over de verkiesbare plaatsen. In die zin is het interessant om na te gaan hoe genderbewust de verschillende lijsten zijn samengesteld en of lijsten die zijn samengesteld volgens het ritsprincipe - of dit minstens sterk benaderen - een hoger aantal vrouwelijke gekozenen hebben.

Dit kan op twee manieren gebeuren. In hoofdstuk drie is reeds besproken in welke mate partijen verkiesbare plaatsen toekennen aan vrouwen. Wat we hieraan willen toevoegen, is hoe deze vrouwen zijn verdeeld over de verkiesbare plaatsen. Gezien de relatief gesloten aard van het Belgische kiesstelsel,35 is het niet onbelangrijk om na te gaan in welke mate partijen vrouwen op de ‘beste’ van deze verkiesbare plaatsen zetten. Immers, wanneer het aantal daadwerkelijk behaalde zetels lager ligt dan het aantal verkiesbare plaatsen waarop een partij had gerekend, is dit vaak in het nadeel van vrouwelijke kandidaten.36

We doen dit op basis van een evaluatie van de zogenaamde ‘ritscoëffi ciënt’. Dit is een coëffi - ciënt die meet in hoeverre de lijststructuur verschilt van een perfecte ritsstructuur. De ritscoëffi ciënt voor vrouwelijke kandidaten op een lijst is een maatstaf die het gemiddelde rangnummer van vrouwelijke kandidaten op een kieslijst vergelijkt met het gemiddelde rangnummer van mannelijke kandidaten op diezelfde kieslijst.37

De waarden van deze coëffi ciënt worden geïnterpreteerd als volgt: als er n vrouwelijke kandi- daten zijn en deze staan op de n laatste plaatsen op de kieslijst, neemt de coëffi ciënt de waarde 0 aan. Omgekeerd krijgt de coëffi ciënt de waarde 1 indien alle n vrouwelijke kandidaten de eerste n plaatsen op de kieslijst innemen. Hieruit volgt dat de ritscoëffi ciënt gelijk is aan 0,50 indien het gemiddelde rangnummer van de vrouwen gelijk is aan het gemiddelde rangnummer van de mannen. Voor een lijst die volledig is opgebouwd volgens het zogenaamde ritsprincipe is de ritscoëffi ciënt dus gelijk aan 0,50.38

De gemiddelde coëffi ciënten voor de verschillende parlementen worden weergegeven in tabel 5.

35 Ook na de halvering van de impact van de lijststem wordt het overgrote deel van de kandidaten nog altijd verkozen binnen de nuttige lijstvolgorde. 36 Een regressieanalyse met als onafhankelijke variabele het aantal verkiesbare plaatsen min het aantal behaalde zetels, en als afhankelijke variabele het aantal verkozen vrouwen per lijst, levert algemeen gezien een signifi cant negatieve regressiecoëffi ciënt op (-0,296***, de drie verkiezingen gepoold). Met andere woorden, als het aantal behaalde zetels groter is dan het aantal verkiesbare plaatsen (een partij doet het dus beter dan verwacht), worden er meer vrouwen verkozen. Omgekeerd is het zo dat als het aantal behaalde zetels kleiner is dan het aantal verkiesbare plaatsen (een partij doet het slechter dan verwacht), er minder vrouwen worden verkozen. 37 De ‘ritscoëffi ciënt’ voor de vrouwelijke kandidaten op een lijst is gelijk aan:

v 2 • μr • nv - n • (n+1) + nm • (nm+1) RSv = =

nv • (nv+1) - n • (n+1) + nm • (nm+1)

v waarbij μr = gemiddeld rangnummer voor de vrouwelijke kandidaten, n= aantal kandidaten op de kieslijst, nv en nm= respectievelijk het aantal vrouwelijke en mannelijke kandidaten op de kieslijst. 38 De logica van deze maatstaf wordt nader toegelicht in: Thijssen, Peter en Kristof Jacobs (2005). ‘Een genderbewuste samenstelling van de kieslijsten? Verschillen tussen partijretoriek en lokale praktijk’, Tijdschrift voor sociologie 26(4), pp. 353-382. 75

Tabel 5. Ritscoëffi ciënt voor de lijst en voor de verkiesbare plaatsen, per parlement en per verkiezingsjaar

1999 2004 2009

Lijst Verkies- Lijst Verkies- Lijst Verkies- bare pl. bare pl. bare pl. Vlaams Parlement 0,48 0,16 0,46 0,24 0,46 0,37 Waals Parlement 0,38 0,11 0,36 0,12 0,44 0,31

Brussels Hoofdstedelijk Parlement 0,50 0,39 0,46 0,40 0,44 0,35 Parl. Duitstalige Gemeenschap 0,50 0,46 0,49 0,37 0,52 0,52 Europees Parlement 0,54 0,32 0,51 0,33 0,52 0,55 Algemeen gemiddelde 0,48 0,29 0,46 0,29 0,48 0,42

In de eerste plaats kijken we naar de ritscoëffi ciënt voor de volledige lijst. Algemeen gezien benaderde de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de volledige lijsten met een waarde van 0,48 in 1999 de waarde 0,50. In 2004 daalde de gemiddelde ritscoëffi ciënt licht tot 0,46, waarna deze bij de verkiezingen van 2009 weer toenam tot 0,48. De toename van het percentage vrouwen op de kieslijsten als gevolg van de invoering van de nieuwe pariteitswetten in 2002 heeft dus niet geresulteerd in een substantieel hoger of lager gemiddeld rangnummer voor vrouwelijke kandidaten. Het gemiddelde rangnummer van vrouwelijke kandidaten is bij de drie verkiezingen immers niet veel lager dan dat van mannen. Met uitzondering van het Waals Parlement, liggen de gemiddelde coëffi ciënten voor de verschillende parlementen bovendien relatief dicht bij elkaar. In 1999 en in 2004 ligt de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor het Waals Parlement wel duidelijk lager dan die voor de andere parlementen. In 2009 zien we dat de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor het Waals Parlement sterk toeneemt, waardoor het haar achterstand volledig wegwerkt. Omdat de meeste kieslijsten voor het Waals Parlement maar weinig kandidaten tellen, is de toename in de ritscoëffi ciënt hier wellicht grotendeels een gevolg van het wegvallen van de overgangsbepaling van de pariteitswetten. Een kleiner wordende standaardafwijking (van 0,056 in 1999 over 0,052 in 2004 naar 0,037 in 2009) bevestigt dat de verschillen tussen de parlementen kleiner worden.

In tweede instantie wordt de gemiddelde ritscoëffi ciënt enkel berekend voor de verkiesbare plaatsen. Het verbaast niet dat die telkens lager ligt dan de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de volledige lijsten. Het gemiddelde rangnummer van vrouwelijke kandidaten op de verkiesbare plaatsen is dus kleiner dan het gemiddelde rangnummer van vrouwen op de hele lijst.

In tegenstelling tot de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de volledige lijsten, zien we hier wel een duidelijke evolutie in de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen over de tijd. Bij de verkiezingen van 1999 en 2004 was de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen slechts 0,29. We zien hier ook grote verschillen tussen de parlementen. De gemiddelde coëffi ciënten voor het Vlaams en vooral het Waals Parlement liggen in 1999 en in 2004 beduidend lager dan die voor de andere parlementen. In 2009 neemt de gemiddelde 76

ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen plots sterk toe van 0,29 naar 0,42. Met uitzon- dering van een lichte afname voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, neemt de gemid- delde ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen voor alle parlementen sterk toe tussen 2004 en 2009. De toename is het meest uitgesproken voor het Waals Parlement en voor het Europees Parlement, niet toevallig de parlementen met de kleinste gemiddelde party magnitude. Het wegvallen van de overgangsbepaling van de pariteitswetten heeft dus niet alleen als gevolg dat er voor deze parlementen in 2009 meer vrouwen op verkiesbare plaatsen staan, we zien ook dat vrouwen gemiddeld betere verkiesbare plaatsen krijgen dan bij beide voorgaande verkiezingen.

Hiermee komt de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen dus veel dichter in de buurt van de gemiddelde ritscoëffi ciënt voor de volledige lijst dan het geval was bij de voorgaande verkiezingen, die beide werden gekenmerkt door een grote kloof tussen beide coëffi ciënten. De gemiddelde coëffi ciënten voor de verschillende parlementen liggen in 2009 ook dichter bij elkaar dan het geval was bij beide voorgaande verkiezingen, maar het dient wel benadrukt dat de verschillen tussen de parlementen ook in 2009 nog altijd meer uitgesproken zijn dan wat betreft de ritscoëffi ciënten voor de volledige lijst. We zien hoge coëffi ciënten voor het Europees Parlement (0,52) en het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap (0,52) terwijl de coëffi ciënten voor het Waals Parlement (0,31), het Brussels Hoofdstedelijk Parlement (0,35) en het Vlaams Parlement (0,37) beduidend lager liggen.

We weten dat de toename van het percentage vrouwen op de lijsten als gevolg van de invoering van de pariteitswetten in 2002 niet heeft geresulteerd in een substantieel hoger of lager gemiddeld rangnummer voor vrouwelijke kandidaten. We weten ook dat het aandeel vrouwen op verkiesbare plaatsen bij elke verkiezing is toegenomen en dat de invoering van de rits voor de eerste twee lijstposities is gepaard gegaan met meer vrouwen op betere verkiesbare plaatsen. De vraag is nu of er ook daadwerkelijk meer vrouwen worden verkozen op lijsten met een groter percentage vrouwen (op verkiesbare plaatsen) en op lijsten met een hogere ritscoëffi ciënt (voor de verkiesbare plaatsen).

In de eerste plaats kijken we naar het effect van de proportie en de ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen. De regressiecoëffi ciënten worden weergegeven in tabel 6.

Een regressieanalyse bevestigt duidelijk het belang van voldoende vrouwen op verkiesbare plaatsen. We vinden voor elke verkiezing sinds 1999 een sterk positief en betekenisvol verband tussen de proportie vrouwen op verkiesbare plaatsen en de proportie verkozen vrouwen. De proportie vrouwen op verkiesbare plaatsen blijkt dus een goede indicator te zijn voor het percentage verkozen vrouwen. In het licht van een eventuele verdere uitbreiding van de pariteitswetten, is dit zeker geen onbelangrijke vaststelling. 77

Tabel 6. Gestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten ter aanduiding van de relatie tussen enerzijds de proportie vrouwen op verkiesbare plaatsen en de proportie vrouwelijke gekozenen en tussen anderzijds de ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen en de proportie vrouwelijke gekozenen, per parlement en per verkiezingsjaar

1999 2004 2009

Proportie Rits Proportie Rits Proportie Rits Brussels Hoofdstedelijk Parlement 0,958*** 0,463 0,784** 0,596 -0,026 -0,538 Parl. Duitstalige Gemeenschap 0,991*** 0,512 -0,159 -0,030 0,014 0,406

Europees Parlement 0,635* 0,647* 0,852** 0,764** 0,551 0,542

Vlaams Parlement 0,703*** 0,712*** 0,454* 0,664*** 0,595*** 0,260

Alle parlementen 0,755*** 0,720*** 0,737*** 0,754*** 0,553*** 0,502***

Legenda: * Signifi cant voor α = 0,05; ** signifi cant voor α = 0,01; *** signifi cant voor α = 0,001

Aan de hand van de ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen kunnen we verder testen of het ook belang heeft op welke verkiesbare plaatsen vrouwelijke kandidaten staan. Volstaat het om voldoende vrouwen op verkiesbare plaatsen te hebben, of is het belangrijk(er) dat ze op de beste verkiesbare plaatsen staan? Heeft het met andere woorden zin om een rits op te leggen voor enkel de verkiesbare plaatsen? De regressieresultaten zijn duidelijk: er is een sterk positief verband tussen de ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen en de proportie vrouwelijke verkozen kandidaten op een lijst. Als de verkiesbare plaatsen afwisselend aan mannelijke en vrouwelijke kandidaten worden toegekend, is het percentage verkozen vrouwen op een lijst substantieel hoger.

Dat lijsten met meer vrouwen op (betere) verkiesbare plaatsen ook een hoger percentage vrouwelijke gekozenen hebben, is een interessante vaststelling, maar is op zich natuurlijk niet zo verrassend.

In het kader van de discussie over het al dan niet invoeren van een verplichte ritsstructuur voor de volledige lijsten, is de vraag of bovenstaande vaststelling ook geldt voor de volledige kieslijsten minstens even relevant. Daarom kijken we in de tweede plaats naar de effecten van de ritscoëffi ciënt voor de volledige lijst op de proportie vrouwelijke gekozenen op de lijsten. De regressiecoëffi ciënten hiervoor worden weergegeven in tabel 7. 78

Tabel 7. Gestandaardiseerde regressiecoëffi ciënten ter aanduiding van de relatie tussen de ritscoëffi ciënt voor de kieslijsten en de proportie vrouwelijke gekozenen, per parlement en per verkiezingsjaar

1999 2004 2009

Brussels Hoofdstedelijk Parlement 0,128 0,250 -0,035 Parl. Duitstalige Gemeenschap -0,029 0,107 -0,220 Europees Parlement 0,590 0,725* 0,563

Vlaams Parlement 0,334** -0,017 0,455** Waals Parlement 0,309* 0,620*** 0,572*** Alle parlementen 0,330*** 0,537*** 0,488***

Legenda: * Signifi cant voor α = 0,05; ** signifi cant voor α = 0,01; *** signifi cant voor α = 0,001

Een regressieanalyse levert ook hier voor elk verkiezingsjaar een positief effect op. Dit betekent dat er systematisch relatief meer vrouwen worden verkozen naarmate kieslijsten de ritsstructuur beter benaderen. Hier dient wel aan te worden toegevoegd dat deze effecten telkens minder sterk zijn dan de effecten van de ritscoëffi ciënt voor enkel de verkiesbare plaatsen.39 Een rits invoeren voor de verkiesbare plaatsen op een kieslijst zal dus meer renderen in termen van het aandeel vrouwelijke gekozenen dan een rits invoeren voor de volledige kieslijsten. Het is niet onwaarschijnlijk dat het positieve effect van een geritste lijst op de proportie vrouwelijke gekozenen minstens gedeeltelijk wordt verklaard door middel van de sterke positieve correlatie tussen de ritscoëffi ciënt voor de verkiesbare plaatsen en de ritscoëffi ciënt voor de volledige lijsten. Lijsten waarop mannen en vrouwen op een evenwichtige manier zijn verdeeld, worden met andere woorden doorgaans ook gekenmerkt door een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen over de verkiesbare plaatsen.

3.4 VOORKEURSTEMMEN

Als gevolg van de halvering van de impact van de lijststem is het aantal kandidaten dat er in slaagt te worden verkozen van op een plaats buiten de nuttige volgorde gevoelig toegenomen. Het halveren van de impact van de lijststem heeft er dus voor gezorgd dat een groter aantal kandidaten wordt verkozen op basis van hun voorkeurstemmen en niet op basis van hun plaats op de lijst en, zoals we al zagen in hoofdstuk drie, dat mannen hier doorgaans meer dan vrouwen voordeel uit halen.

De mate waarin vrouwen kunnen profi teren van het groter gewicht van de voorkeurstem, wordt in essentie bepaald door de mate waarin de kiezer beslist een voorkeurstem uit te brengen voor vrouwelijke kandidaten. Het spreekt voor zich dat het aantal voorkeurstemmen dat een kandidaat krijgt niet alleen wordt bepaald door het geslacht van de kandidaat, maar ook sterk samenhangt met de plaats die een kandidaat inneemt op de lijst. We zullen hiermee dus rekening moeten houden bij het analyseren en verklaren van het aantal voorkeurstemmen dat

39 Zowel in termen van de beta-waarden als in termen van de verklarende kracht van het regressiemodel. 79

wordt uitgebracht op vrouwelijke en mannelijke kandidaten. Om hierover een uitspraak te kunnen doen, hebben we derhalve een meervoudig regressiemodel opgesteld waarin beide verklarende factoren tegelijk worden opgenomen.40 Een meervoudige regressieanalyse is een analyse op basis van meerdere onafhankelijke variabelen. In dit geval betekent dit dat we een analysemodel hebben gebruikt waarin het geslacht van de kandidaat en de plaats die een kandidaat inneemt op de lijst gelijktijdig worden opgenomen. Op die manier kunnen we niet alleen bepalen of vrouwelijke kandidaten meer of minder voorkeurstemmen krijgen dan mannelijke kandidaten, maar ook op welke manier de verschillen tussen mannen en vrouwen effectief worden bepaald door hun man- of vrouw-zijn dan wel door de plaats die ze innemen op de lijst.

Als afhankelijke variabele werken we hier niet met het absolute aantal voorkeurstemmen, maar wel met het percentage voorkeurstemmen dat een kandidaat heeft behaald in verhou- ding tot het totale aantal voorkeurstemmen dat is uitgebracht op de kieslijst. We proberen de afhankelijke variabele te verklaren op basis van een aantal onafhankelijke variabelen die telkens een aanduiding zijn van het geslacht van de kandidaat, van de plaats op de lijst of van een combinatie van beide. Concreet hebben we een regressiemodel opgesteld dat is opgebouwd op basis van vier submodellen waarin telkens nieuwe variabelen aan de analyse worden toegevoegd.

De precieze samenstelling en de betekenis van dit model worden verduidelijkt bij de bespreking van de analyse voor het Vlaams Parlement.41 Daarna worden deze resultaten vergeleken met de resultaten van een analyse voor het Waals Parlement en met de analyse voor alle verkiezingen samen. De resultaten van de analyse voor het Vlaams Parlement worden weergegeven in tabel 8.

Tabel 8. Regressiecoëffi ciënten per verkiezingsjaar: regressie uitgevoerd voor het Vlaams Parlement

1999 2004 2009 Submodel 1 Geslacht -0,012 -0,093* -0,056 Submodel 2 Geslacht -0,017 -0,065 -0,025 Plaats op de lijst -0,567*** -0,427*** -0,440***

Submodel 3 Geslacht 0,119*** 0,053* 0,057** Plaats op de lijst -0,300*** -0,265*** -0,270*** Lijsttrekker 0,737*** 0,688*** 0,696*** Lijstduwer 0,150*** 0,227*** 0,216*** Submodel 4 Geslacht 0,061** 0,023 0,031 Plaats op de lijst -0,255*** -0,232*** -0,241*** Lijsttrekker 0,736*** 0,681*** 0,682*** Lijstduwer 0,140*** 0,222*** 0,213*** Eerste vrouw 0,140*** 0,112*** 0,100***

Legenda: * Signifi cant voor α = 0,05; ** signifi cant voor α = 0,01; *** signifi cant voor α = 0,001

40 Dit regressiemodel is gebaseerd op: Thijssen, Peter en Kristof Jacobs (2004). ‘Determinanten van voorkeurstemproporties bij (sub-)lokale verkiezingen: de Antwerpse districtraadsverkiezingen van 8 oktober 2000’, Res Publica 46(4), pp. 460- 485. Ze passen een uitgebreidere versie van dit model toe op de Antwerpse districtraadsverkiezingen van 8 oktober 2000. 41 Omdat we om een betekenisvolle regressie te kunnen uitvoeren voldoende verschillende lijsten nodig hebben, vormen deze verkiezingen de interessantste casus. Bij de verkiezingen voor het Waals Parlement worden eveneens veel kieslijsten ingediend, maar het feit dat de lijsten voor het Waals Parlement in veel kieskringen slechts drie of vier kandidaten tellen maakt deze verkiezingen in deze context minder interessant. 80

In het eerste submodel kijken we enkel naar het (bivariate) verband tussen het geslacht van de kandidaat en het percentage van de voorkeurstemmen dat de kandidaat heeft behaald. Voor de verkiezingen voor het Vlaams Parlement in 1999 zien we dat het effect van de variabele geslacht een negatieve regressiecoëffi ciënt oplevert. Deze coëffi ciënt is niet statistisch signifi cant, maar aangezien we met populatiegegevens werken mag dit effect wel worden beschouwd als een indicatie van het feit dat vrouwen substantieel minder voorkeurstemmen krijgen dan mannen.42

In het tweede submodel introduceren we een bijkomende onafhankelijke variabele die aan- geeft welke plaats op de lijst de kandidaat bekleedt. We zien dat deze variabele een signifi cant negatief effect oplevert. Dit betekent dat naarmate de kandidaat een lagere plaats op de lijst inneemt, hij of zij een lager percentage van de voorkeurstemmen krijgt.43 Het effect van geslacht blijft in dit model substantieel negatief.

In het derde submodel voegen we vervolgens twee variabelen toe die aangeven of de kandidaat al dan niet de lijsttrekker of de lijstduwer is. We vinden hier in de eerste plaats de traditioneel zeer sterke en positieve effecten voor beide variabelen. Dit wil zeggen dat zowel de lijsttrekker als de lijstduwer een signifi cant hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen dan de andere kandidaten op de lijst.44 Vooral het lijsttrekkerseffect is bijzonder uitgesproken. Veel interessanter echter is dat het effect van de variabele geslacht in het derde submodel plots positief wordt. Dit betekent dat als we de lijsttrekker en de lijstduwer buiten beschouwing laten, vrouwen over het algemeen een hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen dan mannen. Anders gezegd, de vaststelling dat vrouwen traditioneel minder voorkeurstemmen krijgen dan mannen vindt een verklaring in het feit dat er zo weinig vrouwelijke lijsttrekkers en vrouwelijke lijstduwers zijn.

In het vierde submodel voegen we ten slotte een variabele toe die zich toespitst op de eerste vrouwen op de lijst. Hier testen we dus het effect van een variabele die een combinatie vormt van het geslacht van de kandidaat en de plaats op de lijst. In de eerste plaats zien we hier een uitgesproken positief effect. De eerste vrouw op de kieslijst krijgt dus een signifi cant hoger percentage van de voorkeurstemmen dan de andere kandidaten.45 Dat het hier om een sterk effect gaat, mag blijken uit het feit dat de eerste vrouw op de lijst een percentage van de voorkeurstemmen krijgt dat vergelijkbaar is met het percentage dat de lijstduwer behaalt. In de tweede plaats zien we dat ook het effect van de variabele geslacht vrij sterk blijft, zelfs nadat we controleren voor het effect van de eerste vrouw. Met andere woorden, zelfs als de eerste vrouw op de lijst buiten beschouwing wordt gelaten, halen vrouwelijke kandidaten nog altijd een hoger percentage van de voorkeurstemmen dan mannelijke kandidaten. In tegenstelling tot wat het geval was voor de mannelijke kandidaten46 wordt het feit dat vrouwelijke kandi- daten meer voorkeurstemmen halen dus niet louter verklaard doordat de eerste vrouw op de lijst veel voorkeurstemmen krijgt. Het gaat hier om een meer algemeen effect. Een plausibele

42 De variabele geslacht is als volgt gecodeerd: mannen krijgen de waarde 1 en vrouwen krijgen de waarde 2. Een positieve regressiecoëffi ciënt betekent dus dat vrouwen een hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen dan mannen. 43 De variabele ‘plaats op de lijst’ is gecodeerd als volgt: de lijsttrekker krijgt de waarde 1, de tweede kandidaat op de lijst krijgt de waarde 2, de derde kandidaat krijgt de waarde 3, enzovoort. Een lagere plaats op de lijst komt dus overeen met een hoger lijstnummer. Een negatieve regressiecoëffi ciënt betekent in dit geval dus dat kandidaten die een lagere positie op de lijst bekleden een lager percentage van de voorkeurstemmen krijgen. 44 Beide variabelen zijn gecodeerd als volgt: een kandidaat krijgt de waarde 1 als hij of zij de lijsttrekker respectievelijk de lijstduwer is. Alle andere kandidaten krijgen de waarde 0. Een positieve regressiecoëffi ciënt betekent dus dat de lijsttrekker en de lijstduwer een signifi cant hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen dan de andere kandidaten op de lijst. 45 De kandidates die de eerste vrouw op de kieslijst zijn krijgen de waarde 1, alle andere kandidaten krijgen de waarde 0. Een positieve regressiecoëffi ciënt betekent dus dat deze kandidates een hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen. 46 We herinneren eraan dat, als de lijsttrekkers en de lijstduwers buiten beschouwing worden gelaten - beide posities worden in 1999 op respectievelijk 83,8% en 86,8% van de lijsten ingenomen door mannen -, vrouwelijke kandidaten een signifi cant hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgen. 81

verklaring hiervoor is dat kiezers die vrouwen willen steunen systematisch een voorkeurstem uitbrengen voor alle vrouwen op de lijst.

Het belang van deze bevindingen wordt pas echt duidelijk als we de resultaten voor 1999 vergelijken met de resultaten van 2004 en 2009. Aangezien bij de verkiezingen van 2004 de nieuwe pariteitswetten voor het eerst werden toegepast, is vooral de vergelijking tussen 1999 en 2004 bijzonder pertinent. Als we kijken naar de kolom met de resultaten van de analyse voor de verkiezingen van 2004 zien we in het eerste submodel dat vrouwen signifi cant minder voorkeurstemmen krijgen dan mannen, waarbij de waarde van de regressiecoëffi ciënt beduidend sterker negatief is dan het geval was in 1999. Ook in het tweede submodel is de regressiecoëffi ciënt gevoelig negatiever dan in 1999. Hieruit volgt dat vrouwen in verhouding tot mannen in 2004 substantieel minder voorkeurstemmen krijgen dan het geval was bij de verkiezingen van 1999. Deze conclusie wordt bevestigd in het derde submodel: de regressiecoëffi ciënt blijft wel signifi cant positief, maar het is duidelijk dat de waarde van deze coëffi ciënt veel kleiner is dan in 1999. Als bovendien in het vierde submodel de variabele wordt toegevoegd die de eerste vrouwen selecteert, daalt de waarde van de regressiecoëffi ciënt voor geslacht verder en verliest deze statistische signifi cantie. Dit betekent dat het al relatief zwakke effect van de variabele geslacht in 2004 hoofdzakelijk wordt verklaard doordat de eerste vrouw op de lijst een hoog percentage van de voorkeurstemmen krijgt. Deze resultaten worden grotendeels bevestigd bij de verkiezingen van 2009.

Bovenstaande uiteenzetting lijkt op het eerste zicht vrij technisch, maar de implicaties hiervan mogen niet worden onderschat. Op basis van bovenstaande analyse lijkt het immers zo te zijn dat, terwijl vrouwelijke kandidaten bij de verkiezingen van 1999 een hoger percentage van de voorkeurstemmen kregen dan mannelijke kandidaten, de lijsttrekker en de lijstduwer buiten beschouwing gelaten, dit in 2004 en in 2009 niet meer zo is. Dit zou dan betekenen dat het invoeren van de nieuwe quota in 2002, en hiermee het verhogen van het percentage vrouwelijke kandidaten op de lijsten van 33% naar 50%, in werkelijkheid een averechts effect heeft voor veel vrouwelijke kandidaten. Het lijkt er immers sterk op dat, doordat er nu meer vrouwen op de lijst staan dan in 1999, de voorkeurstemmen van de kiezers die specifi ek op vrouwen stemmen worden verdeeld over een groter aantal vrouwelijke kandidaten. Het gevolg hiervan is dat vrouwelijke kandidaten over het algemeen een lager percentage van de voorkeurstemmen krijgen. Het lijkt er met andere woorden op dat er inderdaad een soort ‘verdunningseffect’ optreedt waarbij kiezers niet meer systematisch een voorkeurstem gaan uitbrengen voor alle vrouwen op de lijst, maar zich beperken tot de eerste vrouw op de lijst. Die eerste vrouw krijgt dan wel meer voorkeurstemmen, maar voor de andere vrouwen op de lijst valt het effect van de pariteitswetten in die zin negatief uit.

De verkiezingen voor het Vlaams Parlement vormen natuurlijk maar één gevalstudie. Overigens wordt tussen 1999 en 2004 voor de verkiezingen van het Vlaams Parlement nog een andere belangrijke verandering doorgevoerd, namelijk de invoering van de provinciale kieskringen. Om te testen hoe robuust bovenstaande bevindingen zijn, doen we de analyse daarom opnieuw, in eerste instantie voor de verkiezingen voor het Waals Parlement en in tweede instantie 82

voor alle parlementen samen. De verkiezingen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap en het Europees Parlement worden hier niet afzonderlijk besproken. Het (te) kleine aantal kieslijsten voor deze verkiezingen laat een zinvolle statistische analyse immers niet toe. Om deze verkiezingen toch te betrekken in de analyse, draaien we het analysemodel ook op basis van de data voor alle parlementen samen.

De resultaten van de regressieanalyse uitgevoerd op basis van de verkiezingsdata voor het Waals Parlement worden weergegeven in tabel 9.

Tabel 9. Regressiecoëffi ciënten per verkiezingsjaar: regressie uitgevoerd voor het Waals Parlement

1999 2004 2009 Submodel 1 Geslacht -0,123* -0,257*** -0,210*** Submodel 2 Geslacht -0,074 -0,182*** -0,181*** Plaats op de lijst -0,618*** -0,614*** -0,611***

Submodel 3 Geslacht 0,036 0,001 0,023 Plaats op de lijst -0,302*** -0,330*** -0,318*** Lijsttrekker 0,712*** 0,680*** 0,715*** Lijstduwer 0,117*** 0,155*** 0,231*** Submodel 4 Geslacht -0,018 -0,042 -0,023 Plaats op de lijst -0,274*** -0,293*** -0,275*** Lijsttrekker 0,715*** 0,692*** 0,722*** Lijstduwer 0,111*** 0,158*** 0,226*** Eerste vrouw 0,087* 0,087** 0,095**

De resultaten zijn minder uitgesproken dan het geval was voor het Vlaams Parlement maar grosso modo wijzen ze ook in de richting van het verdunningseffect (zie hoger).

Bij de verkiezingen van 1999 kregen vrouwelijke kandidaten reeds signifi cant minder voorkeurstemmen dan mannelijke kandidaten, af te lezen aan de negatieve regressiecoëffi - ciënt in het eerste submodel. In het tweede submodel is het effect van de variabele geslacht niet meer signifi cant negatief, maar de regressiecoëffi ciënt behoudt wel haar negatieve waarde. In het derde submodel, wanneer we de lijsttrekker en de lijstduwer buiten beschouwing laten, zien we dat de waarde van de regressiecoëffi ciënt positief wordt. Het effect is hier weliswaar niet sterk genoeg om te spreken van statistische signifi cantie, maar de positieve waarde betekent wel dat het feit dat vrouwen minder voorkeurstemmen halen dan mannen ook hier wordt verklaard doordat er zo weinig vrouwelijke lijsttrekkers en lijstduwers zijn. In het vierde submodel, waarin we de variabele ‘eerste vrouw’ opnemen in het model, wordt het effect van de variabele geslacht opnieuw negatief. Aangezien we wel een signifi cant positief effect zien van de variabele die de eerste vrouwen op de lijsten selecteert, betekent dit dat het in Wallonië vooral de eerste vrouwen op de kieslijsten zijn die veel stemmen halen. De positieve regressiecoëffi ciënt in het derde submodel werd dus blijkbaar vooral veroorzaakt doordat de eerste vrouw op de kieslijsten substantieel meer voorkeurstemmen behaalt. Hieruit blijkt dat het in Wallonië, meer nog dan 83

in Vlaanderen, belangrijk is dat er voldoende vrouwen een hooggeplaatste positie op de lijst innemen.

De betekenis van deze bevindingen wordt weliswaar pas duidelijk als we ze vergelijken met de resultaten voor de verkiezingen van 2004 en 2009. Wat in de eerste plaats opvalt, is dat de regressiecoëffi ciënten in het eerste submodel zowel in 2004 als in 2009 veel sterker negatief zijn dan in 1999. In het tweede submodel is het verschil tussen de verkiezingen van 1999 enerzijds en de verkiezingen van 2004 en 2009 anderzijds nog meer uitgesproken. Kijken we naar het derde submodel, dan zien we dat de coëffi ciënten hier wel een positieve waarde aannemen, maar in 2004 – de eerste verkiezingen op basis van paritair samengestelde kies- lijsten – zien we dat dit effect bijna onbestaande is. In het laatste submodel ten slotte, zien we dat het effect van de variabele die de eerste vrouwen op de lijsten selecteert bij elke verkie- zing sterker wordt. Aangezien de kieslijsten voor de verkiezingen voor het Waals Parlement veel korter zijn dan die voor het Vlaams Parlement, volgen beide verkiezingen uiteraard een enigszins andere logica. Niettemin vinden we in de resultaten van de regressieanalyse voor het Waals Parlement wel enkele elementen die het verdunningseffect ondersteunen. Zo zien we dat vrouwen na de invoering van de nieuwe pariteitswetten over het algemeen nog minder voorkeurstemmen behalen in verhouding tot mannen dan voor de invoering ervan, terwijl de eerste vrouwen op de kieslijsten steeds meer voorkeurstemmen behalen. Deze resultaten spreken het verdunningseffect alleszins niet tegen.

Zoals hoger aangegeven, voeren we dezelfde analyse tot slot uit op basis van de data voor alle parlementen samen. Enerzijds biedt dit een mogelijkheid om ook de verkiezingsuitslagen van de overige parlementen in onze analyse te betrekken. Anderzijds laat dit toe de robuustheid van bovenstaande bevindingen na te gaan.

De resultaten van deze derde analyse worden weergegeven in tabel 10.

Tabel 10. Regressiecoëffi ciënten per verkiezingsjaar: regressie uitgevoerd voor alle parle- menten samen

1999 2004 2009 Submodel 1 Geslacht -0,069** -0,135*** -0,096*** Submodel 2 Geslacht -0,056** -0,112*** -0,081*** Plaats op de lijst -0,406*** -0,380*** -0,367***

Submodel 3 Geslacht 0,038** 0,030* 0,032* Plaats op de lijst -0,221*** -0,205*** -0,194*** Lijsttrekker 0,755*** 0,727*** 0,721*** Lijstduwer 0,103*** 0,156*** 0,184*** Submodel 4 Geslacht -0,013 -0,017 -0,011 Plaats op de lijst -0,195*** -0,171*** -0,165*** Lijsttrekker 0,738*** 0,714*** 0,698*** Lijstduwer 0,099*** 0,158*** 0,183*** Eerste vrouw 0,138*** 0,152*** 0,141***

Legenda: * Signifi cant voor α = 0,05; ** signifi cant voor α = 0,01; *** signifi cant voor α = 0,001 84

Wat hieruit in eerste instantie blijkt, is dat de resultaten die we hebben beschreven voor het Vlaams Parlement en voor het Waals Parlement grotendeels worden bevestigd. Kijken we om te beginnen naar de eerste en de tweede rij van de tabel, dan zien we dat vrouwen weliswaar in 1999 al signifi cant minder voorkeurstemmen krijgen dan mannen. Belangrijker echter is dat dit effect sterker negatief wordt in 2004 en in 2009. Ook in het derde submodel vinden we bevestiging voor het verdunningseffect. Het effect van de variabele geslacht wordt voor de drie verkiezingen signifi cant positief, maar het is duidelijk dat het effect minder uitgesproken is in 2004 en in 2009 dan het geval was in 1999. In het vierde submodel zien we geen uitge- sproken verschillen voor het effect van de variabele geslacht maar er is wel enige aanwijzing voor het sterker worden van het ‘eerste vrouw-effect’. De conclusie lijkt dus ook hier te zijn dat de eerste vrouw op de kieslijsten wel een steeds hoger percentage van de voorkeurstemmen krijgt, maar dat dit deels ten koste gaat van de andere vrouwen op de lijst. 85 86

ALGEMENE CONCLUSIE EN BELEIDSAANBEVELINGEN

In dit onderzoeksrapport worden de regio- worden op basis van de resultaten van dit nale en Europese verkiezingen van 7 juni 2009 onderzoek concrete beleidsaanbevelingen geanalyseerd vanuit een genderperspectief. geformuleerd, maar we geven eerst de Het eerste doel van dit rapport bestond erin belangrijkste bevindingen weer. de huidige pariteitswetten te evalueren. Om de impact van de huidige pariteitswetten Aangezien de nieuwe pariteitswetten ten volle te kunnen beoordelen, hebben we bepalen dat de kandidatenlijsten paritair de meest recente verkiezingen evenwel in moeten worden samengesteld, hebben we een ruimer perspectief geplaatst door ze te de kandidatenlijsten niet geanalyseerd in vergelijken met de regionale en Europese termen van het percentage vrouwen op verkiezingen van 13 juni 2004 en met de de kieslijsten maar wel in termen van het regionale en Europese verkiezingen van 13 percentage vrouwelijke kandidaten op een juni 1999. Veeleer dan een momentopname aantal strategische plaatsen op de lijst. Wat te maken, laat een longitudinale opzet we hieruit onthouden, is de sterke toename toe gestaafde uitspraken te doen over de van het percentage vrouwen op verkiesbare impact van de pariteitswetten en over de plaatsen. Omdat het percentage vrouwen op manier waarop de effectiviteit hiervan wordt verkiesbare plaatsen een goede indicator is beïnvloed door de specifi eke modaliteiten van voor het percentage vrouwelijke gekozenen, het kiesstelsel en het politieke landschap. valt het belang van deze vaststelling moeilijk te onderschatten. Tussen 1999 en 2004 De analyse bestaat in hoofdzaak uit twee is het aandeel vrouwen op verkiesbare delen. In hoofdstuk twee wordt een plaatsen vooral toegenomen op de kies- beschrijvend overzicht gegeven van de lijsten voor het Vlaams Parlement en resultaten van de regionale en Europese het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, verkiezingen sinds 1999, waarbij aandacht terwijl de toename tussen 2004 en 2009 is besteed aan de samenstelling van de bijzonder uitgesproken is op de kieslijsten kandidatenlijsten, aan het aantal en per- voor het Waals Parlement. Hieruit blijkt dat centage vrouwelijke gekozenen en tenslotte het verhogen van de wettelijke quota en aan de gendersamenstelling van de ver- dus van het percentage vrouwen op de schillende parlementen en regeringen voor kieslijsten tot gevolg heeft dat er relatief de drie regionale en Europese verkiezingen meer vrouwen op verkiesbare plaatsen staan sinds 1999. In hoofdstuk drie hebben we als de verkiezingen worden georganiseerd dezelfde verkiezingen geanalyseerd maar in grote kieskringen. De invoering van de rits dan op basis van een aantal in de literatuur voor de eerste twee plaatsen op de lijst heeft belangrijk geachte verklarende factoren daarentegen vooral een effect ingeval de voor de mate waarin vrouwelijke kandidaten verkiezingen worden georganiseerd op basis worden verkozen. Later in dit hoofdstuk van heel kleine kieskringen. 87

De evolutie in het percentage vrouwelijke lijsttrekkers, vrouwelijke eerste opvolgers en vrouwelijke lijstduwers is minder eenduidig. Over de hele periode beschouwd, zijn de percentages vrouwelijke lijsttrekkers en lijstduwers toegenomen, maar de evolutie is hier veel beperkter dan het geval was voor de verkiesbare plaatsen en we zien hier ook geen duidelijke trend. Het percentage vrouwelijke eerste opvolgers is over de beschouwde periode zelfs afgenomen. Algemeen gesproken lijkt een en ander er op te wijzen dat de percentages vrouwelijke lijsttrekkers enerzijds en de percentages vrouwelijke lijstduwers en vrouwelijke eerste opvolgers anderzijds functioneren als communicerende vaten. Immers, bij de verkie- zingen van 2004 neemt het aandeel vrouwelijke lijsttrekkers af ten opzichte van 1999, terwijl de percentages vrouwelijke lijstduwers en eerste opvolgers toenemen. Bij de verkiezingen van 2009 zien we precies het omgekeerde: het percentage vrouwelijke lijsttrekkers neemt weer toe terwijl de percentages vrouwelijke lijstduwers en eerste opvolgers afnemen. Het lijkt er dus op dat als partijen een vrouw aan het hoofd van de lijst plaatsen, ze dit trachten te compenseren door de eerste opvolgersplaats en de lijstduwers-plaats vooral toe te kennen aan mannelijke kandidaten.

Het lijkt er met andere woorden op dat partijen de relatief beperkte speelruimte die ze nog hebben bij het samenstellen van de kieslijsten gebruiken om de bepalingen van de pariteits- wetten ten minste gedeeltelijk te neutraliseren. Hoe dan ook, de belangrijkste conclusie is dat vrouwelijke lijsttrekkers, zowel van de lijst met kandidaat-effectieven als van de opvolgerslijst, een duidelijke minderheid blijven. Partijen geven, ook in 2009 nog, duidelijk de voorkeur aan een man aan het hoofd van de kieslijst.

De analyse van kandidatenlijsten is bijzonder interessant, maar waar het echt om gaat is het percentage vrouwelijke gekozenen. Het aantal en percentage vrouwelijke gekozenen is bij elke verkiezing sinds 1999 toegenomen: van 22,3% in 1999 over 32% in 2004 tot 39,1% in 2009. Momenteel is dus bijna 40% van de verkozen kandidaten een vrouw.

In geval van perfect werkende pariteitswetten zou de sekseverhouding bij de kandidaten zich vertalen naar dezelfde verhouding bij de gekozenen. Hoewel het aantal en percentage vrouwelijke gekozenen sinds 1999 bij elke verkiezing is toegenomen, zien we nergens een één- op-één relatie tussen het percentage vrouwen op de kieslijsten en het aandeel gekozenen. Niettegenstaande de pariteitswetten van 2002 voorzien in paritair samengestelde kieslijsten, maken vrouwen voor geen enkel parlement de helft van de verkozen kandidaten uit. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement komt bij de verkiezingen van 2004 met 46,1% vrouwelijke gekozenen wel dicht in de buurt van de pariteit.

Een analyse van de evolutie van het algemene aandeel vrouwelijke gekozenen is nuttig, maar een uitsplitsing van dit percentage naar de verschillende parlementen is minstens even leerrijk. Niet alleen verschilt het aandeel vrouwelijke gekozenen sterk voor de verschillende parlementen in kwestie, ook de evolutie ervan verloopt niet analoog voor alle parlementen. Een constante over de hele lijn is het Brussels Hoofdstedelijk Parlement; sinds de verkie- zingen van 1999 is dit de assemblee met het hoogste percentage vrouwelijke gekozenen. 88

Het aandeel vrouwelijke gekozenen neemt hier sterk toe tussen 1999 en 2004; in 2004 is de koppositie van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement in termen van het percentage vrouwe- lijke gekozenen het sterkst. In 2009 neemt het percentage licht af, en ook al blijft het Brussels Hoofdstedelijk Parlement met 43,8% vrouwelijke gekozenen de meest vrouwvriendelijke assemblee, het verschil met de andere parlementen wordt wel kleiner.

Met name het Vlaams Parlement komt in 2009 met 41,1% vrouwelijke gekozenen heel dicht in de buurt van het Brussels Hoofdstedelijk Parlement. Dit percentage wordt vooral opmerkelijk als in rekening wordt gebracht dat in 1999 slechts 19,5% van de verkozen kandidaten voor het Vlaams Parlement vrouwen waren. Het percentage vrouwelijke gekozenen neemt in de eerste plaats sterk toe tussen 1999 en 2004. Daar waar voor het Vlaams Parlement in 1999 relatief weinig vrouwen verkozen werden – enkel voor het Waals Parlement werden procentueel gezien minder vrouwen verkozen – heeft het Vlaams Parlement in 2004 met 32,3% meteen het tweede hoogste aandeel vrouwelijke gekozenen. Ondanks de inwerkingtreding van de nieuwe pariteitswetten tussen beide verkiezingen, lijkt deze toename in de eerste plaats een gevolg te zijn van de invoering van de provinciale kieskringen.

Wat de hoge percentages vrouwelijke gekozenen voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en voor het Vlaams Parlement vooral aantonen, is hoe belangrijk het is dat partijen een voldoende hoog aantal verkozen kandidaten hebben per kieskring. Naarmate de zogenaamde party magnitude toeneemt, neemt ook het aantal vrouwelijke gekozenen toe. Het is onder- tussen voldoende vaak vastgesteld dat de meeste partijen minder snel zijn geneigd om vrouwen op verkiesbare plaatsen te zetten wanneer deze schaars zijn. Het Brussels Hoofdstedelijk Parlement wordt verkozen op basis van één grote kieskring. De party magnitude met name voor de Franstalige kieslijsten is hier dan ook bijzonder hoog. Als gevolg van de invoering van de provinciale kieskringen voor de verkiezing van het Vlaams Parlement is de gemiddelde party magnitude in 2004 ook hier relatief hoog – weliswaar kleiner dan voor de Franstalige lijsten voor het Brussels Hoofdstedelijk Parlement, maar wel beduidend hoger dan in 1999. Voor beide verkiezingen is het dus zo dat de kieslijsten worden gekenmerkt door een relatief hoog aantal verkiesbare plaatsen, wat meer kansen biedt voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten.

Het is belangrijk om een groot aantal verkozen kandidaten per kieslijst te hebben als men een hoger aantal verkozen vrouwen wil, wat wordt bevestigd door het optreden van een acceleratoreffect. Het lijkt er op dat wanneer de party magnitude een bepaalde waarde heeft bereikt, het aantal verkozen vrouwen per lijst plots sterker gaat stijgen dan een lineair effect laat vermoeden.

Dat het percentage vrouwelijke gekozenen voor het Vlaams Parlement in 2009 verder toeneemt, ondanks de grotere fragmentatie van het partijlandschap en als gevolg hiervan de lagere gemiddelde party magnitude, vindt wel een verklaring in de pariteitswetten. Meer in het bijzonder lijkt het hier te gaan om het effect van de verplichting om de eerste twee plaatsen op de lijst toe te kennen aan kandidaten van een verschillend geslacht. Als gevolg 89

van het uiteenvallen van de kartels en de oprichting van Lijst Dedecker is de fragmentatie van het partijlandschap in 2009 groter dan in 2004. Hierdoor nam de party magnitude af (er werden minder kandidaten per lijst verkozen) en werden de eerste twee plaatsen op de lijst weer cruciaal. En precies voor deze plaatsen geldt nu een rits.

Het belang van deze rits blijkt uit de verkiezingsuitslag voor het Waals Parlement. Het Waals Parlement wordt verkozen op basis van kleine kieskringen, met als gevolg dat het aantal verkozen kandidaten per lijst zeer klein is. In 1999 en in 2004 werden nergens minder vrouwen verkozen dan voor het Waals Parlement. In 2009 daarentegen zijn 34,7% van de verkozen kandidaten voor het Waals Parlement vrouwen – een spectaculaire toename in vergelijking met de verkiezingen van 1999 en 2004, toen respectievelijk 10,7% en 18,7% van de gekozenen vrouwen waren. De verklaring hiervoor is duidelijk: het wegvallen van de overgangsbepaling van de pariteitswetten en hiermee de verplichting om de eerste vrouwelijke kandidaat ten laatste de tweede plaats op de lijst toe te kennen, kan in kleine kieskringen zeer effectief zijn. Het gros van de kieslijsten voor het Waals Parlement heeft immers maar één of twee verkozen kandidaten. De kleine party magnitude in combinatie met het nauwelijks doorbreken van de lijstvolgorde, maken de toepassing van de rits heel doeltreffend. Ook al hebben quota betrekking op de inputzijde van het electorale proces, in kleine kieskringen garandeert de rits bijna één verkozen vrouw ingeval de party magnitude twee is. Hoe dan ook vormt de verkiezingsuitslag voor het Waals Parlement in 2009 een duidelijke bevestiging van de hypothese dat de toepassing van de rits een optimaal effect sorteert als deze betrekking heeft op alle verkiesbare plaatsen.

Voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap zijn 32% van de in 2009 verkozen kandidaten vrouwen. In 1999 en in 2004 bedroeg het percentage vrouwelijke gekozenen 24%. Daar waar het aandeel vrouwelijke gekozenen voor het Parlement van de Duitstalige Gemeenschap in het verleden verhoudingsgewijs hoog lag, is dit anno 2009 niet meer het geval. Hoewel dit parlement wordt verkozen op basis van één grote kieskring en de party magnitude derhalve vrij hoog is, neemt het aantal vrouwelijke gekozenen niet meer sterk toe. Een belangrijke verklarende factor hiervoor is wellicht dat een aantal mannelijke politieke coryfeeën er gemakkelijker in slagen om de nuttige lijstvolgorde te doorbreken. Het percentage van de kandidaten dat wordt verkozen op basis van een plaats buiten de nuttige volgorde is bij geen enkel ander parlement zo hoog als bij dat van de Duitstalige Gemeenschap.

Ook het percentage vrouwelijke gekozenen voor het Europees Parlement ten slotte kent in zekere zin een atypisch verloop, in die zin dat dit aandeel sinds 1999 nauwelijks is geëvolueerd. Bij de verkiezingen van 1999 waren al 32% van de verkozen kandidaten vrouwen en bij de verkiezingen van 2009 is dit nog steeds zo. Ook hier ligt (een deel van) de verklaring voor het non-effect van de pariteitswetten in het in toenemende mate doorbreken van de lijstvolgorde door uitsluitend mannelijke kandidaten. In de rangschikking van de verschillende parlementen in termen van het percentage vrouwelijke gekozenen, stond het Europees Parlement in 1999 op de tweede plaats met slechts een kleine achterstand op het Brussels Hoofdstedelijk 90

Parlement. Anno 2009 daarentegen worden er in geen enkel regionaal parlement minder vrouwen verkozen dan in het Europees Parlement.

Uit bovenstaande uiteenzetting mag blijken dat het percentage vrouwelijke gekozenen vooral wordt verklaard door twee factoren. In de eerste plaats is er duidelijk het belang van een grote party magnitude. Grote kieskringen, waar we lijsten met een groot aantal verkozen kandidaten terugvinden, zijn doorgaans bevorderlijk voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Maar ten gevolge van de pariteitswetten zijn de grote kieskringen niet meer de enige gunstige context. Inderdaad, als gevolg van het huidige ritsen van de eerste twee lijstplaatsen, zijn niet alleen heel grote, maar ook heel kleine kieskringen, waar de party magnitude laag is en de lijstvolgorde slechts zelden wordt doorbroken, bevorderlijk voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Dit bevestigt een van onze basishypothesen: in grote kieskringen worden vrouwen verkozen als gevolg van de grote party magnitude; in kleine kieskringen worden vrouwen verkozen als gevolg van de pariteitswetten.

Anno 2009 is party magnitude de meest doorslaggevende factor ter verklaring van het percentage vrouwelijke gekozenen. Naast party magnitude wordt in de literatuur echter ook ideologie beschouwd als een niet onbelangrijke potentiële verklarende factor voor de mate waarin vrouwelijke kandidaten worden verkozen. Zoals is gebleken uit de analyse, vinden we langs Vlaamse zijde inderdaad enige aanwijzingen in de richting van een links-rechts tegenstelling inzake het percentage vrouwelijke gekozenen. Bij de verkiezingen van 1999 en 2004 zien we althans dat de centrumlinkse Vlaamse partijen de hoogste percentages vrouwelijke gekozenen behalen, ook al hebben deze niet altijd de meeste zetels. In 2009 daarentegen lijkt het erop dat het belang van partijideologie aan waarde inboet als verklarende factor voor het aandeel vrouwelijke gekozenen per partij. Het is duidelijk dat, met uitzondering van het Vlaams Belang, de grootste partijen ook de hoogste percentages vrouwelijke geko- zenen hebben, ongeacht hun ideologisch profi el. Langs Franstalige zijde lijkt er nooit echt sprake te zijn geweest van een duidelijke links-rechts tegenstelling als verklaring voor de uiteenlopende percentages vrouwelijke gekozenen. Hier zien we bovendien dat de verschillen tussen de partijen in 2009 veel kleiner zijn dan het geval was bij de voorgaande verkiezingen.

Het effect van partijideologie op het aandeel vrouwelijke gekozenen is in België altijd het meest uitgesproken geweest voor de groene partijen. De voorbeelden van Ecolo en Vlaams Belang tonen aan dat ideologie ook vandaag nog altijd enig belang heeft als verklarende factor, maar we zien wel een duidelijke convergentie in vergelijking met de voorgaande verkiezingen. De pariteitswetten hebben het belang van ideologie dus niet volledig geneutraliseerd, maar wel sterk afgezwakt. De pariteitswetten laten de partijen immers steeds minder ruimte over bij de samenstelling van hun kieslijsten.

Naast het effect van party magnitude en ideologie, is er in de derde plaats het steeds toenemende belang van de voorkeurstem als potentieel afremmende dan wel bevorderende factor voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Als gevolg van de halvering van de impact van de lijststem zien we dat het aantal buiten de nuttige volgorde verkozen kandidaten bij de 91

verkiezingen van 2004 en 2009 beduidend groter is dan bij de verkiezingen van 1999. In 2004 en 2009 zijn respectievelijk 17,9% en 14,9% van de gekozenen verkozen van op een plaats buiten de nuttige volgorde, terwijl dit bij de verkiezingen van 1999 nog geen 5% was. De mate waarin deze evolutie vrouwelijke kandidaten ten goede komt, hangt essentieel af van de mate waarin de kiezer een voorkeurstem uitbrengt op vrouwelijke kandidaten. Het is echter een bekend gegeven dat mannen traditioneel meer voorkeurstemmen krijgen dan vrouwen en de regionale en Europese verkiezingen vormen hierop geen uitzondering. De belangrijkste verklaring in dit verband is dat de uittredende mandatarissen (incumbents), die meer kansen hadden om enige bekendheid op te bouwen, vooral mannen zijn. In 2009 en in 2004 werd telkens 39,7% van de voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. Vrouwen maken dus wel de helft van de kandidaten uit, maar ze krijgen niet de helft van de voorkeurstemmen. Dit percentage ligt zelfs niet zo veel hoger dan in 1999, toen reeds 35,6% van alle voorkeurstemmen werd uitgebracht op vrouwelijke kandidaten. In 1999 bestonden de kieslijsten voor ongeveer een derde uit vrouwelijke kandidaten; in die zin kan niet worden verwacht dat vrouwen toen een even groot percentage van de voorkeurstemmen zouden krijgen als mannen. Maar het is duidelijk dat de in 2004 ingevoerde pariteit op de kieslijsten zich niet vertaalt naar substantieel meer voorkeurstemmen voor vrouwelijke kandidaten.

Een plausibele verklaring hiervoor wordt gevonden in het optreden van een verdunnings- effect, waarbij het aantal voorkeurstemmen dat symbolisch wordt uitgebracht op vrouwe- lijke kandidaten nu wordt verdeeld over een groter aantal kandidaten. Het lijkt er immers op dat kiezers die specifi ek vrouwelijke kandidaten willen steunen niet meer systematisch een voorkeurstem uitbrengen voor alle vrouwelijke kandidaten, maar zich veeleer beperken tot de eerste vrouw op de lijst. In die zin hebben de nieuwe pariteitswetten in zekere zin een averechts effect voor veel vrouwelijke kandidaten. Hoe dan ook stellen we vast dat het doorbreken van de nuttige lijstvolgorde in het nadeel is van vrouwelijke kandidaten. In 2004 zijn er zeven vrouwen minder verkozen dan het geval zou zijn als de zetels worden verdeeld louter op basis van de lijstvolgorde, en in 2009 loopt dit aantal op tot 13. Ook al gaat het hier momenteel om een relatief beperkt aantal kandidaten, de vaststelling blijft dat het groter gewicht dat wordt gehecht aan de voorkeurstem niet in het voordeel is van vrouwelijke kandidaten. Het is te vroeg om te kunnen spreken van een trend, maar in de huidige situatie kan worden gesteld dat het toenemende belang van de voorkeurstem de potentiële impact van quota veeleer ondermijnt dan bevordert.

De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is dat, indien ze zijn aangepast aan het kiesstelsel, quota wel degelijk wérken. Wat we met dit onderzoeksrapport vooral hebben willen aantonen, is dat het essentieel is dat genderquota zijn aangepast aan de specifi eke modaliteiten van het kiesstelsel waarvoor ze worden ontworpen. De regionale en Europese verkiezingen vormen in dit opzicht een bijzonder leerrijke onderzoekscasus. Twee essentiële factoren, met name party magnitude en de mate waarin kandidaten de nuttige lijstvolgorde doorbreken, verschillen immers sterk tussen de verschillende parlementen. Dit terwijl de pariteitswetten wel op dezelfde manier van toepassing zijn voor de verkiezing van alle regionale en Europese parlementen. 92

De vraag die rest is natuurlijk wat nu de praktische implicaties zijn van bovenstaande onderzoeksresultaten. Met andere woorden, hoe vertalen we de onderzoeksresultaten naar concrete beleidsaanbevelingen? De onderstaande beleidsaanbevelingen sluiten aan bij de drie basishypothesen die we in het begin van dit rapport formuleerden en hebben zowel betrekking op verdere wetgevende initiatieven ter bevordering van een genderevenwicht in de politiek als op strategische keuzes voor de politieke partijen op dit vlak.

1. De eerste hypothese stelde dat er een positief effect uitgaat van party magnitude op het aandeel vrouwelijke gekozenen. In dit onderzoek is inderdaad duidelijk gebleken dat een grote party magnitude (vanaf ongeveer zes zetels) bevorderlijk is voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten, gezien een soort van acceleratoreffect ervoor zorgt dat vanaf dan het aantal verkozen vrouwen sterker stijgt dan je zou verwachten op basis van een lineair effect. De impact van de nieuwe pariteitswetten weerlegt echter de noodzaak van een grote party magnitude om een hoog aantal vrouwelijke gekozenen te hebben. De verplichting om de rits toe te passen op de eerste twee plaatsen van de lijst heeft inderdaad tot gevolg dat een heel kleine party magnitude (twee zetels om precies te zijn) bevorderlijk is voor de verkiezing van vrouwelijke kandidaten. Het komt er dus op neer ervoor te zorgen dat de party magnitude ofwel heel groot, ofwel heel laag is om de verkiezing van vrouwelijke kandidaten maximaal te bevorderen.

Vanuit een genderperspectief betekent dit voor de wetgever dat sleutelen aan de kieskringen alleen maar zin heeft als wordt gestreefd naar ofwel heel grote ofwel heel kleine kieskringen (deze laatste aanbeveling geldt vanzelfsprekend enkel onder de voorwaarde dat de huidige rits wordt behouden). Middelgrote kieskringen worden beter vermeden. Een andere manier om vat te krijgen op het gemiddelde aantal zetels dat partijen behalen in een kieskring, is het werken met een kiesdrempel. Een kiesdrempel sluit (heel) kleine partijen uit van de zetelverdeling en verhoogt in die zin het gemiddeld aantal zetels dat de andere partijen behalen. Een kiesdrempel zou dus positief kunnen inwerken op het percentage vrouwelijke gekozenen in grote kieskringen. In kleine kieskringen daarentegen is het juist zaak te vermijden dat partijen veel zetels halen en zou een kiesdrempel derhalve een negatief effect kunnen hebben op het percentage vrouwelijke gekozenen.

2. De tweede hypothese had betrekking op partijideologie. We gingen ervan uit dat linkse partijen een hoger percentage vrouwelijke gekozenen zouden hebben dan rechtse partijen en dat, ingeval van een slechte verkiezingsuitslag, het verschil tussen linkse en rechtse partijen in termen van vrouwelijke gekozenen zou vergroten. Alhoewel ideologie ook in 2009 nog een beperkte verklarende kracht heeft voor de mate waarin een partij meer of minder vrouwelijke gekozenen heeft, zien we in onze empirische exploratie toch vooral een toenemende convergentie tussen de centrumlinks en de centrumrechts georiënteerde partijen. Een belangrijke reden hiervoor is het feit dat de huidige pariteitswetten partijen relatief weinig vrijheid laten bij de samenstelling van hun kieslijsten. De enige manier om kieslijsten nog meer genderbewust samen te stellen dan wettelijk wordt opgelegd, bestaat erin om uitdrukkelijk te kiezen voor vrouwelijke lijsttrekkers, die nog altijd een duidelijke 93

minderheid vormen, of om de volledige kieslijsten, of minstens de verkiesbare plaatsen, zeer bewust te ritsen.

Aangezien de pariteitswetten al tamelijk verregaande verplichtingen opleggen met betrekking tot de lijstvorming, kunnen genderbewuste partijen daarnaast de ruimere kieswetgeving, die een belangrijk (indirect) effect heeft op de mate waarin vrouwelijke kandidaten worden verkozen, meer in overweging nemen. We verwijzen bijvoorbeeld naar de ruimere fi nanciële middelen waarover lijsttrekkers beschikken in vergelijking met de andere kandidaten op de lijst. Deze fi nanciële ruimte uitbreiden naar de tweede kandidaat op de kieslijsten zou de rits meer gewicht geven.

3. De derde hypothese had betrekking op de impact van de voorkeurstem en op de vraag of de pariteitswetten al dan niet worden ondermijnd door het grotere gewicht dat wordt gehecht aan de voorkeurstem. Wat we hier in de eerste plaats constateerden, is dat vrouwen niet de helft van de voorkeurstemmen krijgen, niettegenstaande de kieslijsten sinds 2004 wel paritair zijn samengesteld. Het feit dat momenteel steeds meer kandidaten verkozen raken buiten de nuttige volgorde valt over het algemeen dan ook negatief uit voor vrouwelijke kandidaten. Onze bevindingen wijzen hier bovendien in de richting van een verdunnings- effect: als gevolg van het feit dat er nu meer vrouwen op de kieslijsten staan, gaan kiezers niet meer systematisch een voorkeurstem uitbrengen voor alle vrouwen op de lijst maar richten ze zich vooral op de eerste vrouw op de lijst. Niettegenstaande de pariteitswetten geen systematisch positief effect hebben voor vrouwelijke kandidaten, achten we een verlaging van het quotum niet opportuun. Het paritair opstellen van kieslijsten is immers een goede manier om de pool met vrouwelijke kandidaten te laten aangroeien, wat zeer belangrijk is met het oog op het blijvend bevorderen van een genderevenwicht in de politiek.

Waarvoor we hier wel pleiten, is het uitbreiden van de rits. Aangezien voor vrouwelijke kandidaten, meer nog dan voor mannelijke, de plaats op de lijst cruciaal lijkt te zijn voor het aantal voorkeurstemmen dat ze behalen, is het fundamenteel voldoende vrouwen te hebben op de beste plaatsen van een kieslijst. Veeleer dan een rits voor de volledige kieslijsten op te leggen, lijkt het op basis van het verdunningseffect dan ook zinvoller om de rits in te voeren voor bijvoorbeeld een derde van de plaatsen op een kieslijst (en minimum voor de eerste twee lijstplaatsen in het geval van kleine kieskringen).

De belangrijkste conclusie van deze studie is uiteindelijk dat het, vanuit genderinvalshoek, geen zin heeft om te sleutelen aan de afzonderlijke elementen van het wetgevende kader. Het is essentieel dat de pariteitswetten adequaat worden afgestemd op de ruimere kieswetgeving, want die moet de geschikte randvoorwaarden scheppen voor de doeltreffendheid van de van toepassing zijnde genderquota. Kortom, meer nog dan de pariteitswetten zelf, lijkt vooral het optimaliseren van de omkaderende kieswetgeving belangrijk met het oog op het verder bevorderen van een genderevenwicht in de politiek. 94 95

BIBLIOGRAFISCHE REFERENTIES

Caul, Miki (1999). ‘Women’s representation in parliament: the role of political parties’, Party politics 5(1), pp. 79-98.

Dahlerup, Drude (red.) (2006). Women, quotas, politics, Londen: Routledge.

Dewachter, Wilfried (1967). ‘Over het rekenen met de voorkeurstemmen van de wetgevende verkiezingen’, Politica: sociale wetenschappen en beleid 3, pp. 205-217.

Htun, M. en Mark P. Jones. (2002). ‘Engendering the right to participate in decision-making: electoral quotas and women’s leadership in Latin America’, in: Nikki Craske en Maxine Molyneux (red.), Gender and the politics of rights and democracy in Latin America, New York: Palgrave Macmillan, pp. 32-56.

Jones, Mark P. (1998). ‘Increasing women’s representation via gender quotas: the Argentine Ley de Cupos’, Women & Politics 16(4), pp. 75-98.

Jones, Mark P. (2004). ‘Quota legislation and the election of women: learning from the Costa Rican experience’, Journal of politics 66(4), pp. 1203-1223.

Jones, Mark P. (2009). ‘Gender quotas, electoral laws, and the election of women. Evidence from the Latin American vanguard’, Comparative political studies 42(1), pp. 56-81.

Jones, Mark P. en Patricio Navia (1999). ‘Assessing the effectiveness of gender quotas in open-list proportional representation electoral systems’, Social science quarterly 80(2), pp. 341-55.

Kittilson, Miki Caul (2006). Challenging parties, changing parliaments. Women and elected offi ce in contemporary Western Europe, Columbus: Ohio State University Press.

Lovenduski, Joni (red.) (2005). State feminism and political representation, Cambridge: Cambridge University Press.

Lovenduski, Joni en Pippa Norris (red.) (1993). Gender and party politics, Londen: Sage.

Marques-Pereira, Bérengère en Patricio Nolasco (red.) (2001). La représentation politique des femmes en Amérique latine, Parijs: L’Harmattan. 96

Mateo-Diaz, Mercedes. (2004). Searching for the panacea of long-term equality: on the art of combining quick-fi x solutions and structural measures to increase the presence of women in parliament. EUI Working Papers, Firenze: EUI.

Matland, Richard E. (2006). ‘Electoral quotas: frequency and effectiveness’, in: D. Dahlerup (red.), Women, quotas and politics, Londen: Routledge, pp. 275-292.

Matland, Richard E. en Donley T. Studlar (1996). ‘The contagion of women candidates in single- member district and proportional representation systems: Canada and Norway’, Journal of politics 58(3), pp. 707-733.

Meier, Petra (2004). ‘De kracht van de defi nitie. Quotawetten in Argentinië, België en Frankrijk vergeleken’, Res publica 46(1), pp. 80-100.

Schmidt, Gregory D. (2008). ‘The election of women in list PR systems: testing the conven- tional wisdom’, Electoral studies 28(2), pp. 190-203.

Schmidt, Gregory D. en Kyle L. Saunders (2004). ‘Effective quotas, relative party magnitude, and the success of female candidates’, Comparative political studies 37(6), pp. 704-24.

Schwindt-Bayer, Leslie (2009). ‘Making quotas work: the effect of gender quota laws on the election of women’, Legislative studies quarterly 34(1), pp. 5-28.

Thijssen, Peter en Kristof Jacobs (2004). ‘Determinanten van voorkeurstemproporties bij (sub-)lokale verkiezingen: de Antwerpse districtraadsverkiezingen van 8 oktober 2000’, Res publica 46(4), pp. 460-485.

Thijssen, Peter en Kristof Jacobs (2005). ‘Een genderbewuste samenstelling van de kies- lijsten? Verschillen tussen partijretoriek en lokale praktijk’, Tijdschrift voor Sociologie 26(4), pp. 353-382.

Tremblay, Manon (red.) (2008). Women and legislative representation: electoral systems, political parties and sex quotas, New York: Palgrave Macmillan. 97

BIJLAGEN 98

Bijlage 1. Aantal en percentage vrouwelijke lijsttrekkers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vlaams Parlement Groen! 3/11 1/6 1/6 SP.a 0/11 3/6 1/6 SLP CD&V 3/11 3/6 2/6 N-VA 1/6 VU 1/11 Open VLD 3/11 1/6 1/6 Vivant Vlaams Belang 1/11 0/6 1/6 Lijst Dedecker 0/6 UF 0/2 0/1 0/1 Totaal 11/68 (16,2%) 5/31 (16,1%) 10/43 (23,3%) Waals Parlement Ecolo 2/13 3/13 3/13 PS 1/13 0/13 0/13 cdH 2/13 1/13 3/13 MR 3/13 3/13 4/13 FN 2/12 1/12 - Totaal 10/64 (15,6%) 8/64 (12,5%) 10/52 (19,2%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege SP-AGA 0/1 Groen! 1/1 0/1 SP.a 0/1 0/1 SLP CD&V 0/1 0/1 0/1 N-VA 0/1 Open VLD 1/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 Vlaams Belang 0/1 0/1 0/1 Lijst Dedecker 0/1 Totaal NL 1/4 (25,0%) 1/5 (20,0%) 0/7 (0%) Franstalig kiescollege Ecolo 1/1 1/1 1/1 PS 1/1 0/1 0/1 cdH 0/1 0/1 0/1 MR 0/1 0/1 0/1 FN 0/1 0/1 FNB 1/1 Vivant 0/1 Totaal FR 3/7 (42,9%) 1/5 (20,0%) 1/4 (25,0%) Totaal BHP 4/11 (36,4%) 2/10 (20,0%) 1/11 (9,1%) 99

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 1/1 0/1 1/1 SP 0/1 0/1 0/1 CSP 0/1 0/1 1/1 PFF 0/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 0/1 PJU-PDB 1/1 0/1 ProDG 0/1 Totaal 2/5 (40,0%) 0/6 (0%) 2/6 (33,3%) Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/1 0/1 0/1 SP.a 0/1 1/1 1/1 SLP CD&V 1/1 0/1 0/1 N-VA 1/1 VU 0/1 Open VLD 1/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 Vlaams Belang 0/1 0/1 0/1 Lijst Dedecker 0/1 Totaal NL 3/6 (50,0%) 1/5 (20,0%) 2/7 (28,6%) Franstalig kiescollege Ecolo 0/1 0/1 1/1 PS 0/1 0/1 0/1 cdH 0/1 1/1 1/1 MR 0/1 0/1 0/1 FN 0/1 Totaal FR 0/4 (0%) 1/5 (20,0%) 2/4 (50,0%) Duitstalig kiescollege Ecolo 0/1 0/1 1/1 SP 0/1 0/1 1/1 CSP 0/1 0/1 0/1 PFF 0/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 PJU-PDB 0/1 1/1 ProDG 0/1 Totaal DU 0/5 (0%) 1/5 (20,0%) 2/6 (33,3%) Totaal EP 3/15 (20,0%) 3/15 (20,0%) 6/17 (35,3%) Algemeen totaal 30/163 (18,4%) 18/126 (14,3%) 29/129 (22,5%) 100

Bijlage 2. Aantal en percentage vrouwelijke eerste opvolgers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vlaams Parlement Groen! 5/11 3/6 0/6 SP.a 3/11 1/6 1/6 SLP CD&V 4/11 2/6 4/6 N-VA 0/6 VU 4/11 Open VLD 1/11 2/6 0/6 Vivant Vlaams Belang 1/11 1/6 2/6 Lijst Dedecker 1/6 UF 1/2 0/1 1/1 Totaal 19/68 (27,9%) 9/31 (29,0%) 9/43 (20,9%) Waals Parlement Ecolo 3/13 5/13 4/13 PS 3/13 3/13 4/13 cdH 1/13 5/13 1/13 MR 3/13 2/13 2/13 FN 2/12 4/12 Totaal 12/64 (18,8%) 19/64 (29,7%) 11/52 (21,2%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege SP-AGA 1/1 Groen! 1/1 1/1 SP.a 0/1 0/1 SLP CD&V 0/1 1/1 0/1 N-VA 0/1 Open VLD 0/1 1/1 0/1 Vivant - Vlaams Belang 0/1 0/1 0/1 Lijst Dedecker - 0/1 Totaal NL 1/4 (25,0%) 1/5 (20,0%) 3/7 (42,9%) Franstalig kiescollege Ecolo 0/1 0/1 0/1 PS 1/1 0/1 0/1 cdH 0/1 0/1 0/1 MR 1/1 0/1 0/1 FN 1/1 0/1 FNB 1/1 Vivant 1/1 Totaal FR 5/7 (71,4%) 0/5 (0%) 0/4 (0%) Totaal BHP 6/11 (54,5%) 1/10 (10,0%) 3/11 (27,3%) 101

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo - - - SP - - - CSP - - - PFF - - - Vivant - - - PJU-PDB - - -

ProDG - - - Totaal - - - Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/1 1/1 0/1 SP.a 0/1 0/1 1/1 SLP CD&V 0/1 0/1 1/1 N-VA 1/1 VU 0/1 Open VLD 0/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 Vlaams Belang 0/1 0/1 0/1 Lijst Dedecker 0/1 Totaal NL 1/6 (16,7%) 3/5 (60,0%) 1/7 (14,3%) Franstalig kiescollege Ecolo 1/1 1/1 1/1 PS 0/1 0/1 0/1 cdH 1/1 0/1 0/1 MR 1/1 1/1 0/1 FN 0/1 Totaal FR 3/4 (75,0%) 2/5 (40,0%) 1/4 (25,0%) Duitstalig kiescollege Ecolo 1/1 1/1 0/1 SP 1/1 1/1 0/1 CSP 0/1 0/1 0/1 PFF 1/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 PJU-PDB 1/1 0/1 ProDG 1/1 Totaal DU 4/5 (80,0%) 2/5 (20,0%) 1/6 (16,7%) Totaal EP 8/15 (53,3%) 7/15 (46,7%) 3/17 (17,6%) Algemeen totaal 45/158 (28,5%) 37/120 (30,8%) 26/123 (21,1%) 102

Bijlage 3. Aantal en percentage vrouwelijke lijstduwers per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vlaams Parlement Groen! 0/11 5/6 3/6 SP.a 2/11 2/6 0/6 SLP CD&V 1/11 2/6 3/6 N-VA 4/6 VU-ID 1/11 Open VLD 2/11 2/6 0/6 Vivant Vlaams Belang 3/11 1/6 1/6 Lijst Dedecker 1/6 UF 0/2 0/1 0/1 Totaal 9/68 (13,2%) 8/31 (25,8%) 16/43 (37,2%) Waals Parlement Ecolo 3/13 5/13 6/13 PS 5/13 8/13 3/13 cdH 3/13 5/13 4/13 MR 6/13 6/13 4/13 FN 6/11 7/12 Totaal 23/63 (36,5%) 31/64 (48,4%) 17/52 (32,7%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 0/1 0/1 1/1 SP.a 1/1 0/1 SLP CD&V 0/1 0/1 0/1 N-VA 0/1 VU 0/1 Open VLD 1/1 0/1 Vivant Vlaams Belang 0/1 0/1 0/1 Lijst Dedecker - 1/1 Totaal NL 0/4 (0%) 0/5 (0%) 4/7 (57,1%) Franstalig kiescollege Ecolo 1/1 0/1 0/1 PS 0/1 0/1 0/1 cdH 1/1 1/1 0/1 MR 1/1 1/1 0/1 FN 1/1 0/1 FNB 1/1 Vivant 0/1 Totaal FR 5/7 (71,4%) 2/5 (40,0%) 0/4 (0%) Totaal BHP 5/11 (45,5%) 2/10 (20,0%) 4/11 (36,4%) 103

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 1/1 0/1 0/1 SP 0/1 0/1 0/1 CSP 0/1 0/1 0/1 PFF 0/1 0/1 0/1 Vivant 0/1 0/1 PJU-PDB 0/1 0/1

ProDG 0/1 Totaal 1/5 (20,0%) 0/6 (0%) 0/6 (0%) Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 0/1 1/1 1/1 SP.a 0/1 0/1 0/1 SLP CD&V 0/1 0/1 0/1 N-VA 0/1 VU 0/1 Open VLD 0/1 0/1 0/1 Vivant Vlaams Belang 0/1 0/1 1/1 Lijst Dedecker 0/1 Totaal NL 0/6 (0%) 1/5 (20,0%) 2/7 (28,6%) Franstalig kiescollege Ecolo 0/1 0/1 0/1 PS 0/1 0/1 0/1 cdH 0/1 0/1 0/1 MR 0/1 0/1 0/1 FN 0/1 Totaal FR 0/4 (0%) 0/5 (0%) 0/4 (0%) Duitstalig kiescollege Ecolo - - - SP--- CSP - - - PFF - - - Vivant - - - PJU-PDB - - - ProDG - - - Totaal DU - - - Totaal EP 0/10 (0%) 1/10 (10,0%) 2/11 (18,2%) Algemeen totaal 38/157 (24,2%) 42/121 (34,7%) 39/123 (31,7%) 104

Bijlage 4. Aantal en percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vlaams Parlement Groen! 2/7 6/12 2/6 SP.a 3/25 10/22 7/19 SLP CD&V 11/35 12/29 16/39 N-VA 2/6 VU 1/9 Open VLD 5/26 10/25 10/27 Vivant Vlaams Belang 1/15 5/20 11/32 Lijst Dedecker UF 0/1 0/1 0/1 Totaal 23/118 (19,5%) 44/118 (37,3%) 47/121 (38,8%) Waals Parlement Ecolo 2/8 6/14 1/3 PS 2/30 4/25 13/34 cdH 3/16 1/14 5/14 MR 4/19 7/21 8/20 FN 1/2 0/1 Totaal 12/75 (16,0%) 18/75 (24,0%) 27/71 (38,0%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/2 1/1 0/1 SP.a 0/1 0/1 SLP CD&V 1/3 1/3 1/3 N-VA VU 1/3 Open VLD 2/4 1/3 Vivant Vlaams Belang 0/2 1/4 2/6 Lijst Dedecker Totaal NL 3/10 (30,0%) 4/12 (33,3%) 5/15 (33,3%) Franstalig kiescollege Ecolo 4/7 7/14 4/7 PS 6/17 6/13 13/26 cdH 3/7 2/6 3/10 MR 7/28 10/27 14/25 FN 0/6 1/2 Totaal FR 10/65 (15,4%) 26/62 (41,9%) 34/68 (50,0%) Totaal BHP 13/75 (17,3%) 30/74 (40,5%) 39/83 (47,0%) 105

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 2/3 1/3 1/2 SP 0/4 1/4 2/5 CSP 3/10 5/9 4/8 PFF 1/5 1/6 1/5 Vivant 1/2 PJU-PDB 1/3 1/3 ProDG 1/3 Totaal 7/25 (28,0%) 9/25 (36,0%) 10/25 (40,0%)

Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/1 1/2 0/1 SP.a 1/3 2/3 2/2 SLP CD&V 2/4 1/3 2/5 N-VA 1/1 VU 0/1 Open VLD 1/3 1/3 1/3 Vivant Vlaams Belang 0/2 0/2 1/3 Lijst Dedecker Totaal NL 5/14 (35,7%) 6/14 (42,9%) 6/14 (42,9%) Franstalig kiescollege Ecolo 0/1 1/3 1/1 PS 0/3 1/3 2/4 cdH 0/2 1/1 1/1 MR 1/3 1/3 1/3 FN 0/0 Totaal FR 1/9 (11,1%) 4/10 (40,0%) 5/9 (55,6%) Duitstalig kiescollege Ecolo SP CSP 0/1 0/1 0/1 PFF Vivant PJU-PDB ProDG Totaal DU 0/1 (0%) 0/1 (0%) 0/1 (0%) Totaal EP 6/24 (25,0%) 10/25 (40,0%) 11/24 (45,8%) Algemeen totaal 61/317 (19,2%) 111/317 (35,0%) 135/324 (41,7%) 106

Bijlage 5. Aantal en percentage vrouwelijke gekozenen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vlaams Parlement Groen! 4/12 (33,3%) 2/6 (33,3%) 2/7 (28,6%) SP.a-Spirit 9/25 (36,0%) SP.a 1/19 (5,3%) 8/22 (36,4%) 10/19 (52,6%) SLP 1/3 (33,3%) CD&V-N-VA 12/35 (34,3%) CD&V 8/28 (28,6%) 11/29 (37,9%) 14/31 (45,2%) N-VA 1/6 (16,7%) 7/16 (43,8%) VU-ID 2/11 (18,2%) VLD-Vivant 8/25 (32,0%) Open VLD 4/27 (14,8%) 8/25 (32,0%) 9/21 (42,9%) Vivant 0/0 (0%) Vlaams Belang 4/20 (20,0%) 9/32 (28,1%) 7/21 (33,3%) Lijst Dedecker 2/8 (25,0%) UF 0/1 (0%) 0/1 (0%) 0/1 (0%) Totaal 23/118 (19,5%) 40/124 (32,3%) 51/124 (41,1%) Waals Parlement Ecolo 2/14 (14,3%) 1/3 (33,3%) 5/14 (35,7%) PS 1/25 (4%) 5/34 (14,7%) 9/29 (31,0%) cdH 1/14 (7,1%) 1/14 (7,1%) 4/13 (30,8%) MR 4/21 (19,0%) 7/20 (35%) 8/19 (42,1%) FN 0/1 (0%) 0/4 (0%) Totaal 8/75 (10,7%) 14/75 (18,7%) 26/75 (34,7%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/1 (100%) 1/2 (50,0%) 1/2 SP.a-Spirit 1/3 (33,3%) SP.a 0/1 (0%) 2/4 (50,0%) SLP 1/2 (50,0%) CD&V-N-VA 1/3 (33,3%) CD&V 1/3 1/3 (33,3%) 1/3 (33,3%) N-VA 0/0 (0%) 0/1 (0%) VU 1/2 VLD-Vivant 2/4 (50,0%) Open VLD 2/4 (50,0%) 2/4 (50,0%) Vivant 0/0 (0%) Vlaams Belang 0/4 2/6 (33,3%) 1/3 (33,3%) Lijst Dedecker Totaal NL 3/11 (27,3%) 7/17 (41,2%) 7/17 (41,2%) Franstalig kiescollege Ecolo 8/14 (57,1%) 3/7 (42,9%) 8/16 (50,0%) PS 4/13 (30,8%) 12/26 (46,2%) 8/21 (38,1%) cdH 3/6 (50,0%) 4/10 (40,0%) 3/11 (27,3%) MR 7/27 (25,9%) 13/25 (52,0%) 13/24 (54,2%) Vivant 0/1 (0%) FN 0/2 (0%) 2/4 (50,0%) FNB 1/1 (100%) Totaal FR 23/64 (35,9%) 34/72 (47,2%) 32/72 (44,4%) Totaal BHP 26/75 (34,7%) 41/89 (46,1%) 39/89 (43,8%) 107

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 2/3 1/2 2/3 SP 0/4 1/5 1/5 CSP 2/9 1/8 1/7 PFF 1/6 1/5 2/4 Vivant 1/2 1/2 PJU-PDB 1/3 1/3 ProDG 1/4 Totaal 6/25 (24,0%) 6/25 (24,0%) 8/25 (32,0%) Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/2 0/1 0/1 SP.a-Spirit 2/3 SP.a 1/2 2/3 1/2 SLP 0/0 CD&V-N-VA 1/4 CD&V 2/3 1/3 1/3 N-VA 0/1 0/1 VU-ID 1/2 VLD-Vivant 1/3 Open VLD 1/3 1/3 1/3 Vivant 0/0 Vlaams Belang 0/2 0/3 0/2 Lijst Dedecker 0/1 Totaal NL 6/14 (42,9%) 4/14 (28,6%) 3/13 (23,1%) Franstalig kiescollege Ecolo 1/3 0/1 1/2 PS 0/3 1/4 1/3 cdH 0/1 1/1 1/1 MR 1/3 1/3 1/2 FN 0/0 Totaal FR 2/10 (20,0%) 3/9 (33,3%) 4/8 (50,0%) Duitstalig kiescollege Ecolo SP CSP 0/1 0/1 0/1 PFF Vivant PJU-PDB ProDG Totaal DU 0/1 (0%) 0/1 (0%) 0/1 (0%) Totaal EP 8/25 (32,0%) 7/24 (29,2%) 7/22 (31,8%) Algemeen totaal 71/318 (22,3%) 108/337 (32,0%) 131/335 (39,1%) 108

Bijlage 6. Aantal en percentage vrouwen en mannen verkozen buiten de nuttige volgorde per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Mannen Vlaams Parlement Groen! 0/4 0/8 1/2 0/4 0/2 0/5 SP.a 0/1 0/18 1/10 1/9 2/9 2/16 SLP CD&V 0/8 0/20 3/14 2/17 2/12 1/23 N-VA 0/7 1/9 VU 0/2 0/9 Open VLD 0/4 1/23 0/9 2/12 0/8 4/17 Vivant Vlaams Belang 1/4 0/16 1/9 4/23 1/7 3/14 Lijst Dedecker 0/2 0/6 UF 0/0 0/1 0/0 0/1 0/0 0/1 Totaal 1/23 (4,3%) 1/95 (1,1%) 6/40 (15,0%) 11/84 (13,1%) 5/51 (9,8%) 9/73 (12,3%) Waals Parlement Ecolo 0/2 0/12 0/1 0/2 0/5 0/9 PS 0/1 1/24 0/5 3/29 0/9 3/20 cdH 0/1 0/13 0/1 0/13 0/4 1/9 MR 0/4 0/17 1/7 0/13 1/8 0/11 FN 0/0 0/1 0/0 0/4 Totaal 0/8 (0%) 1/67 (1,5%) 1/14 (7,1%) 3/61 (4,9%) 1/26 (3,8%) 4/49 (8,2%) Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 0/1 0/1 0/1 0/0 0/1 0/1 SP.a 0/2 0/2 0/1 1/2 SLP CD&V 0/1 0/2 0/1 0/2 0/1 0/2 N-VA 0/0 0/1 Open VLD 0/1 0/1 1/2 0/2 0/2 0/2 Vivant Vlaams Belang 0/0 0/4 1/2 1/4 0/1 0/2 Lijst Dedecker Totaal NL 0/3 (0%) 0/8 (0%) 2/7 (28,6%) 2/10 (20,0%) 0/7 (0%) 0/10 (0%) Franstalig kiescollege Ecolo 1/8 0/6 0/3 2/4 2/8 2/8 PS 0/4 2/9 4/12 5/14 2/8 6/13 cdH 1/3 0/3 1/4 2/6 1/3 1/8 MR 0/7 1/20 6/13 2/12 3/13 4/11 FN 0/0 0/2 0/2 1/2 FNB 0/1 0/0 Vivant 0/0 0/1 Totaal FR 2/23 (8,7%) 3/41 (7,3%) 11/34 (32,4%) 12/38 (31,6%) 8/32 (25,0%) 13/40 (32,5%) Totaal BHP 2/26 (7,7%) 3/49 (6,1%) 13/41 (31,7%) 14/48 (29,2%) 8/39 (20,5%) 13/50 (26,0%) 109

1999 2004 2009 Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 0/2 0/1 0/1 0/1 0/2 0/1 SP 0/0 0/4 0/1 1/4 0/1 1/4 CSP 0/2 3/7 0/1 5/7 0/1 4/6 PFF 0/1 1/5 0/1 1/4 1/2 0/2 Vivant 0/1 0/1 0/1 0/1 PJU-PDB 0/1 1/2 1/1 1/2 ProDG 0/1 1/3 Totaal 0/6 (0%) 5/19 (26,3%) 1/6 (16,7%) 8/19 (42,1%) 1/8 (12,5%) 6/17 (35,5%) Europees Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 0/1 0/1 0/0 0/1 0/0 0/1 SP.a 0/1 0/1 0/2 0/1 0/1 0/1 SLP CD&V 0/2 0/1 0/1 0/2 0/1 1/3 N-VA 0/0 1/1 VU 0/1 0/1 Open VLD 0/1 0/2 0/1 0/2 0/1 0/2 Vivant Vlaams Belang 0/0 0/2 0/0 1/3 0/0 1/2 Lijst Dedecker 0/0 0/1 Totaal NL 0/6 (0%) 0/8 (0%) 0/4 (0%) 2/10 (20,0%) 0/3 (0%) 2/10 (20,0%) Franstalig kiescollege Ecolo 0/1 0/2 0/0 0/1 0/1 0/1 PS 0/0 0/3 0/1 1/3 0/1 1/2 cdH 0/0 0/1 0/1 0/0 0/1 0/0 MR 0/1 0/2 0/1 0/2 0/1 0/1 FN 0/0 0/0 Totaal FR 0/2 (0%) 0/8 (0%) 0/3 (0%) 1/6 (16,7%) 0/4 (0%) 1/4 (25,0%) Duitstalig kiescollege Ecolo ------SP------CSP------PFF------Vivant ------PJU-PDB ------ProDG ------Totaal DU ------Totaal EP 0/8 (0%) 0/16 (0%) 0/7 (0%) 3/16 (18,8%) 0/7 (0%) 3/14 (21,4%) Algemeen totaal 3/71 10/246 (4,1%) 21/108 (19,4%) 39/228 15/131 (11,5%) 35/202 (17,3%) (4,2%) (17,1%) 110 vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal aantal Totaal Aantal vks Aantal vks voor vrouwen voor vrouwen SP 184.092 701.155 26,3% VLD 316.765 974.920 32,5% Partij Partij VU-ID 158.674 364.874 43,5% vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal aantal Totaal vrouwen vrouwen 1.072.462 2.344.267 45,7% Aantal vks voor Aantal vks voor FN 39.526 100.083 39,5% FN 12.848 39.194 32,8% VLD 548.657 1.454.870 37,7% SP.a 506.746 1.250.788 40,5% N-VAN-VA 97.506 307.852 31,7% Spirit 51.155 114.364 44,7% Partij Partij Vivant 20.918 45.096 46,4% CD&V- SP.a-Spirit 557.901 1.365.152 40,9% VLD-Vivant 569.575 1.499.966 38,0% vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal aantal Totaal 2009 20042009 1999 2004 1999 vrouwen vrouwen 914.864 2.365.327 38,7% Totaal 925.057 2.233.466 41,4% Totaal 524.465 1.771.428 29,6% 3. 148.980 7.044.519 44,7% Totaal 3.048.379 7.075.475 43,1% Totaal 1.407.178 3.931.789 35,8% Aantal vks* voor Aantal vks* voor Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 UF 28.187 72.639 38,8% UF 20.536 57.478 35,7% UF 5.474 27.243 20,1% PS 280.322 888.008 31,6% PS 410.586 889.601 46,2% PS 144.241 607.229 23,8% MR 286.009 669.787 42,7% MR 227.823 600.666 37,9% PRL-FDF 149.904 485.685 30,9% cdH 193.190 482.284 40,1% cdH 175.839 486.347 36,2% PSC 114.174 408.116 28,0% SP.a 527.132 1.131.921 46,6% N-VA 335.227 817.312 41,0% Partij Partij Ecolo 155.343 325.248 47,8% Ecolo 71.283 156.769 45,5% Ecolo 103.298 231.204 44,7% CD&V 962.793 2.095.335 46,0% CD&V 974.956 2.036.415 47,9% CVP 384.771 1.051.975 36,6% Totaal Totaal Totaal Totaal Groen! 247.896 404.904 61,2% Groen! 274.136 427.188 64,2% Agalev 230.304 361.593 63,7% Open VLD 485.700 1.175.156 41,3% Lijst Dedecker 159.127 377.696 41,1% - - Vlaams Belang 402.918 969.556 41,6% Vlaams Blok 553.769 1.381.424 40,1% Vlaams Blok 127.098 450.029 28,2% Bijlage 7. 7. Bijlage Bijlage 8. 8. Bijlage VKS = voorkeurstem* 111 vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor Totaal Totaal vks aantal vks Totaal aantal Totaal Aantal vks voor vrouwen 239.304 545.937 43,8% Aantal vks voor vrouwen Partij SP-AGA 13.204 25.878 51,0% VLD-VUO 9.213 19.893 46,3% FNB 6.665 10.046 66,3% Partij Totaal Totaal Vivant 3.989 8.333 47,9% partijen Franstalige vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor Totaal aantal vks Totaal vks Totaal aantal Totaal vrouwen Aantal vks voor 288.080 711.556 40,5% vrouwen 324.300 803.293 40,4% Alg. tot. 277.862 647.036 42,9% Aantal vks voor VLD 6.789 16.621 40,8% SP.a 5.057 11.950 42,3% N-VA 495 1.232 40,2% Spirit 1.756 5.484 32,0% Partij Vivant 0 270 0% SP.a-Spirit 6.813 17.434 39,1% VLD-Vivant 6.789 16.891 40,2% FN 11.279 26.682 42,3% FN 5.393 14.858 36,3% CD&V-N-VA 7.493 19.049 39,3% Partij Totaal Totaal totaal partijen Algemeen Franstalige vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor vks Totaal aantal vks Totaal Totaal aantal Totaal 2009 2004 1999 2009 2004 1999 32.233 75.546 42,7% 36.220 Totaal 91.737 39,5%38.558 Totaal 101.099 38,1% vrouwen 339.071 787.760 43,0% 371.304 863.306 43,0% Aantal vks* voor Aantal vks* voor vrouwen Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen), Brussels Hoofdstedelijk SP.a 5.986 16.222 36,9% PS 75.493 219.365 34,4% PS 87.641 249.350 35,2% PS 45.334 99.734 45,6% N-VA 1.318 3.325 39,6% Partij MR 104.369 270.379 38,6% MR 97.627 251.320 38,9% PRL-FDF 81.553 236.996 34,4% CD&V 6.768 14.931 45,3% CD&V 6.998 17.817 39,3% CVP 9.619 25.262 38,1% cdH 75.337 154.364 48,8% cdH 52.081 118.527 43,9% PSC 23.970 65.391 36,7% Totaal Totaal Groen! 5.616 9.245 60,8% Groen! 6.631 9.763 68,8% Partij partijen Ecolo 83.872 143.652 58,4% Ecolo 39.452 65.677 60,1% Ecolo 72.400 110.579 65,5% totaal Totaal Totaal Open VLD 7.652 17.515 43,7% partijen Algemeen Nederlandse Franstalige Lijst Dedecker 842 1.845 45,6% - - Vlaams Belang 4.051 12.463 32,5% Vlaams Blok 8.494 28.600 29,7% Vlaams Blok 6.522 30.066 21,7% Bijlage 9. 9. Bijlage Parlement - 1999, 2004 en 2009 Bijlage 10. Parlement - 1999, 2004 en 2009 * VKS = voorkeurstem* 112 vrouwen % vks voor vks Totaal aantal Totaal Aantal vks voor vrouwen Partij vrouwen % vks voor Totaal aantal vks Totaal vrouwen Aantal vks voor Partij vrouwen % vks voor Totaal aantal vks Totaal 2009 2004 1999 32.998 86.787 38,0% 28.699 Totaal 86.259 33,3%18.406 Totaal 76.137 24,2% vrouwen Aantal vks* voor Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij, Parlement van de Duitstalige SP 4.930 16.097 30,6% SP 4.308 15.990 26,9% SP 2.569 12.705 20,2% PFF 6.755 15.788 42,8% PFF-MR 5.355 18.142 29,5% PFF-MR 3.099 16.940 18,3% CSP 8.628 24.159 35,7% CSP 8.792 26.987 32,6% CSP 4.477 26.997 16,6% Partij Ecolo 4.773 8.541 55,9% Ecolo 3.271 6.643 49,2% Ecolo 4.156 7.358 56,5% Totaal Totaal Vivant 2.319 5.673 40,9% Vivant 2.003 5.223 38,4% - ProDG 5.593 16.529 33,8% PJU-PDB 4.970 13.274 37,4% PJU-PDB 4.105 12.137 33,8% Bijlage 11. Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009 * VKS = voorkeurstem* 113 vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor 2004 2009 en en 2009en Totaal Totaal aantal vks vks Totaal aantal Totaal Aantal vks voor vrouwen 1.672.679 4.425.587 38,0% 661.571 1.960.793 33,7% Aantal vks 2.334.250 6.386.380 36,6% voor vrouwen SP 171.443 668.745 25,6% VLD 473.247 1.098.735 43,1% Partij Totaal Totaal VU-ID 158.752 614.600 25,8% partijen Nederlandstalige Partij Totaal Totaal totaal partijen Algemeen Franstalige vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor vks Totaal aantal Totaal vks Totaal aantal Totaal 2.158.178 5.826.187 37,0% Aantal vks voor vrouwen 969.548 2.771.737 35,0% 3.127.726 8.597.924 36,4% Aantal vks voor vrouwen VLD 1.438.539 387.595 26.9% SP.a 431.269 691.388 62,4% N-VA 99.464 308.872 32,2% Spirit 89.869 207.870 43,2% Partij Totaal Totaal Vivant 16.206 73.105 22,1% partijen SP.a-Spirit 521.138 899.258 58,0% VLD-Vivant 403.801 1.511.644 26,7% FN 51.673 133.113 38,8% - CD&V-N-VA 584.331 1.765.309 33,1% Partij Totaal Totaal totaal partijen Nederlandstalige Algemeen Franstalige vrouwen % vks voor vrouwen % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal Totaal aantal Totaal 2009 2004 1999 2009 2004 1999 1.990.224 5.871.116 33,9% Aantal vks* voor vrouwen 1.009.295 2.555.784 39,5% 2.999.519 8.426.900 35,6% Aantal vks* voor vrouwen Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, SP.a 365.754 734.318 49,8% N-VA 194.850 583.982 33,4% Partij CD&V 466.841 1.599.202 29,2% CD&V 484.867 1.456.437 33,3% CVP 410.948 1.087.000 37,8% PS 260.428 767.329 33,9% PS 205.809 987.309 20,9% PS 130.730 536.819 24,4% Totaal Totaal MR 246.914 811.623 30,4% MR 268.904 915.306 29,4% PRL-FDF 291.005 638.199 45,6% Groen! 196.521 380.928 51,6% Groen! 249.518 413.676 60,3% Agalev 317.963 423.366 75,1% cdH 222.596 413.449 53,8% cdH 306.901 488.843 62,8% PSC 86.743 338.425 25,6% partijen Partij Ecolo 279.357 563.383 49,6% Ecolo 136.261 247.166 55,1% Ecolo 153.093 447.350 34,2% totaal Totaal Totaal Open VLD 284.788 1.282.686 22,2% partijen Algemeen Lijst Dedecker 95.917 332.382 28,9% - - Franstalige Vlaams Belang 385.553 957.618 40,3% Vlaams Blok 399.390 1.236.300 32,3% Vlaams Blok 140.326 533.141 26,3% Nederlandstalige * VKS = voorkeurstem* Bijlage 12. Bijlage 13. 114 vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor 04 en 2009 en 04 2009 Totaal Totaal Totaal Totaal aantal vks aantal vks 1.458.673 4.458.173 32,7% 3.468.279 9.042.597 38,4% Aantal vks Aantal vks voor vrouwen voor vrouwen SP 368.739 1.395.778 26,4% VLD 799.225 2.093.548 38,2% Partij Partij Totaal Totaal VU-ID 326.639 999.367 32,7% partijen partijen Nederlandstalige Totaal Franstalige Totaal vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal Totaal aantal Totaal vrouwen vrouwen 2.182.685 5.716.759 38,1% 5.222.241 12.935.921 40,4% Aantal vks voor Aantal vks voor FN 102.478 259.878 39,4% FN 18.241 54.052 33,7% VLD SP.a N-VA Spirit Partij Partij Totaal Totaal Totaal Totaal Vivant partijen partijen SP.a-Spirit 1.085.852 2.281.844 47,6% VLD-Vivant 980.165 3.028.501 32,4% Franstalige CD&V-N-VA 1.664.286 4.128.625 40,3% Nederlandst. vrouwen vrouwen % vks voor % vks voor vks vks Totaal aantal Totaal Totaal aantal Totaal 2009 20042009 1999 2004 1999 vrouwen vrouwen 5.143.250 12.918.542 39,8% Aantal vks* voor Aantal vks* voor Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Nederlandstalige partijen, alle parlementen) - 1999, 20 Aantal en percentage voorkeurstemmen uitgebracht op vrouwen per partij (Franstalige partijen, alle parlementen)- 1999, 2004 en PS 616.243 1.874.702 32,9% PS 704.036 2.126.260 33,1% PS 320.305 1.243.782 25,8% MR 637.292 1.751.789 36,4% MR 594.354 1.767.292 33,6% PRL-FDF 522.462 1.360.880 38,4% cdH 491.123 1.050.097 46,8% cdH 534.821 1.093.717 48,9% PSC 268.874 1.010.326 26,6% SP.a 898.872 1.882.461 47,8% N-VA 531.395 1.404.619 37,8% Partij Partij Ecolo 518.572 1.032.283 50,2% Ecolo 246.996 469.612 52,6% Ecolo 328.791 789.133 41,7% CD&V 1.436.402 3.709.468 38,7% CD&V CVP 805.338 2.164.237 37,2% Totaal Totaal Groen! 450.033 795.077 56,6% Groen! 530.285 850.627 62,3% Agalev 561.471 810.837 69,2% partijen 2.263.230 5.708.871 39,6% partijen Open VLD 778.140 2.475.357 31,4% Lijst Dedecker 255.886 711.923 35,9% - - Vlaams Belang 792.522 1.939.637 40,9% Vlaams Blok 961.653 2.646.324 36,3% Vlaams Blok 606.867 1.578.830 38,4% Nederlandstalige Totaal Franstalige Totaal Bijlage 14. Bijlage 15. * VKS = voorkeurstem* 115

de lijst opvolger 76.851 1 25.265 1 23.417 6 25.845 1 23.963 1 25.439 1 19.305 1 26.639 1 38.934 1 43.208 1 Naam Aantal vks Plaats op (SP, Leuven) (SP, (CVP, Brugge) (CVP, (VB, Antwerpen) (VLD, Gent-Eeklo) (VLD, (CVP, Gent-Eeklo) (CVP, (VLD, Aalst-Oudenaarde) (VLD, (CVP, Mechelen-Turnhout) (CVP, (VLD, Aalst-Oudenaarde) (VLD, Anny De Maght-Aelbrecht (CVP, Kortrijk-Roeselare-Tielt) (CVP, (SP, St.-Niklaas-Dendermonde) (SP, lijst 47.407 1 Johan De Roo 61.556 1 Norbert De Batselier 70.884 1 44.317 2 Herman De Croo 61.491 1 André Denys 86.068 1 86.806 1 Den Brande Luc Van 118.434 1 Luc Martens 148.503 1 Joachim Coens 134.540 1 Filip Dewinter Naam Aantal vks Plaats op Inge Vervotte Inge Vervotte (SP.a, Limburg) (SP.a, (VB, Antwerpen) Joke Schauvliege (CD&V, Antwerpen) (CD&V, (SP.a, Vlaams-Brabant) (SP.a, (VLD, Oost-Vlaanderen) (VLD, (SP.a, West-Vlaanderen) (SP.a, (CD&V, Vlaams-Brabant) (CD&V, Freya Van den Bossche Freya Van (CD&V, West-Vlaanderen) (CD&V, (SP.a, Oost-Vlaanderen) (SP.a, (CD&V, Oost-Vlaanderen) (CD&V, 1 Filip De Winter lijst Plaats op vks* 51.810 1 54.921 1 Lanotte Johan Vande 69.223 1 Karel De Gucht 36.682 1 Dehaene Tom 93.633 22 95.409 1 46.490 1 Frank Vandenbroucke 127.608 123.155 1 101.230 1 Yves Leterme 2009 2004 1999 Naam Aantal Hilde Crevits (VB, Antwerpen) (CD&V, Limburg) (CD&V, Vlaams-Brabant) (N-VA, Antwerpen) (N-VA, Joke Schauvliege (CD&V, Antwerpen) (CD&V, Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 (LDD, West-Vlaanderen) (LDD, (CD&V, Vlaams-Brabant) (CD&V, (CD&V, West-Vlaanderen) (CD&V, (CD&V, Oost-Vlaanderen) (CD&V, (CD&V, West-Vlaanderen) (CD&V, 7 (SP.a, Frank Vandenbroucke 1 Kris Peeters 5 Yves Leterme 2 Bart De Wever 8 Dehaene Tom 9 3 6 Jo Vandeurzen 4 Filip De Winter 10 Jean-Marie Dedecker * VKS = voorkeurstem* Bijlage 16. 116 lijst Plaats op 31.292 1 16.532 1 11.933 1 18.814 1 15.614 1 16.241 1 23.963 1 14.073 1 29.009 1 24.063 1 Vera Dua Vera Nelly Maes Nelly (VLD, Aalst) (VLD, (CVP, Veurne) (CVP, (VLD, Leuven) (VLD, (CVP, Leuven) (CVP, (Agalev, Gent) (Agalev, Magda Aelvoet Vandenbussche Vandenbussche (VLD, Mechelen) (VLD, (VLD, Mechelen) (VLD, Patricia Ceysens (Agalev, Leuven) (Agalev, (CVP, Antwerpen) (CVP, Maria Tyberghien- Margriet Hermans (VU-ID, Sint-Niklaas) (VU-ID, Trees Merckx-Van Goey Merckx-Van Trees Marleen Vanderpoorten Marleen Vanderpoorten Anny De Maght-Aelbrecht Wivina Demeester-De Meyer 23 Rang Naam Aantal vks

ste ste 1 1 lijst opvolger opvolger Plaats op 37.105 2 19 32.772 1 28 35.155 1 18 28.071 3 26.131 3 29.938 2 26 16.838 28.369 18 38 61.491 1 16 86.068 1 11 19.084 3 35 30.164 134.540 1 6 Vera Dua Vera Miet Smet Sonja Becq Sonja Claes Hilde Crevits Inge Vervotte Inge Vervotte Veerle Heeren Veerle (VB, Antwerpen) Patricia Ceysens (CD&V, Limburg) (CD&V, (CD&V, Limburg) (CD&V, Joke Schauvliege (SP.a, Antwerpen) (SP.a, (CD&V, Antwerpen) (CD&V, Kathleen Van Brempt Kathleen Van Anke Van Dermeersch Anke Van (VLD, Vlaams-Brabant) (VLD, Freya Van den Bossche Freya Van Trees Merckx-Van Goey Merckx-Van Trees (SP.a, Oost-Vlaanderen) (SP.a, (CD&V, Vlaams-Brabant) (CD&V, (CD&V, Vlaams-Brabant) (CD&V, (CD&V, Oost-Vlaanderen) (CD&V, (CD&V, Oost-Vlaanderen) (CD&V, (CD&V, West-Vlaanderen) (CD&V, (Groen!, Oost-Vlaanderen) 26 Rang Naam Aantal vks

de lijst 16 opvolger Plaats op vks* Aantal 47.571 1 9 27.165 1 22 27.256 16 28 17.509 17 32.877 4 30 18.074 5 25.537 1 47 19.975 1 48 25.867 2 44 23.291 4 36 51.810 1 5 41.651 43.703 1 14 22.050 2 14.948 2 50 101.230 1 2 2009 2004 1999 Vera Jans Vera Erika Thijs Mia De Vits Hilde Claes Sonja Claes Hilde Crevits Mieke Vogels Linda Vissers (VB, Limburg) Inge Vervotte (SP.a, Limburg) (SP.a, Tinne Rombouts Kathleen Helsen (CD&V, Oost-Vl.) (CD&V, Patricia Ceysens Fientje Moerman (CD&V, Limburg) (CD&V, (CD&V, Limburg) (CD&V, (CD&V, Limburg) (CD&V, (CD&V, West-Vl.) (CD&V, Joke Schauvliege (SP.a, Antwerpen) (SP.a, (CD&V, Antwerpen) (CD&V, (CD&V, Antwerpen) (CD&V, (CD&V, Antwerpen) (CD&V, (Open VLD, Oost-Vl.) (Open VLD, (Groen!, Antwerpen) (VLD, Vlaams-Brabant) (VLD, Freya Van Den Bossche Freya Van (SP.a, Vlaams-Brabant) (SP.a, Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Vlaams Parlement - 1999, 2004 en 2009 (SP.a, Oost-Vlaanderen) (SP.a, 9 3 17 12 25 29 31 16 26 39 45 42 20 48 44 40 Rang Naam Bijlage 17. Bijlage 17. * VKS = voorkeurstem* 117 lijst Plaats op vks 9.292 1 21.519 1 21.216 1 16.812 1 32.714 1 15.429 1 10.075 1 19.280 1 24.932 1 36.944 1 Naam Aantal (PS, Luik) (PS, Thuin) (PS, Zinnik) (PS, Namen) (PS, Charleroi) Robert Collignon (PRL-FDF, Nijvel) (PRL-FDF, Laurette Onkelinx (PS, Hoei-Borgworm) (PSC, Dinant-Philipville) (PS, Doornik-Aat-Moeskroen) (PRL-FDF, Neufchâteau-Virton) (PRL-FDF,

ste lijst opvolger 9.296 1 Rudy Demotte 15.578 1 Mathieu Gérard 29.256 1 Michel Lebrun 28.293 1 Bernard Anselme 11.452 1 20.766 1 11.068 1 André Navez 13.509 1 Serge Kubla 14.503 1 Cauwenberghe Jean-Claude Van 41.436 1 Taminiaux Willy Naam Aantal vks Plaats op (PS, Thuin) (PS, Zinnik) (MR, Nijvel) (PS, Bergen) (PS, Charleroi) Mathieu Gérard Philippe Courard (PS, Hoei-Borgworm) (MR, Hoei-Borgworm) (MR, Neufchâteau-Virton) (PS, Aarlen-Marche-Bast.) (PS, Doornik-Aat-Moeskroen)

de ste lijst opvolger opvolger 17.422 13 37.503 1 Guy Coeme 21.117 1 Rudy Demotte 19.769 1 Serge Kubla 38.784 1 Taminiaux Willy 19.607 1 Hervé Jamar 15.419 1 Didier Donfut 20.355 8 63.580 1 Cauwenberghe Jean-Claude Van 33.344 1 Paul Furlan 2009 2004 1999 Naam Aantal vks* Plaats op (PS, Luik) (MR, Luik) (MR, Luik) (MR, Nijvel) (MR, Nijvel) (PS, Bergen) (PS, Charleroi) Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 Christine Defraigne (MR, Dinant-Philipville) (PS, Doornik-Aat-Moeskr.) (cdH, Aarlen-Marche-Bast.) 7 1 Michel Daerden 5 Serge Kubla 2 Elio Di Rupo 8 Benoît Lutgen 9 Didier Reynders 3 Paul Magnette 6 Charles Michel 4 Rudy Demotte 10 Borsus Willy Bijlage 18. * VKS = voorkeurstem* 118

ste 1 lijst opvolger Plaats op vks 4.743 9.718 1 5.135 2 5.624 1 Aantal 11.565 1 13.284 1 36.944 1 Virton) (PS, Luik) (PS, Thuin) Moeskroen) Sophie Pecriaux (PSC, Charleroi) Véronique Cornet Véronique Laurette Onkelinx Chantal Bertouille (PRL-FDF, Charleroi) (PRL-FDF, Dominique Jeanmoye (PSC, Hoei-Borgworm) (PRL-FDF, Doornik-Aat- (PRL-FDF, (PRL-FDF, Neufchâteau- (PRL-FDF, Dominique Tilmans-Conard Anne-Marie Corbisier-Hagon 21 33 49 Rang Naam de 4 lijst opvolger Plaats op vks 7.178 2 18 5.355 6.107 5 28 4.529 1 22 Aantal 12.280 1 10 (MR, Zinnik) (PS, Bergen) (MR, Bergen) Giovanna Corda Florine Pary-Mille Jacqueline Galant Chantal Bertouille (MR, Doornik-Aat-Moes.) (MR, Neufchâteau-Virton) Dominique Tilmans-Conard 43 Rang Naam

de de ste 7 6 1 lijst opvolger opvolger opvolger Plaats op vks* 9.887 2 9.247 2 8.615 9.396 8.648 2 Aantal 19.769 1 33 12.141 14.282 1 36 11.696 1 44 14.299 8 34 11.061 1 10.441 2 2009 2004 1999 (PS, Luik) (MR, Luik) (cdH, Luik) (MR, Nijvel) Anne Barzin (cdH, Nijvel) (PS, Namen) (MR, Namen) (MR, Namen) (MR, Bergen) Anne Delvaux Eliane Tillieux (MR, Charleroi) Sabine Laruelle Florence Reuter Isabelle Simonis Véronique Cornet Véronique Jacqueline Galant Chantal Bertouille Christine Defraigne Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Waals Parlement - 1999, 2004 en 2009 (MR, Doornik-Aat-Moes.) (MR, Doornik-Aat-Moes.) Marie-Christine Marghem Marie-Dominique Simonet 7 17 37 16 38 33 24 45 36 34 30 46 Rang Naam Bijlage 19. * VKS = voorkeurstem* 119 lijst Plaats op vks 6.724 8 Aantal 13.222 1 12.421 1 10.078 4 20.106 1 (VB) Naam Johan Demol Magda De Galan (PS) Martine Payfa (PRL-FDF) Danielle Caron (PRL-FDF) Evelyne Huytebroeck (Ecolo) Evelyne lijst Plaats op vks 7.136 2 7.810 59 Yves de Jonghe-d’Ardoye (PRL-FDF) 8.930 9 9.672 1 8.600 72 Aantal (VB) Naam Johan Demol Joëlle Milquet (cdH) Frédérique Ries (MR) Françoise Dupuis (PS) lijst Plaats op 8.535 7 Emir Kir (PS) 7.409 17 Benoît Cerexhe (PSC) 7.515 1 8.392 2 13.724 1 23.487 2 Didier Gosuin (MR) 20.704 2 2009 2004 1999 Naam Aantal vks* Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad, Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 Fadila Laanan (PS) Fadila Joëlle Milquet (cdH) Françoise Bertieaux (MR) Evelyne Huytebroeck (Ecolo) Evelyne 7 Benoît Cerexhe (cdH) 11.767 1 1 Charles Picqué (PS) 37.752 1 Charles Picqué (PS) 59.216 1 Armand De Decker (PRL-FDF) 27.251 1 5 2 Armand De Decker (MR) 28.359 1 Jacques Simonet (MR) 36.832 1 Didier Gosuin (PRL-FDF) 25.530 2 8 Emir Kir (PS) 11.546 3 9 3 6 Olivier Maingain (MR) 13.299 72 Benoît Cerexhe (cdH) 8.821 1 Eric André (PRL-FDF) 11.220 3 4 Didier Gosuin (MR) 17.516 3 Francis Delperée (cdH) 10.878 2 10 Bijlage 20. * VKS = voorkeurstem* 120

de ste 5 1 lijst opvolg. de opvolger opvolger Plaats op 3.742 75 2.817 5 2.511 66 2.876 23 4.737 7 4.872 3.215 29 6.724 8 3.998 3 2.485 67 5.180 5 2.942 3 3.073 17 2.407 3 3.393 1 4.832 1 3.059 2 3.013 5 3.023 75 5.002 14 3.400 6 .466 75 13.222 1 10.078 4 20.106 1 a Bouarfa a (PRL-FDF) Fatiha Saïdi Fatiha Sfi Eliane Paulet Martine Payfa Caroline Désir Joëlle Milquet Anne Herscovi Isabelle Gelas Danielle Caron Annemie Neyts Julie de Groote (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) Isabelle Durant Marion Lemesre Magda De Galan (PSC, Franstalig) (PSC, Franstalig) Françoise Dupuis Sylvie Risopoulos Sylvie Brigitte Grouwels Caroline Persoons Caroline Persoons (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) Isabelle Molenberg Françoise Bertieaux Bernadette Wynants Evelyne Huytebroeck Evelyne Dominique Dufourney (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, (PRL-FDF, Franstalig) (PRL-FDF, Françoise Schepmans (CVP, Nederlandstalig) (CVP, (VLD-VUO, Nederlandst.) (VLD-VUO, 47 35 41 42 50 46 30 40 Rang Naam Aantal vks

de ste 1 16 lijst opvolger opvolger Plaats op 7.136 2 7 7.810 59 4 7.064 3 10 5.278 6 16 3.276 7 38 3.738 6.738 1 11 3.592 69 31 3.478 7 36 3.553 4.121 70 25 3.553 16 33 3.913 70 27 3.154 24 39 4.347 65 19 5.944 4 13 4.849 72 17 8.600 72 3 4.401 4 18 a Bouarfa a Rousseaux Sfi Fadila Laanan Fadila Martine Payfa Joëlle Milquet Carine Vyghen Danielle Caron (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) Frédérique Ries Isabelle Durant (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) Marion Lemesre Magda De Galan Clotilde Nyssens (cdH, Franstalig) (cdH, Franstalig) Françoise Dupuis Caroline Persoons (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) Françoise Bertieaux Evelyne Huytebroeck Evelyne Françoise Schepmans Jacqueline De Decker- Corinne De Permentier Michèle Hasquin-Nahum 13 49 Rang Naam Aantal vks

de 16 lijst opvolger Plaats op vks* 3.782 5 43 3.791 4 42 5.207 71 21 8.535 7 10 5.168 4 28 8.392 2 11 4.125 29 36 5.626 2 18 4.918 68 29 3.939 6 40 3.422 23 48 4.685 3 33 6.902 7 16 6.944 3.434 13 45 4.034 17 37 13.724 1 8 23.487 2 7 Aantal 2009 2004 1999 Marie Nagy Fadila Laanan Fadila Martine Payfa Caroline Désir Joëlle Milquet Céline Delforge (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) (PS, Franstalig) Isabelle Durant (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) (MR, Franstalig) Marion Lemesre (cdH, Franstalig) Antoinette Spaak Françoise Dupuis Caroline Persoons (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) (Ecolo, Franstalig) Viviane Teitelboom Françoise Bertieaux Dominique Dufourny Evelyne Huytebroeck Evelyne Françoise Schepmans Corinne De Permentier Anne Charlotte d’Ursel Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Brussels Hoofdstedelijk Parlement - 1999, 2004 en 2009 5 9 3 37 21 25 28 13 32 35 23 14 36 10 20 49 30 46 Rang Naam Bijlage 21. VKS = voorkeurstem* 121 lijst Plaats op 1.861 1 Naam Aantal vks Dorothea Schwall-Peters (PJU-PDB) lijst Plaats op 2.024 2 Naam Aantal vks (PFF-MR) Berni Collas lijst Plaats op vks* 1.514 6 Edmund Stoffels (SP) 1.596 24 Hubert Chantraine (CSP) 1.622 13 2.560 1 Joseph Maraite (CSP) 2.688 25 Bernd Gentges (PFF) 2.686 1 Aantal 2009 2004 1999 Naam Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap - 1999, 2004 en 2009 Kattrin Jadin (PFF) Patricia Creutz-Vilvoye (CSP) Patricia Creutz-Vilvoye 7 Patrick Meyer (CSP) 1.737 3 1 Olivier Paasch (ProDG) 3.681 1 Hubert Chantraine (CSP) 3.343 1 Joseph Maraite (CSP) 4.485 1 2 Karl-Heinz Lambertz (SP) 3.523 1 Bernd Gentges (PFF-MR) 2.858 1 Wilfred Schröder (CSP) 3.176 3 5 Edmund Stoffels (SP) 1.831 25 Louis Siquet (SP) 2.498 2 Alfred Evers (PFF) 2.086 2 8 Herbert Grommes (CSP) 1.559 21 Mathieu Grosch (CSP) 2.008 23 Manfred Schunck (CSP) 1.687 2 9 Schröder (PFF) Ferdel 1.526 1 Patrick Meyer (CSP) 1.953 14 Albert Gehlen (CSP) 1.660 24 3 6 Louis Siquet (SP) 1.788 6 Olivier Paasch (PJU-PDB) 2.467 1 Mathieu Grosch (CSP) 2.006 25 4 Pascal Arimont (CSP) 2.008 2 Karl-Heinz Lambertz (SP) 2.674 1 Karl-Heinz Lambertz (SP) 2.527 1 10 Bijlage 22. * VKS = voorkeurstem* 122 lijst Plaats op 009 539 25 833 12 546 6 530 16 606 5 1.861 1 1.037 4 1.133 1 nk-Heinen (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (Ecolo) (Ecolo) (PJU-PDB) Eliane Dujardin Malou Hilligsmann Monika Heinen-Knaus Christa Benker-Schaus Irene Reinertz-Maraite Leonie Kirschfi Dorothea Schwall-Peters Gabriele Thiemann-Heinen Rang Naam Aantal vks lijst Plaats op 557 12 765 3 43 672 7 44 952 5 42 958 4 35 959 9 27 621 11 556 2 966 13 18 543 19 645 3 666 13 630 7 604 18 1.357 3 7 1.291 14 15 (SP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (Ecolo) (PFF MR) (PFF MR) (PFF MR) (PJU-PDB) Resi Stoffels Kattrin Jadin Eliane Dujardin Catherine Knott Fabienne Xhonneux Fabienne Moni Heinen-Knaus Hilde Maus-Michels Karin Meskens-Keller Patricia Creutz-Vilvoye Anne Marenne-Loiseau Irene Reinertz-Maraite Dorothea Schwall-Peters Gabriele Thiemann-Heinen Gaby Frauenkron-Schröder Yvonne Hilligsmann-Becker Anne-Marie Stoffels-Küchens Rang Naam Aantal vks lijst Plaats op 574 24 47 755 2 35 611 24 42 553 12 48 615 13 38 655 8 36 584 9 43 914 4 26 801 7 30 580 4 45 614 14 40 904 2 27 vks* 1.231 1 25 1.514 6 14 2.560 1 11 1.300 8 23 Aantal 2009 2004 1999 (SP) (PFF) (PFF) (PFF) (PFF) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (CSP) (Ecolo) (Ecolo) (ProDG) (ProDG) (ProDG) (ProDG) Nina Reip Resi Stoffels Jenny Müres Kattrin Jadin Petra Schmitz Eliane Dujardin Claudia Niessen Lydia Klinkenberg Lydia Franziska Franzen Ingrid Lentz-Hahn Isabelle Weykmans Christa Mochel-Kocks Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad, Parlement van de Duitstalige Gemeenschap 1999, 2004 en 2 Patricia Creutz-Vilvoye Bianca Boemer-Hermann Gabriele Thiemann-Heinen Anne-Marie Stoffels-Küchens 3 37 23 32 16 39 33 14 41 45 24 36 10 48 43 34 Rang Naam Bijlage 23. * VKS = voorkeurstem* 123

ste lijst opvolger Plaats op vks 91.894 3 99.443 3 212.232 1 160.117 1 322.841 1 164.228 2 125.038 1 171.403 1 190.314 1 203.386 1 (SP) (VB) (VU) (VLD) (VLD) (VLD) (CVP) (CVP) (CVP) Naam Aantal (Agalev) Miet Smet Dirk Sterkcx Annemie Neyts Patsy Sörensen ste lijst opvolger Plaats op vks 180.774 1 159.332 2 Frank Vanhecke 116.418 2 De Clercq Willy 388.011 1 651.345 1 Bert Anciaux 142.554 3 202.082 1 Franck Vandenbroucke 133.430 14 Hecke Johan Van 260.430 14 Stefaan De Clercq 260.430 1 (VB) (VB) (VLD) (VLD) Naam Aantal (SP.a) (N-VA) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (Open VLD) Mia De Vits Frank Vanhecke Frank Vanhecke Marianne Thyssen

ste lijst opvolger Plaats op vks* 157.775 3 Karel De Gucht 187.303 2 Filip Dewinter 161.371 1 Dirk Sterkcx 149.768 1 Geert Bourgeois 565.359 1 Jean-Luc Dehaene 218.605 13 146.992 1 265.061 8 150.584 12 Ivo Belet 450.149 1 Guy Verhofstadt 2009 2004 1999 (VB) (VB) (LDD) Naam Aantal (SP.a) (N-VA) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (Open VLD) Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 Marianne Thyssen Kathleen Van Brempt Kathleen Van 7 Ivo Belet 1 Guy Verhofstadt 2 Jean-Luc Dehaene 5 8 Filip Dewinter 9 Jean-Marie Dedecker 3 Yves Leterme 6 Frank Vanhecke 4 Bart De Wever 10 Bijlage 24. * VKS = voorkeurstem* 124

de de de de 2 4 lijst 12 14 opvolger opvolger opvolger opvolger Plaats op 004 en 2009 57.795 11 71.875 2 32.724 12 23.892 22.542 5 19.968 10 22.419 3 42.955 2 20.119 3 28.266 4 22.470 22.426 32.433 30.210 7 30.394 4 212.232 1 125.038 1 203.386 1 (SP) (SP) (VLD) (VLD) (VLD) (VLD) (VLD) (VLD) (VLD) (CVP) (CVP) (CVP) (VU-ID) (Agalev) (Agalev) (Agalev) (Agalev) Miet Smet Nelly Maes Nelly Patsy Valet Ann Somers An Hermans Nora Bertels Leen D’hondt Maya Detiège (Vlaams Blok) Magda Aelvoet Annemie Neyts Patsy Sörensen Kathy Lindekens Fientje Moerman Marianne Thyssen Anke Van Dermeersch Anke Van Mimi Kestelijn-Sierens Marleen Vanderpoorten Jeannine Feytons-Tournel 9 39 Rang Naam Aantal vks

de ste ste ste 3 1 1 8 lijst opvolger opvolger opvolger opvolger Plaats op 37.198 13 48 37.134 6 49 97.606 5 13 55.827 14 31 42.177 8 41 75.195 13 17 33.797 55.087 13 32 43.251 6 40 36.923 4 64.258 13 29 48.618 11 36 73.010 3 24 39.485 12 42 46.618 33.230 2 39.433 9 43 99.464 60.483 2 30 34.144 116.418 2 3 202.082 1 2 (Groen!) (Groen!) (Groen!) Vera Dua Vera Nelly Maes Nelly Mia De Vits (SP.a-Spirit) (SP.a-Spirit) (SP.a-Spirit) (SP.a-Spirit) (SP.a-Spirit) (SP.a-Spirit) (VLD-Vivant) (VLD-Vivant) Mieke Vogels (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) (CD&V-N-VA) Hilde De Lobel Petra Geukens Sarah Willockx Fatma Pehlivan Fatma Friede Brepoels Marie De Clerck Elke Tindemans Alexandra Colen (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) Fientje Moerman Fauzaya Talhaoui Fauzaya Magriet Hermans Marie-Rose Morel Hilde Van De Werf Hilde Van Anne Van Lancker Anne Van Marianne Thyssen Anke Van Dermeersch Anke Van Tinne Van Der Straeten Tinne Van Riet Van Cleuvenbergen Riet Van 17 50 34 Rang Naam Aantal vks

de de de 2 2 2 lijst opvolger opvolger opvolger Plaats op vks* Aantal 67.717 1 15 47.415 3 24 55.674 12 22 43.974 2 28 39.725 13 33 29.311 31.621 11 41 33.228 9 36 30.477 10 43 30.167 4 47 58.369 2 18 32.266 4 40 30.531 5 42 30.135 8 48 32.943 6 38 61.934 32.390 4 39 38.490 41.049 11 30 187.303 2 4 108.529 13 13 146.992 1 10 2009 2004 1999 (SP.a) (SP.a) (SP.a) (N-VA) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (CD&V) (Groen!) Vera Dua Vera Anja Pilet (Open VLD) (Open VLD) (Open VLD) (Open VLD) (Open VLD) Linda Vissers Marijke Dillen Anne Martens Anniek Nagels Hilde Vautmans Frieda Brepoels Elke Tindemans (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) (Vlaams Belang) Caroline De Padt Annick De Ridder Marie-Rose Morel Marie-Rose Morel Anne Van Lancker Anne Van Marianne Thyssen Margriet Hermans Nik Boons-Van Gool Nik Boons-Van Franceska Verhenne Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Nederlandstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2 Kathleen Van Brempt Kathleen Van Marleen Temmerman Anke Van Dermeersch Anke Van Annemie Neyts-Uyttebroeck 5 17 27 37 11 22 25 19 47 32 26 39 41 36 45 10 20 50 46 30 44 40 Rang Naam Bijlage 25. * VKS = voorkeurstem* 125

de de ste 1 lijst 10 10 opvolger opvolger opvolger Plaats op 38.632 156.259 3 Naam Aantal vks Paul Lannoye (Ecolo) 96.780 1 Magda De Galan (PS) Gérard Deprez (PRL-FDF) 87.372 2 Frédérique Ries (PRL-FDF) Jean-Maurice Dehousse (PS) 40.004

de ste ste 6 1 1 lijst opvolger opvolger opvolger Plaats op 73.597 2 Michel Hansenne (PSC) 86.298 1 58.463 4 191.900 1 Daniel Ducarme (PRL-FDF) 128.708 1 123.000 3 (Ecolo) Vincent Decroly 109.011 Naam Aantal vks Didier Reynders (MR) 95.475 Joëlle Milquet (cdH) Sabine Laruelle (MR) Frédérique Ries (MR) Isabelle Durant (Ecolo)

de 6 lijst opvolger Plaats op vks* Aantal 2009 2004 1999 Naam Top 10 van de kandidatenTop met de hoogste penetratiegraad (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009 7 Frédéric Daerden (PS) 90.294 5 1 Louis Michel (MR) 305.363 1 Elio Di Rupo (PS) 483.644 1 Philippe Busquin (PS) 248.994 1 5 Frédérique Ries (MR) 116.398 2 Philippe Busquin (PS) 114.503 2 Jean-Claude Marcourt (PS) 155.409 1 Louis Michel (MR) 327.374 1 8 Olivier Chastel 74.616 3 Michel Daerden (PS) 63.565 9 Georges Désir (PRL-FDF) 40.805 4 9 Philippe Courard (PS) 70.246 8 Antoine Duquesne (MR) 58.785 3 Isabelle Durant (Ecolo) 150.173 1 6 Jean-Michel Javaux (Ecolo) 114.130 4 (cdH) Anne Delvaux 124.718 1 10 De keyser (PS) Véronique 61.024 2 Bijlage 26. * VKS = voorkeurstem* 126

Bijlage 27. Vrouwen in de top 50 van de kandidaten met de hoogste penetratiegraad (Franstalige partijen), Europees Parlement - 1999, 2004 en 2009

2009 2004 1999 Aantal Plaats op Aantal Plaats op Aantal Plaats op Rang Naam Rang Naam Rang Naam vks* lijst vks lijst vks lijst

Isabelle Durant Joëlle Milquet Frédérique Ries 3 150.173 1 3 191.900 1 2 156.259 3 (Ecolo) (cdH) (PRL-FDF)

Anne Delvaux Frédérique Ries Magda De Galan 10de 4 124.718 1 4 123.000 3 10 38.632 (cdH) (MR) (PS) opvolger

Frédérique Ries Isabelle Durant Anne André-Léonard 1ste 5 116.398 2 7 73.597 2 12 35.734 (MR) (Ecolo) (PRL-FDF) opvolger

Véronique De Keyser Sabine Laruelle Monica Frassoni 10 61.024 2 10 58.463 4 14 31.149 3 (PS) (MR) (Ecolo)

Fadila Laanan Véronique De Keyser Sabine Missitrano 13 52.782 7 12 46.832 2 16 24.327 4 (PS) (PS) (Ecolo)

Christiane Vienne Antoinette Spaak 2de Béatrice Gorez 20 38.228 3 18 33.507 17 23.411 6 (PS) (MR) opvolger (Ecolo)

Valérie Deom Fadila Laanan 3de Dominique Bourlet- 1ste 23 33.194 6 19 32.709 19 20.686 (PS) (PS) opvolger Massar (Ecolo) opvolger

Cécile Thibaut Olga Zrihen Thérèse Boutsen 25 29.124 7 24 29.045 4 20 20.680 5 (Ecolo) (PS) (PS)

Giovanna Corda 3de Giovanna Corda 4de Fatima Shaban 26 28.366 27 24.679 21 20.482 7 (PS) opvolger (PS) opvolger (PS)

Zaïna Ihirrou Muriel Targnion Isabelle Lambert 3de 29 26.718 3 28 24.632 6 22 20.024 (Ecolo) (PS) (Ecolo) opvolger

Carmen Madrid Sophie Mathieu Jacqueline Rousseaux 2de 31 26.012 6 30 Gonzalez 24.410 7 24 18.974 (MR) (PRL-FDF) opvolger (PS)

Fabienne Winckel 4de Simone Susskind- 6de Isabelle Van Steen 33 24.753 32 23.502 28 16.871 3 (PS) opvolger Weinberger (PS) opvolger (PSC)

Laetitia Brogniez 2de Fabienne Manandise Annette Robyns 34 23.916 35 20.784 5 29 16.036 4 (MR) opvolger (cdH) (PS)

Delphine Bourgeois 5de Catherine Doyen-Fonck Denise Rey 35 22.281 37 19.300 3 33 14.473 5 (MR) opvolger (cdH) (PRL-FDF)

Simone Susskind 2de Clotilde Traversa- 6de Francine Di Pietro 37 22.081 38 18.784 37 13.974 6 (PS) opvolger Nyssens (cdH) opvolger (PRL-FDF)

Marie-Eve Hannard 2de Vanessa Matz Michèle Bribosia- 10de 38 21.424 39 17.564 4 38 13.115 (cdH) opvolger (cdH) Picard (PSC) opvolger

Inès Trepant 1ste Marie-Paule Leboutte- Véronique De Keyser 4de 39 21.100 40 16.938 7 41 12.051 (Ecolo) opvolger Detelle (cdH) (PS) opvolger

Vanessa Matz Marie-Hélène Crombe- 5de Daniele Rossini 1ste 40 20.745 3 41 16.648 42 12.040 (cdH) Berton (MR) opvolger (PSC) opvolger

Isabelle Moinnet- Claire Vandevivere 2de Henriette Jungst 41 20.628 5 43 14.834 43 12.028 8 Joiret (cdH) (cdH) opvolger (Ecolo)

Sophie Delettre 4de Latifa Aït-Baala Astrid Depret 5de 42 20.457 45 13.510 7 44 10.983 (MR) opvolger (MR) (PRL-FDF) opvolger

Carine Gol-Lescot Audrey Rovive Myriam Bacquelaine 8ste 43 19.759 7 47 12.354 2 45 10.807 (MR) (FN) (Ecolo) opvolger

Marie-Christine 3de Dominique Offergeld 4de Anne-Françoise 4de 44 18.697 48 12.216 46 10.661 Lefebvre (Ecolo) opvolger (MR) opvolger Theunissen (Ecolo) opvolger

Rachida Attar Audrey Rovive 1ste Monique Misenga 45 17.991 4 49 11.776 47 10.642 7 (MR) (FN) opvolger Banyingela (PSC)

Nermin Kumanova Samia Mahgoub Françoise Scheepers 7de 46 17.319 5 50 11.753 8 50 10.036 (Ecolo) (Ecolo) (PRL-FDF) opvolger

Sandra Jen 5de 48 16.226 (Ecolo) opvolger

* VKS = voorkeurstem 127

Bijlage 28. Aantal en percentage vrouwen in de parlementen na de eedafl egging en na de samenstelling van de regeringen per partij en per parlement - 1999, 2004 en 2009

1999 2004 2009 121212 Vlaams Parlement Groen! 4/12 4/12 2/6 2/6 2/7 2/7 SP.a 1/20 1/20 9/19 8/19 7/25 6/25 SLP CD&V 10/30 10/30 12/31 13/31 12/35 12/35 N-VA 7/16 7/16 VU-ID 1/12 2/12 Open VLD 4/27 3/27 10/21 10/21 8/25 8/25 Vivant Vlaams Belang 4/22 4/22 9/32 9/32 7/21 7/21 Lijst Dedecker 2/8 2/8 UF 0/1 0/1 0/1 0/1 0/1 0/1 24/124 24/124 38/124 37/124 49/124 49/124 Totaal 12 ,4% 12,4% 30,6% 29,8% 39,5% 39,5% Waals Parlement Ecolo 2/14 2/14 1/3 1/3 5/14 5/14 PS 1/25 1/25 6/34 10/29 11/29 cdH 1/14 1/14 1/14 1/14 3/13 3/13 MR 4/21 5/21 7/20 8/20 8/19 8/19 FN 0/1 0/1 0/4 8/75 9/75 14/75 16/75 26/75 27/75 Totaal 10,7% 12,0% 18,7% 21,3% 34,7% 36,.% Brussels Hoofdstedelijk Parlement Nederlandstalig kiescollege Groen! 1/2 1/1 1/1 1/2 2/2 1/2 SP.a 2/4 2/4 1/3 1/3 SLP CD&V 1/3 1/3 1/3 2/3 1/3 1/3 N-VA 0/1 0/1 VU 1/2 0/2 Open VLD 2/4 2/4 2/4 2/4 Vivant Vlaams Belang 0/4 0/4 1/6 1/6 1/3 1/3 Lijst Dedecker 3/11 2/11 6/17 6/17 7/17 9/17 Totaal NL 27,3% 18,2% 35,3% 35,3% 41,2% 52,9% Franstalig kiescollege Ecolo 6/14 6/14 3/7 2/7 8/16 8/16 PS 6/13 8/13 12/26 12/26 7/21 8/21 128

1999 2004 2009 121212 cdH 1/6 1/6 2/10 3/10 3/11 4/11 MR 7/27 9/27 12/25 12/25 14/24 14/24 FN 2/3 2/3 2/4 2/4 FNB Vivant 0/1 0/1 Totaal FR 22/64 26/64 31/72 31/72 32/72 34/72 25/75 28/75 37/89 37/89 39/89 43/89 Totaal BHP 33,3% 37,3% 41,6% 41,6% 43,8% 48,3% Parlement van de Franse Gemeenschap Ecolo 2/18 2/18 0/5 0/5 6/18 6/18 PS 2/29 2/29 10/41 11/41 12/35 13/34 cdH 2/16 2/16 2/17 2/17 5/16 5/16 MR 9/30 9/30 10/26 11/26 11/25 11/25 FN 0/1 0/1 0/4 0/4 15/94 15/94 22/93 24/93 34/94 35/94 Totaal 16,0% 16,0% 23,7% 25,8% 36,2% 37,2% Parlement van de Duitstalige Gemeenschap Ecolo 2/3 2/3 1/2 1/2 2/3 2/3 SP 0/4 1/4 1/5 1/5 1/5 2/5 CSP 3/9 3/9 3/8 3/8 2/7 2/7 PFF 1/6 1/6 1/5 1/5 1/4 0/4 Vivant 0/2 0/2 0/2 0/2 PJU-PDB 1/3 1/3 1/3 1/3 ProDG 1/4 2/4 7/25 8/25 7/25 7/25 7/25 8/25 Totaal 28,0% 32,0% 28,0% 28,0% 28,0% 32,0% 79/392 84/392 118/406 121/406 155/406 162/405 Algemeen totaal 20,1% 21,4% 29,1% 29,8% 38,2% 40,0%

1. Aantal vrouwelijke parlementsleden na de eedafl egging maar voor de regeringsvorming 2. Aantal vrouwelijke parlementsleden na de regeringsvorming 129

Bijlage 29. Samenstelling van de regeringen aan het begin van elke legislatuur per partij en per parlement - 1999-2004, 2004-2009 en 2009-2014

1999-2004 2004-2009 2009-2014 1 2 3 4 Tot. 1 2 3 4 Tot. 1 2 3 4 Tot. Vlaamse Regering Groen! 2/2 2/2 SP.a 0/1 0/1 0/2 0/1 1/1 1/2 1/1 1/2 2/3 Spirit 0/1 0/1 VU 0/2 0/2 CD&V 0/1 1/2 1/3 0/1 2/3 2/4 N-VA 0/1 0/1 0/1 0/1 0/2 Open VLD 0/1 1/2 1/3 1/1 0/2 1/3 Vlaams Belang Lijst Dedecker Totaal 0/1 0/1 3/7 3/9 0/1 1/2 2/7 3/10 0/1 1/2 3/6 4/9 Waalse Regering Ecolo 0/2 0/2 0/1 0/1 0/2 PS 0/1 0/1 0/2 0/4 0/1 0/1 2/4 2/6 0/1 0/1 1/2 1/4 cdH 0/1 1/2 1/3 0/2 0/2 MR 0/1 0/2 0/3 Totaal 0/1 0/2 0/6 0/9 0/1 0/2 3/6 3/9 0/1 0/2 1/5 1/8 Brusselse Gewestregering Nederlandstalig kiescollege Groen! 0/1 0/1 SP.a 0/1 0/1 0/1 0/1 CD&V 0/1 0/1 1/1 1/1 1/1 1/1 N-VA Open VLD 1/1 1/1 0/1 0/1 0/1 0/1 Vlaams Belang Lijst Dedecker Totaal NL 0/2 1/1 1/3 1/2 0/1 1/3 Franstalig kiescollege Ecolo 1/1 1/1 1/1 0/1 1/2 PS 0/1 0/1 0/2 0/1 1/2 1/3 0/1 0/1 0/2 cdH 0/1 0/1 0/1 0/1 MR 0/1 0/1 0/1 0/3 Totaal FR 0/1 1/2 1/2 2/5 0/1 1/2 0/2 1/5 Totaal 0/1 1/4 0/3 1/8 0/1 1/4 2/3 3/8 0/1 2/4 0/3 2/8 Franse Gemeenschaps- regering Ecolo 0/1 1/1 1/2 0/1 1/1 1/2 PS 0/1 1/2 1/3 1/1 0/1 1/2 2/4 0/1 1/2 1/3 cdH 1/1 1/1 2/2 0/1 1/1 1/2 MR 0/1 1/2 1/3 Totaal 0/1 0/2 3/5 3/8 1/1 1/2 2/3 4/6 0/1 0/2 3/4 3/7 Duitstalige Gemeenschaps- regering Ecolo 0/1 0/1 SP 0/1 0/1 0/1 0/1 0/1 0/1 CSP PFF 0/1 0/1 1/2 1/2 1/1 1/1 Vivant PJU-PDB / ProDG 0/1 0/1 0/2 0/2 Totaal 0/1 0/2 0/3 0/1 1/3 1/4 0/1 1/3 1/4

7/37 14/37 11/36 Algemeen totaal 18,9% 37,8% 30,6%

1. Minister-president - 2. Viceminister-president - 3. Minister - 4. Staatssecretaris 130 131 132

Instituut voor de gelijkheid van vrouwen en mannen - Ernest Blerotstraat 1 - 1070 Brussel Tel. : 02 233 41 75 - Fax : 02 233 40 32 - [email protected] - www.igvm.belgium.be