UNIVERSITEIT GENT
FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN
To stick or not to stick?
Onderzoek naar genderstereotypering in de berichtgeving over mannen- en vrouwenhockey: een inhoudsanalyse van de Vlaamse dagbladen
Wetenschappelijke verhandeling
aantal woorden: 26.795
ANNE-LAURE GHEERARDYN
MASTERPROEF COMMUNICATIEWETENSCHAPPEN afstudeerrichting JOURNALISTIEK
PROMOTOR: PROF. DR. ANNELORE DEPREZ
COMMISSARIS: SARA DE VUYST
ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Deze pagina is niet beschikbaar omdat ze persoonsgegevens bevat. Universiteitsbibliotheek Gent, 2021.
This page is not available because it contains personal information. Ghent University, Library, 2021. DANKWOORD
Een masterproef schrijven is een werk van lange adem. Daarom vermeld ik hier graag enkele personen die me bijstonden in de realisatie van dit werkstuk.
Allereerst bedank ik mijn promotor, professor Annelore Deprez, voor het promotorschap en voor de raad die ze me gaf bij het volmaken van deze masterproef. Tevens een woord van dank aan Dr. Cédric Courtois voor de tips die ik kreeg bij het analytisch SPSS-gedeelte.
Verder wens ik mijn tweede codeur Jolien De Pauw te bedanken om de betrouwbaarheid van het onderzoek te helpen meten. Mijn grootste dank gaat echter uit naar mijn ouders die mij de kans gaven deze opleiding te volgen en die mij onvoorwaardelijk steunden gedurende de volledige termijn.
3
ABSTRACT
Vele studies wijzen uit dat mannen en vrouwen gestereotypeerd worden in de media. Ook in de sportmedia blijkt genderstereotypering een steeds terugkerend gegeven (Kinkema & Harris, 1998). Sportmannen en sportvrouwen worden niet op dezelfde manier gerepresenteerd aan het publiek. Mannen worden vaak traditioneel voorgesteld als sterke sporthelden (Vande Berg, 1998). Vooral de wijze van representatie van sportvrouwen is echter onderwerp van debat (Koivula, 1999). Sportprestaties van vrouwen worden veelal getrivialiseerd, ondergewaardeerd of zelfs genegeerd. De aandacht wordt van de sport weggeschoven door te focussen op het privéleven of het attractieve uiterlijk van de vrouwen, of door sportvrouwen voor te stellen in traditionele vrouwelijke rollen als die van moeder of echtgenote (Griffin, 1998; Messner, 2007). Dit zijn technieken die nauwelijks tot niet bij de representatie van mannelijke atleten worden gebruikt. De media tonen ons in dat opzicht geen correct beeld van de realiteit.
In deze masterproef gaan we na of ook de veldhockeyspelers en veldhockeyspeelsters van de Belgische nationale ploeg gestereotypeerd worden. We spitsen ons daarvoor toe op een analyse in de Vlaamse dagbladen. We voeren een inhoudsanalyse uit die zowel een kwantitatief luik als een kwalitatief deel omvat. Dit heeft als doel de gelijkenissen en verschillen in de wijze van berichtgeving tussen mannen en vrouwen sterker naar boven te laten komen. We onderzoeken onder meer of hockeymannen sneller als krachtige sporthelden worden gerepresenteerd. Ook kijken we of hockeyvrouwen meer in van sport afwijkende termen worden voorgesteld en of we ze daardoor gemakkelijker in een typisch vrouwelijke familiale rol aantreffen in de sportmedia.
De inhoudsanalyse leert ons dat hockeymannen vaak in de mannelijke heldenrol worden geduwd. Hockeyvrouwen treffen we niet noodzakelijk altijd in traditionele vrouwenrollen aan. Hockeyvrouwen lijken voornamelijk gewoon als topsporters te worden behandeld in de Vlaamse media.
4
INHOUDSTABEL
Inleiding ...... 7
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE ...... 9
1. Representatie ...... 9 2. Stereotypering ...... 11 3. Genderstereotypering ...... 13 3.1 Gender: een definitie ...... 13 3.2 Genderrollen ...... 14 3.3 Genderstereotypering in de media ...... 16 3.3.1 De actieve man ...... 19 3.3.2 De afhankelijkheidspositie van de vrouw ...... 20 4. Representatie en genderstereotypering in de sportmedia ...... 23 4.1 Mannen in de sportmedia ...... 23 4.1.1 Sport als mannendomein ...... 23 4.1.2 De man als sportheld ...... 25 4.2 Vrouwen in de sportmedia ...... 27 4.2.1 Onderrepresentatie van sportvrouwen in de media ...... 28 4.2.2 Getrivialiseerde sportvrouwen ...... 29 4.3 Tegenstrijdigheden in het onderzoeksveld ...... 34 5. Besluit ...... 35
DEEL 2: METHODE ...... 37
1. Vraag- en doelstelling ...... 37 2. Methodologie ...... 38 2.1 Inhoudsanalyse ...... 38 2.2 Steekproef ...... 39 2.2.1 Selectie van de artikels ...... 39 2.2.2 Onderzoeksperiode ...... 41 2.3 Registratieformulier ...... 43
5
2.4 Codeboek ...... 44 2.5 Betrouwbaarheid ...... 44
DEEL 3: RESULTATEN ...... 46
1. Kwantitatieve representatieverdeling ...... 46 1.1 Onderrepresentatie hockeyvrouwen ...... 47 1.2 Verdelingen per krant en geslacht van de journalisten ...... 51 2. Stereotypering van hockeymannen en hockeyvrouwen ...... 55 2.1 Focus op het sportleven ...... 55 2.2 Focus op randinformatie of focus weg van de sport ...... 56 2.2.1 Kinderlijkheid ...... 57 2.2.2 Leeftijd ...... 60 2.2.3 Privéleven ...... 61 2.2.4 Vergelijking met ander team ...... 63 2.3 Mannelijke stereotypen ...... 66 2.4 Vrouwelijke stereotypen ...... 70 3. Mannelijke en vrouwelijke kenmerken ...... 74 3.1 Globale resultaten ...... 75 3.2 Tegenstrijdige bevindingen ...... 78 3.3 Bevindingen in de lijn van de verwachtingen ...... 80 3.4 Algemene evaluatie mannelijke en vrouwelijke labels ...... 83
DEEL 4: DISCUSSIE EN CONCLUSIE ...... 87
BIBLIOGRAFIE ...... 92
BIJLAGEN ...... 106 Bijlage 1: Registratieformulier ...... 106 Bijlage 2: Codeboek ...... 116 Bijlage 3: Betrouwbaarheid onderzoek ...... 133 Bijlage 4: Krantenartikels (steekproef) ...... 135 Bijlage 5: Outputs SPSS (CD-ROM) ...... 144
6
INLEIDING
De media overspoelen ons met berichtgeving over en door mannen. Nieuws is dan ook vaak een cultuurproduct dat de dominante waarden en gedachtegangen uit een samenleving reflecteert (Gill, 2007, p. 115-116). Ook in de sportmedia merken we een onderrepresentatie van vrouwen ten opzichte van mannen op (Duncan & Messner, 1998, p. 172). Ondanks dat het aantal sportatletes de laatste decennia gevoelig steeg, wordt deze tendens niet weergegeven in de media. De media uiten zo dat sport nog steeds vooral als een mannendomein moet worden gezien (Kane & Greendorfer, 1994; Koivula, 1999, p. 591).
De wijze van representatie van sportmannen en sportvrouwen loopt niet gelijk. Vele studies bevestigen dat vrouwenatleten ondergewaardeerd en zelfs gestereotypeerd opgevoerd worden wanneer ze de media halen. Ze worden er gemarginaliseerd, kinderlijk gemaakt en worden soms zelfs als seksobjecten voorgesteld (Brown, 1995; Koivula, 1999, p. 591). De media versterken op deze manier de traditionele waarden die aan vrouwen worden opgehangen (Koivula, 1999, p. 591). De vrouw wordt gezien als een niet-competitief, zwak wezen. De sportmedia spelen daarbij een actieve rol in het trivialiseren van sportprestaties door vrouwen (Kane & Greendorfer, 1994). In tegenstelling tot vrouwen komt de sportman in de media veelal naar voren als een sterke, krachtige persoon en de sportman wordt zelfs vaak tot een held verheven. Ook dat is een stereotiep beeld van mannen (Sabo & Jansen, 1992, p. 177).
De meeste studies onderzochten reeds de soort representatie die aan sportvrouwen wordt meegegeven en brachten de problematische situatie in beeld. Onderzoek naar sportmannen in de media is vrij beperkt, aangezien de manier waarop zij worden weergegeven minder kwestieus is (Craig, 1992, p. 1). Studies die de wijze van berichtgeving tussen mannen en vrouwen vergelijken, zijn ook minder talrijk terug te vinden. In deze masterproef wensen we daarom een vergelijkend onderzoek te voeren tussen sportmannen en –vrouwen. Meer specifiek willen we via een inhoudsanalyse nagaan of Belgische hockeyspelers en –speelsters gestereotypeerd worden in de Vlaamse dagbladmedia. Ons doel is onder meer na te gaan of hockeymannen sneller dan vrouwen tot sporthelden worden verheven en of hockeyvrouwen meer in van sport afwijkende termen worden voorgesteld. We spitsen ons toe op de hockeysport, omdat zowel de Belgische nationale mannen- als vrouwenploeg de laatste drie jaar sterk presteerde op internationaal niveau en de media-aandacht voor deze sport hiermee
7 gepaard gaand ook flink steeg. Het is uniek in België dat zowel een nationale mannenploeg als een nationaal vrouwenteam goede prestaties haalt op mondiaal niveau en om die reden is dit een interessante onderzoekpiste.
We beginnen deze masterproef met een literatuurstudie, waarin we eerst het begrip ‘representatie’ zeer algemeen behandelen. Daarna maken we de brug naar wat stereotypering is. Vervolgens focussen we ons specifiek op genderstereotypering en op hoe dit tot uiting komt in de media in het algemeen. Het laatste grote deel wijden we aan hoe mannen en vrouwen gestereotypeerd worden in de sportmedia. We sluiten dit eerste deel af met een tussenconclusie.
In het empirische luik gaan we eerst dieper in op de methodologie van ons onderzoek. We beargumenteren er onze onderzoeksmethode (inhoudsanalyse) en onze steekproefselectie. We spitsen onze analyse namelijk toe op twee veldhockeytoernooien: de Olympische Spelen in 2012 en het wereldkampioenschap in 2014. Teneinde onze onderzoeksvraag te beantwoorden, stelden we enkele hypothesen op. We maakten ook gebruik van een registratieformulier. Dat is ons onderzoeksinstrument in het analysegedeelte. Het aangemaakte codeboek dient als handleiding bij dit registratieformulier. In het methodedeel vertellen we ook nog iets over de betrouwbaarheid van ons onderzoek.
In het derde deel van deze masterproef bespreken we de resultaten die voortspruiten uit ons onderzoek. We sluiten deze masterproef af met het formuleren van een algemene conclusie. Daarin geven we ook enkele tekortkomingen van het onderzoek aan en vermelden we enkele toekomstperspectieven. Aan het einde van deze masterproef vindt u de bibliografie en de bijlagen.
8
DEEL 1: LITERATUURSTUDIE
Deze literatuurstudie vangen we aan met het situeren van het begrip ‘representatie’. Dit is namelijk een hoofdkenmerk van de media. Daarna gaan we dieper in op wat stereotypering inhoudt. Vanaf hoofdstuk drie focussen we ons op het aspect van genderstereotypering en op hoe dit naar boven komt in de media. In hoofdstuk vier richten we ons specifiek op de stereotypering van mannen en vrouwen in de sportmedia. We sluiten deze literatuurstudie af met een tussenbesluit.
1. Representatie
We beginnen deze literatuurstudie met een omschrijving te geven aan het algemene begrip ‘representatie’. Representatie (door media) is namelijk een van de centrale begrippen in dit werkstuk.
Representatie dient in deze studie opgevat te worden in termen van voorstelling, tekst en beeld(vorming) (Buikema, Meijer & Smelik, 1995, p. 84). Stuart Hall (1997a, p. 15), die een grote rol speelde in het onderzoeksveld van de representatietheorieën, geeft een algemene omschrijving aan het begrip: “Representation means using language to say something meaningful about, or to represent, the world meaningfully, to other people.” Representatie duidt in hoofdzaak op de taal die media verspreiden. De media gebruiken conventies en codes om de wereld aan het publiek te tonen (Dyer, Geciteerd in: Lusted & Drummond, 1985, p. 44). Conventies in de printmedia duiden bijvoorbeeld op het gebruik van foto’s in nieuwsartikels, de keuze van de krantenkop of de bijschriften van de journalist (Lacey, 2009, p. 42). Het proces van representatie doet ons geloven dat we de wereld te zien krijgen zoals ze echt is, maar de perceptie die het publiek van de echte wereld heeft, is er vaak een gebaseerd op de selectiekeuze van de media (Dyer, Geciteerd in: Lusted & Drummond, 1985, p. 44).
Representatie houdt dus in dat de wereld op een welbepaalde manier wordt voorgesteld aan een publiek. Volgens Hall (1997b, p. 1) is taal het primaire medium waarlangs we dingen in de samenleving betekenisvol maken. Taal is een belangrijk kanaal waarin betekenissen worden geproduceerd en waarlangs betekenissen circuleren (Hall, 1997b, p. 4). Taal dient hier wel in de brede zin van het woord te worden geïnterpreteerd en beperkt zich dus niet tot het
9 linguïstische niveau. Taal produceert namelijk betekenis door middel van een representatiesysteem vol met tekens en symbolen. Deze tekens en symbolen dragen op zich geen betekenis met zich mee. Ze helpen enkel bij het representeren van de betekenissen van bepaalde concepten, ideeën en gevoelens in een cultuur. Zo zal gesproken taal geluiden gebruiken om betekenis te creëren, geschreven taal woorden, lichaamstaal fysieke gebaren en verkeerslichten de kleuren rood, oranje en groen (Hall, 1997b, p. 4-5). Taal wordt vooral gebruikt in culturele instituties. De media, hierboven reeds kort aangehaald, zijn een voorbeeld van zulke culturele instituties. Het is ook nog belangrijk te stellen dat er in een cultuur eenzelfde betekenissysteem dient te worden aangehouden om effectieve communicatie te bekomen (Hall, 1997b, p. 2-5) en dat betekenissen niet altijd vastliggen en zo kunnen verschillen van cultuur tot cultuur (Hall, 1997a, p. 61). Op deze manier zijn representaties niet vaststaand (Hall, 1997a, p. 61; Pickering, 2001).
Ook de semiotische benadering is relevant in de themathiek rond representatie door media. Ferdinand de Saussure, centrale figuur in deze onderzoeksrichting, zegt dat een teken bestaat uit een betekenaar (“the signifier”) en het betekende (“signified”) (Lacey, 2009, p. 64). De betekenaar doelt op de verschijningsvorm van het teken (het object). Het betekende duidt op het mentale concept dat we al opgroeiende leren te associëren met het object naar waar het teken verwijst (Lacey, 2009, p. 64).
Belangrijk in de semiotiek is de idee van binaire opposities. Dit houdt in dat tekens gedefinieerd worden in termen van wat ze niet zijn. Tekens krijgen betekenis door hun relatie tot andere tekens (Lacey, 2009, p. 77). Een voorbeeld dat voor deze masterproef relevant is, is de oppositie man-vrouw. De kenmerken die een man omschrijven, worden zo als niet-passend beschouwd voor het teken dat een vrouw omschrijft. Binaire opposities zijn net als alle andere betekenissystemen niet natuurlijk, maar culturele creaties (Lacey, 2009, p. 77). Ze worden dus sociaal geconstrueerd. De media maken in hun representaties van de wereld zeer vaak gebruik van binaire opposities. Toegepast op gender houdt dit in dat mannen en vrouwen in hokjes worden neergeplant. De binaire oppositie “us-them” doet hier zijn intrede (Lacey, 2009, p. 78). Deze oppositie brengt ons bij een aparte vorm van representeren: de stereotypering.
10
2. Stereotypering
Stereotypering mag opgevat worden als een vorm van representeren. Stereotypen kennen hun oorsprong in de “real world” en worden sociaal geconstrueerd (Lacey, 2009, p. 154). Ze reduceren mensen tot enkele simplistische, essentiële karakteristieken. Alle leden van een groep worden dezelfde kenmerken toebedeeld (Hall, 1997c, p. 257-258; Nederveen Pieterse, 1990, p. 223). Stereotypen worden zodanig geconstrueerd dat ze gerepresenteerd worden op een manier alsof ze ingegeven zijn door de natuur. Belangrijk hierbij is dat men bij stereotypen dus uitgaat van ‘vaststaande’ en onveranderlijke verschillen tussen mensen of groepen onderling (Dyer, 2006; Hall, 1997c, p. 257-258; Smelik, Buikema & Meijer, 1999).
Stereotypen worden vaak opgevat als iets van negatieve aard (Dhoest, 2002, p. 48). Toch dienen we ook te wijzen op de voordelen van het bestaan van stereotypen. Stereotypen geven namelijk op een eenvoudige manier extra betekenis aan een verhaal (Spee, Lefever & Vanhoof, 1999, p. 25). Dagelijks krijgen we als publiek heel wat informatie te verwerken. Het is dan ook belangrijk zo snel mogelijk een betekenis te kunnen ophangen aan verschillende soorten informatie in deze chaotische wereld (Spee et al., 1999, p. 26). Stereotypen helpen ons bij het verwerken van die vele informatie. De media zijn voor veel mensen een primaire bron van informatie. Ze spelen een belangrijke rol in de stereotypering van mensen of groepen. Het beeld dat wij van de werkelijkheid hebben is dan ook vaak gebaseerd op deze stereotypen (Lacey, 2009, p. 155).
Aan de basis van stereotypen ligt het concept van macht en hegemonie. Stereotyperen betekent in essentie dat via representatieactiviteiten symbolische macht wordt uitgeoefend. Het komt dan ook alleen maar voor waar machtsongelijkheden heersen en waar een bepaalde groep dominant is over een andere (Hall, 1997c, p. 257-259). De binaire oppositie “us-them” symboliseert deze machtsongelijkheid (Derrida, 1972, p. 41). “Stereotypes have their basis in the material conditions and social practices of society, so it should come as no surprise that stereotypes are an expression of the dominant ideology.” (Lacey, 2009, p. 156). Stereotypen hebben namelijk een hegemonische functie: ze naturaliseren de machtsrelaties van een samenleving (Lacey, 2009, p. 156). Antonio Gramsci is de grondlegger van het hegemoniebegrip. Hij omschrijft hegemonie als een machtsvorm waarbij een of bepaalde sociale groepen in de maatschappij een overwicht ten opzichte van andere groepen trachten te bereiken, dit zowel op vlak van denken
11 als op vlak van handelen (Hall, 1997a p. 48). Zo komt het overwicht van de machtsgroep wijdverspreid te liggen (Hall, 1997c, p. 259). Gramsci zegt dat de meest populaire geloofsovertuigingen, waarden en ideeën van een cultuur de vorm van het vaststaande systeem dat vasthangt aan die hegemonie bepalen. In deze masterproef duiden we vooral op de culturele dominantie (Gramsci (1987), Geciteerd in: Dellinger-Pate & Aden, 1999, p. 154-155). Machtsgroepen willen via stereotyperingen namelijk hun eigen wereldvisie, waardensysteem en ideologie opdringen en deze op die manier als ‘natuurlijk’ en ‘onvermijdbaar’ laten overkomen. Als ze daarin succesvol zijn, vestigen en behouden ze hun hegemonie (Dyer, 2006, p. 356; Hall, 1997c). Stereotypen hebben dus tot doel de sociale en symbolische orde in stand te houden (Hall, 1997c, p. 257-258). Stereotypering moet volgens Foucault als een constant machtspel worden gezien (Hall, 1997c, p. 259). Het is gericht op het behouden van bepaalde grenzen en het behoud van ‘het normale’, want “ruling groups” willen de macht behouden via het in stand houden van stereotypen (Dyer, 2006).
Ondanks een zekere vrijheid die in het medialandschap heerst en de bewegingsvrijheid die media hebben, houdt hegemonie de opties voor het inventief ‘anders’ representeren van kleinere, ondergeschikte groepen toch eerder beperkt (Evans, 2002, p. 311). De media fungeren namelijk als een belangrijk instrument voor het in stand houden van de (ideologische) dominantie (Altheide, 1984, p. 478; Evans, 2002, p. 312; Gledhill, 1997, p. 348). Mediaorganisaties gaan niet zomaar in tegen de status-quo of het heersende discours (Evans, 2002, p. 302). De machthebbers (en hun ideeën) hebben de media dan ook in hun handen. Gramsci omschrijft de plaats van representatie en stereotypering als een ideale weg om deze macht te veruiterlijken. De media (en dus representatie) zijn een plaats om als het ware symbolisch over deze machtspositie te onderhandelen (Gledhill, 1997, p. 348). Nieuwswaarden zijn dus niet neutraal en ook niet natuurlijk. Ze brengen een welbepaald beeld van de wereld, gestuurd vanuit een welbepaalde gedachtengang (Hartley, 1982, p. 80). Altheide (1984, p. 478) en Spee (1999, p. 150) zeggen hierbij dat journalisten dan ook zeer vaak nieuwsproducten produceren die in de lijn liggen van de dominante ideologie. Media gebruiken codes en culturele categorieën die deze dominante ideologie promoten. Golding (1981, p. 81) en Evans (2002, p. 312) menen dat door het gebruik van deze codes de status-quo behouden blijft, aangezien op deze manier vaak conservatief nieuws wordt geproduceerd. Nieuws is en blijft zo dus sociaal geconstrueerd (Altheide, 1984). Het is niet altijd een weerspiegeling van de werkelijkheid (Mortelmans, 1999, p. 20).
12
Als kritiek hierop wordt in de literatuur hier en daar verwezen naar het feit dat er heel wat verschillende wereldvisies in de media geprojecteerd worden (Condit, 1994), dat verschillende groepen greep hebben op de betekenisgeving aan het dominante discours (Mumby, 1997, p. 346) en dat media zelfs soms tegen het dominerende discours ingaan (Altheide, 1984, p. 483). Toch is het stereotyperen door het creëren van de noties “us-them” een veruiterlijking van het behoud van de status-quo door de massamedia (Rutten & Hamers-Regimbal, 1995, p. 10).
Stereotypering komt voor op verscheidene vlakken. Stereotypering op het gebied van ras is wellicht een van de meest bekende (Nederveen Pieterse, 1990). In deze masterproef focussen we ons op de problematiek rond stereotypering van mannen en vrouwen: de genderstereotypering.
3. Genderstereotypering
In dit derde deel gaan we in op het aspect van genderstereotypering. We beginnen met het definiëren van het genderbegrip. Daarna bekijken we wat genderrollen zijn en we sluiten af met de vraag hoe media meehelpen aan de instandhouding van genderstereotypering.
3.1 Gender: een definitie
Genderstereotypering is de focus van onze masterproef. We beginnen met het genderbegrip te situeren.
Gender mag opgevat worden als de sociale verwachtingen die aan een bepaalde persoonssekse vastgekleefd zitten (Thurer, 2005, p. 3; Pearson, West & Turner, 1995, p. 6). Deze verwachtingen uiten zich in de vorm van aangeleerde gedragingen die een cultuur associeert met het zijn van een man en het zijn van een vrouw (Nelson & Devardhi, 2012, p. 60; Pearson et al., 1995, p. 6). Kimmel en Messner (1992, p. 3) omschrijven gender letterlijk als “that complex of social meanings that is attached to biological sex, enacted in our lives.” Er mag aangenomen worden dat een brug wordt gelegd tussen enerzijds een biologisch aspect en anderzijds een sociologisch aspect. Sekse, wat betrekking heeft op het biologische aspect, houdt in dat op basis van biologische factoren bepaald wordt of iemand als man of als vrouw gecategoriseerd wordt. De sekse of het geslacht van een persoon veruiterlijkt zich dan in de
13 aanwezigheid van bepaalde genitaliën of chromosomen (West & Zimmerman, 1987, p. 127; Pearson et al., 1995, p. 6). Gender is dus een sociale constructie, terwijl sekse biologisch van aard is (Craig, 1992, p. 2; Lacey, 2009, p. 190). Theoretisch gezien zijn gender en sekse eigenlijk twee aparte zaken, maar in de praktijk hangen de twee onlosmakelijk met elkaar samen. Sommige onderzoekers zien gender dan ook als een “achieved sex” (Pearson et al., 1995, p. 6). Hoewel er een onderscheid geldt tussen de termen ‘gender’ en ‘sekse’ worden de termen in de literatuur vaak ook gewoon door elkaar gebruikt (West & Zimmerman, 1987, p. 128). Zo vinden we in sommige studies de term ‘sekserol’ terug, waar eigenlijk op ‘genderrol’ gedoeld wordt (Busby, 1975). Om verwarring te vermijden, gebruiken wij in deze masterproef consistent de term ‘genderrol’.
Gender heeft dus betrekking op welke gedragingen door de samenleving als ‘gepast’ aanvaard worden, dit in de lijn van de seksecategorie van een bepaald individu (West & Zimmerman, 1987, p. 127). We merken hierbij op dat niet alle individuen zich gedragen in de lijn van wat vanuit hun persoonssekse verwacht wordt. Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op vrouwelijke bodybuilders of op mannen die in jurken rondlopen (Thurer, 2005, p. 8). Judith Butler, de voorvechter van de “queer theory”, is daarom zelfs van mening dat gender niet langer gezien mag worden als een dichotome sociale constructie en dat de traditionele kenmerken die aan mannelijkheid en vrouwelijkheid worden opgehangen, zo opgeheven moeten worden (Gauntlett, 2002, p. 134-135).
3.2 Genderrollen
Alvorens we de brug maken naar genderstereotypering in de media, gaan we in dit deel eerst nog dieper in op wat genderrollen specifiek inhouden. Een rollenpatroon wordt gezien als het gedrag dat verwacht wordt wanneer je een bepaalde sociale rol bekleedt. De genderrol wordt dan gezien als de rol van de man of de rol van de vrouw (Spee et al., 1999, p. 30).
Genderrollen en –relaties werden historisch geconstrueerd (Connell, 2005, p. 370). De sociale verwachtingen die vasthangen aan mannelijkheid en vrouwelijkheid werden gecreëerd in een patriarchale samenleving en worden ook in stand gehouden in en door diezelfde patriarchale samenleving (Craig, 1992, p. 2). Eeuwenlang wordt de vrouw reeds gezien als de moeder die voor de kinderen zorgt en de man als diegene die uit werken gaat. Mannen worden dan eerder
14 als actieve wezens beschouwd, vrouwen eerder als passieve (Connell, 2005, p. 370; Spee et al., 1999, p. 37). Genderrollen werden op deze algemene visie verder geconstrueerd.
Het is belangrijk te stellen dat gender toch veranderlijk is door de tijd en ruimte heen. Al beklemtoont MacKinnon (2003, p. 3) wel dat de genderidealen vrij veel gelijkenissen vertonen tussen verschillende samenlevingen. De noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid hebben er min of meer dezelfde invulling. De genderrollen en genderrelaties kunnen tijdsgewijs wel een wat andere invulling krijgen (Miller, 1998). Onze samenleving verandert en zo is het niet altijd meer gemakkelijk iemands gedrag of familierol te voorspellen op basis van zijn of haar sekse. De laatste drie à vier decennia onttrok de vrouw zich geleidelijk aan van het leven binnenshuis, het huwelijk en de kinderen. De vrouw gaat steeds vaker uit werken (Spee et al., 1999, p. 38- 40). Clare (2000, p. 3-7) stelt dat vrouwen de providerrol deels hebben overgenomen van de mannen. Vrouwen durven zich nu zelfs te profileren in een managerrol en vaders geraken ook meer betrokken bij de opvoeding van hun kinderen (Pearson et al., 1995, p. 4) of bij bepaalde huishoudelijke taken (Spee et al., 1999, p. 39). De traditionele rolverdeling tussen mannen en vrouwen is dus deels veranderd. Door die nieuwe maatschappijtendensen mag het vandaag geen verrassing meer heten dat een vrouw als politievrouw gaat werken en dat mannen voor het beroep van kleuterleerkracht gaan (Spee et al., 1999, p. 37). De huidige maatschappij laat niet langer meer toe dat mannen en vrouwen zomaar in vastgeroeste rolpatronen worden geduwd. Vrouwen worden nu gelijker aan mannen behandeld en ze krijgen ook meer kansen (Spee et al., 1999, p. 28).
Toch wijst Connell (2005, p. 371) er op dat er vandaag nog altijd een zekere genderongelijkheid bestaat wat betreft de verdeling tussen mannen- en vrouwentaken in het huishouden en op de arbeidsmarkt. Vrouwen raken de arbeidsmarkt wel sneller aan en mannen begeven zich ook wel vaker in het huishouden, maar toch houden de oude genderrollen tot op een bepaald niveau staande. Connell introduceerde in dit licht het begrip “hegemonic masculinity”. Daarmee verwijst de auteur niet naar ‘de mannenrol’ an sich, maar doelt ze op een bepaalde vorm van mannelijkheid waarbij vrouwen en verwijfde homoseksuele mannen ondergeschikt worden gemaakt en gemarginaliseerd worden ten opzichte van de dominante rol van mannen (Connell, 1990, p. 94; Connell, 1993). “Hegemonic masculinity” is een soort moraliteit die bepaalt “what it means to be a man” (Hanke, 1992, p. 190). Volgens Connell (1993) impliceert patriarchale macht de constructie van een hypermannelijke ideaal van taaiheid en dominantie. “Hegemonic masculinity” ziet de man dus als een agressieve, competitieve, sterke en dominante persoon.
15
Genderrollen worden ons via sociale interactie al vanaf zeer jonge leeftijd aangeleerd. Elk kind leert zo welke gedragingen maatschappelijk gezien van vrouwen en mannen verwacht worden (Spee et al., 1999, p. 31). De media gelden daarbij als een tussenschakel. De media zijn namelijk een soort brug tussen mensen en werkelijkheid. We krijgen dagelijks heel wat beelden en tekens op ons afgestuurd en na verloop van tijd nemen we deze beelden door gewoontevorming voor waar aan (Mortelmans, 1999, p. 21). Media spelen dus een rol in het overbrengen van de genderrollen. Ze zijn een van de socialisators in het aanleren van ‘jongensachtige’ en ‘meisjesachtige’ gedragingen (Gunter, 1995, p. 1; Pilar Matud, Rodriguez & Espinosa, 2011, p. 253-254; Spee et al., 1999, p. 34). Media komen als het ware naar voren als een van de machines die de invulling van mannelijkheid en vrouwelijkheid mee bepalen (Whannel, 2007, p. 8).
Genderrollen kunnen hier en daar nog een andere invulling krijgen, maar genderstereotypen kennen een veel onbuigzamere vorm (Durkin, 1985a, p. 11-12). Zoals reeds aangehaald, helpen stereotypen ons in het verwerken van veel informatie. Ze ondersteunen ons in het organiseren van onze kennis over sociale groepen (Hamilton, 1981, p. 38-39). De media, van boeken over tijdschriften tot kranten, televisie en radio, hebben een rol in de genderstereotypering. Ze brengen namelijk veelvuldig verhalen over de verwachte mannen- en vrouwenrollen (Pearson et al., 1995, p. 4). Dit brengt ons bij het centrale onderwerp van deze masterproef: genderstereotypering in de media.
3.3 Genderstereotypering in de media
In dit deel gaan we dieper in op hoe genderstereotypering zich veruiterlijkt in de media. Het merendeel van wetenschappelijk onderzoek legt de focus op het ontleden van de wijze van representatie van vrouwen in de media. Mannen en mannelijkheid worden vaak beschouwd als de norm (Craig, 1992, p. 1). Om die reden werd de voorstelling van mannen in de media veelal als onproblematisch of als voorbeeldig opgevat, waardoor onderzoek naar mannen minder nodig wordt geacht (Durkin, 1985b). Toch wijzen sommige onderzoekers erop dat onderzoek naar mannen in de media ook interessante denkrichtingen kan opleveren (Croteau & Hoynes, 1992, p. 154).
16
Een eerste conclusie die we mogen trekken, is dat vrouwen significant minder vaak dan mannen de media halen (Lefever, 1999, p. 96; Spee et al., 1999, p. 41; Van Zoonen, 2004, p. 93). Ondanks het feit dat vrouwen ongeveer vijftig procent van de wereldbevolking uitmaken, horen en zien we hen dus minder in allerhande media aan bod komen. In de literatuur wordt dit fenomeen aangeduid met de term ‘symbolische annihilatie’ (Spee et al., 1999, p. 41; Tuchman, 1978). Dat duidt op het symbolisch wegdenken van de vrouw. Door vrouwen minder vaak in de media te representeren, wordt het bestaan van vrouwen als het ware symbolisch ontkend (Sternglanz & Serbin, 1974). Over verschillende media heen bestaan er wel nog onderlinge verschillen op dit vlak. Zo is het aanwezigheidsverschil tussen mannen en vrouwen in nieuws- en actualiteitsprogramma’s een stuk groter dan het aanwezigheidsverschil in lichtere informatieve programma’s of talkshows (Van Zoonen, 2004, p. 93). Uit een onderzoek naar de nieuwsuitzendingen op VTM en de VRT (toen nog TV1) uit 1998 door de vakgroep communicatiewetenschappen van de Universiteit Gent bleek dat, afhankelijk per onderwerp, nieuwsuitzendingen gemiddeld tot driekwart worden gevuld met mannelijke actoren (Spee, 1999, p. 161). Daarin krijgen mannen ook langere spreektijd (Van Zoonen, 2004, p. 93). Door mannen in de media te laten overheersen, wordt de indruk gewekt dat vrouwen niet of minder belangrijk zijn (Van Zoonen, 1994, p. 16).
Niet alleen op kwantitatief niveau delven vrouwen het onderspit in de media. Ook op inhoudelijk vlak zijn er verschillen tussen mannen en vrouwen (Ross, 2010, p. 90). De rollen die vrouwen in de media vertolken zijn namelijk vaak anders dan die van de mannen (Van Zoonen, 2004, p. 93). Feministen uitten al meermaals hun bezorgdheid over het representeren van vrouwen in de media. Hun angst bestaat erin dat mediabeelden ervoor zorgen dat het gevestigde geloof over de natuur van wat vrouwelijk is en wat mannelijk is behouden blijft. Dit wordt dan veruiterlijkt door de specifieke genderrollen die media meegeven aan mannen en vrouwen. Feministen vielen dergelijke mediabeelden in het verleden aan, omdat zij meenden dat vrouwen (negatief) gestereotypeerd werden (Gledhill, 1997, p. 346). Vrouwen werden namelijk oorspronkelijk vooral als passieve wezens getoond. De vrouw was iemand die afhankelijk was van anderen om beslissingen te kunnen nemen. Ze was vooral gericht op het leven binnen in het gezin en ging dus ook niet werken (Van Zoonen, 1999, p. 17).
Uit onderzoek blijkt dat de media vandaag ook nog vaak achterblijven op het gebied van representatie van vrouwen (Ross, 2010, p. 91). De rollen die de media aan vrouwen meegeven, stemmen niet altijd overeen met de rollen die vrouwen vandaag vertolken in de maatschappij
17
(Spee et al., 1999, p. 40). Vrouwen verschillen intern immers meer van elkaar dan dat de media ons soms tonen. Ze worden vandaag nog vaak in zeer enge en weinig gedifferentieerde rollen gepresenteerd (Dhoest, 2002, p. 48). De representatie van mannen daarentegen kent veel meer verschillende vormen (Lefever, 1999, p. 97). Mannen kunnen worden afgebeeld als deskundige, als geslaagde zakenman, als onweerstaanbare rokkenjager of als stoere macho (Spee et al, 1999, p. 27-28). Michielsens, Celis et al. (Geciteerd in: Spee et al., 1999, p. 28) zeggen dat stereotypen weinig mogelijkheden toelaten om de juiste werkelijkheid weer te geven. Media komen zo wat achterop, aangezien zij vaak stereotiepe beelden meegeven van het doen, zijn en denken van vrouwen, maar eigenlijk ook van mannen (Spee et al., 1999, p. 28). Het is belangrijk te wijzen op het feit dat ook mannen gestereotypeerd worden in de media. Het enige (zij het wel grote) verschil is dat mannen hierbij veelal minder negatief worden voorgesteld dan vrouwen (Pearson et al., 1995, p. 248; Spee et al., 1999, p. 27). Zo is de stereotypering van mannen minder kwestieus.
Zoals we in een vorig deel bespraken, gelden stereotypen als uitdrukking van de dominante ideologie. Stereotypen naturaliseren de machtsrelaties in een samenleving en hebben een hegemonische functie (Lacey, 2009, p. 156). Deze hegemonische blik toont ons vooral een mannelijk wereldbeeld (Ross, 2010, p. 90-91). Massamedia representeren gender dan ook vaak vanuit oppositionerende kenmerken tussen mannen en vrouwen (Spee et al., 1999, p. 26-27). Voor ons komt dit op een natuurlijke manier over. De media gaan via deze gendertegenstellingen de traditionele patriarchale opposities nog versterken (Dyer, 1982, p. 97- 98; Lacey, 2009, p. 156-157). Hoewel onderzoek naar genderstereotypering hier en daar enkele minimale focusverschillen per medium oplevert (Spee et al., 1999, p. 43), gaan we er vanuit dat genderstereotypering vrij veel gelijkenissen kent over de verschillende soorten media heen. Hiermee doelen we op gedrukte pers, advertenties, televisie en andere soorten. (Fejes, 1992, p. 10; Pilard Matud et al., 2011, p. 255).
Genderstereotypering kan zich op twee verschillende aspecten situeren in de media. Enerzijds focussen de media zich op een reeks karakteristieken of eigenschappen die men eerder toeschrijft aan mannen of die men eerder als typisch vrouwelijk bekijkt. Anderzijds worden bepaalde genderrollen toegeschreven aan mannen en vrouwen. Wat de labels betreft, worden mannen in een stereotiepe wereld eerder de eigenschappen ‘actie(f)/agressief’, ‘dominant’, ‘onafhankelijk’, ‘sterk’, ‘gespierd’, ‘stoer’, ‘betrouwbaar’, ‘bedachtzaam’, ‘zelfzeker’ en ‘intelligent/rationeel’ aangemeten. Vrouwen zijn dan eerder passieve, onderdanige,
18 afhankelijke, zwakke, niet-gespierde, aantrekkelijke, rondborstige, intuïtieve, impulsieve, twijfelende, zachtaardige, moederlijke, gevoelige en emotionele wezens (Busby, 1974, p. 694- 695; Busby, 1975, p. 112; Deaux, 1976, p. 13; Lacey, 2009, p. 191; Spee et al., 1999, p. 26-27). Vanuit de dominante, patriarchale, westerse ideologie wordt geopperd dat stereotypen die verbonden zijn aan mannelijkheid (rationeel of efficient zijn, bijvoorbeeld) als positieve en nuttige eigenschappen mogen worden opgevat. De invulling van vrouwelijke stereotypen (zoals zachtaardig zijn of een warm persoon zijn) wordt dan sneller als negatief of nutteloos bestempeld (Spee et al., 1999, p. 26-27).
3.3.1 De actieve man
Het is belangrijk te stellen dat ook mannen in traditionele rolverdelingen worden getoond. De stereotypering in de media beperkt zich dus niet tot vrouwen (Spee et al., 1999, p. 27). De nieuwsmedia verspreiden een type (heteroseksuele) mannenrollen, waar hoe dan ook niet alle mannen zich in vinden (Croteau & Hoynes, 1992, p. 167). Nieuwsmedia representeren mannen namelijk zeer vaak vanuit de normen van de “hegemonic masculinity”, beschreven door Connell (cfr. supra) (Hanke, 1992, p. 191). Mannen worden dus eerder dominant ten opzichte van vrouwen afgebeeld.
Vanuit de patriarchale visie worden ze als broodwinnaars van het gezin gezien. De man gaat uit werken en leeft voor een groot deel buitenshuis (Fejes, 1992, p. 15; MacKinnon, 2003, p. 45). Hij wordt voorgesteld in een veelheid van beroepen (Lefever, 1999, p. 11-12). Rollen die mannen vaak worden meegegeven zijn die van de deskundige, de geslaagde zakenman, de onweerstaanbare rokkenjager en de stoere macho (Spee et al., 1999, p. 27-28). De dominantie van mannen ten opzichte van vrouwen veruiterlijkt zich onder meer ook door de frequente representatie van mannen in gezagsposities als die van advocaten, experten, ministers of dokters (Durkin, 1985b; Dyer, 1982, p. 97-98; Fejes, 1992, p. 11; Lefever, 1999, p. 97; Pilard Matud et al., 2011, p. 256; Seggar & Wheeler, 1973). Vooral in nieuwsprogramma’s of nieuwsmedia komt dit expliciet naar voor (Croteau & Hoynes, 1999, p. 156). Mannen worden vaak als intelligent, carrièregeoriënteerd, succesvol in hun beroep en ondernemend voorgesteld. Het zijn sterke persoonlijkheden, die een zekere macht of status bezitten (Fejes, 1992, p. 11-15; Spee et al., 1999, p. 27-28). Mannen bereiken hun doelen, zijn onvermoeibare leiders en behouden gemakkelijk de controle (Hanke, 1992, p. 191; Spee et al., 1999, p. 27-28).
19
De man wordt zelden tot helemaal niet als huisman in de media afgebeeld (Spee, 1999, p. 163). Wanneer we mannen wel in de private, huishoudelijke sfeer treffen, worden ze veelal afgebeeld in de vorm van mannelijke taken als het gras afrijden (Lefever, 1999, p. 98). Beelden of verwijzingen van mannen als vaders met hun kinderen of mannen met zorgtaken vinden we ook niet gauw terug (Spee et al., 1999, p. 27-28). Mannen die toch in de huiselijke sfeer opereren, worden algauw gelinkt aan het beeld van de ‘nieuwe man’ of aan dat van homoseksueel. Vrouwelijke emoties als wenen worden hen dan sneller toegeschreven (Shugart, 2003). Randinformatie met focus op het privéleven wordt in de media achterwege gelaten bij de representatie van mannen. Zo krijgen mannen in tegenstelling tot vrouwen veel minder vaak het label opgekleefd van een getrouwde man te zijn of in een relatie te zitten (Manes & Melnyk, Geciteerd in: Fejes, 1992, p. 11; Durkin, 1985b). De aandacht ligt dus op wat de man exact vanuit zijn intellectuele en rationale zelve presteert. De man staat gelijk met actie, met plannen maken, problemen oplossen en hij duldt amper plaats voor emoties. Mannen die als vader of echtgenoot naar voren komen, worden soms zelfs als afwijkend bekeken. Dit staat in schril contrast met vrouwen die in de media net wel vaak vanuit hun emotionele zelve handelen of acteren (Coltrane & Adams, 1997, p. 326; Fejes, 1992, p. 11-12; cfr. infra). Het feit dat mannen heel vaak vanuit hun deskundigheid en rationaliteit worden getoond, laat de man ook vaak ouder dan vrouwen gerepresenteerd worden (Fejes, 1992, p. 11). Vrouwen worden jonger gerepresenteerd: in de leeftijdscategorie van nul tot 24 jaar halen zij het overwicht in de media (Spee, 1999, p. 163).
3.3.2 De afhankelijkheidspositie van de vrouw
We treffen de vrouw in de media zeer vaak in de privésfeer aan. Daarmee worden de tradionele genderstereotyperingen bevestigd (Michielsens & Ten Boom, 1999, p. 167-174; Spee et al., 1999, p. 27; Van Zoonen, 2004, p. 93). Vrouwen worden in een familierol geduwd (Anderson, 1999, p. 43). Ze worden veelal in verhouding tot hun echtgenoot, vader of zoon gerepresenteerd. De vrouw blijkt ondergeschikt aan de man en staat als echtgenote of als moeder ten dienste van hem. De grootste verantwoordelijkheden die de vrouw krijgt, zijn die van het huishouden en de opvoeding van de kinderen. Zeer vaak staat ze te koken, te poetsen, te breien of werkt ze in de tuin (Anderson, 1999, p. 43-52; Spee et al., 1999, p. 27; Van Zoonen, 1994, p. 16). De vrouw leidt dus een huiselijk leven (Anderson, 1999, p. 45-49). De afhankelijkheid en passiviteit van vrouwen in relatie tot mannen wordt daarbij steevast benadrukt (Anderson, 1999, p. 43-52; Spee
20 et al., 1999, p. 27; Van Zoonen, 1994, p. 16). Dat vrouwen als passieve en afhankelijke personen worden afgebeeld, staat in direct verband met de representatie van de vrouw als slachtoffer (Ross, 2010, p. 90).
Wanneer de vrouw dan toch buitenshuis werkt, oefent ze meestal een typisch vrouwberoep als dat van verpleegster, secretaresse, kassierster of stewardess uit (Busby, 1974, p. 692). Het ‘vrouw zijn’ blijft op deze manier beklemtoond in de media. Vrouwen worden niet vaak in gezagsposities van managers of academici afgebeeld (Spee, 1999, p. 163). Zo is het voor het publiek niet altijd gemakkelijk te vatten dat ook vrouwen wel degelijk significante beroepsrollen vervullen in de samenleving (Busby, 1974, p. 693; Ross, 2010, p. 93). Wanneer vrouwen dan toch in hoger aangeschreven rollen gerepresenteerd worden, verloopt dit niet op dezelfde manier als bij mannen (Ross, 2010, p. 98). De beroepsprestaties van een politica worden bijvoorbeeld getrivialiseerd. De media laten vrouwelijke politici wel aan het woord over de politiek, maar de focus wordt vaak van de politiek weggeschoven door informatie over het privéleven, de persoonlijkheid en de verschijningsvorm van de vrouw mee te geven (Kittilson & Fridkin, 2008, p. 373; Ross, 2010, p. 98). Het potentieel van vrouwelijke politici die optreden als sterke beleidsveranderaars wordt ondermijnd door het overmatig meegeven van details als de leeftijd van de vrouwen, de plaats waar vrouwen hun schoenen kopen en wie hun stylist is (Ross, 2010, p. 98-100). Woordgebruik als “competitief zijn” of “het harde spel spelen” zal in de media niet snel geassocieerd worden met vrouwen (Anderson, Diabah & mHensa, 2011, p. 2510). De representatie van machtige vrouwen is zo beperkend.
Heel vaak wordt de vrouwelijkheid van vrouwen in de media benadrukt door de focus op lichamelijke aspecten te leggen. Het beeld van de vrouw als object of de vrouw als een lichaam komt hier naar boven (Ross, 2010, p. 119). Vrouwen die in de media verschijnen, ogen meestal jong, slank en mooi (Gill, 2007, p. 115-116). Bepaalde rollen die vrouwen in de media toegewezen krijgen, sluiten hierbij ook aan. Zo wordt de vrouw vaak als aantrekkelijke maagd, als model of modepop, als hoer of stoeipoes of zelfs als lust- en seksobject gezien (Dyer, 1982, p. 97-98; Pearson et al., 1995, p. 232-249; Pilard Matud et al., 2011, p. 260; Spee et al., 1999, p. 27). Hieruit volgt dat vrouwen vaak in hun vrouwelijkheid blijven hangen. “They are always rather less than the sum of their body parts.” (Ross, 2010, p. 98). De representatie wordt gekenmerkt met focus op het lichaam of het uiterlijk van de vrouw. Bij camerawerk of bij advertenties komt dit extra naar voor. Daar zal men bij vrouwen bijvoorbeeld zelden gebruikmaken van long shots. Vrouwen worden close up in beeld gebracht en daarbij wordt
21 ingezoomd op het gelaat, de benen, de heupen, de billen en de borsten. Mannen worden in gelijke mate close up en met long shots in beeld gebracht (De Roubaix, 1991, p. 17-18). Vaak komt hierbij de bekende uitspraak “Men act and women appear” naar boven (Berger, 1972, p. 47). De media leggen dus de focus op de actie van de man en de verschijningsvorm van de vrouw. De vrouw wordt geobjectiveerd in de media, met als doel de mannelijk getinte status- quo te behouden. De plaats van de vrouwen in het nieuws wordt dan wel eens omschreven als “They are there to be had” (Ross, 2010, p. 119).
We mogen concluderen dat media de genderstereotypering in stand houden. Vooral de wijze waarop vrouwen worden voorgesteld is daarbij een onderwerp van debat. Hoewel de manier van representatie van vrouwen door de jaren heen wat veranderd is, komen de media toch nog achter op de huidige maatschappelijke rollen die vrouwen vervullen (Michielsens, Celis, Delhaye & Smet, 1995, p. 9). De settings van de representatie van vrouwen zijn deels wel verschoven. De vrouw wordt vaker afgebeeld in de werksetting of als carrièrevrouw, maar ze speelt in die setting wel verder haar huiselijke, relationele of socialiserende rol. Ze heeft een zorgdragend karakter. De vrouw wordt op het werk amper voorgesteld in operationele en beslissingsacties (Lauzen, Dozier & Nora Horan, 2008, p. 202; Pearsen et al., 1995, p. 232- 249). De vrouw voorstellen als ambitieus of als werkleidster zou namelijk onrechtstreeks de noties van vrouwelijkheid ondermijnen (Herrnson, Lay & Stokes, 2003). Vrouwelijke deskundigen komen amper aan bod, terwijl er op vrijwel alle plaatsen en alle niveaus momenteel wel degelijk vrouwen tewerkgesteld zijn (Spee, 1999, p. 164). De belangrijkste vrouwelijke eigenschap van de vrouw blijft haar seksualiteit en de belangrijkste troef haar lichaam en haar uiterlijk (Spee et al., 1999, p. 47). Ze wordt gezien als de eeuwige schone en de seksueel beschikbare voor de man. De vrouw is de passieve verleidster, de man de actieve verleider (Spee et al., 1999, p. 47). De rollen van vrouwen zijn gelimiteerd, gestereotypeerd en getrivialiseerd (Pilard Matud et al., 2011, p. 262).
We zagen een gevarieerder beeld bij mannen (cfr. supra). Mannen worden in diverse rollen afgebeeld (Lefever, 1999, p. 97; Spee et al., 1999, p. 40-41). Toch worden ook zij gestereotypeerd. Mannen worden snel aan hun beroep of deskundigheid gelinkt. We treffen hen het vaakst aan op werklocaties. Informatie over hun burgerlijke stand, liefdesrelatie, gezinsrol of kinderen wordt, in tegenstelling tot bij vrouwen, nauwelijks vrijgegeven (Van Zoonen, 2004, p. 93)
22
4. Representatie en genderstereotypering in de sportmedia
Mannen en vrouwen worden in stereotiepe rollen in de media naar voren gebracht (Spee et al., 1999). In dit laatste deel gaan we dieper in op de wijze van representatie en stereotypering van mannen en vrouwen in een specifiek type media: de sportmedia. Onderzoek gericht op de sportmedia situeert zich op drie terreinen: de productie van het sportnieuws, de inhoud van het sportnieuws en de interactie tussen sportnieuws en publiek (Kinkema & Harris (1992) en Wenner (1989b), geciteerd: Kinkema & Harris, 1998, p. 27).
In deze masterproef gaat de aandacht naar het tweede luik. Mannen en vrouwen worden in de sportmedia gerepresenteerd aan de hand van heersende genderstereotyperingen (Kinkema & Harris, 1998, p. 38) Mannen domineren de sportmedia en komen er ook positief in naar voor. Sportmedia gaan mannen vaak zelfs representeren als moderne gladiatoren (Sabo & Jansen, 1992, p. 174). De wijze van representatie van sportmannen is dus amper onderwerp van debat (Craig, 1992, p. 1; Sabo & Jansen, 1998, p. 204). De meeste media-inhoudsanalyses focussen op de onderrepresentatie van sportvrouwen in de media. Ook de manier waarop vrouwen gerepresenteerd worden blijkt vaak problematisch: sportvrouwen worden negatief gestereotypeerd (Kinkema & Harris, 1998, p. 37). Dit ligt in de lijn van wat we al opmerkten in de media an sich (cfr. supra). Maar hoe veruiterlijken die genderstereotyperingen zich in de sportmedia?
4.1 Mannen in de sportmedia
We beginnen met een blik te werpen op hoe mannen gerepresenteerd worden in de sportmedia. Mannelijke atleten worden niet divers voorgesteld. De dominante visie van mannen in de sportmedia is die van de sterke atleet (Sabo & Jansen, 1992, p. 177).
4.1.1 Sport als mannendomein
Oorspronkelijk was sport een exclusief mannendomein (Wanneberg, 2011, p. 266). De sportruimte werd destijds door mannen gecreëerd om zich van vrouwen te (onder)scheiden. Door het fysieke aspect dat sport met zich meebrengt, gold sport als een symbolisch bewijs voor de ‘natuurlijke’ superioriteit van mannen over vrouwen (Messner, 2007, p. 93). De patriarchale structuur die een samenleving kenmerkte, werd met andere woorden voortgezet op
23 het sportdomein (Wanneberg, 2011, p. 266). Deze visie, waarbij mannen dominant zijn ten opzichte van vrouwen, wordt op zijn beurt voortgezet in de sportmedia (Sabo & Jansen, 1992, p. 174). De media creëren en representeren zogeheten verschillen tussen sportmannen en sportvrouwen op een zodanige wijze dat deze verschillen na verloop van tijd zelfs als ‘natuurlijk’ overkomen voor het publiek (Messner, 2007, p. 47-60; Sabo & Jansen, 1992, p. 179)
Sport staat synoniem voor een plaats waar competitie centraal staat en waar het draait om een “survival of the fittest” (Bennett, Whitaker, Smith & Sablove, 1987, p. 378). Om die reden is sport een van de primaire plaatsen waar de westerse idealen van mannelijkheid worden veruiterlijkt (Duncan, 1990, p. 26). De sportmedia stellen de atletische man vaak gelijk met labels als ‘agressie’, ‘discipline’, ‘intelligentie’, ‘risiconemer’, ‘symmetrie’, ‘kracht’, ‘snelheid’, ‘fysieke prestaties’ en ‘competitiviteit’ (Duncan & Messner, 1998, p. 177; Hanke, 1992, p. 191; Jansen & Sabo, 1994, p. 10; Sabo & Jansen, 1998, p. 202-205; Trujillo, 1991). De mannen worden actief gerepresenteerd als sporters die vanuit hun eigen kracht succes afdwingen. Wanneer een sportman toch faalt, zal er sneller gewezen worden op de sterkte van de tegenstander dan op de zwakte van de sportman in kwestie. Dit staat in schril contrast met hoe vrouwen in de sportmedia naar voren komen (cfr. infra) (Duncan & Messner, 1998, p. 177).
Volgens Connell (1990, p. 83) verwijst “hegemonic masculinity” naar de cultureel meest geïdealiseerde vorm van het mannelijke karakter. Zo wordt mannelijkheid vooral gelijkgesteld aan competitiviteit en gevoelloosheid. Vrouwen en alternatieve, niet-competitieve mannen vallen hier buiten en worden vanuit deze visie vaak gemarginaliseerd (Connell, 1990, p. 83; Sabo & Jansen, 1992, p. 179). De massamedia spelen een grote rol in het representeren van deze visie (Trujillo, 1991, p. 291). We mogen dan ook stellen dat deze mannenvisie gereconstrueerd wordt in de sportmedia (Bryson, 1987, p. 349; Hanke, 1992, p. 191; Kane & Lenskyi, 1998, p. 187). Het beeld van “hegemonic masculinity” wordt dus niet tegengegaan in de representatie van sportmannen in de media. De dominante ideeën over mannelijkheid worden er bevestigd (Kinkema & Harris, 1998, p. 39) en vaak zelfs versterkt (Sabo & Jansen, 1992, p. 179). Het beeld van de dominante, sterke man houdt zo staande (Sabo & Jansen, 1998, p. 204). Hanke (1992, p. 196) wijst erop dat er niet snel een meer sociale definitie zal meegegeven worden aan het begrip “hegemonic masculinity”. Dat zou duiden op het representeren van de sportman als een toch wat gevoelig, emotioneel persoon met een
24 opvoedkundige taak. Op die manier zou de sportman meer vrouwelijke kenmerken dragen, maar zou de dominantie van sportmannen ten opzichte van sportvrouwen minder veruiterlijkt kunnen worden in de sportmedia (Hanke, 1992, p. 196).
4.1.2 De man als sportheld
Het begrip “hegemonic masculinity” brengt ons bij de mediavisie van mannen als sporthelden (Bryson, 1987, p. 349; Hanke, 1992, p. 196). Mannen komen in de media vaak naar voren als sporthelden (Vande Berg, 1998). Het woord “hero” is afgeleid van het Griekse woord “heroes”, wat duidt op een persoon die zich onderscheidt omwille van zijn uitzonderlijke moed, standvastigheid, ondernemingszin of superieure kwaliteiten en daden. De term wordt opgevat als de belichaming van verschillende idealen (McGinniss, 1990, p. 16). Wat als ideaal wordt gezien, hangt echter wel af van cultuur tot cultuur (Delaney & Madigan, 2009, p. 67; Vande Berg, 1998, p. 134).
De moderne sportheld wordt in de westerse samenleving gezien als iemand met uitzonderlijke fysieke capaciteiten, iemand die geregeld opnieuw successen boekt, iemand die tegenslagen overwint, iemand die heel wat pijn en geweld doorstaat, iemand die hard werkt en iemand die een bepaald charisma uitstraalt (Harris, 1994; Smith, 1973). Andere waarden die de sportheld meekrijgt, zijn die van moed, doorzettingsvermogen, betrouwbaarheid en karakter (Csikszentmihalyi & Lyons, 1982 en Miller Brewing Company, 1983, Geciteerd in: Vande Berg, 1998, p. 138; Delaney & Madigan, 2009, p. 67; Sabo & Jansen, 1998, p. 203). De sportheld overstijgt het alledaagse en wordt goddelijke kwaliteiten toegeschreven (Sabo & Jansen, 1998, p. 203; van Driel, 2011). Sporthelden veruiterlijken via de media ook wat sociaal acceptabel is. Waarden als fair play worden zo weergegeven (Delaney & Madigan, 2009, p. 71; Fayer, 1994, p. 34). De sportmedia leggen de focus zeer vaak op verhalen van mannen die succes behalen of op verhalen waarbij een ex-succesvol atleet terugvecht na een blessure of een andere tegenslag. Geblesseerde spelers worden door sportcommentatoren vaak als moedig, taai of vastbesloten omschreven. De terugkeer van de atleet krijgt daarbij vaak de absolute focus: “However, taped and anesthetized, our hero is back at the post” (Sabo & Jansen, 1998, p. 209- 210). Beelden van mannelijke opgevers vinden we in de media nauwelijks terug (Sabo & Jansen, 1992, p. 178). Critici wijzen er wel op dat de term ‘(sport)held’ vaak te gemakkelijk gebruikt wordt. De massamedia representeren haast elke atleet als een held, waardoor het oorspronkelijke mythische karakter van een held wegebt (Delaney & Madigan, 2009, p. 67, 74).
25
Moet iemand die bijvoorbeeld een indrukwekkende homerun lukt meteen tot sportheld worden verheven?
Sporthelden worden door de hedendaagse media gecreëerd en gerepresenteerd. Hierdoor worden ze gauw als rolmodellen of beroemdheden voorgesteld (Vande Berg, 1998, p. 139 + 152). De rol van de media is hierbij van primordiaal belang, omdat zij als gatekeepers grotendeels bepalen wie als heroïsch (Cathcart, 1994, p. 36-37) of als antiheld (Teitelbaum, 2005, p. 10) naar voor wordt geschoven. Vaak worden sporthelden gelabeld als sterren die grootse prestaties leveren. Het zijn supersterren met een voorbeeldfunctie (Cathcart, 1994, p. 46; Duncan & Messner, 1998, p. 174).
De representatie van mannelijke sporthelden in de media wordt taalkundig veruiterlijkt in de vorm van krijgshaftige metaforen. Dit versterkt het beeld van de mannelijke atleet als een krachtig en sterk persoon (Duncan, 1990, p. 26). Bij contactsporten als voetbal, rugby, ijshockey, boksen, worstelen of basketbal, waar beschermkledij niet meteen of minder snel terug te vinden is, geldt dit extra sterk (Kane & Snyder, 1989, p. 77; Messner, 2007, p. 159- 160, Sabo & Jansen, 1998, p. 211). Deze sportmannen worden beschreven als mannen van staal, als gladiatoren of als gepantserde mannen. Het zijn “big men, even bigger than life” (Sabo & Jansen, 1998, p. 211). Een studie van Duncan, Messner & Williams (1990) naar de representatie van sportmannen en –vrouwen op televisie in Los Angeles laat optekenen dat het mannenbasketbalspel als “battles” omschreven worden, waarin de spelers “big guns” in het bezit hebben en waarbij ook “drawing first blood” als uitdrukking gebruikt werd door sportcommentatoren. Sportmannen worden in Amerika gezien als moderne gladiatoren en als de laatste helden in de Amerikaanse mediacultuur (Sabo & Jansen, 1992, p. 174). Ook een onderzoek naar de representatie van de Amerikaanse ex-basebalspeler Nolan Ryan wijst op de vermelding van uitzonderlijke prestaties van de atleet in kwestie (Trujillo, 1991, p. 292). Ryan kwam in de media naar voor als een held: “God is good. But Nolan Ryan may be better” (Trujillo, 1991, p. 294). Zo werd hij omschreven als een “power pitcher” en een “power personality”. Zijn arm ging de wereld in als “the most remarkable arm in the history of the game” (Trujillo, 1991). Ook werd gefocust op Ryans sportcarrière, de functie als broodwinnaar van zijn gezin en zijn protectionistische rol als vader. Zijn vrouw Ruth Ryan werd gedefinieerd als de aantrekkelijke vrouw “behind” Nolan (Trujillo, 1991). Hier komt de genderstereotiepe verdeling van de man als sterke carrièreman en de vrouw als geobjectiveerde echtgenote weer naar boven.
26
Vrouwen worden daarentegen hoegenaamd niet als sporthelden of zelfs niet als publieke sportrolmodellen in de media voorgesteld. Het concept van ‘sportheld’ wordt namelijk vooral in mannelijke karakteristieken opgevat en verandering van de invulling van dit begrip verloopt moeizaam (Fayer, 1994). Smith (2008) stelt dat vrouwen vooral eigenschappen als zorgzaamheid, behulpzaamheid en moederlijkheid worden toegeschreven. Vooralsnog wordt het stereotiepe beeld van man als sportheld dus bevestigd: enkel mannenkarakteristieken worden als heldhaftig beschouwd (Fayer, 1994, p. 35). Bryson (1987, p. 349) benadrukt dat sport de veruiterlijking is van de dominante vorm van mannelijkheid. Vrouwen worden dan veeleer in een slachtofferrol geduwd, waarbij een mannelijke held haar bijvoorbeeld redt (Fayer, 1994, p. 35). Het beeld van de vrouw als afhankelijk persoon wordt zo in de media versterkt. Ook is er in de sportmedia geen plaats voor alternatieve mannelijke rollen. Homoseksuele sportmannen worden er geschuwd. De culturele associaties van mannelijkheid zouden zo in het gedrang komen. Daarom geldt hier vaak een “don’t ask, don’t tell” policy (Sabo & Jansen, 1998, p. 214). Homoseksuele mannen die gewichtheffen of aan bodybuilding doen, zijn bijvoorbeeld taboe (Sabo & Jansen, 1992, p. 177). Vrouwen en alle niet-competitieve mannen worden in de sportmedia veelal als “the other” beschouwd (Sabo & Jansen, 1998, p. 203).
4.2 Vrouwen in de sportmedia
“There is a long way to go before there is equality in sport media”, stelt Wanneberg (2011, p. 266). Het beeld van vrouwen in de sportmedia kleurt namelijk minder fraai dan dat van de mannen. De laatste decennia bevestigen de conclusies die we namen bij het onderzoek naar genderrepresentatie in de media in het algemeen: ook in de sportmedia worden vrouwen ondergerepresenteerd, getrivialiseerd, gestereotypeerd en zelfs gemarginaliseerd (Brown, 1995, p. 24; Kane & Greendorfer, 1994, p. 34-36; Koivula, 1999, p. 591; MacKay & Dallaire, 2009, p. 25).
27
4.2.1 Onderrepresentatie van sportvrouwen in de media
De sportwereld was oorspronkelijk een mannendomein (Wanneberg, 2011, p. 266). Onder feministische druk kwam hier verandering in vanaf de jaren 70 (Messner, 2007, p. 32). Vandaag is de sportwereld dan ook niet meer voorbehouden voor mannen. Meer vrouwen zijn aan het sporten gegaan. Door toegenomen mogelijkheden en meer gelijke kansen boomde de vrouwensport als nooit tevoren en treffen we vandaag in de maatschappij heel wat competitieve en sterke atletes aan (Messner, 2007, p. 158; Sabo & Jansen, 1992, p. 174).
De massamedia komen echter achterop in de reflectie van deze sociale verandering. Zolang het stijgend aantal vrouwensporters niet gecoverd wordt in de media, lijkt het alsof deze trend ook niet bestaat (Messner, 2007, p. 160-161; Sabo & Jansen, 1992, p. 174). Sportmedia gaan er vanuit dat sport een zaak voor mannen is (Spee et al., 1999, p. 41). Sportvrouwen worden met andere woorden ondergerepresenteerd in de media. Ze worden niet gehoord en ontbreken systematisch. Dat duidt op de reeds aangehaalde term van symbolische annihilatie (Duncan & Messner, 1998, p. 172; Messner, 2007, p. 156-158; Spee et al., 1999, p. 41; Tuchman, 1978). Sportvrouwen worden symbolisch weggedacht in de media. Mannen halen er de bovenhand. Eind de jaren 80 wijdde de Canadese krant “The Toronto Globe and Mail” bijvoorbeeld amper zes procent aan vrouwensport. De grootste Australische kranten hielden het in diezelfde periode zelfs maar op een schamele twee procent (Duncan & Messner, 1998, p. 172). Ook meer recent in de geschiedenis steeg het aandeel vrouwensport in de media niet spectaculair. Een onderzoek naar de verdeling van mannen- en vrouwensport op de Zweedse televisie in 1995-1996 liet uitschijnen dat het vrouwenpercentage gemiddeld net boven de tien uitstak (Koivula, 1999, p. 595). In 2004 geraakte het aandeel vrouwensport in nieuws- en highlightuitzendingen op de Amerikaanse televisie weer met moeite over de vijf procent (Messner, 2007, p. 156-158). Als logisch gevolg hiervan halen mannen vaker het voorpaginanieuws (MacKay & Dallaire, 2009, p. 25)
Koivula (1999, p. 601) stelt eveneens dat de onderrepresentatie van sportvrouwen zich nog meer doorduwt in teamsporten dan in individuele sporten. Dit komt onder meer omdat individuele sporten sneller geassocieerd worden met typisch vrouwelijke sporten (Higgs, Weiller & Martin, 2003, p. 52). Gymnastiek of tennis zijn hier voorbeelden van.
28
4.2.2 Getrivialiseerde sportvrouwen
Niet alleen nemen we een onderrepresentatie van sportvrouwen waar. Wanneer vrouwen in de sportmedia aan bod komen, worden ze vaak in negatieve termen voorgesteld (Messner, 2007, p. 160-161). De media stellen sportvrouwen in relatie tot mannen voor als ‘de andere’ (Duncan & Messner, 1998, p. 182; Kuhn, 1985). Doordat de media vrouwensport (blijven) marginaliseren, houdt men de mythe dat sport een exclusief mannendomein is in stand (Messner, 2007, p. 158). De meeste studies bevestigen dat de marginalisatie of de denigratie van vrouwelijke atletes in de media de patriarchale structuur in sport – en ruimer: in de samenleving – reproduceert en versterkt (Kane & Lenskyi, 1998, p. 187; Kinkema & Harris, 1998, p. 39: MacKinnon, 2003, p. 102). Op deze manier helpen sportmedia mee aan de reproductie van de “hegemonic masculinity” (Kane, 1996; Kane & Greendorfer, 1994). De man wordt er weergegeven als een sterke atleet.
Inhoudsanalyses van de sportmedia komen er vooral sinds de jaren 1980. De focus hierin ligt op hoe de marginalisatie van sportvrouwen naar boven komt drijven en hoe de prestaties van hen gedevalueerd worden in de media (Sabo & Jansen, 1992, p. 176; Sabo & Jansen, 1998, p. 205). Het feit dat mannen in de media de controle hebben over sport is vaak het centrale thema van waaruit feministische onderzoeken vertrekken (Daddario, 1994; Theberge, 1981, p. 342). De representatie en stereotypering van vrouwelijke atleten in de media gebeurt aan de hand van enkele steeds terugkerende technieken. We bespreken ze hieronder.
Sportvrouw als vrouw
Sportmedia houden genderstereotyperingen in stand. Heel wat onderzoeken bevestigen namelijk dat mediaberichten over sportvrouwen beladen worden met traditionele noties over vrouwelijkheid (Duncan & Messner, 1998, p. 183; Kane & Lenskyi, 1998, p. 188). De media tonen ons twee uitersten. Enerzijds worden sportvrouwen extreem vrouwelijk en heteroseksueel voorgesteld, zodat de mannelijke sporthegemonie behouden blijft. De aanwezigheid van sportdames zou de mannelijke dominantie namelijk kunnen neerhalen (Bennett et al., 1987; Kane & Lenskyi, 1998, p. 200). Er wordt gefocust op het lange haar, de geschoren benen en de make-up van de sportsters (Kane & Lenskyi, 1998, p. 195). Anderzijds wordt de vrouw voorgesteld als een ‘halve man’. Vrouwen die de sportwereld betreden, worden vaak als lesbisch beschouwd (Griffin, 1992; Sabo & Jansen, 1998, p. 214; van Driel, 2011). Sportvrouwen die degelijke prestaties neerzetten, worden dan in vijandige termen afgebeeld
29 door hun seksuele geaardheid in vraag te stellen (Messner, 2007, p. 41). De sportcommentaarwoorden “She plays like a man” geven enerzijds een compliment mee over de sterkte van het spel van de vrouw, maar anderzijds tonen de media hiermee ook aan dat de vrouw geen ‘echte vrouw’ en abnormaal is (Duncan & Messner, 1998, p. 184; Messner, 2007, p. 41). Zo luidde de tekst bij een reportage over vrouwelijke olympische gewichtheffers in het Nederlandse Algemeen Dagblad als volgt: “Kracht en gratie gaan moeilijk samen, ook bij het gewichtheffen voor vrouwen.” (van Driel, 2011). De sterke atlete wordt zo dus geportretteerd als een uitzondering die de regel bevestigt. De traditionele vrouwenstereotypen houden staande (Messner, 2007, p. 41).
Sportvrouwen worden als heteroseksuele vrouwen vaak in een bepaalde vrouwelijke rol geduwd (Duncan & Messner, 1998, p. 183; Kane & Lenskyi, 1998, p. 200). Ze krijgen de rol van vrouw of moeder, een rol als steunende vriendin van een (sport)man of zelfs als “beauty queen”, als cheerleader of trofeeënmeisje (Daddario, 1994; Duncan, 1990; Duncan & Messner, 1998, p. 183; Griffin, 1998, p. 53; Kane & Lenskyi, 1998, p. 200; Koivula, 1999, p. 598; Messner, 2007, p. 162; Ross, 2010, p. 90; Sabo & Jansen, 1998, p. 211). De vrouw wordt dus voornamelijk huishoudrollen toebedeeld en krijgt vaak een vermelding in relatie tot dienende, familiale rollen. Vrouw zijn en sportvrouw zijn kunnen als het ware niet worden vereenzelvigd. Er moet een keuze worden gemaakt (Messner, 2007, p. 38).
Objectivatie van de sportvrouw
De media trivialiseren vrouwelijke atletes door in een groot deel van de berichtgeving niet op hun sportprestaties te focussen (Duncan, 1990; Sabo & Jansen, 1998, p. 205). Niet alleen de rollen die vrouwen toegeschreven krijgen in de sportmedia verschillen van mannen, ook de verschijningsvorm is anders en laat de stereotyperingen bevestigen (Kane & Lenskyi, 1998, p. 200). De focus op prestaties en atletische skills wordt verlegd door aandacht te schenken aan het lichaam, de schoonheid en de fysieke aantrekkelijkheid van de sportvrouw (Duncan, 1990; Messner, 2007, p. 93; Sabo & Jansen, 1992, p. 176; van Driel, 2011). De sportvrouw wordt zo voorgesteld als een seksueel object (Daddario, 1994, p. 275; Duncan, 1990; Sabo & Jansen, 1992, p. 176; Sabo & Jansen, 1998, p. 205). Ze is “pert and pretty” (Messner, 2007, p. 41). Duncan (1990, p. 28) zegt daarbij dat media zich sneller gaan toeleggen op typische vrouwelijke, glamoureuze atletes, omdat zij qua uiterlijk het meest verschillen van mannen. Er wordt ingezoomd op het gezicht van de vrouw, haar lichaam met inbegrip van de borsten en de kont, de kledij, make-up, nagellak, sierraden en haarsnit (Berger, 1972; Duncan & Messner,
30
1998, p. 176; Kane & Lenskyi, 1998, p. 195; Kane & Parks, 1992; Sabo & Jansen, 1992, p. 176). Zo werd toptennisster Maria Sharapova in een sportshow op het Amerikaanse KABC- televisienet in 2004 zeer vaak naar voor gebracht als het sekssymbool bij uitstek. Sharapova presteerde in die tijd erg sterk als atlete, maar kwam nooit alleen maar om haar sportprestaties in beeld. Commentaarstemmen roemden haar met zinnen als “Sharapova is a poster girl for the event.” of “The closer you get, the hotter it gets.” (Messner, 2007, p. 159-160).
De vrouwelijkheid van de sportvrouw blijft zo benadrukt. De sportvrouw wordt soms zelfs als een model in plaats van als een (professionele) atlete behandeld (Duncan & Messner, 1998, p. 182; Sabo & Jansen, 1992, p. 176). Dit staat in schril contrast met de representatie van sportmannen, waar er veel minder aandacht wordt geschonken aan het fysieke voorkomen. Mannen worden meer geëvalueerd op wat ze effectief in de sport presteren (Berger, 1972; Kane & Parks, 1992). Een tennisartikel in het Amerikaanse sportmagazine Sports Ilustrated seksualiseerde wel eens tennisser Boris Becker, maar Becker werd geflankeerd door een vrouwelijk model (Kane & Parks, 1992). Met het toevoegen van dat vrouwelijk model blijft de heteroseksualiteit en patriarchie in stand.
Vrouwen komen het vaakst voor in “gender appropriate” sporten en worden dan ook vooral daar geseksualiseerd en geobjectiveerd (Kane & Snyder, 1989, p. 77; Sabo & Jansen, 1998, p. 211; van Driel, 2011). “Gender appropriate” sporten zijn sporten die eerder aan vrouwen dan aan mannen toegeschreven worden omwille van de lenigheid of andere typische vrouweneigenschappen die voor deze sporten vereist zijn. Voorbeelden hiervan zijn gymnastiek, (synchroon)zwemmen, tennis, beachvolleybal, duiken en schaatsen (Creedon, 1994, p. 4-5; Kane & Snyder, 1989, p. 77; Sabo & Jansen, 1998, p. 211; van Driel, 2011). Visuele media, waarin de seksualisatie van vrouwen extra tot uiting komt, maken dan seksueel getinte beelden en vullen dit op met sportcommentaar die focust op de schoonheid van de sportvrouw (Duncan & Messner, 1998, p. 176; Sabo & Jansen, 1998, p. 211; van Driel, 2011).
Zwakte en emotie
Het trivialiseren en stereotyperen van sportvrouwen situeert zich echter ook bij de blik op de sportprestaties van de vrouwen zelf. Sportresultaten behaald door de vrouwen worden in de media vaak gelinkt aan en vergeleken met die van de mannen. Hierbij worden ze veelal gedevalueerd (Koivula, 1999, p. 601; Sabo & Jansen, 1992, p. 176; Wensing & Bruce, 2003, p. 388). Vrouwen worden op vlak van sport vaak gemeten en ondergewaardeerd aan de
31 standaarden die gelinkt worden aan het beeld van de mannelijke atletische perfectie. Die perfectie stemt overeen met kracht, zelfcontrole, succes, dapperheid en agressie (Sabo & Jansen, 1992, p. 176, 204-205). Labels die toegewezen worden aan sterke (mannelijke) atleten zijn ‘actief’, ‘krachtig’, ‘fysiek sterk’, ‘vertrouwensvol/mentaal sterk’ en ‘dominant/superieur’. Labels van zwakte zijn ‘vermoeid’, ‘emotioneel’, ‘paniekerig’, ‘gefrustreerd’, ‘afhankelijk’, ‘twijfelend’ en ‘neerslachtig’ (Duncan & Messner, 1998, p. 175; Higgs et al., 2003, p. 60; Koivula, 1999, p. 591; van Driel, 2011).
Sterke, competitieve en onafhankelijke vrouwen – zoals men verwacht dat de meeste topsportvrouwen wel zijn – hebben amper plaats in de media. Ze worden genegeerd of zelfs gekleineerd (Messner, 2007, p. 162; van Driel, 2011). Een Franse wielrenster werd door een commentator zelfs eens arrogant genoemd, omdat ze een zekere mate van competitiviteit uitstraalde (Higgs et al., 2003, p. 61). Vrouwenatleten worden vaak gepresenteerd aan de hand van heersende stereotyperingen die vrouwen associeert met zwakte, afhankelijkheid en emotie. Sportskills worden hen minder snel toegeschreven (Koivula, 1999, p. 591). Uit een televisiestudie van de Amateur Athletic Foundation in Los Angeles, in 1990, bleek dat het mannentennis vier keer zo vaak sterktekenmerken dan zwaktekenmerken meekreeg van de commentatoren. Bij vrouwen lag dit in evenwicht (Duncan & Messner, 1998, p. 175). Vrouwen krijgen dus ook sterktekenmerken opgekleefd, maar door de aanwezigheid van heel wat zwaktelabels komt dit minder sterk tot uiting (Kane & Parks, 1992; Wanneberg, 2011, p. 267). Hierbij aansluitend blijkt het betekenisverschil dat gegeven wordt aan de prestatie van vrouwen en mannen bij het missen van een bal. Bij vrouwen wordt het omschreven als “She missed”, bij mannen als “He’s too strong” (Duncan & Messner, 1998, p. 178). De stereotiepe dichotomie zwak-sterk die media aan respectievelijk vrouwen en mannen bij dezelfde wedstrijdsituatie schenken, komt hier naar boven. Dit sluit aan bij wat we bespraken bij de representatie van sportmannen en bij de genderrepresentatie in de media in het algemeen.
Vrouwen worden vaak gelinkt aan passiviteit, mannen eerder aan actie (Duncan & Messner, 1998, p. 176-177). Dit sluit ook aan bij wat we reeds bij de algemene vrouwen- en mannenlabels in de media zagen. In tegenstelling tot de mannen presenteren de media de vrouwen vaak als passieve, reactieve sporters die deels winnen op basis van talent en harde werk, maar ook op basis van geluk en dankzij de steun van hun familie (Duncan & Messner, 1998, p. 176-177). Als vrouwen falen in de sport worden vrouwelijke stereotypen extra benadrukt: vrouwen zijn te zenuwachtig, niet agressief genoeg, laten zich leiden door emotie en voelen zich
32 oncomfortabel in de sport. De focus ligt dus op hun incompetentie en hun kwetsbaarheid (Duncan & Messner, 1998, p. 177; Duncan et al., 1990). Sportvrouwen worden vaak mentaal minder sterk geacht dan mannen (van Driel, 2011). Zo toont een studie van Daddario (1994, p. 280) die peilde naar de representatie van vrouwensport op de Olympische Winterspelen in 1992, in Frankrijk, dat de Russische schaatsster Yelena Bechke na haar prestatie de woorden “She’s anxious” en “She wants to win so badly she tries too hard and can’t relax.” meekreeg. Op deze manier gaven sportcommentatoren emotionele redenen aan voor het niet-presteren van de vrouw. Vrouwelijke atleten worden na een verlies ook meer in tranen getoond in vergelijking met wanneer mannen verliezen (Duncan & Messner, 1998, p. 176; Higgs et al., 2003, p. 58). De focus ligt bij vrouwen dus sneller op geuite emoties.
Kinderlijke naamgeving
Zeer vaak wordt een toernooi voor vrouwen anders gemarkeerd. Dat laat vermoeden dat de mannensport als de norm dient te worden opgevat (Koivula, 1999, p. 600). Zo wordt een damestennistoernooi wel eens omschreven als “the women’s national championship”, terwijl de naam van het toernooi voor mannen gewoon als “the national championship” door het leven gaat (Duncan et al., 1990). Op de Olympische Spelen van 1996 weerklonk de uitspraak “She was the fastest woman in the world.”, terwijl een mannelijke atleet aangeduid werd met “He was the world’s greatest all around athlete.” (Higgs et al. 2003, p. 60). Gilenstam, Karp en Henriksson-Larsen (2008, p. 239) stellen dat een “vrouwelijke ijshockeyspeelster” niet hetzelfde is al een “ijshockeyspeler”, vermits het woord “ijshockeyspeler” geconnoteerd wordt met een sterke, mannelijke man. Messner (2007, p. 10) meent zelfs dat men aan teamnamen al kan zien of het om mannen of vrouwen gaat. Zo associeert hij “Sea Monsters” en “Shooting Stars” met mannenploegen door de termen van agressie in de teamnaam. “Beanie Babes” en “Pink Flamingos” dragen dan eerder een vrouwelijk karakter.
Ook de naamgeving tussen mannen en vrouwen verloopt anders (Koivula, 1999, p. 601). Volwassen damesatletes worden kinderlijk gemaakt in de sportmedia. Ze krijgen de labels “girls” of “young ladies” mee en maar zelden worden ze als “women” benoemd (Duncan & Messner, 1998, p. 180; Duncan et al., 1990; George, Hartley & Paris, 2001, p. 65; Wensing & Bruce, 2003, p. 393). Sportcommentatoren focussen zich graag op de kinderlijke onschuld van sportvrouwen en op de kwetsbaarheid van de atletes (Sabo & Jansen, 1998, p. 211). Zo werd de Amerikaanse schaatsster Bonnie Blair tijdens de Olympische Winterspelen van 1992
33
“America’s little sister” genoemd (Daddario, 1994, p. 282) en werd een turnster op de Olympische Spelen van 1996 als “the little girl dancing for gold at the Olympic Games” benoemd (Higgs et al., 2003, p. 58). Mannen worden aangeduid als “men” of als “young men”, maar amper als “boy” (Duncan & Messner, 1998, p. 180). Mannen worden in tegenstelling tot vrouwen dus wel in volledige volwassenheid aangeduid, ook al hebben die mannen en vrouwen dezelfde leeftijd (Higgs et al., 2003, p. 58; Koivula, 1999, p. 601).
Ook komt de genderstereotiepe dichotomie dominant-inferieur tussen mannen en vrouwen tot uiting bij de persoonlijke naamgeving van de atleten (Koivula, 1999, p. 601). Sportvrouwen zullen sneller met de voornaam of met een bijnaam in plaats van met de familienaam worden benoemd. Het omgekeerde geldt voor mannen (Bernstein, 2002, p. 420; Duncan & Messner, 1998, p. 180; Higgs et al., 2003, p. 57). Uit het onderzoek naar sporttelevisie in Los Angeles van Duncan et al. (1990) bleek dat tennisvrouwen meer dan de helft van de keren bij voornaam genoemd werden. Mannen viel dit maar voor acht procent te beurt.
Deze elementen wijzen op de representatie van een genderhiërarchie die via taal in de media veruiterlijkt wordt. Sportvrouwen worden door het gebruik van voornamen, bijnamen of kinderlijke naamgevingen impliciet minder serieus als atleten opgevat.
4.3 Tegenstrijdigheden in het onderzoeksveld
Gegeven bovenstaande duiding kan de indruk worden gewekt dat de stereotypering van sportmannen en -vrouwen rechtlijnig op dezelfde manier door alle sportmedia heen loopt. Hoewel zeer veel onderzoeken verschillen opmerken in de hoeveelheid en type berichtgeving van mannen en vrouwen, dienen we op te merken dat sommige recente studies de verschillen in kwantiteit en inhoud van berichtgeving zagen verminderen (Higgs et al., 2003, p. 52; King, 2007, p. 188). Individuele studies geven sporadisch aan dat de stereotypering van mannen en vrouwen zeer beperkt of zelfs afwezig is. De genderstereotypering wordt dus niet altijd bevestigd.
Zo zien we bij een onderzoek naar de representatie van sportmannen en –vrouwen tijdens de Olympische Spelen van 2004 dat sportvrouwen niet gekleineerd, getrivialiseerd of geseksualiseerd worden in Britse dagbladen. Mannen werden zelfs soms vaker persoonlijk bekritiseerd op basis van hun prestaties (King, 2007, p. 196-197). Een nog meer opvallende
34 vaststelling werd gedaan in de studie van Wensing & Bruce (2003, p. 390) over de berichtgeving over de bekende Australische atlete Cathy Freeman in de grootste nationale kranten. Freeman werd als “being in control” en “not nervous” gelabeld. Ze kreeg zelfs heldhaftige woorden toegeschreven, wanneer ze omschreven werd als iemand met een stalen karakter en ze werd ook geprezen om de manier waarop ze met prestatiedruk omgaat zonder hulp van buitenaf. MacKay & Dallaire (2009, p. 25) ontdekten in hun onderzoek zelfs dat sportvrouwen helemaal niet geseksualiseerd en getrivialiseerd werden. Sportvrouwen werden in Canada tussen 2004 en 2007 namelijk voorgesteld als sterke atletes. Volledigheidshalve vermelden we er wel bij dat het hier om schoolkranten ging, maar de bevindingen van dit onderzoek druisen wel lijnrecht in tegen de heersende vrouwelijke stereotyperingen.
De studie van Higgs et al. (2003, p. 56) toont ons dat vrouwelijke basketballers op de Olympische Spelen van 1996 op de Amerikaanse televisie veel meer omschreven werden als “being tough” dan op de Olympische Spelen van 1992. Diezelfde studie gaf zelfs aan dat volleybalmannen meer met voornaam dan met achternaam werden benoemd en dat de focus op het privéleven bij vrouwen ook verminderd was in vergelijking met eerdere studies (Higgs et al., 2003, p. 56-60). Deze aangehaalde voorbeelden betreffen vooralsnog eerder de uitzondering dan de regel.
5. Besluit
Vrouwensporters worden minder vaak en anders dan sportmannen geconstrueerd in de media (Duncan & Messner, 1998, p. 184). Stereotiepe beelden van mannelijke en vrouwelijke topsporters doorbreken blijkt geen gemakkelijk gegeven (van Driel, 2011). De manier waarop gender wordt gepresenteerd in de sportmedia is een veruiterlijking van de gendernormen die gelden in de samenleving: de mannen zijn dominant, mannelijk en worden gewaardeerd om hun prestaties, terwijl de vrouwen ondergeschikt zijn en ondergewaardeerd worden (Sabo & Jansen, 1992, p. 179). Mannelijkheid lijkt de norm waartegen alles wordt afgezet.
De expliciete vrouwenstereotyperingen zijn wel verminderd sinds de jaren 90. Er wordt steeds vaker en ook meer respectvol gefocust op de sportprestaties in plaats van op randinformatie als seksueel voyeurisme (Duncan & Messner, 1998, p. 184; Messner, 2007, p. 159; Sabo & Jansen, 1998, p. 212; Wanneberg, 2011, p. 276). Hoewel het door de samenleving nu als acceptabel wordt gezien dat vrouwen ook competitief aan sport doen, vinden we nog zeer vaak
35 stereotieperende genderverschillen terug in de sportmedia. Sommige studies tonen ons uitzonderingen, maar de algemene tendensen van genderstereotypering lopen wel als een rode draad voort. Vrouwen worden nog te vaak als heteroseksuele lichamen in plaats van als sportatleten voorgesteld. De man staat gelijk met een actieve, competitieve atleet (Duncan & Messner, 1998, p. 184; Higgs et al., 2003, p. 63). De toon en taal die media gebruiken zijn een sterk wapen in het aanhouden van die genderonderscheidingen tussen mannen en vrouwen. Dit versterkt het beeld van ‘natuurlijke’ genderverschillen voor het publiek (Koivula, 1999, p. 591).
We dienen hierbij nog een opmerking te maken. Vele onderzoekers geloven dat het geslacht van de journalist bepalend is voor de toon van de nieuwsberichten. De mediasector wordt namelijk gedomineerd door mannelijke journalisten (Byerly, 1999, p. 383; Ross, 2010, p. 113- 114). Croteau en Hoynes (1992, p. 164) menen dat de nieuwsmedia teksten produceren vanuit een mannelijke blik op de wereld. Vrouwelijke sportjournalisten zijn dus de uitzondering. Velen geloven dat er een verband bestaat tussen wie het nieuws produceert en wat de inhoud van dat nieuws is (George et al., 2001, p. 96; King, 2007, p. 198; Ross, 2010, p. 112). Wanneer meer vrouwelijke journalisten present zouden zijn, kunnen we dus mogelijks een ander soort nieuws krijgen. Al merkt Ross (2010, p. 120) daarbij wel op dat er naast meer vrouwelijke journalisten ook een verregaande gedachtengangenshift nodig is.
In het empirisch luik voeren we zelf een onderzoek en gaan wij de mate van genderstereotypering in de Vlaamse sportmedia na. We spitsen ons toe op de soort representatie van de Belgische veldhockeyploegen in de dagbladmedia.
36
DEEL 2: METHODE
Uit de literatuur kunnen we opmaken dat mannen en vrouwen gestereotypeerd worden in de sportmedia (Duncan & Messner, 1998; Kane & Greendorfer, 1994; Koivula, 1999; Messner, 2007; Sabo & Jansen, 1998). In deze masterproef willen wij via een inhoudsanalyse nagaan of dit ook voor hockeymannen en –vrouwen het geval is. We richten ons daarbij op de Vlaamse dagbladen. In dit deel gaan we dieper in op de methodologie van ons onderzoek. Het volgende deel behandelt de resultaten.
1. Vraag- en doelstelling
In deze masterproef kijken we of hockeymannen en –vrouwen gestereotypeerd worden in de Vlaamse dagbladen. Hockey duidt in dit geval op veldhockey. We kozen voor de hockeysport, omdat de resultaten van zowel de Belgische mannen (‘Red Lions’) als de vrouwen (‘Red Panthers’) de laatste jaren sterk stegen. De media-aandacht voor de sport groeide ook gevoelig, wat een vergelijkende inhoudsanalyse relevant maakt. Bovendien focussen heel wat studies zich uitsluitend op de stereotypering van één geslachtscategorie. Wij willen met dit onderzoek de eventuele verschillen tussen beide ploegen in dezelfde onderzoeksperiode opsporen.
De centrale vraag van ons onderzoek luidt dus als volgt: worden hockeymannen en hockeyvrouwen gestereotypeerd in de Vlaamse dagbladpers? Ter onderbouw van deze hoofdvraag formuleren we enkele hypothesen die we trachten te bevestigen of te ontkrachten in het resultatengedeelte. De hypothesen zijn opgesteld op basis van wat we in de literatuurstudie behandelden.
Hypothese 1: Hockeyvrouwen worden ondergerepresenteerd ten opzichte van hockeymannen. Hoeveel artikels verschenen er per geslachtscategorie? Krijgen hockeymannen meer spreektijd dan -vrouwen? Komen hockeymannen sneller op de voorpagina? Is er een verschil tussen de verschillende kranten of types krantenartikels? Is er een verband met het geslacht van de journalist?
37
Hypothese 2: In artikels over hockeymannen ligt de focus sneller op het sportleven dan dit voor hockeyvrouwen het geval is.
Hypothese 3: In artikels over hockeyvrouwen ligt de focus sneller op randinformatie of op andere zaken dan dit voor hockeymannen het geval is. Hockeyvrouwen en hun prestaties worden minder serieus genomen. Worden hockeyvrouwen kinderlijker voorgesteld dan hockeymannen? Is er een verschil in naamgeving? Wordt de leeftijd sneller bij hockeyvrouwen vermeld? Wordt er bij hockeyvrouwen meer gefocust op het privéleven? Worden de prestaties van de hockeyvrouwen vaak vergeleken met die van de hockeymannen?
Hypothese 4: Hockeymannen worden vaker dan de hockeyvrouwen in mannelijke stereotypen voorgesteld. De hockeyman wordt sneller tot sportheld verheven.
Hypothese 5: Hockeyvrouwen worden meer in de vorm van vrouwelijke stereotypen gerepresenteerd dan de hockeymannen.
Hypothese 6: Hockeymannen worden meer mannelijke kenmerken aangemeten, terwijl hockeyvrouwen sneller geassocieerd worden met vrouwelijke labels.
2. Methodologie
We trachten onze centrale vraag te beantwoorden aan de hand van het uitvoeren van een inhoudsanalyse van Vlaamse kranten. We motiveren eerst de keuze voor deze onderzoeksmethode. Daarna vertellen we iets over de selectie van het onderzoeksmateriaal, het opgestelde registratieformulier, het codeboek en de betrouwbaarheid van ons onderzoek.
2.1 Inhoudsanalyse
Als onderzoeksmethode kozen we voor een inhoudsanalyse, met enerzijds een kwantitatief luik en anderzijds een kwalitatief aspect. We gebruikten een registratieformulier als onderzoeksinstrument (cfr. infra). Het uitvoeren van een inhoudsanalyse is de beste manier om
38 krantenartikels te analyseren. Bovendien is een inhoudsanalyse de meest gebruikte onderzoeksmethode bij analyses van genderaspecten in mediateksten (Rudy, Popova & Linz, 2010, p. 706-707). Om die reden opteerden we voor deze methode.
Onze inhoudsanalyse telt een kwantitatief en kwalitatief luik. Het kwantitatieve luik duidt op het aanduiden van vormkenmerken als het type van het krantenarikel of de datum van het artikel. Het kwalitatieve inhoudsdeel richt zich op specifieke bewoordingen en tekstpassages in de artikels. Het is dus voor ons niet enkel relevant dat een bepaald label aanwezig is in het artikel (bijvoorbeeld: ‘Competitief zijn’). We willen ook kijken hoe dat label precies tot uiting komt in de vorm van tekst. In het resultatengedeelte staven we bevindingen regelmatig met deze passages.
2.2 Steekproef
Het onderwerp van deze masterproef focust zowel op de analyse van de soort representatie en/of stereotypering van mannen als op de soort representatie en/of stereotypering van vrouwen in krantenartikels. In onze artikelselectie nemen we enerzijds krantenartikels op die handelen over hockeymannen. Anderzijds gebruiken we ook artikels die de focus leggen op hockeyvrouwen. Artikels die zowel over hockeyspelers als hockeyspeelsters gaan, worden uiteraard ook mee verwerkt.
2.2.1 Selectie van de artikels
In dit onderzoek maakten we een afbakening wat het onderwerp van het artikel betreft. De termen ‘hockeymannen’ en ‘hockeyvrouwen’ hebben namelijk een zeer brede invulling. Deze zoektermen zouden ons naar een overvloed aan artikels geleid hebben. Daarom focussen we ons in dit onderzoek op de hockeyspelers (‘Red Lions’) en hockeyspeelsters (‘Red Panthers’) van de Belgische nationale ploeg bij de professionals. Beide ploegen kenden de laatste jaren een heuse opmars en zetten een flinke stap vooruit in hun weg naar de wereldtop. We grepen dus enkel naar artikels die (een van) deze twee teams centraal stellen. Een artikel over de algemeen stijgende populariteit van het hockey in België behoort dus niet tot de selectie. Een interview met een van de spelers van de nationale mannenploeg over het laatst afgewerkte tornooi namen we daarentegen wel op.
39
We kozen ervoor om de relevante onderzoekartikels uit de zes grootste Vlaamse dagbladen te halen. Met deze zes dagbladen doelen we op de kranten Het Laatste Nieuws, Het Nieuwsblad, De Morgen, De Standaard, Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg. Het Laatste Nieuws en Het Nieuwsblad zijn populaire kranten met dagelijks een grote sportkatern. In dit onderzoek is dit relevant. De Morgen en De Standaard worden als meer kwaliteitsvolle dagbladen gecatalogeerd. Hoewel het aandeel sport in deze kranten vaak net iets minder hoogt ligt dan in populaire kranten, biedt de opname van De Morgen en De Standaard in deze case wel een meerwaarde. Aangezien de veldhockeysport minder aanhangers telt dan pakweg de voetbalsport, wordt hockey soms als een nichesport beschouwd. Dit is een domein waar kwaliteitsvolle bladen vaak in uitblinken en zo gaan we er vanuit dat De Morgen en De Standaard enige ruimte scheppen om artikels over veldhockey te publiceren. Daarnaast namen we ook twee regiogerichte dagbladen, Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg, mee op in de selectie. Veldhockey is een sport die vooral populair is in de provincies Antwerpen en Limburg. We verwachtten dat deze kranten de nodige aandacht aan hockey wijden. Met de omvatting van deze zes dagbladen bestrijken we het hele Vlaamse dagbladlandschap. Toch dienen we nog een kanttekening te maken. We moeten zeggen dat we eigenlijk zeven dagbladen in het onderzoek betrekken. We besloten namelijk om ook Het Nieuwsblad op Zondag mee te nemen in onze steekproef. Het Nieuwsblad brengt als enige Vlaamse krant een editie op zondag uit en Het Nieuwsblad op Zondag wordt daarom soms als aparte krant beschouwd. Wij oordelen echter dat Het Nieuwsblad op Zondag hier gewoon mee bij Het Nieuwsblad kan worden ondergebracht. Zo komen we aan een totaal van zes dagbladen.
Het Vlaamse dagbladlandschap is zeer geconcentreerd (Raeymaeckers, 2013, p. 41). Het Laatste Nieuws en De Morgen behoren tot mediagroep De Persgroep, Het Nieuwsblad en De Standaard tot Corelio, en Gazet van Antwerpen en Het Belang van Limburg tot Concentra. Bovendien werden de laatste vier kranten voor bepaalde activiteiten samengevoegd onder Het Mediahuis (Raeymaeckers, 2013). Door deze concentratietendenzen is het niet onmogelijk dat sommige artikels gelijkaardig zijn opgesteld. Wanneer dit voorviel, namen we toch beide artikels op. Aangezien een groot deel van onze analyse een kwalitatief inhoudsstuk telt – en de specifieke wijze van bewoording in de artikels daarbij van belang is – kunnen we niet zomaar artikels weglaten. Identiek dezelfde artikels tussen verschillende kranten zijn echter schaars.
In onze selectie van artikels maken we geen verschil tussen artikels die in de algemene, nationale sportkaternen verschenen zijn en artikels die in de regionale bladzijden van een
40 bepaalde krant gepubliceerd werden. Het aantal artikels dat in onze steekproef een regionaal karakter heeft, bleek vrij groot. Het leek ons dan ook te vertekenend deze artikels weg te laten uit de onderzoekselectie. Daarom pikten we zowel nationale artikels als regionale artikels uit dagbladen op. We onderscheiden zes soorten artikels die we opnamen in de selectie: een kort nieuwsbericht, een nieuwsartikel, een interview, een analysestuk of reportage, een column of opiniestuk en een fotoartikel. Bij de analyse van fotoartikels wordt enkel naar de tekst (onderschrift of bijschrift) gekeken. We analyseren niet de afbeelding zelf. Bijlagen van kranten of lezersbrieven werden ook genegeerd.
De onderzoekartikels vergaarden we via het digitale krantenarchief GoPress Academic, dat ons toegang geeft tot alle Vlaamse dagbladen en heel wat magazines. Praktisch gezien bleek het niet mogelijk regionale krantenartikels te consulteren in een erkende bibliotheek in Vlaanderen. Dat gaf de doorslag om alle artikels digitaal op te sporen. Het enige nadeel dat hieraan verbonden hangt, is dat GoPress eventuele foto’s bij artikels niet weergeeft. Dit blijkt echter geen ernstig probleem, aangezien de focus van ons onderzoek gericht is op het onderzoeken van teksten in de letterlijke betekenis van het woord. Artikels werden opgezocht en gevonden door middel van gerichte zoektermen. We gaven de namen van beide hockeyploegen in (‘Red Lions’/’Red Panthers’), zochten hiervoor synoniemen (‘hockeymannen’/’hockeyvrouwen’, bijvoorbeeld) en we tikten ook voor elk toernooi de naam van alle spelers, alle speelsters en elke coach van de Belgische ploeg in. Op deze manier zagen we geen enkel relevant artikel over het hoofd.
2.2.2 Onderzoeksperiode
Wanneer we op zoek gingen naar artikels over de mannenploeg en de vrouwenploeg in deze zes kranten botsten we nog steeds op een zeer groot aantal artikels. Een verdere specificering was dus noodzakelijk. Voor de eigenlijke selectie van de artikels besloten we onze analyse toe te spitsen op enkele toernooien. Dat leek een betere optie dan grofweg een bepaald sportjaar te analyseren. Bovendien konden we op deze manier gerichter te werk gaan bij het opzoeken van de relevante artikels voor het onderzoek. Het leek ons het meest interessant de twee grootste hockeytoernooien die de laatste twee jaar in de wereld plaatsvonden te betrekken. Aan beide toernooien nam zowel de Belgische mannen- als vrouwenploeg deel. Het feit dat beide ploegen over de twee toernooien heen present waren, biedt als voordeel dat de wijze van mediarepresentatie van beide ploegen gemakkelijker tegenover elkaar kan worden afgetoetst.
41
Het gaat immers tweemaal om hetzelfde evenement en zo is het aantal onderzoeksdagen voor de mannen en vrouwen theoretisch gezien gelijk bij de start. Eventuele verschillen in de berichtgeving bij mannen en vrouwen zullen zo sterker naar boven komen. Ook presteerden beide hockeyploegen voor hun kunnen op deze twee toernooien ongeveer even goed. De hockeytoernooien die opgenomen werden in de selectie staan hieronder vermeld. We vermelden er ook telkens de toernooilengte en de geleverde prestaties van beide ploegen op elk toernooi bij: