Pieter De Hooch of De Hoogh. Door P. Iwveizkopv Van
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
PIETER DE HOOCH OF DE HOOGH. DOOR P. IWVEIZKOPV VAN RIJSEWIJK. R. A. BREDIUS heeft in zijne studie over dezen nieester der Hollandsche schilderschool, in den zevenden jaar- gang van dit tijdschrift, uit diens eigenhandige stukken van 1667 tot i6y aangetoond, dat hij omstreeks 1630 moet geboren zijn, en in 1653 tot 1655 te Delft heeft gewoond, gelijk trouwens reeds bekend was, dat hij, den 20en September van laatstgenoemd jaar lid werd van het Delftsche St. Lucasgild, en wel "vremt sijnde". Hii- was dus niet te Delft ?eboren, ' en tot heden kent men zijne geboorteplaats niet. Dr. A. VAN DER WILLIGEN Pz. opperde in Les artistes de Harlem de vraag, of de door hem in de registers van Haarlem gevonden PIETER DE HOOGE de beroemde schilder kon zijn, maar BREDIUS antwoordde terecht, dat iedere aanwijzing ontbrak, dat deze man schilder was, en bewees door zijne handteeke- ning van 1669 te plaatsen naast die van den schilder uit de jaren 1668 en 1670, dat hij de schilder niet kon zijn. Een tweede candidaat was de PIETER D'HOGE of HOOGHE te Amsterdam, die genoemd wordt in de Biographische ?IantPekerain?-en van Mr. A. D. DE VRIES, 173 en in de, bij KRAMM vermelde processtukken van ROMEIJN DE HOOGHE. BREDIUS deed echter opmerken, dat deze man, met ROMEIJN D'HOOGE, door een derden broeder JOHANNES, zijdelintwerker, den I9en Juli 1648 tot voogd werd benoemd, en het niet waarschijnlijk was, dat de toen eerst I8jarige schilder reeds met dien post zou worden bekleed. Hij had er kunnen bijvoegen, dat deze PIETER DE HOOGHE op 16 Sept. 1642 getuige was bij den doop van des graveurs zuster SARA, en een twaalfjarige knaap stellig niet hiertoe zou zijn uitgenoodigd. Een derde candidaat deed zich op in het Schildersregister van Dr. JAN SIJSMUS. Drie keeren zelfs wordt PIETER DE HOOGH daar vermeld. In den achtsten jaargang van dit Tijdschrift, p. 222 leest men in gemeld register: "KAREL DE HOOGH, vader van PIETER"; p. 307: "PIETER DE HOOGH, landschap, Utert, "redelijk, sijn vader hiet CAREL", en p. 139 van den negenden jaargang nog eens: "P. DE HOOGH". De Heer BREDIUS, wiens aanteekeningen op dit register m. i. belangrijker zijn dan het stuk zelf, is blijkbaar genegen deze mededeeling van Dr. SIJSMUS aan te nemen, maar ik meen ook hier te moeten toepassen, wat hij in zijne inleiding tot het Register schreef: "niet altijd blijkt de medicus nauw- ,,keurig te zijn ingelicht; wij moeten dus niet steeds onvoorwaardelijk alles aan- ,,nemen wat hij vertelt". Ja, deze opvatting is, naar mijne zienswijze, nog veel te goedhartig. SIJSMUS is m. i. een onhandig compilator van hetgeen hij vond in eenige geschreven bronnen, waarbij 66n uit Rotterdam, en, gelijk BREDIUS reeds deed opmerken, ook DE BIE behoorde. Een slordig compilator tevens, zooals telkens blijkt en ook hier uit het herhaald ne6rschrijven van den naam van PIETER DE HOOGH. Een man bovendien, die voor de kunst zelve zich weinig interesseerde. Hoe anders te verklaren, dat hij van CUIJP, B. VAN DER HELST, TH. DE KEIJSER slechts de namen noemt; van METSU en TER I?ORCH slechts weet te zeggen, dat zij "juffertjes" schilderden; ADRIAAN VAN OSTADE slechts kent als graveur, en REMBRANDT geheel vergeet! Telkens geeft hij verkeerde voornamen en sterfda- tums ; somtijds maakt hij vader en zoon tot 66n persoon, zooals bij de POTTERS; verdicht hij schilders die nooit bestaan hebben, gelijk PIETER DE VLIEGER, ABRANI PALAMEDES; schrijft hij het werk van den een den ander toe, zooals bij JAN VAN DE VELDE, enz. Het laatste is, naar mijne overtuiging, ook het geval met hetgeen hij van PIETER DE HOOGH zegt. "Landschap, Utert, redelijk" - wie leest dit, zonder aan KAREL te denken ? Hoe kan men dit ongewrongen op PIETER toepassen? Was deze een "redelijk" schilder? Werkte hij te Utrecht? Moet men diens tuinen, waarin de figuren toch hoofdzaak zijn nevens het spel van licht en kleur, geen geweld aandoen, om ze "landschap" te noemen, en is "landschap" het genre, waarin men PIL'rER's werk plaatsen kan? Maar men zal zeggen: al heeft SIJSMUS het werk van KAREL DE HOOCH ten onrechte voor dat van PIETER 174 uitgegeven, hiermede is niet uitgesloten de mogelijkheid dat PIETER een zoon van KAREL is. Ten volle waar, maar men zal toegeven dat voor het aannemen dezer bloedverwantschap toch wel wat beter bewijs noodig zal zijn dan het zeggen van een man, zoo slordig en onkundig als deze compilator. En dat beter bewijs kan niet worden geleverd. CAREL CORNELISZ. DE HOOCH was te Haarlem toen AMPZING zijne Beschr?iving dezer stad te boek stelde, welke in 1628 ver- scheen. In hetzelfde jaar schonk hij eene schilderij aan het St. Jobs-gasthuis te Utrecht. Misschien was hij toen reeds naar die stad verhuisd, maar hij werd eerst in 1633 lid van het Utrechtsch schildersgild, en geheel zeker is dat dus niet. Den 2en Juli 1638 overleed hij reeds "naelatende sijn huijsfrou met echte onmundige kinderen". Mr. S. MULLER Fz. had de vriendelijkheid de doopboeken te Utrecht na te slaan, maar kon er geen kind van CAREL DE HOOCH of CAREL CORNELISZ. vinden. Een onderzoek in de registers te Haarlem door den heer C. J. GONNET met de meeste welwillendheid ingesteld, had geen ander resultaat. De eenige autoriteit, waarop men zich voor de verwantschap van CAREL en YIETER beroepen kan, is en blijft Dr. J. SIJSMUS - en hoeveel deze waard is, dat meen ik duidelijk te hebben gezegd. Zij valt bovendien geheel weg, waar wij tegenover haar kunnen stellen een officieel stuk, betreffende de geboorteplaats en de ouders van PIETER DE HOOCH. In het protocol van den notaris J. DUIJFHUIJSEN Jr., den broeder van den schilder PIETER JACOBSZ. DUIJFHUIJSEN, te Rotterdam, vond ik (deel XXX f. 181) een testament, op 21 Dec. 1657 gepasseerd door "HENRICK DE HOGE, ,,metselaer, ende ARIAENTJE FLIPS DE WI] MER? echteluijden, burger ende burger- ,,inne deser stede, wonende ten eijnde in de Lombertstraet, aen de Westsijde ,,tegenover de Molewerf"- Hij benoemt tot erfgenamen zijne vrouw en "sijn soon DE HOOCH, sclailder, of bij gebreke van denselven sijn kint of kinderen ,,bij representatie, in egale portien". Zij benoemt tot erfgenaam "haar man ,,HENRICK DE HOOGHE". Hertrouwt hij, dan moet hij drie maanden na zijn trouwdag uitkeeren aan hare twee broeders PIETER FLIPS DE WIJMER en FLIP FLIPS DE WIJMER 1) en aan hare zuster GRIETGE FLIPSDR DE WIJMER2), of, bij gebreke van deze, aan hare kinderen, te zamen eens 100 car. gld. En "indien ,,haer man niet hertrouwt, dan is haer wil, dat de drievierde parten van hem en "haer, sooals hij die sal nalaeten, bij den voorsoon van haer man, PIETER DE "HOOGH voornoemd of sijne descendenten, en het resteerende vierde part bij de 1) PHILIPPHILIPSZ DE WIJMERtrouwde den sen Febr. 1647. - :":)In de laatste week van April 1664 overleed "MARGRIETEWEIJMERS wede". 175 "voornoemde bloedverwanten van haer sullen geerfd worden". De man onder- teekende het testament met ,.HENDRICK DHoOGHE", de vrouw met een handmerk. Wanneer is nu deze schilder PIETER DE HOOCH of HOOGH geboren? a ARIAENTJE FLIPS DE WIJMER noemt hem een voorzoon van haar man. Zij was met dezen getrouwd in de Gereformeerde kerk op Pinkstermaandag, 24 Mei 1649, nadat de proclamatidn hadden plaats gehad, te beginnen op 9 Mei. De inschrij- ving luidt: "HEIJNDERICK HEIJNDERICKS DE HOOGH, wedr, wonende op de "Visschersdijck, & ADRIAENTGE PHILIPS DE WIJMER, wede van JAN PIETERS »VAN DER HOEF, wonende op de Hoochstraet". Nu het eerste huwelijk van HENDRICK HENDRICKSZ. DE HOOGH opgespoord. Ik meen dit te hebben gevonden in de aanteekening in het Trouwregister der Gereformeerde kerk: 1628, 31 Dec. proclamatie, I629, 16 Januari voltrokken het huwelijk van,, -11EN DRICK HENDRICKSE ,,DE OOGE, J. G. van Rotterdam, woont in de Claversteeg, met ANNETGEN ,,PIETERS, wede van Mr. AERNOUT MOTE, woont opt Visser dijck". Dat er DE OOGE staat in plaats van DE HOOGH, het zal geen bezwaar tegen de identificatie ople- veren voor ieder, bekend met de slordige spelling der namen in de registers van dien tijd. Bovendien ziet men dat de eerste vrouw van HENDRICK HENDRICKSZ DE HOOGH woonde op de Visschersdijk, waar wij hem ook vinden wanneer hij zijn tweede huwelijk sluit. Daar ook stierf ANNETGE PIETERS. Zij werd begraven op Dinsdag 8 November 1648, en in het Register der begrafenissea staat als haar man vermeld "HENDERIJCK HENDERIJKSZ, op Visserdijck naest den Bommelschen ,,toren". ANNETGE PIETERS liet haar man niet kinderloos achter. Den 20en Dec. 1629, ongeveer elf maanden na het huwelijk, liet HEINDRICK HEINDRICKSEN in de Gereformeerde kerk eenen zoon doopen, die PIETER werd genoemd. De moeder woonde deze plechtigheid niet bij, maar wel op 1 Sept. 163 den doop van den . tweeden zoon CIIPvISTOFFEL, op 23 Mei 1633 den doop van den derden zoon JOHANNES, die spoedig overleed, daar het kind, dat 2 5 F ebr. i 63 5 gedoopt werd, denzelfden naam kreeg, en beide ouders waren ook tegenwoordig den 2 i en Oct. 163 7, toen weder een zoon werd gedoopt, die HENDRICK heette. Van al deze kl1lderen was in 1657 PIETER alleen nog in leven, gelijk wij gezien hebben. De moeder van PIETER DE HOOGH was vroedvrouw, zoowel blijkens de inschrijving van den doop op 21I Oct. 1637, waar de ouders worden genoemd "HEINDERICK HEINDERICKSE, ANNETGE moer vroetvrou", als blijkens de aantee- kening van haar overlijden op 8 Nov. 1648. Haar eerste man, Mr. AERNOUT MOTE, was waarschijnlijk barbier of chirurgijn. De tweede vrouw van HENDRICK HENDRICKSE DE HOOGH is vermoedelijk eene goede kennis der eerste geweest; zij bekleedde ten minste hetzelfde emplooi, gelijk blijkt uit de aanteekening van haar overlijden op 14 November 1660. 176 Om tot onzen schilder terug te keeren, herinner ik aan hetgeen BREDIUS omtrent den tijd zijner geboorte heeft medegedeeld.