De verspreiding van Microvelia pygmaea in Nederland in relatie tot de inlaat van Maaswater (Heteroptera: )

J. G. M. Cuppen

CUPPEN, J. G. M., 1991. THE DISTRIBUTION OF MICROVELIA PYGMAEA IN THE NETHERLANDS IN RELATIONSHIP WITH THE INTAKE OF WATER FROM THE RIVER MEUSE (HETEROPTERA: VELII¬ DAE). - ENT. BER., AM ST. 51 (7): 90-93.

Abstract'. After its discovery in The Netherlands in 1935 Microvelia pygmaea was not recorded until 1983. Additional records suggest that the present distribution in the southeastern part of the country is related to the increased intake of water from the river Meuse in canals and streams for agricultural purposes. It seems likely that the species will further expand its range in the near future.

Vakgroep Natuurbeheer, sektie Aquatische Ecologie, Landbouwuniversiteit Wageningen, Ritzema Bosweg 32a, 6703 AZ Wageningen.

Inleiding

Oppervlaktewantsen van het genus Microvelia verspreiding beperkt tot het rivierengebied en Westwood zijn ongeveer 2 mm grote dieren, hoog- en laagveengebieden (Aukema, 1989). die voornamelijk op stilstaande wateren tussen De derde soort, Microvelia pygmaea (Du¬ emergente planten langs de waterkant leven. four), is voor 1983 slechts éénmaal verzameld Meestal bevinden de wantsjes zich binnen een op 14.ix. 1935 te Afferden (Limburg) door Re¬ zone van 50 cm vanaf de oever of in de directe claim (Reclaire, 1938; Reclaire, 1940) zonder omgeving van boven water uitstekende delen nadere beschrijving van de vindplaats. De ont¬ van planten, in het water gevallen boomtakken dekking van een aantal vindplaatsen in het of andere voorwerpen als steigers en boten. zuidoosten van Nederland, waarvan er enkele Slechts bij gevaar bewegen zij zich in grote vermeld werden in Aukema (1989) en Was- aantallen over het vrije wateroppervlak. Door scher & Cuppen (1991), vormt de aanleiding hun geringe grootte worden ze bij inventarisa¬ tot dit artikel. ties vaak over het hoofd gezien. Van het genus Microvelia zijn uit Nederland Recente waarnemingen drie soorten bekend (Nieser, 1982; Aukema, 1989), welke kunnen worden gedetermineerd De eerste recente waarneming van M. pyg¬ met de sleutel in Nieser (1982). Hierbij dient te maea betreft een apteer mannetje, dat verza¬ worden opgemerkt, dat de normaal ononder¬ meld werd op 30.ix.1983 op de Helenavaart broken rode band op het pronotum bij som¬ tussen Griendtsveen en Helenaveen in de ge¬ mige individuen van Microvelia pygmaea (Du¬ meente Deurne. Dit monsterpunt maakt deel four) wel eens smal onderbroken is. uit van een netwerk van 31 monsterpunten in Microvelia reticulata (Burmeister) is in Ne¬ kanalen in het natuurreservaat Mariapeel, derland een zeer algemene soort (Nieser, 1982), waar door de Landbouwuniversiteit sinds 1975 die uit alle provincies bekend is (Aukema, jaarlijks onderzoek wordt gedaan naar de re¬ 1989). Een tweede soort, Microvelia buenoi laties tussen waterkwaliteit, vegetatie en ma- umbricola Wróblewski (Savage, 1989), in de cro-evertebratenfauna. Na 1983 werd M. pyg¬ Nederlandse literatuur voor 1989 steeds ver¬ maea op hetzelfde monsterpunt verzameld op meld als Microvelia umbricola Wróblewski, is 26.ix. 1986 (9), 26.ix. 1987 (2 29.ix. 1988 {$ nog niet uit alle provincies bekend en in zijn en 9), 28.ix.1989 (77 <$<$, 75 99 en 22 nym- Ent. Ber., Amst. 51 (1991) 91 phen) en 26.ix.1990 (16 $$, 24 2$ en 4 nyrn- ten zuiden van Halte bij Griendtsveen. Dit phen). Aangezien alle monsters in hetzelfde kanaal verloopt parallel aan de Helenavaart en jaargetijde zijn genomen spelen klimatologi¬ staat hiermee op het inlaatpunt en op het uit- sche verschillen tussen de jaren waarschijnlijk laatpunt in verbinding. Nadien ving hij M. een belangrijke rol voor een verklaring van pygmaea nog op 22.ix.1989 (39 $$ en 46 22) deze abundantieverschillen. Na een aarzelend en 25.V. 1990 (

De verspreiding van M. pygmaea en de werd sinds 1975 op 31 monsterpunten in de inlaat van Maaswater Mariapeel routinematig onderzoek verricht, Het relatief grote aantal waarnemingen van M. waarbij M. pygmaea pas vanaf 1983 op één pygmaea in het zuidoosten van Nederland ge¬ monsterpunt regelmatig is waargenomen en durende de laatste jaren doet de vraag rijzen, pas in 1990 op meerdere punten. waar deze soort ’’opeens” vandaan komt. Vol¬ Een opvallend kenmerk van de Nederlandse gens Nieser (1982) bevindt Nederland zich juist vindplaatsen van M. pygmaea is dat het, met aan de noordelijke grens van het Europese uitzondering van het poeltje in de Groote verspreidingsgebied van M. pygmaea. Dethier Moost, één punt in de Mariapeel en de Run, & Bosmans (1979) meldden een vrouwtje van wateren betreft, die voor hun watervoorzie¬ M. pygmaea uit Mol (België), dichtbij de Ne¬ ning gedeeltelijk afhankelijk zijn van de inlaat derlandse grens. In de tachtiger jaren is M. van gebiedsvreemd water. Ten behoeve van de pygmaea van een groot aantal plaatsen in Bel¬ landbouw zijn in de zeventiger en tachtiger gië en met name de Belgische Kempen bekend jaren, na de normalisatie van de beken in de¬ geworden (Bosmans, 1985; Mercken, 1983). zelfde of voorafgaande periode en de daarmee Het is dan ook zeer waarschijnlijk dat de re¬ gepaard gaande daling van de grondwater¬ cente uitbreiding van M. pygmaea op het Ne¬ stand, vele nieuwe aanvoerleidingen aangelegd derlandse grondgebied een zelfde oorzaak kent en kanalen via inlaatpunten verbonden met de als die in België. vroegere afvoersystemen in de regio. Hierdoor Een mogelijke verklaring voor de nieuwe bestaan er voor de landbouw mogelijkheden in vondsten van M. pygmaea zou een toename in droge perioden oppervlaktewater te gebruiken de verzamelactiviteit kunnen zijn. Hiertegen om het land te beregenen. In deze voor de pleit echter dat ook vóór 1983 in deze regio watertoevoer gebruikte watergangen wordt in uitgebreid onderzoek aan macro-evertebraten de zomermaanden een relatief hoog waterpeil is verricht (Möller Pillot; 1971, Guppen, 1977; gehandhaafd door de aanvoer van water van Mol, 1986; J. Guppen, ongepubl.). Bovendien elders. In zuidoost Nederland betreft dit water Ent. Ber., Amst. 51 (1991) 93

uit de Maas, dat via het Albertkanaal, de Zuid- Dankwoord Willemsvaart en het Kempens Kanaal het Ne¬ De auteur dankt drs. A. Mol voor de informatie over de derlandse grondgebied bereikt. Hierna kan het waterhuishouding van de Run en drs. B. Aukema voor het water zich via het regionale aanvoersysteem beschikbaar stellen van zijn gegevens van M. pygmaea en over een groot gebied verspreiden. literatuur. De uitbreiding van het areaal van M. pyg- maea in Nederland, na een hieraan vooraf¬ Literatuur gaande toename in de Belgische Kempen, kan Aukema, B., 1989. Annotated checklist of - het beste verklaard worden vanuit deze toe¬ Heteroptera of The Netherlands. - Tijdschr. Ent. 132: name van de hoeveelheid ingelaten Maaswater 1-104. ten behoeve van de landbouw en de uitbreiding Bosmans, R., 1985. Distribution, actual state and alary van het aantal aanvoersystemen (de aanvoer- polymorphism of semi-aquatic water bugs (Hemiptera: Gerroidea) in East and West Flanders (Belgium). - leidingen langs de Geemebroekweg en de Kie- Bull. Annls Soc. r. beige Ent. 121: 213-232. vitsdijk zijn pas in de tachtiger jaren aange¬ Cuppen, H. P. J. J., 1977. Een hydrobiologisch onderzoek legd). Door zich passief op de stroom te laten naar de macrofauna en de hogere waterplanten van een meevoeren, met name tussen de afgemaaide aantal wateren in Noord-Limburg: 1-90. Doctoraalver- vegetatie tijdens de jaarlijkse schoning, zijn slag no. 53. Laboratorium voor Aquatische Oecologie, KUN, Nijmegen. grote gebieden in het zuidoosten van Neder¬ Dethier, M. & R. Bosmans, 1979. Les Hétéroptères aqua¬ land gedurende de laatste decennia toeganke¬ tiques de Belgique. - Bull. Annls Soc. r. belge Ent. 115: lijk geworden voor M. pygmaea. Hierbij moet 271-303. bedacht worden dat M. pygmaea kennelijk Mercken, L., 1983. Verspreiding en oecologie van water¬ en oppervlaktewantsen (Hemiptera: Heteroptera) in tolerant is ten aanzien van de relatief slechte noordoost Limburg: 1-84. Thesis, Rijksuniversiteit kwaliteit van het Maaswater, terwijl ook de Gent. veranderingen in de vegetatiestructuur van de Mol, A. W. M., 1986. Overzicht van hydrobiologische betreffende watergangen ten gevolge van de literatuur in Noord-Brabant. RIN-rapport 86/4: 1-356. hoge voedselrijkdom niet ongunstig lijken te Möller Pillot, H. K. M., 1971. Faunistische beoordeling van de verontreiniging in laaglandbeken: 1-286. Pillot- zijn. Standaardboekhandel, Tilburg. De waarnemingen van solitaire, macroptere Nieser, N., 1982. De Nederlandse water- en oppervlakte¬ exemplaren op een aantal monsterpunten wantsen (Heteroptera: Nepomorpha en Gerromor- duidt op een verdere verspreiding van M. pyg¬ pha). - Wet. Meded. K. ned. natuurh. Veren. 155: 1- 103. maea via de lucht naar wateren, die niet direct Reclaire, A., 1938. Verslag van de één-en-zeventigste beïnvloed worden door de inlaat van gebieds- wintervergadering der Nederlandsche Entomologische vreemd water. Het bereiken van de Groote Vereeniging. - Tijdschr. Ent. 81: 30-31. Moost, de Run, en één van de monsterpunten Reclaire, A., 1940. 3e Vervolg op de Naamlijst der in in de Mariapeel kan op deze wijze verlopen zijn Nederland en het omliggende gebied waargenomen wantsen (hemiptera-heteroptera). - Tijdschr. Ent. 83: of via dispersie over land. 103-119. Gezien het bovenstaande is de uitbreiding Savage, A. A., 1989. Adults of the British Aquatic Hemi¬ van het areaal van M. pygmaea goed te verkla¬ ptera Heteroptera: A key with ecological notes. - ren als gevolg van de inlaat van gebiedsvreemd Scient. Pubis Freshwat. biol. 50: 1-173. Wasscher, M. Th. & J. G. M. Cuppen, 1991. De laatste water in de regio. In de nabije toekomst kan M. Limburgse populatie van de Beekschaatsenrijder door pygmaea een algemene soort worden in het beheer bedreigd. - Natuurh. Maandbl. 80: 57-62. zuiden van Nederland en zelfs een verdere uit¬ breiding van het areaal in noordelijke richting tot aan het Rivierengebied is niet uit te sluiten. Geaccepteerd 5.iii. 1991