BESTEMMINGSPLAN

KRALINGSEVEER - SCHAARDIJK

december 2008

BESTEMMINGSPLAN

KRALINGSEVEER - SCHAARDIJK

Opgesteld door: dS+V Ruimtelijke Ordening, Bureau Bestemmingsplannen Vastgesteld d.d. 16-12-2008 Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR Goedgekeurd d.d. 30-03-2009 december 2008 Onherroepelijk d.d. 12 juni 2009

INHOUD

I Toelichting

II Voorschriften

III Bijlagen

IV Plankaarten (apart bijgevoegd)

I TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE TOELICHTING...... 9 1. Inleiding...... 11 1.1. Aanleiding tot het plan...... 11 1.2. Ligging en begrenzing plangebied...... 11 1.3. Bestemmingsplanprocedure...... 12 1.4. Gekozen planopzet...... 12 2. Beleid...... 13 2.1. Planologische en bestuurlijke randvoorwaarden...... 13 2.2. Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam, RR2020 (2005)...... 13 2.3. Regionaal Groen Structuur Plan (1996)...... 13 2.4. Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam, RPR2010 (2001)...... 13 2.5. Rotterdams MilieuPerspectief 2002-2007 (2002)...... 14 2.6. Havenplan 2020 (2004)...... 14 2.7. Waterplan 2 Rotterdam (2007)...... 14 2.8. Wijkvisie en Plan van Aanpak Kralingseveer...... 14 3. Gebiedstypering...... 15 3.1. Archeologie...... 15 3.2. Historie...... 17 3.3. Ligging in de stad...... 19 3.4. Ruimtelijke en functionele aspecten...... 19 4. Planbeschrijving...... 21 4.1. Uitgangspunten...... 21 4.2. Uitwerking...... 21 5. Water...... 23 5.1. Beleidskader Water...... 23 5.2. Samenwerking met de waterbeheerder...... 24 5.3. Huidige watersysteem...... 24 6. Milieu...... 27 6.1. Beleid...... 27 6.2. Milieuzonering...... 27 6.3. Geluid...... 29 6.4. Luchtkwaliteit...... 29 6.5. Bodem...... 30 6.6. Externe veiligheid...... 31 6.7. Natuur...... 32 6.8. Duurzaamheid en energie...... 33 7. Sociale veiligheid en leefbaarheid...... 35 8. Handhaven...... 37 9. Financiële uitvoerbaarheid...... 39 10. Maatschappelijke uitvoerbaarheid...... 41 10.1. Vooroverleg...... 41 10.2. Inspraak...... 47 10.3. Schriftelijke zienswijzen...... 47

Kralingseveer gezien vanuit het westen (circa 1995). Bron luchtfoto: Aeroview Op de voorgrond de A16 en de Van Brienenoordbrug

Noord-zuid luchtfoto van het plangebied met uiterst links de A16. Bron: Gemeentewerken, Aerodata 2004

1. Inleiding

1.1. Aanleiding tot het plan Aanleiding tot het maken van dit bestemmingsplan is een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Ambt Montfoort d.d. 14-03-1996), die consequenties heeft voor de verbindendheid van de Rotterdamse regeling voor het "landelijk gebied". In de bouwverordening was bepaald dat binnen het “landelijk gebied” niet mocht worden gebouwd. Door deze uitspraak kan deze regeling de rechterlijke toets niet langer doorstaan. Zij zal als onverbindend worden aangemerkt; er worden immers voorschriften omtrent de bestemming en de aard gegeven. Deze mogen alleen in een bestemmingsplan en niet in een bouwverordening worden opgenomen. Op 30 mei 1996 heeft de Gemeenteraad verklaard dat er een bestemmingsplan zal worden opgesteld voor het onderhavige gebied. Het gaat hier om het gebied aan de Schaardijk tussen de Van Brienenoordbrug en de IJsselmondselaan inclusief de noordelijke helft van de Nieuwe Maas en het industrieterrein Schaardijk met de betonmortelcentrale.

Het plangebied Kralingseveer – Schaardijk is gelegen nabij de Van Brienenoordbrug over de Nieuwe Maas

1.2. Ligging en begrenzing plangebied Het bestemmingsplan Kralingseveer-Schaardijk omvat het gebied dat voorheen viel onder de Rotterdamse bouwverordening, te weten het "landelijk gebied". Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan ligt het gebied tussen de Van Brienenoordbrug in het westen, de watergang gelegen in het verlengde van de Rivium 3e straat aan de noordzijde, de kern Kralingseveer en de gemeentegrens van Capelle aan den IJssel aan de oostzijde en de deelgemeente grens van IJsselmonde gelegen in de Nieuwe Maas.

11 1.3. Bestemmingsplanprocedure Het voorontwerp bestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk” heeft reeds van 28 april tot en met 25 mei 2000 ter inzage gelegen. De inspraakavond van 16 mei 2000 is gehouden in het kader van vooroverleg en inspraak ex. art. 10 Bro 1985. Naar aanleiding van opmerkingen van de Provinciale Planologische Commissie (zie paragraaf 10.1) in het kader van het overleg ex art. 10 Bro 1985 is het industrieterrein Schaardijk opgenomen in het bestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk”. Het opnemen van industrieterrein Schaardijk en de wijziging van de gemeentegrens met Capelle aan den IJssel ter hoogte van het Rivium in het ontwerp bestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk” hebben ertoe geleid dat de bestemmingsplanprocedure vertraagd is.

Vervolgens zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de beoogde woningbouwlocatie verder uitgekristalliseerd en wordt de locatie alsnog niet ontwikkeld.

1.4. Gekozen planopzet Het bestemmingsplan Kralingseveer-Schaardijk is een conserverend plan. Deze planvorm is sterk gericht op het gedetailleerd vastleggen van de huidige en wenselijk geachte situatie. In de voorontwerpfase was er nog sprake van een te ontwikkelen woonlocatie. De flexibiliteit voor deze locatie is niet meer nodig, omdat de ontwikkelingslocatie teruggetrokken is.

Enige flexibiliteit is nog wel nodig om tegemoet te komen aan de dynamiek op industrieterreinen. Als gevolg van bijvoorbeeld uitbreidingen of vernieuwde productieprocessen, bestaat er de behoefte aan enige mate van flexibiliteit. Om voldoende flexibiliteit in te bouwen is voor de bestemming bedrijven gekozen voor een globale bestemming. Er is geen gebruik gemaakt van een beschrijving in hoofdlijnen; alle voorwaarden waaraan getoetst zal worden zijn direct opgenomen in de voorschriften.

12 2. Beleid

2.1. Planologische en bestuurlijke randvoorwaarden Een aantal randvoorwaarden wordt gesteld door diverse stedelijke en regionale nota’s en plannen. Deze randvoorwaarden worden hierna kort samengevat. De deelgemeente heeft eveneens beleid op onderdelen vastgesteld. In de hierna volgende hoofdstukken zal waar nodig naar relevante beleidsstukken verwezen worden.

2.2. Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam, RR2020 (2005) Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam, in opdracht van de stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid- Holland, is een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het project mondt uit in een herzien Streekplan Rijnmond voor de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. Langs de rand van het bestemmingsplangebied ligt de (inter)nationale rijksweg A16, Het waterfront en de zone aan de Nieuwe Maas, inclusief het Rivium, zijn bestempeld als “stedelijke rivierzone”. De Schaardijk maakt onderdeel uit van de voorgestelde recreatieve hoofdstructuur.

2.3. Regionaal Groen Structuur Plan (1996) Het Regionaal Groen Structuur Plan (RGSP) geeft een visie op het regionale beleid ten aanzien van groen en recreatie weer. Het RGSP beschouwt de route van het DWL-terrein naar Capelle aan den IJssel, langs de Nieuwe Maas en Hollandse IJssel als een belangrijke recreatieve verbinding. Recreatieve ontwikkeling en groenontwikkeling van de dijk langs de Nieuwe Maas/Hollandse IJssel (als één van de “vingers” tussen Kralingse Bos/Stadskern en Hitland bij Nieuwerkerk aan den IJssel) moet bevorderd worden.

2.4. Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam, RPR2010 (2001) Sterke Stad en Wijken van Waarde zijn de twee belangrijke speerpunten in het integrale gemeentelijke beleid die door het RPR 2010 worden uitgewerkt. Ontwikkelingsvisies van deelgemeenten en bestemmingsplannen moeten in principe stroken met de inhoud van het RPR2010.

In het RPR 2010 zijn drie centrale ambities geformuleerd: Rotterdam als gevarieerde en aantrekkelijke stad, Rotterdam als centrum van de Zuidvleugel, Rotterdam als Europese stad met een wereldhaven.

De drie ambities zijn de toetsstenen voor vijf ‘sectorale structuurbeelden’: de recreatieve stad, de woonstad, de ondernemende stad, de mobiele stad en de blauwe stad. Voor deze vijf sectoren is vastgesteld wat voor 2010 de gewenste hoofdstructuur is, wat de belangrijkste projecten zijn en welke ruimteclaims daarmee gemoeid zijn.

Het RPR 2010 definieert een aantal strategische gebieden die zich bij uitstek ertoe lenen om daar verschillende ambities en wensen waar te maken. In het RPR 2010 zijn acht van zulke strategische gebieden vastgesteld: zes strategische wijkaanpakgebieden en twee stedelijke strategische gebieden. In die stedelijke strategische gebieden moeten elk van de drie eerder genoemde ambities worden waargemaakt. Behalve de strategische gebieden formuleert het RPR 2010 ook een tiental extra impulsen: grote strategische projecten waarvoor de gemeente Rotterdam hoofdverantwoordelijke is.

13 2.5. Rotterdams MilieuPerspectief 2002-2007 (2002) Het Rotterdams MilieuPerspectief 2002-2007 is in 2002 als perspectief door de gemeenteraad vastgesteld. Daarop is in het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam (2003) aangegeven op welke wijze de Rotterdamse sector milieu de komende jaren invulling geeft aan de collegeprioriteiten en tot welke concrete producten dit leidt. De prioriteiten zijn benoemd met de zeven Speerpunten Milieu.

2.6. Havenplan 2020 (2004) Met het Havenplan 2020 (vastgesteld door de gemeenteraad 16 september 2004) geeft de gemeente Rotterdam haar visie op de gewenste ontwikkeling van de haven van Rotterdam. Doelstellingen voor de toekomst van de Rotterdamse haven zijn het versterken van de internationale concurrentiepositie van het haven- en industriecomplex(HIC), het versterken van de economische positie van stad en regio en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en woon- en leefmilieu van de regio. Voor het plangebied Kralingseveer worden geen concrete uitspraken gedaan over de rivieroevers nabij Kralingseveer.

2.7. Waterplan 2 Rotterdam (2007) Het Waterplan 2 Rotterdam is op 18 september 2007 door de gemeenteraad vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad.

2.8. Wijkvisie en Plan van Aanpak Kralingseveer In de Wijkvisie en Plan van Aanpak Kralingseveer worden geen concrete uitspraken gedaan over het bestemmingsplangebied, maar er wordt wel gewezen op de belangen van de zittende bedrijvigheid.

14 3. Gebiedstypering

3.1. Archeologie Beleidskader Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem, (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is, (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden.

De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een voorlopig vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Het bovenstaande sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het “Verdrag van Malta” is ontwikkeld. Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid- Holland.

Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen.

Bewoningsgeschiedenis Over de premiddeleeuwse bewoningsgeschiedenis van Kralingseveer is weinig bekend. Vondsten uit de omgeving (Capelle aan den IJssel) en van gebieden met een vergelijkbare bodemkundige gesteldheid (kom- en oeverafzettingen van Gorkum/Tiel op/met veen) tonen aan dat binnen het binnendijks gedeelte van het bestemmingsplangebied in principe bewoningssporen uit deze tijd te verwachten zijn. Daarbij kan gedacht worden aan bewoningssporen uit de IJzertijd (800 voor Christus tot begin jaartelling) en de Romeinse Tijd (begin jaartelling – 350 na Christus). Vindplaatsen ontbreken evenwel in dit gebied.

De nederzetting Kralingseveer heeft zicht ontwikkeld nabij en ontleent haar naam aan het veer van naar IJsselmonde (afb. 1). Reeds in 1333 is sprake van het veer van Kralingen. Het veer en de nabijgelegen bebouwing zijn waarschijnlijk echter nog van oudere datum. De bebouwing van Kralingseveer bevond zich op en langs de rivierdijk, die in de 13e eeuw is aangelegd.

Archeologische potentie De locatie van de haven van Kralingen (afb. 2, aanduiding B) en de rivierdijk (afb. 2, aanduiding A) bevinden zich binnen het bestemmingsplangebied. Aan en in de haven, alsmede in de dijk en in een strook grond van 25 meter aan de noordzijde ervan, met huiserven van de langs de dijk gelegen bebouwing, kunnen bewoningssporen of andere sporen vanaf de 13de eeuw verwacht worden.

Aanbevelingen Voor het tracé van de rivierdijk en de strook grond met mogelijke bewoningssporen vanaf de 13de eeuw (gebied A op de plankaart) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste voor bouw- respectieveleijk graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 100 m2 en die tevens dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld. Voor het gebied van het oude haventje (gebied B op de plankaart) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste voor bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlak groter dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 0 meter NAP. Voor de rest van het plangebied, uitgezonderd het water, (gebied C op de plankaart) geldt een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningvereiste voor bouw- respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlak van meer dan 200 m2 en die tevens dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld.

15

Afb. 1 Bestemmingsplan Kralingseveer – Schaardijk geprojecteerd op de oudste topografische kaart ca. 1850

Afb. 2 Plangebied Kralingseveer - Schaardijk, met het terrein van het oude haventje (B), de rivierdijk en de strook met mogelijke bewoningssporen vanaf de 13e eeuw (A). Gebied (C) betreft de rest van het plangebied, uitgezonderd het water

16 3.2. Historie Het dorp Kralingseveer is één van de oudste kernen binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam. Al zeker sinds 1333 bestaat er hier een veer naar IJsselmonde, dat vroeger een belangrijke schakel vormde in de route Holland-Zeeland. In het begin van de 15e eeuw bestond er ook een veer van de Schielandse Hoge Zeedijk naar . In 1417 echter wisten de eigenaren van het Kralingse veer deze concurrent te verbieden, zodat zij weer het monopolie terugkregen. In 1599 werd het Katendrechtse veer weer genoemd en bleef het bestaan tot de metro in 1968 in gebruik werd genomen. Het Kralingse veer bleef tot laat in de negentiger jaren in gebruik.

Het Kralingse veer anno 1750, op de achtergrond Slot IJsselmonde dat in 1900 gesloopt is

In de loop der eeuwen ontwikkelde zich een lintvormig dorp langs de dijk bij de aanlegplaats van het veer. Dit dorp was met een kaarsrechte weg (de IJsselmondselaan), dwars op de Schaardijk verbonden met de 's-Gravenweg. Naast de bedrijvigheid rond het veer kwam er in de negentiende eeuw een belangrijke bron van inkomsten bij: de zalmvisserij. De vissen werden hier in de visafslag verhandeld. Na het topjaar 1885, toen er 100.000 stuks zalm werden verhandeld, verminderden de vangsten sterk en verdween ook langzamerhand de zalmindustrie. Nog lange tijd bleef een dagje Kralingseveer voor Rotterdammers een geliefd uitstapje, omdat men in de diverse uitspanningen prima zalm voorgeschoteld kreeg. Eén van de bekendste uitspanningen was paviljoen Zalmhuis, een gebouw op palen aan de buitenzijde van de dijk, met een dakterras dat een zeer fraai uitzicht bood over de rivieren, die op deze plaats samen komen. Recent is het Zalmhuis herbouwd aan de Schaardijk in Capelle a/d IJssel.

Structuur van het plangebied en omgeving

17

Karakteristieken van het plangebied in heden en verleden (boven rond 1900 en 1968, onder beide 2005)

Vanaf het begin van de twintigste eeuw kwamen er in Kralingseveer ook een aantal fabrieken en andere bedrijven, vooral in de buitendijkse gebieden. Een aantal daarvan is inmiddels alweer gesloopt. Langs de rivier staan nu nog een scheepswerf en een zand- en grindoverslagbedrijf met betonmortelcentrale. Als gevolg van de komst van deze bedrijven ontwikkelde zich ook binnendijks een flinke uitbreiding van het dorp. Eerst werden er huizen, een kerk en een school langs de IJsselmondselaan gebouwd, later werden er ook andere straten aangelegd. De oorspronkelijke kavel- en slotenstructuur, evenwijdig aan de IJsselmondselaan, is hier nog zeer duidelijk te herkennen. De kern van het dorp bleef echter het gedeelte van de rivierdijk.

Ten behoeve van de dijkverhogingen werden halverwege de zestiger jaren van de 20ste eeuw vrijwel alle huizen op de dijk gesloopt, waarmee het dorp dus haar oorspronkelijke kern verloor. Slechts enkele huizen bij het terrein van de zand- en grindhandel bleven staan. Door deze ingreep verloor het dorp ook de relatie met de rivier, die altijd als vanzelfsprekend aanwezig was geweest. Het begin van de IJsselmondselaan biedt nog wel een mooi uitzicht over het water, maar vormt geen integraal deel meer van het dorp.

Een andere belangrijke relatie was die met Kralingen, welke oorspronkelijk zelfs de bestaansvoorwaarde voor het dorp was. Deze relatie is in de 19e eeuw onderbroken door de aanleg van een spoorweg die later, na de opheffing in 1953, werd vervangen door een provinciale weg, de Abram van Rijckevorselweg.

Door de aanleg van de metro/sneltram werd de verbinding definitief verbroken. Slechts één fietstunneltje, enkele meters verderop, verbindt Kralingen nog met Kralingseveer. Andere ingrijpende veranderingen in het omringende landschap zijn de aanleg van Rijksweg 16 met de Van Brienenoordbrug, een opspuitterrein voor havenslib ten westen van Kralingseveer, waardoor een metershoog niveauverschil in het landschap is ontstaan, en de aanleg van woonwijken en bedrijfsterreinen ten oosten en aan de Nieuwe Maas, die verkeersoverlast veroorzaken op de IJssel- mondselaan. De ontwikkelingen in en rond Kralingseveer hebben ertoe geleid dat in de periode 1965- 1983 het woningbestand is teruggelopen van 788 tot 591 en het inwonertal zelfs bijna is gehalveerd van 2986 naar 1555. Gelukkig zijn er de afgelopen jaren ook positieve ontwikkelingen waar te nemen. In het gebied rondom de Damhertstraat zijn 49 nieuwe woningen gebouwd en aan de westzijde van de IJsselmondselaan zijn 62 eengezinswoningen en 34 appartementen gebouwd. De IJsselmondselaan heeft nu aan twee zijden bebouwing gekregen.

18 3.3. Ligging in de stad Het bestemmingsplangebied ligt in het oosten van de regio Rotterdam. Het ligt ingeklemd tussen de rivier de Nieuwe Maas, het werkgelegenheidsgebied Rivium (Capelle aan den IJssel) met de rioolwaterzuivering, de kern Kralingseveer, het woongebied Capelle-West met langs de rivier industrie, en de Van Brienenoordbrug. Het betreft een gebied aan de rand van de stad aan de rivier, dat als het ware op het snijvlak ligt van rivier en land, van werkgelegenheid en wonen.

Het plangebied betreft daarom een wat merkwaardig gelegen restgebied c.q. overgangsgebied tussen het zuidelijk deel van het dorp Kralingseveer, het Rivium en de Nieuwe Maas.

In het oostelijk deel van het plangebied ligt, buitendijks gelegen, een bedrijven- c.q. industriezone met het bedrijf A. van der Velden’s Grint- en Zandhandel BV en A. van der Velden’s Mortelbedrijf BV (verder samen de betonmortelcentrale genoemd). Tussen de oostzijde van het bedrijvenpark Rivium en het dorp Kralingseveer ligt een groene "bufferzone", die bestaat uit een volkstuinencomplex in het noordelijk deel, een bos voor houtproductie en een parkdeel in het midden en in het zuiden een gebied met diverse losse opstallen te midden van groen. Dit zijn rudimenten van het oude dorp Kralingseveer dat vroeger "over de dijk" zijn centrum aan het water had. Dit laatste onderdeel valt binnen de grenzen van het plangebied. Van belang is verder dat de Schaardijk die langs het water loopt, onderdeel is van een belangrijke en nog verder te ontwikkelen recreatieve route langs de Hollandse IJssel richting Gouda.

Uit bovenstaande blijkt dat de voornaamste karakteristiek van het betreffende plangebied de bijzondere ligging op het snijpunt van zeer uiteenlopende functies en sferen betreft.

3.4. Ruimtelijke en functionele aspecten Drie zowel ruimtelijke als functionele sferen kunnen worden onderscheiden, die elkaar in het bestemmingsplangebied raken: - de rivier, het buitendijks gelegen gebied waar de grote schaal overheerst en waar de rivieroevers deels door de industrie worden ingenomen; - het Rivium, het bedrijvenpark met grootschalige bedrijfspanden, waar de werkgelegenheidsfunctie het belangrijkst is; - Kralingseveer, in deze kern vindt men bovenal de functie wonen. De gebouwen zijn kleinschalig. De woonhuizen zijn nauwelijks hoger dan 10 meter.

In het bestemmingsplangebied zelf liggen zes woningen ten noorden, onder aan de Schaardijk. De woning/boerderij die tegen het bedrijvenpark Rivium aan ligt, heeft een historische waarde.

Even verderop aan de Schaardijk (huisnr. 434) staat een grote witte villa. De villa heeft een woonbestemming. Ter plaatse van het oude haventje aan de Nieuwe Maas ligt buitendijks de betonmortelcentrale. Dit bedrijf wordt bestempeld als een inrichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Wat dit voor consequenties heeft, wordt beschreven in het hoofdstuk Milieu. Op het bedrijfsterrein van de betonmortelcentrale staan verschillende silo’s en is ook een kantoor en laboratorium te vinden.

Ten westen van de witte villa ligt onder de grond een aantal pijpleidingen van de rioolwaterzuivering die in het bedrijvenpark Rivium is gelegen. Deze pijpleidingen die de Schaardijk kruisen, staan in verbinding met de Nieuwe Maas. Op het grondgebied van Capelle aan den IJssel ligt aan de Schaardijk het herbouwde Zalmhuis. Dit art-nouveau horecapaviljoen is in 2002 weer in gebruik genomen. Het gebouw ligt naast nog twee nieuwe paviljoens tussen vier nieuwe kantoorgebouwen op het bedrijvenpark van Rivium-Zuid. De opmerkelijk schijfvormige kantoorgebouwen hebben een hoogte van 28 tot 39 meter.

Tussen de zes woningen en het bedrijvenpark Rivium ligt buiten het plangebied een gemaal, dat de waterhuishouding in het achterland verzorgt. Tussen gemaal en rivier, op het grondgebied van Capelle aan den IJssel, ligt ook een aantal ondergrondse leidingen. Dit gebied wordt nu tijdelijk gebruikt door een hondenvereniging.

19 De Schaardijk en IJsselmondselaan werden veelvuldig gebruikt door vrachtverkeer ten behoeve van de bedrijvigheid langs de rivier. Vooral het vele vrachtverkeer door de woonkern Kralingseveer leverde gevaarlijke situaties op. Om de IJsselmondselaan te ontlasten van zwaar vrachtverkeer is een alterna- tieve route aangelegd die het verkeer vanaf de Schaardijk verbindt met de centrale noord-zuid ontsluitingsweg van het Riviumpark richting Abram van Rijckevorselweg (richting Rijksweg 16). De IJsselmondselaan is vervolgens opnieuw ingericht.

Kantoren Rivium – Zuid, het herbouwde Zalmhuis en op de achtergrond de betonmortelcentrale

20 4. Planbeschrijving

4.1. Uitgangspunten Naar aanleiding van de voorgaande hoofdstukken zijn in het bestemmingsplan de volgende uitgangspunten gehanteerd: 1. handhaving en versterking van het karakter van de dijk en de ligging in zijn omgeving; 2. versterken van de groen-recreatieve bestemming van de Schaardijk. Dat houdt tevens in dat de Schaardijk tussen de Van Brienenoordbrug en de aansluiting op de Nijverheidsstraat de bestemming "verblijfsgebied" krijgt; 3. handhaving c.q. conservering van de witte villa aan Schaardijk 434 en de monumentale woonboerderij Schaardijk 482 (rijksmonument).

4.2. Uitwerking In het voorontwerp van dit bestemmingsplan was nog sprake van de ontwikkeling van een woningbouwlocatie ter hoogte van de zuid-entree van het huidige dorp Kralingseveer aan de IJsselmondselaan. Om milieutechnische en financiële redenen is echter afgezien van woningbouwontwikkeling op deze locatie. De locatie ondervond te veel beperkingen als gevolg van de waterkering en als gevolg van het bedrijfsterrein aan de overzijde van de dijk. De locatie heeft vervolgens de bestemming waterkering, groen en verblijfsgebied gekregen.

Het is de bedoeling de monumentale (woon)boerderij, het rijksmonument, te handhaven vanwege het beeldbepalende karakter. De witte villa aan Schaardijk 434 wordt gehandhaafd en behoudt de woonbestemming. De locatie van de villa, met het braakliggende terrein eromheen, is op dit moment wel onderdeel van studie. De studie is nog niet voldoende gevorderd om als ontwikkeling mee te nemen in het ontwerp bestemmingsplan. De betonmortelcentrale wordt op de huidige locatie gehandhaafd.

Voor het plangebied worden geen nieuwe bouwmogelijkheden voorgesteld.

De planontwikkeling voor Rivium-Zuid, de ontwikkeling van de vier kantoorgebouwen en drie paviljoens is afgestemd op de zone langs de rivier c.q. de Schaardijk en is inmiddels gerealiseerd. Vanaf de waterlijn wordt een ongeveer 50 meter brede zone bestemd tot "Waterkering". De dijk blijft uiteraard gehandhaafd. Vanwege de reeds genoemde recreatieve functie die de Schaardijk kan vervullen, is het de bedoeling deze zone een zo groen mogelijk aanzien te geven.

21

Het gemaal met op de achtergrond de silo’s van de betonmortelcentrale

22 5. Water

5.1. Beleidskader Water Rijksbeleid Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke cultuurhistorische waarden.

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijk- heden van gemeenten, waterschappen, zowel qua inhoud als qua financiering, beschreven en is een werknorm voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied) vastgelegd.

Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Provinciaal beleid Het beleid van de Provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 - 2010. Het plan is 28 juni 2006 vastgesteld. In het plan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de Provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden - bergen - afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden - scheiden - zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer.

Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: - Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk. - Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig. - Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen.

23 Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

5.2. Samenwerking met de waterbeheerder De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke, procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van het oppervlaktewater in het plangebied Kralingseveer Schaardijk is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.

5.3. Huidige watersysteem De waterkwaliteit in Rotterdam is over het algemeen matig tot slecht en mede afhankelijk van externe bronnen, zoals de Nieuwe Maas en boezemwateren als de Schie en de Rotte. Binnen het stedelijk gebied zijn er periodes met plaatselijke watertekorten of wateroverlast of relatief veel riooloverstorten. In sommige delen van de stad is te weinig oppervlaktewater.

Ook is er weinig ruimte beschikbaar voor de oevers. Watergangen zijn vaak eenzijdig ingericht en er is een flinke achterstand in het baggeren.

Om de geconstateerde problemen effectief te kunnen aanpakken wordt een ruimtelijke strategie aanbevolen, die is gericht op het opsplitsen van het watersysteem van Rotterdam in afwatersystemen en spaarwatersystemen. In spaarwatersystemen wordt zoveel mogelijk gebiedseigen water vastgehouden; er wordt gestreefd naar een relatief hoge waterkwaliteit en stedelijke functies kunnen optimaal profiteren van het water (qua gebruik en beleving).

Het watersysteem van Rotterdam kan op korte of middellange termijn nooit geheel zelfvoorzienend worden. Naast spaarwatersystemen blijft een netwerk nodig voor het aan- en afvoeren van water, een netwerk dat voldoet aan de basiskwaliteit: de zogenaamde afwatersystemen. De Nieuwe Maas en de Hollandsche IJssel, die voor een klein deel in het onderhavige bestemmingsplangebied vallen, maken beide onderdeel uit van het afwatersysteem.

Waterkeringen, watersystemen en waterketen Waterkeringen: Onder het begrip waterkeringen wordt verstaan de ruimtelijke structuur die als functie het keren van water heeft. Watersysteem: Onder het begrip watersysteem wordt verstaan de waterkwantiteit en waterkwaliteit voor zover het betrekking heeft op het oppervlaktewater binnen het gebied. Waterketen: Onder het begrip waterketen wordt in dit kader verstaan het verzamelen, transporteren en zuiveren van afvalwater en afstromend regenwater van verhard oppervlak. Lozingen vanuit de waterketen op het oppervlaktewater, via bijvoorbeeld (nood-)uitlaten en overstorten, beïnvloeden de waterkwaliteit van het watersysteem.

Waterkeringen Door het plangebied loopt een waterkering, de Schaardijk. Het bedrijfsterrein ligt buitendijks. De aspecten op het gebied van de waterkeringszorg hebben een grote betrokkenheid met het plangebied. Met betrekking tot de waterkeringen is op dit moment geen verandering te verwachten. De huidige situatie zal als gevolg van het bestemmingsplan niet worden gewijzigd.

Watersysteem Het water ten noorden van de monumentale boerderij is een afvoerende hoofdwatergang. Het waterkwantiteitsbeheer in het plangebied wordt uitgevoerd door de gemeente Rotterdam. De waterkwaliteit in het gehele beheersgebied van Schieland en de Krimpenerwaard wordt via verschillende bemonsteringspunten bepaald.

24 Het waterkwantiteitsbeheer zal in de toekomst worden uitgevoerd door het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Een verslechtering van de huidige kwaliteit van het oppervlaktewater is niet gewenst. Er wordt, onder meer met het oog op de doelstelling van duurzame waterhuishouding, gestreefd naar verbetering van de waterkwaliteit. Het streven is erop gericht nadelige effecten voor de waterkwaliteit/waterbodems vanwege planologische ontwikkelingen in het plangebied te voorkomen.

Keurstroken bij hoofd- en boezemwatergangen Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen resp. boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen. De bedoelde strook is op de plankaart aangegeven. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.

Waterketen Ten westen van de witte villa ligt onder de grond een aantal pijpleidingen van de rioolwaterzuivering die in het bedrijvenpark Rivium is gelegen. Deze leidingen die de Schaardijk kruisen, staan in verbinding met de Nieuwe Maas. Tussen de zes woningen en het bedrijvenpark Rivium ligt buiten het plangebied een gemaal, dat de waterhuishouding in het achterland verzorgt. Tussen gemaal en rivier ligt ook een aantal ondergrondse leidingen.

25

26 6. Milieu

6.1. Beleid Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen.

De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten: 1) Beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving. 2) Richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau. 3) Veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit. 4) Waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningvergeving en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden. 5) Het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen. 6) Veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn. 7) De eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen.

In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.

6.2. Milieuzonering De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren ’50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren ’70 werkt de gemeente met de Rotterdamse ‘Staat van Inrichtingen’. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren ’90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering).

De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieu-aspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar ‘afstandswaarden’ gegeven.De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.

27

De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder.

De VNG-bedrijvenlijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten: ‘rustige woonwijk’; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2; ‘gemengde wijk’; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3; ‘industriegebied I’; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4; ‘industriegebied II’; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5; ‘industriegebied III’; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6.

Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijven en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met ‘gemengde wijk’. Dit houdt in dat ook hier bedrijven toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3 (zie lijst bedrijfsactiviteiten).

Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als ‘gemengde wijk’. Dit houdt in dat binnen het plangebied activiteiten in de milieucategorieën tot en met 3 zijn toegestaan.

De gronden op bedrijventerrein Rivium zijn op dit moment geheel uitgegeven (grondgebied Capelle aan den IJssel). Op dit bedrijventerrein zijn uitsluitend activiteiten in categorie 1 tot en met 3 gevestigd. De in de lijst aangegeven afstanden hebben betrekking op de minimale afstand tussen een rustige woonwijk en het betreffende bedrijf.

De woonboerderij aan de Schaardijk 482 dient op dit moment als referentiepunt voor vergunningplichtige inrichtingen. Bij verlening van de milieuvergunningen aan bedrijven op bedrijventerrein Rivium, wordt rekening gehouden met de minimale afstanden die tot deze woning moeten worden aangehouden.

Voor de hobbyboerderij v. Buren aan de Schaardijk 498 is door DCMR vastgesteld dat op deze locatie sprake is van hobbyveehouderij met een kleine hoeveelheid konijnen en pluimvee. De grenzen van de activiteit zijn bevestigd in een brief aan de eigenaar. Er is geen bestaande vergunning aanwezig en er is geen nieuwe vergunningsplicht in het kader van de Wet milieubeheer.

Het bedrijfsterrein aan de Schaardijk wordt gebruikt door de betonmortelcentrale Van der Velden. Het bedrijf heeft op de locatie een maatbestemming gekregen. Conform het huidige gebruik zijn bedrijfsactiviteiten toegestaan, waarbij rekening is gehouden met bijvoorbeeld stofbeperkende maatregelen. Dit is in de milieuvergunning uit 1998 geregeld. Daarnaast zijn op het bedrijfsterrein uitsluitend bedrijven in categorie 1 tot en met 3 toegestaan.

De werf Smits ligt op het grondgebied van Capelle aan den IJssel en gebruikt een deel van de voormalige IJsselwerf aan de IJsseldijk 97. Het betreft een afbouwwerf voor binnenvaartschepen (> 25 m). De grove ruwbouw vindt in het buitenland plaats. Smits gebruikt thans de vergunning van de IJsselwerf en heeft noodzakelijkerwijs een revisievergunning aangevraagd. De vergunning van de IJsselwerf is niet ingetrokken en DCMR zal binnenkort nieuwe geluidsvoorschriften opstellen die passen binnen de geluidszonering van het gezoneerd industrieterrein. Stof en veiligheid zijn bij de werf van Smits geen knelpunt. De werf is gelegen afgeschermd achter andere bedrijfspanden aan de zuidkant langs het water van de Hollandse IJssel. Verder is deze locatie ook behoorlijk afgeschermd van woonbebouwing in Kralingseveer en Capelle aan den IJssel door de hoge IJsseldijk.

28 6.3. Geluid Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies.

6.3.1. Wegverkeer Als in een zone langs een weg nieuwe situaties mogelijk worden gemaakt, dan moet een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken, het stedelijk gebied en de maximum snelheid. In het akoestisch onderzoek kunnen wegen waar een snelheid van maximaal 30 km/u geldt buiten beschouwing blijven. In de onderstaande tabel is de zonebreedte aangegeven.

Breedte geluidszones langs wegen Soort gebied Stedelijk gebied Buitenstedelijk gebied Aantal rijstroken 1 of 2 3 of meer 1 of 2 3 of 4 5 of meer Zonebreedte 200 meter 350 meter 250 meter 400 meter 600 meter

In nieuwe situaties is de voorkeursgrenswaarde aan de gevel 48 dB. Het college van Burgemeester en Wethouders hebben volgens artikel 83 van de Wet geluidhinder de bevoegdheid om een hogere waarde vast te leggen. De onderbouwing van dit voornemen, het ontwerpbesluit, wordt tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Direct ten westen van het bestemmingsplangebied ligt de Rijksweg 16. Deze autosnelweg levert geluidhinder op: binnen een zone van 600 meter van de autosnelweg dient een apart akoestisch onderzoek plaats te vinden om te onderzoeken of ontwikkeling van geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk is. Dit bestemmingsplan voorziet niet in realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

6.3.2. Industrielawaai Een deel van het bestemmingsplangebied ligt in de vastgestelde Industriezone "Stormpolder/-IJssel- dijk/Nijverheidsstraat". De betonmortelcentrale is een inrichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder. Een groot deel van de Schaardijk ligt binnen de contour van 50 dB(A). De woonbebouwing aan de Schaardijk en de eerste woonbebouwing langs de IJsselmondselaan valt binnen die contour (zie plankaart). Het plan voorziet niet in realisatie van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen.

6.3.3. Conclusie Het plan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk. Een akoestisch onderzoek en toetsing aan de Wet geluidhinder kan derhalve achterwege blijven.

6.4. Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald.

29 Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Waarschijnlijk kan het NSL in het voorjaar van 2009 in werking treden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Als het NSL in werking is getreden, ligt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Tot die tijd geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen die niet meer dan 1% van de grenswaarde bijdragen aan de luchtvervuiling niet in betekenende mate bijdragen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld.

Plangebied Kralingseveer - Schaardijk Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Derhalve kan gesteld worden dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Op grond daarvan behoeft voor dit bestemmingsplan geen verdere beschouwing van de luchtkwaliteit plaats te vinden.

Luchtkwaliteit rioolwaterzuivering In verband met de vergunningaanvraag voor de uitbreiding van de Afval Water Zuiverings Installatie (AWZI) aan de Schaardijk 300, is in 1997 onderzoek gedaan naar de geuremissies van de AWZI. Uit dit onderzoek blijkt dat de geuremissieconcentratie de grenswaarde van 1 ge/m3 als 98 percentiel ter hoogte van de in het voorontwerp nog geprojecteerde woningbouwlocatie niet wordt overschreden. De locatie is inmiddels teruggetrokken als ontwikkellocatie. De contour van de AWZI waarbinnen geen nieuwe gevoelige objecten mogelijk zijn ligt buiten het plangebied.

6.5. Bodem Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids- verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”.

Plangebied In 2000 is de Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Met betrekking tot de staat van de bodemkwaliteit zijn gegevens verzameld ten aanzien van de in het voorontwerp geprojecteerde bouwlocatie op de kop van de IJsselmondselaan. In het bodeminformatie- systeem Rotterdam is geen, reeds gedaan bodemonderzoek ter plaatse bekend. Bij de DCMR is geen ondergrondse tank geregistreerd die een eventuele verontreiniging kan veroorzaken.

30 Verontreiniging ter plekke als gevolg van de in het noordwesten opgespoten havenslib ligt niet voor de hand. De ervaring leert dat deze verontreinigingen niet mobiel zijn.

6.6. Externe veiligheid Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6 risicocontour een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. In artikel 1 van de voorschriften is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn.

In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico komt overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.

6.6.1. Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de A16 vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Risicoatlas wegtransport gevaarlijke stoffen, die in opdracht van het ministerie van Verkeer en Waterstaat is opgesteld door Adviesgroep AVIV bv, zijn indicatieve berekeningen gedaan naar externe veiligheid langs Rijkswegen en provinciale wegen waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (de Risicoatlas is van maart 2003). Uit de Risicoatlas blijkt dat bij de A16 tussen het Terbregseplein en het knooppunt Ridderkerk de 10-6 plaatsgebonden risicocontour op circa 60 meter vanaf de as van de weg ligt. De contour valt nog juist binnen het plangebied en is op de plankaart aangegeven. Er liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour in het plangebied. De 10-8 plaatsgebonden risicocontour ligt bij dit wegtracé op circa 260 meter vanaf de as van de weg. Dit is het invloedsgebied voor groepsrisico. Nieuw ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de oriënterende waarde. Op basis van de circulaire normering vervoer gevaarlijke stoffen dient een toename van het groepsrisico verantwoord te worden. Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen binnen de 10-8 plaatsgebonden risicocontour.

6.6.2. Transport gevaarlijke stoffen over water De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader “Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas” vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico’s van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden. Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone; dit is in Rotterdam vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Voor binnenvaartschepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter; dit gebied loopt vanaf raainummer 1004 (ingang Schiehaven) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven.

Het bestemmingsplan Kralingseveer - Schaardijk ligt aan de Nieuwe Maas nabij raainummer 995. Langs het gebied varen binnenvaartschepen. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 25 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw binnen 40 meter van de oever geldt een motivatieplicht.

31 6.6.3. Leidingen In het plangebied liggen geen relevante hogedruk aardgasleidingen of leidingen voor gevaarlijke stoffen.

6.6.4. LPG-tankstations en andere BEVI-bedrijven Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt, is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: - als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour); - bij een doorzet tot 1500 m3 LPG per jaar geldt een veiligheidscontour op 110 meter rondom het vulpunt; - bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend.

Het LPG-tankstation aan de Abram van Rijckevorselweg 6-8 in Capelle aan den IJssel heeft een doorzet van ten hoogste 1000 m3. Deze doorzet is nog niet officieel vastgelegd in de vergunning, maar omdat de afstand van het vulpunt tot het plangebied ruim 400 meter bedraagt is er geen knelpunt in relatie tot het plaatsgebonden risico of tot het groepsrisico.

Een mogelijke ander relevant bedrijf betreft het gasflessen-vulstation van firma Erdo BV op het adres Kompasstraat 6 in Capelle aan den IJssel. Een rapport met kwantitatieve risicoanalyse (QRA) heeft uitgewezen dat de grootste contour 40 meter betreft. Deze contour heeft betrekking op het vulstation/punt zelf. Er is geen knelpunt voor het plangebied.

6.7. Natuur De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen: categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd; categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden. categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig.

Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de ‘uitgebreide toets’. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan.

32 Plangebied Kralingseveer-Schaardijk Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Vogelrichtlijn- of Habitatrichtlijngebied van de EU en is geen Stiltegebied Natuur (Prov. Zuid-Holland, 2004). Het water van de Nieuwe Maas heeft in de Provinciaal Ecologische Hoofdstructuur (Prov. Zuid- Holland, 2004) de status “overig water”. Dit betekent dat het gaat om “water” met een andere functie dan natuur- of recreatiegebieden, maar wel van belang voor natuur en recreatie. Het water is in dit geval van belang als verbinding tussen verschillende gebieden.

In verband met het beheerkarakter van het bestemmingsplan zijn geen nadere onderzoeken gedaan met betrekking tot flora en fauna.

6.8. Duurzaamheid en energie Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met duurzaam bouwenprincipes en de energieprestatie eisen.

6.8.1. Duurzaam bouwen Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document ‘De Rotterdamse Woningkwaliteit’ (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. Het RWK is vrijblijvend te gebruiken.

Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Kralingseveer - Schaardijk: Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terechtkomen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden. Zie hoofdstuk 5. Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten. Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is. Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet. Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen. Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

6.8.2. Energie Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam er op gericht zoveel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx).

Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter.

Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning).

33

34 7. Sociale veiligheid en leefbaarheid

Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiek-ruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto’s en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan Kralingseveer – Schaardijk is conserverend van aard en hierin worden geen grote functionele wijzigingen voorgesteld. Er bestaan weinig mogelijkheden om bovenstaande aspecten door middel van fysiek-ruimtelijke ingrepen te verbeteren.

Het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid in het plangebied zal daarom vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het wel mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van ondergrondse afvalcontainers.

35

36 8. Handhaven

Bedrijfs-, haven- en industrieterreinen zijn over het algemeen zeer zichtbaar. Ook in het buitengebied zal de bestaande illegale bebouwing bijna altijd opvallen. Maar het valt niet mee om illegaal gebruik te inventariseren, door de aard en de diversiteit van de activiteiten die in deze gebieden plaatsvinden. Niet alleen is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een terrein afspeelt, maar het constateren of dit gebruik illegaal is, vergt een grote deskundigheid die niet altijd terstond aanwezig is. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat.

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van naburige gebruikers en bewoners. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

37

38 9. Financiële uitvoerbaarheid

In dit conserverende bestemmingsplan worden geen nieuwe bestemmingen mogelijk gemaakt. Er zijn dan ook geen financiële consequenties.

Zuidelijke entree van de kern Kralingseveer: IJsselmondselaan

39

40 10. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1. Vooroverleg In het kader van het overleg ex artikel 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Kralingseveer Schaardijk toegezonden aan:

1. Provinciale Planologische Commissie 2. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard 3. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid- Holland 4. KPN Telecom BV 5. Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas 6. Gemeente Capelle aan den IJssel 7. Dienst Centraal Milieubeheer Rijnmond (DCMR) 8. VROM-Inspectie Regio Zuid-West 9. Rijksdienst voor de Monumentenzorg 10. Tennet Zuid Holland 11. Nederlandse Gasunie (Gastransport Services) 12. Ministerie van Defensie 13. Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 14. Ministerie van Economische Zaken 15. Directeur-Generaal van de Energievoorziening

Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 12 (vetgedrukt) is schriftelijk gereageerd. Daarvan hadden de partijen 7 tot en met 12 geen inhoudelijke opmerkingen. Van de overige partijen is geen reactie ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van de ontvangen reacties en het commentaar hierop.

Ad. 1 Provinciale Planologische Commissie

1.1 Plangrens In de plantoelichting ontbreekt een verantwoording van de gekozen planbegrenzing. Aangezien het plan onderdeel uitmaakt van een smalle corridor, omsloten door grondgebied van Capelle aan den IJssel, is niet duidelijk waarom restgebieden van deze corridor buiten het plan zijn gelaten. Dit klemt des te meer, aangezien het ontbrekende industrieterrein Schaardijk aan de Hollandse IJssel / Nieuwe Maas een negatieve milieu-invloed uitoefent op het plangebied, dat voor een deel een nieuwe woonlocatie mogelijk maakt (G2).

Reactie Het Rotterdamse deel van het industrieterrein aan de Schaardijk (Van der Velden BV) is in het ontwerp bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast zijn de plangrenzen in de toelichting verder verduidelijkt. De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen.

1.2 Wegverkeerslawaai De voorkeursgrenswaarde vanwege wegverkeerslawaai wordt overschreden. Het is de PPC niet duidelijk of de procedure hogere grenswaarden wegverkeerslawaai, die op grond van het delegatiebesluit van 27 februari 1997 door uw college doorlopen kan worden, is afgerond. Een besluit omtrent de hogere waarden dient voor vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad te zijn genomen. Dit besluit moet onderdeel gaan uitmaken van de voorschriften en toelichting van het bestemmingsplan (G2).

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Er bestaat derhalve ook geen noodzaak meer om de gevraagde bijlage in het bestemmingsplan op te nemen.

41 1.3 Industrielawaai a. In de plantoelichting op bladzijde 12 wordt niet gemotiveerd waarom een akoestisch onderzoek ten behoeve van geluidsgevoelige bestemmingen met een hoogte van 2 bouwlagen niet nodig zou zijn. Daar waar, blijkens het akoestisch onderzoek, een geluidbelasting van meer dan 50 dB(A) zal gaan optreden, is een gemotiveerd verzoek hogere grenswaarden nodig. Een dergelijk verzoek moet zijn gehonoreerd voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld (G2).

Reactie De procedure om hogere grenswaarden industrielawaai vast te stellen is nimmer afgerond: eind 2005 is het beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, op ons verzoek, ingetrokken. De reden hiervoor was dat de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie niet meer in het ontwerpbestemmingsplan zou worden opgenomen. Zodoende is tevens de noodzaak voor een toelichting op het akoestisch onderzoek komen te vervallen. b. De kaart, aangevende nieuwe situaties ingevolge de Wet geluidhinder, geeft volgens de PPC de nieuwe situaties niet duidelijk weer. Er wordt geadviseerd, omwille van de duidelijkheid, de geluidzone “Stormpolder / IJsseldijk / Nijverheidsstraat” op de, bij de plankaart behorende, kaart met de milieugegevens aan te geven (A).

Reactie Op de plankaart zijn de relevante milieuaspecten opgenomen. In het plangebied worden overigens geen nieuwe situaties meer mogelijk gemaakt. c. In de plantoelichting wordt op bladzijde 12 gesproken van een zogenaamde A-inrichting in plaats van een inrichting als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en nader genoemd in artikel 2.4 Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (A).

Reactie De toelichting is op dit punt aangepast.

1.4 Luchtkwaliteitsaspecten a. In het plan wordt gesteld dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit in het plangebied niet overschreden worden. Het verdient aanbeveling om in het plan – bijvoorbeeld als bijlage – op te nemen op grond waarvan deze stelling is geponeerd. Hierbij zijn zowel de huidige concentraties als de te verwachten concentraties aan het einde van de plantermijn van belang. Ook de negatieve invloed van het verkeer op de rijksweg is van belang voor het plangebied (A).

Reactie In paragraaf 6.4 wordt ingegaan op de luchtkwaliteit. Hierin wordt verwezen naar het Besluit luchtkwaliteit uit 2005. In de paragraaf wordt het plan van aanpak aangehaald om op grotere schaal dan dit bestemmingsplan het luchtkwaliteitsprobleem op te lossen. Voor dit bestemmingsplan is geen nader onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteit, omdat het plan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en het aantal gehinderden door het plan niet zal toenemen. b. Verder verdient het aanbeveling om aan te geven of, en zo ja in welke mate, de afvalzuiveringsinstallatie stankoverlast kan veroorzaken (A).

Reactie In paragraaf 6.4 over luchtkwaliteit is aangegeven dat onderzoek gedaan is naar geuremissie van de afvalwaterzuiveringsinstallatie aan de Schaardijk 300.

1.5 Bedrijven en milieuzonering Het plangebied grenst aan het bedrijvenpark Rivium-Zuid op grondgebied van Capelle aan den IJssel, waarvoor het bestemmingsplan “’s-Gravenland Zuidwest” vigeert. De ter plaatse geldende bestemming “Werkgelegenheidsdoeleinden” laat bedrijfsactiviteiten in milieuhindercategorie 4 toe.

42 Volgens de Nota Planbeoordeling 1998 dient de lijst van de VNG, met indicatieve afstanden, als uitgangspunt te worden gehanteerd, om te beoordelen of de nieuw geprojecteerde woningbouwlocatie op Rotterdams grondgebied aanvaardbaar is binnen het invloedsgebied van het bedrijfsterrein (G1).

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Een beoordeling aan de lijst van de VNG is aldus niet meer noodzakelijk. Voorts kan opgemerkt worden dat er in de huidige paragraaf ‘Milieuzonering’ (paragraaf 6.2) ook is ingegaan op de relatie met het industrieterrein aan de Schaardijk.

1.6 Nieuwe woonlocatie a. De PPC vraagt zich af of, gezien de bovenstaande milieuopmerkingen, het verstandig is een nieuwe woonlocatie, voor laagbouw in drie lagen, mogelijk te maken in de thans bestaande “groene bufferzone” tussen de bedrijfsterreinen Rivium-Zuid, Schaardijk en de woonkern Kralingseveer. Daar komt nog bij dat het plangebied in het Streekplan Rijnmond, interim Beleidsnota 1996, de aanduiding “Bedrijfsterrein – bestaand of in ontwikkeling” heeft en de woonbestemming dus in strijd is met het provinciale toetsingskader (G1).

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Door deze verandering is het ontwerpbestemmingsplan vooral conserverend van aard geworden: het is er met name op gericht om de bestaande situatie van een juridische basis te voorzien. Wat betreft de relatie met het onlangs vastgestelde RR2020, waarin het plangebied de bestemming ‘bedrijventerrein – herstructurerings- en transformatiegebied’ heeft gekregen, kan opgemerkt worden dat er geen strijd is met het provinciale beleid. b. In de toelichting wordt ook steeds gesproken over de ‘potentiële bouwlocatie op de kop van de IJsselmondselaan’ met de bestemming “woondoeleinden”. Het is van belang dat de gemeente de aanvaardbaarheid van een nieuw woongebied op deze plek duidelijk aantoont, bij gebleken aanvaardbaarheid het woongebied projecteert en in de toelichting ook duidelijk zo benoemt (A).

Reactie De passage over de ‘potentiële bouwlocatie op de kop van de IJsselmondselaan’ is uit de tekst verwijderd, nu de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie in het ontwerpbestemmingsplan is komen te vervallen. c. Tevens ontbreekt in het plan informatie over het mogelijke aantal nieuwe woningen (A).

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Een toelichting voor de aanvaardbaarheid van woningbouw kan daardoor achterwege blijven. d. De PPC adviseert de gemeente om nog eens te bezien of, op een andere wijze, samen met de buurgemeente een samenhangende visie kan worden ontwikkeld voor deze rivierzone, waarbij het gedeelte van Capelle aan den IJssel richting Van Brienenoordbrug betrokken zou moeten worden.

Reactie In de toelichting wordt verwezen naar het RR2020, het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam (vastgesteld in 2005), waarin het regionaal beleid is gegeven voor deze “stedelijke rivierzone”.

1.7 Juridische vormgeving a. In artikel 3 lid 3 en artikel 4 lid 2 is het gewenst de vrijstellingsbevoegdheid om te zetten in een wijzigingsbevoegdheid (A).

Reactie De mogelijkheid tot het realiseren van een horecavoorziening (middels een vrijstellingsbevoegdheid) is komen te vervallen in het ontwerpbestemmingsplan. Het bestemmingsplan ‘Kralingseveer- Schaardijk’ is erop gericht de bestaande situatie zo veel mogelijk te handhaven.

43 b. De Schaardijk heeft op de plankaart, naast de primaire bestemming ‘Waterkering’, de secundaire bestemming ‘Tuin’ (artikel 5) en in het voorschrift artikel 10 de secundaire bestemming ‘Groenaanleg’. De PPC neemt aan dat tuinaanleg op het gehele dijklichaam niet de bedoeling is (A).

Reactie Alleen op het adres Schaardijk 434 heeft een gedeelte van de Schaardijk de bestemming “tuin” gekregen, daar deze bestemming aansluit bij zowel de eigendomssituatie als het huidige gebruik. Voorts sluiten de overige voorschriften uit dat er op het gehele dijklichaam tuinaanleg plaats vindt. c. In de plantoelichting wordt op bladzijde 20 toegelicht, dat in de bestemming ‘Groenaanleg’ 600 m² horeca (mogelijkheid herbouw paviljoen Zalmhuis) mogelijk is gemaakt in relatie tot mogelijke ontwikkelingen in Rivium-Zuid. Op de plankaart en in de voorschriften ontbreekt dit gegeven. Overigens dient overleg met de dijkbeheerder plaats te vinden over de aanvaardbaarheid (A).

Reactie Op het grondgebied van Capelle aan den IJssel is het horecapaviljoen Zalmhuis inmiddels herbouwd. De toelichting van het ontwerpbestemmingsplan “Kralingseveer- Schaardijk” is hierop aangepast. d. In de plantoelichting ontbreekt informatie over de gekozen planvorm: het globale eindplan. De PPC vraagt zich af of dit plan, met name in de artikelen 3 en 4, voldoende regelingen bevat om als beheerplan te kunnen fungeren voor bestaande en nog te realiseren woningen (A).

Reactie Aangezien de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie in het ontwerpbestemmingsplan is komen te vervallen, is het ontwerpbestemmingsplan vooral conserverend van aard. Enige flexibiliteit wordt ingebouwd bij de bestemming ‘Bedrijven’, omdat het hier één grote bestemmingsvlek betreft. De toelichting is hierop aangepast.

1.8 Overlegreactie Rijkswaterstaat Het directoraat-generaal van Rijkswaterstaat heeft bij brief van 3 november 1998 (kenmerk RXS/98.17182) een aantal aanbevelingen gedaan over het opnemen van een aparte waterparagraaf, over duurzaam bouwen en over het voorkomen van nadelige effecten voor de waterkwaliteit/waterbodems vanwege de planologische ontwikkelingen in het plangebied. De PPC ondersteunt deze aanbevelingen (A).

Reactie Er is een hoofdstuk ‘Water’ toegevoegd en in het hoofdstuk ‘Milieu’ is een paragraaf ‘duurzaamheid’ opgenomen. De nadelige effecten voor de waterkwaliteit/waterbodems vanwege de planologische ontwikkelingen kunnen achterwege blijven nu er geen ontwikkelingen meer zijn.

Ad. 2 Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard a. In de voorschriften is in art. 10 (‘Waterkering’) de noot op bladzijde 31 niet geheel correct. De tekst zou moeten luiden: ‘voor de uitvoering van werken binnen de voor de waterkering bestemde zone is, onverminderd de bepalingen van het bestemmingsplan, vergunning van het Hoogheemraadschap van Schieland vereist’.

Reactie Art. 13 lid 3 van de voorschriften bepaalt thans dat Burgemeester en wethouders vrijstelling kunnen verlenen van het in lid 2 gegeven bouwverbod en dat er, alvorens dit te kunnen doen, een schriftelijk advies van de dijkbeheerder overlegd moet zijn. b. Op de plankaart zijn de zones met de bestemming ‘waterstaatsdoeleinden’ (waterkering) langs de Schaardijk niet correct weergegeven. Het hoogheemraadschap heeft deze zones, waarop de keurbepalingen van kracht zijn en die de bestemming ‘waterstaatsdoeleinden’ dienen te verkrijgen, aangegeven op drie bijgevoegde bijlagen. Er wordt verzocht de plankaart aan te passen.

Reactie De plankaart is dienovereenkomstig aangepast.

44

Ad. 3 Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-generaal Rijkswaterstaat, Directie Zuid-Holland a. Hoewel er in het bestemmingsplan aandacht wordt besteed aan het aspect ‘water’, wordt in overweging gegeven dit aspect in een afzonderlijke ‘waterparagraaf’ op te nemen met een visie omtrent de watersystemen, bestaande uit grond- en oppervlaktewater, waterbodems, oevers en waterinfrastructuur in het plangebied.

Reactie Dit is aangepast overeenkomstig de wensen. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op het beleidskader, de samenwerking met de waterbeheerder, de waterkering, de waterketen en het watersysteem. b. In hoofdstuk 2.5 van het plan met als titel ‘Milieu’ zou meer concreet kunnen worden aangegeven dat het streven erop gericht dient te zijn nadelige effecten voor de waterkwaliteit/waterbodems vanwege de planologische ontwikkelingen in het plangebied te voorkomen.

Reactie In hoofdstuk 5 is dit streven opgenomen in het kader van een duurzame waterhuishouding. Echter, in verband met het beheerkarakter van het bestemmingsplan worden geen planologische ontwikkelingen in het plangebied voorzien.

Ad. 4 KPN Telecom BV Er wordt verzocht bij de nadere uitwerking van dit plan rekening te houden met de belangen van KPN Telecom. In hoofdlijnen bestaan deze uit de volgende zaken: - het creëren van tracés aan beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen; - het handhaven van de bestaande tracés; - het vrijhouden van de toegewezen tracés van bomen en beplanting; - het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke kabelverdeelkasten van KPN Telecom; - het vrijhouden van straalverbindingspaden van KPN Telecom van hoge objecten.

Reactie Met de belangen van KPN wordt rekening gehouden. Een straalverbinding loopt echter niet door het plangebied.

Ad. 5 Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rotterdam en de Beneden-Maas a. Op de bij het voorontwerp gevoegde “Kaart aangevende nieuwe situatie ingevolge Wet geluidhinder behorende bij bestemmingsplan Kralingseveer Schaardijk” is alleen de geluidszone aangegeven behorende bij de Rijksweg A16. De geluidszones van de Schaardijk, de IJsselmondselaan en de Riviumboulevard, en de geluidszone die behoort bij de industrieterreinen Stormpolder, Schaardijk, IJsseldijk en Nijverheidsstraat ontbreken op deze tekening. In de Bijlage- Milieu wordt alleen ingegaan op de geluidhinder die afkomstig is van het wegverkeer, en niet op de geluidsbelasting die afkomstig is van de op de nabijgelegen industrieterreinen gevestigde bedrijven. In de plantoelichting zijn schetsen opgenomen waarop de grenzen van deze laatste zone en de ligging van de 55 dB(A)- contour zijn aangegeven. Deze schetsen zijn onvoldoende gedetailleerd om daaruit de juiste ligging van deze contouren te kunnen vaststellen. Er wordt geadviseerd de genoemde grenzen en contourlijnen op de plankaart aan te geven.

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Er is dan ook geen sprake van nieuwe situaties ingevolge de Wet geluidhinder. Op de plankaart is de 50 dB(A) contour van het industrieterrein Stormpolder, IJsseldijk en Nijverheidsstraat opgenomen. b. Uit de tekeningen en plankaart blijkt dat een zeer groot deel van het voor Woondoeleinden (artikel 3) bestemde gebied binnen de 50 dB(A)- zone van de genoemde industrieterreinen ligt, en voor een kleiner deel zelfs binnen de 55 dB(A)- zone. Een dergelijke ontwikkeling bedreigt de optimale bedrijfsvoering van bedrijven gevestigd in de directe omgeving van het plangebied, beperkt hun

45 bestaande en toekomstige mogelijkheden en leidt mogelijk tot planschade. Aannemelijk is dat de voorziene woningen binnen geluidszones ernstige geluidhinder ondervinden van de aanwezige bedrijven. Daardoor kan ter plaatse geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden geboden aan toekomstige bewoners. In de toelichting op het plan is voorts niet aangegeven of voor de overschrijding van de wettelijke normen ontheffing is aangevraagd. Evenmin wordt in de toelichting op het plan aangegeven hoe hoog de gevelbelastingen van de desbetreffende woningen zullen zijn, noch is aangegeven welke de hoogst toelaatbare geluidsbelasting zal zijn, welke bij de uitwerking van het plan in acht moet worden genomen. Ook is niet aangegeven hoe aan deze eisen kan worden voldaan. Gelet hierop wordt geadviseerd woonbebouwing slechts toe te laten buiten de vastgestelde 50 dB(A)- zone van de genoemde industrieterreinen.

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Omdat het bestemmingsplan enkel nog betrekking heeft op bestaande situaties, zullen de aanwezige bedrijven niet in hun bedrijfsvoering/mogelijkheden worden beperkt. c. Uit gesprekken met vertegenwoordigers van de nabij liggende bedrijven is het de Kamer van Koophandel gebleken dat het woningbouwplan niet met hen is besproken. Er wordt geadviseerd deze bedrijven bij de planvorming te betrekken.

Reactie Met de betrokken bedrijven, in het bijzonder Van der Velden BV., zijn later alsnog gesprekken gevoerd. Na deze gesprekken zijn er afspraken gemaakt om het bestemmingsplan meer op de wensen van deze bedrijven af te stemmen, al is er destijds niet overwogen om de nieuwbouwlocatie voor woningen te schrappen. Thans is dit wel het geval en dit brengt met zich mee dat er aan het grootste bezwaar van de betrokken bedrijven alsnog wordt voldaan. Daarnaast kan opgemerkt worden dat, ondanks dat het plan een lange tijd heeft stilgelegen, de gemaakte afspraken in dit nieuwe ontwerpbestemmingsplan zo veel mogelijk zijn overgenomen.

Ad. 6 Gemeente Capelle aan den IJssel a. De gekozen begrenzing van het plangebied wekt enige bevreemding. De gronden waarop de zand- en grindhandel is gevestigd, is slechts voor een deel in dit bestemmingsplan opgenomen. Het verdient dan ook aanbeveling om het gehele terrein van deze zand- en grindhandel te betrekken in dit bestemmingsplan en hiervoor een adequate bestemmingsregeling op te nemen.

Reactie De zand- en grindhandel(het bedrijf van Van der Velden BV.) is in zijn geheel in dit bestemmingsplan opgenomen en tevens voorzien van een adequate bestemmingsregeling. b. In de toelichting staat op bladzijde 6 vermeld dat het voetveer Kralingseveer-IJsselmonde nog steeds in de vaart is voor fietsers en voetgangers. Het voetveer is echter reeds enige jaren uit de vaart.

Reactie De passage over het voetveer is uit de toelichting verwijderd. c. Op bladzijde 20 van de toelichting staat vermeld dat voorgestaan wordt om binnen de bestemming ‘groen’ een mogelijkheid om maximaal 600 m² aan horecavoorzieningen op te nemen. Met deze bestemmingsmogelijkheid wordt beoogd om enige ruimte te scheppen voor de inrichting van de, op Capels grondgebied gelegen, aangrenzende gronden. In de voorschriften is echter verzuimd deze mogelijkheid op te nemen.

Reactie Omdat er van de beoogde mogelijkheid om horecavoorzieningen te realiseren reeds gebruik is gemaakt, het Zalmhuis is immers in 2002 herbouwd (op Capels grondgebied), is de toelichting op dit punt aangepast. De voorschriften behoeven aldus niet meer aangepast te worden. d. Er wordt verzocht om in artikel 9 (‘groenaanleg’) de mogelijkheid op te nemen om, voor maximaal 1000 m², de bestemming “werkgelegenheid”, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “’s-Gravenland-Zuid-West” (Rivium-Zuid), te kunnen realiseren.

46

Reactie Het verzoek wordt niet overgenomen aangezien het ontwerpbestemmingsplan vooral voorziet in een conserverende bestemmingsregeling. Bovendien zal er bij Capelle aan den IJssel geen belang meer bestaan bij bovenstaand verzoek, nu het betreffende gebied al geheel is (her-) ontwikkeld.

10.2. Inspraak

Eindverslag Als bedoeld in artikel 12 van de Inspraakverordening Rotterdam met betrekking tot het voorontwerpbestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk”.

Vanaf vrijdag 28 april 2000 tot en met donderdag 25 mei 2000 heeft het voorontwerp ter inzage gelegen bij het Stadsdeelkantoor Prins Alexander, Prins Alexanderlaan 6, op de 3e etage en bij het publiekscentrum (ingang Perseusstraat). Voorts heeft het voorontwerp ter inzage gelegen bij het Bureau Tervisieleggingen van de dienst Stedebouw+Volkshuisvesting, Marconistraat 2, Rotterdam.

Inspraakbijeenkomst Op 16 mei 2000 is in de Rendierhof, Rendierstraat 3 te Kralingseveer een inspraakbijeenkomst gehouden. Het verslag is als bijlage bijgevoegd. Het verslag heeft tevens voor vier weken ter inzage gelegen en is toegezonden aan degenen die tijdens de inspraakbijeenkomst aanwezig waren. Gedurende de periode van 28 april 2000 tot en met 29 mei 2000 konden schriftelijke zienswijzen worden ingediend.

Mondelinge zienswijzen Van de gelegenheid tot het geven van een inspraakreactie tijdens de inspraakbijeenkomst op 16 mei 2000 is geen gebruik gemaakt.

Schriftelijke zienswijzen Tijdens de periode van 28 april 2000 tot en met 29 mei 2000 zijn geen schriftelijke zienswijzen ingediend.

10.3. Schriftelijke zienswijzen Vanaf vrijdag 28 juni 2002 tot en met donderdag 25 juli 2002 heeft er een ontwerp bestemmingsplan Kralingseveer Schaardijk, gedurende vier weken, ter inzage gelegen in het Informatiecentrum dS+V, Marconistraat 2, in het stadsdeelkantoor van de deelgemeente Prins Alexander, Prins Alexanderplein 6 en in het City Informatiecentrum, Coolsingel 197 te Rotterdam. Naar aanleiding van deze terinzagelegging zijn er zes schriftelijke zienswijzen ingediend.

Nadat bovengenoemde zienswijzen, in een raadsvoorstel ter vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan Kralingseveer - Schaardijk, zijn uiteengezet en becommentarieerd, is het ontwerp bestemmingsplan niet vastgesteld. Een belangrijke oorzaak hiervan is geweest de nimmer afgeronde procedure om voor het industrieterrein ‘Stormpolder/IJsseldijk/Nijverheidsstraat’ hogere grenswaarden industrielawaai vast te stellen.

Aangezien het uit begin 2003 daterende ontwerpbestemmingsplan op enkele belangrijke punten is herzien, onder andere vanwege veranderde inzichten en gewijzigd beleid, is er opnieuw een ontwerpbestemmingsplan Kralingseveer - Schaardijk ter inzage gelegd. Gelet op de in acht nemen zorgvuldigheid alsmede het feit dat de destijds ingediende zienswijzen van invloed zijn geweest op het huidige ontwerpbestemmingsplan, is ervoor gekozen deze zienswijzen in deze paragraaf op te nemen.

De betreffende zienswijzen zijn ingediend door: 1) Adromi BV., Reeweg 145, 3343 AP Hendrik Ido Ambacht, namens Van der Velden BV., Schaardijk 509, 3064 AN Rotterdam; 2) Fam. Blokland, IJsselmondselaan 279, 3064 AS Rotterdam; 3) Fam. Hoogwerf, IJsselmondselaan 370, 3064 AW Rotterdam; 4) Fam. Noordegraaf, IJsselmondselaan 271, 3064 AS Rotterdam;

47 5) Fam. Groenendijk, IJsselmondselaan 277, 3064 AS Rotterdam; 6) Fam. L. Slobbe, Schaardijk 498-3, 3064 AM Rotterdam.

Hieronder volgt een samenvatting van de zienswijzen en het commentaar hierop.

Ad. 1 Adromi BV., Reeweg 145, 3343 AP Hendrik Ido Ambacht, namens Van der Velden BV., Schaardijk 509, 3064 AN Rotterdam De zienswijze richt zich op een drietal hoofdpunten: 1) de bestemming Bedrijfsterrein Van der Velden BV.; 2) de woongerelateerde bestemmingen; 3) de ruimtelijke inpassing van milieuhinderlijke functies.

Na het binnenkomen van deze zienswijze van Van der Velden BV heeft er een gesprek plaatsgevonden waar vertegenwoordigers van Van der Velden BV, de dS+V en de deelgemeente Prins Alexander bij aanwezig waren. Het resultaat van dit gesprek was dat de plankaart en de voorschriften van het ontwerp bestemmingsplan aangepast zouden worden aan de feitelijke situatie. Tevens zouden er mogelijkheden voor uitbreiding worden opgenomen.

Zienswijzen onder 1): a. De op de plankaart ingetekende situatie komt niet overeen met de feitelijk vergunde situatie. De uitbreiding van de betoncentrale alsmede de uitbreiding van de opslagfaciliteiten staan nog niet op de plankaart.

Reactie De plankaart is aangepast. Daarnaast is ook de mogelijkheid geboden voor uitbreiding. b. Van der Velden BV beschikt over een Rivierenwetvergunning (thans vergunning Wet beheer rijkswaterstaatswerken) met betrekking tot de rivierwaardse uitbreiding van het bedrijventerrein. De op de plankaart ingetekende situatie sluit niet aan bij deze vergunning, terwijl de bestemming “water II” niet de mogelijkheid kent om faciliteiten ten behoeve van een loswal te bouwen.

Reactie De plankaart van het ontwerpbestemmingsplan komt overeen met de huidige, feitelijke situatie. Ter bevestiging hiervan wordt verwezen naar de opgenomen luchtfoto (onder hoofdstuk 1 van de toelichting), waar een en ander goed is te zien. Over de, op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, verleende vergunning wordt opgemerkt dat deze geen invloed heeft op het bestemmingsplan, aangezien deze vergunning van sectorale aard is en dus ook los van de ruimtelijke ordening gezien dient te worden. Niettemin biedt de huidige standaardbestemming “rivier” (welke bestemming in de plaats is gekomen van “water II”) wel de mogelijkheid om onder andere meerpalen en aanlegsteigers, alsmede remmingwerken, te realiseren. Zodoende sluit de bestemmingsregeling voldoende aan bij de door Van der Velden BV. verkregen vergunning. c. Er is geen duidelijkheid over de bestaande bedrijfswoning. Onduidelijk is of herbouw mogelijk is.

Reactie Het door Van der Velden BV. bedoelde gebouw staat te boek (AVS) als kantoor- en bedrijfsruimte. Van een bestaande bedrijfswoning is aldus geen sprake. Er wordt geen mogelijkheid gecreëerd om een bedrijfswoning te (her)bouwen. d. De bestemming “groenaanleg” aan de noordzijde rondom het trafohuisje komt niet overeen met de bestaande situatie.

Reactie Op de plankaart is de bestemming “bedrijven” (aan de noordzijde bij het trafohuisje) aan de bestaande situatie aangepast. Het trafohuisje zelf is thans bestemd als ‘voorzieningen van openbaar nut’. e. Wat betreft het bebouwingspercentage wordt gemeld dat het huidige bebouwde oppervlak al meer dan 35 % bedraagt.

48 Reactie Het bebouwingspercentage van 35% is gehandhaafd. Onder bebouwingspercentage wordt ingevolge de begripsbepaling (artikel 1 van de voorschriften) namelijk verstaan: ‘een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen’. Het gaat aldus om gebouwen. Onder een gebouw wordt het volgende verstaan: ’elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt’. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een kraan, open container, en dergelijke worden niet meegerekend met het te bepalen bebouwingspercentage. De aanwezige gebouwen op het bedrijfsterrein van Van der Velden BV. is minder dan 35 %. f. Verzocht wordt de terreinverharding, die als bouwvergunningplichtig kan worden aangemerkt, niet bij de berekening van het bebouwingspercentage op te nemen en rekening te houden met eventuele uitbreidingen in de toekomst.

Reactie Hiervoor wordt verwezen naar het gestelde onder punt 1) e. g. Een beperking van de bouwhoogte tot 8 meter wordt onnodig en onevenredig geacht. De huidige bedrijfsactiviteiten brengen met zich mede dat een grotere hoogte in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. De huidige keerwanden zijn al 10 meter hoog. Er wordt daarom verzocht een bouwhoogte van 35 meter toe te staan voor gebouwen, 15 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals lantarenpalen, keerwanden, afrasteringen e.d. en 40 meter voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals kranen, silo’s, opslagbunkers, schoorstenen en overige industriële installaties, zonder dat een dergelijke bouwhoogte wordt gerelateerd aan een specifiek bouwvlak.

Reactie Aan het verzoek wordt grotendeels tegemoetgekomen. Gekeken is naar soortgelijke bedrijven als van Van der Velden BV. in andere bestemmingsregelingen in Rotterdam. Hierbij wordt aangesloten. Dit betekent dat thans een hoogte van 30 meter voor gebouwen wordt gehanteerd en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde een hoogte van 35 meter. De aangegeven bouwhoogtes worden thans niet meer gerelateerd aan een specifiek bouwvlak.

Zienswijzen onder 2): a. De uitbreidingsmogelijkheid van de bestemmingen “tuin” en “woondoeleinden”, dit in relatie tot de wetswijziging van 1 januari 2003 (Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken). Gevreesd wordt dat door cumulatie van de bestemmingsregeling, de bijgebouwenregeling en de nog in te voeren regeling voor vergunningvrije bouwwerken in de nieuwe Woningwet, de mogelijkheid bestaat elk perceel met de bestemmingen “wonen” en “tuin” vol te bouwen. Het ligt dan ook voor de hand de opgenomen bijgebouwenregeling te laten vervallen.

Reactie De regeling voor aanbouwen en bijgebouwen in de bestemming “tuin” is geactualiseerd. Op grond van de huidige bestemmingsregeling wordt het realiseren van aanbouwen en bijgebouwen zo veel mogelijk beperkt tot wat reeds door het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken wordt toegestaan. Van een cumulatie van beide regelingen, zodat percelen met de bestemming “tuin” worden volgebouwd, zal zodoende geen sprake zijn. b. Ten aanzien van het gebouw aan de Schaardijk 434 wordt opgemerkt dat het tot 1999 in gebruik is geweest als burgerwoning. Thans staat het leeg. Door beëindiging van de bewoning van het pand is de overgangsrechtelijke situatie vervallen. Het pand kan niet langer beschouwd worden als een aangewezen woning ‘in de zin van de Wet geluidhinder’. Zodoende is er sprake van een nieuw geprojecteerde woning en de Wet geluidhinder verbiedt het projecteren van nieuwe woningen indien de geluidsbelasting op de gevel meer dan 60 dB(A) bedraagt, zoals hier het geval is.

Reactie Aangaande de woning aan de Schaardijk 434, dient opgemerkt te worden dat er geen sprake is van een verandering van het gebruik of de bestemming, derhalve blijft er sprake van bestaande bebouwing in de zin van de Wet geluidhinder.

49 c. Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid (via wijziging) om de woonbestemming van de opstal aan de Schaardijk 434 om te zetten in een horecabestemming. Gesteld wordt dat de plaats voor een horecagelegenheid op een zeer korte afstand van het bedrijf, ongeschikt is. Er bestaat vrees voor vandalisme en andere overlast. Daarnaast lijkt het pand ook zeer geschikt voor seksuele dienstverlening, terwijl de vestiging van zo’n bedrijf veel overlast zal opleveren. Kortom, horeca op deze plek dient niet toegelaten te worden.

Reactie De mogelijkheid voor het realiseren van een horecavoorziening (middels een vrijstelling) is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen.

Zienswijzen onder 3): a. Er bestaat onduidelijkheid over de status van de geluidskaart. De relatie tot het bestemmingsplan is niet duidelijk.

Reactie In het voorontwerpbestemmingsplan was een geluidskaart opgenomen in verband met geprojecteerde ontwikkelingslocatie. Aangezien de geprojecteerde ontwikkelingslocatie in het ontwerpbestemmingsplan is komen te vervallen, is ook geen geluidskaart meer opgenomen.”. b. De geluidscontour van de Afvalwaterzuiveringsinstallatie Kralingseveer is niet op de plankaart opgenomen. Het verdient aanbeveling deze geluidszone wel op de kaart aan te geven.

Reactie In het kader van het bestemmingsplan “Rioolwaterzuiveringsinrichting Kralingseveer” is, in opdracht van de gemeente Capelle aan den IJssel, de 50 dB(A) contour bepaald.

Deze ligt aan de oostzijde van de inrichting (is de richting van het plangebied Kralingseveer- Schaardijk) binnen de gemeentegrens van Capelle aan den IJssel. Deze contour ligt dus niet over het plangebied en wordt derhalve niet op plankaart opgenomen. c. Er wordt verzocht de immissiepunten met betrekking tot industrielawaai op de plankaart aan te geven.

Reactie Dit is niet meer aan de orde aangezien de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie in het ontwerpbestemmingsplan is komen te vervallen. d. Dit bestemmingsplan staat (nieuwe) gevoelige functies, binnen de maatgevende afstanden voor zware industrie en binnen de grenzen van milieuhinder afkomstig van verkeer, toe. De uitgevoerde metingen (luchtkwaliteit, geluid) geven geen realistisch beeld aangezien de A16 niet bij de schattingen is betrokken.

Reactie De luchtkwaliteit is niet nader onderzocht, omdat in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen worden voorgesteld die een verslechtering van de luchtkwaliteit, of een toename van het aantal gehinderde veroorzaken. De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen, waardoor het ontwerpbestemmingsplan thans vooral conserverend is. Hierdoor is ook het akoestisch onderzoek dat is uitgevoerd niet meer relevant voor dit bestemmingsplan. Het bedrijf van Van der Velden BV. voldoet aan de eisen die ten aanzien van de milieuhinder aan dit bedrijf gesteld worden. e. De toelichting vermeldt dat er aan de normen ten aanzien van de risico’s verbonden met het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt voldaan, maar er ontbreekt een verdere onderbouwing. Niet duidelijk wordt of er rekening is gehouden met het feit dat vervoer over bruggen grotere risico’s met zich meebrengt. Daar komt bij dat de A16 verhoogd is uitgevoerd en er veelal sprake is van een westenwind.

50 Reactie In de toelichting paragraaf 6.6.1. over externe veiligheid wordt ingegaan op het transport van gevaarlijke stoffen over de weg. Bij de indicatieve berekeningen uit de Risicoatlas worden bruggen niet als bijzondere elementen in de berekening betrokken. f. De geluidscontouren zijn vastgesteld op een hoogte van 5 meter, terwijl in het onderhavige geval binnen de bestemming ‘woningen laagbouw’ bebouwing in twee woonlagen wordt toegestaan (hoogte minimaal 6 meter). In de bestemming ‘woondoeleinden’ wordt zelfs een bouwhoogte van 10 meter toelaatbaar geacht, terwijl deze (nieuwe) woningen het dichtste bij het gezoneerde industrieterrein zijn geprojecteerd, tegen de 55 dB(A) contour aan.

Reactie Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd in het kader van de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie. Met het terugtrekken van deze ontwikkellocatie zijn de uitkomsten van dat onderzoek en de interpretatie daarvan niet meer relevant voor het bestemmingsplan. g. De ecologische waarde van het gebied is, in het geheel, niet onderzocht.

Reactie In verband met het beheerkarakter van het bestemmingsplan zijn geen nadere onderzoeken gedaan met betrekking tot flora en fauna. In hoofdstuk 6.7 is een meer algemene toelichting gegeven op het aspect natuur. h. Wat betreft het verkeer dient opgemerkt te worden dat het bestemmingsplan de mogelijkheid biedt dat er langs de inrit een fietspad dan wel voetgangersvoorzieningen gerealiseerd worden, hetgeen, gelet op de verkeersveiligheid (gevaarlijke situaties in verband met vrachtwagens), niet wenselijk is. Van der Velden BV. kan zich veel beter vinden in de huidige situatie.

Reactie Daar waar de ontsluiting van het perceel van Van der Velden BV. zich bevindt, is bestemd als ‘groen’. Binnen de bestemming ‘groen’ is onder andere opgenomen dat fiets- en voetpaden zijn toegestaan. Deze wijze van bestemmen is bewust gekozen zodat planuitvoering niet door een starre bestemmingsregeling c.q. bouwregelingen gefrustreerd zal worden. Het bestaande fietspad, dat aan de overkant van de inrit van Van der Velden BV. ligt, zal worden gehandhaafd. Er is geen sprake van dat het fietspad verlegd zal worden, ondanks dat het bestemmingsplan hiertoe de mogelijkheid biedt. Het bestemmingsplan hoeft op dit punt niet aangepast te worden.

Ad. 2 t/m 6 a. Het vrije uitzicht wordt ernstig belemmerd door de geplande bebouwing direct naast hun woningen. Als gevolg hiervan zullen de woningen in waarde dalen en zal de bewegingsvrijheid sterk afnemen.

Reactie De in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is in het ontwerpbestemmingsplan komen te vervallen. Zodoende zal het bestaande vrije uitzicht niet ernstig belemmerd worden. b. De bouwwerkzaamheden zullen overlast veroorzaken en leiden tot blijvende schade aan de bestaande, honderd jaar oude, woningen.

Reactie Aangezien de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is komen te vervallen in het ontwerpbestemmingsplan, zullen er in dat kader geen bouwwerkzaamheden plaatsvinden. c. De parkeerplaatsen naast de bestaande woningen zullen verdwijnen, hierdoor zal de parkeeroverlast toenemen.

Reactie De huidige parkeerplaatsen zullen in de bestemming “verblijfsgebied” gehandhaafd blijven. d. Het karakteristieke aanzicht van de woningen wordt ernstig verstoord en zal verloren gaan.

51 Reactie Aangezien de in het voorontwerp geprojecteerde ontwikkelingslocatie is komen te vervallen in het ontwerpbestemmingsplan, zal het karakteristieke aanzicht van de woningen niet ernstig verstoord worden, noch verloren gaan. e. De nu braakliggende grond grenst aan het park, de rust en wilde natuur zal vervallen.

Reactie De braakliggende grond krijgt de bestemming groen en verblijfsgebied. De mate van rust en wilde natuur is niet alleen afhankelijk van de bestemming, maar ook van de intensiteit van het beheer van het gebied. De mate van beheer wordt niet in een bestemmingsplan geregeld. f. Door het kappen van bomen zal het aanzicht blijvend veranderen.

Reactie Voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zullen geen bomen gekapt hoeven te worden.

52

II VOORSCHRIFTEN

INHOUDSOPGAVE VOORSCHRIFTEN

Bestemmingsplan “Kralingseveer-Schaardijk”

Algemene en technische bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen Artikel 2 - Algemene bepalingen

Bestemmingen

Artikel 3 - Woningen Artikel 4 - Bedrijven Artikel 5 - Tuin Artikel 6 - Voorzieningen van openbaar nut Artikel 7 - Verkeersweg Artikel 8 - Verblijfsgebied Artikel 9 - Groen Artikel 10 - Water Artikel 11 - Rivier Artikel 12 - Leiding Artikel 13 - Waterkering Artikel 14 - Archeologisch waardevol gebied A, B en C

Aanvullende bepalingen

Artikel 15 - Algemene vrijstellingen Artikel 16 - Wijziging van het plan Artikel 17 - Gebruik Artikel 18 - Overgangsbepalingen Artikel 19 - Strafbepaling Artikel 20 - Naamgeving

Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de “Voorschriften bestemmingsplan Kralingseveer- Schaardijk”

Algemene en technische bepalingen

Artikel 1 - Begripsbepalingen

Aan huis gebonden beroep/bedrijf Een beroep of bedrijf dat aan of bij de woning wordt uitgeoefend door de bewoner.

Archeologisch deskundige Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.

Bebouwing Een of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

Bebouwingsgrens Op de plankaart aangegeven lijn welke niet door bebouwing mag worden overschreden (behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn of kunnen worden toegestaan).

Bebouwingspercentage Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak (bovengronds) van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen.

Beperkt kwetsbare objecten a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

Bestemmingsgrens Een als zodanig verklaarde lijn op de plankaart die de grens vormt van een bepaalde bestemming.

Bijzondere objecten a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); b. scholen en winkelcentra; c. hotels en kantoorgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen.

Bouwlaag of laag Het tussen twee opeenvolgende vloeren of tussen een vloer en een plat dak gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw, met inbegrip van een kap met een dakkapel die breder is dan 2/3 van de breedte van het pand. Een vliering, kap, zolderverdieping, kelder, souterrain, bel-etage of ondergrondse parkeervoorziening alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als afzonderlijke laag begrepen.

Bouwwerk Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

Bruto vloeroppervlakte (b.v.o.) De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels, horeca, bedrijven of maatschappelijke voorzieningen met inbegrip van de daartoe behorende inpandige ruimten, zoals gemeenschappelijke ruimten, magazijnen en dienstruimten.

Gebouw Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

Horeca Een ruimte bestemd voor het bedrijfsmatig ten behoeve van gebruik ter plaatse verstrekken van etenswaren en dranken.

Kap Een dakopbouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt.

Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: - verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; - dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: - ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; - scholen; - gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: - kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; - complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

Milieudeskundige De Milieudienst Rijnmond (DCMR) of een andere door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige.

NAP Normaal Amsterdams Peil

Parkeerplaatsen Ongebouwde parkeervoorzieningen.

Peil - voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg; - voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan een weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend.

Vrije vloeroppervlakte Vloeroppervlakte waarboven zich een vrije hoogte bevindt van ten minste 2,1 meter.

Artikel 2 – Algemene bepalingen

Wijze van meten 1. Bij de toepassing van deze voorschriften geldt de volgende wijze van meten: a. de grondoppervlakte van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten tussen de verticale projecties van de buitenzijde van de gevels en 1 meter boven peil; dakoverstekken, luifels, niet aaneengesloten balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 m; b. de inhoud van een gebouw of ander bouwwerk wordt gemeten buitenwerks en boven peil; c. - de hoogte van een gebouw of ander bouwwerk (bouwhoogte) wordt gemeten vanaf het hoogste punt van dat gebouw of ander bouwwerk tot het peil, waarbij dakopbouwen benodigd voor het functioneren van het gebouw of bouwwerk, zoals liftschachten, lichtkoepels, schoorstenen, (schotel)antennes en liftopbouwen, met een hoogte van maximaal 3 meter, niet meegerekend worden; - de goot- of boeiboordhoogte van een gebouw wordt gemeten vanaf de horizontale snijlijn van gevelvlak en dakvlak tot aan het peil; d. de breedte van een gebouw wordt gemeten van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte; e. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van de gevel van het gebouw, haaks op de perceelsgrens.

Bebouwingsnormen 2. Op de voor bebouwing bestemde gronden dienen - onverminderd hetgeen daartoe in de desbetreffende voorschriften is bepaald - de op de plankaart aangegeven bebouwingsnormen in acht genomen te worden. Voor zover voor de desbetreffende gronden op de plankaart respectievelijk in de voorschriften geen maximum bebouwingspercentage is bepaald, mogen deze gronden volledig worden bebouwd.

Goot- en bouwhoogte 3. a. ter bepaling van de maximaal toegestane goothoogte van een gebouw, voor zover op de plankaart respectievelijk in de voorschriften voor dit gebouw een maximaal toegelaten aantal bouwlagen is gegeven, dient als hoogte van een bouwlaag maximaal 3 meter te worden aangenomen, met dien verstande, dat indien voor de begane-grondlaag een andere dan woonbestemming is toegelaten, voor de begane-grondlaag een hoogte van maximaal 4 meter dient te worden aangenomen; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 meter boven de onder a bedoelde goothoogte.

Afdekking van gebouwen 4. Voor zover in deze voorschriften noch op de plankaart regels zijn opgenomen t.a.v. de afdekking van gebouwen, mogen deze gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt.

Veiligheidscontour transport te water 5. a. Om binnen een zone van 40 meter gemeten vanaf de kade van de Nieuwe Maas, op de plankaart aangegeven als “toetsingsafstand transport te water”, de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, geldt, onverminderd hetgeen in deze voorschriften is bepaald ten aanzien van de voor de gronden geldende bestemmingen, dat geen ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ mogen worden gerealiseerd. Dit bouwverbod geldt niet voor (vervangende nieuwbouw van) bebouwing welke aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a, voor de realisatie van ‘kwetsbare objecten’ en ‘beperkt kwetsbare objecten’, met dien verstande dat: - de afstand tussen zo’n object en de kade van de Nieuwe Maas minimaal 25 meter (bebouwingsafstand transport te water) bedraagt; en - de veiligheid van personen en goederen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond te overleggen.

10-6-Plaatsgebonden Risicocontour 6. a. Binnen de op de plankaart aangegeven 10-6- plaatsgebonden risicocontouren mogen geen ‘beperkt kwetsbare objecten’ en ‘kwetsbare objecten’ gerealiseerd worden; b. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde onder a ten behoeve van de realisatie van ‘beperkt kwetsbare objecten’, met dien verstande dat de veiligheid van personen en goederen niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen.

Bestemmingen

Artikel 3 - Woningen

1. De gronden, aangewezen voor “woningen”, zijn bestemd voor: a. woningen, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A.”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Woningen zoals bedoeld in het eerste lid mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie van de desbetreffende woning (hoofdgebouw) in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij ten hoogste 30% van de vrije vloeroppervlakte van de woning tot een maximum van 70 m² wordt gebruikt voor beroeps-/ bedrijfsactiviteiten; b. de woning er als woning uit blijft zien (reclame-uitingen aan o.a. de gevel en dakrand zijn niet toegestaan); c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en/of repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden, tenzij het betreft detailhandelsactiviteiten als ondergeschikt onderdeel van de beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 4 - Bedrijven

1. De gronden, aangewezen voor “bedrijven”, zijn bestemd voor: a. bouwwerken, opslag- en werkterreinen ten behoeve van bedrijven, welke zijn vermeld in de categorieën 1 t/m 3 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, behorende bij deze voorschriften; b. in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, zijn ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding “maatbestemming toegestaan” tevens bouwwerken, opslag- en werkterreinen ten behoeve van een betonmortelcentrale met een productiecapaciteit groter dan 100 ton per uur toegestaan (SBI-code 2663, 2664 - 2); c. ontsluitingswegen en -paden, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen; d. laad- en losvoorzieningen gericht op en noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van de bedrijven die op grond van sub a en sub b zijn toegestaan; e. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de betonmortelcentrale mogen niet hoger zijn dan 35 meter.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid ten behoeve van het toelaten van andere dan de aldaar genoemde bedrijven, die daarmee naar aard en invloed op de omgeving zijn gelijk te stellen. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de milieudeskundige te overleggen.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 5 - Tuin

1. De gronden, aangewezen voor ‘tuin’, zijn bestemd voor: a. tuin, met de daarbij behorende paden en waterpartijen;

b. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A en C”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van ten hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend, worden gebouwd: a. in een tuin passende bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals een pergola; b. bijgebouwen, achter de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat: - de hoogte maximaal 3 meter bedraagt, gemeten vanaf het aansluitend terrein; - de totale grondoppervlakte maximaal 20 m² bedraagt; c. aanbouwen aan de oorspronkelijke achtergevel van de woning, met dien verstande dat: - de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein, en niet hoger dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping; - de diepte maximaal 3 meter mag bedragen (gemeten vanaf de bestemming “woningen”), mits een achtertuin met een diepte van ten minste 9 meter resteert; d. aanbouwen aan de oorspronkelijke zijgevel van de woning, met dien verstande dat: - de hoogte niet meer mag bedragen dan 4 meter gemeten vanaf het aansluitend terrein, en niet hoger dan 0,25 meter boven de vloer van de eerste verdieping; - de breedte maximaal 3 meter (gemeten vanaf de bestemming “woningen”) mag bedragen; - tenminste 1 meter terugliggend ten opzichte van de voorgevelrooilijn is gelegen; e. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn met dien verstande dat de hoogte niet meer bedraagt dan 2 meter, gemeten vanaf het aansluitend terrein; f. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen.

5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

NB Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is het bepaalde in de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.

Artikel 6 - Voorzieningen van openbaar nut

1. De gronden, aangewezen voor “voorzieningen van openbaar nut’, zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van de gas-, water-, electriciteitsdistibutie, alsmede gemalen met de daarbij behorende ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen en erven; d. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 7 - Verkeersweg

1. De gronden, aangewezen voor “verkeersweg”, zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen met bovenleidingen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken als viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. openbare nutsvoorzieningen;

e. geluidswerende voorzieningen; f. de bestemmingen “waterkering”, “leiding” en “archeologisch waardevol gebied A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. de in het eerste lid bedoelde kunstwerken; b. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals portalen ten behoeve van de bewegwijzering, straatmeubilair, verfraaiingselementen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen, geluidsschermen en andere voorzieningen ter beperking van geluidshinder veroorzaakt door het wegverkeer; d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde van waterbouwkundige aard, zoals een brug, een duiker.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder f, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 8 - Verblijfsgebied

1. De gronden, aangewezen voor "verblijfsgebied", zijn bestemd voor: a. verkeers- en verblijfsruimte, te weten: - voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen; - voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen; b. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; c. openbare nutsvoorzieningen; d. de bestemmingen “waterkering”, “leiding” en “archeologisch waardevol gebied A”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. in de bestemming passende bouwweken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, fietsbergingen, reclame-inrichtingen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde van waterbouwkundige aard, zoals een brug, een duiker; c. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder d, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 9 - Groen

1. De gronden, aangewezen voor “groen”, zijn bestemd voor: a. park, plantsoen, openbare nutsvoorzieningen, waterpartijen en waterlopen, speelgelegenhe- den, ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, fiets- en voetpaden en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “waterkering”, “leiding” en “archeologisch waardevol gebied A, B en C”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid geldt dat de gronden, voor zover grenzend aan bestemmingen welke bebouwing toelaten, mede zijn bestemd voor de ingevolge de aangrenzende bestemming toegelaten doeleinden in de vorm van overhangende delen (erkers, balkons, galerijen en dergelijke) met een diepte van te hoogste 2 meter gemeten uit de gevel en op een hoogte van ten minste 2,2 meter boven maaiveld.

3. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, verfraaiingselementen, speelelementen, al dan niet ondergrondse afvalcontainers, openbare nutsvoorzieningen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde van waterbouwkundige aard, zoals een brug, een duiker; c. de in het tweede lid bedoelde overhangende delen.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

NB Voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid als keurstrook, is het bepaalde in de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard mede van toepassing.

Artikel 10 - Water

1. De gronden, aangewezen voor "water", zijn bestemd voor: a. singels en waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding van het omliggende gebied, met de daarbij behorende voorzieningen zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied A en C”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard worden gebouwd, zoals een brug en een duiker, met dien verstande dat het bouwen van een steiger of een vlonder niet zijn toegestaan.

3. Indien en voorzover deze gronden samenvallen met de bestemmingen als bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 11 - Rivier

1. De gronden, aangewezen voor "rivier", zijn bestemd voor: a. de waterhuishouding en verkeersdoeleinden te water, met de daarbij behorende waterstaatswerken zoals duikers, taluds, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemming “waterkering”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard worden gebouwd, zoals kademuren, duikers, bruggen, aanlegsteigers, meerpalen en remmingwerken, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de geleiding van het verkeer te water, zoals lichtopstanden en bakens.

3. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemming zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 12 - Leiding

1. De gronden, aangewezen voor “leiding”, zijn bestemd voor: a. een ondergrondse rioolwaterpersleiding, voor zover de gronden op de plankaart nader zijn aangeduid met ‘1’, met de daarbij behorende voorzieningen; b. de bestemmingen “waterkering” en “archeologisch waardevol gebied “A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen;

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in het eerste lid onder a bedoelde leiding worden gebouwd.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de rioolwaterpersleiding niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de rioolwaterpersleiding.

Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning), de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen; c. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen en afgraven alsmede door ophogen; d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; e. het verrichten van graafwerkzaamheden.

Een aanlegvergunning wordt verleend, indien daardoor het doelmatig functioneren van de leiding niet onevenredig wordt of kan worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de leidingbeheerder te overleggen.

5. Het bepaalde in het vierde lid van dit artikel is niet van toepassing op normale werkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van het onderhavig gebied.

6. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 13 - Waterkering

1. De gronden, aangewezen voor “waterkering”, zijn bestemd voor: a. waterkering met de daarbij behorende waterstaatswerken zoals taluds, glooiingen en onderhoudswegen, zomede bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals duikers, keerwanden en beschoeiingen; b. de bestemmingen “woningen”, “bedrijven”, “tuin”, “voorzieningen van openbaar nut”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “groen”, “water”, “rivier”, “leiding”, archeologisch waardevol gebied A en B”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden mogen uitsluitend de in het eerste lid onder a bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de belangen van de waterstaat niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vrijstelling aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de dijkbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vrijstelling voorschriften verbinden ter bescherming van de belangen van de waterstaat.

4. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het in dit artikel bepaalde slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Artikel 14 - Archeologisch waardevol gebied A, B en C

1. De gronden aangewezen voor “archeologisch waardevol gebied A, B en C”, zijn bestemd voor: a. behoud van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden; b. de bestemmingen “woningen”, “bedrijven”, “tuin”, “voorzieningen van openbaar nut”, “verkeersweg”, “verblijfsgebied”, “water”, “groen”, “leiding” en “waterkering”, voor zover deze gronden op de plankaart mede als zodanig zijn aangewezen.

2. Op de in het eerste lid bedoelde gronden zijn uitsluitend bouwwerken toegestaan (waaronder begrepen heien en het slaan van damwanden) met een grondoppervlak kleiner dan 100 m². In afwijking hiervan zijn tevens toegestaan bouwwerken met een grondoppervlak: -vanaf 100 m², mits niet dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld wordt gebouwd (gebied A); -vanaf 200 m², mits niet dieper dan 0 meter NAP wordt gebouwd (gebied B); -groter dan 200 m², mits niet dieper dan 1,0 meter beneden maaiveld wordt gebouwd (gebied C).

Vrijstelling 3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid voor het bouwen van krachtens het eerste lid onder b toegestane bebouwing, mits de archeologische waarden niet worden geschaad. Alvorens de vrijstelling te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de bouwvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen. Aan een vrijstelling kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van opgravingen; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.

Aanlegvergunning 4. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders graafwerkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die

- dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld (gebied A) en die tevens een terreinoppervlak vanaf 100 m² beslaan; - dieper reiken dan 0 meter NAP (gebied B) en die tevens een terreinoppervlak vanaf 200 m² beslaan; - dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld (gebied C) en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200m² beslaan.

Een aanlegvergunning geldt niet voor bedoelde activiteiten gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden en welke in uitvoering waren ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan en is tevens niet van toepassing op bestaande weg- en leidingcunetten. Een aanlegvergunning wordt verleend indien daardoor de aanwezige archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast. Alvorens de aanlegvergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de aanlegvergunning aan burgemeester en wethouders hieromtrent een schriftelijk advies van de archeologisch deskundige te overleggen.

Aan een aanlegvergunning kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden: -de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; -de verplichting tot het doen van opgravingen; -de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door de archeologisch deskundige.

5. Indien en voor zover deze gronden samenvallen met de bestemmingen zoals bedoeld in het eerste lid onder b, is het bepaalde in dit artikel slechts van toepassing met inachtneming van hetgeen ter zake is bepaald.

Aanvullende bepalingen

Artikel 15 - Algemene vrijstellingen

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van de desbetreffende bepalingen van dit bestemmingsplan:

Kleine bouwwerken a. voor de bouw van – niet voor bewoning bestemde – kleine bouwwerken van openbaar nut, zoals telefooncellen, wachthuisjes voor verkeersdiensten, transformatorgebouwtjes, verdeelkasten, gasdrukregel- en meetstations, gemaalgebouwtjes, met dien verstande, dat de inhoud van een bouwwerk, zoals hier bedoeld, niet meer mag bedragen dan 60 m³;

Begrenzing weg(profiel), bouwblok, terrein b. indien op ondergeschikte punten een geringe afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg, de ligging of de vorm van een bouwblok of een terrein c.q. waterloop of de hoogte van een bouwwerk in het belang van het te verwachten verkeer, de volkshuisvesting en/of een behoorlijke bebouwing c.q. inrichting noodzakelijk is, dan wel de noodzaak daartoe bij uitzetting van het plan op het terrein blijkt, met dien verstande dat hierdoor de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;

Bouwhoogte, kap c. ten behoeve van overschrijding van de toegestane maximale bouwhoogte, zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, onder b, voor de bouw van een kap met grotere hellingshoeken, dan voortvloeit uit het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte, met dien verstande, dat de dakhellingen niet meer dan 40 graden mogen bedragen;

Artikel 16 - Wijziging van het plan

1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan te wijzigen:

Bestemmingsgrenzen a. ten behoeve van de op de plankaart aangegeven bestemmingsgrenzen, waarbij deze maximaal 10 meter mogen verschuiven, ingeval: - de toe te passen verkavelingswijze daartoe aanleiding geeft; - stedenbouwkundige redenen daartoe aanleiding geven. Een en ander met dien verstande dat ten aanzien van de bij de opschuiving betrokken gronden de voorschriften zullen gelden die betrekking hebben op de bestemming waarvan de grenzen worden verruimd en de ter zake toepasselijke milieuregelgeving niet wordt overschreden.

Bouwen in te wijzigen plangedeelte 2. Het bouwen van de in het eerste lid bedoelde bouwwerken is slechts toegestaan overeenkomstig een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde wijziging van het bestemmingsplan.

3. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in het tweede lid ten behoeve van het bouwen overeenkomstig een in voorbereiding zijnde wijziging van dit bestemmingsplan na ontvangst van een verklaring van geen bezwaar van Gedeputeerde Staten, tenzij Gedeputeerde Staten hebben verklaard dat de wijziging geen goedkeuring behoeft en er gedurende de termijn van terinzagelegging geen zienswijzen tegen het ontwerp-wijzigingsplan zijn ingebracht.

Procedure 4. Alvorens een wijziging ingevolge het eerste lid vast te stellen, dan wel een verklaring van geen bezwaar, zoals bedoeld in het voorgaande lid, aan te vragen, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden gedurende zes weken in de gelegenheid eventuele zienswijzen tegen het ontwerp voor de wijziging, dan wel tegen het desbetreffende bouwplan schriftelijk bij hun college kenbaar te maken.

Het ontwerp voor de wijziging dan wel het bouwplan, ligt daartoe gedurende deze termijn ter inzage. Burgemeester en wethouders voegen een afschrift van de ingediende zienswijzen onderscheidenlijk bij hun verzoek tot goedkeuring van de wijziging, dan wel bij de aanvraag om de verklaring van geen bezwaar aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 17 - Gebruik

1. Het is verboden de in dit bestemmingsplan gelegen onbebouwde gronden en de in het plan gelegen bouwwerken geheel of gedeeltelijk te gebruiken, te laten gebruiken of in gebruik te geven, op een wijze of tot een doel, strijdig met de daaraan in het plan gegeven bestemming(en) en/of het volgens de voorschriften uitsluitend toegestane gebruik, dan wel met de uit deze voorschriften voortvloeiende aard van de bebouwing.

Vrijstelling 2. Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in het eerste lid, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 18 - Overgangsbepalingen

Overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken 1. Bouwwerken, welke bestaan op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan dan wel daarna gebouwd worden of kunnen worden met inachtneming van het bepaalde in de Woningwet, en die afwijken of zouden afwijken van dit plan, mogen op voorwaarde dat de bestaande afwijkingen van dit plan niet worden vergroot en behoudens onteigening overeenkomstig de wet: a. gedeeltelijk worden vernieuw of veranderd; b. na verwoesting door een calamiteit worden herbouwd, mits de desbetreffende bouwaanvraag wordt aangevraagd binnen twee jaar nadat deze calamiteit heeft plaatsgevonden.

Overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik 2. Het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande gebruik van onbebouwde gronden en van bouwwerken, dat in strijd is met dit bestemmingsplan, mag worden voortgezet en zodanig worden gewijzigd, dat het in dezelfde als wel in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Uitzonderingen op het overgangsrecht 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, doch zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

4. Het tweede lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.

Artikel 19 - Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in artikel 12 vierde lid, artikel 14 vierde lid en artikel 17 eerste lid, wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 2°, van de Wet op de Economische Delicten.

Artikel 20 - Naamgeving

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de naam “Voorschriften bestemmingsplan Kralingseveer-Schaardijk”.

Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij de voorschriften “Kralingseveer-Schaardijk”

Toelichting De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI’93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering - 2001”. Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn.

Indicatie milieuhinder Om inzicht te krijgen in de toekomstige invloed die elk bedrijfstype op de woonomgeving heeft, is per type bedrijf de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de hinder afkomstig van een bedrijf, wat wil zeggen dat de afstanden niet de feitelijke milieuhinder geven, maar gebaseerd zijn op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf, representatief voor die specifieke bedrijfsvoering. De afstanden hebben derhalve een indicatief karakter. De potentiële milieubelasting wordt bepaald door de activiteiten van een bedrijf. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen in de praktijk. Hierbij is rekening gehouden met het karakter van het plangebied en de omgeving.

Continu en zonering In de tabel is achter de afstand voor geluid - waar van toepassing - de letter C voor continu opgenomen. Hiermee is dan aangegeven dat de meeste bedrijven binnen het betreffende type continu in bedrijf zijn met die activiteiten die bepalend zijn voor het geluidniveau. Voorts is achter de afstand voor geluid - waar van toepassing - de letter Z van zonering opgenomen. Het gaat hier om bedrijven die zeer veel geluid produceren en als zodanig in het Inrichtingen- en Vergunningenbesluit bij de Wet milieubeheer zijn aangewezen. Als deze bedrijven in een bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, dan moet door de Provincie rondom het betreffende bedrijventerrein een toetsingszone worden vastgesteld.

Indices In de tabel zijn indices opgenomen voor verkeer en visuele hinder. De verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn kwalitatief beoordeeld en weergegeven met een index. De index loopt van 1 tot 3, waarbij 1 staat voor geen of een geringe emissie of hinder, 2 voor aanzienlijke en 3 voor zeer ernstige emissie of hinder. De verkeersaantrekkende werking heeft betrekking op al het autovervoer van en naar de inrichting. De index voor visuele hinder is een zeer grove indicator voor de visuele inpasbaarheid van bedrijven.

Opmerkingen In de laatste kolommen van de tabel zijn B, D of L geplaatst voor opmerkingen over Bodem, Divers en Lucht. De letter B is gegeven indien een gemiddeld bedrijf binnen dat type een verhoogde kans op bodemverontreiniging geeft. Daarmee is de index een hulpmiddel bij de selectie van toelaatbare bedrijven op gevoelige gronden. De letter D geeft aan dat het betreffende bedrijfstype zeer divers is en tot een grotere diversiteit in afstanden kan leiden. Dit geldt vaak voor chemische bedrijven. De uitstoot van schadelijke stoffen naar de lucht is vaak niet te vertalen in een standaardafstand tot mensen of gevoelige bestemmingen. Als de letter L in de tabel is vermeld kunnen er overwegingen zijn om de genoemde grootste afstand te verhogen.

De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen: categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter categorie 2: afstand tot woningen 30 meter categorie 3: afstand tot woningen 50 of 100 meter categorie 4: afstand tot woningen 200 of 300 meter categorie 5: afstand tot woningen 500, 700 of 1000 meter

categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter

Plangebied Voor dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 3, deze zijn dan ook niet in deze lijst opgenomen.

Strategische MilieuBeoordeling Wanneer de bedrijvenlijst behorend bij het bestemmingsplan mogelijkheden biedt om MER- (beoordelings)plichtige bedrijven te vestigen geeft het bestemmingsplan daarmee het kader, zoals bedoeld in de Europese richtlijn (2001/42EG), en zal in dat geval voor het bestemmingsplan een SMB gevoerd moeten worden. De richtlijn voor de SMB is bedoeld om milieu-effecten van plannen en programma’s tijdens de voorbereiding daarvan in beeld te brengen in een milieurapport. Voor de zwaardere milieucategorieën is in de meeste gevallen een SMB nodig.

Door het toestaan van enkele activiteiten uit de VNG-lijst categorie 3 is in die gevallen voor het plan een SMB nodig. De lijst van categorie 3 is geschoond van activiteiten die MER-(beoordelings)plichtig zijn. Daarnaast is van een aantal activiteiten uit de standaard VNG-lijst de hoeveelheid of productiecapaciteit beperkt, deze aanpassing is aangegeven met een “a” in de derde kolom. Het gebruik van een aangepaste lijst voorkomt dat dit plan onbedoeld toch het kader biedt en een SMB noodzakelijk is om de milieu-effecten in beeld te brengen.

lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer lucht (L)

divers (D)

bodem (B)

categorie grootste afstand

visueel

verkeer

gevaar

zonering (Z)

continu (C)

geluid

stof

geur

aangepast SMB volgnummer

III BIJLAGEN

INHOUDSOPGAVE BIJLAGEN

- Reactie van de Provinciale Planologische Commissie d.d. 7 jan 1999

- Verslag van de inspraakbijeenkomst d.d. 16 mei 2000

Verslag inspraak- en informatieavond voorontwerp bestemmingsplan Kralingseveer - Schaardijk, d.d. 16 mei 2000.

Vragen door het publiek en de reacties hierop De heer F. de Jong vraagt wie er in de bestemming 'woondoeleinden' gaat bouwen als het zover komt en of de woningbouwvereniging een claim op die grond heeft liggen. De heer Jaarsma antwoordt dat er op dit moment geen duidelijkheid over is. Het betreft een stuk grond waarvan de eigendom verspreid is. Zij die iets willen ontwikkelen hebben dus elkaar nodig. De ontwikkelaar is niet op voorhand de woningbouwvereniging. Sinds drie weken is er een particulier die zich bij het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) heeft gemeld. Het bestemmingsplan regelt wel wat er op een stuk grond mag worden gebouwd, maar niet wie dat daadwerkelijk gaat realiseren. Wel kan worden gezegd dat het algemene huidige beleid van de gemeente Rotterdam is gericht op het realiseren van duurdere en dure woningen omdat hieraan de meeste behoefte is. De heer De Man geeft aan, dat er geen claim van de woningbouwvereniging ligt omdat het verspreide eigendom te veel problemen opleverde.

De heer C. de Jong vraagt wat er gaat gebeuren met de waterpartij. De heer Jaarsma antwoordt dat het water zal worden gehandhaafd, omdat het een overblijfsel is uit de historie van Kralingseveer. De heer Maurik brengt in dat het bestemmingsplan het mogelijk maakt om het water te verplaatsen. De heer Jaarma leest vervolgens het betreffende artikel voor. Uit dit artikel blijkt dat het waterverband maximaal 3 meter mag worden versmald en zonodig maximaal 7 meter in westelijke of oostelijke richting mag worden opgeschoven als de stedenbouwkundige invulling dit noodzakelijk maakt. De heer Maurik merkt op dat 7 meter in westelijke richting betekent dat het waterverband vlak langs zijn deur komt. De heer Jaarsma reageert door te zeggen dat de kans op een verschuiving gering is, maar dat bezwaren tegen dit voorstel natuurlijk mogen worden ingediend. De heer Glas is van mening dat je aan een stukje erfgoed helemaal niet moet knabbelen, omdat daarmee de historie alsnog verdwijnt. In de tweede plaats vraagt de heer Glas om een toelichting aangaande het bedrijf Van der Velden. De heer Jaarsma neemt de opmerking over het waterverband mee in zijn advies aan het bestuur. Ten aanzien van het bedrijf geeft hij aan dat Van der Velden niet in de vroegere bestemming 'landelijk gebied' zit en daarom ook niet per se in het bestemmingsplan hoeft te worden opgenomen. Maar anderzijds is het zo dat het bedrijf een duidelijk relatie heeft met het gebied van de Schaardijk, waardoor het wel logisch zou zijn om het in het voorliggende bestemmingsplan in te passen. Nu de tijdsdruk er af is, is het mogelijk om met de gemeentelijke diensten en het bedrijf te komen tot een inpassing in het plan. Ook de provincie ziet het graag opgenomen. Door Van der Velden niet op te nemen loopt de gemeente tevens het risico dat de provincie het bestemmingsplan niet zal goedkeuren. Meer oostelijk dan dit bedrijf hoeft niets te worden opgenomen. De heer Glas vraagt zich af of Van der Velden wellicht andere plannen heeft. De heer Jaarsma antwoordt dat bij hem niet bekend is dat Van der Velden zou willen verhuizen of anderszins. Van der Velden is juist in gesprek met de gemeente en wil dat ook blijven om te bezien hoe inpassing mogelijk is. De gemeente wil graag inpassing op basis van de huidige bedrijfsvoering. Uitbreiding van het bedrijf zou strijdigheid met de bestemming woondoeleinden kunnen opleveren in verband met geluid.

De heer Maurik geeft aan dat op een eerdere tekening van ongeveer twee jaar geleden het bouwblok van vier woningen nog door een bestemmingslijn werd doorkruist. In het voorliggende ontwerp is de bestemmingslijn naast de vier woningen gelegd. De heer Jaarsma geeft aan dat de kaart waar de heer Maurik het over heeft een allereerste concept is en dat op de nieuwe kaart voor de woningen een meer oostelijke lijn is opgenomen. Dit heeft verder geen consequenties voor de bewoners van de vier woningen. Het gaat om een conserverende bestemming. Dit houdt in dat de woningen zelfs gesloopt en herbouwd mogen worden, maar dat er niet extra gebouwd mag worden.

De heer De Bruin vraagt hoe de zuid-entree zal worden verbeterd. De heer Jaarsma antwoordt dat wordt bedoeld dat het huidige beeld van de IJsselmondselaan kan worden verbeterd door een op de locatie afgestemde invulling in de vorm van woningen. Het betekent dus niet bijvoorbeeld het verbeteren van de weg, maar het verbeteren van het aanzien. De dienst Stedebouw en Volkshuisvesting heeft zelf als vingeroefening een keer een schets gemaakt en kwam tot een realistische invulling van 15 à 20 woningen op basis van twee-onder-een-kappers. Het is echter aan gegadigden om zelf een plan te ontwerpen.

De heer Elfring wil graag weten wat de bestemming wordt van de betonfabriek. De heer Van Duin geeft aan dat dat nu nog niet bekend is, maar dat het niet de bedoeling is om bewoners te horen en dan Van der Velden in te passen. De heer Jaarsma heeft al aangegeven dat de provincie heeft verzocht het bedrijf in te passen en dat daarvoor een voorstel zal worden gedaan aan het bestuur. Daarna zal het bestemmingsplan opnieuw ter visie worden gelegd en kunnen door belanghebbenden bezwaren worden ingediend.

De heer Kenselaar wil weten wat voor een soort woningen bij de entree van de IJsselmondselaan zal worden gerealiseerd: seniorenwoningen of gezinswoningen. Als er gezinswoningen komen, dan moet op de veiligheid van kinderen worden gelet. De heer Van Duin geeft aan dat het soort woningen niet in het bestemmingsplan wordt geregeld. Het is afhankelijk van de eigenaren van de grond en de potentiële bouwer. De heer Jaarsma geeft aan dat het bestemmingsplan woningbouw in drie bouwlagen mogelijk maakt en dat het dus ook mogelijk is om seniorenwoningen te realiseren. Pas als er een bouwplan komt, zal een commissie de uitgangspunten bepalen.

De heer Glas wil ook graag in zo'n commissie een veiligheidsraad zien. Dan kan je in een woningbouw ook meer toepassingen maken over wat wel en niet geoorloofd schijnt. Want als je de jeugd niet in de gaten houdt in deze die dus geboren staat te worden van Kralingseveer, dan kan je daardoor in wezen ongelukken voorkomen. De bouw van seniorenwoningen is inderdaad een wijze raad. In het bestemmingsplan kun je beter concreet zeggen waar het op staat, door het niet te hebben over laagbouwwoningen met een maximum van drie bouwlagen, maar bijvoorbeeld over twee-onder-een- kap-woningen. Nu is het toch zwevend. De heer Glas geeft nog aan dat bij bedrijven ook veiligheidscommissies zijn en dat hij een veiligheidsraad graag ook zien in zo'n commissie en in de gemeenteraad omdat de een de ander tot een hand en een voet kan zijn. Dan kan je veel beter overzien wat goed is en wat niet goed is. De heer Glas vindt dat je beter een goede, complete start kan maken en dat zijn voorstel wellicht nieuw is, maar zeker de moeite waard om over na te denken.

De heer De Bruin vraagt zich af of er wellicht hoogbouw in de vorm van een flat komt als er zich een projectontwikkelaar aandient. De heer Van Duin geeft aan dat er geen hoogbouw mogelijk is. De verwarring in de discussie komt voort uit de termen laagbouw en gezinswoningen. Laagbouw betekent dat er niet meer dan drie bouwlagen mogen komen. Drie bouwlagen kan in de praktijk een gezinswoning zijn (rijtje of twee- onder-een-kap), maar ook drie individuele lagen boven elkaar. Een flat bouwen mag niet vanwege de geluidscontouren. Zelfs als we dat mogelijk zouden willen maken dan zou het bestemmingsplan niet worden goedgekeurd. In de bouwverordening staat zelfs dat tot 18 meter (= 6 bouwlagen) mag worden gebouwd. In het bestemmingsplan wordt nu dus een lagere maat opgenomen. Er wordt dus minder mogelijk dan de bouwverordening nu toelaat. De heer Van de Burger geeft aan dat hij al ongeveer 20 jaar mensen heeft zien komen en gaan die monsters komen nemen op het voormalige terrein van de Albatros. Er is sprake van vervuiling onder aan de dijk en er zit een wel. Hoe gaat dit worden opgelost? De heer Jaarsma antwoordt dat daar nu in het kader van het bestemmingsplan niets aan gaat gebeuren. Pas als er concrete bouwplannen zijn, dan zijn dit aspecten waar de bouwer rekening mee moet houden. Wij kijken alleen vanuit stedenbouwkundig oogpunt naar de geschiktheid van de plek voor woningbouw. In heel Rotterdam is op bijna iedere bouwlocatie wel sprake van enige vorm van vervuiling. Deze worden niet op voorhand door de gemeente Rotterdam onderzocht en gesaneerd. Wel is door het Ontwikkelingsbedrijf reeds een inschatting van de situatie gemaakt op grond waarvan wordt verwacht dat ontwikkeling financieel haalbaar zal zijn.

De heer De Man mist de anticipatie op de verhoging en de verbreding van de dijk die er binnen enkele jaren aan staat te komen. Het dijkwater stroomt nu op het braakliggend terrein. De heer Jaarsma geeft aan dat dat een uitvoeringskwestie is, die niet in dit bestemmingsplan wordt geregeld. Het ontwerp-bestemmingsplan is ook toegezonden aan het Hoogheemraadschap Schieland. Zij bezien hun belangen in relatie tot het bestemmingsplan. De enige eis die zij aan ons hebben gesteld is, dat de hoofdwaterkering ook als zodanig wordt bestemd. Als er een woningbouwontwikkeling gaat plaatsvinden, dan heeft het Hoogheemraadschap andere mogelijkheden om de afvoer van het water te sturen. Schieland heeft ook op het moment dat er bouwplannen zijn een dikke vinger in de pap en dicteert wat er in relatie tot hun waterkering wel of niet mag. Er is dan een vergunning van het Hoogheemraadschap nodig.

Mevrouw Rietveld vraagt waarom het stukje grond aan de zuidzijde van de IJsselmondselaan de bestemming woondoeleinden heeft gekregen en het landelijke niet wordt gelaten zoals het nu is. De heer Jaarsma antwoordt dat vanuit stedenbouwkundige optiek bebouwing in de vorm van laagbouwwoningen het beste perspectief vormt voor het verbeteren van de zuid-entree. Zonder woningbouw zal er nooit geld zijn om aan dat stukje iets ter verbetering te doen. Tevens is dit een locatie die een beter stedenbouwkundig beeld kan opleveren en tegelijkertijd kan bijdragen aan de doelstellingen die de gemeente Rotterdam in het kader van de volkshuisvesting nastreeft. Er wordt een kans gemist als dit niet in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.

De heer De Man geeft aan dat het de wens van Kralingseveer is om meer woningen voor ouderen of voor jongeren te realiseren indien er gebouwd gaat worden. En geen woningen in een prijsklasse van 4 à 5 ton. De heer Jaarsma reageert door te zeggen dat financieringscategorieën niet in het bestemmingsplan worden opgenomen. Deze discussie hoort nu dus niet gevoerd te worden. Wel wil hij aangeven dat van ambtelijke zijde steeds wordt uitgegaan van middeldure woningbouw (tot ongeveer 380.000). Het is niet de verwachting dat dure woningen op deze plaats verkoopbaar zijn. Als bijvoorbeeld vervuiling tot een prijsopvoering zou leiden, is het daarom vervolgens de vraag of een ontwikkelaar daar wel in wil stappen.

Op de vraag of de grond in erfpacht wordt uitgegeven antwoordt de heer Jaarsma dat dit nog niet bekend is en dat dit niet in het bestemmingsplan wordt geregeld.

De heer Glas vraagt nog naar de relatie tussen de dijk, een bouwplan en de kans op overstromingen. De heer Jaarsma geeft aan dat het Hoogheemraadschap hier streng op zal toezien. In het kader van een concreet bouwplan kan het Hoogheemraadschap verregaande eisen stellen. De praktijk wijst uit dat Hoogheemraadschap Schieland één van de strengste hoogheemraadschappen is en geen concessies doet.

De heer Van Duin bedankt de aanwezigen voor hun aanwezigheid en voor hun inbreng. Over vier weken ligt het verslag van deze avond gedurende vier weken ter inzage en de mensen die de pre- sentielijst hebben getekend krijgen het verslag toegezonden. De vergadering wordt om 21.10 uur gesloten.

IV KAARTEN

INHOUDSOPGAVE KAARTEN

Plankaart d.d.16 december 2008 Plankaart Archeologie d.d.10 maart 2008 Huisnummerkaart d.d. 10 maart 2008