Elise Craeghs

01301713

De Haïtiaanse Revolutie (1791-1804): ‘vergeten’ perspectieven in een ‘vergeten’ revolutie

Onderzoek naar onzichtbaarheid, diversiteit en onderliggende machtsstructuren

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in Gender en Diversiteit

Promotor: Julie Carlier

Copromotor: Koenraad Bogaert

Klassieke masterproef, ingediend op 5 augustus 2019

Woordaantal (excl. voetnoten, appendix en bibliografie): 29.000 Deze masterproef is een examendocument dat niet werd gecorrigeerd voor eventueel vastgestelde fouten. In publicaties mag naar dit werk worden gerefereerd, mits schriftelijke toelating van de promotor(en) die met naam op de titelpagina is vermeld.

- 1 -

DANKWOORD

Ik wil de ruimte nemen om enkele mensen te bedanken.

Bedankt aan Hilde, mijn moeder, voor het zorgvuldig nalezen van mijn masterproef en het uitpluizen van talrijke leerplannen.

Bedankt aan Julie Carlier voor de constructieve feedback en de interesse in het onderwerp van mijn masterproef. Eveneens bedankt voor het geduld en begrip tijdens de drukke periodes van activisme waarin ik minder bereikbaar was. Tenslotte ook bedankt voor de hulp in het strikter afbakenen van het onderwerp van mijn masterproef.

Bedankt aan Koen Bogaert voor de introductie in de Haïtiaanse revolutie en de interesse in mijn masterproef.

Bedankt aan Jolan, mijn broer, voor de informatie omtrent militaire zaken.

Bedankt aan Jiff voor het begrip en de motivatie.

Bedankt aan Anna voor de schriftelijke vertaling uit het Italiaans.

Bedankt aan Oumayma voor de inspiratie.

Bedankt aan de partij voor de pauze die mij gegund wordt om aan dit project te werken en de politieke inzichten en ervaringen die mijn masterproef mee vormgeven.

Bedankt aan Elise voor het verderwerken aan dit project, ook tijdens de zeer hete dagen en ook na het vinden van een job.

Bedankt aan mijn beide ouders voor het creëren van een context waarin ik de ruimte, ondersteuning en vrijheid kreeg om de studies die ik wilde doen, op te nemen.

Bedankt tenslotte ook aan alle mensen die opkwamen, opkomen en zullen opkomen voor waarachtige vrijheid, gelijkheid en solidariteit. In het bijzonder diegenen die zich tijdens de Haïtiaanse revolutie inzetten in de strijd tegen slavernij, kolonialisme, imperialisme, kapitalisme, ongelijkheid, onderdrukking en discriminatie.

- 2 -

INHOUDSOPGAVE

Dankwoord ...... - 2 -

Abstract ...... - 5 -

Inleiding ...... - 6 -

Deel I: Excuseer, maar welke revolutie? ...... - 8 -

Hoofstuk I: De Haïtiaanse revolutie, een schets ...... - 8 -

In naam van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid : diverse groepen, diverse eisen ... - 8 -

Het verloop van de Haïtiaanse revolutie ...... - 11 -

Haïti, oogappel en twistappel in de 18e – 19e eeuw ...... - 14 -

Hoofstuk 2: Impact van de Haïtiaanse Revolutie ...... - 18 -

Groei van verzet ...... - 18 -

Transformatie van bestaande abolitionistische bewegingen ...... - 19 -

Radicalisering van de ‘universele waarden van de Franse revolutie’ ...... - 21 -

Reactie straft Haïti om diens impact te beperken...... - 25 -

Deel II: Verhalen over de Haïtiaanse Revolutie ...... - 28 -

Hoofdstuk 3: De Haïtiaanse revolutie als te vergeten gevaarlijke curiositeit ...... - 28 -

Hoofdstuk 4: Radicalisering en geweld ...... - 33 -

‘Ras’ als zwart-wit dualiteit ...... - 34 -

Geweld en nationaliteit ...... - 36 -

Structuren van wit geweld ...... - 36 -

Geweld en/of radicaliteit als evaluatieve criteria ...... - 38 -

Hoofdstuk 5: Aandacht voor diversiteit: herstory ...... - 41 -

Gender: Afwezige vrouwen ...... - 42 -

Gender: Vrouwen en hun rollen ...... - 46 -

Gender: Vrouwelijke activisten als feeksen...... - 48 -

Gender: Enthousiasme en motief – de waarheid komt uit … de vijands mond? ...... - 50 -

Gender: De logica van verdeeldheid? ...... - 52 -

Hoofdstuk 6: De Haïtiaanse revolutie : vormen van verzet, theirstory en ourstory ...... - 53 -

De Haïtiaanse revolutie: een uniek geval van verzet? ...... - 53 -

- 3 -

De Haïtiaanse revolutie en massaal verzet: theirstory ...... - 56 -

Theirstories met diversiteit: Intersectionaliteit ...... - 57 -

Ourstories...... - 59 -

Deel III : Visuele analyse ...... - 62 -

Hoodstuk 7: Onzichtbare beelden ...... - 62 -

Hoofdstuk 8: Methodologie ...... - 64 -

Hoofdstuk 9: Afbeeldingen onder de loep ...... - 68 -

Eén voor/boven allen, allen onder één ...... - 69 -

Louverture, Dessalines, Boukman en … Marie? ...... - 74 -

Gewelddadigheid in beeld ...... - 77 -

Abolitionisme: Smeken, bidden en dankbaarheid ...... - 80 -

Conclusie ...... - 84 -

Appendix : Analyse spotprent A real San Culotte door Hörmann ...... - 89 -

Bibliografie ...... - 92 -

- 4 -

ABSTRACT

De Haïtiaanse revolutie (1791-1804) is een revolutie die in geschiedkundige werken in de schaduw staat van andere revoluties en abolitionistische bewegingen. Deze masterproef vormt een poging na te gaan wat de oorzaken zijn van dergelijke ongelijke aandacht. Daarnaast onderzoekt de auteur vormen van onzichtbaarheid binnenin historische werken over de Haïtiaanse revolutie. Ze gaat daarbij na welke verhalen, perspectieven, vormen van diversiteit, ervaringen etc. verloren gaan. De auteur onderzoekt vormen van exclusie en stereotypering omtrent gender, ‘raciaal’ geweld, vormen van verzet en diversiteit, en de structuren van macht die hieraan ten gronde liggen. Verder vormt deze masterproef een kritiek op de afwezigheid van het analyseren van beeldmateriaal in de bestaande literatuur. Op basis van een voorgesteld methodologisch kader vangt de auteur zelf een dergelijke analyse van enkele afbeeldingen aan, waarin tevens verwijzingen voorkomen naar inzichten uit haar onderzoek omtrent vergeten verhalen en perspectieven in de geschiedschrijving over de Haïtiaanse revolutie.

- 5 -

INLEIDING

Van 1791 tot 1804 vond een gebeurtenis plaats die de wereldgeschiedenis zou ingaan als ‘de Haïtiaanse revolutie’. Enkele jaren geleden kwam ik voor het eerst in aanraking met bronmateriaal over deze revolutie. In eerste instantie was ik onder de indruk van de verhalen over de jarenlange strijd die leidde tot de afschaffing van de slavernij in het nieuw geboren Haïti. Tegelijkertijd was ik ook verbaasd over het feit dat ik deze revolutie nooit eerder tegengekomen was tijdens mijn secundaire en universitaire opleidingen. Eenmaal gebeten door het thema van de Haïtiaanse revolutie, ging ik sporadisch op zoek naar boeken, documentaires, speeches etc. die mij hierin meer inzicht konden verschaffen. Het schrijven van de masterproef voor de opleiding Gender en Diversiteit, was een welgekomen opdracht waarin ik dit onderzoek meer systematisch en academisch kon benaderen.

Deze masterproef vertrekt vanuit de vaststelling dat over het algemeen weinig mensen de Haïtiaanse revolutie kennen. Ik wil nagaan welke vormen van ‘onzichtbaarheid’ op te merken zijn omtrent de Haïtiaanse revolutie en van welke machtsmechanismen deze onzichtbaarheden getuigen. Met onzichtbaarheid van een thema doel ik op een beperking of volledige afwezigheid van aandacht ervoor. De vaststelling dat de Haïtiaanse revolutie weinig bekend is, deel ik met andere auteurs. In het eerste deel van deze masterproef ga ik na waarop de verwondering die verschillende auteurs daarbij uiten, gebaseerd is. Welke argumenten worden gegeven om te stellen dat de Haïtiaanse revolutie een plaats verdient in werken over abolitionisme en in overzichten van grote revolutionaire gebeurtenissen? Hierbij ga ik op zoek naar antwoorden op de vraag naar de plaats van Haïti in de destijdse wereld(economie) en de impact van de Haïtiaanse revolutie in het Haïti van de 18e-19e eeuw en wereldwijd in het verdere verloop van de geschiedenis. Specifiek ga ik na wat de exacte betekenis van de Haïtiaanse revolutie was voor groeiende verzetsbewegingen, westerse abolitionistische bewegingen en de waarden die we tot op vandaag voornamelijk kennen als Franse revolutionaire waarden: vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.

Na vragen over de impact en eigenheid van de Haïtiaanse revolutie te hebben beantwoord, ga ik in deel II verder in op wat onzichtbaar blijft en waarom. Op basis van voorgaande vaststellingen, poog ik te achterhalen wat de mechanismen zijn die maken dat de Haïtiaanse revolutie tot op vandaag in de schaduw staat van andere historische gebeurtenissen zoals de Franse revolutie. De Haïtiaanse revolutie zelf is echter niet het enige dat vaak vergeten of genegeerd wordt. Zoals in de geschiedenis opvalt, nemen bepaalde perspectieven systematisch meer plaats in, in (raadpleegbare) archieven. In het tweede deel van deze masterproef stel ik dan ook de vraag naar welke perspectieven, thema’s en vormen van

- 6 - diversiteit vergeten worden in het schrijven over de Haïtiaanse revolutie. Deze vraag hangt samen met onderzoek naar hoe dit komt en welke mogelijke methodologische kaders en wijzen van geschiedschrijving dergelijke onzichtbaarheid zouden kunnen tegengaan. Mogelijkheden van history, herstory, theirstory en ourstory worden in dit deel eveneens besproken.

In het derde en laatste deel van deze masterproef trek ik mijn onderzoek open naar een analyse van afbeeldingen. In de geschiedschrijving valt naast het vergeten van de Haïtiaanse revolutie en van verschillende perspectieven en groepen binnen die revolutie, ook het vergeten van een bepaalde vorm van bronmateriaal op. Ondanks het vele beeldmateriaal waarmee ik geconfronteerd werd tijdens het doornemen van artikels en boeken etc., kwam ik zelden een analyse van dergelijke afbeeldingen tegen. Het derde deel stelt dan ook de vraag naar welke inzichten tot nu toe mogelijks aan veel lezers en schrijvers voorbijgingen in het niet nader bestuderen van gegeven beeldmateriaal.

Om op bovenstaande vragen te antwoorden, baseer ik mij op een literatuurstudie/analyse (deel 1 en 2) en voer ik een visuele analyse uit van verschillende afbeeldingen gebaseerd op inzichten uit de historische kritiek (deel 3). De lezers mogen zich ook af en toe verwachten aan inzichten of redeneringen uit de filosofie en conflict/development studies. Deze dragen bij aan het interdisciplinaire karakter van deze masterproef in de gender en diversiteitsstudies. Doorheen de masterproef hanteer ik concepten zoals: gender, ‘ras’, radicaliteit, intersectionaliteit, his-/her-/their-/ourstory, hiërarchische tegenstellingen, imperialisme, everyday resistance, gelijkheid, structureel geweld, machtsrelaties etc.. De lezers kunnen zich verwachten aan genuanceerde besprekingen van citaten van auteurs zoals Bayyinah Bello, Cyril James, Joan Scott, Laurent Dubois, Koen Bogaert, James Scott, Christine Pert-em-Hru etc.. Met deze masterproef hoop ik zowel de lezers voor wie de Haïtiaanse revolutie een nieuw thema is als de lezers die de Haïtiaanse revolutie al kenden, van nieuwe inzichten en invalshoeken te voorzien. Daarnaast vormt deze masterproef met als thema deze niet-Westerse niet-witte revolutie en vergeten groepen, perspectieven en kennisoverdrachtsvormen, een poging om bij te dragen aan een algemenere bekendheid en diepgaander begrip van deze revolutie in al haar diversiteit.

- 7 -

DEEL I: EXCUSEER, MAAR WELKE REVOLUTIE?

HOOFSTUK I: DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE, EEN SCHETS

Eén van de vaststellingen van waaruit mijn masterproef start, is het feit dat over het algemeen weinig mensen de Haïtiaanse revolutie kennen. Om alle lezers de kans te geven mijn verdere analyse van de geschriften en afbeeldingen over dit thema te kunnen volgen, voorzie ik een beknopt historisch overzicht. Een taak die niet eenvoudig is, gegeven het complexe karakter van deze revolutie. Ik laat het historisch overzicht dan ook voorafgaan door een noodzakelijke uitweiding over enkele groepen in het revolutionaire Haïti. Deze uitweiding en het historisch overzicht dienen ter introductie, en moeten zeker niet opgevat worden als exhaustief. Na een korte weergave van belangrijke ontwikkelingen in de Haïtiaanse revolutie, besteed ik bijkomende aandacht aan de internationale context waarin deze plaatsvond en de belangrijke plaats die Haïti innam in het economische systeem. Verder eindig ik dit deel met een studie van de impact van de gebeurtenissen in Haïti in de periode van 1791 tot 1804. Dit eerste deel zal de basis vormen waarop ik verder bouw in een analyse van werken van historici over de Haïtiaanse revolutie.

IN NAAM VAN VRIJHEID, GELIJKHEID EN BROEDERLIJKHEID : DIVERSE GROEPEN, DIVERSE EISEN

De Haïtiaanse revolutie wordt klassiek begrepen als een geheel van opstanden, oorlogen etc. die plaatsvonden in Haïti van 1791 tot 1804. Doorheen haar (lange) verloop vonden verschillende opstanden plaats georganiseerd door diverse groepen. Allianties werden in snel tempo geboren en gebroken. Het is belangrijk dat de lezer een beter inzicht krijgt in welke groepen actief waren tijdens de revolutie, hoe deze zich op verschillende momenten ten opzichte van elkaar verhielden en waar hun overeenkomsten en verschillen liggen (Pert- em-Hru, 2018, pp. 14-16).

Terwijl diverse groepen zich in Haïti van 1791 tot 1904 organiseerden rond andere en vaak tegenstrijdige eisen, kenden de opstanden van deze groepen ook enkele gemeenschappelijke kenmerken. Eén van de meest opvallende hiervan is de beïnvloeding door de Franse revolutie (1789-1799). Ontwikkelingen in Frankrijk, in het bijzonder de grote omwentelingen die de Franse revolutie teweegbracht en later ook de opkomst van Bonaparte, hadden een sterke impact op wat er gebeurde in de Franse koloniën. Ten eerste op vlak van politieke en economische organisatie, de middelen die in de koloniën geïnvesteerd konden worden (financieel, militair etc.)... Ten tweede bleven ideeën over

- 8 - universele mensen- en burgerrechten, burgerparticipatie en democratie die gescandeerd werden tijdens de Franse revolutie, niet zonder navolging in haar koloniën. In Haïti hadden verschillende groepen verschillende opvattingen omtrent wat de betekenis van deze Franse ontwikkelingen kon en moest zijn met betrekking tot de kolonie. Gegeven het feit dat de ontwikkelingen in Haïti vaak onbegrijpelijk zijn wanneer er geen inzicht is in de relatie ervan tot Frankrijk, zal ik het historisch overzicht van verwijzingen naar de Franse situatie voorzien. Hier ga ik alvast in op 5 traditioneel onderscheiden groepen van mensen die zich geïnspireerd voelden door de Franse revolutie (James, 1989, pp. 36, 57-59, 61, 68, 190; Pert-em-Hru, 2018, pp. 14-16).

De grootste groep inwoners van Haïti ten tijde van de revolutie (500.000 bij het uitbreken van de revolutie) was de zwarte tot slaaf gemaakte bevolking, waarvan velen niet in Haïti maar in (West-)Afrika geboren waren. De tot slaaf gemaakten werden gedwongen om te werken, voornamelijk op de plantages en in mindere mate ook binnen de huishoudens. De waarden vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, betekenden voor hun in de eerste plaats de afschaffing van de slavernij en waren een sterke mobiliserende factor (Mies, 2014, pp. 90-93; Pert-em- Hru, 2018, pp. 15-16).

Het was de arbeid van deze tot slaaf gemaakten die de grote winsten van de witte planters creëerde. Samen met de maritieme bourgeoisie werden deze kolonisten de ‘grands blancs’ genoemd, een concept dat verwees naar de geprivilegieerde positie die deze mensen hadden in Haïti op basis van hun bezit. Het uitbreken van de Franse revolutie werd door de planters vooreerst aangegrepen om meer politieke macht te winnen. De Franse bureaucraten die de touwtjes in handen hielden in de kolonie wat politiek betreft, waren een doorn in het oog van de grands blancs. Deze laatsten grepen de roep om vrijheid van de Franse massa’s aan om meer autonomie op te eisen voor de kolonie ten aanzien van het Franse bewind (James, 1989, pp. 26, 47, 55-56, Mies, 2014, pp. 90-93; Pert-em-Hru, 2018, pp. 15-16).

De opdeling ‘zwarte tot slaaf gemaakte – witte planters’ is echter te simplistisch om de Haïtiaanse revolutie mee te bevatten. De Haïtiaanse context werd gekenmerkt door complexe relaties en realiteiten, die ontstonden na eeuwen van kolonisatie, imperialisme en slavernij. Naast de witte planters en (maritieme) bourgeoisie waren er ook de zogenaamde ‘petits blancs’ (ambachtslieden, docenten, winkeliers etc.). Deze groep bestond uit vrije witte inwoners die in tegenstelling tot de grands blancs niet beschikten over een kapitaal aan grond en arbeidskrachten. Velen onder hen werkten voor de planters, vaak onder slechte omstandigheden. De grands blancs keken neer op deze witte medebevolking en in hun roep om meer politieke macht voor de inwoners van Haïti zelf, sloten zij de petits blancs uit. Deze laatsten hanteerden de eisen voor vrijheid en gelijkheid om het beoogde machtsmonopolie

- 9 - van de bezittende klasse, in eerste instantie van de grands blancs (maar ook bij momenten van de mesties bezittende klasse), tegen te gaan. Ze eisten net als de massa’s in Frankrijk meer democratie (James, 1989, pp. 33, 36-40).

Verder waren er groepen van ex-tot slaaf gemaakten die hun gevangenschap succesvol ontvluchtten. De meesten onder hen trokken de bergen in en overleefden door landbouw (de Marrons). Verschillende onder de gemeenschappen die zich op deze manier vormden, waren reeds lang voor het uitbreken van de revolutie, broeihaarden van verzet. Het zijn deze groepen van ontsnapte tot slaaf gemaakten die ook tijdens de revolutie belangrijke aanvallen en rooftochten op plantages organiseren. Zij beoogden tijdens de revolutie, gesterkt door het discours over universele mensenrechten, vrijheid gelijkheid en broederlijkheid, niet louter verschillende slaven te bevrijden of enkele plantages te boycotten, dan wel het systeem van slavernij af te schaffen (Pert-em-Hru, 2018, p. 16).

Doorheen de eeuwen had zich een andere groep van niet-witte inwoners gevormd die, in tegenstelling tot de Marrons, wel (tot op zekere hoogte) participeerden in de maatschappelijke centra van Haïti. Deze groep bestond uit ‘vrijgelaten’ of ‘vrijgekochte’ ex-tot slaaf gemaakten en (het merendeel:) vrije mesties 1 inwoners. Terwijl deze groep niet gedoemd tot slavernij, zogezegd ‘in alle vrijheid leefde’, was de praktijk er één van grote ongelijkheid. Deze inwoners genoten in het algemeen niet hetzelfde respect of aanzien als de witte bevolking (de grands en de petits blancs). Terwijl vele mesties inwoners vaak meer bezit hadden dan bijvoorbeeld de petits blancs, werd hun de toegang tot verschillende maatschappelijke functies, politieke rechten etc. ontzegt. Deze groep haalde de waarde van gelijkheid in het begin van de revolutie aan om zich officieel en in de praktijk als gelijke van de witte planters te laten erkennen (James, 1989, pp. 36-41, 44, 73).

Zoals opvalt zijn de eisen geformuleerd door verschillende groepen in Haïti die zich beroepen op de principes van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, niet noodzakelijk compatibel. De witte planters wilden een door hen gedomineerd autonoom Haïti met slavernij. De tot slaaf gemaakten en Marrons wilden de afschaffing van de slavernij (met of zonder nationale autonomie). De mesties bevolking, die zelf grote plantages bezat, wilde in eerste instantie gelijke rechten ten opzichte van de witte planters zonder noodzakelijk hetzelfde te eisen voor de zwarte tot slaaf gemaakten. De eis van de mesties bevolking botste hehaaldelijk op weerstand bij de petits blancs die zich op basis van racistische ideeën maar nog doorslaggevender op basis van hun precaire positie in de maatschappij, verzetten tegen het mogelijke monopolie op politieke macht en vertegenwoordiging van de bezittende (witte en metis) bevolking (United Queens, 2014).

1 Kinderen van een witte en niet-witte ouder.

- 10 -

Het was niet ongebruikelijk dat in dergelijke context en in een context gekenmerkt door de inmenging van verschillende Europese mogendheden (cf. infra), herhaaldelijk allianties gesloten en verbroken werden tussen deze groepen. In wat volgt geef ik de lezers een beperkt overzicht van dergelijke ontwikkelingen.

HET VERLOOP VAN DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE

De Haïtiaanse revolutie vond plaats in een context waarin veel ongenoegen was, en dit niet alleen onder de tot slaaf gemaakte bevolking. Haïti, een Franse kolonie sinds 1697, stond ten tijde van het uitbreken van de revolutie onder politiek gezag van een Franse royalistische bureaucratie. Het uitbreken van de Franse revolutie in 1789, waarin de monarchie openlijk in vraag gesteld en afgeschaft werd, maakte dat dit gezag niet langer vanzelfsprekend was. De grands blancs, al langere tijd op zoek naar meer politieke macht, grepen de Franse revolutie aan om net als de Franse bezittende klasse deze macht te verkrijgen. Beide, de grands blancs en de royalistische bureaucratie zochten bondgenoten om hun posities te versterken: in de mesties bevolking en/of de petits blancs. Geen evidente zaak, gegeven de belangen van beide die vaak botsten met deze van de mesties bevolking en petits blancs2 (James, 1989, pp. 57-59, 63-65).

In dit klimaat van groeiende spanningen, werden de tot slaaf gemaakten vaak genegeerd als politieke subjecten. Ook voor de Haïtiaanse revolutie waren er opstanden, maar deze konden steeds onderdrukt worden voordat zij zich verspreidden. In augustus 1791 kwam daar echter verandering in. Op 14 augustus werd tijdens een geheime3 voodoo ceremonie in Bois Caiman, niet ver van de hoofdstad, de laatste hand gelegd aan een plan voor grootschalig verzet. De ceremonie, geleid door de voodoo priesteres Cécile Fatiman en de Afrikaanse warrior priest Boukman Dutty, werd bijgewoond door groepen van tot slaaf gemaakten van verschillende plantages. Traditioneel wordt deze ceremonie, samen met de eerste geplande aanval in de nacht van 21 op 22 augustus 1791, gezien als het begin van de Haïtiaanse revolutie (Pert-em-Hru, 2018, pp. 18-19, 47).

2 De groeiende politieke activiteit van de petits blancs, gebaseerd op de opstand van de Franse revolutionaire massa’s, was alarmerend voor de grands blancs en de royalisten, die in aantal sterk voor de petits blancs moesten onderdoen. Dit leidde ertoe dat de grands blancs en de bureaucraten toenadering zochten tot elkaar, en tot de mesties bevolking. Toen de Franse koning het verdrag van de rechten van de mens en de burger tekende, creëerde de weigering door de grands blancs van het erkennen van deze rechten voor de mesties bevolking echter opnieuw vijandschap tussen hen en de mesties bevolking. Toenaderingen en vijandschap tussen verschillende groepen in de samenleving wisselden elkaar af (James, 1989, pp. 57-59, 63-65). 3 Voodoo was verboden in de Franse kolonie. Alleen christendom mocht openlijk gepraktiseerd worden (Bello, 1992).

- 11 -

Van 1791 tot 1796 vormden opstanden in Frankrijk een blijvende motor voor verzet in Franse kolonies, zoals Guadeloupe, Martinique en Saint-Domingue 4 . Naast de zwarte tot slaaf gemaakte bevolking waren er ook grote protestbewegingen van de mestiesbevolking in 1791. Dit naar aanleiding van het verzet van de grands blancs tegen het Decreet van de Franse National Assembly, dat politieke rechten toekende aan de vrijgeboren mesties bevolking (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 68, 75).

In april 1792 stemde de Franse Legislative Assembly voor het einde van racistische discriminatie (ten aanzien van de vrije zwarten en mesties bevolking) in de Franse kolonies. Met deze beslissing hoopte Frankrijk om te kunnen rekenen op de steun van de mesties bevolking in het onderdrukken van de zich verspreidende opstanden en als tegengewicht tegen de grands blancs die sympathiek leken te staan ten aanzien van andere imperialistische mogendheden. Enkele duizenden Franse soldaten maakten de oversteek naar Haïti (James, 1989, pp. 111, 118-119).

In 1793 begon de Franse oorlog met Spanje en Groot-Brittannië, waarbij Haïti een gegeerde prijs was. De oorlog leidde ertoe dat Franse commissionairs en troepen gestuurd werden, die probeerden allianties aan te gaan met verschillende groepen in Haïti tegen de Britten en Spanjaarden. , een ex-tot slaaf gemaakte, nam een belangrijke positie in het Spaanse leger in. Kennis hebbende van militaire technieken (Toussaint was één van de weinige tot slaaf gemaakten die leerde lezen en schrijven), speelde hij een belangrijke rol in het organiseren van de troepen van tot slaaf gemaakten. Oorspronkelijk vocht hij met de Spanjaarden mee (die in alliantie waren met de Britten) gezien de Fransen weigerden zich uit te spreken over abolitionisme. De Franse revolutionairen bleven, mede door interne verdeeldheid en mede onder invloed van de grands blancs, het vraagstuk van slavernij uit de weg gaan, en werden ervan verdacht de oude orde in Haïti te willen herstellen (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 123-126; Nicholls, 1979, pp. 28-29).

Wanneer een Jakobijnse leiding aan de macht komt in Frankrijk, wordt slavernij officieel afgeschaft in alle Franse kolonies. Deze boodschap maakte dat vele tot slaaf gemaakten zich afwenden van de Spanjaarden en Britten (die al hadden laten doorschijnen niet van plan te zijn slavernij af te schaffen maar meer geïnteresseerd waren in het rijke, op slavernij gebaseerde, Haïti). Ook Toussaint Louverture veranderde van kamp wanneer de Fransen officieel slavernij afschaften (James, 1989, pp. 136-142).

4 Ayiti, ‘Land van bergen’, was de naam die oorspronkelijk door de indigenous Taino bevolking gegeven was aan het eiland. De naam ‘Haïti’ werd officieel aangenomen na de onafhankelijkheidsverklaring in 1804. Vóór deze onafhankelijkheid, ten tijde van de kolonisatie door Frankrijk, werd Haïti ‘Saint-Domingue’ genoemd. In deze masterproef opteer ik er echter voor om de naam ‘Haïti’ te gebruiken, ook wanneer het gaat over dit gebied ten tijde van de Franse kolonisatie. Dit mede om het recht te respecteren van de revolutionaire strijders om zichzelf en hun land te benoemen en om recht te doen aan hun jarenlange strijd (Pert-em-Hru, 2018, pp. 34-36).

- 12 -

De jaren 1794-1800 vormden een opeenstapeling van veldslagen en opstanden. De Spaanse en Britse troepen, die eerst grote overwinningen boekten, werden in het defensief gedreven en uiteindelijk verdreven, mede door de troepen van ex-tot slaaf gemaakten die ze verloren aan Frankrijk na diens afschaffing van de slavernij. Een groeiende macht van conservatieve krachten in de Franse Assembly, leidde echter tot een groeiende argwaan ten aanzien van het Franse project. Franse bevelen werden, niet zomaar gevolgd (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 177-179). De tot slaaf gemaakten begrepen immers dat: The Republic of 1794 had been sincere in giving them liberty but the Republic of 1796 might be equally sincere in taking it away (James, 1989, p. 179).

Louverture boekte grote overwinningen en verstevigde zijn positie. Hij werd commander-in- chief en probeerde Haïti ’s economie te herstellen. Hierbij focust hij op het herstel van agrarische productie, vaak met zware arbeid tot gevolg. Ook liet hij verschillende witte en mesties planters hun posities als bezitters van het land behouden, op voorwaarde dat zij de ex-tot slaaf gemaakten een loon gaven. Terwijl hij deze ontwikkeling van de economie noodzakelijk achtte als voorbereiding op een mogelijke confrontatie met Frankrijk, leidde het zware arbeidsregime en het in positie houden van de verschillende planters, tot ongenoegen onder delen van de ex-tot slaaf gemaakte bevolking. Er ontstonden evenzeer opstanden, niet zelden aangestookt door vertegenwoordigers van Frankrijk en Groot-Brittannië (James, 1989, pp. 155, 174, 211-212).

In 1800 heerst Louverture in naam van Frankrijk na het verslaan van Rigaud over heel Haïti. Hij neemt beslissingen die ingaan tegen de Franse bevelen: Louverture verovert Santo Domingo (het Spaanse gedeelte van het volledige eiland), stelt een grondwet op en benoemt zichzelf tot gouverneur voor het leven in 1801 (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 106-108).

Hoewel Louverture zegt alles in naam te doen van Frankrijk, blijft een reactie op zijn toenemende macht vanuit Frankrijk niet uit. Zeker met het vredesakkoord tussen Frankrijk en Groot-Brittannië in oktober 1801, krijgt Napoleon de ruimte om opnieuw te focussen op de kolonie. Franse troepen worden gestuurd om de macht over de kolonie te herstellen. Onder leiding van Leclerc ( broer) worden grote delen van Haïti veroverd. De expeditie dient de opstanden te onderdrukken, de slavernij en de discriminatie van mesties bevolking, te herstellen en alle zwarte officiëren uit hun post te ontzeggen en/of verbannen (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 192-193).

In 1802 werd Toussaint gearresteerd en samen met zijn familie naar Frankrijk verscheept. Daar werd hij opgesloten en stierf een jaar later aan ontbering. Het nieuws over Toussaints dood deed een schokgolf door Haïti gaan. Samen met het nieuws over het herinvoeren van

- 13 - slavernij in Guadalope, leidde dit tot het uitbreken van opstanden over heel Haïti. De repressie door de Fransen nam toe. Ex-tot slaaf gemaakten werden met honderden geëxecuteerd. Ook Sanité Bélair, een belangrijke generaal onder de tot slaaf gemaakten, werd geëxecuteerd. De ex-tot slaaf gemaakten en mesties bevolking organiseerden zich tegen de Franse plannen en het geweld. Onder andere Jean-Jacques Dessalines en Pétion bundelden hun krachten en leidden verdere verzetsbewegingen (James, 1989, pp. 330, 334- 336, 340-343, 352, 354, 357; Pert-em-Hru, 2018, p. 47).

In 1803 werd Frankrijk uiteindelijk verslagen in de laatste grote veldslag. Uitgeput door ziekte, zware nederlagen in veldslagen en guerrillastrijd, het uitblijven van hulptroepen en de hervatting van de Brits-Franse oorlog, moest Frankrijk terugtrekken uit Haïti. In december 1803 werden de laatste Franse troepen geëvacueerd (Geggus, 2002, pp. 221-223; James, 1989, pp. 321-323, 332-333, 343, 366).

In 1803-4 riep Jean-Jacques Dessalines de onafhankelijkheid uit van Haïti, een land waarin slavernij officiëel verboden werd. Onder de naam Jacobus I werd hij de eerste keizer van Haïti. Op zijn bevel werden verschillende maatregelen genomen om de mogelijkheid van een terugkeer van de macht van de witte planters en Fransen in te perken (cf. witte bewoners mochten geen land bezitten). Bij de blijvende dreiging van imperialistische machten en intriges, werden van februari tot april 1804 op Dessalines’ order duizenden witte mensen (voornamelijk Fransen) gedood. Ontevredenheid nam toe onder de bevolking en Dessalines werd uiteindelijk vermoord (door zijn mannen of door afgunstige generaals) in oktober 1806. Zijn lichaam zou door Dédée Bazile zijn gered en begraven. Na jaren van burgeroorlog die volgden op het machtsvacuum dat Dessalines achterliet, werd Alexandre Sabès Pétion de eerste president van Haïti (James, 1989, pp. 369-370; Nicholls, 1979, pp. 35-40, 47-53; Pert- em-Hru, 2018, p. 37).

HAÏTI, OOGAPPEL EN TWISTAPPEL IN DE 18E – 19E EEUW

De Haïtiaanse Revolutie vond plaats in een context van hoogtij van het koloniale systeem en slavernij. Naar het einde van de achttiende eeuw toe, was Haïti hét boegbeeld van ‘het succes’ van dit systeem. In de havens wisselden het aanmeren van schepen geladen met tot slaaf gemaakten en afmeren van schepen vol consumptiegoederen elkaar aan hoog tempo af (James, 1989, pp. 31, 45-50, …).

[…] after the Treaty of Paris in 1763 the colony made a great stride forward. In 1767 it exported 72 million pounds' weight of raw sugar and 51 million pounds of white, a million pounds of indigo and two million pounds of cotton, and

- 14 -

quantities of hides, molasses, cocoa and rum. Smuggling, which was winked at by the authorities, raised the official figures by at least 25 per cent. Nor was it only in quantity that San Domingo excelled but in quality (James, 1989, p. 45).

The total value of the colonies represented 3,000 millions. and on them depended the livelihood of a number of Frenchmen variously estimated at between two and six millions. By 1789 San Domingo was the market of the new world. It received in its ports 1,587 ships, a greater number than Marseilles, and France used for the San Domingo trade alone 750 great vessels employing 24,000 sailors. In 1789 Britain's export trade would be 27 million pounds, that of France 17 million pounds, of which the trade of San Domingo would account for nearly 11 million pounds. The whole of Britain's colonial trade in that year amounted to only five million pounds (James, 1989, pp. 49-50).

Ten tijde van de revolutie was Saint-Domingue zoals gezegd de rijkste overzeese kolonie van Frankrijk. Deze rijkdom werd gecreëerd door de productie van consumptiegoederen zoals suiker, koffie, indigo en katoen, die op zeer goedkope (en dus winstgevende) wijze geproduceerd werd via slavenarbeid. Terwijl een deel van de gecreëerde rijkdom opnieuw geïnvesteerd werd in Haïti zelf, specifiek in de mechanisering van suikerproductie en in het opbouwen van steden, andere infrastructuur etc., werd de meeste rijkdom verscheept naar Frankrijk. Suiker in het bijzonder kende een cruciale plaats in de wereldhandel5. Het waren dan ook in eerste instantie de vruchtbare grond en het gunstige klimaat voor suikerproductie, in combinatie met het systeem van slavenarbeid, die Haïti tot market of the new world maakten (Bogaert, 2017a, pp. 45-46; James, 1989, pp. 45-46, 48-52, 55, 57, 86, 141, 222; Mintz, 1985, pp. xxi-xxii, 36, 239).

Binnen een dergelijk imperialistisch systeem kan het niet anders dat oogappels ook twistappels zijn. Tijdens het uitbreken van de revolutie was dit niet anders. Haïti kent een geschiedenis van veroveringen, oorlogen.... Maar zeker tijdens haar meest ‘welvarende’ periode, was de Franse kolonie een doorn in het oog van andere imperialistische mogendheden. De opstanden in dit strategische gebied werden door vriend en vijand van het Franse bewind, kolonialisme en slavernij nauwlettend in het oog gehouden (James, 1989, pp. 50, 55; Crouse, 1966, pp. 1, 122-125, 145).

De woelige periode van de Franse revolutie had een grote impact (op verschillende wijzen) op haar koloniën. Ten eerste hadden de waarden ‘vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid’ en

5 The history of the West Indies is governed by two factors, the sugar plantation and Negro slavery (James, 1989, p. 391). Lezers die geïnteresseerd zijn in een grondige analyse van het belang van suiker in het wereldsysteem van de 17e-19e eeuw, raad ik aan Sweetness and power van Mintz te lezen. In dit boek geeft de auteur inzicht in de betekenis van suiker binnen het globaliserende productieproces (Mintz, 1985, pp. xv-xxii, 36).

- 15 - het omverwerpen van de monarchie een grote impact op de Haïtiaanse tot slaaf gemaakten. Ik ga hier in een volgende passage dieper op in. Wat hier vooral belangrijk is om op te merken, zijn de mogelijkheden en beperkingen die Haïti vormde voor Frankrijk. In het revolutionaire Frankrijk volgden politici elkaar in hoog tempo op. De revolutionaire periode werd gekenmerkt door destabilisering. De adel hoopte terug te keren en ondernam pogingen daartoe, de massa’s eisten radicale verandering, binnen de burgerij groeide de gespletenheid zowel tussen links en rechts (inter), als binnenin beide (intra)… Naast deze interne spanningen, waren ook externe spanningen een bron van destabilisering, met Groot- Brittannië als grootste bedreiging voor de nationale onafhankelijkheid. Terwijl diegene die de macht naar zich toetrokken in Frankrijk aldus alle militaire krachten en energie thuis konden gebruiken als bescherming tegen interne en externe ‘vijanden’, konden ze echter de ontwikkelingen in Haïti niet zonder gevolg laten. Zoals we zullen zien maakte de kolonie deel uit van de sterkte van Frankrijk. De geproduceerde rijkdom bood een groot economisch voordeel, dat zich eveneens vertaalde in politieke (militaire) slagkracht. Terzelfdertijd betekende Haïti ook een zwakte voor Frankrijk. Haar rijkdom maakte haar zeer aantrekkelijk voor andere, concurrerende machten. Een constante waakzaamheid vanuit Frankrijk was noodzakelijk, troepen moesten kunnen worden vrijgemaakt om opstanden te onderdrukken in Haïti, zelfs deze eveneens onmisbaar leken in instabiele Frankrijk zelf (Geggus, 2002, pp. 9-14; James, 1989, pp. 50, 68, 73, 81, 111-116, 118-119).

Deze waakzaamheid was terecht. De opstanden in Haïti op het einde van de 18e eeuw werden door verschillende imperialistische naties aangegrepen om te proberen voet aan wal te krijgen in de meest aanlokkelijke kolonie onder Frans bewind. Ondanks dat, of misschien net omdat het allerminst meteen duidelijk was welke richting deze opstanden uit zouden gaan, waar de frontlinies zouden liggen en hoe het strijdtoneel eruit zou zien, poogden de machthebbers van landen zoals Spanje, de Verenigde Staten en Groot-Brittannië (zeker na het verlies van controle over de Verenigde Staten)6 op verschillende manieren de opstanden die uitbraken in Haïti om te vormen tot hun voordeel. Verschillende landen hoopten via militaire interventies, financiële steun aan groepen en/of intriges meer macht over Haïti te

6 Na de onafhankelijkheidsstrijd in de Verenigde Staten, waren de machthebbers in Groot-Brittannië er zich maar al te goed van bewust dat het de Britse slavenhandel was, met een zeer grote ‘afzetmarkt’ in Haïti, die mee Frankrijk tot een sterke koloniale macht maakte. Hét argument dat deze machthebbers overtuigde om militair in te grijpen in Haïti, was dan ook niet van humanitaire aard (zoals ze dit zelf wel vaak voorstelden), dan wel van pragmatische aard. Hun belangen als Britse machthebbers moesten beschermd worden tegen andere imperialistische machten zoals Frankrijk en Haïti speelde daarbij een cruciale rol. Het liefst werd Haïti ingelijfd bij het Britse Rijk. In een dergelijk scenario kon de slavenhandel blijven bestaan omdat ze een Britse kolonie ten goede kwam. Het is echter wanneer een dergelijke overname niet mogelijk bleek, dat ook de machthebbers zich in hun imperialistische strijd achter de afschaffing van de slavenhandel kunnen scharen. Ik verwijs hier opnieuw naar in de passage over de impact van de Haïtiaanse revolutie, specifiek op de abolitionistische beweging (James, 1989, pp. ix, 50-54).

- 16 - verwerven. Aldus bracht de Haïtiaanse revolutie niet alleen het Franse leger op de been, maar leidde eveneens tot het ontschepen van de Spaanse en Engelse vloot (Crouse, 1966, pp. 1, 122-124; James, 1989, pp. 111-119, 132-135, 174, 211-212). Bayyinah Bello benadrukt deze inmenging van velerlei machten in de Haïtiaanse opstanden: We fought the Spanish, Portugese, pirates, English, Dutch, American, German, Dominican and Haitian (Bello, 1992).

Naast troepen werd ook geprobeerd om via steun in de vorm van middelen (munitie, wapens etc.), de lokale bevolking in te schakelen in een strijd tegen Frankrijk. Zoals aangeven in het overzicht van de Haïtiaanse revolutie, worden de opstanden gekarakteriseerd door meerdere intriges, machtswissels etc.. Het is dan ook niet verwonderlijk dat verschillende geldschieters na enkele maanden of jaren hun eigen wapens tegen zichzelf gekeerd zagen. De overgang doorheen de jaren van slecht (tot on-) bewapende revolutionaire groepen, naar legertroepen van ex- tot slaaf gemaakten werd fundamenteel mee mogelijk gemaakt door steun van de vijanden van Frankrijk en van een onafhankelijk Haïti. Toussaint Louverture moet zoals gezegd zeker als één van de belangrijkste figuren erkend worden in het uitbouwen van een sterk georganiseerd leger van voornamelijk (maar niet uitsluiten) zwarte ex- tot slaaf gemaakten. De successen die deze en andere generaals boekten zowel in de veelvoorkomende guerrillastrijd als tijdens veldslagen niet alleen tegen Franse maar eveneens tegen Spaanse en Britse troepen, werden echter fundamenteel mee mogelijk gemaakt door de wapens geleverd door Spanje, Groot-Brittannië. De meeste imperialistische grootmachten hoopten via hun inmengingen zeker niet op een onafhankelijk Haïti met een verbod op slavernij in de grondwet. Ze handelden met het oog op het behouden (cf. Frankrijk) of verkrijgen van Haïti als winstgevende kolonie met strategische ligging in ‘the West Indies’. In de hoop op een zoete overwinning schoten ze met de aanvoer van munitie en soldaten7, zichzelf echter in de voet ([cptshandy], 2015; James, 1989, pp. 55, 123-126, 132-135, 142, 162, 174). James maakt dit duidelijk aan de hand van het voorbeeld van de Britten:

But the drain of men and money was too great. By the end of 1796, after three years of war, the British had lost in the West Indies 80,000 soldiers including 40,000 actually dead, the latter number exceeding the total losses of Wellington's army from death, discharges, desertion and all causes from the beginning to the end of the Peninsular War.2 The cost in San Domingo alone

7 Niet alleen de munitie van verschillende grootmachten werd gehanteerd door Toussaint Louverture en andere generaals, maar ook de soldaten van deze machten. Louvertures leger bestond voor een (klein doch niet te onderschatten) deel uit deserteurs uit verschillende andere legers. Zeker na overwinningen door de revolutionairen sloten verschillende overwonnenen zich aan bij deze eersten (James, 1989, pp. 38, 129-130).

- 17 -

had been £300,000 in 1794, £800,000 in 1795, £2,600,000 in 1796, and in January 1797 alone it was more than £700,000 (James, 1989, p. 200).

Het feit dat het tot een zodanige clash kwam die aan zoveel landen zoveel levens en middelen kostte, bevestigt opnieuw het strategische belang dat Haïti had in de wereldeconomie.

De Franse oogappel was een twistappel die mee de nodige voeding gaf aan verschillende troepen. Zoals ik verder nog zal argumenteren, kwamen aanhangers van imperialisme en kolonialisme doorheen de Haïtiaanse revolutie echter tot de conclusie dat de oogappel zich omgevormd had tot een rotte appel binnen hun systeem. De Franse revolutie en de ervaringen van opstanden in Haïti zelf, leidden tot een bevolking die radicale vrijheid eiste en na afloop van de imperialistische twisten om het eiland niet bereid was om de oude orde van slavernij en kolonialisme te herstellen (Dubois, 2016). Iedere macht die een hap genomen had van het zoete Haïti, merkte de zure nasmaak op die deze ervaring voor hun belangen betekende. In de volgende passage ga ik in op de impact van de revolutionaire gebeurtenissen in Haïti, inclusief het radicaliserende karakter ervan en de reactie hierop van de imperialistische machten.

HOOFSTUK 2: IMPACT VAN DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE

Haïti is op velerlei vlakken toonaangevend ten opzicht van andere landen. Het was één van de eerste landen van de eerste dekoloniseringsgolf, het was de eerste staat met een wettelijk verbod op slavernij (naast slavenhandel), het was de eerste moderne staat onder leiding van een niet-witte heerschappij en de enige waarbij de onafhankelijkheid door zwarte slaven zelf afgedwongen werd. In deze hoedanigheid heeft het op velerlei vlakken als inspiratiebron gediend voor bewegingen over de hele wereld (Bogaert, 2017b, pp. 11; Bogaert, 2019; James, 1989, pp. 143-144).

GROEI VAN VERZET

Vooreerst verspreidde het nieuws over de opstanden zich snel dicht bij huis. Het drukke havenverkeer tussen Haïti en het Amerikaanse vaste land en eilanden zoals Jamaica, werkte als belangrijke communicatieweg 8. De strijd die gedurende jaren in Haïti gevoerd werd,

8 Until the invention of the railroad, water was the most important vehicle for movement – of people, goods, rumours, songs, ideas. The world was connected by ports, and in many ways ports came to resemble each other (Dubois, 2016).

- 18 - kende daarbij een groeiende impact naarmate de ex-tot slaaf gemaakten succesvol bleken te zijn. James merkt op omtrent de successen na de overschakeling van Louverture naar Frans kamp in 1794: The black army fell on the victorious British, began to drive them out of the French colonies, then carried the war into the British islands (James, 1989, p. 143). De vele repressieve (zwaardere straffen, verstrenging van de wetgeving, toename van troepen etc.) en ‘progressieve’ (zachtaardigere aanpak van tot slaaf gemaakten, invoering van ‘voordelige’ 9 wetten) maatregelen die verschillende kolonisten in deze periode namen, moeten ook in het licht van de impact van opstanden in Haïti gezien worden. De belangen van de kolonisten, voornamelijk uit Latijns-Amerika, waren, net zoals in Haïti (cf. supra), verbonden aan slavernij, ongelijkheid en uitbuiting.

De aanslepende opstanden van ex-tot slaaf gemaakten in Haïti deden menigeen kolonist vrezen voor een gelijkaardig scenario in de eigen kolonie, wat de maatregelen verklaard die hun belangen moesten veilig stellen. Deze vrees voor toenemende opstanden was terecht. De hulp van Pétion na de revolutie aan de bekende Bolivar die de Spaanse overheersing wou stoppen en pleitte voor de afschaffing van slavernij, was geen uniek gegeven. De meeste troepen in Latijns-America die in de eerste dekoloniseringsgolf vochten voor onafhankelijkheid waren voor een groot deel opgebouwd uit (ex)- tot slaaf gemaakten. Deze troepen voelden zich niet verwonderlijk (figuurlijk en/of letterlijk) gesteund door de Haïtiaanse overwinnaars (Blackburn, 2006, 648-653; Geggus, 2002, pp. 182-192, 197; James, 1989, pp. 143-144; Nicholls, 1979, pp. 51-53; TeleSUR, 2017).

TRANSFORMATIE VAN BESTAANDE ABOLITIONISTISCHE BEWEGINGEN

Naast een inspiratiebron voor onafhankelijkheidsopstanden en strijd voor werkelijke vrijheid en gelijkheid in Amerika, was de Haïtiaanse revolutie een katalysator voor opvallende transformaties in abolitionistische bewegingen in Europa en de Verenigde Staten.

Widespread slave revolt and revolutionary turmoil provoked such a panic after 1792 that it undercut British . But eventually the consolidation of Toussaint Louverture ’s regime and the emergence of a black state filled the gaps that yawned in the discourse of liberty and set the scene for a rebirth of abolitionist politics (Blackburn, 2006, p. 652)

9 Wetten die extreem geweld tegen tot slaaf gemaakten verboden etc. werden aangevoerd als ‘toegift’ aan de tot slaaf gemaakten. Deze wetten waren echter ‘voordelig voor tot slaaf gemaakten’. Aldus wordt slavernij als instituut zelf niet in vraag gesteld, gezien de wetten het bestaan van tot slaaf gemaakten veronderstellen. De wetten waren in eerste instantie bedoeld als voordelig voor de kolonisten, die hoopten ermee slavenrevoltes te voorkomen, eerder dan voor de tot slaaf gemaakten die werkelijke vrijheid en de afschaffing van de slavernij eisten (Geggus, 2002, pp. 182-186, 195-197).

- 19 -

Haïti vormde, als Franse kolonie en na zich te hebben vrijgevochten, een trauma voor het Brits imperium en haar hegemonie. De afschaffing van de slavernij en/of slavenhandel, gepropageerd door groepen in Groot-Brittannië maar zeker deze in de praktijk omgezet in Haïti, was geen al te positieve ontwikkeling voor veel Britse machthebbers, de burgerij etc.. Terwijl de meeste machthebbers zich dan ook tegen de opkomende abolitionistische bewegingen verzetten, waren er ook die van hun strijd gebruik trachtten te maken. Zeker na de onafhankelijkheid van de Verenigde Staten kwam het imago van ‘menslievende’ of ‘meer geciviliseerde’ natie op basis van dergelijke abolitionistische groepen van pas in de strijd tegen Frankrijk. Enerzijds kon dergelijke menselijkheid en morele superioriteit gebruikt worden om inmengingen in conflicten in Franse kolonies te legitimeren. Anderzijds, wanneer de veroveringen van gebieden van andere mogendheden beperkt bleven, betekende de afschaffing van de slavenhandel een groter verlies voor Franse productie dan voor Britse (Dubois, 2016; James, 1989, pp. ix, 50-54).

Dergelijke redenen voor een afschaffing van de slavenhandel waren echter niet de norm in de abolitionistische bewegingen van de 18e-19e eeuw. De meeste activisten schoven argumenten naar voor waarbij de zwarte tot slaaf gemaakte gezien werd als onschuldige medemens die zonder reden gestraft werd met zware gedwongen arbeid en gewelddadig misbruik. De gehanteerde retoriek was vaak zeer paternalistisch. Zowel in beeld (cf. infra) als in beschrijving werden zwarte tot slaaf gemaakten stereotiep voorgesteld als hulpeloze slachtoffers. Onschuld, kinderlijkheid, onwetendheid etc. waren vaak voorkomende karakteriseringen die pasten bij het beeld van de geknielde tot slaaf gemaakte die de superieure goedhartige onder de Britten om hulp smeekt (cf. Afbeeldingen onder de loep). Verder werd er voor de Haïtiaanse revolutie binnen het Brits abolitionisme vooral gefocust op het afschaffen van de slavenhandel, en misschien later een geleidelijke afschaffing van de slavernij zelf (cf. Frans abolitionisme)10 (Blackburn, 2006, p. 650; Bogaert, 2017a, pp. 50-53, 56; Dubois, 2016).

Deze voorstelling en de daarbij horende doelstellingen gingen echter niet langer op wanneer berichtgevingen omtrent actieve zich verzettende ex-tot slaaf gemaakten Groot-Brittannië bereikten. Deze berichtgevingen brachten in eerste instantie paniek (angst voor de ex-tot slaaf gemaakten en/of de ondergang van het Britse rijk) maar eveneens nieuwe energie voor de abolitionistische bewegingen met zich mee. Het nieuws over Haïti maakte ook abolitionisme tot een niet te negeren thema. Het is geen toeval dat een bekende schrijver als William Wordsworth een tribuut schrijft naar aanleiding van Louvertures dood in de London Morning Post, dat steeds meer pamfletten verspreid worden die argumenteren tegen de

10 Een ontwikkeling die ook opvalt in Frankrijk, waar ‘The Friends of the Negro’ een eerder reformistische aanpak hebben en, eens aan de macht, weinig ondernemen om slavernij effectief af te schaffen (Blackburn, 2006, p. 643; James, 1989, pp. 50-54; 68-71; 95; 112-116)

- 20 - slavenhandel en/of slavernij. De verhoogde aandacht voor het thema en het voorbeeld dat Haïti vormde had een groeiende openheid voor abolitionistische bewegingen en kritiek op het Britse beleid tot gevolg11 (Blackburn, 2006, pp. 643, 652; Dubois, 2016).

Deze abolitionisten, geconfronteerd met de Haïtiaanse revolutie waarbij zwarte ex-tot slaaf gemaakten duidelijk opkwamen voor zichzelf en vervolgens ook zelf een eigen staat oprichtten, werden geconfronteerd met de beperkingen van en vooroordelen in hun eigen retoriek en aanpak. Dit besef leidde tot andere aanpakken waarbij meer aandacht ging naar de agency van tot-slaaf gemaakten en meer offensieve acties. Ten opzicht van een aanpak die eerst het afschaffen van de slavenhandel vergt en hoopt dat in het verloop van de geschiedenis het instituut slavernij ook traag maar zeker zou beëindigd worden, wint de ‘directe afschaffing van de slavernij’-aanpak aan populariteit12. Discussies over het gebruik van geweld binnen het abolitionisme nemen ook nieuwe vormen aan, waarbij moraliserende uitspraken hieromtrent niet langer alomtegenwoordig zijn. De Haïtiaanse revolutie leidde tot een heraanwakkering van abolitionistische discussies en strijd in Groot-Brittannië, in de Verenigde Staten, in Frankrijk…. Ze lag eveneens mee aan de basis van een grondige transformatie in de aanpak en beeldvorming binnen dergelijke abolitionistische bewegingen (blackburn, 2006, pp. 643-645, 652; Bogaert, 2017a, pp. 56).

Dit alles in ogenschouw nemend, haalt Blackburn terecht aan:

These judgements challenge the exclusions of many traditional Western histories of liberty, including accounts of Anglo-American abolitionism that have little or no space for black antislavery and the effect of black resistance and witness on the maturing of the abolitionist movement (Blackburn, 2006, p. 653).

RADICALISERING VAN DE ‘UNIVERSELE WAARDEN VAN DE FRANSE REVOLUTIE’

Naast een duidelijke radicalisering van abolitionistische sentimenten en argumentaties, valt namelijk een radicalisering op van waarden gepredikt in voorgaande revoluties. Verschillende auteurs karakteriseren de revolutionaire processen in de Verenigde Staten, Frankrijk en Haïti als voortbouwend op elkaar (Blackburn, 2006, pp. 643-644). Blackburn merkt op:

11 Het lijkt contradictorisch om tot slaaf gemaakten naar Britse eilanden te blijven verschepen wanneer er opstanden zijn in Haïti (Blackburn, 2006, p. 643-644; 650-652). 12 Elizabeth Heyrick, die tientalle vrouwengenootschappen oprichtte (van mening dat ook vrouwen actief moeten zijn in de strijd), is één van de activisten die argumenteert voor onmiddellijke in plaats van geleidelijke afschaffing van de slavernij. Pamfletten zoals haar ‘Immediate, not gradual abolition’ namen toe in aantal (Shuttleworth, 2014).

- 21 -

The American Revolution launched an idea of popular sovereignty that, together with the cost of the war, helped to provoke the downfall of the French monarchy. The , dramatic as was its influence on the Old World, also became a fundamental event in the New World because it was eventually to challenge slavery as well as royal power.

This challenge did not come from the French National Constituent Assembly's resounding "Declaration of the Rights of Man and of Citizens 1789," since neither the assembly nor its successor, the National Convention, moved on its own initiative to confront slavery in the French plantation colonies. Indeed the issue was not to be addressed for another five years, by which time the French Caribbean colonies were engulfed in slave revolts and threatened by British occupation (Blackburn, 2006, p. 643).

Dit citaat toont het belang aan van een transnationaal historisch perspectief, zowel om de Haïtiaanse revolutie als om de Franse en Amerikaanse revoluties beter te vatten 13 . Eenzijdige focussen op ‘de’ waarden en verdiensten van de Franse en/of Amerikaanse revolutie koppelen deze gebeurtenissen los van hun internationale context. Zoals ik heb proberen aangeven in het korte overzicht van de Haïtiaanse revolutie, kunnen bepaalde gebeurtenissen en beslissingen in Haïti niet begrepen worden zonder inzicht in de ontwikkelingen die zich voordeden in Frankrijk. Hetzelfde geldt in omgekeerde richting. Daarnaast, of beter daarmee samenhangend, kunnen de geschiedenis en evolutie van wat vandaag gekend staat als ‘de waarden van de Franse revolutie’ niet bevat worden wanneer uitsluitend naar Frankrijk gekeken wordt (Dubois, 2016).

Na de Amerikaanse revolutie ging de ‘vrijheid voor iedereen’ samen met slavernij14 Ook in de Franse samenleving (inclusief in haar kolonies) werden ‘universele’ rechten niet toegekend aan verschillende mensen op basis van eigendom, ‘ras’, leeftijd, gender etc. (Blackburn, 2006, pp. 644, 649).

In Only paradoxes to offer onderzoekt Scott campagnes van feministen voor politieke rechten voor vrouwen in Frankrijk van 1798 tot 1944. Ze vertrekt daarbij vanuit de onderzoeksvraag waarom het zo moeilijk lijkt te zijn voor vrouwen om de belofte van

13 Blackburn merkt hieromtrent op: Ignoring the made matters much worse, eliminating an event that pitted momentous progressive and reactionary impulses against one another. To ignore Haiti was also to diminish all the other revolutions (Blackburn, 2006, p.644). 14 De vrijheid voor iedereen was niet toepasbaar op wie niet voldeed aan bepaalde voorwaarden. Eén daarvan was ‘het wonen in een gemeenschap (ius gentium)’. Tot slaaf gemaakten werden geconstrueerd als behorende tot het huishouden van ‘meester’, niet als lid van een politieke gemeenschap. Aldus was de vrijheid voor iedereen niet van toepassing op hen. Ook het gebruik van het onderscheid ‘actieve-passieve burger’ dienden hetzelfde uitsluitende doel na de Franse revolutie. Alleen bezittende, Franse, mannen konden bijvoorbeeld ‘actieve’ burgers zijn, wat alleen hen geschikt maakte om anderen te representeren (Blackburn, 2006, pp. 649-650).

- 22 - universele vrijheid en gelijkheid te realiseren, wat de historisch specifieke paradoxen zijn die feministen belichamen en daarmee ook blootleggen (Scott, 1996, pp. 1-4, 16).

The history of feminism is […] the history of women (and some men) grapling repeatedly with the radical difficulty of resolving the dilemma’s they confronted (Scott, 1996, p. 17).

Zoals gezegd was de implementering van de Franse ‘universele’ rechten exclusief. Deze esclusiviteit werd zeer sterk aangevoeld door al diegenene die uitgesloten werden.

The word ‘lie’ echoed form one end of the nineteenth century to the other as feminists denounced the Revolution, and the First, Second and Third Republics for betraying the universal principles of liberty, equality and fraternity by refusing citizenship to women. Feminists not only pointed to inconsistency; they attempted to correct it by demonstrating that they, too, were individuals according to the standards of their day.

But they could not avoid (or resolve) the problem of their presumed sexual difference. Feminists argued in the same breath for the irrelevance and the relevance of their sex, for the identity of all individuals and the difference of women (Scott, 1996, p. 11).

De contradicties waarmee feministen steeds opnieuw in hun werk geconfronteerd worden, zijn volgens Scott fundamenteel eigen aan discours van de Verlichting, moderne democratie, universele en individuele mensenrechten (Scott, 1996, pp. 5-6, 17)… Historically modern Western feminism is constituted by the discursive practices of democratic politics that have equated individuality with masculinity (Scott, 1996, p. 5).

Naast mannelijk, is het abstracte individu, de universele mens op wie de rechten toepasbaar zijn, eveneens wit. Het feminisme is niet alleen in haar aankaarten van de paradoxen van de Franse revolutie. De tocht 15 van het discours van universele mensenrechten over de Atlantische Oceaan leidde tot een wijzen op en in vraag stellen van de contradictie ‘universeel-exclusief’ van de burgerrechten. In eerste instantie door de mesties bevolking, vervolgens ook door de zwarte tot slaaf gemaakten (James, 1989, pp. 68-69, 81-83). Het opeisen van dezelfde rechten voor zwarten als voor de witte bevolking lijkt volgens Dubois :

the most concrete expression of the idea that the rights proclaimed in France’s 1789 Declaration of the Rights of Man were indeed universal. They could not be

15 Zoals aangegeven in het historisch overzicht van de Haïtiaanse revolutie, bereikte het nieuws over de Franse revolutie evenals de waarden en rechten die daarin besproken werden, Haïti per schip. Handelaars, maar vooral soldaten gestuurd om de opstanden te onderdrukken kwamen aan wal met verhalen over vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid, de eis voor democratie, de massa’s die zich tegen autoriteit verzetten etc. (James, 1989, pp. 82, 119).

- 23 -

quarantined in Europe or prevented from landing in the ports of the colonies, as many had argued they should be (Dubois in Blackburn, 2006, pp. 652).

Zoals Joan Scott beargumenteert is het exclusieve karakter van de universele rechten, geen toeval of een gemakkelijk te overkomen malheur. Het uitsluitende karakter van de zogenaamd universele rechten was geen bijzaak maar constitutief voor deze universele rechten zelf (Scott, 1996, pp. 11-17). Aldus moet feminisme niet gezien worden als a sign of the benign and progressive operations of liberal individualism, but rather a symptom of its constitutive contradictions (Scott, 1996, p. 18). Walter Mignolo geeft aan dat het ook de zwarte en mesties Haïtiaanse strijders zijn die met hun eisen deze constitutieve contradicties van de moderniteit en het exclusieve karakter van de ‘universele’ waarden duidelijk maakten. Kolonialisme kan niet losgezien worden van moderniteit en de Verlichting. Coloniality en modernity zijn twee zijden van dezelfde munt, en dit komt duidelijk naar boven in het verloop van de Haïtiaanse revolutie (Mignolo, 2000, pp. 21-24).

Dubois karakteriseert de revolutie in Haïti als een gebeuren van politieke, culturele en intellectuele aard holding on the ideal of a society in which, in principle, “all people, of all colors” were granted social freedom and citizenship (Blackburn, 2006, p. 652). Bogaert en Žižek merken op dat hierdoor de Haïtiaanse revolutie niet afgedaan kan worden als een imitatie van de Franse (en Amerikaanse) revolutie. De inspiratie door de Franse revolutie moet begrepen worden als een radicale toe-eigening, een aanpassen en radicaliseren van de idealen die hier naar voor geschoven werden (Bogaert, 2017b, p. 14; Žižek, 2011, p. 172).

De boodschap van de Marseillaise van de Haïtiaanse soldaten was niet: ‘Kijk, zelfs wij, de primitieve zwarten, zijn in staat ons aan te passen aan jullie hoge cultuur en politiek en die als een voorbeeld te imiteren!’ De boodschap was veel preciezer: ‘In deze strijd zijn wij Franserdan jullie, de Fransen, wij staan voor de diepste consequenties van jullie revolutionaire ideologie, precies de consequenties die jullie niet konden aanvaarden’ (Žižek, 2011, p. 172).

Naast een politieke revolutie, of beter samenhangend met de politieke revolutie, vond in Haïti aldus een revolutie in het denken plaats. Het is deze revolutie die de ‘Franse’ revolutionaire waarden radicaliseert in de praktijk en ze mee vormgeeft tot wat we er vandaag onder verstaan (Blackburn, 2006, pp. 652-653).

If we live in a world in which democracy is meant to exclude no one, it is in no small part because of the actions of those slaves in Saint Domingue who insisted that human rights were theirs too (Dubois, 2009, p. 3).

- 24 -

The Haitian revolutionaries propelled the Enlightenment principles of universalism forward in unexpected ways by insisting on the self-evident – but then largely denied – principle that no one should be a slave (Dubois, 2016).

In de Franse burgerrechten met hun voorstelling als ‘universeel’, als van toepassing op ‘alle mensen’, schuilde (en schuilt) een enorme mobilisatiekracht. Niet ondanks de exclusiviteit maar net door de exclusiviteit van haar ‘universele’ waarden, bracht ze een revolutie met zich mee in Haïti waarin de waarden vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid/solidariteit tot radicalere conclusies doorgetrokken werden dan de Fransen ooit hadden kunnen dromen16 (Blackburn, 2006, pp. 649-651; Bogaert, 2015; Žižek, 2011, pp. 172-174). Radicaal als haar strijd was en radicaal in het in vraag stellen van de (voor vele conservatieven al te radicale) status quo van de Franse revolutie, vormde Haïti een gevaar voor de belangen van velen. In de volgende passage (en in het gedeelte over Haïti als te vergeten gevaarlijke curiositeit), ga ik kort in op de maatregelen die genomen werden door tegenstanders van de Haïtiaanse revolutie om de impact van deze gebeurtenis zoveel mogelijk te beperken.

REACTIE STRAFT HAÏTI OM DIENS IMPACT TE BEPERKEN

De enorme impact die de Haïtiaanse revolutie had op wereldvlak, was niet vanzelfsprekend, zeker gegeven de talloze pogingen om deze zoveel mogelijk in te perken. Zoals gezegd werden er pogingen ondernomen om verdeeldheid te zaaien en de eenheid van de tot slaaf gemaakten die cruciaal was om deze strijd te winnen, te breken. Daarnaast volgden er grote sancties (embargo’s en boycots)17 en blijvende militaire dreigingen na de revolutie. Eén van

16 De niet-witte bevolking van Haïti eiste de mensenrechten op. Het is belangrijk op te merken dat dit niet was ondanks het feit dat ze ‘anders’ waren dan het in Frankrijk gehanteerde mensbeeld, maar net omdat ze anders waren. De analyse van Scott omtrent het feminisme is ook toepasbaar in verband met de strijd van zwarten voor hun rechten. De zogenaamde gelijkheid-verschil tegenstelling is een valse tegenstelling. Feministen willen aanklagen dat ze wegens een verschil in gender ongelijk behandeld worden. Het verschil in gender wordt hierbij niet ontkent, gezien het een impact heeft op de maatschappelijke positie van vrouwen. Net zomin werd het verschil in huidskleur ontkent door de zwarte en mesties bevolking van Haïti, gezien dit een reële impact had op hun bestaan. Wat de vrije en onvrije niet-witte bevolking wou was niet ‘wit’ zijn, maar de universele rechten krijgen die de witte bevolking tegelijk universeel noemden en exclusief naar zich toetrokken. Het is pas zinvol om over gelijkheid te spreken wanneer er verschillen op te merken zijn (gelijkheid eisen voor dingen die hetzelfde zijn is meestal niet nodig). De Haïtiaanse revolutie kan net als feministische strijd gezien worden als attempts to demonstrate instead that equality requires the recognition and inclusion of differences (Scott, 1988, p. 48) 17 Na de onafhankelijkheid te hebben uitgeroepen, stond Haïti er alleen voor. De Verenigde Staten, Frankrijk, Groot-Brittannië etc. weigerden handel te drijven met het land, wat haar wederopbouw enorm bemoeilijkten. Ervan overtuigd dat deze isolatie geen toekomst bood, besloten de leiders van Haïti om een akkoord aan te gaan met Frankrijk. Deze bracht echter ook grote nadelen met zich mee: By complying with an ultimatum that amounted to extortion, Haiti gained immunity from French military invasion, relief from political and economic isolation – and a crippling debt that took 122 years to pay off (Sperling, 2017).

- 25 - de vormen die deze sancties aannamen, was het afdwingen van betalingen. Enerzijds werden ‘herstel’-betalingen voor Frankrijk opgeëist18 in naam van het grote verlies dat de onafhankelijkheid van deze ex-kolonie zou betekenen voor dit Europese land en in naam van de kosten die Frankrijk aan de kolonie had gehad voor en tijdens de Haïtiaanse revolutie. Hiermee samenhangend werd een bevoorrechte handelspositie voor Frankrijk afgedwongen, wat eveneens dergelijke gedane kosten mee moest dekken. Anderzijds werden de Haïtianen gedwongen om betalingen te doen om erkend te worden als staat (Nicholls, 1979, pp. 51-53; Sperling, 2017; United Queens, 2014).

De vrijgevochten slaven mochten dan wel de onafhankelijkheid hebben uitgeroepen op 1 januari 1804, geen enkele mogendheid peinsde erover de voormalige slavenkolonie zomaar als onafhankelijke staat te erkennen (United Queens, 2014).

Hier maakt het geval van de Haïtiaanse revolutie opnieuw duidelijk dat macht niet enkel belichaamd wordt in militaire kracht, maar eveneens in culturele monopolies en socio- economische machtsverhoudingen. Het erkennen van een nieuwe onafhankelijke staat impliceert een geprivilegieerde positie om ‘de waarheid’ uit te maken in een wereldsysteem waarin deze waarheid grote implicaties heeft voor wat mogelijk is (Marker, 2003, pp. 361- 364).

Het herhaaldelijk verslaan van verschillende legers en vloten had aangetoond dat de ex-tot slaaf gemaakten de bovenhand hadden in de krachtsverhoudingen. Toch werd de uitgeroepen politieke onafhankelijkheid niet omgezet in reële onafhankelijkheid op alle vlakken (economisch, cultureel…). Leiders van Haïti zoals Pétion maakten de fout om de heersende internationale (lees Europese en in groeiende mate VS) discoursen te blijven erkennen. Aldus schreven zij hun land in, in discoursen die een wereld construeerden waarin Europese imperialistische mogendheden dé legitieme krachten bij uitstek waren en waar weinig ruimte was voor echte vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid (Nicholls, 1979, pp. 51-53; United Queens, 2014).

Het ontbreken van een uitgewerkt plan om de onafhankelijkheid te behouden in een in het algemeen zeer vijandig internationaal klimaat en het verraad van een deel van de leiding

18 Deze afbetaling heeft een grote impact gehad op de verdere ontwikkelingen in Haïti: decades of making regular payments had rendered the Haitian government chronically insolvent, helping to create a pervasive climate of instability from which the country still hasn’t recovered. (...) While France still ranks among the world’s wealthiest nations, Haiti – with a per-capita annual income of $350, a power grid that fails on a regular basis and a network of roads that’s more than 50-percent unpaved – is plagued by drought, food shortages and a struggling economy (Sperling, 2017). De vraag voor terugbetalingen door Frankrijk van dergelijke ongerechtvaardigde ‘herstel’-betaling blijft gesteld worden. In 2010 riep opnieuw een groep intellectuelen in een open brief de Franse president op om de 17 miljard euro (150 milioen Francs in de 19e eeuw) van de onafhankelijkheids’schuld’ aan Haïti terug te betalen (United Queens, 2014).

- 26 - maakte het mogelijk voor Haïti ’s vijanden om het land in een zeer precaire situatie te duwen. Nu Haïti niet langer de oogappel van het koloniale project wou zijn, moest ze wegrotten in extreme armoede. De dreigingen en sancties die deze armoede installeerden waren meer dan een wraakactie van gefrustreerde landen wiens legers en vloten grote nederlagen geleden hadden tegen de tot slaaf gemaakten. De vijandigheid die de imperialistische machten vertoonden ten opzichte van elkaar ten tijde van het wedijveren om de rijkste kolonie, werd overboord gegooid in een gezamenlijk straffen van Haïti, van zodra dit land potentieel een groot gevaar betekende voor het bestaande systeem en de gezamenlijke belangen van de imperialistische mogendheden. De sancties dienden ertoe om de legitimiteit van de nieuwe staat en diens overheid blijvend in vraag te kunnen stellen. Door de mogelijke welvaart van Haïti tegen te gaan, kon het land omgevormd worden tot een waarschuwing voor al diegenen die tegen de status quo en de machthebbers in wouden gaan. De boodschap die Haïti moest uitdragen, was duidelijk: Wie het waagt om reële vrijheid te eisen, niet alleen op papier maar ook in de realiteit, is gedoemd in ellende te leven. De stappen die ondernomen werden om het voorbeeld/model dat Haïti met haar revolutie noodgedwongen vormde, om te vormen tot een model voor mislukking en ellende, hebben een grote impact tot op vandaag (niet in het minst in Haïti zelf, waar na de revolutie meer dan 150 jaar succesvolle opstanden uitblijven en de levenskwaliteit tot op vandaag precair is (Sperling, 2017; United Queens, 2014).

Desalniettemin is de impact van deze strijd en overwinning op andere gekoloniseerde landen, op abolitionistische bewegingen, op anti-imperialistische bewegingen, op de invulling van concepten zoals vrijheid en gelijkheid etc. tot op vandaag niet makkelijk te overschatten (Dubois, 2016). Het roept dan ook vragen op dat dit evenement met een dergelijke impact in de meeste geschiedenisboeken, werken omtrent revoluties, vrijheid, gelijkheid, strijd… vergeten wordt. In wat volgt sta ik kort stil bij de vraag naar wat mogelijke verklaringen zijn voor deze amnesie.

- 27 -

DEEL II: VERHALEN OVER DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE

HOOFDSTUK 3: DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE ALS TE VERGETEN GEVAARLIJKE CURIOSITEIT

Wanneer ik gevraagd wordt naar het onderwerp van mijn masterproef, vormt een dergelijke conversatie in het geheel geen uitzondering:

- Welke revolutie? - De Haïtiaanse. - Na die aardbevingen? - Neen, de revolutie van 1791 tot 1804 die geleid door ex-tot slaaf gemaakten een koloniaal bestuur omverwierp en de eerste staat stichtte met een verbod op slavernij en radicale wettelijke gelijkheid en… - Nog nooit van gehoord.

Terwijl de Franse en Amerikaanse revoluties als basiskennis beschouwd worden, blijkt de Haïtiaanse Revolutie te ontbreken in de meeste geschiedenisoverzichten, in het onderwijs etc..19 Laurent Dubois haalt het voorbeeld aan van het werk The Age of Revolution:

R. R. Palmer produced a classic comparative study of the Age of Revolution, though with what now has come to seem as a startling omission: there is no discussion of the Haitian Revolution (Dubois, 2016).

Ook wanneer verwezen wordt naar abolitionistische strijd, wordt Haïti vaak doodgezwegen.

When a young English divinity student named Thomas Clarkson won a Latin Prize with an essay on slavery at Cambridge in 1785, neither he nor his listeners imagined the effect it would have on slavery in the British Empire. (…) Clarkson reflected that if the horrors he had uncovered about slavery were true, “it was time some person should see these calamities to their end” (Hochschild 2005: 89). Clarkson turned out to be that person. […]. [he] helped to launch the world’s first successful transnational movement. That movement eventually ended the vicious violence of the slave trade and led to the abolition of slavery around the Atlantic (Tarrow & Tilly, 2015, p. 3).

19 In België staan zowel de Franse als Amerikaanse revolutie in de leerplannen van het (secundair) katholiek onderwijs en gemeenschapsonderwijs. De Haïtiaanse revolutie komt niet aan bod in de leerplannen en is bijgevolg geen verplichte leerstof. Dit maakt het onwaarschijnlijker dat over deze gebeurtenis lesgegeven wordt (Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs, 1999a; Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs, 1999b; Vlaamse Gemeenschap, z.j.a; Vlaamse Gemeenschap, z.j.b.; Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten, 2019).

- 28 -

Voor wie bekend is met de impact van de Haïtiaanse revolutie zoals beschreven in het voorgaande hoofdstuk, roept een dergelijk citaat vragen op. De afschaffing van de slavernij wordt door Tarrow en Tilly haast volledig gereduceerd tot de verdiensten van één witte westerse man. De opstandige ex-tot slaaf gemaakten in Haïti die een grote impact hadden op de abolitionistische strijd in Groot-Brittannië en elders en die zelf effectief slavernij afschaften, worden in hun boek niet vermeld (Tarrow & Tilly, 2015). Sommige auteurs, die dit opmerken, pogen een verklaring te geven voor dit ‘vergeten’:

Haitian historian Michel-Rolph Trouillot has argued that the events leading to the foundation of Haiti have suffered from either "erasure" or "banalization" in general histories of the Americas and the West because they were seen lacking sufficient coherence and meaning. They were only a confused disorder that did not rise to the level of a national or social revolution (Blackburn, 2006, p. 644).

Wat opvalt in dit citaat is dat het vergeten hier herleid lijkt te worden tot een passief vergeten, waarvoor het heel moeilijk wordt om verantwoordelijken aan te wijzen. In het op deze wijze depersonaliseren en (deels) deproblematiseren van de afwezigheid van deze revolutie in geschiedeniswerken, wordt de oorzaak van het vergeten gelegd in eigenschappen van de Haïtiaanse revolutie zelf. In tegenstelling tot deze auteur argumenteer ik dat in de menselijke geschiedschrijving, vergeten niet iets passief is, ‘zomaar’ gebeurt of zelfs ‘neutraal’ is. Het feit dat er vandaag nog steeds weinig aandacht gegeven wordt aan een dergelijke revolutie, ligt niet in eerste instantie aan intrinsieke eigenschappen van deze revolutie, dan wel aan de structuren die kennisproductie vormgeven (Blackburn, 20016, pp. 643-644; Robinson, 200, pp. xii-xv; Withaeckx, 2017, pp. 16-18, 23, 64). Met deze studie van het vergeten van de Haïtiaanse revolutie wil ik de lezers dan ook niet louter inzicht geven in deze revolutie zelf. Ik doel in eerste instantie op een onderzoek naar het proces van vergeten, met aandacht voor de structuren die dit vergeten veroorzaken. Een verdere analyse van de belangen en structuren die aan het tekort aan aandacht voor dit thema ten gronde liggen, is vanuit deze visie noodzakelijk.

Het proces van het verwijzen naar bepaalde zaken als ‘incoherent’ en het uitsluiten van ‘incoherente’ zaken, is geen neutraal of ‘logisch’ gegeven. Geschiedschrijvers maken keuzes in het gebruik van dergelijke concepten in hun evaluatie van waarover geschreven kan en moet worden en waarover niet. Trouillots argument dat de Haïtiaanse revolutie geen populair onderzoeksobject is, omdat deze ‘coherentie’, ‘betekenis’ etc. zou missen, gaat niet op. Het zijn immers net geschiedschrijvers zelf die betekenis construeren. Zij nemen telkens de taak op zich om verhalen te ontwikkelen waarbij verschillende elementen die niet per se meteen iets met elkaar te maken lijken te hebben (en dus ‘coherentie missen’) of waarvan het verloop of de relaties niet duidelijk zijn, in hun complexiteit samengebracht worden.

- 29 -

Wat volgens Trouillot ‘coherent’ en ‘betekenisvol’ is en dus opgenomen kan worden in de geschiedschrijving, is niet neutraal, maar hangt af van de mate waarin het te rijmen valt met één bepaald verhaal, ‘de’ geschiedenis20, ‘history’ (cf. infra). Wanneer geschiedschrijvers zich beroepen op een tekort aan ‘coherentie’ als argument om bepaalde zaken niet op te nemen in hun schrijven, vertelt dit iets over het verhaal dat ze willen schrijven en construeren en de vooronderstellingen en structuren waarvan dit verhaal uitgaat/vertrekt. Net zoals het onderscheid ‘rationeel-irrationeel’ niet rationeel is/kan zijn (rationaliteit wordt immers geconstrueerd in deze opdeling en kan deze constructie niet voorafgaan, rationaliteit wordt dus geboren via deze tegenstelling), is het onderscheid ‘coherent-incoherent’ niet noodzakelijk gestoeld op orde, coherentie etc. noch ‘gegeven’. Dergelijke tegenstellingen zijn constructief, niet passief. Dergelijke tegenstellingen zijn normatief, niet ‘neutraal’ (Wynter, 2003, pp. 259-263).

Elementen die ‘wanordelijk’ zijn of ‘betekenis missen’ binnen deze constructie, zijn meestal elementen die buiten een westers modernistisch liberaal project vallen, dat de geschiedenis als een geschiedenis van zichzelf als lineair progressief proces voorstelt. Het verdwijnen van de Haïtiaanse revolutie uit de wereldgeschiedenis maakt nog maar eens duidelijk dat tot slaaf gemaakten die zich organiseren en het kolonialisme en de slavernij afschaffen, daar niet in passen (Wynter, 2003, pp. 259-263).

Deze constructieve tegenstelling ‘coherent-incoherent’, ‘betekenisvol-betekenisloos’, ‘rationeel-irrationeel’, die mede bepaalt wat in de geschiedenisboeken komt, komt in velerlei vormen voor. Ze is gegendered, ze is racialised, ze is klassebepaald etc.. Coherent, rationeel, mannelijk, wit, westers, individu, seculier, cultureel… staan verbonden tegenover incoherent, irrationeel, vrouwelijk, ‘gekleurd’, niet-westers, massa, religieus, natuurlijk…. Het afdoen van gebeurtenissen als ‘minder geschikt voor politieke, culturele, sociale etc. analyse en geschiedschrijving’ is een constante wanneer het gaat over deze tweede groep van kenmerken. De gemakkelijk vergeten Haïtiaanse revolutie is niet toevallig een gebeuren waarin zeer veel van deze elementen samen voorkomen en samenkomen: vrouwelijke strijders, niet-witte strijders, massa-opstanden, voodoo als mobilisatiekracht, een niet- westers land… (Withaeckx, 2017, pp. 13, 24, 64; Wynter, 2003, pp. 259-263).

Uiteraard verliepen de Franse en Amerikaanse revoluties niet minder chaotisch dan de Haïtiaanse, het zijn immers alle drie revoluties (cf. concept revolutie)21. Uiteraard wordt de

20 of misschien beter het verhaal dat vandaag verteld wordt en waarvan verschillende versies bestaan die kleine afwijkingen vertonen maar in de kern hetzelfde verhaal zijn 21 Zarogin wijst op het belang van comparatieve studies van revoluties, en de daarbij horende noodzaak ‘revolutie’ te definiëren. Hij merkt op dat verschillende auteurs in hun studie van één gebeurtenis die zij begrijpen als revolutie, het concept ‘revolutie’ gebruiken, zonder uit te gaan van een duidelijk beargumenteerd concept van ‘revolutie’. De afwezigheid van een duidelijke definitie is in

- 30 -

Haïtiaanse revolutie gekenmerkt door contradicties, gegeven de context van een kapitalistisch wereldsysteem en moderniteit die fundamenteel gekenmerkt worden door contradicties (cf. Mignolo, Scott). Toch is het bij de Haïtiaanse revolutie en niet de Franse of Amerikaanse revolutie dat deze incoherentie, chaos en contradicties van dergelijke fundamentele aard lijken te zijn, dat het de revolutie buiten de gangbare geschiedenis stelt. De Haïtiaanse revolutie bevindt zich aan de andere kant van de ‘abnormale’ kant van de tegenstelling, de kant van ‘het Andere’. Wanneer Trouillot de incoherentie van de revolutie als argument aanhaalt voor de afwezigheid van de Haïtiaanse revolutie in de geschiedschrijving, doet hij niets meer dan de heersende normatieve en constructieve tegenstelling herhalen. Hij laat haar ongemoeid en onzichtbaar in haar normativiteit (McIntosh, 1989, pp. 1-3; Mignolo, 2000, pp. 21-24; Robinson, 2000, pp. 3- 5; Scott, 1988, pp. 1-4, 17-18; Wekker, 2016, pp. 22-23).

There is thus a systematic asymmetry in the way we understand these dimensions, where the more powerful member of a binary pair—masculinity, whiteness—is consistently bracketed and is thereby invisibilized and installed as the norm (Wekker, 2016, pp. 22-23).

Daarentegen is de Haïtiaanse revolutie net één van die gebeurtenissen die een middel kan vormen om deze tegenstelling te ontmaskeren en te problematiseren. Ze kan zichtbaar maken dat geschiedenis gecreëerd wordt als exclusief eigendom van één groep, in een context van ongelijke machtsrelaties. zo’n studies aldus mogelijk omdat auteurs, with their keen awareness of the inexhaustible richness of events, have mostly preferred to concentrate on the close examination of individual revolutions rather than spread themselves thin in the attempt to encompass the phenomenon of revolution in wider comparative terms (Zagorin, 1976, p. 152). Auteurs hanteren vaak een concept van ‘revolutie’ dat uitgaat van bepaalde elementen die zij zonder verder argumentatie aannemen als kenmerkend voor een revolutie. Op arbitraire wijze worden elementen aangehaald om bepaalde zaken niet en andere wel te erkennen als revolutie (cf. schaal, ideologie, onmiddellijke gevolgen, type…) (Zagorin, 1976, pp. 156-159). Vervolgens merkt Zagorin op dat dit niet mogelijk is wanneer we een vergelijkende studie willen doen. Hij kaart eveneens het problematische evaluatieve karakter aan van het hanteren van dergelijke onbeargumenteerde criteria, zoals we die ook bij Trouillot (cf. afwezigheid van incoherentie) terugvinden: For the comparative study of revolution we need a definition that will serve to distinguish revolutionary from other kinds of events, that will be sufficiently inclusive of these events whatever their type, scope, or historical period, and that contains no evaluative preferences or built-in causal theory (Zagorin, 1976, 164-165). In deze masterproef baseer ik mij op Zarogins definitie van revolutie, die een comparatieve studie niet uit de weg gaat maar net mogelijk maakt. Een dergelijk vertrekpunt is noodzakelijk om de Haïtiaanse revolutie als revolutie te doorgronden. A revolution is any attempt by subordinate groups through the use of violence to bring about (1) a change of government or its policy, (2) a change of regime, or (3) a change of society, whether this attempt is justified by reference to past conditions or to an as yet unattained future ideal (Zagorin, 1976, p. 165). (In this definition, government refers to personnel, such as monarchs, ministers, etc.; regime to the basic form and institutions of government; society to social structure and stratification, system of property control, and dominant values (Zagorin, 1976, p. 165)).

- 31 -

In het voorwoord van Robinsons Black marxism wijst Kelley op de constructieve rol van geschiedschrijving in het tot stand brengen van de voorgenoemde tegenstellingen en daarmee dus ook van de betekenis van de twee polen van die tegenstelling:

There is yet another reason for Robinson to begin in the heart of the West. It was there – not Africa – that the “Negro” was first manufactured. This was no easy task, as Robinson reminds us, since the invention of the Negro – and by extension the fabrication of whiteness and all the policing of racial boundaries that came wit hit – requierd “immense expenditures of psychic and intellectual energies in the West” (…) energy rewriting the history of the ancient world (Robinson, 2000, p. xiii).

De Haïtiaanse revolutie maakt deel uit van een alternatief verhaal, of beter één van de vele alternatieve verhalen die verteld kunnen worden. Ze stelt de vraag of de menselijke geschiedenis niet (ook) aan de andere kant van de tegenstelling ligt, wat mogelijk maakt het selectieproces dat aan deze history ten gronde ligt, te bevragen. Verderop in deze masterproef onderzoek ik enkele van dergelijke alternatieven op history die de Haïtiaanse revolutie denkbaar maakt: herstory, theirstory en ourstory.

Hier wil ik vooreerst nog even terugkeren op de kritiek op Trouillots voorstelling van het vergeten als passief vergeten, weglaten, veronachtzamen... Terwijl de revolutie voor verschillende imperialistische mogendheden een mogelijke uitbreiding van hun eigen macht had geleken, mondde ze uit in haar tegengestelde: een uitdaging van imperialistische projecten, kolonialisme, racisme en slavernij. Het onmogelijke was realiteit geworden in Haïti: het ontstaan van de eerste onafhankelijke door tot slaaf gemaakten bevrijde staat. Waar een onmogelijkheid actualiteit wordt, neemt ze ook elders als mogelijkheid een plaats in in de geesten van de mensen. De slavenemancipatie door de tot slaaf gemaakten zelf betekende zoals gezegd een boodschap van hoop. Diegenen die op Haïti geaasd hadden en wiens belangen nauw samenhingen met kolonialisme, slavernij etc., vreesden dan ook de opflakkering van strijd die deze hoop met zich mee kon brengen (in de omliggende landen door tot slaaf gemaakten en andere onderdrukte groepen (cf. indigenous movements/Bolivar), maar ook in de landen van de imperialisten zelf (cf. hernieuwing van abolitionistisch activisme)) (Blackburn, 2006, 648-653; Geggus, 2002, pp. 182-192, 197; James, 1989, pp. 143-144; TeleSUR, 2017).

Zoals aangegeven lokten deze ontwikkelingen dan ook reacties uit om ‘de schade te beperken’. Ik verwees reeds naar de sancties, erkennings- en herstelbetalingen etc. die afgedwongen werden om de Haïtiaanse revolutie tot model voor verval en ellende om te vormen. Daarnaast werden ter beperking van de impact van deze revolutie ook technieken

- 32 - toegepast om de berichtgeving er omtrent onschadelijk te maken. Haïti is te vergeten, waar kan wordt zoveel mogelijk de berichtgeving er omtrent tegengegaan (vb. Spanje blauw boek). Een politiek van vergeten die we zien doorwerken tot op de dag van vandaag. Daarnaast werd ook de voorstelling van de Haïtiaanse revolutie als een vreemde gebeurtenis waarover we daarom moeilijk kunnen schrijven, vertellen etc. (cf. Trouillot), als tactiek gebruikt om haar impact te beperken. In berichtgevingen impliceerde het uitblijven van vergelijkingen met andere (westerse) revoluties en het veel voorkomende benadrukken van karakteristieken zoals geweld tegen witte mensen, voodoo etc., het isoleren van de Haïtiaanse revolutie (Sperling, 2017; United Queens, 2014). Een grote nadruk op de Haïtiaanse revolutie als ‘uniek’ geval vervreemdt diegenen die het nieuws erover vernemen van het gebeuren. Het potentieel van de Haïtiaanse revolutie als inspiratiebron en bron van solidariteit wordt hiermee ondergraven. Ik kom hierop terug in de paragrafen over de Haïtiaanse revolutie en het schrijven van ourstories.

In wat volgt ga ik dieper in op één van de kenmerken die in dergelijke essentialistische en exceptionalistiche voorstellingen van de Haïtiaanse strijders opvallend vaak gehanteerd werd en wordt : gewelddadigheid. Zoals de lezer zal opmerken in onderstaande studie en in mijn visuele analyse, wordt het gebruik van stereotype beeldvormingen van de tot slaaf gemaakten, hun strijdmethodes etc., niet geschuwd.

HOOFDSTUK 4: RADICALISERING EN GEWELD

De Amerikaanse, en meer nog de Franse revolutie, worden algemeen beschouwd als de cruciale momenten waarop de intellectuele tradities binnen de Verlichting vertaald worden in een nieuwe politieke realiteit. Beide revoluties, zo luidt de stelling, legden de basis voor onze democratie en onze hedendaagse ‘Westerse’ normen en waarden. Dit terwijl Haïti’ s imago en geschiedenis gewoonlijk wordt gereduceerd tot extreme armoede, een gefaalde staat en voodoo (Bogaert, 2019).

Wat Bogaert hier aanhaalt is een tendens die inderdaad opvalt wanneer we werken over de Franse, Amerikaanse en/of Haïtiaanse revolutie bestuderen. Een element dat terugkomt in verwijzingen naar Haïti en meer specifiek de Haïtiaanse revolutie is de nadruk op armoede en een gebrekkig politiek regime (Bogaert, 2019). Het is in deze nadruk dat systematisch een focus op geweld primeert, met name: geweld van zwarte ex-tot slaaf gemaakten als oorzaak van ellende in Haïti. Wanneer sommige auteurs spreken over ‘radicalisering’ omtrent de Haïtiaanse revolutie, wordt deze uitsluitend begrepen als ‘gewelddadigheid van

- 33 - zwarte tot slaaf gemaakten ten aanzien van de witte bevolking’. Een bijzondere aandacht gaat meestal naar the 1804 Haiti Massacre onder leiding van Dessalines.

De Haïtiaanse revolutie heeft inderdaad de levens van veel mensen gekost22. Desalniettemin is het gelijkstellen van de Haïtiaanse revolutie met raciaal geweld en het hanteren van deze gelijkstelling om deze revolutie te evalueren, problematisch in velerlei opzichten (Geggus, 2002, pp. 26-27; United Queens, 2014). In wat volgt bestudeer ik deze focus op het geweld gepleegd door zwarte tot slaaf gemaakten en probeer deze gefundeerd te problematiseren.

‘RAS’ ALS ZWART-WIT DUALITEIT

De duale tegenstelling van zwart geweld ten opzichte van witte slachtoffers gaat verder ook voorbij aan de complexe diverse samenleving van Haïti ten tijde van de revolutie. Sommige auteurs proberen deze simplistische weergave tegen te gaan door te benadrukken dat er wit en zwart geweld was en witte en zwarte slachtoffers waren. Zoals eerder aangegeven lezen we bijvoorbeeld zaken zoals: Voordat de gevechten eindigde waren er al 100.000 van de 500.000 zwarten en 24.000 van de 40.000 witte bevolking gedood (United Queens, 2014). Dergelijke pogingen schieten echter tekort als genuanceerde vaststellingen. De exclusieve dualiteit laat geen ruimte voor groepen mensen die buiten haar constructie vallen. Dit impliceert dat de mesties bevolking die, zoals ik in het historisch overzicht aangaf, eveneens een niet te onderschatten rol speelden tijdens de Haïtiaanse revolutie, opnieuw uitgesloten wordt in de voorstelling van deze revolutie.

Het is echter noodzakelijk om niet alleen het hiërarchische element van de tegenstelling ‘geweld van zwarten – witte slachtoffers’ (in de vorm van een morele superioriteit van de witte slachtoffers) in vraag te stellen, maar eveneens het duale karakter van de tegenstelling te problematiseren. Werken van auteurs zoals James, die in hun gedetailleerde studies de verschillende actoren binnen de revolutie pogen te begrijpen en zich niet laten verleiden door simplistische tegenstellingen, tonen aan dat dergelijke studies mogelijk zijn. In zijn werk benadrukt hij eveneens het primeren van economische en sociale belangen op huidskleur in de acties van de mesties bevolking (James, 1989, pp. 42-44, 166, 293).

Tenslotte is er nog een vorm van kritiek op het benadrukken van ‘geweld tegen witte mensen’. Blackburn stelt dat auteurs moeten opletten met het onkritisch gebruik van westerse termen zoals bijvoorbeeld ‘wit’ (blanc/white) in deze context, om nog andere

22 Het was een zeer bloedige revolutie. Voordat de gevechten eindigde waren er al 100.000 van de 500.000 zwarte en 24.000 van de 40.000 witte bevolking gedood (United Queens, 2014).

- 34 - redenen dan de bovenstaande. Wanneer hij schrijft over burgerschap na de revolutie, merkt Blackburn op:

The term blanc (white), as employed in Haiti, does not describe people by reference to the color of their skin. Instead it became, as it remains to the present day, the vernacular term for any foreigners, even if they were Jamaicans or Brazilians of dark complexion (blackburn, 2006, p. 648).

Terwijl het niet eenvoudig is om bronmateriaal te vinden omtrent de betekenis van de term ‘blanc’ vandaag in Haïti, is het op zijn minst belangrijk om zich ervan bewust te zijn dat de invulling van dit concept niet universeel is, over tijd en ruimte. ‘Wit’ en ‘Zwart’ moeten als ‘raciale’ termen zeker ook in het schrijven over de Haïtiaanse Revolutie geproblematiseerd worden. ‘Raciale’ zou hier eigenlijk (op zijn minst) tussen twee reeksen van aanhalingstekens moeten staan. Enerzijds om aan te geven dat ik niet doel op reëel bestaande menselijke rassen. Wanneer ik de term ‘ras’ hanteer in deze masterproef, verwijs ik naar een sociale constructie, die reëel is in de zin dat ze impact heeft op het leven van mensen (door bijvoorbeeld haar impliciete of expliciete gebruik in de instandhouding en legitimatie van bepaalde machtsverhoudingen). Specifiek gaat het om een sociale constructie die fundamenteel gelieerd is aan de opkomst van het koloniale en trans- Atlantische slavernij systeem en de noodzaak deze te legitimeren. Aanhalingstekens bij ‘ras’ en ‘‘raciaal’ geweld’, dienen om het onderscheid te maken met interpretaties die wel uitgaan van verschillende natuurlijke menselijke rassen (Blackburn, 2006, p. 648; Bogaert, 2017c, pp. 2-4, 7; Glenn, 1999, pp. 3-4, 6-7).

Anderzijds lijkt een tweede reeks aanhalingstekens toepasselijk. Uit het citaat van Blackburn kunnen we opmaken dat er interpretaties zijn van ‘raciale’ termen die helemaal niet noodzakelijk overeenstemmen met voorgaande interpretatie van ‘ras’ als sociale constructie waarbij onder meer verwezen wordt naar (veronderstelde) uiterlijke kenmerken etc.. De aanhalingstekens vormen dan een waarschuwing bij het begrijpen van westerse interpretaties van concepten als universeel. Het is aldus op zijn minst noodzakelijk voor schrijvers om zich de vraag te stellen over wat ‘raciale’ (etc.) termen betekenen in hun werk wanneer ze verwijzen naar ‘’raciaal’ geweld van de ‘zwarte’ tot slaaf gemaakten op de ‘witte’ slachtoffers’. Dit in het bijzonder wanneer zij zich baseren op teksten, uitspraken, verhalen, liederen etc. van Haïtianen zelf waarin termen zoals ‘blanc’ (of een equivalent ervan) voorkomen (Blackburn, 2006, pp. 648-649). Het tekort aan bewustzijn omtrent deze noodzaak, verklaart de grote afwezigheid van auteurs die een heldere en beargumenteerde positie innemen ten opzichte van verschillende interpretaties. Veel nuances en perspectieven gaan op die manier verloren.

- 35 -

GEWELD EN NATIONALITEIT

Er vallen ook andere argumenten te geven waarom het idee van raciaal geweld van de zwarte bevolking tegen de witte bevolking problematisch is in de complexe realiteit van de Haïtiaanse revolutie. Ten eerste waren niet alle witte mensen in dezelfde mate het doelwit van aanvallen van zwarte troepen. Zoals James opmerkt speelden onder andere de nationaliteit van mensen vaak een meer doorslaggevende rol dan hun huidskleur/uiterlijk/’ras’. De strijd voor vrijheid van de tot slaaf gemaakten richtte zich in eerste instantie steeds op diegenen die hun vrijheid wilden beteugelen. Iemands nationaliteit werd vaak (en vaak terecht) gezien als een indicatie voor het kamp waartoe die behoorde in het strijden voor of tegen slavernij. Het waren oorspronkelijk de kolonisten en Franse heersers die het doelwit waren van aanvallen, gegeven dat deze het koloniale slavernijsysteem implementeerden. Later bevochten zwarte troepen de Britten en de Spanjaarden, toen duidelijk werd dat deze in Haïti waren met het plan slavernij te herstellen. Toen Frankrijk uiteindelijk de afschaffing van de slavernij en slavenhandel introk, keerden de zwarte ex-tot slaaf gemaakten zich tegen de witte Franse bevolking (James, 1989, pp. 196, 373).

The population, stirred to fear at the nearness of the counter-revolution, killed all with every possible brutality. After the first slaughter Dessalines issued a proclamation promising pardon to all who were in hiding. They came out, and were immediately killed. Yet Dessalines took great care to protect the British and the American whites (James, 1989, p. 373).

Witte troepen van verschillende nationaliteiten werden bevochten door de ex-tot slaaf gemaakten. Maar ex-tot slaaf gemaakten vochten ook vaak samen met witte soldaten (cf. deserteurs, strijd samen met de Spanjaarden, strijd samen met de Fransen etc.). Of een groep het object was van geweld of net een bondgenoot in de strijd, hing af van de boodschap van de natie die zij kozen te vertegenwoordigen. Voorstellingen van Haïti als ‘zwart tegen wit’, doen geen recht aan dit belang van nationaliteit (representatief voor bepaalde waarden en belangen) (James, 1989, pp. 196, 318, 373).

STRUCTUREN VAN WIT GEWELD

In de (stereotype) weergaves van ‘geweld van zwarte Haïtiaanse tot slaaf gemaakten op witten’ zien we eveneens dat geweld gericht tegen de zwarte tot slaaf gemaakten, tijdens de

- 36 - revolutie maar zeker ook daaraan voorafgaand, heel gemakkelijk genegeerd wordt. Haïti kende een economie die zeer afhankelijk was van de suikerproductie, de verwerking en het transport ervan. Dit werk was enorm zwaar en kostte zoals enkele auteurs aangeven, het leven van talloze zwarte tot slaaf gemaakten. Duizenden tot slaaf gemaakten ‘hadden opvolgers nodig’ omdat ze te zeer uitgeput, verminkt, ziek… waren om het hoge tempo van de suikerproductie vol te houden of omdat ze door de harde omstandigheden een vroege dood stierven. Ook de mesties bevolking was zoals gezegd slachtoffer van discriminatie en geweld (James, 1989, pp. 10-11, 13, 17, 22, 27, 36-41, 44, 71-73, 113-116). Het eenduidig wijzen op het geweld van zwarte tot slaaf gemaakten gericht op de ‘meesters’ negeert dergelijke vormen van structureel geweld. Het negeert het slavernij- en koloniale regime dat inherent gewelddadig was. De slavenhandel, het zware werk, de straffen op ongehoorzaamheid, de frustratie over het ontbreken van rechten en het behandeld worden als objecten/bezit, zijn vormen van geweld die eeuwenlang slachtoffers maakten, in Haïti, op weg naar Haïti... (Bello, 1992).

Het negeren van structureel geweld is opvallend binnen de geschriften over de Haïtiaanse revolutie. Het is echter dit geweld dat, gegeven de ongelijke machtsverhoudingen vaak gekarakteriseerd zou kunnen worden als ‘wit’, wanneer men de zwart-wit verhouding wil hanteren. Het zijn immers witte westerse imperialisten en kolonisten die deze structuren installeren en in stand houden. De zwarte tot slaaf gemaakten beschikten niet over de mogelijkheden om structureel geweld te plegen. Het zijn deze zwarte tot slaaf gemaakten die zich dan ook in de verdediging ertegen enkel kunnen beroepen op meer zichtbare vormen van geweld. Het feit dat hun daden van geweld zo zichtbaar en deze van hun tegenstander zo onzichtbaar zijn, leert ons iets over de ongelijke machtsverhoudingen die de zwarte tot slaaf gemaakten net tot deze gewelddaden aanzetten (Bello, 1992; James, 1989, pp. 105, 240).

Het is echter niet alleen het ‘witte’ structurele – en dus minder zichtbare – geweld dat auteurs vaak ‘vergeten’ te vermelden. In het benadrukken van het gewelddadige karakter van de Haïtiaanse revolutie, wordt vaak geen of zeer beperkt melding gemaakt van het fysieke geweld van witte soldaten. Nochtans zijn er voldoende getuigenissen, van Franse officiers etc., die hier in detail verslag van uitbrengen (James, 1989, pp. 344, 371). Leclerc maakt in zijn verslagen van zijn repressieve maatregelen tegen de groeiende opstanden herhaaldelijk dergelijke opmerkingen:

I make terrible examples, and since terror is the sole resource left [to] me, I employ it. At Tortuga, of 450 rebels I had 60 hanged. Today everything is in perfect order (Leclerc in James, 1989, p. 344).

- 37 -

Een simplistische focus op het ‘ras’ van een geweldenaar, bemoeilijk het opmerken van mogelijke verbanden tussen dit geweld en wit geweld. Niet zelden kwam het geweld van zwarte soldaten voort uit het bevel van witte mensen. Leclerc schrijft:

The black generals lead the columns; they are well surrounded. I have ordered them to make terrible examples and I use them always when I have something terrible to do... (Leclerc in James, 1989, p. 345).

Naast het feit dat geweld door witte soldaten vaak niet vermeld wordt, is ook de voorstelling ervan ten aanzien van geweld gepleegd door de zwarte bevolking verschillend. Terwijl het geweld bij witte mensen meestal als tactiek en middel wordt bekeken, wordt het bij de zwarte tot slaaf gemaakten vaak als een essentiële eigenschap gezien. Het geweld door de tot slaaf gemaakten wordt genaturaliseerd, zeker in argumenten voor het (her)installeren van slavernij.

Het geweld van de zwarten is in dergelijke optiek een uiting van de natuurlijke ‘onbeheersbaarheid’ van de zwarte bevolking (cf. irrationaliteit, onbeheersbaarheid etc. als de ‘andere’ zijde van normatieve tegenstellingen) 23 . Het is deze onbeheersbaarheid, zo wordt geargumenteerd, die maakt dat zij een meester nodig hebben’. Deze meester ‘helpt’ de zwarte in het proces van beheersing. Het geweld van de witten die zich tot deze functie van meester willen opwerpen, wordt op deze wijze gelegitimeerd. In éénzelfde beweging wordt aldus het geweld door zwarten afgekeurd en het geweld door witten gerechtvaardigd. Merk op dat dergelijke benaderingen opnieuw mogelijke verbanden tussen geweld door witte en zwarte mensen onzichtbaar maken. Benaderingen die het geweld van de zwarte Haïtiaanse strijders reduceren tot ‘de natuur van zwarte mensen’, gaan voorbij aan de bevelen die de imperialistische machten zelf gaven, voor het gebruik van geweld ten aanzien van zwarte mensen (cf. repressie tegen de zwarte bevolking) en ten aanzien van witte mensen (cf. oorlog tegen de andere imperialistische machten)24 (James, 1989, pp. 88-89, 124, 127, 153, 371).

GEWELD EN/OF RADICALITEIT ALS EVALUATIEVE CRITERIA

Verwijzingen naar het gewelddadige karakter van deze en andere revoluties/opstanden gaan vaak samen met opvattingen over het morele karakter ervan. In morele afwijzingen van

23 Merk op dat het stereotype voorstellen van zwarten als van nature uit gewelddadig, vooral gehanteerd wordt in het spreken over mannen. Ik kom hierop terug wanneer ik het schrijven over de rollen van vrouwen in de Haïtiaanse revolutie onderzoek. 24 Bijvoorbeeld omtrent de Spaanse troepen ten aanzien van de zwarte rebellen: Here were white men offering them guns and ammunition and supplies, recognising them as soldiers, treating them as equals and asking them to shoot other whites (James, 1989, p. 124).

- 38 - gebeurtenissen op basis van het geweld dat erin plaatsvond, worden niet zelden voorbeelden van ‘vredevolle’ bevrijdingen van onderdrukten aangehaald als argumenten. Ook in het geval van de Haïtiaanse revolutie merkt Blackburn dergelijke redeneringen op. Blackburn bekritiseert deze wanneer hij het aangehaalde contrast van de gewelddadige onafhankelijkheidsstrijd in Haïti met het ‘vredevolle Britse abolitionisme in de ‘West Indies’ van 1834 tot 1838 op de korrel neemt (Blackburn, 2006, pp. 653-654).

Though a pacific emancipation, wether in Saint Domingue or the United States, would undoubtedly have been desirable, it would have been formidably difficult to engineer. The slavery of this epoch was buttressed by worship of private property and derogatory concepts of race. (…) Wherever slavery was a pillar of national prosperity, a successfull challenge to it invariably required a profound crisis usually triggered by war, revolution and slave revolt. (Blackburn, 2006, p. 653-654).

De strijd in de Britse West Indies tegen het koloniale regime kan volgens Blackburn niet zomaar worden aangehaald als bewijs dat ‘een andere en betere weg naar onafhankelijkheid’ mogelijk was. We kunnen immers niet zomaar voorbijgaan aan de verschillen in context tussen de twee gevallen. Het feit dat de planters voornamelijk afwezig waren in de Britse West Indies en de enorme compensaties waarvan zij wisten dat ze die zouden krijgen bij de afschaffing van de slavernij, zijn twee van die verschillen. Deze verschillen moeten in ogenschouw genomen worden in de evaluatie van gebruik van geweld in de twee contexten (Blackburn, 2006, pp. 654-655).

Het zijn ook deze verschillen in context, die belangrijk zijn in discussies over het gebruik van geweld in dekoloniseringsbewegingen tussen Mohandas Karamchand Mahatma Gandhi en Franz Fanon. Gandhi en Fanon hebben op meerdere vlakken gelijklopende opvattingen. Beide wijzen op het gewelddadige karakter van het Europese kolonialisme en op de nood van collectieve strijd tegen de overheersers. In discussies over het gebruik van geweld in onafhankelijkheidsstrijd, worden zij echter vaak tegenover elkaar geplaatst. Gandhi keurde het gebruik van geweld in een bevrijdingsbeweging af. Geweld verlaagde de onafhankelijkheidsstrijders tot het niveau van de Europese overheersers. Voor Fanon is het gebruik van geweld daarentegen van fundamenteel belang voor het slagen van de dekoloniseringsstrijd. Het is via geweld dat het nieuwe subject, de gedekoloniseerde mens, zichzelf vormt. Ook in deze discussie is het verschil in context tussen India en Algerije belangrijk (Fanon, 1963, pp. 40-41, 58, 61; Hoffmann, 2019; Shiva & Shiva, 2018, p. 177).

Wanneer we een vergelijking willen maken tussen de Haïtiaanse revolutie en een onafhankelijkheidsbeweging in andere landen, lijkt het Algerije van Fanon een logischere

- 39 - keuze te zijn dan het India van Gandhi25. Algerije en Haïti, beide Franse settler colonies, maakten een belangrijk deel uit van de Franse economie en het Frans imperium. Frankrijk was voor beide bereid om een aanslepende oorlog en enorme repressie aan te gaan om dit zo te houden. Verder onderzoek naar de gelijkenissen en verschillen tussen de Haïtiaanse revolutie en de Algerijnse dekoloniseringsstrijd vanuit Fanons conceptualisering van geweld, kolonialisme en verzet, vallen buiten het bereik van deze masterproef. Ik haal de discussie tussen Fanon en Gandhi echter aan om te wijzen op het feit dat het ongenuanceerd instellen van ‘geweldloos’ verzet als normatief op basis van observaties in één context, problematisch is zoals in die discussie naar boven komt. De belangen van de planters waren zo sterk geïnstitutionaliseerd en ook verbonden aan slavernij als systeem. De tot slaaf gemaakten hadden geen juridische mogelijkheden en werden in zeer precaire situaties gehouden. Verschillende imperialistische mogendheden stuurden troepen om de opstanden te onderdrukken… De tot slaaf gemaakte rebellen in Haïti hadden aldus weinig mogelijkheden om in geweldloos verzet tot overwinningen te komen. Het loutere bestaan van geslaagd26 geweldloos verzet, vormt geen afdoende argument om verzet waarin geweld voorkomt, af te doen als minderwaardig of minder moreel (Blackburn, 2006, pp. 653-655).

In het geval van de Haïtiaanse revolutie komt dit nog duidelijker naar voor. Een evaluatie die verwijst naar ‘vredevoller’ abolitionisme in de Britse West Indies gaat immers voorbij aan de impact van de Haïtiaanse revolutie op de rest van de koloniale wereld. The events in Saint Domingue had shown that the slave order was highly vulnerable in plantation colonies where 80 percent of the population was enslaved (Blackburn, 2006, p. 654). Zoals ik in hoofdstuk één aangaf, vormde de verspreiding van het nieuws over de revolutie en het groeiende vertrouwen in de mogelijkheid van verandering, een grote bedreiging voor planters. Het is dan ook niet verwonderlijk dat vele ervoor opteerden om grote toegevingen te doen. Dit enerzijds om zich inderdaad van een lynchpartij te vrijwaren, maar anderzijds ook om hun belangen veilig te stellen en het verliezen van grote delen van hun economische en politieke macht te beperken/voorkomen. Het eenzijdig benadrukken van het geweld in de Haïtiaanse revolutie gaat voorbij aan het feit dat deze revolutie indirect het niet-gewelddadige karakter van verschillende processen van afschaffing van de officiële slavernij en koloniale regimes beïnvloedde (Blackburn, 2006, pp. 653-654; James, 1989, pp. 143).

Sommige auteurs over de Haïtiaanse revolutie bekritiseren de simplistische gelijkstellingen van deze revolutie met geweld en de daaraan gekoppelde negatieve beoordeling van de

25 In een artikel over de positie van vrije niet-witte mensen en kolonialen in Haïti van 1789 tot 1790 wordt Haïti niet toevallig vergeleken met Algerije, wanneer gesproken wordt over de kwestie van het ontzeggen van rechten voor vrije mensen van kleur: Bref, c'est la plus importante des causes de la perte de Saint-Domingue, l'Algérie de notre ancien regime (Debien, 1950, p.212). 26 Merk op dat wat gezien wordt als ‘geslaagd’ verzet afhangt van de standaarden die voor dit slagen gesteld worden (Gelderloos, 2007, pp. 12-16).

- 40 -

‘radicale’ revolutie. De radicalisering van de Haïtiaanse revolutie kan en wordt echter ook in andere termen dan geweld verstaan. Auteurs zoals Bogaert en James doelen wanneer ze spreken over een ‘radicalisering’ of een ‘radicale’ revolutie bijvoorbeeld op het doortrekken van de waarden van de Franse revolutie tot hun uiterste conclusies (cf. hoofdstuk I). Meer nog dan louter één van de vele bewegingen etc. die zich liet inspireren door de Franse revolutie, werkt de Haïtiaanse revolutie constitutief in het vormgeven van de waarden vrijheid, gelijkheid, en broederlijkheid/solidariteit. Terwijl we het geweld tijdens de revolutie niet moeten vergeten, is het wel noodzakelijk dat weergaves waarin de Haïtiaanse revolutie herleid wordt tot geweld, geproblematiseerd worden. Een genuanceerder beeld van de revolutie in vergelijking met andere opstanden en revoluties is noodzakelijk en aandacht voor vormen van structureel geweld die aan haar basis liggen is daarbij noodzakelijk om niet te vervallen in een gepropageerde ‘zwart geweld – witte onschuld’ dualiteit. Alleen op deze wijze worden ook de voorwaarden geschapen om te kijken naar andere en mogelijks positieve vormen van ‘radicalisering’ in de Haïtiaanse revolutie. Zoals Blackburn het uitdrukt: we moeten voorkomen dat een eenduidige focus op geweld leidt tot de (incorrecte) pessimistische conclusie: the Haitian Revolution, despite freeing half a million slaves, was a setback rather than a victory (Blackburn, 2006, p. 653).

HOOFDSTUK 5: AANDACHT VOOR DIVERSITEIT: HERSTORY

Wanneer ik opmerk dat de Haïtiaanse revolutie niet zo’n populair onderzoeksthema blijkt te zijn, dan geldt dit nog meer voor de ervaringen omtrent en deelname aan deze revolutie van specifieke groepen van mensen. Over de Haïtiaanse revolutie wordt vaak niet bericht, en als erover wordt bericht dan gebeurt dit meestal in de vorm van 1 verhaal, 1 perspectief. Verschillende auteurs die daar verandering in proberen te brengen, wijzen op deze tweede vorm van amnesie. Ze waarschuwen ervoor dat het gemakkelijk is om (in het enthousiasme voor) het schrijven over een vergeten onderwerp zelf opnieuw blind te zijn voor een veelvoud aan ervaringen binnen dit onderwerp (Bello, 1992; Pert-em-Hru, 2018, pp. 13-14). In wat volgt poog ik deze amnesie te analyseren in één van haar vormen: het negeren van vrouwen en hun verhaal.

Deze analyse van de weergaves en/of net het ontbreken van weergaves van vrouwen in de Haïtiaanse revolutie, vormt een onderzoek naar gender-biases. Joan Scotts karakterisering van de term is in deze context zeer interessant. Scott ontmaskert gender als een

- 41 -

constitutive element of social relationships based on perceived differences between the sexes [en] (…) a primary way of signifying relationships of power (Scott, 1986, p. 1067).

Wanneer ik in deze masterproef over vrouwen, mannen etc. spreek, dan is dat ook met deze karakterisering in het achterhoofd. Gender is performatief, constitutief en construeert voortdurend de wereld waarin mensen zich tot elkaar verhouden. Gender zelf is als constitutief element een sociale constructie. Tenslotte is het zoals Scott opmerkt, een primaire manier waarop machtsrelaties gearticuleerd worden. Zoals ik reeds aanhaalde in de passage over deze revolutie als een te vergeten gevaarlijke curiositeit, zijn de elementen die geen plaats hebben in de westerse geschiedenisboeken, elementen die behoren tot ‘de andere kant’ in normatieve tegenstellingen. Dergelijke tegenstellingen vormen een uitdrukking van heersende ongelijke machtsrelaties (die ze in hun constitutieve articuleren herbevestigen en in mee stand houden). Mannelijkheid wordt als de norm, vrouwelijkheid als ‘het andere’ geconstrueerd in één van die hiërarchische binaire tegenstellingen. Het is in deze tegenstelling (en haar parallel lopen met andere constructieve hiërarchische tegenstellingen)27 dat de concepten ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ inhoud krijgen (Mikkola, 2017; Scott, 1965, pp. 1067-1068). In wat volgt ga ik na welk effect deze constructieve hiërarchische tegenstelling heeft op de weergave van vrouwen, hun rollen, hun perspectieven etc. omtrent de Haïtiaanse revolutie. Gezien ik in deze passage op zoek ga naar de diversiteit die onzichtbaar blijft, focus ik op de representatie van de Ander, in dit geval: vrouwen28.

GENDER: AFWEZIGE VROUWEN

In wat volgt focus ik zoals gezegd op één van de groepen die in de geschiedschrijving vaak vergeten wordt: vrouwen. Zowel in korte passages over de Haïtiaanse revolutie als in uitgebreide werken over dit thema, valt op dat vrouwen vaak ‘vergeten’ worden. Er wordt dan niet of nauwelijks iets over hen vermeld. Zeker in de laatste decennia, zijn er echter auteurs die daartegenin pogen te gaan door meer aandacht te schenken aan belangrijke vrouwelijke individuen, en/of de perspectieven van vrouwen pogen te incorporeren, en/of… (cf. Bello,

27 Coherent, rationeel, mannelijk, wit, westers, individu, seculier, cultureel… staan tegenover en boven incoherent, irrationeel, vrouwelijk, ‘gekleurd’, niet-westers, massa, religieus, natuurlijk… . Het is in deze opeenstapeling van tegenstellingen dat de ‘norm’-elementen onderling en de ‘andere’ elementen onderling aan elkaar gelinkt worden. Het zijn deze tegenstellingen en de parallellisering ertussen die de inhoud van de aparte elementen vormgeven. 28 Dit wil echter niet zeggen dat verder onderzoek naar de representatie van mannelijkheid en mannelijke rollen in beschrijvingen van de Haïtiaanse overbodig is. Integendeel, zoals opgemerkt is het net de tegenstelling mannelijk-vrouwelijk die constitutief is voor de betekenis van beide.

- 42 -

Pert-em-Hru etc.). Dergelijke auteurs die wel aandacht schenken aan deze vaak vergeten groep willen met de opdeling ‘man-vrouw’ vrouwen niet (noodzakelijk) verheerlijken of op een hoger statief plaatsen dan mannen. Wel willen ze in eerste instantie terecht belichten wat vaak on- of onderbelicht blijft, deze groep haar verloren zichtbaarheid teruggeven en daarbij nagaan welke mechanisme haar uitsluiting veroorzaken (Bello, 1992; Pert-em-Hru, 2018, pp. 12-14, 44). Pert-em-Hru drukt haar motief voor haar boek als volgt uit:

Historically, there has been a tendency to simply ignore or make a passing reference to the contribution of women – especially black women – to past events. Their contribution is considered a minor detail, consigned to the footnotes of history. This is especially true in the case of the magnificent contribution of African women during the Haitian Revolution (1791-1804) (Pert- em-Hru, 2018, p. 12).

Although very little is know about them, it is clear that Haitian women were intimately involved in the struggle, took up arms and were equally as brave and courageous as the men. This book is a tribute tos ome of the known and unknown esteemed warrior queens – the Heroines of the Haitian Revolution (Pert-em-Hru, 2018, p. 13).

De herhaaldelijk op te merken afwezigheid van vrouwen, vrouwelijk activisme, vrouwelijke perspectieven etc. in werken over de Haïtiaanse Revolutie sluit zoals Pert-em-Hru aangeeft, aan bij een algemeen fenomeen, waarbij vrouwen als actoren in geschiedenisoverzichten vaak ‘vergeten’ worden. Opnieuw verwijs ik naar de hiërarchische tegenstellingen die ongelijke machtsverhoudingen articuleren en construeren. Wanneer ik met Wekker opmerk dat de norm, het normale, veelal onzichtbaar is, wijs ik op het onzichtbaar zijn van de norm als norm. Daarentegen is het net wat valt onder deze norm dat overal aanwezig is, dat gezien wordt in de geschiedschrijving. Het is in de vermelde hiërarchische tegenstelling dat zichtbaarheid aan de norm en onzichtbaarheid aan ‘de Ander’ gegeven wordt. Herstory wordt vaak niet geschreven en gelezen29 (Bubois, 2016; Miller & Swift, 2000, p. 146; Pert-em-Hru, 2018, pp. 12-14; Wekker, 2016, pp. 22). De onzichtbaarheid van vrouwen in geschiedenissen is het gevolg van deze ongelijke machtsrelaties in de samenleving in het algemeen.

Because gendered ideas have constructed society, they have also shaped the archives. Usually, the archives give us only a fragment of people’s lives, so it’s important to understand what influences those fragments (Dubois, 2016).

29 When women in the movement use herstory, their purpose is to emphasize that women's lives, deeds, and participation in human affairs have been neglected or undervalued in standard histories (Miller & Swift, 2000, p. 146).

- 43 -

Zoals gezegd zijn er verschillende auteurs die omtrent de Haïtiaanse revolutie deze schaduwkant van de binaire tegenstelling pogen te belichten en herstory trachten te schrijven. Naast Pert-em-Hru is Bello hier een goed voorbeeld van. Zij is één van de bekendere academici die steevast hamert op de rol die vrouwen speelden in de Haïtiaanse samenleving voor, tijdens en na de revolutie. In één van haar lezingen merkt zij op: We have observed African women in Haiti as rulers, as soldiers, officers, priestesses, poetists etcetera (Bello, 1992). Ook de titel van de lezing die ze geeft is indicatief voor haar wens om herstory te schrijven, van en over vrouwen. Eerder dan bijvoorbeeld ‘Women and the Haitian revolution’, wat nog een zekere afstand creëert tussen deze groep mensen en de gebeurtenis, plaatst Bello met ‘African Women in Haitis War for Independence’ vrouwen middenin het gebeuren (Bello, 1992).

Bello ’s werk betekent op verschillende vlakken een meerwaarde in de debatten over de Haïtiaanse revolutie. Ze geeft een felle kritiek op de perspectieven die vandaag vaak ondoordacht aangenomen worden en niet in vraag gesteld lijken te kunnen worden. De meeste boeken doorheen en over de geschiedenis gaan over een man en zijn ook niet toevallig door een man geschreven. Bello roept als schrijfster en spreekster op om op zoek te gaan naar andere verhalen, verhalen die we nog niet kennen, die binnen de bestaande machtsverhoudingen moeilijk vertelbaar lijken. Verhalen van en over vrouwen vormen daar een onderdeel van. Het loutere feit dat ze het werk, het handelen, het leven van vrouwen erkent en hun als subjecten in de geschiedenis waardig voor diepgaand onderzoek acht, maakt haar een uitzondering op de regel (Bello, 1992; Saul, 2015; Wollstonecraft, 1796, pp. 320-323).

Daarbij moet ook opgemerkt worden dat Bello ook in poogt in te gaan tegen een tendens die op te merken valt: wanneer er dan toch over één of meerdere vrouwen geschreven wordt, gebeurt dit steevast met verwijzingen naar (hun relatie tot) mannen. Terwijl James’ werk The black Jacobins op velerlei vlakken vooruitstrevend is ten aanzien van collega geschiedschrijvers (cf. de keuze van het onderwerp, de aandacht voor de agency van zwarte tot slaaf gemaakten, de analyse van de bestaande machtsstructuren…), is dit minder het geval wanneer we zijn schrijven over vrouwen bekijken. Terwijl hij bijvoorbeeld veel paragrafen aan andere vaak genegeerde groepen spendeert (cf. de rol van mesties strijders in verschillende fasen van de revolutie), lezen we veel minder over vrouwen. Naar het einde van het boek geeft James enkele keren wel aan dat vrouwen (mv.) net als mannen de wapens opnamen. De zeldzame keren dat individuele vrouwen vermeld worden, gebeurt dit echter steevast met verwijzingen naar een man. Net als vele andere schrijvers over de Haïtiaanse revolutie, vermeldt hij vrouwen zeer vaak in relatie tot (één of meerdere) mannen (Bello, 1992, James, 1989, pp. 36-44, 257, 315, 352). Over Sanité Bélair bijvoorbeeld, een

- 44 - belangrijke sergeante tijdens de Haïtiaanse revolutie (Pert-em-Hru, 2018, p. 27), lezen we uitsluitend wanneer James over Charles Bélair aan het schrijven is:

He [Charles] did not like the whites, and Sanité, his wife, hated them and encouraged him to treat them harshly (James, 1989, p.257).

Yet as late as October 2nd a military tribunal consisting entirely of coloured men tried Charles Belair and his wife and had them shot. They died bravely, both of them, his wife facing the firing-squad and refusing to have her eyes bound (James, 1989, p. 352).

Het zijn verdienstelijke auteurs zoals Bello die tegengewicht pogen te bieden voor dergelijke relationele representaties. Niet door het bestaan van mannen dood te zwijgen (en dus de veelvoorkomende hiërarchie om te keren), dan wel door vrouwen steevast naast/los van hun relatie tot een man/mannen, volledig tot hun recht te laten komen als persoon in hun verdienste (Bello, 1992).

Merk tenslotte op dat zelfs voor auteurs zoals Bello en Pert-em-Hru, het niet altijd eenvoudig blijkt te zijn om specifiek dergelijke relationele voorstellingen tegen te gaan. Het is daarbij niet in eerste instantie het feit dat af en toe naar een man verwezen wordt, dat geproblematiseerd dient te worden. Immers, het doel van dergelijke auteurs is niet het installeren van een omgekeerd gegenderd negeren, namelijk dat van mannen. Wel valt iets op te merken over de wijze waarop naar mannen verwezen wordt binnen het schrijven over vrouwen. Zo zal Pert-em-Hru bijvoorbeeld herhaaldelijk aangeven wie de echtgenoten waren van de vrouwen. Of correcter, ze vermeldt ‘wiens vrouw’ deze belangrijke vrouwen waren (Pert-em-Hru, 2018, pp. 21, 24).

Another prominent African woman during the war was Marie-Claire Heureuse Félicité Bonheur, better known as Claire Heureuse, the wife of General Jean- Jacques Dessalines (who led the Haitian people to history) (Pert-em-Hru, 2018, p. 21).

Catherine Flon - God-daughter of Dessalines (Pert-em-Hru, 2018, p. 34).

In dit relationele woordgebruik worden deze vrouwen aldus gezien als ‘vrouw van’, ‘(peet)dochter van’ etc. bepaalde bekende mannen. Zelfs meer bewuste schrijvers zoals Pert-em-Hru slagen er bijgevolg soms niet in om de hiërarchische relatie man-vrouw te doorbreken. Verdere pogingen om het leven van vrouwen in de Haïtiaanse revolutie weer te geven, waarbij zij niet noodzakelijk ingeschreven worden in/als onderdeel geconstrueerd worden van het leven van mannelijke protagonisten, zijn nodig.

- 45 -

GENDER: VROUWEN EN HUN ROLLEN

Ten derde biedt Bello’s werk, net als Pert-em-Hru ’s boek Heroïnes of the Haitian revolution belangrijke inzichten omdat ze aandacht heeft voor een realiteit waarin vrouwen verschillende/meerdere/diverse taken opnemen. Bello en Pert-em-Hru merken op dat activisme van vrouwen vaak genegeerd wordt, en er meestal enkel bericht wordt over hun activiteiten in paragrafen over verpleging, familie, kinderen, troost, voeding, het huishouden etc.. De (vaak wettelijke gereguleerde) uitsluiting van vrouwen uit de officiële politieke, militaire, juridische, academische, literaire wereld en uit de ‘publieke ruimte’ doorheen de geschiedenis, wordt vaak herbevestigd in veel literaire en geschiedkundige werken. In dergelijke werken, opnieuw gebaseerd op de vermelde westerse binaire tegenstellingen, wordt deze uitsluiting als (onproblematisch) gegeven aangenomen. Veronderstellingen die impact hebben op wat opgemerkt wordt en waarover geschreven wordt. Vrouwen worden in dergelijke zorgende rollen vaak voorgesteld in relatie tot kinderen en als kinderen (cf. kinderlijke onschuld) (Bello, 1992; Mies, 2014, pp. 1-2, 90-93; Pert-em-Hru, 2018, pp. 13-14, 25-29).

Zoals onder andere Aristoteles opmerkt, hebben diegenen die iets zoeken altijd al deels gevonden wat zij zoeken, aangezien ze een minimum aan elementen nodig hebben op basis waarvan ze op zoek gaan (Aristoteles, 2018). Uit deze vaststelling kunnen we echter ook opmerken dat dergelijke ideeën over wat het gezochte is/wat men zoekt, ook leiden tot een beperking van de zaken die mogelijks gevonden kunnen worden. Om niet verwikkeld te raken in zeer verleidelijke doch te ver leidende gedachten over deze gevondene-gezochte relatie, merk ik hier concreet op dat wat een auteur vaststelt en beschrijft, beperkt is op basis van wat deze denkt te zoeken30. Met andere woorden, als auteurs op zoek gaan naar zwarte vrouwen (tot slaaf gemaakten) tijdens de Haïtiaanse revolutie, dan zullen zij, wanneer zij falen kritisch te staan tegenover bepaalde stereotypen, effectief en hoogstwaarschijnlijk alleen vinden wat zij zoeken: vrouwen die zorgtaken etc. opnemen.

De kritiek op auteurs die in hun werk de rol van vrouwen uit de Haïtiaanse revolutie herleiden tot deze van zorgzame troostende moeders, neemt nog een andere vorm aan. Het herleiden van de rol van vrouwen in de Haïtiaanse revolutie tot deze van zorgende (huis)moeders en brave echtgenotes, gaat uit van een westerse burgerlijke ideologie die geen recht doet aan de reële genderrelaties onder de tot slaaf gemaakten (Mies, 2014, pp. 91-94).

Het beeld van ‘de vrouw als verzorgster binnen het gezin, niet geschikt voor publieke taken en arbeid’, was zeker geen realiteit in de Haïtiaanse samenleving die fundamenteel

30 Uiteraard hangt wat deze zoekt op haar beurt ook al af van wie deze persoon is, in welke context deze opgroeit/zich bevindt etc.. Wat dus ook datgene dat deze persoon zal (onder)zoeken, beperkt en bepaalt.

- 46 - gebaseerd was op een slavernijsysteem dat zware arbeid verlangde van mannen en vrouwen. Tot slaaf gemaakten hadden zeer beperkte mogelijkheden omtrent het stichten van gezinnen, het opbouwen van relaties en onderhouden van familiale banden. Ten eerste was de voortdurende (aankoop en) verkoop van tot slaaf gemaakten, het ontbreken van enige (wettelijke) erkenning van familiale verbanden etc., eigen aan het proces van het dehumaniseren van deze groep mensen (cf. tot slaaf gemaakten als eigendom/objecten, aldus niet geschikt om intermenselijke relaties aan te gaan). De tot slaaf gemaakten moesten in alle aspecten duidelijk als minderwaardig geconstrueerd worden. Ten tweede vormde het tegengaan van nauwere familiale banden een tactiek om al te grote samenhorigheid onder de tot slaaf gemaakten tegen te gaan. Een dergelijke samenhorigheid zou immers kunnen omslaan in een gezamenlijke opstand tegen de meesters, wat deze laatsten liever vermijdden (James, 1989, pp. 22, 27, 71, 116; Mies, 2014, pp. 90-93). De mate waarin tot slaaf gemaakte vrouwen überhaupt de mogelijkheid hadden kinderen te krijgen en groot te brengen, werd voor een groot deel bepaald door pragmatische overwegingen van de planters (Mies, 2014, pp. 1-2, 90-91).

As Rhoda Reddock (1984) has shown, the colonizers’ attitude to slavery and slave women in the Carribbean was based clearly on capitalist cost-benefit calculations. This was particularly true with regard to the question whether slave women should be allowed to ‘breed’ more slaves or not.Throughout the cneturies of the modern slave trade and slave economy (from 1655 to 1838), this guestion was answered not according to the principles of Christian ethics – supposedly applicable in the ‘Motherlands’ – but according to the accumulation considerations of the capitalist planters (Mies, 2014, p. 90).

Of zwarte vrouwen kinderen ‘mochten’ krijgen, hing af van de mate waarin dit al dan niet winstgevend was voor de planters. Dit werd mede bepaald door ontwikkelingen omtrent de handel van tot slaaf gemaakten31. Ten tijde van het uitbreken van de Haïtiaanse revolutie werden vrouwelijke tot slaaf gemaakten net als de mannelijke herleid tot ‘productieve’ arbeidskracht, omdat een reproductieve rol minder winstgevend was voor de kolonisten. De zorgende rol in een nucleair gezin werd hen onmogelijk gemaakt32. Het schrijven over tot

31 Er zijn periodes waarin de nataliteit onder de zwarte tot slaaf gemaatke bevolking hoger ligt. Dit is in het bijzonder het geval nadat de slavenhandel verboden werd en in tijden dat deze handel duur was. Vrouwen werden ingezet als ‘broedmachines’ om alsnog een aanvoer te hebben van nieuwe tot slaaf gemaakten. Daarnaast zien we echter dat in de periode van het uitbreken van de revolutie, de planters een beleid voerden van het ‘afraden’ van zwarte vrouwen om kinderen te baren (Mies, 2014, pp. 90-92). In this period, beginning around 1760 and lasting till about 1800 slave women were actively discouraged from bearing children or forming families. The planters, as good capitalists, held the view that ‘it was cheaper to purchase than to bread’ (Mies, 2014, p. 91). 32 De instroom van nieuwe tot slaaf gemaakten was zeer groot. Dit bracht met zich mee dat ongeveer de helft van de tot slaaf gemaakte bevolking in Haïti slechts enkele jaren in de kolonie woonde ten

- 47 - slaaf gemaakte vrouwen in termen van moeders en echtgenotes doet bijgevolg geen recht aan de realiteit. Het vormt een toepassen van een westerse bourgeois ideologie (gebaseerd op binaire hiërarchische tegenstellingen) in een analyse van een context die zich daar niet toe leent. Het laat geen onderzoek toe naar de reële relevante genderrollen onder de tot slaaf gemaakten (cf. de vrouwelijke voodoo priester…). Het is positief dat er aandacht gaat naar de ervaringen en deelname van vrouwelijke tot slaaf gemaakten bijvoorbeeld omtrent de Haïtiaanse Revolutie. Toch gebeurt dit al te vaak zonder de vraag te stellen naar 1) of dit relevante genderonderscheiden waren ten tijde van de revolutie en 2) of gender, zo prominent aanwezig in de wijze waarop de hedendaagse samenleving gestructureerd en begrepen wordt, eveneens een even centrale rol speelde in Haïti ten tijde van de revolutie. Gender implementeren als belangrijke methodologische onderscheid, is niet neutraal. Genderonderscheiden zijn geen vanzelfsprekende categorieën en zouden niet als dusdanig gehanteerd mogen worden (Dubois, 2016; Mies, 2014, pp. 1-2, 90-94).

Enerzijds is de fout die hier gemaakt wordt het toepassen van een westerse burgerlijke ideologie op een niet-westerse context, zonder oog te hebben voor mogelijke andere niet- westerse genderrelaties33. Anderzijds is het ook een toepassen van ‘ideaalbeelden’ op een groep die in de achttiende eeuw bewust buiten deze idealen gehouden werd. De voorstellingen van de Haïtiaanse revolutie die vrouwen tot zorgende moeders herleiden, zijn gebaseerd op een westerse binaire burgerlijke ideologie, die in de achttiende eeuw volgens deze westerlingen zelf (cf. de grands blancs) niet van toepassing was op de zwarte tot slaaf gemaakten. Auteurs die de Haïtiaanse vrouwen op deze wijze benaderen, blijven aldus blind voor de complexiteit van het kapitalistische imperialistische project dat voortdurend getekend wordt door contradicties.

These more than a hunderd years that ‘slave women in the Caribbean were neither wives nor mothers’ were exactly the same period that women of the European bourgeoisie were domesticated and ideologically manipulated into wifehood and motherhood as their ‘natural’ vocation (Badinter in Mies, 2014, p. 92).

GENDER: VROUWELIJKE ACTIVISTEN ALS FEEKSEN tijde van het uitbreken van de revolutie. Bijgevolg was de meerderheid onder de tot slaaf gemaakte bevolking niet opgegroeid als ‘slaaf’ wat een verdere impact had op hun mentaliteit en actiebereidheid (Dubois, 2016). 33 Ook Dubois karakteriseerd een reconstructie van ideas about and experiences of gender and sexuality in Africa, Europe and the Caribbean [en] a fuller understanding of the practices of family and community structure [als] imperative to narrating the political history of slavery and emancipation (Dubois, 2016).

- 48 -

Anderzijds gebeurt het soms dat vrouwen wel weergegeven worden in een rol van activisme, strijd etc., in plaats van als apolitieke passieve slachtoffers. Meestal gaat dit echter gepaard met zeer karikaturale weergaves (cf. Oneill’s ‘Cruel anti-suffragette cartoons’), waarbij ofwel vrouwelijk activisme als fundamenteel nefast/negatief ofwel ‘goed’ vrouwelijk activisme als uitzonderlijk, gezien wordt (RoSa, 2017; “Black feminism, een strijd”, z.j.; Oneill, 2015; Van Hove, 2005).

Bello en Pert-em-Hru tonen echter aan dat weergaves van vrouwelijk activisme mogelijk zijn die niet vervallen in enerzijds negatieve en anderzijds ‘positieve’ stereotyperingen. In de voorgenoemde lezing gaat Bello in op het leven van verschillende vrouwen die op verschillende manieren bijdroegen aan de opstanden. Enkele voorbeelden zijn: Voodoopriesteres34 Rosalie die naar de plantages ging om mensen te overtuigen om zich te organiseren, Dédée Bazile en Sanité Bélair die als soldaat en luitenant deelnamen aan de revolutie en Marie Claire Heureuse Felicite (Bonheure) die zich inzette voor de gewondenzorg tijdens en na de veldslagen (Bello, 1992; Pert-em-Hru, 2018, pp. 37-40).

Het is duidelijk dat Bello zich niet beperkt tot ‘vrouwen als zorgverleners’, noch tot het eenzijdig benadrukken van het feit dat vrouwen ook soldaten waren. Bello vermijdt hiermee één van de valkuilen waar verschillende auteurs in hun schrijven over vrouwen wel intrappen. Ze weigert de simplistische stelling te maken dat vrouwen ook ‘mannelijke taken’ op zich kunnen nemen (‘en dus evenwaardig zijn en evenwaardig behandeld zouden moeten worden’). In dergelijke stellingname worden de militaire taken immers systematisch hoger ingeschat in waarde dan de zorgende taken en wordt de link tussen specifieke taken en mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ eigenschappen herbevestigd. Door haar aandacht voor de diversiteit in rollen die vrouwen opnamen en haar waardering voor deze verschillende taken, overstijgt ze de veelvoorkomende hiërarchische ‘mannelijk militair – vrouwelijke zorg’ opdeling 35 . Een positieve evaluatie van agency in diverse vormen (dus ook buiten het opnemen van een militaire taak) wordt zo mogelijk zonder deze agency in bepaalde vormen te construeren als natuurlijke eigenschappen van vrouwen (in de context van zorg) en bijzondere eigenschappen van sommige vrouwen (in de context van militaire taken) (Bello, 1992).

34 We mogen volgens Bello ook niet vergeten dat een belangrijk deel van het rekruteren gebeurde door vrouwen die in de rol van voodoopriesteres veel aanzien kenden en gemakkelijker van plantage naar plantage konden gaan. Hier speelde religie aldus een niet onbelangrijke rol (Bello, 1992). 35 Ze toont aan dat het militaire (net als het politieke, economische, publieke…) niet mannelijk is, evenmin zoals het zorgende vrouwelijk is; zonder daarbij toch vanuit het westerse denkkader gekenmerkt door de tegenstelling vrouw-man, te starten. Vrouwen doen allerlei zaken. Ze doen niet typisch mannelijke en typisch vrouwelijke zaken, maar ‘gewoon’ allerlei (genderonbepaalde) zaken (Bello, 1992).

- 49 -

GENDER: ENTHOUSIASME EN MOTIEF – DE WAARHEID KOMT UIT … DE VIJANDS MOND?

Verder is het belangrijk om opnieuw niet al te vlug conclusies te trekken. Sommige auteurs, niet toevallig in eerste instantie in meer populariserende artikels, maar eveneens af en toe in meer academische literatuur, worden terecht enthousiast wanneer ze iets lezen of horen over vrouwen in de context van de Haïtiaanse revolutie. Het gevaar bestaat echter dat ze zich snel vergalopperen. Na het eerste enthousiasme blijft een verdere analyse van de bronnen uiteraard noodzakelijk, niet in het minst een onderzoek naar de motieven van de bronauteur. Een voorbeeld waarin een dergelijk onderzoek en verdere nuancering ontbreekt, is het belang dat gehecht sommige auteurs hechten aan de uitspraken van Leclerc, generaal van het Franse leger die in Haïti de taak had de revolutie te onderdrukken en slavernij te herstellen. In een artikel over vrouwelijke strijders tijdens de Haïtiaanse revolutie lezen we: Woman warriors played an essential role in the enslaved Africans’ struggle for freedom and even their enemies acknowledged their courage ([cptshandy], 2015). En de auteur poogt deze stelling kracht bij te zetten door te verwijzen naar het feit dat ‘zelfs de vijand niet anders kon dan op te merken hoe sterk ook vrouwelijk verzet was’. De uitspraak van Leclerc, “[T]hese men die with an incredible fanaticism; they laugh at death; it is the same with the women” ([cptshandy], 2015), wordt gebruikt als deel van een argumentatie voor het erkennen van vrouwelijke strijders tijdens de revolutie.

Opnieuw meen ik dat het belangrijk is dat we deze opmerking niet eenvoudigweg aanhalen als enerzijds een bewijs voor het respect dat Leclerc mogelijks zou hebben voor vrouwen en anderzijds een bewijs dat vrouwen volgens hem even hard vochten en evenzeer gevreesd werden als hun mannelijke medestanders. Een opmerking als deze moet, of zij nu overeenstemt met de werkelijkheid of niet, onder andere in een geschiedenis van tactieken over het spreken over de vijand geplaatst worden. Julius Caesar bijvoorbeeld stelde dat ‘de Belgen de dapperste aller Galliërs zijn’. Hij deed dit mogelijks omdat hij dit effectief als dusdanig ervoer. In eerste instantie wou hij echter iets suggereren over zijn eigen capaciteiten als krijgsheer en deze van zijn legioenen die deze ‘dapperste aller Galliërs’ moesten verslaan. Wanneer Leclerc bovenstaande bewering deed, kan het uiteraard ook zijn dat hij waarachtig onder de indruk was van de Haïtiaanse vrouwen. Maar we mogen niet vergeten dat deze opmerking geschreven werd in een politieke context van verantwoording afleggen. De brieven waarin Leclerc dergelijke uitspraken deed, waren steeds geschreven met het oog op het verkrijgen van goedkeuring voor bepaalde handelingen, het verkrijgen van (uitblijvende) extra middelen etc. (James, 1989, pp. 324, 329-332).

- 50 -

Leclerc was in a situation even worse than his letter revealed (James, 1989, p. 324).

Full of chagrin at his failure to carry out Bonaparte’s instructions, Leclerc committed the error of writing false depatches home (James, 1989, p. 329).

Bijgevolg zouden auteurs op zijn minst voorzichtig moeten zijn in het aanhalen van deze uitspraak van de al dan niet verbitterde/geïmponeerde Leclerc als argument in feministische discoursen. De optie dat deze uitspraak (deels) ter legitimering/verontschuldiging van de nederlagen van Leclerc diende, mag niet achterwege gelaten worden.

Het aanhangsel ‘… it is the same with the women’ wordt in zo’n interpretatie ook beter begrepen als bedoeld om iets te zeggen over de Haïtianen (in het algemeen), eerder dan over vrouwelijke Haïtianen. In een paper over de representatie van de Ander in de werken van Herodotos, ga ik na hoe bij deze ‘vader van de geschiedschrijving’ elk schrijven over vrouwen (Griekse of barbaarse) niet in eerste instantie bedoeld is om verschillen (en gelijkenissen) tussen mannen en vrouwen te duiden, dan wel om een verschil te karakteriseren tussen Wij en Zij, begrepen als Grieken en Barbaren36 (Craeghs, 2014, pp. 14-16, 18). Dit gebruik van vrouwen om volkeren, naties, culturen etc. te karakteriseren, is een strategie die vaak voorkomt in geschiedkundige en politieke werken.

Vrouwen symboliseren een natie, hun gedrag, uiterlijk etc. staan voor een bepaalde cultuur of volk (Craeghs, 2014, pp. 14-16; Scott, 2009, pp. 2-4; Whitaker, 2006). De opmerking van Leclerc kan volgens mij eveneens geplaatst worden binnen deze strategie. De (b-)Ander volgens één vorm van (b-)onderscheid binnen de (a-)Ander volgens een tweede (a- )onderscheid wordt gebruikt om het anders zijn van deze (a-)Ander te belichten. Meer concreet: stellen dat de Haïtiaanse mannen (tot slaaf gemaakten) fanatici zijn die lachen met de dood, distantieert de Fransen van de Haïtianen. Eraan toevoegen dat daarnaast ook de vrouwen tot in het waanzinnige fanatiek en vrij van angst zijn, zet deze uitspraak nog meer kracht bij. De contradictorisch aanvoelende combinatie van het abnormale (de afwezigheid van ‘redelijke’ angst) met een andere abnormale (de vrouw/het niet-mannelijke) exponeert de abnormaliteit. Dit plaatst de ‘Ander’ (Haïtiaanse slaaf) op een verre, onbegrijpelijke afstand van lezers. Ik keer terug naar dit punt in het laatste gedeelte van dit hoofdstuk.

Een vijand aanhalen omdat die iets zegt wat we niet meteen verwachten, is geen garantie op correcte informatie. Zo’n redenering lijkt als het ware een ‘anti-autoriteitsargument’ (de vijand

36 De belangrijkste bevinding is echter dat, hoewel Herodotos dus daadwerkelijk een retoriek van de andersheid van de vrouw en van de slaaf hanteert, hij deze twee soorten anderen eerder gebruikt om de andersheid van de barbaar te benadrukken. De Griek-barbaar splitsing loopt als een rode draad doorheen het werk en moet gezien worden als een verklaring voor de strijd tussen deze twee groepen (Craeghs, 2014, p. 18).

- 51 - is onbetrouwbaar en zeker niet neutraal wanneer die iets slecht zegt over de Haïtianen). Daarbij wordt echter de autoriteit en authenticiteit van deze westerse vijand toch opnieuw via een omweg bevestigd (namelijk door te stellen dat als de vijand iets positief zegt over de groep, dit wel waar moet zijn omdat het heel uitzonderlijk zou zijn dat de vijand iets positief zegt over deze groep). Daarbij komt nog dat een vijand zoals Leclerc aanhalen op zich vaak samengaat met het negeren van Haïtiaanse stemmen. Het enige citaat in het vermelde artikel is van de westerse vijand. Dit wijst op een beperkte interesse in andere perspectieven, zoals deze van de Haïtiaanse tot slaaf gemaakten zelf.

Gegeven bovenstaande vaststellingen, blijft het belangrijk dat auteurs die schrijven over de Haïtiaanse Revolutie zich bewust zijn van a) welke perspectieven er zijn en b) wat de onderliggende bedoelingen van de schrijvers zijn. Een ‘vijand van de Revolutie’ die zich positief of op zijn minst in bewondering lijkt uit te laten over de tegenstanders en/of specifieke mensen binnen de groep van tegenstanders, kan niet zomaar overgenomen worden als betrouwbare bron; net omdat die een vijand is. Om een genuanceerder begrip te hebben van deze uitspraak, moet deze binnen haar context (de volledige tekst/uitspraak, maar ook de mogelijke motieven van de schrijver/spreker) geplaatst worden. Een diepgaander onderzoek is nodig, waarbij reading against the grain toegepast wordt.

GENDER: DE LOGICA VAN VERDEELDHEID?

Ten slotte gaat Bello met haar stellingname dat het opnemen van vrouwen in de krijgstroepen een logische beslissing is, in tegen een ideologie waarbij dergelijke stereotype rolverdelingen voorgesteld worden als universeel. Verschillende schrijvers neigen naar een dergelijke universalizering wanneer ze het feit dat vrouwen een belangrijke rol speelden tijdens de Haïtiaanse revolutie, als iets ‘wonderbaarlijks’ of ‘verrassends’ voorstellen. Deze verwondering suggereert dat in Haïti, binnen de slavengemeenschap (en ervoor in verschillende regio’s in Afrika) vrouwen gezien werden als minderwaardig, niet geschikt voor publieke taken etc.. In de volledige afwezigheid van diepgaander onderzoek naar genderrelaties in de slavengemeenschappen, naar de mate waarin koloniale heersers deze relaties mee probeerden vorm te geven etc., worden de hiërarchische westerse genderrelaties als universeel aangenomen. Een problematisering ervan wordt op deze wijze enorm bemoeilijkt. Op die manier wordt seksisme genaturaliseerd en genormaliseerd wat een verdere basis kan vormen voor de legitimering van seksisme in de samenleving vandaag (Bello, 1992; Mies, 2014, pp. 90-92).

Bello toont echter aan dat vrouwen onmisbaar waren in Haïti en zeker in de Haïtiaanse Revolutie. Dit zet haar argumentatie dat hun verdwijning uit de geschiedenisboeken foutief en onrechtvaardig is, kracht bij. Door te stellen dat er gerekruteerd werd op basis van

- 52 - capaciteit niet op basis van gender, gaat ze in tegen deze naturalisering van seksisme. Tegelijkertijd wijst ze hiermee op het feit dat seksisme en genderrollen samenhangen met een maatschappelijke context die an sich niet neutraal is. De Haïtiaanse revolutie was een lange periode die voor de ex-tot slaaf gemaakten heel wat gevaren inhield. Constante dreigingen van grootmachten en de grands blancs die de slavernij wilden herstellen, precaire levensomstandigheden door de aanslepende oorlogen etc. bepaalden mee de organisatie van het verzet. Het is dergelijke context van de noodzaak om te overleven, die ook maakt dat voor de tot slaaf gemaakten een discriminatie in rekrutering niet mogelijk/wenselijk was. Deze context leidde, zeker onder de ex-tot slaaf gemaakten tot gevoelens van samenhorigheid en solidariteit (Bello, 1992; James, 1989, pp. 269-276, 340-346).

Net zoals in andere revolutionaire gebeurtenissen, werd een openheid gecreëerd om verschillende vormen van onderdrukking in vraag te stellen. In een context waarin vrouwen sowieso zo goed als alle taken opnemen die mannen ook opnemen (cf. suikerproductie) en in een context waarin in eerste instantie het aantal van de tot slaaf gemaakten hun sterkte uitmaakte, was de deelname van vrouwen aan de revolutie niet onlogisch. Integendeel, wat onlogisch zou zijn geweest in de context van slavenemancipatiestrijd, was deze vrouwen uitsluiten op basis van een westerse burgerlijke ideologie die stelt dat vrouwen zwak zijn, apolitiek zijn en alleen maar mooi moeten wezen (Bello, 1992; Mies, 2014, pp. 1-2, 90-94). Schrijvers over de Haïtiaanse revolutie dienen zich hiervan bewust te zijn indien ze niet ongenuanceerd westerse tegenstellingen willen implementeren in een context die zich daar niet toe leent. Verder onderzoek naar de solidariteit onder de tot slaaf gemaakten, zou eveneens helpen dergelijke onkritische benaderingen te voorkomen of in vraag te stellen.

HOOFDSTUK 6: DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE : VORMEN VAN VERZET, THEIRSTORY EN OURSTORY

DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE: EEN UNIEK GEVAL VAN VERZET?

In De Haïtiaanse revolutie als te vergeten gevaarlijke curiositeit bespreek ik de constructie van de Haïtiaanse revolutie als ‘andere’ (curiositeit) ten aanzien van westerse gebeurtenissen. Er valt echter een tweede vorm op te merken qua voorstelling van deze revolutie als anders en uniek. De Haïtiaanse revolutie wordt door verschillende auteurs als ‘geval apart’ gezien, als uitzondering geconstrueerd binnen het verzet van tot slaaf

- 53 - gemaakten en onderdrukten (Bello, 2013). Dergelijke voorstelling is volgens Bello echter incorrect:

Well actually Haiti ’s revolution did not begin in 1791. It began the day the first white person went to Africa and began to kidnap people in Africa. They [de tot slaaf gemaakten] did not just sit down, let themselves be taken away. They fought. They fought all the way to the boat. They fought on the boat. They killed themselves throughout the trip. They killed themselves as they get off the boat or killed whoever was tying them up.

(…) and the fight went throughout, everywere, it’s not just Haiti. That’s another false idea: that Haiti did a revolution. But Jamaica fought a lot more than we did. Cuba has much more revolts than we did. But Haiti, the difference: Haiti succeeded.

(…) So the revolution is all over [the place]. It’s not the Haitian revolution. The Haitian revolution is just one tip of the revolution against slavery that went throughout the world and received its first major success in Haiti (Bello, 2013).

Bello karakteriseert de Haïtiaanse revolutie als één van de vele opstanden, één van de vele ontelbare gevallen waarin tot slaaf gemaakten zich verzetten tegen de onderdrukking. Het verschil tussen de Haïtiaanse revolutie en andere opstanden ligt in het feit dat de Haïtiaanse tot slaaf gemaakten als eersten slaagden in hun opzet en slavernij en kolonialisme afschaften. Dit verschil is volgens Bello echter niet fundamenteel. Om de Haïtiaanse revolutie te begrijpen is volgens Bello een breder begrip nodig van de strijd die tot slaaf gemaakten voerden doorheen de geschiedenis en overheen de wereld. Vaak laten werken die gaan over de Haïtiaanse revolutie weinig ruimte voor een dergelijk perspectief. Het isoleren van de revolutie creëert een geschiedenis waarin strijd voor radicale gelijkheid, vrijheid en solidariteit door zwarte tot slaaf gemaakten, enkel erkend wordt in zeldzame succesverhalen. Hierdoor kan de Haïtiaanse revolutie moeilijk binnen een bredere geschiedenis van strijd geplaatst worden, wat inzicht in haar bij voorbaat beperkt (Bello, 2013). Deze redenering kan verder doorgetrokken worden omtrent massale verzetsbewegingen in het algemeen (cf. De Haïtiaanse revolutie en massaal verzet – Theirstory).

Een focus op de Haïtiaanse revolutie kan leiden tot het bagatelliseren en/of vergeten van andere (minder succesvolle) opstanden. Deze kritiek van Bello kan verder aangevuld worden met James Scott ’s bevindingen in Weapons of the weak. Scott merkt op dat bij onderzoek naar verzet, rebellie etc., verschillende biases op te merken zijn. Naast een disproportionele focus op formeel georganiseerde verzetsbewegingen in westerse contexten, gaat de

- 54 - aandacht voornamelijk en vaak uitsluitend uit naar ‘grote gebeurtenissen’ (zoals revoluties). Scott argumenteert dat een dergelijke eenzijdige focus andere vormen van verzet onzichtbaar maakt (Scott, 1985, pp. xvi-xvii, 29, 32-34).

The style of resistance in question is perhaps best described by contrasting, paired forms of resistance, each aimed more or less at the same objective. The first of each pair is "everyday" resistance, in our meaning of the term; the second represents the open defiance that dominates the study of peasant and working-class politics. In one sphere, for example, lies the quiet, piecemeal process by which peasant squatters have often encroached on plantation and state forest lands; in the other a public invasion of land that openly challenges property relations (Scott, 1985, p. 32).

Everyday forms of resistance make no headlines (Scott, 1985, p. xvii).

Ook Gandhi wijst op non-coöperatie als niet te onderschatten vorm van verzet: Le fait c’est que la nation dans son entrièreté a toujours utilisé la resistance passive dans tous les secteurs de la vie. Nous arrêtons de coopérer avec nos gouvernateurs quand ils nous déplaisent37 (Gandhi in Shiva & Shiva, 2018, p. 177). Terwijl Scott en Gandhi voornamelijk spreken over ‘everyday resistance’ van peasants, kunnen hun inzichten ook toegepast worden op het verzet van tot slaaf gemaakten. Het verzet van onderdrukten neemt niet alleen de vorm aan van gewelddadige massa opstanden en/of bewegingen. De tot slaaf gemaakten bevonden zich vaak in afgelegen gebieden (cf. uitgestrekte plantages) die een organisatie van grotere opstanden bemoeilijkte. Dit maakt dat foot dragging, dissimulation, desertion, false compliance, pilfering, feigned ignorance, slander, arson, sabotage, and so on (Scott, 1985, p. xvi) gemakkelijkere opties waren voor verzet.

In werken over de Haïtiaanse revolutie wordt over deze vorm van dagelijks verzet echter weinig bericht. Bello’s oproep om verder te kijken dan de Haïtiaanse revolutie is terecht. Verzet van niet-Haïtiaanse tot slaaf gemaakten staat vaak in de schaduw van de Haïtiaanse revolutie. Ook zij verwijst in deze kritiek echter alleen naar meer zichtbare vormen van verzet, zoals fysiek geweld (cf. They fought all the way to the boat. They fought on the boat. They killed themselves throughout the trip (Bello, 2013). Everyday resistance zoals Scott het beschrijft, blijft ook bij Bello deels onopgemerkt. Bello herbevestigt eveneens de nadruk op geweld. Verder onderzoek naar dergelijke vormen van verzet zouden een goede aanvulling zijn bij Bello’s oproep om de Haïtiaanse revolutie in een bredere context van verzet te plaatsen.

37 Eigen vertaling.

- 55 -

DE HAÏTIAANSE REVOLUTIE EN MASSAAL VERZET: THEIRSTORY

In dit deel legde ik verschillende vormen van ‘vergeten’ bloot omtrent de Haïtiaanse revolutie. De Haïtiaanse revolutie wordt vaak in haar geheel vergeten in boeken over revoluties en abolitionistische strijd. Tegelijkertijd gaat een schrijven over deze revolutie vaak samen met het vergeten van vormen van alledaags verzet, de ervaringen en handelingen van specifieke groepen, structurele machtsverhoudingen… Verschillende auteurs, zoals Bello, James, Dubois…, hebben initiatief getoond om verschillende van dergelijke vormen van vergeten tegen te gaan. Ik sluit dit deel af met twee laatste vaststellingen en voorstellen omtrent het incorporeren van complexiteit in de geschiedschrijving en analyse van de Haïtiaanse revolutie, verder bouwend op voorgaande vaststellingen. De vraag naar theirstory en ourstory wordt hier behandeld.

Terwijl Scott correct opmerkt dat everyday vormen van verzet vaak vergeten worden (naast en tijdens grotere massa-revolutionaire gebeurtenissen), wordt binnen het schrijven over de Haïtiaanse revolutie net dit massakarakter eveneens zelden geanalyseerd (Robinson, 2000, p. xx; Scott, 1985, pp. xvi-svii, 29, 32-34). Meer specifiek doel ik op de gehanteerde perspectieven van waaruit over de revolutie verteld wordt. In James’ The Black Jacobins valt op dat de meeste aandacht gaat naar individuen, in het bijzonder naar Toussaint Louverture38.

By a phenomenon often observed, the individual leadership responsible for this unique achievement was almost entirely the work of a single man-Toussaint L'Ouverture. (…) The history of the San Domingo revolution will therefore largely be a record of his achievements and his political personality (James, 1989, pp. ix-xx).

Er staan verschillende hoofdstukken in het teken van Louvertures ervaringen, handelingen, ideeën etc. (cf. The rise of Toussaint, Toussaint seizes the power, The black consul). Het verhaal over de Haïtiaanse revolutie wordt in deze (en andere) hoofdstukken voor een groot deel herleid tot Toussaints history (James, 1989, pp. 145, 224, 341; Robinson, 2000, p. xx).

Indeed, Robinson even took C. L. R. James’s Black Jacobins to task for not paying enough attention to the mass uprisings (Kelley in Robinson, 2000, p. xx).

James staat hierin niet alleen. Ook binnen feministische geschiedschrijving beperken auteurs zich in het schrijven van herstory vaak tot de levens van enkele individuele vrouwen (Pert- em-Hru, 2018, pp. 19-24, 27-37). Ik verwijs opnieuw naar Joan Scott’s uitspraak:

38 Daarnaast wordt ook (wel in mindere mate) aandacht besteed aan andere figuren zoals Rigaud, Sonthonax, Leclerc, Napoleon etc.. Het is echter wel Toussaint Louverture die van in het begin wordt aangehaald als de centrale figuur, met wie andere individuen en de massa vergeleken worden (James, 1989, pp. ix-x, 11, 125, 129, 312).

- 56 -

Historically modern Western feminism is constituted by the discursive practices of democratic politics that have equated individuality with masculinity (Scott, 1996, p. 5).

De norm van mannelijke individualiteit kan niet alleen geproblematiseerd worden omdat ze mannelijk is, maar eveneens omdat ze focust op individualiteit. Terwijl een verdere analyse van de positie van individualiteit en ‘het individu’ buiten het bereik van deze masterproef valt, merk ik hier op dat het primeren van het perspectief van één of enkele individu(en) opvalt in de geschiedschrijving over de Haïtiaanse revolutie (Bello, 1992). Deze revolutie nam het karakter aan van massa-opstanden. Toch wordt weinig over deze massa’s verteld.

Sommige auteurs verwijzen wel af en toe naar wat de massa’s deden of dachten. Dergelijke verwijzingen zijn echter meestal beperkt in aantal en vormen niet het dominante perspectief van waaruit het verhaal verteld wordt (cf. James)39. Verwijzingen naar de massa’s gebeuren vaak in een contrasteren met individuen. Niet om iets duidelijk te maken over het verhaal van massa’s, dan wel om iets duidelijk te maken over dit individu (dat in het contrast met de massa’s als ‘betere’ wordt voorgesteld)40. Terwijl de massa’s op deze wijze wel vermeld worden, wordt de Haïtiaanse revolutie zelf opnieuw gemakkelijk herleid tot de handelingen en het inzicht van (één of meerdere) ‘opvallende’ individuen (James, 1989, pp. 116-117, 153; Robinson, 2000, p. xx). Verhalen over de Haïtiaanse revolutie vertrekkende vanuit een focus op de massa’s zouden een belangrijke aanvulling vormen op de reeds bestaande literatuur hieromtrent. Naast history en herstory, opent theirstory nieuwe invalshoeken voor het begrijpen van de geschiedenis van de mensheid en van verzet.

THEIRSTORIES MET DIVERSITEIT: INTERSECTIONALITEIT

Theirstories impliceren niet noodzakelijk het negeren van de kritiek die herstories vormden op histories. Een verhaal schrijven over de massa’s houdt niet noodgedwongen het schrijven van ‘de geschiedenis van een homogene massa’ in. Inderdaad missen karakteriseringen van massa’s vaak aandacht voor diversiteit binnen deze massa’s (cf. Afbeeldingen onder de loep – Eén voor/boven allen, allen onder één). Theirstory sluit diversiteit echter niet noodzakelijk

39 Volgend op voorgaand citaat, nuanceert James zijn herleiden van de geschiedenis van de Haïtiaanse revolutie tot het werk van één man, Toussaint Louverture. Yet Toussaint did not make the revolution. It was the revolution that made Toussaint. (…) Today by a natural reaction we tend to a personification of the social forces, great men being merely or nearly instruments in the hands of economic destiny. As so often the truth does not lie in between. Great men make history. but only such history as it is possible for them to make (James, 1989, p. x). James geeft aan dat hij daarom zal spreken over individuen, mensen in de massa en machtsstructuren. Doorheen zijn boek worden deze individuen en machtsstructuren inderdaad geanalyseerd. Bij de massa’s blijft dit daarentegen zeer beperkt (James, 1989, pp. ix-x, 20, 116-117). 40 In The Black Jacobins worden de capaciteiten van Louverture benadrukt in de massa-Louverture tegenstelling. De massa’s worden daarbij systematisch als onwetend, ongecultiveerd, niet intelligent voorgesteld (James, 1989, pp. 116-117, 153).

- 57 - uit. Integendeel, een ‘single story’ over de homogene anderen is geen reële studie van de anderen, maar is net uitsluitend gebaseerd op de ervaringen van één groepje van individuen (Adichie, 2009). Voor kwalitatieve theirstories is een perspectief nodig dat een gevoeligheid voor diversiteit mogelijk maakt om de marginalisering van delen van de massa’s tegen te gaan. Intersectionaliteit is een voorbeeld van een dergelijk perspectief. In The Combahee River Collective Statement lezen we:

(…) we are actively committed to struggling against racial, sexual, heterosexual, and class oppression, and see as our particular task the development of integrated analysis and practice based upon the fact that the major systems of oppression are interlocking. The synthesis of these oppressions creates the conditions of our lives (Combahee River Collective, 1977).

Intersectionaliteit, gegroeid in de zwarte feministische beweging, stelt dat een geïntegreerde analyse nodig is die de verschillende ervaringen analyseert die mensen hebben op basis van hun positie op kruisende assen van gender, ‘ras’, klasse, seksualiteit, leeftijd, ability… De ervaringen van mensen kunnen niet gereduceerd worden tot hun positie op 1 as, en pogingen dit wel te doen leiden systematsich tot de onzichtbaarheid van vele verhalen (Crenshaw, 1991, pp. 1240-1259; Davis, 2011, pp. 46-51).

Intersectionality takes up the political project of making the social and material consequences of the categories of gender/race/class visible, but does so by employing methodologies compatible with the poststructuralist project of deconstructing categories, unmasking universalism, and exploring the dynamic and contradictory working of power (Davis, 2011, p. 48).

Ik hoop dat doorheen deze masterproef duidelijk is geworden dat de context waarin de Haïtiaanse revolutie plaatsvond, zeer complex was. De deelname aan de revolutie van mensen werd bepaald door deze complexiteit. Verschillende groepen mensen maakten op verschillende wijzen gebruik van het discours van mensenrechten en universeel burgerschap om op te komen voor hun belangen. De posities van mensen op assen, zoals ‘ras’, gender, economische positie, nationaliteit, sociale positie, religie, leeftijd etc. spelen hierin mee. Zoals echter al blijkt in het hoofdstuk over gender, kunnen deze assen niet los van elkaar begrepen worden. Welke rollen vrouwen konden en wilden opnemen in de Haïtiaanse revolutie, hing niet louter af van hun positie op een gender-as.

Assumption in much of Western thinking that women, as both subject and object of feminism’s program, share common natures, common needs, common wants, common desires and a common oppression. Women of color … throughout the world … have made it clear that differences in race, sexuality,

- 58 -

class, nationality, culture, religion, etc. must undermine any such notions of an essential femininity or womanliness upon which feminism might rest (Kent, 2004, p. 276).

Het is niet toevallig de speech van Sojourner Truth, een zwarte vrouw die zelf slavernij meemaakte, die als voorloper/inspiratiebron gezien wordt van een intersectioneel framework.

That man over there says that women need to be helped into carriages, and lifted over ditches, and to have the best place everywhere. Nobody ever helps me into carriages, or over mud-puddles, or gives me any best place! And ain't I a woman? Look at me! Look at my arm! I have ploughed and planted, and gathered into barns, and no man could head me! And ain't I a woman? I could work as much and eat as much as a man - when I could get it - and bear the lash as well! And ain't I a woman? I have borne thirteen children, and seen most all sold off to slavery, and when I cried out with my mother's grief, none but Jesus heard me! And ain't I a woman? (Truth, 1851).

Een intersectioneel perspectief poogt recht te doen aan het verschil in ervaringen van mensen op basis van hun positionering op kruisende assen en de machtsstruscturen die daar aan de basis van liggen. Onderzoek naar de Haïtiaanse revolutie op basis van een intersectioneel perspectief ontbreekt in het bestaande oeuvre. Sommige schrijvers hinten naar een dergelijk perspectief in een onderzoek naar een groep gedefiniëerd op basis van twee of meerdere assen (cf. Bello spreekt over zwarte vrouwelijke tot slaaf gemaakten, vaak ook voodoo aanhangers). Een meer volledige analyse die ook de ervaringen van mensen gepositioneerd op andere intersecties opneemt, ontbreekt echter. Verder onderzoek is noodzakelijk naar welke intersecties niet alleen de mogelijkheden voor acties tijdens de revolutie bepalen, maar ook de waarschijnlijkheid om vergeten te worden in de geschiedschrijving. Een bewust vertrekken vanuit een intersectioneel perspectief zou zeer belangrijk zijn in het formuleren van theirstories.

OURSTORIES

Naast histories, herstories en theirstories wil ik tenslotte de lezers een voorstel doen tot een vierde vorm van geschiedschrijving: ourstories. Ourstories verschillen van theirstories, histories en herstories in de zin dat ze een verhaal vormen dat niet gaat over ‘haar, hen, hem’ of ‘de andere(n)’, maar over ‘ons’. Auteurs construeren verhalen bewust als deel van hun eigen verhaal, ze construeren de geschiedenis van bepaalde mensen als een project waarin ze zichzelf inschrijven.

- 59 -

Bello’s herstories kunnen misschien beter begrepen worden als ourstories. Bello creëert een geschiedenis waarin ze zichtzelf herkent, als Haïtiaanse zwarte vrouw die zich verzet tegen discriminatie en zich inzet voor vrijheid en gelijkheid. Als activist en als academicus is het niet noodzakelijk gunstig om zich al te zeer af te sluiten van de levens van wie je bestudeert. Bello merkt op dat het belangrijk is om zich niet als ‘loner’ te profileren, en roept als het ware op om de afstand die noodzakelijk aanwezig is in het schrijven over ‘hem, haar en hun’ niet als iets vanzelfsprekends of noodzakelijks te nemen. Bij het schrijven van ourstories komt het erop aan zich in te schrijven in een traditie (waarbij het aan de auteur overgelaten wordt welke traditie(s) dit zal/(zullen) zijn). You are never the first woman nothing, you are never the first man nothing (Bello, 1992). Door zichzelf in schrijven in een traditie van strijd, wordt de kans vergroot dat je ook leert uit de verhalen van je voorgangers.

At the basis of every work of history is a question of positioning. This is also, on some level, an ethical question (Dubois, 2016).

In werken van auteurs die ourstories schrijven, is een stellingname ten aanzien van wat gebeurt duidelijk zichtbaar aanwezig. Deze auteurs geven door zich in te schrijven in een bepaalde traditie of beter, deze traditie te beschrijven als deel van hun eigen verhaal, weer vanuit welk perspectief zij schrijven en welke traditie zijn (niet noodzakelijk onkritisch) omarmen. Een dergelijke stellingname is echter eveneens aanwezig in histories, herstories of theirstories. Deze is vaker minder zichtbaar (de auteurs scharen zich niet openlijk achter de geschiedenis), maar is wel aanwezig in het perspectief van de auteurs (vb. de keuze voor een onderwerp, de keuze voor een history of herstory…) en in de keuze zelf om uit te gaan van een bepaalde afstand tot hetgeen waarover de auteur schrijft (herstory, history en theirstory impliceren een schrijven over een ander/anderen, niet over een inclusieve ‘ons’) (Dubois, 2016; Froeyman, 2013, p. 61, 100). In dit tweede deel van mijn masterproef heb ik geprobeerd aan te geven dat verschillende verhalen kunnen en worden verteld over de Haïtiaanse revolutie. Terwijl in veel verhalen zaken verloren gaan en met het zichtbaar maken van specifieke elementen, andere elementen onzichtbaar worden. Het is de rijkdom aan verhalen histories, herstories, theirstories en ourstories die de lezers een beter inzicht kunnen geven in de revolutie. Het is ook op die basis dat lezers en andere onderzoekers kunnen besluiten om al dan niet deze revolutie op te nemen als eigen ourstory41. In het

41 Merk op dat ‘our’ in ourstory is niet (noodzakelijk) begrepen moet worden in termen van ‘ras’, gender etc. of als gebaseerd op een letterlijke bloedlijn. Ourstories impliceren een stellingname van auteurs die op zoek gaan in het verleden naar mensen waarin ze zichzelf herkennen, beter: waarin ze zichzelf willen herkennen. Het gaat over het kiezen van het verhaal waarin men zich wil inschrijven. Het mensbeeld en de waarden van gelijkheid, vrijheid en solidariteit die een stuwende rol hadden in de Haïtiaanse revolutie, kunnen een basis zijn voor ourstories die de grenzen van sociale intersecties overstijgen.

- 60 - laatste deel van mijn masterproef belicht ik een vorm van vergeten die tot nu toe zelden door auteurs aangekaard werd omtrent de Haïtiaanse revolutie: het vergeten van beelden.

- 61 -

DEEL III : VISUELE ANALYSE

HOODSTUK 7: ONZICHTBARE BEELDEN

Het feit dat ik in voorgaande hoofdstukken voornamelijk teruggreep naar geschreven bronnen is geen toeval. Activisten en academici zoals Bello en Dubois wijzen erop dat onze kennis over de Haïtiaanse revolutie beperkt is onder meer omdat er bij onderzoek vaak geen of op zijn minst veel te weinig aandacht is voor niet geschreven bronnen, zoals mondelinge bronnen. (Ex-)Tot slaaf gemaakten zoals Toussaint die onderricht hadden gekregen in lezen en schrijven en memoires konden nalaten, vormden een uitzondering in de achttiende- eeuwse wereld42. De meeste tot slaaf gemaakten waren analfabeet. Hun perspectieven en verhalen gaan gemakkelijk verloren in een context waarin geschiedenis geschreven wordt (cf. geschiedschrijving). Dubois merkt de waarde van mondelinge tradities op wanneer hij stelt: I often think of Haitian music as a kind of remarkable archive, one that keeps traces of the process of deportation, slavery, and revolution that created the nation (Frere-Jones, 2009). Geschiedkundigen en mensen die bezig zijn met historische kritiek dienen te lezen en te luisteren. Wie luisterbereidheid toont, voelt zich volgens Bello aangespoord om between the lines en behind and through the words te lezen, wat perspectieven opent die tot dan toe onopgemerkt bleven. Wie luistert, ontdekt de Franse revolutionaire Marseillaise als strijdlied van de tot slaaf gemaakten, de impactrijke voodoo ceremonies en de mondelinge tradities die in veranderende vormen de Atlantische oceaan overstaken. Alleen wie luisterbereid is, vindt deze bronnen die tot een rijker inzicht leiden in de Haïtiaanse Revolutie en ons begrip ervan (Bello, 1992; Frere-Jones, 2009; Bogaert, 2019).

Terwijl sommige auteurs en geschiedkundigen omtrent de Haïtiaanse revolutie wel wijzen op de noodzaak om mondelingen bronnen te incorporeren, vallen visuele bronnen zoals afbeeldingen vaker uit de boot. In verschillende artikels, boeken, kranten… worden afbeeldingen van de Haïtiaanse Revolutie gebruikt ‘ter illustratie’. Deze afbeeldingen worden vaak ‘vergeten’ in analyses en kritische benaderingen omtrent de weergave ervan. En dit ten onrechte. Binnen de historische kritiek zijn analyses van afbeeldingen enorm belangrijk.

42 Niet alleen in Haïti, maar ook in andere landen was kennis van het schrift beperkt. Dubois merkt op : crafting an intellectual history of the Haitian Revolution provides a striking challenge, for the vast majority of its key actors did not leave written traces of their political philosophy. That, of course, does not mean they didn’t have one. It just means that they didn’t articulate it through writing. In this they were in fact not all that different from the vast majority of actors in the American or French revolutions, who also depended on conversation and oral transmission of information to shape their thoughts and actions (Dubois, 2016). De geschreven bronnen die overgeleverd zijn, moeten volgens Dubois ook steeds kritisch bekeken worden. But, as when we study the Haitian Revolution, we need to constantly remind ourselves that these texts are mostly traces of a much larger set of conversations that did not take place through writing, but rather through speaking, organising and debating in the midst of military and political action (Dubois, 2016).

- 62 -

Afbeeldingen kunnen aan wie de tijd neemt deze grondig te bestuderen, informatie verschaffen over hoe naar de Haïtiaanse revolutie gekeken werd en wordt. Gita Deneckere merkt op:

Historische kritiek biedt […] een techniek die toelaat contradicties vast te stellen en een kritische luister- en leesvaardigheid aanscherpt ten einde verhullend en onthullend taalgebruik te onderkennen en dubbele bodems te lokaliseren (Deneckere, 2001, p.2).

Deze kritische leesvaardigheid geldt ook voor het ‘lezen’ van afbeeldingen, willen we dubbele bodems en contradicties vaststellen. Merk op dat historische kritiek en de Haïtiaanse Revolutie als het ware op elkaar gelijken in de zin dat ze een techniek en een gebeurtenis zijn die contradicties blootleggen (cf. de contradicties van de universele Verlichtingswaarden en de discriminerende praktijk).

Voor de analyse van afbeeldingen van de Haïtiaanse Revolutie, is het noodzakelijk dat ik me bewust ben van de context waarin deze gemaakt werden. Deze context toont daarbij eveneens opnieuw het belang aan van een analyse van gehanteerde afbeeldingen. Ik zal voornamelijk focussen op afbeeldingen die gemaakt werden ten tijde van of niet zo lang na de Haïtiaanse Revolutie (18e – 19e eeuw). Tijdens/Na de Franse Revolutie ontstaat er een context waarbij de onontkoombare deelname aan het openbare leven door een groeiend deel van de bevolking tot structurele veranderingen in de publieke sfeer leidde. (Deneckere, 2001, p.40). Ook in deze context zijn de contradicties van de Verlichtingswaarden voelbaar:

Zoals Habermas het uitdrukt, beleefde de publieke sfeer 'in ihrer liberalen Gestalt' omstreeks het midden van de 19de eeuw haar grootste bloei. Terzelfder tijd waren de contradicties van de burgerlijke openbaarheid duidelijk: de sociaal- economische en politieke uitsluitingsmechanismen waren in principe allesbehalve compatibel met het discours van universaliteit, vrijheid en gelijkheid (Deneckere, 2001, p.40).

In de context van eind 18e - begin 19e eeuw, treedt in eerste instantie een grote groep toe tot het politieke/publieke domein, die tot dan toe uitgesloten werd. Terwijl zoals het citaat beaamt deze belofte van universeel burgerschap een zeer beperkte vertaling had in de praktijk, was de verandering in de publieke sfeer toch degelijk voelbaar. Niet in eerste instantie omdat de adel van haar troon gestoten werd, dan wel omdat de massa haar verdreven had. De toch-niet-volledig-te-negeren groep van boeren en arbeiders die officieel toetrad tot de politieke ruimte, bestond net als de tot slaaf gemaakten in Haïti, voornamelijk uit analfabeten. Dit maakte het gebruik van politieke visuele middelen nog belangrijker om ook deze groep te bereiken (/te beïnvloeden etc.). Ook in Groot-Brittannië waar ten tijde van

- 63 - de Haïtiaanse Revolutie actiegroepen rondgingen met petities voor het afschaffen van de slavenhandel, was het gebruik van afbeeldingen een belangrijke strategie om een groot publiek te bereiken. Een analyse van afbeeldingen is aldus zeker niet overbodig gegeven het gebruik ervan in propaganda voor en tegen de opstanden in Haïti, slavernij etc. (Deneckere, 2001, pp.40-41)43.

In wat volgt ga ik eerst in op het methodologisch kader dat ik hanteer om deze analyse te volbrengen. Vervolgens ga ik over naar een analyse van verschillende afbeeldingen met de hoop om daaruit verschillende lessen te kunnen trekken. Inzicht in visuele weergaves van de Haïtiaanse revolutie en haar actoren moet ook de onuitgesproken machtsverhoudingen, vooroordelen etc. waarop deze afbeeldingen gebaseerd zijn en waaraan deze afbeeldingen bijdragen, blootleggen. Het is een dergelijk bewustwordingsproces dat en een kritische blik die ik ook bij de lezer hoop aan te wakkeren.

HOOFDSTUK 8: METHODOLOGIE

Ik analyseer voornamelijk afbeeldingen die dateren uit de 18e en 19e eeuw, maar geef ook aandacht aan enkele werken van een hedendaagse kunstenaar, Ulrick Jean-Pierre. De werken van deze laatste vormen een interessant studieobject omdat ze de Haïtiaanse Revolutie (of verschillende passages hiervan) als onderwerp hebben en qua stijl erg gelijken op werken uit de 18e eeuw. Ik ga na in welke mate deze kunstenaar met zijn werken weergaves uit de 18e eeuw ‘herhaalt’ en in welke mate hij deze in vraag stelt of tegenspreekt. Het geheel aan besproken beeldmateriaal is door mij geselecteerd uit een veelheid aan afbeeldingen. Deze selectie gebeurde op basis van het feit dat een afbeelding interessant is omdat zij representatief is voor verschillende afbeeldingen die ik tegenkwam, of net omdat zij een uitzondering op de regel vormt. De onderstaande analyse is echter zeker niet exhaustief en ik moedig verder onderzoek zeker aan.

Voor het methodologisch kader van de analyse van afbeeldingen, zal ik mij voornamelijk baseren op Gita Deneckere haar schrijven over historische kritiek van woord en beeld. Terwijl Deneckere in haar werk voornamelijk focust op massamedia (voornamelijk maar niet uitsluitend uit de 20e – 21e eeuw), kunnen veel van haar suggesties omtrent het analyseren van beelden eveneens toegepast worden op de analyse die ik voor ogen heb.

Ik vertrek hierbij van de volgende aannames die Deneckere terecht benadrukt. Eerst en vooral: media zijn als bron voor historisch onderzoek geen 'objectieve' afspiegeling van de

43 Wel moeten we ook hier de contradicties van de ‘universele’ burgerrechten aanhalen ter volledigheid. Terwijl er wel persvrijheid gepropageerd werd, was pers enorm duur zodat noch het creëren van, noch het toegang hebben tot pers erg democratisch was. Omtrent kranten, boeken etc. moeten de lezers dus in het achterhoofd houden dat het bereik nog beperkt was, ook wat de afbeeldingen erin betreft (Deneckere, 2001, pp.39-41).

- 64 - wereld (Deneckere, 2001, p. 3). ‘Neutrale’ afbeeldingen bestaan niet, net zoals andere vormen van ‘neutrale’ berichtgeving, (figuurlijke) beeldvorming, theorievorming… onbestaande zijn. Zoals duidelijk zal worden in onderstaande analyse, wordt de keuze van het onderwerp, de manier van afbeelden, het perspectief, de kadrering etc. bepaald door diegene die de afbeelding construeert en de context waarin deze zich bevindt. Afbeeldingen worden in deze masterproef dus niet opgevat als ‘passieve replica’s of exacte kopieën van de werkelijkheid’. Dit des te meer gegeven dat de meeste tekenaars of schilders zelf niet aanwezig waren in Haïti ten tijde van de revolutie, zich baseren op teksten of getuigenissen van derden en/of bewust ingeschakeld werden om bij het publiek bepaalde opvattingen op te wekken (Deneckere, 2001, pp. 3-6; Kuhn, 2012, pp. 48, 111-117, 132-134, 186-188).

Afbeeldingen hebben (en zijn meestal bedoeld om) een impact (te hebben) op de wereld. De visuele bronnen die ik analyseer waren en zijn constructief eerder dan loutere reconstructies. Ze hebben een impact ook op wat vandaag ons beeld is van de Haïtiaanse Revolutie, van de wereld en de mensheid, mede doordat ze pogingen vormden om deze wereld mee vorm te geven. Cartoons, schilderijen, tekeningen etc. zijn niet noodzakelijk (uitsluitend) gericht op informatieoverdracht, maar zijn vormend of manipulatief. Historische kritiek als 'methodologie van de vertekening' kan hier letterlijk en figuurlijk genomen worden. Context en afbeelding beïnvloeden elkaar op een complexe manier. Historische kritiek draagt aldus bij aan het onderzoek net door beelden te karakteriseren als verankerd in een historische context, die ook door henzelf vormgegeven wordt (Barthes, 1964, pp.43-45; Deneckere, 2001, pp. 3-6).

Verder gelijkt mijn analyse op theoretische denkkaders zoals de discoursanalyse, in de focus op verbanden, contrasten en contexten. Hierbij probeer ik te zien en laten zien wat vaak onzichtbaar blijft. Enerzijds ga ik na wat de ‘stiltes’ zijn, of beter in deze context de ‘blinde vlekken’ van een afbeelding. Wat niet wordt afgebeeld, is voor deze analyse vaak minstens even informatief als wat wel zichtbaar is (argumentum ex silentio)44. Anderzijds poog ik die zaken die ‘onzichtbaar’ blijven net omdat ze zo vanzelfsprekend lijken, in de spotlights te plaatsen. Dit vergt opnieuw enige achtergrondkennis van gehanteerde referentiekaders, context etc. (Deneckere, 2001, pp. 25-27, 57; Boone, 2011, pp. 149-150). Met deze focus op beide vormen van onzichtbaarheid hoop ik meer duidelijkheid te verschaffen omtrent de (vaak al even onzichtbare) machtsverhoudingen die deze onzichtbaarheid net in stand houden. Opnieuw wordt het productieve karakter van deze machtsverhoudingen benadrukt.

Ik gaf reeds aan dat de kennis van de context belangrijk is voor het begrijpen, interpreteren en analyseren van een afbeelding. Dit belang wordt opnieuw bevestigd wanneer Deneckere

44 Het argumentum ex silentio stelt dat er conclusies kunnen getrokken worden uit het zwijgen van een bron, wanneer je kan aannemen dat een auteur hoogstwaarschijnlijk wel op de hoogte was van hetgene waarover andere bronnen wel spreken (Boone, 2011, pp. 149-150).

- 65 - stelt: de concepten […] denotatie/connotatie zijn ook van toepassing op beeld (Deneckere, 2001, p. 59). Beide termen zijn ontleend aan discoursanalytische en taaltheoretische disciplines maar kunnen eveneens gehanteerd worden in een analyse van beeldmateriaal. De denotatie van een afbeelding moet dan begrepen worden als ‘de meer voor de hand liggende betekenis’ ervan, waarover de meeste mensen het in grote mate eens zijn (descriptief niveau). Bij connotatie gaat het daarentegen om de associaties die een afbeelding of elementen ervan oproept/oproepen (interpretatieve niveau). Het is in eerste instantie deze connotatie die de analyse van afbeeldingen zo interessant maakt. Daarbij merken we op dat de connotatie (nog) meer dan de denotatie noodzakelijk gekoppeld is aan de context waarin iemand leeft, de culturele codes waarmee iemand familiaal is (Deneckere, 2001, pp. 14, 59). Om de (bedoelde) connotatie(s) na te gaan is kennis van de context waarin het beeld gemaakt is (bedoeling van de auteur, machtsverhoudingen, status quo, culturele codes…) noodzakelijk. Aldus hoop ik met mijn voorgaande studie van de Haïtiaanse revolutie en de wereld waarin ze plaatsvond een goede basis te hebben gecreëerd omtrent deze achtergrondkennis om de analyse van de afbeeldingen te vergemakkelijken. Daarnaast poog ik ook steevast te achterhalen wie de auteur was van de bron en met welke bedoelingen deze de afbeelding maakte45 . Ik zal voornamelijk focussen op de ‘boodschap’ van het beeld (wat de auteur wil meegeven aan het publiek), eerder dan op hoe het beeld effectief geïnterpreteerd werd/wordt (Deneckere, 2001, p. 3-6, 9, 11, 56- 60). Terwijl ik af en toe kort zal verwijzen naar deze mogelijke interpretatie door het publiek, valt verder onderzoek hiernaar buiten het bereik van deze masterproef. Een studie naar de interpretatie van deze beelden door verschillende groepen mensen doorheen de tijd op basis van een intersectioneel perspectief, zou wel een interessant onderwerp zijn voor verder onderzoek.

Het analysekader dat ik ontleen aan Deneckere is naast door de discoursanalyse, eveneens beïnvloed door semiotiek, deconstructie en door kunsthistorische methodes (iconografie of beeldbeschrijving en iconologie of beeldinterpretatie). De hoofdlijnen ter analyse zijn drie vragen: Wat wordt afgebeeld?, Hoe wordt het onderwerp afgebeeld? en ‘Wat wil het beeld zeggen?’ (vraag naar (actieve) betekenisverlening). Hieronder vallen vragen naar onderwerp, genre en stijlkenmerken; mise-en-scène, grafische aspecten, kadrering, perspectief (in termen van: recht van voor, kikvors- of vogelperspectief); het verhaal, gehanteerde stereotypen, metaforen, symbolen, doelgroep, beeldvorming omtrent specifieke

45 Merk op dat deze bedoeling niet noodzakelijk overeenkomt met het effect van de afbeelding op diegene die de afbeelding ziet. Wat wil een beeld zeggen? Die vraag brengt ons opnieuw bij de communicatiekloof en de relatie tussen het encoderen (de intentie van het beeld) en het decoderen (de interpretatie van de kijker). Communicatie is geen eenrichtingsverkeer… (Deneckere, 2001, p.59).

- 66 - groepen (gender, klasse, etniciteit, leeftijd, seksuele voorkeur etc.)… (Deneckere, 2001, pp. 56, 59-61). Aan de hand van deze vragen poog ik verschillende afbeeldingen te analyseren.

Tenslotte ging ik eveneens op zoek naar een kader om de tekst die soms in afbeeldingen verwerkt is, te analyseren. Hiervoor baseerde ik mij op Barthes’ Rhétorique de l'image. Indien van toepassing voor een specifieke afbeelding, zal ik ingaan op de vraag of de tekst de afbeelding herhaalt, tegenspreekt of er iets aan toevoegt. Hierbij sluit ik mij aan bij Barthes’ opvatting dat afbeeldingen ‘polysémique’ zijn. Dit wil zeggen dat met het teken, de signifiant, verschillende reeksen van signifiés corresponderen of samenhangen 46 . Deze samenhang is opnieuw cultureel bepaald. De auteur van de afbeelding, die een zeker boodschap wil meegeven aan diegene die de afbeelding ziet, kan proberen om de ‘chaîne flottant des signifiés’ te beperken. Het fixeren van de mogelijke signifiés kan onder andere via het gebruik van taal in de afbeelding. De tekst geeft ‘hints’ omtrent de (door de auteur gewenste) interpretatie van de afbeelding. Sommige interpretaties worden via taal minder, andere meer waarschijnlijk. Bij deze suggestieve functie van taal, wordt op ‘inhoudelijk’ vlak weinig toegevoegd aan de afbeelding zelf. Er worden eerder mogelijkheden geschrapt (fonction ancrage) (Barthes, 1964, pp.43-45).

Het aantal afbeeldingen met tekst omtrent de Haïtiaanse revolutie blijft redelijk beperkt wanneer we dit vergelijken met de creaties uit latere eeuwen, waarbij ook cartoons, en meer recent memes, aan populariteit winnen47. Dit is deels te wijten aan het feit dat deze context er één is van een hoge graad van analfabetisme, wat de impact van dergelijke ‘tekstuele’ vormen van beïnvloeding in het interpreteren van afbeeldingen sowieso beperkt48. Zoals gezegd zal ik niet al te diep ingaan op de specifieke interpretaties die mensen aan bepaalde afbeeldingen geven, maar focus ik vooral op de bedoelde interpretatie. Wel is het ook voor verder onderzoek interessant hier op te merken dat het toevoegen van ‘tekstuele hints’ ter interpretatie aanleiding kan geven tot verschillende interpretaties op basis van de

46 Ook Deneckere haalt de concepten ‘signifiant’ en ‘signifié’ aan: Volgens Saussure wordt het proces van betekenisverlening tot stand gebracht door twee elementen van het teken: 1) het fysieke, 'materiële' element (het woord, het beeld, het geluid) of de betekenaar (signifiant) en 2) het betekende (signifié) of de mentale voorstelling die opgeroepen wordt door een betekenaar in een gegeven taalcode. In Westerse taalsystemen is de relatie tussen betekenaar en referent normaliter arbitrair, berustend op afspraken. De relatie signifiant/signifié daarentegen is cultureel bepaald en aangeleerd (Deneckere, 2001, p. 13). 47 Barthes onderscheidt twee functies van taal in afbeeldingen. Naast de fonction ancrage verwijst hij ook naar de fonction relais. Deze laatste slaat bijvoorbeeld op dialoog-tekst in stripverhalen of cartoons. De tekst vormt in dat geval een meer complementair element met het getekende als twee constitutieve delen van het geheel van de bron (Barthes, 1964, pp. 43-45). 48 Mede door technologische revoluties in communicatie, de daling van de papierprijs, de toenemende democratisering van het onderwijs etc. wordt het doeltreffender om ideeën te verspreiden onder een grote groep mensen via kranten etc. (Deneckere, 2001, pp. 40-42). Dit heeft eveneens een impact op de zin of onzin van het toevoegen van tekst aan afbeeldingen in de beide door Barthes beschreven functies.

- 67 - scholingsgraad (en dus klasse, gender, etniciteit… in deze context) van bepaalde groepen van mensen.

HOOFDSTUK 9: AFBEELDINGEN ONDER DE LOEP

- 68 -

EÉN VOOR/BOVEN ALLEN, ALLEN ONDER ÉÉN

Een veelvoorkomend thema in afbeeldingen omtrent de Haïtiaanse revolutie is een ‘portret’ van een individu dat een opvallende rol speelde in deze revolutie. Toussaint Louverture, Jean-Jacques Dessalines, maar ook figuren als Boukman Dutty zijn bijzonder populair. Echter, niet alle individuen worden op een gelijkaardige wijze afgebeeld. Daarnaast vallen ook zaken op te merken omtrent de relatie tussen de ‘geportretteerde’ prominente figuur en andere figuren. In wat volgt poog ik (voornamelijk) aan de hand van Kay’s afbeelding van Toussaint Louverture en Ulricks afbeelding van Marie Sainte Dédée Bazile (Défilée), het kritisch inzicht van de lezers in verschillende constructie technieken gebruikt bij afbeeldingen met een sterke focus op één protagonist, te vergroten.

Afbeelding 1: Toussaint Louverture (Kay, 1802)

- 69 -

Eén van de meest populaire figuren die opduikt in afbeeldingen is Toussaint Louverture. In deze eerste tekening wordt de man afgebeeld terwijl hij zijn troepen instructies geeft. Hij draagt een legeruniform en heeft ook een zwaard in de hand. Louverture is bekend wegens zijn rol als hoofd en organisator van grote delen van het leger van de ex-tot slaaf gemaakten en wordt vaak en bijna uitsluitend in die rol afgebeeld en beschreven. Symbolen van een generaal zoals een uniform, zwaard, gedisciplineerd leger… vormen weerkerende elementen in de meeste portretten van Toussaint.

Wie bovenstaande afbeelding voor het eerst bekijkt, merkt eerst de centrale figuur van Toussaint op. Vervolgens, wanneer we zijn zwaard volgen, zien we dat er (onder zijn arm) andere soldaten paraat staan, met links de legerkampen opgesteld. Deze troepen staan echter op een steeds groter wordende afstand van Louverture, waarbij de troepen zelfs uit het gezichtsveld verdwijnen. Aan de ene kant zouden we dit kunnen begrijpen als een poging van de auteur om de indrukwekkende grootte van het leger van ex-tot slaaf gemaakten te suggereren. Anderzijds bouwt het verdwijnen van de achterste troepen mee aan een contrast tussen Louverture als protagonist en alle overige (duizenden) strijders. Deze laatste lijken (ten onrechte) eerder geconstrueerd te worden als bijzaak. Ik verwijs hier opnieuw naar de opmerkingen omtrent de opvallend beperkte aandacht voor de massa’s zonder wie Louverture onmogelijk de rol had kunnen spelen die hij speelde. Zoals James aanhaalt kan de rol die Toussaint Louverture speelde in het verloop van de Haïtiaanse revolutie niet gemakkelijk onderschat worden. Toch wijst deze auteur er herhaaldelijk op dat ook Toussaint schatplichtig is aan de context waarin hij zich bevond en bovenal aan het grootte aantal tot slaaf gemaakten die de strijd wouden voeren (James, 1989, pp. ix-x, 86, 143-147). Deze schatplichtigheid komt zelden tot uiting in afbeeldingen.

Naast de letterlijke afstand tussen de krijgsheer en de troepen, kunnen we in bovenstaande afbeelding nog andere technieken opmerken die het verschil tussen individu en de massa construeren en in de verf zetten. De gedetailleerde weergave van Toussaint (let op de textuur van pluim op zijn hoed, de strepen en franjes van zijn legeruniform, de fijn weergegeven grond waarop hij staat…) staat in schril contrast met de weergave van de andere soldaten, waarbij de gezichten niet meer dan penpunten zijn. Hierbij valt ook op, mede via de afwezigheid van detaillering, hoe weinig diversiteit er onder de soldaten op te merken is. Toussaint springt in het oog met zijn prachtige klederdracht, de soldaten onder hem worden herleid tot een homogene, grijze massa. Deze opstelling maakt daarmee ook inzicht in de complexere realiteit van de revolutie onmogelijk. Zoals aangegeven in vorige hoofdstukken is diversiteit iets dat bij veel auteurs verloren gaat in hun schrijven over de revolutie. Ook bij verschillende tekenaars en schilders is iets gelijkaardigs het geval.

- 70 -

Wanneer er al grotere aantallen mensen weergegeven worden, dan vormen zijn meestal een eerder homogene weinig diverse massa, zelfs wanneer het gaat om een meer gedetailleerde weergave (cf. infra). Bovenstaande afbeelding biedt met haar opstelling weinig mogelijkheden om de aanwezigheid denkbaar te maken van vrouwen als soldaten en officiers, van witte deserteurs van verschillende legers etc. waarvan we echter wel weten dat deze zich in de troepen bevonden (James, 1989, pp. 129-128, 143; Pert-em-Hru, 2018, pp. 13, 23-24, 27-28).

Naast afstand en detaillering komt ook perspectief te pas als techniek die Louverture van de troepen moet onderscheiden. Als bekende en misschien wel bekendste figuur van de Haïtiaanse Revolutie wordt Toussaint vaak niet alleen figuurlijk maar ook letterlijk in afbeeldingen verheven boven de troepen. De bovenstaande tekening vormt hier een goed voorbeeld van. Ook als we de belichting in deze afbeelding bekijken, zien we dat de troepen van Toussaint letterlijk in (het verlengde van) zijn schaduw staan. Het verschil in niveau is één van de manieren waarop tekenaars en schilders een evaluatief onderscheid pogen te realiseren tussen Toussaint en alle andere strijders. Op deze wijze wordt het verschil dat reeds gecreëerd werd tussen Louverture en de troepen via de gesuggereerde afstand in de afbeelding en het verschil in detaillering, (nog duidelijker) omgezet in een verschil qua waarde. De troepen die kwantitatief sterk staan, doen kwalitatief onder voor het genie dat Louverture was als organisator49. De lezers kijken via het niveauverschil mee neer op de massa.

Het contrast tussen Toussaint en (alle) andere strijders wordt aldus op verschillende manieren geconstrueerd: via een verschil in niveau, via afstand, via detaillering etc.. Het is logisch dat een afbeelding met als doel de weergave van Toussaint Louverture, focust op de man in kwestie. Toch moeten we ervoor oppassen om dergelijke voorstellingen zonder kritische bedenkingen te bekijken. Het vermelde voorstellen van één of meerdere individuen als ‘de’ revolutionairen of zelfs als ‘de’ revolutie kan gebeuren via dergelijke visuele technieken. Dergelijke voorstellingen dragen bij aan het ‘vergeten’ van de impact van grotere groepen of massa’s in de geschiedenis en aan het ‘vergeten’ van bepaalde groepen binnen deze massa’s. Twee zaken die ik in deze masterproef net wil aankaarten. (Terechte) Aandacht voor individuen die een opvallende bijdrage hebben geleverd aan het verloop van de revolutie zou niet mogen leiden tot een blindheid voor de groep van alle andere strijders.

49 De intellectuele capaciteiten van Louverture worden verder ook vaak gesymboliseerd door een geschrift dat hij in handen heeft. Meestal gaat het om een brief (als verwijzing naar de brieven die hij naar politici en krijgsheren stuurde, met de brief aan Napoleon als bekendste voorbeeld) of om een door hem geschreven verklaring van onafhankelijkheid of constitutie (bron, James, 1989, pp. 158- 159). Bovenstaande afbeelding vormt eerder een uitzondering op de regel gezien een element ontbreekt. Het is niet duidelijk waarom de tekenaar deze niet incorporeerde. Mogelijks gaat het om een relatief ‘vroegere’ afbeelding, waarbij de traditie van het verwijzen naar Louvertures intellectuele achtergrond nog niet geïmplementeerd werd.

- 71 -

Ik spoor dan ook de lezers aan om ook voorbij dergelijke voorstellingen van protagonisten te kijken en diegenen die aan de revolutie bijdroegen in al hun diversiteit te zoeken en te zien.

Tenslotte wil ik de analyse van deze afbeelding afsluiten met het wijzen op een zekere vaagheid die deze afbeelding kenmerkt. De tekening vormt een uitzondering op de regel omtrent het ontbreken van duidelijke verwijzingen naar ‘een kamp’. In de meeste afbeeldingen (door supporters en door tegenstanders van verschillende ontwikkelingen in de revolutie) geven vlaggen, uniformen etc. duidelijk aan over welk leger, in termen van nationaliteit, het gaat. In bovenstaande afbeelding verraden de lege vlaggen van de troepen niets in verband met hun mogelijke allianties50. Wat de tekenaar exact voor ogen had met deze vaagheid is onduidelijk. John Kay (1742 – 1826) was een portrettist en karikaturist uit Schotland. Eén mogelijkheid is dat hij niet over voldoende informatie beschikte omtrent de toenmalige stand van zaken, en liever de zaak openstelde voor de lezer, die de vlag dan zelf (naar eigen wens en/of op basis van verdere informatie) kon invullen. Zoals aangehaald in het korte overzicht van het verloop van de Haïtiaanse revolutie, heeft Toussaint zowel onder Spaanse vlag gevochten, in een alliantie met de Britten, als onder Franse vlag (om vervolgens ook deze de rug toe te keren). Deze afbeelding dateert uit 1802. Louverture werd in dat jaar eerst belegerd en vervolgens gevangengenomen door de Fransen. Het was toen zeker nog niet duidelijk wat het verdere verloop zou zijn en welk lot Louverture te wachten stond. De informatie toegankelijk voor Kay was beperkt wegens de snelle ontwikkelingen en was ook niet (noodzakelijk) vrij van propaganda. Aldus kan het weglaten van verdere verwijzingen naar specifieke naties een bewuste keuze geweest zijn van een auteur die liever niet al te voorbarig overkwam (Heatons, 2014).

Naast beperkte informatie of onzekerheid omtrent het verdere verloop van de gebeurtenissen, is het ook mogelijk dat de afwezigheid van duidelijke banners niet in eerste instantie bedoeld was om de lezers deze (lege vlaggen) zelf te laten invullen. Integendeel, kan de afwezigheid van duidelijke vlaggen net een middel zijn om de Haïtiaanse revolutie als het ware buiten of zelfs boven nationalistische oorlogen te plaatsen. Louverture en de troepen vechten in dergelijke interpretatie niet (in de eerste plaats) voor een natie, maar komen op tegen de slavernij en voor vrijheid. Hun strijd staat ideologisch ver boven het geruzie tussen imperialistische naties en op macht beluste heersers en politici.

Tenslotte is het ook mogelijk dat de afwezigheid van banners een vorm van spot vormt, het meest waarschijnlijk ten opzichte van de Britse politici. Kay was als tekenaar fameus (en berucht) voor de talloze karikaturen en spotprenten die hij maakte. Met deze informatie in het

50 Ook het uniform van Louverture laat moeilijk afleiden aan welke kant hij staat. Terwijl hij in andere afbeeldingen duidelijk met een Frans uniform afgebeeld wordt, zijn dergelijke verwijzingen in deze afbeelding niet aanwezig.

- 72 - achterhoofd en na een vergelijking met andere werken van dezelfde auteur, valt op dat deze tekening van Toussaint Louverture zeer braaf lijkt te zijn. Terwijl het weldegelijk mogelijk was om zowel het wat en het wie van deze afbeelding op veel meer spottende wijze weer te geven51. Mogelijks is de vaagheid zelf omtrent de loyaliteit van de troepen en Louverture net vorm van spot gericht op de Britse bevelhebbers die voordien verrast werden door het feit dat de ex- tot slaaf gemaakten van banner wisselden (van een Spaanse in alliantie met de Britten naar een Franse banner) (James, 1989, pp. 129, 137-139).

Ik moet de lezers het antwoord op de vraag waarom deze auteur effectief de afbeelding maakte, schuldig blijven wegens de beperkte aanwezigheid van bronmateriaal hieromtrent. Toch hoop ik met bovenstaande bedenkingen en mogelijke antwoorden de lezers te hebben duidelijk gemaakt dat een dergelijke vaagheid omtrent ‘kamp’ abnormaal is, in geschriften en in afbeeldingen. Daarbij is het belangrijk dat de lezers begrijpen dat vriend en vijand Louverture en zijn strijd via deze techniek van nationale kleuring (op positieve of negatieve) manier poogt in te zetten in het verheerlijken van de eigen natie of het demoniseren van een andere natie. Het plaatsen van de Haïtiaanse revolutie in een (zeer fel) ‘nationaal licht’, faalt echter tot op zekere hoogte om de revolutionaire universaliteit van de doelstelling van Louverture te erkennen (James, 1989, pp. 124, 129, 137): het instellen van waarachtige universele mensenrechten en het afschaffen van de slavernij voor alle mensen.

51 Denk maar aan het beeldmateriaal dat tot op vandaag geproduceerd en geherproduceerd wordt omtrent zwarten (cf. Kuifje, Suske en Wiske…) (Hergé, 1947; Vandersteen & van Gucht, 2017). Daarnaast zijn er ook verschillende voorbeelden aan te halen van 18e-19e eeuwse Britse tekenaars die een veel negatiever en karikaturaal beeld van Haïti gaven, meestal gelinkt aan een negatieve houding ten aanzien van opstanden van tot slaaf gemaakten, de Franse revolutionairen etc.. Een goed voorbeeld hiervan is ‘A real San Culotte’. Deze spotprent is één van de weinige afbeeldingen omtrent de Haïtiaanse revolutie die reeds grondig geanalyseerd werd (als deel van een studie van de Zwarte Jakobijnen). Omdat deze analyse zeer interessant is en omdat de afbeelding een goed voorbeeld vormt van de meer courante afbeeldingen binnen het Groot-Brittannië van eind 18e - begin 19e eeuw, voegde ik als Appendix I de afbeelding en (een deel van) de analyse van Hörmann toe.

- 73 -

LOUVERTURE, DESSALINES, BOUKMAN EN … MARIE?

Terwijl zoals gezegd, Louverture, Dessalines en vele andere mannen populaire figuren zijn onder schilders en tekenaars, zijn afbeeldingen van vrouwen veel moeilijker te vinden. Zeker uit de 18e – 19e eeuw zijn er zo goed als geen overgeleverd. Meer recent worden pogingen gedaan om dit gemis tegen te gaan. Net zoals meer schrijvers heldinnen van deze revolutie niet slechts zijdelings vermelden, maar hun als protagonisten centraal stellen, kiezen enkele kunstenaars dergelijke vrouwen als onderwerp van hun werken (Pert-em-Hru, 2018, pp. 13- 14, 39-42).

Afbeelding 2: Défilée La Folle (Ulrick,z.j.)

Bovenstaand schilderij is van de bekende Haïtiaanse schilder, Ulrick Jean-Pierre. De Haïtiaanse revolutie is één van de geliefde onderwerpen van deze kunstenaar. Qua stijl valt op dat hij vaak terug grijpt naar stijlkenmerken die eveneens in de 18e, 19e eeuw in trek waren (cf. kleurgebruik, de lucht en belichting…). Op deze wijze schrijft/schildert de schilder zich als het ware deels in, in de 18e-19e eeuwse traditie. Zijn werken kunnen gezien worden

- 74 - als pogingen om het gemis binnen deze traditie weer te geven en tegen te gaan (Devon, 2019).

In dit specifieke schilderij schenkt Ulrick aandacht aan ‘Défilée La Folle’, zoals de titel aangeeft. Noch ‘Défilée’, noch ‘La Folle’ was echter de echte naam van deze historische figuur. Marie Sainte Dédée Bazile was een ex-tot slaaf gemaakte vrouw die na haar ontsnappen besloot de troepen te volgen, die toen onder leiding stonden van Dessalines. Zij werkte als marktkramer en vocht mee met de andere soldaten. De naam ‘Défilée’ is Bazile’s oorlogsnaam, omdat ze de troepen aanspoorde het slachtveld op te gaan al roepende ‘dé-fi- lez!’. De naam ‘La Folle’ kreeg ze omdat ze ‘gek’ zou zijn geworden na de dood van haar zonen of na de dood van Dessalines (Daut, 2015, p. 208; Pert-em-Hru, 2018, pp. 37-38).

Dédée Bazille draagt in het schilderij het verminkte lichaam van Dessalines op haar rug. Naast een hand en voet van de man, zien we eveneens zijn hoed en zijn zwaard onaangeroerd op de grond liggen. De afbeelding kent een zekere tegenstrijdigheid. Terwijl de auteur aan de ene kant de stap zet om een vrouw af te beelden, is het tafereel dat afgebeeld wordt niet volledig ‘haar tafereel’. Het valt op dat in deze afbeelding een vrouw weergegeven wordt in haar relatie tot een man. Dédée Bazille bevrijdde zichzelf als slaaf en sloot aan bij de troepen, ze vocht mee tegen de Fransen en toonde in de strijd, zoals haar bijnaam Défilée laat blijken, uitzonderlijke moed. Daarnaast slaagde ze er inderdaad in om het lichaam van Dessalines te bemachtigen en hem een degelijke begrafenis te bezorgen. In afbeeldingen (en beschrijvingen) wordt echter meestal enkel op dit laatste gefocust. Het is haar relatie tot Dessalines die haar voor schilders tot een interessant object lijkt te maken, niet haar rol als soldaat en strijder voor vrijheid. Dit is een fenomeen dat we niet zien bij afbeeldingen van mannelijke individuen in de revolutie. Dessalines zelf wordt, net als Toussaint gemakkelijk als individu op zichzelf afgebeeld, zonder verwijzingen naar andere mensen (mannen of vrouwen).

Naast de keuze van het specifieke aan Dessalines gelieerde tafereel, komt deze relationele nadruk ook in de wijze waarop Dédée Bazille afgebeeld wordt, naar voor. Van Dessalines zelf valt niet veel te zien. Toch vertonen die weinige zaken die zijn aanwezigheid (als dode) suggereren een sterk contrast met de vrouw die zijn lichaam draagt. Dessalines draagt een uniform en schoenen, geschikt om ten strijde te trekken. Dédée Bazille draagt een kleed en gaat blootvoets, een outfit die weinig geschikt lijkt om hetzelfde te doen. Het rode lint in haar haar is mogelijks een referentie naar strijdbaarheid, maar is veel subtieler en symbolischer dan de outfit van Dessalines. Op deze wijze krijgt wie Dédée Bazille niet kent, zeker niet de indruk dat zij en Dessalines samen vochten in de Haïtiaanse revolutie. Haar rol als soldaat wordt verder ondermijnt in de afbeelding door de hoed en het zwaard die op de grond liggen. Opnieuw ligt er maar één hoed-zwaard paar, dat gegeven het uniform van Dessalines, aan

- 75 - deze laatste gelinkt wordt. Dédée Bazille vlucht in tranen en laat de hoed en het zwaard achter. Dit impliceert dat ze na de val van Dessalines geen wapens opnam. Terwijl het correct is dat ze na zijn dood zijn lichaam redde en begroef, betekende dit echter niet het einde van haar strijd (Pert-em-Hru, 2018, pp. 37-38).

We kunnen dus besluiten dat de schilder in dit werk niet breekt met de relationele afbeelding van vrouwen, waarbij vrouwen steeds in relatie tot een man worden afgebeeld. Dit liëren van vrouwen aan een (bekende) man, een fenomeen dat eveneens terugkomt in het schrijven over vrouwen, gaat zoals gezegd steevast in één richting. Het verhaal van de vrouw is deel van het verhaal van de man, niet andersom. Terwijl in weergaves van deze laatste de vrouw ook weggelaten kan worden, is de link tot de man constitutief voor de (schriftelijke en visuele) weergaven van de vrouw (Bello, 1992).

Terwijl deze schilder aldus niet breekt met dit mechanisme, moeten we echter ook wijzen op de verdiensten van dit werk. Ulrick is een schilder die het belang inziet van het afbeelden van vrouwen. Daarnaast is deze weergave opvallend om (minstens) twee redenen. Ten eerste gaat het werk over een specifiek individu. Er wordt een vrouw van vlees en bloed afgebeeld, een vrouw met een naam. Hiermee vervalt Ulrick niet in het gebruik van vrouwelijke figuren louter als metaforen of symbolen van een natie, een idee, een ideaal… Denk aan de Franse Marianne, de Gerechtigheid met haar weegschaal en talloze andere ‘vrouwen’ die populair zijn in de schilderkunst. Zij verwijzen steevast naar iets anders dan naar een echte vrouw. Tenslotte is ook de kracht die uit de afbeelding blijkt, opvallend. Terwijl haar lichte jurk en het ontbreken van schoeisel Dédée Bazille er eerder zwak of kwetsbaar doet uitzien, wordt haar sterkte benadrukt in de grootte van de zak met het lichaam van Dessalines die zij draagt en de felle storm (zichtbaar in de bliksem, donkere wolken en wuivende Palmboombladeren) waartegen zij dient in te gaan. Défilée La Folle van Ulrick vormt aldus een constante, maar ook een doorbreken van bepaalde stereotype weergaves van vrouwen (Devon, 2019; Scott, 2009, pp. 2-4).

- 76 -

GEWELDDADIGHEID IN BEELD

In hoofdstuk 4 besprak ik de eenzijdige nadruk op geweld van de zwarte tot slaaf gemaakten en de gelijkschakeling van de Haïtiaanse revolutie aan dit geweld. Ook in de beeldvorming van deze revolutie in de negentiende eeuw, valt deze trend op. In verschillende afbeeldingen lijkt geweld van de tot slaaf gemaakten het centrale thema te zijn.

Afbeelding 5: Haiti Massacre (“Haiti Massacre”; z.j.).

Bovenstaande afbeelding is een goed voorbeeld. Het is één van de vele weergaves van de zwarte ex-tot slaaf gemaakten die in 1804 onder leiding van Dessalines het eiland moesten ’zuiveren’ van de witte Franse inwoners. De zwarte opstandelingen zijn gericht op vernietiging. Na de gebouwen in brand te hebben gezet, moeten ook de witte bewoners eraan geloven. Deze laatsten worden achtervolgd tot aan de boten die hun enige mogelijkheid tot ontsnappen zijn.

De bekende gebeurtenissen in 1804 zijn echter niet de enige die de ‘destructie en moordzucht van zwarte tot slaaf gemaakten’ afbeelden.

- 77 -

Afbeelding 6: Incendie de la Plaine du Cap. Massacre des Blancs par les Noirs. (Martinet, 1833)

Bovenstaande afbeelding handelt over augustus 1791, toen na de ceremonie waarin de start van de revolte werd uitgeroepen door Bouckman en Cécile Fatiman, de eerste aanvallen begonnen. De afbeelding schetst een gelijkaardig scenario van vernietiging en bloedvergieten.

Afbeeldingen van opstanden, in het bijzonder deze aan het begin en het einde van de revolutie, staan vaak in thema van geweld. Hierdoor wordt een retoriek gecreëerd waarin de Haïtiaanse revolutie samenvalt en te herleiden is tot deze vorm van geweld van tot slaaf gemaakten tegen een witte bevolking. Het geweld omspant de revolutie. Het weergeven van geweld als een fundamenteel onderdeel van haar beginfase, creëert het idee dat dit een onuitwisbare stempel drukte op de rest van het verloop van deze revolutie. De afbeeldingen van de gebeurtenissen uit 1804 beelden een Haïtiaanse revolutie af met grootschalig geweld als culminatiepunt, in het licht waarvan haar voorgaand verloop begrepen moet worden. Dergelijke afbeeldingen creëren, zeker in combinatie met elkaar (begin- en eindperiode van de revolutie), een simplistische voorstelling waarbij meer dan 10 jaar aan strijd, wisselende allianties etc. herleid worden tot (één vorm van) geweld.

Ook hier verwijs ik opnieuw naar het hoofdstuk over representaties van ‘raciaal’ geweld. Zonder de hele analyse uit dit hoofdstuk te herhalen, wijs ik de lezers op de afwezigheid van wit geweld, de onzichtbaarheid van structureel geweld en de suggestie van zwart geweld als

- 78 - zinloos/irrationeel/ongeorganiseerd/beestig geweld (cf. onschuldige kwetsbare witte slachtoffers, ontbreken van militaire formaties en uniformen, de woeste gezichtsuitdrukkingen van de tot slaaf gemaakten…). Ook de afwezigheid van bijvoorbeeld ‘nationale’ symbolen, bevestigd de stereotype weergave van ‘raciaal’ geweld van zwarte tot slaaf gemaakten tegen eeniedere witte persoon (James, 1989, pp. 88-89, 196, 318, 373).

Daarnaast valt de gegenderde keuze van tekenaars en schilders op omtrent slachtoffers vs. daders. Systematisch worden in afbeeldingen zoals bovenstaande witte vrouwen aangevallen door zwarte mannen. Om verontwaardiging te creëren bij diegenen die de afbeelding bekijken, worden naast vrouwen ook vaak kinderen, ouderen etc. afgebeeld. Enerzijds is dit een realistische weergave in de zin dat de zwarte tot slaaf gemaakten in hun aanvallen onder Dessalines inderdaad geen onderscheid maakten op basis van leeftijd, gender etc.. Anderzijds gaan deze afbeeldingen uit van de problematische constructie van vrouwen, kinderen en ouderen als ‘de zwakkeren’ en onschuldigen in de samenleving. Deze constructie wordt kracht bijgezet door het ontbreken van vrouwen ( en kinderen en ouderen) in een actieve rol in de afbeelding. Zoals aangegeven in voorgaande passages, namen vele zwarte tot slaaf gemaakte vrouwen deel aan de militaire expedities. Zij worden echter zelden in deze rol afgebeeld, zeker wanneer het gaat om een afbeelding van bruut geweld (Bello, 1992; Mies, 2014, pp. 1-2, 90-93).

De bovenstaande afbeeldingen die een simplistisch beeld creëren van de Haïtiaanse revolutionairen als op bloed en as beluste zwarte mannen, zijn gebaseerd op en herbevestigen stereotype voorstellingen van zwarte mannen als gewelddadige bruten en witte vrouwen als passieve, hulpeloze slachtoffers. Zwarte vrouwen die zich op de intersectie van beide assen bevinden, worden als slachtoffers en als daders vergeten. Een intersectionele analyse van afbeeldingen maakt dergelijke vaststellingen mogelijk en vormt een interessante invalshoek voor verder onderzoek, ook van beeldmateriaal.

- 79 -

ABOLITIONISME: SMEKEN, BIDDEN EN DANKBAARHEID

De Haïtiaanse revolutie vormt een goed onderwerp voor kunstenaars die zich willen afzetten tegen meer courante westerse abolitionistische beeldvorming. ‘Am I not a man, a brother?’ was lang het uitgangsbord van Britse abolitionistische bewegingen.

Afbeelding 7: Am I not a man and a brother (“Am I not a man…”, z.j.)

Gelijkaardige weergaves van om vrijheid smekende tot slaaf gemaakten, bestaan ook van Franse hand:

- 80 -

Afbeelding : L’abolition de l’esclavage dans les colonies françaises (Biard, 1849)

De Franse schilder François-Auguste Biard (1799-1882) beeldt de afschaffing van de slavernij ‘in de Franse kolonies’ af. Specifiek wordt Victor Schœlcher afgebeeld, die in 1848 het definitieve einde van de slavernij in alle Franse kolonies verkondigt (Prévost, 2012).

Rechts worden de kolonisten afgebeeld en links de Franse vertegenwoordigers (cf. Franse vlag) die berichten over de definitieve officiële afschaffing van de slavernij door Frankrijk. Wat meteen opvalt is de positie van de zwarte ‘bevrijde’ tot slaaf gemaakten. Uit ‘dankbaarheid’ vallen de meesten op de knieën en nemen een houding aan die doet denken aan de smekende houding uit andere abolitionistische afbeeldingen. Ze bidden en danken de witte westerlingen ‘die hen de vrijheid schonken’52 (Prévost, 2012).

De toegekomen witte heer en zijn gevolg symboliseren the white man’s burden. De witte westerling komt beschaving brengen. Niet toevallig houdt op de achtergrond een witte man een zwarte baby vast. De relatie van Frankrijk tot de zwarte bevolking wordt opnieuw geconstrueerd als een relatie van opvoeder tot kind. Het is Frankrijk dat de actor is (in het invoeren van slavernij in naam van ‘beschaving’ van de zwarte bevolking en in het afschaffen van slavernij).

52 De middelste figuren kijken ook omhoog en bidden voor de christelijke god. Voodoo en andere religieuze praktijken waren verboden in de kolonies, wat niet wou zeggen dat ze niet beoefend werden (cf. Ceremonie die de Haïtiaanse revolutie startte) (Bello, 1992). Deze onderdrukking van religie wordt ook in afbeeldingen herbevestigd.

- 81 -

Met de informatie over de Haïtiaanse revolutie in het achterhoofd, is het duidelijk dat bovenstaande weergave geen realistische is. Voor het verzet, in al haar vormen (cf. Bello, James Scott) van de tot slaaf gemaakten is geen plaats in de afbeelding. Dit reflecteert zich in de smekende houding van de tot slaaf gemaakten en in de idyllische achtergrond, die geen spoor vertoont van de vernieling van plantages door de tot slaaf gemaakten. Een groot contrast dus met de afbeeldingen besproken in ‘Gewelddadigheid in beeld’ die handelen over de zwarte bevolking. In tegenstelling tot de zwarte tot slaaf gemaakten, brengen de witte westerlingen vrede en vrijheid (Prévost, 2012).

Het schilderij is evenmin realistisch in de voorstelling van de kolonisten. Deze planters lijken net als de tot slaaf gemaakten braaf te luisteren naar het nieuws over vrijheid. Het aanvaarden van het abolitionisme was echter geen kenmerkende eigenschap van de planters doorheen de tijd. Zoals aangegeven in het historisch overzicht van de Haïtiaanse revolutie deden de kolonisten er alles aan om het slavernijsysteem te behouden. Zoals Haïti toont, werden ze hierin vaak bijgestaan door de Franse troepen zelf, die gestuurd werden om de opstanden van tot slaaf gemaakten te onderdrukken (James, 1989, pp. 117-121, 315- 329)..

Afbeeldingen van bovenstaande aard zijn geen uitzonderingen. Toch zijn er geen van dergelijke afbeeldingen te vinden die specifiek de Haïtiaanse revolutie tot onderwerp hebben. De Haïtiaanse revolutie is een thema dat zich zeer moeilijk leent tot dergelijke beeldvormingen. Het waren niet de Franse gezanten en troepen die de waarden vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid kwamen prediken. Het waren (voornamelijk) de zwarte tot slaaf gemaakten die deze waarden hanteerden om deze Fransen van het eiland te verjagen.

Onderstaand schilderij van Ulrick is een goed tegenvoorbeeld tegen de retoriek die uitgaat van bovenstaande afbeelding. Hij schetst een beeld waarin de Fransen bevochten worden door de Haïtianen en waarin bijgevolg het beeld van actieve Franse redder en passieve zwarte tot slaaf gemaakte, niet opgaat. Dergelijke afbeeldingen zijn, net als geschriften waarin aandacht is voor de agency van tot slaaf gemaakten zeldzaam, zeker uit de 18e – 19e eeuw waarin Franse patriottistische werken gepromoot werden (Bello, 1992).

- 82 -

Afbeelding 7: Haiti (Ulrick, 2014).

- 83 -

CONCLUSIE

In deze masterproef voor de opleiding Gender en Diversiteit deed ik onderzoek naar verschillende niveaus van zichtbaarheid/onzichtbaarheid omtrent de Haïtiaanse revolutie. Naast inzicht in het verloop van deze revolutie en inzicht in het belang ervan, heb ik geprobeerd op basis van wat al geschreven is over de Haïtiaanse revolutie, inzicht te verschaffen in welke kritieken (op wat geschreven is en wat niet) geformuleerd worden en welke kritieken en benaderingen tot nog toe ontbreken in de bestaande literatuur.

Vertrekkende vanuit de vaststelling dat over het algemeen weinig mensen de Haïtiaanse revolutie kennen, ging ik na welke vormen van ‘onzichtbaarheid’ op te merken zijn omtrent de Haïtiaanse revolutie en van welke machtsmechanismen deze onzichtbaarheden getuigen. In deel I vertaalde dit zich in een onderzoek van de impact van de Haïtiaanse revolutie. De Haïtiaanse revolutie bleek een complexe gebeurtenis te zijn gekarakteriseerd door diverse groepen die wisselend allianties aangingen en verbraken. De tot slaaf gemaakte zwarte bevolking, vrije mesties bevolking, Marrons, grands blancs en petits blancs, stonden niet zelden tegenover elkaar in hun aangrijpen van de Franse revolutie ter verdediging van specifieke eisen. Haïti nam de vorm aan van oogappel van het Franse koloniale rijk, wat ook de inmenging van afgunstige imperialistische machten zoals Groot-Brittannië en Spanje met zich meebracht. In de geschetste complexe context van de Haïtiaanse revolutie waren het de tot slaaf gemaakten die de waarden uit de Franse revolutie doortrokken tot hun radicale conclusies: reële vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid impliceerden de afschaffing van de slavernij. In de strijd voor deze interpretatie van de ‘Franse’ waarden, veranderde de rijke suikerkolonie, de trost van het (Franse) imperialistische project, in haar tegenstelling: het in vraag stellen en tegengaan van slavernij, kolonialisme, imperialisme, ongelijkheid, onderdrukking en discriminatie. De Haïtiaanse revolutie leidde tot een toename en transformatie van abolitionistische opstanden en bewegingen in omliggende regio’s evenals in Groot-Brittannië en Frankrijk. De revolutie liet zich niet louter inspireren door vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Haar verloop was constitutief voor de invulling die we vandaag aan deze waarden geven. Uit mijn onderzoek bleek dat het eerst en vooral deze impact, deze radicalisering van de waarden, is die aangegrepen wordt door auteurs om vragen te stellen bij de afwezigheid van deze revolutie in geschiedenisboeken.

Na de vragen naar de impact en eigenheid van de Haïtiaanse revolutie te hebben beantwoord, ging ik op zoek naar wat onzichtbaar blijft en waarom. Deel II startte met een onderzoek naar het vergeten van de Haïtiaanse revolutie in haar geheel. Verder bouwend op vaststellingen uit Deel I omtrent de sancties die gehanteerd werden door imperialistische

- 84 - grootmachten om het bereik van de Haïtiaanse revolutie te beperken, probeerde ik de lezers een idee te geven van de machtsstructuren die dit vergeten construeren. Hierbij bekritiseerde ik karakteriseringen die dit vergeten als passief voorstellen, en die op deze wijze het vergeten depersonaliseren en (deels) deproblematiseren. Het vergeten van deze revolutie is niet te wijten aan intrinsieke eigenschappen die haar ongeschikt zouden maken als onderwerp in de geschiedschrijving. De criteria zelf die door auteurs worden gehanteerd in het selecteren van onderwerpen en invalshoeken, zijn geen neutraal of vanzelfsprekend gegeven. De processen van het verwijzen naar bepaalde zaken als ‘incoherent’ en het uitsluiten van ‘incoherente’ zaken in de geschiedschrijving, zijn gebaseerd op veronderstellingen omtrent wat geschiedenis is/zou moeten zijn. De Haïtiaanse revolutie valt buiten het dominante westers modernistisch liberaal project, dat de geschiedenis van zichzelf construeert als dé geschiedenis. Ik merkte op dat tegenstellingen zoals ‘coherent- incoherent’, ‘betekenisvol-betekenisloos’ die geconstrueerd en gehanteerd worden om bepaalde zaken in deze geschiedenis op te nemen en andere uit te sluiten, gegenderd, racialised, klassebepaald… zijn. Coherent, rationeel, mannelijk, wit, westers, individu, seculier, cultureel… staan verbonden tegenover incoherent, irrationeel, vrouwelijk, ‘gekleurd’, niet-westers, massa, religieus, natuurlijk… Het afdoen van gebeurtenissen als ‘minder geschikt voor politieke, culturele, sociale etc. analyse en geschiedschrijving’ is een constante wanneer het gaat over deze tweede groep van kenmerken. Het bleek ook dit constante proces van de creatie van hiërarchische tegenstellingen dat de uitsluiting van de Haïtiaanse revolutie uit de geschiedschrijving mede bepaalt.

Na de algemene onzichtbaarheid van de Haïtiaanse revolutie te hebben geannalyseerd, ging ik op zoek naar vormen van onzichtbaarheid binnenin het schrijven over deze revolutie. Hierbij focuste ik op drie thema’s : ‘raciaal’ geweld, gender en perspectieven op en vormen van verzet. De constructie van de Haïtiaanse revolutie als ‘geweld van zwarte tot slaaf gemaakten op witte inwoners’ werd op meerdere vlakken bekritiseerd. Ik argumenteerde dat dergelijke karakterisering verschillende vormen van onzichtbaarheid in zich draagt. Ten eerste wordt in deze binaire karakterisering de mestiesbevolking opnieuw buiten beeld gelaten. Ten tweede blijven posities op andere assen zoals nationaliteit, onopgemerkt. En dit terwijl nationaliteit vaak doorslaggevender bleek te zijn dan ‘ras’ in het bepalen van een vriendschappelijke of vijandige houding ten aanzien van witte inwoners. Ten derde worden in het hanteren van de tegenstelling ‘geweld van zwarte tot slaaf gemaakten op witte inwoners’ de verschillende vormen van geweld gepleegd door witte mensen, genegeerd. Fysiek geweld door witte geweldenaars blijft onvermeld, wordt minder snel negatief geëvalueerd en niet geconstrueerd als ‘eigen aan de natuur van witte mensen’. Structureel geweld, dat aan het einde van de 18e eeuw het monopolie was van (bepaalde) witte mensen, blijft eveneens

- 85 - onder de radar. Dit maakt dat onder andere genegeerd wordt dat de geïnstitutionaliseerde exploitatie en discriminatie in Haïti, gesteund door imperialistische grootmachten, de tot slaaf gemaakten weinig mogelijkheden boden tot geweldloos verzet. Tenslotte merkte ik ook op dat het reduceren van de Haïtiaanse revolutie tot het geweld dat erin plaatsvond, andere vormen van evaluatie op basis van het radicale karakter van deze revolutie uitsluit.

Een tweede vorm van onzichtbaarheid in literatuur over de Haïtiaanse revolutie is gender- gerelateerd. Over de Haïtiaanse revolutie wordt vaak niet bericht, en als erover bericht wordt dan gebeurt dit meestal in de vorm van 1 verhaal, 1 perspectief: history. Op basis van Joan Scott’s conceptualiseringen van gender en feminisme, behandelde ik welke hiërarchische onderscheiden en machtsrelaties aan deze vorm van negeren ten gronde liggen. Ik ging na of en in welke wijze over vrouwen geschreven wordt in werken over de Haïtiaanse revolutie. Hierbij stelde ik de moeilijkheid vast die auteurs hebben om een relationele benadering (waarbij in het schrijven over vrouwen steevast naar mannen verwezen wordt) te overstijgen. Het (vaak onbewust) vertrekken vanuit westerse burgerlijke genderstereotypen zorgt eveneens voor een afwezigheid van vrouwelijke strijders in de meeste literatuur. Dit kader van stereotype veronderstellingen is eveneens problematisch gezien ze een toepassen vormt van een westerse burgerlijke ideologie op een niet-westerse context, zonder oog te hebben voor mogelijke andere niet-westerse genderrelaties. Anderzijds is het ook een toepassen van ‘ideaalbeelden’ op een groep die in de achttiende eeuw bewust buiten deze idealen gehouden werd, problematisch. Ik merkte aldus op dat een meer genuanceerde benadering, die aandacht heeft voor andere vormen van genderrollen, vaak achterwege blijft. Bello bleek een uitzondering te zijn op dit vlak. Zij beperkt zich niet tot ‘vrouwen als zorgverleners’, noch tot het eenzijdig benadrukken van het feit dat vrouwen ook soldaten waren. Bello vermijdt hiermee één van de valkuilen waar verschillende auteurs in hun schrijven over vrouwen wel intrappen. Verder beargumenteerde ik dat het spreken over vrouwen soms wordt geïmplementeerd om iets duidelijk te maken over de Haïtiaanse tot slaaf gemaakten, eerder dan over vrouwen zelf. Hier wees ik op het belang van een bewust omspringen met bronmateriaal en het doorgronden van de motivaties van auteurs die wel over vrouwen schrijven. Tenslotte gaf ik aan dat of de deelname van vrouwen aan de Haïtiaanse revolutie gezien wordt als iets ‘wonderlijks’ of als iets ‘logisch’, afhangt van het gehanteerde perspectief. Vanuit westerse genderstereotype opvattingen is de deelname van vrouwen aan de revolutie verwonderlijk. Gekeken vanuit de context waarin vrouwen sowieso dezelfde taken opnamen als mannen (cf. suikerproductie) en waarin het aantal van de tot slaaf gemaakten hun sterkte uitmaakte in de strijd, was de deelname van vrouwen aan de revolutie daarentegen zeker niet onlogisch.

- 86 -

In het laatste hoofdstuk van Deel II ging ik na welke vormen van verzet en welke perspectieven vergeten worden. Een focus op grotere (massa-)gebeurtenissen zoals de Haïtiaanse revolutie brengt de onzichtbaarheid van alledaags (gewelddadig en niet- gewelddadig) verzet met zich mee. Een karakterisering van de Haïtiaanse revolutie als één van de episodes of één van de vormen van verzet, zou daar verandering in kunnen brengen. Een vertellen van verhalen over de Haïtiaanse revolutie vanuit een focus op de massa’s leek eveneens een belangrijke aanvulling op de bestaande literatuur. Theirstories kunnen genuanceerd en/of aangevuld worden op tweeërlei wijze. Enerzijds lijkt een intersectioneel denkkader noodzakelijk om de diversiteit van de massa’s mee op te nemen in dergelijke verhalen. Anderzijds vormen ourstories een poging om de afstand die tussen them en us ligt en die opnieuw het ‘anders zijn van de Ander’ benadrukt, te overbruggen met een zich bewust inschrijven in bepaalde tradities.

In het derde en laatste deel van deze masterproef heb ik geprobeerd om vaak vergeten bronmateriaal te analyseren. Afbeeldingen, die vaak een groter bereik hadden dan teksten (gegeven de lage alfabetiseringsgraad in Haïti maar ook in andere landen), worden in boeken en artikels vaak onkritisch gebruik ‘ter illustratie’ zonder deze te onderwerpen aan een diepgaande analyse. Na de lezers een methodologisch kader mee te geven, besprak ik enkele afbeeldingen ofwel omdat zij representatief zijn voor verschillende afbeeldingen die ik tegenkwam, of net omdat zij een uitzondering op de regel vormden. Ik kwam tot vaststellingen die de inzichten uit voorgaande delen konden verbreden tot ook visuele cultuur. Het vergeten en stereotiep (volgens westerse stereotypen) voorstellen van vrouwen, het in de schaduw plaatsen van de massa’s en het negeren van hun diversiteit, de focus op het gewelddadige karakter van de Haïtiaanse revolutie geleid door zwarte tot slaaf gemaakten/tot slaaf gemaakte mannen en de witte agency-zwarte passiviteit tegenstelling, waren enkele terugkerende thema’s.

Met deze masterproef hoop ik de lezers interessante informatie en analyses te hebben verschaft. Deze masterproef moet niet opgevat worden als een eindpunt. Ik hoop dat zij kan blijven inspireren en motiveren tot verder onderzoek. Analyses vanuit een intersectioneel kader die aspecten van (schriftelijke en visuele) weergaves omtrent religie (in de eerste plaats voodoo), klasse, leeftijd etc. in de Haïtiaanse revolutie onderzoeken, vormen een belangrijke aanvulling op deze masterproef. Tenslotte lijkt ook een studie van de mogelijke gesitueerdheid van de onzichtbaarheid van de Haïtiaanse revolutie, een studie naar de weergaves en kennisproductie hieromtrent buiten de westerse context, een belofte van interessante inzichten in te houden.

- 87 -

- 88 -

APPENDIX : ANALYSE SPOTPRENT A REAL SAN CULOTTE DOOR HÖRMANN

Afbeelding 8: A real San Culotte! (Newton, 2017, p. 29)

- 89 -

In British contemporary visual culture, however, such a – however compromised – shift in the trope of Black Jacobins away from the horror image did not occur. The contemporary image that encapsulates British anxiety about the transatlantic revolutionary threat posed by the Black Jacobins perhaps most strikingly is the caricature “A Real San Culotte!!” (1792) (Illustration 1.2). Unlike the French cards, in this caricature the Black and the White sans- culottes are merged into one figure. The print is the work of Richard Newton, a fifteen-year old engraver working for the London publisher William Holland. However, this print was published under Newton’s name rather than Holland’s in December 1792, the month Holland was arrested for publishing Thomas Paine’s banned defense of the Rights of Man (1791–92). As the title of the caricature suggests, the figure depicted was no bourgeois Jacobin, but rather a decidedly lower-class sans-culotte: It is striking how the artist employs the image’s central visual device, the split figure: the left half consists of a ruddy and lusty lower-class French revolutionary, a sans-culotte, while the right half is made up of a devilish Africanized warrior figure. The sans-culotte’s foot is placed on “France,” which seems to have been reddened by revolutionary bloodshed.53 At closer inspection we discover the lower end of the figure’s stockings and the sole of his shoe even seem to have been stained with the blood that he and the other sans-culottes have shed. He is wearing a sash from which a blunderbuss, a smaller firearm, shears and scissors are protruding. The point of the scissors is obviously a phallic symbol that points towards the devil’s tail attached to the right half of the split figure. On his sash, the sans-culotte is wearing a pouch which seems to be made out of the same bluish, black scaly skin that characterizes the figure on the figure’s other half. He sports a cap of liberty on his head with a revolutionary cockade attached and holds a dagger in his hands from which blood is dripping: drops threaten to fall onto “England.” His liberty cap is joined at the top with the horns of the monstrous figure on the right, which displays typical attributes of the devil. Its cloven hoof is firmly placed on “America” and he spits fumes as well as little snakes. His devil’s tail disappears into the Atlantic and re- emerges off the coast of England, with its pointed tip wiggling around the English soil. As well as being a devil, he is also characterized as a person of African descent through various clichéd accoutrements: he holds a spear as a weapon, wears an Africanized garb, and carries a fetish or medicine pouch around his neck. Even his dress mirrors his ambiguous status, vacillating between devil and black rebel. If you look very closely at his Africanized dress, the pattern appears to consist of little images of flies, which could refer to his satanic status as the biblical Lord of the Flies, or Beelzebub. This ambiguity even extends to his skin. With its scaly, reptilian quality, it evokes a devil’s skin, while its bluish-black color points to a person of African descent. As Marcus Wood points out, Newton used the same bluish-black

53 I am thankful to Miranthi Huwae for pointing out the significance of the color scheme of countries or continents in the print.

- 90 - tone to depict both satanic and black figures in his other works.54 (Hörmann, 2017, pp. 29- 30).

What are we to make of this caricature, and whom does the hybrid figure on the right-hand side represent? I believe that to answer these questions it is crucial to consider the key visual device of the print, the split figure, as well as the transatlantic revolutionary situation during which it was printed. The socio-political situation both in the Caribbean and in Europe was highly volatile: the French King had been taken prisoner after the storming of the Tuileries by the Parisian masses in August 1792, the Allied attack on revolutionary France had been repulsed in September, France had been declared a Republic and the September Massacres (largely committed by sans-culottes against prisoners, including priests and members of the nobility) had raised the specter of violent class war – also in Britain. The revolution had entered its second, much more radical phase, during which the bourgeoisie and the lower classes increasingly clashed. In the Caribbean, in the French colony of Saint-Domingue (the Caribbean’s then most profitable colony), the authorities had failed to quell a massive slave revolt that had started in August 1791, and which was now spreading to the neighboring French islands. The British West Indies were also in a state of high alert, fearing the spread of slave revolution. To summarize: at the time this caricature was printed, Britain and especially the British establishment felt threatened by the twin specters of transatlantic revolution, by the French and Haitian Revolution. Newton’s print expresses these fears in a grotesque, caricatured way, which taps into the widespread demonization of the French and Haitian Revolutions in anti-revolutionary print and visual culture (Hörmann, 2017, p. 31).

54 Marcus Wood, Blind Memory: Visual Representations of Slavery in England and America (Oxford: Oxford University Press, 2000), 158.

- 91 -

BIBLIOGRAFIE

Adichie, C. N. (2009, 7 oktober). The danger of a single story. [Video fragment]. Geraadpleegd op 6 juni 2019 van https://www.youtube.com/watch?v=D9Ihs241zeg

Am I not a man and a brother? (z.j.). [Afbeelding]. Geraadpleegd op 15 juli 2019 van https://historiek.net/am-i-not-a-man-and-a-brother/23136/

Aristoteles (2018). Metafysica. Klement Uitgeverij: Utrecht.

Barthes, R. (1964). Rhétorique de l'image. Communications,4, 40-51.

Bello, B. (1992). African women in Haiti’s war for independence. [Video fragment]. Geraadpleegd op 15 oktober 2018 van https://www.youtube.com/watch?v=I-_k6uOJiTo

Bello, B. (2013). Haitian History with Professor Bayyinah Bello. [Video fragment]. Geraadpleegd op 15 september 2019 van https://www.youtube.com/watch?v=XRX6QbqWcgk

Biard, F-A. (1849). L’abolition de l’esclavage dans les colonies françaises. [Afbeelding]. Geraadpleegd op 15 oktober 2018 van https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Biard_Abolition_de_l%27esclavage_1849.jpg

Blackburn, R. (2006, oktober). Haiti, Slavery, and the Age of the Democratic Revolution. The William and Mary Quarterly, 63(4), 643-674.

Bogaert, K. (2015, 1 juli). De kolonisering van Europa. Of waarom de strijd van de Grieken ons allemaal aangaat. De Wereld Morgen. Geraadpleegd op 15 juli 2019 van https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2015/07/01/de-kolonisering-van-europa-of-waarom- de-strijd-van-de-grieken-ons-allemaal-aangaat/

Bogaert, K. (2017a). De driehoekshandelen de rol van slavernij in de ontwikkeling van de globalisering. [Powerpoint slides]. Geraadpleegd op 9 mei 2019 van file:///C:/Users/UGent/Documents/school/Wijsbegeerte/Master/confict/Les_4__De_dri ehoekshandel_en_de_rol_van_slavernij__2017_.pdf

Bogaert, K. (2017b). Geweld en verzet: De dekolonisering. [Powerpoint slides]. Geraadpleegd op 9 mei 2019 van file:///C:/Users/UGent/Documents/school/Wijsbegeerte/Master/confict/Les_7_- _Geweld_en_verzet_-_de_dekolonisering__2017_.pdf

Bogaert, K. (2017c). Slavernij en de opkomst van het moderne racisme. [Powerpoint slides]. Geraadpleegd op 14 mei 2019 van file:///C:/Users/UGent/Documents/school/Wijsbegeerte/Master/confict/Les_5_- _Slavernij_en_de_opkomst_van_het_moderne_racisme__2017_.pdf

Bogaert, K. (2019, 25 januari). Radicale Verlichting en haar Haïtiaanse erfenis: inspiratie voor het humanisme en sociaal verzet van de 21ste eeuw? De Wereld Morgen. Geraadpleegd op 15

- 92 -

april van https://www.dewereldmorgen.be/artikel/2019/01/25/radicale-verlichting-en-haar- haitiaanse-erfenis-inspiratie-voor-het-humanisme-en-sociaal-verzet-van-de-21ste-eeuw/

Boone, M. (2011). Historici en hun métier: een inleiding tot de historische kritiek. Gent: Academia press - Lannoo uitgeverij.

[cptshandy]. (2015, 31juli). Women Combatants in the Haitian Revolution. Geraadpleegd op 5 februari van https://wargamingraft.wordpress.com/2015/07/31/women-combatants-in-the-haitian- revolution/

Craeghs, E. (2014). De representatie van de Ander. De Ander bij Herodotos. [Paper].

Crenshaw, K. (1991, juli). Mapping the margins: intersectionality, identity politics, and violence against women of color. Stanford Law Review,43(6), 1241-1299

Crouse, N. M. (1966). The French struggle for the West Indies 1665-1713. New York (N.Y.): Octagon books.

Daut, M. (2015). Tropics of Haiti : race and the literary history of the Haitian Revolution in the Atlantic world, 1789-1865. Liverpool: Liverpool university press.

Davis, K. (2011). ‘Intersectionality as Buzzword: A Sociology of Science Perspective on What Makes a Feminist Theory Successful’. In: H. Lutz, M.T., Herrera, V., & Supik, L. (2011). Framing Intersectionality: Debates on a Multi-Faceted Concept in Gender Studies. Farnham: Ashgate, 43-54

Debien, G. (1950). Gens de couleur libres et colons de Saint-Domingue devant la constituante, 1789- mars 1790. Revue d'Histoire de l'Amérique Française, 4(2), 211-232.

Deneckere, G. (2001). Historische kritiek van woord en beeld in de massamedia. Gent: UGent.Vakgroep nieuwste geschiedenis.

Devon, H. (2019, 2 juli). Truth & time. The paintings of Ulrick Jean-Pierre. Geraadpleegd op 27 juni 2019 van https://theironlattice.com/index.php/2019/07/02/truth-and-time-the-paintings-of- ulrick-jean-pierre/

Dubois, L. (2009). Avengers of the new world. Harvard University Press.

Dubois, L. (2016, 7 november). Atlantic freedoms. Haiti, not the US or France, was where the assertion of human rights reached its defining climax in the Age of Revolution. Geraadpleegd op 6 april 2019 van https://aeon.co/essays/why-haiti-should-be-at-the-centre-of-the-age-of- revolution

Fanon, F. (1963). The wretched of the earth. New York: Grove Press.

Frere-Jones, S. (2009, 19 juli). Roundtable: Haitian Music, Part 2: “What Does Revolution Sound Like?”. The New Yorker. Geraadpleegd op 15 juni 2019 van https://www.newyorker.com/culture/sasha-frere-jones/roundtable-haitian-music-part-2-what- does-revolution-sound-like

- 93 -

Froeyman, A. (2013). “I Began with the Desire to Speak With the Dead”. De Ethiek als 'Eerste Filosofie' van de Geschiedschrijving. [Doctoraatsproefschrift].

Geggus, D. Patrick. (2002). Haitian revolutionary studies. Bloomington (Ind.): Indiana university press.

Gelderloos, P. (2007). How nonviolence protects the state. Cambridge: South End Press.

Glenn, E. N. (1999). The social construction and institutionalization of gender and race. Revisioning gender, 3-43.

Haiti Massacre (z.j.). [Afbeelding] Geraadpleegd op 15 juli 2019 van https://historystack.com/1804_Haiti_Massacre

Heatons. (2014). John Kay 1. Geraadpleegd op 20 mei 2019 van http://www.heatons-oftisbury.co.uk/JohnKay.htm.

Hergé (1947). Kuifje in Afrika. Brussel: Casterman

Hoffmann, K. (2019). Violent vs. non-violent resistance. [Powerpoint slides].

Hörmann, R. (2017). Black Jacobins: Towards a Genealogy of a Transatlantic Trope. In Transatlantic Revolutionary Cultures 1789–1861. The Atlantic World, 36, 19-49.

James, C.L.R. (1989). The black Jacobines. Toussaint L’Ouverture and the San Domingo revolution. New York: Vintage Books.

Kay, J. (1802). Toussaint Louverture. Geraadpleegd op 15 mei 2019 van https://blog.britishmuseum.org/visualising-toussaint-louverture/

Kent, S. (2004). Worlds of Feminism. In: BonnieSmith (ed.). Women ’s History in Global Perspective. Urbana & Chicago: University of Illinois Press.

Kuhn, T. S., & Hacking, I. (2012). The structure of scientific revolutions. Chicago: The University of Chicago Press.

Marker, M. (2003). Indigenous voice, community, and epistemic violence: The ethnographer's "interests" and what "interests" the ethnographer. International Journal of Qualitative Studies in Education,16(3), 361-375.

Martinet. (1833). Incendie de la Plaine du Cap. Massacre des Blancs par les Noirs. [Afbeelding]. Geraadpleegd op 25 juni 2019 van https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/5/5c/Incendie_de_la_Plaine_du_Cap._- _Massacre_des_Blancs_par_les_Noirs._FRANCE_MILITAIRE._-_Martinet_del._- _Masson_Sculp_-_33.jpg

McIntosh , P. (1989, juli/augustus). White Privilege: Unpacking the Invisible Knapsack. Peace and Freedom Magazine.

Mignolo, W. D. (2012). Local histories/global designs: Coloniality, subaltern knowledges, and border thinking. Princeton University Press.

- 94 -

Mikkola, M. (2017, winter). Feminist Perspectives on Sex and Gender. The Stanford Encyclopedia of Philosophy. Geraadpleegd op 5 maart 2019 van https://plato.stanford.edu/entries/feminism- gender/

Miller, C., & Swift, K. (2000). Words and women. iUniverse.com: New York.

Mintz, S. Wilfred. (1985). Sweetness and power : the place of sugar in modern history. New York (N.Y.): Viking.

Newton, R. (2017) A real San Culotte! In Hörmann, T. (2017). Black Jacobins: Towards a Genealogy of a Transatlantic Trope. In Transatlantic Revolutionary Cultures 1789–1861.The Atlantic World, 36, 19-49.

Nicholls, D. (1979). From Dessalines to Duvalier : race, colour and national independence in Haiti. New York: Cambridge University Press.

Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten. (2019). Secundair onderwijs. Geraadpleegd op 25 juli 2019 van https://www.ovsg.be/leerplannen/secundair-onderwijs

Pert-em-Hru, C.R. (2018). Heroines of the Haitian revolution. Tales of victory and valour. Londen: BIS Publications.

Prévost, N. (2012, 23 november). L’esclavage et son abolition dans les colonies françaises. Geraadpleegd op 23 juli 2019 van http://www.frontenac-ameriques.org/histoire-et- memoire/article/l-esclavage-dans-les-colonies

Robinson, C. J. (2000). Black Marxism: The making of the Black radical tradition. Univiversity of North Carolina Press: London.

RoSa. (z.j.). Black feminism, een strijd op drie fronten. Geraadpleegd op 3 juni 2019 van http://www.rosavzw.be/site/index.php/het-geheugen/thematische-geschiedenis-van-de- vrouwenbeweging/feminisme-en-vrouwenbeweging/406-black-feminism-een-strijd-op-drie- fronten

RoSa. (2017, Juni 7). Anti-feminisme: de voorgeschiedenis. Geraadpleegd op 16 mei 2019 van http://www.rosavzw.be/site/index.php/kwesties/anti-feminisme/hou-verhoudt-anti- feminisme-zich-tot-seksisme

Saul, J. (2015, 23 januari). Women in philosophy. The philosophers’ Magazine. Geraadpleegd op 5 maart 2019 van https://www.philosophersmag.com/opinion/9-women-in-philosophy

Scott J. C. (1985). Weapons of the weak: everyday forms of peasant resistance. Yale University Press: New Haven and London.

Scott, J. W. (1986). Gender: A Useful Category in Historical Analysis. American Historical Review, 91(5), 1053-1075.

Scott, J. W. (1988). Deconstructing equality-versus-difference. Or: the uses of poststructuralist theory for feminism. Feminist Studies, 14(1), 33-50.

- 95 -

Scott, J. W. (1997). Only paradoxes to offer. French feminists and the rights of man. Cambridge, MA: Harvard UP.

Scott, J. W. (2009). Sexularism. Florence: RSCAS, European University Institute.

Shiva, V., & Shiva, K. (2018). Il pianeta di tutti. Come il capitalismo ha colonizzato la terra. Feltrinelli: Milaan.

Shuttleworth, R. (2014). Elizabeth Heyrick. Geraadpleegd op 27 mei 2019 van https://www2.le.ac.uk/departments/english/research/womens-writing-in-the-midlands-1750- 1850/elizabeth-heyrick

Sperling, D. (2017, 6 december). In 1825, Haiti Paid France $21 Billion To Preserve Its Independence - Time For France To Pay It Back. Geraadpleegd op 6 juni 2019 van https://www.forbes.com/sites/realspin/2017/12/06/in-1825-haiti-gained-independence-from- france-for-21-billion-its-time-for-france-to-pay-it-back/#4ece969312b3

Tarrow, S., & Tilly, C. (2015). Contentious politics. Oxford: Oxford University Press. teleSUR. (2017, 1 januari). Haiti: The Price of Liberation. Geraadpleegd op 5 februari van https://www.telesurenglish.net/analysis/Haiti-The-Price-of-Liberation-20141231-0006.html

Truth, S. (1851). Ain’t I a woman? [Speech] Geraadpleegd op 25 maart 2019 van https://www.nps.gov/articles/sojourner-truth.htm

Ulrick, J-P. (z.j.). Défilée La Folle. [Afbeelding]. Geraadpleegd op 17 april 2019 van https://theironlattice.com/index.php/2019/07/02/truth-and-time-the-paintings-of-ulrick-jean- pierre/

Ulrick, J-P. (2014). Haiti. [Afbeelding]. Geraadpleegd op 17 april 2019 van http://kentakepage.com/the-art-of-ulrick-jean-pierre/

United Queens. (2014, 16 juli). Haïti de revolutie. Geraadpleegd op 17 september 2019 van https://unitedqueensmagazine.wordpress.com/geschiedenis/haiti-de-revolutie/

Vandersteen, W., & van Gucht, P. (2017). Mami Wata. Antwerpen: Standaard Uitgeverij.

Van Hove, H. (2005). De deelname van vrouwen aan de Parijse Commune. Retrieved from http://www.rosavzw.be/site/index.php/het-geheugen/thematische-geschiedenis-van-de- vrouwenbeweging/historisch/396-de-deelname-van-vrouwen-aan-de-parijse- commune#bronnen

Vlaamse Gemeenschap (z.j.a). Leerplan secundair onderwijs, AV Geschiedenis. Tweede graad ASO. Geraadpleegd op 25 juli 2019 van https://pro.g-o.be/blog/documents/2012-010.pdf

Vlaamse Gemeenschap (z.j.b). Leerplan secundair onderwijs, AV Geschiedenis. Tweede graad KSO, TSO. Geraadpleegd op 25 juli 2019 van https://pro.g-o.be/blog/documents/2012-023.pdf

Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs. (1999a). Leerplan secundair onderwijs, AV Geschiedenis. Tweede graad ASO/KSO. Licap: Brussel.

- 96 -

Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs. (1999b). Leerplan secundair onderwijs, AV Geschiedenis. Tweede graad KSO/TSO. Licap: Brussel.

Whitaker, J. E. (2006). Aesthetic representations of history: the question of the national allegory. [Thesis].

Withaeckx, S. (2017). Overzicht feministisch denken. Een paradoxale verhouding. [Powerpoint slides]. Geraadpleegd op 25 januari van file:///C:/Users/UGent/Documents/school/Gender%20en%20diversiteit/Feministisch%20denk en/pwp/les_1_een_paradoxale_verhouding_26092017.pdf

Wollstonecraft, M. (1796). A vindication of the rights of woman: with stritures on political and moral subjects. Geraadpleegd op 2 oktober 2017 via https://books.google.be/books?id=qhcFAAAAQAAJ&pg=PA320&dq=of+the+pernicious+effe cts+which+arise+from+the+unnatural+distinctions+established+in+society&hl=nl&sa=X&ved =0ahUKEwjtxIzcgtjWAhUlKcAKHfSRD2EQ6AEIJzAA#v=onepage&q=of%20the%20pernicio us%20effects%20which%20arise%20from%20the%20unnatural%20distinctions%20establis hed%20in%20society&f=false

Zagorin, P. (1976). Prolegomena to the Comparative History of Revolution in Early Modern Europe. Comparative Studies in Society and History, 18(2), 151-174.

Žižek, S. (2011). Eerst als tragedie, dan als klucht. Amsterdam: Boom.

- 97 -