EN GEERTJE DIRCX,

DOOR

C. J. GO N NET.

ELIJK men weet, worden in verschillende jaargangen van ,...,~~ "Oud-Holland" akten omtrent REMBRANDT aangetroffen en het is ook bekenêl, dat die door Dr. C. HOFSTEDE DE GROOT in zijn boek "Die Urkunde über REMBRANDT (1585-1721) 8°. 1906", bijeen gebracht werden. Nu en dan komt nog meer omtrent het leven en bedrijf van den groot en meester aan het licht en ook ik kan thans iets bijdragen tot vermeerdering van den schat bijzon• derheden in "Die Urkunde" samengegaard. Bij de vele moeilijkheden waarmede REMBRANDT te strijden had, was er eene van nog al eigenaardigen aard en wel met GEERTJE DIRCX, Weduwe van den trompetter ABRAHAM CLAESZ., voormalige minne van TITIUS VAN RIJN. De ver• houding van REMBRANDT tot deze vrouw, was aanvankelijk, naar het schijnt, nog al nauw. Dit zou men afleiden uit de vermelding, dat in 1647 een portret van haar bestond, door R. geschilderd. Van hare zijde gaf zij een groot blijk van aanhankelijkheid, door bij haar testament van 1648 TITIUS aan te wijzen als universeel erfgenaam van hare nalatenschap, die naar haar eigen getuigenis niet REMBRANDT EN GEERTJE DlRCX. 81 groot zou zijn, maar dat zij alles, ten minste het meerendeel, ten huize van R. had verdiend. Men weet uit de bekende akten, dat hier meer dan eene genegen• heid voor het kind onQer schuilde, en dat het de minnemoer om den vader te do~n was, die door haar voor Commissari,sen van huwelijkszaken werd gedaagd wegens verbreken van trouwbeloften. De krakeelen, juist niet van stichtelijken aard, werden door Commissarissen beslecht met eene uitspraak, dat R. aan de eischeresse levenslang zou uitkeeren eene toelage van /200.- 'sjaars. Hiermede waren deze krieuwerijen aanvankelijk wel ten einde, maar nieuwe bezwaren vloeiden voor R. er uit voort. GEERTJE was, naar het schijnt, nog al opgewonden aangelegd, en haar geestestoestand maakte het noodzakelijk, ten minste gewenscht, haar in een gesticht te plaatsen. Daarvoor was uitgekozen het Spinhuis te Gouda. Zij had er intrek gekregen in 1650 en de kosten der plaatsing aldaar ad f 140.- werden door R. betaald, eigenlijk voorgeschoten. Want als de Schilder zich in 1656 in geldverlegenheid bevond, eischte hij de som terug van GEERTJE'S broeder, PIETER DIRcx, timmerman op het schip "De Bever," dat zeilree lag. Toen deze daartoe geene neiging toonde, werd hij in de schuldgeva.ngenis gebracht en R: verklaarde den 3en Mei 1656 zich ongezind hem daaruit te laten vertrekken. 1) Maar daarmede was de zaak niet ten einde, want drie dagen later, den 6en Mei 1656, vervoegden zich bij den Notaris CLAES PIETERSZ. KEETMAN te Edam, twee vrouwen, daar ter stede woonachtig, waarvan de eene verklaarde, dat zij omstreeks vijf jaren geleden, een bezoek had gehad van zekere Cornelia, die haar en de peet en de nicht van GEERTJE DIRCX namens R. kwamen ver• zoeken, dat deze nog elf jaren in het Spinhuis zou blijven, hetgeen door alle drie werd afgeslagen. De andere vrouw openbaarde, dat zij voor ongeveer elf maanden (dus in Juni 1655) zich naar Gouda had begeven, om te trachten GEERTJE los te krijgen maar vooraf R. mededee1ing was gaan doen van haar voornemen. Deze had haar toen toegevoegd, dat zij zich wel niet zou verstouten dit te doen en, dreigende met den vinger, er op had laten volgen, dat, zoo zij het toch deed, het haar zou rouwen. Maar zij zette haar plan door, en vernam in Gouda, dat daar bij de Magistraat verscheiden brieven van R. waren gekomen. Met groote moeite gelukte het haar, toestemming te verwerven om GEERTJE uit het Spinhuis mede te nemen, hetgeen geschiedde. Toen is de ontslagene naar Edam gegaan, waar zij ten tijde dezer verklaringen woonachtig was. De akte, welke al deze bijzonderheden bevat, komt voor in het protocol, van bovengeno~mden notaris en is het laatste stuk, dat thans over de voor R. zoo pijnlijke zaak bekend is. Zij luidt in haar geheel aldus:

1) Dit is g.Jijk al het voorgaande, bekend uit de bovenaan.:ehaalde bronnen. Oud-Holland 1920. 11