Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59

bron Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59. Bas Lubberhuizen, 2007

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ove006200701_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m. 2

[Nummer 58]

[Inleiding]

‘2 × 2 = 4’ (Multatuli, Wys my de plaats waar ik gezaaid heb, VW I:447) ‘Ik, byv. vind het geloof aan 'n God, even bespottelyk als 2 × 2 = 5’ (Multatuli, Aantekening bij Idee 855)

‘Ik ben het ermee eens, dat twee-maal-twee-is-vier een voortreffelijk ding is; maar als we toch aan het aanprijzen zijn, laat dan gezegd wezen dat twee-maal-twee-is-vijf soms ook een alleraardigst artikeltje is.’ (F.M. Dostojewski, Aantekeningen uit het ondergrondse, VW IV:163)

Zes jaar na het verschijnen van een themanummer van Over Multatuli over Woutertje Pieterse (nr. 47) is er voldoende aanleiding om opnieuw aandacht te schenken aan dit werk dat het, zoals bekend, tijdens Multatuli's leven nooit tot een zelfstandige uitgave heeft gebracht. Die aanleiding ligt voor de hand: twee nieuwe bewerkingen van Woutertje Pieterse. Eind vorig jaar verscheen een bewerking van Ivo de Wijs. Hij heeft in zijn Wouter passages weggelaten, de taal gemoderniseerd en het boek van een slot voorzien. Daarover verscheen op 16 december 2006 in NRC Handelsblad een vermakelijk vraaggesprek van Elsbeth Etty met de bewerker die zelf overigens de voorkeur geeft aan de omschrijving ‘bewerkt en bekort door Ivo de Wijs’. Vermakelijk omdat aan Etty's interview een misverstand ten grondslag ligt. Dat zij tegen een bewerking en hertaling is, is haar goed recht. Dat zij op verontwaardigde toon de indruk wekt dat De Wijs iets geheel nieuws heeft gedaan, wekt bevreemding. Juist bij Woutertje Pieterse is er altijd sprake van een bewerking omdat niemand het in zijn hoofd zal halen het verhaal over Woutertje in het geheel, inclusief de Ideën, uit te geven. Etty's bezwaren richten zich onder meer op de modernisering van het taalgebruik en het feit dat De Wijs er een slothoofdstuk aan heeft ‘gebreid’. Dat is op verzoek van zijn uitgever gebeurd, haast De Wijs zich te zeggen, maar evengoed had hij naar de bewerking van Karl Mischke kunnen verwijzen die aan het begin van de vorige eeuw voor zijn Duitse vertaling ook al een eigen slot had bedacht. Dat een verhaal in een hertaling wordt uitgegeven, is vaak aanleiding voor cultuurpessimisten om gemakkelijk hun gelijk te halen. Daarentegen windt niemand zich op als er om de pakweg twintig jaar een nieuwe vertaling van een klassiek geworden buitenlands boek verschijnt. De Wijs' bewerking maakt verder geen deel uit van de Delta-reeks of serie ‘Nederlandse Klassieken’, waarin klassieke literaire werken verschijnen, maar is veeleer een uitgave die nieuwe lezers kan trekken. Jonge lezers bijvoorbeeld, voor wie het taalgebruik van Multatuli te

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 3 moeilijk is en die de vele verwijzingen niet begrijpen. Dat laatste geldt waarschijnlijk ook voor vrijwel alle hedendaagse geletterde lezers zodat we moeten wachten op de verantwoorde (want dat ontbreekt wel bij De Wijs) versie met annotaties die in 2009 of 2010 in de Delta-reeks zal verschijnen. De Wijs' hertaling is volgens ons zeker geschikt voor jonge lezers die nog nooit iets van Multatuli hebben gelezen. We hebben de gymnasiaste Josefien van Dusseldorp, die met haar twaalf jaar de jongste publicist in de geschiedenis van Over Multatuli is, gevraagd om De Wijs' Woutertje Pieterse te lezen en verslag van haar bevindingen te doen. Daaruit blijkt dat zijn hertaling bij haar aanslaat en ook De Wijs' slot van het boek beoordeelt zij positief. In hoeverre haar leeservaring door andere jonge lezers zal worden gedeeld, zal de toekomst leren, maar duidelijk is wel dat zijn versie geschikt is voor jonge lezers als eerste kennismaking met Multatuli's werk. Dat is belangrijk want zij zullen in de toekomst mogelijk lezers van zijn complete werk zijn, met docenten van middelbare scholen het Multatuli Museum gaan bezoeken en eventueel lid worden van het Genootschap. Cultuurpessimisten hebben altijd gelijk en zijn nooit origineel. Daarom zijn ze ook zo vervelend en saai. Ver verheven boven de wereld laven ze zich aan ondergangvisioenen. Je krijgt de indruk dat ze helemaal niet willen dat oude teksten worden afgeklopt, opgelapt en gepolijst. Want dan bestaat de kans dat ze worden gelezen. Wat ons betreft wordt er veel te weinig met klassieke teksten gedaan en mag er naast de bewerking en hertaling van De Wijs ook een toneelversie, een opera, een versie op rijm, een rapversie, een haiku, een Woutertje Pieterse-spel, een ‘Idols’-versie met het ‘Roverslied’ en een Woutertje-kledinglijn uitkomen. Dat zou duidelijk maken dat Multatuli springlevend is. Er is nog een ander aspect dat bij de opwinding rond De Wijs' uitgave bijna vergeten wordt: alles wat er rónd Multatuli's werk verschijnt, krijgt - gelukkig - veel aandacht: Dik van der Meulens biografie of de dreigende sluiting van het Museum. Over de inhoud van zijn werk zelf verschijnen daarentegen weinig nieuwe publicaties. En dat ondanks het feit dat Multatuli enkele jaren geleden door de leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde tot de belangrijkste Nederlandse schrijver werd gekozen en dat onlangs één van de vijftig vensters in de canon van Nederlandse geschiedenis en cultuur is geworden. Veel invloed op het lezen van het werk heeft dat niet: lijstjes en canons zijn richtlijnen en nemen in het triplet ‘ich’, ‘es’ en ‘über-ich’ van Freud de plaats van het ‘über-ich’ in. In Nederland heeft zich na Sötemann en Oversteegen geen hoogleraar meer substantieel met Multatuli's werk beziggehouden. Docenten aan universiteiten doen dat wel, al is het vaak zijdelings zoals blijkt uit de bijdrage van Olf Praamstra in dit nummer over de relatie tussen Busken Huet en Multatuli. Daarmee loopt hij vooruit op zijn biografie over Busken Huet die eind dit jaar zal verschijnen. In het onderzoek van de extramurale neerlandistiek speelt Multatuli's werk daarentegen wel een grote rol. Kees Snoek, die onlangs in Parijs tot hoogleraar Nederlandse letterkunde werd benoemd, wijdde zijn oratie aan Multatuli. We hebben die in het geheel opgenomen, ook om de lezer nog

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 4 eens kennis te laten maken met een bijna vergeten academische traditie waarbij vorm en inhoud elkaar in belangrijke mate bepalen. Tevens gaan we door met het uitgeven van brieven die in het Volledig Werk ontbreken. In dit nummer gaat het om de correspondentie tussen Multatuli (en Mimi) en zijn uitgever Funke uit de jaren 1873-1879, gelocaliseerd tijdens conserveringswerkzaamheden van papieren erfgoed in het kader van het Metamorfozeproject. Op de omslag ziet u ten slotte een lachende Multatuli van Jan Kruis. Het blijft niet bij deze ene tekening: binnenkort zal er opnieuw een versie van Woutertje Pieterse verschijnen met talrijke illustraties van Jan Kruis. Een interview met hem vindt u al in dit nummer. De tekst bij die uitgave is weliswaar niet hertaald maar is opnieuw wel een keuze uit Woutertje Pieterse. Op de reacties in de pers verheugen we ons nu al.

De redactie

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 5

Meerten Welleman De Wouter van Jan Kruis

Hoe ben je op het idee gekomen om een bewerking te gaan maken van Woutertje Pieterse?

Ik had natuurlijk al wel eens van Woutertje Pieterse van Multatuli gehoord, maar ik kende het niet. In 1980 ging ik naar New York op vakantie en toen kocht ik op het vliegveld een pocketeditie. Ik zag mijn kans schoon om eens te kijken wat dat verhaal nu eigenlijk inhield. Ik heb toen tien dagen door New York rondgewandeld met in mijn achterzak Woutertje. Ik vond het een leuk boek. Dat was dus mijn eerste kennismaking. Niet lang daarna kwam ik op het idee om er eens iets mee te gaan doen als ik opgehouden zou zijn met mijn strip Jan, Jans en de kinderen. Ik ben toen wel al vrij gauw begonnen met de allereerste schetsjes. Die heb ik hier nog wel ergens staan in een boekje. Maar ik kon toen nog niet weten dat het nog vijftien jaar zou duren, of langer, eigenlijk bijna twintig jaar. Ik heb Wouter daarna nog een paar keer gelezen, want het is enerzijds een boek waar je niet gemakkelijk in komt en anderzijds een boek waarin je kunt blijven lezen. Dat bracht me op het idee dat als ik er iets mee zou gaan doen ik het dan zo moest maken dat het boek er makkelijker leesbaar van zou worden. Het mocht naar mijn smaak wel wat toegankelijker worden, de gein eraan moest wat meer worden geaccentueerd. Die vorm te geven zag ik als mijn belangrijkste taak. Dat is dus het begin van dit project geweest.

Heb je er ooit over gedacht om het boek naar deze tijd toe te tekenen of te schrijven?

Nee, nooit, ik peins er niet over. Ik heb zelfs met opzet de oude spelling gehandhaafd, want Multatuli was een geweldig stilist en zonder die stijl van schrijven, het verhaal op zich, had dat nooit de waarde gehad die het nu heeft. Ook wel een beetje uit noodzaak, omdat ik ook niet zo goed zou weten welke spelling ik anders had moeten gebruiken. Maar die taal van Multatuli is nog heel goed leesbaar en naar mijn smaak zou het er minder leuk van worden als je daaraan zou tornen.

Je hebt met veel verschillende technieken gewerkt in dit boek. Dat moet voor het eerst in jaren zijn dat je dat weer doet?

Weet je, ik heb voor dit boek aan niemand verantwoording af te leggen. Het is mijn project, mijn boek, ik heb het concept helemaal zelf ontwikkeld, mijn eigen plan getrokken. En daarmee ben ik naar De Bezige Bij gegaan. En die zeiden: we vinden het leuk, we gaan het doen. Het kan dus nu per pagina, per spread [twee A3-pagina's naast elkaar, red.] anders zijn. En natuurlijk ga je op een gegeven moment herhalen, want onuitputtelijk zijn die verschillende toepasbare tech-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 6 nieken niet. Maar dat is nu juist het leuke, de variatie, de afwisseling. Met Jan, Jans en de kinderen deed ik elke week hetzelfde kunstje. Bij het maken van Wouter paste ik het beeld steeds aan bij de stemming die de tekst opriep. Daarom staan er fragmenten strips in, met tekstballonnen en al, want persoonlijk heb ik moeite met het tekenen van mensen die niets zeggen.

Maar met het opfrissen van al die technieken die je ooit had geleerd had je geen moeite?

Dat was af en toe even zoeken en zwoegen. Maar het zat er allemaal nog.

Ik neem aan dat je je de meeste gebruikte technieken hebt eigen gemaakt in de tijd dat je veel reclamewerk maakte?

Ja, en in de periode daarna toen ik illustraties maakte voor de bladen, zoals Margriet en zo. In de jaren vijftig en zestig deed ik dat vooral. In 1970 ben ik begonnen met Jan, Jans en de kinderen in Libelle waardoor de rest van mijn werk wat naar de achtergrond verschoof.

En staan er nu ook tekeningen in het boek waarvan je de eerste keer het gevoel had dat ze niet helemaal uit de verf kwamen?

Natuurlijk, maar omdat ik geen deadline had, heb ik er veel langer over kunnen doen. Ik ben steeds terug gaan kijken en als ik niet tevreden was, heb ik tekeningen overgemaakt. Bovendien heb ik bij dit project het voordeel dat het om veel prenten gaat. Dan maakt het wat minder uit dat er paar tekeningen bij zitten die niet helemaal geworden zijn wat je ervan hoopte. Dat is onvermijdelijk.

Het boek is een mengeling van illustraties en strips geworden.

Ja, ik probeer alle vormen uit die het verhaal duidelijk kunnen maken. Maar omdat ik vind dat in illustraties een tekstje hoort, zul je dus ook in de plaatjes veel tekst aantreffen. Zo is het een grafische multimediashow geworden.

Maar er zitten toch ook pure stripelementen in?

Je hebt gelijk, er zitten duidelijke stripinvloeden in, maar het kan mij eigenlijk niet zoveel schelen hoe je het noemt.

Soms zie je scènes à la Jan, Jans en de kinderen.

Ja, maar dan van een paar honderd jaar geleden.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 7

Is dat per ongeluk gebeurd?

Nee, ik kan niet anders. [Lacht]

Er is dus geen sprake van een bewuste, vooraf gemaakte keuze?

Nee. Ik ben namelijk eerst gaan selecteren in de tekst. Daar ben ik trouwens wat drastischer in geweest dan Multatuli's weduwe Mimi. Tijdens dat selecteren en lezen heb ik wat in me opkwam bij bepaalde scènes in schets op papier gezet. Uiteraard heb ik wel geprobeerd een balans in de verschillende technieken aan te brengen. Ik ben het verhaal dus wel gaan indelen. Maar daar waar ik echt een stripverhaal nodig had, heb ik dat ook gebruikt.

Je hebt het boek dus niet helemaal, integraal overgenomen?

Nee, ik heb het boek, zoals ik al zei, naar mijn smaak toegankelijker gemaakt. In Idee 1065 zegt Multatuli: ‘Ik gis en vrees dat velen de Wouter-geschiedenis lezen om... nu ja, om iets wat my bijzaak is. Doch zonder die velen zou m'n uitgever weldra genoodzaakt zijn, m'n kopie te weigeren.’ Die bijzaak werd voor mij hoofdzaak. Mijn eerste doel is de verhaallijn van het leven van Wouter zo helder mogelijk te maken. Daarom heb ik, nog meer dan Multatuli's weduwe al had gedaan in de Elsevier-uitgave van 1890, het verhaal ontdaan van uitweidingen en breedsprakigheid. Wie ook maar een greintje bescheidenheid bezit, doet zoiets niet zonder er een groot schuldgevoel aan over te houden. Want wie ben ik om in de tekst van Multatuli in te grijpen. Maar anderzijds moest ik ook ruimte veroveren voor mijn illustraties. Heel veel waarde hecht ik aan de herkenbaarheid van het levensverhaal. Of het nu om de lezer uit Multatuli's tijd of om de lezer van nu gaat, de meeste mensen zullen de dromen en fantasieën, de belevenissen, de vreugde en het verdriet van Wouter herkend hebben en herkennen. Het is niet voor niets één van Multatuli's meest gelezen en meest populaire boeken. Ook hadden Multatuli en vele van zijn tijdgenoten de gewoonte elk hoofdstuk te beginnen met een voorbeschouwing van wat er stond te gebeuren. Die hoofdstukkenindeling heb ik laten vervallen en de geschiedenis ingedeeld met verwijzing naar de nummers van de Ideën. Door mijn ingrijpen in de tekst zouden immers de tekstjes van de voorbeschouwingen mogelijk niet meer kunnen kloppen.

Je hebt de eerste druk gebruikt van Woutertje Pieterse?

Jazeker, die had ik al enige tijd in huis. Van het Multatuli Museum heb ik een tweede set te leen gekregen om mee te kunnen werken.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 8

‘De lachende Multatuli’, door Jan Kruis geschetst op verzoek van Jos van Waterschoot, die ervan overtuigd is dat Multatuli ondanks alles toch veel gelachen moet hebben.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 9

Is er nog een bruggetje te leggen naar Jan, Jans en de kinderen?

Ja hoor. Dat heeft natuurlijk veel met de beperkte mogelijkheden van de tekenaar te maken. Je oeuvre is hoe je het wendt of keert een beperkt reservoir waaruit je kunt putten. Ik vind die Pennewip bijvoorbeeld een heel leuke figuur om te laten acteren. En onbewust gaat die dan toch een beetje lijken op opa uit Jan, Jans en de kinderen.

Maar je hebt doelbewust de figuren uit je strip niet als figuranten opgevoerd.

Kijk eens op de eerste pagina, daar zie je de rode je-weet-wel kater uit Jan, Jans en de kinderen zitten. En ook verderop in het verhaal komt hij nog eens terug.

Heb je je veel moeten documenteren?

Ja, maar dat is wel leuk. Om je te verdiepen in de Romantiek, Biedermeier, de tijd van Lodewijk Napoleon. Het ene moment heeft hij het over de keizer, drie bladzijden later over de koning. Er zit geen continuïteit in. Bij het gezin van Woutertje Pieterse is het van hetzelfde laken een pak: in het begin heeft hij drie jongere broertjes en zusjes. Een paar hoofdstukken verder is Wouter weer de jongste. Multatuli is wat dat betreft wat chaotisch.

Zijn er nog bepaalde historische illustraties waardoor je je hebt laten leiden?

Nee, ik heb me wel ingelezen en illustraties gezien die bij Woutertje Pieterse gemaakt zijn, maar die vond ik allemaal niks. Juffrouw Laps werd bijvoorbeeld altijd nogal negatief afgebeeld, als een oude, lelijke kwezel. Maar ik had vanaf heb begin het gevoel dat het een jonge en best aardige vrouw is. Ik voelde wel wat voor haar. In de loop van de geschiedenis Geschiedenis begon ik haar steeds sympathieker te vinden. Daarom heb ik haar niet als monster afgebeeld. Maar historische illustraties als inspiratiebron, nee, ik vond ze niet goed voor zover ze er al zijn. En dat beeldje dat op de Noordermarkt staat vind ik als leidraad ook niks. Multatuli wilde in zijn Wouter hoog en laag vatten in één greep. Het motto van het boek is niet voor niets: een parelduiker vreest den modder niet.

Het boek geeft een goed beeld van die periode?

Nou dat betwijfel ik. Want de periode waarin het boek zich afspeelt, de eeuwwisseling, ik vind niet dat hij daar een echt beeld van geeft. De historische context is overigens in Woutertje Pieterse een verhaal apart. Als je een historische geschiedenis gaat illustreren, is het van groot belang te weten wanneer het verhaal zich afspeelt en dat is in de Wouter niet eenvoudig. Het verhaal begint al gelijk met de zinsnede: ‘Het jaar weet ik niet.’ Voorts heeft Multatuli er schik in

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 10 de lezer in verwarring te brengen. In Idee 1090 is hij daar expliciet over. Hij zegt daar dat hij op het Wouter-verhaal geen jaartal wil plakken ‘1. gemakshalve en 2. om waar te kunnen blijven in hoofdzaken’. In Idee 1156 begint hij er nog eens over: ‘Vooreerst heeft m'n verhaal geen dagtekening - de welberekende fout die my de vryheid verschaft naar hartelust rondtegrabbelen in de aard der dingen...’ Het ging Multatuli dus niet in de eerste plaats om het chronologisch geschetste leven van het jongetje Wouter, maar om de omgeving, het milieu en de sfeer waarin hij opgroeit en de ideeën die Multatuli daarover had. Voor mij steekt het wat de verschijningsvormen betreft dus ook niet op een jaartje. Ik heb het gesitueerd in de eerste tien, twintig jaar van de negentiende eeuw.

Jij bent al jaren geleden met dat boek begonnen...

Ja, ik had het Multatuli Museum ook al eens bezocht, toen Jos nog geen idee had dat het bestond, heel lang geleden. Dat was toen naar aanleiding van mijn kennismaking met Woutertje Pieterse. Jos bezocht op zijn beurt een paar jaar geleden als stripliefhebber het net geopende Stripmuseum in Groningen en daar zag hij toen schetsjes hangen die ik van het Wouterverhaal gemaakt had. Jos barstte toen tot verbazing van zijn rondleider, Klaas Kuperus, in citaten uit. En die zei toen: jij moet eens contact opnemen met Jan Kruis, want die vindt dat wel leuk. En toen zat Jos hier drie dagen later. Jos heeft me toen uitgenodigd een nachtje te komen doorbrengen in het geboortehuis van Multatuli. Daar hebben we toen ook de allereerste afspraak met De Bezige Bij gemaakt. En daar is het project dus echt opgestart.

Maar wat voor rol speelde Jos nu precies? Hoe zou jij dat willen noemen? Redacteur?

Nee, dat gaat te ver. De redacteur zit bij De Bezige Bij. Jos is mijn vraagbaak en dat is niet onbelangrijk. Ik krijg er een prettig gevoel van. Hij kent Woutertje Pieterse en Multatuli, en moedigde mij steeds aan dit boek af te maken.

Wat maakt Woutertje Pieterse nu zo'n uniek boek? Er zijn toch veel van dat soort verhalen geschreven?

Het is natuurlijk niet toevallig dat dit verhaal zoveel mensen aansprak en nog steeds aanspreekt. Vóór Woutertje Pieterse werden kindertjes beschreven volgens de vaste patronen van eerzaamheid en deugdzaamheid. Jantje zag eens pruimen en laat ze dan hangen omdat zijn vader hem het verbood ze te plukken. Dat was het type kind dat werd beschreven. En hier gaat het om het jongetje dat alle eigenschappen heeft van een echt mens, met al zijn twijfels en zorgen, zijn angst voor de meester, voor zijn eigen falen vooral, bang omdat hij het allemaal niet kan. Dat soort getob van zo'n jongetje van een jaar of twaalf, dat was nog nooit vanuit die optiek beschreven.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 11

Geschilderd portret van Multatuli door Jan Kruis

(Jos van Waterschoot) Het meest gelezen kinderboek tot die tijd was De brave Hendrik dat vele tientallen drukken beleefde. De braafheid droop af van Hendrik. Kinderen herkenden zich er niet in, er werd hun geen spiegel voorgehouden, maar een voorbeeld. En toen kwam Wouter die zijn bijbeltje verkwanselde om een roverromannetje te kunnen lezen, die erover droomt een rover te worden en dat beschrijft in ‘Het Rooverslied’. Multatuli psychologiseerde. Hij beschrijft wat een kind echt voelt en denkt, waarom een kind handelt zoals het handelt. (Jan Kruis) Hij ging daarbij uit van zijn ervaringen, dus wat hij zelf had meegemaakt, want hij had toen zelf nog geen kinderen grootgebracht. Hij had ze wel, kinderen, maar het is ons allemaal bekend hoe het daarmee is gegaan. Hij had er wel allerlei ideeën over hoe je kinderen moest opvoeden, dat zie je aan dokter Holsma in het boek. En dat je ze niet naar school moest sturen, maar ze zelf van alles moest leren. Hij was er zelf echter nooit, hij heeft zijn eigen kinderen dus niet opgevoed. Maar hij heeft zijn eigen kindzijn wel heel diep ervaren, anders kun je er zo niet over schrijven.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 12

Je kunt dus zeggen dat Multatuli zijn tijd ver vooruit was.

Ja, kijk maar eens naar de belangrijke rol van het atheïsme in het boek. Dat was zeker niet alledaags. Ik heb dan ook de god van Michelangelo genomen als uitgangspunt en daar een brilletje op de neus getekend.

Is Multatuli voor jou als mens door dit project tot leven gekomen?

Jazeker, meer en meer. Al werkend ga je dingen afvragen, ga je biografieën lezen. De laatste biografie bijvoorbeeld van Dik van der Meulen heb ik altijd onder handbereik. Het leuke aan dat boek is dat Van der Meulen Multatuli's leven vergelijkt met het Wouterverhaal. Bijvoorbeeld dat stuk over die pepermuntjes in Woutertje Pieterse, dat schijnt echt gebeurd te zijn. Multatuli was eigenlijk geen echte romanschrijver. Hij bedacht heel weinig zelf. Wel zijn de karakters heel sterk getekend. Die jongetjes Halleman, Wouter, Pennewip, Stoffel, dat roept allemaal om tekeningen. Het zijn door Multatuli neergezette karakters die nog niet in beeld waren gebracht. Daar lag voor mij de uitdaging. De Bezige Bij en de mensen van het Van Goghmuseum, waar een tentoonstelling over het boek komt, vonden dat daar een portret van Multatuli niet mocht ontbreken. Dat kunnen de bezoekers aan de tentoonstelling zien.

Ben je dan niet bang voor de kritiek?

Nou, er zijn volgens mij niet zoveel mensen die Woutertje Pieterse helemaal tot het einde hebben gelezen. Maar bang, nee. Je zou van de Woutertje Pieterse ook makkelijk een film of een musical kunnen maken, er is al een opera van Woutertje Pieterse gemaakt. Weet je, als de editie die ik maak je niet bevalt, kun je kiezen uit nog zoveel andere edities.

Het lijkt me voor lezers die het verhaal helemaal niet kennen een bijzonder boek te worden.

Het is heel leuk en staat wat de humor betreft in een traditie. Er loopt een lijntje van Elsschot en Carmiggelt zo terug naar Multatuli. Carmiggelt las Multatuli ook graag. Het verhaal en het taalgebruik zijn heel erg geestig. Als er al iets op Multatuli aan te merken is, dan is het dat hij hier en daar nogal breedsprakig is. Maar ja, de meeste van zijn tijdgenoten waren nog breedsprakiger. Daar steekt hij nog heel gunstig bij af.

Ter afronding: de belangrijkste drijfveer tijdens dit project was dus om het boek toegankelijker te maken?

Ja, en daar heb ik van genoten. Ik vond het maken van dit boek verschrikkelijk leuk om te doen. Lees die scènes aan het begin, de scènes met Pennewip, die zijn

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 13 kostelijk. En door mijn tekeningen en de typografie is het leuke eraan wellicht nog duidelijker naar voren gehaald. Je hoeft de Woutertje Pieterse nu niet meer als een klein stoffig boekje te lezen, vanaf mei 2007 is er een mooi royaal tafelformaat beschikbaar met heel veel plaatjes.

Stoffel en juffrouw Laps, door Jan Kruis

Eind mei wordt de bewerking van Woutertje Pieterse gepresenteerd in het Van Goghmuseum te Amsterdam. Daar zullen dan gedurende enkele maanden de tekeningen van het verhaal te bezichtigen zijn. Ter gelegenheid van de opening zal de mini-opera ‘Het Rooverslied’ worden opgevoerd.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 14

Jaap Grave Wouter en het maatwerk van Procrustus

I Inleiding

Over de status van Woutertje Pieterse bestaat geen overeenstemming - onderdeel van de Ideën, illustratie van de Ideën, een roman in fragmenten of na de uitgave van Mimi Douwes Dekker in 1890 een onvoltooid gebleven roman? Als Multatuli getuige was geweest van deze Pennewipse ordeningswoede zou hij zich vermoedelijk in zijn graf omdraaien. Woutertje Pieterse behoort als roman onmiskenbaar tot de ontwikkelings-, beter nog: Bildungsromans. Daarin gaat het om de confrontatie tussen jonge personages en de ideologie van de maatschappij. Ontevreden met het perspectief dat de omringende wereld biedt, willen zij eigen ervaringen opdoen en nieuwe wegen verkennen. Het is een populair genre en Woutertje heeft dan ook veel tijdgenoten: denk aan Sara Burgerhart uit Betje Wolff en Aagje Dekens gelijknamige roman (1782), Wilhelm Meister uit Goethes Wilhelm Meisters Lehrjahre (1795-1796), Julien Sorel uit Stendhals Le rouge et le noir (1830) of Pip uit Charles Dickens' Great Expectations (1861). Voor de twintigste eeuw behoren onder anderen Arthur Ducroo uit Du Perrons Land van herkomst (1935) en, recenter, Theo Altink uit Thomas Rosenbooms Vriend van verdienste (1985) en Ewout Meyster uit Wessel te Gussinklo's De opdracht (1995) tot personages uit het genre. Slechts een paar van hen - Sara Burgerhart, Pip en Ducroo - slagen er na aanvankelijke moeilijkheden in om een plaats in de wereld van de volwassenen te vinden, al blijven zij ten dele buitenstaanders. Verder zijn het overwegend mannelijke personages en, niet onbelangrijk, behalve bij Ducroo zijn één of beide ouders van de personages al vroeg overleden. Dat kan onder meer verwijzen naar een ‘beschadigd’ leven of een verklaring zijn voor het grote ego van de personages die niet met een vaderfiguur hebben moeten concurreren. In Nederland is weinig tot niets aan de theorievorming over Bildungsromans gedaan zodat het zinvol is naar het land te kijken waar het genre zijn naam vandaan heeft. Een genre dat zo versmolten is met dat betreffende land dat van mening was dat de Bildungs- en ontwikkelingsroman een cadeau van Duitsland voor de wereld was. (Voßkamp 2005:7f) In deze bijdrage zal ik twee lijnen voorstellen die in theorieën over de Bildungsroman van belang zijn: allereerst enkele opvattingen van de filosoof Hegel en vervolgens die van de literatuurwetenschapper Wilhelm Voßkamp. De overkoepelende vraag daarbij luidt tenslotte of met behulp van de topoi van de Bildungsroman Woutertje Pieterse van een slot kan worden voorzien.

II Zwoegen

Hegel gaat in zijn ‘Vorlesungen über die Ästhetik II’ uitgebreid in op de voorstellingen die jongeren van hun toekomst hebben: volgens hem zijn zij ‘nieuwe ridders’ die de burgerlijke maatschappij, de staat en de wetten bestrijden omdat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 15 ze een belemmering vormen bij het bereiken van hun idealen en het verbeteren van de wereld. De jongeren bevinden zich in hun leerjaren, vervolgt hij, jaren waarin de realiteit de jongeren in een model probeert te persen. Uiteindelijk leggen de jonge volwassenen zich neer bij de bestaande verhoudingen. De voorstellingen van geluk die zij in hun jeugd hadden, wijken sterk af van de realiteit. Het einde van de rebelse jaren van de personages vormt in zijn betoog het begin van een kleinburgerlijk leven dat één grote ontluistering is. De rebel trouwt, wordt vader en een kleinburger die zijn ambities op zijn werk niet kan of wil verwezenlijken. Zijn vrouw - Hegel heeft het alleen over mannelijke personages wier uiterlijk er verder niet toe doet - verandert van een onaards en buitengewoon knap wezen in een zwoegende huisvrouw die haar unieke karakter verloren heeft. Hegel gebruikt het begrip ‘Katzenjammer’ (Hegel 1993:220) om duidelijk te maken dat de huwelijkse staat en een werkzaam leven op gespannen voet staan met de voorstellingen van geluk die de personages in hun jeugd hadden.

III Multatuli en Procrustus

In de Ideën - in het verhaal over Woutertje Pieterse - neemt Multatuli, die in het volgende citaat vanuit de eeuwigheid schrijft (en in dat opzicht heel alwetend is), negen berichten op die in de vijftigste eeuw in dagbladen verschijnen. In het achtste bericht staat onder meer het volgende:

Het verheugt ons, onze lezers te kunnen onthalen op de aangename tyding, dat onze stad dezer dagen 'n waar feestgenot heeft gesmaakt, en wel 'n genot dat meermalen zal kunnen herhaald worden. Er is namelyk 'n aanvang gemaakt met 't verbranden van alle in onze handen vallende personen, die zich verstouten langer of korter te zyn dan onze burgemeester. De behoefte aan dezen maatregel werd sedert lang gevoeld, maar de onwil van enige buitenmatige personen heeft ons tot-nog-toe weerhouden, gevolg te geven aan de algemene billyke wensen des volks, en de eerste beginselen van tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen, (VW II:584)

Later komt hij daarop terug om de ‘pointe’ van het bericht toe te lichten. Allereerst geeft hij toe dat hij niet origineel is, maar het ook niet hoeft te zijn omdat de ‘waarheid’ oud is. Vervolgens introduceert hij Procrustus:

Lang voor brandstapels en katechiseermeesters, was er 'n man die zich vermaakte met het ‘terechtbrengen’ van de voorbygangers, door ze in zyn bedstee te leggen, en uit te rekken tot zyn maat, als ze te kort waren, of door, in 't omgekeerd geval, af te knippen wat uitstak. Dien man heeft Theseus doodgeslagen, en daaraan deed Theseus wél.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 16

Maar-i heeft de bedstee laten bestaan, en dat is niet goed, want de erfgenamen van dien juiste-maatstelselaar zetten op hun gemak 't handwerk voort. (VW II:612)

Procrustus komt onder meer voor in Ovidius' Metamorphosen. Hij woonde in de buurt van Athene en nam reizigers gevangen, niet om ze van hun bezittingen te beroven maar, zoals Multatuli schrijft, om ze in zijn ‘bedstee te leggen’ en vervolgens uit te rekken of in te korten. Het is een wreed verhaal en Procrustus is als schurk de geschiedenis ingegaan. Toch heeft hij ook een zorgzame kant, want hij stelt reizigers, die van de reis wellicht vermoeid zijn, een bed ter beschikking. Hij heeft problemen met het inschatten van de juiste maat en doet dat consequent fout, steeds in hun nadeel. Procrustus' bedden vormen als het ware een initiatie: alleen de reizigers die in een passend formaat zijn gebracht, kunnen of mogen de maatschappij betreden en daar een rol innemen. In Bildungsromans uit alle tijden blijkt dat passen en meten een constante is, een centraal motief, hoewel iedere cultuur zijn eigen Procrustus heeft: jonge volwassenen moeten voldoen aan de eisen van de maatschappij. In Bildungsromans uit de achttiende en negentiende eeuw blijken de meeste personages zich uiteindelijk te verzoenen met die maatschappelijke realiteit en laten ze zich in Procrustus' bed ijken. Procrustus levert maatwerk af - met alle trauma's van dien. Uniformiteit neemt de plaats in van verscheidenheid en Multatuli noemt met ‘tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen’ morele en opvoedkundige categorieën die deze eenheid ondersteunen.

IV Walging en schoonheid

Multatuli wil zich daar niet bij neerleggen en omdat deze waarheid van alle tijden is - voorkomt in de Griekse mythologie en in de vijftigste eeuw - presenteert hij in Idee 361 Woutertje Pieterse als sprookje dat Fancy zal ‘vóórzeggen’. Het uitgangspunt van Woutertje Pieterse is Multatuli's ‘walging over zoveel walglyks òm my’. Hij klaagt ‘'t verrot gebouw, dat zich 'n maatschappy noemt’ aan en ‘god die niet bestaat’ (VW II:523) maar toch passief toekijkt. Tegenover de walging plaatst hij Woutertjes schoonheid en goedheid waarbij Fancy en Multatuli zelf diens buikspreker zijn. Schoonheid en walging zijn twee elementen die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Wie net als Wouter schoon en goed wil of moet zijn heeft een contrast nodig, namelijk een wereld waarin de meeste personages lachwekkend, lelijk en dom zijn en waarvan de structuren geen ruimte bieden aan de ontplooiing van zijn talenten. In Idee 1209 komt dit dilemma tot uitdrukking:

Wouter moest zich leren verdedigen tegen 't kleine. Dit nu gelukt byna allen, omdat weinigen daartoe te hoog staan. Maar tegelykertyd was hem opgedragen het grote in 't oog te houden... rein te blyven by aanraking met vuil... buigend en bukkend niet te breken...

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 17

steeds gereed te staan tot krachtig opspringen als 'n gebogen veer... temidden van zoveel smetstof gezond te blyven... in één woord: steeds zichzelf te zyn. Dit gelukt weinigen! Thema van dezen bundel, en in zekeren zin van de gehele Woutergeschiedenis: 1209a Een parelduiker vreest den modder niet. (VW VII:351)

Multatuli maakt duidelijk dat Wouter weliswaar de mechanismen van de maatschappij moet leren kennen, maar toch zuiver moet blijven. Hij moet ‘zichzelf [...] zyn’, de in hem aanwezige kern tot ontwikkeling brengen, los van maatschappelijke invloeden. Hoe moeilijk dat is blijkt uit Multatuli's karakterisering van jongeren in Idee 1218. Bij het postkantoor, waar Wouter de post voor Ouwetyd & Kopperlith moet onderscheppen, staan ‘onrype jongeheertjes’. Multatuli karakteriseert hen opvallend negatief:

En hier werd veel kwaads uitgebroed, want in geen stadium, klasse of ontwikkelingsperiode vertoont zich de Mens lelyker dan in die van halfwassen jongeling, 'n leeftyd die door de ene helft van ons geslacht moest kunnen overgewipt worden. Al wat de Maatschappy oplevert, staat in rang boven hen: kinderen, meisjes, vrouwen, mannen, grysaards, jonkers, prinsen, soldaten, sjouwerslui, ambachtslieden... alles, tot publieke vrouwspersonen toe. Zyzelf zyn de enigen die dit niet weten, en staan verbaasd als 'n wezenlyk mens blyk geeft van den misselyken indruk dien ze op hem maken. (VW VII:388-389)

Voor een Bildungsroman is deze karakterisering opmerkelijk. Eerder betoogde Multatuli dat de maatschappij verrot was, nu voegt hij eraan toe dat jongens ook niet deugen. Het is een pessimistische visie die uitzichtloos is. Uit het boven vermelde citaat van Hegel bleek immers dat juist jongeren de structuren van de maatschappij willen veranderen. Wil een personage een volwaardig lid van de maatschappij worden, aldus de teneur van veel Bildungsromans, dan zal hij een groot deel van zijn utopische voorstellingen op moeten geven. Dat blijkt bijvoorbeeld uit Aangeraakt door goden (2003) van Wessel te Gussinklo, een ander literair werk waarin het opgroeien wordt beschreven. Net als Multatuli gebruikt Te Gussinklo de oppositie zuiver en onzuiver: ‘Niets had mij voorbereid op de onbenulligheid, de alledaagsheid, de verwisselbaarheid van mezelf, van wie ik was [...]. En niets had mij erop voorbereid hoe warrig en groezelig je wordt - hoe bevuild - als je, ouder wordend, steeds verder het leven ingetrokken wordt [...]’. (Te Gussinklo 2003:123) Woutertje is zich daar op naïeve wijze van bewust want hij meende ‘dat het slenteren en draaien en 't schipperen met halve waarheden, tot de attributen van volwassenheid behoorde [...]’. (VW VII:57) Woutertje is in het universum van Multatuli een van de weinige zuivere jongeren.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 18

De oppositie deugd en ondeugd is een volgende belangrijke topos in Bildungsromans. Die komt ter sprake in Wouters ‘Roverslied’ waarin hij het leven van een dolende ridder beschrijft. Hij beleeft avonturen, vecht met vijanden, neemt een vrouw als buit en plundert. Hij roept een wereld op die een scherp contrast vormt met de kleinburgerlijke wereld vol regels waartoe hij behoort. Tot verontwaardiging van de volwassenen gebruikt Wouter het begrip ‘genot’ voor deze avonturen en is er van deugd geen sprake. Multatuli verwijst hiermee indirect naar het beeld van de smalle en brede weg in christelijke voorstellingen waarbij een personage een keuze tussen beide moeten maken: de ene weg leidt via de wellust naar de hel, de andere via de deugd naar de hemel. Wouter lijkt in het denkkader van Pennewip voor de hel te hebben gekozen. Deze christelijke versie gaat terug op het bekende beeld van Heracles op de tweesprong. Multatuli maakt de keuze op multatuliaanse wijze gecompliceerder door onder meer in de Minnebrieven te schrijven: ‘Genot is deugd’. Dat hij de twee wegen niet samenvoegt, heeft ongetwijfeld te maken met een in de negentiende eeuw geldende ruimere opvatting van het begrip genot.

V Beelden

Een tweede constante in Bildungsromans zijn de beelden die jonge personages als voorbeeld nemen voor hun levensweg. Die beelden worden hier als utopieën opgevat die vooral in de ‘leerjaren’ te vinden zijn. Wilhelm Voßkamp betoogt in ‘Ein anderes Selbst’. Bild und Bildung im deutschen Roman des 18. und 19. Jahrhunderts (2005) dat er in Bildungsromans - en uit de Duitse aanduiding van het genre worden de begrippen direct afgeleid - drie concepten te vinden zijn: beeld (‘Bild’), algemene ontwikkeling, vorming (‘Bildung’) en verbeeldingskracht (‘Einbildungskraft’). Mij gaat het hier in het bijzonder om de beelden en de verbeeldingskracht, ook omdat ‘Bildung’ in elk land een eigen ontwikkeling heeft doorgemaakt (en nog doormaakt), waarbij het vooral gaat om de eisen die de burgers aan zichzelf hebben gesteld en de mogelijkheden die zij in een maatschappij met een bepaalde politieke cultuur hebben gekregen. Hun politieke invloed was in Duitsland (en in de staten die eraan vooraf gingen) bijvoorbeeld een heel andere dan in Nederland waardoor cultuur daar een ander soortelijk gewicht heeft gekregen. Voßkamp laat zien dat er in Bildungsromans een specifiek gebruik van beelden kan worden vastgesteld, waarbij de beelden een tweeledige oorsprong hebben: een picturale door verwijzingen naar schilderijen of tekeningen en een literaire door topoi uit de mythologie, de bijbel of literaire werken op te nemen. Via deze beelden ontwerpen de personages een beeld van zichzelf, van anderen en van de maatschappij. Het tweede punt betreft de verbeeldingskracht: die speelt volgens Voßkamp een centrale rol in Bildungsromans en is de drijvende kracht voor de personages om hun doelen te bereiken. Op de verbeeldingskracht berust verder de mogelijkheid om beelden te ontwerpen. Vanzelfsprekend hebben het culturele kader van een personage en de technische ontwikkelingen invloed op zijn

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 19 verbeeldingskracht. Bovendien oefenen in het bijzonder foto's en beelden uit films een andere invloed uit op romanpersonages dan literaire beelden die meer ruimte overlaten aan de verbeeldingskracht. Wouter ruilt de deugd al snel in voor het avontuur: het Nieuwe Testament voor Glorioso. Daarmee betreedt hij ‘de toverwereld der romanlektuur’. (VW II:527) Als hij bij de firma Motto, Handel & Cie gaat werken, waar ook een leesbibliotheek is, heeft hij veel tijd om te lezen. Daar kan hij zijn behoefte aan een andere, fantastische wereld bevredigen. Een grote rol spelen verder prenten uit ‘enige in zyn tyd populaire treur- en zangspelen. Hy bezat de zeer nauwkeurig gecostumeerde afbeeldingen der figuren uit Macbeth, Othello, Koning Lear, Hamlet, Toverfluit, Barbier van Sevilla, Freischütz en nog 'n tal van andere stukken, waarvan het een hem nog romantischer voorkwam dan 't ander’. (VW VI:397) In deze fantasiewereld is hij heer en meester en kan hij vrij beschikken over de toekomst van zijn personages, waartoe ook Meester Pennewip behoort: die ‘ontving 'n splinternieuwe pruik, en wel van gouddraad, waartoe 't model werd ontleend aan den strooien krans van zekeren King Lear’. (VW VI:425) De prenten zijn meer dan alleen een spel. Ze verwijzen ook naar Wouters eigen toekomst. Het is zijn doel om ooit zo beroemd te worden dat hij ook op zo'n prent wordt afgebeeld. Daarvoor is het nodig dat hij een belangrijke functie krijgt, bijvoorbeeld koning van Afrika wordt. Dokter Holsma legt Wouter uit dat hij ‘zweeft’ en dat het ‘gekheid’ is. Het is volgens hem gemakkelijk om over grote daden in een ver land te fantaseren, maar ze staan ‘het vervullen van onze werkelyke plichten in den weg.’ Dat is Holsma's filosofie van de ‘ware verhevenheid’ waarin het erom gaat zijn ‘naastby-liggende plicht’ te vervullen (Idee 1186). Als Wouter die opvatting overneemt, is dat het einde van zijn dromen en een overgang naar het protestantse plichtbesef van de volwassenen.

VI Besluit

In zijn biografie over Multatuli geeft Dik van der Meulen een aantal verklaringen voor het feit dat Multatuli in de laatste tien jaar van zijn leven niets meer heeft gepubliceerd en Woutertje Pieterse geen slot heeft: hij had geen aanvallen van ‘werklust’ meer, hij was teleurgesteld in zijn lezers, leed onder ‘mismoedigheid’ en was gewoon ‘uitgeschreven’, al gold dat weer niet voor zijn correspondentie. (Van der Meulen 2002: 765-769) Om te verduidelijken wat Multatuli en de bewerkers nog hadden kunnen doen om Woutertje Pieterse van een slot te voorzien, moet ik een verschil maken tussen Woutertje Pieterse als vervolgroman in de Ideën en Woutertje Pieterse als zelfstandige Bildungsroman zoals die na zijn dood is uitgegeven. Het is opvallend dat er in het verhaal over Woutertje Pieterse in de Ideën steeds minder ruimte is voor het jongetje Woutertje en steeds meer voor de volwassen verteller. Het verliest daardoor aan vaart. Het lijkt erop dat Multatuli Woutertje als het negentiende-eeuwse achterneefje van Jezus naar Amsterdam heeft overgeplant. Woutertje blijft een positief, wat naïef personage dat voortdurend naar het goede blijft stre-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 20 ven en daarom niet oud en volwassen mág worden. Doordat Woutertje Pieterse deel uitmaakt van de Ideën - en die Ideën samenhangen met het verhaal over Woutertje - trekt Multatuli zich niets aan van de romanconventies en hoeft hij zich daar ook niet veel van aan te trekken. Uiteiteindelijk gaat het om zijn waarheid en zijn de personages maar in beperkte mate interessant genoeg om die waarheid te belichamen. Om het in twee zinnen samen te vatten: in eerste instantie maakt Woutertje Pieterse als fictief verhaal deel uit van de Ideën. Dat verandert en op een gegeven moment maakt Woutertje Pieterse als fictief personage deel uit van de niet-fictieve Ideën. Wat als beschrijving van een humanistische leer misschien een juiste strategie is, is in de vorm van een roman zoals die na zijn dood is uitgegeven minder geslaagd. Nu wordt het een Bildungsroman en uit de topoi van het genre blijkt al gauw dat Woutertje in het tweede deel van de roman weinig ontwikkeling doormaakt en er in zijn ontwikkeling nauwelijks breuken voorkomen. De stap van een jongen naar het leven van een volwassen man verloopt via initiaties. Wouter had als personage in de loop van het verhaal meer daadkracht moeten vertonen, seksueel actief moeten worden en zijn droomwereld moeten opgeven. Bovendien brengt een overdaad aan schoonheid en goedheid bij de lezer niet altijd bewondering of fascinatie teweeg maar kan die gemakkelijk omslaan in het tegendeel: in verveling of onverschilligheid. Dat leidt tot minder belangstelling voor Woutertje in het tweede deel van de roman zoals Mimi Douwes Dekker en Stuiveling hem hebben samengesteld. Daarin zitten nog te veel Ideën. Net als in Max Havelaar neemt ook in de roman Woutertje Pieterse (niet in de Ideën!) - alleen is de exacte plaats moeilijk aan te wijzen en ga ik er even van uit dat het hem is - Multatuli ‘de pen op’ en verstikt Woutertje Pieterse. Wie Woutertje Pieterse van een slot wil voorzien moet allereerst rekening houden met de eisen van het genre. Omdat die kenmerken meer en meer naar de achtergrond verdwijnen, is het raadzaam flink te snoeien in het tweede deel. In Bildungsromans gaat het grofweg om het ontwerp van twee uitersten: een utopie of, het tegendeel ervan, een dystopie. De hemel of de hel. De utopie bestaat uit Wouters streven koning van Afrika te worden. Dat praat dokter Holsma hem uit het hoofd. Gezien Multatuli's weerzin tegen de ontwikkelingen in de wereld waarin hij leefde, was een dystopie denkbaar geweest: Woutertje als terrorist, als strijdmakker van Julien Sorel. Dat was een grote breuk met het voorgaande geweest, en, belangrijker nog, de bewerker moet Woutertje dan vanaf het begin als een genie presenteren dat uiteindelijk ten onder gaat en sterft. Ten slotte kan hij Wouters geslaagde overgang naar de wereld van de volwassenen beschrijven (Sara Burgerhart, Pip en Ducroo). Die mogelijkheid ligt het meest voor de hand en is daarom vermoedelijk voor Multatuli nooit een optie geweest. Voor de bewerkers wel, maar dat maakt nu net het verschil uit tussen Multatuli en de bewerkers.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 21

Literatuur

- Baker 1991 - Gary Lee Baker, ‘Object van verlangen en ongewenste kennis in Multatuli's Woutertje Pieterse’, in: Over Multatuli, jg. 13, nr. 26, p. 54-65. - Te Gussinklo 2003 - Wessel te Gussinklo, Aangeraakt door goden. Amsterdam. - Hegel 1993 - G.W.F. Hegel, ‘Vorlesungen über die Ästhetik II’, in: Werke 14. Auf der Grundlage der Werke von 1832-1845 neu edierte Ausgabe. Redaktion Eva Moldenhauer und Karl Markus Michel. Frankfurt am Main 19932. und 3. (= Suhrkamp-Taschenbuch Wissenschaft; 614). - Kets-Vree 2001 - Annemarie Kets-Vree, ‘Een editie van Woutertje Pieterse: de kwadratuur van een cirkel’, in: Over Multatuli, jg. 23, nr. 47, p. 4-14. - Leibfried 2002 - Erwin Leibfried, ‘Multatulis zweite Antwort. Oder: taugt der Wouter als Messias? Multatulis Roman vom kleinen Walther (1862-1874) im Kontext europäischer Narrativik’, in: Bernd Schenk & Hans-Jürgen Fuchs (Hrsg.), Mitteilungen der Internationalen Multatuli-Gesellschaft Ingelheim. Band VIII, 2002, p. 44-64. - Keijsper 2001 - Chantal Keijsper, ‘‘'t Staat in 'n boek... omdeliefdewil, geloof me... 't staat in 'n boek.’ Literatuur in Woutertje Pieterse, in: Over Multatuli, jg. 23, nr. 47, p. 54-66. - Van der Meulen 2002 - Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Nijmegen. - Voßkamp 2005 - Wilhelm Voßkamp, ‘Ein anderes Selbst’. Bild und Bildung im deutschen Roman des 18. und 19. Jahrhunderts. Göttingen. (= Essener Kulturwissenschaftliche Vorträge. Bd. 15)

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 22

Josefien van Dusseldorp Vrolijk, dapper en stoer

Josefien (12 jaar) leest Ivo de Wijs' bewerking van Woutertje Pieterse

De redactie van Over Multatuli heeft mij gevraagd het boek Woutertje Pieterse te lezen. Dat heb ik dan ook met plezier gedaan. Ik zal eerst even in het kort vertellen waar het over gaat: Wouter Pieterse is een jongen die deel uit maakt van een vrij christelijk gezin. Hij heeft een broer, Stoffel, die erg slim is. Zijn moeder zit vaak te kletsen met andere vrouwen uit de buurt. Wouter zelf is ook wel slim, maar toch is zijn meester niet altijd tevreden over hem en bovendien heeft Wouter een oogje op Femke. Femke is een meisje uit de buurt. Ze zit niet bij Wouter op school. Hij wil later met haar trouwen. Op een gegeven moment maakt hij zijn school af en zal hij een beroep moeten kiezen. Hij wordt handelaar, maar na een tijdje gaat dat niet zo goed. Hij raakt zijn kleren kwijt en maakt ondertussen van alles mee. Hoe het boek eindigt, verklap ik niet. Ik vond het een heel leuk boek omdat je heel erg wordt meegesleurd in zijn wereldje. Er zit een hoop spanning en humor in. Soms merkte ik dat ik - zonder dat ik het doorhad - vaak lachte om Wouter en de dingen die hij meemaakte. Ik vind dat er een soort van speciale spanning in het boek zit. Spanning om dingen zoals: - hoe zal zijn moeder reageren? - wat zal er gebeuren met Femke en Wouter? - wat zal meester Pennewip zeggen?

Allemaal spanning om kleine dingen. Er zat ook wel spanning in om grotere gebeurtenissen, maar dat was toch minder. Wat me heel erg opviel, is dat Wouter zo snel groeide. In het hele boek is hij toch een flink aantal jaren gegroeid en zelf had ik dat niet zo goed door onder het lezen. Ikzelf dacht dan soms: ‘Hé, hij is weer een stuk ouder’. Dat vond ik niet zo leuk. Multatuli had beter moeten laten merken dat hij groeide. En wat me ook opviel, is dat Wouter heel veel straf krijgt. Alles moet volgens de regels en zoals God het wil. Maar dat hoort natuurlijk ook bij het geloof en de familie Pieterse is streng gelovig. Wouter kreeg ook een behoorlijke straf toen hij niet had gedaan wat de meester hem had gezegd. Hij had wel een gedicht geschreven, maar niet over de deugd. Het gedicht dat hij had geschreven heette ‘Het Roverslied’ en het maakte sommige mensen erg boos. Op sommige bladzijdes stonden wel veel moeilijke woorden/zinnen die ik niet begreep, maar meestal kon ik de betekenis wel een beetje raden. Ik vond het wel erg leuk dat er woorden werden gebruikt als: mot, segge, sijn, nie enz. Er worden ook wel wat woorden in gebruikt die ik vrij ouderwets vind, maar meestal kon ik de betekenis wel raden. Het stukje waarin juffrouw Laps protesteert omdat ze een zoogdier is, vind ik heel erg grappig. Dat is echt lachwekkend. Het is natuurlijk waar dat juffrouw

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 23

Laps een zoogdier is, maar zelf vindt ze dat echt belachelijk. Het hoofdstuk ‘Moord en doodslag’ vind ik ook erg leuk. Juffrouw Laps is daar helemaal van slag en zit te klagen over de moordenaars die in de stad rondlopen omdat haar aardappelen zijn gestolen! Ik had verwacht dat ze was overvallen of dat er iets heel ergs was gebeurd. Dan even over de personen... (ik vertel niet over alle hoofdrolspelers uit het boek). Femke vind ik een heel aardig meisje. Ze is heel zorgzaam en lief voor Wouter. Ik vind het dan ook heel leuk dat ze op het eind gaat trouwen met Wouter. Leentje vind ik ook een leuk meisje. Ze is heel vrolijk, dapper en stoer. Ik vind het wel heel sneu dat ze doodgaat. Stoffel weet alles en zegt vaak wijze dingen. Er wordt vaak iets gezegd als: ‘vind je niet Stoffel?’ Mevrouw Pieterse kwebbelt vaak met andere vrouwen uit de buurt. Het is heel leuk dat de familie Pieterse zo verschillend is. Alleen de vader komt er niet in voor. Juffrouw Laps vind ik een akelig mens. Meestal doet ze heel kattig, maar als Wouter bij haar thuis komt, gaat ze opeens heel erg slijmen. Juffrouw Laps is niet te vertrouwen! Natuurlijk moet ik ook iets over de hoofdpersoon vertellen: Wouter Pieterse. Ik vind het een slimme, aardige en moedige jongen maar in het boek uit hij zijn gevoelens niet. Hij huilt niet of vertelt niet aan anderen hoe hij zich voelt. Wouter is heel slim, maar hij laat dat pas merken op school als Femke dat tegen hem zegt. Heel veel dingen in het boek zijn anders dan nu en dan heb ik het over bijvoorbeeld dat ze vroeger geen wasmachine hadden. De inhoud is eigenlijk heel ouderwets en het boek is heel modern hertaald. Meester Pennewip heeft, zoals ze vroeger hadden, een pruik op. De was wordt gedaan met een wastobbe en de school is ook heel ouderwets. Maar dat was heel normaal in die tijd. Ik heb het boek met veel plezier gelezen, hoewel er dus wel een paar minpunten bijzaten. Ik vind het zeker een aanrader!

Multatuli, Woutertje Pieterse. Hertaald en bezorgd door Ivo de Wijs. Uitgeverij Hoogland & Van Klaveren 2007. Paperbackeditie € 17,50; gebonden editie € 24,50.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 24

Kees Snoek Multatuli's beeld van Nederland*)

Mijnheer de Decaan, Dames en Heren Professoren, Lectoren, Docenten en Studenten aan Université de Paris-Sorbonne, Paris IV, en voorts gij allen die deze plechtigheid met uw tegenwoordigheid vereert,

Zeer gewaardeerde toehoorderessen en toehoorders,

Nederlands beroemdste schrijver van de negentiende eeuw, en misschien wel van de hele Nederlandse literatuur, is Multatuli. Dit betekent in het Latijn: Ik heb veel gedragen, ook wel vertaald als: Ik heb veel geleden. Het is het enigszins larmoyante pseudoniem van Eduard Douwes Dekker, in 1820 geboren in een van de oudste buurten van Amsterdam en in 1887 overleden in de Duitse plaats Niederingelheim. In Amsterdam staat niet ver van Multatuli's geboortehuis zijn meer dan levensgrote borstbeeld dat een eeuw na zijn dood werd onthuld. Hiermee bewees de Nederlandse natie postuum eer aan een schrijver die zich grondig aan eigen volk had geërgerd, omdat bij alle schrijversroem die hij had geoogst zijn boodschap was genegeerd. In 1838 - hij was achttien jaar oud - ging Eduard Douwes Dekker naar Neder-lands-Indië, waar hij carrière maakte als bestuursambtenaar. Hij zou er tot 1857 blijven. Later zou hij schrijven: ‘Myn hart klopt warm voor 't schoone land waar ik 't eigenlyk leven intrad, waar ik m'n ziel voelde geboren worden. [...] Eerst in Indië ontwaakten m'n vermogens, m'n gedachten en m'n hart.’1. Dekkers literaire talent was al gebleken in de brieven die hij schreef en in een toneelstuk, maar de schrijver Multatuli werd pas tegen het einde van zijn verblijf geboren, puur uit ergernis over het feit dat de koloniale autoriteiten niet wilden luisteren naar zijn aanklacht dat de regent van Lebak zijn eigen volk knevelde. De zaak is bekend: op 22 januari 1856 werd Dekker benoemd tot assistent-resident van het verarmde district Lebak in West-, op 29 maart van hetzelfde jaar nam hij ontslag na conflicten met zijn superieuren over de wijze waarop hij de regent wilde uitschakelen en berechten. Kort daarna, op 9 april 1856 schreef hij een vurige brief aan de gouverneur-generaal. Bij nader inzien verstuurde hij die brief niet. In plaats daarvan trachtte hij persoonlijk toegang te krijgen tot de hoogste chef van het land - wat hem werd geweigerd. Een deel van zijn conceptbrief verwerkte hij twee jaar later in zijn ‘Brief aan den Gouverneur-Generaal in ruste’, een ander deel werkte hij om tot het slot van Max Havelaar, zijn roman uit 1860 die naar het woord van een parlementariër ‘een rilling door het land’ deed gaan. Die rilling werd teweeggebracht door de hoofdstrekking van de roman,

*) Nederlandse basistekst van de tekst, als oratie uitgesproken op 21 november 2006 aan de Université de Paris-Sorbonne (Paris iv) ter gelegenheid van de benoeming tot gewoon hoogleraar in de Nederlandse literatuur en cultuurgeschiedenis (professeur des universités en littérature et civilisation néerlandaises).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 25 dat de Javaan wordt mishandeld, en door de peroratie aan het slot over het land dat daarvoor de verantwoordelijkheid droeg, ‘een roofstaat aan de zee, tussen Oostfriesland en de Schelde’. In de niet verzonden brief van 9 april 1856 stonden veel forsere statements, zoals: ‘Van Houtman af tot Uwe Excellentie toe heeft het Nederlandsch bestuur in Indië zich gekenmerkt door lafhartigheid jegens sterken, geweldenarij jegens zwakken, door laagheid, hebzucht, trouwbreuk jegens allen!’ Multatuli's biograaf E. du Perron merkt op: ‘De ambtenaar die deze brief schreef, deed dat met één voet, neen, met twee voeten in het graf; maar de geboorte van Multatuli heeft hier (tot in de woorden “ik heb veel geleden”) plaats.’2. We zouden wellicht geen schrijver Multatuli hebben gehad, indien de Nederlandse autoriteiten hem in het gelijk hadden gesteld en hem een hoge positie in Indië hadden aangeboden. Terwijl Max Havelaar nog slechts in manus-criptvorm bestond, ging in regeringskringen al de mare dat Multatuli een onthullende roman had geschreven, die beter niet kon verschijnen.3. Dekker was genegen zijn roman in te trekken, indien hem een ‘hoogst-eervolle benoeming’ ten deel viel, zijn handelwijze in Lebak werd geapprouveerd en die van het toenmalig bestuur gedesavoueerd.4. Een benoeming als Raad van Indië zou kunnen voorkomen dat hij Multatuli werd.5. Maar de minister van Koloniën J.J. Rochussen zag geen reden om Dekker op een hoge post te benoemen.6. En zo werd hij Multatuli, de ‘klokkenluider’ van Lebak, en ontpopte zich als een openbare figuur met een vlammende boodschap. De zaak van Lebak is de zaak van Multatuli's fictionele alter ego Max Havelaar, de heroïsche figuur die strijdt voor de rechten van de inlanders. Deze zaak heeft Multatuli voor het leven getekend. Aanvankelijk ging het hem alleen om het misbruik van de inlander. Hij was principieel geen antikoloniaal en geloofde in het behoud van het koloniale systeem, mits op humane wijze gehanteerd. Maar toen zulk humaan beleid uitbleef, heeft hij zijn standpunt gewijzigd: in een aantekening bij zijn roman uit 1875 citeert hij het gewelddadig-apocalyptische gedicht van zijn vriend S.E.W. Roorda van Eysinga ‘De laatste dag der Hollanders op Java’, in 1876 schrijft hij aan een jonge in Indië geboren Nederlander: ‘Insulinde is 'n prachtig paard waarop 'n dief zit.’ Insulinde is Multatuli's naam voor de Indonesische archipel. Hij is ervan overtuigd dat het Hollands gezag er in betrekkelijk korte tijd zal worden verjaagd, maar hoopt alleen dat de inheemse oppositie tegen die tijd de teugels van het paard stevig in handen zal hebben7.. In 1883 herhaalt hij zijn voorspelling: ‘Holland raakt Insulinde kwyt. Dit is 'n feit van weinig tientallen jaren.’8. Dit veranderde inzicht heeft te maken met het gegeven dat de Nederlandse autoriteiten zich doof hadden gehouden voor zijn aanklacht en hadden geweigerd de ambtenaar ‘Max Havelaar’ te rehabiliteren. Multatuli legt een rechtstreeks verband tussen het negeren van zijn aanklacht en het lot van Indië: ‘Nederland heeft niet verkozen recht te doen in de Havelaarszaak. Zolang tweemaal twee vier zal wezen, blyft het zeker dat dit verzuim - dat deze misdaad! - het punt van uitgang worden zal van 't verlies zyner indische bezittingen.’9. Hij gaat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 26 nog een stapje verder wanneer hij verband legt tusssen ‘den toestand van ons landje, en de wyze waarop men van machthebbende zyde voortgaat my te behandelen’.10. Wie de roman Max Havelaar niet kent, zou wellicht kunnen denken dat het hier gaat om een tendensroman die een tijdlang de gemoederen bezighield, maar in werkelijkheid is het een complexe, gelaagde roman die nog steeds geldt als een der hoogtepunten van de Nederlandse literatuur. Dit is juist wat Multatuli zo irriteerde: dat zijn boek ‘mooi’ gevonden werd en de boodschap niet werd gehoord. Toen hij de roman publiceerde, meende hij dat iedereen de schellen van de ogen zouden vallen en dat er eindelijk gehandeld zou worden. Ondanks de rilling die door het land voer, was dit geenszins het geval. Ook Multatuli's latere waarschuwing om geen imperialistische oorlog te beginnen tegen de rebelse provincie Atjeh werd in de wind geslagen - en zo kon het gebeuren dat na een eerste ‘chirurgische’ expeditie in 1873 de oorlog zich jaar na jaar voortsleepte, het land zeer veel geld kostte, alsook zeer veel slachtoffers onder militairen en opstandelingen. Het doet denken aan kostbare oorlogen in de Derde Wereld die zich in onze tijd jaar na jaar voortslepen, alle optimistische voorspiegelingen en berekeningen ten spijt. In 1872 had Multatuli er fijntjes op gewezen dat het Rijk van Atjeh ‘in den worstelstryd met Spanje, het eerst ons erkende als onafhankelyke staat.’11. In 1883 overwoog hij een ‘Manifest aan 't Nederlandsche Volk’ te schrijven, waarin hij onder meer de geldverslindende Atjeh-oorlog zou behandelen. Deze had toen al een paar honderd miljoen gulden gekost en de ‘flagrante échecs’ in de oorlog hadden het prestige van het koloniaal bestuur geschaad.12.

Ik zou nog lang kunnen doorgaan met het geven van voorbeelden van Multatuli's kritiek op het Nederlandse koloniale beleid, maar ik wil mijn aandacht verleggen naar het beeld dat hij geeft van Nederland en de Nederlanders -een onderwerp dat nooit systematisch is bestudeerd. De man wiens ziel in Indië werd geboren, bekende als vijfentwintigjarige bestuursambtenaar aan zijn verloofde Tine van Wijnbergen dat hij ‘niet hollandsch gezind’ was.13. Al slaagde zíj erin hem weer van Holland te doen houden,14. Dekker is zich altijd kosmopoliet blijven voelen.15. In zijn werk blijkt zijn verwantschap met de beste geesten van de Europese romantiek. We moeten Multatuli plaatsen in dit romantische kader dat zulke verschillende figuren heeft opgeleverd als Jean-Jacques Rousseau, Jean Paul, Heinrich Heine, Lord Byron, Walter Scott, Victor Hugo en Alphonse de Lamartine. Multatuli was idealistisch als Rousseau, experimenteerde met de romanvorm als Jean Paul, was satirisch als Heine, vrijheidlievend en opstandig als Byron, hij deelde Scotts fascinatie voor de geschiedenis en de politieke ambitie van Hugo en Lamartine. Multatuli had de onbevangenheid van de negentiende-eeuwse dilettant die zich over tal van onderwerpen uitliet. Sommige van zijn standpunten doen ouderwets aan, maar andere zijn verrassend actueel. Door hem gecreëerde nationale typen zijn opgenomen in het culturele geheugen van Nederland. Dat zijn

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 27 allereerst de typen uit de roman Max Havelaar: de koffiehandelaar Batavus Droogstoppel, die zich steeds beroept op het fatsoen maar enkel oog heeft voor de handel, voorts dominee Wawelaar met zijn lege preken en de zeurende resident Slijmering die zich achter wetten en regels verschuilt. De ondertitel van Max Havelaar luidt: De koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. Deze in 1824 door Koning Willem I opgerichte maatschappij staat model voor het Nederlandse eigenbelang, waarvan Batavus Droogstoppel het vleesgeworden symbool is. De drie genoemde typen hebben hun opvolgers in figuren die voorkomen in het verhaal van Woutertje Pieterse, satirische schetsen en beschouwingen over een opgroeiende jongen in het Nederland van Koning Willem I. Multatuli heeft deze geschiedenis als een onregelmatig feuilleton uitgestrooid over de zeven bundels Ideën die hij publiceerde tussen 1862 en 1877. In Woutertje Pieterse wordt een historisch-sociologisch interessant beeld geschetst van het Amsterdam uit Dekkers jeugd, van een Nederlandse samenleving waarin standsbesef en de godsdienst een uiterst discriminerende rol spelen. Multatuli's Ideën bevatten veel méér dan deze episoden uit het leven van een arm maar fantasierijk jongetje, en wel: aforismen, parabelen, korte beschouwingen over een keur van onderwerpen tot bladzijdenlange essays. Multatuli noemde zijn Ideën de ‘Times’ van zijn ziel. Hij zegt dat hij zal schrijven ‘naar den indruk van 't oogenblik, zonder my te bekommeren, noch om verband, noch om homogeniteit, noch om eindelyke konklusie. Vandaar dan ook dat ik zoo dikwyls van onderwerp verander.’16. Om enige samenhang te ontdekken in Multatuli's gedachten over Nederland en de Nederlanders, moeten we dus gaan sprokkelen in zijn Ideën, maar andere werken van zijn hand, zoals zijn brochure tegen Pruisen, leveren ook materiaal op, evenals de brieven en documenten die zijn gepubliceerd in deel VIII t/m XXV van Multatuli's Volledige werken, waarvan het laatste deel het licht zag in 1995.

Om maar met het ergste - of het mooiste - te beginnen: er is een fraaie bloemlezing samen te stellen van Multatuli's ideeën over de minder fraaie eigenschappen van Nederlanders. Het is niet zo dat Multatuli zichzelf hiervan volledig uitsluit. Ook hij is, zijns ondanks, Nederlander. In een van zijn Ideën zegt hij tegen een heetgebakerd persoon in Marseille: ‘Wees bedaard’ - om daar meteen aan toe te voegen: ‘Een imperatief, waarmee wy Hollanders gewoon zyn kalme menschen driftig, en driftige menschen dol te maken.’ Maar dol werd de aangesprokene niet: ‘Ik denk dat-i geen acht had geslagen op m'n irritant hollandisme.’17. In diverse voordrachten die Multatuli in den lande heeft gegeven, maakte hij een onderscheid tussen deugden en hun spotvormen. Deugden zijn te prijzen, maar hun spotvormen zijn ridicuul. Bekend is de Hollandse zindelijkheid, maar ‘de boen- en schrobmanie van Nederlandsche huismoeders en zeelieden’ is de spotvorm van die deugd.18. Zo beweerde hij, dat bedaardheid ‘inheemsch [is] in Holland als kaas en jenever’. Als tegenhanger van prikkelbaarheid en opvliegendheid, is bedaardheid inderdaad een deugd. Maar bedaardheid onder alle omstan-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 28 digheden, ook waar actie geboden is, komt neer op ‘eene inertie, die wij met onbezielde voorwerpen gemeen hebben, in één woord: lamlendigheid, dat is de spotvorm der bedaardheid.’19. Hij heeft evenmin veel op met het ‘salondeugdje bescheidenheid’, hij propageert juist de hoogmoed, d.w.z. de ‘moed om hoog te staan’20.. In zijn brochure Een en ander over Pruisen en Nederland zegt hij: ‘Wy [Nederlanders] willen ons groot maken, door al wat uitsteekt neer te halen tot onze laagte. Dat is de ware manier niet om te stygen, want dit leidt tot voortdurende apotheose van 't kleine, en stelt premiën op middelmatigheid of erger.’21. Multatuli verwoordt hier een klacht die ook nu nog wordt vernomen: in Holland worden bijzondere verdiensten niet naar waarde geschat. Wie boven het maaiveld uitsteekt, wordt een kopje kleiner gemaakt. Holland is wars van heroïsme en werpt een dam op tegen grootse daden. Een van de Hollandse helden is niettemin Van Speyk (1802-1831), commandant van een kanonneerboot die liever met vriend en vijand de lucht in vloog dan de vijand in handen te vallen. Volgens Multatuli zou Van Speyk, indien hij afhankelijk was geweest van het oordeel van een vergadering, het advies hebben gekregen om het kruit eerst nat te maken. Zo eist het de Nederlandsche ‘voorzichtigheid.’22. Multatuli geeft een staalkaart van Hollandse eigenschappen: Nederlanders zijn op de penning,23. bekrompen24. en hypocriet, vooral in de seksuele moraal.25. Er wordt gefronst als een vrouw ‘van deftige positie’ optreedt als actrice.26. Veel van deze bezwaren tegen Holland kunnen worden herleid tot het overheersende protestants-christelijke karakter ervan. In een brief aan een Vlaamse vriend van katholieken huize zet Dekker zich met de hartstocht van een renegaat af tegen zijn protestantse afkomst: ‘Protestant zyn heet eigenlyk: voordeelbrengend fatsoen, effecten-soliditeit, droogstoppels-wysheid. Een protestant offert niet, hy bespot alle offer. Hy belacht kinderlyke dwaling, en mest zich met andere dwaling die beter genoteerd staat op de beurs. [...] De protestanten zwygen in 't publiek, lasteren in 't geheim, en smoren den vrydenker die zonder eer vergaat.’27. Multatuli is de vrijdenker die voortdurend knuppels werpt in het Hollandse hoenderhok. Nederlanders mogen de mond vol hebben van zedelijkheid, juist op dit punt is er van alles mis. Het is Multatuli de vrijdenker die meent dat ‘die vervloekte zeden [...] schande maken van wat zo lieflijk is’28.. Die zeden, de ‘katechismus van de maatschappij’, leiden ertoe dat pasgeboren kinderen worden omgebracht, uit schaamte, omdat de moeder niet getrouwd is.29. In een aantekening uit 1865 beweert Multatuli: ‘Liefderykheid is uitzondering. Byna overal schynt het bezit van kinderen een lastpost op de levensbegroting van geluk. Ik heb vaders - uit den beschaafden stand, ditmaal - zich in tegenwoordigheid hunner dochters horen beklagen “dat het zo moeilijk was van 'n meisje af te komen, dat jongens zoveel beter konden zorgen voor zichzelf,” enz.’30. Met de massa van het volk is het al niet beter gesteld. In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn in Nederland wreedheden tegen dieren toegestaan die in Frankrijk en België al niet meer voorkomen, zoals het ‘dryven van varkens’ en het

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 29

‘vervoer van kalveren met gebonden poten’. Verder ageert Multatuli tegen batbaarsheden op de kermis31. en tegen het barbaarse volksvermaak van palingtrekken, waarbij het erom ging om vanuit een boot een glibberige paling van een over het water gespannen lijn af te trekken, met het risico om in het water te vallen.32. Palingtrekken was sinds 1851 wettelijk verboden, maar werd nog steeds oogluikend toegelaten. Had Multatuli nu geleefd, hij zou lijstduwer hebben kunnen worden van de Partij voor de Dieren, want wreedheden tegen dieren komen nog steeds voor. Om bij de palingen te blijven: anno 2006 bestaat nog steeds de praktijk om levende palingen te laten rondkruipen in een bak met zout om hun slijmlaag af te branden, voordat ze worden gedood en voor consumptie verwerkt.

Een literaire strategie die Multatuli vaak toepast is die van de omkering. We vinden daarvan een voorbeeld in Max Havelaar, als de verteller spreekt van ‘vermeend verschil van beschaving’ tussen Europeanen en Euraziaten. In een aantekening uit 1875 relativeert hij het Europese begrip van beschaving door te stellen: ‘De Europeaan vergist zich in de mening dat de hogere beschaving waarop hy roemt, overal als 'n axioma wordt aangenomen. Ook hierin dat hy in alle opzichten beschaafder is.’33. In Idee 451 volgt hij een vergelijkbare gedachtegang: Nederland mag dan hoog scoren als het gaat om lotelingen of bruidsparen die hun naam kunnen schrijven, maar dat duidt nog niet op intelligentie. Volgens Multatuli is de Nederlandse middenstand niet erg ontwikkeld, vooral niet in de steden. Als je de gesprekken aanhoort in de koffiehuizen, word je getroffen door ‘de verrassende onwetendheid en de nietigheid van die heeren.’ En nu komt de omkering: ‘Gewoonlyk komt by my 't denkbeeld op: dat zyn de luî die den Javaan willen beschaven, verlichten, tot mensch maken, enz., en onwillekeurig doen we de vraag, of 't niet tyd wezen zou eene aziatische zendingzaak in 't leven te roepen, tot beschaving en verlichting van den Nederlander.’ Multatuli laat deze boutade volgen door een doodsteek aan de superioriteitsgevoelens van de koloniserende Nederlander: ‘Wy weten overigens dat in de overzeesche bezittingen de inlanders 't minst beschaafd en 't diepst verdorven zyn op de plaatsen waar ze 't meest in aanraking kwamen met Nederlanders. De intelligentie onzer natie schynt zich dus 't best te openbaren in het meedeelen van bederf, of misschien wel daarin alleen.’34.

Multatuli's omkeringen zijn herdefinities van algemeen aanvaarde begrippen. Zo geeft hij een herdefinitie van het begrip zedelijkheid. In het land waar ‘zedelijkheid’ hoog in het vaandel staat geschreven, beticht hij ministers die hun plicht niet doen van ‘onzedelijkheid’. Hij gaat immers uit van een ander soort zedelijkheid dan de heersende christelijke fatsoensnormen. In 1863 roept hij uit: ‘Waar is ondernemingsgeest? Welke groote flinke dingen worden tot stand gebragt?’35. In 1864, het jaar dat het Paleis van Volksvlijt wordt geopend, meent hij dat het Nederland van Koning Willem III lijdt aan een ‘totale absentie van

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 30 wil, geest, gevoel, smaak’, aan een ‘leêgte’ die niet anders dan ‘onzedelyk’ mag heten.36. Deze hartenkreten van een pamflettist klinken ons al te schril in de oren. Het ingedutte postnapoleontische Nederland dat geen initiatief bezat: dat was toch het Nederland van Koning Willem I (1815-1840), de Koopman-Koning, die zich danig ergerde aan de lusteloosheid van het eigen volk? Toch was er ook in de tijd van Willem I vooruitgang geboekt, er waren kanalen gegraven en wegen aangelegd. Niet voor niets had Willem I ook de bijnaam ‘Kanalen-Koning’ gekregen. Van 1825 dateert het Noordhollands Kanaal, bijna 80 km lang en leidend van Amsterdam-Noord naar Den Helder. Multatuli, die de voortzetting verdedigde van een humaan gehanteerd Cultuurstelsel in Nederlands-Indië, moet hebben geweten dat de winsten daaruit die tussen 1830 en 1870 naar de Nederlandse schatkist vloeiden, grotendeels waren gebruikt voor de aanleg van een spoorwegnet en kanalen in Nederland.37. Het traditionele Nederlandse vertrouwen in waterwegen leidde ertoe dat pas in 1839 het eerste spoorlijntje werd geopend, maar hierna ging de ontwikkeling snel. Het is een idée reçue dat Nederland in 1851, op de wereldtentoonstelling in Londen, met een schok heeft beseft hoezeer het in industrieel en technisch opzicht achterliep bij Europese koploper Engeland.38. De wereldtentoonstelling had de Amsterdamse arts en filantroop Samuel Sarphati (1813-1866) geïnspireerd tot de oprichting van een Vereniging voor Volksvlijt, die land en volk moest verheffen. Tussen 1855 en 1864 kwam het Paleis van Volksvlijt tot stand, een glas- en staalconstructie bestemd voor tentoonstellingen. Hoewel de industrialisatie in Nederland pas laat op gang kwam, was er in absolute zin al enkele decennia een geleidelijke vooruitgang waarneembaar.39. In zijn recente boek over het ontstaan van het moderne Nederland toont hoogleraar architectuur- en stedenbouwgeschiedenis Van der Woud aan, dat Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw niet achterbleef in het moderniseren van de infrastructuur en het opvoeren van mechanisatie en organisatie. Langzamerhand veroverde de mens steeds meer macht over tijd en ruimte.40. Dekker had zeker oog voor de verbeteringen op het gebied van het verkeer en vervoer: in 1878, ruim een jaar na de opening, besloot hij een kijkje te nemen bij het Noordzeekanaal, dat de verbinding van Amsterdam met de Noordzee tot stand bracht.41. In 1866, enkele jaren na zijn sombere diagnose van Nederland, werd begonnen met het graven van de Nieuwe Waterweg, de verbinding van Rotterdam met de Noordzee. Dit brede kanaal, dat Rotterdam tot een wereldhaven zou maken, werd in 1872 voltooid.42. Maar diverse andere zaken die we tegenwoordig als exponenten van vooruitgang plegen te beschouwen, hadden geenszins de instemming van het zelfbenoemde geweten van de natie. Zo was Multatuli gekant tegen inenting, tegen leerplicht, d.w.z. tegen de plicht je kind naar een door de staat gecontroleerde school te sturen, tegen kunstmest en zelfs tegen kunstboter oftewel margarine, een Franse uitvinding die op grote schaal werd geproduceerd en geëxporteerd

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 31 door de Nederlandse firma's van Van den Bergh en Jurgens, de voorlopers van Unilever.43. Ook fulmineerde hij meermalen tegen het vermaledijde Nederlandse stelsel om dijken aan te leggen langs de rivieren. In Idee 1050d betoogt hij dat ‘het eeuwen-oude knoeisysteem van die dykjes’ het land juist kwetsbaarder heeft gemaakt voor hoge waterstanden. Zijn redenering luidt, dat Nederland allang niet meer bedreigd zou worden door overstromingen als we de Rijn ongemoeid zouden hebben gelaten. De aanleg van rivierdijken heeft knelpunten doen ontstaan die het overstromingsgevaar juist hebben vergroot.44. Multatuli komt hierop terug in 1879 als hij in Den Briel een voordracht houdt. Een daarbij aanwezige journalist heeft zijn gedachtegang aldus samengevat: ‘Spreker meent daar, dat, als wij in vroegere dagen, uit zucht om de nabijliggende weiden droog te houden, niet de rivieren en dijken hadden gekneld, de slib, die de stroomen uit het hoogland met zich meevoerden, onze bodem langzamerhand zoodanig zou verhoogd hebben, dat die thans boven het peil der jaarlijksche overstroomingen zou liggen.’45. Multatuli's beeld lijkt sterk gechargeerd, maar feit is dat men in Nederland een eeuw na zijn dood anders is gaan denken over de bescherming van het land tegen overstromingsgevaar. Niet langer ziet men het versterken van de rivierdijken als alleenzaligmakend. Natuurlijke overstromingen van de rivieren in onbebouwde gebieden worden nu zelfs mogelijk gemaakt. Het gevaar van dijkdoorbraken wordt verder tegengegaan door uiterwaarden en zijgeulen van rivieren in ere te herstellen en door moerassen en zoetwatergetijdengebieden te creëren als reservoir. Op dit punt haalt Multatuli postuum ten dele zijn gelijk.

Multatuli's axioma was dat je de Natuur (door hem dikwijls met een hoofdletter geschreven) vooral haar gang moest laten gaan. Dit is het standpunt van een vrijdenker, maar het zou evengoed dat van een notoir conservatief kunnen zijn. De vraag rijst waar Multatuli stond in politiek opzicht. Daar is geen eenduidig antwoord op te geven. De communistische schrijfster en activiste Henriette Roland Holst mocht hem - zeket om zijn Minnebrieven - de vader van het anarchisme in Nederland noemen,46. maar hij was - vooral in zijn brochures over vrije arbeid -ook vóór het wettige gezag en vóór een krachtige rol van de staat. Zelf noemde hij zich meermalen een ‘behouder’, stellig géén liberaal. Zijn diverse brieven aan de Koning tonen aan, hoezeer hij de vorst beschouwde als het unieke symbool en aanspreekpunt van de natie. Hij verzette zich tegen het parlementaire stelsel dat van kracht werd met de liberale grondwetswijziging van 1848. De Koning verloor daardoor zijn reële macht, voortaan zouden de ministers de volle verantwoordelijkheid dragen. Het parlement werd wetgevend en de Tweede Kamer zou direct worden gekozen. De kieswet die in 1850 tot stand kwam gaf aan bijna 75.000 mensen op een bevolking van drie miljoen het censuskiesrecht.47. Multatuli interpreteerde deze veranderingen als het diffuus worden van de macht en een restauratie van de regentenheerschappij uit de tijd der Republiek. Het land zou weer

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 32 gecontroleerd worden door 2 á 3000 families.48. Zelf verdiende hij niet genoeg om te mogen stemmen! In Idee 1254 suggereert hij dat in ons regeringsstelsel de macht zo vaak wisselt dat niemand meer aansprakelijk is. De werkelijke macht is in handen van de fortuinmakers, zij die aandelen nemen ‘in allerlei maatschappyen, associatiën, negociatiën’ en daarvoor invloed kopen, ‘zonder een cent te verliezen.’49. Het is hierom dat hij Nederland ongeschikt acht voor het vertegenwoordigend stelsel: ‘de onzedelykheid der kapitaals-vorming’ maakt dat 99% der bevolking buiten spel staat, wegens gebrek aan middelen. ‘Die 99/100 staan achter de spelers als lakeien in de zaal te Homburg, en wachten met lakeiachtige onderdanigheid of er iets afvalt van de winst.’50. In Idee 452 had hij al verzucht: ‘Wy, gy, ik, onze vrouwen en kinderen, zyn de biljardballen waarmeê de heeren in den Haag carambole maken.’ Idee 451, een lang essay over de ellendige materiële toestand van het volk, besloot hij met een oproep om het kiesrecht te verruimen en ook vrouwen erin te laten delen. In werkelijkheid zou het tot 1917 duren voordat in Nederland het algemeen kiesrecht voor mannen werd ingevoerd en in 1919 ook voor vrouwen. Was Multatuli dan een socialist? Socialisten hebben hem soms geclaimd, maar zelf heeft hij meermalen duidelijk afstand genomen van hun ideologie. Weliswaar was hij tegen de scherpe afscheiding van de standen, maar daarmee predikte hij nog geen gelijkheid. ‘Gelykheid? O neen! Geen twee bladen aan een boom zyn gelyk. Geen twee bladen zelfs in de heele natuur. Geen twee stofjes. Neen, geen gelykheid! Er is verschil, en groot verschil, tusschen een mensch en een mensch.’51. Niettemin voelde hij ‘sympathie voor 't streven der socialisten, voorzoover ze oprecht verbetering bejagen’.52. De sociale kwestie had Multatuli's intense aandacht. Zijn Ideën 451 en 452, die in de vierde bundel Ideën ruim honderd bladzijden in beslag nemen, zijn er grotendeels aan gewijd.53. Hij profileerde zich als ‘de man van de “derde party”, conservatief noch liberaal, een voorvechter van het volk.’54. In zijn euforie na het verschijnen van Max Havelaar had hij gemeend dat er een grote rol voor hem was weggelegd in de Nederlandse politiek. Maar toen hij in oktober 1860 zijn kandidatuur stelde als kamerlid in het district Tiel, kreeg hij slechts negen van de 945 stemmen, ondanks de verspreiding van zijn door Thieme gedrukte brief ‘Aan de stemgerechtigden in het kiesdistrikt Tiel’.55. Aanvankelijk liet hij zich niet ontmoedigen. In zijn Minnebrieven uit 1861 spreekt hij nog over de mogelijkheid van een derde partij en een eventuele nieuwe kandidatuur voor de Kamer.56. Toen hij doorhad dat hij geen kans maakte op een politieke carrière, wilde hij een eigen dagblad beginnen om daarmee een groter publiek te bereiken dan met zijn Ideën. Er werd in 1862 gesproken over de afschaffing van de belasting op de krant en op de advertenties. De verwachte effecten daarvan waren een grotere persvrijheid en veel meer lezers, omdat de krant veel goedkoper werd.57. De belasting werd pas in 1869 afgeschaft, maar Multatuli was er ook niet in geslaagd een beginkapitaal bij elkaar te krijgen en in 1866 migreer-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 33 de hij naar Duitsland. Hij werd toen Rijnlands correspondent van de Opregte Haarlemsche Courant. Zijn taak was overzichten te leveren van de inhoud van de Duitse kranten, maar via een door hem verzonnen krant Mainzer Beobachter slaagde hij erin ruimschoots lucht te geven aan eigen opinies. Dit spel duurde tot en met december 1869, toen hij er zelf de brui aan gaf. Hij had toen 115 bijdragen ‘Van den Rijn’ geschreven.

Moeten we Multatuli beschouwen als anti-Nederlands, hij die had geschreven: ‘De schelmachtige Nederlanders zijn mijn landgenoten niet, ik behoor tot de grote natie Mensheid.’58. Maar in Duitsland wonend, dient hij ieder die zich schamper uitlaat over de Nederlandse taal, stevig van repliek. En zijn brochure Een en ander over Pruisen en Nederland (1867) is een hartstochtelijke waarschuwing aan het vaderland om het Pruisische annexatiegevaar niet te onderschatten.59. Het zijn niet de minste schrijvers die de wijk hebben genomen naar een buurland en toch in een haat-liefdeverhouding aan Nederland gebonden bleven. We hoeven maar te denken aan , levenslang bewonderaar van Multatuli, die vanuit Frankrijk en België het gezapige vaderland met zijn opvattingen is blijven bestoken. Dit neemt niet weg dat Multatuli werkelijk verbitterd was. Hoe vaak klinkt niet in zijn werk de leuze: ‘Publiek, ik veracht u!’ - want het publiek dat zo gretig zijn Max Havelaar en zijn Ideën had gelezen, had zijn boodschap genegeerd. Ook hamerde hij voortdurend op de onwetendheid en leugenachtigheid van de dagbladen en de cultuur van de doofpot. Tegenwoordig is er op de Nederlandse televisie een kritisch programma met de titel ‘De leugen regeert’. Deze titel is geïnspireerd door een uitspraak van Koningin Beatrix, die enig stof heeft doen opwaaien toen zij zich aldus uitliet over de Nederlandse journalistiek.60. Maar Multatuli schreef al in een van zijn Ideën: ‘Leugen heerscht en regeert. Meent men dat de Wilhelmen en Napoleons al die schreeuwdrift hadden kunnen gaande-maken, indien ze niet van oudsher door schryvers waren geholpen in 't vermoorden van gezond verstand?’61. Multatuli zag het als zijn taak als schrijver om waarheid na te streven, om vooroordeel tegen te gaan en vrije studie te bevorderen, kortom om zijn volk te leren lezen, i.e. ‘beoordeelend schiften’.62. Vanzelfsprekend is het ‘beoordelend schiften’ een belangrijke eigenschap voor ons die ons bezighouden met wetenschap. Misschien verlangde Multatuli teveel toen hij deze eigenschap in het bereik wilde zien van het ganse volk. Dat zijn verontwaardiging vaak voortkwam uit teleurgestelde vaderlandsliefde, bewijzen de verslagen van zijn voordrachten uit de jaren zeventig. In februari 1879 pleitte hij er in Delft voor om onze kunstschatten binnenslands te houden. Het ging erom de vreemdeling te laten zien dat Nederland op wetenschappelijk en kunstzinnig gebied niet achter stond bij andere volken:‘[...] we moesten de toestand zoo doen worden, dat vreemde naties hier kwamen om onze kunstschatten te bewonderen en onze taal gingen bestudeeren omdat ze overtuigd waren veel schoons en belangrijks te leeren kennen. Dan zouden we eerbied en bewondering afdwingen.’63.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 34

Dit lijkt me een mooi citaat om deze oratie mee af te sluiten, ten overstaan van een publiek waaronder zich studenten in de Nederlandse taal en letteren bevinden. Multatuli zou de bloei van de extramurale neerlandistiek hebben toegejuicht. Misschien zou hij zich vooral hebben verwonderd dat Nederland anno 2006 überhaupt nog bestaat. Ik denk dat hij - leefde hij nu - pagina's zou hebben volgeschreven over het broeikaseffect, de verwachte stijging van de zeespiegel en de bedreiging die dit vormt voor het kleine landje aan de Noordzee - en dat alles omdat we, in onze hovaardij, met de Natuur geen rekening meer wensen te houden.

Het past mij thans in de eerste plaats mijn oprechte dank te betuigen aan de Minister van Onderwijs die gunstig heeft beschikt op de voordracht van een commissie van hoogleraren die strekte tot mijn benoeming tot hoogleraar aan deze universiteit. Toen ik als buitengewoon hoogleraar in dienst trad van deze universiteit, nu meer dan twee jaar geleden, was de post van gewoon hoogleraar in de Nederlandse literatuur en cultuurgeschiedenis juist afgeschaft. Dit bracht mij in een positie die ik in mijn extramurale loopbaan meer dan eens heb ingenomen: die van een internationale neerlandicus met een onzekere verwachtingshorizon. Soms vreesde ik dat ik gedoemd was als een vliegende Hollander te blijven zwerven over de wereldzeeën, maar dankzij een beschikking van het Ministerie kan ik thans mijn plaats aan deze universiteit innemen. Dit vervult mij met grote vreugde en ik hoop de verwachtingen die men van mij heeft niet te zullen beschamen. Waarde Heer Desportes, Uw toewijding aan de vakgroep Nederlands heeft ertoe bijgedragen dat deze thans weer beschikt over twee hoogleraren. Ik verzeker u, dat ik alles zal doen wat in mijn vermogen ligt om de wetenschap te dienen, de belangen van onze universiteit te bevorderen en de vakgroep Nederlands die uitstraling te geven die zelfs aan Multatuli een tevreden gebrom zou ontlokken. Waarde Heer Pekelder, Multatuli werd door zijn vriend Roorda van Eysinga een ‘koppig koraaldiertje’ genoemd. Het is niet in de laatste plaats aan uw multatuliaanse vasthoudendheid te danken dat ik nu uw collega proximus mag worden. Ik verzeker u dat ik mijn best zal doen om de groei van onze vakgroep te waarborgen. Koraalriffen zijn kwetsbaar, maar wij zullen het onze goed onderhouden. Waarde Mevrouw Stouten, U stond als ‘directeur d'habilitation’ aan het begin van mijn Parijse loopbaan. Uw bekwaamheid en toewijding hebben mij de weg gewezen, die nu is geresulteerd in deze benoeming. Ik ben u daar zeer erkentelijk voor en hoop ook uw vertrouwen niet te beschamen. Dames en Heren Professoren, Lectoren en Docenten van Paris IV, Het vervult mij met grote vreugde nu in het openbaar deze plaats te mogen innemen. Ik ben u erkentelijk voor de grote welwillendheid waarmee u

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 35 mij in uw kring hebt opgenomen en hoop op uw hulp, wanneer ik door gebrek aan ervaring of kennis tekort mocht schieten. Ik ben gaarne bereid u naar vermogen te helpen en mijn aandeel in de gemeenschappelijke werkzaamheden te aanvaarden. Dames en Heren Studenten, De meesten van u heb ik in de afgelopen jaren al leren kennen en het stemt mij vreugdevol deze relatie te kunnen continueren. Ik verzeker u dat uw belangen mijn zorg zullen zijn. Ik wilde u in deze openbare les laten zien dat de studie van de Nederlandse literatuur en cultuurgeschiedenis geen stoffige bedoening is, maar een avontuur en een ontdekkingstocht. Als we het stof van de eeuwen afblazen, kan een auteur die al bijna 120 jaar dood is, nog steeds tot ons spreken en zelfs verrassend actueel blijken. Ik prijs mij gelukkig dat ik u op uw universitaire avontuur mag begeleiden en ik hoop velen van u te prikkelen tot eigen arbeid op het onmetelijke terrein van de Nederlandse studiën. Het zij mij ten slotte vergund, mijn grote blijdschap uit te spreken over de aanwezigheid van zo velen, ook zij die voor deze plechtigheid speciaal uit Nederland en België zijn overgekomen. Ik heb gezegd.

Eindnoten:

1. Multatuli, Volledige werken (voortaan: VW) XVIII:332 (5-4-76 aan G.J.A. Boulet). 2. E. du Perron, Verzameld werk, deel IV, Amsterdam: G.A. van Oorschot 1956, p. 368. 3. Cf. Multatuli, VW X:104-105 (11-11-1859, W.J.C. van Hasselt aan ].]. Rochussen). 4. Cf. Multatuli, VW X: 100 (ongedateerd, aan Tine). 5. Cf. Multatuli, VW X: 138 (29-11-1959, aan Tine). 6. Cf. Multatuli, VW X:167 (11-12-1859, J. van Lennep aan J.J. Rochussen). 7. Multatuli, VW XVIII:333 (5-4-76 aan G.J.A. Boulet). 8. Multatuli, VW XXII:640 (10/12-7-1883 aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau). 9. Multatuli, VW I:301 (aantekening uit 1875). 10. Multatuli, VW VI:389 (‘Naschrift by den derden druk’). 11. Multatuli, VW III:445. 12. Multatuli, VW XXII:649 (13-7-1983 aan Kallenberg van den Bosch). 13. Multatuli, VW VIII:550 (27-11-1845 aan E.H. van Wijnbergen). 14. Multatuli, VW VIII:595 (23-12-1845 aan E.H. van Wijnbergen). 15. Cf. Multatuli, VW XV:102 (16-2-1972 aan Roorda van Eysinga): ‘Ja “'t is een hard lot welgeaard en Nederlander te zyn.” Dat zegt ge wél. Nu, daarom ben ik geen Nederlander. Myne denkbeelden daarover zyn van zeer ouden datum.’ 16. Multatuli, VW II:16. 17. Multatuli, VW IV:535. 18. Multatuli, VW XVII:697. 19. Multatuli, VW XVII: 701. 20. Multatuli, VW VI:265. 21. Multatuli, VW IV:81-82. 22. Multatuli, VW XI:217. 23. Cf. Multatuli, VW XVI:672 (21-8-74 aan Mina Krüseman). 24. Multatuli, VW XVI:459 (12-3-74 aan Funke). 25. Cf. Multatuli, VW III:287: ‘Onze zeden hebben een gemaakten afschuw uitgevonden tegen geslachtsdrift, en zy veroorlooven eerder een opgedrongen leugen, dan 'n wysgeerige waarheid, die niet “fatsoenlyk” wezen zou.’

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 26. Multatuli, VW XVII:76 (2-11-74). 27. Multatuli, VW XI:572. 28. Multatuli, VW XI:162 (15-7-1863 aan Mimi Hamminck Schepel). In 1867 gaf Multatuli toe dat er op het gebied van de zeden ook wel iets ten goede was veranderd: ‘Men zegt nu dingen die men toen [twintig jaar voorheen, KS] niet durfde denken.’ Zie: Multatuli, VW XII:456. 29. Multatuli, VW III:24; VW XI:258-259. 30. Multatuli, VW III:30. 31. Cf. Multatuli, VW III:416. 32. Cf. Multatuli, VW XXIII:707. 33. Multatuli, VW I:32;328. 34. Multatuli, VW III:102. 35. Multatuli, VW XI:160-162 (15-7-1863 aan Mimi). 36. Multatuli, VW XI:261 (19-1-1864 aan Hotz). Voor het paleis van Volksvlijt zie: Dr. Jan Romein, De lage landen bij de zee, Utrecht 1934, p. 622. 37. Cf. J.J.P. de Jong, De waaier van het fortuin. Van handelscompagnie tot koloniaal imperium, Den Haag 1998, p. 274. Overigens waren ook de spoorwegen in Luxemburg gefinancierd uit de Indische baten. 38. Deze eerste wereldtentoonstelling, met 17.000 deelnemers uit de hele wereld, werd op 1 mei 1851 in het Londense Crystal Palace geopend. Zij trok 6,2 miljoen bezoekers, die werden voorgelicht over de technische en industriële vooruitgang en daartoe een route moesten volgen die het productieproces volgde. 39. E.H. Kossmann, De lage landen 1780-1980. Twee eeuwen Nederland en België. Deel 1 1780-1914, Amsterdam-Brussel 1986, p. 221. Volgens Jan Romein begon het economisch leven in Nederland pas in de jaren na 1860 snel te veranderen. Cf. Dr. Jan Romein, De lage landen bij de zee, p. 533. 40. Auke van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland, Amsterdam 2006. Van der Woud bevestigt dat Nederland in de techniek achterliep bij andere landen, maar het compenseerde dit met zijn sterk ontwikkelde waterbouwkunde (p. 115-118). Nederland ‘werkte niet met ijzer en vuur, maar met wind en water.’ Na een cultuuromslag rond 1850 is Nederland in de tweede eeuwhelft gaandeweg gemoderniseerd door een stelselmatige aanpak van de infrastructuur. Rivieren werden genormaliseerd, 23 nieuwe kanalen werden gegraven, havens aangelegd, bruggen gebouwd en vanaf 1860 werd er ook ernst gemaakt met de ontwikkeling van een spoorwegnet. Verder werd de massamobiliteit enorm gestimuleerd door verharding van wegen en aanleg van zogenaamde kunstwegen en vonden de telegraaf en telefoon binnen korte tijd massaal ingang. 41. Multatuli, VW XIX:107 (13-2-1878 aan Funke). Het Noordzeekanaal was op 1 november 1876 geopend. 42. Cf. Van der Woud, Een nieuwe wereld, p. 265: ‘De Nieuwe Waterweg was een technische topprestatie, maar alleen kenners wisten dat.’ 43. Cf. Multatuli, VW XXII:660; VW XXIII:54, 150; VW XXIII:441; VW XX:252. Voor de margarineproductie zie: Prof. Dr. H.P.H. Jansen, Levend verleden. De Nederlandse samenleving van de prehistorie tot in onze tijd, Amsterdam 1983, p. 208. 44. Multatuli, VW VI:455-456. Zie ook: VW VII: 108-109. 45. Multatuli, VW XX:28. 46. Cf. Gerard Brom, Multatuli, Utrecht/Antwerpen 1958, p. 132. 47. Cf. E.H. Kossmann, De lage landen 1780-1980. Deel 1 1780-1914, p. 166. Kossmann ziet in dit getal - in verhouding tot het aantal kiesgerechtigden in België - een bewijs dat Nederland nog ‘betrekkelijk welvarend en democratisch’ was. 48. Multatuli, VW IV:75; VW XXII:640-41 (10/12-7-1883 aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau): ‘Zal men over 100 jaar de knoeikontrakten te lezen krygen waarmee de 2, 300 menschen die thans den buit deelen, elkander beloven alleen de vrindjes toetelaten, en elken dwarskyker er buiten te houden?’ 49. Multatuli, VW IV: 76. 50. Multatuli, VW XII:68-9 (8-2-1867 aan J. de Geyter). Vier jaar voor zijn dood beklemtoont hij nogmaals dat ‘de kwaal’ schuilt ‘in de verrotting van de cliques die ons landje opvreten, en die - hoe ook schynbaar verdeeld door partyschap - één lyn trekken om beurtelings op 't kussen te komen.’ Zie: Multatuli, VW XXII:640-41 (10/12-7-1883 aan J.H. de Haas en G.C. de Haas-Hanau). 51. Multatuli, VW III:90.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 52. Multatuli, VW XXII:242 (25-11-84 aan H.C. Muller). In het voorgaande staat onder meer: ‘Vriendelyk dank voor gelykstelling met iedereen, in moreelen en intellectueelen zin. En wat gemeenschap van goederen aangaat, waar ieder evenveel bezit, heeft niemand wat. Een lotery met louter pryzen kan niet bestaan.’ 53. Multatuli's aandacht voor de behuizing en voeding van het stadsproletariaat doet denken aan die van de eerder genoemde arts dr. Samuel Sarphati. Zie: Dr. Jan Romein, De lage landen bij de zee, p. 622-623. 54. Tom Bühm, ‘Droog als Grutte? - De Mainzer Beobachter als frissche bron! - Multatuli, de sociale kwestie en het socialisme - (II)’, in: Over Multatuli, jg. 22, nr. 45, 2000, p. 64-96. (p. 66). 55. Multatuli, VW II:182, 325. 56. Multatuli, VW II:75. Hij schrijft: ‘Die Tweede Kamer zou my een ware pynkamer wezen. Maar als ze my kiezen, ga ik!’ 57. Cf. Multatuli, VW XI:46. 58. Cf. Gerard Brom, Multatuli, p. 126. 59. De eerste druk droeg de titel: Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruisen en Nederland. Meteen al in 1867 werd een tweede druk opgelegd met de bekorte titel. 60. Cf. Margriet van Oostveen, ‘Hofvrees’. In: NRC Handelsblad, 4-12-1999. 61. Multatuli, VW IV: 469. 62. Multatuli, VW XXIII:37 (9-1-1884 aan J.H. de Haas). 63. Multatuli, VW XIX 348.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 38

Olf Praamstra Van ‘solide bondgenoot’ tot ‘gemeen sujet’ De relatie tussen Multatuli en Conrad Busken Huet*

Inleiding

In 1878 had Conrad Busken Huet voorzichtig vriendschap gesloten met Jan ten Brink. In de de negentiende eeuw was Ten Brink een bekend letterkundige: hij schreef romans en kritieken en was redacteur van het literaire tijdschrift Nederland. Aan dat tijdschrift werkte Huet vanaf 1878 mee en als gevolg daarvan was hij met Ten Brink bevriend geraakt. Ze schreven elkaar geregeld, al bleven ze altijd buitengewoon gereserveerd tegen elkaar. Conrad Busken Huet is vooral bekend geworden als redacteur van De Gids, waarin hij tussen 1862 en 1865 literaire portretten en kritieken schreef waarin hij op ongekende wijze huis hield in de Nederlandse republiek der letteren. Daarvoor had hij aan de weg getimmerd als popularisator van de moderne theologie. Hij was predikant geweest, maar dan wel een predikant die de mensen de kerk uitpreekte in plaats van er in. Hij was nog geen vijfentwintig jaar toen hij in Haarlem voorganger werd van de Waalse gemeente en was zijn carrière begonnen als een diepgelovig man. Maar na tien jaar was van dat geloof praktisch niets meer over en hij hield zijn gemeente van die ontwikkeling nauwgezet op de hoogte. De negentiende eeuw, hield hij hun voor, was een eeuw van twijfel; en wie niet twijfelde, die dacht niet na. Maar wat Huet onderschat had, was dat veel kerkgangers helemaal niet wilden nadenken, zij wilden gesticht worden. Het gevolg was dat hij in 1862 gedwongen de Kerk moest verlaten. Hij vond een nieuwe broodwinning als journalist bij de Opregte Haarlemsche Courant - het was werk dat hij vanaf het begin met tegenzin deed - en hij vond een nieuw ideaal in de hervorming van de Nederlandse literatuur. Die moest naar een hoger niveau getild worden en daarom schreef hij zijn scherpe, afbrekende kritieken in De Gids. Hervormen begon immers met het afbreken van het bestaande. Ook dit werk werd hem niet in dank afgenomen en in 1865 verliet hij De Gids - opnieuw was het een gedwongen vertrek. Nog drie jaar lang werkte hij met nog meer tegenzin voor de Opregte Haarlemsche Courant, totdat hij in 1868 naar Nederlands-Indië verttok om redacteur van de Java-Bode te worden. Een paar jaar later begon hij voor zichzelf en stichtte hij zijn eigen krant: het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie. Na acht Indische jaren keerde hij terug naar Europa en vestigde zich in Parijs. Vandaaruit bleef hij schrijven voor zijn Indische krant

* Lezing voor de najaarsvergadering van het Multatuli Genootschap op 4 november 2006. Dit overzicht van de relatie tussen Multatuli en Conrad Busken Huet is een bewerking van wat ik over hen heb geschreven in mijn biografie over Busken Huet die in mei 2007 zal verschijnen bij uitgeverij SUN te Amsterdam. Daarin staan de bronnen vermeld waarop dit artikel berust.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 39 maar zocht nu ook weer toenadering tot literaire kringen in Nederland en kwam zo in contact met Jan ten Brink en het tijdschrift Nederland.

Jan ten Brink

Behalve redacteur van Nederland was Ten Brink ook redacteur en auteur van de reeks Onze hedendaagsche Letterkundigen. In 1882 was Ten Brink begonnen aan een reeks monografieën over de toen belangrijkste nog levende schrijvers in Nederland; vandaar de naam. De eerste aflevering was gewijd aan A.L.G. Bosboom-Toussaint, de tweede aan Nicolaas Beets en de derde aan J.J.L. ten Kate. Alle drie grote namen in de negentiende eeuw. Na de derde aflevering leek de onderneming een vroegtijdige dood te sterven, omdat de uitgever er geen brood meer in zag. Maar in 1885 vond Ten Brink een nieuwe uitgever en werd de serie voortgezet. Er verschenen nieuwe biografische schetsen over J.P. Hasebroek, J.A. Alberdingk Thijm en ; en het sprak vanzelf dat Ten Brink ook bij Huet aanklopte om te vragen of hij wilde meewerken aan een biografie gewijd aan hem. Omdat Ten Brink schreef over nog levende auteurs, kon hij hun om bio- en bibliografische gegevens vragen en van die mogelijkheid maakte hij gretig gebruik. Natuurlijk wilde Huet hieraan meewerken, maar, vroeg hij aan Ten Brink, hoe kwam het dat Multatuli in deze reeks ontbrak? Dat kon toch eigenlijk niet: ‘Laat er ons rond voor uitkomen, Multatuli staat onder onze hedendaagsche letterkundigen zeer hoog.’ Ten Brink ontkende dat niet, maar weigerde desondanks om zijn biografie te schrijven. Hij kon het niet, schreef hij aan Huet, er waren bezwaren die het hem onmogelijk maakten. Maar als Huet bereid was om een aflevering over Multatuli te schrijven, dan was hij welkom. Welke bezwaren Ten Brink tegenover Huet heeft aangevoerd voor zijn weigering, is nier bekend, maar Ten Brink had alle reden om een onoverkomelijke hekel aan Multatuli te hebben. Ooit was hij een bewonderaar van hem geweest, maar in 1868 - tijdens het tiende Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres - hadden ze ruzie gekregen. Dat congres werd in Den Haag gehouden, de plaats waar Ten Brink toen woonde, en een Vlaamse deelnemer aan het congres had hem naar het adres van Multatuli gevraagd. Ook Multatuli was op dit congres aanwezig. Hij woonde toen al in Duitsland, maar logeerde voor de duur van het congres in Den Haag. Ten Brink had op de vraag van de Vlaming geantwoord dat Multatuli waarschijnlijk zijn intrek genomen had bij Marie Anderson. Multatuli was woedend, toen hij dit hoorde. Hij vond het een schandalige verdachtmaking. Hij was op dar moment nog getrouwd met Tine en woonde in Duitsland samen met Mimi. Marie was een goede vriendin van hem, maar: ‘Ik heb haar nooit aangeraakt.’ Multatuli zou dit incident niet vergeten en vier jaar later nam hij wraak. In de vierde bundel Ideeën - in Idee 942 - schrijft hij over het congres en een op dar congres aanwezige ‘litterator’ die ‘gewoon was zich te behelpen met het liederlyk regime van den ryksdaalder’. Eerder al - in Idee 448 - had Multatuli uitgelegd dat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 40 hij met deze omschrijving mensen bedoelde die prostituées bezochten. Zonder hem bij naam te noemen maakte hij Ten Brink in Idee 942 dus uit voor hoerenloper. Tegenwoordig zijn mensen hier minder gevoelig voor, maar in de negentiende eeuw wilde niemand zo bekend staan. Weliswaar had Multatuli zijn naam niet genoemd, maar Ten Brink wist dat er genoeg mensen waren die gemakkelijk konden raden dat Multatuli naar hem verwees. Bovendien was Multatuli altijd bereid om mensen die dat niet konden hierover opheldering te geven. Woedend was Ten Brink dat hij op deze manier te kijk gezet werd, maar hij kon zich tegen deze beschuldiging niet verdedigen zonder nog meer de aandacht op zich te vestigen. Hij sloeg terug door Multatuli's rol in de Nederlandse literatuurgeschiedenis zoveel mogelijk naar de achtergrond te dringen. In 1877 publiceerde hij een Kleine geschiedenis der Nederlandsche letteren, bestemd voor het middelbaar onderwijs, waarin hij de naam Multatuli slechts in het voorbijgaan even liet vallen. Multatuli ergerde zich aan dit ‘doodzwygen’, vooral ook omdat Ten Brink een man van gezag was in de Nederlandse letteren. Zijn Kleine geschiedenis werd in 1882 herdrukt en weer twee jaar later werd hij benoemd tot hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de universiteit van Leiden. Kort voor die benoeming hield Ten Brink een lezing over de Nederlandse literatuur van de laatste vijftig jaar, waarin hij het presteerde om Multatuli niet eens te noemen. Toen Multatuli dat hoorde, ontstak hij in woede. Hij vond het ‘laaghartig’, maar was niet in staat om er iets aan te veranderen. En had het aan Ten Brink gelegen dan was hij ook niet opgenomen in Onze hedendaagsche letterkundigen, maar hier steekt Huet een stokje voor, want hij neemt de taak op zich om in deze reeks Multatuli's biografie te schrijven. Als Ten Brink het niet wil, doet hij het wel.

Toenadering

Waarschijnlijk had Huet het nooit gedaan, als hij geweten had met hoeveel minachting Multatuli in deze jaren over hem dacht en sprak. Huet en Multatuli waren in 1885 al ruim vijftien jaar gebrouilleerd, maar desondanks was Huet een bewonderaar van de schrijver Multatuli gebleven. Misschien heeft hij zelfs wel gedacht dat het schrijven van zijn biografie had kunnen bijdragen tot het herstel van hun oude vriendschap. Ooit waren zij immers goede vrienden geweest. Multatuli en Busken Huet zijn de twee belangrijkste auteurs van hun tijd en hebben als geen ander invloed uitgeoefend op het denken van hun landgenoten. Het was onvermijdelijk dat zij elkaar een keer zouden ontmoeten en sympathie voor elkaar opvatten. Zij hadden in veel opzichten verwante ideeën en het kon niet anders dan dat zij in elkaar geïnteresseerd waren. Toch had Huet tot 1865 nauwelijks belangstelling voor Multatuli getoond. De Max Havelaar vond hij een prachtig boek, maar in de jaren daarna was Multatuli hem tegengevallen. Ook de eerste bundels Ideeën konden hem niet op andere gedachten brengen. In 1864 oordeelde Huet dat Multatuli ‘voor de vaderlansche

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 41 letteren eene teleurstelling geweest’ was en dat er op het ‘schitterend vuurwerk’ van de Havlaar ‘eene dikke duisternis’ was gevolgd. Multatuli dacht in die jaren een stuk gunstiger over Huet. In het najaar van 1864, publiceerde hij Idee 453, waarin hij in bedekte vormen Huet zijn lof toezwaait. In een parabel over pasteibakkers - waarmee hij dominees bedoelt - hekelt hij deze verkondigers van het christendom, die niets anders doen dan het volk dom houden. Maar op die hele bende pasteibakkers is er één waarvoor hij een uitzondering maakt:

Een [van deze pasteibakkers] voelde zich bezwaard over 't verkopen van ongezond voedsel. Hy waarschuwde z'n publiek, en zeide dat hy voortaan geen taartjes zou verkopen, dan aan wie uitdrukkelyk verklaren zou, die te begeren, en dan nog met zo weinig slaapstroop als maar enigszins mogelyk was, al zou hy dan ook, gedurende den tyd dien-i daardoor overhield, zich moeten bezighouden met heel ander werk. Ja, al zou-i een courant samenstellen, mits zonder papaver-feuilleté of leading-articles. Een krant, alleen van deeg. Dit lukte vry wel, schoon 't eigenlyk geen arbeid was voor iemand die werd opgeleid tot pasteibakker. Maar de man was hoogst bekwaam, en schikte zich in z'n lot. Dat was 'n eerlyke en flinke pasteibakker.

In deze parabel over de Nederlandse predikanten die nog een paar bladzijden doorgaat, is Huet de ‘eerlyke en flinke pasteibakker’. Als predikant had hij eerlijk zijn ongeloof beleden en daarna verdiende hij zijn loon als medewerker aan de Opregte Haarlemsche Courant, een dagblad dat zich toelegde op het geven van louter nieuwsfeiten, zonder commentaar, zonder hoofdartikelen, ‘een krant, alleen van deeg.’ Misschien hoopte Multatuli Huet met deze lovende woorden gunstig te stemmen. Huet was toen nog redacteur van De Gids en daardoor een man van aanzien in de Nederlandse letteren. Multatuli wist dat en ongeveer gelijktijdig met de verschijning van deze parabel stuurde hij Huet een briefje met de vraag waarom zijn werk in De Gids nooit besproken werd. Hierop geeft Huet een ontwijkend antwoord. Hij suggereert dat hij niet precies op de hoogte is van wat er in de redactievergaderingen voorvalt en hij ontkent dat De Gids opzettelijk het werk van Multatuli niet recenseert. Het is een diplomatiek antwoord, want Huet wist, dat met name Potgieter - de leider van het tijdschrift - weinig ophad met Multatuli. Maar dat schrijft Huet niet. Hij schrijft: ‘Mogten er onder de redacteuren van den Gids - mij is daarvan nooit iets gebleken - enkelen gevonden worden die tegen u vooringenomen zijn, met mijzelven is zulks geenszins het geval.’ Het is niet alleen een diplomatiek, het is ook een oneerlijk antwoord, want nog geen maand tevoren had Huet aan Potgieter geschreven: ‘Gij zult van mij wel willen gelooven dat ik Multatuli niet uit kan staan.’

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 42

Multatuli heeft nooit geweten hoe slecht Huet hem in die tijd gezind was. Een paar maanden later stuurde hij hem zijn portret. Onder het portret schreef hij dat hij het hem toezond, omdat Huet een pasteibakker was die van zijn hart geen moordkuil maakte. Huet was hier heel blij mee. Enkele weken eerder namelijk had hij de redactie van De Gids moeten verlaten en hij voelde zich in deze moeilijke weken door veel mensen met de nek aangekeken. Hij zocht Multatuli op z'n zolderkamertje in Amsterdam op en, herinnerde Multatuli zich, ‘zei zoo iets als: Jy hebt me dus niet in de ban gedaan! waaruit my z'n gevoeligheid bleek. Nu dat gaf een soort toenadering.’ De toezending van het portret in februari 1865 gaf een zekere toenadering, maar de vriendschap tussen Multatuli en Huet kreeg pas echt gestalte in 1866. In januari van dat jaar verliet Multatuli Amsterdam en vertrok naar Duitsland. Het ging hem toen bijzonder slecht. Hij had in december 1865 gevochten in een variété-theater in Amsterdam en was daarvoor tot vijftien dagen gevangenisstraf veroordeeld. Die straf weerhield hem ervan om naar Nederland terug te keren, zodat er niets anders opzat dan in Duitsland zijn geld te verdienen. Dat lukte nauwelijks en in juli schreef hij ten einde raad vanuit Koblenz: ‘Waarde Heer Huet! Ik heb 't heel moeielyk, en letterlyk niet te eten. Ik vraag U my wat te helpen als 't u enigszins mogelyk is. Nogeens 't is letterlyk om te eten.’ Huet antwoordde per kerende post en zond hem een bankbiljet van vijfentwintig gulden. Multatuli bedankte hem in een lange brief, waarin hij behalve een uitvoerige uiteenzetting over zijn ellendige situatie ook enkele regels schreef over de toestand in het Rijnland. Het rommelde in Duitsland. Van de koning van Pruisen had Bismarck de vrije hand gekregen om met miltair geweld van de oude, versnipperde verzameling staten en staatjes waaruit Duitsland bestond, een nieuw federaal rijk te maken. Toen Oostenrijk zich daartegen verzette, brak er een korte oorlog uit die in juli 1866 met overmacht door het Pruisische leger gewonnen werd. Ook in het Rijnland voelde men de druk van het dominante Pruisen. Voor Huet was wat Multatuli over het Rijnland schreef aanleiding om hem te polsen correspondent in Duitsland te worden van de Opregte Haarlemsche Courant Multatuli was blij met dat aanbod en onder de kop ‘Van den Rijn’ zou hij voortaan regelmatig over de toestand in Duitsland publiceren. Hij verdiende er vijftig gulden per maand mee. Dat was niet veel, maar hij hoefde er ook niet veel voor te doen. De Opregte Haarlemsche Courant had hem niet om zijn naam aangetrokken. Multatuli's bijdragen verschenen anoniem en hij werd gedwongen om zich aan te passen aan de stijl van de krant: dat wil zeggen dat hij korte, zakelijke nieuwsoverzichten moest sturen, zonder daaraan zijn eigen commentaar toe te voegen.

Vriendschap

De brief om hulp die Multatuli op 3 juli 1866 aan Huet schreef, was het begin van een vriendschap per brief die tot de zomer van 1868 zou duren. De tijd was er rijp voor. In 1864 kon Huet nog aan Multatuli schrijven: ‘Mijne houding tegenover

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 43 de maatschappij is minder negatief dan de uwe, en ten gevolge daarvan heb ik meer voorspoed.’ Maar van die voorspoed was twee jaar later weinig meer over. In 1866 antwoordt Multatuli op een vraag van Mimi: ‘Intiem ken ik hem niet, maar als publiek persoon heb ik achting voor hem. Hy is betrekkelyk aan onzen kant’. Het leven had ze tot elkaar gedreven en er waren voldoende aanknopingspunten om zich bewust te worden van hun verwantschap. Beiden verrichtten ondergeschikt werk voor de Opregte Haarlemsche Courant, beiden voelden zich miskend, beiden waren in een maatschappelijk isolement geraakt, en voor beiden zag de toekomst er somber uit. Wel leed Huet geen armoede als Multatuli, maar dat was dan ook het enige dat hij op hem voor had. Huet klaagt, in tegenstelling tot Multatuli, weinig in zijn brieven, maar als hij klaagt dan is het over zijn ondergeschikte positie aan de krant en het feit dat hij door de eigenaren van de krant, de gebroeders Enschedé, als een bediende wordt behandeld. Trouwens allebei zijn ze het erover eens - en dat schrijven ze elkaar ook - dat ze te goed zijn voor het werk dat ze doen. Ze doen het alleen om het geld. Vooral voor Huet was dat belangrijk. Multatuli heeft zijn hele leven niet met geld kunnen omgaan, en heeft herhaaldelijk in behoeftige omstandigheden verkeerd. Maar, al leed hij daaronder, hij kon er toch ook tegen en zijn leven getuigt van een roekeloosheid die Huet volkomen vreemd was. Voor Huet moet het leven van Multatuli een schrikbeeld zijn geweest. Aan zo'n onzekere toekomst en zoveel armoede zou hij zichzelf en zijn gezin nooit durven blootstellen. Met name na zijn huwelijk en de geboorte van zijn zoon is Huet er altijd op bedacht geweest om één ding zeker te stellen, namelijk een geregeld inkomen. Om die reden was hij na zijn ontslag als predikant in dienst getreden bij de Opregte Haarlemsche Courant, en om die reden hield hij het werk vol. De brief om hulp die Multatuli op 3 juli 1866 aan Huet schreef, is dus het begin van hun vriendschap. Jammer genoeg is de correspondentie tussen Multatuli en Huet niet in z'n geheel overgeleverd. Van Multatuli bleven er achtenvijftig brieven bewaard, van Huet niet meer dan eenentwintig. Het jaar 1867 vormt wat dat aangaat een dieptepunt: tegen de negenentwintig brieven van Multatuli - dat betekent dat hij elke twee weken wel een brief aan Huet schreef! - staan er slechts twee van Huet. Wat onmiddellijk, zelfs bij deze gehavende briefwisseling, opvalt, is dat zij van de kant van Multatuli met veel meer enthousiasme gevoerd wordt dan omgekeerd. Op de hartelijke en openhartige brieven, waarin Multatuli in zijn nerveuze en opgewonden stijl hem overstelpt met privéproblemen, reageert Huet met name het eerste jaar opvallend koel. Hij is veel terughoudender en schrijft meestal korte, zakelijke brieven. In het begin vraagt Multatuli, kennelijk verrast door de geringe respons die zijn uitboezemingen opwekken, nog wel eens of Huet zijn brief wel ontvangen heeft. En in januari 1867 schrijft hij: ‘Ik ben niets vriendelyk omtrent U gezind. Ik verdien beter dan uw styve briefjes.’ Toch, voegt hij hieraan toe, zal dat hem er niet toe brengen anders te gaan schrijven. Het antwoord van Huet op deze klacht is niet bewaard, maar valt uit een brief van

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 44

Multatuli wel op te maken: ‘Dat ge zegt styf te zijn, vind ik niet styf. Maar ge hebt het regt in uw vordering genomen te worden zooals ge zyt, en ik vind het al veel dat ge myn losheid verdraagt.’ Huet mag dan tamelijk gereserveerd antwoorden op Multatuli's uitbundige brieven, zijn vroegere afkeer is totaal verdwenen en hij staat nu sympathiek tegenover hem. Hij helpt hem bij zijn werk voor de Opregte Haarlemsche Courant, hij stuurt hem boeken, tijdschriften en brochures, hij nodigt hem uit om in Bloemendaal te komen logeren en hij is onvermoeibaar in het beantwoorden van zijn vele vragen. Multatuli is hem daar dankbaar voor en beschouwt hem als een vriend en bondgenoot. Regelmatig ondertekent hij in 1867 zijn brieven met ‘Wees hartelyk gegroet van uw liefhebbenden Douwes Dekker’. Bijzonder verheugd was Multatuli, toen Huet hem ook in het openbaar bijviel. In april 1867 schreef Huet een bewonderende recensie over Multatuli's brochure Een en ander naar aanleiding van J. Bosscha's Pruisen en Nederland (1857). In een eerdere brief aan Huet had Multatuli zich erover beklaagt, dat hij stelselmatig werd doodgezwegen door de Nederlandse pers en dat ook nu weer niemand van zijn laatste brochure notitie had genomen. Nog geen maand later publiceert Huet een lovende kritiek in Nederland. Multatuli is dolgelukkig met deze recensie, die Huet op zijn aandringen ook als afzonderlijke brochure laat uitgeven. ‘Zoo iets geeft moed’, schrijft hij aan Tine. En vanaf dat moment beschouwt hij Huet meer en meer als zijn beste vriend, als zijn enige bondgenoot. Hij zou, schrijft hij, zo graag eens iets voor hém doen. Niet lang daarna zal Multatuli hem inderdaad een dienst bewijzen. Al de tijd dat Huet en Multatuli met elkaar corresponderen is Multatuli bezig met het maken van plannen om aan zijn armoedige bestaan in Duitsland een einde te maken. Hij is intussen verhuisd van Koblenz naar Keulen, maar dat leidt niet tot een verbetering in zijn omstandigheden. Van het werk voor de Opregte Haarlemsche Courant kan hij niet bestaan. Zeker niet, nadat in oktober 1866 zijn honorarium is gehalveerd tot vijfentwintig gulden per maand. In sommige van zijn plannen speelt ook Huet een rol. Als de Opregte Haarlemsche Courant hem minder gaat betalen, stelt Multatuli voor om in plaats van korte berichten uit Duitsland, langere berichten uit Parijs te sturen. Hij vraagt Huet of die niet aan de heren Enschedé wil voorstellen hem voor honderd gulden per maand te benoemen tot correspondent in Parijs. Vanuit Parijs zal het hem niet moeilijk vallen dagelijkse overzichten te sturen van het Italiaanse, Duitse, Franse en overige Europese nieuws. Gezien de hoeveelheid werk die hij aanbiedt, vraagt Multatuli niet te veel, maar, laat Huet hem weten, de gebroeders Enschedé zullen er weinig voor voelen. Was hij zelf eigenaar van de krant, ja, dan zou hij niet geaarzeld hebben om Multatuli's voorstel aan te nemen. Maar hij is slechts een ondergeschikte. Hij raadt Multatuli aan om zelf een brief te schrijven aan de Enschedé's. Die raad volgt Multatuli niet op. Hij wist zonder die brief te schrijven ook wel dat de Enschedé's hem niet als correspondent in Parijs zouden aanstellen. Wel

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 45 vraagt hij Huet waarom die eigenlijk niet voor zichzelf begint, waarom hij niet zijn eigen krant opricht? Dat lijkt Multatuli de oplossing voor alle problemen; Huet kan dan schrijven wat hij wil, hij is niet langer knecht maar eigen baas en hij kan hem, Multatuli, tegen een redelijke vergoeding aan zijn blad verbinden. Een krant door hen beiden geschreven, schrijft Multatuli opgewonden bij het idee, moest wel winstgevend zijn. Of zo'n krant echt winstgevend zou zijn geweest is de vraag, maar ongetwijfeld was het iets bijzonders geworden. Alleen voelt Huet er niets voor. Zo'n plan is hem veel te gewaagd, hiervoor durft hij zijn goedbetaalde baan bij de Enschedé's niet op te geven. Maar in december 1857 krijgt Huet een aanbod dat veel meer zekerheid biedt en dat hem wél aantrekkelijk lijkt. En hierbij kan hij de hulp van Multatuli goed gebruiken.

Grootse plannen

Vanuit Nederlands-Indië wordt Huet gevraagd of hij redacteur wil worden van de Java-Bode. Het is een aantrekkelijk aanbod: het blad verschijnt slechts twee keer per week (met af en toe een extra-nummer), hij krijgt de vrijheid om zijn opinie over allerhande zaken te geven en het salaris is duizend gulden per maand, meer dan het dubbele van wat hij bij de Haarlemmer verdient. Er zijn echter twee grote bezwaren aan het voorstel verbonden: het contract dat hij krijgt aangeboden heeft een looptijd van slechts één jaar en verlenging ervan hangt af van het succes van de Java-Bode onder zijn redactie. Daarnaast moet hij de kosten van de overtocht naar Nederlands-Indië zelf betalen. Die voorwaarden maken dat Huet aarzelt. Hij wil, schrijft hij aan Multatuli, geen oude schoenen weggooien voor hij een paar nieuwe heeft. Maar Multatuli denkt daar heel anders over. Hij vindt het een fantastisch aanbod. Huet moet het doen. Het zou hém uitstekend van pas komen als Huet juist nu als journalist naar Indië zou gaan, want in de plannen die hem op dat moment bezighouden, komt de aanwezigheid van Huet overzee als geroepen. Multatuli staat namelijk op het punt om het bestuur van Nederland over te nemen en maakt zich op voor ingrijpende veranderingen in de samenleving. Eindelijk wordt hij door politiek Den Haag serieus genomen. Ongeveer twee weken voordat Huet het aanbod van de Java-Bode had gekregen, had Multatuli in de Opregte Haarlemsche Courant gelezen dat de Tweede Kamer de begroting van de minister van Buitenlandse Zaken had afgestemd. Daardoor dreigde de val van het kabinet Van Zuylen-Heemskerk, een conservatief minderheidskabinet dat een jaar eerder was aangetreden, omdat de liberalen onderling re verdeeld waren om zelf een regering te vormen. De kans was groot dat als dit kabinet zou aftreden, de liberalen aan de macht zouden komen. Dat leek Multatuli een ramp en om die ramp te voorkomen schreef hij een brief aan het conservatieve Tweede Kamerlid J.J. Rochussen, die hij nog van vroeger kende. Rochussen was een invloedrijk man in de politiek: hij was minister geweest en

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 46 gouverneur-generaal van Nederlands-Indië. Multatuli schreef hem, dat hij had vernomen dat de ministers hun ontslag hadden aangeboden en dat daardoor de kans groot was, dat de ‘liberaliserende praatjesmakers eerlang weer vrij spel zullen hebben.’ Om dat te verhinderen bood hij zijn hulp aan. Als er nieuwe verkiezingen zouden worden uitgeschreven, zou hij door te schrijven tegen de liberale politiek, zodanig invloed kunnen uitoefenen op de kiezers, dat er ‘“nieuw bloed” in ons Parlement kome’. Het is niet zo dat Multatuli zich door dit aanbod onvoorwaardelijk aan de kant van de conservatieven schaart, maar hij denkt met hun steun een aantal belangrijke hervormingen op binnen- en buitenlands gebied tot stand te kunnen brengen. En hij denkt Rochussen goed genoeg te kennen om te weten, dat die zulke hervormingen eveneens nastreeft. Om die hervormingen te verwezenlijken is hij bereid de conservatieve regering in Den Haag te steunen. Tot Multatuli's eigen verbazing reageert Rochussen positief op dit aanbod: ‘ik ben [ervan] overtuigd dat Uwe pen invloed op de openbare meening heeft en gevolgelyk een steun voor de Regering zou zyn.’ Eén ding echter moet Multatuli hem beloven: namelijk dat hij het cultuurstelsel niet zal aanvallen. Verder moet Multatuli hem maar laten weten op welke voorwaarden hij zijn steun wil verlenen. Die belofte vormt voor Multatuli geen enkel probleem. Hij is nooit tegen het cultuurstelsel geweest. Al in 1862 had hij een brochure tegen de ‘vrije arbeid’ geschreven en om alle twijfel hierover in conservatieve kring weg te nemen, schrijft hij over hetzelfde onderwerp een tweede brochure: Nog eens: Vrije-Arbeid in Nederlandsch-Indië. Die brochure wordt pas in 1870 gepubliceerd, maar fragmenten eruit zendt hij in handschrift naar Den Haag. Op de vraag van Rochussen over de voorwaarden waarop Multatuli de conservatieve partij wil steunen, heeft hij niet meteen een antwoord. Die vraag overvalt hem, hij moet er nog eens over nadenken. Evenmin staat hem helder voor ogen hoe hij de conservatieven kan helpen. Het lijkt erop alsof het antwoord van Rochussen voor Multatuli als een totale verrassing komt. Het duurt een paar dagen, maar dan beseft Multatuli dat hier grote zaken gedaan kunnen worden en een week later schrijft hij aan Huet, dat hij in serieuze onderhandeling is met de regering, onderhandelingen waar hij veel van verwacht. Al zijn andere werk moet hiervoor wijken. Hij hoopt spoedig naar Den Haag te zullen verhuizen. Als hij daar eenmaal is, zal hij Huet opzoeken. Multatuli heeft van deze onderhandelingen de meest overspannen verwachtingen. Ook als hij miljonair wordt, schrijft hij aan Huet, zal hij - uit piëteit - zijn bulletin voor de Opregte Haarlemsche Courant aanhouden. Aan Tine laat hij weten, dat hij hoop heeft op ‘herstel, en dan later zelfs op een groote carrière.’ Hij verwacht, dat Tine en de kinderen op korte termijn bij hem terug kunnen komen. Ze zullen in Den Haag gaan wonen, waar hij denkt wel vijfhonderd gulden huur te kunnen betalen. Hij weet nu ook wat hij wil: hij wil een functie als adviseur in dienst van de regering. Hij heeft vergaande plannen op het gebied van de binnenlandse politiek - een grondwetsherziening is naar zijn mening noodzake-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 47 lijk -, de buitenlandse politiek - België moet tussen Nederland en Frankrijk verdeeld worden - en de koloniale politiek. De conservatieve regering moet die plannen uitvoeren en hij, Multatuli, zal door middel van de publiciteit ervoor zorgen, dat die plannen door de Tweede Kamer aanvaard worden en dat zij kunnen rekenen op de steun van een meerderheid van de bevolking. In ruil voor zijn hulp stelt Multatuli enkele forse eisen: hij wil eerherstel, dat wil zeggen dat zijn ontslag uit de Indische dienst ongedaan gemaakt moet worden en hij eist de uitbetaling van twaalf jaar achterstallig wachtgeld; daarna moet hij ter beschikking gesteld worden van de minister van Binnenlandse en die van Buitenlandse Zaken. Het spreekt vanzelf, dat hij daarvoor een goed salaris zal ontvangen. Het spreekt eigenlijk ook vanzelf dat dit allemaal veel te hoog gegrepen is. Als Huet hiervan hoort, vraagt hij ongelovig aan Multatuli: ‘Kunnen zy doen wat ge vraagt?’ Het antwoord van Multatuli is: ‘Ja! En nog meer, 't zou verstandig zyn.’ Het klinkt achteraf onvoorstelbaar maar de regering was inderdaad in ernstige onderhandeling met Multatuli. Om hem persoonlijk te kunnen spreken werd zijn gevangenisstraf ongedaan gemaakt. Hij reisde van Keulen naar Den Haag en sprak er met Rochussen, met de leider van het kabinet, de minister van Buitenlandse J.Ph.J.A. graaf van Zuylen van Nijevelt, en de minister van Koloniën, J.J. Hasselman. Men verwachtte veel van Multatuli. Door tegen de liberalen te schrijven zou hij de conservatieven aan een meerderheid kunnen helpen. Ondenkbaar was dit niet. De democratie die Thorbecke in 1848 in Nederland had geïntroduceerd was een democratie voor een kleine burgerlijke elite. De Tweede Kamer telde ongeveer zeventig leden, die gekozen werden door de rijkste inwoners van het land, de hoogst aangeslagenen in de belastingen. In totaal ging het om niet meer dan elf procent van alle mannen boven de drieëntwintig, dat wil zeggen nog geen drie procent van de totale bevolking, minder dan honderdduizend kiezers. Bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer ging het dus om kleine getallen.

‘Een hooggeplaatst persoon’

Al in een vroeg stadium wordt ook Huet bij deze megalomane plannen van Multatuli betrokken. Als hij hem in december 1867 schrijft over het aanbod van de Java-Bode stuurt hij hem tegelijkertijd een programma toe met zijn ideeën over de koloniale politiek, dat hij via de Java-Bode bekendheid wil geven. Multatuli is opgetogen over dit programma, want het stemt bijna geheel met dat van hem overeen. Wat Huet van hem wil weten, is: kan een krant die deze ideeën uitdraagt in Indië bestaan en zijn er mensen in Nederland die zich voor zijn programma interesseren? Nu ziet Multatuli een kans om eindelijk eens iets voor Huet terug te doen, terwijl het tegelijkertijd volkomen strookt met zijn eigen plannen. Allebei willen ze immers de liberale koloniale politiek bestrijden en zou Huet redacteur van de Java-Bode worden, dan kon die hem in Indië goed helpen. Aan Tine schrijft hij: ‘Huet is een solide bondgenoot! Dat hij naar Indië gaat is goed voor my, voor z'n

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 48 invloed dáár, maar hier in Holland zal ik hem zeer missen.’ Op Huets vragen antwoordt Multatuli met een wedervraag:

Mag ik over het u gedaan voorstel, over uwe waarschynlyke aanneming, schryven aan een hooggeplaatst persoon, met het voorstel u met hem in aanraking te brengen? Ik ben zeker, dat hy u gaarne zou willen spreken. Hy moet er belang in stellen u te zien.

Dat wil Huet wel en een paar dagen later schrijft Multatuli een aanbevelingsbrief voor Huet aan Rochussen. Rochussen ruikt een nieuwe kans om een invloedrijk schrijver voor de conservatieve zaak te winnen en nodigt Huet uit voor een vertrouwelijk onderhoud; dit tot grote vreugde van Huet, want hier opent zich het vooruitzicht om naar Indië te gaan en tegelijkertijd het risico van een contract voor één jaar zoveel mogelijk te beperken. Wat hij wil is een vaste aanstelling in dienst van de regering, zodat, mocht het misgaan bij de Java-Bode, hij tenminste van een inkomen verzekerd is. Dankzij Multatuli's bemiddeling lijkt dit mogelijk te worden en dankbaar schrijft hij hem:

Weet gij wel dat gij een toovenaar zijt, mijnheer, en dat het uwe schuld niet zal zijn, indien door uwe tusschenkomst mijne positie tegenover den uitgever van den Javabode niet aanmerkelijk verbeterd wordt? Van harte wensch ik dat uit den invloed, dien gij thans uitoefent, iets goeds voor u moge voortspruiten en ook ik eenige droppelen zal mogen opvangen van het stortbad van zegeningen hetwelk over u staat uitgegoten te worden.

Dat stortbad van zegeningen liet lang op zich wachten en uiteindelijk liepen de onderhandelingen op niets uit. Ook Rochussen die zoveel tijd in hem gestoken had, moest tot de conclusie komen dat Multatuli veel te onhandelbaar was om hem voor de politieke doeleinden van de conservatieve partij te kunnen gebruiken. Teleurgesteld schrijft hij in maart 1868 aan Van Zuylen: ‘De onderhandeling met D. Dekker loopt niet zooals ik gehoopt had. Hij is wel bijzonder geniaal en knap, maar ook zeer excentriek en verwaand. Hij denkt dat van hem of van zijne pen alles afhangt.’ Een maand lang heeft Multatuli in Den Haag met de conservatieven onderhandeld, maar als hij op 5 april hoort dat er zelfs van eerherstel geen sprake kan zijn, druipt hij verbitterd en teleurgesteld weer af naar Keulen. Tijdens zijn bezoek aan Den Haag hebben Multatuli en Huet elkaar een paar keer gezien. Multatuli logeerde nog maar een paar dagen in Den Haag, toen Huet hem opzocht. Op zaterdag 7 maart had Huet een afspraak met Hasselman. Huet had dankbaar gebruik gemaakt van de introductie van Multatuli en in een vertrouwelijk onderhoud met Rochussen zijn diensten aangeboden aan de conservatieven. Zonder omhaal van woorden had hij aan Rochussen gevraagd wat het

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 49 de regering waard zou zijn, als hij als redacteur van de Java-Bode ervoor zou zorgen dat tenminste een van de Indische kranten zou ophouden ‘stelselmatig oppositie te voeren’. Het opvallendste kenmerk namelijk van de Indische pers was de politieke eensgezindheid: alle daar verschijnende kranten waren liberaal en tegen het cultuurstelsel. Rochussen stuurde hem door naar Hasselman. Opmerkelijk is dat Huet Multatuli hierover aanvankelijk niets verteld heeft. Pas als Multatuli hem er nadrukkelijk naar vraagt, geeft Huet toe dat hij met Hasselman en Rochussen heeft gesproken. Multatuli is hier niet blij mee. Hij laat Huet weten, dat het niet zijn bedoeling is geweest, dat Huet buiten hem om afspraken zou maken met de regering. Wat dan wel de bedoeling van de introductie was, onthult Multatuli niet, maar dat laat zich wel raden. Ze hadden in deze zaak samen moeten optrekken. Maar Huet trekt zich daar niets van aan. Als hij op 7 maart op audiëntie gaat bij Hasselman, heeft hij alleen zijn eigen belangen op het oog. Na afloop van het onderhoud zoekt hij Multatuli op. Het gesprek, vertelt hij hem, is teleurstellend verlopen. Wat hij eigenlijk wil -een aanstelling in dienst van het gouvernement in Indië - zit er niet in. Het enige wat ze hem kunnen aanbieden, is een aanbeveling van de regering om zich ter beschikking te stellen van de gouverneur-generaal. In ruil daarvoor kunnen ze hem en zijn gezin een vrije overtocht geven ter waarde van drieduizend gulden -een aanzienlijk bedrag in die tijd. Hij heeft het geaccepteerd, maar alleen bij gebrek aan beter. Hij is duidelijk teleurgesteld. Multatuli heeft met Huet te doen en zegt hem troostend toe dat zodra hij de macht in handen heeft, hij voor een vaste aanstelling zal zorgen. Die troostende woorden getuigen van een vriendschap die in schril contrast staat met het gebrek aan openhartigheid dat Huet hier aan de dag legt. Want wat hij Multatuli niet vertelt, is, dat hij behalve een aanbeveling voor de gouverneur-generaal ook een opdracht heeft gekregen; een opdracht om te onderzoeken hoe de dagbladpers in Indië het best in toom gehouden kon worden. De voortdurende aanvallen van de liberale pers waren de conservatieven een doorn in het oog. Huet zou, na onderzoek, de gouverneur-generaal van advies dienen welke maatregelen er genomen moesten worden om de schadelijke invloed van de liberale pers tegen te gaan. Die opdracht was geheim - en Huet houdt die opdracht geheim; ook voor Multatuli. Eén of twee weken later - waarschijnlijk in het weekend van 21 op 22 maart -komt Multatuli in Bloemendaal logeren. Het is voorlopig hun laatste ontmoeting; een ontmoeting waaraan Huet goede herinneringen bewaarde:

In het dagelijksch leven vonden mijne huisgenooten en ik Multatuli zeer beminlijk. De jeugd wist hij bezig te houden en te vermaken door haar op de knie te nemen, en met haar zich te verdiepen in uitknipsels en kaartehuisjes. De vrouwen boeide hij door den toon van overtuiging waarop hij paradoxale maatschappelijke stellingen verdedigde.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 50

Tijdens zijn verblijf op Sorghvliet [zo heette het huis van Huet], herinner ik mij, was hij vervuld met het denkbeeldig huwlijk van een jongen Hollander en eene jonge Hollandsche zijner kennis. Het meisje was niet gevraagd. De jonge man, erg bedeesd, durfde niet. Van eene gewone echtverbindtenis kon geen spraak zijn. Maar wat zou dit? Het meisje moest aangemoedigd worden. Zij moest leeren het als hare levenstaak te beschouwen den jongen man te ‘ontbolsteren’. Voor zoover ik weet is deze ontbolsteringsproef nooit genomen, of niet op denzelfden persoon. Hetgeen niet verhinderde dat wanneer Multatuli, 's avonds in de huiskamer, bij een kopje thee onder de lamp, zulke stokpaarden bereed, men het eene oogenblik genoeglijk lachte, het andere met hem de vleugels van den geest repte, en steeds aan zijne lippen hing.

Maar over de opdracht en de vrije overtocht werd dat weekend met geen woord gesproken. Toen Multatuli terugging naar Den Haag, had hij nog steeds het idee, dat Huet zijn beste vriend was. Ook na de mislukking van zijn eigen onderhandelingen en zijn smadelijke aftocht naar Keulen, kwam er geen verandering in die gevoelens. Als Huet op het punt staat naar Batavia te vertrekken, schrijft Multatuli aan Tine: ‘Huet gaat eerstdaags naar Indie. Dat is my een groot verlies. Hy was een soliede steun, al kon hy dan ook niet regtstreeks helpen met geld.’

De breuk

Terwijl Huet op weg was naar Indië viel in Nederland het kabinet en trad een liberaal kabinet aan. Het betekende het definitieve einde van Multatuli's plannen; van een liberaal kabinet had hij niets te verwachten. Het betekende voor Huet het einde van de geheimhouding van zijn opdracht. Eén van de eerste dingen die het nieuwe kabinet deed was onthullen dat Huet een betaalde overtocht had ontvangen, in ruil voor het geven van een advies om de pers in Indië aan banden te leggen. Toen Multatuli hoorde wat Huet met de regering in Den Haag had bekokstoofd, verbrak hij alle banden. Hij voelde zich door hem verraden. Tegen Mimi zei hij: ‘Ik vertrouwde hem. Ik zond hem naar Rochussen in de overtuiging, dat hy en ik eenzelfde schoone zaak voorstonden, en als een lakei, zonder zich om onze zaak te bekommeren, empocheert hij een nietige fooi.... fi donc!’ Op zijn eigen, hem kenmerkende manier vertekent Multatuli hier de geschiedenis. Van ‘eenzelfde schoone zaak’, van ‘onze zaak’ is nooit sprake geweest. Het enige wat zij in de onderhandelingen gemeen hadden, was dat zij alle twee iets van de regering gedaan wilden krijgen. Beiden boden aan de conservatieve regering hun diensten aan en beiden vroegen in ruil daarvoor een overheidsbetrekking. Maar Multatuli's eisen en verlangens waren buitensporig. Dat de onderhandelingen van Multatuli met de regering niets opleverden, kan geheel geweten worden aan zijn halstarrige, compromisloze houding. Ook waren zijn verwachtingen veel te hoog.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 51

Huet was veel meegaander. Zijn eisen waren redelijker, en als het ene niet kon, nam hij genoegen met het andere. Het resultaat was, dat hij wel iets bereikte. De voorstelling van zaken, die Multatuli geeft, als zouden zij samen hebben gestreden voor één zelfde zaak, klopt dus niet. Wel - maar dat spreekt vanzelf -hoopten ze voor elkaar, dat ze zouden slagen in hun onderhandelingen; ook dachten ze over vele politieke zaken gelijk, en hadden ze waardering voor elkaar; maar samengewerkt hebben ze nooit. Het enige wat Multatuli voor Huet gedaan heeft, is hem introduceren bij Rochussen. Dat is alles. Hij had in feite geen enkele reden om Huet iets te verwijten, of het moest zijn dat Huet het feit dat hij een geheime opdracht had gekregen voor hem verzweeg. Jaren later heeft Multatuli hierover aan Vosmaer geschreven:

Ik weet (in zekeren zin) meer van Huet dan gy en vooral dan Publiek. Z'n f 3000-historie is verkeerd beoordeeld. Hy is te-gelykertyd onschuldiger en schuldiger dan ‘men’ meent. Ik weet het quia pars magna fui in die zaak [omdat ik daar zeer nauw bij betrokken was] (Niet in 't geld, by Jove!) ‘Men’ weet er 't rechte niet van! De opheldering zou me wel 3, 4 vel druks kosten [Multatuli dacht dus zo'n vijftig à zestig bladzijden nodig te hebben om deze zaak op te helderen], dus: tot later, en liefst mondeling.

Het is jammer dat die opheldering er nooit is gekomen, want dan hadden we nu misschien geweten wat Multatuli Huet precies verweet. Huet had er geen idee van. Hij begreep niet waarom Multatuli boos op hem zou moeten zijn. Hij had hem twee jaar lang met raad en daad ter zijde gestaan. De laatste keer dat ze elkaar gezien hadden, waren ze als goede vrienden uit elkaar gegaan. Hij had Multatuli op de hoogte gehouden van de voortgang van zijn onderhandelingen; alleen over de opdracht had hij gezwegen. Het aannemen van die opdracht beschouwde hij als zijn zaak en hij zag niet in hoe hij daardoor de belangen van Multatuli ook maar in het minst had kunnen schaden. Bovendien zou hij in de Java-Bode, geheel in overeenstemming met zijn door Multatuli indertijd zo toegejuichte programma, zijn ideeën over de koloniale politiek uiteenzetten. Nee, Huet was zich van geen kwaad bewust. In december 1868 stuurt hij Multatuli een uitvoerige en hartelijke brief uit Batavia. Die brief heeft Multatuli niet meer beantwoord.

Groeiende vijandschap

Aanvankelijk liet Multatuli zich in het openbaar nog gunstig over Huet uit. In 1873, in de zesde bundel Ideeën, schreef Multatuli over de criticus Huet: ‘Wat de Fantasieën van Busken Huet aangaat, dát is Kritiek!’ Maar dat is wel de laatste keer dat hij zich zo positief over Huet uitlaat. Na 1873 ontwikkelde Multatuli een groeiende afkeer van Huet. Het zal wel

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 52 geen toeval zijn dat die ontwikkeling begint in hetzelfde jaar dat hij bevriend raakte met Vosmaer. Ooit was Vosmaer een van Huets beste vrienden geweest, maar die vriendschap was in de loop der jaren omgeslagen in haat en het kan haast niet anders dan dat Vosmaer die gevoelens overbracht op Multatuli. Een nog grotere hekel kreeg Multatuli aan Huet na 1876. Hij kon het niet verkroppen dat Huet, die zonder een cent op zak naar de kolonie was vertrokken, als een - ogenschijnlijk - gefortuneerd man was teruggekeerd. Sinds zijn terugkeer woonde hij in de mooiste appartementen op de mooiste locaties in Parijs. Daar stak de armoede waaronder Multatuli te lijden had schril bij af. Dat de door Huet uitgedragen weelde op niets anders gebaseerd was dan op een opeenstapeling van schulden kon Multatuli niet weten. Dat wisten zelfs Huets vrouw en zoon niet; daar zouden zij pas na zijn dood achterkomen. In elk geval is het niet de affaire Hasselman die Multatuli's oordeel over Huet deed omslaan. Pas na 1876 spreekt Multatuli in steeds negatievere bewoordingen over hem. Dan krijgt hij ook spijt van het gunstige oordeel over Huets kritieken. Het was dom van hem geweest om in 1873 zo waarderend over zijn kritiek te hebben gesproken. Multatuli zoekt dan naar een geschikt moment om het oude oordeel te herroepen. Hij doet dat in twee etappes: eerst neemt hij in 1877, in een noot bij de zevende bundel Ideeën, afstand van zijn uitspraak uit 1873 en vervolgens voegt hij aan de tweede druk van Duizend en eenige hoofdstukken over Specialiteiten een felle aanval toe op Huets persoon en kritiek. Als die tweede druk verschijnt is het al 1879. Huet was dat niet ontgaan. Vosmaer was zo vriendelijk geweest om in De Nederlandsche Spectator de mensen er uitdrukkelijk op te wijzen. Maar wat Huet niet wist, was hoe kwaadaardig Multatuli zich in zijn particuliere correspondentie over hem uitliet: ‘Die kerel is my 'n walg’. Huet maakte misbruik van zijn pen: hij ‘knoeit, draait, seurt, en zanikt’; hij maakte zich zich schuldig aan ‘taalbederf’ en vervuilde de Nederlandse taal met gallicismen. Als Huet een roman vertaalt van de Franse schrijver Xavier de Montépin, is het volgens Multatuli typisch iets voor Huet om ‘een roman van zo'n Franse flikker’ te vertalen. Multatuli heeft - het zal duidelijk zijn - na 1876 voor Huet geen goed woord meer over. Maar Huet wist dat niet; hij kon niet weten hoe Multatuli in vertrouwelijke brieven over hem sprak.

‘Een gemeen sujet’

Na 1868 hebben Multatuli en Huet elkaar nog één keer ontmoet, op een zondagavond in februari 1880 op het station van Rotterdam. Multatuli was op toernee door Nederland en had een paar dagen tevoren een lezing in Middelburg gehouden en was nu op weg naar zijn volgende bestemming, Hengelo, waar hij een dag later zou spreken; Huer was op doorreis van Brussel naar Arnhem. Terwijl Multatuli met een kruier in gesprek was over het dragen van zijn bagage, kwam Huet aanlopen. Ook hij had iemand nodig voor zijn koffers. Hij had haast en

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 53 drong zich in het gesprek. Multatuli herkende zijn stem en negeerde hem demonstratief; hij sprak druk verder met de kruier, niet van plan Huet de kans te geven er tussen te komen. Huet, die Multatuli intussen ook herkend had, probeerde dat ook niet; hij deed een stap terug en wachtte geduldig tot Multatuli was uitgepraat. Die beschouwde dit als een triomf: hij had Huet het zwijgen opgelegd. Had Huet zijn geduld niet kunnen bedwingen en zou hij zich in het gesprek gemengd hebben, dan had Multatuli zijn antwoord al klaar gehad: ‘Als-i doorgesproken had, zou ik hem waarschynlyk 'n ruwheid gezegd hebben. Misschien: “eerst heeren en dan lakeien” of zoo iets. Nu 't hoefde niet.’ Achteraf vond Multatuli het eigenlijk wel jammer dat Huet hem die gelegenheid niet gegeven had en aan vrienden mocht hij later graag vertellen dat hij Huet met deze woorden een keer op zijn nummer had gezet. Huet heeft van deze kleine triomf van Multatuli niets gemerkt. Het onvriendelijke gedrag op het station maakte weinig indruk op hem en beïnvloedde zijn oordeel niet. Hij bewonderde hem als schrijver en dacht met plezier aan de jaren terug dat hij hem persoonlijk had gekend. Hij begint zijn biografie voor Onze hedendaagsche letterkundigen met het ophalen van herinneringen aan de paar keer dat zij elkaar ontmoet hadden. Het zijn liefdevolle, weemoedige herinneringen die getuigen van sympathie. Maar Multatuli is niet ontvankelijk voor enig vriendelijke gebaar van zijn kant. Als hij van Vosmaer hoort dat Huet zijn biografie zal schrijven, begrijpt hij niet waar die het lef vandaan haalt. ‘Hy moest verlegen zyn m'n naam te noemen [...]: hy is 'n gemeen sujet’. Multatuli is niet van plan om op welke manier dan ook hieraan zijn medewerking te verlenen. Nog bozer is hij als hij hoort dat Huet een dagboek van hem in handen heeft gekregen, dat hij in zijn Indische jaren had bijgehouden. Huet had, schrijft hij in deze biografie, ‘vergunning bekomen’ hieruit ‘deze en gene proef mede te deelen.’ Maar die vergunning had Multatuli hem nooit verleend en hij begrijpt niet waar Huet dit zogenaamde dagboek vandaan heeft. ‘Dat ik dat werkelyk geschreven heb, is duidelyk’, zei Multatuli tegen Mimi nadat hij Huets biografie onder ogen gekregen had, ‘dat is zonder twyfel; maar waarom heb ik dat geschreven, en aan wien? Een dagboek heb ik nooit gehouden, dat begryp je zoo wel. Geen mensch die wezenlyk iets beteekent, houdt ooit een dagboek! Maar wat is dat dan voor schryvery, en hoe komt Huet er aan?’ Op zoek naar biografische gegevens over Multatuli had Huet inlichtingen gevraagd aan de Haarlemse uitgever A.C. Kruseman, die in zijn jeugd met Multatuli bevriend geweesr was. Kruseman had hem inzage gegeven in een brief die Multatuli in 1851 vanuit Menado aan hem gestuurd had. Nadat Multatuli uit Nederland vertrokken was, hadden zij elkaar uit het oog verloren totdat onverwachts, na dertien jaar, Multatuli weer contact met zijn vroegere jeugdvriend gezocht had, die intussen uitgever geworden was. Hij schreef hem een brief van maar liefst vierenveertig dichtbeschreven kantjes, die tussen 24 februari en 6 mei 1851 was ontstaan en inderdaad trekken van een dagboek vertoont. Multatuli

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 54 was het bestaan van deze brief totaal vergeten. Iemand moest dit geschrift van hem gestolen hebben. Huet maakte gebruik van deze brief om de schrijver Multatuli, die pas negen jaar later zijn debuur zou maken, al in een pril stadium te leren kennen. Zulke documenten gaven inzicht in de ontwikkeling van zijn schrijverschap. In de literaire portretten die hij indertijd voor De Gids had geschreven, had hij met hetzelfde doel ook wel eens van ongepubliceerde brieven gebruik gemaakt. Alleen citeerde hij er toen niet uit. Nu deed hij dat wel, en toestemming ervoor had hij niet gevraagd. Wel was hij zich ervan bewust dat het kopijrecht van deze brief bij Multatuli berustte, maar tegelijkertijd realiseerde hij zich dat hij van hem nooit toestemming zou krijgen om hieruit te citeren. Bovendien had hij niet het idee dat hij hiermee een erge zonde beging. De citaten uit de brief namen nog geen tien procent van het totaal in beslag en lieten Multatuli bovendien van zijn beste kant zien. in zijn onschuld stuurt Huet hem de aflevering nog toe, met zijn vriendschappelijke groeten. Maar Multatuli is niet van plan hierop te antwoorden. Hij is buiten zichzelf van woede over dit ‘indelikaat gebruik maken van gestolen stukken’. Het grijpt hem zo aan dat hij een tijd lang bijna geen brieven meer durft te schrijven uit angst dat ze later gestolen zullen worden: dit schandalige optreden van de ‘arrikelfabrikant’ Huet maakt ‘alle vertrouwelykheid in korrespondentie onmogelyk’. Weer was Huet zich van geen kwaad bewust. Hij had Multatuli alle lof toegezwaaid. Hij had hem geniaal genoemd, hij had hem uitgeroepen rot ‘den oorspronkelijksten nederlandschen schrijver van onzen tijd’. Multatuli was, verklaarde hij, een van de weinige Nederlanders die in het bezit waren van ‘stijl’, een zaak waarmee ‘iets van blijvende waarde bedoeld wordt’. Door die stijl hadden zijn werken onafhankelijk van de zaak die erin bepleit werd een reden van bestaan, en die stijl was de reden dat ‘men hem liefheeft en bewondert ook wanneer men met hem van gevoelen verschilt.’ Mooier en beter kon Huet zijn bewondering niet onder woorden brengen en toen Kruseman dit gelezen had, schreef hij: ‘Als Dekker nu nog boos zou kunnen wezen over het gebruiken van zijn brief, wanneer zou hij dan ooit content kunnen zijn!’ Kruseman was de enige niet die er zo over dacht. Zowel zijn tijdgenoten als latere Multatuli-kenners waren en zijn van mening dat Huet in deze eerste biografie van de grote schrijver hem in alle opzichten recht gedaan heeft. Maar Multatuli was des duivels over Huets werk, hij wilde het niet eens lezen.

Slot

Achteraf kan men niet anders dan vaststellen dat bij alle verwanrschap die er tussen hen bestond, de verschillen toch nog groter waren. Over politieke zaken waren zij het in veel opzichten eens en Huets respect voor Multatuli's literaire kwaliteiten was en bleef groot. Maar een langdurige vriendschap tussen hen was onmogelijk. Het is opvallend dat het in het begin steeds Multatuli is van wie het initiatief uitgaat, die zich als het ware opdringt aan Huet. Multatuli had graag

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 55 met hem iets op touw gezet, samen een dagblad begonnen bijvoorbeeld. Huet heeft zich van zulke plannen steeds gedistantieerd. Zijn antwoorden op Multatuli's vertrouwelijke, persoonlijke en vaak geestdriftige brieven, maken een afwerende indruk. Huet voelde stellig sympathie voor hem, maar hij wilde zich niet met Multatuli verbinden. Multatuli daarentegen wilde niets liever dan een bondgenootschap. Hij bombardeert Huet tot zijn beste vriend en bondgenoot. Dat Huet dat meer was in zijn fantasie dan in werkelijkheid, heeft Multatuli nooit beseft. Zijn woede over Huets trouweloosheid was daarom even onrechtvaardig als zij oprecht gemeend was. Toen Multatuli hem bij Rochussen introduceerde dacht hij samen met Huet één zelfde doel na te streven. Hij zou vanuit Den Haag Nederland reorganiseren en Huet zou vanuit Batavia, onder zijn supervisie, hetzelfde doen in Nederlands-Indië. Zulke megalomane plannen heeft Huet nooit gekoesterd. Huet en Multatuli waren geen mensen voor elkaar. Huet had geen hoge verwachtingen van de wereld. In de loop der jaren had het idealisme bij hem plaats gemaakt voor een berustend scepticisme. Dat de wereld niet deugde, dat wist hij. Dat de godsdienst een zaak van het verleden was, daarvan was hij overtuigd. Zijn vertrouwen in de mens was gering. Hij was niet blind voor de misstanden in de maatschappij, maar hij geloofde niet dat een revolutie hierin verandering kon brengen. Zijn intelligentie verbood hem om te geloven in een paradijs op aarde. De kunst en met name de literatuur was het enige wat nog glans gaf aan het leven, zijn enige troost in een chaotische en door onbeheersbare krachten bestuurde wereld. Het idealisme van Multatuli was onverenigbaar met Huets scepticisme. Multatuli heeft de hoop op een betere wereld nooit opgegeven. Hij was een idealist, overtuigd van zijn eigen gelijk en bereid daarvoor te vechten. Hij geloofde in een wereld waarin uiteindelijk het recht zou zegevieren. Hij werd de profeet en de martelaar van het eigen gelijk. Hij paste zich niet aan, hij sloot geen compromissen, hij bleef trouw aan zichzelf en zijn zaak. Die oprechte idealistische houding heeft, ondanks de voorspelbare onvruchtbaarheid, een grote aantrekkingskracht gehad op vele groepen in de samenleving. De onderdrukten, de ontevredenen, de miskenden, de slachtoffers van het systeem; zij voelden zich tot hem aangetrokken. Hij kreeg in hun ogen bovenmenselijke afmetingen. Het leidt tot reacties als die van E. du Perron: ‘Men houdt van Multatuli of niet, compleet, dus met zijn fouten, het wikkend oordelen komt bij deze figuur nog altijd op bedillen neer, door de wonderlijke hitte die zijn naleven nog afstraalt.’ Multatuli dwong de mensen om te kiezen: men was voor of men was tegen hem. Huet koos voor zichzelf, en daardoor, zonder het te beseffen, tegen Multatuli.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 56

Teruggevonden brieven Multatuli-Funke

Inleiding

Sinds enkele jaren wordt er in Nederland werk gemaakt van het conserveren van beschreven en bedrukt papieren erfgoed. In het kader van dit landelijke project, Metamorfoze genaamd, werden eerst papieren literaire collecties en worden thans ook andere cultureel belangrijke collecties vastgelegd op microfilm om de informatie op het kwetsbare materiaal voor het nageslacht te bewaren. Kwetsbaar, want het erfgoed waar we het hier over hebben dateert uit de periode 1840-1950, waarin veelvuldig gebruik werd gemaakt van houthoudend papier. Deze papiersoort blijkt niet tegen de tand des tijds bestand: hij verzuurt, verkruimelt en verdwijnt tenslotte.

Het Multatuli Museum heeft de afgelopen jaren diverse deelcollecties bij het Metamorfozeproject onder kunnen brengen, bijvoorbeeld de brochures en krantenknipsels. Dit jaar wordt de bruikleencollectie brieven en andere handschriften van Multatuli behandeld. Dit bruikleen berust sinds de jaren dertig van de vorige eeuw bij de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Bij voorbereiding van het verfilmingstraject werden alle documenten van het bruikleen stuk voor stuk bekeken en is er een inventaris gemaakt waarin elk document afzonderlijk werd opgenomen. De hoeveelheid blijkt indrukwekkend: het gaat om ongeveer 5000 items. Als leidraad bij de inventarisatie hebben de Volledige werken (VW) gediend. Bij deze inventarisatie bleek dat er vele tientallen documenten nimmer zijn opgenomen in de VW. Nu was het wel bekend dat de bezorgers van de VW brieven geheel of deels hebben weggelaten. Maar bij het inventariseren van de als aparte deelcollectie bewaard gebleven correspondentie tussen Multatuli en zijn uitgever George Lodewijk Funke (1836-1885) blijken 21 epistels geheel niet of slechts ten dele gepubliceerd te zijn: in de VW, of in de Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke 1871-1885 (Amsterdam 1947) of in de brievenuitgave (1891-1896) bezorgd door Multatuli's weduwe Mimi Hamminck Schepel. Tijdens het werken aan deel 15 en 16 van de VW, respectievelijk verschenen in 1983 en 1984, waren deze brieven kennelijk niet beschikbaar of zijn ze over het hoofd gezien. Eén brief komt uit 1873, negentien brieven stammen uit 1874 en er is één ongedateerd fragment. De meeste brieven zijn van Multatuli afkomstig; een paar zijn geschreven door Mimi. De inhoud, hoewel niet spectaculair, lijkt voldoende reden te geven om ze voor het publiek beschikbaar te maken. Daarmee worden de leemtes opgevuld die in bovengenoemde Briefwisseling door tekstbezorger Funke (kleinzoon van de uitgever) als volgt werden verantwoord: ‘Voor het grootste deel weggelaten heb ik het heen en weer geschrijf over drukproeven en andere technische details der uitgeverij, over geldelijke regelingen.’ (t.a.p., p. 5-6) We delen echter de mening van Marita Mathijsen die er in haar standaardwerk

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 57

Naar de letter (Assen 1995) op wijst dat onbelangrijk lijkende epistels over dagelijkse beslommeringen, met veel herhalingen in thematiek, juist aandacht verdienen: ze helpen om het innerlijk van de schrijver scherper voor de lezer neer te zetten. Mathijsen noemt de hiaten in de briefwisseling Multatuli-Funke als voorbeeld (p. 370-372).

Wijze van annoteren

De wijze van tekstbezorging en commentaar is ons duidelijk ingegeven door de bescheiden ruimte die een aflevering van Over Multatuli nu eenmaal biedt. Voor een goed begrip van de periode waarin deze correspondentie zich afspeelt moeten we daarom verwijzen naar de inleidingen van en naar (de toelichtingen bij) de teksten zelf in de delen 15 en 16 van de VW, naar de biografie van Dik van der Meulen en naar in sommige noten genoemde secundaire literatuur. Een prominent onderwerp in deze brieven is de portrettenkwestie, waar Hans Rooseboom veel verduidelijkends over heeft geschreven in Over Multatuli 24, nr. 49, 2002, p. 18-37. De belangrijkste personen en zaken die in de brieven voorkomen worden wel in noten toegelicht. Een ‘gemiddelde’ lezer van de correspondentie wordt hiermee geacht een eerste leesronde te kunnen maken zonder al te veel raadpleegwerk van secundaire bronnen. De keuze war wel en wat niet te verklaren, altijd subjectief, komt voor rekening van de redactie. Kenners van Multatuli's werk, zoals de vaste lezers van dit blad, zullen vele annotaties ongetwijfeld kunnen overslaan. Voor de presentatie conformeren we ons grotendeels aan de annoratiewijze van de VW. Dat wil onder andere zeggen: de brieven zijn op de gebruikelijke wijze getranscribeerd; noten en tekstuele aantekeningen bij de transcriptie (zoals oplossingen van sommige afkortingen of vermelding van doorhalingen) worden vóór de brieftekst gegeven. Onderstreepte woorden zijn gecursiveerd. Woorden die dubbele, driedubbele of meer onderstrepingen hebben staan in KLEIN KAPITAAL. Multatuli's (en Mimi's) y is y gebleven. Aaneenschrijvingen zijn gehandhaafd. Waar achter zinnen punten ontbraken, zijn die stilzwijgend toegevoegd. Kennelijke verschrijvingen zijn ook stilzwijgend verbeterd. Af en toe zette Multatuli bij wijze van ‘witregels’ russen de alinea's lange strepen in de tekst. Deze zijn aangegeven met - De alinea-indeling van de brieven is aangehouden. De ondertekeningen zijn steeds gelijk: ‘DD’ (Douwes Dekker/Multatuli) en ‘MimiHS’ (Mimi Hamminck Schepel). In de brieven komen nogal eens titels van (herdrukken van) Multatuli's werk voor, zoals Ideen, Minnebrieven, Verspreide Stukken, Vrije Arbeid, De Bruid daarboven, Max Havelaar. Deze worden niet toegelicht.

Vindplaats

Zoals hierboven vermeld komen de aangetroffen brieven uit het bezit van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. Signaturen zijn niet bekend; voor zover wij hebben kunnen nagaan zijn er geen enveloppen bewaard gebleven.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Kopieën van de opgedoken brieven liggen ter inzage in het Multatuli Museum.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 58

1. Brief van Funke aan Multatuli, 3-4-1873

Dubbel velletje postpapier met gedrukt kopje, tot onderaan blz. 3 beschreven. Amsterdam, 3 April 18731.

Waarde Vriend!

Ik zit in zeer groote drukte. Allerlei correspondentien, proeven, mijn reis e.t.q.2. houdt mij zoodanig op dat ik geen tijd vind U behoorlijk op elken brief te antwoorden. Houd mij dus mijn stilzwijgen ten goede. Hierbij de verlangde f 100.-, alsmede de kwit. van vHelden3.. Maak U omtrent vH. niet bezorgd. Tot Juni toe kan ik er best komen, maar dan.....? Hij slacht de kip met het gouden ei en leeft voor de rest van plannen, waar niets van komen zal. Hoe kunt Ge in Eltville4. gaan wonen? Daar immers ziet Ge niets, geen journalen, geen boeken, niemendal, zelfs geen typen. In Eltville zult Ge U énorm vervelen. Ga liever meer zuidelijk maar altijd in een centrum, waar ‘men’ komt en waar Ge leeszalen hebt. Of de proeven daardoor wat langer onder weg zijn, hindert zooveel niet. Begraaf Uzelf in geen geval in zoo'n leelijk duitsch landstadje. De Thaler5. kost tegenw. f 1.77 à f 1.78 3% is dus te veel maar 2 à 2% mogen ze nemen. De Thalerberekening neem ik dadelijk aan als Ge dat in ernst verlangt, want Ge hebt gelijk: ‘schatrijk’ zal ik worden, als ik maar geduld en tijd van leven houd! Dat Max Havelaar herdrukt wordt, is niet waar. In dat geval zou V. Santen6. mij dat zeker niet verborgen hebben. Hij is ook nog lang niet uitverkocht. De brief van Mina Kruseman7. heb ik aan Betsy Perk8. ter opzending gestuurd. Noch aan haar hotel, noch aan de Keizerskroon wist men waar zij woonde. Ik

1. 1873: 187 gedrukt in briefhoofd. 2. e. t.q.: e tutti quanti; en alles bij elkaar. 3. vHelden: Christiaan van Helden (18351-1900), uitgever te Amsterdam. 4. Eltville: stadje in Hessen aan de Rijn, vlakbij Wiesbaden. 5. Thaler: Duitse munteenheid. 6. V. Santen: P. van Santen, boekhandelaar te Leiden, compagnon van Funke 7. Mina Kruseman: Wilhelmina Jacoba Pauline Rudolphine (Mina) Krüseman (1839-1922), schrijfster en toneelspeelster. 8. Betsy Perk: Chrisrina Elisabeth (Betsy) Perk (1833-1906), pionier in de vrouwenbeweging.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 59 geloof dat die jonge dame wat heel hard van stapel is geloopen. Aan moed ontbreekt het haar stellig niet, ook niet aan talent. Ze trekt heel wat publiek, vooral jongelui. Mijn gereis verhinderde mij haar ook eens te gaan hooren.

Van bundel I en II9. stel ik minstens 12 ex tot Uw beschikking. Het maximum moet Ge zelf maar bepalen. In België worden geen 5 ex van elken bundel in een heel jaar verkocht, maar soit! Aan M: Schook10. zend ik van bundel v even als aan al de anderen een exemplaar, zooals ik U vroeger verzekerde. Wat mij betreft mag men Uw V.S.11. gerust in alle talen overzetten Ik zal nooit lastig wezen. Aflev. 2 zal ik eerstdaags verzenden. Tot nog toe loopt bundel V erg lui, maar 't zal wel beteren. Stop echter in Gods naam met Bilderdijk, anders noemen ze dezen bundel nog den Floris bundel!12. Hartelijk groetend tt13. GLFunke Waar blijft Vrije-Arbeid??

2. Brief van Multatuli aan Funke, 8-4-1874

Enkel velletje postpapier, aan beide zijden beschreven.

Wiesbaden, 8 April 1874

Waarde Funke, ik ben onwel. Vandaar het talmen met kopie. Ik heb voorraad genoeg, maar bij 't verzenden begin ik telkens overtewerken en te veranderen. Dank voor uwe remise naar Venetie1. die zeer welkom was. Wilt ge zoo mij ook SVP. f 100 zenden? Weet ge wel wat de oorzaak is dat ik sedert eenige dagen geen proeven uit Haarlem2. ontvang? Ik heb schoone vellen t/m 14, maar geen proeven nà dat vel. Hartelyk van ons gegroet tt DD Als ge eens de opera omnia van Langendyk3. tegenkomt, wilt ge ze dan voor my koopen?

9. bundel 1 en 11: herdrukken van de Ideën. Verderop in de correspondentie komen ook andere delen aan de orde. 10. M. Schook: Willem Ferdinand Schook (1832-1878), advocaat te Utrecht. Harlingen en Balk. 11. V.S.: Vorstenschool, een van M.'s toneelstukken. 12. Bilderdijks toneelstuk Floris v wordt behandeld in de Ideën (zie VW VI:492-593). 13. tt: totus tuus; geheel de uwe. 1. remise naar Venetië: geld voor Multatuli's vrouw Tine en de kinderen. 2. Haarlem: vestigingsplaats van drukkerij Woest, waar Funke veel van zijn werk liet drukken. 3. opera omnia van Langendyk: de complete werken van Pieter Lagendijk (1683-1756), blijspeldichter.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 60

OP KEERZIJDE, HANDSCHRIFT VAN FUNKE:

B.B.N. Alweer wat vergeten! Haal lorgnet nummer twee Amiens. Zend terstond zorg-vuldig gepakt adres boekdrukker Boekhoven4. Utrecht F.

3. Brief van Multatuli aan Funke, 12-4-1874

Dubbel velletje postpapier, waarvan blz. I beschreven.

Waarde Funke, ingesloten een briefje van den heer Kraft1. te 's Hage. Wilt gy zoo goed zyn die f 71.30 te betalen. Het schikt my van hier uit, op 't oogenblik zeer slecht, en daarom is 't maar best de zaak aldus te regelen. De heer Kraft heeft me zeer fatsoenlyk behandeld, en ik zou graag 't lange wachten goed. maken. Kàn dat? Ik meen door rente. Ik begryp best dat men geen 4, 5 jaarop z'n geld wachten kan. Het zou U ook niet schikken van Uw debiteuten. Ik ben onwel (neuralgie, geloof ik) en kan haast niet zien. M'n oogen zijn goed, maar 't doet me pyn achter de oogen.

Hartelijk gegroet tt DD Help me SVP aan 'n middel om den heer K schadeloos te stellen. Hy was steeds zeer humaan. Hebt ge't stuk van Vosmaer in 't Vaderland2. gelezen?

4. Brief van Multatuli aan Funke, 24-4-1874

Dubbel velletje postpapier, tot onderaan blz. 3 beschreven.

4. Boekhoven: niet geïdentificeerd. 1. Kraft: P.J. Kraft. boekhandelaar te Den Haag. 2. stuk van Vosmaer in 't Vaderland: het feuilleton van 9-4-1874, opgenomen in VW XVI:504-508. Het feuilleton is later met kleine wijzigingen herdrukt in Een Zaaier (titel van een studie over Multatuli's werken). Vosmaer: Carel Vosmaer (1826-1888), letterkundige en criticus te Den Haag. Wbaden 12 April 1874

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 61

Wbaden 24 April 74

Waarde funke, ik ben zeer onwel en byna moedeloos. Ik heb den 16 April de f 100 die de heer W. V. E.1. zond, behoorlyk ontvangen. Ik ben zoo zenuwachtig dat ik ternauwernood de pen houden kan. Dat ik u heden schryf is hoofdzakelyk om u te verzoeken my te zenden (p post SVP) 1 Van Pesch Lacroix' goniometrie en Trigonometrie2. by Brinkman. 1 Nederl. Kunstbode3. no. 5 waarin volgens 't Nieuws4. ‘Harde maar ware woorden over Mina Krüseman en haar in man, door Cd Busken Huet.’ Ik zal verplicht zyn - neen ik weet niet, maar in allen geval moet u weten wat dit ‘in man’ beduidt, om zoo noodig haar party te trekken. Zou 't 'n drukfout zyn voor ‘roman’?) Ik zag dat uw Nieuws my (en Vosmaer) onder de illustraties zet van de Regeering van Willem III en wel op 't staartje tusschen... Piet Paaltjens5. en Cremer6.! Ik verzeker u dat ik er ernstig aan denk - neen, ik weet niet wàt te doen tegen zúlke bestryders. Maar als ik weer wel ben hoop ik 't te weten. 't Is treurig werken op zoo'n wys! Hartelyk gegroet tt DD Ook las ik nu eerst het stuk van v. Vloten7. in den levensbode8.. Dat 's 'n infamie9.! Hij is Q. die in den Arnhemmer10. - enfin! En dat alleen omdat zyn stuk over Vrye Studie niet11. geen opgang maakte! Kan ik dat helpen?

5. Brief van Multatuli aan Funke, 26-4-1874

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 2 beschreven.

Wiesbaden 26 April 74

Waarde funke, tot mn schrik zie ik dat de correctie van vel 9 niet geexpedieerd was! Ik had hem, vele dagen geleden reeds voorloopig gereed gemaakt, maar wilde iets

1. W. V. E.: niet geïdentificeerd. 2. Nederlandse vertaling van een standaardwerk van de Franse wiskundige Silvestre François Lacroix (1765-1843). 3. Nederl. Kunstbode: verscheen in de periode 1874-1877 en 1879-1881. 4. 't Nieuws: Het Nieuws van den Dag, dagblad opgericht door Funke en P. van Santen in 1870. 5. Piet Paaltjens: pseudoniem van dichter en dominee François Haverschmidt (1835-1894). 6. Cremer: Jacobus Jan Cremer (1827-1880), prozaschrijver en kunstschilder. 7. v. Vloten: Johannes van Vloten (1818-1883), hoogleraar in de Nederlandse geschiedenis en letterkunde te Deventer. 8. levensbode: De Levensbode, tijdschrift van Van Vloten, verscheen in 12 delen van 1865-1881. Het gaat om het stuk ‘A.S. Kok en Bilderdijks Floris v’ (zie VW XVI: 477-479). 9. 'n infamie: schande. 10. Anonieme schrijver van een negatief stuk over Multatuli in de Arnhemsche Courant van 12 december 1870. Zie aantekening bij Idee 62 (VW II:673). 11. niet: dubbel doorgehaald.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 veranderen (of by voegen) en deponeerde het vel in de meening ‘morgen’ te kunnen verbeteren wat me niet beviel. Maar die ‘morgen’ is niet gekomen omdat ik onwel was. Heden ochtend my vermannende om te werken - want ik ben als suf - vond ik de proef onverzonden liggen. Vergeef me dat, ik ben onwel.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 62

Ik heb moeite de eenvoudigste zaken te begrypen, en voel me als gedachteloos. Vandaar dan ook 't verzuim in 't verzenden van die proef. Toch voel ik me althans physiek wat beter en hoop opteknappen. Doch wáár is het dat m'n gemoed zeer ontstemd is. Sedert vele weken, maanden byna, zit ik te wachten op 'n vleugje. Vergeet niet my goniometrie en trigonometrie van Van Pesch te zenden. Zóó iets is de eenige bezigheid die me weer aan den gang kan helpen om mn denkvermogen optescherpen De stukken van Vosmaer in 't Vaderland doen my goed. Hartelyk gegroet tt DD

6. Brief van Multatuli aan Funke, mei 18741.

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 3 beschreven.

Wiesbaden Mei 1874

Waarde funke, Ik heb geld noodig. Wilt u my SVP. f 100 zenden? Ja, ik zie in dat ge gelyk hebt omtrent de vorm der Ideen. Maar ik zit erg te tobben met de verandering. Nu reeds hok ik met het uitlaten of overwerken van afwykingen, die telkens stof geven zouden tot 'n afzonderlyk stuk, en in den Wouter2. den bundel bezwaren voor de pleizier lerens. Ik wil inderdaad de inrichting veranderen, maar de uitvoering is moeielyk. Toch zie ik in dat dit moet. Dank voor goniometrie. Ik wacht het stuk van Huet3. over Jufvrouw Kruseman. Vosmaer schryft me dat het ‘vuil’ is. Dit verdient ze niet! Zy is 'n nobel meisje. Hartelyk gegroet tt DD Hoor eens, te oordeelen naar 't resumé van t Nieuws zyn die stukken van Keller & TenBrink4. heel min! Dàn liever vertaalde stukken! Van vertalen gesproken, is niet dat artikel over Victor Hugo's 17935. eene vertaling? Het riekt naar 'n fransche reclame, waarvoor zn uitgevers schatten betalen. Frederickx6. (pseudoniem?) kreeg 'n enorm honorarium voor dezelfde stukken in de Indépendance,7. en ik

1. Gezien het antwoord van Funke op deze brief, gedateerd 18 mei 1874 (vw xvi: 546), moet deze brief kort daarvoor geschreven zijn. 2. Wouter: Woutertje Pieterse. 3. Huet: Conrad Busken Huet (1826-1886), o.a. redacteur van De Gids en literair criticus. 4. Stukken van Keller & TenBrink: ‘Het blauwe lint’ en ‘Familie uit de Oost’ (zie VW XVI:546). 5. Roman uit 1874 van Victor Hugo (1802-1885). 6. Frederickx: niet geïdentificeerd. 7. Independance: l'Indépendance Belge, liberaal tijdschrift.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 63 moet zeggen hy verdiende zn geld! Grooter bluf heb ik nooit gezien. 't Was nog mooiet dan de stukken van Hugo zelf. Nu, dit is zyn en hun zaak. Maar 'n holl. krant moest niet meehelpen aan dat zot in de hoogte steken van zulk werk. 't Boek van V. Hugo is niets dan de gewone faiserie8. die (ook in frankryk) haar tyd gehad heeft. Eilieve, vraag eens of die aanpryzing niet vertaald is? Maar... aan den schryver zelf, en onverwachts. En let op z'n gezicht. Vraagt ge 't door derden, dan heeft-i tyd zich gereed te maken voor liegen. Doch, let wel, hoe verdacht nu de zaak is, toch varaag ik maar. Bevestigen kan ik 't niet. Toch durf ik wedden 10 tenen 1! De tournure9. is fransch.

7. Brief van Mimi/Multatuli aan Funke, 22-5-18741.

Twee dubbele velletjes postpapier, geheel beschreven.

Waarde Funke, Dek heeft my opgedragen met een photograaf te gaan spreken, en daarna u rapport te doen. De photograaf tot wien we ons gewend hebben is niet de voornaamste van de stad maat ik geloof dat geen beter werkt dan hy. In uwe brief over deze zaak spreekt ge van afdrukken voor de postoctavo2. uitgave der Ideen èn over afdrukken in salonformaat.3. Ik nam dus een bundel Ideen mee, en zie, 't kwam den photograaf en my voor, dat juist de salon of cabinetformaat4. in dien bundel passen zou. dit is de grootte van het inliggende damesportret. Er bleef dus slechts naar ééne grootte te informeeren over. Per duizend exempl zou den prys per stuk op dun karton 5 à 6 Silbergroschen zyn. In dezelfde pose zou hy eenige clichés moeten nemen, daar het anders te lang duren zou. De heer Wagner5. scheen de platte niet gaarne te verkoopen, hy zeide dit zou ook veel duurder zyn, maar hy verzekerde plechtig dat van den 1000 portretten het laatste even goed zou zyn als het eerste. My viel den prys tegen. Wilt ge dat ik by een ander informeer? Wagner werkt overigens schoon, niet waar? Het inliggende damesportret heeft hy onlangs gemaakt W. gaf het my om u te toonen en om de grootte. Het jongs-

8. faiserie: maakwerk. 9. tournure: vorm. 1. Deze brief is gedeeltelijk opgenomen in Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke 1871-1885, Amsterdam 1947, p. 145-146. Het eerste gedeelte is geschreven door Mimi, het Tweede deel door Multatuli. 2. postoctavo: boekformaat. 3. salonformaat: 18 × 24 cm. 4. cabinet-formaat: 11 × 16 cm. 5. Wagnet: L. Wagner, fotograaf te Wiesbaden.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 64 ke dat ik er by doe is Riekje Anderson.6. Mooi, niet waar? Wat ziet men dat blonde goed. Wagner zou dek natuurlyk eenige malen moeten nemen om daarna uit te kiezen.

Dezer dagen ontving D. uw brief met dien kostelyken ingeslotenen. Ook met den f 10.- dank u zeer. Wy stellen er ons veel genoegen van voor weldra persoonlyk kennis met den heer Vosmaer te maken. Ja, wat zyn diens stukken in het Vaderland schoon! Op 't oogenblik is Jufvr. Kruseman hier op haar terugreis uit Italie. Ik maak met zooveel genoegen kennis met haar - Een en ander noopt D. u door my te laten verzoeken ons wat van het ééne noodige te zenden. Maar hy moet het zelf bescheinigen.7. Ik groet u zeer hartelyk Mimi HS

Wiesbaden 22 Mei 74.

Waarde funke, ja, we hebben geld noodig, al vind ik het komiek dat Mimi 't my bescheinigen laat. Wat het me kost aan die portretzaak te beginnen! 't Is nog erger dan haarsnyden! Niemand weet hoeveel moeite 't my kost om te poseeren. Vandaar dan ook dat Mimi 't heeft dóórgedreven vreezende dat gy ongeduldig zoudt worden. Ik weet niet8. of Neen, 5 a 6 groschen (en wel per duizend) is bespottelyk duur. Het is 30 à 36 cents! Ik begryp niet dat het zóó duur kan zyn. En hy gaat niet door voor de voornaamste! Vraag in Holland eens naar den prys. Hartelyk gegroet tt DD M. Kr.9. zegt me daar dat men te Londen 'n eigenaardig toestel heeft om goedkoop kopien te maken. Is dat zoo? En kan dit niet in Holland ook geschieden? In dat geval zou ik hier kunnen volstaan met een dozyn. Ik vind den prys van 30, 36 cents bespottelyk.

8. Brief van Multatuli aan Funke, 29-5-1874

Twee dubbele velletjes postpapier, tot en met blz. 5 beschreven.

6. Riekje Anderson: Friedrich Anderson (geb. 1870), zoon van Marie Anderson en jhr. F.A. Hartsen. 7. bescheinigen: bevestigen. 8. Ik weet niet: doorgehaald; het woord of erna is doorgehaald. 9. M. Kr.: Mina Krüseman.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 65

Wiesbaden 29 Mei 74

Waarde funke, ik kom van den fotograaf, en ben doodmoe van 't poseeren. Voor visite- en salon formaat beide heb ik - maal gezeten, en 't slot was dat-i me verzocht morgen terug te komen. Hy scheen niet tevreden en zei op 't laatst dat ik niet ruhig meer zat. Nu dit kan waar zyn, want ik was zenuwachtig. Eerst had ik met hem niet afgesproken1. over de conditien, maar 't slot was dat ik nu slechts voor 12 kleine & 12 salonformaat geaccordeerd heb (zonder cliché) om daarna, en na u die producten getoond te hebben, met u overeentekomen over de 2 of 3,000, dan wel cliché. En hy zal dan z'n pryzen opgeven. Zie, aan Mimi had-i immers gezegd: 5 À 6 groschen? Nu zeide hy bestimmt 6. Ik maakte hem hierop opmerkzaam, en zei dat gy handelsman waart, en misschien als de pryzen u nier bevielen zoudt willen wachten tot ik mogelyk van den zomer te Amst. kwam. Ook dat ik zeer populair (zegge: bekend) was in Holland, en dat het reusseren hem hollandsche klanten zou aanbrengen. Enz. Dus morgen meer. Ik vrees altyd dat de pose niet deugt. Gewoonlyk te styf. En als men zelf zich wil zetten, houdt zyn verantwoordelykheid op. Voor die 12 visite2. - en 12 kabinetsformaat is geaccordeerd f 18.- Is dàt duur? Ik weet het niet. In allen geval komt het er op dat sommetje niet op aan. Ik zeg 't u maar om zn pryzen te vergelyken met Holland, en daaruit de groote zaak te beoordeelen. Het zenden van f 200 in plaats van f 100 is allerliefst van u en kwam zeer goed te pas, schoon de beste nobele M. Kruseman daarvan niet de oorzaak was. Ze verkoos in haar hotel te blyven, en heeft ons waarachtig niet op onkosten gejaagd! Zy is de eenvoudigheid zelf, en nam genoegen met brood en vleesch. Maar wel had ik geene remise noodig voor Italie en heb dus ook 't grootste gedeelte daarheen gezonden.

Komiek, ik ben suf en halfblind van 't poseeren, en 't lykt wel of ik dat nu zoo breed uitmeet om me wichtig te maken. Welnu, dat is niet waar, en toen ik u zeide dat ik er zoo tegen opzag, dacht ik niet dááraan. Nu herinner ik me dat het ook bij Mickiwicz3. te Brussel zoo lang duurde voor den man tevreden was maar 't was me ontgaan. Neen, dat opzien tegen portret heeft 'n andere oorzaak (reden is 't niet). Ik ben schuw en bloo4.. Dit gelooft men niet, maar 't is zoo. Ik zag en zie er altyd vreesselyk tegen op. Ik heb hetzelfde met haarsnyden. Als ik dat moet laten doen, maakt het me dagen vooruit zenuwachtig. Daar ik nu met de bestelde 24 portretten opgave van pryzen kryg (2 à 3 000, èn clihé zonder andere portretten dan die 24) behoef ik nu eigenlijk daarover niet te

1. afgesproken: af is eerst doorgehaald en vervolgens is er boven geschreven: niet: af. 2. visite: visitekaartformaat. 3. Mickiwicz: César Mitkiewicz, fotograaf te Brussel; vervaardigde in 1864 een van de bekendste portretten van Multatuli. 4. bloo: laf.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 66 schryven. Toch voorloopig dit: ge zegt by5. de salon formaat op zwaar plaat papier. Beteekent dit dat de portretten van6. visite-formaat slechts op 't dunne vliesje geleverd kunnen worden? Dit maak ik hieruit op dat gy 't facsimilé wilt laten drukken. Indien dit wél begrepen is, hoe maakt ge 't dan met de facsimilés der salonportretten. Kan dat à costi7. gedrukt worden nà dat het vliesje er is opgeplakt. En nog eens: zoo ja, waarom dan van de kleine niet ook maar 't karton.8. Waarom niet van beide werken hier slechts de vliesjes laten leveren? Dan waart gy baas over karton en facsimilé. Wilt u dat ik de facsimilés SCHRYF? Dat is autentieker. Doch dan zou 't karton hier moeten geleverd worden. Ik weet niet hoe ze noemen wat ik hier nu maar ‘vliesje’ betitel. Doch hy zei: ‘Ja, als ik geen karton lever, is 't natuurlyk iets goedkooper.’ Hoeveel? Dit zal ik hem laten noteeren by de prysopgave. Hy komt me voor 'n fatsoenlyk mensch te zyn, maar toch wou ik me wapenen tegen eventueele kwesties. Wees hartelyk gegroet ook van Mimi. Morgen wacht ik Vosmaer. Ja, 't stuk van Feringa9. is goed. Kyk, de zaak zit 'm niet zoo zeer in mooi of leelyk vinden, in goed - of afkeuren, maar in 't terrein waarop de10. behandeling der zaak gebracht wordt11. in de toonhoogte, in den sleutel waaruit de muziek geschreven is. Adieu voor vandaag. Weldra meer van 't portret. Ik ben maar geengageerd voor die 2x12 stuks (zonder cliché) tt DD

9. Brief van Mimi aan Funke, ongedateerd

Dubbel velletje postpapier, tot en met blz. 2 beschreven.

Waarde heer Funke. Hiernevens 't bewys dat D althans gezeten heeft. Wy noch V.2. vinden dit portret goed, zoo erg streng, ik zend het u alleen omdat D. vreest ge ongeduldig zult worden. het is afgekeurd. Op dit oogenblik is hy weer naar W.1. om te poseeren. Hy zegt: het is wurmen. De moeilykheid is dat D. zenuwachtig wordt en zyn lippen en oogleden dan trillen. enfin, eindelyk zal 't toch gelukken hopen wy. - Wagner schynt niet erg genegen de negatieven te verkoopen. Duizend goede afdr. zou hy zich verbinden binnen 8 weken te leveren ook sprak hy iets over de wyze van de betaling - maar het allereerste moet nu toch een goed portret zyn.

5. by: doorgehaald. 6. portretten van: boven de regel toegevoegd. 7. à costi: te uwent. 8. Deze gehele zin is doorgehaald. 9. Feringa: F. Feringa (1840-1905), o.a. redacteur van het ongeregeld tussen 1872 en 1874 verschijnende tijdschrift De Vrije Gedachte. 10. waarop de: boven de regel toegevoegd; het woordje van is hier doorgehaald. 11. der zaak gebracht wordt: boven de regel toegevoegd. 2. V.: Vosmaer. 1. W.: Wagner.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Het hierby gaande zend D. u alleen om te laten zien dat er althans werk van gemaakt wordt. De heer Vosmaer zal dezer dagen weer de terugreis onderneemen wat ons spyt. Wy genieten van zyn byzyn. Hy is zoo goed en sympathiek. - Ik geloof dat er nog

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 67 verscheiden proeven voor D. liggen die hy nazien moet. Wy gaan te veel uit dezer dagen en ook tehuis doen we niets dan praten. Nu, ge zult dit wel begrypen. Helaas, moeten we weer verhuizen. 't Spyt my. D. was hier naar zyn zin, en de huizen zyn hier zoo duur. Maar 't zal moeten. De familie die 't ons afgestaan had, is teruggekeerd en heeft reeds een gedeelte betrokken. D. en ik groeten u hartelyk Mimi HS. In haast we gaan naar Sonnenberg3.

10. Brief van Multatuli aan Funke, I9-6-1874

Dubbel velletje postpapier, tot en met blz. 3 beschreven.

Wiesbaden, 19 Juni 74

Waarde funke, zoo even bracht Wagner me weer twee proeven (d.h. van ieder weer slechts één) die hiernevens gaan #1. Nog weet ik niet of ze goed zyn, namelyk voor uw doel. Want al zy, strikt genomen, de gelykenis volmaakt, 't blyft de vraag of 't wenschelyk is de uitdrukking te... vereeuwigen. De knevel toont zich mal dik. Dat zou anders wezen als ik wat meer en face genomen was. Nu schyn ik zoo'n dikke bovenlip te hebben, 't geen aan het geheel iets ontevredens geeft. Hy voegde bygaande twee notaatjes by de portretten. Ik had hem dit verzocht om misverstand voortekomen. Of zyn verzoek om 1/3 voorschot billyk is, weet ik niet. Misschien wel, omdat ik hier niet thuis hoor, en niets bezit. Hy vroeg me of ik nog eens wou zitten als ik wel was (wat ik niet ben, want ik heb moeite te schryven, alles trilt me.) Dit zou ikzelf wel willen, en dan aandringen op meer face, ten-eerste die dikte van den knevel wegtekrygen. Hy echter zei dat het was om dan met méér clichés, sneller te kunnen leveren. Nu, dit weet ik ook wel. Maar wie verzekert ons dat-i niet ook de andere clichés gebruikt, waarvan ik geen proeven gezien heb? Hy komt me evenwel voor, 'n zeer eenvoudig eerlyk mannetje te zyn. Ook zou ik, by 't ontvangen alles afwyzen, dat niet overeenkwam met de goedgekeurde. Maar... waar zouden in dat geval die afgekeurde exempll. blyven? Zie, dit bezwaart me. Van achteren beschouwd hadden we anders moeten handelen. Ik had 1/2 dozyn portfetten moeten bestellen van beide groottes, en dáárna eenvoudig moeten vragen: ‘voor hoeveel geef je my die clichés?’ Nu er van duizenden gesproken is, spreekt het vanzelf dat hy voor de cliché zooveel vraagt, als-i anders op die 2000 denkt te verdienen, en gy blyft van hem afhangen! Maar nog eens hy

3. Sonnenberg: plaatsje ten noorden van Wiesbaden. 1. Bij de # in deze regel is een streep naar boven gezet waar het woord morgen! in potlood bij isgeschreven.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 68 schynt me 'n oprecht man, en zelfs byzonder naïf en eenvoudig. Dus zal m'n pessimisme geen grond hebben hoop ik.

Wat bygaande proef aangaat, ik heb er geen oordeel over, maar toch erken ik dat de uitdrukking wat beter is, als men 't aangeplakt papiertje op den achtergrond-knevel legt.

Voor ik sluit, ga ik nog eens naar hem toe. Van nogeens poseeren zal wel geen spraak zyn vandaag. Ik ben ziek van zenuwachtigheid. Door 't onverwachts thuiskomen van onzen verhuurder, zyn we geen baas in de woning. 't Schriftelyk contract liep maar tot mei (geloofik) maar er was mondeling bygezegd dat we blyven konden tot October. En op-eens stond dat volk voor ons, en eischte intetrekken. 't Is om dol te worden Maar dat is alles niet wat me drukt. De loop der officiële zaken maakt my moedeloos. Is men nu in Holland nóg niet ingelicht over 't regeeringsbeleid van V.D. Putte3. & consorten? Wat kan ik schryven voor 'n Natie die niet lezen kan? Vandaag weer lees ik in 't Nieuws: ‘er is hevig gevochten. Niemand der onzen is gewond!’

Enfin! Ik ga eens naar Wagner.

Hy was bezet. Ik zend de portretten en de notaatjes van prys morgen, omdat ik hem eerst spreken wil. Hartelyk gegroet tt DD2.

11. Brief van Mimi/Multatuli aan Funke, 23-6-1874

Een dubbel en een enkel velletje postpapier, geheel beschreven.

3. V.D. Putte: I.D. Fransen van de Putte (1822-1902), liberaal en premier van het naar hem genoemde kabinet dat aantrad in 1866. 2. Laatste alinea geheel in potlood.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 69

23 Juni Waarde Funke, D. vraagt my op u te schryven. Wy zyn hier in een gachis1. van onaangenaamheden, die (in verband met zyn geheelen toestand natuurlyk) hem letterlyk ziek maken van zenuwachtigheid. - 't Is daarom dat hy my verzocht heeft u te schryven. - Zooals ge weet moeten we primo Juli verhuizen. De eigenaars van dit woninkje, hebben ons, tegen2. de verzekeringen in die ze ons vroeger gaven, uit de helft reeds verdreven, en maken ons het leven hier erg lastig. We (of juister gezegd ik) heb de fout gemaakt ze3. binnen te laten, wat we hadden kunnen weigeren, maar ik deed het om geen kwaad bloed te zetten wel wetende ze ons zouden kunnen plagen. Welnu, die toegeeflykheid was 'n fout, want ze zyn4. in weerwil daarvan zoo onaangenaam mogelyk. Daar de gemeubileerde woningen vooral in 't hartje van den zomer peperduur zyn (2 kamertjes 25 gulden 's weeks - wat gek genoeg is, daar er weinig vreemden zyn) waren wy genoodzaakt ongemeubileerd te huren. We hebben een klein woninkje, nier mooi, maar ik geloof voldoende voor f 260 's jaars. dat gaat dus nogal. D. vond 't heel erg dat we nu geen meubels hadden, maar daar ik zag hoe 't hem bezwaarde u om geld te vragen, zocht ik hem die kwestie uit 't hoofd te praten. Kom, zeide ik, voor de5. volstrekt noodige kleinigheden heb ik geld, we hebben een bed, stoelen en 'n kast zullen we zien op krediet te krygen - we zullen schipperen en ons wat behelpen, en by dat alles nog bly wezen geheel tehuis te zyn. Denk liever niet aan geld vragen - maar aan iets anders - byv aan Mina Kr. en hoe Huet haar behandeld heeft, of aan Atchin,6. of aan den stryd over7. de Vivisectie - want al deze onderwerpen hielden hem bezig - en misschien zou je over een van die onderwerpen wel een brochure kunnen schryven buiten de Ideen om, dan kon je die aan funke zenden. - D. vond dit ook. Hy was toch niet in staat op dit oogenblik de draad van de Ideen weer op te vatten. Ook 't plan om maar af te wachten hoe we 't8. zouden maken zonder meubels nam hy aan - maar zie, daar komt een nieuw toegifje van onaangenaamheden9. - 't beetje kalmte verstoren, dat hy niet zooveel inspanning veroverd had. Onze huisheer biedt ons een rekening aan, volgens welke hy (behalve andere buitenkansjes voor ons) v.a. 142f reclameert voor 't bed waarop in Maart 11 de jonge Opdecoul10. gestorven is. Eigenlyk weet ik niet, hoeveel gy van die geschiedenis weet, D. schreef zoo weinig in dien tyd. Genoeg, die jonge man is toen by ons gestorven. Het is nu eene questie of wy verplicht zyn dat bed over te nemen, eene tweede questie is de waarde van dat bed. Ik heb me overal geinformeerd, by politie en by

1. gachis: rommeltje. 2. Na tegen volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 3. Na ze volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 4. Na zyn volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 5. Na de volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 6. Atchin: de oorlog in Atjeh. 7. den stryd over: boven de regel toegevoegd. 8. Na 't volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 9. Na onaangenaamheden zijn de woorden zyn met zoveel moesten doorgehaald. 10. Opdecoul: Theodoor Op de Coul (1850-1874), beschermeling van Multatuli.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 70

't gerecht - welnu, die zaak is niet anders uittemaken dan door een proces. Zelfs kan ik 't bed zonder proces niet ‘amtlich’11. getaxeerd krygen. Behalve dat de sop de kool niet waard zou zyn, dat zoo'n proces dek erg zou irriteeren, zou den eigenaar hier ons met primo Juli niet laten verhuizen, hy zou om gedekt te zyn12. al onze boeken etc etc achterhouden, tenzy dan dat wy de geeischte som aan 't gerecht deponeerden. - we weten nog niet wat 't best zal zyn te doen - maar hoe we 't wenden of keeren - altyd zal er geld moeten wezen. - ‘Ja, zei den D... aan funke vragen, dat is 't eenige, maar doe jy 't, ik ben er niet toe instaat! en vertel hem dan zoo'n beetje de toedracht, dat-i begrypt hoe noodig het is!

Van morgen was Wagner hier met 'n proef, ik doe 'm hierby om u re laren zien, nat. volstrekt niet omdat-i in aanmerking komt. 't is al te akelig13. D. ziet er al te naar op uit. - Is de laatst gezondene niet nog al goed? Zoodra mogelyk trekken we hier uit. De andere woning is reeds leeg, en we laten hem reeds14. schoongemaakt, we verlangen er zoo naar - al zal i dan wat kaal zyn. D. zal er zich op z'n gemak voelen en geen menschen gezichten tegen komen. Ik hoop u ons helpen zult. - Tot overmaat van treurige indrukken, heeft D. gister en heden morgen bezoek gehad van een jong mensch die zich ‘geestverwant’ ‘leerling’ enz noemt - hy was nog slechts kort by ons, toen we merkten hy in de war is, en, denk u, z'n stokpaardje is 't genezen van krankzinnigen, waarvoor15. hy meent 'n byzonderen16. aanleg te hebben. Alas, poor mankind!17. ‘En dàt18. komt van Holland om me te spreken, en noemt zich geestverwant! zucht dek. Op z'n doorreis was ook de heer Lodeesen19. onlangs hier. Dien te spreken deed D. genoegen. Ziet Ge, zei D. in den man is iets mennists20. dat ik mag. Dat stipte ontleden en juiste denken - ja waarlyk dat is mennist!’ En dat van 'n dominé, en deze geestverwant deed hem zuchten. - Wees hattelyk gegroet waaide heer funke van Uw zeer toegenegen Mimi HS. Bitte, het portretje by gelegenheid terug, ik wou 't graag hebben.

12. Brief van Mimi aan Funke, 29-6-1874

11. ‘amtlich’: officieel. 12. Na zyn volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 13. Deze zin is geheel doorgehaald. 14. we laten hem reeds: boven de regel toegevoegd; hierna volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 15. waar: boven de regel toegevoegd. 16. 'n byzonderen: boven de regel toegevoegd boven het doorgehaalde het woord zoveel. 17. Zie Idee 519. 18. Na dàt volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 19. Lodeesen: waarschijnlijk David Lodeesen. 20. mennists: er stond menists, boven de regel is een extra n toegevoegd. Andere term voor mennist is ook mennoniet (doopsgezind).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Dubbel velletje postpapier, alleen blz. I beschreven.

Waarde Funke, Dank voor uwe hulp (ik meen de f 160) We zyn over: Schwalbacherstrasse 9a. Het gewurm dat we gehad hebben is onbeschryvelyk. Dek is maar zoo... zoo, maar tot m'n groote vreugd zie ik dat-i aan 't corrigeeren is gegaan. Hoewel ons boeltje boeken, papieren enz. nog grootendeels op den grond ligt heeft hy nu toch een hoekje waar hy rustig zitten kan. Dit is veel waard, want de wyze waarop wy gedurende den laatsten tyd in die vorige woning zyn geplaagd en mishandeld geworden is onbeschryvelyk. Ik hoop nu dat hy wel-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 71 dra weer heelemaal op streek zal zyn. Ik vond het nuttig om dit even mee te deelen. Hartelyk gegroet! Mimi HS.

Wiesb. 29 Juni 1874.

13. Brief van Multatuli aan Funke, 11-7-1874

Dubbel velletje postpapier, aan beide zijden beschreven.

Wiesbaden 11 Juli 1874

Waarde funke!

Dank voor 't pak! Met veel moeite moet ik me losrukken van de Lennepiade1., want die interesseert me byzonder. Er is in die 18 eeuw veel geschied wat me persoonlyk aangaat. Behoudens eenige aanmerkingen (vooral over den niet goed volgehouden bluf van familiehoogheid!) houd ik 't voor 'n hoogstverdienstelyk werk. Na eeuwen nog zal't dikwyls aangehaald worden, al verzwygt de Auteur dan veel. De gewone lezer merkt dit niet, maar ik wel. Er bestaan koddige gapingen. Maar ik leg 't terzyde, omdat ik ander werk heb. 1.o Wel gezocht, heb ik NB. geen ‘Minnebrieven’ en geen ‘Verspreide Stukken’ meer. Wilt ge my een-en-ander met spoed zenden? Ik wist niet dat ik ze niet had, en schyn ze weggegeven te hebben (Van beiden is er wel een Ex. maar dar is ingebonden met Mimi's naam op den rug. En ze wou dat zoo graag houden) 2.o Ge zegt: ‘ik kocht laatst 'n ‘heele collectie tooneelspelen, waaronder ook van Langendyk’. Nu, eigenlyk had ik die graag allemaal. Maar dat zou 'n al te groot pak worden misschien, en de vracht is duur. Hier laten ze my altyd nog bybetalen. Waarom weet ik niet. Zeker kan de frankeering slechts geschieden tot zeker punt, misschien zoover V.G&L2. het transport brengt. Nu bedoel ik niet dat zulke uitgaven ten uwen laste moeten komen, maar soms schikt het me niet, en daarom ben ik bang voor't bestellen van een groot pak. Overigens zag ik graag al die Tooneelspelen, want... ik ken de eisch niet van zoo'n ding! En ik zou zien... niet hoe die eisch is, doch waarmeê men genoegen nam. Molière3. kan ik niet meer slikken. 't Is alles enorm grof en onnatuurlyk.

1. Lennepiade: hoogstwaarschijnlijk de in brief 15 genoemde boeken. 2. V.G&L: Van Gend & Loos. 3. Molière: ps. van Jean Baptiste de Poquelin (1621-1673), Frans toneelschrijver.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 72

Juist, over andere werken van Gedenkschriften-aard, zal ik aan V.4. schryven.

Dus voorloopig alleen s.v.p. 1 Minnebr 1 Verspreide Stukken

Die 4o5. uitgaaf van den M.H.6. is mooi. Dat geeft 'n flink voorkomen aan 'n boek. Dankje wel! Hartelyk gegroet tt DD

14. Brief van Multatuli aan Funke, Juli 18741.

Dubbel velletje postpapier, geheel beschreven.

Wbaden Juli 74

Waarde funke! Hoe erg ik er ook tegen opzie, want ik weet wel, helaas, dat ik slecht leverde, moet ik u wel om wat geld verzoeken. Velerlei zaken hebben my zeer gedrukt, en ik heb alle inspanning noodig om staande te blyven. Maar in allen geval moet ik leven. Zonder dàt houdt alles op. Ik verzond zoo even een correctie van vel 20, herdruk bundel III, en schryf heden 'n voorberichtje voor dien herdruk, dat ik maar rechtstreeks aan Woest & Co adresseeren zal, gelyk ik hun dan ook op de proef meedeel. Ze vragen my om spoed te maken en ze hebben gelyk. Maar noch zy noch iemand weet wat ik, inwendig vooral, te dragen heb. Enfin! Ik moet wel voortgaan. En als ik eens weer aan den gang ben gaat het gauw. De ontevredenheid met de vele vellen van m'n Wouterhistorie, kost me wat! Telkens dwaalde ik af, en de inspanning om op den weg te blyven die nu eenmaal in verband met de einde der publicatie noodzakelyk is, maakte my suf. Ook met het afbreken en overgaan op kortere meer afgesloten stukken, weet ik geen raad. Hoe dit zy, ik zal myn best doen, coûte que coûte. Maar help me aan geld, want als de Kreutzer & groschen2. gêne er ook nog bykomt, is 't om gek te worden.

4. V.: Vosmaer. 5. 4o: kwarto, boekformaat. 6. M.H.: Max Havelaar. 1. Deze brief is gepubliceerd in Briefwisseling tusschen Multatuli en G.L. Funke 1871-1885, blz. 147-148, met weglating van de laatste twee alinea's. Dit is de verloren gewaande brief waarvan sprake is in de annotatie van de brief van Funke aan Multatuli van 21 juli 1874, vw xvi: 625-626. 2. Kreutzer & groschen: munteenheden in Duitsland.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 73

Wees hartelyk gegroet tt DD De zaak der portretten verveelde en irriteerde my. Ik heb verleden week aan Wagner gezegd dat-i dan my maar 12×12 (Kabinet & visite) zou leveren voor f 18. Zoodra mogelyk zullen we de zaak op nieuw optouw zetten, liefst als ik eens à costi komen kan. Want ik deug niet voor tusschenpersoon. Myn nieuwe woning is als zoodanig uitstekend. Maar ik had de middelen niet ze geheel te meubileeren. Nog altyd is m'n waschtafel 'n omgekeerde verhuiskist. De prys is modiek3.. 260 gl 's jaars voor 21/2 kamer en keukentje en zoo goed als geheel vry.

Dank voor Vosmaers teekening die uitstekend is! Zn stukken in 't Vaderland doen me goed, in alle beteekenissen! En u ook, naar ik hartelyk hoop4..

15. Brief van Multatuli aan Funke, 6-8-1874

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 4 beschreven.

Wiesbaden, 6 Aug 74

Waarde funke! Ziehier 't slot van de correctie IV2. bundel. Ik hoop nu in een adem door te gaan met ander werk. Wat het meeste haast heeft, is druk bundel VII. Ik ontving myn bestelde 24 portretten nog altyd niet, en vraag et niet om, voornamelyk omdat ik er geen f 18 voor over heb. Ik zou nooit 'n portret van my laten maken voor m'n eigen pleizier. Het irriteert me vreesselyk. En vooral door de bediscussieering van de conditien. Toch zal ik zoodta mogelyk de zaak weer op touw zetten. Maar ik ben genoodzaakt geweest m'n haar te laten afsnyden. Dat mocht eerst wat groeien. Ik was zoo suf, en zocht daarin - in verband met baden - wat herstel. Ik hoop dat het lukt. Ik baad nu alle dagen, en hoop dat vol te houden ook als 't koud wordt.

Ik verzoek u vriendelyk my f 100 te zenden, en dan asjeblieft eens 'n opgave hoe ik financieel met u sta. Sedert maanden heb ik - onwel zynde! - niets genoteerd. Ik zou 't graag weten om als 'n bliksem by te werken.

3. modiek: laag. 4. naar ik hartelyk hoop: overdwars in de marge toegevoegd. 2. IV: dit en VII verwijst naar respectievelijke bundels Ideën.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 74

Hartelyk gegroet tt DD

Correctie vel II van bundel IV is verzonden. Ze drukken goed, weet ik. (Ik heb VERDRIETEN die gy niet weet. Het knaagt me.

Als op 'n verkooping eens voorkomt: J.v.Lennep. 't Leven van D.J.v.L. & JvL 't Leven van z 'n grootvader.3. koop dat dan S. VP. voor my.

O ja nog iets. Als ze by u komen, zet 'n kwittantie van f 2,50 voor contributie van 'n Schaakbond, wilt u dat betalen?

Ik heb nu god zydank m'n laatste party gewonnen. Ik wil er geen meer verliezen. 't Is schande.1.

16. Ongedateerd fragment1.

Enkel velletje postpapier, geheel beschreven.

Ik open weer om de opmerking te maken dat m'n bedoeling met de vraag ‘of 't misschien voorzichtig is hem te laten begaan?’ niet is om hen in 'n val te laten loopen, maar om eventueel 't recht aan onzen kant te houden. Er zyn hier twee zaken 1 't overnemen zelf, 2 De manier waarop, met de daaraan verbonden strekking.

Indien ze nu by-tyds gewaarschuwd worden omtrent het laatste, zouden ze dàt kunnen veranderen, en daardoor 't klemmende der aanklacht over 't eerste verzwakken. Maar de heele zaak is aan U gedemandeerd2.. De zaak is maar dat gy op let, en ter juiste tyd3.. Dat wil misschien niet zeggen4.: terstond - uw maatregelen neemt.

3. Bedoeld wordt J. van Lennep, Het leven van Mr. C. en Mr. D.J. van Lennep, beschreven en toegelicht uit hunne gedichten en andere oorspronkelijke bescheiden en in verband met hunnen tijd beschouwd. Amsterdam, 1861-1862. 1. De brief Funke-Multatuli dd. 7-8-74, opgenomen in VW XVI:650-653, is het antwoord ‘op een niet teruggevonden brief van Multatuli.’ (t.a.p.) 1. Onderaan de opmerking in potlood: ‘zat tussen 6-8 en 8-8-1874’. Niet zeker of dit fragment stamt uit (augustus) 1874 of dat het bestemd was voor Funke. 2. gedemandeerd: toevertrouwd. 3. ter juister tyd: is boven de regel toegevoegd in plaats van het doorgehaalde by tyds. 4. Hier is een letter doorgehaald.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 By 'n aanval op 't Kopierecht zou de accessoire klacht over de manier waarop ze myn werk overnemen, van invloed kunnen zyn. Dáárom moet ge misschien hen eerst laten begaan, niet uit valschheid, maar om uw eventueel recht te versterken door 't bewys van hun boos opzet.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 75

17. Brief van Multatuli aan Funke, 8-8-1874

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 4 beschreven.

Wiesbaden 8 Aug 1874

Waarde funke, Hartelyk dank voor de f 100. De Rekening-Ct is natuurlyk juist, en 't Saldo dus opheden f 780.- goed! Ik ben er niet bang voor, en hoop 't snel by te werken. By m'n andere sufhedens, kan ik u verzekeren, dat ik niet dacht zóó erg achteruit te zyn. Zoo gaat het altyd als men toegeeft in slordigheden. Maar juist daarom heb ik nu lust dat eens gaan bytespykeren. Ik ben gelukkig wèl. Ik doe dagelyks kamergymnastiek en daarna baden. Het staat 3 voet van m'n bed. En we wonen zoo prettig! Toch maar van f 26b 's jaars, en de meubels komen successivelyk. 't Noodige is er reeds. Vroeger betaalde ik voor 1 1/2 kamer (zoogenaamd gemeubileerd) 30 gl, maands, & 's zomers zelfs f 35! 'n Havelaar is 4o? Gut, hoe gek! Ja, ik zal alle correcties snel afmaken. Zoo even zond ik 'n brief met 'n paar nacorrecties van blad 2, bundel IV naar Haarlem. Proef blad 3 is ook al weg. Havelaar, Minnebrieven & Verspreide Stukken zal ik terstond afdoen. Leg S.V.P. voor my een Bruid daarboven op zy.1. Eerst nu bedank ik u voor 'n werk dat ge my eens present gaaft, omdat ik 't eerst nu goed gelezen heb, nam: ‘Hartog, Spectatoriale Geschriften.’2. Dàt is 'n best werk. Ik zal dien heer verzoeken meer te schryven. Door z'n wroeten in de 18 eeuw moet-i stof hebben.

Goed de twee Lennepiades krygt ge terug, en ik zal er niet in krabben. Boeken die my hooren bederf ik in den grond. Ik vraag me af of ze daarom later op Verkoopingen meer of minder zullen waard zyn? Die ‘Hartog’ is onvertoonbaar. Wat 'n gekke manie, hè? M'n moeder deed het ook.

Ik wacht nog altyd Langendyk. En als er op verkoopingen voorkomt Hollandsche memoirelitteratuur ('n arm vak ten onzent!) die dienen kan tot toelichting der zeden, denk dan eens aan my.

Mimi beweert dat òf van Helden of gy eens gezegd zoudt hebben dat er hier- of daar ‘Navorschers’3. lagen als 't ware voor scheurpapier (de term was: ‘op zolder’). Nu, als er goedkoop aan Navorschers te komen is, ik heb ze graag.

1. Zie Idee 1239 (VW VII:679). 2. ‘Hartog, Spectatoriale Geschriften.’: bedoeld wordt J. Hartog, De spectatoriale geschriften van 1741-1800, verschenen in 1872. 3. ‘Navorschers’: De Navorscher, tijdschrift dat van 1851-1960 verscheen.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 76

Van v. Helden ontving ik de jaargangen van: 1851 (de eerste) 1862 1864 nieuwe 1866 reeks. 1867

18. Brief van Multatuli aan Funke, 24-8-18741.

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 2 beschreven.

Wiesbaden, 24 Aug 1874

Waarde funke! Dank voor de f 100. Wat de noten van Havelaar aangaat, het is zeker dat ze, kort zynde, beter onder de blz staan. Maar er zullen ook zyn van meer uitgebreidheid. Hoe dan? En er zyn velen. Nu, op vel 11, ben ik al aan over de zestig! 't Best is dit te beoordeelen als ze af zyn. Des verkiezende kunt ge in 't Nieuws, als vervolg op de mededeeling over Vorstenschool, laten opnemen dat men ook te Antwerpen van plan is, dat stuk te spelen. 't Wordt my geschreven door De Geyter2., dus: “van goeder hand” kunt ge zeggen. Hartelyk gegroet tt DD

19. Brief van Multatuli aan Funke, 11-9-1874

Dubbel velletje postpapier, tot halverwege blz. 2 beschreven.

Wiesbaden 11 Septr1874

Waarde funke! Voor eenige weken reeds ontving ik van U terug het eerste deel van den gekorrigeerden Havelaar doch niet de vellen 2 & 8 die ik U ook zond. Hebt ge die, en wilt gy ze bewaren tot het noodig is, goed! Als we maar akkoord gaan dat ze by u zyn.

Ik heb nu de korrektie van Havelaar. Minnebrieven en Verspreide Stukken gereed.

Hierby kopie van vel 12 van bundel VII. Ik zal zoo spoedig voortgaan als eenigszins mogelijk is. Wilt ge zoo goed zyn me geld te zenden?

1. Deze brief is een antwoord op een brief van Funke aan Multatuli van 22 augustus 1874, vw xvi: 677-678. 2. De Geyter: Julius de Geyter (1830-1905), een der voormannen van de Vlaamse Beweging.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 77

Tot m'n verwondering ontving ik sedert 'n paar dagen geen proef van Haarlem. Ik korrigeerde t/m vel 5 van Vorstenschool en drie vellen die ook Vorstenschool zullen volgen, gewacht hebben om de pagineering te doen doorloopen. Wees hartelyk van ons beiden gegroet tt Douwes Dekker

20. Brief van Multatuli aan Funke, 13-9-1874

Dubbel velletje postpapier, alleen blz. 1 beschreven.

Wiesbaden 13 Sept 74

Waarde funke, zie inliggend telegram1.. Dat is my 'n donderslag. Daar zitten nu die twee kinderen2. zonder hulp. Ik weet niet, wat ik doen zal. Hierby voorloopig 1/2 vel kopie. Morgen zal ik meer zenden. Ik begryp dat het noodig is. adieu DD

De kopie gaat niet mee omdat de post gesloten is, en ik niet aanteekenen kan. Als ze gestolen word, kan ik ze niet overmaken.

21. Brief van Multatuli aan Funke, 22-9-18741.

Dubbel velletje postpapier, tot en met blz. 3 beschreven.

Wiesbaden 22 Sept 74

Waarde funke, haastige spoed is zelden goed. Hedenmiddag, spoedig de korrektie van vel 12 willende wegzenden, ben ik te snel geweest. Nu, avend, zie ik dat ik zeer slordig gekorrigeerd heb. Vandaar nevengaand suppletoir lystje. Wilt ge dit

1. telegram: telegram over overlijden Tine (ZIE VW XVI:711 e.v.]. 2. Zie volgende brief. 1. Een andere brief van 22 september 1874 werd gepubliceerd in dr. Julius Pée, Multatuli en de zijnen, Amsterdam 1937, p. 203-204 en is opgenomen in vw xvi: 735-736.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 78 dan aan de drukkery zenden? En dan SVP omdat ik geen revisie vraag, nauwkeurig laten kontroleeren?

Ook met den laatsten post niets ontvangen! De zaak begint my treurig helder te worden. Ik ben nu byna verzekerd dat Eduard2. zich tot anderen gewend heeft, en daarom my niet durft schryven. Zelfs heeft-i3. my de ontvangst niet bericht van 't geld dat ik hem zond, te zamen f 1604. 120 gl, en Vosmaer f 40. Ook ontving hy 25 franc uit Zwitserland die ik gerembourseerd5. heb. De reis naar Padua is nu moeielyker dan ooit. Want ik kan daar geen dag vertoeven, zonder de middelen te verliezen voor de terugreis. Ook moet ik daar wachten om veel stukken en papieren van m'n vrouw6. # uit Venetie te krygen, die ik niet à l'abandon mag laten7.. Er blykt me dat schryven of telegrafeeren niet helpt. De toestand is pynlyk. Hoe 't ga, ik laat Nonni8. niet in handen van vreemden die eerst my zouden beletten voor haar te zorgen, dan uitstrooien dat ik zoo'n slechte vader ben, en daarna haar op straat zetten! Zóó hebben ze met m'n vrouw gedaan! Hartelyk gegroet tt DD

# onder anderen 't zeer schoone portret van my door Mickiwicz te Brussel gephotografd Me dunkt dat kan gekopieerd worden.

2. Eduard: Pieter Constant Jan Eduard (Edu) Douwes Dekker (1854-1930). 3. Na heeft-i volgt een onherkenbaar doorgehaald woord. 4. f 160: doorgehaald. 5. gerembourseerd: terugbetaald. 6. van m'n vrouw: is boven papieren geplaatst. 7. niet à l'abandon mag laten: mag negeren. 8. Nonni: Elisabeth Agnes Everdine Douwes Dekker (1857-1933).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 79

Multatuli-Kroniek 2006

Laten we dit jaaroverzicht beginnen met een nagekomen nieuwtje uit 2005. Het pixelportret van Multatuli in de ‘Philologische Bibliothek der Freien Universität’ te Berlijn dat toen aangekondigd werd maar waarover geen duidelijkheid bestond, staat inmiddels. U heeft het op het omslag van Over Multatuli 55 kunnen zien.

Het jaar 2006 was een rustig jaar. Misschien wel vanwege de spreekwoordelijke stilte voor de storm, want dit jaar staat er het een en ander op stapel wat betreft Woutertje Pieterse. Een voorbode was er in november 2006 toen een hertaling, bewerking, inkorting van Woutertje Pieterse verscheen van de hand van Ivo de Wijs. Dit boek maakte in de pers veel kritische reacties los. Er werd openlijk een discussie gevoerd of je wel zo met een tekst mag omgaan als Ivo de Wijs deed. En het laatste woord is er nog niet over gesproken. Dat belooft wat voor de bewerking van het boek door striptekenaar Jan Kruis die mei dit jaar zal verschijnen.

Al was het rustig, helemaal stil zal het rond Multatuli wel nooit zijn. In juni verscheen er voor het eerst sinds 1987 weer een postzegel met Multatuli erop. De zegel was onderdeel van een vel met daarop de ‘Keuze van Nederland’. Via de website van TPG-post was er in 2005 aan de Nederlanders gevraagd welke prominente historische figuur of gebeurtenis op een postzegel moest komen. Na telling van de stemmen bleek dat Multatuli een van de gekozenen was, naast onder anderen Elvis Presley en Pino uit het kinderprogramma Sesamstraat. Het vel met vijf postzegels verscheen op 6 juni in een oplage van 650.000 exemplaren.

Na een jaar lang vergaderen, afwegen en kiezen was afgelopen jaar in oktober de Nederlandse canon gereed. Deze historische en culturele canon bevat vijftig gebeurtenissen, personen en materiële objecten die tezamen de hoofdpunten vormen van de Nederlandse geschiedenis en cultuur. Multatuli en zijn Max Havelaar zijn opgenomen in deze canon. Nadat het boek enkele jaren geleden al verkozen werd tot het belangrijkste boek uit onze literatuur en Multatuli tot de belangrijkste auteur viel deze uitverkiezing wel re verwachten. Hoe dan ook, Multatuli is één van de vijf opgenomen schrijvers (Erasmus, Spinoza, Anne Frank en Annie Schmidt zijn de anderen). De canon werd overigens samengesteld door een groep wetenschappers onder voorzitterschap van professor Frits van Oostrom.

Multatuli's werk was de afgelopen jaren niet alleen te lezen, maar er was ook werk te zien in het theater. In 2006 werd daar een nieuw medium aan toegevoegd. Multatuli is wel vaker voorgelezen of op de plaat gezet, maar uitgeverij Cossee kwam maart van dit jaar met een luisterboek van het beroemde Multatuliverhaal Saïdjah en Adinda op cd. Uitgever Eva Cossee, voorlezer Thom Hoffman, het publiek en de kritiek waren er zo enthousiast over, dat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 80 er in 2007 een vervolg zal komen: fragmenten uit Woutertje Pieterse gekozen door Thom Hoffman en ondergetekende. Daarover in de volgende kroniek dus wellicht meer. Minder goed nieuws was er ook. In het vorige nummer heeft u het laatste interview kunnen lezen met Hans de Leeuwe. Kort daarna werd hij ziek en overleed hij. De Leeuwe was na de Tweede Wereldoorlog een van de drijvende krachten binnen het Multatuli Genootschap. Hij was vele jaren bestuurslid en al jaren erelid, en heeft veel over Multatuli gepubliceerd, onder andere zijn proefschrift over Multatuli, het drama en het toneel en vele artikelen voor het tijdschrift dat u thans leest.

Twee brieven, een van Jacob van Lennep en een van Multatuli, beide geschreven aan J.W. Tydeman, konden in maart van het afgelopen jaar verworven worden door de Universiteits-bibliotheek Amsterdam voor de Multatulicollectie. Daar kwamen in augustus nog een paar bijzondere handschriften bij. Uit de collectie van Karel Jonckheere werden twee stroken Woutertje Pieterse en een brief van Mimi Douwes Dekker-Hamminck Schepel aangeboden. Opnieuw ging de Universiteitsbibliotheek tot aankoop over.

De fragmenten uit Woutertje Pieterse stammen wellicht uit dezelfde (Vlaamse) bron als de fragmenten die eind 2003 opdoken en werden verworven, al is daarvoor geen bewijs.

Op de website van het Multatuli Museum werd in 2006 een inhoudsopgave gepubliceerd van alle afleveringen van Over Multatuli tot en met nummer 55. U kunt op auteur, titel en trefwoorden zoeken. Tevens werden er vijf niet meer in druk verkrijgbare Multatuliteksten gepubliceerd. Het gaat om Brief aan de kiezers te Tiel. Japansche gesprekken. Minnebrieven. Verspreide stukken en Over vryen arbeid in Nederlandsch-Indië. De website (www.multatuli-museum.nl) blijkt een groot succes te zijn. Afgelopen jaar werd de website 48.000 keer bezocht, gemiddeld 4.000 keer per maand. Daardoor heeft de nieuwsrubriek op de website een steeds belangrijker rol gekregen. Iedereen die interessante informatie over Multatuli heeft kan daarvoor contact opnemen met het Museum. Het bericht wordt dan eventueel geplaatst.

Het aantal bezoekers dat de museum-drempel dit jaar overschreed was 1002.

Jos van Waterschoot

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 2

[Nummer 59]

Multatuli's invloed op de wereldrevolutie of waarom een mislukt revolutionair zijn vader kan vermoorden maar er altijd nog vragen overblijven

Het is avond in de Berggasse 19 te Wenen. In gedachten verzonken staat voor de boekenkasten in zijn werkkamer. Plotseling valt zijn oog op de Brieven van Multatuli. Hij haalt ze uit de kast en slaat het eerste deel open. Uren later legt hij de boeken naast zich op zijn sofa. Hij steekt een sigaar op, loopt naar zijn schrijftafel en begint geconcentreerd te schrijven. Pas als de ochtendzon over de tafel kruipt, legt hij zijn pen neer. Voor hem ligt een stapel papier. Zijn artikel over het oedipuscomplex is af. Zürich, 1917. In Rusland is een paar maanden eerder de Februari-revolutie uitgebroken. In de Spiegelgasse 14 leest Lenin Multatuli's Max Havelaar. Opgewonden slaat hij het boek dicht en ontwerpt zijn revolutionaire programma, de ‘April-thesen’. Verwijzingen naar Multatuli laat hij weg. Onmiddellijk daarna springt hij in de trein. De Duitse regering helpt hem bij zijn reis naar Rusland. ... Dat Multatuli prominente lezers had, is bekend. Maar in welke vertaling lazen Freud en Lenin Multatuli's werk? Wie waren de vertalers? Hoe zijn ze aan de boeken gekomen en bij welke uitgeverij zijn ze verschenen? Dit themanummer van Over Multatuli zoekt antwoorden op deze en andere vragen. Vragen die geënt zijn op de ‘Fragen eines lesenden Arbeiters’, een gedicht van Bertolt Biecht. U vindt artikelen over verschillende aspecten van Multatuli en diens werk in het buitenland. Daartoe zijn neerlandici in het buitenland gevraagd aandacht te besteden aan cultural transfer in ruime zin, de selectie, het transport en de integratie van literatuur. Een uitgebreide beschrijving van de vragen die daarbij een rol spelen, vindt u in de inleidende bijdrage. We bieden u zelfs een tweeluik aan. In dit nummer gaat het in eerste instantie over Multatuli in Zweden, Denemarken, Frankrijk, Hongarije, Spanje en Zuid-Afrika. In een vervolgaflevering komt Multatuli's werk in enkele andere landen ter sprake. U vindt voor het eerst biografieën van Multatuli's vertalers in de zojuist genoemde landen, informatie over het politieke en culturele klimaat waarin de vertaling verscheen en pogingen om Multatuli tot een voorloper van het communisme te bestempelen. Uit de bijdragen in dit nummer blijkt verder dat Multatuli's werk vaak niet op het Nederlandse origineel gebaseerd was maar via een al bestaande vertaling werd vertaald. Een lijst met de vertalingen van Multatuli's werk die bij het Multatuli Museum bekend zijn, staat sinds kort op de website van het Museum.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 3

Freud en Lenin mogen tot de verbeelding spreken, maar de vertalers en bemiddelaars over wie u in dit nummer zult lezen, doen niet voor hen onder. De levensloop van de Hongaar György Faludy, die ter sprake komt in Judit Gera's bijdrage, is sterk bepaald door de politieke gebeurtenissen van de twintigste eeuw. Niels-Erik Larsen stelt vast dat de eerste vertaler van Multatuli in het Deens een nu nog wereldwijd vermaard specialist in pissebedden is. Uit Anne van Raemdoncks artikel wordt duidelijk dat de anarchist Felipe Alaiz de Pablo een selectie uit Multatuli's werk in de gevangenis vertaalde en Wium van Zyl laat zien dat de vitaliteit van Multatuli in Zuid-Afrika uit Elsa Jouberts roman Gordel van smarag, 'n reis met Leipoldt blijkt. Het zijn enkele voorbeelden, resultaat van recent onderzoek, en meer interessante details kunt u in dit nummer vinden. Details die een nieuw licht op Multatuli's werk werpen. Multatuli had om verschillende redenen veel belang bij vertalingen. Hij hoopte op morele steun, maar ook financiële overwegingen speelden een rol. Zijn opvatting over het vertalen zelf was naïef. Mimi maakte de eerste Duitse vertaling van Max Havelaar. Met haar Nederlands was niets mis, bij het Duits had ze wel wat hulp nodig: ‘Het Duitsch is moeielijk’, schrijft Multatuli in een brief van 22 april 1868 aan Tine. ‘Nu heeft ze geen andere hulp dan dat meisje dat ternauwernood lezen en schryven kan, en niets heeft dan haar gehoor. Toch gaat ze met grooten yver voort en ik denk dat ze 't klaar krygt, schoon het later nog eens schoolmeesterig moet nagezien worden. Ze heeft al 1/8 af.’ De vertaling zou nooit verschijnen en dat lag volgens Multatuli aan de Duitse uitgevers: ‘Maar de Uitgevers hier zyn niet te bewegen tot eene onderneming die buiten hun gezigtskring ligt. Wat weet men in 't verwaande Duitsland van 't landje “waar platduits wordt gesproken?”’

Op de omslag vindt u een houtgravure van de schilder, schrijver en kunstcriticus Félix Vallotton (1865-1925). Die verscheen in 1896 in het Franse tijdschrift La Revue blanche, in hetzelfde nummer waarin Alexander Cohens vertaling van Multatuli's Ideeën werd gepubliceerd. Vertalers van Multatuli leefden gevaarlijk want niet alleen Cohen maar ook de eerder genoemde Felipe Alaiz de Pablo en de Duitsers Wilhelm Spohr en Carl Derossi zaten als politieke gevangenen een gevangenisstraf uit. In La Revue blanche zijn meer houtgravures van Valloton te vinden: bijvoorbeeld van de schrijvers Henrik Ibsen en Henry David Thoreau, waarvan vertalers en recensenten vonden dat ze verwant waren met Multatuli.

De redactie

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 4

Jaap Grave Multatuli in het licht van cultural transfer

I Cultural transfer

Cultural transfer is een populair onderwerp. Er verschijnen steeds meer studies over de culturele betrekkingen tussen verschillende landen, over de receptie van Nederlandse auteurs in het buitenland of buitenlandse schrijvers in Nederland. Onderzoekers willen graag weten welke gemeenschappelijke kenmerken verschillende nationale culturen hebben. Misschien is de populariteit ook te verklaren door de voortschrijdende uitbreiding van Europa, de uitholling van het traditionele zelfbeeld en de daaropvolgende behoefte aan bezinning op de plaats van een nationale cultuur in dat grotere verband. Nationale culturen zijn constructies die altijd staan te wankelen en in sommige tijden meer bewegen. Naarmate ze meer bewegen, krijgen sommige mensen grote behoefte aan stilstand. Die wordt wel aangeduid met het begrip canon. In het buitenland speelt de canon van een andere cultuur overigens bijna geen rol - cultuur moet zich meestal opnieuw bewijzen. Cultural transfer vindt plaats door individuen en culturele instellingen. Zij vormen niet alleen twee uitersten op de lijn van bemiddeling maar geven ook de ontwikkeling in de geschiedenis vanaf de zeventiende eeuw weer. De verantwoordelijkheid voor de selectie, het transport en de integratie van literatuur lag eeuwenlang bij vertalers, schrijvers, docenten in het vreemde talenonderwijs en wetenschappelijk personeel aan hogescholen en universiteiten, eventueel journalisten, emigranten, immigranten of reizigers, die ik samenvat onder de noemer bemiddelaars. Aan het eind van de twintigste eeuw is de literaire bemiddeling grotendeels geïnstitutionaliseerd waarbij het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds (NLPVF) en het Vlaams Fonds voor de Letteren (VFL) een invloedrijke rol spelen. Bemiddelaars zijn zelden altruïsten: ze hebben et belang bij dat werken in een andere taal verschijnen. Dat kunnen ideële motieven zijn, maar veel vaker financiële of nationalistische. Onderzoek naar cultural transfer is verbonden met veel bezoeken aan bibliotheken en archieven. Allereerst moet er veel materiaal worden verzameld. Dat betreft bijvoorbeeld biografieën van vertalers, informatie over uitgeverijen, recensies, het profiel van kranten en tijdschriften waar die recensies zijn verschenen en een zoektocht naar het werk dat aan de basis stond van de vertaling - want dat was bij Multatuli niet altijd de Nederlandse versie. Pas als de elementaire gegevens in kaart zijn gebracht (en vaak, bijvoorbeeld bij biografieën, zijn de gegevens niet meer te achterhalen), kan verder onderzoek beginnen. Precies daar beginnen de problemen: je hoeft maar in een paar recent verschenen bundels of artikelen over cultural transfer te kijken, of je ziet dat er grote verschillen zijn: enerzijds zijn er bijdragen die alleen over de theorie van cultural transfer gaan zonder dat duidelijk wordt of ze geschikt zijn om grensoverschrij-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 5 dende culturele processen adequaat te beschrijven. Anderzijds verschijnen er veel case studies waarin nogal eens de theoretische uitgangspunten ontbreken en alleen een samenvatting van recensies te vinden is. Nadere informatie over de recensent of het profiel van de krant en informatie over de selectie en het transport ontbreken in de meeste gevallen. Wie besluit dergelijk onderzoek te doen heeft er allereerst veel profijt van als hij niet alleen kennis van twee of meer disciplines (bijvoorbeeld literatuur, geschiedenis en politiek) maar ook van twee of meer culturen heeft. Het gebruik van recente ontwikkelingen binnen de methodologie van cultural transfer, die zich sinds een aantal jaren in een stroomversnelling bevindt, maakt het fundament van het onderzoek steviger en resultaten beter vergelijkbaar. Niet te veronachtzamen voor de onderzoeker is ten slotte de bereidheid zich in studies te verdiepen die al over het onderwerp zijn gepubliceerd.

II Vragen met Multatuli

Multatuli en zijn werk zijn bij uitstek geschikt voor onderzoek van cultural transfer. Zijn Volledig Werk is gepubliceerd, inclusief de brieven en documenten. Zijn bekendste roman, Max Havelaar, is in circa veertig talen vertaald, in en buiten Europa. De buitenlandse belangstelling blijft aanhouden: et komen vertalingen bij en verouderde vertalingen worden door nieuwe vervangen. Multatuli is niet meer weg te denken uit de niet-Nederlandse literatuur. Maar om welke Multatuli gaat het en welke rol speelt bijvoorbeeld Max Havelaar in de literatuur van het betreffende taalgebied? Dat zou wel eens een heel andere Multatuli kunnen zijn dan in Nederland - maar daar zijn er vermoedelijk ook meerdere. Naar de vertalingen en de beeldvorming van Multatuli in het buitenland is incidenteel onderzoek gedaan. De situatie in Duitsland is vrij goed in kaart gebracht (Vanrusselt, Van Uffelen, Grave en Eickmans). Verder zijn er alleen al in Over Multatuli artikelen verschenen over Multatuli in Spanje (Francisco Carrasquer, nr. 8), Bulgarije (Nina Smeets-Sirakova, nr. 16), Polen (Jerzy Koch, nr. 24 en 28), Indonesië (Kees Snoek en Gerard Termorshuizen, nr. 21 en 26), Estland (Külli Prosa, nr. 32), de Sovjet-Unie (Jan Paul Hinrichs en Petra Couvée, nr. 34 en 57), Korea (Myong-Suk Chi, nr. 37) en Engeland (Oskar Wellens, nr. 48). Ook Diederik Grit, J.J. Oversteegen en Oscar Levertien en Bernt Luger publiceerden over Multatuli in de wereld. De verleiding is groot om via Multatuli verschillende theoretische modellen uit te proberen. Maar er ontbreken nog teveel gegevens. Pas als die in kaart zijn gebracht, kan het systematische en vergelijkende onderzoek beginnen. Voorlopig gaat het om een paar vragen waarmee het onderzoek gericht wordt gestuurd: - Allereerst de receptie van Multatuli's werk. Daarbij gaat het om de literatuuropvatting van de betreffende recensent, zijn andere recensies, zijn status en het profiel van het tijdschrift of de krant waarin de recensies zijn verschenen. Eén

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 6 van de vragen die daarbij aansluit, luidt welke impliciete en expliciete literatuuropvattingen een rol spelen bij de receptie. De aandacht gaat daarbij uit naar thema's, discussiepunten, topoi en eventueel signaalwoorden die in die literatuuropvatting worden gebruikt; - Doordat Max Havelaar vaak niet alleen als esthetisch kunstwerk maar vooral ook als aanklacht tegen het Nederlandse kolonialisme werd beschouwd is de wijze van belang waarop binnen de receptie is ingegaan op de verhouding tussen kunst en werkelijkheid (authenticiteit, rol van de verbeelding, echtheid, kunst en leven) en tussen literaire en esthetische categorieën (engagement, morele taak van de schrijver, estheticisme). Deze vraagstelling, die nauw samenhangt met de eerder genoemde literatuuropvatting, geldt voor alle werken van Multatuli; - Gezien de meer dan honderdjarige geschiedenis van de introductie van Multatuli's werk in het buitenland (dat geldt bijvoorbeeld voor de grote Europese taalgebieden) is inzicht in de verschuiving binnen de receptie een belangrijk punt van onderzoek. Zijn de vragen die nu aan Multatuli's werk worden gesteld andere dan die van vijftig of honderd jaar geleden? Deze vraag doelt op de receptie van het werk in de tijd; - Ten vierde is in veel landen Max Havelaar de eerste vertaling van Multatuli's werk geweest en omdat dit werk, dat ook in de canon als zijn belangrijkste wordt gezien, nauw samenhangt met de levensloop van de schrijver, is de vraag relevant of het beeld van de schrijver sinds de eerste vertaling veranderingen heeft ondergaan. In een taalgebied waarin verschillende biografieën of biografische schetsen over Multatuli zijn verschenen, kunnen deze bijvoorbeeld ook aan een uitgebreid onderzoek worden onderworpen. Voor enkele van deze punten geldt bovendien dat bemiddeling van literatuur nauw samenhangt met de waardering ervan. Dat is voor André Lefevere, een prominent vertegenwoordiger van de ‘Manipulation School’, aanleiding geweest te betogen dat er door rewriting van teksten of een auteur door het bemiddelingsproces (bijvoorbeeld in literatuurgeschiedenissen, wetenschappelijke artikelen, encyclopedieën en naslagwerken) een ‘gemanipuleerd’ imago van de tekst of de auteur ontstaat dat een groter publiek bereikt dan de tekst zelf. Kan deze continuïteit in het imago van Multatuli en diens werk (of een van diens werken) worden vastgesteld? Geldt dat ook voor landen met sterk wisselende politieke ideologieën - bijvoorbeeld de tot 1989 communistische staten? Het zou voor de hand liggen dat de opvattingen over Multatuli's werk en zijn biografie juist daar grote wijzigingen hebben ondergaan. Onderzoeksresultaten uit die landen kunnen ook verhelderen welke rol zijn werk in theorieën over het imperialisme, racisme en kolonialisme heeft gespeeld (te denken valt aan opvattingen van Hannah Arendts The Origins of Totalitarianism en Frantz Fanon die binnen de ‘Postcolonial Studies’ een opmerkelijke revival beleven). Verder kan worden vastgesteld dat onderzoek naar bemiddeling zich vaak richt op het resultaat van het bemiddelingsproces (vertaalde werken, antholo-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 7 gieën en recensies). Maar over de oorzaak van het bemiddelingsproces, de aanleiding van de belangstelling voor het werk van Multatuli en de pogingen zijn werk voor het eigen literaire systeem toegankelijk te maken, is weinig bekend. Daarbij is de rol van bemiddelaars belangrijk: zij introduceren auteurs en thema's in hun land en onderzoek moet uitwijzen welke betekenis ze in de nieuwe context - de context van de vertaalde literatuur - krijgen. Daarbij wordt uitgegaan van de volgende elementaire vragen: - wie waren de vertalers van Multatuli's werk? - waren zij zich bewust van de verschillen tussen hun eigen cultuur en de Nederlandse? Indien dit het geval is geweest: op welke wijze werden ze gethematiseerd? - ten slotte is het antwoord op de vraag met welke ‘eigen’ auteurs Multatuli bij de introductie van zijn werk werd vergeleken belangrijk voor het beeld dat lezers in de nieuwe cultuur van hem krijgen. Een laatste punt betreft de vraag welke rol imago's bij de receptie een rol spelen en welke specifieke opvattingen er binnen de receptie vast te stellen zijn over Multatuli's Nederlandse achtergrond en de Nederlandse literatuur in het bijzonder. De verwachting luidt dat naarmate een literair werk sterker verankerd is binnen een andere cultuur, buitenliteraire factoren, zoals de herkomst van de auteur, een steeds geringere rol spelen.

III Antwoorden met Multatuli

Cultural transfer is populair, schreef ik in de inleiding. Elke filologie buiten de context van de moedertaal is daar mee bezig. Dat geldt ook voor de neerlandici buitengaats, onafhankelijk van hun nationaliteit: zij zullen in veel gevallen gebruikmaken van het culturele kader van hun studenten waardoor ze automatisch vergelijkend werkzaam zijn. Bovendien zijn zij door hun talenkennis de enigen die onderzoek kunnen doen naar de basiselementen van cultural transfer, zoals recensies en vertalers. Er valt, kortom, nog veel te verwachten van het onderzoek naar Multatuli.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 8

Ingrid Wikén Bonde* Eeuwige strijd tegen het kwaad De receptie van Max Havelaar in Zweden

Het literaire veld in Zweden rond de eeuwwisseling

Het literaire polysysteem1. in Zweden is in de negentiende en twintigste eeuw nauw verbonden met het Europese mega-polysysteem: romantiek, realisme, naturalisme, doorbraak van het modernisme, liberaal radicalisme, neoromantiek. De doorbraak van het modernisme in Zweden wordt in 1879 ingeluid met de roman Röda rummet (De rode kamer) van Strindberg, een realistische, maatschappijkritische roman over de ontwikkelingsgang van een jonge man. Naast de introductie van het nieuwe paradigma kwamen vormen voor als parodie en ironie, mengeling van stijlen, historische roman, familieroman, realisme, tendensroman en emancipatieroman. De ideoloog van het nieuwe ideeënparadigma was de Deense literatuurcriticus Georg Brandes. Hij vertegenwoordigde in navolging van Comte, Taine, Mill en Spencer de droom van een nieuwe en gelukkige maatschappij gebaseerd op gelijke rechten van alle mensen, vrijheid van gedachte en gelijkheid tussen mannen en vrouwen in het huwelijk en op de arbeidsmarkt. De Zweedse generatie van Tachtig streefde eveneens naar vrijheid en gelijkheid. De tendensroman viert hoogtij, de persoonlijkheid van de schrijver wordt belangrijk geacht. De taal wordt vrijgemaakt uit de retoriek en aangepast aan de werkelijke manier van spreken. Opvallend vaak gaan romans over een jonge man die in opstand komt tegen zijn naaste omgeving, de familiekring en de autoriteit van de vader, of over een idealist die de maatschappij uitdaagt. In de jaren negentig komt er een reactie op. Tot de personen die van richting veranderen, behoort de vooraanstaande criticus, dichter en hoogleraar literatuur in Stockholm, Oscar Levertin, ‘rood’ begonnen in de jaren tachtig, nu een Negentiger. In protest tegen de grauwe jaren tachtig wordt een uitstervende boerencultuur bezongen door neoromantische schrijvers als Heidenstam en Selma Lagerlöf, en door de dichters Fröding en Karlfeldt.

Eerste receptieperiode van Multatuli: 1899-1906 introductie

De eerste publicatie in het Zweedse literaire veld van een tekst van Multatuli is Auktoritet, die op 13 augustus 1899 zonder commentaar of inleiding in de zondagse bijlage van Svenska Dagbladet wordt afgedrukt. De les luidt dat kinderen niet door dwang en bijbelspreuk van hun ouders zullen blijven houden maar

* De geciteerde passages uit Multatuli's werk zijn vertaald door de auteur van dit artikel.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 9 alleen door de liefde die ze krijgen. In datzelfde jaar had Wilhelm Spohr in Duitsland zijn grootse presentatie van Multatuli gepubliceerd. In die tijd was de kennis van het Duits bij Zweedse intellectuelen aanzienlijk beter dan nu. De roem en het tekstje van Multatuli waren waarschijnlijk uit Duitsland overgewaaid. De tweede tekst die geïntroduceerd wordt is de vertaling van Max Havelaar in 1902. De vertaling was gemaakt door Petrus Hedberg (1849-1926), leraar, journalist en vertaler. Het boek verscheen bij Wilhelm Silén te Stockholm, een uitgeverij van romans en praktische handboeken. Hedberg had voor Silén onder andere Bunyan (The Pilgrim's Progress), Tolstoj (Oorlog en vrede, waarschijnlijk niet uit het Russisch), Scott (Ivanhoe) en Mark Twain (Tom Sawyer en Huckleberry Finn) vertaald. Hij was redacteur van twee christelijk conservatieve tijdschriften, Vårt Land en Svea, het laatste een geïllustreerd weekblad. Hedberg speelde geen opvallende rol binnen het literaire systeem. De publicaties van de uitgeverij en de titels die Hedberg vertaalde doen vermoeden dat Max Havelaar ter vertaling was uitgekozen om het publiek romantische, (ont)spannende en exotische lectuur aan te bieden. De tendens van het boek is door de vertaling sterk verdoezeld, zoals blijkt uit het zeer negatieve oordeel van Bernt Luger (1973) over deze vertaling. Luger toont aan dat de Deense vertaler, Carl Michelsen, veel uit de tekst van 1881 (5e druk) heeft weggelaten. De typografie van de tekst is veranderd en de Maleise woorden zijn vertaald weergegeven, zodat de couleur locale verloren is gegaan. Veel achtergrondinformatie over Indië en de bestuurstructuur van de kolonie behoort tot de weglatingen. Er zijn ook banaliserende veranderingen en weglatingen in de weergave van het karakter van Havelaar. Ook de kritiek op de Kerk in het laatste stuk van het verhaal van Saïdjah en Adinda is geschrapt. De Zweedse vertaling is volgens Luger ‘een schaamteloos plagiaat van de Deense’. Hedberg liet nog meer weg dan Michelsen en voegde een paar leesfouten toe aan de tekst. Tot de weglatingen behoorden bijvoorbeeld passages die kritiek op de Lutherse religie uitdrukten. Over de bespreking van het werk in Svenska Dagbladet (zie hieronder) door Oscar Levertin is Luger echter zo gelukkig dat hij het hele essay vertaalt in het Nederlands. In een recente biografie over Levertin (Shachar 2006) wordt uitvoerig op zijn joodse afkomst ingegaan. Zijn voorouders hadden ooit in Leeuwarden gewoond, vandaar de naam Levertin. De voorouders waren volgens het familieverhaal via Duitsland en Denemarken doorgetrokken naar Zweden, waar in 1779 een edict van geloofsvrijheid was uitgevaardigd. Maar zijn herkomst van Leeuwarden was nauwelijks de reden waarom Levertin zijn recensie schreef. Svenska Dagbladet was een krant die in die tijd de ideeën van Negentig vertegenwoordigde, gericht was op kunst en minder op politiek, vrij conservatief maar toch met een zekere belangstelling voor sociale hervormingen. In dat blad presenteerde Levertin de moderne literatuur uit binnen- en buitenland. Levertin was centraal gepositioneerd in het literaire polysysteem in Zweden, hij bewoog zich op het breukvlak tussen de Zweedse Tachtigers en Negentigers (zie boven).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 10

Hoewel Max Havelaar in veel opzichten een roman is voor de Zweedse jaren tachtig - tendensroman, jonge man in opstand tegen een autoriteit - verschijnt de vertaling pas in 1902. Men mag vermoeden dat de Zweedse uitgever het boek niet zozeer liet vertalen omdat het in de tijdgeest paste maar vooral omdat het in Duitsland opgang had gemaakt. Het was een ‘beroemd’ boek en diende dus vertaald. Maar het moest aangepast worden aan de veronderstelde wensen van het publiek. Het niveau ervan werd in de vertaling verlaagd naar meer ‘populair’. Luger heeft aangetoond dat et in de bespreking van Levertin veel citaten en gegevens uit Spohrs Auswahl2. staan en dat hij stukken uit Max Havelaar citeert die door de Zweedse vertaler waren weggehaald. Lugers vondsten doen vermoeden dat Levertin Multatuli bekeek door de ogen van Spohr, niet door de ogen van Hedberg en dat hij niet de Zweedse maar de Duitse uitgave had gelezen. In de bibliotheek van de Universiteit van Stockholm, waar Levertin hoogleraar was, staat inderdaad de eerste uitgave van Spohrs Auswahl, verschenen in Minden in 1899.

Recensies

De eerste recensie van Max Havelaar verscheen op 18 februari 1902 in Dagens nyheter. Dit landelijke blad was toen liberaal, radicaal op cultureel gebied en richtte zich tot brede lagen van de bevolking. De (anonieme) recensent rangschikt Multatuli onder de grote schrijvers van zijn rijd. Hij constateert dat Dekker reeds tot een oudere generatie behoort. Zijn snelle carrière in het Nederlands-Indische bestuursapparaat wordt geschetst en daarna zijn plotselinge afscheid omdat hij het doel van het kolonialisme niet aanvaardde: het uitzuigen van de bevolking, wier protesten in bloed werden gesmoord. In het boek zit leven, vaart, couleur locale, gevoel en sarcasme. De vormeloosheid maakt niet uit. Dekkers humor wordt vergeleken met die van Dickens. Ook Heine wordt genoemd en Dekker wordt een voorloper van Nietzsche genoemd. De invloed van het werk op de Nederlandse literatuur wordt geconstateerd en overige werken van de schrijver worden opgesomd. De recensent beveelt geïnteresseerden aan om het essay van Lublinski in de verzamelbundel Moderne Essays zur Kunst und Litteratur te lezen. De tweede bespreking verschijnt een paar dagen later in twee delen (op 23 en 25 februari) in Stockholms dagblad, een conservatieve krant. De recensent S.S.-m vertelt dat de Duitse geleerde Wilhelm Spohr het werk van Multatuli voor Europa heeft ontdekt, en dat er daarom nu in Duitsland een Multatuli-cultus heerst, dat hij met Nietzsche vergeleken wordt en zelfs beter dan deze wordt bevonden. De recensent is het daar niet mee eens. Multatuli is wél een originele en belangrijke persoonlijkheid, een agressieve revolutionair, een subjectieve natuur, een vat vol tegenstrijdigheden, een idealistische pessimist als Tolstoj. Met de egoïstische hoogmoed van een nietzscheaan strijdt hij voor het geluk van de mensen en plaatst zichzelf daarbij voortdurend in het middelpunt. De recensent ergert zich over Multatuli's eigenwaan, zijn grenzenloze martelaarschap, maar stelt ook vast dat Dekker een bekwaam bestuurder was en ontsla-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 11 gen werd toen hij opkwam voor de belangen van de inlanders. Max Havelaar wordt vergeleken met De hut van oom Tom, met het voorbehoud dat Max Havelaar niet tot verbeteringen van de omstandigheden, de mishandeling en uitbuiting van de Javanen, heeft geleid. De Nederlandse regering en de pers hebben de aanvankelijke verontwaardiging over de misstanden gesust. De recensent uit scherpe kritiek op de Zweedse tekst. Bij de vertaling werd een methode gebruikt die men alleen voor middelmatige, onpersoonlijke ontspanningsliteratuur mag gebruiken; vooral de weglatingen en de verdwenen couleur locale worden gelaakt. De recensent gaat eveneens in op Minnebrieven, waarin een ik-cultus wordt vastgesteld, en op deel 7 (1877) van de Ideën, waarin Dekkers veelzijdigheid en kennis op verschillende gebieden ter sprake komt. Van alle werken worden de titels in het Duits genoemd, wat aantoont dat de recensent zijn informatie uit Duitse teksten heeft gehaald. Een maand later, op 11 maart, staat een bespreking in Socialdemokraten. De recensent N.W. gaat in op de schokkende toestanden in de Nederlandse koloniën in Indië en noemt het boek een kreet om gelijkheid en rechtvaardigheid voor de arme Javanen die worden uitgezogen door zowel binnenlandse als buitenlandse heren. De Nederlandse regering smoorde de belangstelling die door het boek opgeroepen werd. Alleen de socialisten wisten Dekker te waarderen. Wilhelm Spohr wordt gepresenteerd als ‘jonge socialist’, medewerker van Der Sozialist in Berlijn. De recensent merkt de verminking van de tekst door de vertaler op en noemt die onvergeeflijk bij een schrijver van rang, zoals Multatuli. Hij mist ook een karakteristiek van de schrijver en een verslag over de omstandigheden waaronder het boek tot stand was gekomen, zoals in de Duitse uitgave. Multatuli tekent op geniale wijze hoe het hele gebouw van de maatschappij ineenstort door de geniale verkondiging van de gelijkheid der mensen. De figuur Droogstoppel is een meesterwerk: de moderne burgerman met zijn beperkte horizon en gebrek aan altruïsme. Ook de weergave van de preek van Wawelaar over de inlanders is geniaal in zijn sarcasme: de lompe verkondiger van de religie in dienst van het kapitalisme. Levertins recensie in Svenska Dagbladet verschijnt als laatste op 5 en 7 april. Later zal het als essay worden herdrukt in zijn Samlade skrifter (1907). Levertin plaatst Multatuli in de positie van ideeënrijkste en boeiendste schrijver van zijn land in de negentiende eeuw. De bevolking van dat land schetst hij als flegmatiek, farizeïsch en bigot. Schaamteloos buit het zijn koloniën uit. Hij verwijst naar de editie van Spohr en diens levensbericht over Multatuli. Hij vermeldt dat Multatuli in Duitsland wordt geplaatst naast Ibsen en Nietzsche. Levertin voegt daar Strindberg aan toe maar is wel van oordeel dat Multatuli door al deze veelzijdige schrijvers wordt overtroffen. Over stijl en personages gebruikt hij woorden als ‘hartstochtelijk’, ‘allerminst objectief’ en ‘Don-Quichot-achtig’ en hij beklemtoont dat Multatuli niet op zijn literaire waarde wilde worden beoordeeld maar dat hij in de eerste plaats verandering tot stand wilde brengen. De persoon Dekker wordt gekarakteriseerd als iemand met een opborrelend rechtvaardigheidsgevoel, een strijdvaardige heersersnatuur die door zijn twee vrouwen van de ondergang wordt gered. Multatuli's fascinatie voor ‘het offer’ in

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 12

Oosterse zin boeit Levertin, die zich ook zelf door het Oosten voelt aangetrokken. De receptie van Max Havelaar in eigen land wordt geschetst, de oppressie van bovenaf, gesteund door Van Lennep, de toenemende verbittering van Dekker, zijn grandioze persoonlijkheid. Levertin vergelijkt hem met de Zweedse schrijver C.J.L. Almqvist, die ook graag voor geluksbrenger wilde spelen. Dan volgt een weergave van de inhoud van Max Havelaar, zijn meest evenwichtige en heldere werk, en een beschrijving van het systeem van uitzuiging en uitbuiting in Nederlands-Indië. Over Multatuli's volgende werken is Levertin niet enthousiast, hij noemt Minnebrieven nerveus, zelfs spasmodisch. Als derde manifestatie van de receptie van Multatuli doet zich een recensie voor van Frauenbrevier van Multatuli, uitgegeven door Wilhelm von [sic!] Spohr in 1905. De recensie werd in twee afleveringen, op 3 en 4 april 1906 in Svenska Dagbladet gepubliceerd en draagt de titel En kvinnobok (‘Een vrouwenboek’). Ze was geschreven door de eerste professionele recensente van kinder- en jeugdboeken in Zweden, Gurli Linder. Linder noemt Dekker een ‘apostel’, een ‘Don Quichot’, ‘in Zweden bekend door het essay van Levertin’. Spohrs vertaling beslaat 300 pagina's die betrekking hebben op de vrouw en de liefde, ‘nu eens overspannen dromerig, dan weer giftig honend, soms verwarrend als vuur, soms koud flinkerend als vuurwerk’. Linder gebruikt uitdrukkingen als ‘paradoxale originaliteit’ en spreekt van een ‘hypermoderne schrijver’ die zijn tijd vooruit was en ze vergelijkt Dekker met Ellen Key.3. ‘Vreugde is deugd en de liefde is het belangrijkste van alles.’ Linder haalt ook Dekkers opvatting over de nonchalante behandeling van het kind aan (‘kinderen houdt ieder’), zijn kritiek op het schoolwezen en zijn pleidooi voor het kiesrecht der vrouwen. Zijn werk bevat veel hoon maar Gurli Linder drukt de schrijver de hand vanwege de vele liefde die er ook een belangrijke rol in speelt. Alle titels van werken worden in het Duits genoemd.

Samenvattend kun je vaststellen dat Multatuli door het hele spectrum van vertegenwoordigers van politieke richtingen wordt gerecipieerd, maar dan via het Duits, niet in Zweedse vertaling. Ook de kennis over Dekker wordt aan Spohrs introductie ontleend. Alle recensenten zijn het eens over het heldhaftige en rechtmatige van Dekkers strijd tegen de koloniale uitbuiting van de bewoners van Java maar één recensent ergert zich aan Dekkers eigenwaan. De vrouwelijke recensent legt de nadruk op zijn uitspraken over vrouwen en kinderen, die door de heren niet genoemd worden. De allereerste introductie van Dekker geschiedde trouwens, zoals we hebben gezien, binnen het discours ‘positie van het kind’.

Entourage

In deze eerste decade van de twintigste eeuw vindt men in 1903 ook een recensie van Van Eedens De blijde wereld en in 1906 twee recensies van de Zweedse vertaling daarvan (En lycklig värld. Tankar om människan och samhället). In datzelfde jaar verschijnen vier recensies van Ut bland människorna (De kleine Johannes II), in 1909 twee recensies van S. Ulfers Dorpsnovellen (Holländska byhistorier) en drie recensies

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 13 van Heijermans' Diamantstaden. Couperus werd vóór deze periode reeds geïntroduceerd en gerecipieerd. Veel belangstelling was er ook in de pers voor Tine van Berkens Mijn zusters en ik.

Leerboeken en naslagwerken

In een leerboekje Nederlands voor Zweedse germanisten van de Nederlander N.C. Stalling (1910) staat De Japansche steenhouwer van Multatuli in het tekstgedeelte. In het korte overzichtje van de letterkunde wordt over hem medegedeeld dat hij een speciale plaats inneemt in de Nederlandse letterkunde. Ook in het naslagwerk Nordisk familjebok (1904-1926) vindt men het trefwoord Dekker (deel 6, 1907, 37 regels,4. met portret). Daar wordt vermeld dat hij zijn baan moest opgeven vanwege zijn oppositie tegen de koloniale regering. Van zijn werken wordt als eerste Max Havelaar vermeld (met een korte karakteristiek ‘merkwaardige roman’, ‘grotendeels autobiografie’, ‘egoïsme en systematisch systeem van uitbuiting van de Hollanders’. Multatuli wordt geciteerd: ‘In Holland heerst alleen het geld’. Zijn stijl wordt ‘vulkanisch’ genoemd. Als bronnen van het artikel worden publicaties aangegeven van Jonckbloet, Spohr en Kok. In het stuk over de Nederlandse literatuur (‘Holländska litteraturen’, 1909) is er sprake van ‘een tendensroman van grote betekenis [...] het meesterwerk van E. Douwes Dekker [...] Max Havelaar [...] dat in de levendigste kleuren de sociale misstanden in de Nederlandse koloniën afschildert.’ In Svensk uppslagsbok (1929-1937) vindt men eveneens het trefwoord Dekker (deel 6, 1931, 23 regels). Ook daar is sprake van ‘meedogenloos uitbuiten van de inlanders op Java door de Nederlandse regering’, zoals beschreven in Max Havelaar. Multatuli's overige werken worden genoemd, maar stilistisch minder bevonden dan de gepassioneerde, schitterend geschreven Max Havelaar. In het stuk over de Nederlandse literatuur (‘Holländska litteraturen’, deel 13, 1932) is sprake van Multatuli, ‘een van de meest geniale schrijvers van de negentiende eeuw in Holland’, die de roman Max Havelaar uitgaf ‘waarin hij de wrede politiek van de Hollandse regering op Java hekelt’.

De nadruk ligt in deze eerste Zweedse receptie sterk op de meedogenloze uitbuiting van de Javanen door Nederland, de levendige stijl van Dekker, zijn moed, zijn carrière en zijn latere moeilijke levensomstandigheden gesymboliseerd door de naam ‘multa tuli’.

Tweede receptieperiode van Multatuli in Zweden: 1945

Tussen 1943 en 1946 laat uitgeverij Natur och Kultur in een serie van dertig volumes een keuze van klassieke werken uit de moderne wereldliteratuur het licht zien. In deel 22 (1945) staan in één volume samengebonden Lord Jim van Joseph Conrad en Max Havelaar van Multatuli. Ook Lord Jim speelt zich gedeelte-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 14 lijk af in Nederlands-Indië, maar het is geen tendensroman. Wat Max Havelaar betreft is het Hedbergs vertaling die nu opnieuw wordt uitgegeven maar deze keer met een nawoord van Artur Lundkvist (1906-1991), die tot de gecanoniseerde modernistische dichtergeneratie Fem unga (‘Vijf jongeren’) uit de jaren dertig behoorde. Hij speelde een belangrijke rol in het Zweedse literaire veld en zou in 1968 tot lid van de Svenska Akademien worden gekozen. Het feit dat Max Havelaar in deze serie werd opgenomen met een nawoord van de centraal in het literaire veld gepositioneerde dichter en criticus Lundkvist toont aan dat het werk nu wordt geacht te behoren tot de onsterfelijke internationale canon. Lundkvist trekt parallellen tussen Multatuli en de Zweedse dichter Almqvist, eveneens een meester van de grillige compositie. Lundkvist acht de ongelijkmatige constructie van Max Havelaar uiterst doeltreffend, vooral dat Droogstoppel als initiator van het boek wordt voorgesteld is van betekenis: ‘In deze grootse karikatuur van een spitsburger vind je de hele achtergrond van de koloniale ellende, de onbeschrijfelijk zelfingenomen leugenachtigheid die het krasse materialisme, de nietsontziende uitzuiging, nauwelijks kan verdoezelen.’ De tegenstelling tussen de geslaagde dikhuidige Droogstoppel en de vernederde idealist heeft een vernietigende ironische uitwerking. ‘Havelaar is een oprechte, levendige en geniaal begaafde persoonlijkheid die nog steeds toverkracht bezit hoewel hij voor de huidige smaak als al te edel wordt voorgesteld.’ Lundkvist besluit met de conclusie dat Max Havelaar nog steeds de hoogste actualiteit bezit, dat de tendens ervan nog steeds in hoge mate geldig is. In 1955, na een periode van reizen over de wereld, publiceert Lundkvist een revolutionaire dichtbundel over de bevrijding van volkeren uit honger, geweld en onderdrukking. Alweer past Max Havelaar uitstekend in de tijdgeest. De nieuwe uitgave verschijnt immers op het moment dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog in Zweden bekend begonnen te worden. Het engagement voor de onderdrukten wordt uitgebreid en gaat ook de volkeren buiten Europa omvatten. Het thema van de Nederlandse koloniën was in Zweden al geactualiseerd door vertalingen van werken van Madelon Székely-Lulofs. Rubber (1931) en Koelie (1932) werden beide in 1933 voor het eerst vertaald en Rubber beleefde in datzelfde jaar nog drie herdrukken en in het jaar daarop nog een vijfde druk. Een nieuwe uitgave van Rubber verscheen in 1944, herdrukt in 1947. Ook van De hongertocht (1936) verschenen twee drukken in het Zweeds (1936 en 1937). Het zal echter voornamelijk het spannende en exotische karakter van haar werken zijn geweest wat het grote publiek aantrok, en niet zozeer de sociale verontwaardiging. Van Koelie verscheen immers maar één druk.5.

Literatuurgeschiedenis van Martha A. Muusses

In 1947 verschijnt Hollands litteraturhistoria geschreven door de lector Nederlands aan de universiteiten in Stockholm en Uppsala, Martha A. Muusses. Multatuli, schrijft ze, voelde zich ‘martelaar van zijn liefde voor de gerechtigheid en van zijn moed om de waarheid te zeggen, ook al kostte hem dat zijn carrière’ (p. 99).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 15

In Muusses' tekst is de schurk het inlandse hoofd, de Nederlanders zijn alleen laf en lui. De nadruk van de Zweedse beoordelaars op de ellende in de koloniën en hun verontwaardiging over de houding van de Nederlandse regering ontbreekt bij haar; ze is meer op de persoonlijkheid en de taal van Dekker gericht. Muusses is van oordeel dat Multatuli zich had kunnen ontwikkelen tot een werkelijk groot schrijver als zijn gebrek aan zelfbeheersing en zijn overtuiging van de eigen genialiteit het niet hadden belet. Ze vergelijkt Multatuli met Strindberg, hoewel van kleiner formaat dan deze. Beide schrijvers hadden het gevoel miskend te zijn, beiden waren veelzijdig. Ook stilistisch zijn er overeenkomsten. Op twee punten is het verschil echter groot: Bij Multatuli is nergens een spoor van vrouwenhaat te vinden en Multatuli bekeerde zich niet maar bleef rationalist en atheïst. Zijn God is ‘logos’, is ‘de waarheid’.

Derde receptieperiode van Multatuli in Zweden: rond 1980 een geheel nieuwe uitgave

Sinds de jaren zestig waren verschillende actoren geëngageerd bezig om voor de Nederlandse literatuur een plaats te veroveren in het Zweedse literaire veld. De weg was bereid door Martha A. Muusses, die als een missionaris door haar vertalingen, literatuuroverzichten in het Zweeds, tekstboekjes voor haar studenten en lezingen bewees dat de Nederlandse literatuur er één van goede kwaliteit was. In de jaren zestig werd haar rol overgenomen door andere ‘missionarissen’, zoals de hoogleraren Scandinavische talen in Groningen en Gent, Amy van Marken en Alex Bolckmans, de vertaalsters Marguerite Törnqvist en Sonja Pleijel en de culturele redacteur bij de Zweedse radio, Kerstin Axberger. De Stichting voor Vertalingen6. droeg door het subsidiëren van vertalingen van kwaliteitsliteratuur sterk bij tot de verspreiding van goede Nederlandse literatuur in Zweden, in plaats van de grote hoeveelheden populaire ontspanningsliteratuur. Toen De Kapellekensbaan in 1975 in het Zweeds verscheen gonsde het van geruchten dat de Nobelprijs aan Boon toegekend zou worden. Door de Nederlandse hausse bleek uitgeverij Atlantis geïnteresseerd in mijn voorstel om van Max Havelaar een nieuwe vertaling te maken. Naar mijn opvatting moest het Zweedse publiek vanzelfsprekend Multatuli's eigen oorspronkelijke versie lezen, niet een door anderen bewerkte tekst, niet de vertaling van Hedberg, maar de ‘nulde druk’, in 1949 uitgegeven door Garmt Stuiveling. Atlantis was het daar mee eens en vond Max Havelaar geschikt voor zijn serie ‘Atlantis kiest uit de wereldliteratuur’. Op voorstel van Joost de Wit, toen directeur van de Stichting voor vertalingen, werd als woord vooraf het essay over Multatuli van D.H. Lawrence uit 1927 toegevoegd en ikzelf mocht een kleine inleiding schrijven waarin ik kon uitleggen waarom er een nieuwe vertaling moest komen. De nieuwe vertaling (1979) paste alweer uitzonderlijk goed in de tijdgeest, want het was in Zweden het tijdperk van de politiek geëngageerde literatuur, protesten tegen de Vietnamoorlog, tegen het kapitalisme, tegen het imperialisme, tegen

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 16 het racisme en het kolonialisme en tegen allerlei onderdrukking van vrouwen, homoseksuelen en scholieren en studenten. Lawrence ordent de roman onder de ‘strijdschriften’ en vergelijkt hem met De hut van oom Tom. Anders dan de Zweedse recensenten stelt Lawrence vast dat de Nederlandse regering wél wat aan de situatie in Nederlands-Indië heeft veranderd. De constructie van het boek is a mess, beweert hij. Het is geen boek voor het grote publiek. Het engagement is verouderd. Maar het gaat helemaal niet om het engagement, het gaat erom dat Dekker gelezen wil worden, niet omwille van de Javaan maat omwille van zijn haat. Het boek is een satire. En de satire over Droogstoppel slaat nog steeds op ieder succesvol zakenman overal ter wereld. Daardoor is het boek zo vernietigend actueel. Het is ook een satire over alle bestuur en over alle regeringen. Het boek wordt gedreven door haat tegen de autoriteit, niet door mededogen met de verdrukte Javaan. De mens tendeert naar ontaarding in Droogstoppels, gouverneurs-generaal en Slijmeringen. Multatuli treedt op en levert strijd tegen dat kwaad. Pas als de Droogstoppels, de gouverneurs-generaal en de Slijmeringen dood zijn kan Havelaar naar het museum. Havelaar is een geneesmiddel. We kunnen dat geneesmiddel beter blijven innemen want de ziekte van de maatschappij is nog altijd even erg, aldus Lawrence in 1927.

De recensies: Max Havelaar actueler dan ooit

Reeds in 1974, lang voor het verschijnen van de nieuwe vertaling, schreef Sonja Pleijel een artikel over Multatuli in Studiekamraten, oorspronkelijk een tijdschrift voor volksverheffing van de sociaaldemocraten, in de tijd van Pleijel overgenomen door Bibliotekstjänst, het serviceorgaan van de Zweedse volksbibliotheken. Haar artikel is gebaseerd op het werk van de Amerikaanse neerlandist Peter King (1972). Haar belangstelling voor Nederlands-Indië kwam door haar Javaanse afkomst van moederskant. Ze schetst het levensverhaal en de carrière van Dekker, en laat weten dat hij al van jongs af aan naar een rechtvaardiger maatschappij verlangde. In zijn dromen was hij gezonden om de wereld te redden. Pleijel/King schetst Dekkers literaire en persoonlijke ontwikkeling waarbij de nadruk op zijn verlangen naar macht en martelaarschap ligt. Ze beschrijft de sociale achtergrond van de koloniale exploitatie en de manier waarop die georganiseerd was (het cultuurstelsel) alsmede de dualistische administratie van de kolonie die de niet afgesproken ‘belastingheffing’ door de inlandse vorsten door de vingers zag. Ze gaat in op de roman Max Havelaar, de lotgevallen van de tekst en de uitwerking van zijn boodschap in Nederland, Multatuli's publicaties na Max Havelaar, zijn opvatting over de opvoeding van kinderen, zijn invloed op Freud worden nagegaan. Het leidmotief van zijn werk noemt Pleijel ‘Vrijheid’ en Waarheid' en de tegenpolen daarvan ‘Onderdrukking' en Leugen’. Ze stelt vast dat hij, hoewel hij in Nederland de weg had geëffend voor de socialisten, zelf geen dogma's aanhing. De eerste recensie van de nieuwe vertaling verscheen op 26 september 1979 in

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 17

Sydsvenska Dagbladet en draagt de titel Klassiker med liv ik (‘Klassiek werk vol leven’). De recensent, Sven Christer Swahn, ‘weet dat men dit werk behoort te kennen’, dat het ooit gepubliceerd is in een grijzige serie klassieke werken en hij juicht de nieuwe uitgave toe. Hij vindt het een goed idee om als inleiding het essay van Lawrence af te drukken. De roman is merkwaardig, de stijl is merkwaardig, de schrijver is merkwaardig. De ironie is geslaagd. De vertellagen hebben een functie. Net zoals door Lundkvist wordt hier de constructie niet meer ‘a mess’ (Lawrence) genoemd. Swahn constateert dat ‘de eerste moderne Hollandse roman stevig in de romantiek verankerd is’, de romantische ironie, het spel van de vertelniveaus, de lotgevallen van het manuscript. Het drukt medelijden met de bewoners van het land uit, vermengd met romantische verliefdheid in volkse oorspronkelijkheid. Nieuw is de authentieke documentatie. Het meest stelt Swahn de analyse van de ‘gouverneursziekte’ op prijs, het verhaal van Saïdjah en Adinda doet hem denken aan Almqvist. In het socialistische Aftonbladet schrijft Holmer op 5 november over ‘de zielenherder van een imperium’. Hij begint met informatie over de overdracht van de zelfstandigheid aan Indonesië in 1949 gevolgd door een stuk koloniale geschiedschrijving met de nadruk op de voordelen voor Nederland van de uitbuiting. Daarna volgt het levensverhaal van de schrijver, uitleg over de koloniale organisatie en het morele bederf van het systeem. De geschiedenis van de totstandkoming van het werk, zijn invloed op de Nederlandse literatuur, de story van het boek. Holmer is blij met de nieuwe vertaling als vervanger van de vroegere, verminkte tekst. Over de structuur is Holmer minder te spreken maar hij stelt de satire in de figuur van Droogstoppel zeer op prijs. Hij stelt vast dat het boek inderdaad tot hervorming van het koloniaal systeem leidde. Een paar korte notities (Hansén en Granfelt) leggen de nadruk op de uitzuiging van Java door het Nederlandse koloniale bewind. De humor in het boek, de satire over de Nederlandse brave burger wordt op prijs gesteld, één van de besprekers (Granfelt) vindt de compositie vreemd. De volgende recensie (14 januari 1980) staat in het op het bedrijfsleven gerichte Svenska Dagbladet. Er wordt vastgesteld dat Multatuli één van de groten is in de Nederlandse literatuur en dat Max Havelaar zijn actualiteit heeft behouden. Dit is begrijpelijk omdat het gaat over universele zaken als corrupte bureaucraten, cynische zakenlieden en intolerante predikanten. De recensie draagt de titel Huichelarij, geldzucht en machtsmisbruik. De recensent, Göran Börge, juicht het toe dat er na een aantal moderne schrijvers uit de Nederlandse letterkunde nu ook een oudere auteur ter sprake komt. Ook de nieuwe vertaling, zonder weglatingen, is heuglijk nieuws. Multatuli wordt gekenschetst als een sterk voelende persoonlijkheid met een scherp intellect. Het werk stond aan de basis van de moderne Nederlandse literatuur. De organisatie van het koloniale systeem wordt geschetst met zijn ingebouwde tendens misstanden oogluikend toe te staan. De gewetensbezwaren van Dekker en de ellende na zijn ontslag worden beschreven. De roman schenkt duidelijk inzicht in het feit dat elke bureaucratie uiteindelijk alleen voor zichzelf werkt, schrijft de recensent. Dat de hoofdpersoon een beetje te edel lijkt is niet erg, er bestaan zulke mensen, constateert

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 18 hij. Door de figuur van Droogstoppel legt Multatuli terecht de schuld bij de Nederlandse burgerij in het moederland. Her is een vernietigend portret van de burgerman met zijn krasse materialisme, zijn vooroordelen, zijn gebrek aan cultuur. Dekker wordt een misantroop als Swift genoemd. De verdere lotgevallen van de roman worden geschetst alsmede het verdere leven van Dekker. Het boek leeft door zijn satire, die universeel is. Dekker is een waardig opvolger van zijn grote landgenoot Erasmus, die zijn ironie ook gebruikte tegen de domheid, de vooroordelen en de huichelarij. Onder de titel ‘Hollandse klassieker in schitterende nieuwe uitgave’ schrijft Wilhelm Fischer op 9 februari 1980 een bespreking in de links-liberale regionale Västerbottens-Kuriren. Hij noemt Dekker een mensenvriend en idealist voor wie de rechten van de mens belangrijker waren dan zijn eigen mareriële welzijn. Het artistieke hoogtepunt van het werk is het verhaal van Saïdjah en Adinda, meent Fischer. Zoals vele andeten maakt hij de vergelijking met De hut van oom Tom. De constructie, met zijn velschillende stijlniveaus en bodems, noemt Fischer ‘zijn tijd ver vooruit’. Als maatschappijcriticus toont Dekker verwantschap met Almqvist. Fischer is zeer te spreken over de nieuwe vertaling. Op 14 juni is de universiteitsstad Uppsala aan een recensie toe. De recensent, Carl Axel Westholm, behandelt werken van Kropotkin en Multatuli, twee ‘roemenswaardige nieuwe uitgaven’. Van Multatuli wordt gezegd dat hij teleurgesteld was omdat het Nederlandse bestuur het flagrante machtsmisbruik van de inheemse feodale vorsten liet voortgaan maar er wordt ook vermeld dat het cultuurstelsel bijdroeg tot de ellende. De karikatuur van het Hollandse burgermannetje wordt moordend scherp genoemd. Het is geen slecht idee om de inleiding van Lawrence toe te voegen. Ook deze recensent plaatst Multatuli in de buurt van Almqvist en Strindberg. Magnus Hedlund gebruikt op 23 juni in Dagens Nyheter de titel ‘Juridische en administratieve corruptie en uitzuiging’ in het Nederlandse koloniale bewind. Hij waardeert de nieuwe vertaling die de verschillende stijlen van het boek op de voet volgt. Multatuli is een teleurgestelde idealist die heeft ontdekt dat de praktijk achter de mooie woorden onmenselijk is. Hij gebruikt de satire als wapen. ‘Het begin waar de brave burger Droogstoppel over de moeilijkheden bij het schrijven van een roman redeneert en over de merkwaardige relatie tussen fictie en werkelijkheid behoort tot het geestigste wat ik ooit heb gelezen binnen het vak burgerlijke esthetica, magnifiek’, schrijft Hedlund. Uitspraken van Droogstoppel zijn letterlijk terug te vinden in en paar conservatieve hoofdartikelen tijdens het actuele conflict op de Zweedse arbeidsmarkt, merkt hij op. Lawrence heeft er gelijk in dat de haat de drijfveer van Dekker is, maar dat maakt zijn medelijden niet minder. Multatuli trekt het systeem van het kolonialisme niet in twijfel maat toch is de twijfel totaal. Het boek leidde tot zekere hervormingen en droeg daardoor misschien zelfs bij tot een verlenging van het Hollandse koloniale bewind. Hedlund besluit met vast te stellen dat het boek actueel is: wat aangevallen wordt leeft nog steeds in alle weelderigheid voort. In het plaatselijk blaadje van Värmland, Wermlands-Tidningen van 26 augustus 1980, is de zeer conservatieve Sven Stolpe tevreden over de mooie nieuwe uitga-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 19 ve van Atlantis maar hij vindt de inleiding van Lawrence verschrikkelijk en had liever gezien dat het essay van Levertin was afgedrukt. De onderdrukking van de Javanen is zowel te wijten aan de binnenlandse vorsten als aan de Nederlandse ambtenaren. Stolpe stelt vast dat Dekker twee vrouwen had, dat hij scheidt van de eerste en dat die vrouw zijn kinderen meeneemt. Verder is ook hij van oordeel dat het boek in onze tijd opnieuw actualiteit heeft. Van gecanoniseerde schrijvers komen recensies in de beste literaire tijdschriften. In Bonniers litterära magasin schrijft Arne Melberg in 1983 over ‘De dichter, de brave burger en het kwaad’. Hij meent te weten dat er een film over Max Havelaar bestaat en dat die misschien in Zweden zal worden vertoond. Na een inleiding over namen van personages in romantitels analyseert hij de functie van de verschillende vertellers in de roman. Het onrecht dat Havelaar is aangedaan is het onrecht aan Dekker, en de vorm is gekozen om zijn eigen zaak te kunnen bepleiten. Dat Stern een van de vertellers is brengt de recensent tot een vergelijking met Karl Moor in Die Räuber van Schiller. Het satanische portret van Droogstoppel maakt het mogelijk Havelaar au serieux te nemen. Hij vertegenwoordigt Don Quichot als idealist aan de kant der onderdrukten. Droogstoppel behoort tot de magnifieke kleinburgerportretten in de literatuur, en wordt vergeleken met Flauberts Bouvard et Pécuchet. De constructie van de roman biedt de schrijver de mogelijkheid om de wereld aan te klagen om haar kwaad en tegelijkertijd zijn medeschuldigheid te bekennen.

Film

In december 1983 draaide in de Zweedse bioscopen de film Max Havelaar van Fons Rademakers. Hoewel de recensenten het belangrijk vinden dat de film wordt vertoond en zich erover ergeren dat er een veel te kleine bioscoop voor is gekozen, schrijven ze nog steeds voornamelijk over het boek. De recensies dragen titels als ‘Een volksheld voor onderdrukten’, er wordt gezegd dat het Nederlandse kolonialisme tot de wreedste systemen in de geschiedenis behoorde (Eva af Geijerstam). Mikael Timm, recensent van het belangrijke filmtijdschrift Chaplin, vindt de film echter veel slechter dan het boek. Het boek is fantasievol, intelligent en onverschrokken terwijl de film nogal braaf is. Max Havelaar is een klassieke roman geworden dankzij de rijkdom van de tekst. De figuur Droogstoppel, de gecompliceerde constructie, de gedachten over het schrijven van de roman zelf en over literatuur, alles is geweldig geestig, zoals ook het satirische gegeven van de strenge openbare moraal inzake kleine details terwijl de onderdrukking van miljoenen Javanen wordt aangemoedigd. Door zijn modernisme is de schrijver de voorloper van Joyce. De film daarentegen is zeer eenvoudig. Het is zo erg dat de hoofdpersoon is gereduceerd tot een strijder voor rechtvaardigheid. Soms is de film zelfs mierzoet, zoals in de scènes met de twee gelieven uit het volk. In het boek reserveert de schrijver zich tegen het idyllische van het liefdesverhaal over Saïdjah en Adinda, in de film daarentegen wordt een sjablone getoond. De roman doet de lezer nadenken over zijn eigen idealistische kijk op onderdrukking terwijl de film enkel vanuit een perspectief als ‘ach wat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 20 zielig toch’ is gemaakt. De roman bindt een strijd aan met het wereldbeeld van de lezer, de film bevestigt zijn wereldbeeld. Timm roept op tot lezen van de roman in plaats van tot het zien van de film. Vele besprekingen verwijzen echter naar de actualiteit van de film. Parallellen worden getrokken met het huidige optreden van de koloniale mogendheden in bijvoorbeeld San Salvador en Afghanistan.

Samenvatting

Men kan zeggen dat Multatuli in Zweden drie keer goed in het tijdsklimaat heeft gepast. Als de wisselende tijdgeest een boek herhaaldelijk verwelkomt, dan kun je misschien beweren dat het tijdloos is. De eerste keet beantwoordde het thema van het boek aan het paradigma van de Zweedse Tachtigers, aan het opkomend socialisme en aan de behoefte van het grote publiek naar exotische verhalen. De roem die Dekker door de introductie in Duitsland ten deel was gevallen droeg bij tot zijn geslaagde receptie in Zweden. De belangstelling van een goed gepositioneerde criticus als Levertin zorgde ervoor dat het werk een plaatsje in de canon kreeg. Multatuli wordt vergeleken met Strindberg en Almqvist, twee controversiële genieën uit de Zweedse literatuur. Buitenlandse schrijvers die ter vergelijking worden aangehaald zijn Dickens, Twain, Nietzsche, Heine, Flaubert en Joyce, ja zelfs Erasmus. Havelaar wekt associaties met Don Quichot. Voor de tweede receptieperiode was het van betekenis dat de bodem van het Zweedse literaire veld vanaf de jaren veertig was bewerkt door de missionaris voor de Nederlandse literatuur in Zweden, Martha A. Muusses. Max Havelaar wordt opgenomen in een belangrijke reeks klassieken en krijgt een nawoord van Artur Lundkvist, evenals Levertin behorend tot de toplaag binnen het Zweedse literaire veld. In de jaren zeventig wordt de roman opnieuw opgenomen in zo'n reeks, bij een gerenommeerde uitgeverij van kwaliteitsliteratuur. Het literaire paradigma van deze derde receptieperiode heeft Multatuli op het gebied van de literaire vormgeving ingehaald en men spreekt waarderend over de functie van de structuur van Max Havelaar. Multatuli als voorloper van Joyce, dat plaatst hem hoog in de canon. In de laatste periode wordt er echter ook gesuggereerd dat Multatuli op ideologisch gebied de kern van de zaak toch niet heeft begrepen: ‘Het probleem van Havelaar is dat hij niet inziet dat de Nederlandse kolonie afhankelijk is van de goede verhouding tot de inlandse hoofden en dat die daarom hun onderdanen mogen uitzuigen’, schrijft één van de filmrecensenten. In de jaren zestig en zeventig doemde in besprekingen soms het beeld van een Nederlandse burgerlijke, gezapige, calvinistische cultuur op. Is dit te wijten aan Multatuli? Of wordt het beeld gewoon in leven gehouden door vertaalde angry young men als Wolkers? In berichten over andere cultuuruitingen, zoals architectuur en mode, begint zich de laatste tijd een beeld te vormen van een Nederlandse cultuur die vol creativiteit zit.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 21

Conclusie

In crisistijden worden schrijvers van stal gehaald die de situatie bevestigen. Havelaar diende drie keer als held van allen die tegen misbruik van macht in opstand kwamen. Evenals Anne Frank is hij een symbool geworden. Zij vertegenwoordigt het kind dat door de oorlog vernietigd wordt. De uitstraling van het dagboek van Anne Frank is vandaag in Zweden veel groter dan die van Max Havelaar, zeker bij jonge mensen. Misschien komt dat door een generatie van leraren die na de oorlog door het dagboek getroffen was en het door hun leerlingen liet lezen. Misschien komt het door wat door een enkele recensent over Max Havelaar wordt opgemerkt ‘het boek is niet makkelijk om door te komen’.

Stockholms Universitet Nederländska avdelningen Institutionen för nordiska språk [email protected]

Literatuur

Anoniem 1902 - Anoniem, ‘Max Havelaar.’ Recensie. In: Dagens Nyheter, 18 februari 1902. Artikelsök 1979 - http://www.btj.se/sb/FrontServlet, geraadpleegd 26 juni 2007. Börge 1980 - Göran Börge, ‘Hyckleri, snikenhet och maktmissbruk.’ Recensie van Max Havelaar. In: Svenska Dagbladet, 14 januari 1980. Den svenska litteraturen (1987-1990). Lönnroth, Lars & Delblanc, Sven (red.). Stockholm: Bonniers. Douwes Dekker 1902 - Douwes Dekker Multatuli, Max Havelaar. Stockholm: Silén. Douwes Dekker 1945 - Eduard Douwes Dekker - Multatuli, Max Havelaar. In: Modern värld-slitteratur: de levande mästerverken. Deel 22. Nawoord: Artur Lundkvist. Stockholm: Natur och Kultur, p. 325-566. Fischer 1980 - Wilhelm Fischer, ‘Holländsk klassiker i lysande ny utgåva.’ Recensie van Max Havelaar. In: Västerbottens-Kuriren, 9 februari 1980. Geijerstam 1982 - Eva af Geijerstam, Recensie van de film Max Havelaar. In: Dagens Nyheter, 27 december 1982. Granfelt 1980 - Lotten Granfelt, Recensie van Max Havelaar. In: Bokrevy, Bibliotekstjänst, nr. 1, 1980. Hansén 1979 - Stig Hansén, Recensie van Max Havelaar. In: Förr och nu, Tidskrift för folkets kultur, nr. 4, 1979. Hedlund 1980 - Magnus Hedlund, ‘Korruption, rättsröta och utsugning.’ Recensie van Max Havelaar. In: Dagens Nyheter, 23 juni 1980. Holmer 1979 - Per Homer, ‘Ett imperiums själasörjare.’ Recensie van Max Havelaar. In: Aftonbladet, 5 november 1979.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 22

Holmer 1983 - Per Holmer, ‘En folkhjälte för eftersatta.’ Recensie van de film Max Havelaar. In: Aftonbladet, 2 januari 1983. Levertin 1902 - Oscar Levertin, ‘Multatuli’. In: Svenska Dagbladet, 5 en 7 april 1902. Ook in: Samlade skrifter. Elfte delen. Essayer II, 1907. Stockholm: Bonniers, p. 217-238. Linder 1906 - Gurli Linder, ‘En kvinnobok.’ Recensie van Multatuli, Frauenbrevier. Herausgegeben von Wilhelm Spohr, in: Svenska Dagbladet, 3 en 4 april 1906. Luger 1973 - Bernt Luger, ‘Multatuli in Scandinavië. O. Levertin - “Multatuli” vertaald en ingeleid met een beschouwing over de Deense en Zweedse Max Havelaar-vertalingen’. In: Geschriften van het Multatuligenootschap XIII. Utrecht. Melberg 1983 - Arne Melberg, ‘Diktaren, småborgaren och ondskan. Om Multatuli och Max Havelaar’. In: Bonniers Litterära Magasin, 52, nr. 2, 1983. Multatuli 1899 - Multatuli, ‘Auktoritet’. In: Svenska Dagbladet, 13 augustus 1899. Multatuli 1979 - Multatuli, Max Havelaar, eller Nederländska handelskompaniets kaffeauktioner. Woord vooraf en vertaling: Ingrid Wikén Bonde. Inleiding: D.H. Lawrence. Stockholm: Atlantis. Multatuli 1983 - Multatuli, ‘Saidjah sång.’ Uit: Max Havelaar (1860). Vertaling: Niklas Anderberg. In: Bonniers Litterära Magasin (BLM), 52, nr 2, p. 119. Muusses 1947 - Martha A. Muusses, Hollands litteraturhistoria. Stockholm: Forum. Nationalencyklopedin (1989-1996). Höganäs: Bra böcker. Nordisk familjebok (1904-1926). Stockholm: Nordisk familjeboks förlag. N.W. 1902 - N.W., ‘Multatuli.’ Recensie van Max Havelaar. In: Socialdemokraten, 11 maart 1902. Pleijel 1974 - Sonja Pleijel, ‘Multatuli och “Max Havelaar”’. In: Studiekamraten, jg 56, nr. 4/5, p. 73-76. Schiller 1982/1983 - Hans Schiller, ‘Verhaal vol spanning over het kolonialisme.’ Recensie van de film Max Havelaar. In: Svenska Dagbladet. Shachar 2006 - Nathan Shachar, Blodseld och nordisk längtan. Oscar Levertin och hans tid. Stockholm: Atlantis. Stolpe 19080 - Sven Stolpe, ‘Sven Stolpe beskriver en holländsk klassiker.’ Recensie van Max Havelaar. In: Wermlands-tidningen, 26 augustus 1980. Stalling 1910 - N.C. Stalling, Holländsk språklära. Kortfattad kurs i nederländska språket och litteraturen. Stockholm: Fritzes. Stegeman 1991 - Jelle Stegeman, Übersetzung und Leser. Untersuchungen zur Übersetzungsäquivalenz dargestellt an der Rezeption von Multatulis ‘Max Havelaar’ und seinen deutschen Übersetzungen. Berlin: de Gruyter. S.S.-m 1902 - S.S.-m, ‘Multatuli.’ Recensie. In: Stockholms dagblad, 23 en 25 februari 1902. Swahn 1979 - Sven Christer Swahn, ‘Klassiker med liv i.’ Recensie van Max Havelaar. In: Sydsvenska Dagbladet, 26 september 1979. Svenskt Pressregister (1967-1998). Literaturvetenskapliga institutionen, Lund: avdelningen för pressforskning, deel 1-6 (periode 1889-1902).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Svenskt pressregister (periode van 1904-1907) http://www.svep.bib.mh.se/. Svensk uppslagsbok (1929-1937). Malmö: Svensk uppslagsbok A.B. Timm 1983 - Mikael Timm, Recensie van de film Max Havelaar. In: Chaplin, 184, februari 1983, p. 36-37. Westholm 1980 - Carl Axel Westholm, ‘Multatuli och Krapotkin i berömvärda nyutgåvor.’ Recensie van Max Havelaar. In: Upsala Nya Tidning (UNT), 14 juni 1980.

Eindnoten:

1. De structuralist Ferdinand de Saussure spreekt in zijn Cours de linguistique générale (1915) over de taal als een systeem dat door de tijden heen evolueert. Met de term ‘polysysteem’ wil Itamar Even-Zohar (1990) erop wijzen dat er binnen een veld altijd verschillende systemen of ontwikkelingsstadia van ‘het’ systeem tegelijk aanwezig zijn. 2. Multatuli (1899): Auswahl aus seinen Werken in Übersetzung aus dem Holländischen, eingeleitet durch eine Charakteristik seines Lebens, seiner Persönlichkeit und seines Schaffens von Wilhelm Spohr. Mit Bildnissen und handschriftlicher Beilage. Titelzeichnung von Fidus. Minden. 3. Je zou de Zweedse Ellen Key kunnen beschrijven als liberale socialiste, feministe onder voorbehoud en pedagoge. De vrouw moet de man niet trachten te imiteren maar ze moet door haar vrouwelijke eigenschappen bijdragen tot de ontwikkeling van de maatschappij. Ze schreef het bekende werk De eeuw van het kind. 4. Het trefwoord Heinrich Heine beslaat 222 regels. 5. Van Székely-Lulofs werden verder nog vertaald De andere wereld (twee maal verschenen, bij verschillende uitgevers, twee drukken in 1934, één in 1935, de nieuwe uitgave in 1942), Het laatste bedrijf (twee drukken in 1938) en Emigranten en andere verhalen (1933, vert. 1943). 6. De volledige naam van deze instantie luidde: ‘Stichting ter Bevordering van de Vertaling van Nederlandstalig Letterkundig werk’. Tegenwoordig is de naam Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds'.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 24

Niels-Erik Larsen De door de vrouwen zo zinloos verwende man Multatuli in het Deens

De Nederlandstalige literatuur is in Denemarken één van de betrekkelijk onbekende literaturen. Vermoedelijk als een gevolg van de ‘Frankfurter Buchmesse’ in 1993, waar Vlaanderen en Nederland een zogenoemd ‘Schwerpunkt’ waren, en als resultaat van een meer gericht en beter gesubsidieerd Nederlands vertaalbeleid is de situatie in de laatste tien tot vijftien jaren gewijzigd zodat het nu mogelijk is een indruk van enkele belangrijke oeuvres zoals die van Harry Mulisch, Hugo Claus en Cees Nooteboom te krijgen. Deze schrijvers hebben een zekere bekendheid bij het literair geïnteresseerde lezerspubliek verworven. Ook de nieuwste literatuur van meestal debuterende schrijvers wordt in zekere mate vertaald. Daarentegen is een schrijver als Willem Frederik Hermans nauwelijks gerecipieerd. De donkere kamer van Damocles werd weliswaar al in 1961 vertaald. Dat bleek echter te vroeg. Er werd, gedeeltelijk door wanbeleid van de uitgever, nauwelijks nota genomen van de roman, die dan ook behalve een paar korte teksten door geen andere vertalingen van deze schrijver werd opgevolgd. Voor de jaren negentig was het anders. Er zijn in de twintigste eeuw niet weinig Nederlandstalige romans vertaald, maar karakteristiek voor het toenmalige vertaalbeleid is dat hoofdzakelijk de zogenoemde ‘damesromans’, vooral in de periode 1930-60, de Nederlandse literatuur moesten representeren, terwijl de uitgeverijen minder belangstelling toonden voor de nu gecanoniseerde literatuur. In de negentiende eeuw verscheen een twintigtal vertalingen van Hendrik Conscience, maar ook bekende schrijvers als A.L.G. Bosboom-Toussaint, J.J. Cremer, Jacob van Lennep, Carel Vosmaer en anderen werden in het Deens toegankelijk gemaakt.1. Van Multatuli zijn er tot op heden vier vertalingen verschenen, namelijk het Saïdjah-verhaal uit de Max Havelaar, een hoewel met enige coupures in principe volledige vertaling van Max Havelaar uit 1901, een nieuwe vertaling van dezelfde roman uit 1981, alsmede een keuze van de brieven uit 1969. In het vervolg worden deze vertalingen in de genoemde volgorde behandeld.

Saïdjah. En Kjaerlighedshistorie fra Java, oversat fra Nederlandsk af G. Budde-Lund. Kjøbenhavn: E.L. Thaarups Forlag 1880 [zonder de naam van de auteur op het titelblad]

De vertaler van deze ‘liefdesgeschiedenis uit Java’ is de zoöloog en fabrikant Gustav (Henrik Andreas) Budde-Lund (11 januari 1846-19 september 1911).2. Budde-Lund is in Kopenhagen geboren en studeerde aan de Universiteit van

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 25

Kopenhagen zoölogie, in het bijzonder entomologie. Hij was 1868 medeoprichter van de Entomologisk Forening (‘Entomologische vereniging’), maar slaagde 1872 niet voor zijn examen, mogelijk wegens een strijd van twee hoogleraren. Hij heeft niet geprobeerd te herkansen, maar ging het bedrijfsleven in, werd groothandelaar en eigenaar van een borstel- en bezemfabriek. Budde-Lund kreeg veel vertrouwensposten binnen het bedrijfsleven en werd later lid van het gemeentebestuur van Kopenhagen (liberaal, later voor de linksliberale partij Det radikale Venstre, hierover later). Hoewel hij nooit afstudeerde, zette hij zijn entomologische studies voort en werd internationaal de grootste specialist in de isopoden (pissebedden) waarover hij uitgebreid publiceerde, hij werd lid van verschillende internationale wetenschappelijke genootschappen. Zijn hoofdwerk is het systematische overzicht van de isopoden: Crustacea Isopoda terrestria per familias et genera et species descripta (1885). Van Budde-Lund zijn geen andere vertalingen dan die van het Saïdjah- verhaal bekend en het is niet duidelijk hoe een zoöloog en industrieel als hij in contact is gekomen met het werk van Multatuli. Een mogelijkheid is dat Budde-Lund door een ander vroeg lid van de Entomologisk Forening, P.A. Klein (1853-1889), erop is geattendeerd. P.A. Klein studeerde 1877 af in de medicijnen en was vanaf 1878 legerarts in Nederlands-Indië. Hij heeft aan de Vereniging een waardevolle collectie insecten geschonken, die hij op zelf verzameld en geprepareerd heeft. Hij stierf 1889 in Nederland.3. De veronderstelling dat Budde-Lund Multatuli door hem heeft leren kennen, vindt echter geen voeding in de literatuur over Multatuli.

De Saïdjah-vertaling van Budde-Lund wordt voorafgegaan door een inleiding van de vertaler waarin hij heel kort de rol van Douwes Dekker in de koloniale administratie schetst en ook diens inzet na de thuiskomst voor de belangen van de Javaanse bevolking - ‘naar het lijkt zonder succes’. In de Max Havelaar, die Budde-Lund abusievelijk in 1865 laat verschijnen, ‘onthult’ Multatuli ‘de talrijke misgrepen van de Nederlandse regering bij het besturen van deze kolonie en de ongelukkige levensomstandigheden van de inlanders.’ Het grootste gedeelte van de inleiding bevat echter een vertaling van de lezing van Douwes Dekker (in het Frans) aan het Congres der internationale vereeniging ter bevordering der sociale wetenschappen dat van 26 september tot en met 1 oktober 1864 gehouden werd in het Paleis op de Dam (en niet 1870 zoals Budde-Lund veronderstelt).4. Omdat Budde-Lund de door Multatuli aangebrachte correcties van een aantal verkeerd begrepen namen in de congresverhandelingen overgenomen heeft alsmede de afsluitende vraag van de heer Dumonçeau na de lezing of niemand van de aanwezigen het standpunt van de Nederlandse regering zou willen verdedigen, moet aangenomen worden dat hij de tekst in nr. 535 in een editie van de tweede bundel der Ideën (1865) gebruikt heeft en niet de congresakten.5. De Deense lezer van de Saïdjah- vertaling krijgt dus de waarheid volgens Douwes Dekker van de toestanden in Nederlands-Indië onomwonden voorge-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 26 schoteld. De vertaling geeft naar schatting meer dan negentig procent van de lezing weer inclusief de geciteerde afsluitende alinea's van de Max Havelaar waar Multatuli koning Willem III aanspreekt, en bevat passages zoals

Wilt gij, dat ik U het bloedige beheer verhale, zoo er van beheer sprake was van de O.I.Comp. van die gewapende kruideniers die met den bybel in de eene hand en den degen in de andere aan de inboorlingen den hemel toonden door ze van de aarde te verdelgen? Wilt gy, dat ik U de feiten aanhale, die zich in myn geheugen verdringen, wilt gij, dat ik U de beschrijving geve van de dorpen, vernietigd en verbrand door de helden van het Ned. leger? Wilt gij, dat ik U de lijken der vrouwen en kinderen toone, vermoord onder de vlag van Neêrlands God? en

Ik heb gezegd, vier jaren geleden in een boekje, dat ik hier heb, dat de Javaansche Hoofden zich het goed der inboorlingen toeeigenden en dat de residenten, ads. residenten en andeten in plaats van die misdaden te straffen zich om zoo te zeggen tot medeplichtigen maken van die boosdoeners. [...] Alle staatshuishoudk[unde] is in Indie gebaseerd op de ingekankerde eerbied van de inboorling voor zijn natuurlyk hoofd. De vreeze des hoofds van zyn stam is voor hem byna hetzelfde als de vreeze des Heeren. Zyn hoofd is zyn God, zijn geloof. Ook heeft het koloniaal bestuur, zoogenaamd conservatief, volmaakt begrepen, welk een patty men kon trekken van deze omstandigheid. Men heeft gezegd, dat om zich meester te maken van het goed der inboorlingen, het voldoende was het Javaansche Hoofd een deel van den buit te geven, alzoo heeft men gedaan.6.

De Deense lezer kan dus niet in onzekerheid verkeren over de politieke houding van Multatuli.

Een beoordeling van de Saïdjah-vertaling van Budde-Lund wordt samen met die van de Max Havelaar-vertaling van Carl Michelsen hierbeneden gegeven.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 27

Multatuli (Douwes Dekker), Max Havelaar eller Det hollandske Handelsselskabs Kaffeauktioner. Oversat fra Hollandsk af Carl Michelsen.

København: Gyldendalske Boghandels Forlag 1901

De vertaler van de eerste in principe volledige vertaling van de Max Havelaar, Carl Michelsen (1842-1911), had Romaanse talen gestudeerd.7. Omdat deze studie in die tijd een slechte reputatie had en hij om die reden geen beurzen kon verwerven, studeerde hij nooit af, maar moest in zijn levensonderhoud voorzien als onderwijzer bij verschillende instellingen. Carl Michelsen werd een zeer gewaardeerde leraar Frans en auteur van een serie veel gebruikte leerboeken. Bovendien was hij zeer actief als vertaler van Franse literatuur en had, toen hij de Max Havelaar vertaalde, al een lange lijst vertalingen op zijn naam staan, hoewel geen Nederlandse. Carl Michelsen was zijn hele leven zeer geïnteresseerd in de politiek en engageerde zich in de liberale stromingen aan het eind van de negentiende eeuw. Hoewel zelf geen socialist vertaalde hij voor een socialistische krant The civil war in France van en correspondeerde in verband daarmee met Friedrich Engels. Zelf was hij links-liberaal en verkeerde in de kringen van de veel ophef makende ‘moderne doorbraak’ (moderne gennembrud) rond de literator Georg Brandes (ik kom er dadelijk op terug). Tekenend voor zijn politieke verbondenheid en de politieke controversen van die tijd is het feit dat het links-liberale dagblad Politiken bij zijn overlijden een uitvoerige necrologie publiceerde en weinig dagen later uitvoerig verslag deed van zijn begrafenis. De conservatieve Berlingske Tidende liet het bij een notitie van een paar regels.8.

De vertalingen van G. Budde-Lund en Carl Michelsen

Budde-Lund en Carl Michelsen waren als vertalers kinderen van hun tijd. In overeenstemming met de niet ongewone praxis rond de vorige eeuwwisseling hebben ze de exotische en vreemde verhaalstof aangepast in die zin dat ze de lezers de vele Maleise woorden en andere exotismen wilden besparen. Carl Michelsen schrijft in het voorwoord van zijn vertaling dat hij uit consideratie met de Deense lezers ‘de Maleise en Javaanse woorden welbewust zo veel als doenlijk vermeden heeft omdat het immers noodzakelijk zou zijn geweest ze in een noot uit te leggen’. Hij stelt echter ‘dat het boek toch in hoge mate bijzonder (“ejendommelig”) is en blijft door zijn schildering van de Javaanse toestanden en zijn satire op de Amsterdamse filisters.’ Deze aanpassingen, die door beide vertalers worden toegepast - bij Carl Michelsen expliciet en bij Budde-Lund impliciet -, uit zich op die manier dat vreemde woorden zoals padie, sarong, kris, poeaka door beiden met hun Deense equivalenten worden weergeven. Beide heren hebben moeilijkheden met bijvoorbeeld het werkwoord en het toen blijkbaar niet zeer bekende procédé batikken, maar in het algemeen lukt de

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 28 omzetting van de exotische uitdrukkingen Carl Michelsen beter dan Budde-Lund. Laatstgenoemde heeft zo grote problemen bij een passage zoals ‘Bovendien, geen buffel had een oeser-oeseran als de zyne. De penghoeloe zelf had gezegd dar er ontong was in den loop van die haarwervels op de achterschoften’ (17:72-74)9. dat hij de vertaling ervan heeft weggelaten en om die reden later een punt mist (‘Wèl was er ontong geweest in de oeser-oeseran van dien buffel!’, 17:109-110). Michelsen vertaalt de passage correct, zeker omdat hij als uitgangspunt een uitgave van de Max Havelaar met de noten van Multatuli gebruikt heeft. Dat blijkt uit zijn weergave van de uitdrukking ‘den Soesoehoenan van Solo’ (17:348) waar Michelsen het heeft over ‘Kejseren in Surakata’ (p. 212; ‘de keizer in Soerakata’) zoals Multatuli in zijn noot 141 aangeeft. Budde-Lund is een beetje stuntelig met zijn ‘Keiseren af Soesoehoenan van (sic!) Solo’ (p. 30; ‘de keizer van S. van Solo’). De vertaling van Carl Michelsen heeft wegens zijn ingrepen een slechte reputatie gekregen. Diederik Grit karakteriseert in zijn proefschrift de vertaling als volgt:

De gevolgen van deze actie zijn zeer ingrijpend: meer dan een kwart is geschrapt, onder andere de Barbertje-scène, Frits' liefdesgedicht, grote delen van het pak van Sjaalman en van Droogstoppels commentaren. Allerlei voor Multatuli zo typerende tussenopmetkingen zijn weggelaten of ‘keurig’ syntactisch geïntegreerd. Typografische eigenaardigheden ontbreken eveneens: de beroemde laatste scène bijvoorbeeld is gezet uit één letter, zonder regels wit, spaties, cursiveringen en kapitalen, zelfs zonder een vraagteken achtet de laatste wanhoopsvraag. Wie de Nederlandse Havelaar erbij neemt, kan zich blindelings het effect van de Deense voorstellen. - Politikens recensent noemt het boek moeilijk om in te komen, en het lijkt niet gewaagd te veronderstellen dat Michelsens vertaling daar mede debet aan is.10.

Het is duidelijk dat Michelsens ingrepen en coupures in de tekst van Multatuli vandaag de dag niet goedgepraat kunnen worden. Vergeleken met de vertaling van Budde-Lund is zijn prestatie echter niet zo slecht als men uit de karakteristiek van Diederik Grit zou kunnen denken. Budde-Lund heeft incidentele vertaalfouten, bijvoorbeeld in het lied van Saïdjah waar hij in de passage ‘En buiten het huis zal een groot geroep zyn van menschen [...]’ (17:275) geroep met groep verwisselt en bijgevolg met ‘en Menneskehob’ (‘een hoop mensen’) vertaalt (Michelsen heeft het juiste ‘Raab af Folk’). Ook zijn er blijkbaar niet begrepen passages waar Budde-Lund over de nieuwe buffel schrijft dat hij ‘gjorde [...] dog et godt Arbeide’ (p. 16; hij [: de buffel] deed immers goed werk) waar het origineel zegt dat Saïdjah ‘werkte [...] dat gaarne by met zyn patjol, zoveel hy kon’

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 29

(17:71-72); het gaat hier om de bewerking van het land waar ‘de aardklonten ondoorgesneden waren omgegaan.’ Kenmerkender voor de vertaling van Budde-Lund zijn echter de soms vage en omschrijvende verwoordingen - soms met een formeel tintje - die opvallen omdat Michelsen meestal een precieze idiomatische uitdrukking gebruikt. De passage ‘En hy kon niet eten, langen tyd, want zyn keel was te nauw als hy slikte’ (17:58-59) wordt door Budde-Lund weergegeven met ‘og i flere dage nød han naesten Intet’ (p. 15; ‘en in meerdere dagen gebruikte hij bijna niets’), waar Michelsen het betere heeft: ‘Og han kunne i lang Tid ikke spise noget, fordi Maden blev ham siddende i Halsen’ (202).

Carl Michelsen

Michelsen blijft pregnant waar Multatuli pregnant is, bijvoorbeeld bij de beschrijving van de buffel oog in oog met de tijger: ‘dens Naeseboer fnyste, den prustede, sitrede og gøs’ (Multatuli: ‘men zag den adem uit zyn neusgaten... hy blaasde, sidderde, rilde...’ (17:85-86); Budde-Lund heeft hier het kleurloze ‘den trak Veiret dybt igjennem sine Naeebor, rystede over hele Kroppen’ (p. 16; ‘hij haalde diep adem door zijn neusgaten, sidderde met zijn hele lichaam’).

Gustav Budde-Lund

Michelsen is ook meer dan Budde-Lund gevoelig voor de poëtische beeldspraak van Multatuli, bijvoorbeeld ‘thi vort Hjerte et som Voks, hvori Indtrykkene hurtig udviskes for at give Plads for den senere Skrift’ (203) is een veel betere weergave van Multutuli's ‘Want, helaas, de wasindrukken van ons hart worden zoo licht gladgestteken, om plaats te maken voor later schrift’ (17:63-64) dan Budde-Lunds ‘Erindringen om de Bortgangne udslettes let af vore Hjerter for at give Plads for ny Indtryk’ (p. 15, ‘De herinnering aan de heengeganen wordt gemakkelijk uit onze

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 harten uitgewist om plaats te geven voor nieuwe indrukken’). Dat betekent echter niet dat Michelsen in alle gevallen de juiste oplossing heeft gevonden, en ook niet dat Budde-Lund soms de intentie van Multatuli niet beter weergeeft dan Michelsen. Dat is bijvoorbeeld het geval in de passage waar er over Adinda staat: ‘Ze had reeds

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 30 gedachten te brengen in den loop van haar verfschuitje, en ze teekende droefheid op haar weefsel, want ze had Saïdjah zeer treurig gezien’ (17:114-116). Bij Budde-Lund ktijgt de lezer in ieder geval de indruk dat Adinda haar treurigheid in haar werk ‘hineininterpretiert’ hoewel hij de mooie verwoordingen van Multatuli niet kan evenaren; Michelsen 204 heeft dit beeld niet: ‘Mens hun flittig lod Vaeverskytten gaa, antog hendes Tanker et mørkt Praeg; thi hun havde set Saïdjah bedrøvet’ (p. 204; ‘Terwijl ze het weefschuitje [fout voor “verfschuitje”] liet gaan, namen haar gedachten donkere trekken aan; want ze had Saïdjah treurig gezien’). Alles bij elkaar bestaat er geen twijfel dat de vertaling van Budde-Lund, die mogelijk een Franse uitgave voor zijn vertaling heeft gebruikt,11. een minder gelukte prestatie is dan die van Carl Michelsen. Met al zijn tekortkomingen is het duidelijk dat de vertaling door een ervaren vertakt gemaakt is.

Multatuli, Max Havelaar eller Det hollandske Handelskompagnis kaffeauktioner. På dansk ved Grete Bentsen & Gerard Cruys. København: Hekla 1981 - herdruk als pocket Valby: Borgen 1998

De tweede vertaling in het Deens van de Max Havelaar is ontstaan op initiatief van de Stichting ter bevordering van de vertaling van Nederlands letterkundig werk, duidelijk als gevolg van de groeiende internationale belangstelling voor de schrijver na de verfilming van de roman door Fons Rademakers (1976), die in Denemarken positiever werd ontvangen dan in Nederland. De vertaling werd gemaakt door de vertalers Grete Bentsen en Gerard Cruys (Kruisman). Gerard Kruisman is een in Denemarken gevestigde Nederlander, slavist en vertaler van een groot aantal boeken uit het Russisch en Deens naar het Nederlands. Voor zijn bijna veertig vertalingen uit het Deens zijn hem verschillende vertaalprijzen toegekend, het laatst de Deense vertaalprijs 2005. De vertaling is opmerkelijk omdat hij op instigatie van de Stichting12. op basis van de voor het eerst in 1949 gepubliceerde zogenaamde nulde druk gemaakt is, dat wil zeggen op basis van de oorspronkelijke tekst zoals Douwes Dekker die in het net had geschreven, maar zonder de door J. van Lennep geschrapte en gewijzigde passages, zonder diens indeling in hoofdstukken en ook zonder de pogingen tot reconstructie die Multatuli in de vierde en vijfde druk aangebracht had, hieronder ook de vele voetnoten. De vertaling is voorzien van een lijst van Maleise woorden en een kort nawoord van de vertalers. Het resultaat is een congeniale vertaling die de brontekst heel nauw volgt zonder te zondigen tegen het Deense taaleigen.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 31

Multatuli, Drømmen om Insulinde. Breve i udvalg og oversaettelse ved Ingeborg Buhl. København: Steen Hasselbalchs Forlag 1969

In de serie Hasselbalchs Kulturbibliotek verscheen in 1969 als deel 283 een keuze van de brieven van Multatuli. De door de schrijver Jacob Paludan geredigeerde Hasselbalchs Kulturbibliotek is geïnspireerd op de befaamde Duitse Insel Bibliothek en bracht tussen 1941 en 1970 bijna driehonderd delen uit, aanvankelijk in een typografische verzorging die aan het Duitse voorbeeld deed denken, later in een meer bescheiden jasje. De serie bevat hoofdzakelijk minder bekende werken van bekende schrijvers of werken van auteurs die in Denemarken weinig bekend waren. In niet weinig gevallen is de editie in de serie de eerste vertaling van de betreffende schrijver in het Deens. Nederlandstalige literatuur is er behalve Multatuli door Felix Timmermans en Simon Vestdijk vertegenwoordigd. Vierentwintig delen van de Hasselbalchs Kulturbibliotek werden in de jaren 1951-1969 verzorgd en ook vertaald door de schrijfster Ingeborg Buhl (1890-1982).13. Ingeborg Buhl was een dochter van de bekende godsdiensthistoricus en oriëntalist Frants Buhl en groeide op in een gezin waar musische en academische interesses in het centrum stonden. Hoewel ze uit gezondheidsredenen zelf geen academische opleiding kreeg, ontwikkelde ze door omvattend lezen en uitgebreid reizen een fijn gevoel voor kunst en literatuur dat ze in talloze essays uitmuntte. Vooral in haar latere jaren schreef ze een aantal novellebundels. ‘In een rijke, traditiegebonden taal heeft ze over een kern van alledaagse, reis- of kunstbelevenissen haar fabulerende vertellingen gevormd die een sceptische levenshouding combineren met een gevoelvol openstaan voor het donkere, soms demonische in het mensenleven.’14. Sinds 1935 woonde Ingeborg Buhl - hoewel zelf niet van adel - in het Adellijke Vrouwengesticht van Roskilde waar ze geteisterd door haar zwakke gesteldheid een afgezonderd, maar geestelijk open leven voerde. Ze bezat uitstekende talenkennis, ze heeft vertaald uit het Engels, Duits, Frans, Iraliaans, Zweeds, Noors en dus ook het Nederlands; er bestaat nauwelijks twijfel dat haar Multatuli-editie direct uit het Nederlands is vertaald.15. Deel 283 van Hasselbalchs Kulturbibliotek bevat een keuze of eerder langere en kortere citaten uit de brieven van Multatuli, reikend van de liefdesbrieven aan Tine uit 1845 tot in de laatste jaren van zijn leven. In de woorden van de samenstelster en vertaalster is deze ‘bizar flikkerende veelheid’ van brieven in haar uitgave ‘gecomponeerd volgens een filmisch collageprincipe met vrij samengestelde knipsels en enkele flashbacks, alles vrij superieur gehanteerd zoals het onderwerp het nu eiste’ (p. 86-87). Tussen deze brieffragmenten in heeft Ingeborg Buhl haar eigen verbindende commentaren geschreven zodat de lezer op die manier een korte, maar vrij informatieve schets van de biografie en de opvattingen van Multatuli krijgt. Ingeborg Buhl ziet het koloniale bewind van Nederland als ‘een op intriges en egoïsme gebaseerd koloniaal bestuur waar

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 32 iedereen van iedereen afhankelijk was en waar iedere verantwoordelijkheid vervluchrigde’ (p. 9). De Max Havelaar beschouwt ze als Multatuli's ‘desperate aanklacht tegen het onvermogen van het Indische koloniale bewind tegenover het al te geduldig lijdende volk, maar ook zijn hoop om als schrijver zijn levensonderhoud te kunnen vinden’ (p. 28). Het is echter kenmerkend voor de keuze dat niet zo zeer de Havelaar-geschiedenis in het centrum van het boek staat; meer plaats wordt besteed aan de relatie met Tine en vooral met Mimi, de behoeftigheid van Multatuli zelf en zijn gezin in Europa na de jaren in de kolonie, zijn opvattingen ten aanzien van godsdienst, onderwijs, vrouwenemancipatie, zijn afkeer van het establishment enz. Verwante persoonlijkheden vindt Ingeborg Buhl in Henry Thoreau, maar vooral ook in de Zweedse toneelschrijver August Strindberg, niet zozeer wegens de toneelstukken van Multatuli, maar wegens ‘het gevoelsleven van de door de vrouwen zo bijna zinloos verwende man’ (p. 59). Ingeborg Buhl blijkt een goed geïnformeerde kenner van de werken en de biografie van Multatuli te zijn; haar keuze van de brieven en haar uitstekende maat vrije vertaling ervan heeft een zeer aansprekend boekje opgeleverd dat verdienstelijk goed ontvangen werd (zie hieronder).

Context en receptie van de Multatuli-vertalingen

Toen de literator Georg Brandes in 1871 met zijn lezingen over de ‘Hoofdstromingen in de literatuur van de negentiende eeuw’ aan de Universiteit Kopenhagen begon, werd dat een inleiding tot een levenslange strijd om het Deense geestesleven te vernieuwen. In zijn lezingen verdedigde hij de opvatting dat de romantische literatuur met haar tegenstand tegen de verlichtingsidealen zich tot religieuze orthodoxie en politieke behoudzucht had ontwikkeld, een situatie die in Europa pas door het opkomen van dichteis als Byron, Victor Hugo, Balzac en Heine veranderde - in Europa, maar niet in Denemarken dat volgens hem was blijven zitten in een epigoonachtige romantiek. In plaats daarvan wilde hij een literatuur die, zoals hij zei, ‘problemen in debat brachten’, een literatuur die de werkelijkheid moest beschrijven en de emancipatie op velerlei gebied zou propageren. In traditionele burgerlijke kringen waren de gedachten die Brandes in de volgende jaren proclameerde, choquerend: de biologische opvatting van het leven contra de geopenbaarde waarheden, de positie van de vrouw en de publieke moraal, de liefde en het huwelijk, de opvoeding, en de machtsverhoudingen in de samenleving. De ideeën van Brandes vonden ingang bij jongere schrijvers en kunstenaars. In de 1884 gestichte krant de Politiken kregen Blandes en zijn aanhangers een spreekbuis waardoor ze hun literaire en politieke ideeën konden verspreiden. Deze ideeën kregen mede ingang in delen van de liberale partij Venstre, wat uiteindelijk een afsplitsing ervan, het links-liberale Det radikale Venstre, in 1905 deed ontstaan. Opgemerkt moet worden dat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 33

Georg Brandes in zijn uitgangspunt in de liberale vrijheidsideeën zich afzijdig hield van het socialisme; vooruitgang werd volgens hem altijd door de grote individuen teweeggebracht (bekend is zijn inzet voor Nietzsche). De problemen in verband met het kolonialisme schijnen aanvankelijk niet zijn aandacht te hebben gehad, in ieder geval niet wat de Nederlandse tegenwoordigheid in Indië betreft. In een kort verslag van een verblijf in Nederland in het jaar 1891 karakteriseert hij Kongo als ‘een nog steeds slechts door ambtenaren wanbeheerd land’, terwijl Nederlands-Indië - ‘de Atjeh-oorlog ten spijt - een geweldig ontplooiingsgebied voor het nationale entrepreneurship en een nog steeds stromende bron van rijkdommen’ is.16. Een man die zoiets schrijft, kan Multatuli nooit hebben gelezen. Er moet echter gezegd worden dat Brandes na 1900, en in het bijzonder onder de indruk van de Eerste Wereldoorlog, zich fel tegen het imperialisme keerde.17. Hoe sterk de gelijkenissen en de verschillen tussen de emancipatorische gedachten van Multatuli en Georg Brandes ook mogen zijn - dat zou een interessant onderzoeksobject kunnen zijn, maar kan hier niet beantwoord worden, - Brandes zelf schijnt in ieder geval pas laat tot kritiek van het kolonialisme te zijn gekomen. Opmerkelijk is dat niet alleen de twee eerste Multatuli-vertalers, G. Budde-Lund en Carl Michelsen, een zekere affiniteit met deze ‘moderne doorbraak’ hadden, maar dat anderen die in die tijd over Multatuli publiceerden zoals Alfred Ipsen en Mads Jepsen, aanvankelijk Brandesianen waren (zie noot 21). Bij Budde-Lund is de connectie meer perifeer en vermoedelijk hoofdzakelijk politiek. Hij kreeg laat in zijn leven een politieke carrière als lid van het gemeentebestuur in Kopenhagen, het eerst tussen 1898-1904 voor de Venstre en weer 1907-1909, nu voor de linksliberale Det radikale Venstre, waarvan hij een tijd ook voorzitter van de lokale kiesvereniging werd. Ook was hij een periode recensent van natuurkundige werken in de Politiken.18. De Saïdjah-vertaling laat zien dat Budde-Lund letterkundige belangstelling moet hebben gehad. Het is niet bekend of hij ook in het meet literaire deel van de beweging verkeerde. Bij Carl Michelsen is dit wel heel duidelijk het geval, al was hij geen centrale figuur. Hij was in 1872 medeoprichter van het eerste ‘Brandesiaanse’ orgaan, de Litteraturselskabet en van de ‘cultuur-radicale’ studentenvereniging, de Studentersamfundet, in 1882 gesticht in oppositie tot de meer behoudende Studenterforeningen. Ook was hij - behalve met Brandes zelf - persoonlijk bekend of bevriend met schrijvers van de ‘Moderne doorbraak’ zoals J.P. Jacobsen, Holger Drachmann (die later met de Brandes-kring brak) en Sophus Schandorph, laatstgenoemde was tevens een collega van Michelsen.

Nu moet de betekenis van de ‘Moderne doorbraak’ voor het feit dat de Max Havelaar aan het einde van de negentiende eeuw vertaald wordt, niet overdreven worden. In feite hebben we geen directe getuigenis dat et een oorzakelijk verband bestond. Het is echter een feit dat de eerste vertalers liberalen waren, terwijl de meer conservatieve kringen zich, bijvoorbeeld in verband met de publi-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 34 citeit rond de vertaling uit 1901 eerder afzijdig hielden. Dit is dus de context waarin we de receptie van de eerste Multatuli-vertalingen moeten zien. Het blijkt dat twee thema's telkens weer in de recensies opduiken, namelijk 1) Multatuli's aanklacht tegen het koloniale bewind in Indië en 2) de literaire kwaliteiten van de Max Havelaar. Ze worden hier in deze volgorde behandeld. De enige mij bekende recensie van Budde-Lunds Saïdjah-vertaling19. laat deze twee thema's zien. Vooral de inleiding met de weergave van Multatuli's congreslezing (zie hierboven) vindt de anonieme recensent belangwekkend. Het Saïdjah-verhaal zelf beschouwt hij als een scherpe kritiek op het koloniale bewind. De inzet van Multatuli geldt volgens hem ‘niet feitelijke gruweldaden’, maar meer ‘de bekrompen handelsmentaliteit, dezelfde principes van uitzuiging die de Engelsen voortdurend oorlog met hun kolonies doen voeren’. Ook twintig jaar later vindt de recensent van de Social-Demokraten naar aanleiding van de vertaling van Carl Michelsen dat het Engelse koloniale bewind de juiste vergelijking voor de toestanden in Indië is, maar hij vraagt zich ook af of het boek van Multatuli iets bewerkstelligd heeft: ‘is het koloniale bewind misschien humaner geworden? Nauwelijks. Een algemene “kolonisatie”-woede, d.w.z. een kapitalistische hebzucht naar uitzuigings-markten, heeft de laatste twintig jaar de grote mogendheden in Europa en Noord-Amerika beetgepakt, en de misdrijven tegen de mensheid en de bestrijding ervan, waaraan Multatuli zijn leven had gewijd, vindt waarschijnlijk plaats aan zoveel meer plekken ter wereld die door het koloniale bewind onderworpen zijn.’ Het is duidelijk dat de overigens goed geïnformeerde recensent van de socialistische krant de roman als afzet gebruikt voor een felle aanklacht tegen het kolonialisme, minder blik heeft hij voor de rol van de inheemse regenten in de toestanden op Java ‘waar de inlanders onderdrukt en uitgezogen werd door de Hollandse koloniale regering’. De recensent van Politiken heeft vooral oog voor de literaire kwaliteiten van de roman, minder voor de ‘de gemene manier waarop de Hollandse regering haar Indische kolonies mishandelt.’ Er is hier een duidelijk verschil in de houding tegenover het kolonialisme in de socialistische en de links-liberale krant.20. Terughoudend is ook de dichter Alfred Ipsen in zijn hoofdstuk van hetzelfde jaar over de geschiedenis van de Nederlandse literatuur waar over Multatuli wordt gezegd dat hij ‘beweerde dat de Javanen mishandeld werden’ en dat hij in de Max Havelaar met zijn ‘agressieve hardvochtigheid’ wel ‘opzien baarde, hoewel er in zijn aanval veel overdrijving en misverstand’ lijkt te zijn geweest.’21. De recensies van de vertaling uit 1981 (en van de herdruk uit 1998) beschouwen de Max Havelaar nog steeds als ‘een schrijnende negatieve schildering van het Nederlandse imperialisme’, maar nu tevens ook als ‘een tijdloze, getalenteerde en hartstochtelijke bijdrage aan het debat over de anatomie van bonzenmacht en bureaucratie, van corruptie en machtmisbruik’ en als ‘een historisch monument, [...] een boek dat de moeite waard is om mee kennis te maken.’22. De situatie is veranderd nu de westelijke machten afstand hebben gedaan van hun

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 35 overzeese bezittingen. Het boek wordt niet meer gezien als een gerichte aanklacht met een duidelijk gedefinieerd voorwerp, namelijk de voormalige toestanden in Nederlands-Indië; de strekking van de Havelaar wordt nu veralgemeend en klassiek verklaard. Zo'n beschouwing is ook heel duidelijk de oorzaak om een brievenuitgave in Drømmen om Insulinde samen te stellen waarin de schrijverspersoonlijkheid van Multatuli in het centrum staat ten koste van zijn betekenis voor het koloniale beleid (gesteld dat de twee aspecten uit elkaar kunnen worden gehouden).23.

De recensent van Budde-Lunds vertaling is, zoals ik al eerder schreef, gefascineerd door het Saïdjah-verhaal: ‘De kleine geschiedenis van Saïdjah zelf is uitermate bedaard en mooi verteld, en toch geeft Dekker ons misschien een Javaans evenbeeld van Coopers Indiaanse gentlemen; je kunt in ieder geval lichtelijk betwijfelen dat de inlanders een bestaan en een manier van denken hebben die zo idyllisch zijn als hier wordt geschilderd, hoe mooi ook het zou zijn, indien het waar was.’ In de recensie van deze vertaling, die immers slechts een gedeelte van de roman bevat, komt de structuur natuurlijk niet ter sprake. Dat is echter in recensies van de volledige Havelaar-vertalingen wel het geval. De recensent van de Social-Demokraten (1881) waardeert de vorm met de verschillende verhaallijnen en bewondert de stijl van de roman, en ziet hierin de reden dat hij opzien heeft gebaard: ‘De stijl is het geweldigste wapen van Multatuli.’ - Ook Politiken (1881) is positief over de opbouw van de Havelaar met de afwisseling van de vermakelijke Droogstoppel-handeling en de Indische gedeeltes: ‘Je begrijpt niet meteen wat de bedoeling van al deze omwegen eigenlijk is [...], maar de grote schoonheid van dit boek is dat je na het gelezen te hebben precies door deze vermenging van het blijkbaar slechts komieke en het ernstige begrijpt hoe en waarom het werk ontstaan is.’ De recensent vindt dat het boek op deze manier ‘niet slechts de aanklachten bevat, maar ook het onthaal dat het vond. Het onderwerp van het boek is in zeker opzicht in het vuur - de publieke opinie - gehard voor het verscheen’ en hij ziet daar een parallel met Henrik Ibsens drama En folkefiende (Een vijand van het volk) dat over het vroegere drama Gengangere (Spoken) gaat en over het onthaal dat laatstgenoemde stuk vond. Het is opmerkelijk dat de recensenten van de eerste Havelaar-vertaling helemaal geen bezwaar lijken te hebben gehad tegen de ongewone en gecompliceerde structuur van de roman, maar dat ze hem functioneel en effectief vinden om de strekking ervan naar voren te laten komen. Dat is bij de hervertaling tachtig jaar later niet meer het geval, enigszins verrassend want je zou denken dat de recensenten inmiddels heel wat experimentele literatuur hadden gelezen. In de Jyllands-Posten vindt Henning Ipsen (zelf schrijver!) dat het boek weliswaar goed geschreven is, ‘hoewel je aan sommige plaatsen in de war raakt door zijn naar het schijnt rommelige compositie, door zijn sprongen van de ene naar de andere verteller, die het schrijven overneemt, en weer terug.’ Johan de Mylius (litera-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 36 tuurwetenschapper en Andersen-expert) in Berlingske Tidende is vrijwel negatief wat de structuur betreft:

Ik denk dat hij als roman behoorlijk wat lezers zal teleurstellen. Et zit bij wijze van spieken geen voortgang in. De 287 bladzijden bieden ruimte aan één lange inleiding en achtergrondinformatie voor dat beetje handeling op de laatste bladzijden. [...] De roman is vol van digressies en omhaal van woorden wat heel veel geduld zijdens de lezers vergt. Het is een kwestie van smaak of je vindt dat dit geduld beloond wordt.

In het algemeen zijn de recensenten het echter eens - en dat geldt ook de brievenvertaling van Ingeborg Buhl - dat hier een belangrijke schrijver met een belangrijk oeuvre aan Deense lezers gepresenteerd wordt. Zoals de recensent uit de Politiken 1881 al vond: ‘Het interessante aan Multatuli is juist dat hij op niemand lijkt.’

Københavns Universitet Institut for Engelsk, Germansk og Romansk [email protected]

Eindnoten:

1. Het standaardwerk over de literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Denemarken is de dissertatie van Diederik C. Grit, Driewerf zalig Noorden, Maastricht 1994, die een volledige lijst bevat van de in boekvorm verschenen literaire vertalingen Nederlands-Deens in de periode 1900-1990. Opmerkelijk is dat - nu nog steeds zo - de vertalingen van kinder- en jeugdliteratuur de overhand hebben ten opzichte van literatuur voor volwassenen. De beschouwingen over de Multatuli-vertalingen in Scandinavië van Oscar Levertien en Bernt Luger in Geschriften van het Multatuli-Genootschap, nr. 13 (1973) heb ik helaas niet kunnen inzien. 2. De belangrijkste literatuur over G. Budde-Lund zijn de artikelen over de geschiedenis van de Entomologisk Forening: Chr. Engelhart, ‘Oversigt over Entomologisk Forenings Historie. 1868-1918’. In: Entomologiske Meddelelser 12 (1918), p. 1-44; S.L. Tuxen, ‘Entomologisk Forenings Historie 1868-1968’. In: Entomologiske Meddelelser 36 (1968), p. 5-125 en de korte biografieën in Dansk Biografisk Leksikon. 2de ed., deel IV, Kopenhagen 1934 (R.H. Stamm), 3de ed., deel III 1979 (R.H. Stamm), alsmede Budde-Lunds autobiografie in Kraks Blaa Bog. Tre tusinde danske Maend og Kvinders Levnedsløb indtil Aar 1911, Kopenhagen 1911. Zie ook Torben Wolff, ‘More than 200 years of crustacean research in Denmark’. In: Frank Truesdale (ed.), History of Carcinology. Rotterdam, Brookfield 1993 (= Crustacean Issues Vol. 8), p. 207-223. 3. Engelhart, op. cit., p. 17-18. 4. Zie hierover Dik van der Meulen, Multatuli. Leven en werk van Eduard Douwes Dekker. Amsterdam 2002, p. 500-502. De Annales van het congres verschenen in 1865, zie Volledige Werken XI, p. 386-393. Budde-Lund heeft het moeilijk met jaartallen: de lijst over gestolen buffels in februari 1856 waar Multatuli het in zijn lezing over heeft, is bij hem van 1857. 5. Zie Volledige Werken III: p. 368-373. Multatuli verandert daar de woorden Pancyrien, Malte, alfome van de congresverhandelingen in het juiste panguérang, Menado en Alfour. Een uittreksel van de congresakten is te vinden in VW XI, p. 386-393; Multatuli's eigen onuitgegeven vertaling

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 ervan in VW XXIV, p. 611-615 en de herinnering van F. Domela Nieuwenhuis ibid., p. 615-616. Zie ook Idee nr. 534 en andere documenten in verband met de lezing VW XIII, p. 554-572. Ik heb de gelijktijdige vertalingen van de Ideën helaas niet kunnen gebruiken. 6. Uit Multatuli's eigen vertaling van de congreslezing, VW XXIV, p. 611-615 7. Over Carl Michelsen, zie de necrologie in Politiken 21 mei 1911; Dansk biografisk Haandleksikon, Bd. 2, Kbh. 1923 (Viggo Brøndal); Dansk biografisk Leksion, Bd. 15, Kbh. 1938 (Kr. Sandfeld); Dansk biografisk leksikon, Bd. 9, Kbh. 1981 (Karsten Thorborg); Frederik Nielsen, J.P. Jacobsen. I: Mennesket. En litteraer undersøgelse. 3de ed., [Kbh.]: Gad 1968, p. 76-77, 99. De energieke en enthousiaste persoonlijkheid van Carl Michelsen, in het bijzonder in zijn functie als leraar, is gekarakteriseerd door veel schrijvers van memoires van die tijd. Michelsen heeft ook enkele korte Ideën vertaald die in februari en maart 1902 als bladvulling werden gepubliceerd in het weekblad Illustreret Tidende alsmede de ‘Negende geschiedenis van gezag’ uit de Minnebrieven (VW II: p. 42-44); van de laatste wordt weliswaar Carl Kohl als vertaler vermeld, het register zegt echter Carl Michelsen. 8. Zie Politiken 21 en 25 mei 1911, Berlingske Tidende (ochtenduitgave) 22 mei 1911. 9. De verwijzingen naar de roman hier en in het vervolg zijn naar de historisch-kritische uitgave, verzorgd door A. Kets-Vree, Assen/Maastricht 1992 (Monumenta Literaria Neerlandica deel 6.1): voor de dubbele punt het hoofdstuk en erachter het regelnummer. 10. Diederik Grit, op. cit., p. 179-180. Vergelijk ook het nawoord van de Havelaar-vertaling uit 1981 door Grete Bentsen en Gerard Cruys: ‘deze vertaling is zo gebrekkig en vertekenend (“mangelfuld og forvraengende”) dat deze gebeurtenis de “Deense” Multatuli niet bevorderlijk is geweest’, (p. 282) 11. Het is me niet mogelijk geweest de vertalingen uit die tijd in te zien, ik kan het dus niet nagaan. De schrijfwijzen Lebac met c en Varung-Gunung met v voor Waroeng-Goenoeng zouden erop kunnen duiden dat Budde-Lund een Franse vertaling heeft gebruikt. Opvallend is dat hij tussen de schrijfwijzen oe en u voor de klinker oe wisselt, zo schrijft hij Soesoehoenan van (sic!) Solo, Badoer enz. 12. Persoonlijke mededeling Gerard Kruisman. 13. Over Ingeborg Buhl zie naast de algemene naslagwerken in het bijzonder: Anne Birgitte Richard, ‘Ingeborg Buhl’. In: Danske digtere i det 20. århundrede, udg. af Torben Brostrøm og Mette Winge. Deel 3, Kopenhagen 1981, p. 77-84; Ingeborg Buhl 1890-1990. Udg. af Anne Marie Ditlevsen, Helga Monrad Møller og Eva Tønnesen. [Herning] 1992. Zie ook Ingeborg Buhls autobiografie in twee delen: Viltre tråde: barndom og ungdom. Herning 1975; Trådene tvindes: modningsår. Herning 1976. 14. Marie-Louise Paludan in Dansk Biografisk Leksikon, 3de ed., deel 3 Kopenhagen 1979. 15. Over haar kennismaking met Nederland en het Nederlands - onder meer via wetenschappelijke contacten van haar vader met bijvoorbeeld de befaamde arabist C. Snouck Hurgronje - zie haar Trådene tvindes: modningsår, p. 62-63. 16. Georg Brandes, ‘Holland’. In: Samlede Skrifter. Deel 11, Kopenhagen 1902, p. 241-259; citaat op p. 254-255. 17. Zie Thomas Nordby, ‘Georg Brandes og imperialismen. Georg Brandes' politiske journalistik fra det 20. århundrede’. In: Hans Hertel & Sven Møller Kristensen (red.), Den politiske Georg Brandes, København: Hans Reitzel 1973, p. 139-156. Sven Møller-Kristensen, Georg Brandes. Kritikeren liberalisten humanisten. København: Gyldendal 1980, p. 122-130. 18. Zie Kraks Blaa Bog 1911; de informatie hierin is van hemzelf afkomstig. 19. Illustreret Tidende jg. 22, 13 februari 1881, p. 267 (gedigitaliseerde uitgave: illustrerettidende.dk). Vermoedelijk heb ik hier en bij de volgende werken niet alle kritieken opgespoord. 20. De mij bekende recensies van de Havelaar-vertaling van 1901 verschenen in Social-Demokraten, 11 november 1901 (anoniem) en Politiken, 8 november 1901 (P.L.). 21. Alfred Ipsen, ‘Nederlandene’, in: Julius Clausen (red.), Illustreret Verdens-Litteraturhistorie. Deel 3. Kopenhagen 1901, p. 231-264. Alfred Ipsen (1852-1922), dichter en publicist, was aanvankelijk een fervent aanhanger van Brandes, maar werd tegen het eind van de eeuw een even fervent tegenstander van Brandes. Hij is ook auteur van een boek, Holland. Rejseindtryk og Studier, Kopenhagen 1891, over zijn reisimpressies in Nederland. In het-zelfde jaar als Ipsens literatuurgeschiedenis verscheen een artikel van de hand van Mads Jepsen, ‘Multatuli’. In: Dansk Tidsskrift, 1901, p. 716-728, dat op basis van Duitse vertalingen een goede indruk van de Havelaar en het conflict in Lebak geeft. Mads Jepsen (1868-1916), publicist en schrijver, was zoals A. Ipsen oorspronkelijk Brandesiaan, later tegenstander van Brandes.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 22. De citaten uit de recensies in Berlingske Tidende, 30 mei 1998 (Søren Kassebeer); Politiken, 9 juni 1998 (Anders Rou Jensen), Berlingske Tidende, 10 april 1982 (Johan de Mylius). Andere recensies: Jyllands-Posten, 10 februari 1982 (Henning Ipsen), B.T., 24 mei 1998 (Holger Ruppert). 23. Recensies van Drømmen om Insulinde: Berlingske Aftenavis, 30 oktober 1969 (Helge Hultberg), Aktuelt, 27 november 1969 (Per Gudmundsen), Politiken, 8 november 1969 (L.L. Hammerich), Jyllands-Posten 7 december 1969 (Henning Ipsen), Information, 20 januari 1970 (Tove Kirchheiner), Kristeligt Dagblad, 5 januari 1970 (Johanne Birch-Hansen), Berlingske Tidende, 9 maart 1970 (anon.).

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 39

Kim Andringa Van anarchist tot altermondialist Multatuli in Frankrijk

De verspreiding en ontvangst van Multatuli en zijn werk in Frankrijk zijn voor de periode 1860 tot 1938 op verdienstelijke wijze in beeld gebracht door Jaak Kolenberg, in een uitgebreide studie in Les Lettres Romanes1. en een artikel in Ons Erfdeel.2. Zijn intensieve zoekwerk heeft een aantal lacunes in de bibliografieën van De Mare, Van der Plank en Pée3. gecorrigeerd en een juist beeld gegeven van vooral de literaire kwaliteit en getrouwheid van de verschillende vertalingen die in deze periode verschenen zijn. Niettemin is zijn onderzoek op enkele punten in gebreke gebleven, zoals ook dit artikel dat zal blijken te zijn: er is stof voor maandenlang gespit in Belgische en Franse krantenarchieven, waar dit nummer van Over Multatuli helaas niet op kon wachten. Dat ik niettemin in de volgende bladzijden nog wat nieuw licht op de zaak Multatuli in Frankrijk kan werpen, is enerzijds te danken aan het feit dat de publicaties van Kolenberg inmiddels bijna veertig jaar oud zijn, anderzijds aan de digitalisering die sinds die tijd veel informatie ontsloten heeft. De eerste keer dat in de Franse pers de naam Multatuli valt is in 1860, als in de Annuaire des Deux Mondes (p. 391) in een paar regels melding wordt gemaakt van de opschudding die Max Havelaar veroorzaakt in de Tweede Kamer. De auteur wijdt ook enige gunstige woorden aan de literaire kwaliteit van het werk: hij acht het ‘dramatique et en quelque sorte poétique’, Multatuli beheerst een ‘attrait de style qui l'a placé au rang des écrivains les plus éminents.’ Multatuli zal later in Nog-eens: Vrye-arbeid in Nederlandsch-Indië nog terugkomen op dit stukje om te protesteren tegen het feit dat de Max Havelaar er wordt gepresenteerd als een pleidooi voor vrije arbeid, en Multatuli zelf als een liberaal. Het is ten zeerste de vraag of de Franse lezers zich dit korte berichtje nog heugen als zeven jaar later, in 1867-68, in de op de Germaanse landen georiënteerde Revue Moderne de eerste vier hoofdstukken van de Havelaar verschijnen in een vertaling van A.J. Nieuwenhuis. Het succes laat kennelijk te wensen over: na twee afleveringen wordt het feuilleton onderbroken. Volgens het BWSA4. verschijnen in mei '68 dezelfde vier hoofdstukken wel nog als afzonderlijk boekje. Ondanks deze matige ontvangst verschijnt in 1876 de eerste Franse Max Havelaar-verta-ling, van dezelfde A.J. Nieuwenhuis, in samenwerking ditmaal met de Franse auteur Henri Crisafulli, in twee delen. Nieuwenhuis is saint-simonist, vrijdenker en vrijmetselaar. Hij is een oom van Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Na zijn breuk met het lutheranisme verdedigt hij een religieus socialisme. In 1857 vertrekt hij definitief naar Frankrijk, waar hij enige saint-simonistische werken in het Nederlands vertaalt en ook

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 40 een paar boekjes over het christendom en de vrijmetselarij gepubliceerd heeft. Begin jaren zestig komt hij in contact met Douwes Dekker, die later over hem zal zeggen: ‘Hy had iets van 'n idealen Jezus... Hij dweepte, wilde altijd verbeteren, staat, kerk, maçonnerie, luchtspoorwegen... weet ik 't.’5. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Nieuwenhuis de Max Havelaar allereerst ziet als een wapen in de strijd tegen de koloniale misstanden, en het boek ook als zodanig vertaalt. Kolenberg heeft in zijn ‘Multatuli en France’ een aardig overzicht gegeven van de weglatingen en ongetrouwheden waar Nieuwenhuis zich zoal aan schuldig maakt. De Nederlandse pers is unaniem over de slechte kwaliteit van de vertaling, waarvan ook Multatuli schrijft dat deze veel te wensen overlaat. In de Franse pers maakt de verschijning van het boek nagenoeg geen enkele reactie los. Dat is weinig verwonderlijk, aangezien het noch inleiding, noch noten bevat die het de Franse lezer mogelijk hadden kunnen maken het werk te situeren en te begrijpen: zelfs de noten van de auteur worden door de vertalers grotendeels weggelaten. Er verschijnt nog wel een herdruk, twee jaar later, maar deze is geheel door een Rotterdamse uitgever verzorgd, terwijl de eerste ook nog in Parijs uitkwam. Een andere Multatuli-vertaler, Alexander Cohen, die hieronder nog ter sprake zal komen, schrijft in 1900 vanuit Parijs aan Mimi Douwes Dekker: ‘Den “Havelaar” kent niemand hier - wat niet erg te betreuren is, gegeven de ergerlyke vertaling van Nieuwenhuis en Crisafulli. Die Crisafulli is trouwens een paar weken geleden gestorven, wat zyn verdiende loon was - al ontving hij 't wat laat - voor zyn knoei- en prulwerk.’6. Cohen heeft niettemin met Nieuwenhuis gemeen dat hij het werk van Multatuli allereerst ziet als een strijdkreet, en zijn auteur als een slachtoffer van de Nederlandse maatschappij. Ook hij hecht dan ook meer aan het overbrengen van de ideeën dan aan de vorm. Dit zal een algemene tendens blijken te zijn in de receptiegeschiedenis in Frankrijk in de daaropvolgende decennia. Multatuli wordt een wapen in de politieke strijd van zijn vertalers, een martelaar van de burgerlijke maatschappij. Dat de man ook nog kon schrijven is daarbij mooi meegenomen, maar bijzaak. Zijn leven, dat wil zeggen het onrechtvaardig bejegende genie Douwes Dekker, interesseert hen uiteindelijk meer dan de schrijver Multatuli. Het overlijden van Multatuli is in 1887 de aanleiding om de stilte te doorbreken die sinds de Nieuwenhuis-Crisafulli-vertaling weer over zijn naam en werk was neergedaald. Het internationaal en links georiënteerde Belgische tijdschrift La Société Nouvelle zal vanaf dat moment een belangrijke rol spelen in de introductie van Multatuli en diens werk. De socialistische redacteur Cesar de Paepe is een vurig pleitbezorger van Multatuli, die hij met nadruk in een dito daglicht presenteert. De reeks artikelen in La Société Nouvelle begint in 1887 met een zwart omkaderde necrologie van De Paepe zelf, die Multatuli beschijft als een voorganger van het vrije woord en de sociaal-democratie in Nederland, en als een gesmade en vervolgde wegbereider voor Domela Nieuwenhuis, van wie hij wel toegeeft dat deze praktischer is en dichter bij het volk staat dan Multatuli,

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 41

Busken Huet of Roorda van Eysinga. De Paepe zelf is ook een praktisch man: Kolenberg merkt op dat hij in de door hem in vertaling geciteerde passages gewoon weglaat wat hij niet functioneel acht. Desondanks is deze eerste inleiding in het leven en werk van Douwes Dekker / Multatuli van belang voor het Franse publiek, te meer daar ze gevolgd wordt door een flink aantal vertalingen: meteen op de inleiding van De Paepe volgt Het gebed van den onwetende (een eetde-re vertaling was in 1868 in Gent verschenen, maar in Frankrijk verboden), waarschijnlijk door De Paepe zelf vertaald, en hetzelfde jaar nog volgen Impressario, Chresos en Kruissprook (vert. Cornelie Doff), en Saïdjah en Adinda (vert. Nieuwenhuis). In 1888 worden de eerste hoofdstukken van de Max Havelaar nog eens van Nieuwenhuis overgenomen. In de tussentijd is het in de overige pers niet geheel stil gebleven rond Multatuli: in 1886 verschijnt het begin van Saïdjah en Adinda in een zeer vrije en anonieme vertaling in de Revue Contemporaine, het vervolg valt in het water doordat het tijdschrift verdwijnt. In 1888 publiceert Henry Meyners d'Estrey in de Nouvelle Revue de ‘Oriëntaalse legenden van een onbekende Arabische auteur’, die wel erg veel lijken op wat er in La Société Nouvelle verschenen is. Van plagiaat beschuldigd, verklaart hij ze jaren eerder in een Duits blad gelezen te hebben, maar publiceert ze desondanks enige maanden later opnieuw in de Annales de l'Extrême-Orient et de l'Afrique, ditmaal als Multatuli-vertalingen. In 1893 worden ze opgenomen in de Mercure de France, en in 1895 verschijnen ze nog eens in de Revue des Revues, wat voldoende aantoont dat het exotisme van deze ‘sprookjes’ goed past in de kosmopolitische tendens van die tijd. Na deze eerste aanloop bereikt de bekendheid van Multatuli haar hoogtepunt in de jaren 1892-94. De belangrijkste bijdrage hieraan is wellicht het artikel van de Belg Louis van Keymeulen in de veelgelezen Revue des deux Mondes, ‘Multatuli. Un écrivain hollandais.’ (Dit artikel is ook opgenomen in zijn Esquisses flamandes et hollandaises, Anvers, 1899) Naar deze studie zal in het vervolg veelvuldig verwezen worden door vertalers en commentatoren. Voor Van Keymeulen is Multatuli nog het meest een wellevend soort anarchist; een positivistische atheïst met een afkeer van het calvinisme, maar met sympathie voor Christus in wie hij een soort onvolmaakt alter ego ziet. Zijn lacuneuze eruditie is vooral gebaseerd op de achttiende-eeuwse filosofen. Multatuli wordt duidelijk neergezet als antisocialistisch en antiautoritair maar gelovend in het ideaal van een staat die bestuurd zou worden door een verlichte geest als hijzelf. Van Keymeulen acht zijn ‘negatieve utopieën en optimistisch materialisme’ niet in de Nederlandse praktijk toepasbaar, maar kent Multatuli de verdienste toe de natie en haar geweten wakker geschud te hebben. Literair gezien valt het oordeel niet erg gunstig uit: over Max Havelaar verklaart Van Keymeulen dat het niet zozeer een roman is als een fragment van een autobiografie. De stijl en opbouw zijn bovendien niet erg naar zijn smaak:

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 42

Si nous avions à juger Max Havelaar comme un roman ordinaire, nous en parlerions avec sévérité et peut-être n'en parlerions-nous pas du tout. L'action presque nulle, mal conduite et médiocrement intéressante, se traîne de chapitre en chapitre entre des conversations sans vivacité et des descriptions en style d'ingénieur.7.

Deze mening wordt gedeeld door de literaire criticus Theodor de Wyzewa, die in de Revue de Deux Mondes over Multatuli schrijft als de enige Nederlandse schrijver die het Franse publiek kent: ‘les qualités dominantes de la littérature hollandaise d'aujourd'hui sont celles précisément dont il manque le plus: la clarté, la simplicité, une correction toute classique de la composition et du style.’ In de trage, onregelmatige prozastroom die Max Havelaar heet, hebben maar een paar bladzijden werkelijke literaire waarde, schrijft Van Keymeulen: het verhaal van Saïdjah en Adinda. Als de rest van het boek ook zo was geweest, zou hij het niet alleen vanuit een menselijk, maar ook vanuit een literair oogpunt verdienen gelauwerd te worden. De enkele bladzijden uit het oeuvre van Multatuli die in de ogen van Van Keymeulen genade vinden zullen hem niettemin meer roem bezorgen bij het nageslacht dan zijn Ideën:

Pour la postérité, ses véritables titres de gloire, ce ne seront pas ses théories humanitaires, ce sera l'histoire de Saïdjah, quelques apologues orientaux des Lettres d'amour, quelques souvenirs personnels racontés avec un mélange charmant d'émotion et de raillerie, enfin quelques chapitres du roman de Wouter Pieterse (...).8.

Gezien dit oordeel is het niet verwonderlijk dat Saïdjah en Adinda in 1892 nog maar eens vertaald wordt, door Alexander Cohen voor de Revue de l'Evolution, herdrukt in La Révolte, en een maand later volgen de Geschiedenissen van gezag, die een jaar later herdrukt zullen worden in La Société Nouvelle. In 1893 verschijnen in Gent in het symbolistische tijdschrift Le Réveil een nieuwe versie van het Gebed van de onwetende, en ‘Le Banjir’, een passage uit Wys my de plaats waar ik gezaaid heb (beide vert. Emile van Heurck). In 1893 en 1894 publiceert Le Réveil bovendien in afleveringen een groot deel van Vorstenschool, vertaald door Meyners d'Estrey en Julius Pée. Hoogstwaarschijnlijk heeft Le Réveil in Frankrijk slechts een beperkt publiek bereikt, net als andere tijdschriften als het Frans-Belgische La Nervie en La Révolte, die eveneens een paar bladzijden voor Multatuli inruimden. Anders was het gesteld met de Mercure de France, volgens Oversteegen ‘het belangrijkste, vooruitstrevendste litteraire tijdschrift van die jaren.’9. De Mercure publiceert in 1893 achtereenvolgens een scène uit (vert. Roland de Marès) het vervolg van de al genoemde ‘Geschiedenissen van Gezag’ (vert. Cohen), een artikel over Multatuli door De Marès gevolgd door drie parabelen (vert. Van Heurck), nog een ‘Geschiedenis van Gezag’ door Cohen, ‘Microcosme’ (fragment uit Millioenen-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 43 studiën, vert. Cohen), en ten slotte begin 1894 de Ideën 101 en 102 alsmede het Gebed van den onwetende (vert. Van Heurck). De Marès schrijft tegelijkertijd bovendien een zeer gunstige kritiek van de door Julius Pée uitgegeven editie van het Gebed..., waarin Multatuli eens te meer in een slachtofferrol aan de lezers wordt gepresenteerd ‘Ensuite M. Pée nous conte ce que Multatuli après ce poème, comme toujours, comme après le Havelaar, comme après les Ideën - eut à souffrir de ses compatriotes, vils commerçants momifiés par le protestantisme.’10. We zien dat in deze jaren niet minder dan vijf vertalers regelmatig teksten van Multatuli voor het Franstalige publiek toegankelijk maken: Julius Pée, Henry Meyners d'Estrey, Roland de Marès, Alexandre Cohen en Emile van Heurck. Wie zijn zij? De Vlaming Pée, socialist en groot kenner van Multatuli (op wie hij promoveerde), is volgens Kolenberg de centrale figuur van deze groep, die onderling geregelde contacten onderhoudt. De zoon van Julius Pée, Willem, schrijft over zijn vader: ‘Hij heeft steeds getracht onpartijdig te zijn, maar in zijn verering voor Multatuli kon hij dat niet zijn. Ik heb zelfs de indruk dat hij dat besefte, maar dat hij tevens wist dat hij er niets aan kon veranderen.’11. Meyners d'Estrey en De Marès zijn journalist; de eerste Fransman, de tweede Belg (en directeur van L'Indépendance belge). De Antwerpenaar Emile van Heurck geniet vooral bekendheid als folklorist. Hij slaagt er in 1898 in om ‘La sainte Vierge’ (de ‘Zeeziektegeschiedenis’ uit de Ideën, 229-242) van Multatuli op te laten nemen in de Belgische Spectateur Catholique, en ook nog als losse plaquette te laten drukken. Het exemplaar dat het Multatuli Museum bezit, gaat vergezeld van een recensie waarvan de herkomst helaas onduidelijk is (getekend Pierrepot), die spreekt van van vroomheid doordrongen bladzijden, en de auteur zelfs katholieke bekeringsdrift toeschrijft, wat op zijn minst verbazend mag heten. De interessantste figuur uit deze groep vertalers is Alexander Cohen. Hij leert het werk van Multatuli kennen als hij zijn tijd in het KNIL dankzij zijn opstandige karakter grotendeels in militaire gevangenissen doorbrengt. Terug in Nederland wordt hij medewerker van Recht voor Allen, het blad van Domela Nieuwenhuis, met wie hij vriendschap sluit. Wegens majesteitsschennis moet hij uitwijken naar Gent en vervolgens naar Parijs, waar hij zich in 1888 definitief vestigt. Hij vertaalt er Domela Nieuwenhuis, Multatuli, maar ook Zola. Het volgende jaar wordt hij wegens zijn vele kosmopolitische contacten, maar vooral vanwege zijn anarchistische sympathieën uitgezet naar Londen. In 1899 keert hij terug naar Parijs, en werkt daar als journalist voor de Figaro, de Revue Blanche (die van 1896 tot en met 1899 in zeven van haar afleveringen Multatuli-vertalingen van Cohen opneemt) en de Mercure de France.12. Voor dit laatste orgaan brengt hij een tijdlang verslag uit over de Nederlandse letteren, en betoont zich ook in deze rol een vurig verdediger van het werk van, maar vooral ook van de persoon Multatuli. Zo beschimpt hij de Karakterstudie van J.B. Meerkerk over Multatuli in weinig terughoudende bewoordingen. In zijn verontwaardiging spaart hij zelfs de omslag van het boek niet:

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 44

M.J.B. Meerkerk est un pion de derrière les fagots, et styliste petit-nègre, qui, sous prétexte d' ‘étudier le caractère’ de Multatuli, débite, sous une couverture pustuleuse et caca d'oie, 288 pages d'une inepte ‘chronique scandaleuse’ sur le grand écrivain que fut Douwes Dekker. M. Meerkerk lui reproche notamment d'avoit été vaniteux et d'une fidélité conjugale plutôt... pas exemplaire. Et à l'appui de cette dernière imputation M.M., délicatement, a catalogué les femmes avec qui Douwes Dekker a, ou aurait, couché.13.

De toewijding van Cohen wordt in 1901 bekroond met de eerste boekuitgave in het Frans sinds de Max Havelaar-vertaling van 1876: zijn al verschenen vertalingen aangevuld met een aantal nieuwe, waaronder ook passages uit de Max Havelaar, verschijnen gebundeld onder de titel Pages Choisies. Het boek kent in 1906 een tweede druk. Het voorwoord is van , in die tijd zeer populair. De grote schrijver wekt de indruk weinig door zijn onderwerp geïnspireerd te zijn, zoals Oversteegen zeer juist opmerkt: ‘De interesse die sommige critici voor deze uitgave toonden, moet gebaseerd zijn geweest op de waarde van Multatuli en niet op die van France. Een stijver, men zou haast zeggen potgieteriaanser, voorwoordje kan men zich moeilijk denken.’14. Desondanks lijkt hij hier de plank mis te slaan: één van de bewuste critici, de schrijver Henri de Régnier, zingt juist de lof van de inleiding van Anatole France (‘admirable’, ‘pages élégantes, précises et judicieuses’], voor hij toegeeft Multatuli niet te kennen (‘un écrivain nouveau pour nous’) maar zeer voor hem ingenomen te zijn na wat hij over hem heeft kunnen lezen: ‘Alexandre Cohen a bien fait de nous aider à connaître Multatuli en nous permettant de le lire, sinon dans son entier, au moins en ses endroits principaux et les plus caractéristiques.’15. Wat de Franse Potgieter schrijft blijft voor het merendeel beperkt tot banaliteiten als ‘Multatuli est un écrivain très extraordinaire: il dit ce qu'il pense. Il s'en trouve fort peu de cette sorte en Hollande et ailleurs’ of ‘Il a dans le pessimisme une jovialité charmante et rien n'est plus divertissant que son amère bonne humeur’.16. Ten slotte noemt hij Multatuli een Nederlandse en wat minder geraffineerde Voltaire. Heel wat geïnspireerder zijn de daaropvolgende pagina's, waarin Alexander Cohen Multatuli in de context van de Nederlandse maatschappij van zijn tijd plaatst. Het zal niemand verbazen dat zijn anarchistische minachting voor de ‘hypocrisie protestante et piétiste des bons bourgeois hollandais’ en zijn bewondering voor Multatuli uitmonden in een vurig pleidooi waarin Douwes Dekker haast messiaanse, zij het wat angstaanjagende dimensies krijgt:

Multatuli fut un négateur et un démolisseur de choses et de formules. Il fut un destructeur et, par cela même, un libérateur et un rénovateur. Il a défriché, en y laissant des lambeaux de son âme, le champ épineux du préjugé. Il a brisé, au grand effarement et au

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 45

scandale intense des honnêteté emmitouflées, les vitres de la vétuste maison qu'était la société bourgeoise et petite-bourgeoise de son époque, pour y faire pénétrer l'air vivifiant de la rue. Il a combattu, inlassable et implacable, sincère toujours, injuste rarement, tout ce qui s'interposait entre lui et son but: la lumière. Et sa gloire suprême aura été d'avoir irréparablement endommagé cette pire des superstitions: le respect.17.

Is het het al te nietszeggende voorwoord van de een, of de al te radicale inleiding van de ander die de lezers heeft afgeschrikt? Is de opkomst van het nationalisme er schuldig aan, zoals P. Delsemme volgens Kolenberg beweert, of heeft Kolenberg zelf gelijk en komt het doordat verschillende tijdschriften die Multatuli publiceerden verdwijnen en Cohen bij de Mercure de France vertrekt, en door de ontdekking van de recentere Tachtigers? Feit is dat er na de Pages Choisies een lange stilte valt. In 1902 verschijnt in Le Mouvement Socialiste nog een nieuwe vertaling van Le Banjir (vert. Bodde), en pas in 1911 komt vervolgens in België weer een bundeling uit: Quelques pages de Multatuli, maar deze bevat geen teksten die voor het Franse publiek nog onbekend waren, en zelfs de biografische nota van Cesar de Paepe is niets anders dan het artikel dat hij in 1887 voor La Société Nouvelle schreef.

Pas in 1937, ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van Douwes Dekker, herleeft de belangstelling. Dat is althans de indruk die gewekt wordt door de voornaamste bronnen: De Mare noemt in de tussentijd niets, als we de terloopse, weinig gunstige vermelding door J.J. Salverda de Grave in La Hollande (1932) buiten beschouwing laten, en Kolenberg sluit zich hier in Ons Erfdeel bij aan. Dit is opmerkelijk, aangezien hij in zijn artikel in Les Lettres Romanes een passage van Henry Poulaille uit 1938 citeert die deze absolute stilte op zijn minst relativeert. Poulaille schrijft:

Quelques dix ou quinze articles ont été consacrés à l'homme et à son oeuvre, depuis l'étude de M. van Keymeulen parue dans la Revue des Deux Mondes, en 1892. Ceux de M. Cohen, la préface d'Anatole France aux Morceaux Choisis, les articles de Bazalgette, de Léon Treich, de Habaru, de Ch. Wolff les miens... Et c'est à peu près tout...18.

Kolenberg tekent hierbij aan: ‘Tel serait le bilan en 1938. Est-il exhaustif?’, maar doet er vervolgens het zwijgen toe. Het et merendeel van de namen die de opsomming van Poulaille bevat komt noch bij De Mare voor, noch in de studie van Kolenberg die de periode tot 1901 bestrijkt. In het geval van Bazalgette, Léon Treich, Habaru, en Ch. Wolff gaat het om auteurs of vertalers die na 1900 werkzaam waren, en voor 1938. Kolenberg behandelt in ‘Multatuli in Frankrijk’ de

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 46 twintigste eeuw, maar heeft niettemin kennelijk niet de behoefte gevoeld zich enige opheldering over deze onbekenden te verschaffen. Feit is, dat dit een allesbehalve gemakkelijke taak is. Poulaille geeft geen enkele aanwijzing met betrekking tot datering, lokalisering of titel van de publicaties waarop hij zinspeelt. Boekuitgaven zullen het zeker niet geweest zijn. Enig zoekwerk heeft mij weliswaar geen concrete artikelen opgeleverd, maar wel wat gegevens over de genoemde auteurs die het ons mogelijk maken de interesse voor Multatuli in de eerste helft van de twintigste eeuw op haar waarde te schatten: geheel in de geest van wat we al voor de negentiende eeuw hebben kunnen constateren, is de belangstelling voor Multatuli niet zozeer literair, als wel ideologisch van aard en ziet men hem in linkse kringen als een geestverwant. Dat Douwes Dekker geen proletariër was, vormt kennelijk geen belemmering. Léon Bazalgette (1873-1929) schreef voor het pacifistische en internationalistische tijdschrift Europe, voor het Magazine International, en verzorgde een tijdlang voor het communistische dagblad L'Humanité de rubriek buitenlandse literatuur. Hij vertaalde Thoreau en Whitman in het Frans en is tevens de auteur van het in 1898 verschenen L'Esprit nouveau dans la vie artistique, sociale et religieuse. De politieke oriëntatie van Léon Treich (1889-1975) is moeilijker vast te stellen. Er is weinig anders over deze journalist te vinden dan dat hij werkzaam was voor Le Journal de la France, Paris Magazine en als redacteur voor de Almanach des lettres françaises et étrangères (1924). Augustin Habaru (1898-1944) was een Belgische verdediger van de proletarische literatuur en verzorgde in 1934 kortstondig het Bulletin des écrivains prolétariens. Hij was redacteur in Brussel van de communistische Drapeau Rouge, correspondent voor L'Humanité en medewerker van het tijdschrift Monde. Voorts vertaalde hij Streuvels in het Frans. Charles Wolff ten slotte was eveneens lid van de Groupe Prolétarien. Hij was muziekcriticus en publiceerde samen met Poulaille een brochure over het gebruik van de grammofoonplaat als pedagogisch instrument. Tijdens de Tweede Wereldoorlog onderhield hij nauwe banden met Varian Fry, de ‘Amerikaanse Schindler’ in Zuid-Frankrijk. In 1944 werd hij verraden en doodgemarteld. Henry Poulaille (1896-1980) zelf, Frans journalist en romanschrijver, antimilitarist en antifascist, was de stichter van de Groupe Prolétarien, na in 1922 in het aprilnummer van De Stijl een van de ondertekenaars te zijn geweest van het manifest van de Union Internationale des artistes progressistes. De proletarische literatuur mocht in zijn ogen niet politiek maar uitsluitend artistiek geëngageerd zijn, wat hem op de vijandschap van de communistische partij kwam te staan. Hij schreef onder meer voor Le Peuple, L'Humanité, Monde en gaf zelf tijdschriften voor proletarische literatuur uit als Nouvel Âge en À Contre-courant. In 1937 kent de belangstelling voor Multatuli zoals gezegd een grote opleving. Die begint al in januari in het anarchistische L'En-dehors dat de nadruk legt op de antibourgeois opvattingen van Multatuli, met name met betrekking tot het

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 47 huwelijk, in ‘Multatuli et la question sexuelle’ van de Nederlander A.L. Constandse. Voor een groter publiek schrijft de Gentse literator Jan Schepens onder het pseudoniem Jean Baudoux in de Mercure de France een artikel over Multatuli waarin hij schrijft: ‘Le chemin de la gloire fut pour lui un sombre calvaire’. Deze ‘gloire du genie maudit’ deelt Multatuli in Nederland met Van Gogh, en Baudoux besluit: ‘Verlaine, Strindberg, Dostoïevsky, Van Gogh et Multatuli, voilà certainement quelques grands Maudits du XIXE siècle.’19. Schepens publiceert onder zijn echte naam datzelfde jaar ook nog twee artikelen in het Belgische Le Thyrse en Dante. Een andere studie, in La Nouvelle Revue, vereenzelvigt Multatuli expliciet met Max Havelaar. De auteur, de Belg François Closset, zet hem neer als een positivist, als antiautoritair en subversief, maar tegelijkertijd ook conservatief: een man van tegenstellingen. Closset geeft goed weer wat de paradox van Multatuli is: ‘Il fut un grand artiste individualiste et réformateur, qui dans son orgueil de virtuose semblait dire au public: je te méprise, tandis que ses tendances réformatrices le portaient vers ce même public’20. Andere studies verschijnen dat jaar nog in Le Peuple (van de hand van Poulaille), L'Indépendance Belge, Le Journal des Débats, en Cassandre.21. Vaak wordt hierin met lof gesproken over het kort tevoren verschenen Multatuli en de zijnen van Julius Pée, die Douwes Dekker als vader rehabiliteert en verdedigt tegen de beschuldigingen van Swart Abrahamsz. Hiermee is het in de Franstalige pers ook al bijna weer afgelopen met de ‘Multatuli-revival.’ De Mare citeert nog drie artikelen voor de jaren 1938, 1939 en 1942. In boekvorm daarentegen staat in deze jaren nog wel het een en ander te gebeuren. In 1938 verschijnt een nieuwe keuze uit het werk, vertaald door de Belg Lode Roelandt, Pages Choisies de Multatuli, met een voorwoord van Henry Poulaille en een biografische inleiding van Julius Pée. Lode Roelandt (1902-1979), pseudoniem van J.H. van Droogenbroeck, was actief in progressieve kringen. Hij schijnt kort met Trotski gecorrespondeerd te hebben, maar werd door hem als verdacht beschouwd, en het contact werd verbroken.22. Hij vertaalde zowel naar als uit het Frans, onder meer Henriette Roland Holst en A.M. de Jong, en, samen met Pée, de brieven van Van Gogh. Samen gaven zij ook een Keur uit Multatuli en Multatuli de Beeldenbreker uit. Poulaille trekt in het voorwoord heftig van leer tegen Muret die in een artikel in Le Journal des Débats de spot heeft gedreven met Anatole France, die het bestond Multatuli met Voltaire te vergelijken: Multatuli is geen voorloper van het naturalisme, maar een verlate romanticus, schrijft Muret, en een die niet kan schrijven op de koop toe. Het voorwoord van D.H. Lawrence bij de Engelse vertaling van Max Havelaar kan wel genade vinden bij Poulaille: Lawrence beklemtoont hierin dat haat eerbiedwaardig kan zijn, mits gericht tegen de droogstoppels, de laffe bureaucratie, ja, soms zelfs de mensheid. Eens te meer wordt Multatuli gekenmerkt als anarchist, verwant met Proudhon, Stirner, Bakoenin, Nietzsche; geen socialist. Voor Pée is hij allereerst een ‘vrijheidssoldaat.’ De door Roelandt gekozen teksten zijn voor het merendeel uit de Ideën afkomstig, maar ook een

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 48 paar brieven en passages uit de Havelaar zijn door hem - al dan niet opnieuw - vertaald. De Pages Choisies moeten gunstig ontvangen zijn, want in 1942 volgt een - enigszins ingekorte - Max Havelaar, uitgegeven in Brussel en Parijs, eveneens door Roelandt vertaald, met een voorwoord van Poulaille en een inleiding van Pée. We hebben deze uitgave niet kunnen inzien, maar de kans is groot dat deze zijn overgenomen uit de Pages Choisies. In 1943 komt nog een Max Havelaar uit, ditmaal vertaald door Edouard Mousset, die nauwgezetter te werk gaat, gehecht als hij is aan een stijl die in zijn ogen de volmaakte uitdrukking van het gevoel is:

Et le style n'est jamais inférieur au sentiment. Ici, la phrase est courte, incisive, éclatante comme une trompette. Là, elle épouse fidèlement et sans effort toutes les sinuosités d'une pensée qui se cherche. Toujours elle est imagée, colorée, pleine de sens concret, chaude de conviction, riche de passion.23.

Eindelijk lijkt er meer interesse te komen voor de literaire aspecten van het werk van Multatuli. Deze wordt echter door de lezers nog niet gedeeld, zoals blijkt uit een reactie van de criticus Maurice Brion, die stelt dat het boek zijn actualiteit vetloren heeft.24. Dit verklaart ongetwijfeld dat et vanaf 1945 nauwelijks nog over Multatuli gesproken wordt. Roelandt is een van de weinigen die van tijd tot tijd nog een artikel over hem schrijven, als we wetenschappelijke publicaties (veelal van Nederlandse auteurs) en vermeldingen in literatuurgeschiedenissen buiten beschouwing laten. Desondanks geeft Roelandt in 1968 bij de Éditions universitaires in Parijs een nieuwe Franse Max Havelaar uit, dit keer volledig, met een inleiding van J.J. Oversteegen. Roelandt krijgt hiervoor de Nijhoffprijs, wat erop lijkt te duiden dat hij in Nederland meer erkenning heeft gekregen dan in Frankrijk, waar ook deze nieuwe editie geen reacties in de pers oproept, als we af mogen gaan op de bibliografie van Van der Plank. De laatste etappe van de Multatuli-receptie gaat in 1991 in, met de verschijning van de meest recente Max Havelaar, dit keer vertaald door Philippe Noble, die in zijn voorwoord vermeldt dat de vertaling van Roelandt verschillende herdrukken heeft gekend. Dit zou betekenen dat ondanks de stilte in de pers, Multatuli toch gelezen werd. Voor Noble zelf is Multatuli allereerst een moderne schrijver, die zich in zijn toon, vorm en stijl bevrijd heeft van de literaire traditie. Hij is eveneens de enige grote romanticus van de Nederlandse literatuur. Guy Toebosch, wiens lezing van de Max Havelaar in deze uitgave is opgenomen, deelt deze visie en beschrijft het boek als ‘une forme nouvelle de roman [...], dont les qualités littéraires refoulent au second plan le contenu revendicateur ou justicier.’25. Dit staat lijnrecht tegenover de manier waarop Cohen, Pée, Poulaille C.S. het werk lazen en aan hun publiek presenteerden. Niettemin wordt ook heden ten dage Max Havelaar in Frankrijk nauwelijks om zijn literaire kwaliteiten gelezen. De hoofdschuldige daaraan is het gelijknamige keur-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 49 merk, in Nederland gesticht en sinds 1992 ook op de Franse markt actief. Wie, nieuwsgierig naar wie achter deze naam schuilgaat, bijvoorbeeld op internet op zoek gaat, komt algauw terecht op de website van de organisatie, waar Max Havelaar wordt omschreven als een soort Robin Hood, strijdend tegen een onrechtvaardig handelsapparaat, en verwezen wordt naar de uitgave van de roman bij uitgeverij Actes Sud. Deze informatie wordt veelvuldig in de pers overgenomen, zelfs in de persmap van Actes Sud zitten uitsluitend knipsels die in de eerste plaats betrekking hebben op het keurmerk en slechts terloops naar het boek verwijzen. Het is dus met name aan de huidige interesse voor het alter-mondialisme te danken, dat deze recentste vertaling een bescheiden, maar duurzaam succes kent en in 2003 een tweede editie beleefde, met een op het keurmerk geïnspireerd omslag. Multatuli als socialistische of anarchistische held heeft plaatsgemaakt voor Multatuli als revolutionair romanticus. In de toekomst zal moeten blijken in hoeverre de in fair trade geïnteresseerde lezers openstaan voor de omstreden persoon, de tegenstrijdige ideeën en de literaire innovatie van Multatuli.

Université de Paris-Sorbonne (Paris IV) UFR d'Études Germaniques Département d'Études Néerlandaises [email protected]

Eindnoten:

1. Jaak Kolenberg, ‘Multatuli en France (1860-1901)’. In: Les Lettres Romanes, februari 1971, p. 16-49; mei 1971, p. 153-177 en augustus 1971, p. 270-309 (Université catholique de Louvain). 2. Jaak Kolenberg, ‘Multatuli in Frankrijk’. In: Ons Erfdeel, jg. 14, nr. 3, Iente-zomer 1971, p. 85-89. 3. Julius Pée, ‘Critische Bibliografie der Fransche Multatuli-Vertalingen’. In: Nederlandsch Museum XXXIX 1894, p. 225-236. 4. Biografisch Woordenboek von het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. Lemma over Nieuwenhuis: Hans Moors, BWSA 7, 1998, p. 146-150. Online geraadpleegd: http://www.iisg.nl/bwsa/bios/nieuwenhuis-a.html (02/08/2007). 5. Ibidem. 6. ‘De Smaak van Multatuli's geesel’, brief van Alexander Cohen aan Mimi Douwes Dekker, gedateerd 2-3-1900. In: De Multatulianen groeten u allen zeer, Uitgelezen Boeken jg. 4 nr. 2, 3 maart 1990, p. 49-50. 7. Louis van Keymeulen, ‘Multatuli, un écrivain hollandais’. In: Revue des Deux Mondes, 15 april 1892, p. 802. 8. Ibidem, p. 819. 9. J.J. Oversteegen, ‘Multatuli in het buitenland’. In: Honderd jaar Max Havelaar, Essays over Multatuli. Rotterdam 1902, p. 140. 10. R. de Marès, ‘Het gebed van de Onwetende par J. Pée’. In: Mercure de France, februari 1894, p. 180. 11. Willem Pée. In: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden 1973-1974, p. 107-119. Online geraadpleegd: http://www.maatschappijdernederlandseletterkunde.nl/mnl/levens/73-74/pee.htm (02/08/2007)

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 12. Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland. Lemma over Cohen: Ronald Spoor, BWSA 4, 1990, p. 29-33. Online geraadpleegd: http://www.iisg.nI/bwsa/bios/cohen-j.html (02/08/2007). 13. A. Cohen, ‘Multatuli, Edouard Douwes Dekker par J.B.Meerkerk’. In: Mercure de France, oktober 1900, p. 258-259. 14. J.J. Oversteegen, ‘Multatuli in het buitenland’. In: Honderd jaar Max Havelaar, Essays over Multatuli. Rotterdam 1902, p.141. 15. Henri de Régnier, ‘Littérature’. In Mercure de France, augustus 1901, p. 493-494. 16. Anatole France, ‘Préface’. In: Multatuli, Pages Choisies, Parijs: Société du Mercure de France, 1901, p. 6. 17. Alexandre Cohen, ‘Notice’. In: Multatuli, Pages Choisies, Parijs: Société du Mercure de France, 1901, p. 57. 18. Henry Poulaille, ‘Préface’. In: L. Roelandt, Pages Choisies de Multatuli, Brussel/Parijs: Labor, 1938, p. 8. Dat Poulaille hier de bundel van Cohen abusievelijk Morceaux Choisis noemt, is ongetwijfeld om verwarring met deze nieuwe Pages Choisies te voorkomen. 19. Jean Baudoux, ‘Eduard Douwes Dekker, dit Multatuli’. In: Mercure de France, maart 1937, p. 415-422. 20. François Closset, ‘Multatuli’. In: La Nouvelle Revue, augustus 1937, p. 303-304. 21. Het artikel van Pée in de Revue Belge de Philologie et d'Histoire dat De Mare citeert, is een Nederlandstalige recensie van een schooluitgave van de Max Havelaar en derhalve voor ons doel niet van belang. Het in Amsterdam gepubliceerde proefschrift van J. de Graaf, Le réveil littéraire en Hollande et le naturalisme français, waarin Multatuli herhaaldelijk genoemd wordt, heeft in Frankrijk ongetwijfeld ook geen noemenswaardig lezerspubliek bereikt. Voorts is Multatuli enkele jaren eerder, in 1932, nog kort genoemd door J.J. Salverda de Grave in diens La Hollande. Deze noemt hem een profeet van het atheïsme voor de jeugd en een dilettant, wat M. ter Braak (Forum 1932, I) in het verkeerde keelgat schoot, maar in Frankrijk geen grote gevolgen gehad zal hebben. 22. Bronnen: http://marxists.anu.edu.au/francais/trotsky/oeuvres/1929/10/lt19291008.htm en http://oasis.harvard.edu:10080/oasis/deliver/ houo30001 (geraadpleegd: 13/08/2007). 23. Edouard Mousset, voorwoord bij zijn vertaling van Max Havelaar, Brussel/Parijs: La Toison d'Or, 1943. Geciteerd in Kolenberg, ‘Multatuli in Frankrijk’, p. 88. 24. Geciteerd in Kolenberg, ‘Multatuli in Frankrijk’, p. 89. 25. Guy Toebosch. In: Max Havelaar (vert. Philippe Noble), Arles: Actes Sud, 1991, p. 431-432.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 51

Judit Gera De vier levens van Multatuli in het Hongaars

Inleiding

Het ook voor de auteur van dit artikel verrassende feit dat er vier verschillende Hongaarse vertalingen van het klassieke werk, de Max Havelaar van Multatuli, bestaan, betekent tegelijkertijd een methodologisch probleem. De beschrijving van de vertalingen en de maatschappelijke achtergronden ervan vult al de maximale omvang van dit artikel. Net zoals tijdens een vertaling moeten hier ook keuzes gemaakt worden. Daarom kan een gedetailleerde theoretische uiteenzetting in verband met de vier Hongaarse vertalingen niet aan de orde komen. De beschrijving zal zich op zijn beurt ook weer beperken tot de zogenaamde ‘preliminary data’ van de vertalingen (Lambert & Van Gorp 1985:52): de titel en de titelpagina, voor- en nawoorden en het notenapparaat worden onderzocht. Daarnaast kijk ik of het om integrale of niet-integrale vertalingen gaat. Vervolgens worden de vertalingen in een bredere ‘systemische context’ (Even-Zohar 1990) geplaatst. Hierbij worden de maatschappelijke achtergronden, de rol van de literaire vertaling in de verschillende politieke en maatschappelijke systemen en aspecten van cultuuroverdracht bekeken. Mijn studie is dus van descriptieve aard en zou zeker nog uitgebreid kunnen worden.

1. ‘Preliminary data’

1.1 De Bartos-vertaling (1924)

De eerste vertaling1. is verschenen bij uitgeverij Népszava-Könyvkereskedés (Boekhandel Het woord van het volk). Op de titelpagina staat de naam Multatuli vermeld evenals de titel en de ondertitel. Merkwaardig is daarbij dat het woord ‘handelmaatschappij’ in het meervoud is vertaald. Uit dit feit veronderstel ik dat de vertaler niet precies wist wat voor institutie de Nederlandse handelmaatschappij in werkelijkheid was. Onder de titel staat de genreaanduiding: roman. Dit wordt gevolgd door: ‘Vertaald door: Zoltán Barros. De inleidende studie geschreven door: József Migray. Budapest, 1924. Uitgegeven door Népszava-könyvkereskedés. VII, Erzsébet-körút 35.’ Dit laatste betreft het adres van de uitgeverij in Budapest. In de uitgave wordt nergens aangegeven uit welke taal en op grond van welke (al dan niet) oorspronkelijke uitgave de vertaling gemaakt is. Na het voorwoord van zes bladzijden komt weer de titel en het eerste hoofdstuk. Het voorwerk: de opdracht aan Tine, de tekst van Henry de Péne en het Toneelfragment zijn niet opgenomen. Deze elementen staan in alle Nederlandstalige edities. De Engelse vertaling van het boek door Nahuys

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 52

(Edinburgh 1868) bevat wel alle drie de teksten. De weglating was zeer waarschijnlijk een bewuste keuze van de vertaler, de redacteur of van de uitgever. Evenmin is het nawoord van Multatuli en het uitgebreide notenapparaat aan het eind van het boek opgenomen. Van de vertaler Zoltán Bartos (1890-1981) weet men dat hij vooral uit het Engels vertaalde. Schrijvers als Jack London, Jerome K. Jerome, Rudyard Kipling heeft hij in het Hongaars vertaald. Werk van de Indiase dichter Rabindranath Tagore is ook dankzij Bartos in het Hongaars te lezen. Mijn hypothese dat de vertaling niet uit het oorspronkelijke Nederlands is gemaakt, wordt naast het vertaaloeuvre van de vertaler ondersteund door de afwezige bronvermelding, door een aantal verraderlijke fouten in de vertaling (‘Schrift’ wordt niet als de Bijbel herkend en wordt dus in een verkeerde betekenis vertaald) en het onvertaalde en oneigenlijke gebruik van het Engelse woord ‘shawl’ in Hongaarse samenstellingen en afgeleide woorden voor Sjaalman. Ondanks de afwezigheid van de systematische noten van het oorspronkelijke werk is wel gepoogd om de dubbel-vreemde tekst voor de Hongaarse lezer duidelijker te maken. Ik noem dit werk dubbel-vreemd omdat de Nederlandse cultuur noch die van Nederlands-Indië voor de Hongaren al te goed bekend waren.2. De vertaler heeft noten in de tekst tussen haakjes gebruikt en voetnoten toegevoegd. Zo wordt na het gecursiveerde woord Artis tussen haakjes vermeld: ‘(onze dierentuin)’. (Multatuli 1:4) Woorden die onvertaald zijn gebleven en die met Nederlands-lndië te maken hebben worden in voetnoten uitgelegd. De vertaler heeft er waarschijnlijk bewust naar gestreefd zowel de Nederlandse als de Indische ‘kleuren’ van het boek te handhaven door zoveel mogelijke woorden onvertaald te laten en ze op één van de bovenvermelde manieren uit te leggen. Zo blijven in hoofdstuk zes de woorden op een uithangbord: ‘de rokende jonge koopman’ (VW I:84) gehandhaafd, maar wel foutief gespeld als ‘de rookende junge koopmann’. (Multatuli 1:58) Deze fouten worden echter niet achter in het boek vermeld waar wel een korte, verre van volledige, lijst met drukfouten staat. Als mijn hypothese klopt dat deze vertaling uit het Engels gemaakt werd, dan zouden deze ‘oorspronkelijk Nederlandse’ woorden ook in de Engelse vertaling gehandhaafd en ook nog op deze manier gespeld zijn. Een andere mogelijkheid is dat de vertaler de woorden automatisch - onbewust ‘geprogrammeerd’ door de Duitstalige cultuur die toen in Hongarije overheersend was - deze woorden ‘Duits-achtig’ gespeld heeft. In alle komende vertalingen zijn deze woorden in het Hongaars vertaald waardoor deze vertalingen steeds meet doeltaalgericht worden. In deze eerste uitgave zijn sommige moeilijk geachte tekstdelen en gedichten zelfs weggelaten zoals het lange gedicht aan het eind van hoofdstuk drie dat door Frits gereciteerd wordt op het kransje van de Rosemeyers. Frits heet trouwens in deze vertaling Fred. Dat de vertaler evenmin goed thuis was in de Nederlandse cultuur bewijst een aantal inhoudelijke fouten. Zo staat in hoofdstuk één een indirect citaat van Van Alphens gedicht ‘Kinderliefde’; in plaats van ‘(dat) myn vader myn beste vrind

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 53 was’ (VW I:16) ‘(dat) mijn vader zijn beste vriend was’. (Multatuli 1 1924:4) Interessant genoeg wordt deze inhoudelijke fout in de lijst van drukfouten achterin het boek wel vermeld en rechtgezet. Een andere ‘verrader’ is te vinden in hoofdstuk vier waar het gaat om de woning van Sjaalman. In het onderhuis ziet Droogstoppel portretten van Van Speyk. (VW I:50) De vertaler zal gedacht hebben dat Van Speyk de schilder van deze schilderijen was: hij vertaalt dat in het onderhuis schilderijen door Van Speyk te koop waren. (Multatuli 1:29)

1.2 De anonieme vertaling (1950)

De tweede vertaling en de uitgave ervan is de meest ‘geheimzinnige’ van de vier. Hij werd door uitgeverij Szikra (Vonk) te Budapest uitgegeven. In tegenstelling tot de eerste uitgave wordt hier de titel van het oorspronkelijke werk aangegeven. Er staat (in het Hongaars dan): ‘Oorspronkelijke titel: Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandsche handelmaatsche’ (sic!). Er vallen drie eigenaardigheden op: 1. Met ‘oorspronkelijke titel’ wordt de informatie verschaft hoe de titel in het Nederlands luidt, maar niet dat het werk uit het Nederlands vertaald is. 2. Het woord ‘handelmaatschappij’ wordt foutief gespeld waardoor het vermoeden ontstaat dat de mensen die deze uitgave verzorgden - de redacteur, László Szoke noch de vertaler zelf - Nederlands kenden. 3. De opdracht, de tekst van Henry de Péne en het fragment uit het toneelstuk ontbreken ook in deze editie. Interessant is eveneens dat de redacteur of de vertaler van deze uitgave het werk van een geheel andere titel voorzag: ‘Java is rijk en lijdt honger’.

Dit is de enige uitgave van de vier die met een geïllustreerde kaft is verschenen: de gekleurde, schematische tekening toont inheemse mensen die koffie aan het oogsten zijn. De afbeelding is van de hand van Vera Csillag, een in Hongarije toen bekende boekillustrator. In de colofon wordt de oplage vermeld: 12.000. Merkwaardig is verder dat de naam van de vertaler niet wordt vermeld. Er staat wel een voorwoord in maar daar wordt de auteur evenmin genoemd. Terwijl het voorwoord van de eerste uitgave wel een auteur vermeldt en zes dichtbedrukte bladzijden telt, is de omvang van dit voorwoord slechts anderhalve bladzijde. Mijn veronderstelling is dat deze tweede uitgave door dezelfde vertaler is vertaald als de eerste, of door iemand die grondig gebruik heeft gemaakt van de eerste vertaling. Zijn naam wordt in deze tweede uitgave dus niet vermeld of omdat hij om een of andere reden voor de politiek niet aanvaardbaar was of om de overeenkomst met de vertaler van de vorige edirie te verzwijgen. Deze vertaling - die in bijna elke zin slechts een heel klein beetje andets is dan de vorige - toont niet alleen dezelfde fouten op het niveau van de woordenschat, maar ook dezelfde oplossingen op het niveau van de syntaxis en de semantiek. Het is onmogelijk dat een tekst voor honderd procent op dezelfde manier wordt misverstaan wat

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 54 de woordkeuze betreft. In de zin ‘Ik dacht dikwijls als kind: “man ik wilde u graag eens ontmoeten, en als ge my de marmerknikkers weigerde [...] dan houd ik u voor een leugenaar”’ (VW I:16] staat in beide vertalingen in plaats van marmerknikkers ‘lekvár’ wat in het Hongaars jam of marmelade betekent. Ook lijkt het onwaarschijnlijk dat twee verschillende vertalers dezelfde vertaling geven voor het tweeregelige versje dat Droogstoppel als voorbeeld noemt voor de leugenachtigheid van de poëzie: ‘De lucht is guur en 't is vier uur’, (UW I:17) Het lange gedicht aan het eind van hoofdstuk drie ontbreekt hier ook. Zo zijn er nog vele andere voorbeelden te vinden zowel voor identieke fouten oftewel identieke oplossingen. De schilderijen door Van Speyk worden echter Van Speyk-schilderijen. (Multatuli 2:34) Een interessante verandering is verder dat het Engelse woord ‘shawl’ door het Hongaarse ‘sal’ wordt vervangen en Fred wordt hier Frits. Er zijn geen voet- of eindnoten, zeer zelden wordt er iets in de tekst uitgelegd, wel bijvoorbeeld het woord baboe aan het eind van hoofdstuk zes (het woord wordt op zijn Hongaars gespeld - ‘babu’ - en tussen gedachtestreepjes wordt de volgende uitleg gegeven: ‘men zou haar in Europa nurse noemen’); Indische woorden worden waar mogelijk verhongaarst. Sommige tekstdelen zoals de meeste items waaruit het pak van Sjaalman bestaat, worden weggelaten. Het is een typisch doelcultuur gerichte vertaling.

1.3 De Faludy-vertaling (1955)

In deze uitgave worden de naam Multatuli en de titel Max Havelaar vermeld, ondertitel, opdracht, tekst van De Péne en toneelstuk-ftagment blijven echter weer achterwege. Deze keer vernemen we wel wie de vertaler is: György Faludy. Ook wordt iets vermeld over de bron: ‘De vertaling werd op grond van de Nederlandstalige Amsterdamse uitgave uit 1950 gemaakt. In het Hongaars verschenen in 1950 in de uitgave van Szikra onder de titel “Java gazdag és éhezik” (Java is rijk en lijdt honger - J.G.)’. Een heel slim bericht want er wordt van uitgegaan dat niemand de genoemde vorige Hongaarse uitgave nog in handen heeft en dus ook niemand de pijnlijke spelfout in de ondertitel aldaar ontdekt die meteen verraadt dat ook de vorige uitgave niet uit het Nederlands vertaald werd. De uitgever is deze keer Új Magyar Könyvkiadó (Nieuwe Hongaarse Uitgeverij). Ook deze uitgave werd van een voorwoord voorzien. Deze keer is die afkomstig van een in Hongarije beroemde en erkende literatuurwetenschapper en cultuurhistoricus, Géza Hegedüs (1912-1999). Een opvallend facet van deze editie is de opname van de ‘Aanteekeningen, opheldetingen en noten van den schryver by de eerste door hem herziene uitgaaf van 1875, nog gewijzigd en aangevuld in 1881.’ Het inleidende gedeelte van de ‘Aanteekeningen...’ werd integraal vertaald, uit de noten werd duidelijk een keuze gemaakt. Zelfs zo zijn er 92 noten opgenomen plus de aanvulling die de tweede vrouw van Multatuli bij de noten gevoegd heeft. Het gaat om een brief-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 55 fragment van Multatuli aan Vosmaer. Het gedicht aan het eind van hoofdstuk drie dat in de vorige uitgaven ontbrak, pronkt er nu wel in de prachtige en zeer professionele vertaling van de Hongaarse dichter-vertaler, Faludy.

1.4. De Balabán-vertaling (198l)

De uitgeverij van deze laatste vertaling is Európa, nazaat van Új Magyar Könyvkiadó. Deze uitgeverij had een zeer prestigieuze reeks, Hoogtepunten van de wereldliteratuur. In deze gerenommeerde reeks is de Max Havelaar verschenen, nu wel met de juiste ondertitel. Als bron wordt vermeld: de kritische uitgave van Dr. G. Stuiveling, G.A. van Oorschot, Amsterdam. Het jaat ontbreekt, maar het is zeer waarschijnlijk dat het hier om de uitgave van de Volledige werken uit 1950 gaat. De vertaler is Péter Balabán, die ook geen Nederlands kende. Hij vertaalde vooral uit het Engels, misschien ook uit het Frans. Wel werd de vertaling voor de uitgave met de oorspronkelijke tekst vergeleken door Béla Szondi, een filoloog die als autodidact de Nederlandse taal leerde en in 1990 de Martinus Nijhoffprijs heeft gekregen voor zijn Kapellekensbaan-vertaling van L.P. Boon. Dit is dan ook de eerste Hongaarse uitgave waar de opdracht aan Tine, de tekst van Henry de Péne en het stukje uit het Onuitgegeven Toneelspel opgenomen zijn. De redacteut van het boek, Ilona Róna, heeft het nawoord geschreven. In deze editie werd een ingekorte versie van de inleiding van Multatuli bij de uitgave van 1875 in vertaling opgenomen. De hoofdstukken worden met cijfers aangegeven. Eindnoten ontbreken, voetnoten zijn schaars, heel soms zijn ze de vertalingen van de oorspronkelijke noten. Veel cultuurgebonden informatie wordt in de tekst aangegeven. Zo staat er bijvoorbeeld bij het noemen van Van Alphen nog de in het oorspronkelijke werk niet aanwezige informatie: ‘de dichter van kinderversjes uit de achttiende eeuw’. (Multatuli 4:9) De gedichten die van Multatuli zelf afkomstig zijn, zoals het gedicht aan het eind van hoofdstuk drie, werden niet in de congeniale vertaling van Faludy uit de vorige uitgave overgenomen maar in letterlijke vertalingen gepubliceerd. De vertaalster van de gedichten is Zsuzsa Kiss die geen Nederlands kent.

2. Systemische context

2.1 De Bartos-vertaling

Uitgeverij Népszava-könyvkereskedés was verbonden aan de Hongaarse Sociaaldemocratische Partij. In het begin gaf ze vooral bellettrie en werken op het gebied van techniek uit, maar later ook boeken over sociale wetenschappen, vooral die van de vertegenwoordigers van de verschillende socialistische richtingen zoals Lassalle, Kautsky, Bernstein en Max Adler. De uitgeverij is in 1938 opgehouden te bestaan.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Merkwaardig is de inleidende studie van József Migray. József Migray (1882-1938) was dichter en journalist. Hij begon als metselaar, en werkte later als letaar

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 56 in Budapest en Arad. Daarna werd hij journalist en corrector bij drukkerij Atheneum in Budapest. Hij schreef in communistische bladen en hij nam actief deel aan de burgerlijke democratische revolutie (1918) en daarna aan de communistische Radenrepubliek (1919). Na de val van de Radenrepubliek werd hij gevangengezet. Na zijn bevrijding werd hij medewerker van Népszava, het sociaaldemocratische dagblad dat ook een uitgeverij had, de uitgeverij van onder anderen Multatuli. In 1928 stapte hij uit de redactie en werd hij vanwege persoonlijke conflicten uit de Hongaarse Sociaaldemocratische Partij gezet. Hij is in politiek opzicht steeds meer naar rechts opgeschoven en uiteindelijk kwam hij in contact met de Hongaarse nazipartij, de Pijlkruisers. Zijn inleiding van de Max Havelaar dateert uit zijn communistische periode. Hij begint met een in het Hongaars vertaald maar niet gemarkeerd citaat uit Vorstenschool (1872):

Aki nem ád többet, mint amennyit kapott, az - nulla és azzal, hogy meg - született, csak haszontalanságot követett el.3.

Onder het citaat staat alleen de naam Multatuli, de bron wordt niet vermeld. Migray stelt vast dat Nederland zijn rijkdom vooral aan zijn handel op zee en aan de kolonies in de Oost heeft te danken. De Nederlandse havens ontvangen nog steeds - we schrijven 1924! - schepen volgepropt met koloniale waren. Uit deze omstandigheid trekt Migray de conclusie dat de volksgeest van Nederland sterk bepaald is door de handel. Vooral de klassen waarvan de levensvoorwaarde door handel en nijverheid bepaald wordt, dragen deze handelsgeest. Daarna geeft Migray een beknopte samenvatting van de domineespoëzie. Hij stelt vast dat de literatuur aan het begin van de negentiende eeuw in Nederland aan de eisen van de verzadigde en luie burgers beantwoordde. De beschrijving is niet zonder spot en ironie waardoor het kritisch aandoet. Migray had deze domineespoëzie in principe zelf kunnen lezen omdat eind negentiende eeuw een groep Hongaarse theologen - bijvoorbeeld Zsigmond Nagy4. en Károly Szalay - die in Nederland ging studeren heel veel van deze verzen heeft vertaald.5. Vaststaat dat Migray zelfs naar het gedicht van Hendrik Tollens verwijst en wel in het Hongaars: ‘Op de eersten tand van mijn jongst geboren zoontje.’6 De in 1907 tot stand gekomen Hongaarstalige Nederlandse literatuurgeschiedenis van de bovengenoemde Zsigmond Nagy zou hij gelezen kunnen hebben, het stramien daarvan heeft hij zeker niet overgenomen. Nagy schrijft als leerling van Beets, met de grootste eerbied en in volle ernst over Tollens en de domineedichters en besteedt slechts een korte alinea aan Multatuli en dat ook niet zonder kritiek. Migray daarentegen plaatst Multatuli en zijn Max Havelaar in scherp contrast tot de bewegingloze, sentimentele ‘stilte’ van de domineespoëzie. Multatuli wordt afgebeeld als de heroïsche strijder tegen de Hollandse bourgeoisie en als iemand die buiten en boven de groep dichters staat die uit pro-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 57 testantse theologische families afkomstig zijn. Multatuli deelde het lot dat alle ‘grote geesten’ van de wereld moesten ondergaan: vernedering, achtervolging, armoede en martelaarschap. Zijn strijd was die van tussen het individu en de maatschappij. In de kapitalistische maatschappij is doelmatigheid (of nuttigheid] identiek aan zedelijkheid. Volgens Migray is dit niets anders dan het oude horde-principe: de belangen van de horde worden vóór alles geplaatst zodat degene die tegen deze belangen schijnt in te gaan, wordt verguisd. Hij noemt maar liefst voorbeelden als Socrates en Jezus. Evenals zij heeft Multatuli ook het principe van de algemene moraal van de mensheid verdedigd tegenover het nuttigheidsprincipe van de christelijk-kapitalistische maatschappij, aldus Migray. Hierna geeft Migray een levensbeschrijving van Multatuli. Zijn eerlijkheid en correctheid werden hem volgens Migray niet in dank afgenomen: hoe hoger hij klom op de maatschappelijke ladder, hoe lastiger hem zijn eigen voorstel werd gemaakt. Hij streed voor de inheemse arbeiders tegen de uitbuiting van zowel de plaatselijke aristocratie als die van de Nederlandse ambtenaren. Hij heeft deze strijd verloren. Om zijn hogere morele wereldorde te laten triomferen heeft hij zijn roman geschreven. Migray vindt dat alle ware en grote geschriften autobiografisch van aard zijn. Zo ziet hij ook de Max Havelaar. Dat Multatuli Tine met hun eerste kind en zwanger van hun tweede in Nederlands-Indië achtergelaten heeft, wordt beschreven als een onontkoombaar noodlot: door omstandigheden moesten vrouw en kind daar achterblijven en armoede lijden terwijl de familie van Tine alles deed om haar ervan te overtuigen dat zij van Douwes Dekker moest scheiden. Zo werkt het principe van het kapitalisme ten opzichte van het huwelijk. Tine gaf haat man echter niet op. De invloed van het boek bij de eerste publicatie in Nederland wordt ook gedetailleerd beschreven. Migray citeert Van Hövell die als lid van de Tweede Kamer in 1860 verklaarde dat Max Havelaar een rilling door het land deed gaan. Iedereen wist wie zich achter het pseudoniem Multatuli verborg. Zijn satire had tweeërlei karakter: aan de ene kant was het dodelijk voor de miljoenen behept met de corrupte kruideniersgeest, anderzijds was het een bron van frisse lentelucht van de vrijheid en geestelijke zuiverheid voor degenen die naar een nieuwe wereld streefden. Migray gaat eveneens kort in op de geschiedenis van de eerste twee Nederlandse uitgaven. De eerste editie was snel uitverkocht, maar de nieuwe liet tien jaar op zich wachten aangezien de uitgever het boek ‘vanuit een hoger moreel en vaderlands belang’ niet meer wilde publiceren. Pas in 1870, toen de zoon van de uitgever het werk aan de auteur ter beschikking stelde, kwam het tot een tweede uitgave. De financiële armoede heeft het gezinsleven van Multatuli vernietigd: terug in Europa werd Tine door deze armoede van hem weggejaagd; ze zocht werk in Italië, waar ze later ook overleed. Dekker zou door haar dood helemaal verpletterd zijn geweest. Hij had het geluk dat een oude vriendin, Mimi, hem in alle moeilijkheden bijstond. Met haar sloot hij zijn tweede huwelijk. Dankzij een

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 58 rijke bewonderaar werd Dekker aan het eind van zijn leven van materiële zorgen bevrijd. De inleiding wordt afgerond met het noemen van ander werk van Multatuli: de Minnebrieven, Millioenenstudiën, Vorstenschool en de als zijn hoofdwerk beschouwde Ideeën. Migray stelt tevteden vast dat Multatuli in Nederland alle roem en eer geniet die hij verdient. Ook heeft Multatuli volgens Migray aan het citaat bij het begin van de inleiding voldaan: zijn geboorte en zijn leven waren niet overbodig aangezien hij meer gaf dan ontving. Met nog twee niet gemarkeerde Hongaarstalige citaten van Multatuli over de aard van de kunst sluit Migray zijn inleiding af.

Wat was het politieke en culturele klimaat in de jaren twintig in Hongarije? In de Eerste Wereldoorlog stond Hongarije aan de kant van de verliezers. In 1918 viel de dubbelmonarchie uiteen. Er brak nog in hetzelfde jaar een burgerlijke revolutie uit. Deze had onder andere het beëindigen van de oorlog als doel, onafhankelijkheid, een democratische staatsinrichting en verzoening van de vele etnische minderheden die op Hongaars grondgebied woonden. De burgerlijke regering kwam echter om verschillende redenen in een crisissituatie terecht, redenen die te maken hadden met zowel de binnenlandse als de buitenlandse politiek. Van deze crisis werd door de sociaaldemocraten en communisten gebruik gemaakt: zij riepen in 1919 een nieuwe staatsvorm uit, de Radenrepubliek. Er werd geprobeerd een staat in te richten naar het voorbeeld van de Sovjet-Unie. De Radenrepubliek werd echter na enkele maanden ten val gebracht. In 1920 werd Miklós Horthy (1868-1957) een rechtse, conservatieve politicus, gouverneur van het land. Tijdens zijn regering werden de eerste antijoodse wetten in Hongarije - eerder dus dan in Duitsland zelf - aangenomen. Eveneens in 1920 werd overeenkomstig het Verdrag van Trianon twee derde van het Hongaarse grondgebied afgesneden en bij de omringende landen gevoegd. Dit gebeurde bij wijze van straf voor de rol die Hongarije in de Eerste Wereldoorlog speelde. De Hongaarse bevolking heeft deze beslissing als een zware onrechtvaardigheid beleefd. Ondanks de vele politieke conflicten of misschien juist daardoor heeft de Hongaarse cultuur en daarbinnen de literatuur in de eerste drie decennia van de twintigste eeuw een zeer grote bloei gekend. Zowel poëzie als proza ontplooiden zich en bereikten een zeer hoog niveau. Met het oprichten van het toonaangevende literaire tijdschrift Nyugat (Het Westen; 1908-1941) vonden alle belangrijke en getalenteerde schrijvers hun forum. Deze schrijvers - Árpád Tóth, Mihály Babits, Dezso Kosztolányi en vele andeten - waren ook allemaal zeer actief op het gebied van vertalen. Ze hebben vooral poëzie vertaald. De vertaling van proza had in die tijd niet hetzelfde prestige als de vertaling van gedichten. Toch dateren vertalingen van Nederlandse prozawerken van Couperus en drama's van Herman Heijermans uit deze periode.7. Tetwijl de belangstelling voor Couperus meer met een esthetiserende literatuuropvatting van die tijd te

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 59 maken had, staat achter de belangstelling voor Heijermans en Multatuli een zeker engagement voor de problematiek van de arbeiders en de lagere bevolkingsgroepen. Dit wordt dan ondersteund door de politieke identiteit van de uitgever, de vertaler en de schrijver van het nawoord. De vertegenwoordigers van de sociaal-democratie en de aanhangers van het communisme waren rond 1924 grotendeels geëmigreerd. Degenen die in Hongarije bleven, hoorden niet bij de politieke machthebbers. De vertaling en de publicatie van de Max Havelaar in de context van de sociaaldemocratie (uitgeverij, nawoordschrijver) met de onderstreping van zijn antiburgerlijke en zijn antikapitalistische karakter in het nawoord zou gezien kunnen worden als een politieke stellingname. Migray is dan ook de meest geïnformeerde van de voor- en nawoordschrijvers wat kennis van de Nederlandse historische en culturele achtergrond betreft.

2.2 De anonieme vertaling

Uitgeverij Szikra werd in november 1944 opgericht door de Hongaarse Communistische Partij. Na de oorlog hebben ze naast politieke geschriften onder andere werken van communistische auteurs als György Lukács, József Révai en Gyula Háy uitgegeven. Deze uitgeverij heeft tot het begin van de jaren zestig bestaan. Daarna werd hij omgedoopt als uitgeverij Kossuth die in de Kádár-era8. de uitgeverij van vooral politieke en historische en andersoortige wetenschappelijke werken is geworden. De toon van het voorwoord is bij de Max Havelaar dan ook heel anders dan dat van de vorige uitgave. Het ontbeert de romantische, ietwat bombastische stijl van Migray en doet objectief en strijdlustig aan. In een korte alinea vermeldt de anonieme schrijver het jaat van publicatie en de titel van het boek en noemt het koloniale onderwerp. Met het typische woordgebruik van de jaren vijftig, de stalinistische periode in Hongarije, wordt beweerd dat het boek de uitbuitende politiek van de Hollandse kolonialen onthuld heeft. Ook gaat de auteur kort in op de werkelijke naam van de schrijver en zijn pseudoniem Multatuli. Na de korte eerste alinea volgt de levensbeschrijving van Multatuli gecombineerd met de gebeurtenissen in Nederlands-lndië. De conflicten tussen kolonialen en inheemsen worden scherp gesteld: aan de ene kant de inheemse aristocraten, regenten en adhipatti's en de corrupte Europese ambtenaren, aan de andere kant de uitgebuite inheemse bevolking. Er wordt ook melding gemaakt van het koloniale leger dat uit het criminele gespuis van de wereld bestond en dat met bijzondere wreedheid ouden van dagen, vrouwen en kinderen vermoord heeft. Tevergeefs schreef Multatuli zijn verslagen over de vele misbruiken. Hij werd ontslagen en verliet zijn post in grote armoede. Er wordt van de koude zolderkamer van Brussel verteld, waar hij de Max Havelaar heeft geschreven. Het meest typische onderdeel van het voorwoord, dat de tijdgeest het best weergeeft, is de laatste alinea: ‘Dekker was geen socialist, hij was niet op de juiste

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 60 weg, niet met het middel van de klassenstrijd op zoek naar de bevrijding van de onderdrukte volkeren. Maar doordat hij de uitbuitende politiek van de Hollandse kolonialen onthuld heeft, diende hij de zaak van de vooruitgang. Zijn werk is vandaag, wanneer de vrijheidsbeweging van de koloniale volkeren steeds sterker wordt, actueler dan ooit’ (eigen vertaling). (Multatuli 2:6) Overeenkomstig het geestelijk klimaat van de jaren vijftig in Hongarije wordt Multatuli in dit voorwoord tot voorloper van de communisten. Een voorloper die de juiste weg nog niet kende, maar die de weg voor de strijd van de onderdrukten tegen de kapitalisten voorbereidde.

De periode tussen 1949 en 1956 heet het Rákosi-tijdperk. Mátyás Rákosi (1892-1971), de communistische dictator, heeft in alles de richtlijnen van Stalin gevolgd: eenpartijsysteem, valse, zogenaamde ‘showprocessen’ en honderdduizenden veroordelingen. De Max Havelaar komt dan in een context waar het communistische ideeëngoed toonaangevend is. Het is nu niet meer een boek tegen de politieke mainstream in, maar het wordt juist de spreekbuis van de machthebbers. Dat in die periode een werk uit de Nederlandse literatuur heruitgegeven werd, kan verklaard worden uit de heersende ideologie die in het boek een verzet tegen het kolonialisme en daarmee tegen het kapitalisme zag. De algemene bedoeling was om goed leesbare, niet al te moeilijke lectuur in deze trant te verzorgen.

2.3 De Faludy-vertaling

Új Magyar Könyvkiadó was één van de vijf grote genationaliseerde uitgeverijen in Hongarije. In het begin gaf men vooral Russische literatuur uit, maar na een reorganisatie in 1955, kwamen ook andere literaturen op het programma te staan. In 1957 kreeg de uitgeverij een nieuwe naam: Europa; het is nog steeds de belangrijkste uitgeverij van wereldliteratuur in Hongarije. Hegedüs schrijft zijn voorwoord in een makkelijk leesbare, vertellende trant. Hij begint met de uitleg van het pseudoniem. Hij staat stil bij het feit dat Multatuli pas met schrijven is begonnen toen hij al ver in de veertig was en is blijven schrijven tot het eind van zijn leven. Hij onderstreept de internationale bekendheid van deze Nederlandse auteur en vermeldt dat hij in vele talen vertaald is. Dan komt het levensverhaal met daarin een korte schets van de geschiedenis van Nederland vanaf de zeventiende eeuw. Wat Hegedüs ovet de Nederlandse zeventiende eeuw vertelt is een verre echo van wat Marx erover schreef: het was het eerste volk in Europa dat het feodale juk van zich afgeschud had. Dit diende als voorbeeld voor de hele wereld. In deze tijd stond Nederland met haar burgerlijke samenleving en haar vrijheid aan het begin van de vooruitgang. Het stond open voor iedereen die uit zijn eigen land moest vluchten zoals Descartes of die in daar wilden studeren als János Apáczai Csere (1625-1659), de Hongaarse filosoof en pedagoog, die aan de universiteiten van Franeker, Leiden,

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 61

Utrecht en Harderwijk gestudeerd heeft, maar die in zijn eigen land met zijn vernieuwende ideeën omtrent pedagogie na zijn terugkeer in Hongarije niet gewaardeerd werd. Hegedüs beschrijft de eeuwen na de Gouden Eeuw toen de Nederlandse burgers zich tevreden stelden met wat zij al hadden en het land niet meer de dynamiek van vroeger had. Merkwaardig is dat ook Hegedüs Multatuli als eerlijke en trouwe echtgenoot afschildert: hij keerde met zijn gezin terug naar Nederland en hij en zijn vrouw streden samen tegen armoede; hij in Nederland en in Duitsland, Tine in Italië waar ze dan ook overleed. Multatuli kreeg nog een late liefde cadeau van het leven en trouwde op hogere leeftijd met Mimi. De reden van Multatuli's populariteit aan het eind van de jaren zeventig van de negentiende eeuw ligt volgens Hegedüs in het feit dat in die tijd de tegenstellingen tussen de gegoede burgerij en de arbeidersklasse zo opvallend werden dat de problemen niet meer verzwegen konden worden. Wat tien jaar daarvoor nog niet uitgesproken mocht worden, werd nu een waarheid als een koe. De tijd had Multatuli ingehaald. Hoewel hij de wereldbeschouwing van de burgerij niet kon overstijgen, was hij toch een kritisch-realistische schrijver die gewetensvol ageerde tegen de als gevolg van de burgerlijke economie ontstane onmenselijkheden. Hij stond nog ver van de arbeidersklasse en het socialisme, maar hij had de leugens van de burgerlijke maatschappij ontmaskerd. Met zijn liefde voor de vrijheid, met zijn solidariteit en met zijn belangrijke oeuvre is hij een bondgenoot geworden van de verarmde werkende massa's. Deze formuleringen getuigen nog steeds van de opgelegde retoriek van de jaren vijftig in Hongarije. De vertaler György Faludy (1910-2006) was een belangrijk dichtet en schrijver, een emblematische figuur van de Hongaarse emigrantenliteratuur. Faludy studeerde aan verschillende universiteiten in Wenen, Berlijn, Parijs en Graz. Hij begon zijn loopbaan in 1937 met vertalingen (of liever gezegd) bewerkingen van de gedichten van Villon. Deze bewerkingen zullen een bepalende rol spelen in zijn carrière. Vanwege zijn joodse herkomst verliet hij Hongarije in 1938. Hij vluchtte naar Patijs, maar een paar jaar later dwong de Duitse bezetting hem om weer verder te vluchten. Via Marokko ging hij naar de Verenigde Staten, waar hij als secretaris en redacteur van de Vrije Hongaarse Beweging werkte. Hij diende drie jaar in het Amerikaanse leger. Zijn zus bleef in Hongarije. Ze werd waarschijnlijk doodgeschoten door de Pijlkruisers en in de Donau gegooid. De boeken van Faludy werden verbrand. In 1945 keerde hij terug naar Hongarije waar hij bij het dagblad Népszava ging werken. In 1947 werd een dichtbundel van hem gepubliceerd en de bewerkingen van Villon beleefden al de veertiende druk. Hoewel Faludy een links georiënteerde schrijver was, werd hij door de communistische machthebbers toch afgewezen. Hij koos naar hun smaak veel te sterk partij voor de vrijheid van de mens. Zijn werken mochten niet meer verschijnen. In 1949 werd hij op grond van valse beschuldigingen tot drie jaar dwangarbeid veroordeeld: hij werd naar een werkkamp in Recsk gestuurd. Hier schreef hij zijn

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 62

‘Gevangenisgedichten 1949-1953’ die in 1983 in München gepubliceerd werden. Na zijn vrijlating voorzag hij in zijn levensonderhoud met vertalingen. Dit is de periode waarin het werk van Multatuli in zijn vertaling het licht zag. In 1956 verliet hij het land weer. Hij vestigde zich in Londen waar hij redacteur van het Hongaarstalige tijdschrift Irodalmi Újság (Literair blad) werd. Hij schreef in 1961-62 een autobiografie die eerst in Engelse vertaling verscheen (My Happy Days in Hell). In Hongarije werd deze pas in 1987 in een samizdatuitgave gepubliceerd. Hij woonde in verschillende plaatsen, in Florence, op Malta en in Toronto. In 1980 werden zijn verzamelde gedichten in New York uitgegeven terwijl hij in Hongarije nog steeds een verboden auteur was. Hij heeft ook een monografie over Erasmus (1970) op zijn naam staan, waarin hij de rol van Erasmus in de Hongaarse renaissance analyseert. In 1988 keerde hij weer naar Hongarije terug. Zijn werken werden allemaal uitgegeven en ook kwamen nieuwe dichtbundels en vertalingen van hem uit. Hij werd een erkende en zeer geliefde dichter, maar hij bleef zelfs als negentigjarige een ‘enfant terrible’. Hij kreeg de prestigieuze Kossuth-prijs in 1994. In Toronto werd een plein naar hem genoemd: George Faludy Place. In het tweede deel van zijn autobiografie - Na mijn vrolijke dagen in de hel (2005) - beschrijft hij zijn leven vanaf 1953 tot de dood van zijn eerste vrouw tijdens hun emigratie in 1963. In dit boek krijgen we korte maar interessante informatie over het ontstaan van zijn Max Havelaar-vertaling. Na zijn vrijlating uit het werkkamp moest Faludy werk zoeken om de kost te verdienen. Hij had toen al naam gemaakt als dichter maar hij werd niet graag gezien in de legitieme schrijvers- en uitgeverskringen. Zoals een van de toen wel geaccepteerde schrijvers, Gyula lllyés, tegen hem zei: ‘Ze durven je nergens af te wijzen en ze durven je nergens aan te nemen.’ lllyés heeft hem aangeboden om hem als vertaler uit het Deens, het Noors en het Nederlands te laten registreren bij de Afdeling Vertalers van de Schrijversbond. Faludy stond verbaasd over dit aanbod, omdat hij alleen maar Engels, Duits en Frans kende. Voor vertalingen uit deze talen kregen echter alleen de favoriete vertalers van de communisten opdrachten. Faludy wees erop dat hij hierdoor nog geen Nederlands of Noors kende. Het antwoord luidde dat hij bij de Duitse boekhandel van alle boeken uit deze talen goede Duitse vertalingen kon krijgen. Van deze Duitse vertalingen zou hij dan gebruik kunnen maken. Faludy was nog steeds achterdochtig en vroeg zich af wat er zou gebeuren als de redacteur de vertaling met het oorspronkelijke werk ging vergelijken. Hij werd gerustgesteld door de mededeling dat de redacteur Deens-Noors nauwelijks Deens kende en de redacteur van de Nederlandse literatuur geen woord Nederlands sprak. De redacteur, Erzsébet Gergely, was zelf vertaler uit het Duits en kende inderdaad geen woord Nederlands.9. Op die manier kreeg Faludy de opdracht om onder andere de Max Havelaar te vertalen. Hij schrijft hierover: ‘Als eerste opdracht kreeg ik het achterhaalde werk, de Max Havelaar, van de hysterische, maar waanzinnig eerlijke Duitslandse (sic) auteur, Multatuli, daarna Niels Lyhne van Jacobsen’ (eigen vertaling). (Faludy 2005: 36)

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 63

Faludy noemt de Max Havelaar een ‘achterhaald werk’. Het is interessant dat Faludy met een leven als het zijne, dat over niets anders ging dan over de strijd om vrijheid tegen onderdrukkers, in het boek van Multatuli geen actualiteit meer zag. Hij zou waarschijnlijk van meet af aan met twijfel en tegenzin de door de communisten ter vertaling aangeboden boeken bekeken hebben. De net geschetste achtergrond van de manier waarop iemand als Faludy aan werk kon komen in het communistische Hongarije rechtvaardigt zijn voorbehoud. Ook kan hij gedacht hebben dat na de onafhankelijkheid van Indonesië het boek zijn actualiteit verloren had. Omtrent de nationaliteit van Multatuli gebruikt Faludy het in het Hongaars niet bestaande woord: ‘németföldi’ dat zoiets als ‘Duitslands’ zou moeten betekenen. Hier gaat het waarschijnlijk om een tikfout aangezien het woord ‘németalföldi’ wel in het Hongaars bestaat: het betekent ‘Lage Landse’ of ‘Nederlandse’. De letters ‘al’ zijn uit het woord ‘németalföldi’ ofwel in het manuscript ofwel in de gedrukte versie van de aurobiografie toevallig weggevallen. Vandaar de verhaspeling. Vanwege de verwijzing naar de Duitse boekhandel in Budapest waar allerlei Deense, Noorse Nederlandstalige boeken in Duitse vertaling te krijgen waren en op grond van het feit dat het boek door een redacteur geredigeerd werd die zelf vertaler en specialist van Duitstalige literatuur was, veronderstel ik dat deze vertaling uit een Duitse vertaling van de Max Havelaar gemaakt werd. Het kan zijn dat de Duitse druk van Spohrs vertaling uit 1903 als brontekst gebruikt werd: deze uitgave heeft helemaal geen voorwerk en verkocht bovendien erg goed.

2.4 De Balabán-vertaling

Met een zeer korte uiteenzetting van het pseudoniem Multatuli vat Róna in haar nawootd de inhoud van het boek samen. Ze citeert het voorwoord van D.H. Lawrence in de Amerikaanse uitgave uit 1927 waarin de Engelse auteur het boek een satire op de Hollandse burger noemt. Róna gaat kort in op de eerste Nedetlandse receptie van het boek om daarna de vele buitenlandse vertalingen re noemen. Ze stelt vast dat deze Hongaarse uitgave de derde (!) vertaling van het boek is. Ook weet Róna te melden dat Multatuli met zijn nieuwe, eenvoudige, naar spreektaal neigende stijl de tot dan toe heersende, bombastische literaire taal helemaal vernieuwd heeft. Tot slot komt de levensbeschrijving van Multatuli waarin het einde van de relatie met Tine wordt geformuleerd als: ‘hij heeft zich door de vele zorgen en de vele verhuizingen van zijn gezin vervreemd. Na de dood van Tine in 1874 trouwt hij opnieuw met Mimi Hamminck Schepel die hem trouwhartig tot zijn dood verzorgt.’ Merkwaardig is dat in alle voor- en nawoorden iets over de relatie met Tine verteld wordt, maar dat nergens melding wordt gemaakt van het feit dat Mulatuli zijn eerste vrouw na de geboorte van hun tweede kind verlaten heeft en met verschillende andere vrouwen een verhouding heeft gehad. De schijn wordt gewekt alsof Mimi braaf na de dood

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 64 van Tine in het leven van Multatuli gekomen is. Ontrouw in het huwelijk paste niet in het Hongaarse beeld van de heroïsche strijder voor gelijkheid, vrijheid en emancipatie (onder meer van de vrouw). Wel wordt gesuggereerd dat Tine hem in de moeilijke omstandigheden in de steek had gelaten. We weten dat niets minder waar is. Het nawoord eindigt met het noemen van de belangrijkste werken van Multatuli zoals De Eerloze, de Minnebrieven, de Ideeën, Vorstenschool en Woutertje Pieterse. Róna meldt de opening van het Multatuli Museum in 1910 in het gebouw van de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam dat later naar het geboortehuis van de schrijver overgeplaatst is. In zijn monografie over het uitgeversbeleid in de Kádár-era stelt Bart (2002) vast dat de status van de klassieke buitenlandse literatuur het meest bepalend was voor de keuze van uitgevers. Dit was door de eerdere canonisatie vanuit het officiële politieke standpunt van het heersende systeem ook de veiligste keuze. Vandaar het project van uitgeverij Európa om verschillende reeksen van de wereldliteratuur uit te geven. De reeks waarop men zich ook abonneren kon en waarin de Max Havelaar is verschenen, was al de tweede reeks in zijn soort. Het gaf de Max Havelaar zeker een prestigieuze status. Interessant is de vaststelling dat in de zeer gedetailleerde en zorgvuldige monografie van Bart noch de uitgave van Nederlandse literatuur in het algemeen noch de Max Havelaar in het bijzonder ter sprake komt. De absolute voorkeur van het uitgeversbeleid werd gevormd door de contemporaine Sovjet- en andere Oostblok-literatuur, aldus Bart. De tweede plaats was voor de klassieken weggelegd. De gevaarlijkste bron van verzet tegen de communistische ideologie was de contemporaine Hongaarse literatuur. Daarom is de verhouding van vertaalde letterkundige werken van alle gepubliceerde bellettrie in Hongarije tussen 1945 en 1987 52 procent tegenover 48 procent Hongaarse literatuur. (Bart 2002:77) Bart weidt uit over de praktijk van ‘nawoorden’. Die praktijk hebben de uitgeverijen er bij wijze van zelfverdediging op na gehouden. In een verordening van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij (MSZMP) uit 1957 stond: ‘Twijfelachtige werken met onjuiste standpunten moeten van het nodige marxistische voorwoord voorzien, tegelijkertijd moeten vijandige werken volstrekt afgewezen worden.’ Later werd het schrijven van nawoorden vooral bij het uitgeven van de wereldliteratuur een algemene praktijk die niet meer of niet alleen praktische of literatuurpolitieke functies heeft vervuld. Zelfs teksten die de Kádár-era als politiek neutrale werken bestempelde, zoals de gecanoniseerde klassieken, zijn met een nawoord gepubliceerd. Op die manier heeft het nawoord zich tot een autonoom kritisch genre ontwikkeld van waaruit zelfs de Hongaarse receptie van een buitenlandse auteur te reconstrueren valt. (Bart 2002:45) Waarom na de prachtige vertaling van Faludy nog een nieuwe vertaling het licht moest zien, kan ik alleen maar raden. Faludy was in 1981 nog steeds een verboden, dissidente auteur die in het buitenland verbleef. Hoewel het vertaal-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 65 beleid in de jaren tachtig van de vorige eeuw in Hongarije al liberaler en opener was geworden, kon de prestigieuze uitgeverij het zich toch niet veroorloven om het boek van Multatuli in de vertaling van een politiek niet geaccepteerde vertaler te publiceren.

Uitleiding

Het verhaal van de vier vertalingen toont aan dat niet alleen boeken hun eigen lot hebben - habent sua fata libelli - maar ook hun vertalingen. Wat, wanneer, waar en hoe vertaald wordt, heeft alles te maken met ideologie die op haar beurt het vertaalbeleid bepaalt. Het verhaal van de Hongaarse vertalingen herhaalt symbolisch het verhaal van Max Havelaar en Droogstoppel: vrijheid van de mens en van meningsuiting, politieke censuur, onderdrukking en de relatie tot de ander spelen in het vertaal-verhaal net zo'n belangrijke rol als in de roman zelf. Wat op het eerste gezicht toeval lijkt, blijkt aan de ongeschreven wetten van de geschiedenis te gehoorzamen.

Eötvös Loránd Tudományegyetem (ELTE) Centrum voor Neerlandistiek [email protected] Mede tot stand gekomen met de steun van de Hongaarse OTKA-beurs T/F 047131.

Bronnen

Faludy 2005 - György Faludy, Pokolbeli napjaim után. Budapest: Alexandra. Multatuli - Multatuli, Max Havelaar of de koffieveilingen der Nederlandse Handelmaatschappij. Volledige Werken. I. (redactie Garmt Stuiveling.) Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1950. Multatuli 1 - Multatuli, Max Havelaar. Vert.: Zoltán Bartos. Budapest: Népszava-Könyvkereskedés 1924. Multatuli 2 - Multatuli, Jáva gazdag és éhezik. Vert.: niet vermeld. Budapest: Szikra 1950. Multatuli 3 - Multatuli, Max Havelaar. Vert.: György Faludy. Budapest: Új Magyar Könyvkiadó 1955. Multatuli 4 - Multatuli, Max Havelaar avagy a Holland Kereskedelmi Társaság kávéaukciói Vert.: Péter Balabán. Budapest: Európa 1981. Nagy 1907 - Zsigmond Nagy, ‘Németalföldiek’. In: Heinrich, G. (red), Egyetemes irodalomtörténet. Harmadik kötet. Budapest: Franklin-Társulat, p. 345-398. Over Nagy, Zs zie: http://www.dbnl.org/tekst/-jaaoo3192301-01/-jaaoo3192301-01-0012.htm Szalay 1925 - Károly Szalay, Holland költökböl. Vert. en samengesteld door K. Szalay. Budapest: Királyi Magyar Egyetemi Nyomda.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 66

Geraadpleegde literatuur

Bart 2002 - István Bart, Világirodalom és könyvkiadás a Kádár-korszakban. Budapest: Osiris. Even-Zohar 1990 - Itamar Even-Zohar, Polysystem Studies. Poetics Today, Volume 11, number I, Spring. Tel Aviv: The Porter Instituite for Poetics and Semiotics. Lambert & Van Gorp 1985 - José Lambert & Hendrik van Gorp, ON DESCRIBING TRANSLATIONS. In: T. Theo Hermans (ed.), The Manipulation of Literature. Studies in Literary Translation. London/Sidney: Croom Helm, p. 42-53. Toury 2004 - Gideon Toury, ‘De aard en de rol van normen in vertaling’. In: Ton Naaijkens et al (eds.): Denken over vertalen. Tekstboek vertaalwetenschap. Nijmegen: Vantilt, p. 163-174. Pusztai & Termorshuizen 2001 - Gábor Pusztai & Gerard Termorshuizen, ‘Erno Zboray: Een Hongaar op Java’. In: Herbert van Uffelen et al (eds.), Acta Neerlandica. Bijdragen tot de neerlandistiek Debrecen 2001/1. Debrecen: Debreceni Egyetem, p. 195-214. Rádai - Andrea Rádai, De receptie van Herman Heijermans' toneelstukken in de eerste helft van de twintigste eeuw in Boedapest. (Doctoraalscriptie) Beschikbaar via http://www.ned.univie.ac.at/CMS/Comenius/Amos/Scripties/R-dai-Andrea-De-receptie-van-Herman-Heijermans-toneelstukken-in-de-eerste-helft-van-de-twintigste-eeuw-in-Boedapest/

Eindnoten:

1. Een vertaling van het verhaal van Saidjah en Adinda is al in 1901 verschenen bij uitgeverij Lampei in de vertaling van Gábor Ignác. 2. Ondanks het verbluffende feit dat in die tijd meerdere Hongaren naar Nederlands-Indië gingen om te werken, onder wie Erno Zboray en László Székely, de man van Madelon Székely-Lulofs. Zie hierover onder andere: G. Pusztai-G. Termorshuizen: ‘Erno Zboray: Een Hongaar op Java’. In: Acta Neerlandica, 1 Debrecen 2001, p. 195-214. 3. ‘Wie niet meer geeft dan hy ontving, is... nul, En deed met z'n geboorte onnodig werk’ (VW VI: 22). 4. Zsigmond Nagy was studiegenoot van Adriaan Beets, de zoon van Nicolaas Beets. Hij was theoloog die met het Stipendium Bernardium in Utrecht kwam studeren, daarna keerde hij terug naar Hongarije. Hij was te gast bij de Beetsen. Hij heeft Vondels Lucifer in het Hongaars vertaald (1913). Hij was het eerste Hongaarse lid van de Maatschappij der Nederlandse Taal- en Letterkunde. Een van de eerste vertalers van de Hongaarse literatuur, mevrouw H.A.C. Beets-Damsté (1871-1954), heeft van Zsigmond Nagy Hongaars geleerd. 5. Zie de anthologie van Károly Szalay uit 1924. 6 . Dit gedicht werd in de anthologie van Szalay niet opgenomen en een Hongaarse vertaling is mij niet bekend. 7. Over de Hongaarse receptie van Herman Heijermans zie de doctoraalscriptie De receptie van Herman Heijermans' toneelstukken in de eerste helft van de twintigste eeuw in Boedapest door Andrea Rádai. Verder over Hongaarse vertalingen van de Nederlandse literatuur: Szabó, E.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Beke, K.: ‘Van Guido tot Het geheim. Nederlandse boeken in Hongaarse vertaling’. In: Acta Neerlandica. Bijdragen tot de neerlandistiek. Debrecen 2001/1. 8. János Kádár (1912-1988) was tussen 1956 en 1988 eerst secretaris, later secretaris-generaal van de Hongaarse Socialistische Partij, dus de belangrijkste politicus in Hongarije in deze tijd. Deze periode werd naar hem genoemd omdat hij in alle opzichten zijn politieke stempel op het land heeft gedrukt. 9. Dit weet ik zeker: deze mevrouw was in de jaren zeventig een van mijn naaste collega's bij uitgeverij Magvetö.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 68

Anne van Raemdonck Páginas Selectas en Max Hávelaar Multatuli in Spanje

In tegenstelling tot wat vele lezers allicht zouden verwachten, is de receptiegeschiedenis in Spanje vrij beperkt. Dit is grotendeels te verklaren uit het feit dat de meeste Spaanse koloniën in Zuid-Amerika in het begin van de negentiende eeuw al onafhankelijk waren verklaard, waardoor de mythe van het grote koloniale rijk in duigen viel en de antikoloniale gedachten die Multatuli in 1860 verspreidde, geen weerklank vonden in Spanje. In de twintigste eeuw was het het dictatoriale regime van Franco dat Spanje cultureel geïsoleerd hield van de buitenwereld, en dat alles verbood wat een bedreiging was voor het fascistische bewind. In dit artikel zal ik de receptiegeschiedenis proberen te reconstrueren aan de hand van de in Spanje gepubliceerde receptiedocumenten. Spaanse vertalingen en publicaties over Multatuli die elders zijn uitgegeven, laat ik hier buiten beschouwing. Tot op heden zijn er in Spanje twee vertalingen van Multatuli's werk verschenen, namelijk in 1924 Páginas Selectas de Multatuli en in 1975 Max Hávelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandesa. Verder zijn er, naar mijn weten, vijf andere receptiedocumenten gepubliceerd die na de vertaling van Max Havelaar verschenen zijn. De geraadpleegde literatuurgeschiedenissen1. geven een heel beknopte beschrijving van Multatuli's leven als assistent-resident in Nederlands-Indië en van Max Havelaar, Minnebrieven en/of Ideeën. Omdat ze alle ongeveer dezelfde oppervlakkige informatie geven en weinig of niets bijdragen tot dit onderzoek laat ik ze buiten beschouwing. In dit artikel geef ik een bespreking, in chronologische volgorde, van de twee genoemde vertalingen en van de andere receptiedocumenten.

Páginas Selectas de Multatuli2.

Páginas Selectas de Multatuli is een kleine selectie, van 91 bladzijden, uit Multatuli's werk. Het is samengesteld en vertaald in gevangenschap3. door de Aragonese journalist Felipe Alaiz de Pablo (1887-1959). Het zal weinig verwondering wekken dat de vertaler van Multatuli anarchistische sympathieën had. Tijdens zijn verblijf in Catalonië rond 1921, leerde hij de Anarchistische Beweging kennen en werd één van de belangrijkste propagandisten van de anarchistische idealen, als journalist, schrijver en vertaler van onder andere Max Nettlau, Upton Sinclair en Dos Passos. Ook redigeerde hij verschillende anarchistische kranten en weekbladen zoals Tierra y Libertad en Solidaridad Obrera. Alaiz werd voor zijn libertaire meningsuiting verschillende malen vervolgd en gevangen genomen. Na de Spaanse burgeroorlog in 1939 vluchtte hij naar Frankrijk en kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 69 in een concentratiekamp terecht. Na de bevrijding verbleef hij een periode op verschillende plaatsen in het zuiden van Frankrijk waar hij zijn medewerking bij anarchistische tijdschriften voortzette. Ten slotte vestigde hij zich definitief in Parijs waar hij op 72-jarige leeftijd overleed, in eenzaamheid en in armoede. Zijn literaire werk bestaat uit verschillende novellen en één roman: Quinet (1924). Als journalist heeft hij politieke, sociale en literaire essays geschreven en ontelbare artikels die volgens Francisco Carrasquer uit ongeveer 67 delen van 300 pagina's bestaan4.. Alaiz was vooral bekend voor zijn ironische en sarcastische kritiek en zijn genadeloze karikaturen, zowel op politiek als op sociaal en literair gebied. Hij ging vrij los om met de bronnen die hij gebruikte en schrapte graag wat hij overbodig vond. Carrasquer karakteriseert het werk van Alaiz als ‘die ventilator die altijd zijn [Alaiz'] stijl was.’5. Op sociaal gebied werd hij nog minder gewaardeerd. Hij was een extreme individualist die zijn persoonlijke vrijheid boven alles stelde en nooit aanwezig was op anarchistische bijeenkomsten of andere manifestaties. Verder was, volgens Alaiz, ‘het anarchisme geen regime maar een gedragsvorm die in elk regime thuishoort.’6. Het was deze opvatting die hem van andere anarchistische intellectuelen zou isoleren en waardoor zijn werk uiteindelijk in het vergeetboek zou geraken. Volgens Carrasquer was Alaiz' anarchistisch gedrag een puur individuele aangelegenheid en helemaal geen sociaal engagement.7.

Alaiz presenteert Páginas Selectas de Multatuli als ‘aperitief’ van Multatuli's werk. Het boekje bestaat uit zeven hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk, ‘Karakteristieken’8., geeft Alaiz een introductie tot Multatuli's werk in de vorm van een essay over humor. In een zeer barokke en complexe stijl beschrijft hij twee soorten humor, namelijk de saaie humor van de conventionele humorist en de jonge humor waartoe Multatuli's humor gerekend kan worden. Samenvattend typeert Alaiz Multatuli's humor, in vergelijking met de artificiële, funeste en academische humor, als o.a. oprecht, spontaan en gericht tegen de Nederlandse koloniale bureaucratie, de protestantse dominees en de puriteinse commercanten. Wat Multatuli uniek maakt is, volgens Alaiz, zijn universaliteit: ‘[Hij was] modern in de eeuwige moderniteit, actueel in het verleden, het heden en de toekomst [...].’9. Vervolgens geeft hij een korte inhoudelijke introductie tot Max Havelaar, Indrukken van den Dag, Minnebrieven, Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten, Millioenenstudiën en Ideeën. Ook hierin wordt het unieke en de kwaliteit van Multatuli's humor als vorm van protest geprezen en maakt Alaiz de lezer nogmaals attent op Multatuli's wereld, namelijk het Nederlandse koloniale beleid, de handelaars en de dominees, met andere woorden een wereld die weinig of niets te maken had met het katholieke Spanje dat niet zo lang geleden zijn laatste overzeese kolonies in Amerika verloren had.10. In de volgende vier hoofdstukken, getiteld ‘Cartas de amor’, ‘Ideas’, ‘Max Havelaar’ en ‘Ensayos millonescos’, worden hele teksten of fragmenten uit respectievelijk Minnebrieven, Ideeën, Max Havelaar en Millioenenstudiën gepresenteerd. De

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 70 originele teksten van de vertaalde selecties zijn niet vermeld, maar ik veronderstel dat de auteur vanwege zijn contacten met Frankrijk waarschijnlijk een Franse vertaling gebruikt heeft. De Spaanse vertaling verschilt vaak van de originele Nederlandse teksten van Multatuli. Door de vele toevoegingen en weglatingen van woorden, zinnen of zelfs hele paragrafen lijken sommige teksten in het boekje eerder een door Alaiz geschreven versie in het Spaans, dan een vertaling van de originele teksten. De politieke situatie op het moment dat het boekje voor het eerst werd uitgegeven, namelijk onder het dictatoriale regime van generaal Primo de Rivera van 1923 tot 193011. en het feit dat het in de gevangenis geschreven werd, hebben hierbij waarschijnlijk een rol gespeeld, maar de aangebrachte veranderingen kunnen ook verklaard worden door de hierboven vermelde reputatie van Alaiz die de bronteksten graag ‘verbeterde’. Dat blijkt ook uit een vertaling van een tekst van Max Nettlau die volgens Alaiz te zwaar was en wat ‘opgeschoond en opgefrist’12. moest worden. De selectie is duidelijk gebaseerd op Alaiz' voorkeur voor ironie en sarcasme in Multatuli's anarchistische, vooral maatschappijkritische en gezagsondermijnde parabels en verhalen. Het hoofdstuk ‘Cartas de amor’ bevat de eerste zeven Geschiedenissen van Gezag van Minnebrieven die als apologieën gepresenteerd zijn. Het hoofdstuk ‘Ideas’ bevat volgens Alaiz ‘zes bewonderingswaardige kronieken die in een antologie van essays kunnen opgenomen worden als journalistieke meesterwerken.’13. De eerste vijf komen uit de eerste bundel van de Ideeën.14. De eerste tekst ‘Onsterfelijkheid en broodbereiding’ bevat Ideeën 75 tot 77, de tweede ‘Zedenles’ is een vertaling van Idee 374 waarin ‘de oude heer Kappelman’ uit de originele versie tot de naam ‘Piñul’ verkort wordt. In ‘Ontbinding’ zijn fragmenten genomen uit Ideeën 143 tot 149, ‘Humor’ bevat Ideeën 158 tot 160 en in ‘Socrates’ is Idee 310 vertaald. De zesde tekst ‘Don Alonso Ramirez’ bevat Idee 1238 uit de laatste bundel. De ‘Max Havelaar’-sectie is een gefragmenteerde vertaling uit het negentiende hoofdstuk van Max Havelaar, namelijk waar Multatuli het woord neemt.15. Opvallend is hier de herleiding van ‘Willem den derden, Koning, Groothertog, Prins... meet dan Prins, Groothertog en Koning... KEIZER’ in de oorspronkelijke versie tot ‘hij die als vorst beschouwd wordt’16.. Ook hier heeft de ingreep kennelijk te maken met Alaiz' neiging tot ‘opschonen en opfrissen’, zonder inachtneming van de stilistische originaliteit van Multatuli. In ‘Ensayos millonescos’ presenteert hij een fragment uit ‘Microkosmos’,17. namelijk delen uit het verhaal van de heer Slenterman dat volgens Alaiz ‘een synthese is van de ironische capaciteit van Multatuli als waarnemer van gewoonten.’18. De fragmenten/teksten onder hoofdstuk zes, ‘Varia’, worden door Alaiz gepresenteerd als ‘enkele typische bewijzen van Multatuli's kritische en lyrische kracht.’19.. Daaronder ressorteren de volgende teksten: ‘Rechtsgeleerdheid’, dat een vertaling is van het ‘Onuitgegeven tooneelspel’ in Max Havelaar20.; ‘Ik weet niet welke dood me wacht’ dat een uittreksel bevat van het verhaal van Saïdjah

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 71 en Adinda uit Max Havelaar21.; ‘Samoyaanse zedenles’, een vertaling is van Idee 447; ‘Nutteloze pontonniers’, wat Ideeën 340 tot en met 341 bevat, en ‘De impresario’ dat een vertaling is van het eerste sprookje uit Minnebrieven. De overige vijf teksten laat ik hier buiten beschouwing omdat ik de originele versie ervan niet heb kunnen terugvinden. In het laatste hoofdstuk ‘Apunte biográfico’ herleidt de Duitse anarchist, schrijver en historicus Rudolf Rocker Multatuli's biografie tot zijn verblijf in Lebak. Rocker schrijft een bijna uitsluitend inhoudelijke weergave van Max Havelaar en een erg lovende kritiek op Minnebrieven, dat duidelijk zijn voorkeur geniet: ‘Max Havelaar is ‘één van de meest originele verschijnselen uit de wereldliteratuur, [...], het is de bittere kreet van een hart dat schreeuwt om rechtvaardigheid, niets dan rechtvaardigheid.’22. Maar even verder schrijft hij: ‘Minnebrieven is niet alleen één van de meest originele boeken uit de wereldliteratuur, het is ook één van de meest revolutionaire boeken die ooit geschreven werden.’23. Vervolgens deelt Rocker mee dat Multatuli's aandacht, na Max Havelaar, met andere woorden in Minnebrieven, niet tot het koloniale probleem beperkt blijft maar zich richt op alle maatschappelijke instituties. Hij vergelijkt Multatuli hierbij met Doctor Stockman in Ibsens Een vijand van het volk. Voorts prijst Rocker Multatuli voor zijn kritiek door hem te vergelijken met de duivel van Le diable boiteux van Alain-René Lesage (1707): ‘Zoals de duivel alle daken in Madrid wegneemt, zo rukt Multatuli in zijn Minnebrieven de daken af van instituties en menselijke gewoonten en toont hij hoe ze er werkelijk uitzien.’24. Merkwaardig is het dat een kritisch-satirisch tijdschrift ten tijde van Multatuli naar die duivel genoemd werd, namelijk Asmodée, erg weinig sympathie voor Multatuli koesterde.25.

Recensies over Páginas Selectas de Multatuli heb ik niet gevonden. Maar wat mij het meest opviel is dat Páflinas Selectas de Multatuli noch in de proloog van de vertaling van Max Havelaar noch in de twee recensies die er kort nadien op volgden, vermeld wordt. Verder is Alaiz' werk voor zover ik heb kunnen achterhalen, zowel in literaire als in historische kringen vrij onbekend. Hoewel er onlangs in het dagblad El País een artikel over Alaiz verscheen van Javier Cercas, auteur van Soldados de Salamina, waarin hij met enthousiasme verslag doet van zijn recente ontdekking van Alaiz: ‘Hopeloos verloren in de duisternis van de anarchistische beweging, is zijn naam één van de meest relevante van de schrijvers uit de anarchistische geschiedenis.’26. Misschien is dit een teken dat de huidige Spaanse samenleving klaar is om haar verleden vanuit een objectiever standpunt te bekijken? Dat Alaiz zichzelf herkende in Multatuli's leven en werk is meer dan waarschijnlijk. In de biografische en literaire stukken die ik voor dit onderzoek geraadpleegd heb, ben ik meer dan eens overeenkomsten tussen beiden tegengekomen. Zo is bijvoorbeeld Alaiz' enige roman, Quinet, duidelijk door Multatuli's werk geïnspireerd, zowel naar vorm als naar stijl en inhoud. De

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 72 hoofdpersoon, Quinet, is de jonge rebel die observeert en nadenkt over alles wat hij hoort en ziet tijdens zijn bezoek aan vier Spaanse steden in de vorm van beschrijvingen, dialogen, brieven en parabels waaronder er zelfs enkele van Multatuli geciteerd zijn. Een gedetailleerde vergelijking laat ik voorlopig buiten beschouwing, maar het is wel vermeldenswaard dat Quinet en Páginas Selectas de Multatuli in hetzelfde jaar (1924) en op dezelfde plaats, namelijk in de gevangenis van Barcelona, geschreven werden. Verder zou het me niet verbazen dat er in Alaiz' latere werk meer multatuliaanse invloed te vinden is, wat zeker motiverend is voor verder onderzoek.

Max Havelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandesa27.

De vertaling, de inleiding en de noten van Max Havelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandesa werden verzorgd door Francisco Carrasquer (Albacete de cinca, 1915), die als schrijver, dichter, essayist en vertaler een groot aantal werken op zijn naam heeft, waaronder verschillende anthologieën van Nederlandstalige poëzie, vertalingen van romans28. en het handboek Holanda al Español. Nación, pueblo y cultura de Holanda hasta 1990 (1995). Tijdens de Spaanse burgeroorlog was Carrasquer anarchistisch militant aan republikeinse zijde en moest, zoals Alaiz en vele andere anarchisten, op de vlucht naar Frankrijk waar hij zeven maanden in een concentratiekamp verbleef. Terug in Spanje werd hij weer gevangengenomen en voor drie jaar als soldaat naar Afrika gestuurd. Vervolgens week hij weer uit naar Frankrijk waar hij psychologie studeerde aan de Sorbonne. In Nederland doctoreerde hij in de Letteren en doceerde Spaanse Letterkunde, eerst aan de Universiteit van Groningen en daarna gedurende achttien jaar aan de Universiteit Leiden tot 1985. In 1980 ontving hij van Koningin Beatrix de onderscheiding van Commandeur van Oranje-Nassau voor zijn verspreidingswerk van de Nederlandse Cultuur. In december 2006 werd hij bekroond met de Premio de la Letras Aragones door de regering van Aragon Voor zijn progressief en radicaal werk dat zo lang verzwegen werd’29..

Deze eerste en tot nu toe enige vertaling van Max Havelaar in Spanje verscheen in een oplage van 2000 exemplaren in november 1975, in de collectie van LosLibrosDeLa Frontera, een interdisciplinaire collectie over kunst, letteren en sociale wetenschappen. De inleiding bestaat uit vijf hoofdstukken: namelijk de proloog, het leven van Multatuli, de persoon, Max Havelaar en de colofon. In de proloog stelt Carrasquer dat Multatuli voor de moderne literatuur was wat Domela Nieuwenhuis was voor de sociale strijd.30. Hij beschuldigt de dictatoriale censuur ervan ‘het land [Spanje] cultureel geamputeerd te hebben gehouden door Multatuli, wiens geest zo nauw met de Spaanse verbonden was, in Spanje te verbieden [...].’31. Hij plaatst Multatuli op hetzelfde niveau als de Spaanse klassiekers, van Cervantes tot Machado ‘maar met meer woede uit

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 73 noodzaak om het volk te choqueren.’32. Hij stelt hem gelijk met een positieve Unamuno en een meer menslievende Valle-Inclán, beiden befaamde schrijvers van de ‘Generatie van 98’ en met de filosoof Ortega y Gasset, maar zonder diens aristocratische manieren. Hoewel ze allen sociaal geëngageerd waren, behoorden de genoemden tot de intellectuele elite van de middenklasse en hadden ze weinig of geen contact met de arbeiders.33. ‘Multatuli zou een schrijver van het volk geweest zijn’34., aldus Carrasquer. In het tweede hoofdstuk geeft Carrasquer Multatuli's levensschets van zijn geboorte tot 1860 met de nadruk op zijn verblijf en ervaringen in Oost-Indië die hij afrondt met een citaat van de conclusies van de ‘Lebak-affaire’ door P.J. Veth, gepubliceerd in De Gids van augustus 1860. Het hoofdstuk eindigt met de vermelding van Multatuli's financiële problemen, de dood van Tine in Venetië, zijn tweede huwelijk met Mimi Hamminck Schepel en ten slotte Multatuli's overlijden in Nieder-Ingelheim in 1887. In het derde hoofdstuk geeft Carrasquer een beeld van Multatuli's karakter, zonder echter in te gaan op zijn temperament, dat hij immers niet belangrijk acht.35. Volgens Carrasquer is Multatuli's karakter een combinatie van uitmuntende expressiviteit, gevoeligheid en intelligentie. Verder schrijft Carrasquer dat Multatuli's intellectuele en affectieve genie tenslotte ‘berustte op zijn moed, zijn durf.36. Overigens beschouwt Carrasquer Multatuli als een romanticus, maar alleen in zijn opstandigheid, in zijn anarchisme en vermoedt dat ‘niemand ooit zoveel, op zoveel manieren of in zoveel literaire genres tegen het gezag en de macht geschreven heeft als Multatuli. Dat [was] zijn nachtmerrie. Vandaar dat Multatuli het beste van zijn werk in anarchistische termen geschreven heeft.’37. Daarop volgen citaten uit de proloog in de Franse versie van J.J. Oversteegen en uit de versie van Stuiveling in de Encyclopedie van de Wereldliteratuur waarin het universele karakter van Multatuli's werk tot uiting komt. Het hoofdstuk over Max Havelaar begint met een ander citaat uit de genoemde proloog van Oversteegen, gevolgd door een presentatie van de personages in Max Havelaar en een derde citaat van Oversteegen waarin hij de structuur van het boek uitlegt. Volgens Carrasquer ligt Multatuli's tussenkomst in Max Havelaar ‘op de grens van de artistieke moderniteit zoals Octavio Paz suggereert in zijn essay Los hijos del limo en zoals Beckett ze toont in zijn Fin de partie [...].38. Het hoofdstuk eindigt met een citaat van D.H. Lawrence die Max Havelaar, in vergelijking met Uncle Tom's cabin van Beecher Stowe, als een satire beschouwt en als een universeel werk. In de colofon stelt Carrasquer dat het onmogelijk is een vergelijkbaar auteur te vinden als Multatuli in de Spaanse letteren maar hij denkt dat José Martí, de Cubaanse dichter/schrijver en leider van de Cubaanse onafhankelijkheidsbeweging, het best vergelijkbaar zou zijn en zelfs typologisch op Multatuli lijkt. Carrasquer eindigt de colofon met de wens dat er ooit een goede selectie uit de Ideeën gepubliceerd wordt ‘om deze gigantische literaire figuur die Multatuli is, voor de lezer uit te tekenen.’39.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 74

Andere receptiedocumenten

De eerste recensie over Max Havelaar verscheen in februari 1976, in het Spaanse literaire tijdschrift Insula, onder de rubriek van buitenlands proza in Spanje. De recensie ‘“Max Havelaar”, de Multatuli’40., werd geschreven door Domingo Pérez-Minik (1903-1989), een bekende Spaanse schrijver, essayist en recensent van nationale en internationale literatuur in de twintigste eeuw. De recensie is geschreven voor lezers die het boek al kennen maar geeft voldoende informatie om nieuwe lezers te trekken. Aan de andere kant is de gebruikte stijl vaak misleidend, dubbelzinnig en weinig doorzichtig, alsof het stuk voor de censuur-controle geschreven was.41. Net als Carrasquer legt ook Pérez de nadruk op Multatuli's durf. Hij beschouwt niet de sociale aanklacht van de onderdrukten als nieuw voor de periode waarin het boek geschreven werd, maar wel de originaliteit van de inhoud als aanklacht tegen het koloniale systeem en de vorm waarin die aanklacht is gegoten. Hij geeft geen uitgesproken oordeel over de biografische elementen in het boek die hij weliswaar heel interessant vindt, maar waarover hij zich niet uitspreekt. Verder blijkt hij ook niet veel interesse te hebben voor Multatuli's sociale, politieke of religieuze standpunten. Volgens Pérez moet de waarde in de eerste plaats gezocht worden in ‘Multatuli's hoedanigheid als non-conformistische intellectueel [...] waarmee hij met veel moed het zeer individuele fort van zijn vrijheid wist te verdedigen.’42. Daarna prijst hij de verschillende literaire vormen, stijlen en genres die in Max Havelaar voorkomen, maar merkt op dat oude en totaal nieuwe stijlen door elkaar heen worden gebruikt, wat hij tegenstrijdig vindt. Voorts volgt er nog een korte beschrijving van Droogstoppel als voorbeeld van Multatuli's versatiliteit en van Havelaar, Stern en Sjaalman die allen de auteur vertegenwoordigen. Pérez typeert Max Havelaar als een vat vol tegenstrijdigheden, ‘een eenvoudig en complex verhaal, academisch en subversief, helder en obscuur.’43. Daarna vermeldt hij nog Multatuli's sensationele verschijning aan het einde van het boek, op het moment dat hij de pen opneemt. Daarmee is Max Havelaar, volgens Pérez, ‘iets meer [...] dan Uncle Tom's cabin, iets meer dan de (miserabilistische) roman van Eugène Sue of de geniale fabelachtige kracht van Hard times’.44. Perez eindigt met het citaat uit Max Havelaar waarin de lezer gevraagd wordt geduld te hebben met de lange beschrijvingen die in het boek voorkomen en hij noemt Multatuli: ‘Die Nederlander [...], bereid met voldoende ingrediënten om de meest schaamteloze mens van zijn tijd te zijn.’45. Hoewel Pérez geen duidelijke oordeel uitspreekt, blijkt hij de voorkeur te geven aan de interpretatie van Multatuli's durf vanuit een literair perspectief. De volgende recensie, met de dubbelzinnige en enigszins enigmatische titel: ‘Een (anti)koloniale anthologische roman46. verscheen in oktober 1976, in het wekelijks tijdschrift Triunfo, een algemeen cultureel tijdschrift uit de jaren zestig en zeventig, dat progressief-links georiënteerd was en tot doel had de culturele stromingen van het Europese denken in Spanje te verspreiden. Het tijdschrift was het symbool van het intellectuele verzet tegen het franquisme.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 75

Francisco Carrasquer

De recensie werd geschreven door Hans Tromp, docent Nederlandse taal, vertaal- en letterkunde aan de Complutense Universiteit van 1967 tot 1997. Tromp verzorgde vanaf de jaren tachtig ook vertaal-colleges Nederlands aan het Instituut voor Vertalers. Hij publiceerde de nieuwe bewerking van de Gramática neerlandesa (1983) en de onder zijn leiding vertaalde bundel Nueva narrativa neerlandesa (1981). De recensie is gericht tot een publiek dat Max Havelaar nog niet gelezen heeft en wordt gepresenteerd als ‘[...] een vreemd werk dat verondersteld wordt tijdloos te zijn maar dat een Europese klassieker is.’47. Tromp schrijft in één (lange) zin wie Multatuli was, gevolgd door een korte samenvatting van de plot die overeenkomt met Multatuli's belevenissen in Lebak. Verder geeft hij de politieke redenen waarom Havelaars verzoek tot onderzoek genegeerd werd, namelijk omdat het Nederlandse koloniale bestuur de inlandse hoofden gebruikte om de orde te bewaren en ervoor te zorgen dat de beste landbouwproducten in Nederlandse handen terecht kwamen. Vervolgens kijkt Tromp naar de literaire kwaliteit en stelt dat Max Havelaar de vernieuwing van de roman heeft doorgevoerd, door de drievoudige vertelstructuur: de satirische uiteenzetting van Droogstoppel, het verhaal van Stern over Max Havelaar in Lebak en de aanklacht van Multatuli. Max Havelaar is met andere woorden een roman samengesteld door drie auteurs, wat het enigmatische woordje ‘antologisch’ uit de titel verklaart. Het artikel eindigt met Tromps aanbeveling van Max Havelaar ‘als een cruciaal boek voor wie interesse heeft voor de Europese literatuur, voor wie de wonde voelt van het binnen- en buitenlandse kolonialisme en voor al wie iets van uitzonderlijke betekenis wil lezen.’48. Een derde artikel, ‘Max Havelaar en la pantalla’49. van Carrasquer, verscheen in december 1976 in het literaire Catalaanse tijdschrift Camp de l'arpa. Het artikel is een mededeling over de romanverfilming die zowel in Indonesië als in Nederland een groot succes kende maar vanwege de taal helaas ontoegankelijk bleef voor het Spaanse publiek. Carrasquer prijst bovenal Peter Faber voor zijn zeer natuurlijke interpretatie van Max Havelaar, die daardoor vermenselijkt wordt in zijn strijd tegen de economische, politieke, sociale, culturele en religieuze onrechtvaardigheid. Hij beschrijft Max Havelaar als een roman over kolonialisme, rassendiscriminatie, economisch-commerciële macht..., geschreven in het hedendaagse Nederlands. Verdere informatie wordt niet gegeven, ook niet over het bestaan van een Spaanse vertaling.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 76

Meer recente informatie over Multatuli is te vinden in het hoofdstuk ‘Multatuli (Ed. Douwes Dekker) (1820-1887)’50. in het door Carrasquer in 1995 geschreven handboek, Holanda al Español. Nación, pueblo y cultura de Holanda desde su formación hasta 1990, een ‘memorandum van informatie over Nederland’ aldus Carrasquer, waarin hij een historisch, sociaal en cultureel beeld geeft van Nederland tot 1990, het land waar hij meer dan dertig jaar geleefd heeft. Het hoofdstuk begint met een fragment uit de brief van 24 februari 185651. van Max Havelaar aan de Resident van Bantam waarin hij de Regent beschuldigt van machtsmisbruik. Carrasquer stelt dat het conflict dat uit deze brief resulteerde, de rest van Multatuli's leven zou bepalen. Daarna gaat hij verder in op Multatuli's schrijverschap, zijn frustratie bij het literaire succes dat Max Havelaar oogstte en citeert hij de parabel van Oepi52. als voorbeeld van het universele karakter in zijn werk. Vervolgens noemt hij de invloed die Multatuli's werk gehad heeft op literair, politiek en sociaal gebied en vermeldt hij de invloed van de parabel ‘Thugater’ op het feminisme. Als voorbeeld van religieuze invloed citeert hij de parabel van de macht van het geloof, namelijk van Hassan die dadels wilde verkopen in Damascus. Voor verdere informatie aangaande Multatuli's leven en werk verwijst hij naar de introductie bij de vertaling van Max Havelaar en dit keer wordt ook Páginas Selectas de Multatuli van Felipe Alaiz vermeld. Ten slotte eindigt het hoofdstuk met een aanbeveling van de roman ‘Max Havelaar, de Nederlandse Quichot (proporties en afstand in acht genomen), die even vermakelijk is, maar niet minder betoverend door zijn stijl en verrijkend door zijn waarheid, zijn heroïsche gevoel voor rechtvaardigheid en zijn ontroerende schoonheid.’53. In dit receptiedocument zien we de klemtoon verschuiven van de humor die volgens Alaiz gericht was tegen koloniale onrechtvaardigheid enz... naar de picareske humor zoals die in Don Quichot. Het meest recente receptiedocument, ten slotte, is een gedicht van Francisco Carrasquer opgedragen aan Multatuli, uit zijn net verschenen bundel lyrische portretten van universele beroemdheden zoals Picasso, Einstein en Machado: ‘Pondera... ¡Que algo queda!’:54.

A Multatuli55.

‘Multa tuli’. Sí, ‘mucho he soportado’; más que mucho, digamos: ¡demasiado! ‘Y no por mis colegas, mis socios, mis hermanos, sino por esos pocos que se las dan de Superiores porque guardan un sello todopoderoso que a fuer de talismán da el Poder a los peores. Sentir que el atropello o el abuso lo ejercen en nombre de tu pueblo es insufrible.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 77

Valdría más ser de los que padecen, que más que el físico es el dolor moral el más horrible’. Menos mal, Multatuli, que has sabido descargar tu conciencia con tan ejemplar libro: tu ‘Max Hávelaar’, que ha salvado a tu siglo mercantil y empresario de su mito colonialista y su real mal traumatismo, allá entre la imperial España y el gris Calvino.

Holanda tiene en ti el genio total: como literato, como héroe y como guía moral, capaz de dar una lección tan clara con tan fino y solaz don de tus letras.

Para tu Holanda, ejemplo de alta ética y, para todo el mundo, expresión de arte la más aséptica.

Ik interpreteer dit gedicht als volgt: de dichter erkent Multatuli's lijden en zegt dat hij zelfs teveel geleden heeft: enerzijds door de manier waarop hij behandeld werd door mensen die zich superieur achtten en anderzijds door het gepleegde geweld en de uitbuiting in naam van zijn volk. In Max Havelaar heeft Multatuli zijn gevoelens tegenover onrechtvaardigheid kunnen uitdrukken en de koloniale mythe en het morele trauma van zijn koopmanstijdperk aan de kaak gesteld. Voor Nederland is hij een literair genie, een held en een moreel leider. Voor de hele wereld de meest ‘aseptische’ artistieke expressie. Voor mij blinkt dit korte gedicht uit door zijn eenvoud maar ook door zijn zeggingskracht. Het zegt meer over Multatuli dan wat er vaak over hem gezegd wordt in ellenlange essays. In vergelijking met zijn proloog in de vertaling van Max Havelaar, waar Multatuli bovenal als symbool van anarchistische durf gezien werd, ligt Multatuli's grootste verdienste, volgens Carrasquer, in zijn artistieke merites.

Conclusie

Een eerste conclusie die zich opdringt is dat deze beperkte receptie van Multatuli in Spanje overwegend positief is. Wat de Spaanse receptiedocumenten verder van elkaar onderscheidt, zijn de aandachtsgebieden die variëren van Multatuli's leven, Multatuli als persoon en/of zijn werk. Met uitzondering van de recensie van Perez, gaat in al de receptiedocumenten tot 1976 de aandacht overwegend uit naar de persoon als symbool van dapperheid om zich re verzetten tegen de koloniale en andere sociale onrechtvaardigheden. De beoordeling van zijn literaire werk is op de inhoud geconcentreerd en geniet erkenning als een uiting van zijn durf. Formele en stilistische aspecten worden slechts opper-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 78 vlakkig behandeld en meestal ook gerelateerd aan zijn persoonlijkheid. Deze beeldvorming is vooral een gevolg van de historische situatie waarin de vertalers en recensenten zich bevonden, namelijk die van de opkomst van de anarchistische beweging aan het begin van de twintigste eeuw en van het dictatoriale Francoregime. Multatuli werd gezien als het voorbeeld van de staatsondermijnende, maatschappijkritische anarchist die het Spaanse volk nodig had om zich te verzetten. Zowel Páginas Selectas de Multatuli als Max Havelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandesa zijn vanuit dit standpunt geïntroduceerd. De eerste vertaling verdween heel waarschijnlijk door de controle van de censuur. Max Havelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandes verscheen in november 1975, dezelfde maand dat Franco stierf, wat meteen de ondergang betekende van de bijna veertig jaar lange dictatuur. Dat was een moment van euforie waarin alles plotseling mogelijk bleek te zijn en alle hoop op de toekomst was gericht. Alles wat met politieke onderdrukking, machtsmisbruik enz... en het verzet daartegen te maken had, behoorde tot het verleden en werd liever verzwegen of vergeten, waaronder ook de vertaling van Max Havelaar. Maar ook aan die periode blijkt een einde te komen. In het voorlaatste receptiedocument ‘Multatuli (Ed. Douwes Dekker) (1820-1887)’ van 1995 begint, zoals vermeld, de receptie te verschuiven van een inhoudelijke naar een meer literaire waardering van Multatuli's werk. En in het gedicht van Carrasquer, ten slotte, krijgen we een voorstelling van Multatuli aan het hedendaagse Spaanse lezerspubliek en een uitleg van de betekenis die zijn werk kan hebben in de actualiteit, namelijk als de meest aseptische kunstuiting.

Universitat de Barcelona Dept. de Filología Anglo-germánica Sección neerlandesa [email protected]

Bibliografie

Alaiz 1947 - Alaiz, F. (Rasgos y selección), Páginas Selectas de Multatuli. (Apunte biográfico de R. Rocker). [Barcelona, 1924] Toulouse: Tierra y Libertad. Alaiz 1961 - Alaiz, F., Quinet. [1924]. Proloog van José Peirats. Parijs: Solidaridad Obrera. Barreiro 2006 - Barreiro, J. (dir.), Francisco Carrasquer. Premio de las Letras Aragonesas 2006. Aragon: gobierno de Aragón. Carasa 1991 - Carasa, P. e.a., Historia de España, Alfonso XIII y la Segunda República (1898-1936). Madrid: Gredos. Carrasquer 1976 - Carrasquer, F., ‘Max Havelaar en la pantalla’. In: Camp de l'arpa, Revista de literatura, 39, december 1976, p. 37-38.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 79

Carrasquer 1981 - Carrasquer, F., Felipe Alaiz, Estudio y antologia por Francisco Carrasquer del primer escritor anarquista español. Madrid: Ed. Jucar. Carrasquer 1995 - Carrasquer, F., Holanda al español. Nación, pueblo y cultura de Holanda desde su formación hasta 1990. Madrid: Libertarias/Prodhufi. Carrasquer 2007 - Carrasquer, F.: Carrasquer Pondera... ¡Que algo queda! Zaragoza: Alcaraván. Duez & Linn 1995 - Duez, A. & S. Linn, ‘Bibliografía selecta de traducciones de literatura en lengua neerlandesa’. In: Compendio de la literatura flamenca y neerlandesa, Barcelona: Stichting Liber '95. Espadas & de Urquijo 1990 - Espadas, M & J.R. de Urquijo, Historia de España. Guerra de la independencia y época constitucional (1808-1898). Vol. 11. Madrid: Gredos. Fontana 1995 - Fontana, J., Historia Universal Planeta. Vol. 10. Barcelona: Planeta. Lesage 2004 - Lesage, A., Le Diable boiteux, (1707) Présentation de B. Didier, GF-Flammarion. Maas 2000 - Maas, N., Multatuli voor iedereen, (maar niemand voor Multatuli). Nijmegen: Vantilt. Multatuli 2005 - Multatuli, Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy. [1998] Uitgegeven en toegelicht door A. Kets. Amsterdam: Bert Bakker. Multatuli 1975 - Multatuli, Max Havelaar, o las subastas de café de la compañía comercial Holandesa. Introducción, traducción y notas de F. Carrasquer. Barcelona: Colección LosLibrosDeLa Frontera. Multatuli 1950-1995 - Multatuli, Volledige Werken. Bezorgd door G. Stuiveling, H. van den Bergh e.a.: Amsterdam. Pérez-Minik 1976 - Pérez-Minik, D., ‘“Max Havelaar”, de Multatuli’. In: Insula, nr. 351, februari 1976, p. 7. Tromp 1976 - Tromp, H., ‘Una novela (anti)colonialista antológica’. In: Triunfo, 3 oktober 1976, p. 61-62.

Eindnoten:

1. Diccionario de literatura. Barcelona, Ed. Bibliograf, 1990, p. 287. Encyclopedia: Salvat Universal, Vol. 18. Barcelona, Salvat editores, 1996, p. 8183. Encyclopedia universal ilustrada. Europeo Americana. Vol.18. Madrid, Espasa-Calpe, 1915, p. 2119. Garzanti: Encyclopedia de la Literatura. [1959]. Barcelona, ediciones B, 1991, p. 677. Montaner y Simón: Diccionario Bompiani de Autores. Tomo II [1963,]. Barcelona, Hora, 2005, p. 1993. Montaner y Simón: Dicdonario literario Bomprani. Tomo V [1959]. Barcelona, Hora, 2006, p. 5626. Tromp, H.: ‘Las letras neerlandesas a través de los siglos’. In: República de las letras. Literatura neerlandesa. Madrid, oktober 1988, p. 17. Valverde, J., e.a.: Historia de la literatura universal, Vol. 7, Barcelona, Ed. Planeta, 1997, p. 499. 2. Alaiz 1947.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 3. Volgens de ondertekening van Alaiz op het einde van ‘Rasgos’, de introductie: ‘Carcel de Barcelona 1924’. Alaiz 1947, p. 16. 4. Voor een gedetailleerde bibliografische lijst, zie: Carrasquer 1981, p. 277-280. 5. Carrasquer 1981, p. 11. 6. ‘[...] la anarquía no es un régimen, sino que es una conducta en cualquier régimen.’ Alaiz 1961, p. 13. 7. ‘[...] “conducta anarquista” a lo Alaiz significa la realización (ilusa) de lo anárquico en la persona, sin esperar a que se haga hecho social [...]’ Carrasquer 1981, p. 36. 8. ‘Rasgos’. Alaiz 1947, p. 5. 9. ‘Moderno de imperecedera modernidad, actual de ayer, de hoy y de mañana, [...].’ Alaiz 1947, p. 11. 10. Namelijk Cuba, Puerto Rico en de Filipijnen die in 1898 in handen kwamen van de Verenigde Staten. Alle andere Spaanse kolonies in Zuid-Amerika waren tegen 1823 al onafhankelijk. Voor meer informatie zie Espadas 1990, p. 240-257 en Fontana 1995, p. 267-297. 11. Voor meer informatie over deze periode zie Carasa 1991, p. 62-75. 12. ‘Nettlau piensa y escribe en alemán, aunque lo haga en francés. Hay que esponjar y orear aquella prosa excesivamente amazacotada.’ Alaiz 1961, p. 9 (mijn cursivering, AVR). 13. ‘Se publican seis admirables cronicas que pueden figurar en una antologia como obras maestras de periodismo en el género “ensayos”.’ Alaiz 1947, p. 29. 14. De nummering van de volgende Ideeën komt uit: http://www.dbnl.org/tekst/multoo1ideeoo/. 15. Multatuli 2005, p. 335-339. 16. ‘Dedico mi libro a quien se tiene por soberano de Insulandia, [...].’ Alaiz 1947, p. 56 (mijn cursivering, AVR). 17. Multatuli, 1950-1995, V, p. 265-285. 18. ‘Un solo trabajo “Microcosmos” que sintetiza la potencia irónica de Multatuli como observador de costumbres.’ Alaiz 1947, p. 56-64. 19. ‘[...] algunas pruebas tñpicas del vigor crñtico y lñrico de Multatuli.’ Alaiz 1947, p. 65. 20. Multatuli 2005, p. 43. 21. Multatuli 2005, p. 283-284. 22. ‘[Max Havelaar] es una de las apariciones más originales de la literatura universal, [...], es un grito amargo de un corazón que clama por la justiica, nada más que la justicia.’ Alaiz 1947, p. 81. 23. ‘Las cartas de amor no solamente constituyen uno de los libros más originales de la literatura universal, sino que es también uno de los más revolucionarios que hayan sido escritos’. Alaiz 1947, p. 88. 24. Del mismo modo como el demonio en El diablo cojuelo de Lesage quita todos los techos de Madrid, [...], así también arranca Multatuli, en sus Cartas de amor, los tejados de las instituciones y de las costumbres humanas y las representa en su aspecto verdadero. Alaiz 1947, p. 89. 25. Maas 2000, p. 77-122. 26. ‘Perdido en la oscuridad sin remedio de la historia del anarquismo, su nombre es el de uno de los escritores más relevantes del movimiento libertario.’ (Cercas, J., Suplemento dominical de El País. Madrid, 28 januari 2007). 27. Multatuli 1975. 28. Zie Duez 1995, p. 39-52. 29. ‘por su obra progresista y radical, largo tiempo silenciada [...].’ Barreira 2006, dat een gedetailleerde beschrijving bevat van het leven en werk van Carrasquer. 30. ‘En la literatura moderna [Multatuli era] una suerte parecida a la de haber tenido a un Domela Nieuwenhuis en la lucha social.’ Multatuli 1975, I. 31. ‘[...] privar a un país de Multatuli es mantenerlo culturalmente [...] amputado,’ en ‘un espíritu tan afin a ella como Multatuli [...].’ Multatuli 1975, I. 32. ‘[...]pero con más cólera por necesaria reacción de sacudir.’ Multatuli 1975, II. 33. Carasa 1991, p. 339-348 en p. 363-365. 34. ‘Habría sido el escritor del pueblo.’ Multatuli 1975, II. 35. ‘No creo que nos importe gran cosa su temperamento.’ Multatuli 1975, X. 36. ‘[...] todo estriba en el valor, en la valentía, [...].’ Multatuli 1975, XI. 37. ‘No creo que haya escrito nadie tanto y de tantos modos o con tantos géneros literarios contra la autoridad y el poder como lo ha hecho Multatuli. Es su pesadilla. De allí, que sabiéndolo o no, Multatuli haya escrito lo mejor de su obra en términos libertarios.’ Multatuli 1975, XII.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 38. ‘Estamos incluso en el limite de la modernidad artística tal como la sugiere Octavio Paz en [...] Los hijos del limo y tal como nos la apuntan un Becket en su Fin de partie [...]. Multatuli 1975, XX. 39. ‘[para] redondear en el lector esa gigantesca figura literaria que es la de Multatuli.’ Multatuli 1975, XXII. 40. Pérez 1976, p. 7. 41. Hoewel de dictatoriale censuur de laatste jaren al sterk afgenomen was en met de dood van Franco in 1975 zo goed als voorbij was, is het niet te verwonderen dat de jarenlange uitgevoerde censuurdruk de journalistieke stijl nog een tijd bleef beïnvloeden. 42. ‘Su calidad de intelectual disconforme lo reunía todo.’ ‘[con ello] supo defender con mucho brío el castillo muy individual de su libertad.’ 43. ‘Max Havelaar es una narración simple y compleja, académica y subversiva, clara y oscura.’ 44. ‘Con todos estos elementos en las manos, Max Havelaar es algo más que La cabaña del tio Tom, que la novela miserabilista de Eugène Sue o que el poder fabulador genial de Tiempos difíciles.’ 45. ‘Ese holandés [...], preparado con los suficientes ingredientes para ser el más desvergonzado de los hombres de su historia. 46. Tromp 1976, p. 61-62. 47. ‘[...] una extraña obra supuestamente extemporánea, pero que es una de las clásicas europeas.’ 48. ‘[...] un libro crucial para quien se interese por la literatura europea, para el que sienta la herida del colonialismo interior y exterior, y simplemente para todo aquel que quiera leer algo eminentemente significativo.’ 49. Carrasquer 1979, p. 37-38. 50. Carrasquer 1995, p. 205-211. 51. Multatuli 2005, 305-306. 52. Multatuli 2005, p. 191-193. 53. ‘Max Havelaar’, el ‘Quijote’ holandés (guardando proporciones y distancia), pero no menos encanta por su estilo y enriquece por su verdad, su heroico sentimiento de justicia y su emocionante belleza (p. 211). 54. Carrasquer 2007, p. 19. 55. Ik waag me slechts aan een min of meer letterlijke vertaling van het gedicht, een lyrische vertaling laat ik aan een professionele vertaler over:

Aan Multatuli ‘Multa tuli’. Ja, ‘veel heb ik geleden’; Meer dan veel, laten we maar zeggen: teveel! ‘En niet door mijn collega's, mijn vennoten, mijn broers, maar door die weinigen die denken Superieur te zijn omdat ze een almachtige stempel bewaren die als een talisman Macht geeft aan de allerslechtsten. Voelen dat men geweld pleegt of uitbuit in naam van je volk is ondraaglijk.

Het zou beter zijn te behoren tot zij die pijn hebben, want meet dan de fysieke, is de morele pijn de ergste’.

Gelukkig, Multatuli, dat je jouw geweten hebt kunnen uitstorten in zo'n voorbeeldig boek: je ‘Max Havelaar’, dat je koopmans- en ondernemingstijdperk heeft gered van zijn koloniale mythe en zijn echte traumatisme, daar tussen het imperiale Spanje en het grijze Calvinisme.

Nederland heeft met jou een volmaakt genie: als literator, als held en als moreel leider, bekwaam om een les te geven zo duidelijk met een gave om te schrijven zo fijn en zo vermakelijk.

Voor jouw Nederland, voorbeeld van verheven moraal en voor de hele wereld, de meest aseptische artistieke expressie.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 83

Wium van Zyl Genie en vijand Multatuli in het land van de Apartheid

Multatuli's invloed op de Zuid-Afrikaanse en vooral Afrikaanstalige intellectuele wereld, taal en letterkunde is belangrijk maar niet gemakkelijk te beschrijven. Tijdens zijn leven was zijn naam gedurende een aanzienlijke tijd in een ‘Victoriaanse stilte’ gehuld. Ik besteed eerst aandacht aan de negentiende eeuw en daarna aan de twee voornaamste Zuid-Afrikaanse multatulianen, C.J. Langenhoven (1873-1932) en C. Louis Leipoldt (1880-1947). Langenhoven heeft als individu de belangrijkste rol gespeeld bij het verkrijgen van een officiële status voor het Afrikaans. Als volksschrijver gaf hij de taal vervolgens een leespubliek en ook een prozastijl. De jongere Leipoldt zorgde eveneens voor een uitgebreid oeuvre. Hij was een zeer belangrijke pionier, maar hij was het niet eens met de Afrikaner nationalistische volksidee. Na een bespreking van deze twee figuren volgt een kort overzicht van de verschillende Multatuli-uitgaven in Zuid-Afrika in de twintigste eeuw. Tot slot wordt er aandacht besteed aan de terugkeer van Multatuli op het Afrikaanse literaire toneel in 1997. Multatuli's werk drong, zonder eerst vertaald te worden, door tot Zuid-Afrika. Tot 1925 was het Nederlands in de verschillende provincies van Zuid-Afrika ofwel een officiële taal, ofwel had het belangrijke formele functies. Hoewel het Afrikaans later deze rol overnam, bleef er behoorlijk veel ruimte voor het Nederlands. Scholing in Nederlandse leesvaardigheid verdween pas in de jaren tachtig van de twintigste eeuw uit Zuid-Afrikaanse middelbare scholen. Men kan ervan uitgaan dat Max Havelaar en ook Multatuli's latere werk al heel snel na publicatie de Kaap bereikten. Boekhandels met Nederlandse boeken waren heel gebruikelijk. Tevens bestond er een gevestigd Nederlandstalig kranten- en tijdschriftenbedrijf. De situatie was nochtans heel ingewikkeld. In de eerste plaats waren de Nederlandstaligen op verschillende manieren in de verdrukking geraakt in de Kaapkolonie, het gebied dat vroeger door de VOC werd bestuurd en dat nu door Engeland werd geregeerd. Het Engels werd vanaf 1828 afgedwongen als enige officiële taal. Het Nederlands behield op slechts één terrein zijn hogere functies, namelijk in de Nederduits Gereformeerde Kerk, waar ongeveer alle blanke Nederlandstaligen lid van waren - een niet onbelangrijke groep. Na 1838 werden er door de dissidente ‘Voortrekkers’ ten noorden van de Kaapkolonie Nederlandstalige republieken opgericht, maar tegen 1860 stonden deze kleine staten nog in hun kinderschoenen. De geringe aandacht voor Multatuli in de voornaamste Nederlandse krant aan de Kaap, De Zuidafrikaan, is symptomatisch voor een groep in verdrukking. Zijn naam wordt pas op 1 juni 1872 voor het eerst genoemd in een reactie op een

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 84 bericht in de Morning Post. Volgens laatstgenoemde krant zou de Engelse consul in Batavia, McLean, aan zijn regering een brief geschreven hebben over de slechte toestand van de Javanen. Men verwijst ook naar ene ‘Victor’ die in de Engelse krant ter staving naar Multatuli verwijst. De Zuidafrikaan gaat onmiddellijk over tot de verdediging (tegen de Engelse) van de Nederlandse koloniale politiek. Multatuli's naam duikt in de volgende jaren nog enkele malen negatief op in berichtgeving over de situatie in Nederlands-Indië. De eerste positieve verwijzing (2 mei 1882) vindt men in een reactie op een bewering die een Engelstalige Kaapse bibliothecaris, dr. Theophilus Hahn, maakte in een openbare lezing1.. Hij zou gezegd hebben dat de Nederlandse letterkunde niets voorstelt. De Zuidafrikaan antwoordt:

Maar het Hollandsch zoo als het thans door mannen van talent - door een Beets en een Van Koetsveld, een Busken Huet en een Douwes Dekker - geschreven wordt, voor onbeholpen en vervelend uit te krijten, dat is iets wat slechts in iemand vallen kan die er niets van weet en niets van vernomen heeft, behalve wat deze en gene hem welligt heeft op de mouw gespeld.

Op 6 mei volgt een eveneens heftige brief door J. van der Tuuk, hoogleraar in Moderne Talen aan het Zuid-Afrikaanse Kollege. Hij schrijft onder meer aan Hahn:

Hebt gij Multatuli's ‘Max Havelaar’ gelezen, dat boek die een rilling door Nederland deed gaan? Zo niet, dan zijt gij onbekend met een van de grootste genieën van de tegenwoordige tijd, wiens naam, wat zijn karakter als mensch ook mogen zijn, eeuwig zal voortleven in de harten en hoofden van het Nederlandsch volk.

Men verzet zich dus tegen Multatuli's kritiek op de Nederlandse koloniale politiek, omdat het de zaak van de gekoloniseerde Nederlandstaligen benadeelt. Al gauw wijst men echter op zijn kwaliteit als schrijver als dezelfde groep hier haar voordeel mee kan doen. Van der Tuuks uitspraak toont ook dat dit ‘genie’ wel bewonderaars had aan de Kaap. Tegen 1860 heerst er echter een toestand in de Nederduits Gereformeerde Kerk aan de Kaap die eveneens een rol in de literaire receptie van Multatuli zou hebben. Er bestond namelijk grote onrust over de invloed die zogenaamde ‘liberale’ theologen en het ‘rationalisme’ zouden hebben op Zuid-Afrikanen die in Nederland voor predikant studeerden. In reactie richt de Kerk in 1859 een eigen Zuid-Afrikaanse ‘kweekskool’ op (te Stellenbosch) waar de ‘orthodoxen’ vervolgens de baas konden zijn. In de Kerk en onder Nederlandstaligen was er een sterke verdeeldheid en onderlinge achterdocht. De ‘orthodoxen’

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 85 stonden klaar om op het geringste teken van ‘onrechtzinnigheid’ te reageren. (Van Rinsum 2006:48-55) Zelfs de liberale bladen in Zuid-Afrika ontkenden alle steun aan de ‘moderne theologie’. (Hanekom 1951:230) Het gaat dus om een strijd die strikt binnen de grenzen van de Kerk werd uitgevochten. Welke associatie dan ook met een figuur als Multatuli, naar wie uiteindelijk in zijn (wel tamelijk uitvoerige) overlijdensbericht in De Zuidafrikaan van 31 maart 1887 werd verwezen als een ‘vijand van het Christendom’, zou zeker strategisch heel dom geweest zijn. Ook professor Van der Tuuks kwalificering (‘wat zijn karakter als mensch ook mogen zijn’) suggereert voorzichtigheid. Het valt dus te verwachten dat multatulianen in Zuid-Afrika zich in die tijd liever op de achtergrond hielden. Een van hen was waarschijnlijk Thomas Francois Burgers (1834-1881), een Kapenaar die in Utrecht afstudeerde en in 1859 dominee werd in de nieuwe gemeente Hanover in de Karoo, een afgelegen gebied in de Kaapkolonie. Burgers noemde Nederland de plaats van zijn ‘tweede geboorte’. Het is onwaarschijnlijk dat hij niet op de hoogte zou zijn geweest van de Max Havelaar. In 1862 werd hij bij de synode aangeklaagd omdat hij door ‘het rationalisme besmet zou zijn’ en werd hij geschorst (Engelbrecht 46). Hij spande een rechtszaak aan en werd door de rechter in het gelijk gesteld, maar de synode dwarsboomde de uitvoering van het vonnis en dus Burgers' eerherstel door jarenlang niet te vergaderen. Tijdens dit ‘beleg’, dat ervoor zorgde dat Burgers lange tijd zijn beroep niet ten volle kon uitoefenen, grijpt hij net als Multatuli de verhaalkunst aan als wapen. Tussen 1866 en 1869 (Lijphart-Bezuidenhout 1972:13) publiceerde hij zijn ‘Tooneelen uit ons dorp’, een serie ‘schetsen’ in de liberale krant Het Volksblad. In die verhalen maakt hij regelmatig toespelingen op en beschrijft hij situaties waarin de orthodoxen te pakken worden genomen. Van het personage van de zelfingenomen, orthodoxe dominee, maakt Burgers een Droogstoppel. Net als Multatuli uit hij zijn kritiek middels verschillende personages: een catechisant, zowel eenvoudige als ontwikkelde boeren en - daarmee een beroep doend op de pathos - een ongeschonden stervend meisje. Zijn identiteit verschuilt Burgers achter het pseudoniem ‘een dorpsbewoner’.2. Met zijn ‘Tooneelen’ was Burgers de eerste pionier van belang van de Zuid-Afrikaanse verhaalkunst.3.

C.J. Langenhoven

‘Langenhoven vertelde mij dat hij 's ochtends Multatuli las en 's avonds de Bijbel’, zo schreef zijn vriend, de journalist Frederik Rompel. (Rompel 1951:75) Langenhoven verwees inderdaad vaak naar zijn respect voor Multatuli, maar voelde zich later gedwongen om deze bewondering nadrukkelijk te kwalificeren. De veronderstelling dat zijn werk door Multatuli beïnvloed zou zijn, doet hij af als ‘letterkundige beroepsteoriste’ die ‘nie weet wat hulle praat nie’ en ‘enige ding sommer sê’ en zegt dan:

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 86

Ek het Multatuli deurgelees en ek lees hom nog herhaaldelik oor en oor, nie omdat ek op verre ná met sy inhoud ooreenkom nie, maar omdat sy treffende styl en noukeurig-netjiese uitdrukkingsvorm vir my 'n intellektuele genot verskaf. (Langenhoven VW XII:310-311)

Wanneer hij precies met het werk van Multatuli kennismaakte, blijft onduidelijk.4. Volgens de Langenhoven-biograaf, J.C. Kannemeyer (1995:129-130), vond het zeker niet op de universiteit plaats. Voor de rest van de Nederlandse letterkunde had Langenhoven trouwens geen goed woord over. Het leesmateriaal voor zijn studie noemde hij ‘daardie kinderagtige ou skrywers’ die hem ‘tot die dood toe’ verveelde. De Tachtigers vond hij ‘malkunstenaars’. Hoewel Langenhoven overeenkomsten in zijn werk met dat van Multatuli afdeed als ‘toevallig’, is het zeker niet zo simpel. T.J. Heyns levert al in 1944 in zijn ouderwetse maar degelijke proefschrift getiteld Langenhoven en Multatuli genoeg bewijs dat het tegendeel waar is. Hij vindt echter de term ‘beïnvloeding’ niet toepasselijk. Over de overeenkomsten tussen Multatuli en Langenhoven geeft hij de volgende samenvatting:

Bij zo'n studie wordt men getroffen door het feit dat er dikwijls soortgelijke reacties of openbaringen bij hen merkbaar zijn en dat zij soortgelijke onderwerpen behandelen. De totaal-indruk wijst op een geestelijke affiniteit of geestverwantschap; er is onder andere een soortgelijke romantische geest; gedurig kommentaar op dingen zoals de spelling van de dag, over professoren en literatoren; dezelfde onverdraagzaamheid bij ongunstige kritiek, vooral door anonieme schrijvers en dezelfde gevoeligheid voor lof. Hun opvattingen over kunst zijn dikwels eenders, hoewel Multatuli soms letterkundig zuiverder georienteerd is. Zij tonen ook sterke overeenkomsten als aforistische schrijvers; soms wint de een aan pittigheid en geestigheid en dan weer de ander aan rake trefkracht maar telkens bewijzen zij met hoeveel vaardigheid zij de wapens ironie, satire en sarcasme kunnen hanteren. Zelfs op het terrein van de godsdienst zijn er ondanks grote beschouwelijke verschillen wel vaak overeenkomsten. (Heyns 1944:IV)

Het heeft weinig zin om de meestal overtuigende vergelijkingen van Heyns te herhalen. Ik beperk mij daarom tot een bespreking van overeenkomstige literaire kunstgrepen, de inspiratie tot de taalstrijd en de incidentele verdediging van Multatuli door Langenhoven. Langenhoven gebruikt regelmatig dezelfde kunstgrepen als Multatuli. Vergelijk het volgende voorbeeld van satire, als men het zo kan noemen.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 87

Wanneer Saïdjah in Max Havelaar Batavia bereikt, wordt hij tot verrassing van de lezer onmiddellijk door een Nederlander als bediende aangenomen ‘omdat hij Saïdjah niet verstond’. Dit lijkt onlogisch, maar Multatuli zorgt voor een verklaring: ‘Men’ zoekt op Batavia namelijk bedienden die ‘nog niet zo bedorven zijn als andere die langer in aanraking waren met Europeanen’. Het wordt de lezer al snel duidelijk dat hij met een voorbeeld van kolonialistische onrechtvaardigheid te maken heeft. Iemand zonder ervaring met Europeanen is immers ook weerloos tegen hun uitbuiting.

C.J. Langenhoven

In zijn roman Herrie op die ou tremspoor (1925, Langenhoven VW II:160-162) laat Langenhoven zijn hoofdpersonage, Sagmoedige Neelsie, solliciteren naar een baan als accountant bij een winkelier. De enige vereiste is de vaardigheid om snel te kunnen rekenen. Hij handelt de berekeningen die men aan hem voorlegt ‘soos die blits’ af. Eén van de personeelsleden doet er vervolgens twee uur over om vast te stellen dat alles inderdaad klopt. Dan volgt de verrassing: ‘sekuurheid’ is hier een ‘diskwalifikasie’ en hij krijgt daarom de baan niet. Het principe wat hier geldt, is dat een betekening pas goed is als deze de zaak bevoordeelt. Als Neelsie het over ‘falsiteit’ heeft, wijst de winkelier hem terecht: ‘in besigheid gebruik 'n mens nie sulke lelike woorde nie’:

Dit is nie valse dinge nie, dis foutjies. Errors, mistakes. En wat die klandisie betref, nege uit die tien is te lui om ooit hul rekenings na te gaan. Die een wat die fout kry kom hier kla en dan skop ek, voor hom, 'n geweldige baan op met my boekhouer en ek skeur bosse van my hare uit van spyt. Dís die manier om besigheid te dryf. (169-170)

Deze kunstgreep van ‘satirische omkering’ is natuurlijk niet beperkt tot deze twee schrijvers, maar het is aannemelijk dat Multatuli's werk hier model stond voor Langenhoven. Langenhoven is even beroemd geworden door zijn rol als taalstrijder als door zijn schrijverschap. Zijn passie voor de rechten van de Afrikaanssprekenden is vergelijkbaar met Mutatuli's strijd voor de Javanen. Langenhoven bekeerde zich tamelijk laat tot het Afrikaans. Voorheen was hij voorstander van het Engels. Tot verrassing en ontsteltenis van velen richtte hij zich allereerst tegen het Nederlands dat tot op dat moment als synoniem voor het Afrikaans werd gebruikt

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 88 en in werkelijkheid het Afrikaans uit hogere functies weerde. (Kannemeyer 1995:238) Vooral de Afrikaanstalige elite maakte zichzelf hieraan schuldig. Het is onduidelijk gebleven wat bij Langenhoven precies de ommekeer veroorzaakte. Niemand heeft tot dusver opgemerkt dat zijn belangrijkste argument grote overeenkomsten heeft met een bepaalde argumentering van Multatuli. Laatstgenoemde trekt ettelijke malen te velde tegen de ‘schoolverwaandheid’ van taalgeleerden die zowel de spelling als de stijl overheersten. (Ideeën 1062, VW VI:636) De ‘conventionele schrijftaal’ is volgens Multatuli ‘voor een groot deel leugen’. (Van Liberalismus, VW V:375) Dit wordt veroorzaakt door de zogenaamde taalkenners die niet beseffen dat een taal ‘ontstaat’ en niet ‘gemaakt’ wordt. Zo wordt het volk benadeeld, bedrogen en dom gehouden. Vergelijk zijn volgende uitspraken:

Is het geen stellig kwaad, dat de ooren des volks, dat de smaak der jeugd, dat het gezonde verstand van allen wordt bedorven door de parasieten van ‘het woord?’ (VW V: 381)

En:

Is het geen kwaad het volk over te laten aan bedrog? Het onvatbaar te laten maken voor waarheid? Het laten biologeren tot niet-verstaan, tot niet-denken, tot niet-begrypen, tot stompzinnige tevredenheid met dit alles? (VW V:382)

Dat Langenhoven deze uitspraken goed kende, blijkt uit een oordeel dat hij uitspreekt over de Nederlandse schrijftaal. De ‘Hollander’ is volgens hem de interessantste mens als hij zijn eigen taal spreekt of in een vreemde taal schrijft. Zijn letterkunde had de ‘boeiendste’ van de wereld moeten zijn. ‘Maar sy skryftaal is deur sy menigvuldige doktore en professore ontsiel geword met 'n oneindigheid van kunsmatige belemmerings. Voor hy durf om te begint om te skryf moet hy op sy skole en hoë skole geleer word om te verleer om sy kragtige en kleurryke lewende spreektaal op papier te sit’. (Die Burger, 15 oktober 1928) Langenhoven voerde ook aanhoudend strijd tegen Zuid-Afrikaanse neerlandici die hun kennis van het Nederlands wilden gebruiken om de ontwikkeling van het Afrikaans te beïnvloeden. Heyns (1944:217b) wijst op de volgende uitspraak van Langenhoven: ‘'n Taal word dikwels van onderaf opgebou en van bo af bederwe’. Het ontwikkelen van de volkstaal betekent volgens hem automatisch de ontwikkeling van het volk zelf. Door zich over te geven aan de vreemde taal Nederlands5. (en ook Engels) wordt de ontwikkeling van het Afrikaner volk geremd. In een van een reeks stellingen beklemtoont hij in 1914: ‘Ons intellektuele lewe kwijn omdat hij uitgesluit is van samehang met ons alledaagse gedagte-gang en gedagte-uitdrukking’. (Langenhoven VW XIII:370) Elders

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 89 beklemtoont hij: ‘Ons beroof ons skrywers van talent en ons lesers van belangstelling.’ Het volk zou haar kostbare erfenis - een eigen taal -moeten verzilveren. In plaats daarvan wordt haar taal ‘nie net agtelosig verwaarloos nie, maar opsetlik afgesluit onder strenge waarskuwing: “Geen Toegang. Op las van die Staatsman, van die Leraar, van die Onderwyser”’. (Langenhoven VW X:49-50) (Met ‘leraar’ wordt hier dominee bedoeld.) Het is maar een kleine stap van Multatuli's aanklacht tegen de taal-parasieten die bedriegers zijn van het volk, tot Langenhovens mening dat de ontwikkeling en creativiteit van de Afrikaanssprekenden verlamd wordt door hun afhankelijkheid van een vreemde taal, namelijk het Nederlands. Op 11 december 1922 vindt Langenhoven dat de tijd is aangebroken om Multatuli bij zijn taalgenoten te introduceren. Hij publiceert een Afrikaanse vertaling van Multatuli's gedicht ‘Kruissprook’ (‘Derde sprookje’) uit Minnebrieven (VW II:106-114) in zijn beroemde rubriek ‘Aan stille waters’ in het dagblad Die Burger. Multatuli geeft in dit gedicht de kruisiging van Christus weer uit de optiek van het volk van Jeruzalem, dat alleen oog heeft voor de vermakelijkheidswaarde. De openingsregels zijn zowel provocatief als veelzeggend: ‘Hoera, hoera voor Golgotha!’ In de vertaling laat Langenhoven de verwijzing naar de misstanden in Indië weg. De publicatie veroorzaakt een scherpe reactie in een ander blad, De Kerkbode (20 december). Volgens de redacteur heeft hij ettelijke klachten over het gedicht ontvangen van lezers en steunt hij deze ook, want ‘zulk een voorstelling is kwetsend voor iemand die met eerbied en ontzag vervuld is voor Jezus Christus, die eenmaal de levende en de doden oordelen zal’. Hij noemt Multatuli ‘'n ongodsdienstige mens’ en ‘zelfs vijandig tegen de christelijke godsdienst’. Er volgt een vriendelijk vermanend slot: ‘Mnr. Langenhoven, die een van onze meest geniale schrijvers is, zal, wij houden ons daarvan overtuigd, niet gaarne willen kwetsen en in de toekomst zeker voorzichtiger zijn.’ Langenhoven was wel godsdienstig, maar deelde Multatuli's weerzin tegen schijnheiligheid. Een directe aanval op de Kerk was voor hem uitgesloten, maar zwijgen ook. In zijn antwoord in Die Burger wijst hij erop dat het gedicht in zijn kern handelt over het feit dat het volk voor wie Christus zijn leven heeft geofferd en dat hij liefhad, ook zijn meest verbeten vervolgers waren. Multatuli was volgens hem inderdaad ‘'n volslae godloënaar’ maar zelfs hij ‘as diepvoelende kunstenaar’ werd door dit verschijnsel ‘tot in sy diepste ontroer’. Langenhove merkt op dat Multatuli de lezer met zijn gedicht een voorheen ongekende ervaring biedt. Langenhoven verwijst ook naar de kerkhervormer Johannes Hus die door zijn eigen collega's tot de btandstapel veroordeeld werd. Hij refereert aan het verhaal van een oud vrouwtje dat ijverig hielp om hout te verzamelen voor de brandstapel van Hus; een man die zichzelf opofferde voor mensen zoals zij. Hus zou over haar gezegd hebben: ‘O, heilige onnoselheid’. Langenhovens suggestie is duidelijk: niet alleen Multatuli wordt ten onrech-

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 90 te door De Kerkbode aangevallen over wat in feite een waardevolle bijdrage voor christenen is, maar ook Langenhoven zelf. De gebeurtenissen rond Johan Hus laten zien dat dit niet de eerste keer is dat de Kerk iemand ten onrechte beschuldigt. Langenhoven voegt eraan toe dat de redacteur duidelijk niet verder heeft gelezen nadat hij de naam Multatuli zag. Hijzelf, zegt hij tot slot, heeft nooit De Kerkbode vermaand, zelfs niet toen de redacteur het in het verleden blijkbaar zo hoog op had met Langenhovens werk, dat hij het aanvaardbaar vond om stelselmatig Langenhovens auteursrecht te schenden door zijn werk zonder vergoeding te gebruiken. Verwijzend naar de indirecte dreiging met het Laatste Oordeel voegt hij eraan toe: ‘“Wij struikelen allen in vele” - en ek die meeste van almal. Maar - tog almal van ons sal al swaar genoeg by die verantwoording verby kom as elkeen sy volle aandag aan die eise van sy eie diens bestee...’ Langenhoven verdedigt dus niet alleen Multatuli. Hij valt zijn aanvaller ook in Multatuliaanse stijl aan!

C. Louis Leipoldt

Leipoldts ouders werkten voor zijn geboorte als zendelingen op Sumatra. Volgens de Leipoldt-biograaf, J.C. Kannemeyer (1999:74), kende het gezin de Max Havelaar en de Minnebrieven goed. Het verhaal van Saïdjah en Adinda wilde Leipoldt telkens opnieuw horen. Volgens eigen zeggen daagde hij als jongen de beroemde natuurvorser en geestelijke Friedich Carl Kolbe uit met vragen uit de Ideeën. (Kannemeyer 1999:105) Jaren later vertaalde hij Saïdjah en Adinda voor een Afrikaans schoolboek. Hij deed veel moeite om Multatuli te introduceren bij zijn Engelstalige intellectuele vrienden. De Leipoldt-verzameling van de Universiteit van Kaapstad bevat bijvoorbeeld een manuscript van zijn vertaling van het eerste deel van de Minnebrieven in het Engels. Tijdens zijn jarenlange verblijf in Londen schreef hij vele artikelen voor Engelse bladen. Kannemeyer rekent zijn ‘Multatuli and the Max Havelaar’ in de Westminster Review van oktober 1903 onder zijn beste artikelen. Kannemeyer wijst onder andere op Leipoldts rake beschrijving van de hybridische structuur van de roman, lang voordat critici in Nederland hiertoe kwamen: ‘It had no conventionality. It belonged to no particular set, for it was neither the word of a romanticist, nor by its aggressiveness and by the singular originality of its character and style’. (Kannemeyer 1999:210-212) In Leipoldts eigen oeuvre is deze relatie op minstens drie niveaus terug te vinden: als ethisch element, als literair thema en als literair model. Ten aanzien van het eerste, de ethiek, dringt de vraag zich op of het voor een Zuid-Afrikaanse schrijver mogelijk was om Multatuli te bewonderen, zonder zijn kritiek tegen een koloniale klassenverdeling op grond van ras over te nemen. Leipoldts eerste bijdrage als polemist levert onmiddellijk een antwoord op deze vraag op. In 1896, op vijftienjarige leeftijd, publiceert hij een brief in The

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 91

Cape Times. Hij reageert op een bericht in Ons Land waarin men beweert dat de twee blanke bevolkingsgroepen van Zuid-Afrika moeten samenwerken om ‘het zwarte baas te raken’. Leipoldt richt zijn aanval vooral op het Nederlands/Afrikaanssprekende deel van de bevolking en op het idee dat onderscheid tussen mensen mogelijk zou zijn op basis van huidskleur. Hij waarschuwt:

The nation who puts a restriction on freedom will ere long cease to be a nation. The man who has no love for his fellow creature - the man who, moreover, despises his comrade and contrives in the long struggle of life to hamper and handicap him as much as possible, who could give all he can to see his comrade rooted out and left to perish... that man has not the right to be called a man.

Hij is zijn tijd ver vooruit als hij zijn landgenoten uitdaagt met de woorden: ‘Let us be worthy of that honour, and let us show our worthiness by carrying out the principle of equal rights and equal freedom for black and white alike!’ (Kannemeyer 1999:97-98) Een tweede voorbeeld vindt men in zijn reisboek over zijn reis naar Java in 1912, Uit my Oosterse dagboek (1932). Hij bespreekt het door Multatuli gewraakte cultuurstelsel en concludeert dat het ‘'n verkeerde, onetiese en deurgaans onregverdige manier van ontginning van 'n land was’. Hieraan voegt hij toe: ‘Ons het, in ons eie Transvaal, 'n Plakkerswet6., wat in sekere mate net dieselfde gedwonge arbeid voorskryf aan inboorlinge as dié wat Van den Bosch met soveel ekonomiese sukses en soveel etiese mislukking op die land onder sy heerskappy afgedwing het’. (1932:89-90) Multatuli wordt omgevormd tot literair thema in Leipoldts gedicht ‘Aan Multatuli’ in zijn veel herdrukte bundel Uit Drie Wêrelddele (1923):

Kind van die noorderwêreld, waar die kou Van winter weerga vinde in 'n volk Wat kalm bly as jy kokend is en flou En nie jou taal verstaan nie sonder tolk! Die warmer Ooste, waar die son ontstaan, Het jou tot man gemaak, en van jou hart Die ys-gekorste kettings afgeslaan, En jou geleer daar lê ook vreug in smart, En in ellende grootsheid. Ek, as een Met wie die Ooste ook gepraat het, gee Hier, waar Adindas spook by maanlig ween Oor Saïdjahs graf in eensaam-stille wee, My huldegroet aan jou as blyk daarvan, Apostel, hoëpriester, lyder, Man!

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 92

Volgens het gedicht is Multatuli dus dankzij het Oosten de kilheid van Noord-Europa ontgroeid en ontwikkelde hij zich daardoor tot ‘man’. Onder ‘man’ wordt hier ‘echte’ of ‘ware mens’ begrepen. Als ‘man’ als slotwoord herhaald wordt, krijgt het een hoofdletter. Hiermee wordt dus geimpliceerd dat Multatuli dankzij zijn menselijkheid bovenmenselijke status heeft verworven. Eén keer heeft Leipoldt Multatuli erkenning gegeven voor de invloed die hij heeft gehad op Leipoldts scheppende werk. Het betreft hier zijn dramatische monoloog ‘Oom Gert vertel’ in zijn debuutbundel Oom Gert vertel en ander gedigte (1911). Dit gedicht heeft een klassieke status in de Afrikaanse letterkunde. In een brief aan Albert Verwey schrijft Leipoldt dat Multatuli's ‘Golgotha’ gold ‘als maat voor wat ik wou bereiken’. ‘Golgotha’ verwijst naar dezelfde ‘Kruissprook’ uit Minnebrieven waarover Langenhoven in conflict zou komen met De Kerkbode.7. Hoewel ‘Oom Gert vertel’ zeker een onafhankelijk meesterwerk is, zijn er inderdaad verschillende technische overeenkomsten aan te wijzen. Als men het interpretatieprobleem in ‘Oom Gert vertel’ in het licht van het Multatuli-gedicht bekijkt, vindt er een belangrijke accentverschuiving plaats met betrekking tot de veel bediscussieerde leesvoorstellen door Leipoldt-critici. Het Multatuli-thema dat passiviteit met betrekking tot onrecht reeds een onethische daad is, blijkt namelijk ook toepasbaar op ‘Oom Gert vertel’. Dit gedicht bewijst dat Multatuli in een kritiek stadium van de geschiedenis van de Afrikaanse poëzie een richtinggevende functie vervulde. Behalve deze, zijn er nog andere overeenkomsten tussen Leipoldt en Multatuli. In zijn polemieken uit Leipoldt bijvoorbeeld kritiek op politici en de Kerk. Hij is zelf ook niet-christen. Als hij een keertje boos wordt op de Kapenaars, schrijft hij in de Transvaalse krant De Volksstem (9 februari 1924) over hun ‘self-tevredenheid, die smoesige droogstoppelagtige ingenomenheid met hulself en met alles wat Kaaps is’ (Kannemeyer 1999:470). Het is zeker niet verrassend dat de twee Zuid-Afrikaanse multatulianen bij gelegenheid met elkaar botsen. In 1925 krijgt het Afrikaans mede door de inspanning van Langenhoven officiële status. In 1926 stelt Leipoldt dat de taal te prematuur als onderwijstaal werd ingevoerd en dat het Nederlands te vroeg als voedingsbron werd afgesneden. Een bijtende verwijzing naar ‘teenswoordige taal-jingoes’ is kennelijk aan het adres van Langenhoven gericht! (Kannemeyer 1999:474)

Multatuli-uitgaven

Het is moeilijk na te gaan wanneer Multatuli tot de universitaire neerlandistiek in Zuid-Afrika doordrong. Een Zuid-Afrikaanse uitgave van zijn werk komt er pas in 1942, nadat de import van boeken uit zowel Nederland als Indië onmogelijk was geworden. Volgens de literator Gerrit Dekker (1942:175) valt de opleving in de productie van Nederlandse boeken in het land samen met een sterke ‘aangetrokkenheid’ tot de Nederlandse letterkunde die aangewakkerd werd door de

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 93 jongste Afrikaanse dichtkunst. Hiermee bedoelde hij de belangrijke poëzievernieuwing door de zogenaamde Dertigers. De Pretoriase uitgever J. van Schaik bracht binnen korte tijd niet minder dan twee reeksen Nederlandse boeken op de markt. Het achtste deel van de reeks ‘Van stamverwante bodem’ wordt een Bloemlesing uit die werke van E. Douwes-Dekker (Multatuli) (1942). Voor de Zuid-Afrikaanse neerlandistiek van 1942 werd Multatuli dus gerekend tot de Nederlandse klassieken die studenten zeker moesten lezen. Het boek bevat delen uit de Max Havelaar, het tweede bedrijf van Vorstenschool en enkele delen uit de Ideeën, terwijl Woutertje Pieterse de meeste ruimte krijgt. T.J. Heyns (1943:26-27) laat in een recensie terecht zijn teleurstelling horen, omdat de Minnebrieven helemaal ontbreekt. Hij wijst ook op de uiterst beperkte keuze uit de Ideeën. Het boek, dat tweehonderdtweeëntachtig pagina's telt, wordt ingeleid door T.J. Buning. Hij introduceert Douwes Dekker als ‘een van die grootste Nederlandse prosaskrywers’ en ‘'n man wat 'n ontsaglike invloed op sy volk sou uitoefen’. (1942:7) Hij toont zijn afkeer van de ‘onsmaaklikhede’ in Dekker's liefdesleven, maar bespreekt zijn werk verder vanuit een professionele neutraliteit. Mogelijk conservatieve lezers krijgen nauwelijks verhulde waarschuwings van Buning, zoals: ‘Sy growwe spot en hoon met die ortodoks-godsdienstige [...] gee dikwels blyk van 'n gebrek aan goeie smaak’. (26) Hij wijst op Multatuli's neiging tot scherpe contrasten en voegt hieraan toe: ‘Dit maak Multatuli se werk soms skadelik en selfs gevaarlike lektuur vir onoordeelkundige en onontwikkelde lesers’. (26) Ook zijn selectie van Multatuli's werk toont aan dat Buning zichzelf wilde beschermen tegen het soort reactie waarmee Langenhoven te maken kreeg. Sinds de voorzichtigheid die Van der Tuuk in 1880 in acht nam, was er dus nog niet zoveel veranderd! De belangstelling voor Multatuli in de eerste helft van de twintigste eeuw blijkt ook uit het eerder genoemde proefschrift van T.J. Heyns over Langenhoven en Multatuli (1944). In 1942 verscheen er ook een bloemlezing van de onderwijskundige S.J. du Toit, getiteld Land en zee, ‘Nederlandse verhale vir Afrikaanse skole’. Het boekje bevat twee verhalen van Multatuli: ‘Saïdjah en Adinda’ en ‘Het sprookje der Inca's’. Eveneens in 1942, nam Jan Greshoff het gedicht ‘Ik weet niet waar ik sterven zal’ op in zijn bloemlezing Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst I, Rondom Tachtig. Scholtz en Lategan namen ‘De Japanse steenhouwer’ op in hun 'n Bloemlesing van Nederlandse verhale die in 1954 verscheen en minstens zes drukken beleefde. P.C. Schoonees nam eveneens ‘De Japanse steenhouwer’ op in zijn Uit de Nederlandse verhaalkunst die in 1954 verscheen en in 1972 werd herdrukt. Deze bloemlezingen waren veelal bestemd om te dienen als verplichte boeken voor de hoogste klassen van de middelbare school. In zijn studie Aspekte van die nuwe prosa (1967) wijst de romancier André P. Brink, de belangrijkste poeticale begeleider van de Zuid-Afrikaanse ‘Sestigers’,8. de Max Havelaar aan als voorloper van ‘de nieuwe roman’. Het is daarom niet verbazend dat in twee van de voornaamste antiapartheidsromans (Brinks 'n Droë wit seisoen,

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 94

1979, en John Miles' Kroniek uit die doofpot, 1991) sprake is van documenten die veel weg hebben van ‘de pak van Sjaalman’. De naam Multatuli verdween in de tweede helft van de twintigste eeuw echter geleidelijk uit het Zuid-Afrikaanse bewustzijn, om in 1997 ineens terug te keren. In dat jaar verscheen Elsa Jouberts Gordel van smarag, 'n reis met Leipoldt; een goed voorbeeld van ‘poetic justice’. Als er één Zuid-Afrikaanse schrijver is die aanspraak kan maken op de eer een boek geschreven te hebben dat heeft bijgedragen aan de politieke omwenteling, is het Joubert. Met haar roman Die swerfjare van Poppie Nongena (1978) rukte zij het zware gordijn weg tussen het blanke publiek en het lijdende zwarte individu. Dit zonder de uiteindelijke directheid en heftigheid die zo kenmerkend zijn voor Multatuli's Max Havelaar. De confrontatie van het publiek met de meelijwekkende Poppie heeft wel veel weg van Saïdjah en Adinda, maar zonder de negentiende-eeuwse romantische inkleding. De titel Gordel van smarag doet ingewijden onmiddellijk aan Multatuli denken, maar Joubert kijkt naar de Nederlandse schrijver over de schouder van Leipoldt. Zij beschrijft een reis naar Indonesië in de sporen van Leipoldt. In haar boek haalt zij zowel zijn Uit my Oosterse dagboek als zijn ongepubliceerde Engelstalige manuscript en dagboeken aan. Deze bronnen versterken haar besef dat Leipoldt ‘gedrenk was in Dekker se werk’ (1997: 11). Daarom geeft zij in haar reisverslag een samenvatting van de Max Havelaar en gaat zij nog eens apart in op de geschiedenis van Saïdjah en Adinda. Multatuli en Leipoldt zijn volgens haar beiden ‘kampvegters vir die lydendes’. (1997:60,75) Zo komt Joubert tot een fundamentele vraag: ‘Miskien was Leipoldt nie genóég deurdrenk van Multatuli nie! Kon Leipoldt óns Multatuli gewees het? Daar in die jare twintig, dertig...’. (1997:36) ‘Miskien, 'n baie groot miskien, sou iets van die onheile van apartheid en die verskriklikhede van die Rasseregistrasiewet, die Ontugwet en die Wet op Gemengde Huwelike ons gespaar gebly het’. (1997:85) Hierdoor bracht Elsa Joubert dus niet alleen Multatuli opnieuw onder de aandacht van de Zuid-Afrikaanse lezer. Zij formuleerde aan de hand van Leipoldt ook een verzuchting van het post-apartheid tijdperk: hoewel de Afrikaanse letterkunde wel degelijk kennis nam van Multatuli en hoewel zijn werk en ideeën in bepaalde opzichten richting gaven aan haar ontwikkeling, lieten zijn meest invloedrijke volgelingen het hem niet toe om volledig tot zijn recht te komen. Moet men in Zuid-Afrika troost zoeken in zijn Ideeën 147: ‘Dwaling is noodig’...?

Universiteit van Wes-Kaapland Dept. Afrikaans en Nederlands [email protected]

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 95

Bibliografie

Brink 1967 - A.P Brink, Aspekte van die Nuwe Prosa. Pretoria/Kaapstad. Brink 1979 - A.P Brink, 'n Droë wit seisoen. Emmerentia. Buning 1942 - Tj. Buning, Bloemlesing uit die werke van E. Douwe-Dekker (Multatuli). Pretoria. Dekker 1942 - G. Dekker, ‘Nederlands’. In: Ons Eie Boek, december. Du Toit 1942 - S.J. du Toit, Land en zee, Nederlandse verhale vir Afrikaanse Skole. Kaapstad. Engelbrecht 1933 - S.P. Engelbrecht, Thomas Francois Burgers. Pretoria/Kaapstad. Greshoff 1942 - J. Greshoff, Nieuwe Nederlandsche Dichtkunst I. Rondom Tachtig. Pretoria. Hanekom 1951 - T.N. Hanekom, Die Liberale rigting in Suid-Afrika, eerste deel. Stellenbosch. Heyns 1943 - T. J Heyns, ‘Nederlands’. In: Ons Eie Boek, maart. Heyns 1944 - T. J Heyns, Langenhoven en Multatuli. Ongepubliseerd proefschrift. Stellenbosch. Joubert 1978 - E. Joubert, Die swerfjare van Poppie Nongena. Kaapstad. Joubert 1997 - E. Joubert, Gordel van smarag. Kaapstad. Kannemeyer 1995 - J.C. Kannemeyer, Langenhoven, 'n lewe. Kaapstad. Kannemeyer 1999 - J.C. Kannemeyer, Leipoldt, 'n Lewensverhaal. Kaapstad. Langenhoven 1973 - C.J. Langenhoven, Versamelde werke. Agste uitgawe. Kaapstad. Leipoldt 1932 - C. L Leipoldt, Uit my Oosterse Dagboek. Kaapstad. Leipoldt 1948 - C. L Leipoldt, Uit drie wêrelddele. Agste hersiene druk. Kaapstad. Lijphart-Bezuidenhout 1972 - T. Lijphart-Bezuidenhout, ‘Onderveldse dorpstonele waar niemand van weet of praat’. In: Standpunte XXV, nr. 4, april. Miles 1991 - J. Miles, Kroniek uit die doofpot. Kaapstad/Johannesburg. Praamstra 2005 - O. Praamstra, Dorp in het onderveld. Zuid-Afrikaanse verhalen. Amsterdam. Rinsum 2006 - H.J. van Rinsum, Sol Iustitiae en de Kaap. Hilversum. Rompel 1951 - F. Rompel, ‘Langenhoven en Multatuli (eerste publikasie Die Burger 17 april 1937)’. In: Nienaber, P.J. (red.) Langenhoven Die Volksskrywer. Johannesburg. Scholtz & Lategan 1954 - H. van der Merwe Scholtz & F.W. Lategan, 'n Bloemlesing van Nederlandse verhale. Kaapstad. Schoonees 1954 - P.C. Schoonees, Uit de Nederlandse verhaalkunst. Pretoria. Van Zyl 1999 - W. van Zyl, ‘Leipoldt, “Oom Gert vertel” en Multatuli’. In: Tydskrif vir Nederlands en Afrikaans, juni.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59 Eindnoten:

1. Hahns lezing vond plaats een dag nadat het Kaapse parlement gestemd heeft om het ‘Hollandsch’ naast het Engels in debatten toe te laten en er daarmee dus een belangrijke wending in de officiële positie van het Nederlands plaatsvond. In dezelfde lezing deed Hahn het Kaaps Hollandsch (Afrikaans) af als ‘Hottentots in Hollandsch gewaad’! 2. Burgers doet enkele revolutionair antikolonialistische en sympathieke uitspraken over de Zuid-Afrikaanse gekleurden die 's avonds naar de ‘locatie’ moeten uitwijken. Zij zijn volgens hem ‘vreemdelingen in eigen land’ en de blanken ‘dikwijls met regt [...] gehaten mensen, veroveraars van haar land’. 3. Praamstra zorgde voor een moderne bloemlezing van de ‘Tooneelen’: Dorp in het onderveld. Zuid-Afrikaanse verhalen. 4. In zijn nagelaten boekenverzameling in het Langenhovenmuseum Arbeidsgenot staat een uitgave van Multatuli's Verzamelde Werken (Elsevier, 1907) die in Kaapstad werd gekocht. 5. Tegen 1875 werd er een ‘Genootskap vir Regte Afrikaners’ opgericht die opkwam voor het idee dat eerder het Kaapsch-Hollandsch was en dus een dialect genoemd werd, zich heeft ontwikkeld tot een eigen taal. 6. Een wet die de vestiging en arbeid van zwarten in “blanke gebieden” moest regelen. 7. De verwantschap tussen de twee gedichten heb ik elders (1999) besproken. 8. De ‘Sestigers’ plaatsten voor het eerst de Afrikaanse roman op internationaal niveau.

Over Multatuli. Jaargang 29. Delen 58-59