Van Eurosclerose tot Europese Akte Een onderzoek naar het Nederlandse Europabeleid tijdens kabinet-Lubbers I van 1982 tot 1986

Naam: Eva Steehouwer Adres: Koningin Emmastraat 13 4205 BK Gorinchem Email: [email protected] Telnr.: 0633956763 Begeleider: Laurien Crump Datum: 16-07-2015 Universiteit Utrecht Master Scriptie Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief

Inhoudsopgave

Inleiding 3-7 Hoofdstuk 1: Nationale partijprogramma’s en de Europese Gemeenschap 8-20 1.1 De Parlementaire verkiezingsprogramma’s in 1982 8 1.2. Nederlandse partijprogramma’s en klassieke links- rechtspolitiek 12 1.3 De verhoudingen tussen plannen voor de Europese Gemeenschap en de Nederlandse 14 partijstandpunten 1.4 Nederland en de NAVO 17 1.5. Invloed van de Kamer 19 1.6. Conclusie 20 Hoofdstuk 2: Discussies in de Ministerraad en Europese zaken 21-37 2.1. De Europese Akte van 1986 21 2.2. Het pragmatische kabinet-Lubbers I 24 2.3. Gemeenschappelijk beleid op gebieden van buitenlandse zaken en defensie 25 2.4. Landbouw en visserij 26 2.5. Budgettaire problemen van de Europese Gemeenschap 29 2.6 Macht van de Europese instellingen 32 2.7. Gemeenschappelijke markt 33 2.8. Conclusie 37 Hoofdstuk 3: De Nederlandse media en publieke opinie over de Gemeenschap 38-48 3.1. De kranten 39 3.2. Crisis in de Europese Gemeenschap 39 3.3. Eurobarometer 43 3.4. Conclusie 47 Conclusie 49-52 Literatuurlijst 53-55

2

Inleiding. Joschka Fischer, voormalig vice-bondskanselier van Duitsland, stelt dat de Europese Unie sinds het uitbreken van de financiële crisis in 2008, geconfronteerd is met een opeenvolging van crises: ‘de Griekse crisis, het Russische revanchisme in Oekraïne, en de vluchtelingencrisis rond de Middellandse Zee.’1 Toen de Europese Unie nog de Europese Gemeenschap (EG) heette, werd het ook al geconfronteerd met crises. Er zijn opvallende vergelijkingen te trekken tussen nu en de jaren 80. In de jaren 80 moest de Gemeenschap het hoofd bieden aan de Britse crisis, hernieuwde spanning tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, en afrekenen met restanten van de economische crisis uit de jaren 70.2 Vanaf begin jaren 50 ging Nederland samen met vijf andere West-Europese landen een nog nooit eerder voorgekomen internationaal samenwerkingsverband aan. Nederland, Italië, Frankrijk, Duitsland, België en Luxemburg richtten samen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op. Met de oprichting van de EGKS werden de eerste bouwstenen gelegd voor de Europese Unie zoals we die nu kennen. De EGKS was voor de Nederlandse politici nieuw politiek terrein waarvoor nieuw beleid gemaakt moest worden. In literatuur over dit onderwerp, worden de beginjaren van het Nederlandse Europabeleid omschreven als afwachtend en terughoudend.3 De eerste Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken, Dirk Stikker, die met vraagstukken over deze nieuwe Europese samenwerking te maken kreeg, was vooral Atlantisch ingesteld. Een West-Europese samenwerking moest nooit in de weg staan van een Atlantische samenwerking.4 Meer Europese integratie was geen doel op zich en een Europese samenwerking moest nooit de Atlantische belangen in gevaar kunnen brengen. In de jaren 60 werd er door de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns intensief campagne gevoerd voor de toetreding van het Verenigd Koninkrijk, aldus de biograaf van Luns.5 Toch dwong de afhankelijkheid van de Duitse economie Nederland er telkens toe te kiezen voor Europese integratie als het er op aankwam.6 De Atlantische retoriek verdween echter niet uit de Nederlandse Europese politiek. Na de toetreding van het Verenigd Koninkrijk in 1973, schrijft Mathieu Segers, historicus aan de Universiteit van Utrecht, dat er voor Nederland een wens in vervulling was gegaan. Vanaf toen ging Europa functioneren zoals Nederland het samenwerkingsverband het liefste zag. De focus kwam namelijk te liggen op economische samenwerking in plaats van politieke samenwerking.7 In 1979 kwam de conservatieve premier Margaret Thatcher aan de macht in Groot-Brittannië. De Britse premier was retorisch gezien een van de grootste tegenstanders van Europese integratie. In een speech vergeleek ze bijvoorbeeld het Europese integratieproces met de Sovjet- Unie in haar invloedgebied. Thatcher wilde dat Europese integratie zich alleen zou richten op het creëren van een gemeenschappelijke markt.8 Meer verdieping was onwenselijk, terwijl

1 Fischer, J. 2015, “Europa of geen Europa?” de Volkskrant p. 22. 2 Patel, K.K. 2011, " and European Integration since 1945." in The Oxford Handbook of Modern German History, ed. H.W. Smith, pp. 785. 3 Segers, M. 2013, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden. 1st edn, Bert Bakker, Amsterdam. 221. 4 Segers, Reis naar het continent. 221. 5 Kersten, A. 2010. Luns. Een politieke biografie. Boom, Amsterdam. 250. 6 Segers, 2013, Reis naar het continent. 77. 7 Ibidem. 222. 8 Ibidem. 222.

3 uitbreiding wel aansloot bij de Britse visie voor Europa. Uitbreiding betekende immers meer afzetmogelijkheden voor Britse producten. Nederland was het volgens Segers met de opstelling van de Britten eens. Volgens Segers dreigde met deze opstelling ‘voor Nederland een positie in de periferie van de Europese integratie, want Mitterrand [president van Frankrijk] werd het er met Kohl [Bondskanselier van BDR] en de nieuwe Commissievoorzitter Delors snel over eens dat Europa vooruit moest, en per definitie meer moest zijn dan een vrijhandelszone.’9 Het was, volgens Segers, voor de Europese partners duidelijk dat Lubbers Atlantisch georiënteerd was.10 Hoewel in de geschiedschrijving over de Europese Unie de jaren 70 en 80 bekend staan als een periode van eurosclerosis, gold dit beeld eigenlijk niet als je kijkt met welke plannen voor Europa Nederland in die tijd kwam.11 Volgens Segers liep Nederland in de jaren 70 en 80 in sommige gevallen voorop met het plannen maken wat betreft de transnationale wereld van de financieel- economische en monetaire beleidstechnocraten.12 Nederland voerde tijdens Lubbers I misschien wel het meest pro-Europese Europabeleid uit de Nederlandse geschiedenis. Op deze paradox richt ik mijn onderzoek. Vertoont het Europabeleid van kabinet-Lubbers I meer continuïteit of discontinuïteit? Historiografie en wetenschappelijke relevantie In de bestaande literatuur over de Europese Unie wordt vaak beweerd dat Nederland van begin af aan sceptisch en terughoudend tegenover het Europese samenwerkingsverband stond.13 Toch legde Nederland in 1991 een conceptverdrag voor aan de overige lidstaten, waarin een politieke unie werd voorgesteld op supranationale basis die volgens Segers en Bob van den Bos, historicus aan de Universiteit van Leiden, diplomatiek volstrekt buiten de orde was.14 Door te kijken hoe het Nederlandse Europabeleid werd gevormd tijdens het eerste kabinet van Lubbers, hoop ik meer inzicht te krijgen in waar deze proactieve en pro-Europese houding vandaan kwam. Duco Hellema, professor Internationale Betrekkingen aan de Universiteit van Utrecht, schrijft het volgende over de jaren 80: ‘yet it is still very much the question whether Dutch policy objectives and intentions in the eighties had essentially changed’.15 Dit citaat toont aan dat er nog geen definitief antwoord is op de vraag of het kabinet-Lubbers I een Europabeleid voerde dat meer discontinuïteit dan continuïteit vertoonde ten opzichte van voorgaande jaren. Op deze vraag hoop ik met mijn onderzoek een definitief antwoord te krijgen. Een teken waaruit geïnterpreteerd kan worden dat het Nederlandse Europabeleid echt was veranderd, is dat Nederland, volgens Segers, tegen het Verenigd Koninkrijk koos tijdens de besprekingen en de verdragsonderhandelingen over de Europees Monetaire Unie (EMU). Het Verenigd Koninkrijk wilde geen EMU en Nederland wel. 16 Dat Nederland tegen het Verenigd Koninkrijk koos is vreemd omdat Nederland altijd een Atlantische blik heeft gehad en Lubbers

9 Segers, Reis naar het continent. 221. 10 Ibidem. 221. 11 Patel, "Germany and European Integration since 1945." 785. 12 Segers, Reis naar het continent. 263. 13 Ibidem. 79, 84. 14 Ibidem. 269 en Bos van den, B. 2008, Mirakel of debacle: de Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht, Proefschrift: Universiteit van Leiden. 15 Hellema, D. 2009, Dutch foreign policy. The role of the in world politics. Republic of Letters, Dordrecht. 290. 16 Segers, Reis naar het continent. 269.

4 persoonlijk een goede band had met Thatcher.17 Mijns inziens wordt er in de bestaande literatuur te weinig aandacht besteed aan een verklaring hiervoor. Hier zal ik met mijn onderzoek verandering in proberen te brengen. Op internationaal niveau was Nederland ook een belangrijke speler. Door de Nederlandse ligging kan ze een schakel vormen tussen de belangen van het Continent en de Scandinavische/Atlantische landen. Zeker in de jaren 80, toen de discussies in de EG over verdieping en/of uitbreiding hoog opliepen, is het interessant om te zien welke standpunten Nederland naar voren bracht. Ook in de huidige Europese situatie is de ligging van Nederland interessant. Nederland ligt namelijk tussen het nieuw Europees dominerende tri-polaire samenwerkingsverband tussen Duitsland, Frankrijk en Polen, bekend als de Waimar Triangle. Daarnaast ligt Nederland ook tussen de Frans-Duitse as. Deze as vormde sinds het begin van de EGKS de spil van Europese samenwerking. Het spanningsveld tussen de Nederlandse retorische werkelijkheid en de realiteit komt hier uit naar voren. Tenslotte kan mijn onderzoek licht doen schijnen op de vraag in hoeverre kleine lidstaten invloed kunnen uitoefenen op de Europese besluitvorming. De Europese Unie bestaat tegenwoordig uit 28 landen. Daarom moet er tijdens het maken van beleid veel rekening gehouden worden met nationale belangen. Een bekende Europakenner, Andrew Moravcisk, heeft beweerd dat de rol die kleine landen spelen tijdens het maken van beleid, niet van zeer groot belang is.18 Zo werden, volgens Moravcik, de kleine landen tijdens de onderhandelingen over de Europese Akte aan de zijlijn gezet, doordat ze door de grote staten zoals Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië werden afgekocht.19 Deze stelling kan echter niet zomaar voor waar aangenomen worden. Zo stellen de Belgische auteurs, Maes en Verdun dat kleine landen zoals België en Nederland wel een rol hebben gespeeld in de onderhandelingen over de Europese Akte.20 Ook de Britse historicus Pierse Ludlow heeft een artikel geschreven over de invloed die lidstaten op elkaar hebben. Ludlow beschrijft hoe de overige vijf lidstaten zich tegen de Franse houding tijdens de Lege Stoel Crisis gingen afzetten. In dit scenario werkten de grote en kleine lidstaten dus samen om iets te bereiken.21 Meerdere auteurs zijn het er klaarblijkelijk over eens dat de rol van kleine lidstaten zeker niet over het hoofd gezien mag worden als het gaat over de Europese besluitvorming. Stand van zaken in de wereld in de jaren 80 In de jaren 80 kwamen in Europa en de Verenigde Staten conservatieve partijen aan de macht. In respectievelijk Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten bepaalden liberaal conservatieven het beleid.22 In Duitsland was dat bondskanselier Helmut Kohl van het CDU, in Engeland Margaret Thatcher van de conservatieve partij en in de Vereinigde Staten was dat de Republikeinse president Ronald Reagan.23

17 Vuijsje, B. 2006, Avonturen in besturen. Gesprekken met Hans van Mierlo, , Hand Wiegel en vele anderen. De bezige bij, Amsterdam. 21. 18 Moravcsik, A. 1991, "Negotiating the Single European Act: national interests and conventional statecraft in the European Community.", International Organization, vol. 45, no. 1, pp. 19-56. 19 Moravcsik, "Negotiating the Single European Act.” 42-43. 20 Maes, I. & Verdun, A. 2005, "Small States and the Creation of EMU: and the Netherlands, Pace- setters and Gate-keepers.", JCMS, vol. 43, no. 2, pp. 327-348. 21 Ludlow, P. 1999, "Challenging French Leadership in Europe: Germany, , the Netherlands and the Outbreak of the Empty Chair Crisis of 1965-1966.", Contemporary European History, vol. 8, no. 2, pp. 231-248. 22 Hellema, Dutch foreign policy. 273. 23 Steinmetz, B. 2000, Ruud Lubbers. Peetvader van het poldermodel. Prometheus, Amsterdam. 82-84.

5

In de jaren 80 was er nog steeds sprake van de Koude Oorlog. Na een periode van ontspanning in de jaren 70 was er nu weer een periode van meer spanning aangebroken tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.24 De wapenwetloop tussen de twee grootmachten nam toe.25 Er was in de jaren 80 een moeilijke periode voor de Sovjet-Unie aan gebroken. Die kreeg namelijk te maken met opstanden in haar invloedgebied. Een van de redenen voor de afnemende macht van de Sovjet-Unie waren de Helsinki akkoorden die de Sovjet-Unie in 1975 had ondertekend. In de Helsinki akkoorden waren onderwerpen verwerkt betreffende mensenrechten, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vereniging. Met deze akkoorden in de hand verantwoordde de vakbeweging Solidariteit in Polen in 1980 haar autonomie. De Sovjet-Unie was toen niet bereid militair in te grijpen. Daarnaast stond er in de Helsinki akkoorden dat de soevereiniteit van de landen die het verdrag hadden ondertekend, gewaarborgd moest blijven.26 In de jaren 80 was er sprake van een economisch zwakke periode zowel in de Westerse landen als in de Oost-Europese landen en derdewereldlanden. De impact van deze economische zwakke periode werd vooral gevoeld in de Oost-Europese landen.27 Polen was bijvoorbeeld afhankelijk van het Westen door leningen. De Sovjet-Unie had het zelf ook lastig op economisch gebied. De afnemende macht van de Sovjet-Unie was een van de redenen waardoor er meer spanning ontstond tussen de twee wereldmachten. De Sovjet-Unie moest bewijzen dat ze geen invloed aan het verliezen was.28 De toegenomen spanning tussen de twee wereldmachten had ook invloed op de Nederlandse binnenlandse politiek. Er kwam vanuit Amerika meer druk te staan op de plaatsing van kruisrakketten.29 Stand van zaken in de Europese Unie in de jaren 80 Twee dingen die de gemoederen in Brussel in de jaren 80 bezig hielden, waren een vervanging vinden voor het Bretton Woods systeem en de vraag of meer verdieping en/of uitbreiding wenselijk was. Mede door toedoen van EG lid Frankrijk was het Bretton Woods systeem ten val gekomen. Toen De Gaulle president van Frankrijk werd wilde hij proberen van de dominante positie van de Verenigde Staten af te komen. De Verenigde Staten konden door dit systeem namelijk meer geld drukken zonder dat het minder waard werd.30 Het systeem was belangrijk voor de export tussen de Europese landen, omdat de dollar was gekoppeld aan het goud. Zo wisten de landen zeker wat ze verdienden en wat hun schulden waard waren. Dit was vooral belangrijk voor exportlanden. De wisselkoersen konden zo ten op zichtte van elkaar stabiel gehouden worden en inflatie kon zo voorkomen worden. De Gaulle had het Bretton Woods systeem langzaam om zeep geholpen doordat hij steeds sneller de Franse schuld ging aflossen aan de VS. Toen de schulden eenmaal waren afgelost ging hij dollars sparen. De Gaulle ging openlijk kritiek leveren op het systeem door de stabiliteit publiekelijk in twijfel te trekken. De Gaulle vroeg zich af of hij wel echt het aantal dollars zou kunnen inruilen tegen de hoeveelheid goud die het waard was.

24 Hellema, Dutch foreign policy. 273. 25 Ibidem. 273. 26 Hitchcock, W. 2003, The struggle for Europe. The turbulent history of a divided continent, 1945 to the present. Anchor Books, New York. 273. 27 Hellema, Dutch foreign policy. 274. 28 Hitchcock, The struggle for Europe. & Hellema, Dutch foreign policy. 273. 29 Andere Tijden: Premiersportret Ruud Lubbers: Het geheim van Lubbers. 2013, 396, NTR; VPRO, Hilversum. 30 Segers, Reis naar het continent. 164.

6

De situatie werd voor de VS zo onhoudbaar dat Nixon op 15 augustus 1971 de convertibiliteit beëindigde tussen de dollar en het goud.31 Dit wordt ook wel de ‘Nixon Shock’ genoemd. Toen dit systeem werd losgelaten moesten de Europese lidstaten een nieuwe manier vinden om de Eurokoers stabiel te houden. Dit werd het Europees Monetair Systeem (EMS). Dit systeem was voor af gegaan door het slangarrangement van 1972. Dit betekende dat de EEG-wisselkoersen maximaal 2.25 procent van de pariteit mochten afwijken. Dit arrangement bracht echter geen rust of stabiliteit op de markten en de vraag naar een nieuw systeem bleef.32 Daarnaast wilde Frankrijk ook van dit systeem af want het was sterk gericht op de D-mark. De Duitse Bundesbank kon voorwaarden bepalen voor leningen. In 1973 waren het Verenigd-Koninkrijk, Denemarken en Ierland lid geworden van de Europese Gemeenschap. Volgens Segers betekende dit dat : ‘de EEG verdraaid veel [leek] op wat Nederland aanvankelijk voor ogen had gehad: een trans-Atlantische markt zonder overkoepelende politieke structuur, en met het Verenigd Koninkrijk als tegenwicht van Frankrijk en Duitsland.’33 Daarnaast ging het in de jaren 80 over uitbreiding van de Europese Gemeenschap. Dit was een onderwerp waar het Verenigd Koninkrijk geïnteresseerd in was. Dit betekende namelijk uitbreiding van de markt. In 1981 werd Griekenland lid en in 1985 Groenland. Spanje en Portugal werden lid van de Europese Gemeenschap in 1986, hetzelfde jaar waarin de Europese Akte ondertekend werd. De jaren 70 en 80 waren vooral een periode waarin er veel discussie was over verdieping of uitbreiding van de EG.34 Hoe Nederland in dit alles stond zal in de komende hoofdstukken duidelijk worden. In het eerste hoofdstuk staan de grootste Nederlandse politieke partijen en hun opstelling tegenover de Europese Gemeenschap en de NAVO centraal. Door de partijprogramma’s te analyseren wordt een compleet beeld geschetst van de partijopstelling tegenover Europese- en veiligheidsvraagstukken. In hoofdstuk twee staat het daadwerkelijke beleid van het kabinet centraal. Tijdens de ministerraaddiscussies werd het Europabeleid voor een groot gedeelte besproken en bepaald. Door het analyseren van de ministerraad notulen kan op dit gebied meer inzicht gegeven worden in de werkelijke politiek die werd gevoerd. Tenslotte wordt de Nederlandse publieke houding tegenover de Europese Gemeenschap besproken. Aan de hand van krantenartikelen uit de Volkskrant en de Telegraaf, gevonden in de Koninklijke bibliotheek van Den Haag, is dit onderzocht. Daarnaast heb ik persoonlijk een interview gehouden met de Brusselse correspondent voor de Telegraaf uit die tijd, Rob Sloot, om dit hoofdstuk meer diepgang te geven. In elk hoofdstuk wordt het primaire bronnenonderzoek aangevuld en/of ondersteund door secundaire literatuur. In de conclusie zal de politieke, reële en publieke houding tegenover de Europese Gemeenschap samenkomen en een compleet en genuanceerd antwoord geven op de vraag of het Europabeleid van kabinet-Lubbers I meer continuïteit of discontinuïteit vertoonde ten opzichte van voorgaande jaren.

31 Segers, Reis naar het continent. 162. 32 Ibidem. 185. 33 Ibidem. 184. 34 Karamouzi, E. 2011, Greece's Path to EEC membership, 1974-1979: The View from Brussel. Proefschrift: The London School of Economics and Political Science.

7

Hoofdstuk 1: Nationale partijprogramma’s en de Europese Gemeenschap. Er wordt wel gezegd dat de parlementaire vertegenwoordigers het hart vormen van een democratie. Het parlement is namelijk de stem van het volk. Parlementaire verkiezingen zijn daarom altijd spannend en belangrijk. Zo ook in 1982. Op 8 september 1982 werden er in Nederland parlementaire verkiezingen gehouden. Deze verkiezingen zouden beslissen welke partijen de komende vier jaar de taak van volksvertegenwoordiging mochten gaan vervullen. De verkiezingen waren verder belangrijk omdat de uitslag ervan zou bepalen welke partijen de komende vier jaar het beleid zouden gaan bepalen om aanhoudende problemen zoals de massale werkeloosheid op te lossen. Ook op Europese vraagstukken diende een standpunt geformuleerd te worden zoals de aanhoudende besluitvormingsproblematiek waar de Europese Gemeenschap in de jaren 80 mee kampte. De functie van de Kamer is ook heel belangrijk omdat de Kamer controle uitoefende op het beleid dat gevoerd werd en opkomt voor de belangen van de mensen die ze representeert. Ik zal beginnen met het bespreken van de verkiezingsprogramma’s van de vier grootste partijen de PvdA, CDA, VVD en D66. Dit zal meer inzicht geven in de houding die de regeringspartijen en de oppositiepartijen hadden tegenover het Europabeleid dat na de verkiezingen gevoerd zou worden. Tegelijkertijd zal ik kijken of deze standpunten overeenkomen met traditionele politieke links- rechtsstandpunten. Dan volgt er een paragraaf over de partijstandpunten met betrekking tot de NAVO. De standpunten over de NAVO zijn relevant omdat het de standpunten over de Europese Gemeenschap beïnvloedde. Tenslotte komt de invloed die de Kamer probeerde uit te oefenen op het Europabeleid, door middel van het indienen van moties en debatten, aan bod. Deze bevindingen zullen in het volgende hoofdstuk worden meegenomen om de discrepantie of overeenkomsten te kunnen vaststellen tussen de standpunten van de Kamer en het Kabinet. 1.1. De parlementaire verkiezingsprogramma’s in 1982. Om een indruk te krijgen hoe de vier grootste Nederlandse politieke partijen, de PvdA, CDA, VVD en D66, in 1982 tegen de Europese Gemeenschap aankeken, heb ik de verkiezingsprogramma’s uit die tijd onderzocht. Eerst zal het verkiezingsprogramma van het CDA besproken worden omdat dat de grootste regeringspartij werd. Tijdens de verkiezingscampagne werden er kleine en grote flyers uitgedeeld door het CDA. In de kleine folders stonden geen standpunten over de Europese Gemeenschap. In het volledige partijprogramma stond wel een uitgebreide beschrijving van de visie die het CDA over de Europese Gemeenschap had. Aan het begin van het hoofdstuk worden de successen benoemd die de Europese Gemeenschap volgens het CDA had behaald. Deze waren volgens het CDA verzoening brengen tussen de natiestaten en de burgers in Europa, algemene versterking van West-Europa en tenslotte de economische wederopbouw van West-Europa. Daarna werden de nieuwe doelstellingen van de Gemeenschap benoemd. Deze waren volgens het CDA: ‘versterking van de politieke samenhang op uiteenlopende terreinen, het realiseren van verantwoordelijkheden naar de zijde van de derde wereld, verdere democratisering van de besluitvorming.’35 Verder stond in het programma dat mede door de uitbreiding van de Gemeenschap de besluitvorming werd bemoeilijkt. Bovendien leek de interne samenhang te verminderen. Dit waren slechte ontwikkelingen volgens het CDA. Om deze samenhang weer terug te krijgen lag

35 Program van de Centrumpartij. 1982, CDA, Amsterdam. 84.

8 volgens het CDA een rol weggelegd voor het nieuwe direct gekozen Europees Parlement. Het CDA was voor de uitbreiding van de bevoegdheden van het Parlement. Het CDA zag het Parlement als instrument dat kon zorgen voor meer overeenstemming tussen de lidstaten op gebied van politieke en maatschappelijke zaken. Desnoods kon het Parlement met haar nieuwe bevoegdheden deze overeenstemming afdwingen. Het CDA wou zich blijven inzetten voor meer verdieping en verbreding van de Europese Gemeenschap hoewel ze erkende dat dat op dit moment moeilijk te bewerkstelligen was.36 Het CDA vond de vorming van Europese partijen heel belangrijk omdat zij de dragers waren van het Europees Parlement. Een van de belangrijkste dingen waar het CDA voor wilde streven was het rechtvaardiger maken van de economische orde. Dit betekende dat de Gemeenschap zich moest inzetten voor de ontwikkeling van derdewereldlanden. Daarnaast moesten er volgens het CDA ook in Europees verband oplossingen gezocht worden voor de aanhoudende werkeloosheid, inflatie, milieuvervuiling en energie en grondstofschaarste. Een ander belangrijk component van het Europabeleid van het CDA was dat de Europese Gemeenschap moest blijven bijdragen aan het wederzijds respect tussen de Europese volken. De Gemeenschap moest geen technocratische aangelegenheid blijven. Het beleidsterrein van de Gemeenschap moest uitgebreid worden naar sociale politiek, milieuproblematiek en consumentenbescherming, het energiebeleid, het monetaire beleid, de industriepolitiek en ontwikkelingssamenwerking. Deze terreinen moesten allemaal aan bod komen wilde er volgens het CDA een volwaardige gemeenschappelijke markt kunnen ontstaan. Dit standpunt moest goed naar voren komen in de Nederlandse opstelling tegenover de Europese instellingen. Op institutioneel gebied streefde het CDA er naar besluiten te nemen in de Raad van Ministers op basis van meerderheidsbesluiten. De Europese Raad moest zoveel mogelijk besluiten nemen volgens de communautaire methode. Het CDA was niet tegen de institutionalisering van de Europese Politieke Samenwerking (EPS), maar dat proces moest wel worden begeleid door de Europese Commissie. De integratie op politiek gebied moest blijvend worden bevorderd. Het CDA was niet tegen de toetreding van Spanje en Portugal in de Gemeenschap. 37 De andere regeringspartij, de VVD, had geen heel hoofdstuk van haar verkiezingsprogramma gewijd aan de Europese Gemeenschap. Wel blijkt uit het verkiezingsprogramma dat de VVD voor verdieping en verbreding van de Europese Gemeenschap was. Verder stond er in het programmaboekje niet veel over de specifieke terreinen waarin de VVD verdieping en verbreding voor zich zag. In ieder geval wilde de VVD goede coördinatie van het energiebeleid tussen de lidstaten. Daarnaast werd ook ontwikkelingssamenwerking in dezelfde alinea genoemd als de Europese Gemeenschap. Toch legde de VVD op gebied van ontwikkelingssamenwerking de nadruk op de Nederlandse rol hierin. De VVD zag een rol weggelegd voor Nederlandse bedrijven en particuliere organisaties en hulp moest alleen worden ingezet op terreinen waar hulp nodig was. Mijns inziens wordt uit het partijprogramma niet echt duidelijk hoe zij de verder ontwikkeling van de Gemeenschap voor zich zagen.38 Dit is vreemd omdat volgens Anjo Harryvan, professor internationale betrekkingen aan de Rijksuniversiteit Groningen, de VVD zich in de jaren 70 had ontwikkeld tot een groot

36 Program van de Centrumpartij. 84-85. 37 Ibidem. 84-88 38 Urgentie programma 1982. 1982, VVD, Amsterdam. 11.

9 voorstander van Europese integratie.39 Volgens Harryvan betekende dit dat de VVD de totstandkoming van een Europese Monetaire Unie (EMU) van het allergrootste belang achtte. De VVD was er ook van overtuigd volgens Harryvan dat het nodig was een gemeenschappelijk Europees buitenlandbeleid te hebben om Nederland te laten meedoen op wereldtoneel.40 Hieronder viel volgens de VVD een sterker gemeenschappelijk defensiebeleid. Dit zou een eerste stap kunnen zijn op de weg naar verdere politieke integratie, hoewel ze nucleaire wapens niet wenselijk achtte. Over de (on)wenselijkheid van nucleaire wapens waren alle partijen het eens. Deze houding was ook niet zo vreemd aangezien, zoals in hoofdstuk 3 zal worden beschreven, de Nederlandse bevolking in de jaren 80 fel gekant was tegen atoomwapens. De twee grootste oppositiepartijen besteedden meer woorden aan de rol van Europa in hun verkiezingsprogramma’s. Het verkiezingsprogramma van de PvdA bevatte aanzienlijk andere plannen dan de bovengenoemde partijen. Het programma van de PvdA sprak over het opbouwen van een socialistisch Europa. Dat betekende in het kort dat de PvdA niet een vrije markt economie als doel voor ogen had maar dat er in Europa een gereguleerde economie moest komen. Het doel van een gemeenschappelijke Europese markt was voor de PvdA dus niet vanzelfsprekend. Europese samenwerking was alleen verantwoord als het bij zou dragen aan de democratie in Europa en vrede in de wereld. De Europese Gemeenschap moest geen supermacht worden, het moest juist helpen tegenstellingen tussen Oost en West en Noord en Zuid tegen te gaan. Eerlijk delen was het motto. Deze sterk socialistische inslag kwam, volgens Hellema, voort uit de jaren 70 waarin er binnen de PvdA een sterke linkse houding werd aangenomen.41 Voor sommige partijleden was de PvdA zelfs niet links genoeg en zij richtten een andere partij op genaamd D’70. Dit werd het nieuwe links genoemd. De PvdA legde meer nadruk dan de VVD en het CDA op de instemming van het Nederlandse parlement bij de overdracht van de bevoegdheden naar Europese organen. Ook legde de PvdA meer nadruk op de democratische controle die het Europees Parlement moest uitoefenen. Daarom moest volgens de PvdA het Parlement meer macht krijgen zoals grotere budgettaire en wetgevende bevoegdheden. Dit komt wel overeen met de standpunten van het CDA en de VVD. Het Europees Parlement moest daarnaast medezeggenschap krijgen in de benoeming van de Europese commissie en het moest enquêterecht krijgen. Op economisch gebied moest de Gemeenschap controle uitoefenen op multinationale ondernemingen maar tegelijkertijd ook deze ondernemingen mogelijk maken en stimuleren, zowel op nationaal als op Europees niveau. Een verschil met de overige partijen was dat de PvdA specifiek in haar verkiezingsprogramma stelde dat de voorkeursbehandeling voor Afrika, Caribisch gebied en de Pacific ten aanzien van andere ontwikkelingslanden teniet gedaan moest worden. Opvallend is ook dat de PvdA niet wilde dat er meer met meerderheidsbesluiten zou worden besloten. De PvdA stelde juist dat Nederland op ‘wezenlijke politieke momenten van het principe van meerderheidsbesluiten [kon] afwijken.’42 Volgens Harryvan blijkt uit het Europabeleid van voorgaande kabinetten dat de PvdA een democratischer besluitvorming wenste voor Europa. Hieraan zou eerst moeten

39 Harryvan, A. & Van der Harst, J. 2013, Verloren consensus. Europa in het Nederlandse parlementair-politieke debat 1945-2013. Boom, Amsterdam. 111. 40 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 112. 41 Hellema, Dutch foreign policy. 274. 42 Eerlijk delen. 1982, PvdA, Amsterdam. 45-46.

10 worden voldaan voordat er meer bevoegdheidsoverdracht mocht plaatsvinden. Deze democratische besluitvorming hield in dat het Europees Parlement niet alleen direct verkozen werd maar ook tastbare bevoegdheden kreeg. Daarom moest de Gemeenschap gepolitiseerd worden. Politisering betekent in deze context dat de Europese kwesties onderdeel moesten worden van het publieke politieke debat. Volgens de PvdA waren Europese zaken nog steeds te veel een aangelegenheid van technocraten en beleidsmakers. Om de Gemeenschap onderdeel te laten worden van de publieke opinie was een politiek debat nodig.43 Daarnaast was de PvdA niet meteen positief over de toetreding van Spanje en Portugal zolang er niet voldoende tegemoet werd gekomen aan de belangen van de kleine boeren, arbeiders en kleine ondernemers. En er moest een vestigingsplaats komen voor het Europees Parlement.44 Het verkiezingsprogramma van D66 bevatte meer concrete plannen en aanbevelingen voor de Gemeenschap dan de overige verkiezingsprogramma’s. Net als het CDA en PvdA vond D66 het belangrijk dat de integratie van Europa democratisch verliep. Op institutioneel gebied moest de structuur van de Gemeenschap worden versterkt. Daarom was het nodig meerderheidsbesluiten te nemen, op dit moment vond D66 de macht van de Raad van Ministers te groot. D66 stelde concrete maatregelen voor de versterking van het Europees Parlement en Commissie voor. Zo moest het parlement inspraak krijgen in de benoeming van de commissievoorzitter. Deze voorzitter diende op zijn beurt dan weer in te stemmen met de aanstelling van de andere commissieleden. De Commissie moest jaarlijks een beleidsprogramma voorstellen en voorleggen aan het Europees Parlement. Om de werkloosheid tegen te gaan, de cijfers hiervan achtte D66 volstrekt onaanvaardbaar, moest het industrie- en sociaalbeleid van de Europese Gemeenschap krachtig ontwikkeld worden. Ook werd er meer nadruk gelegd op de aanpak van milieuproblemen. Een concreet voorbeeld was dat er druk moest worden uitgeoefend op voornamelijk Frankrijk om tot sanering van de Rijn over te gaan. Economische vooruitgang mocht volgens D66 geen excuus zijn om de milieuproblemen niet aan te pakken. De overproductie in de landbouwsector vroeg ook om een daadkrachtige gemeenschappelijk aanpak. Er moest productiebeheersing komen zoals bedrijfsgewijze contigering. Dit was ook een punt waar de PvdA zich voor wilde inzetten. Volgens D66 moest contigering leiden tot de ontlasting van het Europeesbudget, zorgen voor een beter marktevenwicht en zou het zorgen voor voldoende prijsgaranties in de landbouwsector.45 Helaas voor deze twee partijen waren de regeringspartijen het totaal niet eens met dit idee. D66 vond dat er een Europees energiebeleid moest komen. Dit ging dus verder dan waar de VVD in haar verkiezingsprogramma voor pleitte. Een verschil met het CDA was dat D66 een gemeenschappelijk energiebeleid wilde om energiebesparing te creëren. D66 was tegen het gebruik van kernenergie. Net als het CDA legde D66 nadruk op ontwikkelingssamenwerking en moesten de handelsmogelijkheden met de derdewereldlanden worden uitgebreid.46 Een opvallend punt in het verkiezingsprogramma van D66, is dat zij niet afwijzend stonden tegenover een Europa van twee snelheden. Een Europa van twee snelheden betekende in die tijd

43 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 109. 44 Eerlijk delen, 40-46. 45 Programma D’66 Tweede-Kamerverkiezingen. 1982, D66, Amsterdam. 86-87. 46 Programma D’66 Tweede-Kamerverkiezingen, 86-87.

11 dat sommige lidstaten op gebied van een bepaald beleidsterrein, eerder zouden integreren dan andere lidstaten. Ze zagen dit als een oplossing voor de verschillende ontwikkelingsstadia waarin de lidstaten zich bevonden. Later in deze scriptie zal blijken dat de regeringspartijen hier wel sterk op tegen waren. D66 zag voornamelijk voordelen in een Europa van twee snelheden. De doelen zouden dan voor alle lidstaten hetzelfde blijven maar sommige staten zouden die doelen eerder behalen dan anderen. Verder noemde D66 in tegenstelling tot het CDA ook het emancipatiebeleid. Dit moest in Europees verband ‘worden nagestreefd en in de samenstelling van de vertegenwoordigende en bestuurlijke lichamen zijn afspiegeling vinden’.47 Volgens Harryvan was D66 net zoals de VVD voor de uitbreiding van een gemeenschappelijk Europees buitenlandbeleid inclusief uitbreiding van het defensiebeleid.48 1.2. Nederlandse partijprogramma’s en klassieke links- rechtspolitiek. Hooghe, Marks en Wilson, profesoren aan de Universiteit van Noord-Carolina en Texas, hebben gekeken of traditionele links- rechts standpunten overeenkomen met de standpunten die partijen hebben over Europese vraagstukken. Uit hun onderzoek is gebleken dat Europese beleidsterreinen niet een speciaal onderwerp zijn die buiten de normale kaders van links- rechtspolitiek vallen.49 Na de verkiezingsprogramma’s te hebben bekeken kan nu gesteld worden dat dit voor de Nederlandse politieke partijen in de jaren 80 ook gold. Hooghe, Marks en Wilson onderscheiden 4 algemene politieke stromingen, de Sociaal Democraten, Christen Democraten, de Liberale en de Conservatieven.50 Verder stellen Hooghe, Marks en Wilson dat de Europese Unie (EU) is opgebouwd door centrumrechtse partijen. Deze partijen zijn voorstanders van vrije marktwerking. Daarom is het volgens hun logisch dat partijen met dit karakter grotere voorstanders zijn van de Europese Unie dan partijen die verder afstaan van het centrumrechtse gedachtengoed. Tenslotte is het volgens hen zo dat in de jaren 80 de Sociaal Democraten zich niet goed konden vinden in de doelstellingen van de Europese Gemeenschap maar dat naarmate de Gemeenschap meer bevoegdheden kreeg op andere beleidsterreinen, zoals milieu, de Sociaal Democraten positiever tegenover de Unie gingen staan.51 Ik houd de scheidslijn aan die Hooghe, Marks en Wilson geven tussen linkse en rechtse partijen. Deze grove lijn is dat rechtse partijen traditioneel gezien voor minder overheidsbemoeienis zijn en voor meer marktwerking. Linkse partijen zijn traditioneel gezien voor meer overheidsbemoeienis en voor meer regulatie vanuit de overheid op de markt.52 Natuurlijk verschillen linkse partijen onderling van elkaar zoals bijvoorbeeld op gebied van milieu, sociale en maatschappelijke zaken, maar op economisch gebied komen de linkse partijen over het algemeen wel overeen.53 Aan de hand van de partijprogramma’s kan geconcludeerd worden dat dit beeld ook voor Nederland gold in de jaren 80. De sociaal democratische partij PvdA was minder enthousiast over de Europese gemeenschap dan de VVD, CDA en D66.

47 Programma D’66 Tweede-Kamerverkiezingen, 86-87. 48 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 111. 49 Hooghe, L., Marks, G. & Wilson, C. 2002, "Does Left/Right structure party positions on European integration?", Comparative Political Studies, vol. 35, no. 8, p.985. 50 Hooghe, Marks, & Wilson, "Does Left/Right structure party positions on European integration?” 968. 51 Ibidem. 969. 52 Ibidem. 969. 53 Ibidem. 974.

12

Tijdens de eerste parlementaire verkiezingen voor Europa was dit te merken. Het CDA, VVD en D66 partijen waren volgens Harryvan de grootste voorstanders van Europese integratie. Volgens Harryvan bevonden zich in deze drie partijen de grootste voorstanders van Europese samenwerking. Daarnaast werd tijdens de verkiezingsperiode de noodzakelijkheid van Europese samenwerking benadrukt door deze drie partijen. Dit in tegenstelling tot de campagne van de PvdA. De PvdA voerde, samen met de overige linkse partijen, campagne tegen de verkiezingen omdat deze niet democratisch genoeg zouden zijn. Het was volgens de PvdA een schijndemocratie omdat het Parlement geen echte macht bezat.54 Voor de rest van de lidstaten gold dit beeld dus ook volgens Hooghe, Marks en Wilson. De Europese Gemeenschap bestond in 1982 uit de lidstaten Nederland, België, Luxemburg, Franrijk, Duitsland, Ierland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk (VK) en Griekenland. Hieronder zal ik kort de Europapolitiek van de drie grootste lidstaten, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, bespreken. In Frankrijk was Francois Mitterrand van de Socialistische partij aan de macht. Dit was een vreemde eend in de bijt tussen alle centrum en centrumrechtse partijen die aan de macht waren in Europa. Mitterrand introduceerde in Frankrijk het plan van ‘socialisme in een land’. Dit betekende dat, ondanks dat de internationale context hier niet naar stond, in Frankrijk wel een socialistisch bewind het beleid zou bepalen. Dit socialistische experiment faalde en na een crisis in 1983, waarbij de franc zoveel moest devalueren dat de Franse economische situatie onhoudbaar werd, transformeerde Mitterrand zich van socialist tot overtuigd Europeaan en paste hij hier zijn beleid op aan.55 In Duitsland was een centrumpartij aan de macht, het CDU. De bondkanselier was Helmut Kohl die al snel de bijnaam ‘kleinzoon van Adenauer’ had verworven.56 Centrumpartijen hebben volgens Hooghe, Marks en Wilson altijd een pro-Europese houding gehad. Dit komt volgens hen doordat het Europese integratieproject voornamelijk een product is van centrumrechtse, centrum en, in mindere mate, centrumlinkse partijen.57 Dit gold zeker voor het CDU onder leiding van Kohl. Kohl zag als einddoel voor het Europese samenwerkingsproject een ‘Europese bondstaat met gemeenschappelijke EMU en buitenlands- en veiligheidsbeleid’ voor zich.58 In het Verenigd Koninkrijk was de Conservatieve partij aan de macht. Bij de conservatieve partijen is er volgens Hooghe, Marks en Wilson nogal verschil in hoeverre de partij tegen economische integratie is. Dit was vaak een discussiepunt binnen de politieke partij. Dit is bijvoorbeeld te zien bij de Conservatieven in Engeland. Binnen die partij heb je een stroming die pragmatisch is ingesteld en de nadruk legt op nationalistische normen en waarden, maar wel economische integratie in hun belang ziet. Aanhanger van dit gedachtegoed was Margaret Thatcher. Zij wilde zo min mogelijk soevereiniteit inleveren en alleen als het voor economische doeleinden was. Thatcher wilde het liefst een zo groot mogelijke vrijhandelszone creëren. Daarnaast heb je de andere stroming die geheel tegen integratie is.59

54 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 119-120. 55 Segers, Reis naar het continent. 215-218. 56 Ibidem. 213. 57 Hooghe, Marks, & Wilson, "Does Left/Right structure party positions on European integration?” 969. 58 Segers, Reis naar het continent. 214. 59 Hooghe, Marks, & Wilson, "Does Left/Right structure party positions on European integration?” 981.

13

1.3. De verhouding tussen plannen voor de Europese Gemeenschap en de Nederlandse partijstandpunten. In deze paragraaf zullen drie invloedrijke rapporten voor Europese integratie besproken worden. Deze rapporten vormden een belangrijke leidraad voor de Europese Gemeenschap. De Nederlandse partijen moesten daarom wel hun standpunt bepalen ten opzichte van deze rapporten. Na de parlementaire verkiezingen die plaats vonden op acht september 1982 bestond de Kamer uit twaalf partijen. De regeringspartijen CDA en VVD hadden respectievelijk 45 en 36 zetels. De PVDA had de meeste zetels (47). Daarna kwamen de middel-kleine partijen zoals D66(6), SGP (3), PSP (3), CNP (3), PPR (2), RPF (2), Centrumpartij (1), GPV (1) en EVP (1). 60 De PvdA was na de verkiezingen dus als grootste partij uit de bus gekomen. Daarmee waren zij als eerste aan zet om een kabinet te formeren. Na drie weken bleek dat de PvdA niet genoeg aansluiting vond bij andere partijen om een regering te kunnen vormen. Volgens de berichtgeving uit die periode blijkt dat PvdA informateur Jos van Kemenade met zijn ideeën geen steun kreeg van de grote overige fracties.61 Op basis van de verkiezingsprogramma’s is dit geen opmerkelijke uitkomst. De visies over de Europese Gemeenschap verschilden al sterk. Het is dan ook aannemelijk dat op andere beleidsterreinen de standpunten ook sterk verschilden. Dit betekende dat het CDA aanzet was om een kabinet te formeren. Informateur Willem Scholten lukte het wel om genoeg aansluiting te vinden bij de VVD. Hierdoor kon uiteindelijk op vier november 1982 de nieuwe regering aantreden met een ruime meerderheid in de Kamer. In de voorafgaande jaren werd er door de Kamer getwijfeld aan de Europese gezindheid van het Kabinet.62 Het leek dus alsof de Kamerleden in die periode Europees gezinder waren dan de Kabinetsleden. Er werd door het CDA van het voorgaande, niet door het CDA geleide, kabinet- Den Uyl (1973-1977) meer vechtlust gevraagd om zich in te zetten voor Europese integratie. Meer vechtlust betekende in deze periode, aangezien de Europese samenwerking moeilijk verliep, vaker akkoord gaan met Europese voorstellen ondanks dat deze dan misschien minder supranationaal van aard waren dan men zou willen.63 In de jaren 50 was Nederland voorstander geweest van supranationale samenwerking. De gedachte hierachter was dat de Nederlandse standpunten dan even zwaar zouden wegen als die van grotere lidstaten zoals Frankrijk en Duitsland. Er waren in de jaren 70 drie invloedrijke plannen geschreven voor de Europese Gemeenschap. Deze vormden de leidraad voor de Nederlandse partijstandpunten in de jaren 80. In de jaren 70 werden er in de Gemeenschap meerdere rapporten gemaakt met plannen voor de Europese Gemeenschap. In de jaren 60 was namelijk het Compromis van Luxemburg aangenomen. Dit compromis hield in dat de lidstaten een besluit genomen door de Raad van Ministers door middel van meerderheidsbesluitvorming konden vetoën, als er sprake was dat het vitaal belang in geding was voor die lidstaat. Hierdoor werd het, nadat het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken lid waren geworden, steeds moeilijker om besluiten te nemen. Er waren zo amper verdiepings- of verbredingsmogelijkheden. De meeste rapporten gaven daarom aanbevelingen om deze besluitvormingsprocedure te vergemakkelijken of gaven aanbevelingen om op andere terreinen verdieping te zoeken omdat op de huidige terreinen geen verdieping mogelijk was.

60 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 120. 61 Ibidem. 120. 62 Ibidem. 108 63 Ibidem. 108.

14

Verschillende adviesrapporten die verschenen in de jaren 70 probeerden dus een antwoord te vinden op de problematiek die de Gemeenschap tartte. De drie belangrijkste rapporten waren volgens Ludlow, het Tindemansrapport , een studie van de drie Wijzen en het Spierenburgrapport.64 Deze rapporten beïnvloedden ook de Nederlandse standpuntbepaling. Het Tindemansrapport was het meest ambitieus van de drie. Het was de eindconclusie van een EG-studiecommissie waar Leo Tindemans, voormalig minister-president van België, voorzitter van was. Het rapport werd voorgelegd aan de lidstaten in de maand januari van het jaar 1976. Volgens de naamdrager van het rapport was het een praktisch rapport zonder utopische ideeën voor een federaal Europa. Het rapport bevatte daarom geen plannen voor een Europese regering. Een Europese regering was volgens Ludlow wel een belangrijk doel voor de Europese instellingen zoals de Commissie en het Parlement. De meeste lidstaten waren op dat moment niet federaal ingesteld. Daarom legde het rapport de nadruk op samenwerking op het gebied van buitenlandse politiek, een revitalisering van interne doelen zoals een economische en monetaire unie en een gemeenschappelijk energiebeleid, maatregelen die het publieke enthousiasme voor Europese integratie zou aanwakkeren zoals het afschaffen van interne grenscontrole en een aantal institutionele veranderingen zoals meer macht voor het Parlement en de Commissie en het versnellen van besluitvormingsprocedure binnen de Raad van Ministers.65 Dit rapport legde relatief veel nadruk op een gezamenlijk Europees buitenlandbeleid. Het rapport stelde dat de haalbaarheid van een muntunie en economische unie op dit moment niet mogelijk was, al achtte het rapport dit wel wenselijk en belangrijk. Toch moest eerst de nadruk worden gelegd op een gemeenschappelijk buitenlandbeleid, waarbij langzamerhand besluitvorming via een meerderheid van stemmen zou moeten plaatsvinden.66 Dit rapport werd niet enthousiast ontvangen bij de nationale leiders van Europa en de meest ambitieuze aanbevelingen werden niet geïmplementeerd. Wel werden er in 1979 voor het eerst directe verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement aan de hand van de aanbevelingen van het Tindemansrapport. Het idee voor directe verkiezingen speelde al sinds 1950 maar was nog nooit tot uitvoering gebracht. Wel beïnvloedde het rapport, volgens Ludlow, de andere rapporten die daar op volgden. Deze rapporten werden namelijk geschreven met de reactie van de lidstaten op het Tindemansrapport in gedachten. Volgens Ludlow ontweek het aanbevelingsrapport van de drie Wijzen aanbevelingen voor institutionele veranderingen, omdat naar aanleiding van de nationale reacties op het Tindemansrapport geconcludeerd was dat op dat punt nog geen consensus bereikt kon worden tussen de lidstaten. In plaats daarvan raadde het rapport aan dat de bevoegdheden en de prioriteiten van de Europese Raad -een redelijk nieuw Europees orgaan dat sinds de formele oprichting in 1974 langzaam meer invloed had verworven en op een regelmatigere manier bij elkaar kwam om Europese problematiek te bespreken- duidelijker moest worden uitgedragen. Daarnaast was er een efficiëntere rapporteerprocedure vanuit de Raad naar het Parlement nodig, zodat deze twee organen beter op elkaar ingespeeld raakten.67 Dit rapport werd niet tot nauwelijks geïmplementeerd.68 Het Nederlandse kabinet Den Uyl (1973-1977) had Dirk Pieter Spierenburg in 1974 gevraagd een commissie voor te zitten die een advies uit moest brengen over de toekomst van Europese

64 Ludlow, P. 2014, "Introduction to part three - The Commission and the changing Community system." in The European Commission 1973-86. History and memories of an institution., eds. E. Bussiere, V. et al, p. 196. 65 Ludlow, "Introduction to part three.” 196. 66 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 110. 67 Ludlow, "Introduction to part three.” 197. 68 Ibidem. 197.

15 samenwerking. Er was voor Spierenburg gekozen omdat hij lange tijd de Nederlandse belangen had behartigd in Europa. Eerst had hij de onderhandelingen geleid tijdens de oprichting van de EGKS. Daarna had Spierenburg als Nederlandse vertegenwoordiger deelgenomen aan de Hoge Autoriteit van de EGKS en tenslotte was hij de permanente Nederlandse vertegenwoordiger bij de EEG geweest in de periode 1963-1971.69 Dit rapport pleitte in tegenstelling tot het Tindemansrapport, voor meer samenwerking op economisch vlak in plaats van buitenlandse politiek en defensie. In 1979 verscheen er een tweede rapport dat ook bekend staat als een Spierenburgrapport en dit rapport bevatte aanbevelingen voor het verminderen van het aantal commissieleden en het versterken van de positie van de voorzitter. De partijen die wel wat zagen in het Spierenburgrapport benadrukten dat een muntunie van cruciaal belang was voor het ontstaan van een economische en politieke eenwording.70 Buitenlandbeleid moest niet de prioriteit vormen en moest zich vooral blijven afspelen binnen de kaders van de NAVO. Een Europese defensiemacht was dus niet wenselijk.71 Het Spierenburgrapport werd wel op sommige punten geïmplementeerd. Zo werd het promotiebeleid van de Gemeenschap eerlijker en efficiënter.72 Met de overige punten die het rapport voorstelde werd, net als bij de vorige twee rapporten, niks gedaan. Naar het tweede Spierenburgrapport werd expliciet verwezen in het partijprogramma van het CDA. Het Spierenburgrapport was volgens het CDA een goede manier om de efficiëntie terug te krijgen binnen de Europese instellingen. Zo moest eerst het aantal commissarissen en parlementsleden verminderd worden, dit zou de efficiëntie ten goede komen. 73 De voorkeur voor dit rapport laat zien dat het CDA de traditionele insteek voor het Nederlandse Europabeleid aanhield. Volgens Ludlow was dit rapport namelijk vooral gericht op economische integratie. Veiligheidskwesties werden meer in het kader van de NAVO gezien. Volgens Harryvan was de PvdA in principe niet tegen monetaire samenwerking maar verdergaande buitenlandpolitieke samenwerking achtte ze in geen geval wenselijk voordat er een gemeenschappelijk sociaaleconomisch beleid werd gevoerd. Beide rapporten vielen daarom bij de PvdA niet in de smaak. Het Tindemansrapport wilde de partij het liefst helemaal vergeten. De PvdA voerde liever een gezamenlijk buitenlandbeleid met gelijkgezinde landen zoals de Scandinavische landen, Australië en Nieuw-Zeeland.74 Dit is voor de hand liggend omdat in de meeste lidstaten in de jaren 80 centrum rechtse partijen aan de macht waren en in de Scandinavische landen de meer Sociaal Democratische partijen. De aanmerking die de PvdA hadden op het Spierenburgrapport was dat: ‘een muntunie zich ten onrechte exclusief richtte op de collectieve sector’.75 Het rapport refereerde alleen aan de noodzaak van afspraken over overheidsuitgaven en het begrotingstekort. De PvdA vond dit te eenzijdig en meende dat voor een goed functionerende gemeenschap meer nodig was. Beïnvloeding van de private sector en andere terreinen vielen volgens de PvdA ook onder het beleid van de overheid zoals inkomens- en kapitaalmarktpolitiek. Invoering ‘van een Europese muntunie als geïsoleerde stap’ achtte de PvdA niet wenselijk’.76 De andere linkse partijen waren

69 Segers, Reis naar het continent. 192. 70 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 110. 71 Ibidem. 110. 72 Ludlow, "Introduction to part three.” 197. 73 Program van de Centrumpartij. 84-88. 74 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 111. 75 Ibidem. 112. 76 Ibidem. 112.

16 sowieso tegen meer Europese samenwerking.77 De PvdA was tegen een apart Europeesveiligheidsbeleid met een eigen defensiemacht en was hier al helemaal tegen als het ook een nucleaire component zou hebben.78 1.4. Nederland en de NAVO. Volgens verschillende auteurs waaronder Hellema en Segers was de NAVO tussen 1949 en 1988 een belangrijk onderdeel van het Nederlandse buitenlandbeleid.79 Toen in 1949 de NAVO werd opgericht werd Nederland, volgens Ramses Wessel, professor aan de universiteit van Twente, zonder politieke discussie lid. Lidmaatschap werd vanzelfsprekend geacht.80 De traditionele verklaring voor het lidmaatschap van de NAVO is volgens Hellema dat de West-Europese landen werden gedwongen door het dreigingsbeeld van de Sovjet Unie.81 Verder was het een voorwaarde voor het verkrijgen van de Marshall hulp van de Verenigde Staten.82 Deze uitleg is volgens Hellema echter te simplistisch en te algemeen. Er speelden bij de Nederlandse besluitvorming over het lidmaatschap aan de NAVO ook andere redenen.83 Volgens Hellema blijkt uit de archieven dat Nederlandse bewindslieden het wel fijn vonden kosten te kunnen besparen op defensie door de veiligheidsgarantie die de VS zou bieden door middel van de NAVO. De grootste angst van de minister-president van die tijd, , was namelijk dat de Nederlandse economie zich niet zou herstellen. Er speelden dus ook opportunistische en economische overwegingen een rol.84 Deze stelling wordt ook ondersteund door Segers die stelt dat de Nederlanders als een van de eersten in de gaten hadden dat Amerika de nieuwe wereldorde zou gaan domineren. Nederland paste hierop haar beleid aan.85 Hoe het ook zij deze positieve houding tegenover de NAVO zorgde er al snel voor dat Nederland bekend stond als een trouwe NAVO bondgenoot. Het Atlantische aspect van de NAVO vormde de hoeksteen van het Nederlandse veiligheidsbeleid.86 Het Atlantische karakter van de NAVO zorgde ervoor dat niks de Nederlandse inzet voor de NAVO kon verstoren. Niet de Amerikaanse kritiek op het Nederlandse optreden in Nederlands Indië maar ook niet de publieke opinie met betrekking tot de plaatsing van kruisrakketen.87 Verder was een belangrijke verklaring voor het Nederlandse enthousiasme voor de NAVO, dat Nederland haar ontwikkeling in verband kon zien met de andere Atlantische staten. Uit het volgende hoofdstuk zal blijken of dit nog steeds gold in de jaren 80. Wat volgens Hellema ook een rol speelde is dat Nederland zichzelf heel lang, en misschien wel nog steeds, als een middelgrote macht heeft gezien. In de NAVO dacht Nederland haar invloed beter te kunnen laten gelden dan in het continentale Europese samenwerkingsverband. Volgens Hellema werd continentaal-Europa in eerste instantie te klein geacht voor de Nederlandse belangen. Deze

77 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 112. 78 Ibidem. 112. 79 Hellema, Dutch foreign policy. 131. & Segers, 2013, Reis naar het continent. 58-59. 80 Wessel, R. “The Netherlands and NATO,” in: J. Rainne, Legal Implications of NATO Membership: Focus on Finland and Five Allied States, Helsinki: Erik Castrén Institute Research Reports, 2008, p. 142. 81 Hellema, Dutch foreign policy.131. 82 McCormick, J. 2014, Understanding the European Union. A concise introduction. 6th edn, Palgrave macmillan, New York. 50. 83 Hellema, Dutch foreign policy. 131. 84 Ibidem. 131-133. 85 Segers, 2013, Reis naar het continent. 58-59. 86 Wessel, “The Netherlands and NATO.” 142. 87 Ibidem. 142.

17 stelling wordt ondersteund door Wessel die stelt dat Nederland tijdens de Koude Oorlog via de NAVO invloed kon uitoefenen op zaken waar zij gezien haar kleine omvang eigenlijk geen invloed op zou kunnen uitoefenen.88 Aan het begin van de jaren 80 was het kabinet-Van Agt een trouwe NAVO bondgenoot geweest en het Kabinet had zelfs de uitgaven van defensie verhoogd. Volgens Hellema was het Kabinet actief haar reputatie als trouwe NAVO bondgenoot aan het re-stabiliseren omdat het voorgaande kabinet-Den Uyl een gat had geslagen in dat beeld.89 Het kabinet-Den Uyl had in de jaren 70 een kritische houding gehad tegenover de NAVO. Deze kritische houding werd geleid door ideologische standpunten over mensenrechten, ontwikkelingshulp en ontwapening.90 In de verkiezingsprogramma’s van de jaren ’80 blijkt dat het CDA de trend, van trouwe bondgenoot, die door van Van Agt was uitgezet, wilde doorzetten. Uit het partijprogramma blijkt dat het CDA groot voorstander van het NAVO lidmaatschap was. Het CDA accepteerde het dubbelbesluit uit 1979.91 Het dubbelbesluit van de NAVO was een reactie op de stationering van de SS-20 rakketen van de Sovjet-Unie. Met deze plaatsing zouden in Europa 572 middellange kruisraketten geplaatst worden, terwijl tegelijkertijd aan de Sovjet-Unie het aanbod werd gedaan om in ruil voor wederzijdse ontwapening deze rakketten weer weg te halen.92 Daarnaast moesten alle vrede- en veiligheidsvraagstukken binnen het NAVO kader worden opgelost. Het CDA achtte de VN en de NAVO cruciale organisaties voor het behoud van democratieën in West-Europa.93 Het CDA moest nog een discussie houden over meer samenwerking tussen de Europese staten binnen de NAVO.94 De overeenkomst, tussen de verkiezingsprogramma’s van de vier grootste partijen, was dat de NAVO in dienst moest staan van ontwapening, wapenbeheersing, wapenvermindering en dat de NAVO een defensief karakter moest hebben. De partijen verschilden van mening op wat voor manier de NAVO hierbij in dienst zou staan. Zo waren het CDA en de VVD wel voor de plaatsing van de kruisrakketten op Nederlands grondgebied. Terwijl D66 en de PvdA hier tegen waren. De VVD was sowieso tegen eenzijdige ontwapening.95 D66 wilde van de dominantere positie van de VS binnen de NAVO af. Dit kon gebeuren door meer samenwerking tussen de Europese staten.96 De PvdA stond sowieso het meest kritisch tegenover het NAVO bondgenootschap en noemde Nederland dan ook een kritische bondgenoot97. De NAVO mocht volgens de PvdA niet verder uitbreiden en moest worden opgeheven wanneer er een nieuw wereldomvattend veiligheidsstelsel binnen de VN was gecreëerd.98

88 Wessel, “The Netherlands and NATO.” 142. 89 Hellema, Dutch foreign policy. 275 90 Hellema, Dutch foreign policy. 311-313 en Wessel, “The Netherlands and NATO.” 142. 91 Program van de Centrumpartij. 11. 92 Hellema, Dutch foreign policy. 282 93 Program van de Centrumpartij. 90. 94 Ibidem. 13. 95 Urgentie programma 1982. 10. 96 Programma D’66 Tweede-Kamerverkiezingen, 82. 97 Eerlijk delen. 43 98 Ibidem. 41

18

1.5. Invloed van de Kamer. Zoals eerder gezegd hadden de regeringspartijen tussen 1982 en 1986 een ruime meerderheid in de Kamer. Daardoor werd er volgens Michel Ketelaars niet veel invloed uitgeoefend op het beleid van de regering. Volgens Ketelaars werden alle kabinetsvoorstellen en plannen zonder aanpassingen door de Kamer geloodst en aangenomen.99 Dit betekende dat er nauwelijks tot geen dualisme tussen het Kabinet en de Kamer was.100 Dit werd dan ook door het CDA preventief geprobeerd te voorkomen. De CDA leden moesten een intentieverklaring ondertekenen, waarin zij ermee akkoord gingen zo veel mogelijk als eenheid te stemmen. Deden ze dit niet dan werden daar consequenties aan verbonden.101 Zo werd in 1983 een CDA kamerlid zijn woordvoerderschap ontnomen omdat hij zich bleef uitspreken tegen een motie van zijn partij en zich schaarde achter een motie van Den Uyl (Fractieleider PvdA). Het ging om partijlid Scholten, maar ook partijlid Dijkman zou zich achter de motie van de PvdA scharen. Scholten en Dijkman stemden voor de, uiteindelijk verworpen, motie van Den Uyl over de afkeuring tegen de vooringenomen plaatsing van kruisrakketten op Nederlands grondgebied. Daarnaast vonden Scholten en Dijkman vonden dat het CDA te veel rechtse trekken begon te krijgen. Dit resulteerde uiteindelijk in de oprichting van een nieuwe fractie.102 De twee mannen stapten namelijk niet lang hierna uit het CDA en begonnen op acht december een eigen fractie, de Groep Scholten/Dijkman. De oppositiepartijen werden door het gebrek aan dualisme bijna geheel buitenspel gezet volgens de kranten. Daarnaast stelden de kranten dat de PvdA zich ook niet constructief opstelde tegenover de regeringspartijen. Den Uyl was er niet op uit om strategisch oppositie te voeren zodat ze eventueel nog een aantrekkelijke coalitiepartner zouden zijn tijdens de volgende verkiezingen.103 Uit de krantenberichten van die periode blijkt dat het gebrek aan dualisme de parlementaire controle aantastte. Dit was volgens bijvoorbeeld de auteurs van het NRC geen goede ontwikkeling.104 Een andere minder positieve ontwikkeling was, volgens verschillende kranten, dat er te veel moties werden ingediend.105 Er werd door Het Vrije Volk gesproken over een ‘motielawine’.106 Volgens Het Vrije Volk zorgde dit ervoor dat het indienen van moties zijn functie aan het verliezen was. De Kamer kan een motie indienen om verschillende dingen te bewerkstelligen; namelijk een oordeel geven over het beleid van de regering, om de regering te vragen iets te doen of juist niet te doen, en om uitspraken te doen over algemene en/of actuele zaken.107 In die periode was Dolman Kamervoorzitter en reageerde op deze ontwikkeling door beperkingen voor het indienen van moties op te leggen. Zo mochten er geen moties meer ingediend worden die het regeringsbeleid steunden of die bij voorbaat geen kans hadden te

99 Metze, M. 1995, De stranding. Het CDA van hoogtepunt naar catastrofe, Sun, Nijmegen. 78. 100 Metze, De stranding. 78. 101 Ibidem. 78. 102 1984. “Ex-CDA’ers krijgen snel eigen partij,” Het Vrije Volk: Democratisch Socialistisch Dagblad, 31 december. 103 Metze, De stranding.78. 104 1983. “Taalgebruik draagt bij aan algemeen gevoel van vaagheid,” NRC Handelsblad, 14 oktober. 105 1981. “Dolman wil moties indammen,” De Telegraaf, 6 maart. 106 19985. “Moties indammen,” Het Vrije Volk: Democratisch Socialistische Dagblad, 4 december. 107 De Tweede Kamer. Staten Generaal. Moties indienen. Availiable from:

19 worden aangenomen.108 Moties moesten eerst voorzien zijn van tien handtekeningen. Volgens de Telegraaf was de motielawine het resultaat van “overdreven rivaliteit” tussen fracties en leden.109 Ondanks deze rivaliteit kon de oppositie toch niet veel invloed uitoefenen op het gevoerde beleid. Het is dus niet gek dat er ook een aantal moties waren ingediend die betrekking hadden tot Europese zaken. Zowel door de regeringspartijen als de oppositiepartijen. Zo werd bijvoorbeeld op 19 mei 1983 een motie ingediend door CDA’er de Vries.110 Dit betekende echter niet dat de PvdA of D66 tegen de ondertekening waren van de Europese Akte in 1986. Volgens Harryvan was ook de PvdA overtuigd van de onontbeerlijkheid van het verdrag voor economische groei. Als kritiek werd er wel bij gezegd dat : ‘Een toename van de productie mag niet alleen resulteren in een stijging van de bedrijfswinsten, maar moet ook leiden tot het verkleinen van de enorme sociaaleconomische verschillen binnen en tussen de regio’s, versterking van de werkgelegenheid, sociale zekerheid en sociale grondrechten van burgers in alle lidstaten’.111 1.6. Conclusie. In dit hoofdstuk heb ik aangetoond dat de Kamer, in de periode 1982-1986, niet veel invloed heeft gehad op het Europabeleid van het Kabinet. Hoewel de verschillen over de standpunten over de EG en de NAVO tussen de PvdA aan de ene kant en het CDA en de VVD aan de andere kant groot waren, kon het Kabinet gewoon haar gekozen beleid voeren. De regeringspartijen bezaten een ruime meerderheid in de Kamer waardoor het beleid gemakkelijk door de Kamer werd geloosd. In de kranten werden er kritische artikelen geplaatst over de controlefunctie van de Kamer en of die functie nog wel genoeg aanwezig was. De partijleiding van het CDA oefende namelijk sterke controle uit over haar parlementsleden. Leden moesten een contract ondertekenen dat ze niet tegen het beleid van het CDA zouden stemmen. De felle oppositie van de PvdA kon dus weinig invloed uitoefenen. In het volgende hoofdstuk zal duidelijk worden of het gevoerde Europabeleid overeenkwam met de standpunten uit de partijprogramma’s.

108 “Dolman wil moties indammen,” De Telegraaf, 6 maart. 109 Ibidem. 110 Nationaal Archief, Den Haag. Ministerraad, nummer toegang 2.02.05.02, inventarisnummer Z00857: 20-5- 1983. 111 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 150.

20

Hoofdstuk 2: Discussies in de ministerraad en Europese zaken. In de jaren 80 was de Europese Commissie er volgens Piers Ludlow, historicus aan de LSE, van overtuigd, dat er een nieuw verdrag moest komen.112 De Gemeenschap moest opnieuw worden uitgevonden, omdat het door de toetreding van Engeland, Ierland, Denemarken en Griekenland en door de uitbreiding van beleidsterreinen, een ander karakter had gekregen.113 Sommige lidstaten vonden dat er niet op dezelfde manier beleid kon worden gemaakt over de nieuwe sectoren zoals was gedaan over de landbouwsector bijvoorbeeld. Om de samenhang binnen de Gemeenschap te blijven waarborgen, moesten er in de jaren 80 dus institutionele veranderingen plaatsvinden.114 Verder had de uitbreiding van de Gemeenschap volgens John McCormick, professor aan de Universiteit van Indiana, invloed op drie verschillende gebieden. Ten eerste veranderde de positie van de Gemeenschap op het wereldtoneel; de relatie met zowel Japan als de Verenigde Staten veranderde. Ten tweede veranderde de dynamiek van de besluitvormingsprocedure van de Gemeenschap. Tenslotte werd de dominante positie van Frankrijk en Duitsland binnen de Gemeenschap minder.115 Er werd dus binnen de Europese Commissie hard gezocht naar een oplossing voor de problemen die de Gemeenschap tartten. Binnen de lidstaten werd er ook hevig gediscussieerd over de toekomst van de Europese Gemeenschap. De centrale vraag van dit hoofdstuk is: Hoe zagen de nieuw verkozen Nederlandse ministers tussen 1982 en 1986 de toekomst van de Europese Gemeenschap voor zich? Er wordt in dit hoofdstuk een antwoord gegeven op deze vraag door de discussies in de ministerraad te analyseren. Belangrijke discussiepunten tussen 1982 en 1986 waren het versterken van de monetaire samenwerking, het versterken van de politieke samenwerking, hervorming van de besluitvormingsprocedure en het liberaliseren van de gemeenschappelijke markt.116 Er waren tijdens deze regeringsperiode vijf thema’s die steeds ter discussie stonden: landbouw en visserij, de budgettaire crisis van de Gemeenschap, de macht van de Europese instellingen, de gemeenschappelijke markt en het gemeenschappelijke buitenland- en defensiebeleid. De vraag was of deze aan elkaar gekoppeld konden worden, om tot een oplossing te komen voor de impasse waarin de Europese Gemeenschap zich bevond. De vergaderingen die in dit hoofdstuk worden besproken geven goed weer welke onderwerpen de ministers het belangrijkst vonden en welke ministers het meest Europeesgezind waren. Hierbij wordt uitgelegd waarom bepaalde onderwerpen als belangrijker gezien werden dan andere en waar de verschillende standpunten op werden gebaseerd. Ik zal ook, wanneer dat relevant is, het officiële standpunt van Nederland vergelijken met dat van overige lidstaten. Daarnaast komt ook wat de Nederlandse strategie was om haar standpunt te laten klinken in de Europese instituties aan bod. 2.1. De Europese Akte van 1986. Uiteindelijk zou in 1986 niet een nieuw verdrag worden ondertekend, maar wel een Akte. De Europese Akte was volgens McCormick de eerste substantiële verandering aan de Verdragen van Rome in 1957.117 De belangrijkste doelstellingen van de Akte waren de completering van de gemeenschappelijke markt in 1992. Dit betekende dat er overeenstemming moest worden

112 Ludlow, "Introduction to part three”, 195. 113 Ibidem. 195. 114 Ibidem. 198. 115McCormick, Understanding the European Union. 55-56. 116 Moravcsik, "Negotiating the Single European Act.” 28. 117 McCormick, Understanding the European Union. 58, 59.

21 gevonden voor bijna 300 nieuwe wetten. Deze wetten moesten er voor zorgen dat alle belemmeringen die in de weg stonden tussen de lidstaten werden opgeheven.118 Door de Akte werden er nieuwe bevoegdheden toegekend aan het Europees Parlement en de Europese Commissie. Daarnaast kreeg de Europese Raad een officiële status als Europese institutie. Het gaf ook een wettelijke status aan de Europese Politieke Samenwerking (EPS). Hier werkten de lidstaten samen op buitenland, defensie en veiligheidszaken. Er werd in de Akte gezet dat het creëren van een economische en monetaire unie een doel was. Dit betekende dat het gat tussen de rijkere lidstaten en de armere lidstaten moest worden verkleind. 119 Tussen de jaren 73 en 86 probeerde de Gemeenschap te helpen bij de consolidatie van de democratieën in Spanje en Portugal. De Europese Commissie hoopte dat lidmaatschap aan de Gemeenschap impulsen zou geven aan de democratische consolidatie van deze staten.120 Hierdoor kon de Gemeenschap niet achterblijven zelf meer te doen aan de democratische verantwoording van de Gemeenschap. Volgens Ludlow werd daarom het houden van directe verkiezingen van extreem belang geacht.121 Daarnaast was er de hoop dat het publiek door de verkiezingen meer bij de Gemeenschap betrokken zou raken. Tenslotte hoopte de Europese Commissie dat een direct gekozen parlement meer tegenwicht zou bieden aan de steeds belangrijker wordende Europese Raad.122 Het is belangrijk om te onthouden dat eind jaren 70 en begin jaren 80 moeilijke economische tijden waren voor Europa. De Europese Commissie was tot de conclusie gekomen dat de Gemeenschap niet gunstig was uitgerust met middelen om goed te kunnen reageren op de behoeftes van de Europese Gemeenschap in crisissituatie.123 Door de inflatie en de hoge werkenloosheid aan het begin van de jaren 80 hadden de lidstaten de neiging hun nationale industrieën te beschermen met bijvoorbeeld subsidies. Ook kreeg Europa in die tijd veel competitie van de Verenigde Staten en Japan. Er moest dus iets veranderen binnen de Gemeenschap, wilden de Europese lidstaten gezamenlijk een oplossing vinden voor deze problemen.124 De jaren 80 waren volgens Kiran Klaus Patel, professor aan de Universiteit van Maastricht, een periode waarin de Europese economie achterbleef op die van andere Westerse economieën zoals de Verenigde Staten en Japan. Dit zorgde voor veel bekommernissen binnen de Europese Gemeenschap. Hoewel het, volgens Patel, moeilijk te zeggen is of de samenwerking tussen de Europese landen ervoor heeft gezorgd dat de economische crisis van de jaren 70 werd verzacht leek het in de jaren 80 of de Europese Gemeenschap niet in staat was met een goed antwoord op de economische crisis te komen.125 In de rest van deze paragraaf zal ik nog meer kwesties beschrijven die ervoor zorgden dat de jaren 70 en begin jaren 80 bekend staan als een lastige periode voor de Europese Gemeenschap. Volgens McCormick was een van de belangrijkste onderwerpen binnen de Gemeenschap landbouw en visserij. Al sinds 1968 was er een gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit onderwerp is volgens McCormick lange tijd het meest complexe, meest dure, en meeste politiek

118 McCormick, Understanding the European Union. 59. 119 Ibidem. 59. 120 Ibidem. 55. 121 Ludlow, "Introduction to part three." 198. 122 Ibidem. 198. 123 Ibidem. 199. 124 McCormick, Understanding the European Union. 54-56. 125 Patel, "Germany and European Integration since 1945." 786.

22 beladen beleidsterrein geweest. In de jaren 50 toen de Gemeenschap werd opgericht was de landbouwsector een van de belangrijkste sectoren voor de Europese economie. De landbouwsector zorgde voor 12 procent van het GDP en 20 procent van de arbeidsplekken binnen de zes oprichtingsstaten.126 De nadelen van het gemeenschappelijke landbouwbeleid begonnen zich in de jaren 80 te manifesteren. Het landbouwbeleid nam een groot deel van het budget van de Gemeenschap in beslag waardoor er voor een lange tijd minder geld te spenderen was op andere terreinen.127 Daarnaast zorgde het beleid voor milieuproblemen, bracht het het idee op gang dat Europa een protectionistisch fort was, maakte het voedselprijzen duurder, creëerde het melkplassen en boterbergen en de ongelijkheid tussen grote en kleine boeren bleef bestaan. In de jaren 80 begon vooral de overproductie te kostbaar te worden voor de Gemeenschap. Hoe dit opgelost moest worden leidde dan ook tot veel discussie binnen de Gemeenschap.128 Wat de jaren 70 en begin jaren 80 ook lastig maakte, was dat de Europese Commissie nog moest leren omgaan met de pas opgerichte Europese Raad. Pas langzaam realiseerde de Commissie zich dat ze voor de conferenties hun teksten moesten voorleggen aan de nationale leiders van de lidstaten. Volgens Ludlow kwam de Commissie erachter dat dit het beste te doen was in korte memoranda.129 Daarnaast maakte het Compromis van Luxemburg de besluitvormingsprocedure lastig. Het Compromis van Luxemburg was een in 1996 gesloten overeenkomst tussen de zes oprichtingsstaten. De overeenkomst hield in dat lidstaten een beroep konden doen op een veto als er een beslissing genomen dreigde te worden op een beleidsterrein dat van vitaal belang voor het desbetreffende lidstaat werd geacht. Deze overeenkomst was gesloten nadat Franse vertegenwoordigers zeven maanden lang niet kwamen opdagen bij bijeenkomsten van de Europese instellingen. Frankrijk vond namelijk dat lidstaten niet tegen hun wil in gebonden mochten worden als vitale belangen op het spel stonden.130 Tussen 1975 en 1985 werd er 18 keer een beroep gedaan op het Compromis van Luxemburg. 131 Bovendien zag het Verenigd Koninkrijk geen enkele vorm van een nieuw verdrag zitten en stelden Frankrijk en Duistland in de jaren 70 plannen voor vergelijkbaar met de Fouchet- plannen.132 Volgens Ludlow was de Italiaanse regering wel voorstander van verdere Europese integratie op basis van ideologische gronden en was het land dan ook een goede partner van de Europese Commissie. 133 Verder was na 1979 het nieuw direct gekozen Parlement niet van plan zomaar meer macht mis te lopen. Volgens Chatizstavrou pakte het Parlement elk machtsmiddel aan om serieus genomen te worden. Het belangrijkste middel dat het Parlement hiervoor tot haar beschikking had, was de budgettaire macht. Het Parlement moest haar goedkeuring geven voor de begroting van de

126 McCormick, Understanding the European Union. 179. 127 Ibidem. 180-181. 128 Ibidem. 181. 129 Ludlow, P. "Chapter 8 - Relations with the European Council." In The European Commission 1972-86. History and memories of an institution., eds. E. Bussiere, V. et al, 207-209. 130 Seger, Reis naar het continent. 159. 131 Chatzitavrou, F. 2014, "The Commission and Coreper:between coorperation and rivaly." In The European Commission 1972-86. History and memories of an institution., eds. E. Bussiere, V. et al, 219. 132 Ludlow, "Introduction to part three.” 200. 133 Ibidem. 198.

23

Gemeenschap. Deze functie gebruikte het Parlement dan ook om haar macht te vergroten op andere terreinen.134 Over het toekennen van machtsmiddelen moest de Raad van Ministers dan weer stemmen. 2.2. Het pragmatisch kabinet-Lubbers I. In Den Haag ontstond er bij het aantreden van kabinet-Lubbers I in 1982, volgens Aerts et al, een nieuwe politieke cultuur. Aerts et al: Vreedzame onderhandelingen van de topfunctionarissen, zowel in de partijpolitiek als in de maatschappelijke organisaties, werden weer troef. Op het eerste gezicht leek dit een terugkeer van de pacificatiedemocratie van de jaren veertig en vijftig. Maar daarbij moet bedacht worden dat Nederland ditmaal vrijwel ontzuild was. De ideologische en godsdienstige banden tussen de partijpolitiek en de verzuilde organisaties, inclusief de kerken, waren verdwenen. Anders dan in de jaren veertig en vijftig konden de elites die het politieke topoverleg voerden niet meer rekenen op rechtstreeks, vanzelfsprekende ondersteuning vanuit het ‘sociale middenveld’. Die nieuwe consensusstijl was nuchter en zakelijk. Kenmerkend was de gewoonte belangrijke twistpunten te ontdoen van hun politieke lading door hun problematiek te verwoorden in technocratische termen als ‘no nonsens’ en ‘ het karwei klaren.135 Friso Wielenga, professor in Munster, oordeelde positief over het kabinet-Lubbers I. De CDA- VVD regering was volgens Wielenga daadkrachtig en voerde (bezuinigs)maatregelen uit die door de eerdere regering waren aangekondigd.136 De verantwoordelijkheid voor het Europabeleid viel, net zoals voorgaande jaren, voornamelijk onder het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Op deze post zat (CDA). Volgens Steinmetz stond Van den Broek bekend als betrouwbaar, behoudend en voorstander van de NAVO.137 Andere belangrijke posities werden bekleed door (VVD) als Minister van Economische Zaken, Onno Ruding (CDA) als Minister van Financiën, en Jan de Koning als Minister van Sociale Zaken (CDA).138 Minister Braks (CDA) van Landbouw en Visserij speelde vaak ook een belangrijke rol. Van Eekelen (VVD) als staatssecretaris van Buitenlandse Zaken komt ook vaak naar voren in de vergaderingen. De Europese regelgeving had in deze periode zo veel invloed op de nationale regelgeving, dat veel ministers bij de vergaderingen betrokken moesten zijn. Europa was niet meer alleen het vakgebied van Buitenlandse Zaken. Je ziet in deze periode dat minister president Lubbers het Europese vraagstuk en de buitenlandse zaken meer naar zich toetrok dan normaal was voor een minister president. Dit kwam naar voren in de discussies die plaats vonden in de ministerraad maar werden ook bevestigd door het portret van Lubbers van de KRO.139 In deze documentaire was te zien dat Lubbers’ gedrag vaak tot ongenoegen bij Van den Broek leidde. Dit werd versterkt door dat Van den Broek soms zelfs buiten besprekingen werd gehouden. Dit was vaak het geval als Lubbers op staatsbezoek ging bij

134 Ludlow, P. 2014, "Chapter 9 - Relations with the Council." In The European Commission 1972-86. History and memories of an institution., eds. E. Bussiere, V. et al, 219. 135 Aerts, R., De Liagre Bohl, H., De Rooy, P. & Te Velde, H. 2010, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990. 1st edn, SUN, Amsterdam. 321 136 Wielenga, F. 2010, Nederland in de twintigste eeuw. Boom, Amsterdam. 297. 137 Steinmetz, B. 2000, Ruud Lubbers. Peetvader van het poldermodel. Prometheus, Amsterdam. 88. 138 Steinmetz, Ruud Lubbers. 88. 139 Andere Tijden: Premiersportret Ruud Lubbers: Het geheim van Lubbers.

24

Thatcher.140 Van den Broek zei in de documentaire dat hij vaak bij Lubbers heeft aangegeven dat hij deel wilde nemen aan dat soort bezoeken. Wielenga noemt redenen op waarom het interessant is om vergelijkingen te maken tussen het kabinet-Drees in de jaren 50 en de jaren 80 onder Lubbers. Beide mannen zijn een van de langst zittende premiers geweest in de Nederlandse geschiedenis. Daarnaast was de politieke cultuur die beide mannen creëerden pragmatisch, nuchter en consensus gericht. De zakelijke politiek, wat Steinmetz bedoelt met het depolitiseren van problemen, en de verdraagzaamheid terug in de politieke sfeer van Den Haag.141 Dit heeft er waarschijnlijk voor gezorgd dat de premiers zo succesvol waren en lang konden regeren.142 2.3. Gemeenschappelijk beleid op gebied van buitenlandse politiek en defensie. Een van de eerste zaken waarmee kabinet-Lubbers I te maken kreeg was een eventuele nieuwe gasleiding van de Sovjet-Unie naar Europa. Tijdens het voorgaande kabinet-Van Agt stond dit punt hoog op de agenda omdat Nederland een gasexporteur is. Nederland werd niet uitgenodigd bij de onderhandelingen tussen de Europese Commissie en de Verenigde Staten. De Verenigde Staten was namelijk tegen de aanleg van deze gasleiding en de toenmalige voorzitter van de EG Frankrijk. Ook om te voorkomen dat de Nederlandse belangen in gevaar kwamen, werd het van uiterst belang geacht dat Nederland wel aan deze onderhandelingen deel mocht nemen. Van den Broek was tijdens dit kabinet staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en moest ervoor gaan zorgen dat Nederland toch bij deze onderhandelingen aanwezig mocht zijn. Van den Broek moest dit via de Europese Raad spelen.143 Ook na de aantreding van kabinet-Lubbers I hielt de Yamal-gaspijplijn de gemoederen in Den Haag nog steeds bezig. Van Aardenne maakte zich druk over het feit dat de kleine lidstaten nog steeds buiten spel werden gezet tijdens de onderhandelingen hierover. Het is duidelijk dat de andere ministers het hier ook mee eens waren. Om die reden ging Premier Lubbers dit voorleggen aan minister Van den Broek. Deze zou zich sterker kunnen maken voor de belangen van Nederland. Dit onderwerp liet de actieve houding van het Kabinet ten aanzien van de Europese Gemeenschap zien. Lubbers was niet van plan een afwachtende houding aan te nemen. Dit kan echter ook kunnen komen omdat het om concrete economische belangen ging.144 De ervaring met de gasleiding zou ertoe geleid kunnen hebben dat de ministers, vooral premier Lubbers, ervan overtuigd raakten dat als Nederland wilde meespelen op het wereldtoneel, dit via de Europese Gemeenschap moest gebeuren. Dit kon alleen als er op politiek gebied door de lidstaten met een stem gesproken werd. Het werd wellicht door de onderhandelingen over de Yamal-gasleiding duidelijk, dat onderhandelingen over economische zaken niet gescheiden konden worden van politieke zaken. Door Lubbers werd het vaak voorgesteld en werd erop gehamerd, dat dingen via de EG gespeeld moesten worden en dat hij niet blij was dat de lidstaten ieder apart een standpunt innamen tegen bijvoorbeeld het handelsbeleid tegen Japan. Toch waren de ministers niet blij met de EPS zoals deze nu vormgegeven was, omdat volgens de

140 Andere Tijden: Premiersportret Ruud Lubbers: Het geheim van Lubbers. 141 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw. 297. 142 Ibidem. 297. 143 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00823: 17-9-1982 144 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00827: 19-11-1982.

25

Nederlandse ministers de grotere lidstaten meer invloed hadden binnen deze instelling. De EPS was te intergouvernementeel, wat de invloed van kleinere lidstaten verminderde.145 In december 1982 kwam de ministerraad bij elkaar om te discussiëren over een restrictievere handelsbeleid met Japan en de begroting van de EG. De EG wilde een strikter handelsbeleid tegenover Japan. Nederland, dat van oudsher altijd een groot economische blik had gehad en zichzelf niet wilde opsluiten in het kleinere Europa, was hier geen voorstander van. Lubbers wilde echter dat de EG meer met een stem ging spreken wat betreft de handelsrelatie tussen Europa en Japan. En de ministers gingen akkoord met een restrictiever handelsbeleid tegen Japan. Minister Van Eekelen vond dat, als Nederland nu opeens wel akkoord zou gaan, er sprake was van een standpuntwijziging. De overige ministers deelden de mening van Van Eekelen niet. Deze discussie laat zien dat de ministers bereid waren veel via de Europese Commissie te spelen zodat de samenwerking tussen de lidstaten niet bemoeilijkt werd. Dit terwijl andere ministers, vooral Minister Ruding, bang waren meer soevereiniteit te verliezen als ze instemden met de begrotingswijzigingen van het Europees Parlement. Van Eekelen vond het geen probleem zolang het geen nadelige gevolgen had voor de Nederlandse schatkist. Van Eekelen had hier dus een meer pragmatische instelling.146 2.4. Landbouw en visserij. Zoals eerder aangegeven was Landbouw en Visserij een belangrijk onderwerp in de jaren 80. Door de toetreding van Denemarken ontstonden er moeilijkheden over het visserijbeleid van de Gemeenschap. In december 1982 was Nederland het met alle lidstaten, behalve Denenmarken, eens dat er gemeenschappelijk visserijbeleid moest komen. Volgens de ministers zou het Deense parlement hier echter niet mee akkoord gaan. De Nederlandse ministers waren daarom akkoord gegaan dat Nederland zou deelnemen samen met de overige lidstaten zonder officiële overeenstemming aan de door de Commissie voorgestelde regels te gaan voldoen. Dit gold echter maar voor 1 jaar omdat voorkomen moest worden dat er een Europa van twee snelheden zou ontstaan. De Nederlandse ministers waren het hier helemaal mee eens.147 Op 28 januari was er eindelijk tegen de verwachtingen van de ministers in een gemeenschappelijk visserijbeleid tot stand gekomen. Hier waren de Nederlandse ministers zeer verheugd over. Dit paste ook in de houding die Nederland altijd al had ten aanzien van de Europese samenwerking, namelijk het bewerkstellingen van meer economische samenwerking. Meer economische samenwerking zou zorgen voor meer afzetmogelijkheden voor Nederland. Eerst leek het of de onderhandelingen niet tot een gemeenschappelijk beleid zouden leiden, omdat Denenmarken er niet mee akkoord wilde gaan. Volgens de ministers was er, door de druk die werd uitgeoefend door de overeenstemming met de overige landen, toch een overeenstemming met Denemarken bereikt.148 Helaas was de overeenstemming van korte duur. In juni deed Denemarken een beroep op het Compromis van Luxenburg. Dit komt doordat de Gemeenschap een quota wil opleggen op het aantal vis dat gevangen mag worden. De Nederlandse ministers Korthals Altes en Branks waren

145 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00828: 10-12-1982. 146 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00828: 10-12-1982. 147 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00833: 24-12-1982. 148 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00838: 28-1-1983.

26 bang dat er voor grotere landen andere regels golden dan voor de kleine lidstaten. Zij vonden dat de kleinere lidstaten minder makkelijk een beroep konden doen op vitaal belang.149 Op 21 oktober 1983 discussieerde de ministerraad er over of ze gebruik zouden maken van het Compromis van Luxemburg. Dit had Nederland tot nu toe nog nooit gedaan. Nederland wil namelijk ministers 30 procent van de haringvangst eisen. De ministers verschilden van mening of ze gebruik moesten maken van het recht op vitaal belang. Braks (CDA) vond het nodig beroep op het Compromis te doen, maar staatsecretaris Van Eekelen (VVD) achtte dit niet nodig.150 Uiteindelijk deed Nederland geen beroep op vitaal belang en vond Braks de visquota bevredigend.151 Op landbouwterrein waren er, zoals eerder vermeld, ook veel problemen. De kosten voor het algemene landbouwbeleid waren namelijk te hoog. Daarnaast zorgde het Verenigd Koninkrijk voor een van de grootste budgetproblemen in de geschiedenis van de Europese Unie. Het Verenigd Koninkrijk wilde minder betalen aan het Europese budget, dat voor het grootste deel op ging aan het algemene landbouwbeleid, omdat het Verenigd Koninkrijk minder profiteerde van het landbouwbeleid dan andere lidstaten. Toen dit probleem voor het eerst ter sprake kwam stelde toenmalig commissievoorzitter Gaston Thorn, voormalig minister president van Luxemburg, voor een koppeling te maken tussen dat probleem en de manier waarop het algemene landbouwbeleid werd gefinancierd. Hoewel Thorn dit plan al in 1981 voorstelde, werd de versie van de Franse premier Mitterrand in 1984 pas echt overgenomen door de lidstaten.152 Ook in Nederland vormde het landbouwbeleid van de Gemeenschap een van de belangrijkste discussiepunten in de ministerraadvergaderingen. Braks, minister van landbouw en visserij, was op 18 februari 1983 van mening dat Nederland zich moest verzetten tegen de plannen van de Europese Commissie.153 Nederland zou zich, samen met het Verenigd Koninkrijk, blijven inspannen tegen verdere prijsaanpassingen in de landbouwsector. Volgens minister Braks ondervonden Nederlandse boeren nog steeds last van Franse protectionistische maatregelen. Dit was voor alle Nederlandse ministers onaanvaardbaar. Het was daarom belangrijk dat de problemen in de landbouwsector blijvend werden aangekaart in de Europese beraden.154 Op 20 mei meldde Braks dat er een overeenstemming was bereikt over de landbouwprijzen. Frankrijk was hier niet blij mee, maar desalniettemin werd er toch een overeenstemming bereikt. De Nederlandse ministers zagen het Franse standpunt als protectionistisch. Verder waren de ministers tevreden omdat er minder compensatie zou worden uitbetaald aan Frankrijk. Nog een reden waarom Frankrijk niet tevreden was. De Nederlandse ministers weidden het succes aan de zorgen om het Europese budget.155

149 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00874: 14-7-1983. 150 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00881: 21-10-1983. 151 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00889: 2-3-1984. 152 Ludlow, P. 2014, "Gaston Thorn: an embattled visionary." In The European Commission 1972-86. History and memories of an institution., eds. E. Bussiere, V. et al, 202-205. 153 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00841: 18-2-1983 en NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00841: 18-1-1983. 154 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00851: 16-5-1983. 155 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00856: 20-5-1983.

27

Ook Italië leek een beroep te willen doen op vitaal belang. Onder de Nederlandse ministers heerste de opvatting dat de grote lidstaten dit steeds deden en dit stond volgens de Nederlandse ministers de onderhandelingen en de effectiviteit van de Gemeenschap in de weg. 156 Nederland liep ondanks haar proactieve houding toch vaak achter de feiten aan. De Nederlandse ministers merkten wel op dat er vaak al bilaterale overeenstemmingen bereikt werden op bepaalde punten, voordat er officiële Europese bijeenkomsten waren geweest. De Nederlanders verzette zich tegen deze vorm van informele onderhandelingen, omdat dit de intergouvernementele neigingen van de Gemeenschap zou versterken. Hierdoor waren de Nederlandse ministers vaker minder goed voorbereid op zaken dan de ministers van de overige lidstaten.157 De Europese Commissie wilde de monetair compenseerde bedragen voor de boeren afschaffen. Minister Braks merkte op dat dit kon worden vervangen door het geven van nationale inkomenssteun.158 Uiteindelijk bleven de monetair compenseerde bedragen voor de boeren bestaan en waren de lidstaten het eens over een bedrag. Toen deed zich echter een volgend probleem voor, namelijk de hoogte van de garantiehoeveelheden. Toch zag Braks op dit punt iets meer onderhandelingsmogelijkheden met het Verenigd Koninkrijk, ook al bleef de Britse bijdrage aan het Europese budget een pijnpunt volgens Braks.159 In 1983 was een overeenkomst over een nieuw landbouwakkoord dichtbij. Nederland wilde in het akkoord twee punten verwerkt zien. Ten eerste wilde Nederland dat de bezuinigingsvoorstellen van de Commissie op gebied van zuivel werden toegevoegd aan het akkoord. Ten tweede moesten de handelsbelangen van de derdewereldlanden in het akkoord worden opgenomen. Daarnaast waren alle ministers het er over eens dat bekend moest worden dat Nederland akkoord zou gaan met de gecompenseerde bedragen voor de landbouwsector die waren voorgesteld door de Commissie. Alleen minister Braks (CDA) vond dit te vooruitstrevend.160 Zorgen over de kosten van het landbouwbeleid waren acuut. Het toenemende protectionisme was funest voor de Nederlandse handelsbelangen. Lubbers vond het belangrijk dat de landbouwprijzen voor het komende seizoen niet werden verhoogd. Nederland wilde dat er een ingrijpende beleidsaanpassing kwam in de zuivelsector. Dit ging dan over de superheffing waarop al een hoop bespaard kon worden. Nederland was voornamelijk voorstander van bezuinigingsmaatregelen.161 Toen er op zes mei 1984 eindelijk een landbouwakkoord was gekomen vond minister Braks dat de Nederlandse media hier geen goed beeld van gaven. Het akkoord was volgens minister Braks minder slecht voor de Nederlandse boeren dan de media deed voorkomen. Dit kwam volgens Braks doordat Nederland in Brussel voor de communautaire belangen was opgenomen. Dit was functioneel voor de betrouwbaarheid van Nederland als voorstander van supranationale samenwerking. De Nederlandse stellingsinname werd hiermee benadrukt. Bovendien meende

156 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00877: 30-9-1983. 157 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00877: 30-9-1983. 158 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00889: 2-3-1984. 159 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00895: 2-3-1984. 160 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00885: 7-10-1983. 161 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00886: 6-1-1984.

28

Braks dat de financiële gevolgen ook heel wat nadeliger waren geweest als er geen landbouwakkoord tot stand was gekomen.162 Uit deze paragraaf is gebleken dat er grote problemen waren op zowel het beleidsterrein van visserij als van landbouw. De Nederlandse houding was op beide terreinen actief. Nederland stemde in met een onofficieel akkoord op visserijgebied. Daarnaast zette de ministers zich in voor hervormingen op landbouwgebied, wat vooral uit eigenbelang was. Die ministers wilden niet dat de landbouwprijzen verder omhoog gingen en legden de nadruk op bezuinigen. Dit komt overeen met het binnenlandse bezuinigingsbeleid. Daarnaast hadden Nederlandse boeren nog steeds last van Frans protectionisme. Het klopt inderdaad dat er vaak een beroep werd gedaan op het Compromis van Luxenburg. De Nederlandse ministers waren van mening dat grotere lidstaten makkelijker gebruik van dit Compromis konden maken dan kleinere en vonden dit oneerlijk. 2.5. Budgettaire problemen van de EG. Minister Ruding van Financiën (CDA) was de meest terughoudende minister wat betreft toezeggingen aan Europese instituties of overige lidstaten. Uit de ministerraad notulen van 17 januari 1983 blijkt dat Ruding wil dat Nederland een sterke houding inneemt tegen het Europees Parlement, omdat deze het compensatiebedrag voor het Verenigd Koninkrijk en de Bondrepubliek niet als verplichte kosten wilde opleggen. De overige ministers wilden geen sterke houding aannemen en het besluit van het Parlement accepteren, omdat zij bang waren dat dit kon leiden tot het afkeuren van het begrotingsvoorstel door het Europees Parlement. Het Verenigd Koninkrijk zou dan misschien stoppen met betalingen aan de Europese Gemeenschap. Dat was iets dat alle ministers te alle tijden wilden voorkomen.163 Op 28 januari 1983 sprak de ministerraad ook met de Begrotingsraad van de Europese Gemeenschap. Nederland steunde de commissievoorstellen nu geheel. Dit was eerder nog een punt van discussie. Wel wilde Nederland van het Europees Parlement de garantie krijgen dat “de aanvullende, niet-verplichte uitgaven ten gevolge van de compensatiebetalingen aan het Verenigd Koninkrijk niet te gebruik[t zouden gaan worden] om de EG-begroting in volgende jaren structureel te verhogen.” Van Eekelen (VVD) moest deze garanties zien te verkrijgen.164 Lubbers besprak op 28 januari met de ministers het plan dat hij had voorgelegd aan Bondskanselier Kohl om tot een oplossing te komen voor de Britse bijdrage aan de EG- begroting. Lubbers dacht dat door een verband te leggen tussen het minimum prijsbeleid voor energie binnen de EG en de Britse bijdrage aan het budget de Britse bijdrage minder kon worden. Er werd besloten dat hier verder over gesproken zou worden tijdens een overleg tussen Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Financiën.165 Op 11 februari was de begroting voor 1982 door het Europees Parlement uiteindelijk goedgekeurd, maar het kon nog gebeuren dat de Europese Commissie een motie van wantrouwen tegen zich kreeg.166 In de vergadering van 4 maart riep Lubbers op de begroting van de Europese Gemeenschap beter te beheersen. Volgens hem was het duidelijk dat de meeste ministers deze begroting niet

162 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00975: 6-4-1984. 163 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00835: 21-1-1983. 164 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00836: 28-1-1983. 165 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00839: 28-1-1983. 166 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00840: 11-2-1983.

29 genoeg in de vingers hadden, om er mee te werken. Dit leidde soms tot verwarringen en verschillende standpunten van betrokken ministers tijdens onderhandelingen met andere lidstaten. De ministers konden slecht rekening houden met de financiering van de Gemeenschap en hadden hier ook blijkbaar allemaal een andere mening over. Ook werd het belangrijk dat er door de ministers een eenduidig standpunt naar buiten werd gebracht en niet door alle ministers individueel. Vanaf nu stelde Lubbers dat pas na overeenstemming met alle ministers, standpunten naar buiten gebracht mochten worden.167 Er was een motie ingediend door de Tweede Kamer inzake het stimulerende beleid van de Europese Gemeenschap. De Tweede Kamer wilde dat er meer werd gedaan tegen de aanhoudende werkeloosheid binnen de Europese Gemeenschap. Hoewel Lubbers ook vond dat er meer stimulerend beleid moest komen vanuit de Gemeenschap moest er niet de indruk worden gewekt dat Nederland van standpunt was veranderd. Nederland was tegen de verhoging van het EG budget en voor bezuinigingen. Net zoals het Nederlandse nationale beleid. Toch moest de motie worden voorgelegd aan de voorzitter van de Europese Raad. Bovendien bleek uit de vergadering dat de ministers zich wel konden vinden in de motie. De ministers waren van mening dat Nederland door haar financieringstekort geen initiatieven kon nemen maar andere lidstaten wel.168 Een van de Nederlandse voorwaarden voor het akkoord gaan met de begroting van de EG was dat de landbouwgarantie-uitgaven moesten worden teruggedrongen. De opbrengsten uit de landbouwsector waren namelijk veel lager uitgevallen dan voorspeld was.169 Van den Broek vond dat Nederland te vaak een afwijzende houding innam tegenover initiatieven tegen de lusten-en lastenproblematiek van de financiën van de Europese Unie.170 De budgettaire problemen waren in oktober 1984 nog steeds niet opgelost. Toch werden er volgens Van den Broek wel successen op dit terrein geboekt. Daarnaast werden er voor de financiële problemen niet alleen oplossingen gezocht aan de uitgavenkant, maar ook aan de kant van de inkomsten. Hoewel Nederland hier eigenlijk tegen was, had Van den Broek zich wel constructief opgesteld. Het Nederlandse standpunt op dit gebied kwam volgens de minister overeen met het Britse standpunt.171 Nederland had een proactieve houding en de ministers hadden aan de Europese Commissie gevraagd een aanvullend rapport te maken dat ook plannen bevatte om stimuleringsmogelijkheden in communautair verband mogelijk te maken. Er moesten volgens de ministers meer plannen komen voor afzonderlijke stimulering van de lidstaten.172 In de ministerraad werd ook gediscussieerd over hoe hogere uitgaven aan de EG gecompenseerd moesten worden op de nationale begroting. Ruding wilde niet dat BTW werd verhoogd. Lubbers liet hier zijn pragmatische kant zien en stelde voor per jaar te bekijken waar het geld vandaan moet komen. De overige ministers stemden hiermee in.173

167 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00843: 4-3-1983. 168 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00857: 20-5-1983. 169 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00589: 27-5-1983. 170 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00861: 24-6-1983. 171 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00878: 14-10-1983. 172 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00879: 21-10-1983. 173 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00909: 2-12-1983.

30

Van den Broek (CDA) vond dat (VVD), Minister van Wetenschap en Onderwijs, niet zo’n stellige houding moet innemen over het nemen van een beluit over de financiële problematiek van de Gemeenschap. Deetman wilde geen beluit nemen voordat er helderheid was over de financiële consequenties voor Nederland. Van den Broek meende dat men het niet moest zien als alleen maar een kostenpost voor Nederland, want Nederland kreeg er ook veel voor terug. Voordelen waren bijvoorbeeld dat Nederland een netto-ontvanger was. Daarnaast waren volgens Van den Broek de voordelen van een gemeenschappelijke markt nog niet eens bekend. Lubbers zat op een lijn met van Van den Broek en wilde het btw-tarief verhogen naar 1,4 procent om de extra kosten van de Gemeenschap te bekostigen. Ruding (CDA) wilde dit echter nog steeds niet. De raad stemde in met Lubbers.174 Ruding wilde niet dat er een lening werd geven aan de Europese Gemeenschap om de financiële problemen op te lossen. Als dit niet gebeurde zou dat het einde van de Gemeenschap kunnen betekenen, waarschuwt Van den Broek. Hiermee wil Van den Broek zeggen dat het geen reële optie was. Het landbouwakkoord was dus weer te niet gedaan, omdat de verplichte uitgaven niet helemaal gedekt konden worden.175 Het Europees Parlement wilde de begroting verhogen met 863 miljoen. Dit vonden de Nederlandse ministers niet wenselijk en Nederland stelt zich terughoudend op.176 De Nederlandse ministers waren het niet eens met de begroting die het Europees Parlement had vastgesteld. Ruding wilde zelfs een procedure aanspannen tegen het Parlement bij het Europese Hof als daar steun voor was bij andere lidstaten. Als alleen Nederland en Luxemburg wilden procederen wilde Ruding ervan af zien.177 De begrotingsproblematiek zou, volgens Commissaris Christophersen, in de komende jaren niet opgelost worden. Dit kwam omdat de Raad tegenover het Parlement stond en het Parlement niet tot compromissen te bewegen was. Nederland steunde de Raad in het verzoek om meer duidelijkheid te krijgen over de verhoging van het vast leggen van kredieten. Hier koos ook de Raad echter steeds voor omdat dit de makkelijkste weg was om onder de begrotingsproblemen uit te komen.178 De Europese Gemeenschap had in de periode dat kabinet-Lubbers I aan de macht was dus grote budgettaire problemen. Deze konden moeilijk opgelost worden. De Nederlandse ministers waren huiverig voor het verstrekken van meer geld aan de Gemeenschap. Dit is weer in overeenkomst met de nadruk op bezuinigingen die dit Kabinet had. Wel vonden ze dat er meer met stimuleringsmaatregelen gedaan moest worden om de aanhoudende werkeloosheid in de Gemeenschap aan te pakken. Toch bleven de meeste ministers een constructieve houding aannemen. Dit betekende dat als er een akkoord bereikt kon worden omdat alle lidstaten met een voorstel zouden instemmen, Nederland ook mee zou gaan met de plannen ondanks dat de plannen misschien niet geheel in overeenstemming waren met het gepercipieerde belang van Nederland. Telkens leek een akkoord dichtbij, maar een definitieve oplossing bleef uit.

174 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00897: 16-3-1984. 175 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z0977: 27-4-1984. 176 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01122: 6-12-1985. 177 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01125: 20-12-1985. 178 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. S03549: 6-1-1986.

31

2.6. Macht van de Europese instellingen. Op verschillende manieren kon er in Europa over de Nederlandse standpunten en belangen onderhandeld worden. Zo had het Kabinet verschillende relaties met de verschillende Europese instellingen. In de jaren 80 werd de Europese Commissie als een van de belangrijkste organen gezien waarmee de Nederlandse standpunten overgebracht konden worden. Dit komt overeen met de onderhandelingsmethodes die Baldur Thorhallsson, professor aan de Universiteit van IJsland, noemt als onderhandelingsmethodes van kleine lidstaten. De manier waarop Nederland haar standpunten wilde overbrengen in de Europese Gemeenschap, kwam overeen met hoe Thorhallsson in zijn boek beschrijft hoe kleine lidstaten hun nationale belangen willen waarborgen. Het is volgens hem niet zo dat kleine landen samen gaan werken. Hiervoor komen hun economische belangen niet genoeg overeen. Dit komt doordat alle kleine landen verschillende soorten economieën hebben. Wat kleine landen wel doen, is proberen een speciale band met leden van de Europese Commissie aan te gaan. Door deze informele manier proberen ze toch tijdens onderhandelingen over verdragen et cetera invloed uit te kunnen oefenen.179 In de jaren 80 zie je dat het kabinet-Lubbers contact heeft met Eurocommissaris (CDA). Andriessen was van 1981 tot 1993 Eurocommissaris. De eerste jaren ging hij over het concurrentiebeleid en betrekkingen met het Europees Parlement. Andriessen werd meerdere keren gevraagd om bij vergaderingen en overleggen aanwezig te zijn. Tevergeefs, want Andriessen kwam niet vaak met een voorstel. Andriessens kandidatuur voor de commissie werd in 1984 weer actief gesteund door de ministers. Ontevreden over zijn werk zijn de ministers niet geweest en blijkbaar zagen ze er voordelen in.180 In de jaren 50 was het nog duidelijk te zien dat alleen de ministers van Buitenlandse Zaken een duidelijk beeld hadden over hoe het Europabeleid van Nederland er uit zou moeten zien. In de jaren 80 hadden de overige ministers er ook een beeld van gevormd en wisten ze waar ze heen wilden met de Europese Gemeenschap. Nederland had een lastige relatie met de Europese Raad. Dit was een nieuw orgaan dat in de jaren 80 nog niet deel uitmaakte van de officiële Europese organen. Deze instelling werd echter steeds belangrijker. Dit vonden de Kabinetsleden geen goede ontwikkeling omdat er zo, in hun optiek, meer besluiten werden genomen die de grote lidstaten zouden bekoren. Nederland hield zich nog strak vast aan raadkaders en procedures. Het leek alsof de Nederlandse ministers zich verzette tegen het gebruik van de informele vergaderingen en overleggen tussen de lidstaten. Dit terwijl de ministers wel opmerkten dat er na bilaterale overleggen vaak overeenkomsten werden gesloten, zoals een overeenkomst over de landbouwprijzen. Daarnaast bleek dat ook de ministers in de jaren 80 van mening waren dat de besluitvormingsprocedure zeer lastig verliep. Er werd volgens hen te vaak gebruik gemaakt van het Compromis van Luxenburg.181 Hieruit blijkt de waarde die Nederland hechtte aan de supranationale samenwerking boven intergouvernementele samenwerking. Deze stelling wordt verder ondersteund door het feit dat

179 Thorhallson, B. 2000, The Role of Small States in the European Union. Ashgate Publishing Company, Burlington. 180 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00988: 29-6-1983. 181 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00863: 1-7-1983.

32 de Nederlandse ministers koste wat het kost geen uitbreiding van het aantal commissarissen wensten. Van den Broek wilde dat het bij één commissaris per lidstaat bleef. Italië stemde hiermee in maar Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk wilden een uitbreiding van het aantal commissarissen. Daarnaast wilden de ministers dat een Nederlandse commissaris de landbouwportefeuille kreeg in plaats van een Italiaanse commissaris.182 Hoewel het CDA en de VVD in hun verkiezingsprogramma pleitten voor meer macht voor het Europees Parlement, wilden ze niet echt dat het Europees Parlement haar macht liet gelden. Volgens Minister Van Eekelen was het jammer dat Nederland de eventuele begrotingsoverschrijding van het Europees Parlement misschien zou moeten aanvechten bij het Europese Hof. Van Eekelen erkende dat dit jammer was omdat Nederland zich sterk had ingezet voor de uitbreiding van bevoegdheden van het Parlement. Ook als het EP de begroting niet ondertekende, waren er problemen want dan zat de Gemeenschap zonder begroting. Dit was voornamelijk een onderwerp waar Van Eekelen (VVD) en Ruding (CDA) zich druk over maakten.183 2.7. Gemeenschappelijke markt. Uit de notulen van de ministerraad blijkt dat de topprioriteit voor Nederland het verkrijgen van een gemeenschappelijke markt was. Alleen op de terreinen die de gemeenschappelijke markt zouden bevorderen, wilde de minister dat er via meerderheidsbesluiten beslissingen werden genomen.184 Een gemeenschappelijke markt omving veel terreinen. Volgens McCormick wilde Nederland zich, samen met het Verenigd Koninkrijk, inzetten voor industriële integratie. Dit bleek echter lastig omdat een groot deel van het budget op ging aan de landbouwsector.185 Het blijkt echter dat minister van Economische zaken Van Aardenne zich afvroeg of dit zou leiden tot Europees protectionisme tegenover de overige landen in de wereld. Daarnaast moest voor een gemeenschappelijke markt ook het vervoersbeleid worden geïntegreerd. De toetreding van Spanje en Portugal viel hier ook onder omdat de Nederlandse ministers het uiterst belangrijk vonden dat Nederlandse groenten en fruit zouden kunnen worden afgezet op de Spaanse en Portugese markt. Het aanhoudend protectionisme van bijvoorbeeld Frankrijk binnen de EG en het toelaten van namaakproducten op de nationale markt, waren ook onderdeel van deze brede discussie over een gemeenschappelijke markt. Lubbers gaf in december 1982 de opdracht aan minister Van Aardenne (VVD), minister van Economische Zaken, om een manier te vinden beter te kunnen reageren op het protectionistische gedrag van de landen. Van Aardenne moest een plan verzinnen hoe in Europees verband verbreding en uitbreiding mogelijk zou zijn. Lubbers was van mening dat er actief voorkomen moest worden dat landen een protectionistisch beleid zouden voeren. Tot nu toe bestonden er alleen plannen om te reageren op protectionistische neigingen van landen. In deze vergadering kwam ook naar voren dat Lubbers van mening was dat de EG niet in staat was geweest om de economische situatie in Europa te verbeteren. Lubbers wilde ook een plan om te voorkomen dat er nogmaals een grote economische crisis zou ontstaan.186

182 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z0978: 4-5-1984. 183 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01124: 13-12-1985. 184 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01096: 11-10-1985. 185 McCormick, Understanding the European Union. 181. 186 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00289: 10-12-1982.

33

Op één februari 1983 besprak de ministerraad de strategie om te voorkomen dat andere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, andere onderwerpen op de agenda van de EG- minsterraad zouden zetten dan er oorspronkelijk afgesproken was. Nederland streefde er naar om maar drie onderwerpen te bespreken, zodat daar voldoende aandacht voor was. Voor Nederland was het namelijk belangrijk dat het hoofdonderwerp van de vergadering, certificatie van derde-landen producten, voldoende aan bod kwam. Frankijk wilde de mogelijkheid houden producten uit derdewereldlanden van haar nationale markt te weren. De Nederlandse ministers wilden dit voorkomen.187 Op 11 maart bleek dat Van Aardenne en Van Eekelen (VVD) verschillende opvattingen hadden over een eventueel gemeenschappelijk industriebeleid. Van Aardenne meende dat dit zou kunnen leiden tot protectionisme maar Van Eekelen beweerde dat een gemeenschappelijk beleid zou kunnen leiden tot versterking van de communautaire samenhang. De ministers besloten dat premier Lubbers een afwachtende houding zou aannemen tijdens een conferentie van de Europese Raad. Nederland had het initiatief genomen om een adviesraad op gebeid van industrie op te zetten.188 Daarnaast kwamen in de vergadering van 11 maart ook de Europese verkiezingen van 1984 aan bod. Hiervoor moest geld worden vrijgemaakt en er moesten voorlichtingen komen over het Europees Parlement. Uit deze notulen viel op te merken dat de ministers niet veel aandacht en tijd besteedden aan de campagne voor het Europees Parlement. Ondanks dat beide partijen de democratische verantwoording belangrijk achtten.189 Het kabinetsstandpunt van Lubbers I over de toetreding van de Zuid-Europese landen Spanje en Portugal kwam, volgens Harryvan, overeen met het standpunt dat door kabinet-Den Uyl geformuleerd was en later ook door kabinet-Van Agt werd overgenomen.190 Dit is opvallend omdat het karakter van kabinet-Den Uyl sterk verschilde van het karakter van het kabinet- Lubbers I. Over het algemeen stond de Nederlandse regering positief tegenover de toetreding van Zuid-Europese landen, al bleek uit de notulen dat ze zich ook zorgen maakte over de eventuele nadelen. Uit de verkiezingsprogramma’s bleek dat zowel het CDA als de VVD voorstander waren van toetreding van Spanje en Portugal. Uit de notulen blijkt echter dat Nederland werd verweten de toetreding van de landen te saboteren. Het klopt dat er in de ministerraad een discussie gaande was over de wenselijkheid van de toetreding van Spanje en Portugal. Minister Braks (CDA) kwam op voor de politieke belangen en Ruding (CDA) kwam op voor de financiële belangen. Braks zelf noemde zijn opstelling een principiële opstelling.191 Het terughoudende enthousiasme over de toetreding van Spanje en Portugal werd ook versterkt doordat er voor de toetreding juist een muur werd opgetrokken rond de Spaanse en Portugese markt. Hierdoor konden de Nederlandse groenten en fruit moeilijker op de Spaanse en Portugese markt afgezet worden. Dit betreurden alle ministers.192 Volgens Braks moest Nederland souplesse tonen ten aanzien van groenten en fruit. Dit betekende echter niet dat Nederland zich bij alle besluiten van de Commissie neer moest leggen,

187 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00837: 28-1-1983. 188 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01142: 24-1-1986. 189 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00845: 11-3-1983. 190 Harryvan, & Van der Harst, Verloren consensus. 126. 191 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00984: 15-6-1984. 192 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00880: 21-10-1983.

34 maar Braks vond dat Nederland gezamenlijk met het Verenigd Koninkrijk en Duitsland moest optrekken.193 Aan het einde van maart 1982 sprak de minsterraad over de grote achterstand die Nederland bij het uitwerken van EG-richtlijnen had. Als de uitwerking niet op korte termijn zou gebeuren, zou dit volgens minister Van Eeklen ten koste gaan van de Nederlandse geloofwaardigheid als vooruitstrevend EG-lid. Dit zou, volgens hem, zeer teleurstellend zijn omdat Nederland vaak voorop liep ten opzichte van andere lidstaten. Dit betekende volgens minister Korthals Altes van Justitie juist dat Nederland niet zo’n haast had om de richtlijnen uit te werken.194 Er waren verschillende plannen wat betreft het vervoersbeleid van de Europese Gemeenschap. Op dit gebied werden dan ook grote vorderingen gemaakt, al was de grootste vordering niet echt een vordering van de Gemeenschap. In 1985 werd het Schengenverdrag ondertekend, wat er voor zorgde dat de grenzen tussen de Europese lidstaten, behalve het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland, opengingen. Vanaf één januari 1985 werden de douaneformaliteiten versoepeld en werd de verruiming van grensfaciliteiten ingevoerd.195 In de discussies voorafgaande aan het Schengenverdrag blijkt dat op gebied van transport overeenkomsten zijn gesloten tussen de lidstaten en Zwitserland over de opheffing van tolheffingen. Hier waren de ministers zeer verheugd over. Minister Neelie Smit-Kroes (VVD) van Verkeer en Waterstaat vond het ook belangrijk dat de transportkwesties werden besproken tijdens een Europese Raad in 1984 over de gemeenschappelijk markt. Volgens Smit-Kroes was zelfs het Verenigd Koninkrijk het ermee eens dat transport op de agenda van de Europese Raad moest worden gezet.196 Nederland, Luxemburg België en Italië waren net als de Commissie voor een verdragswijziging. Dit werd besproken op 15 oktober in 1985. De overige lidstaten stonden hier sceptisch tegenover. Uit de notulen blijkt dat het voor Nederland van strategisch belang was dat ze zich in de groep bevond die het maximale uit de onderhandelingen wilde halen. Volgens de ministers bestond er alleen op die manier een kans dat de overige lidstaten ook met een verdragswijziging akkoord zouden gaan. Van den Broek wilde in de wijziging een datum vastleggen voor de voltooiing van de gemeenschappelijke markt. Dit zou ook in de Akte worden vastgelegd. Ook blijkt uit de notulen dat Nederland voor de uitbreiding van de budgettaire bevoegdheden van het Europees Parlement was.197 Ruding wilde niet in Europees verband optreden in internationale organisaties zoals de IMF en de Wereldbank. Hij vond dat het EPS daar geen plaats had.198 Lubbers en Van den Broek wilden instemmen met de tekst over het Europese Monetaire Stelsel (EMS) ondanks dat deze niet compleet bevredigend was. Ruding waarschuwde voor een haastige ondertekening omdat het grote budgettaire consequenties zou hebben voor de indirecte belastingen. Er werd besloten nog een keer te kijken naar de tekst. Ook zou Braks zich gaan

193 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00980: 11-5-1984. 194 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00848: 31-3-1983. 195 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00899: 23-3-1984. 196 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z00894: 2-3-1984. 197 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01098: 18-10-1985. 198 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01104: 8-11-1985.

35 buigen over de financiële gevolgen van de toetreding van imitatieproducten op de Nederlandse markt.199 Nederland streefde een paar doelen na wat betreft de verdragswijziging. Volgens Van Eekelen was een van de doelen dat de gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming zich zou uitbreiden naar meerdere gebieden. Ten tweede moest de gemeenschappelijk markt eind 1992 af zijn. Het laatste doel was een positieverbetering van het Europees Parlement. Lubbers wilde dat de conferentie in 1986 werd afgesloten en dat het verdrag werd ondertekend, ook al zou dit ten koste gaan van de bevoegdheden van het EP. Andere ministers zoals Ruding wilden niet dat er tijdens de conferentie iets werd vastgelegd voordat de gevolgen van de Europese Monetaire Samenwerking geheel duidelijk waren.200 Een ander punt is dat de Nederlandse delegatie in het Europees Parlement de inkomsten van de Europese gemeenschap wilde verhogen door alleen te bezuinigen. De andere parlementariërs waren ervoor ook iets te veranderen aan de inkomstenkant van de Gemeenschap.201 De Nederlandse ministers waren tegen een Europese Gemeenschap met twee snelheden en wilden dus niet dat Denemarken of Engeland niet de Europese Akte zouden onderteken. Daarnaast werd er gediscussieerd met de ministers van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Justitie of het wel of niet wenselijk was de Europese Akte te ondertekenen. Er waren namelijk negatieve financiële gevolgen te verwachten bij het inwerkingtreden van de Akte.202 Ook was er kritiek op het verdrag omdat het volgens de ministers onduidelijk was en weinig samenhing. Daarnaast wilde Van Eekelen liever niet dat het milieubeleid in het hoofdstuk gemeenschappelijke markt werd geplaatst omdat dit contraproductief zou werken.203 Toch stond het niet echt ter discussie of de Akte wel of niet ondertekend moest worden en de ministers zagen de problemen rondom de ondertekening door het Verenigd Koninkrijk en Denemarken positief in.204 Uiteindelijk werd de Europese Akte door alle lidstaten ondertekend. Op 17 februari 1986 door de lidstaten Nederland, België, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk en op 28 februari ondertekenden ook Denemarken, Griekenland en Italië de Akte. Italië was zeer teleurgesteld over de Akte en vond dat er meer integratieplannen in verwerkt hadden moeten worden. Daarom ging Italië pas akkoord met de Akte toen alle overige lidstaten het hadden ondertekend.205 Na de ondertekening van de Europese Akte wilde Lubbers eerst dat alle huidige integratieprocessen waren afgerond voordat er integratie plaats zou vinden op gebied van belasting. Lubbers wilde eerst dat een Nederlandse commissie onderzocht of belastingintegratie wel wenselijk was. Ruding was echter van mening dat dit meteen al kon.206 Er werd op gebied van het creëren van een gemeenschappelijke markt in deze periode wel vorderingen gemaakt. Nederland bevond zich altijd aan de kant van de maximalisten. Dit betekende dat ze het maximale uit de onderhandelingen wilde halen. Nederland zette zich, samen

199 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01101: 15-11-1985. 200 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01102: 22-11-1985. 201 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01138: 17-1-1986. 202 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01103: 29-11-1985. 203 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01126: 13-12-1985. 204 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01136: 10-1-1986. 205 1986. “Denen, Grieken en Italiaanen tekenen EG-verdrag alsnog.” De Volkskrant, 28 februari. 206 NL-HANA, Ministerraad, 2.02.05.02, inv.nr. Z01143: 7-2-1986.

36 met het Verenigd Koninkrijk, in voor samenwerking op industrieelgebied. Dit onderwerp laat zien dat het verkrijgen van een gemeenschappelijke markt de topprioriteit was van dit Kabinet. Dit werd van groot economisch belang geacht door de Nederlandse ministers. Verder valt op dat als het Nederlands economisch belang in gevaar dreigt te komen, ondanks dat de maatregel wel een stap is naar een gemeenschappelijke markt, de Nederlandse houding opeens eens stuk terughoudender is, maar niet afwijzend. Dit laat de onderhandelingen over de toetreding met Spanje en Portugal zien. 2.8. Conclusie. Uit dit hoofdstuk is gebleken dat een actieve Europese houding bij iedere minister als vanzelfsprekend werd gezien. Menig minister was ervan overtuigd dat bredere, maar ook diepere Europese samenwerking wenselijk was. Hiervoor hoefde er geen verantwoording te worden afgelegd. De partijverschillen tussen de VVD en CDA zijn niet meer aan te wijzen tijdens de ministerraadvergaderingen. Op dit terrein hadden de twee partijen elkaar helemaal gevonden. Nederland liep volgens de Nederlandse ministers op sommige punten vooruit ten opzichte van de overige lidstaten. Dit is niet echt op te merken uit de ministerraad notulen. Nederland was vooral geïnteresseerd in het creëren van een gemeenschappelijke markt. Dit is iets waar Nederland zich al sinds de jaren 50 voor aan het inzetten was. Dit moest gebeuren op een supranationale manier, omdat anders de Nederlandse belangen in gevaar werden geacht. De nadruk op supranationaliteit blijkt uit het feit dat Nederlandse ministers zich wel bewust waren van onofficiële bijeenkomsten tussen lidstaten, maar hier niet aan mee wilde doen omdat dit de intergouvernementele aspecten van de Gemeenschap zouden versterken. Nederland was wel pro-Europees als het ging om het creëren van een gemeenschappelijke markt op een supranationale manier. Tegelijkertijd was Nederland niet pro-Europees in de zin dat het akkoord ging met beslissingen die tegen haar gepercipieerde belangen in gingen. De Nederlandse ministers wilden niet veel water bij de wijn doen als er wel overeenstemmingen gevonden konden worden op een minder supranationale manier en op beleidsterreinen anders dan de gemeenschappelijke markt. De prioriteit lag eerst bij het verkrijgen van een gemeenschappelijke markt en vervolgens bij integratie op andere gebieden.

37

Hoofdstuk 3: De Nederlandse media en publieke opinie over de Gemeenschap. De Nederlanders hadden in de jaren 80, volgens Hellema, een internationale reputatie opgebouwd als een maatschappelijk betrokken bevolking. Deze reputatie was opgebouwd door de Nederlandse massabeweging tegen kernwapens en door de grote protesten die werden gehouden tegen de plaatsing van kruisraketten op Nederlands grondgebied.207 Uit de literatuur over de Nederlandse jaren 80 blijkt echter niet dat de bevolking zo betrokken was bij EG gerelateerde zaken.208 Toen in 1979 voor het eerst Europese verkiezingenplaats vonden was het opkomstpercentage maar 58.1 procent, al moet hier wel bij vermeld worden dat dit percentage redelijk overeenkwam met de opkomstpercentages van de overige lidstaten.209 De centrale vraag in dit hoofdstuk is of er verschil zat tussen het beeld dat de Nederlandse kranten en Nederlandse bevolking hadden van het Europabeleid van kabinet-Lubbers I en het Europabeleid dat gevoerd werd. Hierbij zal ook de Europese gezindheid van de Nederlandse bevolking worden besproken. Verder zal dit hoofdstuk een beeld schetsen van de wisselwerking tussen de publieke opinie en het Europabeleid/retoriek van kabinet-Lubbers I. Sinds de eerste Europese verkiezingen werd de Gemeenschap langzaam gepolitiseerd. Politiseren betekent in deze context dat de Europese Gemeenschap onderdeel werd van de nationale publieke politieke discussies. Voorheen waren Europese aangelegenheden voornamelijk de zaak van technocraten en beleidsambtenaren geweest, waardoor de discussies buiten de publieke sfeer werden gevoerd. In de periode 1982-1986 was dit langzaam aan het veranderen. Zo werd er bijvoorbeeld door de landelijke partijen campagne gevoerd voor de Europees Parlementaire verkiezingen in 1984.210 Tijdens de ambtsperiode van Lubbers werd er door de landelijke kranten zoals de Telegraaf en de Volkskrant steeds meer aandacht besteed aan de Europese Gemeenschap. Volgens Kiran Klaus Patel, professor aan de Universiteit van Maastricht, was dit ook het geval in Duitsland. Volgens Patel hadden de media in de periode van de oprichting van de Europese Gemeenschap alleen de idealistische doelen van de Gemeenschap gesteund door er positief melding van te maken. In de jaren 80 hielden de media de vooruitgang van de Europese Gemeenschap nauwkeurig in de gaten en leverden ze kritiek op de manier waarop het proces zich ontwikkelde. De kritische houding kan volgens Patel worden geïnterpreteerd als een teken dat de Gemeenschap was genormaliseerd en dat het onderdeel was geworden van het formele politieke milieu.211 In dit hoofdstuk zal duidelijk worden of dit ook in Nederland het geval was. Om een idee te krijgen over de beeldvorming van de Europese Gemeenschap heb ik gekozen om naar de krantenberichten van de Telegraaf en de Volkskrant te kijken. Ik heb voor deze twee kranten gekozen omdat beide kranten grote landelijke oplagen hadden in de jaren 80.212 Daarnaast zijn er duidelijke verschillen tussen deze twee kranten aan te wijzen waardoor het interessant is de berichten te vergelijken. De Telegraaf was in de jaren 80 de krant met het grootste aantal lezers.213 De Telegraaf was volgens Mariette Wolf, auteur van ‘Het geheim van de Telegraaf’,

207 Hellema, Dutch foreign policy. 283. 208 Hellema, Dutch foreign policy, Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw en Segers, 2013, Reis naar het continent. 209 Eurobarometer 1979, The European Commission, Brussel. 210 Patel, "Germany and European Integration since 1945." 786. 211 Ibidem. 786. 212 Instituut voor Media Auditing. Oplagen cijfers. Availible from: < http://www.hoi-online.nl/798/Gratis- opvraagmodule.html> 213 Wolf, M. 2009, Het geheim van de Telegraaf. Boom, Amsterdam. 452.

38 gericht op een breed publiek met veel aandacht voor sport en entertainment.214 Daarnaast stond de krant bekend als een rechtse krant en veel artikelen uit de jaren 80 waren dan ook uitermate positief over het beleid van het CDA en de VVD.215 De Volkskrant daarentegen stond bekend als een linkse kwaliteitskrant voor hoger geschoolde mensen.216 Door te kijken naar de berichtgeving van deze twee kranten, hoop ik een compleet beeld te kunnen schetsen over de beeldvorming van de Europese Gemeenschap in de jaren 80. Daarnaast heb ik ook gebruik gemaakt van de Eurobarometer. Dit is een instrument, opgericht in 1973, om de sentimenten tegenover de Europese Gemeenschap te meten van de Europese bevolking. Door middel van persoonlijke interviews wordt de houding tegenover grote onderwerpen zoals uitbreiding, de Euro en defensie onderzocht.217 In 1982 werden er 11.676 interviews afgenomen en in 1986 waren dat er 11.840 interviews. De onderzoeken van de Eurobarometer zijn een waardevolle toevoeging aan mijn onderzoek, omdat op basis hiervan te zien is of de berichtgeving over de Europese gezindheid van de Nederlandse bevolking overeenkomt met het beeld dat de Eurobarometer geeft. 3.1. De kranten. In onderstaande paragraaf zullen artikelen besproken worden die zijn verschenen tussen vier november 1982, de datum dat het kabinet-Lubbers I aantrad, en 14 juli 1986, het einde van de ambtstermijn van Lubbers. In deze periode waren er veel zaken die meer aandacht kregen in de media dan de Europese Gemeenschap, zoals bijvoorbeeld de Golfoorlog, het Palestijns- Israëlisch conflict en binnenlandse aangelegenheden zoals de aanhoudende economische crisis. De artikelen die verschenen rond de periode dat de Europese Akte werd ondertekend (17 en 28 februari 1986) en tijdens de tweede Europees Parlementaire verkiezingen (14 juni 1984) geven het meeste inzicht over hoe er werd gedacht over de Europese Gemeenschap. De artikelen uit de Telegraaf werden allemaal geschreven door dezelfde journalist; Rob Sloot. Sloot werd in 1977 door de Telegraaf gevraagd om correspondent te worden in Brussel. Sloot nam dit aanbod aan en bleef correspondent in Brussel tot 1988. Hierna werd hij twee jaar correspondent in Parijs, acht jaar in Duitsland en vijf jaar in Singapore.218 Om dit hoofdstuk meer diepgang te geven heb ik een interview met Sloot gehouden. De antwoorden zijn verworven in onderstaande paragraven. De artikelen in de Volkskrant werden geschreven door verschillende auteurs. Om die reden heb ik niemand geïnterviewd van de Volkskrant. 3.2. Crisis in de Europese Gemeenschap. Op 26 januari 1982 verscheen er in de Telegraaf een artikel over de financiële wurggreep waarin het Verenigd Koninkrijk de Europese gemeenschap hield. Volgens Sloot had Engeland een te groot bedrag bijgedragen aan de Europese Gemeenschap en diende het Verenigd Koninkrijk hiervoor gecompenseerd te worden. Hoewel Sloot stelde dat de Britten de EG in een wurggreep

214 Wolf, Het geheim van De Telegraaf, 452, 470. 215 Ibidem 470. 216 Bakker,P & Scholten, O. 2010. Communicaatiekaart van Nederland:Overzicht van media en communicatie. Adformatiegroep, Amsterdam. 19. 217 The European Commission. Public Opinion. Availiable from: 218 Steehouwer, E. 2015. “Interview met Rob Sloot” Email, 11 juni.

39 hielden, leek Sloot het er wel mee eens te zijn dat de Britten compensatie verdienden. Dit benadrukt de pro-Atlantische houding van de Nederlanders.219 Op 30 januari 1982 verscheen er een krantenartikel in de Telegraaf met als ondertitel ‘Verkeert de Europese Gemeenschap in een crisis of niet?!’. Hierin werd voor het eerst een analyse gegeven van de toestand waarin de Gemeenschap zich in de jaren 80 bevond. Volgens Sloot was de solidariteit binnen de Gemeenschap ver te zoeken. Sloot stelde zelfs dat Groenland zou willen uittreden. Daarnaast was volgens Sloot de nieuwe regering van Griekenland ook niet zo blij over de Gemeenschap en het Verenigd Koninkrijk bleef ook een probleem vormen voor de solidariteit tussen de lidstaten. Het was volgens Sloot de grote landen tegen de kleine, de rijke tegen de arme en Noord tegen West. Zo bleef Europa zichzelf ondermijnen, omdat het op deze manier geen grote rol kon spelen op het wereldtoneel. Sloot was van mening dat een gemeenschappelijk beleid noodzakelijk was op gebied van transport, milieu en andere gebieden. Het is spijtig dat de Gemeenschap in een crisis verkeert concludeert Sloot.220 Dit artikel laat de positieve houding van de Telegraaf over de Europese Gemeenschap zien. Tegelijkertijd bevestigt het artikel dat, net zoals in Duitsland, ook Nederlandse media kritisch bijhielden welke vorderingen gemaakt werden op gebied van Europese integratie. Uit de krantenartikelen blijkt ook dat de Nederlandse regering gebruikt maakt van het EPS om invloed uit te oefenen in andere landen. Op 15 juni 1982 stond in de Telegraaf een artikel over het formele protest dat de EG landen hadden ingediend bij het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken over het embargo op de levering van Amerikaanse onderdelen aan de Sovjet-Unie voor de pijpleiding die ze aan het bouwen waren. Het embargo zette volgens Van den Broek de Amerikaans Europese handelsbetrekkingen onder druk, omdat de bestaande handelscontacten op dat gebied met de Amerikaanse bedrijven zouden verdwijnen. 221 Sloot beschreef het integratieproces in 1984 als ‘twee kleine stapjes vooruit en dan drie grote stappen achteruit’.222 Sloot schreef in 1984 ook een kritisch stuk over een nieuw raadsgebouw voor de Europese ministers, dat gebouwd ging worden in België. De kosten moesten voor 70 procent gedekt worden door de lidstaten. De rest van de kosten moest België voor haar rekening nemen. Sloot laat zich kritisch uit over de prioriteiten van de lidstaten. Deze waren namelijk al maanden aan het discussiëren over de begrotingstekorten van de EG maar wilden nu wel zo’n groot bedrag uitgeven aan een nieuw gebouw. Cynisch schreef hij dat het wel laat zien dat de Europese Gemeenschap niet echt in gevaar is, anders begonnen de lidstaten volgens hem niet zo’n groot project.223 In de weken voor de Europese verkiezingen werd er in de Volkskrant ruim aandacht besteed aan de Europese Gemeenschap. Volgens zowel de Volkskrant als de Telegraaf was het opkomstpercentage belangrijk omdat het ging over de democratische verantwoording van de Gemeenschap. In Nederland konden tien miljoen mensen hun stem uitbrengen. Volgens de Volkskrant was het de vraag hoeveel mensen dat ook daadwerkelijk gingen doen. Het was maar de vraag of het opkomstpercentage van 1979 (58.1%) gehaald ging worden.224

219 Sloot, R. 1982. “EG: opnieuw geen akkoord met londen.” De Telegraaf 26 januari. 220 Sloot, R, 1982. “Verkeerd de Europese Gemeenschap in crisis of niet?” de Telegraaf, 30 januari. 221 1982. “EEG-protest in Washington tegen embargo.” De Telegraaf, 15 juli. 222 Sloot, R. 1985. “EG wacht op mirakel van Milaan.” De Telegraaf, 27 juni. 223 Sloot, R. 1984. “Miljarden-optrekje.” De Telegraaf,21 februari. 224 1984. “Europesesbusuitslag toch als nationale graadmeter beschouwd.” De Volkskrant, 14 juni.

40

Wat opviel volgens de Volkskrant is dat de uitslag van de Europees Parlementaire verkiezingen in de lidstaten sterk gekoppeld werd aan de goedkeuring of afkeuring van de nationale regering. Het ging dus niet zozeer over Europese zaken op zich, maar het ging over de goedkeuring van het nationale beleid dat gevoerd werd.225 De Volkskrant meldde dat volgens sommige critici de verkiezingen gekaapt werden door de linkse oppositiepartijen. Deze riepen op te komen stemmen om een signaal af te geven aan de huidige Nederlandse regering. Omdat het grote publiek niet wakker liep voor Europese zaken ging het, volgens de Volkskrant, vaak over binnenlandse politiek. In Nederland was er, volgens de Volkskrant, geen verkiezingsbijeenkomst waar het niet ging over de plaatsing van kruisrakketen.226 Het beeld dat de Volkskrant schetste over de Nederlandse betrokkenheid bij de Europese Gemeenschap was dus niet positief. Volgens de Volkskrant was de lage opkomst bij partij- bijeenkomsten een teken dat het het publiek allemaal weinig kon schelen. Ondanks dat politici probeerden te laten zien dat het wel belangrijk was te komen stemmen, omdat het over belangrijke onderwerpen ging zoals democratisering van de Gemeenschap, de bestrijding van massale werkloosheid en het bestrijden van milieuvervuiling. Volgens de Volkskrant werd ‘geen zaal of winkelierspromenade daar echt warm van’.227 Hoewel het duidelijk is dat de Volkskrant het betreurde dat de publieke interesse zo laag was voor de verkiezingen, kon dat het publiek ook niet erg kwalijk worden genomen. Volgens de Volkskrant had het Europees Parlement zo weinig macht dat het ook niet echt uitmaakte of mensen gingen stemmen of niet. Toch raadde de Volkskrant wel aan te gaan stemmen.228 Dit laat weer de kritische houding van de kranten zien. In de Telegraaf werd minder aandacht besteed aan de Europese Verkiezingen. Dit kan komen doordat, zoals de Volkskrant beschrijft, de verkiezingen vooral gingen over de goedkeuring van het huidige Kabinet. Aangezien de Telegraaf het Kabinet over het algemeen goedgezind was hoefde de Telegraaf minder aandacht aan de verkiezingen te besteden. Wel deed de Telegraaf verslag van de uitkomsten van de Eurobarometer. De Telegraaf meldde dat Nederlanders het meest somber zijn over de economische toestand van het land, vergeleken met andere bevolkingen. Maar liefst 86 procent van de Nederlanders dacht dat de komende jaren de werkloosheid zou toenemen. En 69 procent zag de economische ontwikkelingen somber in.229 Op 24 december 1985 verscheen er een kritisch artikel in de Telegraaf over de pro-Europese instelling van het Kabinet. Hoewel de ministers zeggen dat Nederland samen met de Benelux en Italië tot de “maximalisten” hoort, zet Sloot hier zijn vraagtekens bij. Volgens Sloot koesterde Nederland in de jaren 60 en 70 een federaal Europa. Het idee van een federaal Europa leek nu, door de huidige crisissituatie in de EG, onhaalbaar. Bovendien twijfelde Sloot aan de Nederlandse inzet voor een sterke Europese Gemeenschap. Zo noemde Sloot drie voorbeelden waaruit hij afleidt dat de vechtlust bij de Nederlandse ministers niet heel groot was. Deze drie punten waren ten eerste de afwijzing van meer bevoegdheden voor het Europees Parlement. Ten tweede vond Sloot dat het akkoord dat de regeringsleiders hadden gesloten over het Europees Monetair Stelsel een stap in de verkeerde richting was. Het leidde juist tot een vermindering van

225 “Europesesbusuitslag toch als nationale graadmeter beschouwd.” De Volkskrant, 14 juni. 226 Ibidem. 227 Ibidem. 228 Degenkamp, J. 1984. “Verkiezingsuitslag zal oordeel zijn over het Kabinet.” De Volkskrant, 13 juni. 229 Sloot, R. 1982. “Nederlanders somber over nieuwe jaar.” De Telegraaf, 4 januari.

41 de supranationaliteit van de Gemeenschap. Er was namelijk afgesproken dat de nationale parlementen over verdere stappen op monetair gebied hun goedkeuring moesten verlenen. Sloot stelt dat ook Lubbers dit een goede ontwikkeling vond, omdat de monetaire autonomie van de lidstaten gewaarborgd moest blijven. Tenslotte waren, ondanks ieders tevredenheid over het Europees project ter bevordering van technologische ontwikkelingen, beperkingen opgelegd aan de Commissie om zelfstandig projecten geld toe te kennen. De lidstaten wilden volgens Sloot kennelijk zelf een vinger in de pap houden. Aan de andere kant concludeerde Sloot dat de Nederlandse Europese gezindheid relatief groot is vergeleken met de andere lidstaten. Sloot schreef: “In een Gemeenschap waar de Britse Socialisten zo snel mogelijk uit willen, evenals 55 procent van alle Denen (die zelfs een anti-EG partij hebben) en de Grieken slechts de lusten, niet de lasten van het lidmaatschap willen smaken, is de Nederlandse gezindheid boven iedere twijfel verheven.”230 Uit deze artikelen blijkt duidelijk dat de Telegraaf een zeer pro-Europese houding had en dat de Europese samenwerking voor de Telegraaf niet diep genoeg kon zijn. In een interview met Sloot in 2015 stelt hij dat dit voor alle landelijke kranten gold in die tijd. Sloot: ‘Sterker, ik dacht toen dat een enkele EEG-correspondent in die jaren best alle kranten zou hebben kunnen dienen. De verschillen bestonden in Nederland vooral in de gedetailleerdheid van de verslagen. Een krant als het Financieel Dagblad groef diep, het Algemeen Dagblad bleef zo dicht bij de oppervlakte als mogelijk en de rest bevond zich daar tussen. Ik herinner me, dat mijn NOS-collega vaak gefrustreerd was omdat zijn medium (tv) per definitie niet verder dan een centimeter de diepte in mocht – en gezien de beschikbare tijd (zo’n 45 seconden was al ruim) ook niet kon.’231 Sterker nog Sloot noemt de Nederlandse pers zelfs ‘gelijk geschakeld’.232 Toch was er wel een verschil tussen de houding van de Telegraaf en de Volkskrant volgens Sloot. Bij de Volkskrant ‘wantrouwde men ook toen al alles wat maar enigszins een militaire geur verspreidde.’233 In 1986 publiceerde de Volkskrant een aantal artikelen over de lidstaten met de minste ondersteuning voor de Europese Gemeenschap. Vooral de Denen en de Britten zijn niet erg enthousiast over de EG. Er stond zelfs een stuk in de krant over dat de Denen voorlopig nog in de Europese Unie bleven. Het blijkt dus dat niet alleen vandaag de dag wordt gedacht dat er reële kans bestaat dat een van de lidstaten uit de Europese Gemeenschap zou treden. Het lag in de jaren 80 wel anders dan nu, omdat Griekenland in de jaren 80 er zelf voor kon kiezen uit te treden of niet. Toch zie je dat er zowel vandaag de dag, als in de jaren 80, twijfel bestond over de houdbaarheid van de Gemeenschap en of het Europees project op een gegeven moment niet uit elkaar zou vallen. Daarnaast laat dit artikel zien dat beide kranten vonden dat de Gemeenschap zich in een crisis bevond. De Telegraaf beschreef dit alleen iets minder genuanceerd dan de Volkskrant. Tegen het einde van de ambtstermijn van het Kabinet in 1986 verschenen in de Telegraaf enkele berichten over de nog steeds aanhoudende problemen van de Europese Gemeenschap. De Telegraaf noemt de financiële problemen en de groeiende voedseloverschotten in de landbouwsector. De Telegraaf meende dat Lubbers bang was dat als de landbouwproblemen niet

230 Sloot, R. 1985. “Onderonsjes” bij bepalen Europees beleid.” De Telegraaf, 24 december. 231 Steehouwer, E. 2015. “Interview met Rob Sloot” Email, 11 juni. 232 Ibidem. 233 Ibidem.

42 opgelost konden worden, de landbouwsector langzaam weer zou worden genationaliseerd. Dit was in niemands belang.234 Uit de notulen van de ministerraad blijkt inderdaad dat Nederland niet wilde dat de landbouwproblematiek ervoor zou zorgen dat het algemene landbouwbeleid van de Gemeenschap ophield met bestaan. In december 1986 hadden de lidstaten een overeenstemming bereikt over de Europese Akte. In februari ratificeerden negen van de 12 landen het verdrag, meldt de Telegraaf. Volgens de krant stond de Akte voor een hervorming van de besluitvormingsprocedure. Deze zou nu sneller gaan verlopen en een beperkte toename van bevoegdheden voor het Parlement. Het waren volgens de Telegraaf bij lange na niet de vergaande hervormingen die de lidstaten zich bij de onderhandelingen hadden voorgenomen.235 In zowel de Telegraaf en de Volkskrant werd er een artikel geschreven over de ondertekening van de Europese Akte. In de Volkskrant stond een artikel waarin werd uitgelegd dat de Denen, Grieken en Italianen de Akte later hadden ondertekend dan de overige lidstaten. De Denen hadden eerst een referendum gehouden. Drie kwart van de stemgerechtigden was komen stemmen en daarvan had 56.2 procent gestemd voor de ondertekening van de Akte. De Italianen hadden de Akte niet ondertekend omdat ze teleurgesteld waren over de inhoud van de Akte. Deze was volgens hen niet ambitieus genoeg. Daarom gingen ze pas akkoord met de Akte als alle overige lidstaten hadden ondertekend.236 Uit het feit dat de media een grote interesse had in de Europese Gemeenschap, concludeert Sloot dat de publieke houding in Nederland ook positief was. Volgens Sloot is dit aannemelijk aangezien de Telegraaf ‘positief was, zonder voorbehoud’ en uit het feit, dat ‘De Telegraaf (met zijn lange antennes voor de gemoedsbewegingen onder zijn toen nog indrukwekkend grote lezerschaar) ruime aandacht gaf aan de EG’. In het interview met Sloot stelt hij dat: hij niet de ‘indruk [had], dat de modale Nederlander met rode oren de berichtgeving over het wel en wee van de EEG volgde.’237 Zowel de Volkskrant als de Telegraaf hielden nauwgezet de ontwikkelingen op Europese integratie bij. Beide kranten waren zeer pro-Europees ingesteld. Dit kan komen doordat de publieke houding tegenover de EG positief was in de jaren 80. Toch was de interesse in de EG onder de Nederlandse bevolking niet heel groot volgens Sloot. Dit weerhield de kranten er echter niet van kritische en uitgebreide stukken over de EG te schrijven. Beide kranten vonden zowel dat de instituties van de Europese Gemeenschap betere plannen moesten maken voor Europese integratie, als dat de Nederlandse regering zich harder moest inzetten om een krachtig en federaal Europa te creëren. 3.3. Eurobarometer. De jaren 70 waren volgens Ludlow een periode waarin de publieke interesse voor de Europese Gemeenschap afnam. Het nieuwe was eraf en er was ook ongenoegen over het werken van de Europese Gemeenschap. De Euro-ministers en parlementariërs hoopten dat dit zou veranderen met de komst van de directe verkiezingen in 1979. Daarbij werden er in het begin van de jaren

234 Sloot, R. 1986 “Vragen aan Thatcher.” De Telegraaf, 6 december. 235 Sloot, R. 1986. “Slechts 9 EG-landen ondertekenen verdrag.” De Telegraaf, 18 februari. 236 1986. “Denen, Grieken en Italiaanen tekenen EG-verdrag alsnog.” De Volkskrant, 28 februari. 237 Steehouwer, E. 2015. “Interview met Rob Sloot” Email, 11 juni.

43

80, achter de schermen, allerlei nieuwe initiatieven aangedragen om de EG meer te laten leven onder de bevolking.238 Om een goed beeld te krijgen van de Nederlandse publieke houding tegenover de Europese Gemeenschap heb ik gekeken naar de Eurobarometer in 1982 en in 1986. In 1982 trad het kabinet-Lubbers aan en 1986 trad het kabinet-Lubbers af. Uit onderzoek van de Eurobarometer was gebleken dat de regering ook invloed kan hebben op de publieke houding tegenover de Gemeenschap. Zo oordeelde de Griekse bevolking positiever over de Gemeenschap nadat er een wisseling van regering had plaats gevonden.239 Daarom is het belangrijk deze twee onderzoeken te bekijken. De Eurobarometer is tot stand gekomen in 1973 omdat de Europese Commissie inzicht wilde krijgen in de sentimenten van de Europese bevolking tegenover de Gemeenschap. Het onderzoek wordt gehouden aan de hand van persoonlijke interviews. Er worden per lidstaat 1000 interviews gehouden. De resultaten van het onderzoek geeft de Europese Commissie een evaluatie over haar werk en helpt de Commissie bij het opstellen van teksten en het nemen van beslissingen. Het onderzoek wordt door de Commissie dus als zeer representatief beoordeeld. Hoewel de jaren 80 bekend staan als eentje van eurosclerose gingen juist jonge Duitsers zich toen identificeren als post-nationalistisch.240 Dat betekende een kosmopolitische identiteit. Hoe zat het met de Nederlandse identiteit? De Nederlanders hadden in oktober 1982 het gevoel dat hun economische situatie in een jaar was verslechterd. De gehele Europese economie was in deze periode niet best en alle inwoners van de EG hadden het gevoel dat ze er in economisch opzicht op achteruit waren gegaan. Maar bij de Nederlandse, Ierse, Deense en Belgische bevolking was dit gevoel het sterkst.241 De Nederlanders waren samen met de Denen het meest tevreden over hun leven. Nederland en Denemarken staken op dit punt het verst boven de andere lidstaten uit.242 Dit is interessant omdat de Nederlanders in vergelijking met de andere Europese bevolkingen hun economische situatie het meest verslechterd zagen. Dit had blijkbaar geen invloed op de kwaliteit van hun leven. Op de vraag of er beter in samenwerkingsverband maatregelen getroffen konden worden om werkloosheid te bestrijden was, de algemene opvatting dat dit inderdaad beter in samenwerkingsverband gedaan kon worden (54%).243 In Nederland was de steun voor maatregelen in samenwerkingsverband op Italië na het grootste (64%).244 Op de vraag of Nederlanders opofferingen wilden maken, zoals bijvoorbeeld hogere belasting betalen omdat een van de overige lidstaten zich in een penibele economische situatie bevond, antwoordde de meerderheid van de Nederlanders tussen 1978 en 1981 positief. In 1982 lag dit echter anders en vond de meerderheid van de Nederlanders dat zij niet zo’n offer hoefden te

238 Ludlow, "Introduction to part three - The Commission and the changing Community system." 195. 239 Eurobarometer 1982, The European Commission, Brussel. 240 Patel, "Germany and European Integration since 1945." 785. 241 Eurobarometer 1982, 11. 242 Ibidem. 23. 243 Ibidem. 63. 244 Ibidem. 64.

44 maken.245 Het is aannemelijk dat dit verband houdt met het gevoel van de meerderheid van de Nederlanders in een slechtere economische situatie te zitten. In het verslag van 1982 staat ook dat in alle lidstaten de Gemeenschap onderdeel is geworden van het normale leven. Het is niet langer een futuristisch project of een ideaal. West-Europese eenwording is een realiteit geworden. In het rapport staat dat er in de media dagelijks over het wel en wee van de gemeenschap gepubliceerd werd en dat in sommige landen het zelfs onderwerp was van hevige politieke discussies. Hoewel in Nederland de Gemeenschap niet het onderwerp was van hevige politieke discussies, klopt het wel dat er dagelijks iets over de Gemeenschap in de kranten werd geschreven. Dit verklaart volgens de Commissie het verschil in percentage mensen dat vond dat deelnemen aan de Europese gemeenschap iets positiefs was en het lagere percentage mensen dat de eenwording van West-Europa steunde. Dat laatste was namelijk al een realiteit geworden. Ook was in alle landen, waaronder de meest Euro-sceptische landen zoals Denenmarken en het Verenigd Koninkrijk, het percentage mensen dat het lidmaatschap iets positiefs vond, hoger dan het percentage mensen dat het iets negatiefs vond. In Denemarken was dit 35 procent tegenover 25 procent. In Nederland vond 63 procent van de bevolking in 1973 het positief dat de staat lid was van de Gemeenschap. In 1982 was dit percentage opgelopen tot 73 procent. Het percentage mensen dat het lidmaatschap aan de Europese Gemeenschap als iets negatiefs zag, was in de periode tussen 1973 en 1982 hetzelfde gebleven.246 Nederland was hiermee een van de weinige landen, alleen in Luxemburg was het hetzelfde, waar het percentage mensen dat lidmaatschap iets positiefs vond was opgelopen. Tenslotte gingen een paar vragen over het publieke bewustzijn van burgers over het Europees Parlement. De vraag was of mensen wisten wat het Europees Parlement inhield en wat de bevoegdheden van het instituut waren. Het publieke bewustzijn over het Europees Parlement was in alle lidstaten laag. Het bewustzijn lag lager dan in 1979. Toen werd de eerste Parlementaire verkiezingen gehouden. Uit het rapport bleek dat de Commissie vreesde dat bij de volgende Parlementaire verkiezingen in 1984, de opkomst nog lager zou worden dan in 1979. Deze trend moest zich volgens de auteurs van het rapport niet blijven voortzetten. Uit de krantenartikelen is gebleken dat in Nederland de Europese verkiezingen werden gebruikt om de nationale populariteit van de partijen te vergroten. Aangezien de partijen over Europese zaken niet genoeg van elkaar verschilden om zich van elkaar te distantiëren werden in Nederland vooral discussies gehouden over nationale aangelegenheden. In Nederland wist 66 procent naar eigen zeggen iets over het Europees Parlement. 57 procent hiervan had zelfs in de afgelopen dagen of weken iets over deze institutie gehoord. Dit percentage was vergeleken met 1978 flink gestegen (40%). Het hoogste percentage van bewustzijn was in 1979 geweest (79%). Dit percentage lag redelijk in het midden vergeleken met het percentage van bewustzijn in de andere lidstaten. Duitsland had het hoogste percentage bewustzijn (70%) en Frankrijk het laagste (40%). 247

245 Eurobarometer 1982, 66. 246 Ibidem. 76-78. 247 Ibidem. 91-93.

45

In het onderzoek van 1986 stonden veel vragen van de Eurobarometer in het teken van de economische crisis. Zo was een vraag bijvoorbeeld of je geloofde dat Europa over het dieptepunt van de crisis heen was en of er nu weer betere tijden aankwamen. In Nederland was dit geloof, samen met Luxemburg, Duitsland en Italië, het hoogste in de Gemeenschap.248 Dit kan als positief effect worden gezien van het bezuinigingsbeleid dat Lubbers had gevoerd. Door het kabinet-Lubbers hadden de Nederlanders weer hoop gekregen op een betere economische toekomst. Nederlanders oordeelden in 1986, vergeleken met de andere Europese bevolkingen, nog steeds positief over hun leven.249 Uit het rapport bleek dat er positiever werd geoordeeld over het Europees Parlement als het bewustzijnspercentage af nam. Volgens de Commissie kwam dit doordat het aantal Europees geïnteresseerde mensen positiever oordeelden over het Parlement dan het aantal mensen dat de interesse na de verkiezingen van 1984 was verloren. Dit leek volgens de Commissie het geval in Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Ierland.250 Er moet alleen niet vergeten worden dat het positieve oordeel over de Europese Gemeenschap in alle lidstaten sinds 1973 aan het afnemen was. Het zou kunnen dat de nieuwheid en de aantrekkelijkheid van Europese eenwording aan het afnemen was onder de jonge en activistische bevolking. Volgens Patel was het nieuwe en spannende van de Europese Gemeenschap langzaam verminderd en was het onderdeel geworden van het normale politieke milieu. Hierdoor zou het kunnen dat er in het algemeen minder positief over de Europese Gemeenschap werd geoordeeld.251 Volgens de Commissie zou er een nieuwe impuls aan de frisheid en aantrekkelijkheid van de Gemeenschap kunnen worden gegeven door een breed democratisch debat aan te gaan.252 Op de vraag of het iets goeds was dat Nederland lid was van de Europese Gemeenschap antwoordde 83 procent van de Nederlanders positief.253 Het gemiddelde aantal positieve reacties op deze vraag was tot nu toe 76 procent in Nederland. Alleen in Luxemburg was dit percentage even hoog in 1986. Het laagste percentage was te vinden in het Verenigd Koninkrijk, met een gemiddelde van 34 procent.254 In alle lidstaten is het percentage die het erg vinden als de Gemeenschap niet meer zou bestaan kleiner dan het percentage dat de lidmaatschap aan de Gemeenschap als iets positiefs beschouwen.255 Alleen in Denemarken en Engeland zou een relatief groot aantal mensen opgelucht zijn als de Gemeenschap zou ophouden met bestaan, namelijk 23 procent in Denenmarken en 28 procent en het Verenigd Koninkrijk. Nog steeds is het niet duidelijk of de meerderheid van de Britten wel in de Europese Unie willen blijven. Waarschijnlijk zal hier in 2017 een referendum over gehouden worden.

248 Eurobarometer 1986, The European Commission, Brussel, 12. 249 Eurobarometer 1986, 12. 250 Ibidem. 76. 251 Patel, "Germany and European Integration since 1945." 786. 252 Eurobarometer 1986, 51. 253 Ibidem. 51. 254 Ibidem. 60. 255 Ibidem. 60.

46

Wat opvallend was, volgens de Commissie, was dat van de bevolking van België, toch een van de originele lidstaten, meer dan de helft van de geïnterviewde personen aangaf onverschillig te staan tegenover de opheffing van de Gemeenschap. Dit liet volgens de Commissie zien dat de meeste mensen in Europa, de Gemeenschap enkel als een gemeenschappelijke markt zagen en de Gemeenschap geen onderdeel uitmaakte van hun identiteit. Dit moest volgens de Commissie veranderen.256 De Nederlandse verkiezingscampagne voor het Europees Parlement laat zien dat dit beeld ook voor Nederland gold. Daarnaast wordt deze stelling door Sloot onderbouwd. Sloot meent dat in de jaren 80 de Nederlandse bevolking vooral de positieve effecten van de economische samenwerking zag. Sloot schrijft: ‘ Ik vermoed wel, dat men in die tijd doordrongen was van het economische belang van ons lidmaatschap. NL is tenslotte een land vol kooplui. Maar met WOII nog wat verser in het geheugen dan nu [2015] was belangstelling en waardering voor de NAVO minstens even groot.’257 Uit de Eurobarometers blijkt dat Nederland in vergelijk met de andere lidstaten redelijk dezelfde percentages scoorde. Nederlanders hadden in de jaren 80 zelfs een bovengemiddelde positieve houding tegenover de EG. Er valt niet te zeggen of de houding van de Nederlandse bevolking significant was veranderd in de eerste ambtsperiode van Lubbers. De houding tegenover de EG was in ieder geval niet verslechterd. 3.4. Conclusie. Uit dit hoofdstuk is gebleken dat, net zoals Sloot aangaf in zijn interview, twee belangrijke kranten uit de jaren 80 zeer pro-Europees ingesteld waren. Daarnaast blijkt het ook te kloppen dat, net als in Duitsland, de Nederlandse media kritisch de vorderingen van de Gemeenschap bijhielden en er verslag over deden. De Volkskrant deed dit iets genuanceerder dan de Telegraaf, maar verder kwamen de standpunten het gebied van Europese integratie redelijk overeen. Zowel de Telegraaf als de Volkskrant vond dat de Nederlandse regering zich meer kon inzetten voor een sterke Europese Gemeenschap. Hoewel de kranten een kritische houding hadden blijkt dit niet een hele grote invloed te hebben gehad op de ministers. Uit de notulen was niet gebleken dat de sterke kritische houding van ofwel de media ofwel het publiek invloed hebben gehad op het beleid dat werd gevoerd. De Nederlandse bevolking stond bekend als een maatschappelijk betrokken bevolking door de beweging tegen kernwapens. Deze betrokkenheid was echter niet terug te vinden bij zaken die gingen over de Europese Gemeenschap. Bij de Europese verkiezingen van 1984 kwam maar 50.1 procent van de stemgerechtigden hun stem uitbrengen. Dit was een teleurstelling voor het democratisch gehalte van de Gemeenschap. Daarnaast blijkt uit de onderzoeken van de Eurobarometer dat Nederlanders slecht op de hoogte waren van de functies van het Europees Parlement. Op dit punt was de Nederlandse bevolking echter geen uitzondering, want in alle lidstaten was de bevolking niet goed op de hoogte van de functies van het Europees Parlement. Over het algemeen stond de Nederlandse bevolking wat onverschillig tegenover de Europese Gemeenschap. Dit blijkt onder andere uit het feit dat de Nederlanders niet erg warm liepen voor

256 Eurobarometer 1986, 60. 257 Steehouwer, E. 2015. “Interview met Rob Sloot” Email, 11 juni.

47

Europese onderwerpen en de Europese verkiezingen voornamelijk gingen over nationale zaken. Toch oordeelde de Nederlandse bevolking positief over het lidmaatschap aan de Gemeenschap. De houding van het Nederlandse publiek weerspiegelde denk ik wel goed het Europabeleid dat gevoerd werd door het kabinet-Lubbers I. Het was vergeleken met de overige lidstaten relatief pro-Europees, maar tegelijkertijd ook redelijk onverschillig.

48

Conclusie. Een paar dagen geleden brak premier Rutte één van zijn verkiezingsbeloftes. De Nederlandse belastingbetaler zou geen euro meer hoeven te betalen om de Grieken uit hun financiële crises te helpen. Toch ondertekende Nederland, samen met de overige lidstaten van de Europese Unie op zondag 12 juli 2015, een akkoord waarbij nogmaals een lening van rond de 50 miljard euro aan de Grieken werd verleend.258 Hieruit blijkt dat de retorische werkelijkheid en de realiteit in sommige gevallen niet overeenkomt. Dit komt meestal omdat sommige belangen, zoals economische, als het er op aankomst groter worden geacht dan andere belangen. Uit deze scriptie blijkt dat in de jaren 80 ook een verschil was tussen de retorische en het reële Europabeleid van kabinet-Lubbers I. De Nederlandse fundamentele prioriteiten en doelstellingen waren sinds het begin van de oprichting van de EGKS, volgens verschillende auteurs, Atlantisch en economisch van aard. Dit betekende dat Europese continentale samenwerking nooit in de weg mocht staan van de Atlantische samenwerking en dat continentale samenwerking primair economisch van aard moest zijn.259 In de jaren 60 werd door Nederland intensief campagne gevoerd voor de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Europese Gemeenschap. Dit zou tegenwicht geven aan het overwicht van Frankrijk en Duitsland in de Gemeenschap. Toen dit in de jaren 70 een realiteit werd, en het Verenigd Koninkrijk lid werd van de EG, kwam hiermee een Nederlandse wens in vervulling.260 Volgens verschillende auteurs zou dit aanleiding hebben gegeven tot het veranderen van de Nederlandse Europese doelstellingen en prioriteiten. De nadruk zou nu naast economische samenwerking, ook komen te liggen op politieke samenwerking. Volgens andere auteurs kon nog niet met zekerheid gesteld worden of het Europabeleid wel echt veranderde in de jaren 80.261 Met het onderzoek dat ik heb gedaan kan nu een antwoord geven worden op de vraag of het Europabeleid van kabinet-Lubbers I meer continuïteit of discontinuïteit vertoonde met het Europabeleid van voorgaande jaren. De drie onderzoeksgebieden van deze scriptie, de houding van de Kamer, de houding van het Kabinet en de houding van het publiek, geven samen een compleet beeld van de Nederlandse Europapolitiek in de jaren 80. Op basis van dit onderzoek kan gesteld worden dat het beleid meer continuïteit vertoonde dan aanvankelijk in de literatuur werd gesteld. De doelstellingen en de intenties van de Nederlandse regering waren niet fundamenteel anders dan in de jaren daarvoor. Wat veranderde was dat de retorische werkelijkheid en de realiteit meer van elkaar ging verschillen. Hoewel de Europese Gemeenschap door de ministers nog steeds voornamelijk als een economisch samenwerkingsverband werd gezien, werd de retorische taal van de ministers Europees gezinder. Deze retorische werkelijkheid klonk zelfs door in de ministerraad notulen, waar telkens als er een beslissing genomen werd, die eigenlijk tegen de beloftes van bijvoorbeeld verkiezingsprogramma’s inging, werd gezegd dat dit wel jammerlijk was. Uit de partijprogramma’s was gebleken dat de vier grootste partijen destijds, PvdA, CDA, VVD en D66 allemaal voor meer Europese integratie waren. De partijprogramma’s van de twee regerende partijen, het CDA en de VVD, kwamen voor een groot deel overeen. Dit bleek ook uit de notulen van de ministerraad. Er was geen onderscheid aan te wijzen tussen de opvattingen

258 Peeperkorn, M. 2015. “Europees noodfonds leent Grieken ’40 tot 50 miljard.” De Volkskrant, 15 juli. 259 Segers, Reis naar het continent. 221. 260 Ibidem. 222. 261 Hellema, Dutch foreign policy. 290.

49 van CDA-ministers of VVD-ministers. Doordat de regering een grote meerderheid in de Kamer bezat kon de regering moeiteloos het Europabeleid voeren dat ze wilde. De Nederlandse regering stond sceptisch tegenover samenwerking op gebied van buitenlandpolitiek omdat het op dat moment vooral intergouvernementeel verliep. De regering zag liever samenwerking op een supranationale manier, net zoals in de voorgaande jaren. De nadruk op supranationale samenwerking is waarschijnlijk te verklaren doordat de ministers op deze manier de invloed die Nederland kon uitoefenen het grootste achtten, hoewel ze wel de voordelen van de Gemeenschap als een internationale speler zagen. Zo probeerden ze invloed via de Gemeenschap uit te oefenen op de discussies rond de Yamal-gaspijpleiding. Uit de notulen bleek dat de ministers vonden dat kleinere lidstaten minder invloed konden uitoefenen via het EPS dan de grotere lidstaten. Het is aannemelijk dat deze ervaringen ervoor zorgden dat er nog meer werd vastgehouden aan de nadruk op supranationale samenwerking. In de verkiezingsprogramma’s van het CDA en de VVD stond dat ze samenwerking op gebied van defensie en buitenlandpolitiek wenselijk achtten. Uit de notulen van de ministerraad is echter nooit gebleken dat de ministers dit ook daadwerkelijk actief binnen de Gemeenschap uitdroegen. Het on-enthousiasme voor het Tindemansrapport, dat juist de nadruk legde op politieke samenwerking in plaats van economische, laat wel zien dat deze opstelling niet met de Nederlandse prioriteiten overeenkwam. De Nederlandse regering zette zich in voor een Europees bezuinigingsbeleid, net zoals het nationale beleid dat de regering voerde. Dit betekende dat de Nederlandse ministers wilden voorkomen dat de landbouwprijzen omhoog gingen. Ook wilden ze liever niet een lening verstrekken aan de Europese Gemeenschap om de budgettaire problemen op te lossen. Ze wilden de oplossingen zoeken aan de uitgavenkant en stonden sceptisch tegenover oplossingen zoeken aan de inkomstenkant. Dit kan gezien worden als beleidselement dat echt kenmerkend was voor de regering van Lubbers. Het zou dus zo geweest kunnen zijn dat de nadruk hier minder op had gelegen als de PvdA aan de macht was geweest. Uit de verkiezingsprogramma’s leek het alsof het CDA en de VVD de democratische verantwoording van de Europese Gemeenschap wilden vergroten, doormiddel van het versterken van de macht van het Europese Parlement. Uit de notulen van de ministerraad bleek dat de ministers hier binnen de Gemeenschap wel actief bezig mee waren. Toch bleek dat andere belangen groter waren toen het Europese Parlement de begroting eventueel zou overschrijden. Dit wilden de Nederlandse ministers eventueel aanvechten bij het Europese Hof. Wat ze zelf jammerlijk vonden omdat ze zich juist hadden ingezet voor de uitbreiding van bevoegdheden van het Europese Parlement. Ook bleek uit de verkiezingsprogramma’s van het CDA en de VVD dat ze voor toetreding waren van Spanje en Portugal maar ook hier bleek de retorische werkelijkheid en de realiteit van elkaar te verschillen. Nederland werd er door de andere lidstaten namelijk van beschuldigd de toetreding van Spanje en Portugal te bemoeilijken. Nederlandse ministers hadden inderdaad een terughoudende opstelling omdat toetreding eerst nadelige financiële gevolgen had. Er werd namelijk eerst een muur rond de Spaanse en Portugese markt opgetrokken voordat ze konden toetreden tot de Gemeenschap. Hierdoor konden Nederlandse producten moeilijker op de Spaanse en Portugese markt worden afgezet. Op gebied van de gemeenschappelijke markt zetten de Nederlandse ministers zich actief in om het Franse protectionisme te bestrijden. Nederlandse producten moesten zo snel mogelijk

50 afgezet kunnen worden op alle Europese markten. De Nederlandse ministers zetten zich ook actief in om een datum in de Akte te krijgen wanneer de gemeenschappelijke markt uiterlijk voltooid moest zijn. Uiteindelijk zou er ook een datum in de Akte worden opgenomen. Op dit punt kwam de Nederlandse houding sterk overeen met die van het Verenigd Koninkrijk, hoewel Nederland openstond voor samenwerking op andere beleidsterreinen dan een gemeenschappelijke markt, was het Verenigd Koninkrijk primair gericht op het creëren van een vrijhandelszone, een iets vrijblijvendere versie van een gemeenschappelijke markt. Het Verenigd Koninkrijk wilde ook zo min mogelijk betalen aan de Gemeenschap. Het bezuinigingsbeleid van Nederland paste ook in het straatje van Thatcher. Het Verenigd Koninkrijk en Nederland trokken ook samen op om meer integratie te bewerkstelligen op gebied van industrie. Toch was er een cruciaal verschil tussen de twee landen, namelijk op gebied van monetaire samenwerking. Hier zag Nederland wel wat in en het Verenigd Koninkrijk absoluut niet. Daarnaast stond Nederland sowieso meer open voor samenwerking op verschillende gebieden. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden doordat Nederland een kleinere macht was. De houding van de ministers was wel altijd pragmatisch ingesteld en de Nederlandse ministers stelden zich altijd constructief op. Ze maakten dan ook geen gebruik van het Compromis van Luxemburg in deze periode, ook al discussieerden ze soms wel over het gebruik ervan. De voordelen van de Gemeenschap werden als groot gezien, voornamelijk op gebied van het creëren van een gemeenschappelijke markt. Er werd ook veel waarde gehecht aan de geloofwaardigheid van Nederland als pro-Europees land. Daarom ervoeren de Nederlandse ministers het als schandelijk dat Nederland een achterstand had bij het uitwerken van EG- richtlijnen. Dit zou de onderhandelingspositie van Nederland kunnen schaden, aldus de ministers. De Nederlandse belangen werden het best behartigd als Nederland werd gezien als een van de meest pro-Europese lidstaten. De Nederlandse bevolking stond positief tegenover de Gemeenschap. Volgens de onderzoekers van de Eurobarometer had het aantreden van een nieuwe regering invloed op de publieke houding tegenover de Gemeenschap. Er kan naar aanleiding van dit onderzoek kan niet duidelijk geconcludeerd worden of de Nederlandse bevolking een positievere houding tegenover de Gemeenschap kreeg na het aantreden van kabinet-Lubbers I. Door de uitkomsten van de Eurobarometer van 1982 en 1986 met elkaar te vergelijken kan geen duidelijke verandering in opstelling gesignaleerd worden. Wel had de Nederlandse bevolking aan het einde van het eerste ambtstermijn van Lubbers meer vertrouwen gekregen in het economische herstel van Nederland. Uit het onderzoek naar de Nederlandse kranten is duidelijk te concluderen dat de kranten de vorderingen op Europees gebied nauwlettend in de gaten hielden. Zij vonden dat het Kabinet zich niet genoeg inzette om de Gemeenschap uit de crises te krijgen. De kranten waren dus pro- Europees ingesteld. Dit was volgens journalist Rob Sloot een weerspiegeling van de publieke houding tegenover de Gemeenschap. Uit de onderzoeken van de Eurobarometer bleek ook dat de Nederlandse houding tegenover de Gemeenschap vaak bovengemiddeld positief scoorde in vergelijking met de andere lidstaten. De Nederlandse bevolking had in de jaren 80 ook een reputatie opgebouwd van een maatschappelijk betrokken bevolking. Dit naar aanleiding van de grote protesten tegen de eventuele plaatsing van kruisrakketten op Nederlands grondgebied. Deze reputatie in combinatie met andere factoren kan ervoor hebben gezorgd dat het leek of de Nederlandse opstelling tegenover Europa fundamenteel veranderd was. De Nederlandse regering had, zeker vergeleken met andere lidstaten zoals het Verenigd Koninkrijk, een pro-Europese instelling. De

51

Nederlandse bevolking en kranten hadden een pro-Europese houding. Dit kan ervoor gezorgd hebben, in combinatie met de reputatie als een maatschappelijk betrokken land, dat Nederland als zeer pro-Europees werd gezien. Toch vertoonde de Nederlandse Europapolitiek in de periode 1982-1986 meer continuïteit dan discontinuïteit. Dit onderzoek kan dus niet meer inzicht geven op de vraag waarom in 1991 het kabinet-Lubbers III een voorstel deed tot een supranationale politieke unie die destijds politiek geheel niet haalbaar was. Daarom moet er meer onderzoek gedaan worden naar het verschil tussen de retorische en reële Europapolitiek van Nederland. Uit dit onderzoek komt niet naar voren dat de Nederlandse regering in 1982 al actief aan het lobbyen was voor een politieke unie. In deze periode was voornamelijk het bewerkstelligen van een gemeenschappelijke markt de top prioriteit. Dit was het onderwerp waar Nederland zich al voor had ingezet sinds de jaren 50. Deze scriptie begon met een citaat van oud vice-bondskanselier Joschka Fischer uit een column die hij had geschreven en die werd gepubliceerd op 30 mei 2015. Deze column ging over de vele crises die de Europese Unie op dit moment het hoofd moet bieden. Inmiddels zijn er drie maanden verstreken en de crises zijn nog lang niet opgelost. De Griekse crisis zal waarschijnlijk een hoofdpijndossier blijven vormen, ondanks het pas gesloten akkoord. Hierdoor zullen de andere crises nog een tijdje op een lager pitje blijven staan, maar ook deze zijn nog lang niet over. Op basis van het verleden kan een voorspelling gedaan worden hoe de Nederlandse regering in de toekomst zal reageren op de Europese crises. Uit dit onderzoek blijkt, uitgaande van continuïteit, dat economische belangen altijd voorop zullen staan in de Nederlandse Europapolitiek. De Nederlandse ministers zullen er dus voor kiezen om een standpunt in te nemen die volgens hen het Nederlandse economische belang het beste zal behartigen. Nu betekende dit dat het belang van het behouden van de Grieken binnen de Eurozone groter werd geacht dan het belang van het behouden van nationale verkiezingsbeloftes.

52

Literatuurlijst.

Secundaire bronnen: Aerts, R., De Liagre Bohl, H., De Rooy, P. & Te Velde, H. 2010, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990. 1st edn, SUN, Amsterdam. Bakker,P. & Scholten, O, 2010. Communicaatiekaart van Nederland:Overzicht van media en communicatie. Adformatiegroep, Amsterdam. 19. Boomgaarden, H., Schuck, A., Elenbaas, M. & De Vreese, C. 2011, "Mapping EU attitudes: Conceptual and emperical dimensions of Euroscepticism and EU support.", European Union Politics, vol. 12, no. 2, pp. 241-266. Bos van den, B, 2008, Mirakel of debacle: de Nederlandse besluitvorming over de Politieke Unie in het Verdrag van Maastricht, Proefschrift: Universiteit van Leiden. Brouwer, W., Harryvan, A., van der Harst, J., van Meriienboer, J. & Reiding, H. 2013, Verloren consensus. Europa in het NEderlandse Parlementair-Politieke debat 1945-2013. Boom, Amsterdam. Bussiere, E., Dujardin, V., Dumoulin, M., Ludlow, P., Brouwer, W. & Tilly, P. (eds) 2014, The European Commission 1973-86. History and Memories of an Institution., European Commission, Brussel. Carey, S., Gibney, M. & Poe, S. 2010, The politics of human rights. The quest for dignity. 1st edn, Cambridge University Press, Cambridge. Daly, E. 2008, "Truth Skepticism: An Inquiry into the Value of Truth in Times of Transition.", The International Journal of Transitional Justice, vol. 2, pp. 23-41. Forsynthe, D. 2012, Human rights in international relations. 3rd edn, Cambridge University Press, Cambridge. Harryvan, A. 2009, In Pursuit of Influence. The Netherlands' European Policy during the Formative Years of the European Union, 1952-1973. P.I.E. Peter Lang, Brussel. Harryvan, A. & Van der Harst, J. 2013, Verloren consensus. Europa in het Nederlandse parlementair- politieke debat 1945-2013. Boom, Amsterdam. Hellema, D. 2009, Dutch foreign policy. The role of the Netherlands in world politics. Republic of Letters, Dordrecht. Hitchcock, W. 2003, The struggle for Europe. The turbulent history of a divided continent, 1945 to the present. Anchor Books, New York. Hooghe, L., Marks, G. & Wilson, C. 2002, "Does Left/Right structure party positions on European integration?", Comparative Political Studies, vol. 35, no. 8, pp. 965-989. Kersten, A. 2010. Luns. Een politieke biografie. Boom, Amsterdam. Karamouzi, E. 2011, Greece's Path to EEC membership, 1974-1979: The View from Brussel. Proefschrift: The London School of Economics and Political Science.

53

Ludlow, P. 1999, "Challenging French Leadership in Europe: Germany, Italy, the Netherlands and the Outbreak of the Empty Chair Crisis of 1965-1966.", Contemporary European History, vol. 8, no. 2, pp. 231-248. Maes, I. & Verdun, A. 2005, "Small States and the Creation of EMU: Belgium and the Netherlands, Pace-setters and Gate-keepers.", JCMS, vol. 43, no. 2, pp. 327-348. McCormick, J. 2014, Understanding the European Union. A concise introduction. 6th edn, Palgrave macmillan, New York. Metze, M. 1995, De stranding. Het CDA van hoogtepunt naar catastrofe, Sun, Nijmegen. Moravcsik, A. 1991, "Negotiating the Single European Act: national interests and conventional statecraft in the European Community.", International Organization, vol. 45, no. 1, pp. 19-56. Patel, K.K. 2011, "Germany and European Integration since 1945." in The Oxford Handbook of Modern German History, ed. H.W. Smith, pp. 775-792. Pierson, P. 1996, "The path to European integration. A Historical Institutionalist Analysis.", Comparative Political Studies, vol. 29, no. 2, pp. 123-163. Segers, M. 2013, Reis naar het continent. Nederland en de Europese integratie, 1950 tot heden. 1st edn, Bert Bakker, Amsterdam. Segers, M. & Van Esch, F. 2007, "Behind the Veil of Budgetary Discipline: The Political Logic of the Budgetary Rules in EMU and the SGP.", JCMS, vol. 45, no. 5, pp. 1089-1109. Smith, H. (ed) 2011, The Oxford Handbook of Modern German History, Oxford University Press, Oxford. Steinmetz, B. 2000, Ruud Lubbers. Peetvader van het poldermodel. Prometheus, Amsterdam. Taylor, D. Facing the Past: Instruments of Retribution. Beyond the Courtroom: the objectives and experience of international trails at the grassroots., Universiteit Utrecht, Utrecht. Thorhallson, B. 2000, The Role of Small States in the European Union. Ashgate Publishing Company, Burlington. Vuijsje, B. 2006, Avonturen in besturen. Gesprekken met Hans van Mierlo, Ruud Lubbers, Hand Wiegel en vele anderen. De bezige bij, Amsterdam. Wansink, H. 2014, Het land van Beatrix. De eerste geschiedenis van hedendaags Nederland (1980-2013). Prometheus, Amsterdam. Wessel, R.A. The Netherlands and NATO, in: J. Rainne, Legal Implications of NATO Membership: Focus on Finland and Five Allied States, Helsinki: Erik Castrén Institute Research Reports, 2008, pp. 137-161 Wielenga, F. 2010, Nederland in de twintigste eeuw. Boom, Amsterdam. Wolf, M. 2009, Het geheim van de Telegraaf. Boom, Amsterdam.

54

Interview: Steehouwer, E. 2015. “Interview met Rob Sloot” Email, 11 juni.

Verkiezingsprogramma’s: Eerlijk delen. 1982, PvdA, Amsterdam. Program van de Centrumpartij. 1982, CDA, Amsterdam. Programma D’66 Tweede-Kamerverkiezingen. 1982, D66, Amsterdam. Urgentie programma 1982. 1982, VVD, Amsterdam.

Eurobarometer: Eurobarometer 1982, The European Commission, Brussel. Eurobarometer 1986, The European Commission, Brussel.

Archiefstukken: Nationaal Archief, Den Haag. Ministerraad. Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.

55