Lokale variatie in dieet en

broedsucces van Drentse

Kerkuilen Tyto alba

Rob+G. Bijlsma & Ronald Popken

Is er melden Kerkuilen nog iets nieuws te over Tyto alba en hun voedsel? Toch de Kerkuil de Ongetwijfeld. is één van

best onderzochte muizenvreters ter wereld (maar zie Kor-

Hakkarainen pimaki & 2012, voor de Ruigpootuil Aepolius

een soort waarvan de in relatie tot diens funereus, ecologie

in detail prooidieren tot is uitgeknobbeld), al was het maar omdat overal voorkomt herkenbare hij en duidelijk resten

van zijn voedsel achterlaat in uitgespuwde hraakballen.

Maar wat om doen? is er op tegen herhalingsonderzoek te

Daarom enkele broedlocaties Kerkuilen in bijgaand een stukje over van West-, waar

braakballen met tussenpozen van januari 2001 tot januari 2004 994 werden verzameld in

de nestkast. Uiteraard is een periode van drie jaar te kort om ferme uitspraken te kunnen

doen. Ook kennen we de individuen niet persoonlijk. Er kunnen dus veranderingen in

paarsamenstelling zijn opgetreden in de periode van onderzoek.

Het achterliggende idee van deze studie was: hoe groot zijn de verschillen in voedselkeus

vertalen die verschillen zich in de en is dat tussen paren, broedprestaties, terug te voeren op

in de leefomgeving? De verwachting was daarbij dat de uilen broedend het meest gevarieerde

landschap (borg voor een gevarieerde prooidierfauna) de beste broedresultaten zouden

hebben. De Kerkuil die is namelijk een generalist een breed scala van prooidieren bejaagt

het best Veldmuizen. maar gedijt op een menuvan

Plaats en werkwijze

We gebruikten vier broedsels in West-Drentse boerderijen,en wel bij (Westeinde)

in in en (beide het dal van de Dwingelerstroom, of een zijstroompjevlakbij), en bij

Vledder (Oosteind) en van (Huenderweg), beide grenzend aan het beekdal de

Vledder Aa. De bodem bestaat uit veengronden en moerige gronden.Met uitzondering van

dat de de bossen Bouwersveld akkerbouw Doldersum, met rug tegen van en ligt en

de bestaan de houtwallen heeft op Doldersummeresch, gebieden overwegend uitgrasland met

de Eemster is de vier locaties het langs weinige wegen (Tabel 1). van meest grootschalige en

strikte boerenland,maar heeft wél de meeste houtsingels (in dit geval vooral boombeplanting

langs wegen). De drie andere gebiedenzijn kleinschalig met meer bos in de vorm van brede

42 Drentse Vogels 26 (2012) wallen Doldersum en loofbosjes. grenst aan natuurgebied (Boschoord, Koelingsveld,

Doldersummerveld,Vledder Aa) en eenecologische boerderij (Sophiahoeve) metakkerbouw;

de overige locaties vallen binnen regulier boerenland.

in in De broedlocaties zijn nestkasten boerderijen die een landelijke, dun bevolkte

de in het betreffende km-hok bestaat uit omgeving zijn gelegen; spaarzame bebouwing

of uit Vledder Doldersum. De boerderijen (Dwingeloo en Eemster), randbebouwing van en

onderzoek deels in als (Vledder, boerderijen waren tijdens ons nog gebruik landbouwbedrijf

rundveehouderij;Dwingeloo, na 2003 omgevormd totbedrijf voor bouwmaterialen;Eemster,

deels als woning zonder dieren; Doldersum, voorheen varkenshouderij). De plaatsingsdatum

van de kasten is alleen bekend van Eemster (1978) en Dwingeloo (1988), maar alle kasten

waren al geruime tijd in gebruik toen we in 2001 met het onderzoek begonnen.

Tabel 1. binnen het km-hok waarin de Habitatverdeling(%) en houtwallengte (100 ha) boerderij

kerkuilkast Habitat distribution and of in km- met was gelokaliseerd. (%) length hedgerows one

square in which the farm with Barn Owl nestbox was situated.

Locatie Site Dwingeloo Eemster Vledder Doldersum

km-blok km-square 219-537 223-541 210-541 212-544

Houtwal Hedgerow (km) 0.68 3.85 2.78 1.20

Bos Woodland 20 1 16 34

Gras Grassland 77 82 73 39

Akker Arable land 2 15 9 23

Bebouwd Built-up 1 1 2 4

De kasten werden (meestal maanden) de inhoud, regelmatig gecontroleerd eens per twee en

voor zover bestaande uit verse en een later braakballen, verwijderd op tijdstip uitgeplozen.

Lacunes vallen samen met afwezigheidvan de Kerkuilen en dus absentie van verseballen. Elk

jaar werden (legsel- en) broedselgroottes vastgesteld, en werden de jongen- indien aanwezig

- door leden de Drentse Door drie geringd van kerkuilenwerkgroep. jaar achtereenvolgend

de kasten seizoen- in het leeg te rapen hooptenwe en jaarverschillen prooisamenstelling op

komen bezien die Met het beekdal spoor te (achteraf was periode te kort). uitzondering van

van de Vledder Aa, binnen één km gelegen van de broedplaats in Doldersum en sinds 1990

onderdeel hebben informatie de van eenmonitoringprogramma(Bijlsma 2012), we geen over

in talrijkheid van Veldmuizen Microtus arvalis de leefgebiedenvan onzeuilen.

Resultaten

Voedselkeus

Uit de 994 braakballen werden 3901 prooidieren gepeuterd, daarvan 98.7% zoogdieren, 0.8%

vogels en 0.5% kikkers. Kerkuilen zijn zoogdiereters, dat moge duidelijk zijn. De zoogdieren

uit bestonden twaalf soorten, waarvan in aantal Veldmuis (35.1%), Bosspitsmuis (20.8, er

onderscheid tussen Gewone Bosmuis is geen gemaakt en Tweekleurige Bosspitsmuis),

(17.6%) en Huisspitsmuis (13.5%, géén Veldspitsmuizen gevonden) de belangrijkste waren.

Uitgedrukt in biomassa liggen de verhoudingen iets anders: Veldmuis (44.5%) en Bosmuis

dan de het de 8.9% (20.0%) voeren boventoon, en belang van beide spitsmuizen (resp. en

8.2%) is dan een stuk minder.

Het echter om de voedselkeus maar om die van de individuele gaat niet in zijn algemeenheid,

Dan wordt het interessant: de paren. onmiddellijk het aandeel Veldmuis, dragendeprooisoort

het voedsel Kerkuilen, sterk in in van loopt uiteen tussen de vier locaties: het hoogst

Dwingeloo (53% in gewicht), het laagst in Doldersum (33%). De twee andere gebieden zitten

43-47% Veldmuis. op

Drentse Vogels 26 (2012) 43 Ook het seizoenspatroon laat enkele interessante verschillen tussen de locaties zien (Figuur 1).

en Eemster, in/naast het stroomdal van de Dwingeloo Dwingelerstroom, suggereren een

sterke fluctuatie in veldmuisdichtheid in de 2003) (piekend winters van 2001 en die redelijk

vindt in het kerkuilmenu Voor de Vledder synchroon zijn uitwerking (Figuur la). paren bij

in het beekdal van de Vledder dat als de en Doldersum, Aa, is patroon zo goed afwezig en is

Veldmuis sowieso in eenminder prominente soort het menu(Figuur 1b).

1. Figuur Maandelijks aandeel van Veldmuis (% vanaantal) in braakballen van kerkuilparen bij

Eemster in Dwingeloo en het dal van de Dwingelerstroom (a) en Vledder en Doldersum in het

beekdal de Vledder Aa In de maanden werden van (b). openstaande geen verse braakballen

gevonden/verzameld. Monthly proportion ofMicrotus arvalis (% ofnumbers) in pellets ofBam

Owls breeding near Dwingetoo and Eemster in the slreambed ofDwingelerstroom (upper) and

near Vtedderand Doldersum (brook ofVledderAa).

44 Drentse Vogels 26 (2012) Broedprestaties

Voor de alle de kasten de broedresultatén periode 1989-2002 zijn van vier bekend. In de

nietalle, daarin Kerkuilen (Tabel2). extreem meeste,maar jaren gingen totbroeden over In het

slechte 1997 wist alleen het in Doldersum Het muizenjaar paar jongengroot te brengen. paar

in is 3.20 in Dwingeloo met gemiddeld jongen/paarde beste producent, het paar Doldersum

2.20 de slechtste 2 De het beekdal de Vledder Aa met jongen/paar (Tabel ). paren langs van

presteerden wat slechter dan die langs de Dwingelerstroom. De totale jongenproductie in

1989-2003 Eemster Vledder bedroeg 48 jongen in Dwingeloo, 36 in (1989-2002), 39 in en

33 in Doldersum.

Tabel 2. Broedresulaten van de vier kerkuilparen in 1989-2003 (aantal Jongen tijdens laatste

nestcontrole). De kast in Eemster is in 2003 verwijderd. Number ofBam Owl chicks in the four

nestboxes in 1989-2003; nestbox ofEemster was removed in 2003.

Jaar Year Dwingeloo Eemster Viedder Doldersum

1989 0 4 2 3

1990 5 4 4 4

1991 3 0 0 3

1992 4 3 2 0

1993 6 0 4 0

1994 3 1 0 2

1995 3 4 0 3

1996 3 3 5 5

1997 0 0 0 3

1998 0 3 4 2

1999 5 5 6 3

2000 3 3 4 4

2001 7 4 3 0

2002 2 2 0 1

2003 4 - 5 0

Gem. ± SD 3.20 ± 2.04 2.57 ±1.70 2.60 ± 2.09 2.20 ±1.60

Indien de uitzetten het aandeel Veldmuis het we jaarlijkse jongenproductie tegen in menuvan

het betreffende in het betreffende kunnen denken dat verband hoe paar jaar, zou je er een is:

aandeel groter het Veldmuis, hoe meer jongenworden grootgebracht (Figuur 2). De uitbijter

is uit in ooit in afkomstig Dwingeloo,waar 2002 meer Veldmuizen dan de braakballen werden

toch Helaas is uit de nestkaart die aangetroffen terwijl er maar twee jongen uitvlogen. van

locatie maken dat anders dan dat niet op te wat er jaar precies is voorgevallen, er een niet-

uitgekomen ei in de kast werd aangetroffen (maar legselgrootte niet bekend).

Drentse Vogels 26 (2012) 45 Figuur 2. Aantal uitgevlogen jongen per paar uitgezet tegen het aandeel Veldmuis in het menu

van vier paren Kerkuil in West-Drenthe in 2001 en 2002. Number offledglings in four Barn Owl

pairs in West-Drenthe in 2001 and 2002, expressed as function of the proportion of Microtus

arvalis in their diets.

Discussie

Voor alle de Veldmuis de in paren was belangrijkste prooisoort (24.3-45.5% aantallen), een

lichte de numerieke dominantie in verrassing gezien van Bosspitsmuizen grote landelijke

prooilijsten voor 1929-77 (39.4%, tegen 28.8% voor Veldmuis, bij N=92.295; de Bruijn 1979)

en 1995). een voor 1977-94 (30.3%, tegen 31.2% Veldmuis, bij N=98.296; de Jong Ook

in jaarrondstudie bij Olst 1957-59 leverde veel meer Bosspitsmuizen (51.4%) dan Veldmuizen

(24.4%, N=5880) (Hoekstra 1974).In West-Drentse had alleen het bij op onze setting paar in Doldersum numeriek bijna evenveel Bosspitsmuizen als Veldmuizen in de prooilijst. In

dit verband is het dat Doldersum de had, frappant laagste jongenproductie per paar terwijl

het met het aandeel Veldmuizen in het dieet - - de beste paar grootste Dwingeloo verreweg niets in in broedresultaten leverde. We weten over schommelingen de veldmuisstand de

uit in is Dwingelerstroom (en die af te leiden het aandeel Veldmuis het dieet van Kerkuilen

niet al. 2012), in in zonder problemen; Meek et maar wél die het stroomdal van de Vledder

in in Aa. In dat laatste gebiedbevond de Veldmuis zich 2000-03 een dal (samenvallend met

voedselonderzoek de lokale nadat hier in ons aan Kerkuil), piekjaren waren opgetreden 1990,

1993, 1996 en 1999 (Bijlsma 2012: 12). Ziedaar ook waarom drie jaar onderzoek te kort is

gebleken.

Dat de Kerkuil Doldersum het slechter deed dan die Eemster Vledder van bij Dwingeloo, en

kwam als een Dit kan de individuele kwaliteiten van het verrassing. samenhangen met paar

daarover verkeren in zelfs niet of hoe vaak dit (maar we onzekerheid, we weten en paar

van samenstelling veranderde), al ligt het meer voor de hand te denken dat het leefgebied

minder is Kerkuilen. 111 Dat niet als door er geschikt voor zou je zeggen je een wandeling

het ideale Doldersum en omgeving maakt: een gevarieerde leefomgeving, met ogenschijnlijk

veel dorpstype (ruim van opzet, groen, onmiddellijke verbinding met boerenland),een grote

variatie van akker- en graslanden (inclusief ecologische teelt), een beekdal op steenworp

hier vinden. afstand, houtwallen en bosranden, kortom: valt altijd prooi te

1 Watniet wilzeggen dathet óngeschikt is.

46 Drentse Vogels 26 (2012 De van de Doldersumse uilen was dan ook wél het gevarieerde prooilijst geen verrassing,

relatief lage aandeel Veldmuizen. Kerkuilen kunnen goed bestaan van andere muizen dan

Veldmuizen, maar schaarste van Veldmuizen betekent toch slecht gemiddeld genomen

nieuws (de Bruijn 1994). Waarom juist de Kerkuil in Doldersum weinig Veldmuizen ving,

is een raadsel. En of dat de bepalendefactor was voor hun slechtere broedprestaties?Wie zal

het Interessant raakt dit rechtstreeks de vele studies die - zeggen. genoeg aan tegenintuïtief

- verband laten tussen het op landschapsschaal weinig zien broedprestaties en structuur van

landschap (Bond et al. 2004, Frey et al. 2011, Charter et al. 2012), terwijl toch algemeen

wordt dat de de landbouw heeft op goede gronden aangenomen intensivering van nadelig

fauna flora Millan de al. al. uitgepakt voor en (de Bruijn 1994, la Pena et 2003, Noordijk et

2011). die Kerkuilen zulke die-hards dat daar last ondervinden Zijn ze geen van zo lang

het nestkasten Of lokken we landschap maar volplempen met (de Jong 2011)? we ze met

die nestkasten binnen die anders zouden val kast gebieden ze mijden, een ecologische (de

zelf kan overigens óók een ecologische val zijn; Klein et al. 2007)? Vermoedelijk valt dat

wel mee, gezien het reproductieve succes van Kerkuilen in uiteenlopende landschappen.

Toch geeft de parallel metTorenvalken Falco tinnunculus te denken: die soort is afhankelijk

Veldmuizen heeft het boerenland schaal verlaten er nestkasten van en op grote tenzij zijn

opgehangen. Op de zandgronden van de Veluwe,bijvoorbeeld, kunnen alleen uitbraken van

Veldmuizen Torenvalken verleiden hun te dan veelal uitsluitend nog er gezicht vertonen, en als niet-broedvogel (Bijlsma 2012a).

naar onze en dus naar het niveau zich zaken die Terug paartjes, waarop openbaren bij grote

studies soms uit zicht door de massaliteit of de schaal die verdwijnen waarmee, waarop,

is in habitats plaatsvinden. Kennelijk reproductie uiteenlopende mogelijk, en kan daarbij

worden uit een breed van Maar daarmee niet. geput spectrum prooidieren. zijn we er nog Je

kunt misschien wel jongenproduceren op een menu van Bos- en Huisspitsmuizen, maar wat

gebeurt er vervolgens met die jongen?Wat is hun overleving, wat zijn de kansen dat ze zich

later zelf als broedvogel vestigen? Zijn de overlevingskansen voor veldmuisgevoedekerkuilies

uit die Dwingeloo gelijk aan van spitsmuisgevoedejongenvan Doldersum? Leveren sommige

jaren meer jongen aan de latere broedpopulatie dan andere? Daar zijn zeker aanwijzingen

de de de of voor: omstandigheden tijdens opvoeding van jongen (vroeg laat starten, positie

binnen broedsel, doen ertoe (Roulin2002), die variabelen worden hun broedselgrootte) en op

beurt deels door voedselaanbod. gestuurd Bij een analyse vanringgegevens van Nederlandse

Steenuilen Athene noctua bleek verband tussen de overigens geen cyclische adultenoverleving al. en het aanbod van Veldmuizen (Le Gouar et 2011). Eerlijk gezegd geloof ik (RGB)

niets daar van. De adultenoverleving was namelijk wél negatief gecorreleerd met droge en

koude (dat is niet een jaren zo gek: streng winterweer hakt erin bij standvogel; zie ook de

voor Zwitserse et al. omdat het overlevingsanalyse Kerkuilen; Altwegg 2003), maar weer geen

regelmatige cyclus vertoont(een stochastische variabele), kan dat nooit verantwoordelijk zijn

Is hier teveel in de uitkomsten de modellen voor een cyclische overleving. men van gaan

geloven, en heeft men teweinig naar de achterliggende biologie gekeken?

Kortom, wat weten we veel van Kerkuilen, en tegelijkertijd weinig.Op lokale schaal zijn er

honderden actief mensen met plaatsing en controle van nestkasten (maar ontbreken heldere

Leech al. 2009). Van de echter bar protocollen en vragen; et omgevingsfactoren weten we

111 en die nu te individueel niveau.Dat laatste ook de weinig , lijken juist belangrijk zijn op was

makke wél voedsel verder van onze exercitie: broedprestaties en bijhouden, maar nauwelijks

een idee van wat er in het omliggendelandschap gaandeis (grondgebruik, voedselaanbod).

1 Doordat iedereen tegenwoordig gretig met GIS werkt, lekker makkelijk achter het bureau,

kan de indruk ontstaan datwe Juist véél weten van die omgeving. Dat is eenmisverstand.

Toetsing in het veld vindt niet ofnauwelijks plaats, belangrijke veldgegevensworden niet

verzameld (immerstijdrovend en moeizaam, 'geen geld voor’dus...). Maar de facto is hel

gewoon gemakzucht en gebrek aan nieuwsgierigheidnaar de achterliggendebiologie.

Drentse Vogels 26 (2012) 47 Dank

interesse Zonder de toestemmingen van de bewoners van de boerderijen hadden de uilen er

niets niet gebroed, en hadden we geweten van hun broedprestaties en voedsel. Dank dus aan

de families Scholten (Dwingeloo), H. Knotnerus (Eemster), G.W. Visscher (Vledder) en A.

(Doldersum). Erwin Bruulsema dook de 2003 Jager broedgegevens van op.

Local diet and of Barn Owls Drenthe variationin breeding success Tyto alba in

In 2001-2004,four pairs ofBarn Owls breeding in nestboxes were visited frequently in order

to collect fresh pellets and data on clutch and brood size. The nestboxes were situated in farms

on organic soils overlying loamy material in streams of Dwingelerstroom (Dwingeloo and

Eemster) and Vledder Aa (Vledder, Doldersum). The surrounding farmland is small-scale

(except at Eemster), mostly conventional grassland with some arable fields (near Doldersum

including an ecological arable farm), with a varying area surface of woodlots and woodland

100 (1-34% of ha), a low density ofhouses and 0.68-3.85 km of hedgerows/squarekm.

The 994 revealed 3901 of which 98.7% 0.8% birds and 0.5% pellets prey items, mammals,

frogs. Mammals constituted 12 species, ofwhich Microtus arvalis (35.1% in numbers), Sorex

araneus/coronatus (20.8%), (17.6%) and (13.5%) Apodemus sylvaticus Crocidura russula were

most (in and 8.2%).The of impartant body mass, respectively 44.5%,8.9%, 20.0% proportion

Microtus arvalis varied considerably between individual diets, and was highest at Dwingeloo

(53% in biomass) and lowest at Doldersum (33%). The proportion of Microtus arvalis in

diets correlated with of breeding success (number young produced per pair), being highest

when the diet contained Common Voles. Barn Owls the streambed of many breeding in

on had to with fluctuations of Microtus arvalis than Dwingelerstroom average cope larger

in those ofthe Vledder Aa (the latter consistently low, as also found a monitoring scheme for

Common this have been artifact of low in numbers The Voles; may an a in 2000-03). study

of duration differences was too short to unequivocally show in breeding success between

Dwingelerstroom and Vledder Aa.

Literatuur

R. Roulin Kestenholz H. & Jenni L. 2003. Variation and covariation in sur- Altwegg ( A.,

vival, dispersal, and population size in bam owls, Tyto alba. J, Anim. Ecol. 72: 391-399.

Bijlsma R.G. 2012. Trends en broedresultaten vanroofvogels in Nederland in 2011. De

Takkeling 20: 10-45.

2012a. Bijlsma R.G. Voedsel van Nederlandse Torenvalken Falco tinnunculus in de afgelo-

De 20: pen eeuw, Takkeling 255-271.

Bond G., Bumside N.G., Metcalfe D.J., Scott D.M. & Blamire J. 2004. The effects of

in land-use and landscape structure on bam owl (Tyto alba) breeding success southern

England,U.K. Landscape Ecology 20: 555-566.

Bruijn O. de 1979. Voedseloecologievan de Kerkuil Tyto alba in Nederland. Limosa 52:

135-187.

Bruijn O. de 1994. Population ecology and conservation of the Bam Owl Tyto alba in farm-

land habitats in Liemers and Achterhoek (The ). Ardea 82: 1-109.

Charter M., Leshem Y., Meyrom K., Peleg O. & Roulin A. 2012. The importance ofmicro-

habitat in thebreeding of Bam Owls Tyto alba. Bird Study 59: 368-371.

Frey C., Sonnay C., Dreiss A. & Roulin A. 2011. Habitat, breeding performance, diet and

Bam J. individual age in Swiss Owls Tyto alba. Omithol. 152; 279-290.

Hoekstra B. 1974. Over het menu van eenkerkuilfamilie. De Levende Natuur 77: 53-62.

Jong J. de 1995. De Kerkuil en andere in Nederland voorkomende uilen. Friese Pers

Boekerij, Leeuwarden.

Jong J. de 2009. The recovery of the Bam Owl Tyto alba in Friesland, northera Netherlands:

populationgrowth in relation to landscape features. Ardea 97: 445-452.

48 Drentse Vogels 26 (2012) Klein T. & Matics R. 2007. Exterior nest-boxes affect Bam Owl A., Nagy T., Csörgö may negatively Tyto

alba survival: anecological trap. Bird Conservation International 17: 273-281.

E. & H. 2012. Korpimaki Hakkarainen The Boreal Owl: Ecology, behaviour and conservation of a forest-

dwellingpredator. Cambridge University Press, Cambridge.

Leech D.I., Shawyer C.R., Barimore C.J. & Crick H.Q.P, 2009. The Bam Owl monitoringprogramme:

and in establishing a protocol to assess temporal spatial variation productivity at different altitudes.

Ardea 97: 421-428.

Le Gouar P.J., Schekkerman H„ van der Jeugd H.P., Boele A., van Harxen R., Fuchs P., Stroeken P. & van

A.J. 2011. trends Noordwijk Long-term in survival ofa declining population: the case ofthe little owl

(Athene noctua) in the Netherlands. Oecologia 166: 369-379.

Burman M. & Burman N.J. 2012. Bam Meek W.R., P.J., Sparks T.H., Nowakowski The use of Owl Tyto

alba in small 59: pellets to assess population change mammals. Bird Study 166-174.

Millan de la Pena N., Butet A., Delettre A., Paillat G., Morant P, Le Du L. & Burel F. 2003. Response

ofthe small mammal community to changes in western French agricultural landscapes. Landscape

Ecology 18: 265-278.

Noordijk J,, Kleukers R.M.J.C., van Nieukerken E.J. & van Loon A.J. (red.) 2010. De Nederlandse

Biodiversiteit. Nederlandse Fauna 10. Nederlands Centrum voor Biodiversiteit Naturalis & European

Invertebrate Survey - Nederland,Leiden.

Roulin A. 2002. Short- and long-term fitness correlates of rearing conditions in Bam Owls Tyto alba.

Ardea 90: 259-267.

Adressen:

Rob G. Bijlsma, Doldersummerweg 1, 7983 LD , [email protected]

Ronald Popken, Gerritstraat 42, 7981 BT , [email protected]

Prooien Bijlage 1. aangetroffen in braakballen van Kerkuilen op vier locaties in West-Drenthe in

januari 2001 toten met januari2004. Prey remains found in pellets at four Bam Owl breedingsites

in West-Drenlhe in January 2001 through January 2004.

Soort Species Gram Dwingeloo Eemster Vledder Doldersum

Aantal braakballen Number ofofpellets 300 [ 189 j 277 : 228

Mol 78.0 0 0 1 Talpa europaea 78.0 0 0 1 0^0

BosspitsmuisBosspitsmuis Sorex araneus/coronatus 7.9 148 191 191191 281

Dwergspitsmuis S. minutus 4.5 3 4 5 19

Waterspitsmuis Neomys fodiens 15.015.0 3 2 0 11_

HuisspitsmuisHuisspitsmuis CrociduraCrocidura russula 11.2 107 9595 112 211

Veldmuis Microtus arvalis 23.3 506 250 326 288

Aardmuis M. agrestis 31.6 35 26 1313 39

RosseRosse Woelmuis Myodes glareolus 21.8 34 20 54_54 104

BosmuisBosmuis Apodemus sylvaticus 20.9 233 101 148 204

HuismuisHuismuis Mus musculus 21.0 4 2 7 8_8

Dwergmuis Micromys minutus 9.0 36 9 9 1111

Bruine Rat Rattus norvegicus 250.0 3 66 11 1

Kikker Rana spp. 15.0 0 55 0 tIT13

ZangvogelsZangvogels Songbirds 23.0 1 2 23 5

Drentse Vogels 26 (2012) 49