BESTEMMINGSPLAN

NOORDEREILAND

Opgesteld door dS+V Ruimtelijke Ordening, bureau Bestemmingsplannen Vastgesteld d.d. 16 december 2010 Galvanistraat 15 Postbus 6699 3002 AR Onherroepelijk d.d 18 maart 2011

Inhoudsopgave

Toelichting 4 Hoofdstuk 1 Inleiding 4 1.1 Aanleiding 4 1.2 Gekozen planopzet 4 1.3 Ligging en begrenzing 4 1.4 Vigerende bestemmingsplannen 5 Hoofdstuk 2 Beleid 7 2.1 Rijksbeleid 7 2.2 Provinciaal beleid 8 2.3 Regionaal beleid 10 2.4 Gemeentelijk beleid 10 2.5 Beleid deelgemeente 12 Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied 14 3.1 Archeologie 14 3.2 Cultuurhistorie 15 3.3 Stadsgezichten en Monumenten 16 3.4 Huidig gebruik 21 Hoofdstuk 4 Planbeschrijving 23 4.1 Inleiding 23 4.2 Ontwerpkader (ontwerpuitgangspunten, ambities) 23 4.3 Ontwikkelingen 24 4.4 Overige aspecten 24 4.5 Juridische planbeschrijving 24 Hoofdstuk 5 Water 27 5.1 Beleidskader 27 5.2 Samenwerking met de waterbeheerder 29 5.3 Huidige watersysteem 29 5.4 De wateropgave 31 Hoofdstuk 6 Milieu 32 6.1 Beleid 32 6.2 Milieuzonering 32 6.3 Geluid 33 6.4 Luchtkwaliteit 34 6.5 Bodem 35 6.6 Externe veiligheid 35 6.7 Flora en Fauna 37

2 6.8 Duurzaamheid en energie 39 Hoofdstuk 7 Sociale veiligheid en leefbaarheid 41 Hoofdstuk 8 Handhaving 42 Hoofdstuk 9 Financiële uitvoerbaarheid 43 Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 44 10.1 Vooroverleg 44 10.2 Participatie 54 Regels 55 Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS 56 Artikel 1 Begrippen 56 Artikel 2 Wijze van meten 61 Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS 62 Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening 62 Artikel 4 Gemengd - I 63 Artikel 5 Gemengd - II 65 Artikel 6 Gemengd - III 66 Artikel 7 Groen 67 Artikel 8 Kantoor 68 Artikel 9 Maatschappelijk 69 Artikel 10 Tuin 70 Artikel 11 Verkeer - Erf 71 Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied 72 Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer 73 Artikel 14 Water - 2 74 Artikel 15 Wonen 75 Artikel 16 Waarde - Archeologie 77 Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS 79 Artikel 17 Antidubbeltelbepaling 79 Artikel 18 Algemene bouwregels 80 Artikel 19 Algemene afwijkingsregels 81 Artikel 20 Overige regels 82 Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS 84 Artikel 21 Overgangsrecht 84 Artikel 22 Slotregel 85 Bijlagen 86 Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten categorie 1 t/m 2 87

3 Toelichting Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Er zijn twee redenen om een nieuw bestemmingsplan voor het op te stellen. Mede als gevolg van de invoering van de Wet ruimtelijke ordening moet het huidige bestemmingsplan, dat dateert van 1986, worden geactualiseerd. De tweede reden om voor dit gebied een nieuw bestemmingsplan op te stellen, houdt verband met het besluit van 15 februari 2008 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op het voorstel van 17 februari 2004 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namens de staatssecretaris van OCW waarin zij besluiten tot het aanwijzen van het Noordereiland als beschermd stadsgezicht. Ter bescherming van dit beschermd stadsgezicht moet krachtens artikel 36 van de Monumentenwet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.

1.2 Gekozen planopzet

Het is de bedoeling om het bestaande karakter van het plangebied vast te houden, dit onder meer vanwege de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht. Het onderhavige plan legt daarom overwegend de bestaande situatie vast, waarbij de huidige functies zoals wonen en kleine bedrijvigheid gehandhaafd blijven.

1.3 Ligging en begrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan Noordereiland ligt (grotendeels) in de deelgemeente Feijenoord. Het plangebied Noordereiland ligt tussen de Nieuwe Maas en de Koningshaven. De noordelijke begrenzing ligt halverwege de Nieuwe Maas evenwijdig aan de Maaskade. Het plangebied kruist hiermee de Willemsbrug. De zuidelijke begrenzing ligt in de Koningshaven en loopt evenwijdig aan de Prins Hendrikkade met een uitloper rondom de Koninginnebrug, de voormalige spoorbrug de Hef en de ondergrondse spoortunnel. Aan de westelijke punt van het eiland wordt de begrenzing gevormd door het water langs het Prinsenhoofd. De oostelijke punt door het water langs het Antwerpse Hoofd.

4

Figuur 1.1: Plangebied Noordereiland

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het plangebied is het volgende bestemmingsplan van kracht: Feijenoord-Noordereiland (440) Vastgesteld: 12-06-1986 Goedgekeurd: 03-02-1987 (gedeeltelijk) KB: 15-06-1989 Binnen een klein gedeelte van het plangebied is de "Bebouwingsverordening Handels- en industrieterreinen" van kracht. Dit betreft de zuidelijke voet van spoorbrug "De Hef".

5

Figuur 1.2: Vigerend bestemmingsplan

6 Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nota Ruimte

De Nota Ruimte omvat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de komende decennia. Hiermee is het ruimtelijke beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimte vragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt 'decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet'. Het accent ligt daarbij op 'ontwikkeling' in plaats van op 'ordening'. De Nota bevat de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Daarbij hoort een aangepaste verdeling van verantwoordelijkheden tussen Rijk en decentrale overheden. Samenspel tussen overheden, maatschappelijke organisaties en burgers wordt nodig geacht om problemen effectief aan te pakken en kansen beter te benutten. Aan decentrale overheden en andere betrokkenen wordt - anders dan tot nu toe het geval was - meer ruimte gelaten om tot maatwerkoplossingen te komen. Verantwoordelijkheden worden daarbij zo dicht mogelijk bij burgers en betrokken partijen gelegd. Als uitgangspunten van de Nota Ruimte gelden:  ontwikkelingsplanologie;  decentralisatie van verantwoordelijkheden;  terugdringen van regeldichtheid en vergroten van transparantie door deregulering;  de uitvoeringsgerichtheid van het beleidsstuk. Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. In de Nota zijn door het kabinet nadere eisen gesteld die een rol spelen bij de afwegingen die de decentrale overheden moeten maken. Deze eisen hebben betrekking op gezondheid, veiligheid, verontreiniging, natuur en milieu (de zogenaamde basiskwaliteiten) en zijn bindend voor alle bij de planontwikkeling en -uitvoering betrokken partijen. Voorbeelden van deze eisen zijn het locatiebeleid en de watertoets. Het kabinet waarborgt de basiskwaliteit door actief het belang van een aantal meer financiële principes op te nemen in het nationale ruimtelijke beleid. Zo mag er bijvoorbeeld géén afwenteling van negatieve effecten van nieuwe activiteiten plaatsvinden op het bestaande ruimtegebruik en op functies zoals water, natuur en infrastructuur. Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer van nieuwe activiteiten zorgt voor opheffing van de ontstane knelpunten ("de veroorzaker betaalt"). Tevens geldt als uitgangspunt dat decentrale overheden samen met marktpartijen verantwoordelijk zijn voor de kosten van de benodigde groenvoorzieningen, verkeers- en vervoerontsluiting en andere investeringen die samenhangen met nieuwe bouwactiviteiten. Decentrale overheden zijn vrij om een eigen aanvullend beleid te formuleren, mits dat niet strijdig is met (ruimtelijke) beleidsdoelen. De decentrale overheden kunnen daarmee maatwerk leveren en inspelen op specifieke problemen. Zowel de vier grote steden als de middelgrote steden hebben te maken met sociaal-economische en sociaal-culturele problemen, waardoor de leefbaarheid is teruggelopen. Bovendien bestaat er een tweedeling tussen een relatief arme multiculturele stad en een relatief rijk, autochtoon ommeland. De Nota schept voorwaarden om middengroepen voor de stad te behouden. Steden dienen veilig te zijn, een breed scala aan voorzieningen te kennen en meer variatie in het aanbod aan woningen te bieden. Van de totale uitbreiding van de woningvoorraad met 360.000 woningen voor 2030, moet 40 procent plaatsvinden binnen het huidige stedelijke gebied. Herstructurering, stedelijke vernieuwing en transformatie van steden is derhalve van grote betekenis.

7 Daarbij dient ook voldoende aandacht te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Provincie en gemeenten moeten daarom voldoende ruimte reserveren en creëren voor ontspanningsmogelijkheden. 2.1.2 Nota Mobiliteit

De Nota Mobiliteit is het nationale verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer (1998) en is de opvolger van het Structuurschema Verkeer en Vervoer (SVV-2). In de Nota Mobiliteit zijn de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoersbeleid voor de komende vijftien jaar vastgelegd. Een duurzame samenleving is uitgangspunt. De Nota Mobiliteit werkt het ruimtelijk beleid, zoals beschreven in de Nota Ruimte, verder uit en beschrijft de hoofdlijnen van het nationaal verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Uitgangspunt daarbij is dat mobiliteit een noodzakelijke voorwaarde is voor economische en sociale ontwikkeling. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur worden essentieel geacht om de economie en de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken. Permanente verbetering van de verkeersveiligheid door reductie van het aantal verkeersslachtoffers is een belangrijk punt in de Nota Mobiliteit. Daarnaast wordt kwaliteit van de leefomgeving nagestreefd door duurzame mobiliteit. Belangrijke thema's daarin zijn aandacht voor klimaat, luchtkwaliteit, geluid en natuur en landschap. 2.1.3 Nota Belvedere

Het beleid in de Nota Belverdere (Ministeries van OCW, VROM, LNV, V&W, 1999) is gericht op het scheppen van goede voorwaarden om de cultuurhistorische identiteit meer van invloed te laten zijn op de inrichting van de ruimte en expliciet te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen en - planvormingsprocessen. Het doel is tweeledig, enerzijds verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en anderzijds behoud van het cultureel erfgoed. Dit wordt onder andere bereikt door het herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit van zowel het stedelijk als het landelijk gebied, en het erkennen van deze kwaliteit als uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen. Het centrale thema is 'behoud door ontwikkeling'. In de Nota zijn zogeheten Belvederegebieden aangewezen. Dit zijn in cultuurhistorisch opzicht de meest waardevolle gebieden van Nederland waarbij wordt gestreefd om te komen tot een consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijk beleid. Rotterdam is in de Nota aangeduid als één van de "cultuurhistorisch belangrijke steden".

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020

Het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten. Het betreft een strategisch ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de regio Rotterdam voor de periode van 2005 tot 2020. Het RR2020, dat is opgesteld door de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam, is in 2005 vastgesteld. Het behelst een herziening van het Streekplan Rijnmond van de provincie Zuid-Holland en een uitvoeringsgericht Regionaal Structuurplan voor de stadsregio Rotterdam. De kern van het RR2020 bestaat uit een tienpuntenplan voor de regio, bestaande uit vijf gebiedsgerichte en vijf thematische opgaven. In het RR2020 zijn al deze punten uitgewerkt in strategische programma's en projecten. Voor het Noordereiland geeft het RR2020 beleid met betrekking tot woonmilieudifferentiatie. Gesteld wordt dat woningbouw na 2010 nog maar gedeeltelijk plaats zal vinden in suburbane wijken. Veel woningbouw zal daarom plaats moeten vinden door herstructurering van bestaande wijken. Het Noordereiland valt in het gebied waar intensivering van het centrumstedelijk wonen wordt voorgesteld.

8 2.2.2 Nota Regels voor Ruimte

De Nota Regels voor Ruimte (vastgesteld 8 maart 2005) vormt samen met de streekplannen het beoordelingskader van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland (GS) voor gemeentelijke ruimtelijke plannen. Daarmee is de nota samen met de streekplannen het belangrijkste instrument om de provinciale ruimtelijke belangen te beschermen. Hierbij wordt er ruimte gegeven aan lokale overheden om de belangen van lokaal niveau op eigen wijze te beschermen en te ontwikkelen. In de streekplannen zijn de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid en de bijbehorende opgave opgenomen. In deze nota is verwoord waaraan vanuit provinciale optiek gemeentelijke en regionale ruimtelijke plannen moeten voldoen om die opgave te kunnen verwezenlijken. De nota bevat beleidsregels als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Met deze regels wordt enerzijds een doelmatige vertaling van het algemene ruimtelijke beleid in gemeentelijke ruimtelijke plannen beoogd, anderzijds wordt aangegeven hoe GS met planbeoordeling willen omgaan. In deze nota zijn de regels aangegeven die voor Gedeputeerde Staten van wezenlijk provinciaal belang zijn. In het Interimbeleid Wro (vastgesteld door GS op 24 juni 2009) is het bestaande provinciale ruimtelijk beleid bestendigd, inclusief de Nota Regels voor Ruimte. 2.2.3 Provinciale Structuurvisie en Provinciale Verordening

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben begin juli 2010 de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" vastgesteld. De kern van deze structuurvisie is "het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers". Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten. Deze structuurvisie vervangt de eerdere streekplannen, waaronder het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) uit 2005. De hoofdlijnen van het beleid, dus ook die van het RR2020, zijn ongewijzigd gebleven in deze structuurvisie. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. In deze structuurvisie geeft de provincie aan wat zij van provinciaal belang acht. Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Dit betekent dat de provincie alleen vraagstukken oppakt waar zij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal (provincie). Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. De provinciale belangen zijn in de structuurvisie geordend volgens vijf integrale en ruimtelijk relevante hoofdopgaven: - Aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel - Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie - Divers en samenhangend stedelijk netwerk - Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap - Stad en land verbonden Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen zijn de provinciale beleidsuitgangspunten in de structuurvisie ongewijzigd gebleven ten opzichte van het streekplan. Binnen stedelijk gebied blijft uitbreiding en herstructurering van stedelijk functies mogelijk. In de structuurvisie is bovendien sprake van een woonopgave van 65.000 woningen in de periode 2010-2020 binnen de stadsregio Rotterdam, waarvan 36.800 toevoeging en 28.200 vervanging. Een aantal provinciale belangen die zijn weergegeven in de structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" acht de provincie dermate essentieel dat zij de doorwerking en borging ervan geregeld heeft via het instrument van de verordening. In deze verordening, die tegelijk met de eerdergenoemde structuurvisie is vastgesteld, worden regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen en over de inhoud van de toelichting op bestemmingsplannen.

9 2.2.4 Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht monumentenbeleid. Op deze kaart zijn de historisch waardevolle structuren en gebieden in drie kwaliteitsniveaus aangegeven; zeer hoog, hoog en redelijk hoog waardevol. De kaart heeft een signaalfunctie bij het ontwerpen aan de stad. Voor het plangebied geldt de waarde: 'zeer hoog'. Dit wordt onderbouwd door middel van de landschaps- en nederzettingskaarten. De archeologiekaarten laten het plangebied echter onbesproken. De landschapskaarten omschrijven de bebouwing op het Noordereiland als post 1850, tevens worden de Nieuwe Maas en de Koningshaven beiden aangemerkt als historische- landschappelijke vlakken met een hoge waarde. De nederzettingskaarten maken melding van de planmatige uitbreiding die tussen 1905 en 1940 heeft plaatsgevonden. De bebouwing binnen het plangebied wordt aangemerkt als zeer waardevol. De structuur is intact en er is monumentale bebouwing te vinden. Tevens wordt melding gemaakt van het feit dat voor het gebied een aanvraag beschermd stadsgezicht loopt. Bij besluit van 15 februari 2008 hebben de Minister van OCW en de Minister van VROM overeenkomstig besloten (zie ook hoofdstuk 3). 2.2.5 Provinciaal Verkeer en Vervoer Plan

In het Provinciaal Verkeer- en Vervoer Plan (PVVP) 2002-2020 (Provinciale Staten, 2004) is beschreven hoe de provincie Zuid-Holland de komende jaren (tot 2020) het beleid op het terrein van verkeer en vervoer binnen de provincie vorm wil geven. Het PVVP sluit aan bij de Nota Mobiliteit; een beheerste groei van de mobiliteit, waarbij de wensen van de mobilist het uitgangspunt zijn zonder afbreuk te doen aan leefbaarheid en verkeersveiligheid, gerealiseerd tegen aanvaardbare kosten. Binnen de grenzen van dit plangebied worden geen nieuwe ontwikkelingen voorgesteld.

2.3 Regionaal beleid

Zie voor het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam paragraaf 2.2. In paragraaf 2.3 is het Regionaal Verkeers- en Vervoersplan beschreven.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010)

Het gemeentelijk structuurplan Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (RPR 2010), in maart 2001 door de gemeenteraad vastgesteld, geeft de gemeente Rotterdam het kader om gericht aan de stad te werken. Het RPR 2010 is een plan voor het bestaand stedelijk gebied van Rotterdam. Het havengebied ten westen van de Maastunnel (de Schiehaven-Müllerpier uitgezonderd) komt hierin niet aan de orde. Evenmin gaat het plan uitgebreid in op de ruimtelijke planvorming in de regio. Hiervoor bestaan andere plannen, zoals het Havenplan, het Streekplan van de provincie Zuid-Holland, het ROM-Rijnmond-programma en het rapport 'De Haalbare Kaart', dat zich richt op de ruimtelijk- strategische opgaven in de Stadsregio Rotterdam. Wel komen in het RPR 2010 de raakvlakken met het havengebied en de regio aan de orde. Het RPR 2010 ziet de Willemsbrug als onderdeel van een historische as die de Binnenrotte via het Noordereiland met zuid verbindt. Hierdoor wordt het oude met het nieuwe centrumgedeelte verbonden. Het gebied rondom de voet van de Willemsbrug op het Noordereiland wordt daarom als centrum aangeduid, in tegenstelling tot de rest van het eiland dat tot de centrumrand behoort. Het RPR 2010 geeft voor dit centrumgebied binnen het plangebied aan dat toeristische en recreatieve ontwikkelingen gewenst zijn.

10 2.4.2 Stadsvisie Rotterdam: Ruimtelijke ontwikkelingsstrategie 2030

De Stadsvisie Rotterdam 2030 is op 29 november 2007 door de Rotterdamse gemeenteraad vastgesteld en vormt daarmee het ruimtelijk kader voor alle investeringen, projecten en plannen die in de stad worden gerealiseerd. De stadsvisie is een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam, voor de periode tot 2030. De stadsvisie heeft als missie een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op de onderwerpen wonen en economie. Deze bepalen wat er de komende jaren op deze gebieden gebeurt in de stad. Veel van de kernbeslissingen zullen de komende vijftien jaar worden omgezet in de uitvoering van een aantal (bouw) projecten in de stad, waardoor Rotterdam over pakweg vijftien jaar inderdaad een sterke economie heeft en aantrekkelijke woongebieden kent, ook voor haar hoogopgeleide bewoners. Op basis van effectmeting zijn dertien gebiedsontwikkelingen aangewezen die het belangrijkst zijn voor de realisatie van de doelen 'sterke economie' en 'aantrekkelijke woonstad', de 'Very Important Projects', ofwel VIP-projecten. Het Noordereiland valt niet onder één van de VIP-gebieden. Wel komt het plangebied ter sprake bij de behandeling van andere strategieën. Strategie sterke economie Voor de kennis- en diensteneconomie valt het Noordereiland binnen het 'Internationale centrum' van de stad. Er zijn geen locaties binnen het plangebied aangewezen voor het uitbouwen van de vrijetijdseconomie. Voor het stimuleren van de creatieve economie moet op het Noordereiland wel ruimte geboden worden aan de in opkomst zijnde creatieve bedrijvigheid. Strategie aantrekkelijke woonstad In tegenstelling tot de en het gebied rondom de Wilhelminapier, dat als 'centrum stedelijk woonmilieu' wordt aangemerkt, zijn voor het plangebied kansen weggelegd voor 'rustig stedelijke woonmilieus'. Binnen de strategie aantrekkelijke woonstad wordt overigens onderscheid gemaakt tussen het gedeelte ten westen en het gedeelte ten oosten van de Brugweg. Het westelijk deel wordt aangemerkt als cultuurhistorisch erfgoed en moet ingezet worden als 'ontwikkelingskracht'. Het oostelijk deel daarentegen moet vooral worden ingezet bij het plan om het aantal inwoners in de binnenstad te verdubbelen. Wel is binnen deze visie ruimte voor gentrification (opwaardering red.) en kleinschalige herstructurering in het westelijk deel. Internationale stad aan de rivier Voor de bereikbaarheid van de binnenstad is het openbaar vervoer van belang. De tramverbinding over de Willemsbrug wordt genoemd als ontbrekende schakel die om completering vraagt. 2.4.3 Verkeers- en Vervoersplan Rotterdam 2003-2020 en Regionaal Verkeers- en VervoersPlan 2002-2030

Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stad Rotterdam is vastgelegd in het Verkeers- en Vervoersplan Rotterdam 2003- 2020 (VVPR). Voor de Stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en Vervoersplan 2002- 2020 (RVVP). Het VVPR en het RVVP zijn in 2003 bestuurlijk vastgesteld en sluiten inhoudelijk nauw op elkaar aan. Het Rotterdamse verkeer- en vervoerbeleid staat in dienst van twee doelen: het stimuleren van de werkgelegenheid en het creëren van een aantrekkelijke woonstad. Het verkeer- en vervoersbeleid is gericht op het ontsluiten van de economisch belangrijke plekken in de stad door het realiseren van stedelijke vervoerscorridors (stimuleren werkgelegenheid) en het creëren van stadsleefgebieden (aantrekkelijke woonstad). De basis van het Rotterdamse verkeer- en vervoernetwerk wordt gevormd door een spinnenwebstructuur. De routes tussen de rand van de stad én de routes tussen de verschillende subcentra onderling dienen van voldoende kwaliteit te zijn. Tussen de rand van de stad en de binnenstad worden stedelijke vervoerscorridors gecreëerd. Elke vervoerscorridor heeft een stadspoort, waar wegen, openbaar vervoer en fiets samenkomen en waar de overstap kan worden gemaakt tussen verschillende modaliteiten. Stadsleefgebieden zijn aaneengesloten gebieden met een herkenbare stedenbouwkundige structuur, die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, maar waar doorgaand autoverkeer zo veel mogelijk omheen wordt geleid. Om stadsleefgebieden te creëren, wordt ingezet op de volgende maatregelen: bundelen, ordenen en inpassen van verkeer op een beperkt aantal hoofdaders, verbeteren verkeersveiligheid en tegengaan parkeerproblematiek in woonwijken.

11 Voor het plangebied wordt in het VVPR traminfrastructuur binnen de bestaande verkeersinfrastructuur voorgesteld. Het betreft het traject Blaak-Oranjeboomstraat (Willemsbrug, Brugweg, Prins Hendrikkade, Van der Takstraat, Koningsbrug). Deze ontwikkeling is niet in dit bestemmingsplan meegenomen. 2.4.4 Rotterdams beleid ten aanzien van zendmasten mobiele telecommunicatie

Het Rotterdams ruimtelijk beleid ten aanzien van zendmasten voor mobiele telecommunicatie, vastgesteld door de gemeenteraad op 16 mei 2002 vormt de basis van het beleid in de gemeente Rotterdam. 2.4.5 Horecanota Rotterdam 2007-2011

In de Horecanota is beleid opgenomen over de vestiging van nieuwe bedrijven, openingstijden, terrassen, partycentra en het vergunningverleningtraject. Met betrekking tot de gewenste ontwikkeling van de horeca hanteert de gemeente drie uitgangspunten: minder regels en strakker toezicht; de markt bepaalt en de gemeente schept de condities; concentratie en versterking van de horeca in de binnenstad. Om de gemeentelijke visie vorm te geven, worden in deze Horecanota vier concrete doelstellingen geformuleerd:  stimuleren van de groei van de horecasector  verlichten van de lasten van de ondernemers  beschermen van het woon- en leefklimaat en handhaven van de openbare orde  creëren van een gevarieerd horeca-aanbod van goede kwaliteit 2.4.6 Monumentenbeleid Rotterdam

Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten (zie ook hoofdstuk 3). Een van de instrumenten voor de uitvoering van het monumentenbeleid is de Monumentenverordening Rotterdam 2003. 2.4.7 Koepelnota Welstand Rotterdam

Als beschermd stadsgezicht krijgt het Noordereiland een bijzonder welstandsniveau. De koers is behoud van en respect voor het bestaande. In dit gebied ligt daarbij het accent op de architectonische kwaliteit van beide kades als onderling verschillende onderdelen van het stadssilhouet. Hierdoor blijft het stadssilhouet, vanuit het stadscentrum en de zichtbaar. Anderzijds is van belang dat bij herstel van het oostelijk deel aansluiting gezocht moet worden bij het westelijk deel. Hierdoor ontstaat samenhang van de openbare ruimtes en bebouwing. Het Noordereiland is homogeen van karakter. Er komt slechts één gebiedstype voor: planmatige stedelijke uitbreiding. Voor het gebied gelden enkele specifieke welstandscriteria die 'bovenop' de criteria voor gebiedstypen 'niet planmatige uitbreidingen' en 'rivierlocaties' van kracht zijn. Bij strijdigheid van de criteria, zoals verwoord in de Welstandsnota, met de regels uit dit bestemmingsplan prevaleren de laatste.

2.5 Beleid deelgemeente

2.5.1 Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020

De Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020 wordt voor zover van toepassing besproken in Hoofdstuk 4. 2.5.2 Horecabeleid Feijenoord 2007-2011

In de notitie "Horecabeleid Feijenoord 2007-2011 worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de deelgemeente Feijenoord beschreven.

12

Figuur 4.1: Het horecabeleid zoals gevisualiseerd in de deelgemeentelijke nota

Het beleid voor de periode 2007 - 2011 is kan als volgt worden samengevat:  Ontwikkelen Jan Eleveld/spoorbruglocatie;  Beperkt ontwikkelen terrassen aan de kaden;  Consolideren Van der Takstraat;  Woongebied: overige straten. Om de stedelijke accenten binnen de wijk te versterken, wordt ingezet om de bestaande horeca- inrichtingen aan de kaden verder te ontwikkelen met een terrasfunctie. Verder zal de oriëntatie op het water benadrukt worden door de Jan Eleveld/spoorbruglocatie (ten oosten van de Feijenoordstraat aan de zijde van de Maaskade). Het beleid stelt dit terrein tevens voor als 'ontwikkellocatie'. Deze ontwikkeling is volgend op toekomstige planvorming. Daarom zal gekozen worden voor een exploitatievorm waarbij de verwachting bestaat dat het woon- en leefklimaat en de openbare orde niet zal worden aangetast. Gedacht wordt aan een restaurant. Aan de Van der Takstraat wordt een consolidatiebeleid gehanteerd gezien de status van het Noordereiland als centrumwijk.

13 Hoofdstuk 3 Beschrijving van het plangebied

3.1 Archeologie

3.1.1 Beleidskader

Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is te zorgen (1) voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP's), die opgenomen zijn in de gemeentelijke archeologieverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. Dit instrumentarium sluit aan op en komt mede voort uit het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het "Verdrag van Malta" is ontwikkeld. Het vaststellen, waarderen en documenteren van archeologische waarden vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureau-onderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. 3.1.2 Bewoningsgeschiedenis

Het plangebied omvat een deel van het oude eiland Feyenoord. Het eiland, dat omgeven werd door de Nieuwe Maas en het Zwanegat, wordt al in 1441 vermeld. In 1591 werd het voor tweederde en in 1658 voor het resterende deel door de stad Rotterdam gekocht. Oorspronkelijk was het als opwas slechts 13 morgen groot. Door aanpoldering en aanplemping (ook met stadsafval) uit Rotterdam) was het in 1814 167 morgen groot. Door het graven van de Noorderhaven ontstond in 1874 het Noordereiland. Het Zwanegat werd vergraven tot Spoorweghaven. De ondergrond van het plangebied bestaat uit erosieafzettingen van de Maas. Tijdens de aanleg van de Willemsspoortunnel, dwars door het Noordereiland, zijn in de afzettingen vondsten van verspoeld aardewerk uit het Neolithicum, de Ijzertijd, de Romeinse tijd en de Middeleeuwen (8ste-12de eeuw) gedaan. Het geeft aan dat de oevers van de Maas vanouds aantrekkelijk waren voor bewoning. Het Maasmondgebied heeft zwaar te lijden gehad van overstromingen aan het einde van de 12de eeuw. Mogelijk is het gebied van Feyenoord bij het (her)bedijken van het verloren gegane gebied buiten de toen ontstane Riederwaard komen te liggen. De Riederwaard zelf ging in 1373 ten onder. Ten zuiden van het plangebied vonden vanaf de 15de eeuw (Hillepolder) herbedijkingen plaats. Het Zwaansgat, dat in het zuidelijk deel van het plangebied in de Nieuwe Maas uit mondde, zou in 1373 gevormd kunnen zijn. In de 17de eeuw wist men nog te vertellen dat bij het uitgraven van sloten bij de Hille en Varkensoord boomstronken werden opgedolven "alsmede sware moppen, daer men wil seggen eertijdts een clooster gestaen zoude hebben". Dat dit niet denkbeeldig hoeft te zijn, bewijzen de diverse opgegraven funderingen van gebouwen uit de periode vóór 1373 op het eiland IJsselmonde, zoals de kasteelfunderingen in Oud- en bij Ridderkerk. 3.1.3 Archeologische verwachtingen

In het hele plangebied kunnen (op grote diepte) verspoelde vondsten vanaf het Neolithicum voorkomen. Ook is er een kleine kans op het aantreffen van scheepswrakken of delen daarvan.

14 3.1.4 Aanbevelingen

Voor het hele plangebied Noordereiland geldt een bouwregeling en omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden met een oppervlakte groter dan 200 vierkante meter en die tevens dieper reiken dan 3 meter beneden NAP.

3.2 Cultuurhistorie

Rotterdam-Zuid, ten zuiden van de huidige Nieuwe Maas, bestond oorspronkelijk uit een door riviertakken en kreken doorsneden eilandenrijk. Het gebied had een wisselend uiterlijk als gevolg van de constante invloed van zowel zee- als rivierwater. Terwijl men begin 13e eeuw, door de Oost- en Westzeedijk, grip kreeg op Noord moest op Zuid het inmiddels ontgonnen en bedijkte veenlandschap rond 1373 weer prijsgegeven worden aan het water. Zee en rivieren zouden vervolgens anderhalve eeuw lang een dikke laag klei en zand afzetten, waardoor het veen, voor zover niet al weggespoeld, samengeperst werd tot een zeer dun laagje. Vanaf hogere gebieden werden de ondergelopen gronden gestaag teruggewonnen. Er ontstond een verbrokkeld stelsel van kommen, dat uiteindelijk het gehele eiland IJsselmonde omvatte. Pas in 1580 werden eindelijk ook op Zuid de dijken geconsolideerd. Buitendijks bleef echter, ten zuiden van de huidige stadsdriehoek, aan de binnenzijde van de rivierbocht een losse zandplaat over. In 1642 werden hier twee strekdammen aangelegd, die aanslibbing van grond mogelijk maakten en waardoor het eiland Feijenoord vorm kreeg. In de loop van de 17e eeuw en het begin van de 18e eeuw werd Feijenoord stukje voor stukje bedijkt, doch bleef door een smal stroompje, het Zwanegat, gescheiden van de rest van Zuid. In 1869 werden, in verband met plannen tot stadsuitbreiding en havenaanleg op Zuid, het eiland Feijenoord en de buitengorzen van Charlois en door Rotterdam geannexeerd. Het is dan nog steeds spaarzaam bebouwd, met onder andere geheel in het noordwesten een scheepshelling en enkele bouwwerken op de zuidoostelijke oever van het Zwanegat en enige bedrijvigheid aan de oostelijke rand van Feijenoord. De eerste plannen voor planmatige stads en haven uitbreiding werden rond 1830 ingediend. Het traject verliep moeizaam. Begin 1865 werd besloten tot de bouw van een spoorwegviaduct, en kregen plannen voor uitvoering meer draagvlak. Uitgangspunten in deze plannen waren de nieuwe spoor- en waterwegen waarop moderne havenfaciliteiten moeten aansluiten. In samenwerking met De Michaelis (Staatsspoorwegen) ontwierpen Rose en Van der Tak in 1868 een korter kanaal door de noordpunt van Feijenoord. Deze Noorderhaven (later Koningshaven) sneed het topje van Feijenoord los; het Noordereiland. Over de haven werden twee beweegbare bruggen geprojecteerd, over de rivier twee vaste oeververbindingen. Van groot belang bij de conceptvorming van de havenactiviteiten was de aanleg van de Nieuwe Waterweg, die in 1872 daadwerkelijk gereedkwam en Rotterdam haar vermaarde open zeeverbinding verschafte. Het doortrekken van de staatsspoorweg over de Maas en het inrichten van een handelsterrein op Feijenoord opende het perspectief voor de voornemens om van het uiteinde van de Nieuwe Waterweg, de voorhaven van Rotterdam te maken.

15 Voor dit totale Feijenoord-project waren Rijk, gemeente en Rotterdamse Handels Vereniging (R.H.V.) sterk afhankelijk van elkaars medewerking. De drie partijen gingen uiterst voortvarend te werk. In korte tijd werden de Binnenhaven en Entrepothaven (1873), gevolgd door de Koningshaven (1879) en Spoorweghaven (1878) gegraven. Ook werd het nieuwe eiland via de Willemsbrug (1868-1878) over de Maas met de oude stadsdriehoek verbonden en via de Koninginnebrug (1876, vervangen in 1929) met Feijenoord. Op het Noordereiland werd woonbebouwing gepland waarvoor onder meer de R.H.V.-architect Th.J. Stieltjes verschillende stedenbouwkundige plannen ontwierp. Ontevredenheid bij de gemeente over het in 1879 door de R.H.V. ingediende bebouwingsplan leidde tot invloed van de directeur van Gemeentewerken, G.J. de Jongh, die twee pleinen met plantsoenen in de kern van het eiland introduceerde en dringend pleitte voor bredere straatprofielen en diepe (gesloten) bouwblokken. Deze suggesties werden door R.H.V. grotendeels overgenomen en droegen bij tot het definitieve plan van het Noordereiland, getekend door A.W. Mees, technisch adviseur van R.H.V. (1880). Op basis van dit stedenbouwkundig ontwerp kwam vanaf 1882 op het eiland een gevarieerde bebouwing tot stand van etagewoningen, kantoren en (overwegend) kleinschalige bedrijfjes in diverse stijlen (electicisme, neorenaissance, Jugendstil). Vooral de bebouwing aan de Maaskade en (in mindere mate) de Prins Hendrikkade heeft een representatieve allure. Een allure die ook binnen de kern van het eiland gestalte kreeg door de vormgeving van een pleinenreeks, met als meest prominente deel het Burgemeester Hoffmanplein. Het eiland werd gestructureerd door twee dwars assen: de spoorlijn en daarnaast de verkeersverbinding tussen noord en zuid via de Van der Takstraat, Koninginnebrug en de oude Willemsbrug. De lengteas midden in het eiland werd verbijzonderd door twee pleinen. Er kwam, aan het water, een schil van woonbebouwing aan de Maaskade en Prins Hendrikkade. Deze hoofdelementen werden door dwarsstraten verbonden. Tijdens de eerste vier dagen van de Tweede Wereldoorlog lag het Noordereiland in de frontlinie. Door oorlogshandelingen gingen meer dan 600 woningen verloren. Het "Basisplan Herbouw Binnenstad Rotterdam" (1946) voorzag in vervangende nieuwbouw van de verwoeste bouwblokken, binnen het oorspronkelijke stedenbouwkundige plan. Daarnaast werd bovendien een nieuwe verkeersbrug over de Maas geprojecteerd. Deze nieuwe Willemsbrug zou in een rechte lijn vanaf de rechter Maasoever worden doorgetrokken over de Koningshaven en aansluiten op de Oranjeboomstraat. Deze nieuwe brug werd niet gerealiseerd. Wel kwamen nieuwe bouwblokken tot stand. Deze bouwblokken zijn weergegeven in een typerend wederopbouwidioom, maar sluiten in vorm, materiaalvoering en bouwhoogte vrij goed aan bij de bestaande bebouwing en de vroegere verkaveling. In 1980 werd de nieuwe Willemsbrug gebouwd. Deze brug sluit niet (langer) aan op de Van der Takstraat, maar via de daarvoor aangelegde Brugweg maakt het verkeer nu een slinger over het eiland. De stedenbouwkundige relatie tussen beide eilandhelften is daardoor minder sterk geworden.

3.3 Stadsgezichten en Monumenten

3.3.1 Algemeen

De gemeente Rotterdam kent een groot aantal panden en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd. Voor de bescherming wordt gebruik gemaakt van bestaand instrumentarium. In het bestemmingsplan zijn geen nadere planologische regelingen opgenomen, behoudens de planologische bescherming die overeenkomstig de Monumentenwet (1988) dient te rusten op een beschermd dorps- of stadsgezicht. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen: Beschermde stadsgezichten (BS) Rotterdam kent door haar stedelijke omgeving alleen beschermde stadsgezichten. Een beschermd stadsgezicht is een groep van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens schoonheid, onderlinge ruimtelijke structurele samenhang of wetenschappelijke waarde. De bescherming richt zich op de stedenbouwkundige karakteristiek en op een samenhangend geheel van straten en bebouwing. Het gaat om gebieden die ouder zijn dan vijftig jaar (Monumentenwet). Na aanwijzing van een beschermd stadsgezicht dient er binnen twee jaar een bestemmingsplan beschikbaar te zijn waarin de historische kwaliteiten en de relatie tot eventuele toekomstige ontwikkelingen vastliggen.

16 Wederopbouwaandachtsgebieden Naast de van rijkswege beschermde stadsgezichten kent Rotterdam in de binnenstad een aantal wederopbouwaandachtsgebieden met een waardevolle samenhang tussen het stratenplan, de invulling van de bouwblokken en de architectuur. Bij nieuwe ontwikkelingen dient bekeken te worden hoe deze historische kwaliteiten kunnen worden behouden. Betreffende gebieden hebben geen juridische of formele status. Rijksmonumenten (RM) en Gemeentelijke monumenten (GM) Een rijks- of gemeentelijk monument kan zijn een gebouw, water, terrein of een ander object dat van nationaal belang is, of dat van algemeen belang voor Rotterdam is (gemeentelijk monument), vanwege de schoonheid, betekenis voor de wetenschap of de cultuurhistorische waarde. Dit is vastgelegd in respectievelijk de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening Rotterdam 2003. Bij een monument gaat het om één gebouw of complex, zowel buiten als van binnen. Voor een Rijksmonument geldt dat het object tenminste vijftig jaar oud moet zijn. Vanzelfsprekend is het verboden om wijzigingen aan te brengen aan een beschermd monument zonder vergunning. Beeldbepalende objecten (BO) en Beeldbepalende gevelwanden (BG) In Rotterdam is een groot aantal gebouwen te vinden die geen status hebben als gemeentelijk monument maar wel van monumentale waarde zijn, zogenaamde beeldbepalende objecten. Voor deze panden geldt geen wettelijke bescherming, maar de gemeente zet zich wel in om de waarden van deze panden te behouden. Ook kent Rotterdam monumentale gevelwanden. Deze komen zelden in aanmerking voor een monumentstatus, maar zij bepalen voor een belangrijk deel wel het karakter van de stad. Deze wanden versterken de ruimtelijke kwaliteit en instandhouding wordt dan ook gestimuleerd. 3.3.2 Het plangebied Noordereiland

Hieronder zijn, op basis van gegevens van het gemeentelijke Bureau Monumenten, de gebouwen en gebieden genoemd die van cultuurhistorische waarde zijn binnen het plangebied. 3.3.2.1 Beschermd stadsgezicht Het Noordereiland is bij besluit van 15 februari 2008 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) op het voorstel van 17 februari 2004 van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg namens de staatssecretaris van OCW aangewezen als beschermd stadsgezicht. Het beschermd stadsgezicht omvat het Noordereiland inclusief de Koninginnebrug en de voormalige spoorbrug 'De Hef'.

Figuur 3.1: Begrenzing beschermd stadsgezicht

17 Het doel van de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is om het karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied te onderkennen als een belangrijke zwaarwegend belang bij verdere ontwikkelingen in het gebied. De aanwijzing beoogt op die wijze een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Voorts betekent de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht dat het, ingevolge artikel 37 lid 1 Monumentenwet 1988, verboden is om een binnen dit gebied gelegen bouwwerk geheel of gedeeltelijk af te breken zonder of in afwijking van een sloopvergunning van het college van burgemeester en wethouders. De procedure rondom deze sloopvergunning is nader uitgewerkt in artikel 3.20 Wro. In een beschermd stadsgezicht is de regeling van bouwvergunningsvrij bouwen (artikel 43 Woningwet) niet van toepassing. Voor bouwen moet dus altijd een bouwvergunning worden aangevraagd. 3.3.2.2 Nadere typering van te beschermen waarden In het aanwijzingsbesluit zijn de volgende waardevolle karakteristieken van het beschermd stadsgezicht Noordereiland aangegeven:  Het door brede wateren omgeven Noordereiland met zijn specifieke morfologie, die verwijst naar de 19e-eeuwse vorm van de noordelijke oever van Feijenoord, en zijn karakteristieke kades en oeververbindingen.  Het vanaf de noordelijke oever zichtbare, representatieve 19e-eeuwvse stadssilhouet van Zuid, gevormd door de gevelbebouwing aan de Maaskade.  De interactie tussen de schilbebouwing van de Maaskade en de rivier, waarbij de verhouding tussen de bouwhoogte ten opzicht van brede kades de weidsheid van de Maasstroom versterkt.  De architectonische en stedenbouwkundige eenheid in schaal en bouwhoogte (vier en vijf bouwlagen met kap) en de aaneengesloten gevelwanden binnen de strikte rooilijnen van de gesloten bouwblokken, met verbijzonderde afgeschuinde hoeken.  De goed bewaarde stedenbouwkundige structuur van het gehele Noordereiland met zijn lange trits van zorgvuldig geschakeerde, gesloten bouwblokken rond een smalle kern van openbare ruimtes en omgeven door brede kades.  De ruimtelijke reeks en zichtas van Burgemeester Hoffmanplein - Burgemeester Hoffmanstraat - Prins Hendriklaan, met nog gedeeltelijk de oorspronkelijke groenaanleg in de vorm van laanbeplanting in de Prins Hendriklaan en monumenten (Stieltjes- en Koningin Wilhelminamonument) op het Burgemeester Hoffmanplein. Voorts op de oostelijke eilandhelft, hier conceptueel op aansluitend, de fragmenten van het Prins Frederikplein. Deze rudimenten vormen nog steeds de structurele schakel tussen de beide eilandhelften.  De lege, brede kades (Maas- en Prins Hendrikkade) met bomenrij, ijzeren bolders en gedeeltelijk nog aanwezige gietijzeren balustrades, steigers.  Het structuurbepalende spoorwegtracé, als vaste constante in de planvorming, oorspronkelijk geaccentueerd door langgerekte gesloten bouwblokken aan weerszijden van het spoor en nu nog Ieesbaar door de spoordijk en de Hefbrug.  De overbrugging van de Koningshaven door de Koninginnebrug en de spoorbrug, de Hef.  De grotendeels bewaarde, laat 19e- en vroeg 20e-eeuwse architectonische invulling van aaneengesloten gevelwanden en gesloten bouwblokken met gevarieerde, overwegend luxe bebouwing in diverse stijlen en detailleringen (eclectisch, neorenaissance, overgangsstijl, Jugendstil), met, vooral aan de Maaskade, representatieve kantoor- dan wel bedrijfsruimtes op de begane grond en woningen op de verdiepingen.  De Van der Takstraat als brede stadsstraat, oorspronkelijk aansluitend op de oude Willemsbrug en Koninginnebrug, waarbij de bouwblokken de belangrijkste concentratie aan winkelvoorzieningen (op de begane grond) bevatten.  De cultuurhistorische waarde van het Noordereiland en de Koningshaven als visualisatie van een belangrijke fase van de ontwikkeling van Rotterdam tot wereldhavenstad.

Op onderstaande cultuurhistorische waardenkaart zijn de hoofdkenmerken aangegeven van de historisch-ruimtelijke waarde van het beschermd stadsgezicht Noordereiland aangegeven.

18

Figuur 3.2: Cultuurhistorische waardenkaart Noordereiland

3.3.2.3 Ruimtelijke kwaliteiten Het Noordereiland is in één keer ontstaan door het graven van de Koningshaven (1878) en wordt sindsdien volledig begrensd door water. Op het Noordereiland is nog een groot deel van de oorspronkelijke 19e-eeuwse stedenbouwkundige structuur, zoals deze planmatig werd aangelegd, bewaard gebleven. De ruimtelijke karakteristiek is typisch 19e-eeuws en wordt gekenmerkt door een aaneenschakeling van lange en korte gesloten bouwblokken met meestal vier lagen. De panden zijn zodanig gevarieerd dat de specifieke kwaliteiten van de bouwlocatie maximaal werden benut en langs de Maaskade een visueel samenhangend waterfront is gerealiseerd met representatieve woon- en kantoorbebouwing. Ook is het a- symmetrische stratenpatroon van belang, welke zich in de kern van het eiland verbreden tot pleinen. Tevens zorgt het gekozen stratenpatroon voor lange bouwblokken aan de Maaszijde en kortere en meer gedifferentieerde aan de Koningshaven. In tegenstelling tot de betrekkelijk gaaf bewaard gebleven situatie westelijk van het voormalige spoortracé is de oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur van de oostelijke eilandhelft minder goed herkenbaar. Van het oorspronkelijke plan zijn twee bouwblokken met bedrijfspanden aan de Prins Hendrikkade bewaard gebleven. De overige bouwblokken zijn een nieuwe invulling, deels wederopbouw en deels jaren tachtig en negentig, waarbij de laatste twee deels afwijken van de oorspronkelijke ruimtelijke structuur.

19 Aan de kades is de havenactiviteit inmiddels sterk teruggelopen. Slechts een klein aantal binnenvaartschepen meert nog aan in de Koningshaven. Toch is de sfeer van bedrijvigheid goed behouden, met name doordat de wederopbouwblokken en de Lelieblokken op de begane grond goed functionerende bedrijfsruimten bevatten. Veel bedrijfsruimtes zijn tegenwoordig, behalve door winkels, in gebruik genomen door architecten- en ontwerpbureaus. Kenmerkend voor de typisch 19e- eeuwse tot vroeg 20-eeuwse bebouwing op het Noordereiland zijn: de gesloten bouwblokken met gevarieerd (particulier) ingevulde, aaneengesloten gevelwanden binnen een strikt aangehouden rechte of licht gebogen rooilijn volgens het stedenbouwkundig plan van Mees en met een eenvormige bouwhoogte van vier of vijf bouwlagen met kap, het overwegend gebruik van rode baksteen, natuurstenen detailleringen, zware geprofileerde daklijsten en dakgoten en de toepassing van (gedecoreerde) gietijzeren constructieve elementen (lateien, winkel-/bedrijfspuien). Een opvallend onderscheid is dat bij de eclectische panden, met name aan de Maaskade, het Burgemeester Hoffmanplein en de Van der Takstraat, de hier rijk toegepaste stucdecoraties het straatbeeld bepalen, terwijl de decoraties in de dwarsstraten en aan de Prins Hendrikkade voornamelijk in gekleurde baksteen en natuursteen zijn uitgevoerd. 3.3.3 Wederopbouwgebieden

Tijdens de eerste vier dagen van de Tweede Wereldoorlog lag het Noordereiland in de frontlinie. Op de westelijke punt van het eiland werden de twee meest westelijke bouwblokken en het noordelijke blok oostelijk hiervan verwoest. Op de oostelijke punt sneuvelden het bouwblok noordelijk van het Prins Frederikplein, het blok oostelijk hiervan en het bouwblok op het Antwerpse Hoofd. De bouwblokken die in de plaats zijn gebouwd zijn weergegeven in een typerend wederopbouwidioom, maar sluiten in vorm, materiaalvoering en bouwhoogte vrij goed aan bij de bestaande bebouwing en de vroegere verkaveling. 3.3.4 Rijks- en gemeentelijke monumenten

Zoals opgemerkt onder "Koepelnota Welstand Rotterdam" is vanwege het monumentale karakter van het plangebied een verscherpt welstandstoezicht van toepassing. Hieronder volgt een overzicht van de aangewezen objecten: Bestaande rijksmonumenten  Kantoorgebouw (1915), Maaskade 113  Margarine- en Kaasfabriek (Hulstkampgebouw) (1888-1895), Maaskade 119,120, 121 t/m 125  Koninginnebrug (1929), Prins Hendrikkade 73 (Koningshaven)  Stieltjesmonument (Gedenkteken) (1884), Burgemeester Hoffmanplein  Spoorbrug 'De Hef', Prins Hendrikkade 53 (Koningshaven)  Woonhuis (1884), Maaskade 85 Beeldbepalende Objecten  Hekwerk (ca. 1880), Maaskade (Bij 42-63;78-91)  Woonhuis (ca. 1880), Maaskade 96  Bankgebouw (ca. 1910), Prins Hendrikkade 67-69/ Van der Takstraat 174-208  Woonhuizen (ca. 1887), Prins Hendrikkade 130, 131-135  Kantoor/woonhuis (ca. 1900), Prins Hendrikkade 150 (architect: A.C. van den Akker)  Woonhuizen (ca. 1881), Van der Takstraat 17-51 (architect: H.J. Dupont)  Woonhuis (ca. 1905), Prins Hendriklaan 26-38  Woonhuis (ca. 1880), Maaskade 78  Woonhuis (ca. 1880), Maaskade 82  Woonhuizen (ca. 1885), Maaskade 83  Woonhuizen (ca. 1880), Maaskade 86, 87-95  Kantoor (1900), Maaskade 127-129  Woonhuizen (1900), Maaskade 79, 80-81  Woonhuizen (1885), Maaskade 100, 101-112  Brughoofden (ca. 1927), Maaskade (Bij de)  Brughoofden spoorbrug (ca. 1877)

20 3.4 Huidig gebruik

Het gebied maakte deel uit van planmatige haven- en stadsuitbreiding voor de stad Rotterdam in de 19e eeuw. Inmiddels herinneren enkele kleinschalige bedrijfsactiviteiten, verspreid over de Maaskade en de Prins Hendrikkade, nog aan deze havenfunctie. Wonen is momenteel de overheersende functie binnen het plangebied. De functie wordt uitgeoefend in de vorm van gestapeld wonen. Op de begane grond hebben de woningen in het plangebied ten westen van de Brugweg vaak de beschikking over een eigen tuin. Het maximum aantal bouwlagen ligt in dit gebied op vier, op enkele uitzonderingen na waar vijf bouwlagen zijn toegestaan. Het maximum aantal bouwlagen in het plangebied ten oosten van de Brugweg varieert van vier tot tien. De volgende cijfers zijn over de bevolking en woningmarkt op het Noordereiland beschikbaar (bron: COS, 2008). In 2008 telde het plangebied 3.283 inwoners. in datzelfde jaar bedroeg het aantal woningen op het Noordereiland 1.946, waarvan 74% huurwoningen en 26% koopwoningen. De opbouw van het type woningen is als volgt: Woningtypologie % Eengezinswoningen 1 Benedenwoningen 9 Etagewoningen 16 Portiek / galerij zonder lift 53 Portiek / galerij met lift 21 Totaal 100

Maatschappelijke voorzieningen Binnen het plangebied zijn twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een naschoolse opvang aanwezig. Te weten:  Peuterspeelzaal 'Het Noordereiland', Maaskade 39;  Openbare basisschool 'Noordereiland', Prins Hendriklaan 22;  Protestants-Christelijke basisschool 'Heemskerk', Prins Hendriklaan 10;  Buitenschoolse opvang 'Mamies', Prins Hendriklaan 10. Bedrijven, kantoren en winkels Er zijn slechts enkele panden binnen het plangebied aanwezig die in hun geheel met de functie kantoor bestemd zijn en slechts één pand dat in zijn geheel met de functie bedrijf is bestemd. De functies kantoren en winkels komen overwegend gemengd met wonen voor aan zowel de Maaskade als de Prins Hendrikkade. Hierbij zijn de functies kantoren en winkels slechts op de begane grond toegestaan. Op dit moment zijn er twee supermarkten in het plangebied. Horeca Binnen het plangebied is op 14 plaatsen horeca toegestaan. Vrijwel alle locaties bevinden zich in het plangebied ten westen van de Brugweg, waarvan bijna de helft aan de Van der Takstraat is gelegen. In het plangebied geldt een overwegend consolidatiebeleid ten aanzien van horeca. Nieuwe horecavestigingen zijn alleen op de daarvoor aangewezen 'ontwikkel' locaties toegestaan. Het beleid wordt nader beschreven in paragraaf 2.5.2 Horecabeleid Feijenoord 2007-2011) en in hoofdstuk 2.4 (Horecanota Rotterdam 2007-2011) Buitenruimte Bij de bebouwing van het plangebied is veel aandacht besteed aan de buitenruimte. Dit kenmerkt zich door de ruime langgerekte open ruimtes die het hart van het eiland vormen. De gebieden bestemd als groen binnen het plangebied zijn het Burgemeester Hoffmanplein, Prins Frederikplein, een klein gebied aan de Ruyterstraat, het Koopvaardijhof en het Antwerpse Hoofd. Verder is er het open terrein aan de de Feijenoordstraat, het Jan Eleveldterrein.

21 Beeldbepalend zijn de havens en kades, in casu de Maaskade en de Prins Hendrikkade. Deze ondersteunen met hun bomenlanen het karakteristieke stadssilhouet van het Noordereiland zoals zij vanuit het stadscentrum, en in mindere mate vanuit het zuiden, waargenomen kan worden. Infrastructuur en openbaar vervoer Er loopt een verkeersweg door het (oosten van) plangebied die het stadscentrum met Feijenoord verbindt. Dit betreft het tracé (Willemsbrug) Brugweg, Prins Hendrikkade en Van der Takstraat (Koninginnebrug). Daarnaast is de spoortunnel uit het spoortracé tussen Rotterdam-Blaak en Rotterdam-Zuid in het oosten van het plangebied gelegen. Deze twee infrastructurele verbindingen dragen, in samenwerking met de restanten van het oude spoortracé tussen Rotterdam-Baak en Rotterdam-Zuid, bij aan de scheiding van het eiland in een westelijk en oostelijk deel. De oude spoorbrug (De Hef) en de spoordijk herinneren nog aan de tijd dat het spoortracé nog niet ondertunneld was. De spoorbrug heeft thans geen functie meer en bezit een monumentale status (zie hoofdstuk 3.3) Een gedeelte van het ondertunnelde metrotracé, de Erasmuslijn, loopt in het uiterste westen van het plangebied. Er ligt echter geen metrostation binnen het plangebied. Wel lopen er enkele buslijnen in het plangebied.

22 Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan legt overwegend de bestaande situatie vast zo de huidige aard van het gebied te behouden. Als uitgangspunt voor het plan dient daarom de omschrijving van de huidige situatie zoals weergegeven in hoofdstuk 3.

4.2 Ontwerpkader (ontwerpuitgangspunten, ambities)

4.2.1 Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020

De deelgemeente Feijenoord staat in het middelpunt van de ontwikkelingen. Door de vorming van een stadscentrum op twee oevers verandert de positie van de noordelijke wijken nadrukkelijk. De komende jaren groeit de bevolking en de druk vanuit het centrum van de stad neemt toe. De Ontwikkelingsvisie Feijenoord 2020 (vastgesteld door de deelgemeenteraad, juli 2001) is een belangrijk middel om de ruimtelijke en economische ontwikkelingen te sturen. De basis ervan is een gemeenschappelijk gedragen beeld van de toekomst. Het Noordereiland wordt binnen deze visie gezien als een stabiel woongebied dat goed functioneert. Daar waar in de andere centrumwijken sprake is van ingrijpende veranderingen, moet op het Noordereiland ingezet worden op het behoud en versterken van de huidige kwaliteiten. Hierbij zijn de volgende elementen leidend:  het maritieme karakter van de kades;  de sterke uitstraling van de oorspronkelijke negentiende-eeuwse bebouwing;  de groene en rustige karakteristiek rond het Burgemeester Hoffmanplein;  de kleinschalige menging van wonen en werken.

Opgaven Centrumwijken Om het toekomstbeeld van de Centrumwijken te realiseren, moet het noorden van Feijenoord verder verdicht worden. De stedelijke knooppunten spelen hierbij een belangrijke rol. Als concentraties van economische functies, voorzieningen en woningen zijn het aanjagers voor de ontwikkeling van het centrumgebied. Het braakliggende Jan Eleveldterrein aan de Feijenoordstraat wordt als een knoop aangemerkt. Met nieuwbouw wordt naast het toevoegen van (middel)dure koopwoningen gedacht aan het onderbrengen van recreatieve en toeristische elementen, aansluitend op de zone rond de Entrepothaven en het Stieltjesplein. Hergebruik van De Hef is hierbij niet uitgesloten. Kantoren De visie verwacht dat de vraag naar kleinschalige kantoorlocaties in Feijenoord de komende jaren verder zal toenemen. Naast de grootschaliger ontwikkelingslocaties als Polsgebied (Katendrecht) en Parkstad, zijn met name de Maashaven NZ, Noordereiland en de Putselaan belangrijk voor het realiseren van kleinschalige kantoorruimten in de wijk. 4.2.2 Visie Kop van Feijenoord, fase 2 Kop van Zuid

De Visie Kop van Feijenoord, fase 2 Kop van Zuid, die in juni 2009 door B&W is vastgesteld, verwoordt en verbeeldt de ontwikkeling van de Kop van Feijenoord voor de komende 10 tot 15 jaar. De opgave is het woon- en leefklimaat voor de huidige bewoners te verbeteren waardoor de wijk ook voor nieuwkomers aantrekkelijker wordt. Daarnaast wordt er naar gestreefd de wijk beter te verbinden met de binnenstad en de omringende wijken. Deze visie omvat een groter gebied dan het plangebied Noordereiland. Voor het (plan)gebied Noordereiland worden in deze visie als belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten genoemd:  opwaarderen van het Jan Eleveldterrein tot aantrekkelijk en herbergzaam wijkpark;  doortrekken van de bebouwingswand van het Noordereiland zodat een markante en aantrekkelijke entree ontstaat;  doortrekken van de Willemsbrug zodat een heldere en betere verbinding ontstaat;  verbeteren van de bereikbaarheid met het openbaar vervoer door nieuwe tramverbinding.

23 4.3 Ontwikkelingen

Zoals al eerder is aangegeven legt dit bestemmingsplan in hoofdzaak de bestaande situatie vast. De enige ontwikkeling die in dit plan is opgenomen betreft het woonblok 'Ons Blok'. Dit woonblok, een bouwblok omsloten door de Van der Takstraat, Prins Hendrikkade, Tulpstraat e het Burgemeester Hofmanplein, is gebouwd aan het eind van de negentiende eeuw. In de plinten bevinden zich voornamelijk winkels en kleine bedrijven, daarboven etagewoningen. Eind jaren zeventig werd het bouwblok in zijn geheel gerenoveerd. Bij deze renovatie is een grote verscheidenheid aan nieuwe woningtypes gerealiseerd, zodat de indeling van de panden sterk is gewijzigd. Op de toekomst van het woonblok 'Ons Blok' wordt op dit moment gestudeerd, waarbij diverse mogelijkheden onderzocht worden. Sloop en nieuwbouw is mogelijk, maar ook ingrijpende renovatie zoals in de jaren zeventig. Omdat de studies nog niet zijn afgerond is er in het bestemmingsplan voor gekozen om het woonblok globaal te bestemmen. De bouwhoogte en rooilijnen zijn ongewijzigd vastgelegd (vanwege het historisch stadsgezicht), achtergevelrooilijnen en uitbouwen zijn niet meer vastgelegd. Dat geeft flexibiliteit bij renovatie, herontwikkeling of sloop/nieuwbouw. Daarnaast is het gehele blok bestemd als "Gemengd II", waarbinnen meerdere functies zijn toegestaan, zoals onder andere wonen en kantoren, alsmede (inpandig) parkeren.

4.4 Overige aspecten

In de Visie Kop van Feijenoord, fase 2 Kop van Zuid wordt ook gesproken over het doortrekken van de Willemsbrug. Deze ontwikkeling is nog onvoldoende duidelijk om nu mee te nemen in dit bestemmingsplan. In eerdere planfasen is sprake geweest van het opnemen van de mogelijkheid voor een restaurant/café op het landhoofd van de oude Willemsbrug aan de Maaskade. Als gevolg van door de provincie Zuid-Holland vastgelegd beleid in het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas" komt deze horecabestemming voor de locatie op het oude bruggehoofd in dit (ontwerp)bestemmingsplan te vervallen.

4.5 Juridische planbeschrijving

4.5.1 Wonen en bedrijven

De meeste woningen hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Daarnaast komen de bestemmingen "Gemengd I, II en III" voor. De bestemming "Gemengd II" maakt maatschappelijke voorzieningen mogelijk, de bestemming "Gemengd I" niet. Voor bedrijven geldt het omgekeerde. De bestemming "Gemengd II" maakt alleen bedrijven en kantoren mogelijk. Voor de bestemming "Gemengd" geldt net als voor de bestemming "Wonen" dat de hoogte wordt aangegeven in meters. Voor de lijst met bedrijven alsmede de aspecten rondom milieu moet verwezen worden naar Hoofdstuk 6 en de bedrijvenlijst welke als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. 4.5.2 Werken aan huis

In de regels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten.

24 4.5.3 Uitbreiding/bebouwing op tuin en erf

Per 1 januari 2003 is de Woningwet veranderd. Dit betekent dat er nieuwe spelregels van kracht zijn geworden voor het bouwen van en aan woningen, kantoren, winkels en dergelijke. De nieuwe Woningwet kent drie categorieën bouwwerken: bouwvergunningvrij, licht-bouwvergunningplichtig en regulier bouwvergunningplichtig. Volgens de artikelen 4, 5 en 6 van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb) is voor bouwen in, op, aan of bij (a) een monument; of (b) een object dat binnen de grenzen van een beschermd stadsgezicht valt, een bouwvergunning verplicht. Dit houdt in dat voor alle, nog te realiseren, bouwwerken op het Noordereiland een bouwvergunning vereist is. 4.5.4 Verkeers- en verblijfsgebied

De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen en viaducten, tramlijnen met bovenleidingen en parkeerplaatsen. En daarnaast natuurlijk ook voor wandel en fietspaden en gebouwen en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - Wegverkeer" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven. De bestemming "Verkeer - Verblijfsgebied" is opgenomen voor alle ontsluitingswegen met de bijbehorende trottoirs. En daarnaast voor pleinen, snippergroen, speeltoestellen en dergelijke. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van nieuwe waterpartijen en watergangen mogelijk indien dit vanuit het oogpunt van waterbeheer wenselijk is. Dit betekent dat veranderingen in de inrichting van de openbare ruimte kunnen worden doorgevoerd zonder planherziening (mits de veranderingen passen binnen deze bestemming). De spoorlijn en metro hebben de bestemming "Vrijwaringszone - Spoor I" respectievelijk "Vrijwaringszone - Spoor II" gekregen. Dit zijn zogenaamde 'dubbel bestemmingen' hetgeen met zich mee brengt dat de bestemmingen samenvallen met een andere bestemming. 4.5.5 Groen

Structurele groengebieden zijn bestemd als "Groen". Binnen deze bestemming zijn ook voet- en fietspaden, auto-ontsluitingen en speeltoestellen toegestaan. Ten aanzien van water geldt hetzelfde als voor de bestemmingen "Verkeersweg" en "Verblijfsgebied". 4.5.6 Voorzieningen van openbaar nut

Bestaande bouwwerken van openbaar nut zijn bestemd als "voorzieningen van openbaar nut". Het gaat hier voornamelijk om een aantal gebouwen ten behoeve van de electriciteitsvoorziening (trafohuizen). In dit bestemmingsplan is één "Voorziening van openbaar nut" als zodanig betemd. Deze is op de plankaart aangegeven. In de bestemmingen "Verkeer-Verblijfsgebied", "Verkeer- Wegverkeer" en "Groen" worden ook deze nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt tot 80 m3 . Noodzakelijke nieuwe nutsvoorzieningen kunnen op deze wijze worden gereailiseerd zonder dat een planwijziging noodzakelijk is. 4.5.7 Horeca

In de notitie "Horecabeleid Feijenoord 2007-2011" worden de hoofdlijnen van het horecabeleid in de deelgemeente Feijenoord beschreven, zie ook paragraaf 2.5.2. Dit beleid is, voor zover ruimtelijk relevant, vastgelegd in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich 14 horecavestigingen. In het gebied zijn geen echte uitgaansgebieden met aaneengesloten horeca. De meeste horeca ligt aan straten met een gemengde functie. De bestaande horeca is op de plankaart bestemd met de aanduiding 'horeca toegestaan'. In de voorschriften zijn de adressen vastgelegd waarvoor deze aanduiding geldt. Hierbij geldt dat alleen de begane grond als horecagelegenheid mag worden gebruikt.

25 4.5.8 Maatschappelijk

Onder maatschappelijke voorzieningen worden sociale, culturele, medische, educatieve en levensbeschouwelijke voorzieningen verstaan. Dit betekent dat een functie die past in deze definitie zonder planwijziging vervangen kan worden door een andere passende functie. Dit is de ruimste definitie, op de plankaart met "Maatschappelijk" bestemd, wat inhoudt dat er geluidsgevoelige voorzieningen toegestaan zijn. In "Gemengd II" zijn geen geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen toegelaten. 4.5.9 Kantoor

Kantoren zijn mogelijk binnen de bestemming "Kantoren". Daarnaast zijn kantoren mogelijk binnen de besemming Gemengd of binnen de bestemming "Wonen" op locaties die op de plankaart zijn aangeduid met de aanduiding "Kantoor toegestaan". 4.5.10 Belhuizen (bij winkels)

De aanwezigheid van belhuizen wordt in Rotterdam in menig deelgemeente in toenemende mate als problematisch ervaren. Weliswaar moeten belhuizen die tevens goederen te koop aanbieden zich net als winkels houden aan de Winkeltijdenwet, maar voor uitsluitend het bieden van de mogelijkheid om goedkoop te telefoneren geldt de Winkeltijdenwet niet en dat betekent dat die dienst 24 uur per dag, 7 dagen in de week mag worden aangeboden. Dit kan leiden tot overlast door het komen en gaan van klanten op late uren in straten waar wonen en detailhandel van oudsher worden gecombineerd. Het voorkomen van overlast in verband met de bescherming van de leefbaarheid van een gebied, wordt in dit bestemmingsplan vertaald in direct werkende beperkende gebruiksregels. Overeenkomstig Rotterdams beleid in de 'leefmilieuverordening belhuizen' (van kracht geworden op 22 december 2006) legt dit bestemmingsplan de realisatie van belhuizen aan banden. Het beleid is gericht op het beperken van het aantal belhuizen in Rotterdam tot het aantal dat aanwezig was ten tijde van het van kracht worden van de genoemde leefmilieuverordening. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen dergelijke bestaande belhuizen niet voor. Belhuizen zijn doorgaans toelaatbaar in bestemmingen die een winkel mogelijk maken. Omdat de bestemmingsplanvoorschriften expliciet bepalen dat een belhuis niet onder een winkelfunctie valt, is in het plangebied geen belhuis toegestaan. Het opnemen van de regeling in de 'leefmilieuverordening belhuizen' in dit bestemmingsplan is overigens ook noodzakelijk omdat een leefmilieuverordening slechts voorrang heeft op een bestemmingsplan dat in werking is getreden voorafgaand aan de inwerkingtreding van een leefmilieuverordening. 4.5.11 Seksinrichtingen

Het schrappen van het algemene bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht maakt het mogelijk de exploitatie van seksinrichtingen aan gemeentelijke regelgeving te onderwerpen. In de nota "Het Rotterdams prostitutiebeleid" (juni 2000) staat hoe dit in de gemeente Rotterdam is geregeld. Het beleid is gericht op het tegengaan van uitbreiding van het aantal seksinrichtingen. Eén van de criteria waar de vergunningaanvraag voor een seksinrichting aan wordt getoetst is het bestemmingsplan. Nieuwe vestigingen zijn niet toegestaan als dit niet past in het bestemmingsplan. Voor de bestaande vestigingen, seksinrichtingen die bestonden vóór 1-2-2000, geldt dat zij gevestigd mogen zijn in strijd met het bestemmingsplan (overgangsrecht). Deze vestigingen worden als zij ook aan de andere criteria voldoen positief bestemd in nieuwe bestemmingsplannen. Binnen dit bestemmingsplan is één seksinrichting bestemd met een op de plankaart aangegeven aanduiding "Seksinrichting toegestaan". Deze is gelegen aan de Prins Hendrikkade 112a.

26 Hoofdstuk 5 Water

5.1 Beleidskader

5.1.1 Rijksbeleid

In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationale Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op basis van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het kabinet kiest in het Nationaal Waterplan voor een strategie die bestaat uit "meebewegen, weerstand bieden, kansen pakken". Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor streekplannen, streekplanuitwerkingen, regionale en gemeentelijke structuurplannen, bestemmingsplannen en vrijstellingen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening (Bro) per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg van artikel 10 Bro. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet is het resultaat van het samenvoegen van een achttal waterbeheerwetten, zoals de Wet verontreiniging oppervlaktewateren en de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een gevolg van de Waterwet is dat de vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één watervergunning. Het relevante Rijksbeleid voor buitendijkse gebieden is de "Beleidslijn grote Rivieren". Deze beleidslijn is gebaseerd op de regelgeving in het Waterbesluit. De beleidslijn bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid - vanuit rivierkundig en ruimtelijk oogpunt - van nieuwe activiteiten in het rivierbed van de grote rivieren. Op het buitendijks gelegen deel van het Noordereiland is artikel 6.16 van het Waterbesluit van toepassing. Op basis van dit artikel is in bijlage IV van het besluit een aantal gebieden aangewezen waarvoor de restricties uit paragraaf 6.6 niet van toepassing zijn aangezien die gebieden rivierkundig van minder belang zijn (de vroegere Wbr artikel 2a gebieden). In deze gebieden is het vergunningsregime dan ook niet van toepassing. Dit betekent dat er voor bouwen en aanleggen op (het plangebied) Noordereiland geen vergunning van Rijkswaterstaat is vereist. De beleidslijn gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water aan activiteiten in het rivierbed (het buitendijks gebied). Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. De gemeente is verantwoordelijk voor de veiligheid in openbaar gebied. Bij bestaande situaties kan de gemeente bijdragen aan een goede veiligheidssituatie door het opstellen van evacuatieplannen, bij nieuwe situaties kan dit ook door het opnemen van bepalingen in het ruimtelijk plan.

27 5.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven: 1. Waarborgen waterveiligheid 2. Zorgen voor mooi en schoon water 3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening 4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema's én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. 5.1.3 Regionaal en Rotterdams beleid

De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:  Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico's op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk;  Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig;  Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Voor het plangebied zijn geen projecten opgenomen. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. Waterplan 2 heeft als speerpunt de aanleg van groene daken. een groen dak is een dak dat bedekt is met bijvoorbeeld mos/sedum of zelfs grassen/kruiden. een van de voordelen van groene daken is dat ze regenwater opvangen en het vertraagd afvoeren, waardoor het riool minder belast wordt als het hard regent. Bovendien dragen groene daken, wanneer op grote schaal worden toegepast, bij aan een duurzame stad en levert het door de jaren heen financiële voordelen op. Om die reden heeft de Gemeente Rotterdam een subsidie beschikbaar gesteld van 25 euro per m2. Het verdient aanbeveling om de mogelijkheden te verkennen voor het toepassen van groene daken binnen het bestemmingsplangebied. 5.1.4 Deelgemeentelijk Waterplan

In januari 2006 is het Deelgemeentelijk Waterplan Charlois-Feijenoord; Wensbeeld en Maatregelenplan verschenen. Het deelgemeentelijk waterplan Charlois-Feijenoord is een nadere uitwerking van het Waterplan Rotterdam. De algemene visie uit het (gemeentelijk) waterplan wordt in het deelgemeentelijk plan verder uitgewerkt voor de deelgemeenten Charlois en Feijenoord. Deze deelgemeentelijke visie is een gezamenlijk product van de deelgemeenten Charlois en Feijenoord, gemeentewerken Rotterdam en waterschap Hollandse Delta. Dit deelgemeentelijk waterplan omvat een basispakket met maatregelen die alle knelpunten in het huidige watersysteem oplossen of sterk terugdringen, zodat het systeem voldoet aan de diverse functies die het heeft. Bij de functietoekenning aan het watersysteem wordt onderscheid gemaakt in de primaire en secundaire functies.

28 De primaire functies zijn het aan- en afvoeren en bergen van water. Secundaire functies zijn gebiedsgerichte en gebruiksfuncties, waarbij de volgende vormen worden onderscheiden:  stadswater;  viswater;  water met een natuurfunctie;  water met een recreatiefunctie. Voor alle wateren geldt dat deze moeten voldoen aan de primaire functies aan- en afvoer en aan de ecologische functie. De genoemde gebruiksfuncties kunnen worden toegekend aan zowel de hoofd- als de overige wateren. Deze functies kunnen in principe samengaan, maar hebben wel ieder een eigen accent.

5.2 Samenwerking met de waterbeheerder

De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van de kwaliteit en de kwantiteit van het oppervlaktewater in het bestemmingsplan Noordereiland (de Koningshaven en de Nieuwe Maas) is Rijkswaterstaat Directie Zuid-Holland. Rijkswaterstaat verlenen vergunningen voor de grote rivieren in het kader van de Wet op verontreiniging oppervlaktewater. Het Noordereiland zelf ligt binnen het beheergebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Het rioolbeheer ligt in handen van de afdeling watermanagement van Gemeentewerken Rotterdam.

5.3 Huidige watersysteem

5.3.1 Oppervlaktewater

Het Noordereiland is niet bedijk en ligt dus in buitendijks gebied. Het oppervlaktewater in het plangebied bestaat uit de Koningshaven en een stuk van de Nieuwe Maas. 5.3.2 Riolering

Het plangebied ligt in het rioleringsdistrict Oosten (10). Het gehele district bevat een gemengd rioolstelsel. Het hemelwater dat op verharde oppervlakten valt wordt afgevoerd via het riool. Het rioleringsdistrict voert af naar de AWZI Kralingse Veer. Het plangebied Noordereiland bevat de onderbemalingen 564 (Maaskade) en 566 (Prins Hendrikkade). Als de overstortbemaling gaat werken worden deze onderbemalingen uitgezet. Bij hevige regenval wordt ongezuiverd (verdund) afvalwater geloosd via de overstorten op het oppervlaktewater van de Koningshaven of de Nieuwe Maas. 5.3.3 Waterveiligheid

In buitendijkse gebieden is de bescherming tegen hoogwater, in tegenstelling tot binnendijkse gebieden, niet vastgelegd in normen of criteria. Het rivierbed heeft immers primair tot taak de - voor binnendijkse gebieden - veilige afvoer en berging van rivierwater bij hoogwatersituaties te regelen. De (rijks-)overheid is hiermee niet verantwoordelijk voor de veiligheid van mens en dier in het rivierbed, evenmin is zij aansprakelijk voor schade als gevolg van hoogwater. Risico is het product van kans en gevolg. Hierbij wordt gekeken naar de kans dat er een bepaalde laag water staat op het maaiveld en in panden en het gevolg daarvan. Bij dit laatste is vooral ook de diepte van de waterlaag van belang. De schade die ontstaat door hoge waterstanden is afhankelijk van de waterdiepte die optreedt en de objecten die hiermee worden bedreigd. Enkele decimeters water in openbaar gebied hoeft niet direct schade op te leveren, maar een woning of bedrijf waarin deze hoeveelheid water staat levert wel direct schade op aan het pand en de inboedel. Indirecte schade door productieverlies komt hier nog bovenop. Een overstroming in buitendijks gebied is gelukkig goed te voorspellen, waardoor preventieve maatregelen kunnen worden genomen.

29 Om een goede inschatting te kunnen maken van de risico's van een overstroming van delen van het Noordereiland is gerekend met de hoogste rivierwaterstand die statistisch gezien eens in de 10 jaar, eens in de 100 jaar en eens in de 1000 jaar voor kan komen (zoals berekend door Rijkswaterstaat). In de onderstaande figuur is een overstroming weergegeven met een kans op voorkomen van eens in de duizend jaar.

Figuur 5.2: Overstroming met een kans van 1x per 1000 jaar

In het geval van een overstroming zijn twee gebieden op het Noordereiland waar schade wordt verwacht. Het binnenkomende water verspreidt zich via de lage delen in het zuidwesten en in het noordoosten van het Noordereiland. Het water stroomt over het maaiveld waar schade aan de buitenruimte ontstaat. De begane grondvloeren van de huizen liggen op maaiveldniveau of iets boven het uitgiftepeil. De souterrains lopen een groter risico door de lagere ligging, waardoor de kans op materiële schade toeneemt. Op het eiland is ontsluiting naar de hogere delen aanwezig, zodat de bewoners in veiligheid kunnen komen. Tabel 5.1: Gevolgen overstroming Noordereiland - westelijk deel Kans van voorkomen Waterdiepte Schade Gebied 1x in gem. X jaar (cm) Noordereiland 10 0 - 45 Enige schade westelijk deel 100 0 - 70 Aanzienlijke schade 1000 0 - 108 Aanzienlijke schade Tabel 5.2: Gevolgen overstroming Noordereiland - oostelijk deel Kans van voorkomen Waterdiepte Schade Gebied gem. 1x in X jaar (cm) Noordereiland 10 0 - 100 Enige schade oostelijk deel 100 0 - 140 Aanzienlijke schade 1000 0 - 195 Aanzienlijke schade, humaan risico

30 5.4 De wateropgave

5.4.1 Oppervlaktewater

Door de realisatie van het bestemmingsplan vindt géén toename plaats van de verharding. Rijkswaterstaat stelt vanwege zijn buitendijkse ligging en de grote omvang van aanwezig oppervlaktewater, geen eisen aan het open wateroppervlak, ondanks de gewijzigde verhouding verhard/onverhard. Er geldt geen compensatieplicht. 5.4.2 Uitgiftepeil

De Beleidslijn Grote Rivieren gaat uit van een eigen risico en verantwoordelijkheid ten aanzien van ontstane schade door hoog water aan activiteiten in het rivierbed. Initiatiefnemers in het rivierbed zijn zelf aansprakelijk voor schade en zelf verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om zich tegen potentiële schade te beschermen. Het plangebied ligt geheel buitendijks en is daardoor niet door een waterkering beschermd tegen hoge rivierstanden. Nieuwbouw zal daardoor dusdanig moeten worden gerealiseerd dat de risico's (kans x gevolg) van een hoge waterstand beperkt blijven. Het uitgangspunt voor de bepaling van het nieuwe uitgiftepeil voor het gebied is dat het gebied gedurende de levensduur beschermd moet zijn tegen de gevolgen van hoogwater. De kans op overstroming zal moeten worden beperkt door een hoger maaiveldniveau. Bij een uitgiftepeil van 4 meter boven NAP is de kans op een overstroming in de toekomst volgens de huidige inzichten eens in de 1250 jaar. Het te hanteren uitgiftepeil zal in de bouwplanfase worden vastgesteld op basis van het advies van de werkgroep uitgiftepeil van Gemeentewerken. 5.4.3 Riolering

Regenwater Het plangebied is zeer kansrijk voor rechtstreekse afkoppeling van regenwater vanwege het nabijgelegen oppervlaktewater. Het uitgangspunt is om al het regenwater van de nieuwbouw te scheiden van het afvalwater en af te koppelen op de Nieuwe Maas respectievelijk de Koningshaven. Het afkoppelen van regenwater sluit aan bij het beleid van gemeente en waterkwaliteitsbeheerders. Het afkoppelen van het afstromende regenwater van de daken (en gevels) kan zonder zuiverende voorziening, tenzij uitlogende materialen worden toegepast. 5.4.4 Waterkwaliteit

Er dient altijd een afweging gemaakt te worden ten aanzien van oppervlaktewaterkwaliteit als hierop wordt geloosd. De invloed van de nieuwe ontwikkeling op de werking van de overstort is te verwaarlozen. Ook wordt licht verontreinigd hemelwater geloosd. Gezien de waterkwaliteitsdoelstellingen van de Nieuwe Maas levert dit geen problemen op en kan het worden toegestaan. Uiteraard is een melding in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) noodzakelijk.

31 Hoofdstuk 6 Milieu

6.1 Beleid

Rotterdam is een compacte stad. Compact bouwen biedt aan de ene kant grote voordelen voor milieu en duurzaamheid op een hoger schaalniveau (minder mobiliteit, minder aantasting van natuurlijk en landelijk gebied). Aan de andere kant kan door compact bouwen de milieubelasting in de stad toenemen; dit wordt de paradox van de compacte stad genoemd. Rotterdam moet bovenal een leefbare stad zijn. Een woonomgeving met weinig milieuhinder is één van de aspecten die de leefbaarheid bepalen naast bijvoorbeeld bereikbaarheid en sociale veiligheid. Het milieubeleid in Rotterdam is erop gericht om ondanks de verdichting en intensivering van de stad toch de milieubelasting terug te dringen. De hoofdlijnen van het Rotterdamse milieubeleid zijn vastgelegd in het Rotterdams Milieuperspectief 2002 - 2007. Dit derde Rotterdamse Milieubeleidsplan (RMP3) ligt in het verlengde van het in 1995 vastgestelde RMP2. De nadruk ligt nu echter meer op de methodes en instrumenten om de geformuleerde beleidsdoelstellingen te bereiken. Om die redenen is de RMP3 gekoppeld aan het Uitvoeringsprogramma Milieu Rotterdam. De collegeprioriteiten zijn daarbij vertaald naar een zevental Speerpunten Milieu, te weten:  beperking van eventueel ongemak dat bedrijven ondervinden van milieuregelgeving;  richten van overheidsinspanningen op het gebied van leefbaarheid op wijkniveau;  veiligstellen van ruimte voor stedelijke ontwikkeling in combinatie met verantwoorde leefkwaliteit;  waarborgen van het veiligheidsniveau in de stad en de haven door met een consequente vergunningverlening en handhaving het bedrijvenbestand bij te houden;  het aantrekken en inzetten van rijksmiddelen voor bodemsanering, gericht op maximale voortgang van stedelijke bouwplannen;  veiligstellen van de commerciële waarden van de grond (uitgeefbaarheid) van het verzelfstandigd Havenbedrijf op lange termijn;  de eerstvolgende rapportage luchtkwaliteit wordt van een strategie voorzien, waarbij realistische normen worden gecombineerd met realistische maatregelen. In maart 2001 is het Ruimtelijk Plan Rotterdam 2010 (het structuurplan voor de gemeente Rotterdam) vastgesteld. In het RPR 2010 worden met betrekking tot milieu en gezondheid aandachtsgebieden en kwaliteitsgebieden aangegeven. In de aandachtsgebieden is de milieubelasting zo hoog dat de kans op gezondheidsklachten van de bevolking niet acceptabel is. Kwaliteitsgebieden zijn gebieden waar de milieukwaliteit met betrekking tot geluid, luchtverontreiniging en externe veiligheid juist uitzonderlijk goed is. Deze gebieden zijn in Rotterdam zelf nauwelijks aanwezig. De in het RPR 2010 gestelde ambitie is om de kwaliteitsgebieden te handhaven en uit te breiden en om de aandachtsgebieden in aantal en omvang te verminderen.

6.2 Milieuzonering

De gemeente Rotterdam stuurt al sinds de jaren '50 de inpasbaarheid van inrichtingen binnen de gemeentegrens door middel van de Hinderwetverordening. Vanaf de jaren '70 werkt de gemeente met de Rotterdamse 'Staat van Inrichtingen'. Deze is afgeleid van de inrichtingen vernoemd in het Hinderbesluit en uitgebreid met een indeling in milieucategorieën. Vanaf het begin van de jaren '90 wordt gebruikt gemaakt van de bedrijvenlijst die is opgesteld door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (de zogenaamde VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering). De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar 'afstandswaarden' gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld.

32 De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de Rotterdamse praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder. De VNG-lijst is vertaald naar de Rotterdamse situatie. Hiervoor is de gemeente Rotterdam verdeeld in vijf gebiedstypen, te weten:  'rustige woonwijk'; de woonvlekken zijn gescheiden van de werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 2;  'gemengd woongebied'; het gaat hier om een bepaalde mate van functiemenging. Er is geen strikte scheiding tussen woon-, werk-, winkel- en verkeersgebieden. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 3;  'industriegebied I'; dit zijn gebieden met overwegend lichte en middelzware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 4;  'industriegebied II'; gebieden met overwegend middelzware tot zware bedrijven. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 5;  'industriegebied III'; overwegend zware bedrijven voeren binnen deze gebieden de boventoon. In deze gebiedstypering zijn activiteiten toegestaan tot en met milieucategorie 6. Naast de gebiedstypen die bepaald worden door de mate van menging van bedrijfsactiviteiten en wonen, zijn er ook gebieden waarin géén dan wel nagenoeg geen bedrijfs- en woonfuncties voorkomen. Deze gebieden worden aangeduid als overgangsgebieden en worden gelijk gesteld met 'gemengd woongebied'. Dit houdt in dat ook hier activiteiten toegestaan zijn tot en met milieucategorie 3. Activiteiten in of nabij het plangebied Het plangebied van dit bestemmingsplan is volgens de Rotterdamse systematiek aangeduid als "gemengd woongebied". Dit houdt in dat binnen het plangebied in principe activiteiten in de milieucategorieën tot en met 3.2 zijn toegestaan. Bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn toegestaan onder of naast woningen. In de regels is aangegeven dat in de bestemmingen "Gemengd I en II" op de begane grond bedrijven zijn toegestaan tot en met milieucategorie 2. Voor bedrijven in de milieucategorieën 3.1 en 3.2 hanteert de gemeente Rotterdam in een gemengd woongebied indicatieve afstanden van 30 meter en 50 meter. Er zijn op het Noordereiland geen locaties aanwezig waar een bedrijf aan deze afstanden kan voldoen. Daarom maakt dit bestemmingsplan de vestiging van een nieuw bedrijf in milieucategorie 3.1 of 3.2 niet mogelijk. Er zijn op het Noordereiland twee glasbewerkingsbedrijven (milieucategorie 3.1) gevestigd; V.O.F. van Bruggen Glasinstrumenten aan de Olivier van Noortstraat 7 en Quick Neon B.V. aan de Prins Hendrikkade 139. Deze bedrijven zijn in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen met een maatbestemming. Dit betekent dat op deze adressen naast alle bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 ook een glasbewerkingsbedrijf in milieucategorie 3.1 is toegestaan. Nabij het plangebied ligt één inrichting die relevant is voor het Noordereiland, dit is Unilever Nederland b.v.. Dit bedrijf in milieucategorie 4.2 ligt op het gezoneerd industrieterrein Feijenoord/Schaardijk aan de overzijde van de Koningshaven. Geluid is voor de wenselijke afstand van dit bedrijf tot woningen het bepalende milieuthema. Omdat Unilever onderdeel is van een industrieterrein met daaromheen een vastgestelde geluidszone is het effect van dit bedrijf op het Noordereiland onderdeel van de berekening van het industrielawaai (zie bij 6.3.3.).

6.3 Geluid

Geluidshinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidshinder veroorzakende functies.

33 Plangebied In het bestemmingsplan Noordereiland is géén sprake van nieuwe geluidgevoelige situaties zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Ook maakt het bestemmingsplan geen nieuwe geluidbelasting veroorzakende functies mogelijk die getoetst moeten worden aan de Wet geluidhinder. Daarom is er voor dit bestemmingsplan geen akoestisch onderzoek nodig.

6.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma's de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Nu het NSL in werking is getreden ligt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Plangebied In het bestemmingsplan Noordereiland is geen sprake van ontwikkelingen met een verkeers- aantrekkende werking, zodat het bestemmingsplan geen effect heeft op de luchtkwaliteit. Zodoende hoeft er geen luchtkwaliteitsonderzoek te worden uitgevoerd en speelt dit milieuthema geen rol bij dit bestemmingsplan.

34 6.5 Bodem

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids- verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota "Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad". Plangebied In 2000 is de Indicatieve Bodemkwaliteitkaart Rotterdam opgesteld. Dit document geeft een indicatie van de mate waarin de bodem in een bepaald gebied is verontreinigd. Door ophoging met onderhoudsbaggerslib, puin en koolassen is het gebied integraal verontreinigd. Daarnaast is er relatief veel bedrijvigheid (geweest). Dit leidt tot het volgende beeld: De contactzone is licht verontreinigd en de ondergrond is sterk verontreinigd. Het historisch onderzoek geeft onvoldoende zicht op de bodemkwaliteit van de bovengrond, zodat hiervoor het statistisch onderzoek maatgevend moet worden geacht.

6.6 Externe veiligheid

Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip "gewichtige reden". Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6- plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In artikel 1 van de regels is aangegeven wat kwetsbare objecten en wat beperkt kwetsbare objecten zijn. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo'n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd.

35 6.6.1 Transport gevaarlijke stoffen over rail

In het plangebied ligt de spoortunnel van de spoorlijn Rotterdam-Dordrecht, de Willemsspoortunnel. Over dit spoor vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De aanwezigheid van de spoortunnel maakt de volgende externe veiligheidsaspecten relevant voor het bestemmingsplan: het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en het effect van ongevallen via de tunnmonden op het Noordereiland. Situatiebeschrijving De totale lengte van de Willemsspoortunnel is circa 3 kilometer. Er zijn geen wissels in de tunnel. De tunnel bestaat uit 4 aparte tunnelbuizen voor de 4 sporen. Een treinwagon kan bij ontsporing niet de tunnel blokkeren loodrecht op de rijrichting. Bij station Blaak bestaat de tunnel uit twee tunnelbuizen met een middenperron in elke buis. Het station moet gezien worden als een opening in de tunnel waar de effecten van een ongeval in de tunnel zich zullen manifesteren, net als bij de zuidelijke tunnelmond. Er is nooit meer dan één goederentrein in de tunnel aanwezig die vrij baan heeft, een reizigerstrein en een goederentrein mogen zich niet gelijktijdig in één tunnelbuis bevinden. De tunnel is voorzien van een ventilatiesysteem om rook en gas af te kunnen voeren. Effecten buiten de tunnel In de tunnel kunnen zich calamiteiten voordoen met brandbare gassen en vloeistoffen en met toxische stoffen. Een explosie in de tunnel leidt tot een drukgolf die zich door de tunnel voortzet en zich bij de zuidelijke tunnelmond en bij station Blaak manifesteert. Door de overdruk van een explosie en door de hitte van een explosie of brand zal de tunnel worden beschadigd. Het is niet waarschijnlijk dat dit tot directe slachtoffers leidt op het Noordereiland. Een explosie in de tunnel is overigens, vanwege de geringe hoeveelheid zuurstof en het veiligheidsregiem in de tunnel, onwaarschijnlijk. Ongevallen met toxische vloeistoffen of gassen zullen niet leiden tot effecten op het Noordereiland. Na verdamping en ventilatie zullen de giftige dampen vrijkomen bij de zuidelijke tunnelmond en bij station Blaak. Gelet op de afstand van de bovengrondse uitstroompunten tot het Noordereiland is het niet waarschijnlijk dat er, via atmosferische verdunning, slachtoffers vallen op het Noordereiland. Plaatsgebonden risico en groepsrisico De 10-6 plaatsgebonden risicocontour wordt bepaald door de stofcategorie brandbare vloeistoffen. Het effect van branden blijft beperkt tot de binnenkant van de tunnel, zodat er ter plaatse van het Noordereiland geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour. De afstand van station Blaak tot de zuidelijke tunnelmond is ongeveer 1900 meter. De voor het groepsrisico ter plaatse van het Noordereiland maatgevende kilometer ligt voor een groot deel over water. Bovendien is de persoonsdichtheid op het Noordereiland voor een stedelijke gebied niet hoog. De kansen op ongevallen in de tunnel zijn in vergelijking met een maaiveldsituatie zeer klein. Het is niet waarschijnlijk dat de effecten van een ongeval in de tunnel het Noordereiland treffen. Omdat er voor het risico van het transport door tunnels geen gevalideerde en erkende rekenmethodes beschikbaar zijn kan het groepsrisico ter plaatse van het Noordereiland niet worden berekend. Een schatting van het groepsrisico op basis van "expert judgement" levert een groepsrisico op dat een factor 100 onder de oriënterende waarde ligt (0,01 x de oriënterende waarde). Het bestemmingsplan Noordereiland zorgt niet voor een toename van het groepsrisico. Conclusie Het Bestemmingsplan Noordereiland voldoet aan de wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico. Gezien de grote afstand van de tunnelopeningen tot het plangebied kunnen alleen toxische scenario's bijdragen aan het groepsrisico. Gezien de kans van optreden, en de onwaarschijnlijkheid dat deze scenario's gezien de afstand nog een significant effect hebben, kan op basis van expert judgement worden gesteld dat het groepsrisico kleiner is dan 0,01 keer de oriënterende waarde. Het groepsrisico is geen harde norm, maar het gemeentebestuur moet gemotiveerd aangeven waarom zij de hoogte van het groepsrisico en het effect van het plan daarop aanvaardbaar vinden. Daarbij is niet alleen de hoogte en de mate van verandering van het groepsrisico relevant, maar ook het effect van een ongeval en de mogelijkheden om dat effect te reduceren en de zelfredzaamheid van de mensen binnen het invloedsgebied. De kans op een ongeval in de tunnel is zeer klein, kleiner dan in een situatie waar het spoor op het maaiveld ligt. Als zich een ongeval in de tunnel voordoet is het directe effect daarvan op het Noordereiland niet significant.

36 Gezien het zeer lage groepsrisico, dat niet toeneemt door het bestemmingsplan, en gezien de geringe effecten van een ongeval op het Noordereiland vindt de gemeente Rotterdam het groepsrisico ter plaatse van het Noordereiland aanvaardbaar. 6.6.2 Transport gevaarlijke stoffen over water

De provincie Zuid-Holland heeft op 7 januari 2003 het beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuw Maas" vastgesteld. Over deze waterwegen vindt transport van gevaarlijke stoffen met zeeschepen en binnenvaartschepen plaats. Om bebouwing langs de oever te beschermen tegen de risico's van ongevallen met giftige of brandbare stoffen en om te garanderen dat de oever bereikbaar is voor hulpdiensten dienen veiligheidsafstanden aan te worden gehouden. Indien zeeschepen met gevaarlijke stoffen langs de kade varen dan wel aanmeren moet een zone van 40 meter vanaf de kade vrij gehouden worden van kwetsbare bebouwing. In een zone tussen 40 en 65 meter vanaf de kade mogen alleen kwetsbare functies worden gebouwd als goed gemotiveerd kan worden waarom hier gebouwd moet worden en niet buiten de 65 meter-zone; dit is in Rotterdam vanaf raainummer 1034 (Hoek van Holland) tot en met raainummer 1004 (ingang Schiehaven). Voor binnenvaartschepen zijn deze veiligheidsafstanden 25 respectievelijk 40 meter; dit gebied loopt vanaf raainummer 1004 (ingang Schiehaven) tot raainummer 995 (splitsing Nieuwe Maas en Hollandse IJssel). Deze afstanden gelden niet voor bedrijfsbebouwing waarin minder dan 50 mensen verblijven. Het bestemmingsplan Noordereiland ligt aan de Nieuwe Maas. Langs het gebied varen alleen binnenvaartschepen. Eventuele nieuwe bebouwing dient daarom ten minste 25 meter van de kade gesitueerd te worden. Voor nieuwbouw binnen 40 meter van de oever geldt een motivatieplicht. Het bestemmingsplan Noordereiland maakt geen nieuwbouw mogelijk. 6.6.3 Inrichtingen

De vestiging van Unilever, ten zuiden van de Koningshaven, heeft een ammoniak koelinstallatie. Een dergelijke installatie is een inrichting zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De ammoniak koelinstallatie heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 30 meter die binnen de terreingrens ligt en dus geen belemmering voor de omliggende bebouwing betekent. De grens van invloedsgebied voor het groepsrisico ligt op 210 meter afstand van de koelinstallatie. Een deel van het Noordereiland ligt binnen dit invloedsgebied. Het groepsrisico binnen het invloedsgebied ligt ruim onder de oriënterende waarde. De gemeente Rotterdam vindt dit lage groepsrisico verantwoord, mede gelet op het feit dat het bestemmingsplan Noordereiland niet zorgt voor een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico van de ammoniak koelinstallatie vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Noordereiland.

6.7 Flora en Fauna

6.7.1 Beleidskader

De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het 'Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen' in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen:  categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd;

37  categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden;  categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingsaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium 'doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort' (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingsaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de 'uitgebreide toets'. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. 6.7.2 Plangebied

In de volgende paragrafen wordt een overzicht gegeven van de ecologie in het plangebied. 6.7.3 Vleermuizen

Vleermuizen behoren tot de streng beschermde soorten en zijn beschermd door de Ffwet en de Habitatrichtlijn (Europese wetgeving). Volgens het Besluit wijziging art. 75 behoren deze vleermuissoorten tot tabel 3. Wanneer er schade aan deze soorten wordt toegebracht of wanneer deze soorten worden verstoord, is een ontheffing vereist. Voor het verkrijgen van een ontheffing moet worden aangegeven hoe de schade zoveel mogelijk zal worden beperkt en wat de eventuele compenserende maatregelen zullen zijn. Ook moet het maatschappelijk belang van de uit te voeren ingrepen worden aangegeven en mag het voortbestaan van de soorten niet in het geding zijn. In het algemeen kan worden gesteld dat de inrichting van het openbaar groen op het Noordereiland geschikt is als vliegroute en foerageergebied voor vleermuizen. De straten en pleinen die geschikt zijn als vliegroute voor vleermuizen zijn het Burgemeester Hoffmanplein, de Prins Hendrikkade, de Maaskade, Prins Frederikplein, Prins Hendriklaan, Sleephellingstraat, Jan Eleveldterrein en Van der Takstraat. De min of meer continue aanwezige lijnvormige opgaande beplanting in deze straten maakt ze geschikt als mogelijke vliegroute voor vleermuizen. In de Tulpstraat en aan de zijde van de Prins Hendrikkade zijn geen bomen of ander groen aanwezig, waardoor deze straten ongeschikt zijn als vliegroute of foerageergebied voor vleermuizen. Het Jan Eleveldterrein, als enig park op het eiland, kan een mogelijk essentieel foerageergebied zijn voor vleermuizen. Langs het park is continue aanwezige lijnvormige opgaande beplanting aanwezig, maar in de directe omgeving zijn echter voldoende groenstructuren en groengebieden aanwezig die ook als aanvliegroute kunnen fungeren. Tijdens het veldbezoek is specifiek gelet op de aanwezigheid van gaten, spleten en holten in de bomen en in de bebouwing. Deze zijn echter niet op beide locaties aangetroffen. 6.7.4 Vogels

Wat broedvogels betreft mag ervan uit worden gegaan dat in het broedseizoen verschillende soorten vogels de aanwezige bomen en houtopstand gebruiken om hun nest in te maken. Er is specifiek gelet op oudere bomen, holten en spleten waarin vogels met een vaste rust- en/of verblijfplaats kunnen verblijven. Deze zijn op beide locaties niet aangetroffen. 6.7.5 Amfibieën en reptielen

Op het eiland zelf zijn geen watergangen aanwezig. De kades om het eiland heen zijn niet natuurvriendelijk ingericht. Vanwege deze redenen is het gebied niet geschikt als leefgebied voor amfibieën en komen ze naar verwachting niet in het gebied voor. De zandhagedis komt in Zuid- Holland voornamelijk voor langs het kustgebied op zandige open plekken met duingraslanden, duindoornstruweel en zandige open plekken. In het projectgebied zijn geen zandige open plekken aanwezig en ook geen duingraslanden en duindoornstruweel. Bovendien zijn er van de directe omgeving geen gegevens van het voorkomen van de zandhagedis bekend en ook niet te verwachten. Daardoor kan gesteld worden dat de soort niet in het gebied voorkomt.

38 6.7.6 Vlinders en libellen

De enige beschermde soort, een soort van de Rode lijst die is aangetroffen in Rotterdam en omgeving is het bruin blauwtje. Deze komt voornamelijk voor op zandige terreinen (bron vlinderstichting) met een extensief beheer en een vegetatie van voornamelijk Duizendblad en Boerenwormkruid. In de plangebied zijn zandige gebieden, Boerenwormkruid en Duizendblad niet aanwezig. Daardoor kan gesteld worden dat het bruin blauwtje niet in het gebied voorkomt. In het plangebied zijn geen watergangen aanwezig. Daardoor kan gesteld worden dat de soortgroep niet in het gebied voorkomt. 6.7.7 Vissen

Op het Noordereiland zelf zijn geen watergangen aanwezig. Daardoor kan gesteld worden dat de soortgroep libellen niet in het gebied voorkomt. De vissen in de Nieuwe Maas en Koningshaven zijn niet in het onderzoek betrokken. Vanwege de ligging van de mogelijke ontwikkellocatie Jan Eleveld worden er geen negatieve effecten op de instandhouding verwacht. 6.7.8 Flora

Tijdens het veldbezoek zijn beschermde plantensoorten aangetroffen. Aan de kades van de Prins Hendrikkade en de Nassaukade zijn muurplanten aangetroffen, waaronder een aantal Tongvarens. Tongvarens zijn beschermd volgens tabel 2 van de Flora- en faunawet. In 2006 heeft bSR een grootschalige inventarisatie van muurflora in Rotterdam gehouden. Op beide kades zijn bij deze inventarisatie beschermde muurflora aangetroffen. De aangetroffen muurplanten zijn Zwartsteel, Steenbreekvaren, Tongvaren en Klein graskruid. Naast de Muurplanten zijn er geen beschermde planten op Noordereiland aangetroffen. Deze zijn ook niet te verwachten. Het gebied heeft een overwegend kleiige bodem. Vanwege de kleiige bodem en daarmee het voedselrijke karakter is de kans gering dat zich plantensoorten in het gebied bevinden welke beschermd zijn volgens de Flora- en Faunawet of de Rode Lijst. Op beide locaties zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Vanwege de ligging van de mogelijke ontwikkellocatie Jan Eleveld is de kans gering dat zich daar beschermde planten (beschermd volgens de Ff-wet of de rode lijst). Dit betekent dat alleen de algemene zorgplicht van toepassing is. 6.7.9 Kleine zoogdieren

Naar aanleiding van het veldbezoek is geconstateerd dat de mogelijke ontwikkellocatie Jan Eleveld een biotoop vertoont dat geschikt is voor verschillende soorten kleine zoogdieren zoals verschillende soorten muizen, konijnen en mollen. Kleine zoogdieren, zoals bovengenoemde dieren behoren tot de algemene soorten van tabel 1 waarvoor in het kader van de Ffwet de zorgplicht geldt. Er mag tijdens de werkzaamheden geen onnodige schade worden aangebracht aan deze soorten. 6.7.10 Conclusie

Flora en fauna vormen geen belemmerende factor voor dit bestemmingsplan.

6.8 Duurzaamheid en energie

Duurzaamheid is onder andere zodanig bouwen, renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol, zowel op het niveau van de stad, de wijk als het gebouw. Rotterdam heeft een ambitieus klimaatprogramma vastgesteld. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het klimaatprogramma van Rotterdam moet bij het ontwerp van gebouwen rekening worden gehouden met principes van duurzaam bouwen en met de energieprestatie-eisen.

39 6.8.1 Duurzaam bouwen

Het Bouwbesluit vormt het minimaal te realiseren kwaliteitsniveau in Nederland. De gemeente Rotterdam heeft daar boven op het document 'De Rotterdamse Woningkwaliteit' (RWK) opgesteld (meest recente versie maart 2005). Het RWK is een eenvoudig systeem van aanvullende kwaliteiten op het Bouwbesluit en bestaat uit zes thema's: oppervlakte, veiligheid, toegankelijkheid, duurzaamheid, flexibiliteit en comfort. De RWK is vrijblijvend te gebruiken. Hieronder staan een aantal duurzaam bouwen maatregelen, die toegepast kunnen worden bij nieuwe ontwikkelingen in Noordereiland:  Afkoppeling van hemelwater, zodat regen en afvalwater niet in hetzelfde riool terecht komen. Het schone regenwater kan in het gebied zelf worden vastgehouden.  Geen zink gebruiken voor bijvoorbeeld dakgoten. Zink heeft de eigenschap uit te logen waarbij neerslag zink oplost in het regenwater. Een alternatief zijn stalen dakgoten.  Gebruik hout met een milieukeur, bijvoorbeeld FSC. Het keurmerk FSC geeft aan dat het hout uit een goed beheerd bos afkomstig is.  Pas waterbesparende maatregelen toe, bijvoorbeeld een waterbesparende douchekop of een waterbesparend toilet.  Maak gebruik van zonne-energie zoals een zonneboiler of zonnecellen.  Bekijk of nieuwe gebouwen uitgevoerd kunnen worden met een groen dak.

6.8.2 Energie

Het Rotterdam Climate Initiative is het nieuwe, ambitieuze klimaatprogramma waarbij de gemeente tracht de CO2-uitstoot van Rotterdam fors terug te brengen. Om een belangrijke bijdrage aan deze doelstelling te leveren en energie te besparen, is het beleid van de gemeente Rotterdam erop gericht zo veel mogelijk woningen, bedrijven en voorzieningen aan te sluiten op een collectief warmtenet. Een warmtenet omvat een stelsel van leidingen waardoor warm water wordt gepompt voor verwarming en warm tapwater. Door het toepassen van industriële restwarmte als warmtebron voor het collectieve warmtenet wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de doelstellingen van de gemeente Rotterdam. Bij grootschalige toepassing, op gemeentelijk niveau, wordt een grote milieuwinst behaald op het gebied van het broeikaseffect (CO2) en de lokale luchtkwaliteit (NOx). Met de aanpassing van de bouwverordening op 12 juli 2007 stimuleert de gemeenteraad de aansluiting op het warmtedistributienet. Indien in een deel van de gemeente een warmtedistributienet aanwezig is, dan moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening. Dit geldt indien het bouwwerk niet verder dan 40 meter van de dichtstbijzijnde leiding is gelegen, of als de kosten van de aansluiting niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 meter. Sinds 1995 is het verplicht een EPC-berekening (EnergiePrestatieCoëfficiënt) in te dienen in het kader van het aanvragen van de bouwvergunning.

40 Hoofdstuk 7 Sociale veiligheid en leefbaarheid

Het Rotterdams beleid is erop gericht om bij nieuwbouwplannen de aandacht voor sociale veiligheid en leefbaarheid een integraal onderdeel te laten zijn van de planvorming. Bij het aspect leefbaarheid gaat het om fysiekruimtelijke voorzieningen voor de toegankelijkheid van gebouwen en openbare ruimten, het parkeren en stallen van auto's en fietsen, ruimte voor spelen en groen, bezonnings- en uitzichtconsequenties voor omwonenden, afvalmanagement en consequenties voor het beheer van de openbare ruimte. Voor de leefbaarheid van de wijken is veiligheid van groot belang. Het gaat dan zowel om objectieve veiligheid (het voorkomen van criminaliteit) als om subjectieve veiligheid (het gevoel van veiligheid dat men ervaart). Beide aspecten spelen een rol bij de uitwerking van het plan. Bij de delen binnen het plangebied die conserverend zijn van aard, zal het zonodig verbeteren van de sociale veiligheid en leefbaarheid vooral uitgevoerd moeten worden via beheersmaatregelen. Het bestemmingsplan maakt het mogelijk om kleine fysieke ingrepen in de buitenruimte te plegen, zoals bijvoorbeeld het ondergronds aanbrengen van afvalcontainers. In deze delen zijn immers geen (grote) functionele wijzigingen voorgesteld. Voor de overig deel wordt als toetsingsinstrument gebruik gemaakt van de nota "Ontwerpen voor een geëmancipeerde samenleving", dS+V, oktober 1996. Hierin zijn 3 hoofd items geformuleerd voor het stedenbouwkundig plan:  het scheppen van ruimtelijke voorwaarden voor mannen en vrouwen om desgewenst werken en zorgen te kunnen combineren door (zorgvuldige) menging van de functies, het strategisch plaatsen van voorzieningen en de bereikbaarheid van de wijken te verzekeren;  differentiatie en flexibiliteit van woningen;  veiligheid als basisvoorwaarde voor een normaal maatschappelijk leven.

41 Hoofdstuk 8 Handhaving

Met betrekking tot handhaving is er een groot verschil tussen een stedelijk gebied en een buitengebied. In tegenstelling tot in een buitengebied is het in een omvangrijk en dichtbebouwd stedelijk plangebied ondoenlijk alle bestaande illegale bebouwing en gebruik te inventariseren. In de praktijk is het lang niet altijd mogelijk om van buitenaf waar te nemen wat zich in een pand of op een besloten binnenterrein afspeelt en het ontbreekt aan capaciteit om hier in het kader van de opstelling van een bestemmingsplan een stelselmatig onderzoek naar in te stellen. Bovendien zou een dergelijke inventarisatie altijd een momentopname zijn. Het zou te ver voeren om uit de jurisprudentie, die leert dat er in beginsel een handhavingsplicht bestaat, af te leiden dat er ook in alle gevallen een opsporingsplicht bestaat. Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties, die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan, worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat, op grond van de jurisprudentie, ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden, indien een situatie aan het licht komt die redelijkerwijze niet eerder bekend kon zijn. Juridisch zijn deze situaties immers wegbestemd. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt. Op 16 april 2002 hebben burgemeester en wethouders de "Kadernota handhaving dS+V" vastgesteld, waarin de beleidsuitgangspunten voor de handhaving op het gebied van de dS+V zijn vastgelegd. Deze nota wordt door de dagelijks besturen van de meeste Rotterdamse deelgemeenten formeel onderschreven. In de nota wordt de wijze waarop het handhavingsbeleid wordt georganiseerd vastgelegd. Zo is onder andere een Handhavingscommissie ingesteld, die advies uitbrengt. Voorts heeft het college een beleid ingezet dat is gericht op programmatisch handhaven (bijvoorbeeld horeca, kinderdagverblijven, verblijfsinrichtingen). Hierbij ligt de prioriteit bij veiligheid.

42 Hoofdstuk 9 Financiële uitvoerbaarheid

In dit bestemmingsplan is de locatie 'Ons Blok' ruim bestemd. Feitelijk is de huidige bebouwing ruim bestemd en is dus geen sprake van een echt nieuwe ontwikkeling. Op het moment dat de woningcorporatie besluit tot renovatie of sloop-nieuwbouw over te gaan, zal zij voor zichzelf bepalen of de (her)ontwikkeling financieel haalbaar is.

43 Hoofdstuk 10 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

10.1 Vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan Noordereiland toegezonden aan:

1. Gedeputeerde Staten 2. Veiligheidsregio Rotterdam 3. DCMR 4. VROM 5. KPN 6. Stedin 7. Nederlandse Spoorwegen 8. Tennet 9. Nederlandse Gasunie 10. Deltalinqs 11. Prorail 12. Rotterdam-Rijn Pijpleiding 13. Milieufederatie Zuid Holland 14. GGD 15. Rotterdams Milieucentrum 16. Ministerie van Economische Zaken 17. Gemeentewerken 18. Kamer van Koophandel 19. Ministerie van Defensie 20. Rijkswaterstaat 21. Waterschap van Delfland 22. Waterschap Hollandse Delta 23. Stadsregio Rotterdam 24. Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit 25. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed

Door de partijen vermeld onder nummer 1 tot en met 8 is schriftelijk gereageerd. Van de onder nummer 1 tot en met 6 (vetgedrukt) vermelde partijen is een inhoudelijke reactie ontvangen; door de overige partijen is meegedeeld dat er geen reden tot het maken van opmerkingen is, of is geen reactie gezonden. Hieronder volgt een samenvatting van de inhoudelijke reacties en het commentaar hierop.

1. Gedeputeerde Staten

1.1. Milieu a. Met betrekking tot de externe veiligheid kan op basis van de nu beschikbare informatie en motivering niet worden ingestemd met een horecavestiging op het landhoofd van de oude Willemsbrug. Dit geldt ook voor de woningbouwplannen op het Jan Eleveldterrein in de directe nabijheid van de ondergrondse spoorwegtunnel. Geadviseerd wordt nader onderzoek te verrichten en met de provincie daarover overleg te hebben. Reactie Gelet op het door de provincie Zuid-Holland vastgestelde beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas" komt de horecabestemming voor de locatie op het oude bruggehoofd in het ontwerpbestemmingsplan te vervallen.

44 b. De beschikbare informatie en motivering is vooralsnog onvoldoende om te kunnen instemmen met woningbouwplannen op het Jan Eleveldterrein in de directe nabijheid van de ondergrondse spoorwegtunnel. Geadviseerd wordt nader onderzoek te doen en daarover in overleg met de provincie te treden. Reactie Er is thans voor de woningbouwplannen op het Jan Eleveldterrein onderzoek gedaan naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de spoortunnel. De resultaten van dit onderzoek en een motivering van het groepsrisico zijn opgenomen in het hoofdstuk Milieu van het ontwerp- bestemmingsplan. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

1.2. Water a. In de plantoelichting is aangegeven dat Rijkswaterstaat de advieshoogte voor bebouwing in het plangebied op NAP +4,10 meter stelt. Niet gemotiveerd wordt op welke gronden het uitgiftepeil op NAP +4,00 meter wordt vastgesteld. Geadviseerd wordt dat alsnog te doen. Reactie In het ontwerp-bestemmingsplan worden niet langer uitspraken gedaan over de hoogte van het uitgiftepeil. Het uitgiftepeil zal in de bouwplanfase worden vastgesteld op basis van het advies van de werkgroep uitgiftepeilen van Gemeentewerken. b. Geadviseerd wordt om de risico's van buitendijks wonen in de toelichting van het bestemmingsplan helder te communiceren zodat de toekomstige bewoners binnen de gebieden waar de nieuwe ontwikkelingen plaats vinden daar kennis van kunnen nemen. Reactie Hieraan is thans in het hoofdstuk Water van het ontwerp-bestemmingsplan aandacht besteed. c. In de waterparagraaf is beschreven dat de Verlengde Willemsbrug voldoende hoog zal zijn om als vluchtweg te functioneren bij calamiteiten. Geadviseerd wordt om dit af te stemmen met de Veiligheidsregio Zuid-Holland zuid, afdeling rampenbestrijding van de gemeente en de waterbeheerder(s). Reactie De mogelijkheid om een Verlengde Willemsbrug te realiseren maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

2. Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR)

2.1. De VRR zal haar definitieve advies uitbrengen in het kader van ontwerpbestemmingsplan. Reactie: Hiervan is kennis genomen.

2.2. Het zonder meer toepassen van het rekenprogramma RBM II voor het berekenen van het plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) bij bijzondere situaties als tunnels is niet mogelijk. Voor bijzondere situaties geldt dat alsnog een gedetailleerdere analyse noodzakelijk is. Hiervan is (zeker) sprake met geheel of gedeeltelijk gesloten tunnels of complexe spoorsituaties. Uit de beschrijving van par. 6.6.1. (Transport gevaarlijke stoffen over rail) is vooralsnog niet af te leiden wat het specifieke model inhoudt en of bij de berekeningen daadwerkelijk rekening is gehouden met de bijzondere situatie van de Willemspoortunnel.

45 Reactie Thans is door het bureau Movares een gedetailleerde analyse opgesteld van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse van de tunnels. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

2.3. Voor de intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoortraject Rotterdam CS-Barendrecht zijn de gerealiseerde transportgegevens uit 2005 gebruikt. Er zijn echter recentere cijfers, uit 2006. Daarnaast dient op basis van het toekomstig transport (cijfers uit 2007) het PR en GR berekend worden. Reactie Voor de vervoersintensiteiten is in het bovenstaande onderzoek gebruik gemaakt van de prognose van ProRail voor het vervoer van gevaarlijke stoffen voor circa 2010 - 2020 (Marktverwachting vervoer gevaarlijke stoffen per spoor, d.d. 26 september 2007). N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

2.4. De voorgenomen realisatie van woningen bovenop de Willemspoortunnel, die door middel van een wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het Jan Eleveldterrein mogelijk wordt gemaakt, is vooralsnog een ongewenste ontwikkeling. Evenals voor bouwplannen in het Laurenskwartier en St. Jacobsplaats moet een onderzoek worden verricht naar eventuele gevolgen van een explosie en grondschok voor bebouwing op of in de nabijheid van de Willemspoortunnel. De VRR zal negatief adviseren op ontwikkelingen binnen 11 meter vanuit de spoortunnel. Reactie Er heeft een onderzoek plaatsgevonden naar het plaatsgebonden risico en groepsrisico ter plaatse van het Jan Eleveldterrein. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt hier ook boven de tunnel voldaan. Het groepsrisico is bij het tunneltraject aanzienlijk lager dan bij de trajecten boven de grond. Een onderzoek naar de eventuele gevolgen van een grondschok is in het kader van dit bestemmingsplan niet zinvol omdat de exacte situering van de bebouwing binnen de wijzigingsbevoegdheid nog niet bekend is, dit geldt eveneens voor de bouwtechnische specificaties van de funderingen e.d. In de bouwplanfase kunnen de gevolgen van een grondschok worden beperkt op dezelfde manier als elders de gevolgen van een aardbeving worden beperkt. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

2.5. De voorgestelde horecabestemming voor de locatie op het oude bruggenhoofd ligt binnen 25 meter van de kade Nieuwe Maas en is daarmee in strijd met het door de provincie Zuid-Holland vastgestelde beleidskader "Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en de Nieuwe Maas". De in het voorontwerp gevolgde redenering dat deze horecavestiging gelijk kan worden gesteld met een bedrijfsbebouwing waar minder dan 50 mensen verblijven zodat eerdergenoemd beleidskader niet van toepassing is, acht de VRR niet correct: betreffende horecavoorziening is niet wenselijk en wel degelijk in strijd met het vastgestelde beleidskader. Reactie Wij blijven van mening dat vestiging van horeca binnen 25 meter van de rivier niet bij voorbaat moet worden uitgesloten. In dit geval is echter sprake van een nieuwe situatie die nog onvoldoende onderzocht is op veiligheidsaspecten. In verband daarmee komt de horecabestemming voor de locatie op het oude bruggenhoofd in het ontwerpbestemmingsplan te vervallen.

46 3. DCMR

3.1. Noodzakelijke wijzigingen: a. Bedrijven en Milieuzonering Algemeen In de bestaande situatie zijn bedrijven aanwezig die onder een zwaardere milieucategorie vallen dan 2. Deze zijn niet als zodanig terug te vinden op de plankaart en in de artikelen behorende bij het voorontwerpbestemmingsplan. Het betreft de volgende bedrijven: Adres Naam Milieucat. Maaskade 89a Techn. Handelsond. Van Gent en Kooi 3.1 Prins Hendrikkade 146a Van Messel Meat 3.1 Van der Takstraat 70 De Brandweer-winkel 3.1 Laurierstraat 4 Meubelstoffeerderij Spik en Span 3.2 Olivier van Noortstraat 7 V.O.F. Van Bruggen Glasinstrumenten 3.2 Prins Hendrikkade 139 Quick Neon B.V. 3.2 Voorgesteld wordt deze bedrijven op deze wijze te vermelden in de toelichting en op de plankaart aan te geven. Dat is in lijn met de toelichting, waarin staat dat bestaande situaties met een zwaardere milieucategorie op maat zullen worden bestemd. De maatbestemmingen moeten nog worden verwerkt in de regels. Reactie De bovenstaande selectie uit de bestanden van de DCMR is nuttig gebleken omdat ze tot aanpassingen op de plankaart en in de toelichting en de regels heeft geleid. Na een nadere bestudering van de activiteiten die op de genoemde adressen plaatsvinden komen wij echter tot een andere inschatting van de milieucategorieën die op deze activiteiten van toepassing zijn, mede gelet op de beperkte omvang van de locaties. Aan de Maaskade 89a is een electrotechnisch installatiebedrijf gesitueerd. Gezien de beperkte omvang wordt dit door ons als een bedrijf in milieucategorie 2 gezien. In het voorontwerp- bestemmingsplan was op deze locatie een winkel toegestaan, thans wordt op dit adres een bedrijf toegestaan. Bij de activiteit aan de Prins Hendrikkade 146a gaat het om een kantoor, dit was al mogelijk binnen het voorontwerp-bestemmingsplan. De activiteit aan de Van der Takstraat 70 betreft een winkel, deze was reeds opgenomen in het voorontwerp-bestemmingsplan. Een meubelstoffeerderij met een bedrijfsoppervlak van minder dan 200 m2 (waar sprake van is bij de Laurierstraat 4) is in de VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering" opgenomen als een bedrijf in milieucategorie 1. In het voorontwerp-bestemmingsplan was op dit adres alleen wonen toegestaan, thans is hier eveneens een bedrijf (in maximaal milieucategorie 2) toegestaan. Bij de Olivier van Noortstaat 7 en de Prins Hendrikkade 139 gaat het ons inziens niet om glasfabrieken (milieucategorie 3.2) maar om glasbewerkingsbedrijven (milieucategorie 3.1), mede gezien de beperkte omvang. Aan deze adressen is thans in het ontwerp-bestemmingsplan een maatbestemming toegekend, zodat hier naast categorie 1 en 2 bedrijven ook glasbewerkingsbedrijven zijn toegestaan.

Overige Art 5.3.4. In de opsomminglijst van locaties waar een horecavestiging is toegestaan (art. 5.3.4), staat twee keer het adres Prins Hendrikkade 107. Reactie Het bestemmingsplan is hierop aangepast.

47 In de opsomminglijst van locaties waar winkels zijn toegestaan (art. 16.3.4) staan de adressen Burgemeester Hoffmanplein 7 en Maaskade 87a. Volgens informatie van de DCMR betreft het administratiekantoren. Reactie In artikel 1 van de regels is een begripsomschrijving gegeven van een winkel. Administratiekantoren vallen daar ook onder.

3.2. Geluid Wegverkeer a. Het bijgevoegde akoestische rapport gaat bij de wijzigingsbevoegdheid uit van een variantenstudie en niet van wat maximaal mogelijk is binnen het bestemmingsplan. De uitgangspunten van het onderzoek dienen echter gebaseerd te zijn op de juridische mogelijkheden van het bestemmingsplan. Nu dat niet zo is heeft dat tot gevolg dat het besluit hogere waarden het gebruik van de wijzigingsbevoegdheid beperkt tot de grenzen van dat besluit. Geadviseerd wordt om het akoestisch onderzoek en de wijzigingsbevoegdheid met elkaar in overeenstemming te brengen. Reactie Aan dit advies is gehoor gegeven. Er zijn voor het akoestische rapport aanvullende berekeningen uitgevoerd zodat hetgeen de wijzigingsbevoegdheid maximaal mogelijk maakt thans het uitgangspunt is voor het akoestisch onderzoek. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen. b. De verkeersintensiteiten in het luchtonderzoek en het akoestisch onderzoek komen niet overeen. Geadviseerd wordt de juiste cijfers bij de afdeling Verkeer en Vervoer van dS+V te verifiëren en deze in overeenstemming te brengen. Reactie Er is t.b.v. het voorontwerp-bestemmingsplan Noordereiland een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat het bestemmingsplan de realisatie van de Verlengde Willemsbrug mogelijk maakte. Omdat het bestemmingsplan maximaal 150 nieuwe woningen mogelijk maakt draagt het plan niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Er hoeft daarom bij het bestemmingsplan geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen plaats te vinden. De verkeersintensiteiten van het luchtkwaliteitsonderzoek waren berekend met Verlengde Willemsbrug. Deze mogelijkheid is geen onderdeel meer van het (ontwerp)bestemmingsplan. De verkeersintensiteiten van het akoestisch onderzoek zijn zonder Verlengde Willemsburg en daarom de juiste intensiteiten voor het ontwerp- bestemmingsplan. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen. c. Bij de DCMR is een verzoek ingediend voor het vaststellen van hogere waarden. Het akoestisch rapport is niet voldoende om aan te tonen dat aan de Wet geluidhinder en het Rotterdamse ontheffingsbeleid kan worden voldaan. Rekening moet worden gehouden met het feit dat bij een wijzigingsbevoegdheid aangetoond dient te worden dat een ontwikkeling in principe mogelijk is volgens de normen van de Wet geluidhinder, Het besluit hogere waarden wordt dan genomen op basis van contouren (afstand van de weg en maximale hoogte volgens bestemmingsplan). Als er nog geen contouren bekend zijn worden de hogere waarden bepaald op relevante punten langs de weg en vanaf 1,5 meter hoogte om de drie meter. Het idee is dat daarmee voor toekomstige woningen de hogere waarde voldoende is bepaald.

48 Reactie Het aangepaste akoestisch rapport voldoet aan de bovengenoemde vereisten. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen. d. Op basis van het akoestisch onderzoek is in de toelichting aangegeven dat voor de locatie op het Jan Eleveldterrein nader onderzoek zal worden gedaan naar maatregelen om deze geluidbelasting te verlagen of dat anders een dove gevel zal worden toegepast. Het opnemen van voorschriften voor nader akoestisch onderzoek biedt onvoldoende rechtszekerheid en voldoet derhalve niet aan een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is het toepassen van een dove gevel vanuit het oogpunt van leefbaarheid niet zonder meer de juiste oplossing. Wellicht dat bij nader onderzoek zal blijken dat ook andere maatregelen mogelijk zijn. Reactie In een bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden mogen inderdaad niet afhankelijk zijn van nader milieuonderzoek in het kader van dat bestemmingsplan, waarbij niet is bepaald wanneer dat onderzoek zal plaatsvinden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat op delen van de gevels langs de Brugweg en de Prins Hendrikkade de maximale grenswaarde van 63 dB wordt overschreden. Omdat maatregelen om de geluidsbelasting terug te dringen niet afdoende zijn en niet kunnen worden geborgd in het bestemmingsplan is in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd dat hier dove gevels moeten worden toegepast. Hiervan kan alleen worden afgeweken als uit het akoestisch onderzoek dat in de bouwplanfase moet worden uitgevoerd blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel 63 dB of lager is. Daarom zal voor deze gevels een geluidsbelasting van 63 dB als hogere grenswaarde worden aangevraagd. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

Spoorweglawaai De tekst over spoorweglawaai is niet juist. De wijzigingsbevoegdheid ligt in de geluidszone van spoorweglawaai, echter de spoorweg is ter plaats ondertunneld en zal dus niet boven de voorkeurswaarde uitkomen. Reactie Dit is aangepast in het ontwerp-bestemmingsplan. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

Trillingshinder Bij het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid voor het Jan Eleveldterrein moet onderzoek zijn gedaan naar de mogelijke trillingshinder van de treintunnel. Dit aspect moet worden toegevoegd aan de toelichting. Reactie Er is thans een paragraaf toegevoegd over trillingshinder. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

Overige Er moet een beschrijving worden opgenomen van de geluidssituatie ter plaatse. Hierbij moet aandacht worden geschonken aan de samenloop van de diverse relevante, ook niet-wettelijke geluidsbronnen, zoals 30 km-wegen en scheepvaartlawaai.

49

Reactie Deze beschrijving is thans in het ontwerp-bestemmingsplan opgenomen.

3.3. Externe veiligheid Transport over spoor In het voorontwerp is onvoldoende aandacht voor tunnelveiligheid. In de toelichting moet aandacht worden besteed aan de gevolgen van een incident in de tunnel voor de eventuele bovengrondse bebouwing. De risicoberekening met RBMII is niet voldoende. In dit geval moet specifiek naar de veiligheidssituatie van de tunnel worden gekeken. Geadviseerd wordt de VRR en ProRail specifiek te laten adviseren op de maximale mogelijkheden die de wijzigingsbevoegdheid geeft. Reactie Thans is door het bureau Movares een gedetailleerde analyse opgesteld van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter plaatse van de tunnels. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in het ontwerp-bestemmingsplan. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

Transport over water a. Volgens het huidig bestemmingsplan is in de zone van 25 meter van de Nieuwe Maas op het oude bruggenhoofd horeca toegestaan. Deze bestemming is in het voorontwerp overgenomen. Geadviseerd wordt deze bestemming met het oog op het provinciale beleid te laten vervallen, of te motiveren waarom deze bestemming moet worden gehandhaafd. In dat geval moet rekening worden gehouden met investeringen om de veiligheid te waarborgen. Reactie Wij blijven van mening dat vestiging van horeca binnen 25 meter van de rivier niet bij voorbaat moet worden uitgesloten. In dit geval is echter sprake van een nieuwe situatie die nog onvoldoende onderzocht is op veiligheidsaspecten. In verband daarmee komt de horecabestemming voor de locatie op het oude bruggenhoofd in het ontwerpbestemmingsplan te vervallen. b. In het ontwerpbestemmingsplan moet worden aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheid kan worden gerealiseerd. Hieronder valt ook de motivering voor het bouwen van (kwetsbare) bestemmingen binnen de toetsingsafstand voor externe veiligheid van de Nieuwe Maas. Een deel van de wijzigingsbevoegdheid valt binnen deze toetsingsafstand. Reactie Dat klopt, in het ontwerp-bestemmingsplan wordt gemotiveerd waarom nieuwbouw van kwetsbare bestemmingen mogelijk is gemaakt binnen de toetsingsafstand langs de Nieuwe Maas. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen. c. Voor het groepsrisico moet worden nagegaan of het bestemmingsplan een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de Nieuwe Maas mogelijk maakt. Hierover dient advies te worden gevraagd aan de VRR. Deze nadere motivering en mogelijke verantwoording moet worden opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan.

50 Reactie Het bestemmingsplan zorgt inderdaad voor een toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied (de 150 woningen die met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk zijn gemaakt). In het ontwerp-bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Het groepsrisico van het transport te water ligt overal ruim onder de oriënterende waarde. De VRR heeft geen opmerking gemaakt over dit groepsrisico. N.B. Bij de vaststelling van dit plan is besloten geen mogelijkheid op te nemen om op het Jan Eleveldterrein te bouwen.

Inrichtingen De 2 beschreven inrichtingen vallen niet onder het BEVI en hebben geen plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar, buiten de inrichting. Deze hoeven dus niet in ontwerpbestemmingsplan te worden opgenomen. Reactie Dat klopt, deze inrichtingen worden in het (ontwerp)bestemmingsplan niet langer besproken.

3.4. Lucht a. In de toelichting zal ook vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen moeten worden of het aanvaardbaar is om de wijzigingsbevoegdheid mogelijk te maken. Daarbij speelt mate van blootstelling aan luchtverontreiniging en de gevoeligheid van bepaalde groepen voor luchtverontreiniging een belangrijke rol. Daarbij kunnen resultaten van het luchtonderzoek worden gebruikt. Ook kan worden aangehaakt bij het Rotterdamse beleid dat geen nieuwe ontwikkelingen mogen worden gerealiseerd op plaatsen waar in 2010/2015 niet aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 en NO2 wordt voldaan. Het plan voldoet daardoor aan het beleid. Deze overwegingen dienen in het plan te worden vermeld. Reactie Thans is hier in het ontwerp-bestemmingsplan aandacht aan besteed. b. Het in par. 6.4.1 vermelde Meet- en rekenvoorschrift luchtkwaliteit is op 18 april 2009 vervangen door de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Paragraaf 6.4.1. dient hierop aangepast te worden. Laatste zin par. 6.4.2. moet worden verduidelijkt. Reactie Omdat de Verlengde Willemsbrug niet langer in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is er geen luchtkwaliteitsonderzoek nodig, de planontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De paragraaf over luchtkwaliteit is hierop aangepast.

3.5. Ecologie Het Noordereiland is opgenomen in de Ecologische Hoofdstructuur van LNV. De ligging en gevolgen voor het bestemmingsplan dienen in de toelichting te worden verduidelijkt. Voor ontwikkelingen binnen de grenzen van de EHS geldt het "nee, tenzij"-principe. Reactie Volgens de PKB kaart 5, behorende bij de Nota Ruimte maakt (alleen) de Nieuwe Maas onderdeel uit van de begrensde Ecologische Hoofdstructuur grote wateren. Dit wordt ook zo aangegeven in de concept-ontwerpverordening Ruimte die de provincie Zuid-Holland onlangs naar buiten heeft gebracht. Het Noordereiland maakt dus geen deel uit van de EHS. Overigens worden in dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien die van invloed zouden kunnen zijn bij op het EHS- gebied Nieuwe Maas.

51 4. VROM-Inspectie

Nationaal belang (02) Verbetering van de basiskwaliteit van de gehele infrastructuur (Rijkswaterstaat) 4.1. Waterkwaliteit Nieuwe Maas Voor verlenging van de Willemsbrug is nu een vergunning van Rijkswaterstaat nodig op basis van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). Bij inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit voor het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer heeft alleen nog melding van de ontwikkeling te worden gedaan bij RWS. Reactie Ter kennisname aangenomen

4.2. Wet beheer rijkswaterstaatwerken In tegenstelling tot hetgeen in par. 5.1.1 is vermeld is niet het gehele plangebied uitgezonderd van de vergunningsplicht op basis van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). Voor de Nieuwe Maas en de Koningshaven geldt deze vergunningsplicht wel en daarbij is het stroomvoerend regime van de Beleidslijn Grote Rivieren van toepassing. Verzocht wordt de toelichting hierop aan te passen. Voor een verlenging van de Willemsbrug moet ook een Wbr-vergunning aangevraagd te worden. Verzocht wordt dit in de toelichting op te nemen. Reactie De VROM-inspectie heeft hierin gelijk, dit is aangepast in paragraaf 5.1.1 van het ontwerp- bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Noordereiland maakt een verlenging van de Willemsbrug niet mogelijk.

4.3. Waterveiligheid In tegenstelling tot hetgeen op blz. 36 is aangegeven stelt RWS geen uitgiftepeil vast, maar geeft zij een advies maaiveldhoogte. Daarbij geldt dat bouwen op buitendijks gelegen gronden altijd op eigen risico geschiedt. De gemeente stelt zelf het uitgiftepeil vast. Verzocht wordt de toelichting hierop aan te passen. Reactie Dat klopt, dit is thans opgenomen in paragraaf 5.4.2 van het ontwerp-bestemmingsplan.

4.4. Rijkshavenmeester, Maritieme karakter Het is in zowel de toelichting en regels van het plan als op de plankaart niet duidelijk hoe het voorgestane maritieme karakter (zoals aangegeven onder Ontwikkelingsvisie Feijenoord in par. 4.1) zich verhoudt tot de aanwezige (openbare) ligplaatsen en hoe omgegaan wordt met de bestaande ligplaatsen. Verzocht wordt dit in de toelichting, alsmede op de plankaart te verduidelijken. Reactie Met het woord maritiem beoogt de deelgemeente Feijenoord in haar Ontwikkelingsvisie aan te geven welke sfeer wordt nagestreefd. Dit heeft, zoals ook uit dit bestemmingsplan blijkt, geen planologische gevolgen.

4.5. Rijkshavenmeester, externe veiligheid De motivering voor de mogelijke horecagelegenheid op het oude brughoofd aan de Maaskade is in strijd met het provinciaal beleidskader Gedifferentieerde veiligheidszonering oevers Nieuwe Waterweg en Nieuwe Maas. Dit beleidskader is opgenomen in het Basisnet Water, dat voorligt bij de ministerraad. Verzoekt in het belang van de scheepvaart de vrijwaringzone van 25 meter voor deze horecabestemming te respecteren en het plan, als mede de plankaart, daarop aan te passen.

52 Reactie Wij blijven van mening dat vestiging van horeca binnen 25 meter van de rivier niet bij voorbaat moet worden uitgesloten. In dit geval is echter sprake van een nieuwe situatie die nog onvoldoende onderzocht is op veiligheidsaspecten. In verband daarmee komt de horecabestemming voor de locatie op het oude bruggenhoofd in het ontwerpbestemmingsplan te vervallen.

4.6. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven dat hergebruik van De Hef niet is uitgesloten. De technische staat van De Hef staat dit echter niet toe. Verzocht wordt het woord 'niet' uit de zin "Hergebruik van De Hef is hierbij niet uitgesloten" te verwijderen. Reactie De vorm van het eventuele hergebruik van de Hef zal worden afgestemd op de technische staat waarin de brug zich dan bevindt.

4.7. Overige kwaliteitsopmerkingen (Rijkswaterstaat) a. In tegenstelling tot hetgeen in par. 5.2 is aangegeven zijn de kades eigendom van de gemeente Rotterdam en het (technisch) beheer in handen van het Havenbedrijf NV, afdeling MI-KKO. Verzocht wordt dit aan te passen in de toelichting. Reactie In het bestemmingsplan worden niet langer uitspraken gedaan over het eigendom en het beheer van de kades. b. De in par. 6.6.3. vermelde inrichting aan de Maaskade 117 is inmiddels verhuisd. Geadviseerd wordt dit in de toelichting aan te passen. Reactie Dit is aangepast, van deze inrichting wordt in het ontwerp-bestemmingsplan niet gesproken.

5. KPN

Verzocht wordt rekening te houden met de belangen van KPN. In hoofdlijnen bestaan deze uit de volgende zaken:  het creëren van tracés van beide zijden van straten in openbare grond, in bermen en open verhardingen;  het handhaven van de bestaande tracés;  het vrijhouden van de toegewezen tracés van bomen en beplanting;  het in overleg beschikbaar stellen van ruimten voor het plaatsen van mogelijke kabelverdeelkasten van KPN;  het tijdig betrekken van KPN bij overleg indien (grootschalige) wijzigingen van infrastructuur in de nabijheid van KPN voorzieningen aan de orde zijn. Reactie Ter kennisname aangenomen.

6. Stedin

Hebben in principe geen bezwaar tegen het plan. Verzocht wordt rekening te houden met het stichten van een transformatorstation c.q. gasstation t.b.v. distributie van elektriciteit en/of gas en de daarbij geldende voorwaarden.

53 Reactie Ter kennisname aangenomen.

10.2 Participatie

Aangezien dit bestemmingplan in hoofdzaak conserverend van aard is, is geen apart inspraaktraject belegd. De ontwikkeling ten aanzien van het Jan Eleveldterrein die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is aan de orde gekomen bij de inspraak die georganiseerd is in het kader van de totstandkoming van de Visie "Kop van Feijenoord". Ten behoeve van die Visie zijn diverse informatiebijeenkomsten en -markten voor bewoners gehouden.

54 Regels

55 Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

Het bestemmingsplan Noordereiland van de gemeente Rotterdam. 1.2 Aan huis gebonden beroep/bedrijf

Een beroep of bedrijf dat aan of bij de woning wordt uitgeoefend door de bewoner. 1.3 Aanbouw (uitbouw)

Een uitbreiding van het hoofdgebouw in één bouwlaag (hieronder wordt tevens een uitbouw begrepen). 1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.5 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.6 Achtertuin

Tuingedeelte gelegen achter de achtergevel bouwgrens en de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde hiervan tot aan de zijerfgrens. 1.7 Archeologisch deskundige

Het Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam of een andere deskundige op het gebied van archeologie. 1.8 Bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.9 Bebouwingspercentage

Een percentage dat aangeeft hoeveel van het oppervlak van een bouwperceel door gebouwen mag worden ingenomen. 1.10 Bedrijven

De bedrijven genoemd in de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels. 1.11 Beperkt kwetsbare objecten: a. woningen, kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover deze objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; b. sporthallen, zwembaden, speeltuinen; c. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; d. andere objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet tot de categorie kwetsbare objecten behoren; e. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

56 1.12 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak. 1.13 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.14 Bijgebouw

Vrijstaand gebouw dat door constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan een hoofdgebouw gelegen op hetzelfde perceel. 1.15 Bijzondere objecten a. bejaardentehuizen en verpleeginrichtingen (zoals ziekenhuizen en sanatoria); b. scholen en winkelcentra; c. hotels, kantoor- en bedrijfsgebouwen, bestemd voor meer dan 50 personen; d. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals computer- en telefooncentrales, gebouwen met vluchtleidingsapparatuur; e. objecten die door secundaire effecten een verhoogd risico met zich brengen, zoals bovengrondse installaties en opslagtanks voor brandbare, explosieve en/of giftige stoffen. f. een recreatieterrein: 1. een terrein voor langdurig verblijf van personen gedurende een gedeelte van een jaar, zoals camping; 2. een terrein voor kortstondig verblijf van grote groepen personen gedurende een gedeelte van de dag, zoals een speeltuin, een volkstuin, een sportveld of een openluchtzwembad; g. andere, met de bovengenoemde vergelijkbare objecten. 1.16 Bouwaanduidingen

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. 1.17 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.18 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak. 1.19 Bouwlaag

Het tussen twee opeenvolgende vloeren (of tussen een vloer en plat dak) gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw. Een kap, vliering, zolder, souterrain, alsmede een dakopbouw binnen het theoretisch profiel van een kap, worden niet als een afzonderlijke bouwlaag beschouwd. Alleen ingeval een dakopbouw breder is dan tweederde van de pandbreedte, wordt dit als een aparte bouwlaag geteld. NB: onder het "theoretisch profiel van een kap" wordt verstaan de ruimte binnen een kap met schuine zijden waarvan de hellingshoek tenminste 20 en maximaal 60 graden bedraagt. 1.20 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.21 Bouwperceelgrens

Een grens van een bouwperceel. 1.22 Bouwverordening

Bouwverordening Rotterdam 1993, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

57 1.23 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.25 Bruto vloeroppervlak (b.v.o.)

Het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor het hoofddoel bruikbare ruimten (bijvoorbeeld bij een productiebedrijf of winkel, de magazijn-, expeditie-, kantoorruimten). Gebouwde parkeervoorzieningen worden niet tot het b.v.o. gerekend. 1.26 Bunkerponton

Drijvende tankpunten waar vaartuigen kunnen aanleggen om hun brandstof (en water) in te nemen. 1.27 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. 1.28 Erf

Terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen, waterlopen en bouwwerken van lichte constructie (carports, slagbomen, fietsenstallingen e.d.). 1.29 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.30 Geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder)

Hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen. 1.31 Gevaarlijke stoffen

Stoffen of preparaten die krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten zijn ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid van de Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan. 1.32 Hoofdgebouw

Gebouw dat door zijn constructie en/of afmeting als dominant is aan te merken ten opzichte van de bijbehorende bijgebouwen gelegen op hetzelfde perceel. 1.33 Horeca

Inrichtingen welke bedrijfsmatig logies verschaffen, dranken en spijzen voor gebruik ter plaatse verstrekken.

58 1.34 Kap

Een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. 1.35 Kantoren

Gebouwen (c.q. deel van gebouwen) ten behoeve van het verrichten van werkzaamheden van administratieve aard. 1.36 Kleinschalige speeltoestellen

Speeltoestellen niet hoger dan 4 meter 1.37 Kwetsbare objecten a. woningen, met uitzondering van: 1. verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare; 2. dienst- en bedrijfswoningen van derden; b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals: 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen; 2. scholen; 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen; c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: 1. kantoorgebouwen en hotels met een b.v.o. van meer dan 1500 m² per object; 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk b.v.o. meer dan 1000 m² bedraagt en winkels met een totaal b.v.o. van meer dan 2000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. 1.38 Maaiveld

De hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. 1.39 Maatschappelijk

Voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening. 1.40 Milieudeskundige

De DCMR Milieudienst Rijnmond of de daarvoor in de plaats tredende instantie. 1.41 Openbaar nutsvoorzieningen

Op het openbaar leidingen net aangesloten voorzieningen op het vlak van gas-, water-, electriciteitsdistributie, blokverwarming, (riool)gemalen. 1.42 Peil (straat-)  voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de kruin van de weg;  voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst : de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang, na voltooiing van de aanleg van dat terrein. Indien een bouwwerk aan meer dan één weg wordt gebouwd, is het peil van de hoogstgelegen weg maatgevend. 1.43 Rijbaan

Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte, met uitzondering van (brom)fietspaden.

59 1.44 Rijstrook

Gedeelte van de rijbaan van een weg (welke door middel van doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd is, ) van zodanige breedte dat bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen daarvan gebruik kunnen maken. 1.45 Straatmeubilair

Voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d. 1.46 Tuin

Terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt. 1.47 Uitstekende delen aan gebouwen

Erkers, luifels, balkons, galerijen e.d. 1.48 Water

Waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater. 1.49 Winkel

Detailhandelsvestiging en/of daarmee vergelijkbare vestiging voor de verrichting van diensten aan of ten behoeve van particulier c.q. eindconsument. Een belhuis wordt hier niet onder begrepen. 1.50 Zijtuin

Tuingedeelte gelegen tussen de denkbeeldige lijnen getrokken in het verlengde van de voor- en achtergevel bouwgrenzen.

60 Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 de dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.2 de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen conctructiedeel. 2.3 de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5 de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter. 2.6 de breedte van een gebouw van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. 2.7 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens.

61 Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor; a. voorzieningen van openbaar nut; b. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 3.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 3.2.3 Bebouwingsnormen Bouwwerken mogen niet groter zijn dan 80 m3.

62 Artikel 4 Gemengd - I

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - I' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen; b. winkels, uitsluitend op de begane grond; c. bedrijven (tot en met categorie 2), uitsluitend op de begane grond; d. kantoren, uitsluitend op de begane grond; e. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden; f. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen Op de voor 'Gemengd - I' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 4.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 4.2.3 Bebouwingsnormen a. ter plaatse van de aanduiding "plat dak" dienen gebouwen plat te worden afgedekt; b. kantoren mogen elk niet groter zijn dan 750 m2 b.v.o.; c. bedrijfskantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50% van het totale b.v.o. van het betreffende bedrijf innemen tot een maximum van 3000 m2 b.v.o. 4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Woningen Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 4.3.2 Toegestane bedrijven a. uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels zijn toegestaan; b. ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "bedrijf toegestaan" is tevens een bedrijf toegestaan dat niet voorkomt op de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels, met dien verstande dat zodra het gebruik is vervangen door ander gebruik zoals bedoeld in 4.1 een bedrijf niet langer is toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Olivier van Noortstraat 7, Glasverwerkingsbedrijf, SBI-code 2615; - Prins Hendrikkade 139, Glasverwerkingsbedrijf, SBI-code 2615. 4.3.3 Garagebedrijven In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "garagebedrijf toegestaan" op de begane grond tevens een garagebedrijf toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Maaskade 97 - Marinestraat 15-21

63 - Prins Hendrikkade 30 - Thorbeckestraat 20. 4.3.4 Horeca In aanvulling op het bepaalde in lid 4.1 is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "horeca toegestaan" op de begane grond tevens een horecavestiging toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de Van der Takstraat 1-F uitsluitend een lunchroom is toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Maaskade 95 - Prins Hendrikkade 32 - Prins Hendrikkade 60 - Prins Hendrikkade 88 - Prins Hendrikkade 107 - Prins Hendrikkade 113 - Prins Hendrikkade 129 - Van der Takstraat 1-F - Van der Takstraat 2 - Van der Takstraat 48 - Van der Takstraat 51 - Van der Takstraat 85 - Van der Takstraat 93 - Van der Takstraat 109 - Van der Takstraat 216 4.3.5 Kantoren Ter plaatse van de Maaskade 115 en 116 en de Thorbeckestraat 2 en 4 zijn kantoren ook op de verdiepingen toegestaan. 4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 4.3.2 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

64 Artikel 5 Gemengd - II

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - II' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen, zowel op de begane grond als op de verdiepingen; b. kantoren, uitsluitend op de begane grond; c. maatschappelijke voorzieningen; d. parkeervoorzieningen; e. ter plaatse van de aanduiding "gebouwde parkeervoorzieningen" een al dan niet ondergrondse gebouwde parkeervoorziening; f. voorzieningen behorend bij bovengenoemde functies, zoals groen, ontsluitingswegen en -paden; g. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen Op de voor 'Gemengd - II' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 5.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 5.2.3 Bebouwingsnormen a. ter plaatse van de aanduiding "plat dak" dienen gebouwen plat te worden afgedekt; b. kantoren mogen elk niet groter zijn dan 750 m2 b.v.o.; 5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Woningen Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 5.3.2 Horeca In aanvulling op het bepaalde in lid 5.1 is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "horeca toegestaan" op de begane grond tevens een horecavestiging toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Van der Takstraat 85 - Van der Takstraat 93 - Van der Takstraat 109 5.3.3 Verbod geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen Geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn niet toegestaan.

65 Artikel 6 Gemengd - III

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd - III' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven; b. kantoren; c. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen Op de voor 'Gemengd - III' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 6.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 6.2.3 Bebouwingsnormen a. kantoren mogen elk niet groter zijn dan 750 m2 b.v.o.; b. bedrijfskantoren mogen per bedrijf niet meer dan 50% van het totale b.v.o. van het betreffende bedrijf innemen tot een maximum van 3000 m2 b.v.o. 6.3 Specifieke gebruiksregels

Uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels zijn toegestaan. 6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 6.3 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

66 Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer; d. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen Op de voor 'Groen' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke in de bestemming passen, zoals straatmeubilair, kleinschalige speelvoorzieningen, huisvuilcontainers, niet groter dan 10 m3 (al dan niet ondergronds), bovenleidingsmasten c.q. -portalen ten behoeve van trambanen, bruggen, duikers; b. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 2 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld; c. kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, zoals gemaalgebouwtjes, telefooncellen, wachthuisjes e.d., niet groter dan 80 m3. 7.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

67 Artikel 8 Kantoor

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. kantoren; b. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen Op de voor 'Kantoor' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 8.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 8.3 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op het bepaalde in lid 8.1 is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "horeca toegestaan" aan de Maaskade 120 tevens een horecavestiging toegestaan.

68 Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen op het gebied van onderwijs, religie, cultuur, gezondheidszorg, maatschappelijke dienstverlening en publieke dienstverlening, met het daarbij behorende erf; b. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 9.2 Bouwregels

9.2.1 Algemeen Op de voor 'Maatschappelijk' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 9.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

69 Artikel 10 Tuin

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuin; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 10.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen Op de voor 'Tuin' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals pergola's, erfafscheidingen, keermuren en gebouwde terrassen, alsmede hellingbanen en brandtrappen; b. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 1,5 meter uit de gevel en ten minste 2,2 meter boven maaiveld; c. aanbouwen en bijgebouwen, uitsluitend in de achter- en zijtuin van grondgebonden woningen. 10.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 10.2.3 Bebouwingsnormen a. niet meer dan 50% van het oppervlak van de achtertuin mag worden bebouwd; b. een aanbouw aan de zijgevel van het hoofdgebouw mag niet breder zijn dan 2,5 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke zijgevel van het hoofdgebouw; c. een aanbouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw mag niet dieper zijn dan 2,5 meter, gemeten vanaf de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw; d. de goothoogte van een aanbouw mag niet hoger zijn dan het vloerniveau (+ 25 cm) van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, met dien verstande dat een aanbouw mag worden afgedekt met een schuin dakvlak met dezelfde hellingshoek als de kap/schuin dakvlak op het hoofdgebouw; e. een bijgebouw mag niet groter zijn dan 30 m2 b.v.o; f. een bijgebouw mag niet hoger zijn dan 3 meter, gemeten vanaf maaiveld; g. aanbouwen/bijgebouwen dienen een afstand van tenminste 1 meter tot de denkbeeldige lijn getrokken in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw aan te houden; h. aanbouwen/bijgebouwen dienen een afstand van tenminste 1 meter tot de erfgrens aan te houden aan de zijde waar de kavel grenst aan openbaar gebied; i. gebouwde terrassen (dakterrassen worden niet hieronder begrepen) mogen niet hoger worden dan 0,2 meter boven maaiveld; j. uitstekende delen aan gebouwen, mogen niet dieper dan 1,5 meter uit de gevel steken en moeten tenminste 2,2 meter boven maaiveld blijven; k. erfafscheidingen mogen niet hoger dan 2 meter worden; pergola's niet hoger dan 3 meter.

70 Artikel 11 Verkeer - Erf

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Erf aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. terrein ten behoeve van de ontsluiting van de aanliggende bebouwing, voor parkeren, groenvoorzieningen en waterlopen; b. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; c. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 11.2 Bouwregels

11.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Erf bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals een carport, slagboom, fietsenrekken, erfafscheidingen (elk niet hoger dan 2 meter) e.d. b. uitstekende delen aan gebouwen, niet dieper dan 1,5 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 11.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

71 Artikel 12 Verkeer - Verblijfsgebied

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen ten behoeve van wandelen, verblijven en spelen, zoals trottoirs, voetpaden en trappen; b. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, fietspaden, parkeerplaatsen; c. groenvoorzieningen, waterpartijen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. bouwwerken voor kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; g. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 12.2 Bouwregels

12.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, kleinschalige speelvoorzieningen, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in lid 12.1 onder b., niet dieper dan 1,5 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 12.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

72 Artikel 13 Verkeer - Wegverkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. voorzieningen voor rijdende en stilstaande voertuigen, zoals rijstroken, trambanen, fietspaden, parkeerplaatsen, met de daarbij behorende kunstwerken zoals viaducten, bruggen, duikers; b. voorzieningen ten behoeve van wandelen en verblijven, zoals trottoirs, paden en trappen; c. groenvoorzieningen, waterlopen en overige in het kader van de waterhuishouding nodige voorzieningen, zoals taluds, keerwanden en beschoeiingen; d. bouwwerken ten behoeve van kleinschalige openbaar nutsvoorzieningen, verkeer en vervoersvoorzieningen; e. geluidswerende voorzieningen; f. uitstekende delen aan gebouwen die toegelaten zijn krachtens een aangrenzende bouwbestemming; g. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 13.2 Bouwregels

13.2.1 Algemeen Op de voor 'Verkeer - Wegverkeer' bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens: a. in de bestemming passende bouwwerken (geen gebouwen zijnde), zoals straatmeubilair, huisvuilcontainers (al dan niet ondergronds) niet groter dan 10 m3, abri's, bovenleidingmasten c.q. portalen ten behoeve van trambanen, alsmede niet voor bewoning bestemde kleine gebouwen voor openbaar nut, verkeer en vervoer, welke gebouwen niet groter mogen zijn 80 m3; b. uitstekende delen aan gebouwen als bedoeld in het eerste lid onder b., niet dieper dan 1,5 meter uit de gevel en tenminste 2,2 meter boven maaiveld. 13.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

73 Artikel 14 Water - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water - 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. waterlopen en waterberging, de aan- en afvoer van oppervlaktewater, alsmede voor verkeer te water met bijbehorende voorzieningen; b. ter plaatse van de aanduiding "brug", een brug; c. ter plaatse van de aanduiding "bunkerponton toegestaan" een bunkerponton; d. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 14.2 Bouwregels

14.2.1 Algemeen Op de voor "Water - 2" bestemde gronden mag niet worden gebouwd, behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van waterbouwkundige aard, zoals keerwanden, beschoeiingen, duikers, bruggen, gemalen e.d., met dien verstande dat bruggen uitsluitend toegestaan zijn ter plaatse van de aanduiding "brug". 14.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor ''Waarde - Archeologie' , is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing.

74 Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. woningen, met de daarbij behorende (inpandige) bergingen en garageboxen, aanbouwen en bijgebouwen; b. 'Waarde - Archeologie', voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. 15.2 Bouwregels

15.2.1 Algemeen Op de voor ''Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies. 15.2.2 Medebestemming Voor zover de gronden mede zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie', is voor het bouwen het bepaalde terzake in genoemde bestemming mede van toepassing. 15.3 Specifieke gebruiksregels

15.3.1 Woningen Woningen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis gebonden beroep/bedrijf, mits: a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft, waarbij het bruto vloeroppervlak van de woning voor ten hoogste 30 % wordt gebruikt voor werkactiviteiten; b. de gevel en dakrand van de woning niet worden gebruikt ten behoeve van reclame-uitingen; c. er geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die betrekking hebben op het onderhouden en repareren van motorvoertuigen; d. er geen detailhandel plaatsvindt, tenzij als ondergeschikt onderdeel van de werkactiviteiten. 15.3.2 Kantoor In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "kantoor toegestaan", op de begane grond tevens een kantoor toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Burgemeester Hoffmanplein 30 - Burgemeester Hoffmanplein 48-B - Maaskade 84-A - Maaskade 85 - Maaskade 111-B - Prins Hendrikkade 98. 15.3.3 Seksinrichting In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "seksinrichting toegestaan", op de begane grond tevens een seksinrichting toegestaan. Dit betreft de Prins Hendrikkade 112-A. 15.3.4 Winkel In aanvulling op het bepaalde inin lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "winkel toegestaan", op de begane grond tevens een winkel toegestaan. Dit betreft de volgende adressen: - Burgemeester Hoffmanplein 7 - Maaskade 87-A

75 15.3.5 Horeca In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "horeca toegestaan", op de begane grond tevens een horecavestiging toegestaan. Dit betreft de Prins Hendrikkade 89. 15.3.6 Bedrijf In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "bedrijf toegestaan", op de begane grond tevens een bedrijf toegestaan. Dit betreft de Maaskade 89 A. Uitsluitend bedrijven tot en met categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels zijn toegestaan. 15.3.7 Onderdoorgang In aanvulling op het bepaalde in lid 15.1, is ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "onderdoorgang" een onderdoorgang toegestaan waarvan de hoogte niet minder dan 2,5 meter mag bedragen. 15.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van het bepaalde in lid 15.3.6 terzake van de toegestane bedrijfsactiviteiten ten behoeve van andere bedrijfsactiviteiten dan die primair zijn toegelaten, welke - gehoord de milieudeskundige- daarmede naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn.

76 Artikel 16 Waarde - Archeologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. 16.2 Bouwregels

16.2.1 Rapport archeologisch deskundige In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport aan burgemeester en wethouders te overleggen van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken (waaronder begrepen het heien van heipalen en het slaan van damwanden) welke voldoen aan de oppervlakte- en dieptematen welke genoemd zijn in 16.3.1. 16.2.2 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels verbinden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige. 16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.3.1 Verbod In het belang van de archeologische monumentenzorg is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders de hierna onder 16.3.2 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren die dieper reiken dan 3 meter beneden maaiveld en die tevens een terreinoppervlak groter dan 200 m2 beslaan. 16.3.2 Het vergunningvereiste betreft de volgende werken c.q. werkzaamheden a. grondbewerkingen (van welke aard dan ook); b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen; c. het indrijven van voorwerpen in de bodem; d. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, afgraven; e. het ingraven van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies e.d.; f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven van bestaande waterlopen. 16.3.3 Uitgezonderde werkzaamheden Het vergunningvereiste geldt niet voor werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden gericht op het normale onderhoud en beheer van de betreffende gronden, niet voor bedoelde activiteiten welke in uitvoering waren ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en evenmin voor bestaande weg- en leidingcunetten. 16.3.4 Vergunning Vergunning wordt verleend, nadat de aanvrager van een omgevingsvergunning een rapport aan burgemeester en wethouders heeft overgelegd van een archeologisch deskundige waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

77 16.3.5 Mogelijke voorwaarden te verbinden aan vergunning Aan een vergunning kunnen de volgende regels worden verbonden: a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden; b. de verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek; c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een archeologisch deskundige.

78 Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 17 Antidubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

79 Artikel 18 Algemene bouwregels

18.1 Maximum bebouwingspercentage

Ingeval noch in de regels, noch op de plankaart een maximum bebouwingspercentage is vermeld voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. 18.2 Maximum bouwhoogte a. voor zover in de regels geen bepalingen zijn opgenomen terzake van de maximum toegestane bouwhoogte, gelden de maatvoeringsaanduidingen terzake op de plankaart; b. voor woningen mag de maximum bouwhoogte (nokhoogte) niet meer bedragen dan 7 meter boven de maximum goothoogte. 18.3 Afdekking van gebouwen

Ingeval noch de regels, noch de plankaart duidelijkheid verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. 18.4 Dakkapellen

Dakkapellen op schuine dakvlakken zijn toegestaan, onder de volgende voorwaarden: a. ingeval zij geplaatst worden op het voordakvlak of een naar de weg of het openbaar groen gekeerd dakvlak, mogen zij niet breder zijn dan 2/3 deel van bedoeld dakvlak, waarbij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak aangehouden dient te worden. Niet meer dan één dakkapel mag in het voordakvlak worden gerealiseerd; b. ingeval zij geplaatst worden op een ander dakvlak dan de genoemde, geldt dat zij tenminste 0,5 meter afstand tot de zijkant van het dakvlak dienen aan te houden; c. op een aanbouw aan een niet-gestapelde woning is een dakkapel alleen toegestaan op het achterdakvlak; d. in alle gevallen geldt dat de bovenzijde tenminste 0,5 meter onder de nok van het pand dient te blijven en de voorzijde tenminste 1 meter dient terug te liggen ten opzichte van de gevel.

80 Artikel 19 Algemene afwijkingsregels

19.1 Afwijking toegestane bouwhoogte architectuur

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor het bouwen afwijken van de regels ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak;

81 Artikel 20 Overige regels

20.1 Geluidhinder

20.1.1 Realisatie van geluidsgevoelige objecten Bij nieuwe situaties in de zin van de Wet geluidhinder is de realisatie van geluidsgevoelige objecten voorzover gelegen binnen een geluidzone, alleen mogelijk indien voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder, dan wel aan het besluit hogere grenswaarden dat aan dit bestemmingsplan is toegevoegd. 20.2 Veiligheidszone vervoer gevaarlijke stoffen, a. om binnen de toetsingsafstand transport te water, een zone van 40 meter gemeten vanaf de kade van de Nieuwe Maas, de veiligheid van personen en goederen te waarborgen, geldt in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de betreffende gronden, dat geen nieuwe kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd dan die reeds aanwezig zijn ten tijde van terinzagelegging van dit bestemmingsplan. Bij herbouw c.q. vernieuwing van bestaande (beperkt) kwetsbare objecten mag het grondoppervlak hiervan niet worden vergroot ten opzichte van het oppervlak dat aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van dit bestemmingsplan. b. burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, met dien verstande dat de afstand tussen een object en de kade van de Nieuwe Maas minimaal 25 meter bedraagt (bebouwingsafstand transport te water). Bij de aanvraag van de vergunning dient de aanvrager aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond te overleggen. c. burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor: 1. voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het functioneren van de haven, zoals radarposten, kranen e.d.; 2. kleinschalige voorzieningen ter ondersteuning van het dagrecreatieve karakter van de rivieroever, zoals horecakiosken e.d.; Hiervoor moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:  de bereikbaarheid van de oever voor hulpverleningsdiensten en de mogelijkheden voor optreden van deze diensten mag niet worden belemmerd;  er zijn voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af gericht;  het scheepvaartverkeer wordt niet belemmerd;  schriftelijk advies is nodig van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en van de beheerder van de vaarweg of haven. 20.3 Vrijwaringszone - spoor I en II

20.3.1 vrijwaringszone - spoor I Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "vrijwaringszone-spoor I" mogen uitsluitend ondergrondse spoorbanen ten dienste van het metroverkeer met de daarbij behorende ondergrondse bouwwerken worden gebouwd, zoals een spoortunnel en bouwwerken, ten behoeve van de functionering van het spoorwegverkeer. 20.3.2 vrijwaringszone - spoor II Ter plaatse van de op de plankaart aangegeven aanduiding "vrijwaringszone-spoor II" mogen uitsluitend ondergrondse spoorbanen ten dienste van het spoorwegverkeer met de daarbij behorende ondergrondse bouwwerken worden gebouwd, zoals een tunnel en bouwwerken ten behoeve van de functionering van het spoorwegverkeer.

82 20.3.3 afwijken Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.3.1 of lid 20.3.2 voor het bouwen van krachtens de in de vrijwaringszone geldende bestemmingen toegestane bebouwing, mits de belangen van de spoorbaan c.q. spoorweg niet worden geschaad. Alvorens de vergunning te kunnen verlenen, dient de aanvrager van de vergunning aan burgemeester en wethouders een schriftelijk advies van de metrobeheerder c.q. spoorwegbeheerder te overleggen. Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning regels verbinden ter bescherming van de belangen van de spoorbaan c.q. spoorweg.

83 Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken

21.1.1 Aanwezige bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 21.1.2 Afwijking Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %. 21.1.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik

21.2.1 Bestaand gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 21.2.2 Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 21.2.3 Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 21.2.4 Uitzonderingen op het overgangsrecht gebruik Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

84 Artikel 22 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Noordereiland", gemeente Rotterdam.

85 Bijlagen

86 Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten categorie 1 t/m 2

Toelichting De Lijst van Bedrijfsactiviteiten geeft aan welke bedrijven binnen het plangebied in beginsel zijn toegestaan. Alle bedrijfsactiviteiten zijn ingedeeld in milieucategorieën, waarbij milieucategorie 1 betekent dat een bedrijfstype weinig potentiële milieuhinder veroorzaakt en milieucategorie 5 of 6 veel milieuhinder veroorzaakt. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft de lijst van bedrijfstypen ingedeeld aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling uit 1993 (SBI'93) van het CBS. Voor de zonering en de bij de zones behorende bedrijfscategorieën is uitgegaan van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering - 2007". Per type bedrijf zijn afstanden gegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Voor geluid is aangegeven of sprake is van continu geluid en van activiteiten die op een gezoneerd terrein thuishoren. Voor wat betreft verkeersaantrekkende werking en visuele hinder zijn indices gegeven. De lijst van bedrijfsactiviteiten volgt de publicatie van de VNG, maar met een algemeen verschil. De lijst gaat alleen over activiteiten die in een bedrijfsbestemming zijn toegestaan. Zo zijn bijvoorbeeld sport- en recreatieve voorzieningen niet opgenomen, omdat die in Rotterdam een aparte bestemming zijn. Voor een uitsplitsing naar afstanden per categorie wordt verwezen naar de VNG-publicatie. In de tabel behorend bij het bestemmingsplan bepaalt de grootste indicatieve afstand de milieucategorie. De aanbevolen indicatieve afstand tussen een bedrijf en woningen: categorie 1: afstand tot woningen 0 of 10 meter categorie 2: afstand tot woningen 30 meter categorie 3.1: afstand tot woningen 50 meter categorie 3.2: afstand tot woningen 100 meter categorie 4.1: afstand tot woningen 200 meter categorie 4.2: afstand tot woningen 300 meter categorie 5.1: afstand tot woningen 500 meter categorie 5.2: afstand tot woningen 700 meter categorie 5.3: afstand tot woningen 1000 meter categorie 6: afstand tot woningen 1500 meter Plangebied In dit plangebied zijn geen bedrijven toegelaten uit een categorie hoger dan categorie 2, deze zijn dan ook niet in deze lijst opgenomen. Een uitzondering hierop zijn de twee glasbewerkingsbedrijven (milieucategorie 3.1) die op het Noordereiland zijn gevestigd; V.O.F. van Bruggen Glasinstrumenten aan de Olivier van Noortstraat 7 en Quick Neon B.V. aan de Prins Hendrikkade 139. Deze bedrijven zijn in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen met een maatbestemming. Dit betekent dat op deze adressen naast alle bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 ook een glasbewerkingsbedrijf in milieucategorie 3.1 is toegestaan. Voor dit plangebied wordt de onderstaande lijst met bedrijfsactiviteiten gehanteerd: sbi-code Omschrijving cat. 15 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN 1552 2 - consumptie-ijsfabrieken, productieoppervlak <= 200 m² 2 1581 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: 1581 1 - verwerkingscapaciteit < 2.500 kg meel/week 2 1584 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: 1584 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken, 2 productieoppervlak <= 200 m² 1584 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden, productieoppervlak <= 200 m² 2 1593 t/m Vervaardiging van wijn, cider e.d. 2

87 1595 18 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT 182 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 2 20 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. 205 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 2 22 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA 2222.6 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 2 2223 A Grafische afwerking 1 2223 B Binderijen 2 2224 Grafische reproductie en zetten 2 2225 Overige grafische activiteiten 2 223 Reproductiebedrijven opgenomen media 1 24 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN 2442 0 Farmaceutische productenfabrieken: 2442 2 - verbandmiddelenfabrieken 2 26 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN 261 0 Glasfabrieken: 2615 a Glasbewerkingsbedrijven, productiecapaciteit < 8.0000 ton/jaar 3.1 262, 263 0 Aardewerkfabrieken: 262, 263 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 2 30 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS 30 A Kantoormachines- en computerfabrieken 2 31 - VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN 316 Elektrotechnische industrie niet elders genoemd 2 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 2 36 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN NIET ELDERS GENOEMD 361 2 Meubelstoffeerderijen bedrijfsoppervlak < 200 m² 1 362 Fabricage van munten, sieraden e.d. 2 363 Muziekinstrumentenfabrieken 2 3661.1 Sociale werkvoorziening 2 40 - PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER 40 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:

88 40 C1 - < 10 MVA 2 40 D0 Gasdistributiebedrijven: 40 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties cat. A 1 40 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 2 40 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: 40 E2 - blokverwarming 2 41 - 41 - WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER 41 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: 41 B1 - < 1 MW 2 45 - BOUWNIJVERHEID 45 3 - aannemersbedrijven met werkplaats: bedrijfsoppervlak < 1.000 m² 2 50 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS 501, 502, Handel in auto's en motorfiets en, reparatie- en servicebedrijven 2 504 5020.4 B Autobeklederijen 1 5020.5 Autowasserijen 2 503, 504 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires 2 505 0 Benzineservisestations: 505 3 - zonder LPG 2 51 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING 5122 Groothandel in bloemen en planten 2 5134 Groothandel in dranken 2 5135 Groothandel in tabaksproducten 2 5136 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 2 5137 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 2 5138, 5139 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 2 514 Groothandel in overige consumentenartikelen 2 5153 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen: 5153 2 - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 2.000 m² 2 5153.4 4 zand en grind: 5153.4 6 - algemeen, bedrijfsoppervlak <= 200 m² 2 5154 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: 5154 2 - algemeen: bedrijfsoppervlak < = 2.000 m² 2 5155.2 Groothandel in kunstmeststoffen 2 5156 Groothandel in overige intermediaire goederen 2 517 Overige Groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d. 2

89 52 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN 527 Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen) 1 55 - LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING 5551 Kantines 1 5552 Cateringbedrijven 2 60 - VERVOER OVER LAND 6022 Taxibedrijven 2 603 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 2 63 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER 6321 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 2 64 - POST EN TELECOMMUNICATIE 641 Post- en koeriersdiensten 2 642 A Telecommunicatiebedrijven 1 642 B0 zendinstallaties: 642 B2 - FM en TV 1 642 B3 - GSM- en UMTS-steunzenders 1 70 - VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED 70 A Verhuur van en handel in onroerend goed 1 71 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN 711 Personenautoverhuurbedrijven 2 714 Verhuurbedrijven voor roerende goederen niet elders genoemd 2 72 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE 72 A Computerservice- en informatietechnologie-bureaus e.d. 1 72 B Switchhouses 2 73 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK 731 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 2 74 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING 7481.3 Foto- en filmontwikkelcentrales 2 7484.4 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 1 90 - MILIEUDIENSTVERLENING 9001 A0 RWZI's en gierverwerkingsinrichtingen, met afdekking voorbezinktanks: 9001 B rioolgemalen 2 9002.2 A0 Afvalverwerkingsbedrijven: 9002.2 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 2 93 - OVERIGE DIENSTVERLENING 9301.2 Chemische wasserijen en ververijen 2 9301.3 A Wasverzendinrichtingen 2

90 9301.3 B Wasserettes, wassalons 1 9302 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 1 9303 0 Begrafenisondernemingen: 9303 1 - uitvaartcentra 1 9304 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 2 9305 B Persoonlijke dienstverlening niet elders genoemd 1

91