Ruimtelijke onderbouwing

Mijndensedijk 1a, aan de Vecht

Gemeente

Datum: 22 juli 2013 Projectnummer: 100909 NL.IMRO.1904.OVMijndensedk1aLNN-VG01

SAB 2

Ruimtelijke onderbouwing

INHOUD

1 Hoofdstuk 4 1.1 Aanleiding 4 1.2 Het besluitgebied 4 1.3 Vigerend bestemmingsplan 5 1.4 Opzet van de ruimtelijke onderbouwing 6

2 Het plan 7 2.1 Huidige situatie 7 2.2 Nieuwe situatie 7

3 Beleid 11 3.1 Rijksbeleid 11 3.2 Provinciaal beleid 14 3.3 Gemeentelijk beleid 18

4 Haalbaarheidsaspecten 20 4.1 Wettelijk kader 20 4.2 Milieuaspecten 20 4.3 Omgevingsaspecten 25

 Bijlage 1: Verkennend bodemonderzoek Mijndensedijk 1a, B011005, 28 januari 2011  Bijlage 2: Akoestisch onderzoek Mijndensedijk 1a, Loenen, SAB bv, 16 maart 2011, 100909  Bijlage 3: Flora en faunarapportage Mijndensedijk 1a, ; SAB 100909; 18 oktober 2011  Bijlage 4: Archeologisch vooronderzoek, Plangebied Bloklaan 1a, Loenen, Raap, juli 2011, 0925-6369  Bijlage 5: Nota van beantwoording overlegreacties  Bijlage 6: Verklaring van geen bedenkingen

SAB 3

1 Hoofdstuk

1.1 Aanleiding Door H.W.C. Loenen B.V. is het initiatief genomen om aan de Mijndensedijk 1a op het perceel van het voormalige hotel en de achterliggende terrein een wooncomplex te realiseren.

De geplande nieuwbouw past niet binnen de bouwregels van het vigerende bestemmingsplan. Om het plan planologisch-juridisch mogelijk te maken wordt afgeweken van het vigerende bestemmingsplan. Dit gebeurt middels een omgevingsvergunning in de vorm van een omgevingsvergunning ex artikel 2.1. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Omdat de werkzaamheden niet passen in het vigerend bestemmingsplan is een uitgebreide Wabo procedure nodig teneinde de omgevingsvergunning te verlenen. De (uitgebreide) procedure vindt zijn grondslag in artikel 2.12, lid 1 onder a en c. Om deze vergunning te kunnen verlenen is een ruimtelijke onderbouwing nodig waarmee aangetoond wordt dat sprake is van een “goede ruimtelijke ordening”. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet in die eis en maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning.

1.2 Het besluitgebied Het besluitgebied betreft het perceel Mijndensedijk 1a waarop het voormalige hotel Mijnden staat. Het besluitgebied is gelegen net ten zuiden van de kern Loenen dicht bij de kruising van de doorgaande weg tussen Loenen en en de daar vanaf buigende weg naar Loosdrecht. Deze weg naar Loosdrecht, hier de Bloklaan genaamd kruist de Vecht en direct daarna de Mijndensedijk. In deze hoek ligt het besluitgebied, Mijndensedijk 1a. In de directe omgeving zijn langs de Mijndensedijk woningen te vinden, richting de Loosdrechtse plassen is een recreatiepark gevestigd. Tegenover het besluitgebied aan de overzijde van de Bloklaan ligt een bos. In de directe omgeving van het besluitgebied is vrij veel bebouwing aanwezig.

Ligging besluitgebied

SAB 4

Grens besluitgebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan Het vigerende bestemmingsplan is het plan ‘Mijnden’, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Loenen op 24 april 2007. De aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan Mijnden was de aflopende termijn van het vigerende bestemmingsplan. Daarnaast waren er kleinschalige initiatieven die niet pasten in het vigerende bestemmingsplan uit 1986 en zijn er op basis van een uitwerkingsbevoegdheid enkele woningen aan de Mijndensedijk gerealiseerd. Het bestemmingsplan Mijnden biedt een recent juridisch-planologisch kader voor het besluitgebied waarin gestreefd wordt naar consolidatie van de huidige situatie. Het perceel Mijndensedijk 1a heeft de bestemming ‘Horeca’ waar een hotel/restaurant is toegestaan. Bebouwing is ter plaatse van de bouwvlakken toegestaan met een maximale hoogte zoals aangegeven op de plankaart. Tevens is er een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Deze houdt in dat burgermeester en wethouders de bestemming mogen wijzigen in de bestemming maatschappelijke doeleinden ten behoeve van een woonzorgcomplex dat maximaal 30 zorgwoningen omvat. Het bestaande bebouwde oppervlak mag met 10% worden vergroot, de goot en bouwhoogte dienen gelijk te zijn aan het huidige hoofdgebouw. De afstand tot de Mijndensedijk dient minimaal 10 meter te zijn, de bebouwingsgrens aan de Bloklaan dient ter plaatse van de voorgevel van bestaande hoofdgebouw met de aanduiding ‘W’ te liggen. Daarnaast zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de bepalingen van het plan voor overschrijding van – voor bouwen geldende- afstands-, inhouds-, oppervlakte- en hoogtematen met ten hoogste 10%, met uitzondering van bebouwingspercentages.

SAB 5

Het voorgestelde bouwplan past echter niet binnen de randvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan ‘Mijnden’. Er kan daarom geen gebruik worden gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid maar er dient een aparte planologische procedure te worden doorlopen.

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.4 Opzet van de ruimtelijke onderbouwing Deze ruimtelijke onderbouwing bestaat uit een planbeschrijving en een onderzoek naar de haalbaarheid. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het besluitgebied in de huidige en nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het vigerende beleid van de verschillende overheden. De haalbaarheid van het plan komt in het vierde hoofdstuk aan bod. Naast de economische uitvoerbaarheid dient het plan ook op aspecten als milieu, water, ecologie, archeologie en verkeer en parkeren uitvoerbaar te zijn.

SAB 6

2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel is bebouwd met een aantal gebouwen horende bij het voormalige hotel Mijnden. Het hotel is echter sinds langere tijd niet meer in gebruik. Tussen de gebouwen bevindt zich open terrein dat grotendeels onverhard is. Het geheel maakt een vervallen indruk.

Impressie besluitgebied

2.2 Nieuwe situatie In opdracht van HWC Loenen bv is door Wentink Architekten een plan ontworpen voor 12 woningen op het terrein hoek Mijndensedijk en Bloklaan te Loenen aan de Vecht. Uitgangspunt is geweest om een kleinschalig project te realiseren in een intieme setting met een geborgen en rustieke uitstraling. In het ontwerp is inspiratie geput uit de bebouwing in de naaste omgeving. Bij de inrichting van het terrein is rekening gehouden met voldoende parkeerplekken die dicht bij de woningen zijn gelegen. Het terrein wordt ontsloten door twee toegangspoorten. Eén ter plaatse van de Mijndensedijk en een ter plaatse van de Bloklaan. De poort aan de Mijndensedijk zal normaal gesproken zijn gesloten, deze poort is te openen zodat hulpdiensten via twee

SAB 7 inritten het terrein kunnen benaderen. De draaipoorten, evenals de poorten tussen de woningblokken, zijn afgesloten met hekken van stalen smeedwerk. In de hoeken zijn intieme tuintjes ontworpen die de besloten sfeer van een hofje uitademen. In het ontwerp van de woningen zijn historische stijlkenmerken verwerkt zoals glas-in- loodramen, spekbanden, metselwerk vlechtingen, houten bakgoten met zinken kraal en glasroedes op de ramen. Het gevelmetselwerk is van roodbruine baksteen. Evenals bij de kleuren voor de kozijnen en de ramen en deuren, welke respectievelijk wit en blauw zijn, is terug gegrepen op Oudhollands kleurgebruik. De tuitgevels van het grote middenblok zijn als contrast met wit stucwerk afgewerkt. De nok is bekroond met een dakruiter. De indeling van de woningen is ruim en er is rekening gehouden met aanpasbaar bouwen en rolstoelgebruik. Zodoende zijn de woningen ook geschikt voor zorg aan huis. Er is tevens bewoners een extra slaapkamer en badkamer gecreëerd op de begane grond. De woningen hebben een hoge mate van duurzaamheid en energiezuinigheid. De achter de woningen gelegen gronden zijn bedoeld als tuin behorende bij deze woningen. Deze maken onderdeel uit van het besluitgebied.

Overzicht locatie

SAB 8

Plattegronden

Aanzichten

SAB 9

Landschappelijke inpassing Het plan bevindt zich op het kruispunt van twee belangrijke landschappelijke elementen, namelijk de Vecht en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De Vecht is een belangrijk beeldbepalend element in het Groene Hart. Het lint langs de Vecht kenmerkt zich door afwisselende bebouwing en afwisselend gebruik. De Bloklaan is onderdeel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie als acces. Hooggelegen dijken, wegen, stroomruggen maar ook rivieren en kanalen, de zogenaamde accessen die de inundatiegebieden doorkruisten, werden afgesloten door verdedigingswerken. In dit geval ligt langs de Bloklaan het fort Spion. In paragraaf 3.1 wordt uitgebreid stil gestaan bij de kwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Inpassing zijde Bloklaan Het plan wordt op de bestaande kavel gerealiseerd. Het lint langs de Bloklaan wordt intact gelaten doordat de nieuwbouw in hetzelfde ritme als de overige bebouwing wordt gerealiseerd. Hierdoor vindt er geen aantasting van de structuur van de Nieuwe Hollandse Waterlinie plaats.

Inpassing zijde Vecht Aan de zijde van de Vecht maakt het plan onderdeel uit van het Vechtlint. De huidige, bij het motel horende, gebouwen liggen met de achterzijde gericht naar de Mijndensedijk, de dijk langs de Vecht. Het bouwplan is gesitueerd op dezelfde locatie als de huidige bebouwing, de bestaande lijnen en sloten in het landschap blijven daarmee behouden. Het besluitgebied ligt deels achter de bebouwing aan de Mijndensedijk. Alleen aan de zuidzijde is er vanuit het omliggende landschap direct zicht op de nieuw te realiseren woningen. Door de situering blijft de situatie aan de zijde van de Mijndensedijk vrijwel gelijk. Tussen de weg en de bebouwing bevindt zich een tuin. Omdat er is gekozen de gebouwen gegroepeerd bij elkaar te zetten worden de tuinen aan de buitenzijde gesitueerd. Hierdoor ontstaat een zachte overgang tussen het landschap en de omgeving. Voor het ontwerp van de gebouwen is inspiratie geput uit de bebouwing in de naaste omgeving waardoor de nieuwe bebouwing in stijl en massa aansluit bij de omliggende bebouwing.

SAB 10

3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011) De centrale visie heeft als doel een concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig Nederland tot en in 2040 te realiseren en is in 2011 als ontwerp ter inzage gelegd. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt dan ook (onder meer) zowel de structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Ruimte als bijvoorbeeld de Nota Mobiliteit. De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028): 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland; 2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Richting 2040 worden ambities geformuleerd: rijksinvesteringen zijn in dit verband slechts een van de instrumenten die worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van de rijksambities.

Bij de uitwerking van de doelstellingen worden “nationale belangen” onderscheidden (13 in totaal). Voor de verwezenlijking c.q. behartiging van deze belangen worden rijksinstrumenten ingezet. Voor het overige kan de sturingsfilosofie van de visie als decentraal worden omschreven waarbij de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk naar provincies en gemeenten wordt gebracht.

De toenemende ruimtelijke verschillen tussen de verschillende gebieden in Nederland vragen om woon- en werklocaties in steden en dorpen die aansluiten op de (kwalitatieve) vraag en die goed bereikbaar zijn, waarbij locaties voor transformatie en herstructurering zo veel mogelijk worden benut.

Situatie besluitgebied Het realiseren van een wooncomplex op een plek die nu al bebouwd is past binnen het landelijk ruimtelijk beleid om het huidige bebouwde gebied optimaal te benutten.

Nota Belvedère Door het rijk is veel aandacht besteed aan behoud en versterking van de cultuurhistorische waarden van Nederland. In de Nota Belvedère is dit beleid vastgelegd. In deze nota wordt gepleit voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden. Verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het aanwezige cultuurhistorische erfgoed is hierbij het doel. Op basis van archeologische, historisch- (steden)bouwkundige en historisch geografische kenmerken is een kansenkaart voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland gemaakt. Hierbij zijn 70 Belvedèregebieden en 105-steden geselecteerd, waarbij zeldzaamheid, gaafheid en representativiteit selectiecriteria waren.

SAB 11

Het besluitgebied ligt in het Belvedèregebieden "Nieuwe Hollandse Waterlinie". Het gebied is aangewezen vanwege het complex van landschapstypen, te weten:  het weidse landschap van het veenweidegebied;  de linie met haar forten en open schutsvelden.

De Hollandse Waterlinie is ontworpen in samenhang met het landschap. Naast de fysieke aanwezigheid van historische vestigingsstructuren, forten en dijken zijn ook inundatiegebieden en schootsvelden, kenmerkend door eenheid en openheid, nog herkenbaar in het omliggende landschap.

Met de Nota Belvedère pleiten de vier ministeries voor een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden binnen ruimtelijke ontwikkelingen. Niet door een veto uit te spreken over veranderingen, ook niet door het verleden te laten voor wat het is, maar door te zoeken naar wederzijds profijt. De strategie is 'behoud door ontwikkeling'. In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie het uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen. Het betreft een tweeledig doel: verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van het cultuurhistorische erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient daarom bovenstaande strategie als overkoepelend uitgangspunt te worden genomen.

Conclusie Het voorliggende wijzigingsplan tast de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie niet aan. In paragraaf 2.2 wordt dieper ingegaan op de landschappelijke inpassing. Hiermee is onderhavige plan in overeenstemming met het gestelde in de Nota Belvedère.

Linieperspectief Panorama Krayenhoff Als vervolg op de Nota Belvedère is het principe ‘behoud door ontwikkeling’ in het linieperspectief Panorama Krayenhoff uitgewerkt voor het nationale project Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het Linieperspectief is in december 2003 door het kabinet vastgesteld en in de vijf betrokken Colleges van Gedeputeerde Staten met instemming behandeld waardoor het Linieperspectief geldt als leidraad voor de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.

Het Linieperspectief zet in op twee strategieën voor de verwezenlijking, namelijk planologische doorwerking en actieve ontwikkeling. De planologische doorwerking bestaat uit bescherming van de Waterlinie via de Monumentenwet en via de Wet ruimtelijke ordening in bestemmingsplannen. Voor de actieve ontwikkeling dienen uitvoeringsplannen per deelgebied (enveloppe) te worden ontwikkeld.

In het Panorama Krayenhoff zijn drie ambities voor 2020 geformuleerd. “Behoud door ontwikkeling” is het motto van het rijksbeleid voor de cultuurhistorie in relatie met andere beleidsvelden tot ruimtelijke ontwikkeling. Behoud van historische gebouwen en structuren waaraan een eigentijdse betekenis wordt toegekend, is een belangrijk deel van de toekomstgerichte ontwikkelingsstrategie. De ambities van de Nieuwe Hollandse Waterlinie staan in dat teken. De waterlinie heeft haar defensieve betekenis verloren, maar heeft nog wel betekenis als het gaat om de functie van het landschap als collectief geheugen, met de ontwikkeling van het westen van het land tot samenhangende deltametropool en als het gaat om een nieuwe benadering van waterbeheer.

SAB 12

Gestreefd wordt daarom naar de ontwikkeling van:  nationale geheugensteun;  megasingel door de deltametropool;  schakel in de waterbeheersing.

Voor het herstel van de eenheid in de Waterlinie is een ontwikkelingsprogramma met drie niveaus voorgesteld:  het eerste betreft projecten die gericht zijn op reconstructie, renovatie of transformatie van de hoofdverdedigingslijn als landschapslijn, van de forten als verblijfsplaatsen en landschapsecologische stepping stones, en van de waterstaatswerken als cruciale historische componenten;  het tweede niveau betreft projecten die gericht zijn op het waarneembaar maken van de werking van de Waterlinie;  het derde niveau betreft ondersteunende projecten in de sfeer van het toerisme en de woon- en werkgelegenheid.

Situatie besluitgebied Het plan beschreven in het voorliggende wijzigingsplan tast de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandsche Waterlinie niet aan. Hiermee is onderhavige plan in overeenstemming met het gestelde in het Linieperspectief Panorama Krayenhoff.

Nieuwe Hollandse Waterlinie Met het tekenen van de bestuursovereenkomst tussen de vijf betrokken ministeries en provincies is het startschot gegeven voor de provincies om gezamenlijk met de waterbeheerders en de gemeenten de Nieuwe Hollandse Waterlinie te ontwikkelen. Als vervolg van de Nota Belvedère is het principe “Behoud door ontwikkeling” uitgewerkt in het Linieperspectief Panorama Krayenhoff. Dit Linieperspectief vormt de leidraad voor de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De planologische doorwerking van het Linieperspectief bestaat uit het opnemen van de bescherming van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in bestemmingsplannen. Het voorliggende bestemmingsplan is hier een concrete uitwerking van. Een nadere concretisering van wat er allemaal moet gebeuren met de Nieuwe Hollandse Waterlinie, staat omschreven in de notitie Ambities Vechtstreek-Zuid, gebiedsprogramma voor de projectenveloppe.

Ontwikkelingsprogramma Per deelgebied wordt voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie een ontwikkelingsprogramma opgesteld in de vorm van een projectenveloppe. De gemeente Stichtse Vecht valt in het deelgebied Vechtstreek-Zuid. Hierin worden ontwikkelingen opgenomen die voort moeten bouwen op de kenmerken die het gebied typeren. Door middel van opgestelde ambities voor het gebied kunnen projecten worden ontwikkeld die de waarden van het gebied versterken.

Ambities In totaal zijn een viertal ambities voor het gebied Vechtstreek-Zuid opgenomen. Het gaat hierbij om de volgende ambities: behoud, veiligstelling en herstel van aanwezige waarden, vergroten beleefbaarheid van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, vergroten toegankelijkheid van de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vergroten van de

SAB 13

maatschappelijke, ecologische en economische toekomstwaarde van het Nieuwe Hollandse Waterlinie-gebied. De ambities zijn breder dan de opgave uit het Panorama Krayenhoff. Deze ambities zijn:  landschappelijke en recreatieve articulatie van de hoofdverdedigingslijn;  het ontwikkelen van de forten als recreatieve en ecologische pleisterplaatsen;  het realiseren van een ecologische en recreatieve verbinding langs de Vecht;  het uitwerken van een verdichtingopgave tussen Vecht en Amsterdam-Rijnkanaal;  de ontwikkeling van het arrangement ‘Ontdekkingstocht’;  onderzoeken van de haalbaarheid van Beschermd Gezicht ‘Vecht’.

Situatie besluitgebied Het voorliggende bouwplan en de hierbij horende wijzigingsplan heeft geen invloed op het veilig stellen van de waarde van het veenweide landschap doormiddel van instandhouding van het betreffende landschap. Hiermee is onderhavige plan niet van invloed op de gestelde ambities.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Utrecht 2005 - 2015 (2004) Het Streekplan Utrecht 2005 - 2015 is op 13 december 2004 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Het grondgebied van de provincie is verdeeld in verschillende deelgebieden. De gemeente Stichtse Vecht valt in het deelgebied Utrecht-West en het besluitgebied is op de Streekplankaart gelegen in het “Landelijk Gebied 3”.

Uitsnede Streekplan Utrecht 2005 - 2015

Landelijk Gebied 3 Het als Landelijk Gebied 3 aangeduide gebied geldt voor gebieden met een verweving van functies. Het is een afwisselden en landschappelijk waardevol gebied met verweving van landbouw, natuur , dag- en verblijfsrecreatie en in enkele gevallen extensieve woonmilieus.

SAB 14

Het accent van de landbouw ligt op de versterking van de rol van de agrarische sector in delen met een blijvend agrarisch gebruik; verdere ontwikkeling van de agrarische sector als drager van belangrijke landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarden. Het accent voor natuur ligt in versterking van natuurwaarden door stimulering van agrarisch natuurbeheer en versterking van actuele en potentiële waarden. Versterking van recreatief (mede)gebruik en routestructuren, nieuwvestiging en uitbreiding van recreatief-toeristische voorzieningen voor zowel dag- als verblijfsrecreatie is mogelijk als onderdeel van een integraal plan waaruit de ruimtelijke kwaliteitswinst (onder meer voor kernkwaliteiten landschap) blijkt.

Conclusie Het bouwplan betreft realisatie van een wooncomplex op een prominente locatie aan de Vecht. Omdat de locatie op dit moment een vervallen motel bevat zal de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied 3 met de realisatie van het wooncomplex vooruit gaan. De geplande ontwikkeling voldoet daarmee aan het streekplan.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2009) Doel van de provinciale verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De regels van de verordening richten zich primair tot gemeenteraden, verantwoordelijk voor het vaststellen van bestemmingsplannen. De regels van de verordening hebben betrekking op nieuwe planologische besluiten. Dit betekent dat vigerende bestemmingsplannen buiten de werking van de verordening vallen.

De provincie Utrecht heeft er voor gekozen geen nieuw beleid te formuleren en vast te leggen in een nieuwe structuurvisie. Het Streekplan Utrecht 2005 - 2015 is op 1 juli 2008 van rechtswege omgezet in een structuurvisie. Provinciale Staten hebben beleidsneutraal het provinciaal belang benoemd aan de hand van de zogenaamde richtinggevende beleidsuitspraken uit het Streekplan. Beleidsneutraal betekent dat het streekplanbeleid ongewijzigd blijft. Niet alle richtinggevende beleidsuitspraken zijn tot provinciaal belang benoemd. Het provinciaal belang is vastgelegd in de Beleidslijn Nieuwe Wro.

Het besluitgebied is aangeduid als “Stedelijk uitloopgebied, extra aanvullende voorwaarden” en staat bestemmingen en regels in bestemmingsplannen toe die stadsrandactiviteiten in een gebied aansluitend op het stedelijk gebied toestaan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:  de agrarische structuur zo min mogelijk wordt aangepast;  voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing;  de te realiseren voorziening past bij het verzorgingsniveau van de desbetreffende kern;  geen onevenredige toename van gemotoriseerd verkeer plaatsvindt;

SAB 15

 de kwaliteiten van natuur en landschap zoveel mogelijk worden versterkt.

Uitsnede Provinciale Ruimtelijke Verordening - kaart Stedelijk Uitloopgebied

Situatie besluitgebied Het bouwplan en de nieuwe functie voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van het stedelijk uitloopgebied.

Beleidslijn nieuwe Wro (2009) Doel van de Beleidslijn nieuwe Wro is om, ook na inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008, slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005 - 2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De beleidslijn maakt daarbij duidelijk wat de partners in de buitenwereld onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten: het provinciaal belang wordt gemarkeerd en wordt de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten vastgelegd. Met nadruk geldt dat deze Beleidslijn géén nieuw beleid bevat: de beleidsdoelen zoals deze zijn vastgelegd in het Streekplan worden niet gewijzigd. Het vaststellen van de Beleidslijn is géén partiële herziening van het Streekplan.

In de beleidslijn zijn de volgende richtinggevende beleidsuitspraken uit het Streekplan 2005 - 2015 opgenomen die van toepassing zijn op onderhavig uitwerkingsplan:  Verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren;  Voor kleine bebouwingsenclaves zonder contour geldt in beginsel het beleid voor het omringende landelijk gebied. Verdichting op zeer beperkte schaal is toegestaan als bestaande kwaliteiten een dergelijke ontwikkeling toestaan en er sprake is van een goede ruimtelijke inpassing mogelijk is;  Het beleid voor lintbebouwing dient buiten de rode contour primair afgestemd te worden op de belangen van het omringende landelijke gebied. Behoud van de huidige kwaliteiten, van zowel het landelijk gebied als van het lint staan hierbij voorop.

SAB 16

Situatie besluitgebied Realisatie van een wooncomplex op de locatie van het voormalige motel is ruimtelijk goed inpasbaar en zal de kwaliteit van de omgeving verbeteren.

Ontwerp provinciale ruimtelijke structuurvisie en verordening (2012) Op 20 maart jl. hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS) en de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Naar verwachting worden medio 2013 de definitieve versies van de PRS en PRV vastgesteld.

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Het beleid is opgebouwd uit drie pijlers: 1 een duurzame leefomgeving 2 vitale dorpen en steden 3 landelijk gebied met kwaliteit

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven.

Accent op de binnenstedelijke opgave De provincie wil ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk realiseren. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.

Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied De provincie wil de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied.

Westelijk veenweidegebied en Eemland Het besluitgebied bevindt zich aan de Vecht, in de structuurvisie aangeduid als het Westelijk veenweide gebied en Eemland. De zones langs de rivieren bieden ruimte voor een breed scala van functies. In de kracht van de veenweidegebieden schuilt ook de kwetsbaarheid. Ze zijn dooraderd met een netwerk van smalle wegen, boerderijenlinten, kades en weteringen. Extra zorg is nodig voor het behoud van de landschappelijke karakteristiek en de cultuurhistorische waarden. Dit zijn de gebieden bij uitstek waar men er alert op moet zijn dat de juiste ontwikkelingen met de juiste maat en schaal op de juiste plek landen. Voor ontwikkelingen die die maat en schaal te boven gaan is hier geen plaats.

Ruimte voor dynamiek en kwaliteit, stedelijke functies in het landelijk gebied Op veel plaatsen in het landelijk gebied is sprake van bebouwingsconcentraties met stedelijke functies die geen rode contour hebben. Hier biedt de provincie ruimte voor verdichting van de concentraties, mits de omgevingskwaliteit, met name het landschap, voldoende is geborgd. Bij bebouwingsconcentraties kan zowel gedacht worden aan buurtschappen van minder dan 5 hectare, als aan dichter bebouwde delen van bebouwingslinten en ontginningsassen. Plaatselijk is verdichting mogelijk, zowel door extra bebouwing als door extra functies, als dit bijdraagt aan ruimtelijke kwaliteit. Daarbij kan gedacht worden aan sanering van ongewenste situaties of aan herstel van het landschap. Vooral in de linten zijn de landschappelijke en

SAB 17

cultuurhistorische waarden doorgaans hoog. Dat lijkt een beperking, maar daar waar bestaande situaties worden verbeterd, biedt dat ook kansen. Verdichting op minder kwetsbare plekken kan herstel van doorzichten op waardevollere plekken mogelijk maken.

Rode contour Het plangebied ligt net als in de huidige Verordening buiten “Stedelijk gebied”. De hiertoe aangewezen gronden zijn in hoofdzaak een continuering van rode contourgebieden zoals opgenomen in de geldende structuurvisie/provinciale ruimtelijke verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Landschapsontwikkelingsplan Breukelen - Loenen In het kader van de actualisatie van de landschapsonderhoudplannen hebben de gemeenten Breukelen en Loenen besloten om gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan te ontwikkelen. Het landschapsontwikkelingsplan is van februari 2008, heeft betrekking op het buitengebied en is opgesteld voor de komende 10 tot 15 jaar. Daarnaast worden voor nieuwe ontwikkelingen landschappelijke randvoorwaarden aangegeven. Na een inventarisatie en analyse van de landschapskwaliteiten worden het beleid en de ontwikkelingen beschreven om uiteindelijk te eindigen in een conclusie. In de conclusie komen de ontwikkelingsrichtingen naar voren.

Beeldkwaliteitplan Landelijk Gebied Breukelen - Loenen Doelstelling van het beeldkwaliteitplan voor het totale buitengebied van Loenen en Breukelen is om de bestaande beeldkwaliteit van het landelijke gebied te behouden en waar mogelijk te versterken. Het plan streeft daarom naar beeldkenmerken die passen bij de ontstaansgeschiedenis en karakteristieken van het buitengebied. Beeldkwaliteit wordt beschouwd als een belangrijk aspect van de leefomgeving. Inzicht in de bestaande kwaliteiten vormt enerzijds het uitgangspunt voor behoud en versterking van de karakteristieke kwaliteiten, anderzijds is hierop het ontwikkelingskader voor nieuwe ontwikkeling in het buitengebied gebaseerd. Ook kleinschalige natuurontwikkelingen maken hier deel van uit. Het beeldkwaliteitplan sluit aan op het Landschapsontwikkelingsplan Breukelen- Loenen. Het landschapsontwikkelingsplan geeft een visie op de functies, de bestaande landschapskarakteristiek en de gewenste landschapsontwikkeling van de verschillende deelgebieden. Het beeldkwaliteitplan gaat in op de samenhangende beeldkwaliteit van bepaalde structuren en op het lagere schaalniveau van daarbinnen gelegen erven, bebouwing en kleinschalige landschapselementen, zoals beplantingen en water.

Welstandsnota Breukelen, Loenen en Abcoude De nieuwe Woningwet uit 2003 is voor de gemeenten Breukelen, Loenen en Abcoude aanleiding geweest om gezamenlijk een welstandsnota op te stellen, waarin de samenhang tussen landschappelijke waarden en de karakteristieke architectuur van de bebouwing langs de Vecht, Angstel en Gein is opgenomen. Voordeel van de welstandsnota is dat burgers zich bij het opstellen van een bouwplan kunnen richten op de in de welstandsnota aangegeven voorwaarden. Hierdoor heeft de welstandsnota een belangrijke informerende rol.

SAB 18

Situatie besluitgebied Het plan is voorgelegd aan de welstandscommissie welke akkoord is met het bouwplan zoals gesteld in het afgegeven advies van 28 september 2009.

SAB 19

4 Haalbaarheidsaspecten

4.1 Wettelijk kader Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgevingkwaliteit door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.

4.2 Milieu-aspecten

4.2.1 Milieuzonering Bij het realiseren van nieuwe functies dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol: 1 Past de nieuwe functie in de omgeving? 2 Laat de omgeving de nieuwe functie toe?

Ad 1 Het betreft hier de realisatie van een wooncomplex op de locatie van het voormalige motel Loenen. Door deze ontwikkeling zal een potentieel belastend bedrijf verdwijnen en een wooncomplex, welke geen milieubelasting met zich meebrengt, terug worden gebouwd. De nieuwe functie past daarmee in zijn omgeving.

Ad 2 Op locaties waar in de toekomst nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden, moet rekening worden gehouden met de hinder van bedrijven en bedrijfsactiviteiten. Voor voorliggend bestemmingsplan geldt dat er geen hinderlijke bedrijven (met milieuzoneringen) in de directe omgeving van het besluitgebied aanwezig zijn. Er worden dan ook geen bedrijven in hun bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden worden beperkt.

Conclusie Geconcludeerd kan worden dat de nieuwe functies passend zijn in deze omgeving. Het besluitgebied valt niet binnen een milieuzonering. Conclusie is dan ook dat het aspect milieuzonering geen belemmeringen voor de realisatie van een wooncomplex.

4.2.2 Geluid

Wettelijk kader De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het (spoor)wegverkeer en/of door industrieterreinen met een wettelijke geluidszone, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde, dan wel een nader bepaalde hogere grenswaarde. Indien een bestemmingsplan nieuwe geluidsgevoelige functies (woningen) toestaat, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegen, spoorwegen en gezoneerde industrieterreinen op een bepaalde afstand van de nieuwe geluidsgevoelige functies.

SAB 20

Akoestisch onderzoek Door SAB bv is een akoestisch onderzoek1 uitgevoerd. In de directe omgeving van het besluitgebied liggen alleen wegen. Spoorwegen of gezoneerde industriegebieden zijn niet aanwezig. Het besluitgebied grenst aan de noordzijde aan de Bloklaan (N403). Deze weg ligt in stedelijk gebied en heeft twee rijstroken. Volgens de Wgh heeft deze weg hiermee een zone van 200 meter. Het besluitgebied ligt in de zone van deze weg. Aan de westzijde van het besluitgebied ligt de Mijndensedijk. Deze weg heeft een 30 km/uur-regime waardoor er volgens de Wgh geen onderzoeksplicht is. Tevens is op deze weg alleen bestemmingsverkeer toegestaan. Deze weg zal dan ook rustig zijn en er is dan ook geen invloed op het akoestische klimaat ter plaatse van het besluitgebied. Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidhinder ten gevolge van de Bloklaan (N403).

Uit het onderzoek naar de geluidsbelastingen blijkt dat bij twee woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De hoogste geluidsbelasting ten gevolge van de Bloklaan bedraagt 54 dB, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor nieuw te bouwen woningen langs een bestaande weg in stedelijk gebied bedraagt 63 dB (artikel 83 lid 2 van de Wgh). De optredende geluidsbelastingen zijn hiermee lager dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Het doel van de Wgh is geluidhinder te voorkomen. Maatregelen om de voorkeursgrenswaarde te bereiken zijn bijvoorbeeld het toepassen van stil wegdek op de Bloklaan, het vergroten van de afstand tussen de woningen en de weg of het toepassen van dove gevels. Gezien de beperkte schaal van dit plan lijkt het niet mogelijk of gewenst om effectieve maatregelen te treffen die de geluidsbelastingen terugbrengen tot een waarde die lager is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Voor deze twee woningen kan door de gemeente een hogere waarde worden verleend. Om een hogere waarde aan te vragen moet de situatie passen in het gemeentelijk geluidsbeleid ten aanzien van het aanvragen van hogere waarden.

De gemeente Stichtse Vecht volgt voorlopig de ontheffingscriteria uit het inmiddels vervallen Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen. Hierin stond het ontheffingscriterium: “ter plaatse gesitueerd worden als vervanging van bestaande bebouwing”. Dit ontheffingscriterium is in deze situatie van toepassing. Aangezien het voormalige hotel Mijnden wordt gesloopt en op de ontstane open ruimte de 12 nieuwe woningen worden gerealiseerd.

De situatie past in het gemeentelijk beleid. Hierdoor wordt voor deze twee woningen een hogere waarde verleend door de gemeente. De verlening van de hogere waarde vindt plaats in een aparte hogere waarde-procedure gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure.

1 Akoestisch onderzoek Mijndensedijk 1a, Loenen, SAB bv, 22 augustus 2011, 100909

SAB 21

Conclusie Het voorliggende plan past binnen de gestelde geluidsnormen. Wel dient er voor twee woningen een hogere grenswaarde te worden aangevraagd.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Hiermee wordt de wijziging van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5 titel 2) bedoeld. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit uit 2005 en is een implementatie van de Europese kaderrichtlijn luchtkwaliteit en de vier dochterrichtlijnen waarin onder andere grenswaarden voor de luchtkwaliteit ter bescherming van mens en milieu zijn vastgesteld.

Deze nieuwe wet- en regelgeving noemt “gevoelige bestemmingen” (zoals scholen en kinderdagverblijven) en maakt onderscheid tussen projecten die “in betekende mate” en “niet in betekende mate” (NIBM) leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging worden meegenomen in de afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening en moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol.

De 12 woningen die wordt gerealiseerd, ligt ruim onder de 1% grens die geldt voor 500 woningen, zoals is gesteld door het Ministerie van VROM. Hierdoor kan het bouwplan worden aangemerkt als een project van ‘niet in betekenende mate’. Er worden op de wegen in de omgeving van de locatie geen overschrijdingen van grenswaarden verwacht.

Conclusie Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.2.4 Bodem

Inleiding De bodemkwaliteit is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling van belang in verband met de financiële haalbaarheid van het plan. De bodem moet geschikt zijn voor het beoogde doel.

Onderzoek Milieutechniek ZVS Eemnes BV heeft in opdracht van Wentink Architecten een bodemonderzoek2 uitgevoerd.

Wet bodembescherming Toetsing van de onderzoeksresultaten aan de normen uit de Wet bodembescherming levert het volgende resultaat op: - de bovengrond is licht verontreinigd met zware metalen en PAK; - de ondergrond is licht verontreinigd met PAK;

2 Verkennend bodemonderzoek Mijndensedijk 1a, B011005, 28 januari 2011

SAB 22

- het grondwater is licht verontreinigd met barium.

Besluit bodemkwaliteit Toetsing van de onderzoeksresultaten aan de Maximale Waarden uit het Besluit bodemkwaliteit behorende bij de bodemfunctieklasse "Wonen", levert het volgende resultaat op: perceel 601 : zowel de boven- als ondergrond voldoet aan de kwaliteit "Wonen"; perceel 782:  de bovengrond ter plaatse van het noordelijk deel van het perceel (boorpunten 13-11- 5+ 16) voldoet niet aan de kwaliteit "Wonen"( er is sprake van klasse "Industrie", veroorzaakt door het gemeten gehalte aan zink);  de bovengrond ter plaatse van het zuidelijk deel van het perceel (boorpunten 1 +3+5+9+10+ 11) voldoet niet aan de kwaliteit "Wonen" (er is sprake van klasse "Industrie1”, veroorzaakt door het gemeten gehalte aan kobalt);  de ondergrond voldoet aan de kwaliteit "Wonen".

Risico-analyse Naar aanleiding van de toetsingsresultaten aan het Besluit bodemkwaliteit is voor de stoffen zink en kobalt een risico-analyse uitgevoerd voor het bodemgebruik "Wonen met tuin" (met behulp van de risico-toolbox). Hieruit blijkt dat:  het verhoogd gemeten gehalte aan zink (gemeten in de bovengrond op het noordelijk terreindeel) geen (potentiële) blootstellingsrisico' s voor de mens geeft;  het verhoogd gemeten gehalte aan kobalt (gemeten in de bovengrond op het zuidelijk terreindeel) wel tot blootstellingsrisico's voor de mens kan leiden.

Aanvullend onderzoek Geadviseerd wordt op het zuidelijk deel van perceel 782 na de sloop van de panden een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van kobalt. Op basis van de resultaten van het aanvullend onderzoek kan vastgesteld worden of er bodemmaatregelen nodig zijn. Verwacht wordt dat de uit het aanvullend onderzoek eventueel voortvloeiende benodigde bodemmaatregelen de economische haalbaarheid van het plan niet in gevaar zullen brengen. Uitgangspunt voor de bestemming is dat de bodemkwaliteit binnen het besluitgebied (in elke geval op de plekken WW men met de bodem in aanraking kan komen) aan moet sluiten bij de vereiste bodemkwaliteit, namelijk "Wonen".

Verhardingslaag De verhardingslaag is niet onderzocht. Zonder onderzoek is het niet toegestaan om het puin uit deze verhardingslaag her te gebruiken. Als er geen kwaliteitsverklaring aanwezig is van het toegepaste verhardingsmateriaal is het "asbestverdacht". Voordat het materiaal vrijkomt zal het daarom naast het standaardpakket voor bouwstoffen, ook op asbest onderzocht moeten warden.

Conclusie Het aspect bodem vormt (op basis van het nu uitgevoerde verkennend bodemonderzoek) geen belemmering voor de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. In het kader van de aanvraag Omgevingsvergunning zal wel, na de sloop van de panden, aanvullend onderzoek moeten worden uitgevoerd.

SAB 23

4.2.5 Asbest Door Witteman Asbestonderzoek is een asbestinventarisatie van het motel gemaakt. De inventarisatie is gedaan conform de SC-540 en betrof het restaurant, de 12 appartementen, het ketelhuis en de schuur. Alle opstallen waren volledig toegankelijk. In geen enkele van de opstallen zijn asbesthoudende of asbestverdachte materialen aangetroffen. Ook bestaat er geen vermoeden van verborgen asbesthoudende materialen.

4.2.6 Externe veiligheid

Wettelijk kader en situatie besluitgebied De externe veiligheid wordt bepaald door de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen (productie, gebruik, opslag en vervoer) in en rond het besluitgebied. Veiligheidsafstanden tussen activiteiten met gevaarlijke stoffen en beperkt kwetsbare objecten, zoals woningen, moeten er voor zorgen dat bij een eventuele calamiteit het aantal slachtoffers beperkt blijft. Het Vuurwerkbesluit (2002, herziening 2004) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004) stellen afstandseisen aan risicovolle bedrijfsactiviteiten. De circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS, 2004) adviseert bij transportroutes en buisleidingen met gevaarlijke stoffen veiligheidsafstanden aan te houden.

Uitsnede risicokaart.nl

Uit de kaart van risicokaart.nl blijkt dat in de directe omgeving van het besluitgebied, aangegeven met de rode cirkel, geen gevaar opleverende installaties of leidingen te vinden zijn.

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) Er zijn in de directe omgeving van de woningen geen bedrijven gevestigd die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

SAB 24

Bedrijven – Overige veiligheidswetgeving Er zijn in de directe omgeving verder geen bedrijven gevestigd met een overig veiligheidsrisico. Propaantanks zijn in ons bedrijvenbestand in dit gedeelte van de gemeente Loenen wel bekend, maar deze bevinden zich op voldoende afstand.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water Er moet rekening gehouden worden met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water. Wegen, spoorwegen en vaarwegen met structureel en grootschalig vervoer van gevaarlijke stoffen liggen niet in de buurt van het plan. Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A2 is in de gemeente Stichtse Vecht een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt niet langs het plan. Voor noodzakelijk transport ten behoeve van laden en/of lossen van gevaarlijke stoffen buiten de vastgestelde routes is een ontheffing nodig. Aan deze ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden om een veiligere leefomgeving te realiseren. Er kan over de Bloklaan en Mijndensedijk dus wel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvinden van de niet-routeplichtige stoffen (zoals benzine) en routeplichtige stoffen met ontheffing (zoals propaan), maar de frequentie daarvan is dermate laag dat daardoor geen risico’s ontstaan die ruimtelijk relevant zijn.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen Er moet rekening worden gehouden met transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Volgens de “Risico-evaluatie vervoer gevaarlijke stoffen per buisleiding van 25 april 2003 (AVIV Adviserende ingenieurs)” én de Belemmeringenkaart “infrastructuur” van het Streekplan ligt er in of bij het besluitgebied géén buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Het normale gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid.

Conclusie Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van voorliggend plan.

4.3 Omgevingsaspecten

4.3.1 Water

Europees beleid In 2000 is de Kaderrichtlijn Water vastgesteld waarin communautaire maatregelen zijn opgenomen betreffende water. Het doel van deze richtlijn is een integrale benadering van het waterbeheer. Dit betekent dat de interne samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater, zowel waar de kwaliteits- als kwantiteitsaspecten betreft, als uitgangspunten worden genomen. Daarnaast betekent de integrale benadering dat diverse beleidsterreinen, waaronder de ruimtelijke ordening, door de richtlijn worden bestreken. Met de bestaande Nederlandse regelgeving kan het merendeel van de richtlijnverplichtingen worden uitgevoerd. Volgens de Kaderrichtlijn Water mogen activiteiten niet leiden tot verslechtering van de ecologie en waterkwaliteit.

SAB 25

Rijksbeleid Water wordt door het Rijk, in aansluiting op de Vierde Nota Waterhuishouding, gezien als ordenend principe. De beleidsdoeleinden uit de Nota Ruimte met betrekking tot waterbeleid zijn als volgt gedefinieerd: het vergroten van de veiligheid, het beperken van de wateroverlast en het veiligstellen van de zoetwatervoorraad.

Het waterbeleid voor de 21e eeuw is geformuleerd in het kabinetsstandpunt ´Anders omgaan met water´ en is voortgekomen uit het ´Advies Waterbeheer 21e eeuw van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw´ (cie-Tielrooy, 2000). Het gaat hierin alleen om de aanpak voor veiligheid en wateroverlast en niet om watertekort, kwaliteit of verdroging. Voor stedelijke gebieden bestaat momenteel geen specifiek rijksbeleid.

Provinciaal beleid Op 23 november 2009 is het Waterplan 2010-2015 vastgesteld door Gedeputeerde Staten met als ondertitel richting robuust. Het Waterplan is het regionale waterplan volgens de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan worden 3 hoofdthema’s onderscheiden: Veiligheid, Kwaliteit en Kwantiteit en Gebruik en beleving. Het Waterplan heeft tot doel bij plannenmakers duidelijk te maken waarmee rekening gehouden moet worden met nieuwe plannen. Onderdeel hierbij op het gebied van ruimtelijke ordening is de watertoets, waarbij in een vroegtijdig stadium het ruimtelijke plan getoetst wordt aan de waterbelangen. Uit het Waterplan blijkt dat de gronden qua functie zijn aangewezen voor landbouw.

Waterbeheerder De betrokken waterbeheerder bij het besluitgebied is het AGV. De waterbeheerder is onder andere verantwoordelijk voor het waterbeheer in het landelijk gebied. AGV heeft een waterbeheersplan opgesteld. Water, plassen, vaarten, sloten en rivieren moeten geschikt zijn om in en bij te kunnen wonen, werken en recreëren. Daarnaast speelt water een belangrijke rol bij natuur- en milieuontwikkeling. Om dit bereiken moet water gezond zijn, goed worden beheerd en onderhouden en niet worden belast met vervuilende stoffen. Het waterpeil moet in orde zijn en water moet een thuisbasis zijn voor verschillende planten en dieren. Al deze onderdelen zijn verwerkt in het Waterbeheersplan.

Het uitgangspunt van het Waterbeheersplan is meer ruimte voor water om:  steden en land in te richten;  samen te werken aan gezond en veilig water, dat ook voor volgende generaties beschikbaar is;  water te kunnen aan- en afvoeren én te kunnen bergen;  wateroverlast tegen te gaan;  natuur te ontwikkelen;  te recreëren.

Naast de ruimtelijke onderbouwing is het gestelde in de Keur van het Hoogheemraadschap AGV van toepassing. Voor het keurgebied gelden bepalingen tot het onderhoud en gebruik van wateren, oevers en waterkeringen zowel bovengrond als in de grond. Vanaf het begin van planvorming dient overleg te worden gevoerd tussen gemeente, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen

SAB 26

naar concrete gebiedsspecifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie “vasthouden, bergen en afvoeren” moet worden gehanteerd.

De uitvoerende taken van het hoogheemraadschap zijn ondergebracht bij Waternet.

Voor wat betreft verharding dient in het landelijk gebied rekening te worden gehouden met de eis voor het minimale wateroppervlak ten behoeve van de waterberging. Een toename in verhard oppervlak van meer dan 5000m2 is watervergunningsplichtig; er moet in dat geval 10%-20% van deze verharding worden gecompenseerd met oppervlaktewater. In de buurt van het besluitgebied bevindt zich voorts een waterkering, de dijk langs de Vecht. Deze kering is in het bestemmingsplan Mijnden opgenomen door middel van de dubbelbestemming “Primair – Waterkering”. De primaire beschermingszone ligt niet in het besluitgebied. De buitenbeschermingszone wordt niet middels een dubbelbestemming opgenomen in bestemmingsplannen of omgevingsvergunningen, deze zone is beschermd door middel van de Keur. Waternet staat het beleid voor om te komen tot een scheiding van de afvalwaterstromen. Hierbij moet worden gedacht aan het afkoppelen van daken, waarbij het afgevangen regenwater direct op het aanwezige oppervlaktewater wordt geloosd. Uiteraard moet rekening worden gehouden met de beperkingen, die hieromtrent gesteld worden door de waterkwaliteitsbeheerder. Dit behelst onder andere het niet toepassen van bepaalde materialen (bijvoorbeeld zink) voor standleidingen en/of dakgoten. Veranderingen met betrekking tot het scheiden van afvalwaterstromen en de riolering treden niet op door het voorliggende bestemmingsplan.

Watertoets Het bouwplan voorziet in een minimale toename van verhard oppervlak. Er worden werkzaamheden verricht binnen de buitenbeschermingszone van de kering, een watervergunning is daarmee verplicht. Er zal een gescheiden rioleringsysteem worden aangelegd.

Conclusie Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.2 Flora en fauna

Wettelijk kader Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op de beschermde gebieden. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en Faunawet. Door SAB is voor deze aspecten een Quick Scan flora en fauna3 uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn hieronder weergegeven.

3 Flora en faunarapportage Mijndensedijk 1a, Loenen aan de Vecht; SAB 100909; 18 oktober 2011

SAB 27

Gebiedsbescherming In het kader van de Natuurbeschermingswet (NB-wet) en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) dient er getoetst te worden of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden. Het besluitgebied te Loenen aan de Vecht ligt niet in of nabij de EHS of een gebied dat is aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 betreft het Natura 2000-gebied “Oostelijke Vechtplassen”. Dit beschermde gebied ligt op ongeveer 1 kilometer afstand. Gezien tussenliggende elementen (bebouwing, wegen), de grote afstand en de relatief kleinschalige ontwikkelingen zijn zowel directe als indirecte negatieve effecten van de plannen op het beschermde gebied niet te verwachten. Het besluitgebied ligt ook niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), maar het bosgebied aan de andere kant van de Bloklaan, ten noorden van het besluitgebied, is wel aangewezen in het kader van de EHS als bestaande natuur. Bovendien is de rivier de Vecht aangewezen als ecologische verbindingszone. Gezien de ligging buiten de EHS is geen sprake van directe aantasting van de EHS. Vanwege de relatief kleinschalige ontwikkeling in reeds bebouwd gebied en het feit dat het toekomstige gebruik van het besluitgebied geen andere effecten zal hebben op de EHS als het huidige gebruik, zijn indirecte negatieve effecten op de EHS ook niet te verwachten.

Soortenbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfplaatsen door de ingreep worden aangetast (verwijderd, ongeschikt gemaakt). De beoogde ontwikkelingen kunnen biotoopverlies of verstoring (indirect biotoopverlies) tot gevolg hebben. Invloeden die leiden tot een verminderde geschiktheid van het besluitgebied als bijvoorbeeld foerageergebied zijn niet ontheffingsplichtig, tenzij het een zodanig belang betreft dat bij het wegvallen van deze functie ook de vaste rust- en verblijfplaatsen van soorten niet langer kunnen functioneren. Door de werkzaamheden kunnen alle aanwezige soorten negatieve effecten ondervinden van de ingreep. Voor de meeste soorten is dit tijdelijk van aard.

Algemene soorten De meeste van deze soorten zijn beschermd maar vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een algehele vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Dit betekent dat voor deze soorten de werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden zonder ontheffing.

Strikt beschermde soorten Voor soorten die vermeld staan op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet, geldt dat bij aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet moet worden aangevraagd. De strikt beschermde Heikikker, Ringslang, gebouwbewonende soorten vleermuizen en huismussen zijn, gezien de verspreidingsgegevens, aanwezige habitats en soortspecifieke eisen niet op voorhand uit te sluiten binnen het besluitgebied.

Verder kunnen bij de start van werkzaamheden in het broedseizoen broedende vogels worden verstoord, of hun nesten worden aangetast. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels tijdens hun broedseizoen zouden kunnen verstoren. Werkzaamheden dienen plaats te vinden

SAB 28

buiten het broedseizoen of tijdens het broedseizoen, als broedende vogels binnen en in de directe omgeving van het besluitgebied uitgesloten kunnen worden.

Jan. Feb. Mrt. April Mei Juni Juli Aug. Sep. Okt. Nov. Dec. Broedvogels Tabel 1: Indicatieve periode uit te voeren werkzaamheden. Groen: werkzaamheden kunnen uitgevoerd worden. Oranje: werkzaamheden mogen uitgevoerd worden mits geen broedgevallen aanwezig zijn.

Conclusies quickscan flora en fauna Uit de quick scan is naar voren gekomen dat vaste rust- en verblijfplaatsen van strikt beschermde soorten vleermuizen en huismussen voor kunnen komen in het besluitgebied. Voorafgaand aan de ingrepen dient een nader onderzoek te worden opgestart naar: gebouwbewonende vleermuizen. Onderzoeksperiode: globaal 15 mei - 31 juli (kraamkolonies) en 15 augustus - 30 september (paarverblijven). Deze onderzoeksperiode is gebaseerd op het Protocol Vleermuisonderzoek van het Netwerk Groene Bureaus (2010), dat tevens als leidraad gehanteerd wordt door het Ministerie van EL&I voor een ontheffingsaanvraag;  huismussen. Onderzoeksperiode: globaal 15 maart – 15 juni.

Het gebruik van het besluitgebied door deze soorten kan door middel van nader onderzoek in beeld worden gebracht zodat het werkelijke effect van de ingreep op (het leefgebied van) daadwerkelijk aanwezige soorten kan worden bepaald. Pas dan kan worden bepaald welke maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de Flora- en faunawet wordt overtreden. Mocht het niet mogelijk zijn om dit te voorkomen, dan is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Een dergelijke ontheffing is alleen onder beperkte omstandigheden verkrijgbaar.

Ook vaste rust- en verblijfplaatsen van de strikt beschermde Heikikker en Ringslang zijn niet uit te sluiten binnen het besluitgebied. Mits aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan, zijn negatieve effecten op de Ringslang en Heikikker niet te verwachten:  verwijderen van takkenhopen buiten de periode juni – augustus. Bij het verwijderen dient te allen tijde gecontroleerd te worden of eieren van de Ringslang aanwezig zijn;  creëren van een paar takkenhopen in de toekomstige situatie;  watergangen onaangetast laten;  werkzaamheden in het braakliggende, begroeide gedeelte buiten het winterrustseizoen van heikikkers (november t/m februari) uitvoeren.

Compenserende en mitigerende maatregelen moeten altijd voorafgaand aan de uitvoering van de beoogde plannen worden gerealiseerd.

Aanbevelingen Naast de consequenties die voortkomen uit de Flora- en faunawet is ook een aantal vrijblijvende aanbevelingen te doen ten aanzien van de inrichting van het besluitgebied, zoals:

SAB 29

 voor vleermuizen zouden open stootvoegen aangebracht kunnen worden in muren, of vleermuiskasten kunnen worden geplaatst in de spouw of tegen de muur op 2,5 meter hoogte in nieuw te bouwen woningen;  als er een zolder of vliering wordt aangelegd, zou deze niet helemaal geïsoleerd kunnen worden. Hierdoor wordt de zolder mogelijk een geschikt verblijf voor vleermuizen;  het planten van bomen en struwelen voor vogels en vleermuizen verdient aanbeveling. Het beste zijn, ecologisch gezien, inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten;  het creëren van een geleidelijke overgang van de sloot naar het besluitgebied. Hierbij dient vegetatieontwikkeling in deze overgang gestimuleerd te worden. Dit kan positieve effecten hebben op het voorkomen van amfibieën;  er kunnen nestpannen of neststenen worden aangebracht ten behoeve van huismussen. Deze beschermde soort verliest steeds meer nestmogelijkheden.

Nader onderzoek Naar aanleiding van de uitkomsten van de quickscan is een nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van broedvogels en vleermuizen in en direct rond de Mijndensedijk 1a te Loenen. Om vast te stellen of vleermuizen voorkomen in het gebied zijn meerdere veldbezoeken gebracht. Vleermuizen zijn geïnventariseerd door middel van batdetector-onderzoek (Petterson D-240). Met de batdetector worden de, voor mensen onhoorbare, ultrasone geluiden van vleermuizen omgezet naar de voor het menselijk oor hoorbare geluiden. Soorten kunnen door de geluiden (frequentie, ritme en klank) en zichtbeelden worden onderscheiden. Door interpretatie hiervan kan tevens het gedrag afgeleid worden en kunnen onder andere foerageerplaatsen, vliegroutes en verblijfplaatsen worden opgespoord. Voorafgaand aan het vleermuisonderzoek is het gebied geïnventariseerd op nesten, sporen en territoriaal gedrag van vogels met jaarrond beschermde nesten.

Het herbestemmingsgebied aan de Mijndensedijk 1a te Loenen is marginaal foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis en daarnaast vliegt er af en toe een water- en meervleermuis boven de Vecht. In en rond herbestemmingsgebied ontbreekt het aan vogels met nesten. Het voorkomen van vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen en vogels ontbreekt derhalve. Realisatie van de herbestemming heeft geen gevolgen op vleermuizen en vogels. Vogels komen niet voor en vleermuizen kunnen er in lage dichtheid blijven foerageren. De Flora- en faunawet beïnvloed derhalve de herbestemming niet.

Conclusie Het aspect flora en fauna levert geen beperkingen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3.3 Archeologie

Wettelijk Kader Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg “Het Verdrag van Malta” genoemd, is op 16 januari 1992 te Valetta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed, waar mogelijk, te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de

SAB 30 besluitvorming. Hierdoor kan er in een vroegtijdig stadium van het planproces rekening worden gehouden met eventuele archeologievriendelijke alternatieven. De principes van het Verdrag van Malta zijn doorgevoerd in de Nederlandse wetgeving, op 1 september 2007 is de aangepaste Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden.

Situatie besluitgebied RAAP Archeologisch Adviesbureau heeft in juli 2011 een bureau- en inventariserend veldonderzoek4 (karterende vorm) uitgevoerd in verband met de geplande bouw van woningen in de gemeente Stichtse Vecht. Voor deze plannen is afwijking van het bestemmingsplan nodig, aangezien momenteel in het besluitgebied een restaurant en een hotel staan. Doel van het onderzoek was allereerst het middels bureauonderzoek verwerven van informatie over bekende en te verwachten archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Het doel van het veldonderzoek was vervolgens die verwachting te toetsen en, zo nodig, bij te stellen. Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen, kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen vermoedelijk archeologische waarden zullen worden verstoord.

Meer specifiek zijn de volgende bevindingen van belang:  voorafgaande aan het veldwerk gold een hoge verwachting op het aantreffen van archeologisch resten uit de IJzertijd, Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Voor de Nieuwe tijd gold dat alleen voor het deel langs de Bloklaan omdat op historische kaarten uit 1726 en 1811-1832 daar bebouwing staat afgebeeld. Voor de Romeinse tijd gold een middelhoge verwachting op het aantreffen van archeologische resten;  resten van nederzettingen en bebouwing worden tussen 0,3 en 1,5 m –Mv verwacht;  Tijdens het veldwerk werd een onverstoord bodemprofiel alleen in boringen 1 en 2 aangetroffen (oever- op komafzettingen);  In boringen 4, 5 en 6 werd tot 170 cm –Mv een recent verstoord pakket aangetroffen met soms recent opgebracht materiaal;  Boring 3 is gezet langs de Bloklaan en hierin is tot 110 cm –Mv een recente opgebrachte zandlaag aangetroffen. Hieronder, tussen 110 en 150 cm –Mv, is baksteenpuin aangeboord dat mogelijk afkomstig is van de fundamenten van het huis dat staat afgebeeld op historische kaarten.

In overeenstemming met wat verwacht werd op basis van het bureauonderzoek is vermoedelijk langs de Bloklaan tijdens het veldonderzoek een archeologische vindplaats uit de Nieuwe tijd aangetroffen. De mogelijkheid bestaat dat van de vindplaats alleen het fundament bewaard is gebleven. In het overige deel van het besluitgebied zijn oeverafzettingen aangetroffen, maar niet de verwachte beddingafzettingen. In de oeverafzettingen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Waarschijnlijk zijn deze oeverafzettingen afgezet in het komgebied en zodoende te drassig om te wonen. Daarom moet de archeologische verwachting na het veldonderzoek voor de IJzertijd tot en met de Middeleeuwen naar beneden worden bijgesteld. Voor het gebied geldt na het veldwerk een lage archeologische

4 Archeologisch vooronderzoek, Besluitgebied Bloklaan 1a, Loenen, Raap, juli 2011, 0925-6369

SAB 31

verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de IJzertijd t/m Middeleeuwen.

Het deel van het besluitgebied ten zuiden van het restaurant en rondom het hotel is verstoord. In het oostelijk deel van het besluitgebied zijn wel de verwachte oeverafzettingen aangetroffen, maar niet de verwachte beddingafzettingen. Ten noorden van het restaurant, langs de Bloklaan, zijn archeologische resten uit de Nieuwe tijd aangetroffen. Voor dit deel van het besluitgebied geldt dan ook een hoge archeologische verwachting.

Kaart archeologische verwachtingswaarde na onderzoek

Het bouwplan ligt voor een deel voor de huidige rooilijn en dus in het gebied met een hoge archeologische verwachting. Het betreft ongeveer 30 m². In de voorwaarden van de omgevingsvergunning zal worden opgenomen dat na de sloop van de bestaande bebouwing in het gebied met de hoge archeologische verwachting een proefsleuf dient te worden gegraven. Hiervoor dient dan eerst een programma van eisen te worden opgesteld conform het gestelde in het archeologisch onderzoek.

Conclusie Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel zullen aanvullende voorwaarden in de omgevingsvergunning worden opgenomen.

4.3.4 Verkeer en parkeren Bij het realiseren van nieuwe functies dient gekeken te worden naar verkeersaspecten zoals ontsluiting, bereikbaarheid, verkeersveiligheid en parkeren. De ontsluiting en de bereikbaarheid van het perceel zullen geschieden over de bestaande uitritten van het

SAB 32

motel. De situatie aan de openbare weg en de daarmee samenhangende verkeersveiligheid zal niet veranderen. Parkeren vindt plaats op het eigen erf. Voor de 12 woningen worden 24 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het aspect verkeer en parkeren levert geen belemmeringen op voor het voorgenomen plan.

4.3.5 Economische uitvoerbaarheid

Wettelijk kader Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan of omgevingsvergunning dient op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het opstellen van een wijzigingsplan een exploitatieplan te koppelen. Er is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het wijzigingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 sub a Wro).

Beoordeling en conclusie De realisatie van een wooncomplex wordt op deze locatie in de gemeente Stichtse Vecht, geacht financieel uitvoerbaar te zijn.

De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Daarnaast is het aanleggen van voorzieningen op kosten van de gemeente, in het exploitatiegebied (besluitgebied) niet aan de orde en wordt het opstellen van het wijzigingsplan door de initiatiefnemer bekostigd. Een planschadeovereenkomst wordt afgesloten. Voor de gemeente Stichtse Vecht zijn derhalve geen kosten verbonden aan het opstellen en uitvoeren van dit bestemmingsplan. Er behoeft derhalve geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

SAB 33