Lodewijk Brunt

Privé. Koningshuis en pers in Nederland

Inleiding

Toen begin 1989 door toedoen van het weekblad Privé openbaar werd gemaakt dat de Nederlandse kroonprins Willem-Alexander al sinds enige een innige betrekking onderhield met Yolande Adriaan- sens, studente in de communicatiewetenschap te Amsterdam, ont­ stond er ter redactie van menige krant onenigheid over de vraag of dit bericht een plaats in de kolommen verdiende. Voorstanders van plaatsing wezen er op dat het om een nieuwsfeit van belang ging. Als er sprake zou zijn van een duurzame liefdesrelatie, was hiermee immers de toekomstige vorstin van Nederland in het geding en derge­ lijke informatie kon het lezerspubliek beslist niet onthouden worden. Maar in veel gevallen werd het pleit door de tegenstanders gewon­ nen; de primeur van Privé drong niet of nauwelijks tot de Nederlandse dagbladpers door. Ruim twee maanden na de ‘onthulling’ was dit voor Henk van der Meyden, hoofdredacteur van het weekblad, aan­ leiding om in zijn rubriek ‘Strikt privé’ (8 april 1989) een hartig woord te richten tot de ‘Nederlandse pers’: Men vond zich zeker te ‘deftig’ voor dit soort nieuws, of was het gewoon kortzichtigheid en te weinig gevoel voor echt menselijk nieuws dat de Nederlandse pers, met uitzondering van De Telegraaf, zo vaak toont... Of Van der Meyden gelijk had met zijn oordeel is moeilijk vast te stellen, maar zeker is dat hij met recht wees op het bestaan van twee nogal ver uit elkaar liggende opvattingen binnen de (schrijvende) media in Nederland over de manieren waarop het koningshuis benaderd hoort te worden. Deze tweedeling is van betrekkelijk recente datum - het weekblad Privé vierde in 1987 zijn tienjarig bestaan - en kan worden beschouwd als een van de gevolgen van een democratiseringsproces dat zich in Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog heeft voltrokken. Ik kom hier nog uitvoeriger op terug. Wat ik zal laten zien is, dat de pers in de loop van de twintigste eeuw steeds ‘volwassener’ werd, om in termen te spreken van prominente vertegenwoordigers van de Nederlandse

199 journalistiek. Anderzijds kreeg de monarchie geleidelijk aan een andere functie te vervullen doordat de machtspositie van het koning­ schap in Nederland ingrijpend werd uitgehold. Het verlies aan macht ging niet gepaard met een verlies aan invloed en gezag. Daarom kregen leden van het koningshuis in toenemende mate een ‘represen­ tatieve’ taak te vervullen, waarbij hun identiteit als privé-personen steeds sterker op de voorgrond kwam te staan. Als gevolg van deze ontwikkeling voltrok zich gedurende de jaren zeventig de splitsing in de pers waarvan boven sprake was. Tegenover de ‘deftige’, afstande­ lijke benaderingswijze van het overgrote deel van de dag- en week­ bladpers, ontstond een geheel eigen genre journalistiek, waarvan Van der Meydens Privé een sprekend voorbeeld is. Kenmerkend daarvoor is de vrijwel exclusieve aandacht voor het persoonlijke leven van vorstelijke personen met volstrekte veronachtzaming van de poli­ tieke of constitutionele context waarin zich dat afspeelt. Deze oriën­ tatie, die scherp afwijkt van traditionele opvattingen over wat ‘nieuws’ is of zou moeten zijn, wekt herhaaldelijk ergernis en gevoelens van diepe minachting op. Niet in het minst vanwege het onmiskenbare commerciële succes van de gewraakte formule. In kringen van ‘fat­ soenlijke’ verslaggevers worden produkten als Privé dan ook niet tot de serieuze journalistiek gerekend, maar tot de ‘roddel-’, ‘riool-’ of ‘schandaalpers’. De neiging tot een zekere afstandelijkheid ten opzichte van vorstelijke personen, die voortkomt uit het journalis­ tieke credo dat je personen en zaken zo goed mogelijk van elkaar dient te onderscheiden, wordt vanwege het risico om als ‘roddeljour­ nalist’ te worden bestempeld alleen maar versterkt. Het is deze ge­ moedsgesteldheid die er toe leidt dat ‘nieuwtjes’ over het koninklijk huis zelden of nooit in de gevestigde pers te vinden zijn. In het eerste gedeelte van dit opstel behandel ik de - dikwijls gespannen - betrekkingen tussen pers en koningshuis in de periode van de democratisering. Het ontbreken van systematisch onderzoek op dit terrein in Nederland, maakt dat ik me voornamelijk tot alge­ meenheden en een enkele anecdote moet beperken. In het tweede deel richt ik me op de relatie pers-koningshuis onder gedemocrati­ seerde omstandigheden. De aandacht gaat daar uit naar de manier waarop in een deel van de pers over het persoonlijke leven van de leden van het koningshuis wordt gerapporteerd. Ik heb daartoe een aantal recente jaargangen van het hierboven genoemde weekblad Privé bestudeerd. Slaagt dit medium er inderdaad in het koningshuis ‘dichter’ bij het lezerspubliek te brengen, zoals keer op keer in de (hoofd-)redactionele kolommen wordt beloofd? Het zal blijken dat

200 deze vraag niet zonder meer met ja of nee te beantwoorden is.

Pers tegenover koningshuis

In Luizen in de pels, een overzicht van honderd jaar journalistiek in Nederland, kijkt oud-redacteur van het Algemeen Handelsblad Herman Besselaar terug op de periode, waarin hij als verslaggever zijn grootste triomfen vierde. Hij heeft daarbij de jaren vijftig op het oog. Dat waren andere tijden en Besselaar maakt daar in zijn terug­ blik geen geheim van. Er was veel meer eerbied in de wereld. Veel meer! Denkt u dat wij ooit van die schandelijke stukken over Bernhard hadden geschreven als hij aan depressies had geleden? Nóóit. Geen letter. Niet uit ontzag voor het koningshuis, maar uit ontzag voor jezelf. Je zou iets aan jezelf hebben afgedaan als je daaraan was begonnen. In Zeeland (tijdens de watersnoodramp van 1953, LB) besefte ik weer eens hoe moeilijk het leven van leden van de koninklijke familie is. Altijd maar glimlachen! Oranje bekladden - daaraan zou geen journalist zich schuldig moeten maken (Van der Linden 1984, p. 81). Een journalist in de jaren vijftig, aldus H.J.A. Hofland (1984, pp. 82 e.v.) - die in 1953 bij de krant van Herman Besselaar in dienst kwam -, was op z’n best een ‘weerspannige bediende’ en op z’n slechtst een ‘gehoorzame hoveling’ van de abonnees. Het was niet zozeer zijn taak de waarheid te melden, als wel de wereld te beschrijven op een manier die de lezers welgevallig was. Deze opdracht was niet in begin­ selen en statuten vastgelegd, maar iedereen die een paar jaar bij een krant werkte, wist precies waar hij zich in dit opzicht aan te houden had. Dit stilzwijgende contract ten koste van de waarheid, tussen hoofdredactie, redactie en lezerspubliek, wordt door Hofland geka­ rakteriseerd als ‘de goede zaak’. Hij haalt onder andere de roem­ ruchte affaire Greet Hofmans aan als een voorbeeld van hoe ‘de goede zaak’ in de praktijk werkte. Der Spiegel, het exemplaar dat de onthullingen bevatte, werd niet geïm­ porteerd. Hoofdredacteuren, door minister-president dr. W. Drees bij­ eengeroepen, beloofden geheimhouding. De goede zaak verdroeg geen woord van de waarheid meer; het dieptepunt van wezenloze bangigheid was bereikt. Op het Algemeen Handelsblad werden iedere dag de bui­ tenlandse kranten met het laatste nieuws over Soestdijk met armen vol binnengedragen, en alle wetenschap die daarin was opgeslagen hield de hoofdredactie voor zichzelf. Maar, in de jaren zestig is er van een kentering sprake. Dan komt, aldus nog steeds Hofland, de ‘vaderlandse culturele revolutie’ op

201 gang. Hoewel dit gepaard gaat met tal van achterhoedegevechten, onder meer ten tijde van het tv-programma ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’ en de verloving van prinses Beatrix met Claus von Amsberg, heeft ‘de goede zaak’ haar nimbus verloren. Voor de Ne­ derlandse journalistiek heeft dit vergaande gevolgen. In de woorden van Hofland: Anders gezegd: het ‘schrijvend kuddedier journalist’ begon zich te be­ vrijden uit de ‘algemene verstarring’ waarin het door een collectieve moraal terecht was gekomen. Daarbij werd het geleidelijk aan duidelijk dat er een publiek was dat die ontwikkeling aanvaardde. Was de journa­ list het eerst? Dan kon hij dat alleen maar zijn omdat hij voldoende ontvankelijke lezers had gekregen. Wat Hofland schetst, de emancipatie van de Nederlandse pers die zich in de jaren zestig voltrekt, wordt soms in bijna identieke bewoor­ dingen en met grotendeels dezelfde voorbeelden eveneens door andere vertegenwoordigers van de Nederlandse journalistiek onder woorden gebracht (zie onder meer Ferdinandusse 1984; Jansen van Galen 1988; Van Amerongen 1984; Mulder & Arlman 1984). Opmer­ kelijk daarbij is dat de relaties tussen de pers en het koningshuis worden genoemd als een van de belangrijkste toetsstenen van een geslaagd emancipatieproces. In de jaren vijftig worden er op de ver­ schillende redactieburelen alleen nog besmuikte grapjes gemaakt over het koningshuis. 7rouw-journalist Meije Koetzier (1984, p. 49) meldt dat hem op gedempte toon werd meegedeeld dat de krant indertijd zou hebben gemeld: ‘PRINSES JULLANA IN BLIJDE VERWACHTING (van een onzer verslaggevers)’ of ‘PRINSES JULIANA IN BLIJDE VERWACHTING’ met vlak daaronder ‘KONINGIN WILHELMINA DANKT LIMBURGSE MIJNWER­ KERS’. In de jaren zestig zou alles anders worden. ‘Autoriteiten werden uitgedaagd, regenten werden onttroond’, schrijft Ferdinan­ dusse (1984, p. 155) over het begin van die tijd; zaken als het ‘Huwe­ lijk’ (tussen Beatrix en Claus) konden volgens hem niet meer worden afgedaan zonder een serieus standpunt van de '(hoofd)redactie en zonder dat er door de lezers nauwlettend naar dit standpunt gekeken werd. Mulder & Arlman (1984, p. 107), die overigens niet bepaald onder de indruk zijn van het kritische vermogen van de Nederlandse pers tegenover het koningshuis, noemen de berichtgeving over de Lockheed-affaire desondanks ‘van een redelijk volwassen niveau’. En ook in Engeland lijkt er sprake te zij n van een min of meer ingrijpende verandering in de betrekkingen tussen de pers en het koningshuis gedurende de jaren zestig (Keay 1984, pp. 246, 247).

202 Koningshuis tegenover pers

De onderdanigheid van de pers tegenover het koningshuis, die door de bovengenoemde journalisten typerend wordt geacht voor de pe­ riode die aan de jaren zestig vooraf gaat, correspondeert met een verregaande autoritaire houding bij leden van het koningshuis tegen­ over de pers. Herman Besselaar toonde zich onder de indruk van alle moeilijkheden waaronder het koninklijk huis volgens hem gebukt ging (‘Altijd maar glimlachen!’), maar in de praktijk wisten vorstelijke personen zich duchtig te weren, zeker tegenover leden van de pers. In de loop der jaren hebben zich talloze incidenten tussen vertegen­ woordigers van het koningshuis en de journalistiek voorgedaan, waarbij de eersten zich allerminst tot glimlachen beperkten. In de vorige eeuw sprak kroonprins ‘Wiwill’ over courantiers als ‘de laagste menschensoort’ en zijn vader, koning Willem III, was het daar van harte mee eens. Wilhelmina moest evenmin veel van de pers weten en Juliana heeft niet alleen haar hele regeringsperiode met de pers over­ hoop gelegen, maar ook daarvoor en daarna. Het enige moment waarop zij op een ontspannen manier met persmensen omging was toen ze in augustus 1945, na een ballingschap van vijf jaar, verslag­ gevers en fotografen rondleidde door Paleis Soestdijk. Over de manier waarop Juliana de pers beschouwde zijn veelzeg­ gende details bekend. Vlak na haar inhuldiging tot koningin in 1949, dus enkele decennia vóór het ontstaan van bladen als Privé en Story, verzocht ze de hoofdredacties van Nederlandse kranten geen aan­ dacht meer te besteden aan de vakanties van het koninklijk gezin. Dit zou een inbreuk op haar privacy zijn. Een dergelijk verzoek werd vijf jaar later herhaald tijdens een onderhoud met twee vooraanstaande journalisten, die ze op Paleis Soestdijk had laten ontbieden: Robert Peereboom en Maarten Rooij, bestuursleden van de sectie Hoofd­ redacteuren van de Federatie van Nederlandse Journalisten. Bij het presenteren van thee met koekjes en ‘rokend als een schoorsteen’, klaagde ze over journalisten die haar tijdens de vakantie overal hin­ derlijk volgden. Eén journaliste had zelfs een kamer in hetzelfde hotel genomen en keek haar ‘elke hap uit de mond’. Als Juliana ergens aan het winkelen was ging de journaliste onmiddellijk na haar vertrek vragen wat ze gekocht had. Dat moest afgelopen zijn. Voor­ taan zou de berichtgeving over haar vakanties beperkt dienen te blij­ ven tot de (beknopte) medelingen die door haar secretariaat in voor­ komende gevallen verspreid werden. Ook vond ze dat de communiqués van de Rijksvoorlichtingsdienst door de kranten niet

203 meer herschreven of ingekort mochten worden. Bovendien behoor­ den alle berichten die niet van officiële instanties afkomstig waren bij deze dienst eerst op juistheid en opportuniteit te worden getoetst. Toen Rooij hierover dertig jaar later door Mulder en Arlman (1984, p. 102) werd ondervraagd zei hij: De koningin dacht eerst in haar Weltfremdheid dat wij als sectiebestuur- ders bindende regels voor de kranten konden uitvaardigen. Wij hebben haar gezegd dat we alleen aanbevelingen konden doen en geen verant­ woordelijkheid konden dragen voor kranten die zich er niet aan hielden Angst voor publiciteit en minachting voor verslaggevers zijn kenmer­ kende elementen geweest in de houding van het koningshuis en de kring van dignitarissen daar omheen. In 1901 weigerde de particulier secretaris van Wilhelmina in te gaan op het verzoek van de dagbladen om de geschenken voor het huwelijk tussen Wilhelmina en Hendrik te bezichtigen. Er kon pas een rondleiding worden geregeld na inter­ ventie van koningin-moeder Emma. In 1962 mochten de verslagge­ vers de uitgestalde geschenken voor het zilveren huwelijk van Juliana en Bernhard alleen bekijken als ze hun handen zó hielden dat een surveillerende rechercheur ze steeds in het oog kon houden. Op die manier ging het niet alleen bij ‘feestelijke gelegenheden’, maar ook bij ‘affaires’ van grotere staatkundige en politieke betekenis, zoals de verlovingen van Beatrix en Irene, het Soestdijkse optreden van gebedgeneester Greet Hofmans en dat van oplichter George Adamski. Mulder en Arlman merken op: Telkens weer was er voor de georganiseerde journalistiek een aanlei­ ding om het voorlichtingsbeleid van het hof ‘door te praten’ met de respectieve minister-presidenten, was er kritiek op de Rijksvoorlich­ tingsdienst. Telkens weer werd de vraag opgeworpen of Juliana en Bernhard niet een eigen professionele perschef moesten hebben in plaats van overjarige opperstalmeesters die journalisten bejegenden alsof het teugelloze viervoeters waren (‘Achteruit jullie! Spring er maar overheen, jullie zijn allemaal jonge kérels. Vooruit’, aldus Bischoff van Heemskerck bij een séance voor Soestdijk ten tijde van de verloving van Margriet en Pieter). Maar er was bij het koningshuis geen sprake van wantrouwen en min­ achting alléén. Mulder en Arlman spreken van ‘cynisme’, omdat leden van het koningshuis en hun satellieten tegelijkertijd schaamte­ loos van de pers hebben geprofiteerd als het ze uitkwam. Alle partijen die bij de Greet Hofmans-affaire betrokken waren, bijvoorbeeld, hadden hun eigen connecties met de pers. Het zou vast staan dat de eerste onthullingen over deze zaak - afgedrukt in Der Spiegel - af­ komstig waren van kringen rond Bernhard. Deze onderhield zélf een

204 vriendschapsrelatie met de Britse Daily £4press-journalist Sefton Delmer, en had zijn visie op de affaire al in 1952 verteld aan de Amerikaanse verslaggever Daniël Schorr. Zijn particulier secretaris, dr. F.A. de Graaf, was een studiegenoot van NRC- hoofdredacteur Maarten Rooij en maakte hiervan gebruik door deze enkele malen thuis te bezoeken om hem de versie van Bernhard mee te delen. Aan de kant van Juliana opereerden onder anderen dr. I.G. van Maasdijk, kamerheer in buitengewone dienst en tevens, als president- commissaris van de NV Rotatiedrukkerij Voorburgwal, invloedrijk bij De Telegraaf en de Haagse Post, alsmede prof. dr. J.A. van Hamel, persoonlijk adviseur, die op goede voet stond met Waarheid- redacteur Wim Klinkenberg. Alleen zó valt volgens Mulder en Arl- man te verklaren dat De Telegraaf en de Waarheid met opvallende eensgezindheid rapporteerden over de Greet Hofmans-affaire. In het najaar van 1956 bereikte het bestoken van de kranten een hoogtepunt, aldus nog steeds Mulder en Arlman, toen Van Maasdijk een einde wilde maken aan de door het Bernhardkamp gevoerde perscampagne tegen Juliana. Van Maasdijk nam de Britse verslag­ gever Victor Sims van de Sunday Pictorial in de arm en fluisterde hem in dat er op kasteel Warmelo, waar Bernhards moeder Armgard woonde, een samenzwering werd uitgebroed om Juliana van de troon te stoten. De opzet slaagde glansrijk: alle aandacht werd van Juliana verlegd naar Van Maasdijk.

De ambivalentie tegenover de pers dateert niet van vandaag of giste­ ren, maar kent een lange traditie. Kroonprins Willem speelde in 1840 een vooraanstaande rol bij de zogenaamde ‘perssamenzwering’, die leidde tot de troonsafstand van zijn vader, koning Willem I. Zoonlief maakte gebruik van het voorgenomen huwelijk van zijn vader met de Belgische gravin Henriëtte d’Oultremont, om diens positie onhoud­ baar te maken. Volgens Robijns (1967, pp. 86, 87) stuurde de kroon­ prins allerlei vertrouwelingen het land door om de stemming over het voorgenomen huwelijk te peilen - dat ver beneden de stand van de koning werd geacht - en hieruit kwam het contact voort m ei Algemeen Handelsblad-hooidredaclenr Van den Biesen. De krant begon een openlijke campagne tegen het huwelijk. De kroonprins rook bloed en zette het blad aan tot nóg drastischer daden om zijn vader tot troons­ afstand te bewegen. Robijns (1967, p. 89) merkt hierover op: Er verschenen artikelen tegen de regeringspolitiek en van 15 tot en met 18 juni werden de slagen bij Quatre-Bras en Waterloo in het Handels­ blad herdacht op een zodanige wijze, dat de indruk werd gewekt, dat de

205 prins de redder uit de tegenwoordige moeilijkheden zou kunnen zijn. Als korting Willem II heeft de vroegere kroonprins nog diverse staal­ tjes van ‘persbeïnvloeding’ laten zien: pogingen om journalisten en publicisten monddood te maken via het aandringen op een strikter vervolgingsbeleid wegens veronderstelde majesteitsschennis, dan wel regelrechte omkoperij. Pas met het optreden van Beatrix en Claus als regerend konings­ paar schijnt de verhouding tussen koningshuis en pers minder ge­ spannen te zijn geworden. ‘De houding van Beatrix en Claus jegens de media is minder verkrampt dan die van hun voorgangers’, zeggen Mulder en Arlman (1984, p. 107).

Pers en koningshuis: continuïteit en verandering

Voor zover valt na te gaan zijn de verhoudingen tussen pers en ko­ ningshuis in Nederland, op een enkele uitzondering na, altijd geken­ merkt geweest door meer of minder ernstige aanvaringen. Maar de aanleiding tot deze confrontaties was niet altijd dezelfde. Al in het prille begin van het Koninkrijk der Nederlanden waren er kranten en journalisten - ook van burgerlijke huize - die zich, ondanks alle risico’s van strafvervolging en dergelijke, sterk maakten voor de democratise­ ring van het staatsbestel en zich keerden tegen het autocratische ka­ rakter van de regerende vorsten. Het jaar 1848 geldt als het begin van de constitutionele monarchie in Nederland, maar de overgang van een autocratisch naar een constitutioneel koningschap is in feite ge­ leidelijk tot stand gekomen. Nederlandse vorsten lieten zich in aller­ lei opzichten weinig gelegen liggen aan de grondwet of de ministerië­ le verantwoordelijkheid. De reacties van de pers op zulke eigenzinni­ ge gedragingen, voor zover deze tenminste bekend werden, waren navenant en stelden meer dan eens in felle bewoordingen het princi­ pe van de monarchie ter discussie. Het meest uitgesproken gebeurde dit in de kring van ‘radicalen’: vrijzinnig liberalen, sociaal­ democraten en, later, communisten en anarchisten, maar daartoe niet beperkt. De periode dat het grootste gedeelte van de pers aan de leiband loopt en zich betrekkelijk kritiekloos tegenover het koningshuis opstelt - de periode waar de huidige generatie journalisten onder aanvoering van Hofland en de zijnen zich tegen afzetten - strekt zich in feite uit van het begin van de jaren twintig tot aan het begin van de jaren zestig. Het zijn de hoogtijdagen van de verzuiling, waarin de

206 Nederlandse bevolking in levensbeschouwelijke blokken verdeeld is en het koningshuis dient als nationaal symbool. Geleidelijk aan voltrekt zich een zekere democratisering van de Nederlandse monarchie. In overeenstemming daarmee wendt de pers zich in toenemende mate tot het ‘menselijke’ aspect van het koningshuis, tot de leden van het koninklijk huis als ‘gewone’ mannen en vrouwen. De climax van dit proces ligt in het midden van de j aren zestig, als Juliana door politieke tekenaars, tv-makers en fotografen figuurlijk ‘van de troon gestoten’ wordt: ze is dan te zien op een oerhollandse fiets, rijdend langs het strand, en als een gezellige, sherry drinkende grootmoeder, die spruitjes schoonmaakt voor het hele gezin. Deze ontmythologisering wordt mede in de hand gewerkt doordat het koningshuis zich in dezelfde periode ook daadwerkelijk als ‘gewoon’ gezin manifesteert, met dochters die trouwen en het huis uitgaan, waarvan er tenminste één tot een rebelse keuze komt, zoals dat destijds in tal van andere gezinnen moet hebben plaatsgevonden. John Jansen van Galen (1988, p. 28) merkt op: Het waren prinses Irene, met haar muts op bij bedenkelijke betogingen op een Spaanse berg en later met haar diverse relationele verwikkelin­ gen, en vooral haar vader met zijn in andere zin opmerkelijke relaties die de tongen in beweging hielden. Wat Irene betreft was er iets vreemds aan de hand. D e gangbare mening over haar opa Hendrik was dat hij zich nu eenmaal permitteerde wat een gewoon mens zich niet kon permitteren, daar was hij nu eenmaal prins voor: maitresses, vriend­ jes, roze balletten. Maar zij deed wat intussen bijna iedereen deed: echtscheiden, op zichzelf wonen, LAT-relaties met een zeekapitein en ook met iemand anders. Het koningshuis is langzamerhand toegetreden tot de rijen van de gewone stervelingen. Koningen worden niet meer gezien als ‘bemid­ delaars tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke’ (Vansittart 1988, p. 14), maar eerder als spelers in een ‘koninklijke soap opera’ (Keay 1984, pp. 247, 248), die in allerlei opzichten sterke overeen­ komsten vertoont met échte soap opera’s als Dallas en Dynasty. Als gevolg van technische ontwikkelingen, fotografie op grote afstand en tv, kunnen leden van het koningshuis letterlijk steeds dichter bij het grote lezers- en kijkerspubliek worden gebracht. Dit heeft ertoe geleid dat het koningshuis, zoals ook Keay (1984, p. 248) het omschrijft voor de Britse koninklijke familie, steeds minder een ‘particulier bedrijf geworden is, maar in toenemende mate een ‘publiek bezit’. Een proces dat gelijk is opgegaan met de opkomst van wat voorheen wel de ‘Soraya Presse’ werd genoemd, bladen als Story en Privé, die voor een belangrijk gedeelte leven van publiciteit over

207 het wel en wee van het koningshuis. Kaandorp (1975, pp. 69, 70), tot nu toe de enige Nederlandse auteur die een poging heeft gedaan deze pers vanuit sociaal-wetenschappelijk gezichtspunt te belichten, ziet als belangrijkste reden van het succes van dergelijke bladen dat zij het lezerspubliek - Story zou wekelijks worden gelezen door 1,5 miljoen mannen en 2,5 miljoen vrouwen, afkomstig uit alle kringen en lagen van de samenleving (Hendrikse 1982, p. 27) - mogelijkheden tot iden­ tificatie bieden. Soraya zélf was wat dit betreft misschien wel een ‘archetype’: ze was jong en mooi, gehuwd met een Oosters heerser, maar door hem ver­ stoten omdat ze geen kinderen kon krijgen en sindsdien op eenzame zwerftocht door de wereld, op zoek naar geluk. Vooral voor mensen die verwachten te zullen stijgen op de maat­ schappelijke ladder biedt de Sorayapers mogelijkheden om zich ver­ trouwd te maken met gedragingen en houdingen die ze ooit zélf aan de dag denken te moeten leggen, aldus Kaandorp. De in bladen als Story en Privé figurerende personages worden nadrukkelijk beschre­ ven als gewone mensen. Doordat er zo veel over de leden van het koningshuis wordt gepubliceerd en doordat zij zo frequent op foto’s en films worden afgebeeld, ontstaat er bij het grote publiek bijna een gevoel van ‘kameraadschap’, volgens Keay (1984, p. 249). Hij voegt hieraan toe: De onderdanen van de koningin zijn eerder haar supporters geworden en sommige leden van het koninklijk huis worden behandeld als super­ sterren uit de wereld van de popmuziek. De functie van staatshoofd is sinds de vorige eeuw drastisch uitgehold en komt voornamelijk neer op het verrichten van taken in de sfeer van public relations, nationaal door het luister bijzetten aan allerlei activi­ teiten en gebeurtenissen, internationaal door het optreden als am­ bassadeurs voor Nederland. Met uitzondering van de jaren zestig, toen in verband met huwelijksperikelen van Beatrix en Irene, hier en daar op luide toon werd gepleit voor de afschaffing van de monarchie, is het koningshuis als zodanig, en zoals gezegd vooral sinds het optreden van Beatrix als koningin, vrijwel onomstreden geweest en mogen de leden van het koninklijk huis zich verheugen in een over­ wegend ‘goede pers’. In de praktijk betekent dit voor de ‘serieuze pers’ een afstandelijk-kritische houding tegenover de leden van het koninklijk huis. Mede ingegeven door de ideologische erfenis van de jaren zestig, toen koningsgezindheid vrijwel gelijkstond aan de door journalisten diep gewantrouwde gezagsgetrouwheid, maar ook door het genoemde risico om als ‘schandaaljournalist’ bestempeld te

208 worden. Voor de Sorayapers heeft een en ander tot gevolg dat de leden van het koningshuis, net als filmsterren en popidolen, (poten­ tieel) aantrekkelijk worden voor een steeds groeiende lezersschare. Wat Juliana op het eind van de jaren veertig en het begin van de jaren vijftig onderstreepte, een duidelijke aanspraak op een beschermd privébestaan, wordt vanaf de jaren zestig tot het centrale wrijfpunt in de verhoudingen tussen het koningshuis en de pers. Met dit onder­ werp houd ik me in het tweede gedeelte van deze bijdrage bezig.

Het koningshuis privé

Hoewel het vrijwel onmogelijk is om over de oplage van Privé, ‘Neder­ lands Grootste Familieweekblad’, exacte cijfers op tafel te leggen, mag gerust worden aangenomen dat dit blad een voor Nederlandse begrippen reusachtige lezerskring kent. Net als het geval is met con­ currerende bladen als Story, betreft het vermoedelijk een publiek van enkele miljoenen. Dit wordt niet alleen bereikt via abonnementen en de losse verkoop, maar vooral ook doordat het blad veelvuldig te vinden is op de leestafels van artsen, tandartsen, ziekenhuizen, kap­ pers en horecagelegenheden. Daarnaast leent het blad zich bij uitstek voor leesportefeuilles en allerlei informele ruil- en uitleensystemen. Veel van de ruim vijftig wekelijkse pagina’s zijn gevuld met vaste rubrieken. Behalve hoofdredacteur Van der Meydens ‘Strikt Privé’, zijn dat onder meer een showpagina, de roddelrubriek (‘Er wordt gefluisterd...’), columns van Jos Brink en Georgette Hagedoorn, de horoscoop, een ‘puzzelpagina’, rubrieken voor mode en voor kook­ recepten, André van Duins ‘pretpagina’ en een omvangrijke medische rubriek, waarin ziekten als kanker, griep, reuma en allerlei aandoeningen van hart en bloedvaten regelmatig worden besproken door een vaste kern van medisch specialisten. Alles is rijkelijk ver­ lucht met foto’s en ander beeldmateriaal, grote koppen en tussen- koppen, zodat er betrekkelijk weinig tekstruimte overblijft. Tussen deze vertrouwde elementen, die het gezicht van Privé voor een groot deel bepalen, bevinden zich de artikelen en reportages waarin de wekelijkse ‘actualiteit’ wordt belicht. Deze actualiteit wordt niet bepaald door wat er in de wereld van de politiek of de economie gebeurt. De redactionele inhoud is voor het allergrootste gedeelte als ‘tijdloos’ te karakteriseren. In het weekblad is bovendien zelden of nooit een verwijzing te vinden naar de Derde Wereld, naar honger, oorlog, armoede, onrecht, politieke machtsverhoudingen en andere

209 onderwerpen, waarover in ‘gewone’ kranten en tijdschriften nogal eens wordt geschreven. Dit levert een sfeer van onwerkelijkheid op, alsof in Privé sprake is van een wereld die aan eigen wetten voldoet, een sfeer die door sommigen wel is aangeduid als ‘sprookjesachtig’. De psychologen weten al lang, dat de verhalen over leden van de koninïdijke families, met name de vervolgverhalen, het karakter van moderne sprookjes bezitten, die een surrogaat-bevrediging leveren voor het helaas vaak saaie, trieste, weinig interessante leven van de familie Doorsnee (Ernest Zahn, geciteerd in Kaandorp, 1975, p. 28). Degenen die de wereld van Privé bevolken vormen een bonte ver­ zameling van nationaal en internationaal bekende personen, voor­ namelijk op mediagebied, en hün human interest staat in het centrum van de belangstelling: het gaat om huwelijksgeluk, succes, liefdes­ affaires, verbroken relaties, echtscheidingen, de glamour van de showbusiness, een lach en een traan. De inhoud van bladen als Privé en Story werd ooit treffend gekarakteriseerd door de Zangeres Zonder Naam, die in een interview verklaarde: ... er staat niets in over emancipatie en abortus en dat soort leed. Wel over de prinsjes en romantiek. Mijn publiek en ik lezen dat graag (Kaandorp 1975, p. 28).

Ik heb een vijftigtal exemplaren van Privé bekeken, verdeeld over de jaargangen 1986,1987,1988 en 1989. Daarbij ben ik nagegaan hoe het (Nederlandse) koningshuis in de kolommen van dit blad wordt af­ geschilderd. Ik heb me in eerste instantie laten leiden door wat Kaan­ dorp concludeert uit haar analyse van de Sorayapers. Ze wijst er op dat de daarin ten tonele gevoerde personages uitstekende identificatie-objecten zijn, ‘... vooral omdat sterk de nadruk gelegd wordt op het feit dat het mensen zijn “zoals ’” (1975, p. 70). Is inderdaad vast te stellen dat de monarchie gedemocratiseerd is, dat leden van het koningshuis door een blad als Privé worden benaderd en beschreven als ‘gewone’ mensen, waarmee iedereen zich zou kunnen identificeren?

Ons kent ons

In een bepaald opzicht kan de bovengestelde vraag zonder veel aarze­ ling met ‘ja’ worden beantwoord. In Privé valt er een overtuigende vracht aan bewijsmateriaal voor aan te wijzen. Het soort onderwer­ pen waarover wordt geschreven is identiek, of het nu over topspor­ ters, popmuzikanten, filmsterren en tv-persoonlijkheden gaat, dan

210 wel over vorsten, vorstinnen, prinsen en prinsessen. De belangstelling gaat uit, zoals gezegd, naar lief en leed, naar ziekte en gezondheid, naar geluk en verdriet - kortom: de ‘menselijke toets’ - en daarin is iedereen gelijk. Bovendien wordt het in Privé ook steeds met grote nadruk uitgesproken dat leden van het koningshuis ‘gewone’ mensen zijn, en dit gebeurt zowel met ontzag en bewondering als (soms) met een toon van verwijt. Herhaaldelijk wordt er, tenslotte, op gewezen dat leden van het koningshuis geen sprookjesfiguren zijn, of andere bovenaardse wezens, maar juist mensen die op de hun eigen manier een bepaald ‘vak’ uitoefenen en zich daardoor - net als iedereen - nuttig maken voor de gemeenschap. Maar de ‘menselijkheid’ van het koningshuis wordt ook op andere manieren tot uitdrukking gebracht en wel door te laten zien dat vor­ stelijke personen, door de functies die ze vervullen en activiteiten die ze ontplooien, door vriendschappen die ze onderhouden en ontmoe­ tingen die ze hebben, onlosmakelijk verbonden zijn met een hecht en omvangrijk, nationaal en internationaal netwerk van relaties. Het koningshuis staat niet los van de wereld, maar is een onmisbaar be­ standdeel van een omvangrijke ‘familie’, waarvan het lidmaatschap voor iedereen lijkt open te staan. Desondanks dient de bovengestelde vraag in andere opzichten met ‘nee’ te worden beantwoord, zij het dat dit antwoord van de nodige kanttekeningen moet worden voorzien. De ‘gewone’ mensen, waarmee leden van het koningshuis zo gemakkelijk gelijk worden gesteld, zijn in de praktijk minder ‘gewoon’ dan het zou kunnen lijken. De toegankelijkheid van vorsten en vorstinnen heeft niet letterlijk op ‘iedereen’ betrekking, maar betreft een speciale categorie van mensen, en wel de ‘Bekende Nederlanders’. Zo gezien heeft de de­ mocratisering betrekking op een proces van integratie binnen een bepaald maatschappelijk circuit. Tussen deze kring van mediasterren en de categorie échte ‘gewone’ mensen bestaat een vrijwel onover­ brugbare kloof. In Privé kan het bestaan van deze kloof slechts tussen de regels door worden opgemerkt. Maar voordat ik dit nader illu­ streer, is het zaak eerst het boven bedoelde bewijsmateriaal voor de ‘gedemocratiseerde’ verhoudingen te presenteren.

De menselijke toets

De personen die in Privé worden geportretteerd en in allerlei rollen de revue passeren, lijken uitsluitend van belang voor zover ze de

211 belichaming vormen van emoties, strevingen en hebbelijkheden die universeel zijn en daardoor begrijpelijk en direct invoelbaar. Vrou­ wen zijn ‘zielsgelukkig’ als ze moeder worden, mannen zijn ‘trotse’ vaders. Wie een echtscheiding achter de rug heeft zit daar aanvanke­ lijk over ‘in de put’, maar is na verloop van tijd gelukkig dat hij of zij weer ‘opnieuw’ kan beginnen. Een bedrogen partner is kwaad, de nabestaanden van een overledene zijn bedroefd. Het gaat hier om ‘normale’ reacties van ‘gewone’ mensen op gebeurtenissen en situaties die zich nu eenmaal in het leven voordoen: de menselijke toets. Alle mensen zijn in dat opzicht (in principe) volstrekt gelijk, wat ook hun onderscheiden omstandigheden zijn. Leden van het koningshuis vormen op deze regel geen uitzonde­ ring. In een portret van prinses Christina (28 februari 1987) wordt vermeld, dat ze na haar verblijf in Canada, en later de Verenigde Staten, waar ze haar toekomstige echtgenoot ontmoette, weer naar Nederland terugkeerde. Vooral omdat ze de ‘gezelligheid’ zo miste en ‘... de mogelijkheid even bij haar moeder binnen te lopen’. Elders (29 november 1986) wordt opgemerkt dat Christina en haar echt­ genoot langdurig hebben moeten wachten op de voltooiing van een eigen huis (in Wassenaar), maar dat ze deze periode konden over­ bruggen door zolang bij Beatrix en Claus te ‘bivakkeren’. Door repor­ tages als deze wordt een sfeer van Hollandse knusheid en degelijk­ heid opgeroepen. En dit gebeurt des te sterker naarmate de gepre­ senteerde informatie ‘intiemer’ van aard is. In een geliefd genre reportages - het ‘kijkje achter de schermen’, dikwijls op basis van uitlatingen van voormalige dignitarissen of ex-personeelsleden - wordt dat soort informatie gewoonlijk onder de aandacht gebracht. In een verhaal over ‘hoe het écht toegaat’ op het Haagse koninklijke paleis (10 mei 1986) is bijvoorbeeld te lezen dat Beatrix en Claus gescheiden slaapkamers hebben en dat de koningin zich ’s avonds ter ontspanning wel eens video’s laat brengen, waarbij een grote voorkeur aan de dag wordt gelegd voor films als E. I en The Return of the Pink Panther. De ‘gewoonheid’ van de koningin wordt eveneens onderstreept in verhalen over minder ‘pikante’ bezigheden. In haar studietijd te Leiden ‘kookte ze haar eigen potje’ (21 maart 1987) en tijdens een gezinsvakantie ‘... maakt ze grapjes en dolt ze met haar man en zonen als een jong meisje’. Aan boord van het schip waar dit alles zich af­ speelt wordt eveneens gegeten en ‘... maakt Beatrix zelf een aantal gerechten klaar’ (20 augustus 1988). Het meest vérstrekkend in dit opzicht is het verslag over de ‘tweede huwelijksreis’ van Beatrix (28

212 februari 1989). Deze gebeurtenis speelde zich af tijdens een werk­ bezoek dat ze, in gezelschap van Claus en Willem-Alexander, aan de Antillen bracht. In de ‘exclusieve reportage’ die Privé hier aan wijdt worden enkele pertinente vragen gesteld: Waarom wilde Beatrix per se op Sint Maarten logeren in het Little Bay Beach Resort? Waarom gedroeg ze zich hier zo ‘superromantisch’? Welke rol speelde prins Alexander hierbij? Het familieweekblad weet het antwoord. Ook in 1966 was Beatrix al eens op dezelfde plaats geweest en... negen maan­ den later werd Willem-Alexander geboren! ‘Op Sint-Maarten is men bijzonder trots’, concludeert Privé, ‘zo’n belangrijke bijdrage te hebben kunnen leveren aan de “totstandkoming” van de toekomstige vorst’. Doorgaans zijn verwijzingen naar de ‘aardse’ eigenschappen van koninklijke personages prozaïscher. Juliana zou bijvoorbeeld ‘zuinig’ op haar kleren zijn en deze met ‘zorg’ uitkiezen, Willem-Alexander wordt afgeschilderd als een luie student, Irene als gevoelig voor occul­ tisme en andere zweverige denkbeelden. Leden van het koninklijk huis worden af en toe betrapt, liefst met de fotocamera, in ‘onbewaak­ te ogenblikken’: koddige situaties of momenten waarop er ‘misstappen’ worden begaan. Tot deze categorie hoort Bernhard, die een graspol wegslaat in plaats van een golfbal; Beatrix die met een opwaaiende rok van een vliegtuigtrap afdaalt; de Britse prins Charles die van zijn paard valt; zijn echtgenote Diana die een gek gezicht trekt; het zoontje van Caroline van Monaco, dat op de openbare weg staat te plassen. Het zijn voorbeelden van het soort ‘nieuws’ dat - ondanks de herhaalde suggestie van ‘exclusiviteit’ en ‘actualiteit’ - in vrijwel iedere aflevering van het weekblad te vinden is en betrekking heeft op iedereen die wordt geportretteerd, van koninklijke bloede of niet. Het zijn berichten die als strekking hebben dat niets menselijks de ‘sterren’ vreemd is en dat iedereen wel eens uit de plooi kan raken. Deze associatie met het ‘alledaagse bestaan’ komt misschien het sterkst tot uiting in verwijzingen naar de lichamelijkheid van vorsten en vorstinnen. Niet alleen foto’s van Beatrix in badpak of de zwangere Diana in een niets verhullende bikini, maar vooral ook informatie over ziekten en aandoeningen waaronder ze hebben te lijden of even­ tueel zouden kunnen gaan lijden. Dezelfde Diana zou enkele jaren geleden te kampen hebben gehad met ernstige vermoeidheidsver­ schijnselen, herhaaldelijk flauwvallen en een sterke vermagering (10 januari 1987) en heeft zich daarop - ‘in het diepste geheim’ (sic) - tot een Zweedse wonderdokter gewend, die haar met weinig orthodoxe middelen te lijf is gegaan. Bernhard wordt met zijn favoriete arts, de

213 Chinese acupuncturist dr. Yang Hai Siow gefotografeerd bij de Chi­ nese Muur (5 november 1988); van dezelfde arts wordt vermeld (1 oktober 1988) dat hij bij het Nederlandse koningshuis diverse patiën­ ten heeft: behalve Bernhard ook Juliana, Beatrix, Claus, Margriet en diverse koninklijke kleinkinderen. Hij behandelt ze voor de meest uiteenlopende kwalen. Hij heeft daarnaast nog een drukke praktijk aan het Britse hof. Elders (31 december 1988) staat een andere arts in de schijnwerper, die behalve Bernhard en Juliana ook patiënten heeft als de Belgische koning Boudewijn, ‘de heersers van het Kremlin’, en ‘tal van andere vorsten’. Irene kocht voor ƒ 2,50 een flesje wonder- druppels, ‘tegen de pijn’, bij de Baarnse pastoor Frans Saelman (10 mei 1986); Sarah Ferguson, oftewel ‘Fergie’, echtgenote van de Britse prins Andrew (‘Andy’), heeft bij de geboorte van haar dochter Beatrice de weëen kunstmatig laten opwekken (20 augustus 1988). ‘Huiselijkheid’, ‘liefde’ en ‘ziekte’ als elementen van de menselijke toets: het zijn de eindeloos herhaalde thema’s in het weekblad en het zijn de sturende krachten in het leven waaraan iedereen uit de wereld van Privé, ongeacht afkomst of positie, nadrukkelijk aan onderwor­ pen is.

Gewone mensen

Vorstelijke personen worden, zoals gezegd, in alledaagse, ‘gewone’ en ‘algemeen menselijke’ situaties afgebeeld. Toch lijkt het alsof der­ gelijke afbeeldingen nog niet genoeg zijn, want in Privé wordt deze gewoonheid bovendien, ten overvloede, voortdurend expliciet vermeld. Er mag daarover blijkbaar geen misverstand ontstaan. Op de showpagina (14 januari 1989) wordt Bernhard afgebeeld, in gesprek met enkele personen. De bijgaande tekst maakt duidelijk dat een van de gesprekspartners een burgemeester is, die zich met de prins onderhoudt over de hedendaagse gedragsregels die tegenover leden van het koningshuis in acht genomen moeten worden. Beide heren zijn het er roerend over eens dat het allemaal ‘ongedwongener’ is geworden. ‘Vroeger was het anders’. In de rubriek ‘Er wordt gefluisterd...’ (24 december 1988) staat vermeld dat wijlen de particulier-secretaris van Juliana een boekje heeft nagelaten met her­ inneringen aan zijn ambtstermijn. Zijn werkgeefster wordt hierin ge­ typeerd als een ‘warm menselijke vrouw’, Bernhard als een ‘haastig’ persoon zonder mensenkennis. In een portret van Jaap van Meekren, ter gelegenheid van zijn afscheid als tv-presentator, is er sprake van

214 de hartelijke band tussen de geportretteerde en Bernhard (24 decem­ ber 1988). Van Meekren is vol lof over de prins, die hem altijd persoonlijk naar de uitgang bracht’ als hij in Soestdijk op bezoek was geweest. In een column van Jos Brink, geheel gewijd aan Prinsjesdag (24 september 1988), wordt het (afgezaagde) stijlmiddel van de om­ kering gehanteerd om duidelijk te maken dat ‘wij’ ons bij dit soort gelegenheden altijd aanstellen, terwijl ‘zij’ in feite ‘gewoon’ doen. Immers, ‘wij’ zijn het die altijd doen alsof de koningin ‘schrijdt’ in plaats van ‘loopt’ en een ‘robe’ draagt in plaats van een ‘jurk’. De strekking is zonneklaar: als mensen zich niet zo belachelijk zouden gedragen tegenover leden van het koningshuis, dan kon er sprake zijn van genormaliseerde betrekkingen tussen gelijken. Van zulke betrek­ kingen schemert iets door in het verslag dat The Blue Diamonds doen (21 februari 1987) van de keren dat ze bij Margriet en Pieter van Vollenhoven te gast waren op Het Loo: ‘Dan stond ze zelf hapjes klaar te maken en was het voordat we het in de gaten hadden ineens vreselijk laat’ en ‘Als ze zelf ijs gemaakt heeft, weet je niet wat je proeft’. In het voorjaar van 1989 staat Privé bol van het nieuws over de affaire tussen Willem-Alexander en Yolande Adriaansens. Er wordt onder andere gerapporteerd over het eerste bezoek dat Yolande zou hebben afgelegd op Huis ten Bosch. ‘Het was helemaal geen paleis­ sfeer’, aldus de opgetogen studente (11 februari 1989), ‘maar net alsof ik bij een gewone burgerfamilie thuis was. Heel gezellig, gastvrij en informeel’. De bezoeken van ‘Alex’ aan de ouders van zijn ‘Yootje’ zouden al evenzeer in de smaak zijn gevallen. De heer en mevrouw Adriaansens waren volgens het weekblad bijzonder ingenomen met het feit dat de bezoeker een bloemetje had meegebracht en, zoals een gewoon mens, had meegedaan aan een spelletje bridge. Maar zoals alle gewone mensen hebben leden van het koningshuis ook hun minder gewaardeerde eigenschappen. Door daar af en toe de aandacht op te vestigen wordt de nadruk op ‘gewoonheid’ alleen maar versterkt. De hoffunctionaris die een boekje open doet over hoe het is om Beatrix als ‘bazin’ te hebben (10 mei 1986), wijst op het harde en zakelijke karakter van de koningin. Haar stemmingen zouden zijn af te lezen uit de kleur van de kleding die ze uitkiest. Is dat blauw, dan kun je maar beter uit de buurt blijven! Hardheid is even­ eens het thema in het verhaal over de 92-jarige Keetje Kooien (21 maart 1987). De burgemeestersvrouw te Heusden had er voor gezorgd dat deze bejaarde dame, die jarenlang in diepe armoede en vervuilde omstandigheden in een armzalig krot had gewoond, een plaatsje kreeg in een bejaardenhuis. Keetje Kooien was ooit

215 ‘dienares’ van koningin Wilhelmina geweest, aan wie ze haar beste krachten had gegeven, maar in haar jaren van ‘ontbering’ had ze taal noch teken vernomen van het koningshuis. Een overeenkomstige strekking heeft het omslagverhaal over Ronnie Wolff (22 oktober 1988). Hij was de veelbelovende adjudant van Bernhard, toen in 1980 plotseling bekend werd dat hij een verhouding had met prinses Irene, op een moment dat beiden nog waren gehuwd. Het betekende een abrupt einde van een glanzende loopbaan, die hem zeker tot admi­ raal zou hebben gebracht. In het weekblad wordt verslag gedaan van Wolffs tweede huwelijk... en Irene had niets van zich laten horen.

Ze kennen hun vak

Tot de ontmythologisering van het koningschap hoort eveneens, dat vorsten en vorstinnen niet als ijdele, werkeloze nietsnutten of juist als bijna goddelijke afgezanten van hogere machten worden afgeschil­ derd, maar als mensen die een nuttige, maatschappelijke functie ver­ vullen, ja, zelfs een ‘vak’ beoefenen, en daardoor midden in het leven staan. Privé draagt zijn steentje aan deze beeldvorming met gulle hand bij. Henk van der Meyden (10 mei 1986) prijst uitbundig het vakkundige ‘optreden’ van Beatrix tijdens de laatste koninginnedag. En in hetzelfde nummer staat te lezen dat Bernhard dermate razend zou zijn geweest over alle publiciteit rondom ‘King Kong’, dat Beatrix de zaak moest sussen tijdens een hieraan gewijd familieberaad. Als vorstin is ze kennelijk capabel om dat soort delicate kwesties pro­ bleemloos op te lossen. In het verslag over de al eerder genoemde gezinsvakantie van de koninklijke familie (20 augustus 1988) wordt opgemerkt dat Beatrix ‘... een vrouw is die na keihard werken ont­ spanning zoekt’. Elders (26 november 1988) komt Beatrix opnieuw ter sprake tijdens een interview met tv-persoonlijkheid Tineke de Nooy. De ondervraagde deelt mee dat haar allerliefste wens is dat de koningin nog eens haar opwachting zal maken in het programma dat De Nooy presenteert. Beatrix zou dan gevraagd worden om voor de camera haar favoriete recept te bereiden. Na enig mijmeren over de werkelijke gang van zaken ten paleize (of Beatrix wel eens een eitje bakt voor Claus en wat er gebeurt als de koningin dorst heeft: duikt ze dan zelf de ijskast in of waarschuwt ze een lakei? En of Beatrix wel eens een kopje thee zet) roept de ondervraagde uit: ‘Overigens vind ik Beatrix een fantastisch vakmens!’. Ook over andere leden van de koninklijke familie worden dergelijke oordelen gegeven. Zo maakt

216 Henk van der Meyden zich kwaad over de persconferentie die door Mr. Corry Brokken (die ooit als zangeres door het leven ging) werd gegeven bij haar benoeming tot rechter in ’s-Hertogenbosch (7 janua­ ri 1989). Ze zou daar vertegenwoordigers van de pers hebben af­ gebekt, terwijl ze diezelfde pers in haar vroegere loopbaan altijd o zo nodig had. Haar optreden wordt vergeleken met het Nederlandse koningshuis. De leden daarvan zullen ook niet altijd blij zijn met de belangstelling van de pers (sic), aldus Van der Meyden, maar als ze een persconferentie geven, doen ze het tenminste hartelijk en goed. In het weekblad (20 augustus 1988) wordt verslag gedaan van de vakantie die tv-ster André van Duin op Aruba doorbrengt. In het verhaal meldt Van Duin het enorme succes dat deAnimal Crackers - filmpjes hebben gehad en in dit verband wijst hij op het vakkundige optreden van Bernhard, dat daarbij een onmisbare steun zou zijn geweest. Elders (17 december 1988) schrijft Jos Brink een pagina vol over een ontmoeting die hij met Claus heeft gehad. Dit was in verband met het aanbieden van een pak Derde Wereld-koffie onder auspiciën van de Stichting Max Havelaar, waar Brink zijn medewer­ king aan verleent. ‘Hij is niet zomaar een fopprins die een pakkie aanneemt en doorholt naar een volgende representatieve klus’, merkt Brink op. ‘Hij is de deskundige, de adviseur die daadwerkelijk meewerkt en zich zeer inspant om iets te bereiken dat lijkt op gerech­ tigheid voor de talrijke kansarmen op onze wereld’. Naast deze mondelinge en schriftelijke getuigenissen van een ge­ democratiseerd en menselijk koningschap, is er ook een overvloed van circumstantial evidence, die in dezelfde richting wijst.

Het netwerk

Zoals gezegd wekken de omstandigheden waaronder Privé leden van de koninklijke familie ten tonele voert de indruk, dat ze belangrijke schakels vormen in een hecht sociaal netwerk waarmee velen - zo niet ‘wij’ allemaal - verbonden zijn. Voor een niet onbelangrijk deel is dit tevens een gevolg van een typisch stijlkenmerk. Dit is misschien het best te omschrijven als name dropping. Een reportage in Privé gaat nooit alleen over het ene onderwerp dat in de kop is aangekondigd. In de bovenstaande paragrafen zijn hiervan tussen de regels door al veel voorbeelden gegeven. André van Duin wordt gevolgd op zijn vakantie naar Aruba, maar in het verslag daarover komt behalve het ‘optreden’ van Bernhard een reeks van andere personen voor het voetlicht. In dit

217 geval onder anderen de voetballers Frank Rijkaard, Marco van Basten en Johnny van ’t Schip. In de genoemde reportage over de tweede huwelijksreis van Beatrix komen eveneens Bernhard en Xaviera Hollander min of meer uitvoerig ter sprake. En meestal zonder enige naspeurbare aanleiding. Het weekblad (29 oktober 1988) portretteert bijvoorbeeld zanger-imitator David Ray, die zich ter voorbereiding van een tv-show lange tijd in een klooster afzonder­ de. Tijdens de gesprekken over zijn werk wordt plotseling Beatrix uitdrukkelijk genoemd, op een manier die doet vermoeden dat Ray met haar op voet van vertrouwelijkheid verkeert: ‘Koningin Beatrix, die ik zeer bewonder...’. In de kledingrubriek (31 december 1988) wordt Annemarie Oster afgebeeld in een grijze creatie en in de be­ geleidende tekst geeft ze het volgende commentaar op deze kleur: ‘Teveel grijs zou prins Claus wellicht zeggen’. Opmerkingen als deze, die verder zonder toelichting of uitleg staan opgeschreven, wekken de suggestie dat er een aanhoudende ‘dialoog’ met leden van het ko­ ningshuis wordt gevoerd, dat de betreffende zangers en andere arties­ ten in ieder geval ondubbelzinnig laten weten dat vorsten en vorstin­ nen een belangrijke plaats in hun denken en doen innemen. De lezer zou er gemakkelijk van overtuigd kunnen raken dat degenen die de wereld van Privé bevolken, automatisch toegang hebben tot de ko­ ninklijke familie. In de rubriek ‘Wat sterren beleven’ (19 november 1988) wordt producent Hans Sleeswijk ten tonele gevoerd, die op een receptie in gesprek is met zijn ‘vrienden’ en Peter Koe- lewijn. Waar praten de heren over? Sleeswijk vertelt dat hij golf gespeeld had en op de baan Claus was tegen gekomen met prins Friso. Ze hadden samen gespeeld en Sleeswijk was door Claus volko­ men ‘ingemaakt’. Einde bericht! Dolf Brouwers brengt het principe van belonging by association het best onder woorden. Het weekblad heeft op z’n minst tot drie afzonderlijke keren toe aandacht besteed aan het feit dat hij voor een studentenfeestje van Willem-Alexander een videoclip heeft opgenomen (17 december 1988; 21 januari 1989; 4 maart 1989). Tijdens een van de bezoeken die Willem-Alexander daartoe ten huize van Brouwers aflegde, vertrouwde de laatste hem toe, dat hij in het verre verleden ook al een ontmoeting had gehad met koningin Emma en prins Hendrik. Tegen de verslaggever van het weekblad zegt Brouwers: ‘Eigenlijk behoor ik nu tot de Koninklijke Familie, omdat ik zoveel van zijn voorouders heb ontmoet’. Het gevoel ‘erbij te horen’ kan niet worden toegeschreven aan de waan van een individuele tv-ster, maar wordt met verve (en doel­ bewust?) gestimuleerd door de redactie van het weekblad. Op de

218 omslag van het tienjarige jubileumnummer (21 maart 1987) prijkt Mien Dobbelsteen. Ze is te zamen met Beatrix afgebeeld. ‘Wat doet zij in koninklijk gezelschap?’, luidt de grote kop onder de foto. Dit wordt in het nummer uitvoerig uit de doeken gedaan. Daar is een in het oog springende tekening afgedrukt, waarop tien vrouwen te zien zijn die gezellig zijn gezeten om een ronde eettafel. De bijbehorende tekst verklaart wat de diepere betekenis hiervan is: ‘Dit “diner van het jaar” symboliseert welke vrouwen in onze wereld van royalty, show- biz, politiek, sport, sociaal werk, enz. door het Nederlandse volk het meest worden gewaardeerd’. Het blijkt dat hier de ‘top-tien’ zijn af­ gebeeld die te voorschijn zijn gekomen uit een populariteitsonder- zoek onder de lezers van het weekblad. Carry Tefsen (alias Mien Dobbelsteen) was daarbij als derde uit de bus gekomen, direct na respectievelijk Beatrix en Juliana. De eveneens afgedrukte complete ranglijst, waarop bijna tweehonderd namen voorkomen (Irene: 15; Margriet: 24; Christina: 111), laat zich lezen als het personenregister van Privé. De saamhorigheid wordt verder in beeld gebracht bij een uitvoerige fotoreportage, waar portretten uit 1977 staan afgedrukt naast kiekjes uit het jubileumjaar. Daarin figureren naast Beatrix, Diana en Willem-Alexander onder anderen Ted de Braak, Jos Brink en Sonja Barend. Het gaat in het weekblad niet alleen om de symbolische verbonden­ heid, in veel reportages wordt eveneens het feitelijke bestaan van het netwerk in beeld gebracht. In eerdere paragrafen zijn daarvan al ver­ schillende voorbeelden aan de orde geweest. Privé (26 november 1988) was aanwezig bij een opening in ‘De Hooghe Vuursche’, waar Cecile Dreesmann haar ‘naaldsculpturen’ tentoonstelde. De plech­ tigheid werd verricht door Juliana en Bernhard. Onder het talrijke gezelschap van bekende media-sterren bevond zich ook Jos Brink (‘die de prins aan het lachen wist te maken’ en die namens het Neder­ landse volk aan Juliana de vraag voorlegde of ze ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag prijs zou stellen op een groot, nationaal feest. Wat niet het geval was). Het weekblad was eveneens aanwezig (31 december 1988) bij de première van ‘Oude Nieuwe Vrienden’, de nieuwe theatershow van Jos Brink. Onder degenen die na afloop op de receptie uitgenodigd waren bevond zich Juliana, die opnieuw door Jos Brink werd toe­ gesproken. Het wordt duidelijk dat hij haar pleegt aan te spreken met ‘koningin-moeder’, een gewoonte die haar onwelgevallig is, want ‘het klinkt zo oud’. Elders (15 oktober 1988) wordt melding gemaakt van een receptie na afloop van de show ‘Barnum’ van Mike Burstyn.

219 Naast André van Duin, Ria Lubbers, Joop van den Ende en vele anderen bevinden zich er ook Pieter van Vollenhoven met zijn ‘super- slanke’ Margriet. Ze waren ‘buitengewoon enthousiast’ over de show en onderhouden zich nu genoegelijk met Burstyn. Het blijkt dat deze ook een goede kennis is van Beatrix, met wie hij wel eens heeft ge­ dineerd. Zelfs bij gelegenheden waar vorsten en vorstinnen ontbreken verlenen ze glans aan de gebeurtenis, al was het alleen maar door de aanwezigheid van personen die min of meer direct met het koninklij­ ke gezin geassocieerd kunnen worden. In Privé (24 december 1988) staat een verslag van het feest dat voor een bedrag van naar schatting een half miljoen gulden in Huis ter Duin werd gegeven door zangeres Ria Valk. Prominente gasten waren Carry Tefsen, Ron Brandsteder, André van Duin en Sjoukje Hooymeyer, maar werkelijke opschud­ ding veroorzaakte de aankomst van Paulette Schröder, dochter van de president van Martinair, en op dat moment nog alom ‘getipt’ als de hartsvriendin van Willem-Alexander. Haar aanwezigheid zou ‘stralend’ geweest zijn. In het weekblad (17 september 1988) wordt ook uitvoerig verslag gedaan van het huwelijksfeest dat door ‘tv- koning’ Joop van den Ende wordt aangericht op ‘De Hooghe Vuursche’. We treffen hier - uiteraard - het gezelschap aan van André van Duin, Ron Brandsteder, Mike Burstyn, Sandra Reemer en Mary Dresselhuis, onder vele anderen. Geen koninklijke gasten bij dit ‘ko­ ninklijke huwelijksfeest’? Nee, maar de bruid draagt wel een ‘robe’ die is vervaardigd door de couturier van prinses Diana!

Met zorgvuldig tel- en meetwerk zou het netwerk van Privé wellicht precies in kaart te brengen zijn. Het zou blijken dat er over en weer hechte schakels bestaan tussen leden van de koninklijke familie en een aanzienlijk deel van de media-OIympus. Schakels die in stand gehouden worden door wederzijdse kennis en sympathie, maar ook door een veelvoud van ontmoetingen en contacten. Ik heb dergelijke bewerkingen niet toegepast, maar heb me beperkt tot het vinden van enigszins betrouwbare indicaties voor de frequentie waarmee vorsten en vorstinnen in de kolommen van het weekblad figureren. Daarop is mijn sterke indruk gebaseerd, en veel meer is er niet over te zeggen, dat Beatrix véruit het meest prominent naar voren komt, op afstand gevolgd door Willem-Alexander, Juliana, Bernhard en prinses Diana. Het zou een vergissing zijn hieruit te concluderen dat de aan­ dacht vooral op Beatrix, respectievelijk Willem-Alexander en de anderen, als individueel personage is gericht. Kenmerkend voor de

220 wereld van Privé is immers, dat vrijwel iedereen die er in figureert direct of indirect met elkaar in verband wordt gebracht, al is deze connectie nóg zo onwaarschijnlijk. Uit dit netwerk zou afgeleid kunnen worden - en het lijkt dat dit de opzet van de redactie van het weekblad is - dat ‘we’ in Nederland (even afgezien van de internatio­ nale vertakkingen, vooral in de richting van Engeland en Monaco) één grote familie vormen, een sterk incestueuze familie bovendien. Deze suggestie van onderlinge verbondenheid is een onmiskenbaar aspect van de gedemocratiseerde verhoudingen in de Nederlandse samenleving. De monarchie heeft een ‘gewoon’, ‘menselijk’ gezicht gekregen, de afstand tussen vorsten en vorstinnen en de rest van de bevolking is aanzienlijk kleiner geworden. Maar het zou toch de situatie in Privé vertekenen als deze conclusie, die zoals eerder ver­ meld ook door andere waarnemers al getrokken is, niet tot op zekere hoogte werd genuanceerd.

Het vorstenhuis en de Bekende Nederlanders

Het voortdurende gehamer op het ‘gewone’ karakter van leden van de koninklijke familie heeft iets geforceerds. Waarom is dat nood­ zakelijk als de betrokkenen wérkelijk ‘gewoon’ zijn? Onder de opper­ vlakte en tussen de regels door schemert in Privé meer dan eens een element van onzekerheid door. Als wordt bericht dat Queen Mum, de Britse koningin-moeder, een nieuwe weg laat aanleggen voordat ze ergens op bezoek gaat, omdat ze weigert om in een hobbelige auto te zitten (24 december 1988), is er in het bericht geen spoor van ridiculi­ sering, laat staan verontwaardiging te merken. Vorstelijke personen doen zulke exorbitante dingen nu eenmaal! Een ‘echt’ gewoon iemand zou zelfs in de rubrieken van Privé genadeloos te kijk gezet zijn. Met eerbied wordt in het al verschillende malen genoemde ver­ slag over de ‘werkelijke gang van zaken’ in het Haagse koninklijke paleis opgemerkt, dat de leden van de koninklijke familie nooit hun naam noemen als ze de telefoon opnemen. Anderen moeten maar raden wie zich aan de lijn bevindt. Als blijkt dat binnen een tijdsbestek van enkele maanden prinses Stéphanie van Monaco haar zoveelste minnaar heeft afgewerkt, wordt er een forum van deskundigen en media-sterren belegd (29 november 1988) dat zich buigt over de vraag of een dergelijk gedrag wel passend is voor een persoon van koninklij­ ke bloede. Het Tweede Kamerlid Erica Terpstra wordt aan de tand gevoeld (1 oktober 1988) omdat ze in korte tijd opmerkelijk veel is

221 afgevallen en omdat ze zich tooit in een nieuwe creatie van Edgar Vos. De vraag is: waarom? Het antwoord luidt, dat de betrokkene deel uit zal maken van de ‘commissie van in- en uitgeleide’, die tijdens Prinsjesdag de koningin bij de Ridderzaal dient op te vangen en naar haar plaats moet begeleiden. ‘Zo’n invitatie krijg je maar éénmaal in je parlementaire loopbaan’, laat Terpstra de verslaggever weten. Er zijn meer voorbeelden te vinden van betrekkelijk subtiele ver­ wijzingen naar het feit dat het koningshuis en de leden van de konink­ lijke familie, ondanks alle democratisering, wel degelijk gekenmerkt worden door een speciale positie en bijzondere privileges. In Privé (28 januari 1989) staat een reportage over het huwelijk van de erfgraaf Erich von Waldburg-Zeil met de hertogin Mathilde van Württem­ berg. De Nederlandse prinsen Willem-Alexander, Johan-Friso en Constantijn zijn daar volgens het weekblad door hun ouders naartoe gestuurd onder het motto ‘van een bruiloft komt een bruiloft’. Want hoewel Beatrix en Claus diverse malen zouden hebben gezegd dat ze hopen dat hun zoons uit liefde trouwen, zijn ze er niet afkerig van als dit zich voordeed ‘op stand’, met een Duitse prinses. De sociale afstand en het standsverschil tussen ‘ons’ en ‘hen’ wordt nog het dui­ delijkst onderstreept in het geval van de romance tussen Willem- Alexander en de studente Yolande Adriaansens (11 februari 1989; 18 februari 1989; 25 februari 1989; 4 maart 1989; 18 maart 1989). ‘Het klinkt als een modern sprookje’, meldt het weekblad. ‘Een heel mooi, maar gewoon burgermeisje, dat woont en studeert in een oud en aftands pandje in de Amsterdamse Jordaan, gaat op een dag logeren bij de koninklijke familie, omdat de kroonprins verliefd op haar is geworden (...). Dat sprookje is Yolande Adriaansens (22) overko­ men, de vriendin van Prins Willem-Alexander’. De redactie verdiept zich in de staatsrechtelijke consequenties en slaat de geschiedenis­ boekjes erop na. In 1840, concludeert ze, moest koning Willem I nog afstand doen van de troon toen hij met de Belgische gravin Henriette d’Oultremont wilde trouwen. Nu zal er zoiets niet nodig zijn. Wel wordt de vertrouwde route langs media-sterren en deskundigen af­ gelegd met de vraag of de bruid van Willem-Alexander een ‘gewoon burgermeisje’ mag zijn. André van Duin, Willem Duys, Gerrit den Braber, Lous Haasdijk, Frank Govers en vele anderen: ze zijn una­ niem vóór. Inmiddels leeft Gerda Adriaansens, de moeder van de gelukkige Yolande, in een sfeer van euforie. Het weekblad stelt vast, dat als er straks sprake zou zijn van een officiële verloving de familie Adriaansens zal gaan behoren tot de ‘upper ten van ons land’ en dat Yolande in de adelstand zal worden verheven. Het zijn, volgens het

222 weekblad, ‘duizelingwekkende gedachten voor een moeder’. Toch houdt mevrouw Adriaansens zich op de vlakte. Ze waagt het bijvoor­ beeld niet om het woord “verloving’ in de mond te nemen, zelfs niet tegenover haar vriendinnen. Ze is daar als de dood voor, want als haar meningen en gevoelens hierover zouden uitlekken en bij het Hof belanden, zouden ze daar kunnen worden uitgelegd als ‘opsnijerij’. Het is duidelijk: als het aankomt op échte familiebanden met het koningshuis blijkt de sociale afstand ‘duizelingwekkend’ te zijn en het overbruggen daarvan ‘sprookjesachtig’. De verhoudingen in de wereld van Privé zijn nog verre van gedemocratiseerd, al doet de re­ dactie van het weekblad ogenschijnlijk driftig haar best het zover te laten komen. De taak van het blad is, zoals Henk van der Meyden meermalen in zijn rubriek ‘Strikt Privé’ onder woorden brengt, het koningshuis ‘naderbij’ te brengen! Maar de vraag is: nader bij wie eigenlijk? Ondanks de nationalis­ tische en populistische toon die in het weekblad wordt aangeslagen - ‘wij Nederlanders’ - zijn de niet-koninklijke figuren die de wereld van het blad bevolken evenmin ‘gewone’ mensen zoals ‘jij en ik’. Het is slechts bij hoge uitzondering dat er ruimte wordt vrijgemaakt voor foto’s of reportages over mensen die ‘anoniem’ zijn, niet bekend van radio, tv, het sportveld of het theater. De kloof die in bepaalde op­ zichten nog steeds gevoeld wordt tussen het koninklijk huis en ‘ons soort mensen’ is een smal greppeltje vergeleken bij de onoverbrug­ bare afstand die in feite gaapt tussen het media-sterrendom (inclusief koninklijke familie) en de rest van de bevolking. Je kunt als eenvoudi­ ge huisvrouw net zulke aandoeningen hebben als Sandra Reemer, of net zo’n flirt zijn als prinses Stéphanie: zulke eigenschappen en kwali­ teiten zijn volstrekt oninteressant zolang je geen deel uitmaakt van de happy few uit het media-paradijs! Jos Brink en Bernhard maken elkaar aan het lachen, Claus en Sleeswijk spelen een potje golf, maar als iemand van het koningshuis werkelijk de ‘straat’ op moet wordt er een volstrekt andere toon aangeslagen. Privé meldt (29 november 1986) in de rubriek ‘Er wordt gefluisterd...’, dat Beatrix op werk­ bezoekengeen uitgestoken handen meer zal schudden. Rechtvaardi­ ging? Volgens het weekblad zouden sommige mensen wel eens ‘iets smerigs’ in hun handen kunnen hebben, of zou de koningin ‘zomaar’ het publiek in getrokken kunnen worden. Elders wordt meegedeeld dat leden van het koninklijk huis overal hun eigen bloed mee op reis nemen, uit angst met ‘vreemd’ bloed in aanraking te zullen komen als er ooit een ongeluk zou gebeuren. Ook hebben koninklijke figuren de

223 beschikking over hun eigen drinkwater (18 maart 1989), zowel in hun paleizen als wanneer ze op reis gaan. De amicale sfeer, die volgens het familieweekblad zo kenmerkend is bij het openen van tentoonstellin­ gen met naaldsculpturen en het over en weer uitwisselen van compli­ mentjes tijdens recepties, geldt voor de exclusieve kaste van de Bekende Nederlanders. Als er sprake is van contacten met mensen die werkelijk ‘gewoon’ zijn, lijkt bij Privé de smetangst hevig toe te slaan.

Welbeschouwd is de Nederlandse Sorayapers, als we Privé daar ten­ minste als een typisch specimen van mogen beschouwen, het medium waar zich een categorie betrekkelijk recente upstarts manifesteert, een groepering van mensen die zich via het nogal vaag omlijnde stij- gingskanaal van allerlei, in Nederland relatief laat van de grond gekomen, moderne populaire media ‘omhoog’ hebben gewerkt of bezig zijn dat te doen. Hun voornaamste arbeidsterrein ligt op het gebied van de publiciteit en public relations. Het ‘kapitaal’ waarmee ze werken is hun populariteit. Privé is een van de middelen om deze populariteit te bewerkstelligen of te consolideren en uit te breiden. Wie in Privé staat afgebeeld behoort tot de ‘Bekende Nederlanders’, zoals deze categorie - ook door Privé zélf - wordt aangeduid. De nadruk op de onderlinge verknooptheid van de Bekende Nederlan­ ders is vermoedelijk een getrouwe weergave van de mechanismen die binnen deze categorie aan het werk zijn: juist vanwege de onvoor­ spelbaarheid en wispelturigheid van de populaire smaak biedt het ‘zwaan-kleef-aan’ effect nog een zekere garantie van continuïteit. Doordat iedereen voortdurend bij elkaar op schoot zit en met elkaar wordt geassocieerd, lijkt het alsof de verzameling als geheel meer gewicht krijgt. Het is hierdoor mogelijk het (tijdelijke) gebrek aan eigen kapitaal aan te vullen met kapitaal dat door de groepering als geheel wordt opgebracht. De associatie met leden van de koninklijke familie is een bijna ‘natuurlijke’ symbiose met een categorie, die als gevolg van een uitgeholde machtspositie evenzeer als de Bekende Nederlanders drijft op public relations en publiciteit. Toch is de tradi­ tionele positie van het koningshuis nog zodanig sterk in een samen­ leving als de Nederlandse, dat de monarchie kan zorgen voor een zekere uitstraling. Het is de ‘glans’ die recent sociaal gestegen groepe­ ringen altijd zoeken ter compensatie van hun statusonzekerheid. Zo gezien kan de wereld van Privé nauwelijks worden opgevat als een indicatie voor de mate waarin de Nederlandse samenleving (inclusief het koningshuis) gedemocratiseerd is. Wat in de kolommen van het

224 Koningin Beatrix en prins Claus ontmoeten Joop van den Ende tijdens het ‘Gala van de Eeuw’, ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van theater Carré in Amsterdam, op 10 december 1987. (nationaal foto persbureau)

225 weekblad te vinden is lijkt eerder op schijndemocratie: de Bekende Nederlanders klemmen zich in hun opwaartse mobiliteit aan de jas­ panden van het koningshuis vast om zich des te sterker te kunnen onderscheiden van de rest. In dat proces worden oude mythen over het ‘anders zijn’ van het koningschap vervangen door nieuwe mythen over de ‘gewoonheid en ‘toegankelijkheid’ ervan. Dit is althans het karakter van de wereld die ik in Privé heb menen aan te treffen, waarbij ik in het midden moet laten in hoeverre dit een kunstmatige constructie van de redactie is, dan wel een betrekkelijk accurate weer­ gave van de werkelijkheid achter de schone schijn van glamour en glitter, een lach en een traan.

Beroemdheden

Ondanks het feit dat bladen als Story en Privé een omvangrijke lezers­ schare hebben, die niet tot bepaalde maatschappelijke lagen beperkt is, vereist het in sommige kringen de nodige moed om er voor uit te komen dat men zo’n blad wel eens inkijkt. De gevestigde opinie in Nederland schrijft voor, dat de Sorayapers moet worden beschouwd als minderwaardig, op z’n minst niet serieus te nemen ‘leesvoer’, een smet op het blazoen van de journalistiek. Door de schaamteloze aan­ dacht voor privézaken zouden zulke bladen de normen van fatsoen stelselmatig ondermijnen. Soms durft iemand het in het openbaar voor de Sorayapers op te nemen. Hendrikse (1982) wijst bijvoorbeeld de kritiek op Story af als typische uitingen van ‘domineesland’, waar alles wordt afgekraakt wat succesvol is. De zogenaamde ‘slachtoffers’ van de roddelpers doen er volgens hem juist alle mogelijke moeite voor om in de kolom­ men van het blad genoemd te worden. En bovendien bestaan er volgens hem tussen het ‘roddelen’ van Story en bladen als Vrij Neder­ land slechts graduele verschillen. Hoe juist deze tegenargumenten in bepaalde opzichten ook mogen zijn (zie voor een recent voorbeeld van de manier waarop in Vrij Nederland een typisch ‘FnVe'-verhaal’ wordt afgedrukt: Ferdinandusse [1989]), ze worden zelden of nooit openlijk uitgesproken. Deze uit­ zonderlijkheid bevestigt de regel dat de Sorayapers als boeman fungeert, waar vrijelijk op afgegeven kan worden.

De vraag die ik aan het slot van deze bijdrage behandel is of de Sorayapers, in casu Privé, met een dergelijke eensgezinde afkeuring

226 niet teveel ‘eer’ wordt gegund. Het blad is niet de oorzaak maar een symptoom van maatschappelijke veranderingen. De ‘onttroning’ van het vorstenhuis heeft koningen, koninginnen, prinsen en prinsessen dichter bij hun ‘onderdanen’ gebracht, de toegenomen democrati­ sche verhoudingen hebben het mogelijk gemaakt ze te portretteren als gewone mensen van vlees en bloed. De Sorayapers heeft van deze mogelijkheid gretig gebruik gemaakt, zoals we hebben kunnen zien. De democratisering was een noodzakelijke voorwaarde voor het ont­ staan van deze pers. Maar was zij ook een voldoende voorwaarde? Vermoedelijk niet. Ik heb laten zien dat er in Privé weliswaar lippen­ dienst bewezen wordt aan het feit dat vorstelijke personen hooguit de eersten onder hun gelijken zijn, maar dat deze nivellering slechts betrekking heeft op een betrekkelijk beperkte categorie ‘Bekende Nederlanders’. In het blad wordt eerder kliekvorming dan democrati­ sering uitgebeeld. Hoe valt dit te verklaren? De Sorayapers, en Privé voorop, moet worden gezien als het medium dat georiënteerd is op het wel en wee van een nieuwe elite in Nederland, een categorie personen die zich vooral dankzij de tv een prominente positie heeft weten te verwerven en die voor het behoud van deze positie van een voortdurende stroom publiciteit afhankelijk is. Het betreft hier een verschijnsel dat zich in de Verenigde Staten al veel eerder mani­ festeerde. Mills (1956, p. 71) spreekt van de ‘professional celebrities of the entertainment world’. ‘Beroemdheden’ zijn de namen, aldus Mills, die geen nadere toelichting behoeven. Waar de beroemdheden ook komen, ze worden overal herkend en die herkenning is bovendien gemengd met opwinding en ontzag. Alles wat ze doen heeft publiciteitswaarde. Ze vormen het materiaal waar de massamedia en de amusementsindustrie op draaien. Als dat op een bepaald moment - noodgedwongen - afgelopen is en de beroemdheid daarna in leven blijft - wat soms kan gebeuren - stoten mensen elkaar wel eens aan en vragen: ‘ken je die nog?’. Dat is wat een beroemdheid betekent (Mills 1956, p. 72). Beroemdheden fungeren in wat Mills een ‘sterrensysteem’ genoemd heeft, een instelling die goed kan gedijen in een omgeving waar afgunst en concurrentie de boventoon voeren. Het lijkt er op dat zich het afgelopen decennium in Nederland een dergelijk sterrensysteem heeft ontwikkeld. Net als in de Verenigde Staten betekent dit dat men zich op basis van bepaalde prestaties op een beperkt gebied een toe­ gangskaart kan verschaffen tot de hoogste kringen in de samenleving. Of, zoals Mills het uitdrukt: kakelende tv-presentatoren worden de jachtvriendjes van topindustriëlen, ministers en generaals. Een centraal kenmerk van het sterrensysteem is de magnetische werking

227 die sterren, afkomstig uit de meest uiteenlopende sectoren, op elkaar uitoefenen. Kampioenen gaan met andere kampioenen om en bevol­ ken de wereld van de beroemdheden. Deze wereld is zowel de top van een statushiërarchie als die van een grootschalige bedrijvigheid. De beroemdheden zijn afhankelijk van de massamedia, maar de massamedia drijven ook op de beroemd­ heden. De sterren zijn niet beroemd omdat ze een bijzondere positie innemen, maar nemen juist een bijzondere positie in omdat ze beroemd zijn. Dit aspect geeft de kolommen van een blad als Privé zo’n wereldvreemde sfeer: de beroemdheden - de Bekende Neder­ landers - eisen in het blad alle aandacht voor zich op. Zoals ik al eerder opmerkte: rijkdom, armoede, klassentegenstellingen, macht, politiek, onrecht en milieuvervuiling, om enkele ingrediënten van het ‘echte leven’ te noemen, zijn door de prominente aanwezigheid van de sterren volstrekt van het toneel verdreven. Zoals in de Verenigde Staten de president een spilfunctie vervult in het sterrensysteem, wordt dat in de Nederlandse variant gedaan door de leden van het koningshuis. Nieuwkomers in de strijd om prestige en beroemdheid zijn dikwijls geneigd om zich aan de aristocratie te spiegelen, met overdadige partijen, een uitgebreid protocol en een stijl van leven die de indruk wekt dat het bestaan een langgerekt feest is. Het is een strategisch middel om zich af te zetten en te onderschei­ den van het ‘gehate volk’, zoals Wolfe (1970) het uitdrukt in zijn reportage over de New Yorkse media-elite uit de jaren zestig. De leden van het Nederlandse koningshuis belichamen de ultieme be­ roemdheid en omdat ze boven de partijen en de alledaagse politiek moeten staan, kunnen ze bij uitstek fungeren als een bindmiddel en voorbeeld voor degenen die dat uit hoofde van hun broodwinning eveneens dienen te doen. Wat dit betreft geldt zowel voor vorstelijke personen als voor tv-sterren: it’s lonely at the top. Ongetwijfeld zal dit de integratie en het ‘wij-gevoel’ over en weer versterken. In dit licht moet de schijnbare paradox worden gezien, dat een proces van demo­ cratisering noodzakelijk was om het koningshuis zó dicht bij het gewone volk te brengen, dat het voor een nieuwe elite mogelijk werd om deze instelling voor het eigen karretje te spannen. Of deze be­ roemdheden daarin uiteindelijk zullen slagen valt vooralsnog te bezien.

228 Literatuur

Amerongen, Martin van, Hoe is het in Godsnaam mogelijk geweest? In: Martin van Amerongen e.a. (red.), Luizen in de pels. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Ferdinandusse, Rinus, Geen kip heeft het gelezen. In: Martin van Ame­ rongen e.a. (red.), Luizen in de pels. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Ferdinandusse, Rinus, Prinses Paspop. De jurken van Lady Di. Vrij Nederland, 8 juli 1989 Hendrikse, D., Iedereen maakt zich druk over Story. Allicht!. NOTUschrift, 36, 5/6 (december 1982), pp. 27 e.v. Hofland, H.J.A., In de hoofdstad loeit het oproer en brandt het verzet tegen de overheid. In: Martin van Amerongen e.a. (red.), Luizen in de pels. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Jansen van Galen, John, Oranje boven!. Haagse Post, 30 april 1988 Kaandorp, Adri, De ‘Soraya Presse’ en haar verschijningsvorm in Nederland, doctoraalscriptie, Leer der Massacommunicatiemiddelen, Universiteit van Amsterdam. Amsterdam, 1975 Keay, Douglas, Royal Pursuit. The Media and the Monarchy in Conflict and Compromise. New York: Dodd, Mead & Comp., 1984 Koetzier, Meije, Aan een stuk dat niet deugt wordt gesleuteld, zo gaat dat bij een krant. In: Martin van Amerongen e.a. (red.), Luizen in de pels. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Linden, Frénk van der, Ik verloor niet uit het oog dat ik converseerde met de eerste burger. In: Martin van Amerongen e.a. (red.), Luizen in de pels. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Mills, C. Wright, The Power Elite. London/Oxford/New York: Oxford University Press, 1956 Mulder, Gerard & Hugo Arlman, De ongemakkelijke verhouding tussen pers en monarchie. In: Martin van Amerongen e.a. (red.), Luizen in de peb. Amsterdam: Raamgracht, 1984 Robijns, M.J.F., Radicalen in Nederland (1840-1851). Leiden: Universi­ taire Pers, 1967 Vansittart, Peter, Happy and Glorious! An Anthology o f Royalty. London: Collins, 1988 Wolfe, Tom, Radical Chic. London: Michael Joseph, 1970

229