KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN

FACULTEIT SOCIALE WETENSCHAPPEN DEPARTEMENT POLITIEKE WETENSCHAPPEN

DE WERKING VAN DE VLAAMSE SOCIALISTISCHE PARTIJ OP ARRONDISSEMENTEEL NIVEAU

Onderzoek voor de periode 1989 œ 1999

Promotor : Prof. Dr. W. DEWACHTER VERHANDELING Verslaggever : Prof. Dr. S. FIERS aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Licentiaat in de Politieke Wetenschappen door Michael ERKENS

academiejaar 2004-2005

Inhoud

Lijst van tabellen 4 Lijst van figuren 6 Lijst van kaarten 7 Lijst van afkortingen 8 Voorwoord 9 Inleiding 10 Deel I. Probleemstelling en operationalisering 11 1. Probleemstelling 11 1.1. Duverger: ontstaan van de politieke partij 12 1.1.1. Systeemoorsprong 12 1.1.1. Innovatieve of externe oorsprong 14 1.2. Kirchheimers ”catch-all‘-partij 16 1.3. Panebianco‘s electoraal-professionele partij 19 1.4. Michels‘ ijzeren wet der oligarchie 20 1.4.1. Ontstaansoorzaken van leiderschap 21 1.4.1.1. Technische oorzaken 21 1.4.1.2. Intellectuele factoren 24 1.4.1.3. Psychologische oorzaken 25 1.4.2. Autocratische neigingen van de leiders 26 1.4.3. Synthese: de oligarchische neigingen van de organisatie 28 1.4.3.1. De conservatieve grondslag van de organisatie 28 1.4.3.2. Democratie en de ijzeren wet der oligarchie 29 1.4.4. Kritische bemerkingen 30 1.5. Onderzoekshypothese 31 2. Operationalisering 32 2.1. Onderzoeksvragen 32 2.2. Onderzoeksmethode 34 2.2.1. Statutenonderzoek 34 2.2.2. Documentenonderzoek 34 2.2.3. Interviews met bevoorrechte getuigen 35 2.3. Afbakening van het onderzoek 36 2.3.1. Afbakening in de tijd 36

1 2.3.2. Afbakening van het onderzoeksobject 37 Deel II. Onderzoek 40 3. Nationale statutaire bepalingen 40 3.1. Nationale statuten 41 3.1.1. Oorspronkelijke statuten 41 3.1.2. Statutenwijziging van 1992 44 3.1.3. Statutenwijziging van 1995 47 3.2. Modelstatuten voor federaties 50 3.2.1. Oorspronkelijke statuten 50 3.2.2. Wijzigingen 53 3.3. Besluit 55 4. Onderzoek van de federaties 56 4.1. Federatie Brugge 57 4.1.1. Morfologie 58 4.1.1.1. Ledenaantal 58 4.1.1.2. Politiek belang 60 4.1.1.3. Statuten 62 4.1.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen 63 4.1.1.5. Voorzitters en secretarissen 69 4.1.2. Dynamiek van de besluitvorming 70 4.1.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen 70 4.1.2.2. Verhouding federale organen 71 4.1.2.3. Agenda vergaderingen 72 4.1.2.4. Verloop vergaderingen 72 4.1.2.5. Draagwijdte beslissingen 73 4.1.2.6. Functies federatie 74 4.1.3. Evaluatie van de statutenwijzigingen 75 4.1.4. Besluit 77 4.2. Federatie Leuven 79 4.2.1. Morfologie 80 4.2.1.1. Ledenaantal 80 4.2.1.2. Politiek belang 82 4.2.1.3. Statuten 84 4.2.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen 85

2 4.2.1.5. Voorzitters en secretarissen 91 4.2.2. Dynamiek van de besluitvorming 92 4.2.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen 92 4.2.2.2. Verhouding federale organen 93 4.2.2.3. Agenda vergaderingen 94 4.2.2.4. Verloop vergaderingen 94 4.2.2.5. Draagwijdte beslissingen 95 4.2.2.6. Functies federatie 96 4.2.3. Evaluatie van de statutenwijzigingen 97 4.2.4. Besluit 98 4.3. Federatie Antwerpen 101 4.3.1. Morfologie 102 4.3.1.1. Ledenaantal 102 4.3.1.2. Politiek belang 106 4.3.1.3. Statuten 108 4.3.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen 110 4.3.1.5. Voorzitters en secretarissen 115 4.3.2. Dynamiek van de besluitvorming 118 4.3.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen 118 4.3.2.2. Verhouding federale organen 120 4.3.2.3. Agenda vergaderingen 120 4.3.2.4. Verloop vergaderingen 122 4.3.2.5. Draagwijdte beslissingen 123 4.3.2.6. Functies federatie 124 4.3.3. Evaluatie van de statutenwijziging 125 4.3.4. Besluit 127 Algemeen besluit 130 Referenties 136

Bijlage 1. Basisvragenlijst onderzoek 141

3 Lijst van tabellen

Tabel 1.3. Panebianco‘s massabureaucratische partij vs. electoraal- professionele partij. 19 Tabel 2.3.1. Absolute en procentuele ledenbeweging per SP-federatie van 1989 tot 1999. 38 Tabel 2.3.2. Absolute en procentuele kiezersaanbreng per SP-federatie bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999. 39 Tabel 4.1.1. Absolute en relatieve ledenaantallen per afdeling in de SP- federatie Brugge van 1994 tot 1999 59 Tabel 4.1.2. Electorale sterkte van de afdelingen in de SP-federatie Brugge en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 tot 2000. 61 Tabel 4.1.3. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen op het congres van de SP-federatie Brugge in 1999. 64 Tabel 4.1.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen in het federaal bestuur van de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999. 66 Tabel 4.1.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999. 67 Tabel 4.1.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999. 69 Tabel 4.1.7. Samenkomsten federale organen in de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999. 70 Tabel 4.2.1. Absolute en relatieve ledenaantallen per kanton en district in de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999. 81 Tabel 4.2.2. Electorale sterkte van de kantons in de SP-federatie Leuven en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999. 83 Tabel 4.2.3. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen op het federaal congres van de SP-federatie Leuven in 1999. 86 Tabel 4.2.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de kantons en districten in het federaal bestuur van de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999 88

4 Tabel 4.2.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999. 89 Tabel 4.2.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999. 91 Tabel 4.2.7. Samenkomsten federale organen in de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999. 92 Tabel 4.3.1. Absolute ledenaantallen per afdeling en gewest in de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1996. 103 Tabel 4.3.2. Relatieve ledenaantallen per afdeling en gewest in de SP- federatie Antwerpen van 1989 tot 1996. 104 Tabel 4.3.3. Electorale sterkte van de gewesten in de SP-federatie Antwerpen bij de gemeenteraadsverkiezingen en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat van 1988 tot 2000. 107 Tabel 4.3.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen en gewesten op het federaal congres van de SP-federatie Antwerpen voor en na de federale statutenwijziging van 1994. 112 Tabel 4.3.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP-federatie Antwerpen. 115 Tabel 4.3.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1999. 115 Tabel 4.3.7. Samenkomsten van de federale organen in de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1997. 118 Tabel 4.3.8. Aantal aanwezigen op de federale congressen van de SP-federatie Antwerpen in de periode 1989-1994. 119

5 Lijst van figuren

Figuur 3.1.1. Organigram van de SP van 1980 tot 1992. 43 Figuur 3.1.2. Organigram van de SP van 1992 tot 1995. 46 Figuur 3.1.3. Organigram van de SP vanaf 1995. 49 Figuur 4.1.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Brugge ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999 58 Figuur 4.1.2. Electorale sterkte van de SP-federatie Brugge en relatief leden- aantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamer- verkiezingen van 1987 tot 1999. 60 Figuur 4.2.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Leuven ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999. 80 Figuur 4.2.2. Electorale sterkte van de SP-federatie Leuven en relatief leden- aantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamer- verkiezingen van 1987 tot 1999. 82 Figuur 4.3.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Antwerpen ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999. 102 Figuur 4.3.1. Electorale sterkte van de SP-federatie Antwerpen en relatief ledenaantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamer- verkiezingen van 1987 tot 1999. 106

6 Lijst van kaarten

Kaart 4.1. Arrondissement Brugge. 57 Kaart 4.2. Arrondissement Leuven. 79 Kaart 4.3. Arrondissement Antwerpen. 101

7 Lijst van afkortingen

ABVV Algemeen Belgisch Vakverbond AMSAB Archief en Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging B-H-V Brussel-Halle-Vilvoorde CSC Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid FSMB Federatie van Socialistiche Mutualiteiten van Brabant JS Jongsocialisten NVSM Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten OCMW Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn O-V-D Oostende-Veurne-Diksmuide PWA Plaatselijk Werkgelegenheidsagentschap SCS Socialistische Centrale voor Sportbeleid SEVI Studie- en documentatiecentrum Emile Vandervelde Instituut SIF Sociaal Impulsfonds SOM Socialistische Omroep SV Socialistische Vrouwen VFGZ Vlaamse Federatie voor Gehandicaptenzorg VFSG Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden

8 Voorwoord

Deze eindverhandeling zou niet tot stand gekomen zijn zonder de hulp en steun van een heel aantal mensen die ik dan ook graag wens te bedanken. In eerste instantie dank ik mijn promotor, Prof. Dr. Wilfried Dewachter, voor zijn geduld, blijvende vertrouwen en kritische blik. Alle personen die tijd hebben vrijgemaakt om hun inzichten in de werking van hun federatie met mij te delen of mij hebben geholpen bij het bekomen van de nodige documenten. In het bijzonder wens ik mijn dank te betuigen aan Jo Stulens en Stef Debusschere voor de herhaaldelijke malen dat ze mij te woord stonden en hun vele aanmoedigingen; ook aan Josée De Clerck die er nog net op tijd in geslaagd is de documenten van de federatie Antwerpen te archiveren. Kirsten, Leen en Geert bedank ik voor het nalezen en corrigeren van mijn teksten; Els omdat ze me de nodige flexibiliteit gaf in mijn werkuren. Deze eindverhandeling vormt echter ook het einde van mijn periode aan de Katholieke Universiteit Leuven. Onnoemelijk veel dank gaat dan ook uit naar mijn ouders en grootmoeder die mij de kans hebben gegeven om verder te studeren en blijvend vertrouwen hebben geschonken ondanks het soms hobbelige traject. Ook wil ik de vele mensen danken die deze periode tot de mooiste van mijn leven hebben gemaakt en dan in de eerste plaats Kirsten, het zonnetje in mijn leven dat de donderwolken altijd snel doet verbleken; het vaste clienteel en de soms minder vaste tappers van De Libertad voor de broodnodige ontspanning tussendoor; de vrijwilligers van Politika en meer bepaald mijn medebeheerders van Politika Kaffee voor nog meer ontspanning, maar ook voor alles wat we samen hebben geleerd; Olli voor de immer relativerende toets in mijn leven en mijn vrienden van thuis waar ik steeds op kon terugvallen.

Ik draag deze eindverhandeling op aan mijn grootvader die dit jammer genoeg niet heeft mogen meemaken. Opa, een professor zal ik wellicht niet worden maar ik weet dat je hier ook trots om zou zijn!

9 Inleiding

—Zweren bij de vage zelfbeschikking van de federaties komt neer op het in stand houden van baronieën“

L. TOBBACK, kandidaat SP-voorzitter, 1995 1

Bovenstaande uitspraak van duidt op zijn grote twijfel over het democratisch gehalte van de arrondissementele federaties binnen de Vlaamse Socialistische Partij (SP) anno 1995. In deze eindverhandeling zullen we de werking van de SP op arrondissementeel niveau onderzoeken in de periode 1989-1999 aan de hand van een gevalstudie van een kleine, een middelgrote en een grote federatie. Het eerste deel van de verhandeling wordt gevormd door de probleemstelling en operationalisering van het onderzoek. Na het duidelijk stellen van het probleem bespreken we in een eerste hoofdstuk de bekendste theorieën omtrent de organisatie van politieke partijen en formuleren onze onderzoekshypothese. Het tweede hoofdstuk omvat de operationalisering van ons onderzoek. Hierin worden de onderzoeksvragen gesteld en lichten we de gebruikte methode van onderzoek toe. Ook verklaren we de keuze van de onderzoeksperiode en de te onderzoeken federaties. Het tweede deel van deze eindverhandeling wordt gevormd door het eigenlijke onderzoek naar de werking van de federaties binnen de SP. We bespreken de morfologie van de federaties en gaan dieper in op de dynamiek van de besluitvorming. Per federatie formuleren we onze besluiten. Tot slot vormen we een algemeen besluit waarin we de werking van de verschillende federaties met elkaar vergelijken en onze hypothese toetsen aan de werkelijkheid.

1 F. DE SMET, —Tobback: ”Vooruit met de kar‘“ in De Morgen , 30 januari 1995, 4.

10 Deel I. Probleemstelling en operationalisering

1. Probleemstelling

De politieke partij vormt de verbinding tussen het parlement en de burger en is als dusdanig een wezenlijk bestanddeel van de democratie. Dit geldt des te meer voor het Belgische politieke bestel dat samen met Italië het meest sprekende voorbeeld van een particratisch bestel is. Een particratie kan gedefinieerd worden als —het politiek bestel waarin de politieke partij(en) een overwegende impact hebben op de politieke besluitvorming“. 2 Maar wat is een politieke partij nu juist? Volgens de bepaling van de Franse politoloog François Goguel is zij —un groupement organisé de citoyens, qui participe aux élections et qui a pour but de faire prévaloir une doctrine politique commune à base philosophique, économique ou sociale ainsi que les intérêts de ses membres, par la participation aux institutions politiques et l‘accession complète ou partielle au pouvoir“. 3 Een politieke partij is echter niet één en ondeelbaar. Ze bestaat uit individuele leden die veelal georganiseerd zijn in deelstructuren zoals wijken, afdelingen, kantons, districten, gewesten en federaties die samen de partij als geheel vormen. Wij vragen ons dan ook af hoe een veelheid aan belangen herleidt wordt tot één standpunt. In dit onderzoek richten we ons in het bijzonder op de werking van de grootste deelstructuren binnen de SP in de periode 1989-1999, de arrondissementele federaties. Deze federaties vormen echter wel een onderdeel van de partij en zijn er in hun organisatie en werking afhankelijk van. In dit hoofdstuk zullen we dan ook het werk van de belangrijkste theoretici omtrent de organisatie van politieke partijen bespreken en de onderzoekshypothese formuleren.

2 W. DEWACHTER, —Noodzaak en overwicht van de politieke partij in de polyarchie, analyse van de structurele en actionele determinanten van de particratie in België“ in Res Publica , vol. XXIII, (1981), nr. 1, pp. 128-130.

11 1.1. Duverger: ontstaan van de politieke partij

Maurice Duverger tracht als eerste het ontstaan en de verdere evolutie van partijen te duiden. In zijn inmiddels klassiek geworden boek ”Les partis politiques‘ doet hij dit door na te gaan wat er in de loop van de 19 e eeuw in en rond het parlement gebeurd is. Politieke partijen zijn immers moderne verschijnselen en hun ontstaan kan, naar zijn mening, dan ook verklaard worden door aspecten in de maatschappij die in de loop van jongste eeuwen gewijzigd zijn. De kieswetgeving vormt hierbij het cruciale aspect. Het kiesrecht heeft de afgelopen eeuwen een evolutie gekend waarbij het oorspronkelijke cijnskiesrecht langzaam en moeizaam is uitgebreid tot het algemeen stemrecht. Deze democratisering vormt voor Duverger de voornaamste factor die het ontstaan van partijen, en hun verdere evolutie, verklaart. In essentie, en ideaaltypisch, onderscheidt hij twee soorten partijen naargelang ze hun oorsprong vinden binnen het politieke systeem of een externe oorsprong kennen waarbij respectievelijk een kaderpartij of een massapartij ontstaat. 4

1.1.1 Systeemoorsprong

De eerste manier waarop politieke partijen kunnen ontstaan noemt Duverger de —origine électoral et parlementaire des partis“ met volgend algemeen schema: eerst worden parlementaire groepen gecreëerd, vervolgens verschijnen er kiesverenigingen en uiteindelijk wordt er een permanente band gevestigd tussen deze twee elementen. 5 In het geval van de systeemoorsprong komen de partijen tot stand als antwoord op het functioneren van het politieke systeem. Aangezien er slechts beperkte middelen voorradig zijn voor vele en dikwijls alternatieve doelen dienen er keuzes gemaakt te worden. Wanneer verschillende afgevaardigden zich herhaaldelijk terugvinden in dezelfde keuzes, groeit tussen hen een binding. Tegelijk ontstaat er een kloof met de afgevaardigden die men regelmatig als tegenstander aantreft. Op

3 W. DEWACHTER, Politieke Sociologie, Boekdeel 2 , Leuven, Acco, 2002, 51. 4 M. DUVERGER, Les partis politiques , Paris, Librairie Armand Colin, 1958, 2-20. 5 ibid. , 2.

12 deze manier wordt de basis gelegd om tot groepsvorming te komen. De systeemregel der meerderheid verstevigt de fractionering. De efficiëntie van de meerderheid vergroot immers als men anticipatief standpunten gaat innemen en autonoom beleidsopties gaat stimuleren. Aldus schept men zo niet een ideologische dan toch een programmatische associatie van parlementariërs, een fractie. 6 Van een partij is er evenwel nog geen sprake. Dit is pas het geval wanneer er tussen de afgevaardigden en de mogelijke kiezers een formele band gecreëerd wordt. Het is hier dat de uitbreiding van het kiesrecht een rol speelt. Deze zorgt er immers voor dat de parlementairen aandacht dienen te besteden aan hun herverkiezing en ”kiesverenigingen‘ opzetten. Dit zijn associaties van stemgerechtigde burgers die samengebracht worden om ze te informeren over de activiteiten van de parlementairen en te mobiliseren in verkiezingstijd. Als er een min of meer gestructureerde organisatie ontstaat die de leden van het parlement verbindt met de potentiële kiezers, is er sprake van een politieke partij. 7 Dit soort partijen, die het licht zien in de eerste helft van de 19 e eeuw, noemt Duverger kaderpartijen. Hun basis wordt gevormd door comités die analoog zijn aan de Engelse caucuses. Deze zijn weinig omvangrijk en wensen ook niet uit te breiden. Hun macht berust dan ook niet op het aantal, maar op de kwaliteit van de leden. De weinige nieuwe leden worden dit door coöptatie en komen uit een beperkte groep van notabelen. Deze partijen zijn enkel actief in verkiezingsverband en vormen dus slechts een zwakke politieke confederatie. De leiding is in handen van parlementairen waarbij er sprake is van een zeer sterke personalisering en rivaliteit onder de beperkte groepen, kliekjes, kleine fracties. De kaderpartij heeft dus geen strakke structuur en heeft deze ook niet nodig want ze hoeft geen grote anonieme massa‘s te mobiliseren. De partij is immers niet gericht op kwantiteit, maar veel meer op kwaliteit. 8 De verdere uitbreiding van de democratie vormt voor de oude kaderpartijen een uitdaging. Het politiek bedrijf verlaat zijn karakter van beperkt aantal deelnemers om toe te laten dat grote aantallen burgers betrokken worden bij het gebeuren. De kaderpartijen beschikken echter niet over de middelen om belangrijke delen van het nieuwe kiezerskorps aan te trekken. Partijen die vóór de massificatie

6 W. DEWACHTER, De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse, Leuven, Acco, 2001, 350-351. 7 M. DUVERGER, o.c. , 5-8.

13 bestonden blijven als kleinere partijen overleven en verdwijnen dus wat naar de achtergrond of ze passen hun structuur aan aan de massificatie van de politiek en imiteren het organisatorisch arsenaal van de massapartijen. Die organisatie is echter manifest anders en vindt haar oorsprong buiten het parlement. 9

1.1.2. Innovatieve of externe oorsprong

Indien de partij wordt opgericht door een buiten het politiek systeem of buiten de formele organen bestaande groepering is er, in de woorden van Duverger, sprake van een —origine extérieure des partis“. Hier wordt dus eerst gestalte gegeven aan de organisatie buiten het parlement. De kiezers worden op voorhand verbonden en de uitbreiding van het kiesrecht is hier bijgevolg, nog meer dan bij de kaderpartij, een cruciale factor. Vooraleer er een band gesmeed kan worden tussen de verenigingen buiten het parlement en de leden van het parlement zelf dienen er immers leden in het parlement verkozen te worden. De massapartijen die zo ontstaan laten dan ook op zich wachten tot de tweede helft van de 19 e eeuw. 10 Deze partijen willen macht veroveren door gebruik te maken van het getal. Zij zijn het product van de democratisering van het politiek systeem en in een democratie is kwantiteit van groot belang. Hun basis, de secties of afdelingen, zijn dan ook zeer omvangrijk en wensen het aantal leden zoveel mogelijk uit te breiden. Zij hebben bijgevolg een zeer open structuur. Om die grote aantallen aanhangers effectief te controleren en in beweging te zetten wanneer dat nodig is om gewicht in de politieke weegschaal te gooien, is er een strakke structuur nodig. Een massapartij kan het zich niet veroorloven het interne partijleven al te zeer aan het toeval over te laten. De organisatie vormt haar wapen en ze beschikt dan ook over strikte statutaire regels. De leiding is echter semi-gecentraliseerd en er is sprake van een zekere bureaucratisering. Ondanks de statutaire voorschriften zijn er dan ook oligarchische tendensen waarneembaar. Partijstrijd wordt gevoerd tussen doctrinaire, ideologische tendensen. 11

8 idid., 17 9 ibid. , 14-16. 10 ibid. , 8-12. 11 ibid. , 17-18.

14 Deze doctrine speelt een cruciale rol in de massapartij. Zij heeft een missie. Zij wil tot dan toe uitgesloten delen van de bevolking in het politieke systeem integreren en ze tot volwaardige burgers emanciperen. De partij refereert voortdurend aan deze ideologie waarvan ze haar potentiële kiezers tracht te overtuigen. Zij kan niet slechts de belangen van haar achterban registreren en verdedigen. De partij is zelf het middel waarlangs de belangen geuit worden. Zij is de spreekbuis van de onmondigen en wil ze vormen en overtuigen om ze mondiger te maken. Dit leidt dan ook tot de reeds vermelde gecentraliseerde structuur. Hierin kunnen de boodschappen en strategie van de leiding snel en efficiënt naar de basis gecommuniceerd worden. De lijnen lopen er van boven naar beneden. 12 Duvergers tweedeling is een eenvoudige typologie van de eerste partijen. Hij beschrijft hoe ze zijn ontstaan en hoe hun ontstaanscondities mede hun vorm bepaald hebben. Hij beperkt zich hierbij tot de uitbreiding van het kiesrecht die weliswaar een cruciale factor vormt maar lang niet de enige bepalende factor is geweest. Er wordt dan ook te veel nadruk gelegd op de band met de leden of de verhouding leiding-leden. Op die manier wordt de reëel bestaande variatie sterk gereduceerd. Geen partij is louter massapartij of louter kaderpartij. 13 Duverger heeft trouwens zelf al enkele afwijkende organisatietypes onderkend. Zo stelt hij: La structure des partis se caractérise par son hétérogénéité. Sous le même nom, on désigne trois ou quatre types sociologiques, différents par leurs élément de base, par leur armature générale, par les liens d‘appartenance qui s‘y nouent, par les institutions dirigeantes. 14

Dewachter steunt voor zijn classificatie van organisatietypes in aanzienlijke mate op Duverger en komt dan tot vijf onderscheiden vormen: de kaderpartij, de militiepartij, de massapartij, de basisstructuurpartij en de indirecte partijstructuur. 15 Hoe dan ook blijven Duvergers theoretische constructies een handig concept dat ons kan helpen te begrijpen hoe de Socialistische Partij eruit ziet en welke evoluties zij doorgemaakt heeft. Globaal genomen stemt de notie ”kaderpartij‘ immers overeen met de 19 de eeuwse burgerlijke partijen en de notie ”massapartij‘ met de socialistische partijen.

12 K. DESCHOUWER, Organiseren of bewegen? De evolutie van de Belgische partijstructuren sinds 1960, Brussel, VUB Press, 1993, 19-20. 13 ibid., 20. 14 M. DUVERGER, o.c., 17-20. 15 W. DEWACHTER, Politieke sociologie. Boekdeel 2 , o.c. , 58.

15 1.2. Kirchheimers ”catch all‘-partij 16

Waar Duvergers analyse en Dewachters organisatiepatronen grotendeels beperkt blijven tot een organisatorische benadering, betrekt Kirchheimer ook de partij- ideologie in de analyse. Hij doet dit naar aanleiding van de ont- ideologiseringsgedachte, die in de jaren ‘60 haar hoogtepunt bereikt. Aldus besluit Kirchheimer in 1966 dat Duvergers ontstaanspatronen slechts de eerste fase waren in een evolutie van de massapartij naar de ”Allerweltspartei‘ of ”catch all‘-partij. Deze partijen worden gekenmerkt door:

 een drastische vermindering van de ideologische bagage

 een versterking van het leiderschap aan de top van de partij

 een degradatie van de rol van het individuele partijlid

 minder nadruk op de classe gardée en in de plaats daarvan werving van de kiezers door alle lagen van de bevolking heen

 het onderhouden van goede betrekkingen met verschillende belangengroeperingen, als kanaal waarlangs nieuwe kiezers kunnen worden aangetrokken. 17 De kritiek op dit model berust vooral op de criteria waarmee de evolutie naar ”catch all‘-partijen aangeduid wordt. Zo is het vooreerst over ideologie onduidelijk of hij met ”drastische vermindering van de ideologische basis van de partij‘ ideologische convergentie dan wel ontideologisering van de partijprogramma‘s bedoelt. Ook omtrent ”versterking van het leiderschap‘ blijft hij vaag. Is de Socialistische Partij geëvolueerd naar een volkspartij zoals Kirchheimer deze definieert? Er kan hier geen eenduidig bevestigend of ontkennend antwoord op gegeven worden. 18 Van ontideologisering als verdwijnen van ideologische fundamenten is er niet bepaald sprake. Onder het voorzitterschap van Frank Vandenbroucke werkt de SP aan een ideologische vernieuwing die in 1993 uitmondt in het congres ”Hoop voor een andere toekomst‘. Deze weg wordt verder bewandeld door Louis Tobback, die Norbert De Baetselier uitstuurt om in mei 1998 een inhoudelijke en ideologische partijvernieuwing te presenteren. Wel wordt het honderd jaar oude charter van

16 Zie ook: O. KIRCHHEIMER, —The Transformation of the Western European Party Systems“ in J. LaPalombara en M. Weiner, red., Political Parties and Political Development , Princeton, Princeton University Press, 1966, 177-200. 17 R. KOOLE, De opkomst van de moderne kaderpartij,. Veranderende partijorganisaties in Nederland (1960-1990), Utrecht, Spectrum, 1992, 383.

16 Quaregnon uit 1894 als doctrinaire basistekst verlaten. In de plaats ervan wordt een pragmatische ideologie aangenomen waarin het geconcerteerde, kapitalistische economiemodel met beperkte overheidsinmenging aanvaard wordt. 19 Bedoelde Kirchheimer met zijn eerste criterium ideologische convergentie dan vormt dit gegeven een eerste element dat deze stelling kan bevestigen. Daarenboven dienen we voor de laatste grote strijdpunten in de Belgische politiek, in termen van de links- rechts breuklijn, reeds een aantal decennia terug te gaan in de tijd naar de Koningskwestie (1950), de Schoolstrijd (1950-1959) en de massale protestbeweging rond de ”Eenheidswet‘ van de regering Gaston Eyskens, die in de winter van 1960- 1961 culmineerde in één van de scherpste klassengevechten uit de Belgische sociale geschiedenis. 20 Omtrent zijn tweede criterium, de versterking van het leiderschap aan de top van de partij, blijft Kirchheimer zoals reeds vermeld nogal vaag. Wat wordt met ”de top van de partij‘ bedoeld: de fractie, de centrale partijorganen, de toppolitici? Formeel gezien blijft de invloed van de lagere partijorganen op de centrale vrij aanzienlijk in de SP. De partij stelt zelfs dat ze de macht van haar federaties beperkt heeft ten voordele van haar afdelingen. 21 Het congres wordt in de partijstatuten erkend als opperste partijorgaan en is toegankelijk voor alle leden, zij het dat niet iedereen stemrecht heeft. In realiteit behouden de centrale partijorganen echter een belangrijke sturende kracht. De bevoegdheid om de agenda te bepalen ligt bij het partijbureau en de mogelijkheden om die te amenderen zijn beperkt en moeilijk te verwezenlijken. Bovendien is er de doorgedreven professionalisering van de partijwerking, die zich vertaalt in een centralisatie van de macht. 22 De rol van het individuele lid zou gedegradeerd zijn. Vanaf de oprichting van de Belgische Socialistische Partij vlak na de Tweede Wereldoorlog kent de partij een directe structuur; personen worden rechtstreeks lid van de partij en niet langer via lidmaatschap van een vakbond of andere belangenvereniging. Door het belang van

18 ibid. , 384-387. 19 P. DE BUYSER, —Honderd jaar geleden werd het charter van Quaregnon goedgekeurd“ in Doèn , (1994), nr. 16, pp. 28-29; M. VERSTRAETE, —Het Toekomstcongres van de SP. De debatangst voorbij“ in Doèn , (1998), nr. 57, pp. 4-5. 20 E. WITTE, J. CRAEYBECKX en A. MEYNEN, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden , Brussel, VUB Press, 1997, 251-295. 21 J. VERMEERSCH, De Socialistische Partij: 1978-1998 , sp.a, s.d., http://www.sp.be/nationaal/ideeen/geschiedenis/79_98/gesch_78_98.asp (WWW). 22 S. FIERS, Partijvoorzitters in België of ”Le parti, c‘est moi‘ ?, Leuven, Afdeling Politologie Katholieke Universiteit Leuven, 1998, 63-64.

17 het ledenaantal speelt het individu dus een belangrijke rol. Bovendien is er sprake van een toegenomen participatie bij de voorzittersverkiezingen. De SP is overgestapt op het systeem van algemeen ledenstemrecht bij de verkiezing van de partijvoorzitter. Dit vormt nochtans geen garantie voor een toegenomen rol van het partijlid, want de algemene ledenstemming dient veelal enkel als bevestigingsritueel van een vooraf genomen beslissing van de partijtenoren. Bij de SP is er alsnog telkens slechts één kandidaat waardoor er enigszins afbreuk wordt gedaan aan de democratisering van de voorzittersverkiezingen. Ook de eerder aangehaalde neiging tot professionalisering is een argument voor de stelling van Kirchheimer. Er heerst dus een ambigu beeld rond de rol van het individuele partijlid: op papier lijkt het er op vooruitgegaan, in realiteit dient dit genuanceerd te worden. 23 De mindere nadruk op de eigen classe gardée is dan weer een duidelijk fenomeen in de SP, zij het minder doorgevoerd op programmatorisch vlak. Het politiek personeel wordt vernieuwd om alzo nieuwe kiezers en dan vooral jongeren aan te trekken. Eerder reeds heeft met zijn Doorbraak-operatie de SP trachten te overtuigen van het belang van een opening naar de christelijke kiezers toe. 24 Het onderhouden en verbeteren van de contacten met bevriende belangengroeperingen wordt evenwel niet gebruikt bij de zoektocht naar een nieuw kiespubliek. Uiteraard poogt iedere partij de eisen van de politieke actiegroeperingen voor een stuk te recupereren, maar tevens wordt gepoogd het primaat van de politiek te herstellen. 25 De SP valt dus niet eenduidig te definiëren als een volkspartij zoals Kirchheimer ze voorstelt. Er zijn zowel argumenten pro als contra Kirchheimers stelling te vinden. De partij-ideologieën zijn dan wel op verschillende vlakken geconvergeerd, ze blijven onderscheiden en duidelijk aanwezig. De rol van het partijlid lijkt erop verbeterd, al moet die invloed in realiteit genuanceerd worden. De banden met bevriende belangengroeperingen worden wat gelost. Maar de vrees om de eigen classe gardée te verliezen heeft ervoor gezorgd dat de verruimingspogingen incrementeel blijven hetgeen bij de Vlaamse Socialistische Partij pas wezenlijk verandert met de kartelvorming tussen sp.a en Spirit in 2002.

23 ibid. , 65-66. 24 ibid. , 67. 25 ibid. , 68.

18 1.3. Panebianco‘s electoraal-professionele partij 26

In navolging van Kirchheimer volgde er nieuw onderzoek naar de partijenorganisatie. Panebianco verwijt Kirchheimer een gebrek aan aandacht voor de toenemende professionalisering van de politieke partijen. In tegenstelling tot Duvergers massapartij waarin een centrale rol ingenomen wordt door het partijapparaat, legt Panebianco in het nieuwe partijtype deze rol weg voor experts en professionals. Hij verklaart deze verschuiving vanuit de doelgroepwijziging van leden naar kiezers. De belangrijkste doelgroep van de partijen wordt niet langer gevormd door hun eigen leden maar door het potentiële electoraat. Op die manier ontstaat de electoraal-professionele partij die geleid wordt door professionals en op vijf vlakken verschilt van de traditionele massapartij. 27

Tabel 1.3. Massa-bureaucratische partij vs. electoraal-professionele partij. massa-bureaucratische partij electoraal-professionele partij

 centrale rol van de partijbureaucratie  cruciale rol van de professionals (politieke, administratieve taken) (gespecialiseerde taken)  lidmaatschapspartij, met sterke  electorale partij, zwakke verticale verticale organisatorische banden, banden, georiënteerd op het opinie- georiënteerd op het vaste kiezers- electoraat korps  overwicht van de volksvertegenwoor-  overwicht van de interne leiders en digers en bewindslieden, gepersoni- een collegiaal leiderschap fieerd leiderschap  financiering door lidmaatschap en  financiering door belangengroepe- verwante organisaties (vakbonden, ringen en overheidssubsidiëring coöperatieven, etc.)  nadruk op strijdpunten en leiderschap,  nadruk op ideologie, centrale rol van belangrijke rol van carrièremakers en de ”gelovigen‘ in de partijorganisatie vertegenwoordigers van belangen- groeperingen in de partijorganisatie Bron: R. KOOLE, De opkomst van de moderne kaderpartij, Veranderende partijorganisaties in Nederland (1960-1990) , Utrecht, Spectrum, 1992, 383.

Ook in dit geval gaat het weer om een louter theoretisch concept en worden er geen criteria verschaft waarmee het electoraal-professionele karakter van een partij geoperationaliseerd en bewezen kan worden.

26 Zie ook: A. PANEBIANCO, Political Parties: organization and power , Cambridge, Cambridge University Press, 1998.

19 1.4. Michels‘ ijzeren wet der oligarchie

In elk van de besproken organisatietypes blijkt er sprake te zijn van processen gaande van bureaucratisering, over centralisering tot oligarchisering. Reeds vóór Duverger hebben andere auteurs zich specifiek over deze problemen gebogen en ze trachten te analyseren. Zo behandelenden, en introduceerden, Mosei Ostrogorski en Robert Michels het thema dat de kern raakt van dit onderzoek: organisatie is dodelijk voor de interne democratie. Ostrogorski publiceert in 1902 —La démocratie et l‘organisation des partis politiques“. Hierin beschrijft hij het interne leven van de politieke partijen in Engeland en de Verenigde Staten. Hij stelt vast dat in de democratiserende samenleving structuren ontstaan die een groeiende rol in het politieke leven spelen maar vooral een erg besloten organisatie zijn in hun interne werking. 28 Is het werk van Ostrogorski al pessimistisch dan gaat Michels nog een stap verder. Reeds in 1911 publiceert deze zijn —Zur Soziologie des Parteiwesens“ waarin hij de socialistische, sociaal-democratische en anarchistische partijen rond de eeuwwisseling bestudeert, met bijzondere aandacht voor de Duitse sociaal- democraten. 29 De conclusie van zijn studie valt kernachtig samen te vatten: —De organisatie is de moeder van de heerschappij der gekozenen over de kiezers, van de mandatarissen over de mandaatverlenenden, van de gedelegeerden over de delegerenden. Wie organisatie zegt, zegt oligarchie.“ 30 Deze zin geeft slechts de essentie weer van de veel uitgebreidere en complexere theorie die Michels uitgewerkt heeft. Zij is opgebouwd uit een complexe set van factoren met een aantal basispremissen, aangevuld en versterkt door een reeks van bijkomende factoren. De variabelen die nodig zijn voor een goed begrip van de theorie zullen hier aan bod komen, zij het niet allen even uitgebreid. Niet alle factoren zijn immers even relevant. Bovendien is Michels theorie ontwikkeld uit empirische waarneming en dus vaak gesteund op elementen die gebonden zijn aan de omgeving en/of doorheen de tijd geëvolueerd of verdwenen zijn, want de politieke wereld heeft niet stilgestaan. Zo is er onder andere de verdere massificatie van de

27 S. FIERS, o.c. , 60. 28 K. DESCHOUWER, o.c. , 21. 29 ibid. , 20-21. 30 R. MICHELS, Political Parties. A Sociological Study of the Oligarchical Tendencies of Modern Democracy , New York, Collier Books, 1962, 365.

20 politiek, het Belgische overlegmodel en de invloed van het middenveld. Michels‘ theorie dient dan ook geactualiseerd te worden zonder evenwel te raken aan de essentie van de theorie zelf. Want al is de studie bijna een eeuw oud, haar conclusie blijft tot op heden relevant. Dit mag ondermeer blijken uit de studie van Jeroen Vanstipthout die nagaat of Agalev als poltieke partij en als organisatie onderhevig is aan de ”ijzeren wet der oligarchie‘ van Michels. Hij komt in 1996 reeds tot de conclusie dat er wel degelijk ”neigingen tot oligarchie‘ tot uiting zijn gekomen terwijl haar organisatie net opgebouwd is vanuit de specifieke bedoeling oligarchisering ten allen koste te vermijden. 31

1.4.1. Ontstaansoorzaken van leiderschap

1.4.1.1. Technische oorzaken

 De noodzaak van organisatie —Ohne Organisation ist die Demokratie nicht denkbar.“ 32 Zonder organisatie kan men zich geen democratie voorstellen. Democratie steunt immers op de macht van het getal. Behalve vereniging is er echter ook ordening nodig. Het organisatiebeginsel dient dan ook als een conditio sine qua non voor de ontvoogding van de massa beschouwd te worden. Pas wanneer ze zich organiseert krijgt de massa samenhang, kan ze een collectieve wil vormen en uitdrukken. De organisatie berust op het beginsel van de zo klein mogelijke krachtsontplooiing, oftewel de zo groot mogelijke krachtenbesparing, en vormt dan ook het aangewezen middel om specifieke doeleinden te bereiken. Het succes hiervan is afhankelijk van de solidariteit tussen de individuen. Deze zullen zich dus verenigen in belangengroeperingen of, specifiek voor het bereiken van politieke doeleinden, in politieke partijen. 33

31 J. VANSTIPHOUT, Het proces van oligarchisering binnen Agalev , Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 1995-1996, 144-145 (Diss. Lic.). 32 R. MICHELS, Soziologie des Parteiwezens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligargischen Tendenzen des Gruppenlebens , Stuttgart, Alfred Kröner Verlag, 1970, 24. 33 R. MICHELS, Political Parties, o.c., 61-62.

21  De onmogelijkheid van direct bestuur De macht van het getal, die gepaard gaat met de democratie, sluit onmiddellijk de zuivere, directe democratie uit. Deze is immers, juist omwille van het grote aantal betrokkenen, praktisch en technisch onmogelijk. Bovendien is ze psychologisch gevaarlijk door haar hoge graad van suggestibiliteit en manipuleerbaarheid. —De impotentie van de directe democratie resulteert uit het aantal.“ 34 Bijgevolg wordt er beroep gedaan op afgevaardigden die een mandaat krijgen. Zo komt men tot het praktische ideaal van de democratie: de soevereine massa heerst over zichzelf door delegatie van haar macht aan een vertegenwoordigend orgaan, dat haar wil uitvoert. In principe zijn de leiders dus niets meer dan dienaren van de massa, en de uitvoerende organen ondergeschikt aan haar wil. De organisatie is in beginsel dan ook gebaseerd op de absolute gelijkheid van alle leden. 35 Wanneer echter de taak van de afgevaardigden zwaarder en complexer wordt, komen factoren als begaafdheid, kennis en spreekvaardigheid in het spel. Niet iedereen is een staat om het bestuur van de organisatie in goede banen te leiden. Dit vormt een eerste vorm van ongelijkheid die nog groter wordt door de technische specialisatie die onvermijdelijk voortvloeit uit een uitgebreide organisatie en leidt tot de zogenaamde ”expert leadership‘. De beslissingsmacht wordt op deze manier gradueel aan de massa onttrokken en komt in handen van de leiders te liggen, die zich emanciperen uit de massa en ontdoen van haar controle. Hiermee zijn we op de essentie van oligarchisering gestoten: het mechanisme van organisatie genereert een solide structuur, maar eveneens een kloof tussen een minderheid van leiders en de geleide meerderheid. Naarmate de organisatie groeit, complexer wordt en haar taken toenemen, versterkt de oligarchisering. 36 Samen met het aantal taken van de organisatie, neemt ook de kwaliteit ervan toe. Hierdoor gaat men over tot functionele differentiatie, arbeidsverdeling, hetgeen leidt tot verdere specialisatie en een almaar slinkende controle van de leden op hun leiders. Het gaat hier om een evolutie uit pure noodzaak, niet voortgesproten uit één of andere statutenwijziging. Het is door de omstandigheden en technische noodzakelijkheden van de organisatie dat de eenvoudige partijbediende leider wordt,

34 ibid., 63-64. 35 ibid. , 65-66. 36 ibid. , 67-70.

22 niet uit machtswellust of heerszucht. Een sterke organisatie vereist een even sterk leiderschap. Waar in de ontstaansperiode van de organisatie zogenaamde ”emergency-leaders‘ optreden, die door de omstandigheden van het moment gedwongen worden een voortrekkersrol te spelen, worden zij gaandeweg vervangen door de professionele leiders waaraan elke enigszins complexe partijorganisatie nood heeft. Deze personen houden zich fulltime en bezoldigd met de partij bezig. 37 Dit alles heeft nefaste gevolgen voor de democratie binnen de organisatie. Hoe groter de organisatie wordt, hoe heterogener de massa die zij verenigt en geacht wordt te vertegenwoordigen. Uiteindelijk zal het echter de wil van de leiders worden die voorgesteld en aanvaard wordt als de ”wil van de massa‘. Het professioneel leiderschap betekent als dusdanig het begin van het einde voor de democratie. 38

 De moderne democratische partij als strijdorganisatie De moderne politieke partij is œ in de politieke betekenis van het woord œ een strijdorganisatie die zich als zodanig moet houden aan tactische wetten. Als grondwet geldt hier de slagvaardigheid. De partij dient krachtdadig en efficiënt op te treden hetgeen gehoorzaamheid en discipline van de rank and file leden vereist. Zij heeft nood aan eenheid van bevelvoering en snelle besluitvorming die niet mogelijk is als alle beslissingen steeds vooraf door elk lid beoordeeld moeten worden. Opdat de organisatie niet zou vervallen in chaos waardoor ze niets kan verwezenlijken, is er een hiërarchische structuur nodig. In het voorgaande wordt de kern van het moderne partijwezen blootgelegd. In een politieke, een strijdende partij kan de democratie geen dagelijkse praktijk zijn. Democratie en slagvaardigheid blijken dus uiterst moeilijk met elkaar te verenigen. 39

37 ibid. , 71-73. 38 ibid. , 76-77. 39 ibid. , 78-80.

23 1.4.1.2. Intellectuele factoren

Het ontstaan van een professioneel leiderschap zorgt voor een accentuering van de kloof tussen leiders en geleiden. Het belangrijkste verschil tussen beiden groepen bevindt zich op het vlak van kennis, de zogenaamde intellectuele superioriteit van de leiders. Men kan deze kennis ”extern‘ verwerven en met deze elders opgedane intellectuele vermaardheid een hoge positie binnen de partij bekomen. Of men verwerft ”intern‘ een hoop praktische kennis door een opwaartse carrière binnen de partij. Er ontstaat hoe dan ook een intellectuele voorsprong op de massa die er van haar kant niet in slaagt even diepe inzichten te ontwikkelen. Bijgevolg wordt de kloof tussen leiders en leden steeds dieper. 40 Dit is zeer duidelijk waarneembaar bij de parlementsleden die, eens verkozen, steeds verder verwijderd geraken van hun achterban. De kenniskloof die ook hier ontstaat, is voornamelijk het gevolg van de steeds toenemende technische competentie van de parlementariërs. Daarenboven doen ze ervaring op met allerlei politieke manoeuvres, die ze ook in eigen rangen kunnen toepassen. Op deze manier weten zij zich onmisbaar te maken, en een zekerheid te verschaffen op het behouden van hun ambt. Door de vermaardheid die ze verwerven, hun talenten, hun uitstraling of persoonlijkheid vergroot deze onaantastbaarheid. Een ontzetting uit hun ambt zou namelijk de hele partij in diskrediet brengen. De massa wordt dus gedwongen haar leiders een autoriteit toe te kennen die op termijn vernietigend is voor de democratie zelf. 41 Op deze manier transformeert de democratie dus tot een regering van de besten, een aristocratie. De arbeidsverdeling veroorzaakt immers specialisatie die op haar beurt autoriteit impliceert. Aangezien de massa onbekwaam is haar eigen belangen te verdedigen, zijn er specialisten nodig aan wier bekwaamheid ze niet kan tippen en wier wil ze moet volgen. Democratie mag dan wel het doel zijn, het is niet langer het middel. 42

40 ibid. , 107-108. 41 ibid. , 109-110. 42 ibid. , 114.

24 1.4.1.3. Psychologische oorzaken

Wanneer een functionaris een bepaalde positie bemachtigt zal hij er alles aan doen om deze te behouden. Hij zal hiervoor beroep doen op zijn achterban en vooral op zijn onmisbaarheid. Zelfs bij effectief ontslag worden de leiders vrijwel steeds herverkozen. In dit geval versterkt hij bovendien zijn positie aangezien hij zijn lot in handen van de massa heeft gelegd en op een democratische manier herbevestigd is. Dat is althans de indruk die eigenlijk —een oligarchische demonstratie, de manifestatie van de neiging om zich te bevrijden van de controle door de massa“ verbergt. 43 Net zoals er slechts een beperkt deel van burgers werkelijk geïnteresseerd is in politieke zaken, is er slechts een minderheid van de leden echt betrokken in de besluitvorming binnen de politieke partij. In feite bestaat er bij de meerderheid van de leden een immense behoefte aan leiding. Het afzien van de uitoefening der democratische rechten kan het gevolg zijn van praktische problemen maar gebeurt veelal vrijwillig. Op die manier krijgt dan de participatie in partijzaken een trapsgewijze opbouw. De brede basis wordt gevormd door de grote massa kiezers; daarboven verheft zich het veel kleinere ledenbestand van de partij; daarboven opnieuw het veel kleinere aantal van regelmatige vergaderingbezoekers; daarboven de groep functionarissen en boven hen de enkele bestuursleden. De beslissende en dirigerende macht is omgekeerd evenredig met het aantal. Deze apathie is echter niet enkel voordelig voor de leiders; ze vormt een obstakel bij mobilisatie en verzwaart de taak van de leiders die zo uiteindelijk wel steeds meer onmisbaar wordt. 44 De massa vraagt dus veel van hun leiders maar ze is ook dankbaar. Een dankbaarheid waaruit de leiders nieuwe machtskansen halen. Opvallender is de neiging tot verering der leiders die verder reikt dan dankbaarheid en invloed heeft op de leiders zelf. Ze leidt tot megalomie en een nog krachtigere suggestieve invloed van de leiders die de massa bevestigt in haar bewondering en de macht van de leiders doet toenemen. 45

43 ibid. , 82-83. 44 ibid. , 85-91. 45 ibid. , 92-97.

25 Bijkomende kwaliteiten die bij kunnen dragen aan het leiderschap zijn oratorische talenten, het prestige van beroemdheden en een hogere leeftijd die de nodige ervaring met zich meebrengt. 46

1.4.2. Autocratische neigingen van de leiders

Er blijkt een hoge mate van stabiliteit van het leiderschap te bestaan. Dit zorgt ervoor dat leiders een zeer persoonlijke stempel kunnen drukken op het beleid van de partij of, in het ergste geval, de partij kunnen misbruiken voor persoonlijke doeleinden. Dit duidelijke gevaar voor de interne democratie tracht men te voorkomen door regelmatig verkiezingen voor te schrijven. Leiders worden echter veelal in hun functie bevestigd. Dit is in de eerste plaats te wijten aan het vasthouden aan traditie en aan de eerder vermelde dankbaarheid van de massa. Bovendien dienen functionarissen zich een tijd in te werken vooraleer ze hun taak naar behoren kunnen vervullen. Ook is voor het contact met andere organisaties een zekere graad van personele en tactische continuïteit een vereiste. 47 De pers is voor de leiders een machtig instrument dat ze gebruiken om hun macht te verwerven, behouden en consolideren. Men kan via de pers wel niet eenzelfde invloed uitoefenen als door propaganda maar het bereikte publiek is veel groter. De algemene pers kan uiteraard ook door tegenstrevers gebruikt worden, in tegenstelling tot de partijpers die de leiders zelf in handen hebben en die zij dus gemakkelijk kunnen gebruiken als persoonlijk forum. 48 De positie van de leiders in relatie tot de massa in de praktijk is een gevolg van het vertegenwoordigingssysteem. De verkozen afgevaardigden in het parlement vormen de facto de hoogste leidersrang in de moderne democratische partijen. Tengevolge van hun verkiezing door het gehele kiezerscorps hebben zij een grotere democratische legitimiteit dan leiders die hun positie hebben verworven bij een verkiezing door enkel partijleden. Bovendien kunnen zij een superieure bekwaamheid opbouwen en beslechten zij de uiteindelijke strijd met de tegenstanders in het parlement waarvoor dan alle mogelijke hindernissen in de eigen

46 ibid. , 98-104. 47 ibid., 117-128. 48 ibid. , 149-152.

26 partij zouden moeten vermeden worden. Al bij al hebben de leiders geen al te hoge dunk van de massa, benadrukken ze openlijk hun superioriteit over hun ”troepen‘ en weigeren hen de mogelijkheid om hun gedrag te sturen. 49 Strijd tussen de leiders en de massa is in theorie mogelijk. De massa heeft de middelen om zich te verdedigen tegen een aantasting van haar rechten en kan haar leiders benoemen en ontslaan. In de praktijk wordt deze mogelijkheid doorkruist door tal van conservatieve tendensen en een groep leiders die zich veelal verenigt en solidair opstelt. De massa heeft bovendien geen alternatief te bieden voor de leiders die zichzelf steeds meer onmisbaar hebben gemaakt. Vooraleer de massa de heersende oligarchie werkelijk omverwerpt moet deze al een beleid hebben gevoerd dat verschrikkelijk tegen de principes ingaat. 50 Strijd tussen leiders onderling is ook mogelijk. Ondanks de onmogelijkheid van de massa om te regeren, bestaan er wel nog kansen voor individuen om uit de massa op te klimmen en aldus de heersende leiders te belagen. Wanneer deze laatste ernstig bedreigd worden is dat veelal het gevolg van nieuwe krachtige figuren die afwijken van de ideeën van de ”oude‘ leiders. In dat geval zullen de heersende leiders veeleer de macht delen met de nieuwelingen dan deze over te dragen. Dit is trouwens paradoxaal genoeg één van de meest effectieve technieken om een opkomend concurrent te ”neutraliseren‘. Zo wordt hij immers opgenomen in de elite en zal hij er niet langer meer tegen strijden, maar hij blijft ondergeschikt aan de heersende leiders. Bovendien geven deze de indruk dat ze zich onderwerpen aan de wil van de massa, maar tegelijkertijd kunnen ze hun positie behouden. Wordt de macht toch overgedragen aan nieuwe leiders dan gebeurt er eigenlijk niets anders dan het vervangen van de ene oligarchie door een andere. —De revolutionairen van vandaag zijn de reactionairen van morgen“. 51 Bureaucratie is nodig voor politieke partijen om de organisatie een zo breed mogelijke basis te geven en het groeiend aantal taken efficiënt op te vangen. Zoals Max Weber reeds opmerkte verwordt het bureaucratisch mechanisme echter van middel tot een doel op zichzelf en leidt op die manier uiteindelijk tot een rigide, kleingeestige en drukkende organisatie. 52 Het bureaucratisch systeem staat evenwel garant voor een snelle en efficiënte afhandeling van de meeste zaken, hetgeen het tot

49 ibid. , 153-166. 50 ibid. , 167-171. 51 ibid. , 172-187.

27 aanleiding en rechtvaardiging maakt voor meer centralisatie. Vaak kan men naast deze centraliserende ook een decentraliserende tendens waarnemen. Deze heeft niets te maken met democratisering maar is veeleer het werk van zwakkere leiders die zich, bij gedwongen onderwerping aan het centrale uitvoerende comité van de partij, liever terugtrekken om te heersen in hun thuisbasis. Op die manier worden de grote oligarchieën gedeeltelijk opgesplitst in kleinere en vermijdt men één reuze-oligarchie maar wijzigt men niets aan het principe van de oligarchie. 53

1.4.3. Synthese: de oligarchische neigingen van de organisatie

1.4.3.1. De conservatieve grondslag van de organisatie

De partijorganisatie die oorspronkelijk slechts opgericht wordt als middel ter verwerving van politieke macht, wordt als gevolg van een reeks structurele en psychologische factoren een doel op zich. —Die Organisation wird zum einzigen Lebensnerv“. 54 Naarmate ze groeit wordt ze voorzichtiger en angstvalliger in haar politiek. Elke strijd in eigen rangen wordt gezien als een onwenselijke verzwaring van de partijtaken waardoor de grote beginselstrijd schier onmogelijk wordt. Het parlementaire karakter van de moderne politieke partij versterkt deze tendens. Partijorganisatie houdt in dat men streeft naar zo veel mogelijk leden, parlementarisme betekent streven naar zo veel mogelijk stemmen. Bijgevolg leggen de partijen zich vooral toe op de ledenwerving en het electorale terrein. Om grote aantallen leden en kiezers te lokken wordt er echter ingeboet aan radicaliteit. 55

52 Zie ook: M. WEBER, Gezag en bureaucratie , Rotterdam, Universitaire Pers, 1972. 53 R. MICHELS, Political parties, o.c. , 188-202. 54 R. MICHELS, Soziologie des Parteiwezens in der modernen Demokratie.o.c. , 346.

28 1.4.3.2. Democratie en de ijzeren wet der oligarchie

Op het politieke vlak hecht men vaak nog een waarachtig geloof aan een echte democratie. In het sociaal-wetenschappelijk veld wordt men daarentegen veelal geconfronteerd met een resoluut verwerpen van elke mogelijkheid van democratie. De sterkste expressie van deze pessimistische visie vinden we in de werken van Gaetano Mosca en Vilfredo Pareto. Zij stellen dat elk aggregaat van mensen, elke maatschappij, steeds gedomineerd zal worden door een leidende politieke klasse, een elite. De voortdurende strijd doorheen de geschiedenis tussen verschillende klassen, is in hun ogen dan ook nooit meer geweest dan een strijd om de macht tussen dominerende minderheden, eventueel met steun van de massa of een deel ervan. Niet de bevrijding van de massa van het juk van haar leiders is het doel van de strijd, wel het vervangen van één factie binnen de dominante klasse door een andere. —L‘histoire est un cimetière d‘aristocraties,“ volgens Pareto.56 Deze theorie dient enigszins genuanceerd te worden. Het gaat zelden om een volledige vervanging van de ene elite door de andere, maar veelal om een continu proces van ”vermenging‘ of ”circulatie‘ waarbij de oude elementen nieuwe krachten aantrekken, absorberen en assimileren. Het resultaat blijft: de massa blijft eeuwig onbekwaam om over zichzelf te regeren. Problematisch is het feit dat de partij van middel tot doel wordt, maar dit doel niet noodzakelijk identificeerbaar is met de totaliteit van haar leden. Meer zelfs, de belangen ontwikkeld door de leiders en de bureaucratie vormen een voortdurende bedreiging voor de verdediging van het algemeen belang van de sociale groep. De partij scheurt zich zo af van de klasse die ze vertegenwoordigt. Dit is het moment waarop Michels, steunend op zijn interne analyse van de partijen en de evolutie die zij hebben doorgemaakt, gewag maakt van een —ijzeren wet van de oligarchie“. Hij concludeert dat het om een wetmatigheid gaat aangezien verschillende argumenten bij het overlopen van de geschiedenis erop wijzen dat de massa niet zonder heersende klasse kan bestaan. Er bestaat een ”eeuwig proces‘ van het steeds weerkeren van één of andere ”oligarchie‘ of ”elite‘, niet door kwaad opzet maar door tragische noodzaak. 57

55 R. MICHELS, Political Parties, o.c. , 333-341. 56 V. PARETO, Traité de sociologie générale , Genève, Droz, 1968, n° 2053, 1304. 57 R. MICHELS, Political parties, o.c. , 342-356.

29 1.4.4. Kritische bemerkingen

Michels boek sloeg in 1911 in als een bom en oogstte dan ook de nodige kritiek. Er wordt hem in eerste instantie verweten een vertekend beeld van de werkelijkheid te schetsen door zijn ongenuanceerde zwart-wit voorstelling ervan. Ondanks het feit dat hij op verschillende plaatsen verwijst naar gradaties in politieke invloed en participatie (zoals de eerder vermelde analyse van de partijstructuur in verschillende geledingen: kiezers œ leden œ militanten œ kaderleden - bestuursleden) stelt hij bijna voortdurend ”de‘ leiders tegenover ”de‘ massa. Hierdoor maakt hij volgens Van Doorn alle ontsnappingswegen uit het oligarchiseringsmechanisme onzichtbaar. Deze ongenuanceerdheid vormt echter de uitdrukking van een principieel ongenuanceerd uitgangspunt in het hele betoog. Hij neemt de ideale, directe en volledige democratie als norm waardoor het wel erg gemakkelijk wordt om iedere reële situatie als een ontaarding voor te stellen. Michels had dan ook beter te werk gegaan vanuit een meer realistisch perspectief en toch zijn stelling kunnen handhaven. Het oligarchiseringsverschijnsel zou dan als een reeks geconditioneerde politieke tendenties in iedere democratie zijn voorgekomen en niet als een sociale verzieking. 58 Ook een selectieve blik kan Michels verweten worden. Zijn theorie is gegroeid vanuit concrete ervaringen binnen het continentaal-Europees socialisme, in de eerste plaats in Duitsland en Italië. Zijn totaalvisie wordt te zeer door deze ervaringen gekleurd en is bijgevolg blind voor het meer open, dynamisch en minder ideologisch bevangen partijtype van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten. Behalve geografisch is Michels‘ bewijsvoering ook historisch beperkt. Hij analyseert de vroege partijvormen uit een vroeg en onrijp politiek stelsel, niet de ontwikkeling van ”de‘ politieke partij in het algemeen. 59 De hoofdaanval op Michels‘ theorie gaat langs de weg van de effectiviteit. Men kan zich afvragen of de democratie juist niet gediend is met de fenomenen die Michels‘ beschrijft. De organisatie geeft de verwezenlijking van bepaalde idealen een kans, die er zonder haar niet zou zijn. Het is zelfs zo dat de kans op succes groter wordt naarmate de organisatie sterker wordt en haar efficiëntie toeneemt. Michels

58 R. MICHELS, Democratie en organisatie: een klassieke theorie, ingeleid door prof. J.A.A. van Doorn, Rotterdam, Universitaire Pers, 1969, 33-34. 59 ibid. , 32-33.

30 heeft geen oog voor dit extern dynamiserend effect van de organisatie maar beoordeelt haar enkel vanuit de betekenis voor de leden. Hij verwaarloost aldus de externe functies van de partij, de functies voor het groter politieke geheel. De premissen waarmee de kracht van zijn betoog staat en valt, blijven echter overeind: de noodzaak van organisatie en leiderschap bij de realisering van de democratische orde. Ondanks de kritieken blijft de kern van Michels‘ these dan ook gelden:

 democratie betekent invloed van de massa

 invloed van de massa impliceert organisatie : de massa maakt een vuist

 organisatie maakt leiding nodig: de vuist moet doelgericht kunnen slaan

 leiderschap impliceert onderschikking der geleiden 60  onderschikking van de massa aan een groep leiders heet oligarchie

1.5. Onderzoekshypothese

Ondanks enkele argumenten in die richting, valt de SP anno 1999 niet eenduidig te definiëren als een volkspartij zoals Kirchheimer ze voorstelt. Duvergers massapartij benadert het beste de organisatie van de SP. Een massapartij tracht de macht te veroveren door gebruik te maken van het getal. Om grote aantallen aanhangers effectief te controleren en in beweging te zetten is er echter een strakke structuur nodig. Dit leidt tot bureaucratisering en centralisering van de leiding. Michels heeft deze evolutie duidelijker en scherper gesteld in zijn ”ijzeren wet van de oligarchie‘: democratie leidt onontkoombaar tot oligarchie, niet door kwaad opzet maar door tragische noodzaak. Bijgevolg stellen we als onderzoekshypothese van onze eindverhandeling dat de federaties binnen de SP onderhevig zijn aan de tendens tot oligarchie.

60 ibid. , 17-18.

31 2. Operationalisering

De toetsing van de theorie aan het concrete geval van de SP-federaties roept onmiddellijk het probleem van de operationalisering op. Macht laat zich namelijk zeer moeilijk meten. Eén enkele methode om dit te doen volstaat niet. Kitschelt en Hellemans onderkennen drie benaderingen in het onderzoek naar machtsrelaties in politieke partijen: onderzoek naar besluitvormingsmacht, reputationele macht en positionele macht. In het eerste geval gaat men na wie op welk moment expliciet macht uitoefent om een beslissing te beïnvloeden. Bij reputationele macht houdt men rekening met non-besluitvorming en de mogelijkheid tot agendabepaling. Bij de laatste benadering worden enkel objectieve factoren als posities en middelen die actoren bezitten in rekening gebracht. 61 Elke methode heeft echter zijn invloed op de resultaten van het onderzoek: besluitvormingsanalyses leiden eerder tot een pluralistische impressie van de machtsverdeling, terwijl onderzoek naar de reputationele en positionele macht eerder in de richting van oligarchische machtsstructuren zal wijzen. Het is dus aangewezen een combinatie van verschillende methodes te gebruiken, hetgeen Kirschelt en Hellemans in hun onderzoek ook doen. 62 Het tijdsbestek van ons onderzoek laat ons helaas niet toe op een even diepgaande wijze de machtsrelaties binnen de SP- federaties te bestuderen. We trachten aan de hand van een aantal concrete onderzoeksvragen de nodige informatie te verzamelen om een zo volledig mogelijk inzicht te verwerven en een correcte inschatting van de situatie te kunnen maken.

2.1. Onderzoeksvragen

We trachten door dit onderzoek dus inzicht te krijgen in de werking van en de besluitvorming in de SP op arrondissementeel niveau. Deze verhandeling zal dus niet de werking van de SP in haar geheel behandelen maar deze van de arrondissementele federaties, die één van de niveaus in de gelaagde structuur van de partij vormen. Het is echter wel van belang dit binnen

61 H. KITSCHELT en S. HELLEMANS, Beyond the European left: ideology and political action in Belgian ecological parties , Durham, Duke University Press, 1990, 148-149. 62 ibid.

32 de context van de gehele partij te zien die in haar statuten de bevoegdheden van de federaties formeel vastlegt. We beginnen ons onderzoek dan ook met een doorlichting van de nationale statutaire bepalingen. Welke functies en bevoegdheden hebben de federaties volgens de nationale statuten? Wat is formeel gezien hun verhouding tot de hogere en lagere partijorganen? Hoe zijn de federaties georganiseerd volgens de nationale modelstatuten voor federaties? Zoals zal blijken zijn er nationaal tweemaal statutenwijzigingen doorgevoerd. Wat hebben deze wijzigingen veranderd aan de bevoegdheden van de federaties en waarom? Vervolgens gaan we dieper in op de werking van en de besluitvorming in de federaties en de gevolgen van de statutenwijzigingen hierop. Vooreerst schetsen we een beeld van de morfologie van de federaties aan de hand van het ledenaantal, het politiek belang, de federale statuten, de bevoegdheden en samenstelling van de federale organen, de voorzitters en secretarissen. In tweede instantie trachten we inzicht te krijgen in de dynamiek van de besluitvorming binnen de federaties. Hoe vaak en met welke opkomst komen de verschillende organen samen? Op welke manier verlopen die vergaderingen? Wie stelt de agenda op en op welke manier? Hoe verhouden de verschillende organen en deelnemers aan de vergaderingen zich ten opzichte van elkaar en wat ligt aan de basis van deze verhoudingen? Welke inbreng hebben de lagere organen? Op welke manier wordt er gestemd? Wat is de rol van de voorzitter? Hoe stromen de beslissingen uiteindelijk door naar de hogere en lagere partijorganen en welke draagwijdte hebben ze? Bij dit alles houden we de statutenwijzigingen in het achterhoofd om mogelijke invloeden te onderkennen. Hierna kunnen we ons afvragen of de statutenwijzigingen hun doelstellingen bereikt hebben en, indien niet, waarom dit niet het geval is.

33 2.2. Onderzoeksmethode

Door gebruik te maken van verschillende onderzoekswijzen proberen we tot een genuanceerd beeld te komen van de verhoudingen binnen de SP en haar federaties.

2.2.1. Statutenonderzoek

We starten met een statutenonderzoek, zowel van de nationale statuten als van de modelstatuten voor federaties die door de nationale instanties opgesteld worden, om na te gaan welke wijzigingen er doorgevoerd zijn. Bovendien onderzoeken we de nodige partijdocumenten om de formele doelstellingen achter deze wijzigingen te achterhalen. De eigenlijke federale statuten worden onderzocht op afwijkingen en aanvullingen op de federale modelstatuten.

2.2.2. Documentenonderzoek

Het eigenlijke onderzoek van de federaties start met hun morfologie. Hiervoor worden de gegevens voornamelijk gezocht in de documenten van de federaties, zoals de administratieve werkingsverslagen en verslagen van de verschillende organen, voor zover deze voorhanden zijn. Dit is niet steeds het geval. In de federatie Brugge werden er geen werkingsverslagen opgesteld tot 1993. Gegevens van vóór deze periode halen we uit de verslagen van de verschillende vergaderingen. Voor de federatie Leuven beschikken we enkel over de werkingsverslagen en kunnen we de gegevens hieruit dus niet staven of verder uitdiepen. Wat de federatie Antwerpen betreft kunnen we gebruik maken van alle werkingsverslagen en een gedeelte van de vergaderverslagen, zij het pas laat in ons onderzoek. Wanneer de documenten niet de gewenste informatie bevatten, doen we beroep op de bevoorrechte getuigen.

34 2.2.3. Interviews met bevoorrechte getuigen

De bevoorrechte getuigen vormen ook de belangrijkste bron van informatie voor het onderzoek naar de dynamiek van de besluitvorming binnen de federaties daar de neergeschreven verslagen en documenten hierin slechts een beperkt inzicht verschaffen. We vragen hen ook de statutenwijzigingen te evalueren in het licht van de gestelde doelstellingen. Als bevoorrechte getuigen wordt gekozen voor de voorzitters en secretarissen van de federaties in de periode 1989-1999 aangezien zij lid waren van alle federale vergaderingen en meestal al enige tijd actief waren binnen hun federatie en haar structuren vooraleer zij verkozen werden. Zij worden dan ook geacht goed op de hoogte te zijn van de werking en besluitvorming binnen hun federatie, temeer daar de federaal secretaris volgens de statuten tot taak heeft […] te zorgen voor de optimale werking van partijafdelingen in alle gemeenten van zijn federatie, verkiezingen voor de wetgevende lichamen, provincie- en gemeenteraden voor te bereiden, bemiddelend op te treden in de schoot van de partij, en verder voor alles te zorgen wat de ontwikkeling van de federatie bevordert. 63

Aan de hand van onze onderzoeksvragen en de vragen opgesteld door Ingrid Vrancken in het kader van haar onderzoek naar de besluitvorming en werking binnen de P.V.V. 64 stellen we een vragenlijst op die als basis geldt voor ons onderzoek (Bijlage 1). Deze lijst werd in de loop van het onderzoek aangepast: vragen 6, 7 en 8 stonden oorspronkelijk aan het begin van de vragenreeks maar eisten een te zware inspanning van de respondenten om mee te starten. Om echter een duidelijk inzicht te verwerven in de dynamiek van de besluitvorming en dieper in te kunnen gaan op eventuele specifieke kenmerken van de federaties trachten we zoveel mogelijk de bevoorrechte getuigen persoonlijk te interviewen. Hiertoe worden de bevoorrechte getuigen per e-mail en/of telefonisch gecontacteerd. Wanneer een persoonlijk onderhoud niet mogelijk blijkt of reactie uitblijft wordt de vragenlijst per post opgestuurd. In de federatie Brugge zijn twee van de vooropgestelde getuigen, Frank Van Acker en Fernand Peuteman, reeds overleden. Renaat Landuyt, André Van Nieuwkerke en Stef Debusschere zijn allen geïnterviewd. Behalve Wouter Steenhaut die, ondanks herhaaldelijke toezegging en herinnering, de vragen niet beantwoord

63 X, Modelstatuten federaties , Brussel, Socialistische Partij, 1981, art. 12, 11-12. 64 I. VRANCKEN, Besluitvorming en werking binnen de P.V.V., een onderzoek bij de nationale en gewestelijke partijorganen , Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 1985-1986, bijlage 1 (Diss.Lic.).

35 heeft, hebben alle voorzitters en secretarissen van de federatie Leuven dit mondeling gedaan. Voor de federatie Antwerpen zijn alle bevoorrechte getuigen aangezocht mee te werken, behalve Linda Blomme die reeds in 1991 als nationaal secretaris is beginnen werken en vrijwel niet meer actief was in de federatie Antwerpen. Pedro Beckers wenste om persoonlijke redenen niet mee te werken. Leona Detiège hebben we zowel telefonisch, per e-mail als per brief proberen te contacteren, evenwel zonder succes. John Mangelschots, Guy Peeters en Lode Hancké zijn bereid gevonden mee te werken en zijn persoonlijk geïnterviewd.

2.3. Afbakening van het onderzoek

We dienen de afbakening in tijd en onderzoeksobject nog te verantwoorden, alsmede de concrete keuze van de onderzoeksobjecten.

2.3.1. Afbakening in de tijd

De eerder aangehaalde statutenwijzigingen zijn doorgevoerd in 1992 en 1995. Om de invloed die uitgaat van deze wijzigingen op de plaats van de federaties binnen de SP en de werking ervan te bepalen is het nodig de ”originele‘ situatie te bestuderen om eventuele veranderingen als dusdanig te kunnen duiden, alsmede de wijzigingen enige tijd te gunnen om geïmplementeerd te worden en effect te sorteren. Een concrete afbakening van de onderzoeksperiode is hoe dan ook gedoemd arbitrair te zijn. Wij kiezen voor de periode 1989-1999, deze omvat vier jaren vóór de eerste statutenwijziging en vier jaren na de laatste; in het geheel beslaat zij een volledig decennium. Bovendien valt zij samen met het voorzitterschap van zowel Frank Vandenbroucke, van 1989 tot 1994, als van Louis Tobback, van 1994 tot 1998, onder wiens leiding de nationale statutenwijzigingen van respectievelijk 1992 en 1995 zijn doorgevoerd.

36 2.3.2. Afbakening van het onderzoeksobject

Door de vrij lange onderzoeksperiode en het groot aantal onderzoeksvragen waarop we een antwoord wensen te geven is het onmogelijk om alle SP-federaties te onderzoeken. Daarom selecteren we een ”grote‘, een ”middelgrote‘ en een ”kleine‘ federatie. Deze typering wordt geoperationaliseerd aan de hand van de plaats die de federaties innemen binnen de partij gekoppeld aan een geografische spreiding. De plaats binnen de partij wordt kwantitatief bepaald op basis van het absoluut en procentueel ledenaantal van iedere federatie, weergegeven in tabel 2.3.1. Tevens gebruiken we hiervoor de kiezersaanbreng bij de Kamerverkiezingen per federatie sinds 1987, te vinden in tabel 2.3.2. We wensen hierbij aan te stippen dat deze hiërarchieën geen waardeoordeel of criterium vormen voor de inzet of werking van de verschillende federaties. Zij zijn louter objectief meetbare factoren die enigszins een beeld scheppen van de grootte en de plaats van de federaties binnen de partij. Op basis van deze gegevens selecteren we de federaties Antwerpen, Leuven en Brugge als voorbeelden van respectievelijk een grote, middelgrote en kleine federatie die zich tevens allen in een verschillende provincie bevinden. Aangezien het onder andere de bedoeling is om de invloed van de nationale statutenwijzigingen in 1992 en 1995 na te gaan, biedt deze selectie bovendien het voordeel dat er reeds één variabele factor geëlimineerd wordt die ook een invloed zou kunnen sorteren op de werking en besluitvorming binnen een federatie. In 1994 fusioneerden namelijk een aantal federaties opdat de omschrijving van de nieuwe federaties zou overeenkomen met de omschrijving van de kieskringen zoals bepaald in het Sint- Michiels-akkoord. 65 Men kan verwachten dat de samensmelting en geografische uitbreiding van deze federaties, gepaard gaande met een schaalvergroting, ook een invloed uitoefent op hun werking en besluitvorming en dus conclusies met betrekking tot de invloed van de statutenwijzigingen zou bemoeilijken. De federaties Brugge, Leuven en Antwerpen waren niet betrokken in een fusie.

37 Tabel 2.3.1. Absolute en procentuele ledenbeweging per SP-federatie van 1989 tot 1999. 66

65 P. JANSSENS, —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1993 en 1994“ in Res Publica , vol. XXXVII, (1995), nr. 3/4, p. 403. 66 Tabel opgesteld op basis van de —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen“ in Res Publica in de periode 1989-1999, aangevuld en aangepast aan de hand van de nationale werkingsverslagen en de werkingsverslagen van de federaties Brugge, Leuven en Antwerpen om zo adequaat mogelijke cijfers te bekomen. Deze tabel heeft echter als opzet een algemeen beeld te geven van de verhoudingen tussen de verschillende federaties en claimt niet de exacte cijfers weer te geven.

38 Tabel 2.3.2. Absolute en procentuele kiezersaanbreng per SP-federatie bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999.

federatie 1987 1991 federatie 1995 1999 Aalst 49329 43082 5,39 5,84 Aalst-Oudenaarde-Ronse 53572 43995 Oudenaarde-Ronse 18039 13883 7,03 7,41 1,97 1,88 Antwerpen 140394 102445 Antwerpen 107534 69580 15,34 13,88 14,10 11,73 Brugge 44882 35982 Brugge 36811 31339 4,90 4,88 4,83 5,28 Dendermonde 28237 25099 3,08 3,40 Waas & Dender 47332 38235 St. Niklaas 35134 28190 6,21 6,44 3,84 3,82 Gent-Eeklo 82455 63611 Gent-Eeklo 62453 49379 9,01 8,62 8,19 8,32 Hasselt-St. Truiden 71064 62032 7,76 8,41 Limburg 108228 94404 Tongeren-Maaseik 53322 48445 14,19 15,91 5,82 6,56 Kortrijk 49607 43019 5,42 5,83 Kortrijk-Roeselare-Tielt 68634 55529 Roeselare-Tielt 34433 25390 9,00 9,36 3,76 3,44 Leuven 76590 73535 Leuven 81068 49739 8,37 9,96 10,63 8,38 Mechelen 48368 36759 5,28 4,98 Mechelen-Turnhout 80937 65705 Turnhout 52417 44102 10,62 11,07 5,73 5,98 O-V-D 39756 31506 4,34 4,27 Oostende-Westhoek 65139 57855 Ieper 17412 13488 8,54 9,75 1,90 1,83 B-H-V 73993 47408 B-H-V67 50736 37612 8,08 6,42 6,65 6,34 Totaal 915432 737976 762444 593372 Bron: J. BUELENS, Verkiezingen Kamer , 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

67 In december 1997 werden er twee afzonderlijke SP-federaties gevormd voor de kiesomschrijvingen Halle-Vilvoorde en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Gemakkelijkheidshalve zijn ze hier samen weergegeven.

39 Deel II. Onderzoek

De werking van de SP op arrondissementeel niveau in de periode 1989-1999 vormt het onderwerp van ons onderzoek. We beginnen ons onderzoek met een doorlichting van de nationale statutaire bepalingen om de formele plaats van de federaties te bepalen. Vervolgens komen we tot het eigenlijke onderzoek van de werking van en de besluitvorming in de SP op arrondissementeel niveau. Dit wordt gevoerd voor de drie geselecteerde federaties, die we één voor één behandelen. Hiervan bestuderen we de morfologie en de dynamiek van de besluitvorming. Ook worden de statutenwijzigingen door de federale verantwoordelijken geëvalueerd in het licht van de formeel gestelde doelstellingen.

3. Nationale statutaire bepalingen

De nationale statuten van 1980 en de wijzigingen die doorgevoerd zijn in 1992 en 1995, onder het voorzitterschap van respectievelijk Frank Vandenbroucke en Louis Tobback, zullen worden bestudeerd om een beeld te krijgen van de formele plaats van de federaties binnen de SP. Bovendien zullen we de formele doelstellingen achter de wijzigingen toelichten om zo later de realiteit aan de doelstellingen te kunnen toetsen. Nationaal worden er tevens modelstatuten voor de federaties opgesteld. Deze zijn eveneens gewijzigd als gevolg van de nationale statutenwijzigingen. We bespreken de oorspronkelijke modelstatuten en de aangebrachte wijzigingen, zodat we ook hier eventuele afwijkingen in de feitelijke federale statuten en de reële besluitvorming kunnen opmerken.

40 3.1. Nationale statuten

3.1.1. Oorspronkelijke statuten

Vooreerst bespreken we de statuten van de Socialistische Partij zoals aangenomen op het congres van 8 en 9 maart 1980. Zij vormen de eerste statuten van de Vlaamse Socialistische Partij na de splitsing van de Belgische Socialistische Partij die zich in de praktijk reeds in 1978 heeft voltrokken. Dat de arrondissementsfederaties op administratief, propagandistisch en ook politiek vlak een belangrijke rol krijgen toegewezen, mag reeds blijken uit artikel 7 van deze statuten: De arrondissementsfederatie streeft de verwezenlijking van het partijprogramma na in samenwerking met de nationale instanties van de Partij. De arrondissementsfederatie draagt bij tot de politieke besluitvorming. Ze heeft de plicht ervoor te zorgen dat in alle gemeenten van het arrondissement afdelingen van de Partij bestaan en een werkelijke politieke actie ontplooien. Ze stimuleert de propaganda en de ledenwerving. Ze werkt samen met de andere takken van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie. Ze organiseert de politieke actie overeenkomstig de beslissingen van het Politiek Bureau, de Algemene Raad en de Congressen en volgens de modaliteiten bepaald door de Administratieve Commissie. 68

De federaties zijn in de organisatie van hun politieke actie dus ondergeschikt aan de beslissingen van de centrale partijorganen, maar ze dragen wel bij tot de besluitvorming in deze organen zoals bepaald in de statuten: • Het Politiek Partijbureau vertegenwoordigt en leidt de partij. Het is belast met de uitvoering van de beslissingen van het Congres en de Algemene Raad. Bovendien is het bevoegd voor alles wat niet uitdrukkelijk aan andere organen voorbehouden is en neemt het beslissingen die door de omstandigheden geboden zijn. De federaties dragen de kandidaturen voor het Bureau voor op voorstel van de afdelingen en na geheime stemming op het federaal congres. Eerst verkiest het Congres de voorzitter die zodoende effectief Bureaulid wordt en de hele partij vertegenwoordigt. Bij voordracht van één enkele kandidaat vindt er geen stemming plaats, in het andere geval is de kandidaat die bij geheime stemming uiteindelijk de absolute meerderheid behaalt, verkozen. Vervolgens worden de 16 leden van het Partijbureau verkozen. 69

68 X, Statuten van de Socialistische Partij aangenomen op het Congres van 8 en 9 maart 1980, Brussel, Socialistische Partij, 1980, art. 7, 5-6. 69 i bid. , art. 29-33, 15-18.

41 • De Algemene Raad vormt het hoogste orgaan tussen twee congressen en heeft onder meer tot taak de politieke problemen in het algemeen te behandelen en zich, bij hoogdringendheid, uit te spreken over het beheer gevoerd door het Partijbureau of de Administratieve Commissie. Ook duidt deze instantie de kandidaten voor gecoöpteerde senatoren aan en benoemt ze de nationale partijsecretaris. Afgevaardigden van de arrondissementsfederaties hebben in dit orgaan stemrecht naast de stemgerechtigde leden van het Partijbureau en de leden van de Administratieve Commissie, het Europees Parlement, de parlementsfracties en de Bestendige Deputaties. Zij worden door de federaties aangeduid tijdens hun federaal congres. De federaties hebben recht op één stemgerechtigd lid per schijf van 500 leden. Bovendien kunnen tenminste vier federaties uit tenminste twee provincies overgaan tot samenroepen van deze raad hetgeen normaal gebeurt op initiatief van het Partijbureau of de Administratieve Commissie. 70 • Het Congres is formeel gezien de hoogste instantie van de partij. Als dusdanig bepaalt het de politieke lijn, verkiest het de partijvoorzitter, het Partijbureau en de Administratieve Commissie en spreekt het zich uit over de verslagen van deze instanties. Hier hebben de federaties recht op één stemgerechtigd afgevaardigde per schijf van 300 leden en duiden deze aan op voorstel van de afdelingen. Deze afgevaardigden hebben in principe een gebiedend mandaat, conform het standpunt dat ingenomen werd door het federaal congres, bij unanimiteit of proportioneel. Bij nieuwe feiten kunnen de afgevaardigden hun standpunt wijzigen, maar dienen ze zich hiervoor achteraf te verantwoorden bij hun federatie. Ook hier kunnen tenminste vier federaties uit tenminste twee provincies overgaan tot bijeenroepen van een buitengewoon Congres, waar een gewoon Congres plaatsvindt op initiatief van het Partijbureau. 71 • De Administratieve Commissie dient te waken over de organisatie, de werking en verdere uitbouw van de partij, ze beheert de financiën en organiseert de propaganda, dit alles volgens de lijn zoals bepaald door het Congres, de Algemene Raad en het Politiek Bureau. Ook houdt zij toezicht op de ledenwerving en de werking van de federaties. De Commissie telt naast de partijvoorzitter, die tevens voorzitter van de Commissie is, 22 leden waarvan er

70 ibid., art. 17-21, 9-11.

42 elf verkozen dienen te worden door het congres. De kandidaturen hiervoor worden door de federale congressen voorgedragen. Het College van Federale Secretarissen, bestaande uit de federale secretarissen van de partij verkozen door hun federale congres, duidt in haar midden ook vier leden aan. 72 • Het Uitvoerend Bestuur van de partij bestaat uit de partijvoorzitter, de ondervoorzitter van de Administratieve Commissie, de voorzitters van de fracties in Kamer en Senaat, de partijsecretaris en de adjunct-secretaris(sen). Het is verantwoordelijk voor het dagelijks beheer van de partij, alsmede de praktische en dagelijkse leiding van verkiezingscampagnes, in het licht van de richtlijnen verstrekt door het Politiek Partijbureau en de Administratieve Commissie.73 Op die manier komen we tot volgend organigram:

Figuur 3.1.1. Organigram van de SP van 1980 tot 1992.

CONGRES

ALGEMENE RAAD

ADMINISTRATIEVE COMMISSIE PARTIJBUREAU

VOORZITTER

Federatie Federatie Federatie

Congres Congres Congres

Bestuur Bestuur Bestuur

Afdeling Afdeling Afdeling Afdeling

Vergadering Vergadering Vergadering Vergadering

Bestuur Bestuur Bestuur Bestuur

DE LEDEN DE LEDEN DE LEDEN DE LEDEN

71 ibid., art. 12-16, 7-9. 72 ibid., art. 23-24, 12. 73 ibid., art. 37, 20.

43 De nationale statuten bepalen niet enkel de plaats en bevoegdheden van de federaties in de gehele partij maar geven al een eerste zicht op de interne besluitvorming: Artikel 8 œ Het arrondissementscongres is de hoogste instantie in de arrondissementsfederatie. Het verkiest het bestuur van de arrondissementsfederatie, maximum de helft van de leden oefent een provinciaal, gewestelijk of nationaal mandaat uit. Bij de samenstelling van het arrondissementsbestuur dient duidelijk gestreefd naar het bereiken van volgende verhoudingen: a. Minimum één vierde van de leden heeft de leeftijd van 35 jaar niet overschreden op het ogenblik van de verkiezingen; b. Minimum één vierde van de leden zijn vrouwen; c. Ten slotte dient gestreefd naar een evenwichtige regionale spreiding binnen het arrondissement en naar maximale vertegenwoordiging van de afdelingen. 74

3.1.2. Statutenwijziging van 1992

In de toelichting bij het voorstel tot statutenwijziging op het congres van 13 en 14 juni 1992 stelt Vandenbroucke dat de SP niet slechts een ”kiesvereniging‘ mag zijn maar een democratische en sociale ledenbeweging. Hiertoe wil hij meer mensen rechtstreeks betrekken bij het politieke gebeuren en dus een moderne ledenbeweging vormen waarbij de afdelingen naar voren geschoven worden. Er zijn dan ook nieuwe structuren nodig, en dus nieuwe statuten met als doel méér dialoog en democratie. De afdelingen worden beschouwd als het begin van het politieke leven. Politieke acties en campagnes kunnen slechts succes hebben wanneer ze door de afdelingen worden uitgedragen. Omgekeerd is het van belang dat de stem van de afdelingen op het nationale niveau te horen is, voorzitters en secretarissen van de afdelingen moeten dan ook rechtstreeks betrokken worden bij het beleid en de uitbouw van de werking. 75 • Hiertoe wordt de Algemene Raad, tussen twee congressen de hoogste partij- instantie, omgevormd tot een Raad van Voorzitters en Secretarissen. Naast de stemgerechtigde leden van het Partijbureau, de leden van de Administratieve Commissie, het Europees Parlement, de parlementsfracties en de Bestendige Deputaties hebben de voorzitters en secretarissen van alle afdelingen met meer dan vijftig leden stemrecht. Grote afdelingen krijgen één bijkomende afgevaardigde per begonnen schijf van 500 leden boven de 500. De voorzitters

74 ibid. ,art. 8, 6.

44 en secretarissen van de federaties hebben ook nog steeds stemrecht in de Raad maar het is duidelijk dat het zwaartepunt bij de afdelingen is komen te liggen. Wel kunnen vier federaties uit tenminste twee provincies nog altijd de Raad bijeen laten roepen en agendapunten aan de dagorde toevoegen. Deze instantie heeft grosso modo dezelfde bevoegdheden als de vroegere Algemene Raad; zij benoemt onder meer de nationale partijsecretaris en behandelt de politieke problemen tussen twee congressen. 76 • De aanduiding van de kandidaturen voor de gecoöpteerde senatoren zal echter gebeuren door een op te richten Coöptatieraad, die wat samenstelling betreft identiek is aan de vroegere Algemene Raad. Hier houden de federaties dus wel het overwicht; althans ten opzichte van de afdelingen want de stemgerechtigde leden van het Partijbureau en de leden van de Administratieve Commissie, het Europees Parlement, de parlementsfracties en de Bestendige Deputaties hebben hier ook stemrecht. 77 • Het Partijbureau behoudt zijn samenstelling. Voortaan zal er ook in het geval dat er slechts één kandidaat-voorzitter wordt voorgedragen, gestemd worden en moet deze kandidaat tenminste 50% van de uitgebrachte stemmen halen. Bij het samenstellen van de verkiezingslijsten voor het nationaal parlement of de Vlaamse Raad dienen de federaties voortaan het advies in te winnen van deze instantie. Indien de mening van de federatie en het partijbureau verschilt wordt er een arbitragecommissie gevormd, samengesteld uit zes vertegenwoordigers van het Partijbureau en zes vertegenwoordigers van de betrokken federatie. De arbitragecommissie beslist bij gewone meerderheid; bij staking van stemmen beslist het bestuur van de federatie. 78 • De Administratieve Commissie wordt ingekrompen tot 16 leden naast de partijvoorzitter. Hiervoor duidt het College van Federale Secretarissen nog steeds vier leden uit zijn midden aan en de federale congressen dragen de kandidaten voor de acht verkiesbare plaatsen voor. De Administratieve Commissie stelt een Financiële Commissie aan en installeert in haar midden een Commissie Tucht en

75 F. VANDENBROUCKE, Samenwerken kan werken, de SP is geen —kiesvereniging“, maar een democratische en sociale ledenbeweging , paper ter voorbereiding van het SP-congres te Antwerpen, 13 en 14 juni 1992, 2-7. 76 X, De statuten van de SP aangenomen door het Congres van 13 en 14 juni 1992 , Brussel, Socialistische Partij, 1992, art. 27-29, 21-24. 77 ibid. , art. 22-25, 18-21.

45 Geschillen. De voorzitter van de Administratieve Commissie, de partijvoorzitter dus, beschikt over evocatierecht. Dit wil zeggen dat hij preventief kan ingrijpen bij hoogdringende gevallen waarbij het belang en de werking van de partij op lokaal, federaal of nationaal vlak in het gedrang komen. 79 • Op de Congressen wordt de aanwezigheid van de federaties versterkt. Zij krijgen één afgevaardigde per begonnen schijf van 200 leden waar dit vroeger per schijf van 300 was. Bovendien kunnen drie federaties uit tenminste twee provincies op gelijkluidend verzoek agendapunten aan de dagorde toevoegen. 80 • Het Uitvoerend Bestuur behoudt zijn samenstelling en bevoegdheden. 81 Dit alles leidt tot een gewijzigd organigram:

Figuur 3.1.2. Organigram van de SP van 1992 tot 1995.

CONGRES

RAAD VAN VOORZITTERS EN SECRETARISSEN COOPTATIERAAD

ADMINISTRATIEVE COMMISSIE PARTIJBUREAU

Financiën

Tucht en geschillen Executieve

Federatie Federatie Federatie

Congres Congres Congres

Bestuur Bestuur Bestuur

Afdeling Afdeling Afdeling Afdeling

Vergadering Vergadering Vergadering Vergadering

Bestuur Bestuur Bestuur Bestuur

DE LEDEN DE LEDE N DE LEDEN DE LEDEN

Bron: P. JANSSENS, S. FIERS en M. VOS, —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1991 en 1992“ in Res Publica , vol. XXXV, (1993), nr. 3/4, p. 529.

78 ibid., art. art. 62, p. 48-50 79 ibid., art. 40-48, 32-39. 80 ibid. , art. 16-21, 15-18. 81 ibid. , art. 49, 40.

46 Met deze statutenwijziging leverde Vandenbroucke dus een dubbele oefening af tussen centralisatie naar het voorzitterschap en decentralisatie naar de afdelingen toe. De enkele bepaling over de interne werking van de federaties die opgenomen is in de nationale statuten kent een wijziging met betrekking tot de vertegenwoordiging van jongeren en vrouwen. De aanwezigheid van minstens één vierde jongeren, gedefinieerd als œ35-jarigen, en vrouwen in het federaal bestuur is niet langer een streefdoel maar een verplichting die in de nationale statuten in enkele aparte artikels gegoten is en geldt voor het merendeel van de bestuursniveaus binnen de SP (ook de uitvoerende). Een soortgelijke bepaling, evenwel zonder opgelegde minimumvertegenwoordiging, is opgenomen voor senioren. 82 Bovendien bepaalt artikel 12 nu dat eventuele aanvullende leden om aan de vereiste verhoudingen te geraken over volwaardig stemrecht beschikken in het federaal bestuur en de keuze hiervoor niet langer overgelaten wordt aan de federaties (zie bespreking modelstatuten voor federaties). 83 De aanwerving van de federale secretarissen gebeurt voortaan door het Partijbureau, op voorstel van het congres van de betrokken federaties. Indien het Partijbureau het niet eens is met het voorstel van een federatie, dient het congres van de betrokken federatie een nieuw voorstel te doen. 84

3.1.3. Statutenwijziging van 1995

In zijn intentieverklaring trekt Louis Tobback de lijn van Vandenbroucke door. Hij wil werk maken van personele vernieuwing en activering van de basis, en de baronieën binnen de partij aanpakken. 85 Terwijl Vandenbroucke in zijn hervormingsplannen op hevige weerstand van de sterke partijfederaties stuitte, kan Tobback deze wel overwinnen ”dankzij‘ de Agusta-affaire die begin 1995 aan het licht komt. —De Agusta-affaire heeft mij toegelaten van in heel het huishouden orde te brengen“, aldus Tobback. 86 Bovendien verwerft hij veel krediet met het verkiezingsresultaat van 21 mei 1995, waarbij hij als campagneboegbeeld een

82 ibid. , art. 68-70, 54-56. 83 ibid. , art. 12, 13-14. 84 ibid. , art. 50, 40-41. 85 X, —De wetstraatpers over voorzitter Louis Tobback. Vandaag reeds het nieuws van morgen“ in Doèn , (1995), nr. 25, pp. 10-11.

47 algemeen verwachte electorale terugslag weet om te buigen in lichte winst. Hierdoor slaagt Tobback er in de SP om te vormen tot een centraal geleide partij met minder invloed voor de partijfederaties. Alhoewel de algemene taakomschrijving van de federaties, volgens dewelke ze ook bijdragen tot de politieke besluitvorming, behouden blijft, worden de federaties bij de statutenwijziging eind 1995 immers zo goed als volledig buitenspel gezet. 87 Zo vindt de vertegenwoordiging op het congres, formeel het hoogste orgaan van de partij, niet langer plaats vanuit deze federaties maar rechtstreeks vanuit de afdelingen. Elke afdeling die minstens vijftig leden telt heeft recht op één stemgerechtigde afgevaardigde per begonnen schijf van tweehonderd leden. Ook het recht om agendapunten toe te voegen of een buitengewoon congres bijeen te roepen wordt overgedragen aan de afdelingen, waarvoor er minstens vijfentwintig uit minstens twee provincies een gelijkluidend verzoek moeten indienen. Bovendien krijgt dit congres de bevoegdheid om de kandidaten voor gemeenschapssenator en gecoöpteerd senator aan te duiden en ligt deze bevoegdheid dus niet langer bij de Coöptatieraad waarin de federaties wel nog een stem hadden. 88 De Raad van Voorzitters en Secretarissen behoudt zijn samenstelling, het recht om deze samen te roepen komt echter niet langer toe aan de federaties maar aan de afdelingen. Ook de voordracht van kandidaturen voor het Partijbureau wordt overgedragen aan de afdelingen. De partijvoorzitter wordt niet langer verkozen door de afgevaardigden van de federaties op het Congres maar rechtstreeks, geheim en persoonlijk door álle leden. Tot slot wordt de Administratieve Commissie verder ingekrompen tot negen leden waarvan er geen meer verkozen worden op het Congres. Het korps van secretarissen van de federaties duidt wel nog steeds vier leden in haar midden aan. 89 Op het vlak van georganiseerde besluitvorming binnen de partij is de inbreng van de federaties dus sterk uitgehold. Ook op het vlak van financieel en personeelsbeleid zijn de federaties mee opgenomen in het centraal beheer. De eindverantwoordelijkheid voor het beheer van de SP ligt bij het Uitvoerend Bestuur. Er komt een éénvormig financieel beleid voor alle onderdelen van de SP, voor de

86 S. FIERS, o.c. , 330. 87 ibid. 88 X, De statuten van de SP aangenomen door het congres van 9 en 10 december 1995, Brussel, Socialistische Partij, 1995, art. 16-17, 8-9. 89 ibid. , art. 21-36, 9-14.

48 uitvoering hiervan wordt er een directeur Financiën en Personeel aangeduid door het Partijbureau. Tenslotte wordt er een onafhankelijke Financiële Commissie in het leven geroepen die de beheerders controleert. 90 Op deze manier wil men een herhaling van de Agusta-affaire voorkomen. Met deze wijzigingen ziet het organigram er als volgt uit:

Figuur 3.1.3. Organigram van de SP vanaf 1995.

CONGRES

RAAD VAN VOORZITTERS EN SECRETARISSEN

ADMINISTRATIEVE COMMISSIE

Tucht en geschillen PARTIJBUREAU

Financiële commissie

Uitvoerend bestuur

Deontologische commissie Partijvoorzitter

Afdeling Afdeling Afdeling Afdeling

Vergadering Vergadering Vergadering Vergadering

Bestuur Bestuur Bestuur Bestuur

DE LEDEN DE LEDEN DE LEDEN DE LEDEN

Bron: P. BIONDI, —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1995 en 1996“ in Res Publica , vol. XXXIX, (1997), nr. 4, p. 650.

Deze statutenwijzigingen zorgen formeel gezien dus duidelijk voor een centralisatie van het beheer en een decentralisatie van de politieke besluitvorming waardoor de federaties hun rol hierin verliezen. —Maar dat betekent absoluut niet dat de ondersteunende rol van de federale secretariaten voor de afdelingswerking wegvalt, integendeel“, aldus Dirk Houttekier, samen met Renaat Landuyt voorzitter van de werkgroep ter hervorming van de statuten. 91

90 ibid. , art. 40-43, 15-18. 91 M. VERSTRAETE, —Een partij klaar voor de 21 ste eeuw“ in Doèn , (1995), nr. 33, pp. 4-6.

49 3.2. Modelstatuten voor federaties

De nationale statuten bevatten zoals eerder gezien een algemene taakomschrijving van de federaties en een eerste bepaling omtrent de interne structuur. Op nationaal niveau worden er echter ook modelstatuten voor de federaties geschreven. Deze tekenen de formele structuren van de federaties uit en bepalen hun bevoegdheden. Aan de hand van de modelstatuten gaan we na hoe de besluitvorming binnen federaties vanuit het nationale niveau opgevat wordt en maken we in ons onderzoek de vergelijking met de reële gang van zaken. Bovendien dienen de federaties in hun eigenlijke statuten een aantal bepalingen verder aan te vullen en kunnen ze zelfs afwijken van de voorgestelde statuten. In ons onderzoek gaan we dan ook na in welke mate dit het geval is en welke invloed dit heeft op de dynamiek van de besluitvorming.

3.2.1. Oorspronkelijke statuten

Na de eerste statuten voor de Vlaamse Socialistische Partij in 1980 worden op het congres van 5 februari 1981 ook de eerste modelstatuten voor de federaties goedgekeurd. Deze vangen aan met het algemene doel van de arrondissementsfederaties zoals ook opgenomen in de nationale statuten en de bepaling van de arrondissementsfederatie als de instantie die gevormd wordt door al de partijafdelingen binnen de grenzen van het arrondissement. Vervolgens wordt de structuur en de samenstelling van de verschillende instanties uitgewerkt alsook hun bevoegdheden. Wat besluitvorming betreft wordt er voorzien in een arrondissementscongres, een arrondissementsbestuur en een uitvoerend bestuur: • Het arrondissementscongres heeft volgens artikel 9 hoofdzakelijk tot taak: 1. de politieke gedragslijn van de arrondissementsfederatie te bepalen. 2. toezicht te houden op de naleving van de statuten en zich uit te spreken over de gevallen niet voorzien door of in de statuten. 3. zich uit te spreken over de problemen, staande aan de agenda van het nationaal congres en de afgevaardigden op deze congressen aan te duiden. 4. de afgevaardigden voor de Algemene Raad te benoemen. 5. de verkiezing van de voorzitter en van de leden van het arrondissementsbestuur. 6. op voorstel van het arrondissementsbestuur de secretaris van de arrondissementsfederatie aan te stellen. 7. een bestendig comité van toezicht aan te duiden voor het nazicht van de financiële verrichtingen.

50 8. de modaliteiten betreffende de wetgevende, de provincieraads- en gemeenteraadsverkiezing vast te stellen. 92

Als dusdanig vormt het formeel dan ook het hoogste orgaan binnen de arrondissementsfederaties. Vandaar dat de samenstellende delen van de federatie, de partijafdelingen, over het stemrecht beschikken op deze congressen. Het aantal stemmen waarover ze beschikken wordt bepaald op het aantal aangesloten leden per afdeling. De schijven die gebruikt worden bij de verdeling moeten in de eigenlijke arrondissementele statuten bepaald worden maar wel op zo‘n manier dat het overwicht van de grote afdelingen gemilderd wordt. 93 Supplementaire afgevaardigden met raadgevende stem kunnen uitgenodigd worden. De partijafdelingen stemmen conform het standpunt ingenomen op hun vergadering, hetzij met unanimiteit, hetzij proportioneel, voor zover het minderheidsstandpunt minstens in één mandaat uitdrukbaar is. Indien er punten behandeld worden waarover de afdeling vooraf niet geraadpleegd kan worden, brengen de afgevaardigden van de afdelingen hun stem vrij uit met de verplichting zich achteraf te verantwoorden in de partijafdeling. 94 Stemmingen op het nationale congres gebeuren conform het standpunt ingenomen door het federaal congres, hetzij met unanimiteit, hetzij proportioneel. Minderheidsstandpunten die minimum 20% van het arrondissementscongres vertegenwoordigen mogen tevens op het nationaal congres voorgedragen worden. 95 De arrondissementsfederatie vergadert in congres zo dikwijls als nodig en verplicht éénmaal per jaar. Ook op verzoek van tenminste drie partijafdelingen die minstens één vijfde van de arrondissementsleden vertegenwoordigen wordt het congres bijeengeroepen. Tot slot dient de federatie om de 2 jaar een administratief congres te organiseren. 96 • Het arrondissementsbestuur staat in voor het beheer van de federatie en wordt om de twee jaar verkozen op het federale administratief congres. Behalve de verkozen leden bestaat het uit de arrondissementeel voorzitter en secretaris en de arrondissementele mandatarissen. Bij de samenstelling dient voldaan te worden

92 X, Modelstatuten federaties , Brussel, Socialistische Partij, 1981, art. 9, 10-11. 93 ibid. , art. 4, § 1-2, 8-9. 94 ibid. , art. 4, § 3-6, 9. 95 ibid. , art. 6, § 4-5, 9-10. 96 ibid. , art. 7-8, 10.

51 aan artikel 8 van de nationale statuten dat de vertegenwoordiging van jongeren en vrouwen waarborgt. Het is evenwel aan de federatie om te bepalen of eventuele aanvullingen in het kader van het voornoemde artikel al dan niet over stemrecht beschikken. Volgende leden mogen de vergaderingen hoe dan ook bijwonen met raadgevende stem: de leden van het Politiek Partijbureau en de Administratieve Commissie, tenzij verkozen als stemgerechtigd lid, en een afgevaardigde van de partijorganisaties 97 , de nevenorganisaties van de partij 98 en de Socialistische Gemeenschappelijke Actie 99 . De afgevaardigden dienen uiteraard lid te zijn van de arrondissementsfederatie. 100 Het arrondissementsbestuur vergadert zo dikwijls als nodig en ten minste 6 maal per jaar en wordt samengeroepen door de federale secretaris op verzoek van het uitvoerende bestuur of op verzoek van tenminste één vijfde van de stemgerechtigde leden van het arrondissementsbestuur. Artikel 15 kent volgende taken toe aan het arrondissementsbestuur: 1. De algemene werking van de arrondissementsfederatie te leiden. 2. De politieke gedragslijn van de arrondissementsfederatie te bepalen, in overeenstemming met de besluiten van de nationale organen en de arrondissementele congressen. 3. De statuten, reglementen en besluiten van de partij doen naleven. 4. Te beslissen wanneer, waar en met welke agenda de arrondissementscongressen dienen gehouden te worden. In dringende gevallen of onvoorziene omstandigheden kan ook het uitvoerend bestuur hierover beslissen. 5. Te zorgen voor de oprichting van partijafdelingen en alle gemeenten van het arrondissement. 6. De propaganda en de verkiezingen voor te bereiden. 7. De kiescampagne en de verkiezingen voor te bereiden. 8. Aan het arrondissementscongres de benoeming voor te stellen van de arrondissementsecretaris, in overleg met de nationale instanties. 9. Een penningmeester aan te stellen op voorstel van het uitvoerend bestuur. 10. De tucht in de partij te doen heersen en eerbiedigen, na de betrokkene(n) gehoord te hebben. 11. De samenstelling van het congresbureau. 12. De aanduiding van het uitvoerend bestuur. 101

• Het uitvoerend bestuur heeft volgens artikel 16 tot taak de beslissingen van de arrondissementele vergaderingen en van het arrondissementsbestuur uit te voeren, de lopende zaken en de beheerszaken af te handelen en het administratief

97 de Socialistische Omroep (SOM), het Vormingsinstituut Herman Vos en het Studie- en documentatiecentrum Emile Vandervelde Instituut (SEVI) 98 de Centrale voor Socialistisch Cultuurbeleid (CSC), Jongsocialisten (JS), Socialistische Centrale voor Sportbeleid (SCS), Socialistische Vrouwen (SV), en Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden (VFSG). 99 de partij, vakbond, mutualiteit en coöperatieven 100 ibid. , art. 10-11, 11. 101 ibid. , art. 15, 13.

52 personeel van het arrondissement aan te stellen. De samenstelling ervan en de wijze waarop deze gebeurt is vrij te bepalen door elke federatie met de beperking dat het minimaal dient te bestaan uit de voorzitter, de ondervoorzitter(s), de secretaris en de penningmeester. 102 Er kunnen door de federatie kantonnale of districtsstructuren voorzien worden in de statuten in de mate dat de federatie deze structuren nodig vindt en slechts met die bevoegdheid belast waarvoor de structuren echt nuttig kunnen zijn. 103 Tot hiertoe werden de instanties die deelnemen aan het federale besluitvormingsproces besproken. Hiernaast dient het arrondissementsbestuur nog een commissie aan te stellen die bevoegd is voor het bepalen van de tuchtprocedures en de voorbereiding van concrete dossiers. Zij regelt ook de geschillen die onder meer tussen de leden van een partijafdeling of van een groep, tussen leden en de partijafdeling of de groep waartoe zij behoren, tussen verschillende partijafdelingen of groepen, kunnen rijzen. 104

3.2.2. Wijzigingen

De wijzigingen die plaatsvinden in de modelstatuten voor de federaties bestaan voornamelijk uit een incorporatie van de gewijzigde bepalingen in de nationale statuten die betrekking hebben op de federaties. In 1992 verliest het federaal congres de bevoegdheid om vertegenwoordigers aan te duiden voor de Algemene Raad, daar nationaal beslist is om deze om te vormen tot een Raad van Voorzitters en Secretarissen. 105 Een wijziging die niet rechtstreeks verband houdt met de nationale statutenwijziging wordt gevormd door de uitdrukkelijke bepaling dat de leden van het Partijbureau, de Administratieve Commissie, de parlementsfracties, het Europees Parlement en de provincieraad evenals de ministers van de federale en de Vlaamse Regering van rechtswege

102 ibid. , art. 16, 13. 103 ibid. , 13-14 104 ibid. , art. 35, § 1-2, 17. 105 gebaseerd op X, Federale statuten , Brussel, Socialistische Partij, 1995, art. 9. We beschikken namelijk niet over een exemplaar van de modelstatuten van 1992 maar hebben de inhoud ervan afgeleid aan de hand van de modelstatuten van 1995 waarin de recentste wijzigingen gemarkeerd zijn. Hieruit en in vergelijking met de oorspronkelijke modelstatuten van 1981 zijn de wijzigingen af te leiden die in 1992 zijn doorgevoerd.

53 deelnemen aan de federale congressen, zij het slechts met raadgevende stem, tenzij ze door hun afdeling met stemrecht worden afgevaardigd. 106 Wat het federaal bestuur betreft is de verplichte vertegenwoordiging van jongeren, vrouwen en senioren met stemrecht opgenomen door verwijzing naar artikel 12 van de nationale statuten. 107 Bovendien kan het federaal bestuur voortaan beslissen: - een open vergadering van het federaal bestuur in te richten, waarop alle geïnteresseerde leden van de SP uitgenodigd worden; - een uitgebreid federaal bestuur in te richten waarop alle bestuursleden van alle afdelingen van de federatie worden uitgenodigd. Zij kunnen echter niet deelnemen aan de stemmingen. Effectief stemrecht blijft voorbehouden aan de stemgerechtigde leden. Het federaal bestuur kan beslissen om thematische werkgroepen op te richten. 108

Ook het uitvoerend bestuur kent nu de verplichting te voorzien in de vertegenwoordiging van jongeren, vrouwen en senioren zoals bepaald in artikel 12 van de nationale statuten. 109 In 1995 verdwijnen de bepalingen over de afgevaardigden en sprekers op het nationaal congres uit de modelstatuten aangezien deze voortaan rechtstreeks aangeduid worden door de afdelingen, meer bepaald door de afdelingsbesturen. 110 Bijgevolg dient het federaal congres zich niet langer uit te spreken over de problemen staande op de agenda van het nationaal congres, maar hierover slechts informatie te verstrekken. 111 Er wordt de federaties ook expliciet de mogelijkheid gegeven een federale Raad van Voorzitters en Secretarissen op te richten, ondermeer ter ondersteuning van de Raad van Voorzitters en Secretarissen. 112

106 ibid. , art. 4. 107 ibid. , art. 10 108 ibid. , art. 17 109 ibid. , art. 18 110 X, Federale Statuten , Brussel, Socialistische Partij, 1995, art. 20, ongepag. 111 ibid. , art. 9, ongepag. 112 ibid. , art. 12, ongepag.

54 3.3. Besluit

In de periode 1989-1999 zijn er tweemaal nationale statutenwijzigingen doorgevoerd. Oorspronkelijk zijn de federaties binnen de SP statutair belangrijke actoren. Het Congres, formeel het hoogste orgaan van de partij, wordt gevormd door afgevaardigden van de federaties. Ook in de Algemene Raad, het hoogste orgaan tussen twee congressen, hebben de federaties stemrecht. Voorts dragen de federaties de kandidaten voor het Partijbureau en de Administratieve Commissie voor. In 1992 worden de statuten een eerste maal gewijzigd met het oog op meer dialoog en democratie binnen de partij. Hiertoe wordt de Algemene Raad omgevormd tot een Raad van Voorzitters en Secretarissen waar naast de voorzitters en secretarissen van de federaties ook deze van de afdelingen stemrecht hebben. Het zwaartepunt komt hier dus bij de afdelingen te liggen. Voor de aanduiding van de kandidaturen voor de gecoöpteerde senatoren wordt er wel een Coöptatieraad opgericht met de samenstelling van de vroegere Algemene Raad. Bij het samenstellen van de verkiezingslijsten voor het nationaal parlement of de Vlaamse Raad dienen de federaties voortaan het advies in te winnen van het Partijbureau. Bij de statutenwijziging van 1995 worden de federaties zo goed als volledig buitenspel gezet in de besluitvorming om te zorgen voor personele vernieuwing en activering van de basis. Zo vindt de vertegenwoordiging op het Congres niet langer plaats vanuit deze federaties maar rechtstreeks vanuit de afdelingen. De voordracht van kandidaten voor het Partijbureau wordt overgedragen aan de afdelingen en de partijvoorzitter wordt niet langer verkozen door de afgevaardigden van de federaties op het Congres maar rechtstreeks, geheim en persoonlijk door álle leden. Ook het financieel en personeelsbeleid van de federaties wordt voortaan centraal beheerd. De nationale modelstatuten voor federaties voorzien wat besluitvorming betreft in een arrondissementscongres als hoogste orgaan met daaronder een arrondissementsbestuur en een uitvoerend bestuur. De wijzigingen die doorgevoerd worden in deze modelstatuten bestaan voornamelijk uit een incorporatie van de relevante gewijzigde bepalingen in de nationale statuten. We zullen in ons onderzoek de formele plaats van de federaties binnen de SP en de formele doelstellingen achter de wijzigingen aan de realiteit toetsen. Ook zullen we eventuele afwijkingen ten opzichte van de federale modelstatuten en de invloed hiervan op de reële besluitvorming aangeven.

55 4. Onderzoek van de federaties

Met het onderzoek van de federaties proberen we inzicht te verwerven in de reële werking van de SP op arrondissementeel niveau in de periode 1989-1999. We doen dit aan de hand van een gevalstudie van een kleine, een middelgrote en een grote federatie respectievelijk Brugge, Leuven en Antwerpen. Na een korte voorstelling van het arrondissement onderzoeken we de morfologie en de dynamiek van de besluitvorming binnen de federatie. De morfologie bestaat uit het ledenaantal, het politiek belang, de feitelijke federale statuten en de daarmee samenhangende structuur van de federatie en samenstelling van de organen. Ook bespreken we kort de verschillende voorzitters en secretarissen. Om een beeld te krijgen van de dynamiek van de besluitvorming onderzoeken we het aantal samenkomsten van en de aanwezigheden op de verschillende organen. We gaan tevens na hoe deze organen zich tot elkaar verhouden, door wie en op welke basis de agenda opgesteld wordt en hoe de vergaderingen verlopen. Een blik op de draagwijdte van de beslissingen en de functievervulling van de federatie vervolledigt ons onderzoek naar de dynamiek van de federale besluitvorming. Tot slot evalueren de federale verantwoordelijken de nationale statutenwijzigingen in het licht van de gestelde doelen.

56 4.1. Federatie Brugge

Kaart 4.1. Arrondissement Brugge.

Gemeentegrens Kantonnale grens

Bron: Administratief België, Brussel, Nationaal geografisch instituut, 1995.

Het arrondissement Brugge bestaat uit tien gemeenten die in twee kantons verenigd zijn, met name het kanton Torhout, dat enkel uit deze gemeente bestaat, en het kanton Brugge, dat de overige gemeentes beslaat. Het arrondissement omvat slechts één district voor de provincieraadsverkiezingen en telt in 1989 202.849 stemgerechtigde kiezers.

57 4.1.1. Morfologie

4.1.1.1. Ledenaantal

Figuur 4.1.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Brugge ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999.

Absoluut Relatief ledenaantal ledenaantal 5000 5,0

Absoluut 4000 4,0 Relatief

3000 3,0

2000 2,0

1000 1,0

0 0,0 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Brugge, 1993-1999.

De federatie Brugge start in 1989, volgens de beschikbare cijfers, met 4063 leden maar kent in 1992 een terugval naar bijna de helft, tot 2118 leden. Dit is te wijten aan het feit dat in 1992 een einde wordt gemaakt aan een vorm van collectief lidmaatschap waarbij elke drie gepensioneerden van de Bond Moyson 113 afdeling Brugge als één lid meegerekend worden voor de SP. 114 Het dieptepunt wordt gevormd in 1994 met 1229 leden. De ledenaantallen van de voorgaande jaren blijken echter onbetrouwbaar. Uit een document van de financiële commissie van de federatie Brugge blijkt immers dat de ledenadministratie de voorafgaande jaren te wensen heeft overgelaten en er fictieve ledenaantallen aan SP-nationaal zijn doorgegeven tot in 1995. Zo wordt er in 1994 nog voor 2029 leden bijgedragen aan SP-nationaal waarvan er een achthonderdtal fictief blijken. De afdeling Brugge

113 De socialistische mutualiteit in Oost- en West-Vlaanderen. Frank Van Acker was tot aan zijn dood in 1992 voorzitter van de afdeling Brugge. 114 X, Werkingsverslag SP Brugge 1993-1994 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1994, 60.

58 levert hierin een ”bijdrage‘ van bijna 650 leden. 115 De cijfers voor 1994 zijn aangepast waarna de federatie een gestage groei kent tot 1571 leden in 1999. In werkelijkheid zal de federatie Brugge dan ook eerder steeds om en bij de 2% van het totale ledenaantal van de SP hebben uitgemaakt, waarmee ze dus duidelijk tot de kleine federaties binnen de SP behoort.

Tabel 4.1.1. Absolute en relatieve ledenaantallen per afdeling in de SP-federatie Brugge van 1994 tot 1999.

absoluut relatief afdeling 1994 1995 1996 1997 1998 1999 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Beernem 27 31 31 32 32 29 1,8 1,8 2,1 2,0 2,0 1,8 Blankenberge 290 265 332 361 368 394 25,1 25,1 22,4 23,1 23,5 25,1 Brugge 510 626 642 675 643 661 42,1 42,1 43,3 43,1 41,0 42,1 Damme-Sijsele 0 9 14 40 50 50 3,2 3,2 0,9 2,6 3,2 3,2 Jabbeke 58 59 90 116 127 113 7,2 7,2 6,1 7,4 8,1 7,2 Knokke-Heist 99 86 82 80 86 81 5,2 5,2 5,5 5,1 5,5 5,2 Oostkamp 50 66 58 56 65 57 3,6 3,6 3,9 3,6 4,1 3,6 Torhout 163 173 178 160 155 154 9,8 9,8 12,0 10,2 9,9 9,8 Zedelgem 28 53 51 42 37 25 1,6 1,6 3,4 2,7 2,4 1,6 Zuienkerke 4 4 4 4 5 6 0,4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,4 Federatie 1229 1372 1482 1566 1568 1570 Bron: X, Administratief verslag 1997-1999 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1999, 15.

Sinds 1995 bestaat er in elk van de tien gemeentes van het arrondissement Brugge een SP-afdeling. Deze verschillen echter sterk in grootte. Brugge en Blankenberge vormen duidelijk de grootste afdelingen met respectievelijk ongeveer 40% en 25% van de leden van de federatie Brugge terwijl de afdeling Zuienkerke met minder dan 10 leden niet eens 0,5% vertegenwoordigt. In het laatste geval kan men zich dan ook de vraag stellen in hoeverre er sprake is van een afdelingswerking.

115 Verslag financiële commissie van de SP-federatie Brugge, 11 mei 1996, Archief SP-federatie Brugge.

59 4.1.1.2. Politiek belang

Figuur 4.1.2. Electorale sterkte van de SP-federatie Brugge en relatief ledenaantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamerverkiezingen 1987-1999.

SP-stemmen per SP-leden per 100 kiezers 100 kiezers

30 6,0 Stemmen 25 5,0 Leden

20 4,0

15 3,0

10 2,0

5 1,0

0 0,0 1987 1991 1995 1999

Bron: J. BUELENS, Verkiezingen Kamer , 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

Als lijsttrekker voor de Kamerverkiezingen van 1987 en 1991 fungeert Pierre Chevalier, vanaf 1995 trekt Renaat Landuyt deze lijst. Bij de Kamerverkiezingen van 1987 haalt de SP 25,9% van de stemmen in het arrondissement Brugge, in 1991 en 1995 net geen 21% en in 1999 stemt nog slechts 17,1% van het totale electoraat voor de SP. Desondanks brengt de federatie Brugge binnen de SP nog steeds ongeveer 5% van de stemmen aan. Op basis van de beschikbare cijfers zien we ook een daling in het aantal SP-stemmers dat lid is van de federatie. Zoals we reeds gezien hebben is er tot 1995 sprake van een systematische overschatting van het aantal leden en is deze verhouding wellicht vrij constant gebleven en mogelijk zelfs gestegen door het dalende aantal SP-stemmers. In 1999 is nog geen honderdste van het totale electoraat in het arrondissement Brugge lid van de SP. Tabel 4.1.2 maakt aan de hand van de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen duidelijk dat er grote verschillen bestaan in de electorale sterkte van de verschillende afdelingen en hun relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat in hun gemeente. Zo staan de afdelingen Brugge en Blankenberge electoraal duidelijk sterk in hun gemeente met bijna een kwart van de kiezers in 2000. Als we naar het relatieve ledenaantal kijken, krijgen we echter een heel ander

60 beeld en weet de afdeling Brugge slechts 3,5% van zijn electoraat aan te spreken, daar waar Blankenberge ook op dit vlak het sterkst staat met meer dan 10% van zijn electoraat als effectief lid.

Tabel 4.1.2. Electorale sterkte van de afdelingen in de SP-federatie Brugge en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat bij de gemeenteraads- verkiezingen van 1994 tot 2000.

SP-stemmers SP-stemmers per 100 kiezers afdeling 1994 2000 1994 2000 Beernem 915 kartellijst 9,4 kartellijst Blankenberge 2840 2747 24,4 22,3 Brugge 21331 18959 27 23,6 Damme-Sijsele kartellijst kartellijst kartellijst kartellijst Jabbeke 1590 1365 17,8 14,2 Knokke-Heist 1914 2019 8,7 8 Oostkamp 2692 2327 18,5 15,4 Torhout kartellijst 2013 kartellijst 14,7 Zedelgem 1425 1606 9,6 10,4 Zuienkerke kartellijst kartellijst kartellijst kartellijst

Federatie 32707 31036 20,34 18,3

Leden Leden per 100 SP-kiezers afdeling 1994 2000 1994 2000 Beernem 27 32 3,0 n.b. Blankenberge 290 397 10,2 14,5 Brugge 510 653 2,4 3,4 Damme-Sijsele 0 46 n.b. n.b. Jabbeke 58 102 3,7 7,5 Knokke-Heist 99 80 5,2 4,0 Oostkamp 50 58 1,9 2,5 Torhout 163 172 n.b. 8,5 Zedelgem 28 47 2,0 2,9 Zuienkerke 4 6 n.b. n.b.

Federatie 1229 1593 3,8 5,1 Bron: J. BUELENS, Belgische gemeenteraadsverkiezingen , 2000 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

61 4.1.1.3. Statuten

De federale statuten van de federatie Brugge kennen enkele aanvullingen en afwijkingen op de nationale modelstatuten. Volgens de statuten van de federatie Brugge bestaat haar federaal congres uit 5 stemgerechtigde leden per afdeling, plus 1 afgevaardigde per voltooide schijf van 50 leden. De leden van de gemeenteraad en OCMW-raad, provincieraad, Vlaamse Raad, Kamer, Senaat, Europees parlement en het Partijbureau maken eveneens, met stemrecht, deel uit van het federaal congres. 116 In de federatie Brugge krijgt het federaal congres bij de statutenwijziging van 1996 uitdrukkelijk tot taak toegewezen: Een voorbereidende discussie te houden voor elk nationaal congres. De federatie engageert zich om de discussie en standpuntvorming in de afdelingen te ondersteunen en een coördinerende rol te vervullen voor het nationaal congres. 117

Dit gaat duidelijk verder dan het ”verstrekken van informatie over de problemen staande op de agenda van het nationaal congres‘ zoals opgenomen in de nationale modelstatuten voor federaties. Dit wordt nog eens versterkt in de statutaire bepalingen over de plaatselijke besturen. De afdelingsbesturen dienen namelijk voor ieder nationaal congres een algemene ledenvergadering te organiseren waarop het standpunt wordt bepaald dat door de afdeling op het nationaal congres zal worden ingenomen. Bovendien engageert de afdeling zich tot deelname aan de voorbereidende discussies op federaal vlak. 118 Ook van deze bepalingen is in de nationale modelstatuten voor federaties niets terug te vinden. In 1993 voegt de federatie Brugge in haar statuten een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen in die de werking van de federatie en de Raad van Voorzitters en Secretarissen moet ondersteunen. 119 In 1996 wordt beslist dat de Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen voortaan zal fungeren als uitvoerend bestuur van de federatie die dus eigenlijk uitgebreid wordt en voortaan zal bestaan uit de afdelingsvoorzitters en œsecretarissen, de federale voorzitter en secretaris en de arrondissementele mandatarissen. De voorzitters en secretarissen van de afdelingen kunnen zich eventueel laten vertegenwoordigen door een vaste plaatsvervanger. De vertegenwoordigers van de nevenorganisaties worden uitgenodigd voor de

116 gebaseerd op X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1993, art. 4, 3-4. Wijzigingen ten opzichte van de vorige statuten zijn aangeduid hetgeen niet het geval is bij dit artikel. 117 X, Statuten SP-federatie Brugge, Brugge, SP-federatie Brugge, 1996, art 9, 7. 118 ibid. , art. 20, 5.

62 vergaderingen, met adviesgevende stem. De raad komt zo vaak bijeen als vereist, in principe eens per maand en minstens 8 maal per jaar. Hij wordt bijeengeroepen door de federale voorzitter of op verzoek van 5 leden. De Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen neemt dus de bevoegdheden van het uitvoerend bestuur over, zij (…) keurt de begrotingen en jaarrekeningen van de federatie goed, (…) stelt de modellijsten op voor de parlements- en provincieraadsverkiezingen en legt deze ter goedkeuring voor aan het federaal bestuur. De raad is verantwoordelijk voor de praktische organisatie en de dagelijkse leiding van de politieke campagnes en actieplannen, inbegrepen de verkiezingscampagnes, conform de richtlijnen verstrekt door het federaal bestuur. 120

Met dit alles heeft de federatie Brugge de bedoeling het debat en de samenwerking tussen de afdelingen in de federatie te stimuleren.

4.1.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen

 Federaal congres Het hoogste orgaan van de federatie Brugge wordt gevormd door het federaal congres. Zoals eerder vermeld bestaat dit, wat rechtstreekse vertegenwoordiging van de afdelingen betreft, uit 5 stemgerechtigde leden per afdeling, plus 1 afgevaardigde per voltooide schijf van 50 leden. Iedere afdeling beschikt dus sowieso over 5 stemgerechtigde leden ongeacht haar ledenaantal. In het bovenste gedeelte van tabel 4.1.3 is de rechtstreekse vertegenwoordiging van de afdelingen in 1999 weergegeven. Hieruit blijkt duidelijk dat deze verdeelsleutel zorgt voor een relatieve oververtegenwoordiging van de kleinere afdelingen ten nadele van de grootste afdelingen. Zo kent Zuienkerke als allerkleinste afdeling een relatieve oververtegenwoordiging van 6,26 procentpunten terwijl de afdelingen Blankenberge en Brugge respectievelijk 7,68 en 18,64 procentpunten ondervertegenwoordigd zijn. In totaal worden er 76 personen rechtstreeks afgevaardigd door de afdelingen. De leden van de gemeenteraad en OCMW-raad, provincieraad, Vlaamse Raad, Kamer, Senaat, Europees parlement en het Partijbureau maken echter eveneens deel uit van het federaal congres met stemrecht. Het onderste gedeelte van tabel 4.1.3 geeft de verdeling van de stemgerechtigden in 1999 weer met inbegrip van deze categorie. Met 64 personen vormen de mandatarissen ongeveer de helft van

119 X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1993, art. 11bis, 9. 120 X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1996, art. 16, 5.

63 het totale aantal stemgerechtigden. Vierentwintig ervan zijn afkomstig van de afdeling Brugge waardoor de relatieve ondervertegenwoordiging van deze afdeling aanzienlijk slinkt. Ze blijft evenwel relatief ondervertegenwoordigd, net zoals de afdelingen Blankenberge en Torhout.

Tabel 4.1.3. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen op het congres van de SP-federatie Brugge in 1999.

absoluut rechtstreekse vertegenwoordiging afdelingen afdeling leden 1998 absoluut procentueel over/onder Beernem 32 5 6,58 4,54 Blankenberge 368 12 15,79 -7,68 Brugge 643 17 22,37 -18,64 Damme-Sijsele 50 5 6,58 3,39 Jabbeke 127 7 9,21 1,11 Knokke Heist 86 6 7,89 2,41 Oostkamp 65 6 7,89 3,75 Torhout 155 8 10,53 0,64 Zedelgem 37 5 6,58 4,22 Zuienkerke 5 5 6,58 6,26 Federatie 76

relatief vertegenwoordiging met mandatarissen afdeling leden 1998 absoluut procentueel over/onder Beernem 2,04 7 5,00 2,96 Blankenberge 23,47 22 15,71 -7,76 Brugge 41,01 41 29,29 -11,72 Damme-Sijsele 3,19 5 3,57 0,38 Jabbeke 8,10 14 10,00 1,90 Knokke Heist 5,48 9 6,43 0,94 Oostkamp 4,15 14 10,00 5,85 Torhout 9,89 13 9,29 -0,60 Zedelgem 2,36 8 5,71 3,35 Zuienkerke 0,32 7 5,00 4,68 Federatie 140 Bron: Stemgerechtigden federaal congres, 1999, Archief SP-federatie Brugge.

64  Federaal bestuur Onder het federaal congres bevindt zich het federaal bestuur dat bestaat uit de federale voorzitter, ondervoorzitter, secretaris, de administratief secretaris, provincieraadsleden, parlementairen, leden van het Partijbureau, de Administratieve Commissie en de verkozen leden. 121 Waar er voorheen geen exacte verdeelsleutel opgenomen was in de federale statuten wordt bij de statutenwijziging van 1996 in artikel 11 bepaald dat de afdelingen vertegenwoordigd worden door hun voorzitter en secretaris en één verkozen lid per begonnen schijf van 100 leden waardoor iedere afdeling, in principe, sowieso over drie vertegenwoordigers beschikt. 122 De vertegenwoordiging van de verschillende afdelingen is weergegeven in tabel 4.1.4, alsmede hun relatieve over- of ondervertegenwoordiging. Het gaat hier om de reële vertegenwoordiging zoals opgetekend in de verslagen van het federaal bestuur. Dit wil zeggen dat leden die gecoöpteerd werden om te voldoen aan de minimumvertegenwoordiging van vrouwen en jongeren opgenomen zijn en beschikbare plaatsen die niet ingevuld werden niet meegerekend zijn. Omdat de gecoöpteerde leden voornamelijk toekomen aan de grootste afdelingen en het de kleinste afdelingen zijn die er niet in slagen een volledige afvaardiging te sturen, wordt het herverdelende effect van de verdeelsleutel enigszins afgezwakt. 123 Toch zien we ook in het federale bestuur van de federatie Brugge een relatieve oververtegenwoordiging van de kleinere afdelingen ten nadele van de grootste. De federale secretaris, (onder)voorzitter(s), en provinciale en nationale mandatarissen maken eveneens met stemrecht deel uit van het federaal bestuur. Deze groep bestaat uit zo‘n tiental personen. We beschikken echter niet over de nodige gegevens om de juiste invloed hiervan op de stemmenverdeling over de afdelingen na te gaan. In 1999 zijn er drie provinciale en twee nationale mandatarissen afkomstig van Brugge. Verder beschikken Blankenberge en Torhout elk over één nationale mandataris en Jabbeke over één provinciale mandataris dat jaar. Het herverdelende effect van de verdeelsleutel voor de samenstelling van het uitvoerend bestuur wordt dus wellicht telkens nog verder afgezwakt door deze leden. 124

121 X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1993, art. 11, 9. 122 X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1996, art. 11, 3. 123 Zo komen in 1997 telkens 3 gecoöpteerde leden toe aan de afdelingen Blankenberge en Brugge, 2 aan Oostkamp en 1 aan Jabbeke en Torhout. Langs de andere kant sturen de afdelingen Beernem en Zuienkerke maar 2 vertegenwoordigers.

65 Tabel 4.1.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen in het federaal bestuur van de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1998.

afdeling 89-'90 91-'92 1993 1994 1995 1996 1997 1998 Beernem abs. 1 1 1 1 2 2 2 2 rel. 3,8 3,8 2,9 2,9 4,3 4,3 4,2 4,2 rel. leden 2,2 2,3 2,1 2,0 2,0 over/onder 0,7 2,0 2,2 2,1 2,1 Blankenberge 4 4 6 6 6 6 9 9 15,4 15,4 17,6 17,6 12,8 12,8 18,8 18,8 23,6 19,3 22,4 23,1 23,5 -6,0 -6,5 -9,6 -4,3 -4,7 Brugge 8 8 12 12 13 13 12 12 30,8 30,8 35,3 35,3 27,7 27,7 25,0 25,0 41,5 45,6 43,3 43,1 41,0 -6,2 -18,0 -15,7 -18,1 -16,0 Damme-Sijsele 1 1 1 1 3 3 3 3 3,8 3,8 2,9 2,9 6,4 6,4 6,3 6,3 0 0,7 0,9 2,6 3,2 2,9 5,7 5,4 3,7 3,1 Jabbeke 2 2 1 1 4 4 4 4 7,7 7,7 2,9 2,9 8,5 8,5 8,3 8,3 4,7 4,3 6,1 7,4 8,1 -1,8 4,2 2,4 0,9 0,2 Knokke-Heist 2 2 2 2 4 4 3 3 7,7 7,7 5,9 5,9 8,5 8,5 6,3 6,3 8,1 6,3 5,5 5,1 5,5 -2,2 2,2 3,0 1,1 0,8 Oostkamp 2 2 3 3 5 5 5 5 7,7 7,7 8,8 8,8 10,6 10,6 10,4 10,4 4,1 4,8 3,9 3,6 4,2 4,8 5,8 6,7 6,8 6,3 Torhout 4 4 5 5 5 5 5 5 15,4 15,4 14,7 14,7 10,6 10,6 10,4 10,4 13,3 12,6 12,0 10,2 9,9 1,4 -2,0 -1,4 0,2 0,5 Zedelgem 1 1 1 1 2 2 3 3 3,8 3,8 2,9 2,9 4,3 4,3 6,3 6,3 2,3 3,9 3,4 2,7 2,4 0,7 0,4 0,8 3,6 3,9 Zuienkerke 1 1 2 2 3 3 2 2 3,8 3,8 5,9 5,9 6,4 6,4 4,2 4,2 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 5,6 6,1 6,1 3,9 3,8 Federatie 26 26 34 34 47 47 48 48 Bron: Verslagen federaal bestuur SP-federatie Brugge, 1989-1998.

124 Stemgerechtigden federaal congres, 1999, Archief SP-federatie Brugge.

66 De vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur is weergegeven in tabel 4.1.5. Vanaf 1993 worden er een aantal vrouwen gecoöpteerd om de minimumvertegenwoordiging van 25%, die met de nationale statutenwijziging van 1992 werd ingevoerd, te halen. Toch bereikt men deze kaap pas in 1997, maar maken vrouwen wel eensklaps één derde van het aantal afgevaardigden van de afdelingen uit. Het aandeel vrouwen daalt in de federatie Brugge vrijwel niet wanneer we kijken naar het totale aantal leden van het federale bestuur: de afgevaardigden aangevuld met de federale secretaris, (onder)voorzitter(s), provinciale en nationale mandatarissen en de afgevaardigden van de nevenorganisaties (de laatsten met raadgevende stem).

Tabel 4.1.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP- federatie Brugge van 1989 tot 1998.

vóór coöptatie na coöptatie totaal abs. rel. totaal abs. rel. totaal totaal aantal aantal aantal aantal aantal aantal aantal aantal aandeel jaar afg. vr.afg. vr.afg. afg. vr.afg. vr.afg. leden vrouwen vrouwen 1989-1990 26 2 7,7 44 5 11,4 1991-1992 26 2 7,7 44 5 11,4 1993-1994 26 1 3,9 34 7 20,6 50 10 20,0 1995-1996 n.b. n.b. n.b. 47 10 21,2 60 13 21,7 1997-1998 38 8 21,1 48 16 33,3 61 19 31,2 Bron: Verslagen federaal bestuur SP-federatie Brugge, 1989-1989.

Ook wat jongeren betreft werd er bij de nationale statutenwijziging van 1992 voorzien in een verplichte vertegenwoordiging van minimum 25%. Wat de aanwezigheid van jongeren in het federaal bestuur van de federatie Brugge betreft hebben we enkel gegevens voor de samenstelling in de periode 1997-1999. Vóór de coöptatie van jongeren en vrouwen zetelden er in die periode acht stemgerechtigde jongeren in het federaal bestuur. Op een totaal van 46 stemgerechtigden komt dit overeen met bijna 17,5%. Na coöptatie zijn er van de 56 stemgerechtigde leden elf jonger dan 35 jaar, oftewel net geen 20% en dus nog onder de verplichte 25%.

67  Uitvoerend bestuur Tot de federale statutenwijziging eind 1993 is er formeel gezien geen sprake van een uitvoerend bestuur. Wel wordt er vanaf mei 1992, na het overlijden van toenmalig federaal voorzitter Frank Van Acker, een —Vergadering van Arrondissementeel Mandatarissen“ actief. Deze bestaat uit de federaal voorzitter en de secretaris, de parlementairen, de fractieleider van de provincieraad en de federale verslaggever. Ze heeft als doel de federatie op een structurele wijze inhoudelijk te leiden. Vanaf november ‘92 worden ook de federale secretarissen van ABVV en Bond Moyson, de mutualiteit, uitgenodigd evenals André Legein, als ere-gedeputeerde. 125 Het federaal administratief congres van 5 december 1993 gaat over tot de oprichting van een uitvoerend bestuur dat slechts de minimumbezetting kent zoals bepaald door de federale statuten en op die manier qua samenstelling vrijwel identiek is aan de Vergadering van Arrondissementeel Mandatarissen die het vervangt. Sedert 1991 is er in de federatie Brugge ook een coördinatievergadering werkzaam die tot doel heeft de verschillende partijactiviteiten te coördineren, de —werkgroep voorzitters en secretarissen SP-afdelingen Brugge“. Naar aanleiding van de omvorming van de Algemene Raad tot de Raad van Voorzitters en Secretarissen op nationaal niveau, krijgt deze werkgroep de benaming —Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen“ en dient zij ook ter ondersteuning van de nationale Raad. Vanaf de wijziging van de federale statuten in februari 1996 zijn de taken van het uitvoerend bestuur overgenomen door deze Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen en maken ook de federale voorzitter, secretaris en de federale mandatarissen er deel van uit. Belangrijker is echter dat de verschillende afdelingen hier allen gelijkelijk vertegenwoordigd zijn, met name door hun voorzitter en secretaris. 126 De praktische organisatie van de federatie wordt vanaf 1997 besproken op het zogenaamde maandagoverleg met als leden de federale voorzitter, ondervoorzitters, secretaris en mandatarissen. Voorts kent de federatie Brugge een aantal werkgroepen die werken rond milieu, ruimtelijke ordening en verkeer, streekontwikkeling en tewerkstelling, sociale zekerheid, welzijn, onderwijs en vrouw en politiek. Tot slot beschikt de federatie over een financiële commissie en een tuchtcommissie.

125 X, Werkingsverslag SP Brugge 1993-1994 , o.c. , 4.

68 4.1.1.5. Voorzitters en secretarissen

Tabel 4.1.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999.

duur voorzitter x - 1992 Frank Van Acker 1992 - 1995 Fernand Peuteman 1995 - 1999 Renaat Landuyt secretaris 1986 - 1995 André Van Nieuwkerke 1995 - 2000 Stef Debusschere

Tot aan zijn dood in 1992 is Frank Van Acker voorzitter en onbetwiste leider van de federatie Brugge. Dit heeft hij te danken aan zijn grote politieke ervaring: in 1958 maakt hij zijn intrede in de actieve politiek als gemeenteraadslid in Brugge. Van 1961 tot 1983 zetelt hij bijna onafgebroken in het parlement. In 1972 is hij staatssecretaris van begroting in de regering Eyskens-Cools, een jaar later minister van sociale voorzorg in de regering Leburton-Tindemans-De Clercq en pleit hij voor nieuwe vormen van solidariteit. In 1977 wordt hij de eerste socialistische burgemeester van Brugge. 127 Na het overlijden van Frank Van Acker wordt Fernand Peuteman, gedeputeerde van de provincie West-Vlaanderen, federaal voorzitter. Peuteman loodst de federatie doorheen haar diepste crisis: ze verliest in 1992 niet enkel haar leider maar ook diens gedoodverfde opvolger, Pierre Chevalier, die overstapt naar de VLD. 128 Renaat Landuyt volgt Peuteman in 1995 op als federaal voorzitter. Landuyt is sedert 1991 volksvertegenwoordiger en voorzitter van de werkgroep ter hervorming van de nationale statuten in 1995. In de lijn van deze statuten heeft hij vooral oog voor de ondersteuning van de afdelingen. Hiertoe richt hij een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen op. 129 Tot 1995 wordt de functie van federaal secretaris uitgeoefend door André Van Nieuwkerke die op dat moment OCMW-raadslid is in Brugge. In 1995 wordt hij

126 ibid., 19. 127 P. VAN DEN DRIESSCHE, —Frank Van Acker in Brugge Overleden“ in De Standaard , 23 april 1992, 1. 128 S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 18 april 2005. 129 R. LANDUYT in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004.

69 Vlaams volksvertegenwoordiger en volgt Stef Debusschere hem op als federaal secretaris. Deze is reeds enige tijd actief binnen de federatie als vertegenwoordiger van de Jongsocialisten. 130

4.1.2. Dynamiek van de besluitvorming

4.1.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen

Tabel 4.1.7. Samenkomsten federale organen in de SP-federatie Brugge van 1989 tot 1999.

Uitvoerend orgaan Vergadering Federaal Federaal arrondissementele Uitvoerend jaar congres bestuur mandatarissen bestuur Federale RVS 1989 n.b. 2 1990 n.b. 2 1991 n.b. 3 1992 n.b. 5 5 3 1993 1 5 11 1 1 1994 2 1 5 2 1995 4 4 9 2 1996 3 4 5 1997 1 4 3 1998 1 3 3 1999 2 2 2 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Brugge 1993-1999.

Het federaal congres en bestuur kent een vrij lage frequentie van samenkomst. Het federaal bestuur komt niet eens aan het haar statutair opgelegde aantal vergaderingen (tot 1996 zes, daarna vier). Het uitvoerend orgaan in zijn verschillende vormen kent oorspronkelijk een relatief hoge graad van samenkomsten, maar ook die neemt af in de tijd. De verschillende werkgroepen kennen wel regelmatig samenkomsten, vooral deze rond milieu en ruimtelijke ordening en tewerkstelling. Volgens Stef Debusschere varieert de opkomst voor het federaal bestuur sterk en is dit afhankelijk van de agenda: bij vergaderingen over de lijstvorming en politiek hete hangijzers loopt de aanwezigheidsgraad veelal hoog op. 131 Uit de

130 S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004. 131 ibid.

70 aanwezigheidslijst opgenomen in het federaal werkingsverslag van 1993-1994 blijkt inderdaad dat de aanwezigheidsgraad voor het federaal bestuur in 1993 sterk uiteenloopt, van 20,5 tot 71,8% van de stemgerechtigde leden. Het uitvoerend bestuur kent in 1994 met een gemiddelde opkomst van 77,8 percent van de stemgerechtigden een veel hogere aanwezigheidsgraad. 132 In de periode 1993-1994 kwam het federaal bestuur meestal uitgebreid samen, dit wil zeggen aangevuld met de voorzitters en secretarissen afdelingen en, al naargelang de aard van de agendapunten, burgemeesters en schepenen. 133

4.1.2.2. Verhouding federale organen

Door de beperkte omvang van de federatie bestaan er nauwe contacten tussen de federatie en de verschillende afdelingen. Er is dan ook een ruime mate van inspraak mogelijk die vaak buiten de formele organen plaatsvindt, hetgeen het relatief lage aantal samenkomsten van de verschillende organen kan verklaren. De verschillende werkgroepen spelen hier een belangrijke rol. 134 Op het vlak van formele besluitvorming ligt het zwaartepunt bij het federaal bestuur. De agendapunten die voorliggen worden echter terdege voorbereid in beperkte groep waardoor deze personen, en dan vooral de federale voorzitter, hun stempel kunnen drukken op de discussie. Vanaf 1992 gebeurt deze voorbereiding door de Vergadering Arrondissementeel Mandatarissen, later door het uitvoerend bestuur en uiteindelijk op het maandagoverleg, na de omvorming van het uitvoerend bestuur in de Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen. Deze omvorming is er enerzijds gekomen in het licht van democratisering en meer openheid van de federatie maar vooral ter activering van de afdelingen uit de rand. Dit orgaan houdt zich voornamelijk bezig met het dagelijks bestuur van de federatie tussen twee federale besturen in maar door de grotere inbreng van de afdelingen kunnen er in dit orgaan ook definitieve beslissingen getroffen worden die niet meer passeren langs het federaal bestuur of congres. Fundamenteel is er echter weinig veranderd: de

132 X, Werkingsverslag SP Brugge 1993-1994 , o.c. , 9-17. 133 ibid. , 12. 134 R. LANDUYT in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004.

71 echte macht lag en ligt bij de leidende mandatarissen van de federatie waaronder de voorzitter. 135

4.1.2.3. Agenda vergaderingen

De agenda voor de federale bestuursvergaderingen wordt opgesteld door de voorzitter en de secretaris, vaak in overleg met de leden van het uitvoerend bestuur. De agenda wordt voornamelijk bepaald door statutaire verplichtingen en de politieke actualiteit. Ondanks het beperkt aantal agendapunten van het federaal bestuur blijkt hieruit toch duidelijk dat het meer is dan de uitvoerder van de beslissingen die door het congres genomen zijn: partijfinanciering œ voorbereiding gemeenteraadsverkiezingen 1994 œ persuitgave: Streekkrant œ standpuntbepaling rond de stoom- en gascentrale achterhaven Zeebrugge œ discussie rond de centenindex œ bespreking federale modelstatuten œ bespreking en goedkeuring modellijst provincieraadsverkiezingen œ lijst Kamer en Vlaamse Raad œ voorstel federale statuten œ afdrachtenreglement œ toelichting bij de eigendomsstructuur van, en de geplande werken aan het gebouw van Werkerswelzijn œ het Sienjaal œ CSC: een nieuwe structuur voor West-Vlaanderen œ actualiteitsonderwerp —Zeebrugge“ œ ledenwervingsplan œ actieplan œ voorstelling gepensioneerden en jonggepensioneerdenwerking, de prioriteiten van het VFSG œ Rosa, de nieuwe jongeren van de SP œ CSC-werking œ zone 30-actie œ campagne en kiescontract. 136

4.1.2.4. Verloop vergaderingen

Tijdens federale bestuursvergaderingen kon er ten tijde van het voorzitterschap van Frank Van Acker heftig gediscussieerd worden en alle afdelingen konden hun verzuchtingen kwijt. Hij hield echter het laatste en veelal doorslaggevende woord. Een woord dat meestal wel reeds getoetst was bij de verschillende afdelingen en

135 S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004.

72 zeker bij de drie grootste afdelingen: Brugge, Blankenberge en Torhout die in de eerste helft van de jaren ‘90 duidelijk de belangrijkste actoren binnen de federatie waren. 137 De enorme politieke ervaring van Frank Van Acker zorgde ervoor dat hij duidelijk zijn stempel op de discussie kon drukken, bovendien draagt een voorzitter de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de genomen beslissingen. Op basis van deze verantwoordelijkheid konden ook Fernand Peuteman en Renaat Landuyt duidelijk richting geven aan de vergaderingen, elk op hun eigen manier. Peuteman putte zijn macht vooral uit het feit dat hij de federatie overeind hield na de dood van Frank Van Acker en het vertrek van Pierre Chevalier. 138 Landuyt had oog voor de afdelingen uit de rand van de federatie, heeft hun activering bewerkstelligd en het overwicht van de grote afdelingen gebroken. Volgens Landuyt was er echter geen overbevraging naar verdere democratisering: —metsers moet men niet vragen de tekening van het huis te maken,“ zou hierbij de redenering van de afdelingen geweest zijn. 139 Onder alle voorzitters werd zoveel mogelijk gestreefd naar consensus en stemmingen vermeden.

4.1.2.5. Draagwijdte beslissingen

De doorstroming van de beslissingen naar de lagere organen verloopt voornamelijk via de voorzitters en secretarissen van de afdelingen. Door de beperkte omvang van de federatie bestaan er bovendien nauwe contacten met de afdelingen. Vertegenwoordigers van de federatie nemen regelmatig deel aan de vergaderingen van de afdelingen om de wisselwerking te bevorderen. 140 Ook de gewone leden worden op de hoogte gehouden, sinds 1995 via een nieuwsbrief, voorheen langs het Vlaams Weekblad, een informatieblad voor de leden van de Bond Moyson maar beheerd door de SP-afdeling Brugge. Met Frank Van Acker als verantwoordelijk uitgever en voorzitter van zowel SP-afdeling Brugge als de Bond Moyson afdeling

136 X, Werkingsverslag SP Brugge 1993-1994 , Brugge, SP-fedaratie Brugge, 1994, 18; X, Administratief verslag 1995-1997 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1997, 21-22; X, Administratief verslag 1997-1999 , Brugge SP-federatie Brugge, 1999, 22. 137 A. VAN NIEUWKERKE in interview met auteur, Brussel, 15 december 2004. 138 S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004. 139 R. LANDUYT in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004. 140 ibid.

73 Brugge wordt dit ook gebruikt om politieke boodschappen van de federatie Brugge te verspreiden. Het blad wordt wekelijks verspreid in een oplage van 42.000 exemplaren waarmee men alle leden van de mutualiteit in de regio Oostende-Brugge bereikt. Begin jaren ‘90 wordt de bijdrage van Bond Moyson aan het Vlaams Weekblad, die 1,6 miljoen Bef per maand bedraagt, echter als te hoog beschouwd door het Nationaal Verbond der Socialistische Mutualiteiten (NVSM). Bovendien verplicht nieuwe wetgeving het NVSM ertoe toezicht en controle uit te oefenen op haar federaties en hiervan verslag uit te brengen bij de controlecommissie van het RIZIV. In 1992 dient men dan ook een einde te maken aan de indirecte geldstroom van de mutualiteit naar de partij en wordt het Vlaams Weekblad afgeschaft. 141 Vanuit SP-nationaal wordt er geen controle uitgeoefend op de beslissingen van de federatie. De besluitvorming binnen de federatie handelt dan ook voornamelijk over de wisselwerking tussen de afdelingen en de federatie, veel minder over de nationale politiek. Wil de federatie Brugge echter een lans breken op nationaal niveau, hetgeen na 1995 vaker gebeurt dan voorheen, dan weet ze in vergelijking met haar beperkte grootte relatief veel invloed uit te oefenen door haar politieke leiders zoals Frank Van Acker en later Renaat Landuyt. 142

4.1.2.6. Functies federatie

Ondanks de nationale statutenwijzingen worden de tussenkomsten op nationale congressen tot 2000 nog steeds voorbereid op het niveau van de federatie. Brugge heeft er duidelijk voor gekozen de voorbereidende discussies te coördineren om te komen tot inhoudelijk sterke amendementen die gedragen worden door een basis, zoniet zou het mogelijk zijn dat op congressen figuren spreken in naam van een afdeling waar geen inhoudelijke discussie heeft plaatsgevonden. Formeel worden de amendementen dus wel ingediend door de afdelingen, in praktijk worden ze nog steeds voorbereid in de federatie. 143 De rechtsprekende functie van de federatie is van weinig belang maar de federatie beschikt wel degelijk over een inmengingbevoegdheid in de afdelingen als

141 Verslag afdelingsbestuur Brugge, 4 juli 1992, Archief SP-federatie Brugge. 142 R. LANDUYT in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004. 143 S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004.

74 er zich problemen stellen. De federatie is er immers ter ondersteuning van de afdelingen maar is er tegelijkertijd afhankelijk van. Bij een slechte werking van de afdelingen delen de federatie en haar mandatarissen in de brokken. Bij problemen wordt er voornamelijk op een informele manier bemiddeld door de federale voorzitter of secretaris. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt er beroep gedaan op de federale Commissie Tucht en Geschillen zoals het geval was in de zaak rond Pierre Chevalier, die in 1992 overstapte naar de VLD. 144 De federatie Brugge heeft dus duidelijk gekozen voor een actieve ondersteuning van de basis in de besluitvorming en op die manier zijn rol in de besluitvorming behouden. De federatie meet zich wel meer en meer een activerende en coördinerende taak aan. Het is pas bij de vorming van de provinciale federatie West-Vlaanderen in 2000 dat haar rol in het besluitvormingsproces volledig uitgespeeld is en coördinatie en ondersteuning van de afdelingen de kerntaak wordt. 145

4.1.3. Evaluatie van de statutenwijzigingen

Het principe achter de statutenwijzigingen wordt door Debusschere en Van Nieuwkerke positief geëvalueerd. Men heeft willen afstappen van de federaties als baronieën waarbij het onmogelijk was om na te gaan wat de inbreng van de leden en afdelingen was. Een afdeling kan nu niet meer afgeremd worden door haar federatie of een grote afdeling binnen de federatie maar kan nu rechtstreeks amendementen indienen. In de realiteit schuilt in deze rechtstreekse lijn naar het nationale niveau volgens Debusschere en Van Nieuwkerke echter het gevaar dat een stuk discussie en inhoudelijk debat verloren gaat. De federale congressen fungeerden veelal als forum waar een echt debat kon plaatsvinden. Bovendien kreeg men als lid het gevoel van participatie en betrokkenheid, terwijl men nu rechtstreeks de stap naar het nationale niveau moet zetten. Het welslagen van het democratiserende luik van de statutenwijziging is dus afhankelijk van de inzet van de afdelingen en de coördinatie hiervan door de federatie. In Brugge heeft men dit opgevangen door de oprichting

144 ibid.

75 van een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen en het blijven voorbereiden van de nationale congressen op federaal niveau. Dit is echter uiteindelijk ook verloren gegaan met de vorming van de provinciale federatie West-Vlaanderen in 2000. Ook de omvorming van de Algemene Raad in de Raad van Voorzitters en Secretarissen met een rechtstreekse vertegenwoordiging vanuit de afdelingen kan niet overtuigen. Deze vertegenwoordigers zijn immers niet noodzakelijk de sterke figuren uit de afdelingen en dragen geen politieke verantwoordelijkheid. De Raad van Voorzitters en Secretarissen komt dan ook nog zelden samen en kent weinig inhoudelijke discussies. 146 Renaat Landuyt, die voorzitter was van de werkgroep voor de hervorming van de statuten in 1995, duidt op de dubbele doelstelling die schuilgaat achter deze statutenwijziging: enerzijds een democratiserende doelstelling die gericht is tegen het afremmen van afdelingen door hun federatie, maar anderzijds een verhoging van de slagkracht van de nationale leiding. Volgens Landuyt evolueerde de partij immers van een groep die aan standpuntbepaling doet naar een organisatie die er voor zorgt dat een bepaalde strekking van parlementairen in de meerderheid kan blijven. De nadruk ligt dan ook niet langer op de inhoudelijke aspecten waarbij naar consensus gezocht moet worden maar veeleer op het vlug ageren als groep op de steeds sneller veranderende maatschappij. Daar waar de PS in zijn dynamiek afgeremd wordt door sterke federaties als Luik kan men door middel van een directe lijn tussen het nationale niveau en de afdelingen veel sneller mobiliseren. Het hoofddoel ligt volgens Landuyt dan ook eerder hierin dan in de democratiserende doelstelling. Dat men hierin geslaagd is blijkt volgens Landuyt uit de modernisering en dynamisering van de partij die en hebben kunnen doorvoeren. 147 De twee doelstellingen sluiten elkaar echter niet uit, aldus Landuyt. Men kan de oude arrondissementele structuren immers niet verdedigen met democratie als argument. Het zijn de kiezers die bepalen wie verkozen wordt en welk beleid gevoerd moet worden, niet de toevallige leden van de partij. Een democratische partij moet niet luisteren naar de ”vergaderbeesten‘ in haar rangen, maar naar ”de maatschappij‘. Om die reden is het volgens Landuyt dan ook beter de slagkracht van

145 ibid. 146 A. VAN NIEUWKERKE in interview met auteur, Brussel, 15 december 2004; S. DEBUSSCHERE in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004.

76 de partij te verhogen om snel te kunnen inspelen op de veranderende maatschappij dan aan iedereen inspraak te verlenen om tot dezelfde conclusies te komen. 148

4.1.4. Besluit

In de federatie Brugge is er tot 1992 sprake van een vorm van collectief lidmaatschap tussen de mutualiteit en de partij waardoor het feitelijke ledenaantal van de laatste bijna verdubbelt. Bovendien worden er tot 1994 een achthonderdtal fictieve leden meegerekend. In realiteit zal de federatie dan ook steeds minder dan 2000 leden tellen waarmee ze duidelijk tot de kleinste van de SP-federaties behoort. Van de tien afdelingen die de federatie telt zijn Brugge en Blankenberge uitgesproken de grootste met respectievelijk bijna een kwart van de leden en meer dan 40%. Op electoraal vlak scoort de federatie Brugge oorspronkelijk vrij goed met 25,9% van de stemmen bij de Kamerverkiezingen van 1987. Geleidelijk aan valt ze echter terug tot 17,1% in 1999. Uit de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen blijken ook hier weer Brugge en Blankenberge de sterkste afdelingen. Enkel het ledenaantal in Blankenberge bereikt één tiende van haar electoraat. Sinds 1996 bepalen de federale statuten uitdrukkelijk dat de federatie een voorbereidende discussie dient te houden voor de nationale congressen. Dit gaat duidelijk verder dan het verstrekken van informatie dat opgenomen is in de federale modelstatuten. Reeds vanaf 1993 bestaat er in de federatie Brugge een Federale Raad van Voorzitter en Secretarissen. In 1996 krijgt deze de taken van het uitvoerend bestuur toegewezen waardoor alle afdelingen hier voortaan inspraak in hebben. Het federale congres is op zo‘n manier samengesteld dat het overwicht van de grootste afdelingen wordt gemilderd. Ook wanneer we de mandatarissen en leden van het Partijbureau, die hier ook deel van uitmaken met stemrecht, in rekening brengen, blijven de afdelingen Brugge en Blankenberge relatief ondervertegenwoordigd. Samen maken ze wel meer dan 40% van het federaal congres uit. Eenzelfde beeld zien we bij het federaal bestuur. Vrouwen maken pas in 1997 één vierde van het federaal bestuur uit.

147 R. LANDUYT in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004.

77 Tot de federale statutenwijziging eind 1993 is er formeel gezien geen sprake van een uitvoerend bestuur. Vanaf 1992 komt wel een Vergadering van Arrondissementeel Mandatarissen samen die wat samenstelling betreft vrijwel identiek is aan het uitvoerend bestuur. In 1996 neemt de Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen de bevoegdheden van het uitvoerend bestuur over. Het zwaartepunt van de formele besluitvorming ligt bij het federaal bestuur. De grondige voorbereiding van de agendapunten in het uitvoerend orgaan, later tijdens het maandagoverleg, maakt echter dat de echte macht bij de mandatarissen en de federale voorzitter ligt. De doorstroming van beslissingen naar de lagere organen gebeurt voornamelijk via de voorzitters en secretarissen van de afdelingen. Ook de gewone leden worden geïnformeerd, oorspronkelijk via het Vlaams Weekblad, later langs een nieuwsbrief. Vanaf 1995 richt de federatie Brugge zich meer op de nationale politiek waar zij een relatief grote inbreng heeft dankzij haar politieke leiders ondanks haar beperkte omvang. De federatie Brugge heeft gekozen voor een actieve ondersteuning van de afdelingen in de besluitvorming en heeft zo zijn eigen rol in de besluitvorming veilig gesteld, althans tot de vorming van de provinciale federatie West-Vlaanderen in 2000. Het welslagen van het democratiserende luik van de statutenwijzigingen is volgens de federale secretarissen van de federatie Brugge dan ook afhankelijk van de coördinatie door de federatie. Zonder deze coördinatie bestaat het gevaar dat het inhoudelijke debat en de betrokkenheid van de leden verloren gaat, hetgeen na 2000 gebeurd is. Renaat Landuyt beoordeelt de statutenwijzigingen op hun tweede doelstelling, de verhoging van de slagkracht van de nationale leiding. Het is volgens hem belangrijker als partij snel op veranderende maatschappelijke situaties te kunnen reageren dan iedereen inspraak te verlenen om tot dezelfde conclusies te komen. Alhoewel de twee doelstellingen mekaar niet geheel uitsluiten, is de tweede belangrijker gebleken en heeft men deze ook verwezenlijkt. De modernisering en dynamisering van de partij onder het voorzitterschap van Janssens en Stevaert bewijst dit.

148 ibid.

78 4.2. Federatie Leuven

Kaart 4.2. Arrondissement Leuven

Gemeentegrens Kantonnale grens Districtsgrens Bron: Administratief België, Brussel, Nationaal geografisch instituut, 1995.

Het arrondissement Leuven telt in 1989 329.103 stemgerechtigde kiezers en bestaat uit dertig gemeenten die in acht kantons verenigd zijn. Het arrondissement omvat drie kiesdistricten: Tienen, Diest en Leuven (dat samenvalt met het kanton Leuven).

79 4.2.1. Morfologie

4.2.1.1. Ledenaantal

Figuur 4.2.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Leuven ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999.

Absoluut Relatief ledenaanta l ledenaantal 10000 10,0

9000 8,0

8000 6,0

7000 4,0 absoluut 6000 2,0 relatief

5000 0,0 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999

Bron: Werkingsverslagen SP-Federatie Leuven 1986-1999.

De federatie Leuven verliest in het decennium 1989-1999 2663 van haar leden en valt daarmee terug van 9514 naar 6851 leden. Haar ledenaantal kent dus een daling met 28,2% waarvan bijna de helft tussen 1992 en 1994. Hiermee blijkt ze evenwel de algemene tendens te volgen, haar inbreng in de partij schommelt immers steeds rond 9,5% waarmee ze tot de middelgrote federaties behoort. Tabel 4.2.1 geeft de absolute en relatieve ledenaantallen van de acht kantons van het arrondissement Leuven weer omdat deze de basis vormen voor de vertegenwoordiging in het federaal bestuur zoals we later zullen zien. Van de acht kantons die de federatie Leuven omvat zijn er drie die minder dan 6% van het totale ledenaantal tellen, met name de kantons Glabbeek, Zoutleeuw en Landen. De meeste bevinden zich tussen 13 en 18%, waarbij de verhouding tussen de kantons Aarschot en Diest in de loop der jaren omgekeerd is. Leuven vormt het grootste kanton en maakt, hoewel het aandeel teruggelopen is, meer dan één vierde van de federatie uit. Het kanton Leuven valt samen met het kiesdistrict Leuven maar is sinds 1995 als district wel het kleinste van de drie, gevolgd door het district Tienen, dat behalve het

80 kanton Tienen de drie kleine kantons omvat. 149 Het district Diest is afgetekend het grootste district met bijna 45% van de leden.

Tabel 4.2.1. Absolute en relatieve ledenaantallen per kanton en district in de SP- federatie Leuven van 1989 tot 1999.

kanton absoluut aantal leden district 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Aarschot 1238 1260 1239 1247 1226 1175 1168 1161 1102 1139 1127 Diest 1651 1616 1584 1601 1410 1111 1039 1061 1051 1024 901 Haacht 1295 1276 1270 1256 1162 1089 998 991 913 942 929 Diest 4184 4152 4093 4104 3798 3375 3205 3213 3066 3105 2957

Leuven 2723 2715 2633 2542 2420 2227 2236 2086 2023 1881 1800 Leuven 2723 2715 2633 2542 2420 2227 2236 2086 2023 1881 1800

Glabbeek 110 109 114 100 99 72 218 214 221 206 199 Landen 521 516 496 458 451 389 385 376 358 364 361 Tienen 1562 1486 1501 1469 1391 1356 1286 1264 1254 1257 1199 Zoutleeuw 410 391 440 413 413 370 378 369 344 349 335 Tienen 2603 2502 2551 2440 2354 2187 2267 2223 2177 2176 2094

Federatie 9510 9369 9277 9086 8572 7789 7708 7522 7266 7162 6851

kanton relatief aantal leden district 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Aarschot 13,0 13,4 13,4 13,7 14,3 15,1 15,2 15,4 15,2 15,9 16,5 Diest 17,4 17,2 17,1 17,6 16,4 14,3 13,5 14,1 14,5 14,3 13,2 Haacht 13,6 13,6 13,7 13,8 13,6 14,0 12,9 13,2 12,6 13,2 13,6 Diest 44,0 44,3 44,1 45,2 44,3 43,3 41,6 42,7 42,2 43,4 43,2

Leuven 28,6 29,0 28,4 28,0 28,2 28,6 29,0 27,7 27,8 26,3 26,3 Leuven 28,6 29,0 28,4 28,0 28,2 28,6 29,0 27,7 27,8 26,3 26,3

Glabbeek 1,2 1,2 1,2 1,1 1,2 0,9 2,8 2,8 3,0 2,9 2,9 Landen 5,5 5,5 5,3 5,0 5,3 5,0 5,0 5,0 4,9 5,1 5,3 Tienen 16,4 15,9 16,2 16,2 16,2 17,4 16,7 16,8 17,3 17,6 17,5 Zoutleeuw 4,3 4,2 4,7 4,5 4,8 4,8 4,9 4,9 4,7 4,9 4,9 Tienen 27,4 26,7 27,5 26,9 27,5 28,1 29,4 29,6 30,0 30,4 30,6 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Leuven 1986-1999.

149 In tegenstelling tot bepaalde provincies zoals bijvoorbeeld West-Vlaanderen heeft Vlaams Brabant grote districten.

81 4.2.1.2. Politiek belang

Figuur 4.2.2. Electorale sterkte van de SP-federatie Leuven en relatief ledenaantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999.

SP-stemmen per SP-leden per 100 kiezers 100 kiezers 30 6,0

25 5,0

20 4,0

15 3,0

10 2,0 stemmen 5 1,0 leden

0 0,0 1987 1991 1995 1999

Bron: J. BUELENS, Verkiezingen Kamer, 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

Bij de vier parlementsverkiezingen tussen 1987 en 1999 is Louis Tobback lijsttrekker voor de Senaat. Tot aan de Kamerverkiezingen van 1999 kent de SP in het arrondissement Leuven met meer dan een kwart van de stemmen zeer goede resultaten. De globale resultaten van de SP dalen in deze periode al waardoor het aandeel van de federatie Leuven in de kiezersaanbreng van de SP stijgt tot 10,6%. In 1995 is Tobback het nationaal boegbeeld van de SP-campagne —Uw sociale zekerheid“ en behaalt de federatie Leuven bij de Kamerverkiezingen nog 27,8% van de stemmen. In 1999 valt ze echter terug tot 16,4%. Doordat het globale resultaat van de SP er nog steeds op achteruit gaat weet de federatie Leuven nog altijd 8,4% van de stemmen voor de partij aan te brengen. Het aandeel van de SP-leden in het totale electoraat van het arrondissement kent een geleidelijke terugval van 3,0 naar 2,0 percent.

82 Tabel 4.2.2. Electorale sterkte van de kantons in de SP-federatie Leuven en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999.

SP-stemmers SP-stemmers per 100 kiezers kanton 1987 1991 1995 1999 1987 1991 1995 1999 Aarschot 7293 7656 8284 5225 24,6 24,9 26,5 16 Diest 11032 11421 13164 7108 29,5 30,1 34,5 18 Haacht 11436 10968 11230 7211 27,6 24,9 24,6 14,8

Leuven 26926 24875 29475 17015 24,4 22,3 26,5 15

Glabbeek 2146 2077 2673 1541 19,2 17,4 21,5 12 Landen 3757 3293 3223 2361 37,5 33,4 33,2 23,8 Tienen 10090 9758 9505 6124 33,3 32,2 31,9 19,9 Zoutleeuw 3910 3487 3514 3154 28,7 25,2 25,4 21,7

Federatie 76590 73535 81068 49739 27 25,3 27,8 16,4

Leden Leden per 100 SP-kiezers kanton 1987 1991 1995 1999 1987 1991 1995 1999 Aarschot 1292 1239 1168 1127 17,7 16,2 14,1 21,6 Diest 1762 1584 1039 901 16,0 13,9 7,9 12,7 Haacht 1335 1270 998 929 11,7 11,6 8,9 12,9

Leuven 2762 2633 2236 1800 10,3 10,6 7,6 10,6

Glabbeek 110 114 218 199 5,1 5,5 8,2 12,9 Landen 549 496 385 361 14,6 15,1 12,0 15,3 Tienen 1567 1501 1286 1199 15,5 15,4 13,5 19,6 Zoutleeuw 400 440 378 335 10,2 11,3 10,8 10,6

Federatie 9777 9277 7708 6851 12,8 12,6 9,5 13,8 Bron: J. BUELENS, Verkiezingen Kamer , 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

In Tabel 4.2.2 is de electorale sterkte van de verschillende kantons weergegeven. De kantons Diest, Landen en Tienen scoren hier duidelijk het best, terwijl Glabbeek, het meest plattelandse kanton, telkenmale de laagste resultaten behaalt. Ook het relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat is opgenomen in de tabel. Alhoewel dit cijfer door de sterke schommelingen in het electoraat zelf sterk fluctueert, zien we ook hier duidelijke verschillen tussen de verschillende kantons. Deze verschillen volgen ongeveer die van de electorale sterkte, zij het dat Aarschot hier beduidend sterker scoort en Diest iets minder. Het kanton Glabbeek hinkt hier oorspronkelijk ook sterk achterop, maar aangezien het het enige kanton is dat een stijging van

83 ledenaantal kent (samen met dalende verkiezingsresultaten), maakt het deze achterstand goed. In het kanton Leuven, dat het grootste kanton van de federatie is, telt de partij maar 10% van haar electoraat onder haar leden.

4.2.1.3. Statuten

De oorspronkelijke statuten van de federatie Leuven uit 1981 zijn vrijwel analoog aan de nationale modelstatuten voor federaties met uitwerking van de bepalingen die daartoe aan de federaties overgelaten zijn, zoals deze over de samenstelling van de federale organen en de oprichting van kantonnale of districtsstructuren. Haar statuten kennen wel een duidelijke omschrijving van de procedure voor het opstellen van de kandidatenlijsten voor de parlements- en provincieraadsverkiezingen, terwijl in de modelstatuten de bepaling van de te volgen modaliteiten overgelaten wordt aan het arrondissementscongres. 150 Aan de hand van de binnengekomen kandidaturen maakt het uitvoerend bestuur een ontwerp van modellijst op. Deze kan gewijzigd worden door het federaal bestuur die de definitieve modellijsten opstelt die naar de afdelingen gaan. De SP-leden kunnen op een plaatselijke algemene vergadering hun stem uitbrengen over de modellijsten. De uiteindelijke goedkeuring van de lijst gebeurt door het arrondissementscongres. Wordt ze verworpen dan wordt de spoedprocedure toegepast waarbij het arrondissementscongres rechtstreeks uitspraak doet over de door het arrondissementsbestuur voorgestelde gewijzigde modellijst. 151 Bij de federale statutenwijziging in 1997 wordt de bepaling van de modaliteiten met betrekking op de samenstelling van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen dan toch overgelaten aan het federaal congres en zijn de federale statuten grotendeels identiek aan de modelstatuten. Ze kennen er slechts één noemenswaardige afwijking van, zij het een vrij opmerkelijke. Waar in de vroegere federale statuten het federale congres nog als één van haar hoofdtaken heeft, het zich uit te spreken over de problemen staande op de agenda van het nationaal congres en dit in de nieuwe modelstatuten veranderd is in louter informatieverstrekking over

150 X, Modelstatuten federaties , Brussel, Socialistische Partij, 1981, art. 24, 15. 151 X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1981, art. 30- 50, 9-13.

84 deze problemen, wordt dit in de statuten van de federatie Leuven niet meer tot de kerntaken van het federale congres gerekend. 152

4.2.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen

 Kantonnale en districtsfederaties De federatie Leuven kent kantonnale en districtsfederaties. De eerste soort groepeert de plaatselijke partijafdelingen uit haar kieskanton en heeft tot opdracht de socialistische propaganda en actie te voeren in het kanton. Een kantonnale federatie wordt geleid door een bestuur waarin alle afdelingen vertegenwoordigd zijn en voldaan wordt aan de minimumvertegenwoordiging van vrouwen en jongeren indien mogelijk. De kantonnale besturen uit één kiesdistrict stellen een districtsbestuur samen. De kantonnale federaties worden door het federaal bestuur bijeen geroepen in districtscongressen met het oog op de voorbereiding van de provincieraadsverkiezingen en het organiseren van de kiespropaganda. De kantons zijn ook van belang bij het samenstellen van het federaal bestuur zoals we dadelijk zullen zien. 153

 Federaal congres Het hoogste orgaan van de federatie wordt echter gevormd en samengesteld door de afdelingen. Het aantal stemmen waarover de partijafdelingen beschikken wordt bepaald op grond van hun ledenaantal. De samenstelling van het federaal congres is ongewijzigd gebleven en als volgt: 2 afgevaardigden voor elke afdeling die 50 leden telt en minder dan 100 4 afgevaardigden voor elke afdeling die 100 leden telt en minder dan 300 6 afgevaardigden voor elke afdeling die 300 leden telt en minder dan 500 8 afgevaardigden voor elke afdeling die 500 leden telt en minder dan 700 + 2 bijkomende afgevaardigden voor elke begonnen schijf van 200 leden. 154

In tabel 4.2.3 gaan we na wat dit betekent voor de vertegenwoordiging van de afdelingen op het federaal congres. We maken de oefening voor het jaar 1999.

152 X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1997, art. 9, 3. 153 X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1981, art. 17- 22, 7-8. 154 ibid. , art. 4, 1-2.

85 Tabel 4.2.3. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen, kantons en districten op het federaal congres van de SP-federatie Leuven in 1999.

afdeling leden vertegenwoordiging congres kanton /district absoluut relatief absoluut relatief verschil Aarschot 734 10,71 10 7,81 -2,90 Begijnendijk 64 0,93 2 1,56 0,63 Tielt-Winge 329 4,80 6 4,69 -0,11 Kanton Aarschot 1127 16,45 18 14,06 -2,39 Bekkevoort 68 0,99 2 1,56 0,57 Diest 402 5,87 6 4,69 -1,18 Kortenaken 118 1,72 4 3,13 1,40 Scherpenheuvel 313 4,57 6 4,69 0,12 Kanton Diest 901 13,15 18 14,06 0,91 Boortmeerbeek 140 2,04 4 3,13 1,08 Haacht 198 2,89 4 3,13 0,23 Holsbeek 104 1,52 4 3,13 1,61 Keerbergen 98 1,43 2 1,56 0,13 Rotselaar 190 2,77 4 3,13 0,35 Tremelo 199 2,90 4 3,13 0,22 Kanton Haacht 929 13,56 22 17,19 3,63 District Diest 2957 43,16 58 45,31 2,15 Bertem 125 1,82 4 3,13 1,30 Bierbeek 40 0,58 0 0,00 -0,58 Herent 214 3,12 4 3,13 0,00 Huldenberg 119 1,74 4 3,13 1,39 Kortenberg 82 1,20 2 1,56 0,37 Leuven 1.064 15,53 12 9,38 -6,16 Oud-Heverlee 93 1,36 2 1,56 0,21 Tervuren 63 0,92 2 1,56 0,64 Kanton Leuven 1800 26,27 30 23,44 -2,84 District Leuven 1800 26,27 30 23,44 -2,84 Landen 361 5,27 6 4,69 -0,58 Kanton Landen 361 5,27 6 4,69 -0,58 Glabbeek 130 1,90 4 3,13 1,23 Lubbeek 69 1,01 2 1,56 0,56 Kanton Glabbeek 199 2,90 6 4,69 1,78 Boutersem 181 2,64 4 3,13 0,48 Hoegaarden 78 1,14 2 1,56 0,42 Tienen 940 13,72 12 9,38 -4,35 Kanton Tienen 1199 17,50 18 14,06 -3,44 Geetbets 63 0,92 2 1,56 0,64 Linter 111 1,62 4 3,13 1,50 Zoutleeuw 161 2,35 4 3,13 0,77 Kanton Zoutleeuw 335 4,89 10 7,81 2,92 District Tienen 2094 30,56 40 31,25 0,69

Federatie 6851 128

86 Het overwicht van de drie grootste afdelingen, Leuven, Tienen en Aarschot, wordt duidelijk gemilderd. Zij kennen een relatieve ondervertegenwoordiging van respectievelijk 6,2, 4,4 en 2,9 procentpunten. Het voordeel komt niet éénduidig ten goede aan de kleinste afdelingen maar is sterk afhankelijk van, en omgekeerd evenredig met de mate waarin de bovengrens van de schijf benaderd wordt. Zo kent de kleinste afdeling, Bierbeek met net geen vijftig leden, zelfs een relatieve ondervertegenwoordiging van 0,6 procentpunten. De afdeling Keerbergen haalt net niet de kaap van honderd leden en wordt slechts 0,1 procentpunt oververtegenwoordigd, terwijl Holsbeek deze kaap amper overschrijdt met 104 leden en zo een relatieve oververtegenwoordiging van 1,6 procentpunten bekomt. De leden van het Partijbureau, de Administratieve Commissie, de parlementsfracties, het Europees Parlement en de provincieraad evenals de ministers van de federale en de Vlaamse regering beschikken enkel over stemrecht als zij door hun afdelingen worden afgevaardigd. Anders nemen zij van rechtswege deel aan de congressen met raadgevende stem. Zij beïnvloeden de stemmenverdeling over de afdelingen dus niet. 155

 Federaal bestuur Het beheer van de arrondissementsfederatie wordt gevoerd door het federaal bestuur dat oorspronkelijk om de twee jaar verkozen wordt op het administratief congres van de federatie. Na de federale statutenwijziging van 1997 dient het congres enkel de door de kantons voorgedragen leden te bekrachtigen. De bepalingen omtrent de samenstelling zijn daarentegen ongewijzigd gebleven: De arrondissementsfederatie wordt geleid door een arrondissementsbestuur, bestaande uit tenminste 25 leden. De kandidaten voor dit bestuur worden aangewezen door de kantons, a rato van: a. 1 afgevaardigde per kanton b. 16 leden, aangewezen door de kantons, in evenredigheid met hun ledental c. indien de verhoudingen voorzien in art. 8 [later art. 12] van de nationale statuten niet bereikt worden zal het federaal congres het arrondissementsbestuur aanvullen tot de quorums zijn bereikt. Deze leden zetelen met stemrecht. 156

Tabel 4.2.4 geeft de vertegenwoordiging van de verschillende kantons en districten weer, alsmede hun relatieve onder- of oververtegenwoordiging. 157

155 X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1997, art. 4, 2. 156 X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1981, art. 10, 4. 157 Het gaat hier om de rechtstreekse vertegenwoordiging vanuit de kantons. We beschikken niet over de nodige informatie om de gecoöpteerde leden onder te brengen bij hun kanton.

87 Tabel 4.2.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de kantons en districten in het federaal bestuur van de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999.

kanton/district 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Kanton Leuven abs. 6 6 6 6 6 6 6 6 7 7 7 rel. 25,0 25,0 25,0 25,0 24,0 24,0 24,0 24,0 28,0 28,0 28,0 rel. leden 28,6 29,0 28,4 28,0 28,2 28,6 29,0 27,7 27,8 26,3 26,3 verschil -3,6 -4,0 -3,4 -3,0 -4,2 -4,6 -5,0 -3,7 0,2 1,7 1,7 District Leuven -3,6 -4,0 -3,4 -3,0 -4,2 -4,6 -5,0 -3,7 0,2 1,7 1,7 Kanton Diest 4 4 3 3 4 4 4 4 3 3 3 16,7 16,7 12,5 12,5 16,0 16,0 16,0 16,0 12,0 12,0 12,0 17,4 17,2 17,1 17,6 16,4 14,3 13,5 14,1 14,5 14,3 13,2 -0,7 -0,6 -4,6 -5,1 -0,4 1,7 2,5 1,9 -2,5 -2,3 -1,2 Kanton Haacht 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 12,5 12,5 12,5 12,5 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 13,6 13,6 13,7 13,8 13,6 14,0 12,9 13,2 12,6 13,2 13,6 -1,1 -1,1 -1,2 -1,3 -1,6 -2,0 -0,9 -1,2 -0,6 -1,2 -1,6 Kanton Aarschot 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 3 12,5 12,5 12,5 12,5 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 12,0 13,0 13,4 13,4 13,7 14,3 15,1 15,2 15,4 15,2 15,9 16,5 -0,5 -0,9 -0,9 -1,2 -2,3 -3,1 -3,2 -3,4 -3,2 -3,9 -4,5 District Diest -2,3 -2,6 -6,6 -7,7 -4,3 -3,3 -1,6 -2,7 -6,2 -7,4 -7,2 Kanton Tienen 3 3 4 4 4 4 4 4 4 4 4 12,5 12,5 16,7 16,7 16,0 16,0 16,0 16,0 16,0 16,0 16,0 16,4 15,9 16,2 16,2 16,2 17,4 16,7 16,8 17,3 17,6 17,5 -3,9 -3,4 0,5 0,5 -0,2 -1,4 -0,7 -0,8 -1,3 -1,6 -1,5 Kanton Landen 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 8,3 8,3 8,3 8,3 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 5,5 5,5 5,3 5,0 5,3 5,0 5,0 5,0 4,9 5,1 5,3 2,9 2,8 3,0 3,3 2,7 3,0 3,0 3,0 3,1 2,9 2,7 Kanton Zoutleeuw 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 2 8,3 8,3 8,3 8,3 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 8,0 4,3 4,2 4,7 4,5 4,8 4,8 4,9 4,9 4,7 4,9 4,9 4,0 4,2 3,6 3,8 3,2 3,2 3,1 3,1 3,3 3,1 3,1 Kanton Glabbeek 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 4,2 4,2 4,2 4,2 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 4,0 1,2 1,2 1,2 1,1 1,2 0,9 2,8 2,8 3,0 2,9 2,9 3,0 3,0 2,9 3,1 2,8 3,1 1,2 1,2 1,0 1,1 1,1 District Tienen 6,0 6,6 10,0 10,6 8,5 7,9 6,6 6,4 6,0 5,6 5,4

Federatie 24 24 24 24 25 25 25 25 25 25 25 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Leuven, Leuven, SP-federatie Leuven, 1986-1999.

Deze tabel geeft geen heel éénduidige tendens weer: Glabbeek, Zoutleeuw en Landen, de drie kleinste kantons, worden wel in meerdere of mindere mate oververtegenwoordigd, maar ook het kanton Leuven kent sinds 1997 een relatieve oververtegenwoordiging terwijl ze toch al afgetekend het grootste kanton is.

88

Behalve de afgevaardigden van de kantons hebben ook de voorzitter, secretaris, penningmeester, mandatarissen en de gewestelijke CSC-consulent stemrecht in het federaal bestuur. Deze groep omvat 16 personen en maakt dus bijna veertig percent uit van het totale aantal stemgerechtigde leden. Nemen deel met raadgevende stem: afgevaardigden van de Jongsocialisten, de Vlaamse Federatie voor Gehandicaptenzorg (VFGZ), de Vlaamse Federatie van Socialistische Gepensioneerden (VFSG), de Socialistische Vrouwen, de Federatie van Socialistische Mutualiteiten van Brabant (FSMB), het ABVV en de leden van het Partijbureau, de Administratieve Commissie en de Algemene Raad later Coöptatieraad. 158

Tabel 4.2.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP- federatie Leuven van 1989 tot 1999.

voor coöptatie na coöptatie

abs. rel. totaal abs. rel. totaal abs. rel. totaal aantal aantal totaal abs. rel. aantal aantal aantal aantal aantal aantal aantal vr. vr. aantal aantal aantal jaar afg. vr. afg. vr. afg. afg. vr. afg. vr. afg. stem. stem. stem. leden vr. vr. 1989-1990 24 2 8,33 27 4 14,8 40 5 12,5 58 7 12,1 1991-1992 24 4 16,7 26 6 23,1 42 8 19,0 61 12 19,7 1993-1994 25 5 20 26 6 23,1 42 7 16,7 63 10 15,9 1995-1996 25 4 16 27 6 22,2 43 8 18,6 61 12 19,7 1997-1998 25 6 24 29 9 31 45 12 26,7 46 14 30,4 1999 25 5 20 29 8 27,6 45 11 24,4 47 12 25,5 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Leuven 1986-1999.

In tabel 4.2.5 zien we het aantal vrouwelijke leden in het federaal bestuur van de federatie Leuven, zowel voor als na coöptatie en zowel ten opzichte van het aantal afgevaardigden van de kantons, het aantal stemgerechtigden als het totale aantal leden. Vanaf 1991 maken de vrouwelijke leden na coöptatie meer dan één vijfde van het aantal afgevaardigden uit. De minimum opgelegde vertegenwoordiging van 25% van het aantal stemgerechtigde leden wordt pas in 1997 gehaald. We beschikken niet over de gegevens om de juiste vertegenwoordiging van jongeren in het federaal bestuur te berekenen. Volgens de werkingsverslagen wordt

158 ibid., art. 11, 5.

89 het quorum in 1991-1992 bereikt, in de andere gevallen wordt er over gegaan tot coöptatie van één of twee jongeren.

 Uitvoerend bestuur Het uitvoerend bestuur heeft formeel gezien tot taak de beslissingen van het federaal congres en federaal bestuur uit te voeren en de lopende zaken en beheerszaken af te handelen. Het verenigt hiertoe de voorzitter, secretaris en penningmeester alsmede zes leden verkozen uit het federaal bestuur. De nationale mandatarissen, de fractieleider van de provincie, de bestendig afgevaardigde, de gewestelijke CSC- consulent, leden van het partijbureau en de administratieve commissie zijn gehouden de vergadering van het uitvoerend bestuur bij te wonen en hebben hierin een raadgevende stem. Zij maken ongeveer de helft van het uitvoerend bestuur uit. Belangrijk is dat de zes te verkiezen leden gelijk over de drie districten verdeeld worden, zij beschikken dus allen over twee vertegenwoordigers in het uitvoerend bestuur ongeacht hun grootte. Vanaf 1993 worden er ook in het uitvoerend bestuur vrouwen en jongeren gecoöpteerd en het quorum gehaald onder de afgevaardigden van de districten. Op het totale aantal leden van het uitvoerend bestuur, varieert het aantal vrouwen van 6,3 tot 16,7%. 159 Tussen 1993 en 1995 is er in de federatie Leuven ook sprake van een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen.

159 X, Federaal administratief congres 1986-1990, Leuven, SP-federatie Leuven, 1991, 5.; X, Federaal administratief congres 1991-1992 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1993, 5.; X, Federaal administratief congres 1993-1994 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1995, A1.; X, Federaal administratief congres 1995-1996 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1997, A1.; X, Administratief verslag ‘97-‘99 , Leuven, SP-federatie Leuven, 2000, 4.

90 4.2.1.5. Voorzitters en secretarissen

Tabel 4.2.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999.

duur voorzitter 1980-1991 Roger Brugmans 1991-2002 Wouter Steenhaut secretaris 1969-1997 Frans Peeters 1997-2002 Jo Stulens

Roger Brugmans is voorzitter van de federatie Leuven van 1980 tot 1991. Professioneel is hij van 1961 tot aan zijn pensioen in 1985 actief op de Rijksdienst voor Pensioenen en maakt hij, als specialist in de pensioenwetgeving, deel uit van verschillende ministeriële kabinetten (Leburton, Spitaels, Wijninckx). Politiek is Brugmans zowel lokaal, kantonnaal als federaal vaak de drijvende kracht achter de uitbouw van de partij, de vakbond en de mutualiteit. Lokaal is hij burgemeester van Walshoutem van 1959 tot 1964 en opnieuw van 1974 tot 1976. Dan wordt heel het vroegere kanton Landen, zonder de Waalse gemeenten, samengevoegd tot de gemeente Landen en verliest hij de burgemeesterssjerp. Tot in 1990 blijft hij wel gemeenteraadslid van Landen, dat electoraal zeer sterk scoort bij parlementsverkiezingen. 160 Als federaal voorzitter treedt hij niet richtinggevend op maar probeert hij de verschillende mentaliteiten in de federatie Leuven in overeenstemming te brengen en evenwichtige compromissen te zoeken. 161 In 1991 wordt Wouter Steenhaut federaal voorzitter. Voorheen is hij niet actief binnen de federatie maar gemeenteraadslid in Diest. Steenhaut wordt hier opgemerkt door Frank Vandenbroucke die afkomstig is van hetzelfde kanton en hem voordraagt als federaal voorzitter. Steenhaut heeft vooral overleg- en onderhandelingscapaciteiten bij conflicten binnen de federatie. Hij werkt niet pro- actief en legt geen eigen klemtonen maar zorgt dat de beslissingen van de federale organen uitgevoerd worden. Tegelijkertijd is hij directeur van het Archief en

160 P. HERTOG, —Roger Brugmans uit Landen ”Ik ben geen mijnheer, ik ben een kameraad‘“ in Doèn , (1997), nr. 49, p. 25. 161 R. BRUGMANS in interview met auteur, Landen, 18 november 2004.

91 Museum van de Socialistische Arbeidersbeweging (Amsab) en vertoeft hij regelmatig in het buitenland. 162 Frans Peeters is federaal secretaris vanaf 1969 en dus bijna dertig jaar in dienst wanneer hij opgevolgd wordt door Jo Stulens. Deze is in 1989 reeds actief binnen de federatie als gewestelijk CSC-consulent. Op die manier maakt hij ook deel uit van het federaal en uitvoerend bestuur. Voordat hij in 1997 op voorstel van het uitvoerend bestuur door het federaal bestuur verkozen wordt als federaal secretaris wordt hij bij de parlementsverkiezingen van 1995 reeds belast met de campagne. 163

4.2.2. Dynamiek van de besluitvorming

4.2.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen

Tabel 4.2.7. Samenkomsten federale organen in de SP-federatie Leuven van 1989 tot 1999.

Congres Federaal bestuur Uitvoerend bestuur 1989 3 4 12 1990 2 5 14 1991 2 5 14 1992 3 1 17 1993 3 2 14 1994 2 3 16 1995 5 2 19 1996 2 2 16 1997 3 2 18 1998 0 2 22 1999 3 1 24 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Leuven 1986-1999.

Het federaal congres komt, op het uitzonderlijke jaar 1995, slechts twee à drie keren per jaar samen. In 1998 vindt er zelfs geen enkel congres plaats. Ook het federaal bestuur vergadert vrij zelden en haalt de statutair opgelegde zes vergadering niet. Het uitvoerend bestuur daarentegen vergadert zeer frequent en in toenemende mate. In 1989 komt het maandelijks samen, in 1999 zelfs om de twee weken.

162 J. STULENS in telefonisch gesprek met auteur, Leuven, 18 april 2005. 163 X, Federaal administratief congres 1995-1996 , o.c. , A5-16.

92 Het uitvoerend bestuur wordt zeer goed bijgewoond, vooral door de mandatarissen. De opkomst voor de vergaderingen van het federaal bestuur ligt lager maar nog steeds hoog tot zeer hoog (70-90%) afhankelijk van de agenda. Bovendien kennen deze vergaderingen een goede regionale spreiding wat vertegenwoordiging betreft, te wijten aan het sterke netwerk dat Louis Tobback heeft uitgebouwd binnen de federatie. 164 De Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen komt in de periode 1993- 1995 vier keer samen, daarna wordt deze raad niet meer vermeld.

4.2.2.2. Verhouding federale organen

De federale besturen handelen voornamelijk over de politieke actualiteit met uiteenzettingen van de verschillende mandatarissen van de federatie of partij. Met deze vergaderingen wordt vooral informatie overgebracht naar de lagere partijorganen en er is weinig ruimte voor discussies. Het federaal congres vormt een afgeleide van het bestuur en komt nog minder tot beslissingen. De dominante rol in de besluitvorming is dan ook weggelegd voor het uitvoerend bestuur. Deze vergadert zo‘n twee maal per maand en wordt zéér goed bijgewoond, op aandringen van Tobback. Door de regelmaat van samenkomsten en de goede aanwezigheid van mandatarissen is het uitvoerend bestuur een zeer sterk orgaan en vormt ze de eigenlijke machtskern van de federatie. 165 Dit wordt tevens versterkt door de stabiele samenstelling. Volgende personen maken immers gedurende de hele periode 1989- 1999 deel uit van het uitvoerend bestuur: Louis Tobback, Frank Vandenbroucke, André Schellens, René Swinnen, Marcel Logist, Cyrille Van Mellaert en Jo Stulens; deze laatste eerst als gewestelijke CSC-consulent, vanaf 1997 als federaal secretaris. 166

164 Steunend op de verklaringen van Roger Brugmans, Frans Peeters en Jo Stulens in interview met auteur. 165 J. STULENS in interview met auteur, Leuven, 8 november 2004.

93 4.2.2.3. Agenda vergaderingen

De agenda voor het federaal bestuur wordt opgesteld door de secretaris en voorzitter. Deze wordt voornamelijk bepaald door de statutaire, formele verplichtingen en de politieke actualiteit. Op de agenda van het federaal bestuur staat onder andere: politiek toestand œ lijstvorming œ dossier IPSA —Een veilige schoolomgeving“ œ provincie Vlaams Brabant œ beperking van de verkiezingsuitgaven œ verkiezing Bestendig Afgevaardigde Vlaams Brabant œ overzicht verkiezingsuitslagen, partijvernieuwing œ deontologische code œ 18 aprilherdenking œ 1 mei œ aktieplan ‘96 œ toelichting bij SP-vernieuwingscongres. 167 Het federaal congres buigt zich onder meer over: het moreel verslag œ financieel verslag œ administratief verslag œ politiek verslag œ goedkeuring lijsten œ bespreking verkiezingsprogramma œ bespreking verkiezingscampagne œ goedkeuring regeerakkoord œ goedkeuring afwijkingen cumul œ bespreking verkiezingsresultaten œ regionaal beleid arrondissement Leuven œ toelichting bij streekcharter. 168 De magere agenda van zowel federaal bestuur als congres lijkt erop te wijzen dat het zwaartepunt bij het uitvoerend bestuur ligt, we beschikken echter niet over de agenda van deze vergaderingen om dit te staven.

4.2.2.4. Verloop vergaderingen

We gaan hier dieper in op het verloop van de vergaderingen van het uitvoerend bestuur aangezien hier de belangrijkste beslissingen genomen of alleszins voorbereid worden. Alhoewel deze vergaderingen vele discussies kennen waarin alle leden in principe gelijkwaardig zijn en vooral de parlementsleden vaak tussenkomen, is het Tobback die de vergaderingen kan sturen en duidelijk kan doorwegen bij beslissingen, al blijft het de meerderheid die beslist. Niet zelden wordt een discussie heropend wanneer Tobback op het einde van een vergadering nog eens zijn bemerkingen geeft bij de verschillende agendapunten. Bovendien breekt hij de agenda wel eens open waardoor eigenlijk de algemene coördinatie van deze

166 Op basis van de werkingsverslagen van de SP-federatie Leuven van 1986 tot 1989. 167 ibid. 168 ibid.

94 vergaderingen in zijn handen ligt. Dit wordt ook aanvaard omwille van zijn politieke merites. 169 Het voorgaande schept het beeld van een zeer piramidale structuur van de federatie Leuven, waarin het uitvoerend bestuur de meeste beslissingen neemt. Alhoewel dit formeel gezien ook het geval is, rust dit uitvoerend bestuur in realiteit op een enorm netwerk. De parlementsleden en vooral Louis Tobback hebben een enorm hoge representativiteit te wijten aan een hoog aantal informele en formelere contacten. In de periode 1989-1999 organiseert Tobback drie maal een ”ronde van de afdelingen‘ waarbij hij samen met andere leden van het uitvoerend bestuur alle afdelingen bezoekt om het een avond lang te hebben over alle facetten van de afdelingswerking. Tussen 1993 en 1997 worden de rollen omgekeerd en kunnen de afdelingsbesturen met een delegatie hun werking komen toelichten en hun verzuchtingen overmaken op het uitvoerend bestuur. 170 In deze constellatie heeft de federale voorzitter dan ook vooral een coördinerende rol. Hij leidt de vergaderingen en zoekt het compromis waar naar gestreefd wordt en dat ook veelal bereikt wordt op de stemmingen bij lijstvorming en delicate kwestie na. Zo komt men bijvoorbeeld in het uitvoerend bestuur niet tot een consensus over het standpunt ten opzichte van de uitbreiding van het snelwegennetwerk. Terwijl het district Diest voorstander van een uitbreiding is, is het district Leuven van mening dat dit geen oplossing biedt voor het mobiliteitsprobleem. In dit geval wordt er dan ook gestemd en vormt er zich een meerderheid voor een verbetering van de bestaande toestand zonder hiervoor nieuwe autostrades aan te leggen. 171

4.2.2.5. Draagwijdte beslissingen

De doorstroming van beslissingen naar de lagere organen gebeurt voornamelijk langs de vertegenwoordigers van de lagere organen in het uitvoerend bestuur. Ook wordt er regelmatig door mandatarissen deelgenomen aan vergaderingen van de lagere organen om standpunten en teksten toe te lichten. Het informeren via een

169 J. STULENS in interview met auteur, Leuven, 8 november 2004. 170 ibid. 171 R. BRUGMANS in interview met auteur, Landen, 18 november 2004.

95 nieuwsbrief blijkt weinig succesvol, daar het nieuws vaak al oud is vooraleer het de leden bereikt. 172 De doorstroming naar het nationale niveau verloopt via het college van secretarissen en het Partijbureau. Hier wordt er enkel gemeld waar de federatie mee bezig is en vindt er in principe geen inmenging plaats van bovenaf, dit gebeurt enkel in het uitzonderlijke geval dat afdelingen beslissingen nationaal aanvechten. De federatie Leuven brengt meestal een groot aantal amendementen aan op de nationale congressen en heeft hier ook een redelijk grote invloed die soms doorslaggevend kan zijn en te wijten is aan de bekwaamheid van de vertegenwoordigers van de federatie. Ook in het Partijbureau heeft de federatie sterke personen zitten met Frank Vandenbroucke en Louis Tobback. Dezen zetelen hier wel als mandatarissen of als voorzitter, niet als vertegenwoordigers van de federatie. 173

4.2.2.6. Functies federatie

Tot 1996 staat de federatie in voor het selecteren van de amendementen vanuit de afdelingen en aanduiden van de sprekers voor de nationale congressen. Omwille hiervan fungeerde de federatie als animator voor discussies rond teksten, zowel in de afdelingen als op federaal niveau. In 1996 valt deze taak weg en treedt de coördinerende rol van de federatie op het vlak van organisatie naar voren. De commissie tucht en geschillen wordt formeel pas ingesteld bij het aantreden van Jo Stulens als federaal secretaris in 1997; daarvoor behandelt het uitvoerend bestuur tuchtgeschillen. In de korte periode van functioneren behandelt de commissie één zaak. Geschillen worden dan ook veelal via bemiddeling opgelost. 174

172 F. PEETERS in interview met auteur, Leuven, 15 november 2004. 173 J. STULENS in interview met auteur, Leuven, 8 november 2004. 174 ibid.

96 4.2.3. Evaluatie van de statutenwijzigingen

Het gegeven dat men de macht van de federaties heeft willen breken, een ”initiatief‘ van Louis Tobback, wordt positief geëvalueerd. Voorheen werden de machtsverhoudingen in de partij vaak bepaald door de machtsverhoudingen binnen de federaties. Op dit niveau vond immers de selectie van amendementen en sprekers voor de nationale congressen plaats en de sterke afdelingen of mandatarissen binnen de federatie waren in staat dit proces te sturen. Door de piramidale opbouw van het besluitvormingsproces vormde dit bovendien een zeer gesloten circuit waarin een vaste groep van mensen actief was. Met de statutenwijzigingen heeft men de ”baronieën‘ die zo ontstonden willen breken en de macht terug aan de basis, zijnde de afdelingen, willen geven. In het breken van de macht van de federaties is men deels geslaagd. Langs de andere kant blijkt een groot aantal afdelingen er echter niet in te slagen zelf een grondige discussie te voeren en amendementen op te stellen daar waar vroeger de federatie de rol van animator op zich nam. Bovendien vindt er geen deliberatie van de amendementen meer plaats op het niveau van de federatie waardoor ze vaak een basis missen. Ook het andere instrument ter inspraak van de afdelingen, de Raad van Voorzitters en Secretarissen, is niet echt in zijn opzet geslaagd. Deze vergadering blijkt in de praktijk veel te groot te zijn waardoor er vrijwel geen beslissingen tot stand komen en het in feite een lege doos is. Deze raad komt dan ook nog weinig samen. We mogen dit alles wel niet te formeel bekijken. Het werkelijke belang van een federatie ligt in de groep van mensen die de federatie draagt, elkaar op dit niveau vindt en sturing geeft aan de werking van de afdelingen. Zoals we reeds gezien hebben bestaat deze informele structuur nog steeds en wordt zij voornamelijk gedragen door Louis Tobback. 175

175 J. STULENS in interview met auteur, Leuven, 14 oktober 2004.

97 4.2.4. Besluit

De SP-federatie Leuven kent in de periode 1989-1999 een ledenverlies van 28,2% maar behoort met 9,5% van het totale ledenaantal van de SP tot de middelgrote federaties. De federatie is opgebouwd uit dertig afdelingen, gegroepeerd in acht kantonnale federaties die samenvallen met de kieskantons bij de parlementsverkiezingen. Van deze kantons is het kanton Leuven het grootste met meer dan één vierde van de leden. De meeste kantons vertegenwoordigen 13 tot 18% van de leden, terwijl er drie zijn met minder dan zes percent. Binnen de federatie Leuven bestaan er tevens drie districtsfederaties: Diest, Leuven en Tienen. Deze vallen samen met de kiesdistricten bij de provincieraadsverkiezingen. Het district Diest is het grootste met bijna 45% van de leden, terwijl Leuven sinds 1995 het kleinste is. Op electoraal vlak behaalt de federatie Leuven meer dan een kwart van de stemmen tot aan de parlementsverkiezingen van 1999 waarbij ze terugvalt tot 16,4%. De kantons Diest, Landen en Tienen scoren beter dan het gemiddelde, het plattelandse Glabbeek duidelijk slechter. Dertien percent van de SP-stemmers in het arrondissement Leuven is ook lid van de partij. In tegenstelling tot de federale modelstatuten kennen deze van de federatie Leuven tot 1997 een duidelijke omschrijving van de procedure voor het opstellen van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen. Samen met deze bepaling verdwijnt in 1997 ook één van de kerntaken van het federaal congres uit de statuten, met name het informeren van de afdelingen over de problemen staande op de agenda van het nationaal congres. Het federaal congres, formeel het hoogste orgaan van de federatie, wordt gevormd door de afdelingen op zo‘n manier dat het overwicht van de drie grootste afdelingen (Leuven, Tienen en Aarschot) wordt gemilderd. Het voordeel komt echter niet éénduidig ten goede aan de allerkleinste afdelingen. In het geval van het federaal bestuur zijn de drie kleinste kantons weliswaar enigszins oververtegenwoordigd maar kent ook het grootste kanton, Leuven, sinds 1997 een relatieve oververtegenwoordiging. Bovendien wordt bijna veertig percent van het aantal stemgerechtigde leden gevormd door de arrondissementele voorzitter, secretaris en mandatarissen. Het stemrecht in het uitvoerend bestuur komt toe aan de federale voorzitter, de secretaris, de penningmeester en zes verkozen leden uit het federaal

98 bestuur. Deze laatsten worden gelijk verdeeld over de drie districten. De federale mandatarissen maken als leden met raadgevende stem wel de helft van deze vergadering uit. Tussen 1993 en 1995 kent de federatie Leuven ook een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen. Pas in 1997 wordt het aantal stemgerechtigde leden van het federaal bestuur voor 25% gevormd door vrouwen. In het uitvoerend bestuur varieert hun aantal van 6,3 tot 16,7% van het totale aantal leden. Uit het aantal samenkomsten en de agenda van de verschillende organen blijkt dat het uitvoerend bestuur het meest invloedrijke orgaan is. Het komt minstens maandelijks samen en kent een zeer hoge opkomst, vooral van de mandatarissen. Het orgaan herbergt een grote hoeveelheid aan politieke ervaring met leden als Cyrille Van Mellaert, Marcel Logist, René Swinnen, André Schellens, Frank Vandenbroucke en Louis Tobback. Het is deze laatste die de vergaderingen kan sturen en duidelijk kan doorwegen bij beslissingen omwille van zijn politieke merites en diepgaand netwerk dat hij uitgebouwd heeft in de federatie. Dit netwerk vormt het hart van de federatie Leuven, eerder dan de formele piramidale structuur. De federale voorzitters, die net als de secretarissen hun functie voor lange tijd uitoefenen in de federatie Leuven, hebben dan ook eerder een coördinerende rol en zoeken veelal naar consensus binnen de vergaderingen. Stemmingen vormen de uitzondering. De doorstroming van beslissingen naar lagere en hogere organen gebeurt voornamelijk via de vertegenwoordigers van deze organen en de deelname van federale mandatarissen aan de vergaderingen van deze organen. Ook hier speelt Louis Tobback een belangrijke rol, zowel voor de doorstroming van de beslissingen naar de lagere organen als de invloed op het nationale niveau. Vanaf 1996 treedt de coördinerende rol van de federatie op de voorgrond en verdwijnt de formele politieke besluitvorming op arrondissementeel niveau. Hierdoor worden de machtsverhoudingen binnen de partij niet langer meer bepaald door de machtsverhoudingen binnen de federaties. Wel treedt de federatie niet langer op als animator van het debat en zijn de afdelingen op zichzelf aangewezen voor de voorbereiding van de nationale congressen, waar een groot aantal afdelingen niet in blijkt te slagen. Bovendien blijkt de Raad van Voorzitters en Secretarissen op nationaal niveau een lege doos te zijn. Deze is immers te groot om beslissingen te nemen en komt dan ook zelden samen.

99 Het werkelijke belang van een federatie ligt volgens de federatie Leuven echter in de groep mensen die de federatie draagt, elkaar op dit niveau vinden en sturing geven aan de werking van de afdelingen. Deze informele structuur bestaat nog steeds binnen de federatie Leuven en wordt voornamelijk gedragen door Louis Tobback.

100 4.3. Federatie Antwerpen

Kaart 4.3. Arrondissement Antwerpen

Gemeentegrens Kantonnale grens Districtsgrens Gewestgrens

Bron: Administratief België, Brussel, Nationaal geografisch instituut, 1995.

Het arrondissement Antwerpen, met 685.157 stemgerechtigde kiezers in 1989, bestaat uit dertig gemeenten, verenigd in zes kantons. Bij de provincieraadsverkiezingen is het arrondissement verdeeld in drie districten: Antwerpen, Boom en Kapellen.

101 4.3.1. Morfologie

4.3.1.1. Ledenaantal

Figuur 4.3.1. Absoluut en relatief ledenaantal van de SP-federatie Antwerpen ten opzichte van het nationale ledenaantal van 1989 tot 1999.

Absoluut Relatief ledenaantal ledenaantal 18000 18,0 17000 16,0 16000 14,0 15000 12,0 14000 10,0 13000 8,0 12000 6,0 11000 Absoluut 4,0 10000 Relatief 2,0 9000 0,0 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Bron: Werkingsverslagen SP-Federatie Antwerpen 1986-2000.

Het ledenbestand van de federatie Antwerpen kent in het decennium 1989-1999 een geleidelijke daling van 16.383 naar 9.829 leden, oftewel een verlies van 40,0%. Dit is beduidend groter dan het algemene ledenverlies van de SP dat in dezelfde periode 23,5% bedraagt. De inbreng van de federatie Antwerpen in het totale ledenaantal daalt dan ook van 16,5 naar 13,8%. Hiermee behoort ze wel nog steeds tot de drie grootste federaties van de SP. In tabel 4.3.1 en 4.3.2 vinden we respectievelijk de absolute en relatieve ledenaantallen van de verschillende afdelingen en gewesten in de federatie Antwerpen.

102 Tabel 4.3.1. Absolute ledenaantallen per afdeling en gewest in de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1996.

afdeling absoluut aantal leden gewest 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Antwerpen 4355 4369 4324 3990 3806 4032 3417 3136 3004 3097 2554 Berchem 653 625 614 584 557 532 463 451 432 413 386 Borgerhout 619 554 568 599 538 456 427 376 343 313 286 Deurne 2067 1995 1930 1794 1707 1557 1431 1209 1171 1046 1010 Ekeren 205 194 200 164 144 119 110 77 90 62 86 Hoboken 1508 1378 1375 1336 1283 1248 1241 1187 1109 1066 972 Merksem 403 398 384 348 330 348 370 373 358 347 322 Wilrijk 508 500 511 470 460 440 423 420 391 367 325 Koepel 10318 10013 9906 9285 8825 8732 7882 7229 6898 6711 5941 Zwijndrecht 271 261 252 243 235 239 232 242 237 222 241 Antwerpen 10589 10274 10158 9528 9060 8971 8114 7471 7135 6933 6182 Aartstelaar 61 67 71 72 63 64 54 57 59 54 55 Boechout 35 36 36 40 34 26 14 18 12 Borsbeek 101 126 160 161 156 95 59 56 44 45 44 Edegem 206 200 189 161 155 143 134 120 122 94 97 Hove 29 31 27 22 20 19 14 15 16 16 15 Kontich 124 127 139 136 111 113 112 116 107 116 122 Lint 35 38 38 45 37 37 37 34 Mortsel 117 96 121 130 133 128 90 83 85 81 83 Kontich 708 721 781 767 709 625 514 465 433 406 462 Boom 636 586 562 520 503 517 530 502 463 447 441 Hemiksem 580 526 557 581 613 606 508 442 412 395 407 Niel 706 699 680 676 657 645 641 622 603 593 579 Rumst 669 641 530 333 382 464 439 458 457 455 447 Schelle 173 171 164 176 161 151 125 110 101 97 76 Rupel 2764 2623 2493 2286 2316 2383 2243 2134 2036 1987 1950 Brasschaat 80 82 48 64 41 40 37 60 57 48 38 Essen 197 211 219 221 201 198 196 195 192 184 184 Kalmthout 222 210 195 170 134 121 107 97 87 87 90 Kapellen 273 268 262 246 258 214 204 195 166 141 116 Schoten 616 582 546 531 501 449 416 389 373 333 336 Stabroek 265 276 270 258 242 234 200 199 196 184 181 Wuustwezel 31 35 22 0 0 0 0 0 3 Polder en Hei 1684 1664 1562 1490 1377 1256 1160 1135 1071 977 948 Brecht 112 118 109 106 103 94 102 98 83 80 83 Malle 116 153 132 147 135 131 131 97 64 Ranst 44 36 41 35 31 33 33 6 Schilde 50 49 47 38 30 33 33 15 Wijnegem 120 117 125 75 70 26 32 51 45 45 36 Wommelgem 47 46 43 47 36 36 26 9 Zandhoven 46 44 41 41 39 33 33 28 26 24 23 Zoersel 103 102 102 89 84 73 63 64 50 35 51 Kempen 638 665 640 578 528 459 453 241 301 184 287

Federatie 16383 15947 15634 14649 13990 13694 12484 11446 10976 10487 9829 Bron: X, Werkingsverslag 1998-1999-2000 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 2000, 12-13.

103 Tabel 4.3.2. Relatieve ledenaantallen per afdeling en gewest in de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1996.

afdeling relatief aantal leden gewest 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 Antwerpen 26,6 27,4 27,7 27,2 27,2 29,4 27,4 27,4 27,4 29,5 26,0 Berchem 4,0 3,9 3,9 4,0 4,0 3,9 3,7 3,9 3,9 3,9 3,9 Borgerhout 3,8 3,5 3,6 4,1 3,8 3,3 3,4 3,3 3,1 3,0 2,9 Deurne 12,6 12,5 12,3 12,2 12,2 11,4 11,5 10,6 10,7 10,0 10,3 Ekeren 1,3 1,2 1,3 1,1 1,0 0,9 0,9 0,7 0,8 0,6 0,9 Hoboken 9,2 8,6 8,8 9,1 9,2 9,1 9,9 10,4 10,1 10,2 9,9 Merksem 2,5 2,5 2,5 2,4 2,4 2,5 3,0 3,3 3,3 3,3 3,3 Wilrijk 3,1 3,1 3,3 3,2 3,3 3,2 3,4 3,7 3,6 3,5 3,3 Koepel 63,0 62,8 63,4 63,4 63,1 63,8 63,1 63,2 62,8 64,0 60,4 Zwijndrecht 1,7 1,6 1,6 1,7 1,7 1,7 1,9 2,1 2,2 2,1 2,5 Antwerpen 64,6 64,4 65,0 65,0 64,8 65,5 65,0 65,3 65,0 66,1 62,9 Aartstelaar 0,4 0,4 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,5 0,5 0,5 0,6 Boechout 0,2 0,2 0,2 0,3 0,2 0,2 0,1 0,2 0,0 0,0 0,1 Borsbeek 0,6 0,8 1,0 1,1 1,1 0,7 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 Edegem 1,3 1,3 1,2 1,1 1,1 1,0 1,1 1,0 1,1 0,9 1,0 Hove 0,2 0,2 0,2 0,2 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 0,2 0,2 Kontich 0,8 0,8 0,9 0,9 0,8 0,8 0,9 1,0 1,0 1,1 1,2 Lint 0,2 0,2 0,2 0,3 0,3 0,3 0,3 0,0 0,0 0,0 0,3 Mortsel 0,7 0,6 0,8 0,9 1,0 0,9 0,7 0,7 0,8 0,8 0,8 Kontich 4,3 4,5 5,0 5,2 5,1 4,6 4,1 4,1 3,9 3,9 4,7 Boom 3,9 3,7 3,6 3,5 3,6 3,8 4,2 4,4 4,2 4,3 4,5 Hemiksem 3,5 3,3 3,6 4,0 4,4 4,4 4,1 3,9 3,8 3,8 4,1 Niel 4,3 4,4 4,3 4,6 4,7 4,7 5,1 5,4 5,5 5,7 5,9 Rumst 4,1 4,0 3,4 2,3 2,7 3,4 3,5 4,0 4,2 4,3 4,5 Schelle 1,1 1,1 1,0 1,2 1,2 1,1 1,0 1,0 0,9 0,9 0,8 Rupel 16,9 16,4 15,9 15,6 16,6 17,4 18,0 18,6 18,5 18,9 19,8 Brasschaat 0,5 0,5 0,3 0,4 0,3 0,3 0,3 0,5 0,5 0,5 0,4 Essen 1,2 1,3 1,4 1,5 1,4 1,4 1,6 1,7 1,7 1,8 1,9 Kalmthout 1,4 1,3 1,2 1,2 1,0 0,9 0,9 0,8 0,8 0,8 0,9 Kapellen 1,7 1,7 1,7 1,7 1,8 1,6 1,6 1,7 1,5 1,3 1,2 Schoten 3,8 3,6 3,5 3,6 3,6 3,3 3,3 3,4 3,4 3,2 3,4 Stabroek 1,6 1,7 1,7 1,8 1,7 1,7 1,6 1,7 1,8 1,8 1,8 Wuustwezel 0,2 0,2 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 Polder en Hei 10,3 10,4 10,0 10,2 9,8 9,2 9,3 9,9 9,8 9,3 9,6 Brecht 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,7 0,8 0,9 0,8 0,8 0,8 Malle 0,7 1,0 0,8 1,0 1,0 1,0 1,0 0,0 0,9 0,0 0,7 Ranst 0,3 0,2 0,3 0,2 0,2 0,2 0,3 0,0 0,0 0,0 0,1 Schilde 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,2 0,3 0,0 0,0 0,0 0,2 Wijnegem 0,7 0,7 0,8 0,5 0,5 0,2 0,3 0,4 0,4 0,4 0,4 Wommelgem 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,0 0,0 0,0 0,1 Zandhoven 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,3 0,2 0,2 0,2 0,2 Zoersel 0,6 0,6 0,7 0,6 0,6 0,5 0,5 0,6 0,5 0,3 0,5 Kempen 3,9 4,2 4,1 3,9 3,8 3,4 3,6 2,1 2,7 1,8 2,9 Bron: X, Werkingsverslag 1998-1999-2000 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 2000, 12-13.

104 De federatie Antwerpen wordt gevormd door 37 afdelingen. Hieronder bevinden zich 8 districtsafdelingen die actief zijn op het grondgebied van de voormalige gemeenten die sinds 1983 de fusie Antwerpen vormen, te weten: Antwerpen, Berchem, Borgerhout, Deurne, Ekeren, Hoboken, Merksem en Wilrijk. Deze zijn bevoegd voor de aangelegenheden behorend tot de gemeentelijke districtsraden, de arrondissementele en nationale SP-problematiek en de nationale en internationale politiek. De beslissingsbevoegdheid wat betreft de gemeentelijke problematiek van de fusie Antwerpen ligt bij de Koepelafdeling Antwerpen, die de eigenlijke, nationaal voorgeschreven gemeentelijke partijafdeling is. De Koepelafdeling wordt gevormd door de 8 districtsafdelingen, die binnen de federatie Antwerpen gelijkgeschakeld worden met de afdelingen. 176 Wat grootte betreft moeten ze trouwens allerminst onderdoen voor de overige afdelingen van de federatie. De helft van de afdelingen vertegenwoordigen immers elk minder dan 1% van het totale ledenaantal en dus minder dan 160 leden in 1989, terwijl de districtsafdelingen Antwerpen, Deurne en Hoboken samen over ongeveer vijftig percent van de leden beschikken. De districtsafdeling Antwerpen maakt met haar 4355 leden alleen al 26,6% van de federatie uit. Men kan zich echter de vraag stellen in hoeverre er nog sprake is van een ”afdeling‘ wanneer deze meer leden telt dan sommige federaties binnen de SP of in welke mate een afdelingswerking mogelijk is met minder dan 10 leden, zoals het geval is in Ranst, Wommelgem en Wuustwezel in 1999. De afdelingen in de federatie Antwerpen zijn dus van zeer uiteenlopende omvang. De vijf gewesten waarin ze verenigd zijn kennen een even grote verscheidenheid in omvang en samenstelling. Ook hier is het Antwerpse gewest het grootste met maar liefst 65% van de leden. Het omvat dan ook, naast de afdeling Zwijndrecht, de districtsafdelingen van de Koepel Antwerpen waaronder de drie grootste afdelingen en enkele middelgrote afdelingen. De gewesten Rupel en Polder & Hei verenigen voornamelijk middelgrote afdelingen en representeren op die manier gemiddeld respectievelijk 16,9 en 9,9 percent van de federatie. De allerkleinste afdelingen zijn terug te vinden in de gewesten Kontich en Kempen, die beiden minder dan vijf percent van de federatie uitmaken.

176 X, Statuten , Antwerpen, SP-Koepel Antwerpen, 1984, art. 1-8, 1-4.

105 4.3.1.2. Politiek belang

Figuur 4.3.2. Electorale sterkte van de SP-federatie Antwerpen en relatief leden- aantal ten opzichte van het totale electoraat bij de Kamerverkiezingen van 1987 tot 1999.

SP-stemmen SP-leden per 100 kiezers per 100 kiezers 30 6,0

25

20 4,0

15

10 2,0

stemmen 5 leden

0 0,0 1987 1991 1995 1999 Bron: J. BUELENS, Verkiezingen Kamer , 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

Tot en met de Kamerverkiezingen van 1995 trekt Marcel Colla de lijst voor de federatie Antwerpen, in 1999 neemt Fred Erdman deze plaats in. In 1987 haalt de SP nog 23,2% van de stemmen bij de Kamerverkiezingen in het arrondissement Antwerpen. Op ”zwarte zondag‘ valt de partij terug op 17%. In navolging van de algemene tendens scoort ze in 1995 weer beter met 18,5% maar vier jaar later zakt ze verder door tot op 12%. Hiermee kent ze een sterkere daling in de verkiezingsresultaten dan het gemiddelde en vermindert dan ook het aandeel van de federatie Antwerpen binnen het stemmenaantal van de SP van meer dan 15 percent naar minder dan 12 percent. Het percentage van het totale electoraat in het arrondissement Antwerpen dat de SP tot lidmaatschap weet te overtuigen daalt geleidelijk van 3,0 naar 1,7 percent. In tabel 4.3.3 is de electorale sterkte uitgesplitst over de verschillende gewesten en is het relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat weergegeven. Hierbij is er gebruik gemaakt van de resultaten van de gemeenteraadsverkiezingen aangezien de gewestgrenzen niet samenvallen met de

106 kantons die de kleinste eenheid vormen bij de Kamerverkiezingen. 177 Het aantal SP- stemmers bij de gemeenteraadsverkiezingen in de federatie Antwerpen kent een daling van 22,3% in 1988 naar 14,1% in 2000. Ten tijde van de gemeenteraadsverkiezingen van 1988, 1994 en 2000 is op federaal niveau respectievelijk 12,9, 15,0 en 10,9 percent van het SP-electoraat lid van de partij. Waar zowel het gewest Rupel als Antwerpen duidelijk boven het gemiddelde scoren wat verkiezingsresultaten betreft, geldt dit alleen voor het gewest Rupel wat betreft de verhouding van het aantal leden ten opzichte van het SP-electoraat. In het gewest Rupel is één vijfde van de SP-kiezers ook lid van de partij.

Tabel 4.3.3. Electorale sterkte van de gewesten in de SP-federatie Antwerpen bij de gemeenteraadsverkiezingen en relatief ledenaantal ten opzichte van het SP-electoraat van 1988 tot 2000.

SP-stemmers SP-stemmers per 100 kiezers gewest 1988 1994 2000 1988 1994 2000 Antwerpen 90669 58455 54745 28,5 20,4 19,4 Kontich 9404 6179 5450 11,8 7,8 6,7 Kempen 7612 5611 3980 10,3 7,1 4,6 Polder & Hei 14797 10799 9819 15,9 11,0 9,2 Rupel 12595 10402 9880 33,7 28,6 26,1

Federatie 135077 91446 83844 22,3 15,8 14,1

Leden Leden per 100 SP-kiezers gewest 1988 1994 2000 1988 1994 2000 Antwerpen 11207 8971 5711 12,4 15,4 10,4 Kontich 746 625 367 7,9 10,1 6,7 Kempen 789 459 234 10,4 8,2 5,9 Polder & Hei 1842 1256 891 12,5 11,6 9,1 Rupel 2805 2383 1973 22,3 22,9 20,0

Federatie 17389 13694 9176 12,9 15,0 10,9 Bron: J. BUELENS, Belgische gemeenteraadsverkiezingen , 2000 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections).

177 Het kanton Brecht is verdeeld over de gewesten Kempen en Polder en Hei. De overige gewesten vallen samen met de kantons.

107 Volgende analyse van Lode Hancké geeft een zicht op de realiteit die achter voorgaande tabellen schuilgaat: In de 24 gemeenten van de periferie, 178 goed voor 430.000 inwoners, is er geen enkele die het nationale verkiezingsgemiddelde van de SP haalt, zijn er 14 waar de score tussen 5,3 en 9% ligt, 5 tussen 10 en 12% en 5 tussen 14 en 18,5%. De 14 kleinste afdelingen tellen tussen 15 en minder dan honderd leden, hebben geen infrastructuur, hebben een bestuur van 2 tot 6 man, hebben één gemeenteraadslid of zelfs geen, en hebben een kas van ver beneden 50.000 F. Ze hebben de grootste moeite om een lijst voor de verkiezingen op te maken. Ze hebben geen publicatie naar de bevolking en zelden een mededeling naar hun leden. 179

4.3.1.3. Statuten

De statuten van de federatie Antwerpen kennen enkele afwijkingen en aanvullingen op de nationale modelstatuten 180 en zijn in de periode 1989-1999 tweemaal gewijzigd, met name in 1991 en 1994. 181 Zoals we later nog zullen zien is de samenstelling van en stemmenverdeling op het arrondissementscongres gespecificeerd in de federale statuten en worden deze in 1994 gewijzigd om het overwicht van de grootste afdelingen af te zwakken. Pas vanaf 1994 kan het federaal congres de arrondissementele voorzitter en de twee ondervoorzitters verkiezen. Daarvoor kan ze deze enkel benoemen, op voorstel van het federaal bestuur. 182 Hetzelfde geldt voor het comité van drie dat aangesteld wordt ter beslechting van geschillen en in 1994 vervangen wordt door de federale Commissie Tucht en Geschillen. 183 Oorspronkelijk wordt enkel bepaald dat het federale congres en het federale bestuur dienen te vergaderen zo dikwijls als nodig blijkt. Vanaf 1994 is dit voor het congres verplicht minstens éénmaal per jaar, voor het federaal bestuur tenminste zes keer. 184

178 De periferie omvat hier de gewesten Kempen, Kontich, Polder en Hei en de afdeling Zwijndrecht die onder het gewest Antwerpen valt. 179 L. HANCKE, tekst tussenkomst op nationaal SP-congres te Roeselare, 20 en 21 december 1997, persoonlijk archief Hancké. 180 Een eerste afwijking is te vinden in de terminologie: tot de statutenwijziging van 1994 is er sprake van een uitvoerend en een beperkt uitvoerend bestuur i.p.v. respectievelijk een federaal en een uitvoerend bestuur. Voor de gemakkelijkheid gebruiken we hier de terminologie uit de modelstatuten. 181 We beschikken enkel over de ontwerptekst van de federale statuten van 1994. Het administratieve verslag van 1990-1994 vermeldt echter dat de ontwerpstatuten goedgekeurd werden. We kunnen deze dan ook gebruiken voor de bespreking. 182 X, Statuten , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1981, art. 6-9, 2-3. 183 X, Ontwerptekst federale statuten , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1994, art. 50, 20. 184 ibid., art. 7 en 19, 4 en 9.

108 In de federatie Antwerpen zijn tot 1994 de modaliteiten met het oog op de samenstelling van de kandidatenlijsten en de wijze waarop de lijsten samengesteld worden expliciet opgenomen in de federale statuten. Oorspronkelijk gaat het om een poll waarbij het federale congres bepaalt voor hoeveel kandidaten er gepolld zal worden en tot welk cijfer gerangschikt moet worden. Vervolgens vindt de poll plaats in iedere gemeente waar een afdeling gevestigd is. 185 Bij de statutenwijziging van 1991 wordt de poll vervangen. Voortaan worden er in de gewesten congressen gehouden waarop een vooraf opgelegd aantal kandidaten geselecteerd wordt uit de door de afdelingen voorgedragen kandidaten. In het geval van parlementsverkiezingen wordt door het federaal bestuur een Comité Lijstvorming aangeduid na consultatie van de gewestbesturen. Dit Comité, bestaande uit vijf leden waarvan drie uit het gewest Antwerpen, rekruteert indien nodig bijkomende kandidaten en stelt een modellijst op. Vervolgens krijgt elk lid de keuze om de modellijst goed te keuren of een vooraf bepaald aantal kandidaten aan te duiden door rangschikking. De modellijst is goedgekeurd als ze 50% behaalt, in het andere geval wordt de lijst bepaald door de rangschikkingen, waarbij de stemmen uitgebracht op de modellijst in aanmerking worden genomen. De definitieve bekrachtiging van de lijsten gebeurt door het arrondissementeel congres.186 Het opstellen van de modellijsten voor de provincieraadsverkiezingen gebeurt op gelijkaardige wijze, alleen wordt er in dit geval voor ieder kiesdistrict een Comité Lijstvorming samengesteld uit drie leden. Het arrondissement Antwerpen kent drie kiesdistricten voor de provincieraadsverkiezingen: het district Antwerpen dat samenvalt met het gewest Antwerpen, het district Kapellen dat de gewesten Kempen en Polder & Hei omvat en het district Boom dat de gewesten Rupel en Kontich verenigt. 187 Bij de statutenwijziging van 1994 verdwijnen de specifieke bepalingen over de procedure van lijstvorming en worden deze naar analogie met de modelstatuten vervangen door de bepaling dat het congres beslist over de te volgen modaliteiten. 188 In de praktijk legt het Comité Lijstvorming vanaf 1995 na consultatie van de gewesten en andere partijgeledingen een voorstel van lijst voor aan het federaal bestuur. Na goedkeuring wordt de lijst overgemaakt aan de afdelingen die

185 X, Statuten , o.c. , art. 23-30, 8-9. 186 X, Arrondissementeel statuut , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1991, art. 28-30, ongepag. 187 ibid., art. 31-33, ongepag.

109 amendementen op de lijst kunnen indienen. De lijst en amendementen worden tenslotte voorgelegd aan het arrondissementscongres. 189

4.3.1.4. Structuur federatie en samenstelling organen

 Gewesten De lokale partijafdelingen worden gegroepeerd in vijf gewestelijke structuren: de gewesten Antwerpen, Kontich, Kempen, Polder & Hei en Rupel. In de federale statuten van 1981 is er reeds sprake van de gewesten maar worden deze niet verder gespecificeerd. Er wordt enkel bepaald dat een gewest waarvan er nog geen lid zitting heeft in het federaal bestuur van rechtswege een afgevaardigde mag aanduiden met raadgevende stem. Ook in het geval van het uitvoerend bestuur mag de gewestvergadering van een gewest dat niet vertegenwoordigd is één persoon afvaardigen. 190 Bij de statutenwijziging van 1991 wordt er een apart punt toegevoegd over de gewestelijke organisaties waarin hun structuur bepaald wordt. Ze komen bijeen in gewestcongressen die een gewestbestuur verkiezen. Het gewestcongres krijgt tevens als taak kandidaten voor te dragen voor de parlements- en provincieraadsverkiezingen. 191 Het aantal te selecteren kandidaten per gewest wordt bepaald op basis van het bevolkingscijfer en het aantal socialistische kiezers en partijleden van de gewesten. Op die manier ziet de verdeling voor de Kamer in 1991 er als volgt uit: Antwerpen 9, Polder & Hei 2, Kempen 1, Kontich 1 en Rupel 1. Voor de Senaatslijst kan Antwerpen 5 kandidaten selecteren, de overige gewesten telkens 1. Bij de provincieraadsverkiezing van 1994 mag het gewest Polder & Hei 9 kandidaten aanduiden en het gewest Kempen 5 voor het kiesdistrict Kapellen. In het kiesdistrict Boom zijn er 5 kandidaten voor het gewest Rupel en 4 voor Kontich. Het gewest Antwerpen valt samen met het kiesdistrict. 192 Als argumenten om de poll te vervangen door dit systeem worden gegeven:

188 X, Ontwerptekst federale statuten , o.c. , art. 41, 17. 189 X, Een partij… een beweging! Werkingsverslag 1995-1997, Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1997, 60. 190 X, Statuten, o.c. , art. 12-14, 4-5. 191 X, Arrondissementeel statuut , o.c. , art. 21-27, ongepag. 192 X, Administratief verslag 1990-1994, Deel 1 Syntheseverslag , Antwerpen, SP-federatie Antwer- pen, 1994, ongepag.

110 - Een zuivere poll biedt onvoldoende waarborgen voor spreiding van mandaten over de verschillende gewesten en een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en jongeren. - De drempel om een gunstig resultaat te behalen bij de poll, ligt dermate hoog dat de doorstroming van nieuwe kandidaten niet verzekerd is. - Het behalen van een goed pollresultaat biedt geen garanties inzake bekwaamheid voor het uitoefenen van een mandaat. - Het zich concentreren op de poll slorpt zodanig veel energie op dat dit ten koste gaat van het andere werk. - De participatie aan de poll is dermate afgenomen dat het risico op scheeftrekkingen alsmaar groter wordt. 193

In 1994 krijgen de gewesten in het algemeen een erkenning van en toewijzing van bevoegdheden binnen de partijstructuur. Het gewestcongres heeft voortaan hoofdzakelijk tot taak: 1. de met het oog op de verkiezingen toegewezen taken uitvoeren 2. het overmaken van een lijst met gerangschikte kandidaten aan het administratief of federaal congres voor de verkiezing van het federaal bestuur 3. het voorbereiden van federale congressen indien zo beslist door het federaal bestuur 4. de politieke werking in het gewest stimuleren volgens de modaliteiten bepaald door het federaal bestuur

 Federaal congres De afdelingen vormen de samenstellende delen van het hoogste orgaan van de federatie, het federaal congres. Tot 1994 wordt het als volgt samengesteld: a) één afgevaardigde per afdeling met minimum 10 tot 50 leden; twee met 51 tot 100 leden; drie met 101 tot 200 leden; vier met 201 tot 350 leden; vijf met 351 tot 500 leden en voor elke 200 of breuk van minimum 125 leden één afgevaardigde meer tot een maximum van 20 afgevaardigden. (…) b) de leden van de Senaat, Kamer van Volksvertegenwoordigers, Gewest- of Gemeenschapsraad, Provincieraad, de leden van het Europarlement, de leden van het Uitvoerend bestuur, de bestuursleden van de Federatie van Socialistische Verkozenen en het Centrum voor Sociale Actie, de burgemeesters, de schepenen, de voorzitters van de raad voor maatschappelijk welzijn, de bestuursleden van het Actiecomité der S.V., de bestuursleden van de arrondissementele federaties van sociale en culturele groepen en opvoedkundige en politieke jongerengroepen; c) de leden van de Uitvoerende Besturen van de gewestelijke organisaties, deel uitmaken van de Socialistische Gemeenschappelijke Actie. De leden voornoemd onder b) en c) hebben raadgevende stem. 194

De stemmingen worden uitgebracht door de afgevaardigden van de afdelingen maar wel op basis van het ledenaantal van de afdelingen. 195 Uit tabel 4.3.4 blijkt dat de afdeling Antwerpen op deze manier in 1993 ”slechts‘ veertien percent van de afgevaardigden telt op het federale congres maar wel meer dan een kwart van de

193 ibid. 194 X, Statuten , o.c. , art. 6, 2. 195 ibid., art. 9, 3.

111 stemmen heeft. Iets minder dan de helft van de afgevaardigden behoort tot het gewest Antwerpen maar dit gewest telt wel 65,1% van de stemmen.

Tabel 4.3.4. Relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen en gewesten op het federaal congres van de SP-federatie Antwerpen voor en na de federale statutenwijziging van 1994. congres 1993 leden 1992 voor statutenwijziging na statutenwijziging afdeling abs. rel. abs. rel. abs. rel. abs. rel. over- gewest abs. rel. afg. afg. stem stem afg. afg. stem stem ondervert. Antwerpen 3990 27,2 20 14,0 3990 27,2 55 20,8 55 20,8 -6,5 Berchem 584 4,0 5 3,5 585 4,0 10 3,8 10 3,8 -0,2 Borgerhout 599 4,1 5 3,5 600 4,1 10 3,8 10 3,8 -0,3 Deurne 1794 12,2 11 7,7 1795 12,3 26 9,8 26 9,8 -2,4 Ekeren 164 1,1 3 2,1 165 1,1 4 1,5 4 1,5 0,4 Hoboken 1336 9,1 9 6,3 1335 9,1 20 7,5 20 7,5 -1,6 Merksem 348 2,4 5 3,5 350 2,4 7 2,6 7 2,6 0,3 Wilrijk 470 3,2 5 3,5 470 3,2 8 3,0 8 3,0 -0,2 Zwijndrecht 243 1,7 4 2,8 245 1,7 5 1,9 5 1,9 0,2 Antwerpen 9528 65,0 67 46,9 9535 65,1 145 54,7 145 54,7 -10,3 Aartstelaar 72 0,5 2 1,4 70 0,5 3 1,1 3 1,1 0,6 Boechout 40 0,3 1 0,7 40 0,3 2 0,8 2 0,8 0,5 Borsbeek 161 1,1 3 2,1 160 1,1 4 1,5 4 1,5 0,4 Edegem 161 1,1 3 2,1 160 1,1 4 1,5 4 1,5 0,4 Hove 22 0,2 1 0,7 20 0,1 1 0,4 1 0,4 0,2 Kontich 136 0,9 3 2,1 135 0,9 4 1,5 4 1,5 0,6 Lint 45 0,3 1 0,7 45 0,3 2 0,8 2 0,8 0,4 Mortsel 130 0,9 3 2,1 130 0,9 4 1,5 4 1,5 0,6 Kontich 767 5,2 17 11,9 760 5,2 24 9,1 24 9,1 3,8 Boom 520 3,5 5 3,5 520 3,6 9 3,4 9 3,4 -0,2 Hemiksem 581 4,0 5 3,5 580 4,0 10 3,8 10 3,8 -0,2 Niel 676 4,6 6 4,2 675 4,6 11 4,2 11 4,2 -0,5 Rumst 333 2,3 4 2,8 335 2,3 7 2,6 7 2,6 0,4 Schelle 176 1,2 3 2,1 175 1,2 5 1,9 5 1,9 0,7 Rupel 2286 15,6 23 16,1 2285 15,6 42 15,8 42 15,8 0,2 Brasschaat 64 0,4 2 1,4 65 0,4 3 1,1 3 1,1 0,7 Essen 221 1,5 4 2,8 220 1,5 5 1,9 5 1,9 0,4 Kalmthout 170 1,2 3 2,1 170 1,2 4 1,5 4 1,5 0,3 Kapellen 246 1,7 4 2,8 245 1,7 5 1,9 5 1,9 0,2 Schoten 531 3,6 5 3,5 530 3,6 9 3,4 9 3,4 -0,2 Stabroek 258 1,8 4 2,8 260 1,8 6 2,3 6 2,3 0,5 Wuustwezel 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0 0,0 0,0 Polder & Hei 1490 10,2 22 15,4 1490 10,2 32 12,1 32 12,1 1,9 Brecht 106 0,7 3 2,1 105 0,7 4 1,5 4 1,5 0,8 Malle 147 1,0 3 2,1 145 1,0 4 1,5 4 1,5 0,5 Ranst 35 0,2 1 0,7 35 0,2 2 0,8 2 0,8 0,5 Schilde 38 0,3 1 0,7 40 0,3 2 0,8 2 0,8 0,5 Wijnegem 75 0,5 2 1,4 75 0,5 3 1,1 3 1,1 0,6 Wommelgem 47 0,3 1 0,7 45 0,3 2 0,8 2 0,8 0,4 Zandhoven 41 0,3 1 0,7 40 0,3 2 0,8 2 0,8 0,5 Zoersel 89 0,6 2 1,4 90 0,6 3 1,1 3 1,1 0,5 Kempen 578 3,9 14 9,8 575 3,9 22 8,3 22 8,3 4,4 Federatie 14649 143 14645 265 265 Bron: Achtergrondinfo ter voorbereiding van federaal congres, 24 maart 1994, Amsab Antwerpen

112 Bij de statutenwijziging van 1994 wordt er een nieuwe verdeelsleutel ingevoerd voor de afvaardiging van de afdelingen op het congres. Het aantal afgevaardigden wordt voortaan als volgt bepaald: - minder dan 25 leden: 1 afgevaardigde - van 25 tot 50 leden: 2 afgevaardigden - van 51 tot 100 leden: 3 afgevaardigden - één bijkomende afgevaardigde per begonnen schijf van 75 leden voor afdelingen met meer dan 100 leden. 196

Hierdoor groeit vooral de relatieve aanwezigheid van de afdelingen Antwerpen, Deurne en Hoboken, de drie grootste afdelingen, aangezien er niet langer een maximum op het aantal afgevaardigden staat. Deze verdeelsleutel wordt echter ook toegepast op de stemmenverdeling. 197 Het resultaat hiervan is ook terug te vinden in tabel 4.3.4 De laatste kolom geeft de relatieve over- en ondervertegenwoordiging van de afdelingen weer wat stemmenaantal na de statutenwijziging betreft. Omdat de stemmenverdeling voorheen recht evenredig was met het ledenaantal is dit tegelijkertijd het verschil ten opzichte van de vroegere stemmenverdeling. We zien duidelijk dat hier de afdelingen Antwerpen, Deurne en Hoboken de grootste vermindering kennen met een ondervertegenwoordiging van respectievelijk 6,5, 2,4 en 1,6 procentpunten. Deze verschuiving is ook duidelijk te merken op gewestniveau. Het gewest Antwerpen, waar de grootste afdelingen toe behoren, kent met 10,3 procentpunten het grootste verlies ten voordele van de gewesten Kontich en Kempen die de kleinste afdelingen verenigen en een oververtegenwoordiging krijgen van respectievelijk 3,8 en 4,4 procentpunten.

 Federaal bestuur Het federaal bestuur wordt verkozen door een federaal administratief congres en bestaat uit 20 rechtstreeks verkozen leden waaronder de voorzitter. Ook de federale secretaris maakt deel uit van het federaal bestuur, met stemrecht. Vertegenwoordigers van de Socialistisch Gemeenschappelijke Actie Antwerpen, één afgevaardigde van het vrouwenactiecomité, één afgevaardigde van de opvoedende jeugdbeweging en één afgevaardigde van de Jongsocialisten nemen deel met raadgevende stem, alsmede de mandatarissen en leden van het Partijbureau en

196 X, Ontwerptekst federale statuten , o.c. , art. 6, 3. 197 ibid., art. 10, 5.

113 de Administratieve Commissie voor zover ze niet verkozen zijn als stemgerechtigd lid. 198 Tot 1994 worden de kandidaten voor het federaal bestuur voorgedragen door de partijafdelingen of door het aftredend federaal bestuur. De beschikbare documenten zijn niet gedetailleerd genoeg om de vertegenwoordiging vanuit de verschillende afdelingen en gewesten te bepalen. Wel is bepaald dat een gewest waarvan er nog geen lid zitting heeft in het federaal bestuur van rechtswege een afgevaardigde mag aanduiden met raadgevende stem. 199 Uit de federale werkingsverslagen blijkt dat dit tot 1994 van toepassing is op het gewest Kempen. 200 Sedert de statutenwijziging van 1994 wordt aan elk gewest een aantal mandaten toegewezen op basis van de verdeelsleutel die gebruikt wordt voor de afgevaardigden op het federaal congres. 201 Op die manier komt men voor de samenstelling van het federaal bestuur in 1994 tot de volgende verdeling: 10 afgevaardigden voor het gewest Antwerpen, telkens drie voor de gewesten Rupel en Polder & Hei en twee voor zowel het gewest Kontich als het gewest Kempen. 202 In de federale statuten van 1981 wordt reeds bepaald dat er bij de samenstelling van het federaal bestuur duidelijk gestreefd dient te worden naar een kwart leden jonger dan 35 jaar en een kwart leden van het vrouwelijk geslacht. Indien dit aantal niet bereikt is na verkiezing, dient te worden aangevuld voor zover de gestelde kandidaturen zulks toelaten. Deze leden door aanvulling hebben eveneens stemrecht. 203 Zoals uit tabel 4.3.5 blijkt wordt deze vertegenwoordiging voor vrouwen in realiteit niet steeds gehaald. Tot 1997 maken ze een kwart van het totale aantal bestuursleden uit maar ten opzichte van het aantal stemgerechtigde leden wordt de kaap van 25 percent voor het eerst bereikt in 1996. Wat de vertegenwoordiging van jongeren betreft weten we enkel dat het aantal stemgerechtigde leden in 1995 met vier jongeren aangevuld werd. 204

198 X, Statuten , o.c. , art. 12, 4. 199 ibid. 200 X, Administratief verslag 1986-1990 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1990, 3.; X, Administratief verslag 1990-1994, Deel 2 Kwantitatieve analyse , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1994, ongepag. 201 X, Ontwerptekst federale statuten , o.c. , art. 17, 8. 202 Brief aan de voorzitters een secretarissen van de gewestbesturen, 20 juni 1994, Amsab Antwerpen. 203 X, Statuten , o.c. , art. 12, 4. 204 X, Een partij… een beweging! , o.c. , 21-22.

114 Tabel 4.3.5. Vertegenwoordiging van vrouwen in het federaal bestuur van de SP- federatie Antwerpen. aantal abs. aantal rel. aantal tot. aantal abs. aantal rel. aantal jaar stemger. vr. stemger. vr. stemger. leden vrouwen vrouwen 1989-1990 21 3 14,3 37 10 27,0 1990-1991 25 6 24,0 39 10 25,6 1991-1992 25 5 20,0 36 9 25,0 1992-1993 25 5 20,0 35 9 25,7 1993-1994 25 5 20,0 34 9 26,5 1994-1995 21 4 19,1 31 8 25,8 1995-1996 25 6 24,0 40 10 25,0 1996-1997 24 6 25,0 40 10 25,0 1997-1998 20 5 25,0 33 7 21,2 1998-1999 20 5 25,0 33 7 21,2 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Antwerpen 1986-1999.

 Uitvoerend bestuur Het uitvoerend bestuur is verantwoordelijk voor het dagelijks beheer van de partij, alsmede de praktische en dagelijkse leiding van verkiezingscampagnes, in het licht van de richtlijnen verstrekt door het federaal bestuur. Het kent een beperkte omvang en is samengesteld uit de federale voorzitter, twee ondervoorzitters, en bijkomende leden zodanig dat ieder gewest vertegenwoordigd is. De federaal secretaris maakt eveneens deel uit van het uitvoerend bestuur. 205 Sedert 1995 komt in de federatie Antwerpen ook een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen samen.

4.3.1.5. Voorzitters en secretarissen

Tabel 4.3.6. Voorzitters en secretarissen van de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1999.

duur voorzitter 1982-1993 John Mangelschots 1993-1995 Guy Peeters 1995-1997 Lode Hancké 1997-2001 Leona Detiège secretaris 1986-1991 Linda Blomme 1991-2002 Pedro Beckers

205 X, Statuten , o.c. , art. 14, 5.

115 John Mangelschots is federaal voorzitter van 1982 tot 1993. Hij volgt Wim Geldolf op die de steun genoot van de studiegroep van de federatie Antwerpen maar interne oppositie kende vanuit de afdeling Antwerpen die de meeste mandatarissen telt, waaronder Bob Cools. Mangelschots was reeds ondervoorzitter en aanvaardbaar voor beide groepen. Hij ziet zijn taak dan ook vooral in het scheppen van eenheid in de federatie. 206 Na 11 jaar, in 1993, oordeelt Mangelschots de tijd gekomen om plaats te ruimen voor verjonging en neemt ondervoorzitter Guy Peeters, die tevens algemeen secretaris van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten is, de voorzittershamer over. Ook Peeters fungeert als brugfiguur, ditmaal tussen de zittende generatie Antwerpse mandatarissen, die een zekere continuïteit wensen, en de nationale partijleiding, die vernieuwing nodig acht. Voor deze vernieuwing heeft Peeters een machtig middel ter beschikking, als federaal voorzitter is hij immers ook voorzitter van het Comité Lijstvorming dat, na de afschaffing van de poll in 1991, de modellijst opstelt. Deze macht is echter relatief want een eerste vernieuwende modellijst, voor de gemeenteraadsverkiezingen in 1994, wordt weggestemd door de leden. Als gevolg hiervan twijfelt Peeters bij het einde van zijn mandaat in 1994 om zich herverkiesbaar te stellen. Tobback die begin 1995 nationaal voorzitter wordt weet hem echter te overtuigen en vraagt hem te blijven tot na de parlementsverkiezingen van 1995 om tabula rasa te maken in Antwerpen en de vernieuwing door te zetten. De algemene ledenbevraging van de modellijsten wordt volledig afgeschaft en het arrondissementscongres keurt de modellijst deze keer wel goed waardoor de eerste vernieuwingsoperatie in Antwerpen een feit is: nieuwe personen als Tuur Van Wallendael, Robert Voorhamme en Kathy Lindekens treden aan terwijl anderen uit de zittende generatie uit de boot vallen zoals Lode Hancké. Deze vernieuwingsoperatie levert dan ook enige kritiek op vanuit de oude garde en het verwijt dat Peeters de ”slippendrager‘ van Tobback is. Toch heeft hij de nodige geloofwaardigheid door zijn functie als algemeen secretaris van het Nationaal Verbond van Socialistische Mutualiteiten sinds 1988 en het gegeven dat hij geen parlementair of regeringsmandaat ambieert. Hij ziet zijn rol voornamelijk als

206 J. MANGELSCHOTS in interview met auteur, Deurne, 2 december 2004.

116 coördinator en vernieuwer waarbij hij de gewesten, als beschermende structuur voor de kleinere afdelingen, de nodige erkenning en bevoegdheden geeft. 207 Na de parlementsverkiezingen van ‘95 stelt Peeters het voorzitterschap ter beschikking waarvoor zich twee personen kandidaat stellen: Paul De Loose en Lode Hancké. De laatste wordt verkozen en schenkt in zijn intentieverklaring vooral aandacht aan de wijzigende verhouding tussen stad en periferie. De Antwerpse SP- federatie heeft als kenmerk dat zij de grootste Vlaamse stad met een dalende bevolking heeft, met daarnaast een ring van gemeenten met toenemend inwonersaantal. De toekomst van de SP ligt nu, meer dan vroeger, gelijkelijk verspreid over stad en periferie. 208 De afdelingen in de periferie zijn, met uitzondering van de Rupelstreek, echter erg zwak. Om hier vooruitgang te boeken acht hij ondersteuning dan ook noodzakelijk. Onder impuls van Hancké ontstaat een ”klaverblad van vier‘ ter ondersteuning van de afdelingswerking dat bestaat uit een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen, peter/meterschappen, verzusteringen en een Fonds voor de Afdelingswerking. De Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen heeft als doel alle afdelingen, vooral de kleinste, te betrekken in de federale werking en een vast contactorgaan te vormen tussen alle afdelingen en de federale logistiek om zo de relatie tussen afdelingen en federatie wederzijds te versterken. Peterschappen worden concreet ingevuld door de mandatarissen te belasten met de redactionele ondersteuning van de publicaties van afdelingen en de formule van verzustering van afdelingen wordt ingevoerd om activiteiten met enige omvang te ondersteunen en zo de aanwezigheid van de SP te vergroten. Het Fonds voor de afdelingswerking wordt gespijsd door een extra bijdrage per lid en dient om de kleinere afdelingen te steunen. 209 Deze ondersteuning is slechts gedeeltelijk uitgebouwd wanneer Lode Hancké in 1997 niet herverkozen wordt. De grote afdelingen blijken niet bereid bij te dragen aan de ondersteuning van de zwakke afdelingen en het voorzitterschap komt in handen van Leona Detiège. Zij combineert deze functie met het burgemeesterschap van de stad Antwerpen en heeft weinig oog voor de noden van de periferie. 210

207 G. PEETERS in interview met auteur, Brussel, 12 januari 2005. 208 L. HANCKE, tekst intentieverklaring voor de verkiezing van federaal voorzitter op het federaal congres te Antwerpen, 16 september 1995, persoonlijk archief Hancké. 209 X, Een partij… een beweging! o.c. , 3-4. 210 L. HANCKE in interview met auteur, Berchem, 26 februari 2005.

117 Linda Blomme, die vanaf 1986 federaal secretaris is van de federatie Antwerpen, wordt in 1991 nationaal secretaris. Binnen de federatie wordt zij opgevolgd door Pedro Beckers die federaal secretaris blijft tot aan de vorming van de provinciale federatie Antwerpen in 2002.

4.3.2. Dynamiek van de besluitvorming

4.3.2.1. Samenkomsten en opkomst federale organen

Tabel 4.3.7. Samenkomsten van de federale organen in de SP-federatie Antwerpen van 1989 tot 1997.

congres federaal bestuur Federale RVS 1989 3 11 1990 2 17 1991 6 16 1992 3 11 1993 3 10 1994 4 10 1995 5 12 2 1996 3 11 1 1997 2 9 2 1998 0 9 0 1999 1 8 1 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Antwerpen 1986-1999.

Wat de frequentie van samenkomsten van de federale organen in de federatie Antwerpen betreft zijn er geen duidelijke tendensen waarneembaar. Het federaal congres komt gemiddeld drie keer per jaar samen, het federaal bestuur vergadert ongeveer maandelijks. Het verkiezingsjaar 1991 waarin zowel provincieraads- als parlementsverkiezingen plaatsvinden kent een relatief hoog aantal samenkomsten van congres en federaal bestuur. In het verkiezingsjaar 1999 komt het congres daarentegen slechts één keer samen. De Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen komt slechts uitzonderlijk bijeen. Gegevens over het aantal samenkomsten van het uitvoerend bestuur ontbreken. Aan de hand van de samenvattende aanwezigheidslijsten van de federale besturen uit de werkingsverslagen kunnen we ons een beeld vormen van de

118 gemiddelde aanwezigheidsgraad per jaar. 211 Wat de stemgerechtigde leden betreft varieert de aanwezigheidsgraad tot 1996 tussen 55% en 65%, in de periode 1996- 1997 valt deze terug tot ongeveer 40%. Wanneer we de leden met raadgevende stem in rekening brengen blijkt de aanwezigheidsgraad terug te vallen tot minder dan 50% met uitzondering van het verkiezingsjaar 1991 dat een totale aanwezigheidsgraad haalt van meer dan 60%. Ook de aanwezigheidsgraad van de stemgerechtigde leden scoort dat jaar het hoogst maar met een veel minder uitgesproken verschil. In de periode 1996-1997 blijkt er dus een probleem te zijn met absenteïsme en wordt de interne werking van het federaal bestuur onder de loep genomen. Hierna wordt een nieuwe werkwijze voorgesteld, met name om in de toekomst slechts vijf keer per jaar samen te komen met het federaal bestuur en daarnaast vijf maal per jaar samen te komen met de parlementairen en de voorzitters en secretarissen van de afdelingen van één kiesdistrict. Op die manier zouden alle afdelingen minstens één maal per jaar aan bod komen, terwijl in de samenstelling op dat moment niet alle afdelingen betrokken zijn. 212 Het voorzitterschap komt echter in handen van Leona Detiège die de nieuwe regeling niet toepast. Het absenteïsmeprobleem lijkt wel opgelost; de aanwezigheidsgraad van de stemgerechtigde leden bereikt zelfs 70%, de totale aanwezigheidsgraad loopt op tot 60%. 213 Tabel 4.3.8 geeft het aantal aanwezigen op de federale congressen weer in de periode 1989-1994. De federatie weet in deze periode gemiddeld een 90-tal personen naar haar congressen te trekken. Het drukst bezochte congres mocht 138 bezoekers verwelkomen, op een totaal van 15.000 leden!

Tabel 4.3.8. Aantal aanwezigen op de federale congressen van de SP-federatie Antwerpen in de periode 1989-1994.

jaar 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1989-1994 aanwezigen 68 138 86 70 63 n.b. 105 63 109 78 69 61 120 99 n.b. 88 126 108 105 134 66

gemiddelde 98 70 100 74 82 97 92 Bron: Werkingsverslagen SP-federatie Antwerpen 1986-1994

211 Werkingsverslagen SP-federatie Antwerpen, 1986-2000. 212 X, Een partij… een beweging! o.c. , p. 24 213 X, Werkingsverslag 1998-1999-2000, o.c. , 5.

119 4.3.2.2. Verhouding federale organen

Het federaal congres komt relatief weinig samen en houdt zich voornamelijk bezig met haar formele, statutair toegewezen taken zoals de verkiezing van het federaal bestuur, de voorzitter en secretaris en de voorbereiding van de nationale congressen. Ook worden hier de politieke toestand, verkiezingsprogramma‘s en verkiezingsresultaten besproken. Het zwaartepunt van de federale besluitvorming ligt bij het federaal bestuur waarin de grote afdelingen sterk vertegenwoordigd zijn. Het uitvoerend bestuur verhoudt zich tot het federaal bestuur zoals de regering tot het parlement, het geeft leiding aan de werking van de federatie en heeft als het ware het initiatiefrecht. Het federale bestuur wordt gevoed door de administratie van de federatie die geleid wordt door de voorzitter en het uitvoerend bestuur. Het federaal bestuur wordt hier voorbereid, eventueel hete hangijzers al eens in kleine groep besproken en voorstellen uitgewerkt. De impulsen komen dus vanuit het uitvoerend bestuur maar het zwaartepunt van de discussie ligt in het federaal bestuur. Belangrijk is dat de kleinere gewesten, die slechts een kleine vertegenwoordiging hebben in het federaal bestuur, vertegenwoordigd zijn in het uitvoerend bestuur en op die manier een politieke inbreng kunnen hebben. De Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen heeft een duidelijk afgelijnde bevoegdheid. Deze raad bereidt de nationale Raad van Voorzitters en Secretarissen voor en buigt zich over de afdelingswerking binnen de federatie. Slechts bij grote politieke problemen worden hier ook inhoudelijke discussies gevoerd, zoals bijvoorbeeld omtrent de migrantenproblematiek, omdat de Raad een veel bredere basis heeft dan het federaal bestuur waar niet alle afdelingen vertegenwoordigd zijn.

4.3.2.3. Agenda vergaderingen

De agenda voor het federaal bestuur groeit in de schoot van het uitvoerend bestuur en wordt opgesteld door de voorzitter en de secretaris van de federatie. De agenda wordt bepaald door de politieke toestand en de actualiteit. Op die manier komen volgende punten voor op de agenda van het federaal bestuur: voorbereiding nationaal congres œ voorbereiding arrondissementeel congres œ voorbereiding Algemene Raad œ 1-mei optocht œ nationale abortusmeeting œ Olaf Palmeweek œ aanwending

120 bijzonder krediet voor bestrijding van kansarmoede œ provinciale confrontatiedag huisvuilverwerking œ milieu-veertiendaagse œ bezinningsdagen partijwerking œ analyse ledenbestand œ mediabeleid œ onderwijs œ verkeersinfrastructuur in en rond Antwerpen œ de waterverdragen œ toekomst regionale luchthaven Deurne œ de universiteit Antwerpen œ de scheepsherstellingssector œ T.G.V.-dossier œ actuele politieke toestand œ financiële situatie van De Morgen œ toestand inzake afdrachten en bijdragezegels œ samenstelling verkiezingsprogramma œ lijstvorming œ campagne œ analyse en evaluatie resultaten œ stemrecht migranten œ tweede spoorontsluiting Antwerpse haven œ communautarisering sociale zekerheid œ verdere stappen staatshervorming œ werkzaamheden werkgroepen œ afdelingswerking œ statutenwijziging œ werking federaal bestuur œ financiën van de federatie œ problematiek verbrandingsovens œ goederenspoor œ verontreinigde gronden in Kapellen œ Milieuhinder door SILT œ ouderenparlement œ houding t.a.v. Vlaams Blok mandatarissen œ aanleg bos middenberm E19 œ onderzoek PWA‘s œ Monument Van Eyndonck en gedenkplaat socialistische strijd in Borgerhout œ Volkshuizen Kontich en Hoboken œ uittredingsvergoeding voor ministers œ hervorming secundair onderwijs œ mutualiteitsverzekering œ inhuldiging gedenkplaat Jos Van Eynde œ situatie Borgerhoutse politiezone œ AVERPA-GIRAV projecten i.v.m. afvalverwerking œ asielcentrum Kapellen œ bijeenkomst vertegenwoordigers in huisvestingsmaatschappijen œ totstandkoming SIF beleidsplan Antwerpen œ ontslag Eric Dubois als algemeen secretaris Socialistische Mutualiteit Antwerpen œ verslaggeving partijbureau œ acties tegen kernproeven œ herstructurering CSC Vormingswerk œ vestiging opvangcentrum voor drugsverslaafden œ gerechtelijk onderzoek bij ABVV œ coalitievorming Boom œ bezoek Tuur Van Wallendael aan Israël. 214 Deze opsomming schets een beeld van de brede waaier van onderwerpen die aan bod komen op het federaal bestuur en vaak gelieerd zijn aan het grootstedelijke karakter van de kernstad Antwerpen. De agenda van het federaal congres weerspiegelt de veel formelere taak van dit orgaan: voorbereiding nationaal congres œ ontwerp verkiezingsprogramma Europerse verkiezingen œ discussienota —De SP in aktie“ œ verkiezing provinciaal gecoöpteerd Senator œ voorbereiding Algemene Raad

214 X, Administratief verslag 1986-1990 , o.c. , 5-8 en X, Een partij… een beweging! , o.c. , 23-26. De werkingsverslagen van de periode 1990-1999 bevatten geen informatie over de agenda van de federale besturen.

121 œ verkiezing federaal bestuur œ voorstel lijstvorming œ wijziging statuten œ aanstelling nieuwe federaal secretaris œ voorstelling kandidatenlijsten œ bespreking politieke toestand œ bespreking verkiezingsprogramma œ bespreking wetgevende en provinciale verkiezingen œ Antwerpse aandachtspunten bij vorming Vlaamse Executieve en Nationale Regering œ regeringsdeelname œ voorzitterschap federatie Antwerpen œ bespreking Dominoteksten œ aanstelling ondervoorzitter œ aanstelling Comité van Drie œ aanstelling Comité van Toezicht œ problematiek afdeling Rumst œ amendementen op resolutietekst œ vervanging Bestendig Afgevaardigde œ goedkeuring procedure lijstvorming œ erkenning gewesten in federatie œ goedkeuring voorstel Comité Lijstvorming œ regeerprogramma Vlaamse Regering en Federale Regering œ bespreking ontwerp deontologische code en nationale statuten œ rapport over de afdelingswerking œ eindverslag werkgroep grootstedelijke problematiek en samenlevingsproblemen. 215

4.3.2.4. Verloop vergaderingen

Zoals reeds aangestipt ligt het zwaartepunt in de besluitvorming bij het federale bestuur, zij het dat de impulsen vanuit het uitvoerend bestuur komen. Wanneer de voorzitter een concreet voorstel of standpunt formuleert, heeft dit een zeker gewicht in de discussie. Dit standpunt is immers eerst doorgenomen en bediscussieerd met het uitvoerend bestuur hetgeen het al een zeker draagvlak geeft. Toch volgt er altijd een open discussie waarbij het uitvoerend bestuur soms sterke tegenkanting krijgt. Hierin is iedere afgevaardigde in principe gelijkwaardig, alle regio‘s en strekkingen kunnen aan bod komen. Het federaal bestuur laat zich overtuigen door degenen met de meest gefundeerde argumenten. De inbreng en het gewicht zijn dan ook voornamelijk afhankelijk van de persoonlijke kwaliteiten en ervaring van de afgevaardigden. Alhoewel in principe niet dominant weet het Antwerps gewest op die manier vaak haar gewicht in de schaal te leggen door haar overwicht in mandatarissen en haar ervaring met de grootstedelijke problematiek die vaak geagendeerd staat op het federaal bestuur. Bovendien werken de afdelingen van het gewest Antwerpen al sinds 1984 structureel samen in de SP-Koepel Antwerpen.

215 X, Administratief verslag 1986-1990 , o.c. , 10-11; X, Administratief verslag 1990-1994, Deel 2

122 Er wordt zoveel mogelijk gestreefd naar consensus hetgeen door de grootte en verscheidenheid van de federatie niet mogelijk is gebleken in de discussie rond grote dossiers, zoals onder andere het tracé van de T.G.V. en de toekomst van de regionale luchthaven van Deurne, waar periferie en centrum tegenover elkaar stonden. Ook over spreiding van mandaten en de verkiezing van mandatarissen is stemming noodzakelijk. Toch ligt het overwicht bij consensus.

4.3.2.5. Draagwijdte beslissingen

De doorstroming van beslissingen van de federatie naar de lagere organen gebeurt in eerste instantie via hun vertegenwoordiging in het federaal bestuur. Ook door middel van briefwisseling tussen de federaal secretaris en de afdelingen worden beslissingen kenbaar gemaakt. Tot eind 1996 wordt het verslag van het Federaal Bestuur tegelijk overgemaakt aan de leden van het Federaal Bestuur én aan de voorzitters en secretarissen van de afdelingen. Later wordt het verslag pas na goedkeuring op de volgende vergadering doorgestuurd, hetgeen in concreto betekent dat de voorzitters en secretarissen van de afdelingen het verslag pas één maand later ontvangen tenzij ze de afdeling vertegenwoordigen. 216 Bij nood aan verdere toelichting of problemen worden er afgevaardigden van de federatie naar de afdelingen gestuurd. Bij het aantreden van Lode Hancké als federaal voorzitter in 1995 wordt de afdelingen een federaal mandataris als peter/meter toegewezen om de informatiedoorstroming in beide richtingen te verbeteren. Er is geen sprake van een formele controle op de besluitvorming vanuit SP- nationaal. Wel tracht Tobback tijdens zijn voorzitterschap invloed uit te oefenen via personen uit de federatie, aldus Hancké. Volgens Guy Peeters laat Tobback duidelijk zijn mening blijken bij de lijstvorming in Antwerpen waar men volgens hem moet stoppen lijsten te maken met ”kreupele paarden‘. 217 Na de Agusta-affaire wordt wel de financiële situatie van de federaties gecontroleerd, wezenlijke inmenging in de besluitvorming komt er pas na de vorming van de provinciale federatie in 2002. 218

Kwantitatieve analyse , o.c. , ongepag en X, Een partij… een beweging! , o.c. , 32. 216 X, Een partij… een beweging! , o.c. , 26. 217 Zie ook: F. DE SMET, —Tobback: ”Vooruit met de kar‘“, l.c. 218 G. PEETERS in interview met auteur, Brussel, 12 januari 2005.

123 De invloed van de federatie Antwerpen bij de besluitvorming op nationaal niveau is ondanks haar omvang relatief beperkt ten gevolge van de slechte reputatie die de federatie hier heeft gekregen door haar eigengereide optreden in de jaren ‘80. Vooral Tobback ziet de federatie als een baronie. De federatie Antwerpen kan omwille van haar omvang uiteraard niet volledig genegeerd worden en slaagt er ook vaak in stemafspraken met andere federaties te maken. Dit gebeurt vooral bij personele kwesties; zo is er meermaals een akkoord tussen de federaties Antwerpen en Gent over de samenstelling van het partijbureau waarbij zich dan vaak nog andere, kleinere federaties aansluiten. De federatie Leuven, met Tobback, valt hierbij meestal uit de boot. 219

4.3.2.6. Functies federatie

In zijn intentieverklaring van 1995 duidt Lode Hancké op het belang van de ondersteunende logistieke functie van de federatie ten opzichte van de afdelingen. Hiernaast haalt hij de politiserende functie van de federatie aan die volgens hem uiteen valt in drie onderdelen: de formulering van standpunten over actuele kwesties die het arrondissement raken, de bijdrage tot de herziening van het SP-ideeëngoed en ten derde de vorming en scholing van mandatarissen en militanten. Hij beoordeelt deze functie in de federatie Antwerpen de laatst jaren wel als zwak omwille van haar onvermogen standpunten te formuleren over hete hangijzers. De werking van de federatie dient dan ook versterkt te worden. Verzwakking of beperking van de federaties kan volgens hem geen zinvolle operatie zijn, want zij moeten mede de motor zijn in vernieuwing en modernisering. 220 Net na het aantreden van Hancké als voorzitter van de federatie Antwerpen worden er echter nationaal nieuwe statutenwijzigingen doorgevoerd die de partij verder herstructureren. De afdelingen wordt een ”centrale‘ rol toebedeeld in de structuren en de leden zullen directer participeren in de werking van de partij. De federaties krijgen dan ook een puur organisatorische rol en de federaal secretarissen treden in dienst van nationaal, aldus Hancké. De federatie zorgt voortaan voor

219 L. HANCKE in interview met auteur, Berchem, 26 februari 2005. 220 L. HANCKE, tekst intentieverklaring voor de verkiezing van federaal voorzitter op het federaal congres te Antwerpen, 16 september 1995, persoonlijk archief Hancké.

124 logistieke dienstverlening, heeft vooral een ondersteunende en coördinerende rol. Ze moet de afdelingen activeren en treedt bemiddelend op bij problemen. 221 Bemiddeling bij conflicten en afdrachtenproblemen gebeurt veelal informeel via de voorzitter. Een enkele keer dient een probleem met afdrachten behandeld te worden door de Commissie Tucht en Geschillen, net zoals de uitzonderlijke gevallen van scheurlijsten bij de gemeenteraadsverkiezingen.

4.3.3. Evaluatie van de statutenwijzigingen

De statutenwijzigingen worden door de verschillende federale voorzitters verschillend geëvalueerd. John Mangelschots en Lode Hancké beoordelen deze negatief, terwijl Guy Peeters achter de wijzigingen blijft staan. Volgens Mangelschots hebben de statutenwijzigingen alleszins geleid tot een vermindering van de macht van de federatie Antwerpen. Vroeger werden de nationale congressen eerst voorbereid in de afdelingen waarna er een discussie volgde op een federaal congres. Hier werden ook de sprekers aangeduid die het standpunt van de federatie toelichtten op het nationaal congres waar Antwerpen als grote federatie veel weerklank had, temeer daar er voor de nationale congressen regelmatig stemafspraken gemaakt werden tussen verschillende federaties. Dit gebeurde veelal tussen Antwerpen en Gent waardoor zij vaak doorslaggevend waren op de congressen en op de samenstelling van het Partijbureau die hier plaatsvond. De statutenwijzigingen leidden tot de afbouw van de macht van de federatie. Het indienen van amendementen en het aanduiden van sprekers voor nationale congressen gebeurt nu door de afdelingen en niet langer meer door het federaal congres. De selectie van amendementen gebeurt nu op nationaal niveau door een resolutiecommissie waardoor het centrale gezag duidelijk meer invloed heeft. De statutenwijzigingen hebben echter niet enkel geleid tot een afbouw van de macht van de federatie maar ook tot een algemene afbouw van de werking. Vroeger kende de federatie een sterke bestuurlijke structuur met een uitgebreide administratie waardoor er nauwe contacten onderhouden konden worden met de verschillende gewesten en afdelingen, onder meer door het inrichten van een groot aantal zitdagen

221 L. HANCKE, in interview met auteur, Berchem, 26 februari 2005.

125 voor dienstbetoon door de federale mandatarissen. Het federaal bestuur en congres werd bezocht door een brede waaier aan afdelingen waardoor de federatie naar buiten kon treden als een sterke eensgezinde federatie. Door de statutenwijzigingen, met onder meer een herziening van de verdeling van de ledenbijdragen, moest de federatie Antwerpen het aantal medewerkers terugschroeven. Hierdoor verminderde de administratieve ondersteuning en het aantal zitdagen met als gevolg minder contacten en verbondenheid tussen de federatie en haar afdelingen. De afdelingen hebben nu in principe wel rechtstreeks toegang tot de partijleiding maar de afstand tussen de basis en de top is te groot waardoor er in realiteit niet echt sprake is van een grotere wisselwerking maar eerder van een versterking van het centrale gezag. Volgens Mangelschots had men wellicht wel degelijk de intentie om de afdelingen nauwer te betrekken in de besluitvorming maar is men er niet in geslaagd. 222 Hancké daarentegen is van oordeel dat de statutenwijziging in 1992, onder het voorzitterschap van Vandenbroucke, inderdaad met deze intentie is doorgevoerd maar dat de wijzigingen van Tobback in 1995 niet als doel hadden een dienst te bewijzen aan de afdelingen, doch enkel gericht waren op het breken van macht van de federaties en de versterking van het centraal gezag. Volgens Hancké is dit te wijten aan de frustraties van Tobback over de stemafspraken tussen de federaties Antwerpen en Gent, waarbij Leuven altijd uit de boot viel. Ook een persoonlijk element speelde wellicht mee: Karel Van Miert heeft tijdens zijn voorzitterschap op vraag van Tobback geïnformeerd of de federatie Antwerpen bereid zou zijn hem te aanvaarden als mandataris, hetgeen toen geweigerd is. Deze ervaringen hebben wellicht geleid tot het beeld dat Tobback had van Antwerpen als baronie die de Antwerpse en nationale politiek in zijn greep hield. Hij wilde de macht van de federatie Antwerpen dan ook absoluut breken zonder zich daarbij te bekommeren om de ondersteuning van de afdelingen. 223 In een tussenkomst op een nationaal SP- congres op het einde van zijn mandaat legt Hancké de vinger op deze wonde: —Het gaat dan om de gebrekkige voeding van de afdelingen door nationaal.(…) Congressen worden gehouden op een vage agenda, zonder documenten en zonder ontwerpresolutie. Afdelingen kunnen zich dus niet voorbereiden.“ Hij uit hierin ook zijn vrees voor de evolutie naar een kaderpartij waarbij het nationale partij-imago en

222 J. MANGELSCHOTS in interview met auteur, Deurne, 2 december 2004. 223 L. HANCKE, in interview met auteur, Berchem, 26 februari 2005.

126 vooral dat van de voorzitter doorslaggevend wordt, waardoor de laatste een eigen machtsbasis krijgt. 224 Guy Peeters staat wel nog steeds achter de statutenwijzigingen. Voor hem vormen de afdelingen de basis van de partij en dienen activiteiten hier gestimuleerd te worden om niet af te zakken naar louter een kiesvereniging. De federatie moet hier enkel ter ondersteuning dienen. In het verleden trachtten mandatarissen de federatie voor zich uit te spannen, vooral ministers zagen de federatie als een middel ter hunner dienst. Peeters wijst er op dat de voorbereiding van nationale congressen op federale congressen ook zeker niet altijd optimaal gebeurde. Bovendien hebben de stemafspraken tussen federaties een laag democratisch gehalte volgens hem. 225

4.3.4. Besluit

De federatie Antwerpen bestaat uit 37 afdelingen die een grote verscheidenheid kennen in omvang. Terwijl de helft van de afdelingen elk minder dan 1% van de leden van de federatie vertegenwoordigen, is dit voor de districtsafdeling Antwerpen alleen al 26,6%. De vijf gewesten waarin de afdelingen gegroepeerd zijn kennen een even grote verscheidenheid. Globaal verliest de federatie Antwerpen in de periode 1989-1999 veertig percent van haar leden waardoor haar aandeel in het totaal ledenaantal van de partij daalt van 16,5 naar 13,8%. Ook haar electorale score bij de Kamerverkiezingen daalt sterker dan het nationaal gemiddelde. Over de hele periode tekent de federatie een verlies op van meer dan tien procentpunten. Bij de gemeenteraadsverkiezingen scoren de gewesten Antwerpen en Rupel beduidend beter dan het federaal gemiddelde. Wat de verhouding van het aantal leden ten opzichte van het SP- electoraat betreft gaat dit enkel op voor het gewest Rupel. Pas bij de federale statutenwijziging van 1994 krijgt het federaal congres de bevoegdheid om de voorzitter en twee ondervoorzitters te verkiezen. Voorheen kon ze deze enkel benoemen op voorstel van het federaal bestuur. Tot aan deze statutenwijzigingen bevatten de statuten tevens een duidelijke omschrijving van de procedure voor het opstellen van de kandidatenlijsten voor de verkiezingen in

224 L. HANCKE, tekst tussenkomst op nationaal SP-congres te Roeselare, 20 en 21 december 1997.

127 tegenstelling tot de nationale modelstatuten. Oorspronkelijk wordt er gebruik gemaakt van een poll, later worden modellijsten opgesteld die aan de leden ter goedkeuring worden voorgelegd. Vanaf 1994 bepaalt het federaal congres de modaliteiten. Op dit federaal congres is de stemmenverdeling tot 1994 recht evenredig met het ledenaantal van de afdelingen waardoor het gewest Antwerpen dat de grootste afdelingen verenigt 65% van de stemmen telt. In 1994 wordt een nieuwe verdeelsleutel ingevoerd die het overwicht van de grote afdelingen duidelijk afzwakt ten voordele van de kleinere afdelingen. Het gewest Antwerpen behoudt echter met 54,7% een absolute meerderheid. Het federaal bestuur dat door een federaal administratief congres verkozen wordt kent hierdoor tot 1994 de facto ook een ondervertegenwoordiging van de kleinere gewesten. Sedert de statutenwijziging van 1994 wordt aan elk gewest een aantal mandaten toegewezen waardoor hun vertegenwoordiging gewaarborgd wordt. De vertegenwoordiging van vrouwen bereikt hier in 1996 voor de eerste maal 25%. Het uitvoerend bestuur heeft in de federatie Antwerpen een zeer beperkte omvang. Het bestaat uit de federaal voorzitter, de twee ondervoorzitters en bijkomende leden zodanig dat ieder gewest vertegenwoordigd is. Ook de federaal secretaris maakt er deel van uit. Sinds 1995 komt er in de federatie Antwerpen ook een Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen samen die zich voornamelijk buigt over de afdelingswerking. Uit de samenstelling, het aantal samenkomsten, de agenda en de aanwezigheidsgraad van de verschillende organen komt het federaal bestuur als belangrijkste orgaan naar voren. De impulsen komen wel vanuit het uitvoerend bestuur maar het zwaartepunt van de discussie ligt in het federaal bestuur. Hoewel de uitkomst van de discussies bepaald wordt door de argumentatie en ieder afgevaardigde dus in principe gelijkwaardig is, weet het Antwerpse gewest hier vaak door te wegen door de ervaring van haar afgevaardigden. Na het 11 jaar durende voorzitterschap van John Mangelschots volgen er een aantal kortstondige in de federatie Antwerpen. Ondanks de korte termijn van hun voorzitterschap hebben Guy Peeters en Lode Hancké wel duidelijk een eigen stempel proberen te drukken op de federatie. De mate waarin zij hierin geslaagd zijn lijkt

225 G. PEETERS in interview met auteur, Brussel, 12 januari 2005.

128 vooral afhankelijk van de steun van de Koepel Antwerpen. Lode Hancké heeft wellicht te veel de belangen van de periferie laten primeren op deze van het centrum. De doorstroming van beslissingen naar lagere organen gebeurt in eerste instantie via de vertegenwoordigers van deze organen. Bij nood aan verdere toelichting of problemen worden er federale mandatarissen naar de afdelingen gestuurd, hetgeen door Hancké geformaliseerd is door peter- en meterschappen van mandatarissen over afdelingen. De invloed van de federatie Antwerpen op het nationale niveau is relatief beperkt door de terughoudendheid van de nationale leiding en vooral van Louis Tobback ten aanzien van de federatie Antwerpen. Door haar omvang en stemafspraken met de federatie Gent weet ze wel invloed uit te oefenen in personele kwesties waardoor de tegenstand van Tobback echter enkel toeneemt. In 1995 komt er dan ook onder het voorzitterschap van Tobback een nationale statutenwijziging waarbij de rol van de federaties in de besluitvorming verdwijnt en deze een puur organisatorische rol toebedeeld krijgen. Ze dienen te zorgen voor ondersteuning en coördinatie van de afdelingswerking. Deze statutenwijziging wordt zeer verschillend geëvalueerd door de verschillende voorzitters van de federatie Antwerpen. Guy Peeters staat er nog steeds achter omdat de federaties eindelijk teruggebracht zijn tot hun eigenlijke taak zonder zich echt uit te spreken over de feitelijke gevolgen voor de afdelingen. Door John Mangelschots en Lode Hancké worden de feitelijke gevolgen negatief beoordeeld. De federatie beschikt niet langer over de middelen voor een sterke ondersteuning van de afdelingen. Bovendien is de afstand tussen de basis en de top nu veel te groot waardoor er geen sprake is van een grotere wisselwerking, maar juist een centralisatie van de macht heeft plaatsgevonden. Terwijl Mangelschots denkt dat dit niet de intentie was, is Hancké er net van overtuigd dat dit de enige intentie was.

129 Algemeen besluit

Met deze eindverhandeling wensten we inzicht te krijgen in de werking van de Vlaamse Socialitische Partij op arrondissementeel niveau. In het eerste deel werd de probleemstelling en de operationalisering uitgewerkt. Vooreerst hebben we de belangrijkste theorieën over de organisatie van politieke partijen bestudeerd en zijn we tot de conclusie gekomen dat Duvergers ”massapartij‘ het beste de organisatie van de SP benadert. Volgens Michels‘ ”ijzeren wet der oligarchie‘ leidt organisatie noodzakelijkerwijs tot oligarchie. Als onderzoekshypothese van ons onderzoek stelden we dan ook dat de federaties binnen de SP onderhevig zijn aan de tendens tot oligarchie. De operationalisering van het onderzoek gebeurde door middel van een aantal concrete onderzoeksvragen aan de hand waarvan we de nodige informatie konden verzamelen om een zo volledig mogelijk inzicht te verwerven en een correcte inschatting van de situatie te kunnen maken. Deze vragen richtten zich enerzijds op de morfologie van de federaties, anderzijds op de dynamiek van de besluitvorming. Ook de plaats van de federaties binnen de partij diende onderzocht te worden aan de hand van de nationale statutaire bepalingen. Aangezien deze gewijzigd werden in 1992 en 1995 werd er voor gekozen om het onderzoek te voeren voor de periode 1998-1999 om de invloed van deze statutenwijzigingen op de reële werking te kunnen nagaan en deze te kunnen evalueren in het licht van hun doelstellingen. Er werd geopteerd voor een combinatie van meerdere onderzoeksmethodes: statutenonderzoek, documentenonderzoek en interviews met bevoorrechte getuigen. Omwille van deze brede aanpak dienden we de onderzoeksobjecten te beperken tot een kleine, een middelgrote en een grote federatie. Hiervoor werden respectievelijk de federatie Brugge, Leuven en Antwerpen geselecteerd. We startten het onderzoek met een analyse van de nationale statutaire bepalingen met betrekking tot de rol van de federaties. Waar deze statutair oorspronkelijk belangrijke actoren bleken, werd hun rol in de besluitvorming bij de opeenvolgende nationale statutenwijzigingen geleidelijk aan verminderd in het licht van activering van de afdelingen en democratisering. Ook de nationale modelstatuten voor federaties werden hieraan aangepast.

130 Het tweede deel van het onderzoeksgedeelte werd gevormd door het eigenlijke onderzoek van de federaties Brugge, Leuven en Antwerpen. Per federatie bestudeerden we eerste de morfologie bestaande uit het ledenaantal, het politiek belang, de feitelijke federale statuten en de daarmee samenhangende structuur van de federatie en samenstelling van de organen. Ook werden de verschillende voorzitters en secretarissen kort besproken. Vervolgens trachtten we een beeld te krijgen van de dynamiek van de besluitvorming. Hiertoe onderzochten we het aantal samenkomsten van en de opkomst op de verschillende organen. We gingen tevens na hoe deze organen zich tot elkaar verhouden, door wie en op welke basis de agenda opgesteld wordt en hoe de vergaderingen verlopen. Een blik op de draagwijdte van de beslissingen en de functievervulling van de federatie vervolledigde ons onderzoek naar de dynamiek van de federale besluitvorming. Tot slot lieten we de federale verantwoordelijke de nationale statutenwijzigingen evalueren in het licht van de gestelde doelen. We zullen onze bevindingen van de verschillende federaties met elkaar vergelijken om zo tot een algemeen besluit te komen. De arrondissementen waarin de onderzochte federaties actief zijn verschillen enorm in omvang. Het arrondissement Antwerpen telt in 1989 met 685.157 stemgerechtigde kiezers meer dan twee keer zoveel kiezers als het arrondissement Leuven en meer dan drie keer zoveel als het arrondissement Brugge. Op het vlak van het ledenaantal is het verschil tussen de SP-federaties Antwerpen en Leuven minder groot met respectievelijk 9.829 en 6.851 leden in 1999. De federatie Brugge is beduidend kleiner met 1.570 leden. De afdeling Antwerpen alleen is al groter dan de hele federatie Brugge. Elke federatie beschikt over drie grote afdelingen die elk tien percent, of meer, van het totale ledenaantal uitmaken. In de federatie Brugge is het overwicht van deze grote afdelingen ten opzichte van de rest het grootst, in Leuven het kleinst. Het federaal congres, statutair het hoogste orgaan van de federaties, wordt in elke federatie gevormd door de afdelingen. In de federatie Antwerpen is het aantal stemmen per afdeling tot 1994 recht evenredig met haar ledenaantal, met een groot overwicht van het gewest Antwerpen tot gevolg. In 1994 wordt een verdeelsleutel ingevoerd die het overwicht van de grootste afdelingen afzwakt. Het gewest Antwerpen behoudt wel een meerderheid van de stemmen. In de federaties Brugge en Leuven wordt een dergelijke verdeelsleutel gedurende de hele periode gehanteerd. In Brugge hebben alle federale mandatarissen echter ook stemrecht op het federaal

131 congres, hetgeen vooral de relatieve ondervertegenwoordiging van de afdeling Brugge doet slinken. Uit de samenstelling, het aantal samenkomsten, de agenda en de aanwezigheidsgraad van de verschillende organen blijkt echter dat het federale congres nergens het zwaartepunt van de formele besluitvorming is. In de federaties Brugge en Antwerpen komt dit toe aan het federaal bestuur. Door de beperkte omvang van de federatie Brugge is het federaal bestuur hier ook samengesteld op basis van de afdelingen en in principe ook op zo‘n manier dat het overwicht van de grootste afdelingen gemilderd wordt. Doordat de gecoöpteerde leden voor het bereiken van de minimumvertegenwoordiging van vrouwen en jongeren toekomen aan de grootste afdelingen en ook de federale mandatarissen op provinciaal en nationaal niveau uit de grootste afdelingen afkomstig zijn, wordt ook hier het herverdelend effect deels teniet gedaan. Hoewel formeel de beslissingsmacht bij het federaal bestuur ligt in de federatie Brugge, worden deze vergaderingen terdege voorbereid in beperkte groep waardoor deze haar stempel kan drukken op de discussies in het federaal bestuur. Tot 1996 gebeurt deze voorbereiding in het uitvoerend orgaan dat gevormd wordt door de federale voorzitter en secretaris, de parlementairen, de fractieleider van de provincieraad en de federale verslaggever. Wanneer in 1996 de Federale Raad van Voorzitters en Secretarissen de taken van het uitvoerend bestuur toegewezen krijgt daalt het aantal samenkomsten en verschuift de voorbereiding van de vergaderingen naar het maandagoverleg. Fundamenteel verandert er dan ook weinig en ligt de echte macht nog steeds bij de leidende mandatarissen van de federatie. Een groep waarvan de voorzitter van de federatie Brugge, achtereenvolgens Frank Van Acker, Fernand Peuteman en Renaat Landuyt, telkens deel uitmaakt, sterker nog, het hoofd van is. Volgens de militanten moet men metsers echter ook niet vragen de tekening van het huis te maken, de leden hebben behoefte aan leiding (cfr. 1.4.1.3.). Waar de eigenlijke macht in de federatie Brugge lange tijd in het uitvoerend bestuur ligt, bestaat het uitvoerend bestuur van de federatie Antwerpen uit een zeer beperkte groep mensen. Deze groep geeft wel impulsen maar het zwaartepunt van de discussie ligt bij het federaal bestuur. Tot 1994 worden de kandidaten voor het federaal bestuur voorgedragen door de afdelingen en verkozen door een federaal administratief congres. Na de federale statutenwijziging van 1994 wordt aan elk gewest een aantal mandaten toegewezen op basis van de verdeelsleutel die gebruikt wordt voor de afgevaardigden op het federaal congres. Daardoor wordt het overwicht

132 van het gewest Antwerpen wel gemilderd maar beschikt het in 1994 toch nog over de helft van de stemmen. In principe is iedere afgevaardigde gelijkwaardig maar de inbreng en het gewicht zijn voornamelijk afhankelijk van de persoonlijke kwaliteiten en ervaring. Door haar overwicht in mandatarissen en haar ervaring met de grootstedelijke problematiek die vaak geagendeerd staat, weet het Antwerps gewest vaak door te wegen in de besluitvorming. Bovendien kennen de afdelingen van het gewest Antwerpen al een lange periode van structurele samenwerking in de SP- Koepel Antwerpen. De voorzitter van de federatie Antwerpen kan dan ook maar een actief beleid voeren zolang hij of zij gesteund wordt door het Antwerps gewest. Zo wordt de eerste vernieuwende lijst van Guy Peeters voor de gemeenteraadsverkiezingen van 1994 weggestemd en wordt Lode Hancké in 1997 niet herverkozen als federaal voorzitter nadat hij de voorgaande twee jaren een beleid heeft gevoerd waarin de belangen van de periferie primeerden op die van het centrum. De leidende groep mandatarissen van de federatie is echter niet onveranderlijk. Bob Cools wordt opzij gezet voor Leona Detiège en Marcel Colla moet stilaan wijken voor Tuur Van Wallendael, Robert Voorhamme en Kathy Lindekens. De leidende mandatarissen blijven evenwel afkomstig van het gewest Antwerpen; de ene factie van de leidende klasse wordt vervangen door een andere. (cfr. 1.4.3.2.). In de federatie Leuven dient het federaal bestuur voornamelijk voor de overdracht van informatie naar de lagere partijorganen en is er weinig ruimte voor discussie. De dominante rol in de besluitvorming wordt vervuld door het uitvoerend bestuur dat bestaat uit de federale voorzitter, de secretaris en penningmeester, zes verkozen leden uit het federaal bestuur en de federale mandatarissen. Deze laatsten hebben geen stemrecht maar maken wel de helft van het uitvoerend bestuur uit dat veelal naar consensus streeft waardoor hun inbreng toch niet gering is. Het uitvoerend bestuur haalt zijn sterkte uit de regelmaat van samenkomsten en de hoge aanwezigheidsgraad van mandatarissen. Bovendien kent het uitvoerend bestuur van de federatie Leuven een zeer stabiele samenstelling. Alhoewel in dit orgaan de leden in principe gelijkwaardig zijn en vooral de parlementsleden vaak tussenkomen, is het Tobback die de vergaderingen kan sturen en duidelijk kan doorwegen bij beslissingen omwille van zijn politieke merites en diepgaand netwerk dat hij heeft uitgebouwd binnen de federatie. De kern van de federatie Leuven wordt dan ook eerder gevormd door dit netwerk dan door de formele structuur.

133 De federatie Brugge wordt geleid door de leidende mandataris die tevens federaal voorzitter is. In de federaties Leuven en Antwerpen is de federale voorzitter echter ondergeschikt aan de leidende mandataris of groep van mandatarissen. De leiding van de onderzochte federaties blijkt dus niet afhankelijk te zijn van de formele positionele macht die de voorzitter heeft maar komt toe aan de mandatarissen met een reputationele macht binnen of buiten de federatie. Zowel binnen een grote, een middelgrote als een grote federatie lijkt de eigenlijke macht in handen te zijn van een beperkte groep mensen en wordt onze onderzoekshypothese dus bevestigd: de federaties binnen de SP zijn onderhevig aan de tendens tot oligarchie. We hebben echter gezien dat de federaties statutair oorspronkelijk belangrijke actoren bleken, maar hun rol in de besluitvorming bij de opeenvolgende nationale statutenwijzigingen geleidelijk aan verminderde in het licht van de activering van de afdelingen en de democratisering van de partij. Behalve in de federatie Brugge lijkt de rol van de federaties in de besluitvorming inderdaad uitgespeeld door de invoering van de rechtstreekse vertegenwoordiging van de afdelingen op de nationale congressen. In de federatie Leuven is het informeren van de afdelingen over problemen staande op de agenda van het nationaal Congres in 1997 zelfs verdwenen uit de statuten. De coördinerende taak van de federatie op het vlak van organisatie treedt er dan ook sterk naar voren. Ook in de federatie Antwerpen komt de nadruk vanaf 1996 te liggen op de logistieke dienstverlening. De federatie Brugge gaat tegen deze evolutie in en kiest voor een actieve ondersteuning van de afdelingen in de besluitvorming waardoor de federatie ook haar rol in de besluitvorming weet veilig te stellen, althans tot aan de vorming van de provinciale federatie West- Vlaanderen in 2000. De nationale statutenwijzigingen worden door de federale verantwoordelijken enerzijds wel positief bevonden omwille van het breken van de federale oligarchische tendens. Een afdeling kan nu niet meer afgeremd worden door haar federatie of een grote afdeling binnen de federatie, ze kan nu rechtstreeks amendementen indienen. Bovendien worden de kandidaten voor het Partijbureau nu voorgedragen door de afdelingen en zijn het ook de afdelingen die het Partijbureau verkiezen op een nationaal Congres. Vroeger gebeurde dit door de federaties waardoor er vaak stemafspraken gemaakt werden tussen verschillende federaties hetgeen nu veel moeilijker is geworden.

134 Enerzijds worden de statutenwijzigingen dus positief beoordeeld in het licht van de democratisering van de partij, anderzijds blijkt echter dat deze geleid hebben tot een verzwakking van het interne debat en dus een verzwakking van de interne democratie. Een groot aantal afdelingen slaagt er namelijk niet in zelf een grondige discussie te voeren en amendementen op te stellen daar waar vroeger de federaties de rol van animator op zich namen. Ook de Raad van Voorzitters en Secretarissen is niet in zijn opzet geslaagd want veel te groot. Hierdoor komen er in deze Raad vrijwel geen beslissingen tot stand en komt ze nog zelden samen. Er blijkt dan ook geen sprake te zijn van een grotere wisselwerking tussen de afdelingen en de nationale leiding maar eerder van een versterking van het centraal gezag. Renaat Landuyt, die voorzitter was van de werkgroep voor de hervorming van de statuten in 1995, duidt dan ook op de tweede doelstelling van de wijzigingen: de verhoging van de slagkracht van de nationale leiding. Een politiek partij is immers een strijdorganisatie en dient dan ook krachtdadig en efficiënt op te kunnen treden. Ze heeft nood aan eenheid van bevelvoering en snelle besluitvorming die niet mogelijk is als alle beslissingen steeds vooraf door elk lid beoordeeld moeten worden. Enkel op die manier konden Patrick Janssens en Steve Stevaert de partij moderniseren, dynamiseren en aanpassen aan de veranderende maatschappij. Deze doelstelling lijkt de bovenhand te hebben gehaald. De decentralisatie van de besluitvorming naar de afdelingen moet dan ook niet begrepen worden als de reactie van een zwakke leider, zoals Michels het bekijkt (cfr. 1.4.2.), maar eerder als een Romeinse verdeel-en-heers-tactiek die van een sterke leider ”een keizer‘ maakt. De SP-federaties blijken dus zowel intern als extern onderhevig te zijn aan de oligarchische tendens.

—Is dit centralisme? Ja. Is dit meer macht voor de voorzitter? Ja. Maar dit is nodig voor de partij!“

L. TOBBACK, SP-voorzitter, 1995 226

226 D.J. EPPINK, —Tobback trekt SP aan haren over Rubicon“ in De Standaard , 11 december 1995, 3.

135 Referenties

1. Theoretische literatuur DEWACHTER, W., Politieke Sociologie, Boekdeel 2 , Leuven, Acco, 2002, 239 p. DUVERGER, M., Les partis politiques , Paris, Librairie Armand Colin, 1958, 476 p. KIRCHHEIMER, O., —The Transformation of the Western European Party Systems“ in J. LaPalombara en M. Weiner, red., Political Parties and Political Development , Princeton, Princeton University Press, 1966, 177-200. MICHELS, R., Political Parties. A Sociological Study of the Oligarchical Tendencies of Modern Democracy , New York, Collier Books, 1962, 379 p. Vertaald door E. PAUL en C. PAUL met een inleiding door S.M. LIPSET. MICHELS, R., Democratie en organisatie: een klassieke theorie, ingeleid door prof. J.A.A. van Doorn, Rotterdam, Universitaire Pers, 1969, 196 p. MICHELS, R., Soziologie des Parteiwezens in der modernen Demokratie. Untersuchungen über die oligargischen Tendenzen des Gruppenlebens , Stuttgart, Alfred Kröner Verlag, 1970, 551 p. Heruitgave met nawoord van H. CONZE. PANEBIANCO, A., Political Parties: organization and power , Cambridge, Cambridge University Press, 1998, 318 p. PARETO, V., Traité de sociologie générale , Genève, Droz, 1968, 1818 p. Voorwoord door R. ARON WEBER, M., Gezag en bureaucratie , Rotterdam, Universitaire Pers, 1972, 220 p. Geredigeerd en ingeleid door A. van Braam.

2. Werken over het onderwerp DESCHOUWER, K., Organiseren of bewegen? De evolutie van de Belgische partijstructuren sinds 1960, Brussel, VUB Press, 1993, 174 p. DEWACHTER, W., —Noodzaak en overwicht van de politieke partij in de polyarchie, analyse van de structurele en actionele determinanten van de particratie in België“ in Res Publica , vol. XXIII, (1981), nr. 1, pp. 126-151. DEWACHTER, W., De mythe van de parlementaire democratie. Een Belgische analyse, Leuven, Acco, 2001, 475 p. FIERS, S., Partijvoorzitters in België of ”Le parti, c‘est moi‘ ?, Leuven, Afdeling Politologie Katholieke Universiteit Leuven, 1998, 426 p.

136 KITSCHELT, H. en HELLEMANS, S., Beyond the European left: ideology and political action in Belgian ecological parties , Durham, Duke University Press, 1990, 262 p. KOOLE, R., De opkomst van de moderne kaderpartij,. Veranderende partijorganisaties in Nederland (1960-1990), Utrecht, Spectrum, 1992, 462 p. WITTE, E., CRAEYBECKX J. en MEYNEN, A., Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden , Brussel, VUB Press, 1997, 478 p.

3. Eindverhandelingen VANSTIPHOUT, J., Het proces van oligarchisering binnen Agalev , Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 1995-1996, 149 p. (Diss. Lic.). VRANCKEN, I., Besluitvorming en werking binnen de P.V.V., een onderzoek bij de nationale en gewestelijke partijorganen , Leuven, Katholieke Universiteit Leuven, 1985-1986, 103 p. (Diss.Lic.).

4. Bronnen X, —De wetstraatpers over voorzitter Louis Tobback. Vandaag reeds het nieuws van morgen“ in Doèn , (1995), nr. 25, pp. 10-11. Administratief België, Brussel, Nationaal geografisch instituut, 1995. BIONDI, P., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1995 en 1996“ in Res Publica , vol. XXXIX, (1997), nr. 4, pp. 629-691. BIONDI, P., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1997 en 1998“ in Res Publica , vol. XLI, (1999), nr. 2/3, pp. 313-374. BUELENS, J., Verkiezingsdatabank , 1999 (Verkiezingsdatabank: www.vub.ac.be/belgianelections). DE BUYSER, P., —Honderd jaar geleden werd het charter van Quaregnon goedgekeurd“ in Doèn , (1994), nr. 16, pp. 28-29. DE SMET, F., —Tobback: ”Vooruit met de kar‘“ in De Morgen , 30 januari 1995, 4. EPPINK, D.J., —Tobback trekt SP aan haren over Rubicon“ in De Standaard , 11 december 1995, 3. HERTOG, P., —Roger Brugmans uit Landen ”Ik ben geen mijnheer, ik ben een kameraad‘“ in Doèn , (1997), nr. 49, pp. 24-25.

137 JANSSENS, P., FIERS, S. en VOS, M., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1991 en 1992“ in Res Publica , vol. XXXV, (1993), nr. 3/4, pp. 503-559. JANSSENS, P., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1993 en 1994“ in Res Publica , vol. XXXVII, (1995), nr. 3/4, pp. 389-426. NOPPE, J., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1999 en 2000“ in Res Publica , vol. XLIII, (2001), nr. 2/3, pp. 429-501. VAN DEN DRIESSCHE, P., —Frank Van Acker in Brugge Overleden“ in De Standaard , 23 april 1992, 1. VERSTRAETE, M., —Een partij klaar voor de 21 ste eeuw“ in Doèn , (1995), nr. 33, pp. 4-8. VERSTRAETE, M., —Het Toekomstcongres van de SP. De debatangst voorbij“ in Doèn , (1998), nr. 57, pp. 4-7. VERMEERSCH, J., De Socialistische Partij: 1978-1998 , sp.a, s.d., http://www.sp.be/nationaal/ideeen/geschiedenis/79_98/gesch_78_98.asp (WWW). VERMINCK, M., —Morfologie van de Vlaamse politieke partijen in 1989 en 1991“ in Res Publica , vol. XXXIII, (1991), nr. 3/4, pp. 523-584.

4.1. SP-nationaal X, De statuten van de SP aangenomen door het Congres van 13 en 14 juni 1992 , Brussel, Socialistische Partij, 1992, 72 p. X, De statuten van de SP aangenomen door het congres van 9 en 10 december 1995, Brussel, Socialistische Partij, 1995, 33 p. X, Federale statuten , Brussel, Socialistische Partij, 1995, ongepag. X, Modelstatuten federaties , Brussel, Socialistische Partij, 1981, 71 p. X, Statuten van de Socialistische Partij aangenomen op het Congres van 8 en 9 maart 1980, Brussel, Socialistische Partij, 1980, 32 p. VANDENBROUCKE, F., Samenwerken kan werken, de SP is geen —kiesvereniging“, maar een democratische en sociale ledenbeweging, paper ter voorbereiding van het SP-congres te Antwerpen, 13 en 14 juni 1992, 12 p.

138 4.2. SP-Federatie Brugge X, Administratief verslag 1995-1997 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1997, 43 p. X, Administratief verslag 1997-1999 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1999, 51 p. X, Statuten SP-federatie Brugge , Brugge, SP-federatie Brugge, 1993. X, Statuten SP-federatie Brugge, Brugge, SP-federatie Brugge, 1996. X, Werkingsverslag SP Brugge 1993-1994 , Brugge, SP-federatie Brugge, 1994, 221 p. Stemgerechtigden federaal congres, 1999, Archief SP-federatie Brugge. Verslag afdelingsbestuur Brugge, 4 juli 1992, Archief SP-federatie Brugge. Verslagen Federaal Bestuur SP-federatie Brugge 1989-1989, Archief SP-federatie Brugge Verslag Financiële Commissie van de SP-federatie Brugge, 11 mei 1996, Archief SP-federatie Brugge. DEBUSSCHERE, S., in interview met auteur, Brugge, 10 november 2004. DEBUSSCHERE, S., in interview met auteur, Brugge, 18 april 2005. LANDUYT, R., in interview met auteur, Brussel, 22 november 2004. VAN NIEUWKERKE, A., in interview met auteur, Brussel, 15 december 2004.

4.3. SP-Federatie Leuven X, Administratief verslag ‘97-‘99 , Leuven, SP-federatie Leuven, 2000, 99 p. X, Federaal administratief congres 1986-1990, Leuven, SP-federatie Leuven, 1991, 111 p. X, Federaal administratief congres 1991-1992 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1993, 99 p. X, Federaal administratief congres 1993-1994 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1995, meerv. gepag. X, Federaal administratief congres 1995-1996 , Leuven, SP-federatie Leuven, 1997, meerv. gepag. X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1981, 16 p. X, SP Federatie Leuven arrondissementele statuten , Leuven, SP-federatie Leuven, 1997, 12 p. BRUGMANS, R., in interview met auteur, Landen, 18 november 2004. PEETERS, F., in interview met auteur, Leuven, 15 november 2004.

139 STULENS, J., in interview met auteur, Leuven, 14 oktober 2004. STULENS, J., in interview met auteur, Leuven, 8 november 2004. STULENS, J., in telefonisch gesprek met auteur, Leuven, 18 april 2005.

4.4. SP-Federatie Antwerpen X, Administratief verslag 1986-1990 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1990, 202 p. X, Administratief verslag 1990-1994, Deel 1 Syntheseverslag , Antwerpen, SP- federatie Antwerpen, 1994, ongepag. X, Arrondissementeel statuut , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1991, ongepag. X, Een partij… een beweging! Werkingsverslag 1995-1997 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1997, 72 p. X, Ontwerptekst federale statuten , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1994, 20 p. X, Statuten , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 1981, art. 6-9, 13 p. X, Statuten , Antwerpen, SP-Koepel Antwerpen, 1984, art. 1-8, 27 p. X, Werkingsverslag 1998-1999-2000 , Antwerpen, SP-federatie Antwerpen, 2000, 36 p. Achtergrondinfo ter voorbereiding van federaal congres, 24 maart 1994, Amsab Antwerpen Brief aan de voorzitters een secretarissen van de gewestbesturen, 20 juni 1994, Amsab Antwerpen. HANCKE, L., in interview met auteur, Berchem, 26 februari 2005. HANCKE, L., tekst intentieverklaring voor de verkiezing van federaal voorzitter op het federaal congres te Antwerpen, 16 september 1995, persoonlijk archief Hancké. HANCKE, L., tekst tussenkomst op nationaal SP-congres te Roeselare, 20 en 21 december 1997, persoonlijk archief Hancké. MANGELSCHOTS, J., in interview met auteur, Deurne, 2 december 2004. PEETERS, G., in interview met auteur, Brussel, 12 januari 2005.

140 Bijlage 1. Basisvragenlijst onderzoek

Volgende vragen peilen naar het interne functioneren van uw federatie en haar functioneren binnen de gehele partij in de periode ‘89-‘99. Het is vooral de bedoeling na te gaan welke invloed de nationale statutenwijzigingen van 1992 en 1995 hierop gehad hebben. Gelieve hiermee rekening te houden bij het beantwoorden van de vragen rekening en eventuele evoluties aan te geven voor zover u hierover kan oordelen.

Naam: Federatie: Functie(s) in de onderscheiden partijbesturen in de periode ‘89-‘99:

Federaal en uitvoerend bestuur 1. Hoeveel leden telde het federaal en uitvoerend bestuur van uw arrondissement? (zie werkingsverslagen) Hoe vaak kwam het bijeen? (zie werkingsverslagen) Hoe was de aanwezigheid op de vergaderingen van het federaal en uitvoerend bestuur?

2. Hoe groot was de vertegenwoordiging van vrouwen, jongeren en nevenorganisaties in de bestuursorganen van uw arrondissement? (zie werkingsverslagen) 3. Wie stelde de agenda van de vergadering van het federale federaal en uitvoerend bestuur op? Welke criteria werden hierbij in acht genomen?

Verloop federaal en uitvoerend bestuur 4. Konden alle bestuursleden als gelijkwaardig beschouwd worden in discussies of kon men tenoren onderscheiden op bestuursvergaderingen? In welke mate speelde de dossierkennis van elk lid individueel een rol in de besluitvorming?

141

In hoeverre werd er bij de besluitvorming op arrondissementeel niveau rekening gehouden met besluiten en suggesties van lagere partijorganen? Welke was de rol van de voorzitter van de federatie bij het totstandkomen van de beslissingen naargelang de verschillende voorzitters? Hoe werden beslissingen genomen? Bij consensus of bij stemming?

5. Was er sprake van informele besluitvormingspistes?

Structuur federatie 6. Kende uw federatie afwijkingen van de modelstatuten voor federaties?

7. Bestond er in uw arrondissement een federale raad van voorzitters en secretarissen ter ondersteuning van de raad van voorzitters en secretarissen?

8. Hoe zou u de reële verhouding tussen de verschillende federale organen schetsen (congres, (uitvoerend) bestuur en desgevallend de federale raad van voorzitters en secretarissen)?

Draagwijdte beslissingen 9. Hadden lagere organen de mogelijkheid om beslissingen te amenderen en gebeurde dit? Werd er controle uitgeoefend door hogere organen op de genomen beslissingen?

10. Op welke manier verliep de doorstroming van beslissingen naar hogere en lagere partijorganen?

11. Vindt u dat de besluiten uit uw federatie voldoende aandacht kregen in de hogere partijorganen: het congres, de algemene raad/raad van voorzitters en secretarissen en het partijbureau?

12. Hoe zou u het gewicht van uw federatie in verhouding tot de andere arrondissementen in de besluitvorming van de SP op nationaal niveau omschrijven? Welke factoren bepalen dit volgens u?

142

13. Hoe ziet u de rol van uw federatie t.o.v.: Het nationale congres? De algemene raad of raad van voorzitters en secretarissen? Het partijbureau? De lagere partijorganen (afdelingen, kantons, districten)?

Lagere organen 14. Welke indeling in lagere partijorganen kende uw arrondissement?

15. Hoe zou u de activiteit van deze verschillende SP-besturen binnen uw arrondissement omschrijven wat besluitvorming betreft?

16. Werd er door vertegenwoordigers van uw federatie deelgenomen aan vergaderingen van lagere organen? Zo ja, om welke reden(en)?

Functies federatie 17. Hoe belangrijk was de arrondissementsfederatie als rechtsprekende instantie? Gebeurde het vaak dat ze moest optreden als beroepsinstantie voor beslissingen genomen door lagere organen?

18. Ziet u buiten de statutaire taken nog andere taken voor de arrondissementsfederatie? Zo ja, welke?

19. Heeft er volgens u een verschuiving plaatsgevonden in het takenpakket van uw federatie?

Evaluatie statutenwijzigingen 20. De statutenwijzigingen van ‘92 en ‘95 zijn er gekomen in het licht van een democratisering van de partij en het nauwer betrekken van de afdelingen bij de besluitvorming. Hoe evalueert u de statutenwijzigingen in dit opzicht?

143