Hoofdstuk 5 Pamfletten met echolyriek

Het oudste pamflet met echolyriek uit de Knuttelcollectie, Sommigevragen:welckebeantwoort worden van Echo 1 uit 1598, heeft een opmerkelijke inhoud. Net als in veel andere pamflet - tenisde doelgroep de lezerinhet Noorden,maarditmaaliserookeenrolweggelegdvoor het Zuiden. Naast een echogedicht als hoofdtekst bevat dit pamflet een gravure waarop de Hollandse Maagd in haar omheinde tuin, de verenigde noordelijke provincies, zit; bij het hek staat de gewapende Leeuw, die het Huis van Oranje verbeeldt. Het zuiden moet diens bescherming kennelijk ontberen. Op de linkerkant van de prent worden de Zuide - lijke Nederlanden, gepersonifieerd in een sterk op de Hollandse Maagd lijkende vrouw, inbedwanggehoudendooreendraak(Spanje)diemetzijnvoorpootbeslaglegtopdepri - vileges van de zuidelijke provinciën. Op de achtergrond verschijnt Eendrachtich Gewelt, in gezelschap van dezelfde draak die de zuidelijke privileges in beslag genomen heeft, nu gehuld in monnikspij en met een olijftak in de hand, hier Bedeckte Tirannie genaamd. Het beest wil een valse vrede sluiten, maar zijn vermomming is gebrekkig: zijn staart steekt onder de monnikspij uit. Het onderschrift bij de prent legt de boodschap expliciet op tafel: nu de tirannie zichzelf niet met behulp van geweld heeft kunnen vestigen in het noorden, probeert zij het met listen. Door middel van het noodlottige zuidelijke voor - beeld wordt het noorden aangespoord geen bestand of vrede te sluiten met Spanje. De gedichten die in drie kolommen onder de prent staan afgedrukt dragen dezelf - de boodschap uit. Het betreft van links naar rechts een refrein, een antwoord daarop en in de derde kolom een traditioneel echogedicht waarin Echo reageert op vragen van een niet nader geïdentificeerde spreker. Er wordt geen poging gedaan de situatie verder aan te kleden: de figuur Echo is er reeds en een spreker steekt meteen van wal. Hij heeft ad - vies nodig en wil weten wat er nu eigenlijk gaande is. Meent de Spaanse vijand het nu oprecht met zijn vredesvoorstellen? Of is het beter een eigen koers te varen? De spre - ker vreest een invasie en een overheersing door een vreemde mogendheid waarvan be - kend is dat ze wreedheden begaat, weinig tolerant is in religieuze aangelegenheden en niet zal nalaten het land kaal te plunderen en uit te zuigen. In de moraal ligt de nadruk op de geloofsverschillen: omdat de Hollanders Christus’ woord naleven, zal het goed voor hen aflopen. De aanhangers van de paus zullen definitief vergaan:

1 Kn. 1045-1046. 164 pamfletten met echolyriek

Gravure in Sommige vragen: welcke beantwoort worden van Echo, 1598 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 1045).

Waer blijft dan den Paus met al zijn heylichdom? Hy leyt om [hij is omgevallen] Wie salder teghen staen den grooten Antichrist? Christ Christus regheert, de Paus heeft nu geen meer solaes [ plezier ]: O laes Alleen blijven de geen die Christus Woort aeneleven Leven Die den Paus aenhanck doen, die vergaen alte samen Amen (r. 36-40) In di t echogedicht komen de belangrijkste eigenschappen van deze poëzie in pamflet - ten naar voren. Er is sprake van een personage Echo dat antwoorden geeft in zogenaamd echorijm aan een spreker die vragen stelt. Echo’s antwoorden zijn een bevestiging van de visie van de spreker, waarbij aan Echo tevens een hekelende functie wordt gegeven: de katholieken worden beschimpt en Echo levert daar haar bijdrage aan.

Ook in de zeventiende eeuw verscheen in pamfletten echolyriek. Onder echolyriek ver - sta ik gedichten die op het titelblad van een pamflet of in de titel van de eigenlijke tekst het woord ‘echo’ bevatten, maar ook gedichten of passages die weliswaar niet expliciet met echo worden aangeduid maar wel echorijm of een personage met de naam Echo hebben. Echogedichten worden ook geregeld ‘galm’ genoemd, zoals in Echo ofte Galm 2 uit 1607, ‘Echo ofte Weder-galm’ in ChristelickeGedichten 3 uit 1609 en in NatuurlijkeEcho,uyt - gegalmt over t’eynde van Cornelis en Jan de Wit 4 uit 1672. De inwisselbaarheid van de woorden ‘echo’ en ‘galm’, als zouden het twee begrippen voor hetzelfde zijn, blijkt echter be - perkt, want een tekst die aangeduid wordt met de term ‘galm’ is lang niet altijd een echogedicht, zoals bijvoorbeeld Veersche Vreughde-Galm en Zege-wensch, over het Kapiteinschap

2 Kn. 1405a. 3 Kn. 1620. 4 Kn. 10393. pamfletten met echolyriek 165

Generaal vande Seven Vereënigde Provintien; op-gedragen aan Sijn Hoogheyt Willem-Henrik, 5 en ook Stadthouders Eerste Geboorte-galm, Uytjuychende des daghs-geboorte van Sijn Hoogheydt Wilhem de Derde 6 en Haegs Zions Rougalm, over ’t Verlies van haren Eerwaerden Leeraer Do’ Cornelius Trigilan - dus, 7 alle uit 1672, aangeven. In deze gedichten is geen sprake van echorijm en evenmin is een Echo-figuur aanwezig. Het gaat om een helder te onderscheiden maar niet al te vaak beoefende poëtische vorm, die ik in een kleine vijf procent van de pamfletten uit mijn corpus aangetroffen heb: Tabel 12 Aantal echogedichten ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 1607-1609 5 1618-1619 1 1646-1648 0 1672 21 ––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– De kwantitatieve ontwikkeling van dit genre in pamfletten is opmerkelijk. In 1607-1609 zijn er een paar echogedichten in pamfletten verschenen, daarna daalt de beoefening van het genre tot nul vermeldingen in 1646-1648 en lijkt het te verdwijnen. In 1672 is duidelijk sprake van een stevige opleving. In Brillerus Sondags-Praetje 8 uit 1672 wordt die ontwikkeling geïllustreerd. Eén van de gesprekspartners in dat pamflet, een ‘Amster - dammer’, informeert bij de pamfletverkoper Brillerus of hij wellicht het nieuwste echo - pamflet bij zich heeft: ‘Maer wat, laten wy wat van onse Stadt spreken. Hebje die laets - te Echo gesien?’ (r. 163-164). Blijkbaar was echolyriek op dat moment daadwerkelijk populair. Het jaar 1672 bevat in elk geval verreweg het grootste aantal echogedichten in mijn onderzoekscorpus. Buiten een cluster Amsterdamse pamfletten met echogedichten uit 1672, dat later ruimschoots aan bod zal komen, bevinden zich in mijn corpus geen andere pamfletten die slechts uit één echogedicht bestaan. Het gros bevat behalve een echo ook één of meer andere teksten. 9 Het echogedicht is dikwijls de hoofdtekst, maar het kan ook tot het voor- of het nawerk behoren. 10 Evenals de overige genres in dit boek had echolyriek al een hele geschiedenis achter zich voordat ze ook in pamfletten terechtkwam. In het volgende overzicht zal ik laten zien welke toepassingen er van oudsher geweest zijn en de mythologische en literaire voorgeschiedenis van echolyriek reconstrueren. Voornaamste vraag daarbij is in hoever - re deze poëzie betrokken werd op politiek-historische gebeurtenissen.

5 Kn. 9966. 6 Kn. 10635. 7 Kn. 10640. 8 Kn. 10490. 9 Het dichtst in de buurt bij de vorm die de Amsterdamse pamfletten hebben, komt de uitgave van de Delfschen Echo uit 1672; de aanwezige ‘Toe-gift’ maakt dat we ook hier te maken hebben met twee gedichten. 10 In sommige pamfletten wordt dit op de titelpagina expliciet vermeld. In de Natuurlijke Echo, uytgegalmt over t’eynde van Cornelis enJandeWit (Kn. 10393) uit 1672 wordt het echogedicht als hoofdtekst gepresenteerd, een tweede gedicht is volgens het titelblad slechts ‘by gevoegt’. 166 pamfletten met echolyriek

Echolyriek: kenmerken en voorgeschiedenis

De literaire Echo heeft een mythologische oorsprong. 11 Er bestaan twee mythes met een Echo-figuur in de hoofdrol: één die haar oorsprong waarschijnlijk in de anonieme homerische Hymne voor Pan heeft, en één die we kennen via de Metamorphosen van Ovidi - us. 12 Hoewel deze mythes verschillen vertonen in de uitbeelding van het personage, po - gen ze beide het verschijnsel van de echo te verklaren. De associatie van Echo met Pan, de god van bergen, weides en het landleven, gaat te - rug op de Hymne voor Pan . Hierin wordt verteld hoe Pan muziek maakt, begeleid door een aantal nimfen. Echo is één van die nimfen, maar blijft enigszins op de achtergrond. Pas in het latere, onvolledig overgeleverde gedicht van de Griekse dichter Moschus (ca. 200 v.C.), lezen we meer over Pan en Echo. Moschus schetst een keten van ongelukkige verliefdhe - den. Pan valt voor Echo, die echter liefde heeft opgevat voor een satyr; deze satyr wil op zijn beurt niets van haar weten, aangezien hij verliefd is op een andere nimf. Het loopt noodlottig af, zoals blijkt in het verhaal Daphnis et Chloe van Longus (3 e eeuw n.C.) dat ver - der gaat waar Moschus ophield. Echo is een beeldschone bosnimf, door de muzen opge - leid om te zingen en muziek te maken. Pan wordt verliefd op haar, maar Echo koestert haar maagdelijkheid. Pan ontsteekt in woede en wekt razernij op bij schaapherders, die haar vervolgens aan stukken scheuren. Haar ledematen blijven echter zingen en de nim - fendiehaarbegravenkrijgen vandemuzendeopdracht omalhaargeluidenteimiteren. 13 Ovidius introduceert Echo in zijn Metamorphosen als een praatgrage nimf die met haar gekwebbel Juno weet af te leiden, zodat haar echtgenoot Jupiter ondertussen zijn amoureuze gang kan gaan bij verschillende nimfen. Als Juno Echo’s listige gedrag ont - dekt, straft ze haar. Echo wordt gereduceerd tot een akoestisch hulpmiddel: ze is niet in staat een conversatie op gang te brengen maar ook niet om antwoorden te weigeren. Echo is een nimf met een beperkt spraakvermogen geworden. Dit belet haar niet om een onbeantwoorde liefde op te vatten voor de jonge Narcissus. Echo trekt intens be - droefd de wouden in en van daaruit verder naar de rotsachtige bergen. Daar kwijnt ze weg tot er niets meer over is dan haar stem. De twee mythes rondom Echo leveren inhoudelijk verschillende identiteiten op. De Echo uit de anonieme hymne straalt in de omgeving van Pan geloofwaardigheid, rein - heid en puurheid uit en wordt daardoor geassocieerd met waarheid. Bij Ovidius is ze vooral een intrigante en de afgewezen minnares van de egoïstische Narcissus. 14 Haar woorden moeten dan ook niet zelden meerduidig worden opgevat, Echo is in staat mensen op een dwaalspoor te brengen. De Echo van Ovidius is het meest dominant in de overlevering. 15 Diens poëtische relaas wordt in latere poëzie ‘a way of deconstructing words, often of love, into their hidden but operative ultimae […].’ 16

11 Deze paragraaf baseer ik voornamelijk op Colby 1920, Verkuyl 1968, Hollander 1981, en Loewenstein 1984. 12 Metamorphosen iii , r. 339-401. 13 Hollander 1981: 7-8. 14 Hollander 1981: 11. 15 Loewenstein 1984: 30. 16 Hollander 1981: 12. echolyriek: kenmerken en voorgeschiedenis 167

Uit de mythologische verhalen rondom Echo ontstond het genre van de echolyriek. Echopoëzie is een dialoog tussen een spreker en Echo. 17 De laatste lettergrepen of woor - den van een versregel worden, zonder tussenkomst van expliciterende zinnen in de tekst zelf, teruggekaatst van een onbepaalde afstand. 18 Het doel daarbij is commentaar te leveren op de door de spreker verwoorde sentimenten, of hem een antwoord te ge - ven op zijn vragen. Echo’s antwoorden zijn niet altijd eenduidig, soms zijn ze vaag, poly-interpretabel of zelfs misleidend. In zijn meest populaire vorm rijmde in een echo - gedicht het laatste woord van elke regel op het voorlaatste woord en bracht het een vaak ironiserend betekeniscontrast aan. De echo was grammaticaal-syntactisch gezien een toegift, die niet meedeed in de lettergrepentelling van de versregels. 19 Assonantie, alli - teratie, diverse soorten rijm en ook het refrein zijn varianten van echo. 20 Mij gaat het echter om de echovorm waarin sprake is van een gepersonifieerde echo die daadwerke - lijk spreekt en onderdeel is van een semi-dramatische vorm. 21 De vorm kwam in dit genre voort uit het doel dat de auteur voor ogen had. Aanvan - kelijk was echolyriek een ‘trick of versification somewhat identified with pastoral poe - try, which later came to be used in a dramatic manner in the pastoral play.’ 22 Naarma - te de versvorm populairder en vaker geïmiteerd werd, raakte de rijmtechniek enigszins los van de inhoudelijke pastorale oorsprong. Echorijm werd eerder een siervorm dan verhaal-inhoudelijk noodzakelijk. Het gaat echter te ver om het genre af te doen als een versiering, een middel om louter muzikaal klankspel te scheppen. Als geen ander is Echo in staat om de woorden van de dichter of de spreker uit te vergroten, te verklei - nen of te ridiculiseren. Echo is ‘a common device in verse to strengthen meaning and structure, and also to provide tune and melody.’ 23 Zij kan met haar reactie het implicie - te openbaren. De echo wordt zo als het ware een wijze filosofe, een niet zelden ironise - rende commentaarstem die een tweede waarheid legt naast die van de spreker. Echo onthult datgene wat de spreker niet weet: ‘Echo reveals the speaker’s imperfect know - ledge of his world, renders the primary utterance ironic […].’ 24 Het spreekt vanzelf dat niet alleen de onwetendheid of de argeloosheid van de spreker zichtbaar wordt ge - maakt, maar ook – en misschien wel juist – die van de lezer. Van de klassieke dichters heeft Ovidius de meest invloedrijke echolyriek geschreven,

17 Colby stelt dat de lyrische monoloog in echolyriek is getransformeerd tot een dialoog (Colby 1920: 7). 18 Sommige onderzoekers willen een onderscheid maken tussen zuiver en onzuiver echorijm. Zuiver echorijm is een klank die begint met een klinker, zonder dat de voor de klinker staande consonant (of meer dan één) herhaald wordt. Geurts: ‘Dat hee - ten wij zuiver echorijm, hetwelk onderscheiden moet worden van het onzuivere, waarin het echo-gevend woord of woorddeel heel en gansch herhaald wordt (b.v. noot : E. nood, beneên : E. neen ) of met verschillende vòòr den vocaal staande consonanten (b.v. gezellen : E. rebellen )’ (Geurts 1906: 386-387). Geurts’ terminologie suggereert een waardeoordeel over de twee rijmtypes. Water - schoot ziet zuiver echorijm als een positief te waarderen eigenschap van het werk van Lucas d’Heere: ‘Zijn echo’s zijn wel zò han - dig aangepast, dat zij nooit het voorafgaande woord compleet herhalen, maar enkel de laatste syllabe(n) ervan, wat toch telkens een zinvol effect oplevert’ (Waterschoot 1992: 582). 19 Waterschoot 1992: 582. 20 Cuddon & Preston 1998: 247. 21 Zie Colby 1920: 9-11. 22 Colby 1920: 14. 23 Cuddon & Preston 1998: 247. 24 Loewenstein 1984: 18. 168 pamfletten met echolyriek in de vermelde episode in de Metamorphosen over Echo en Narcissus, maar eerder al na - men de Griekse toneeldichters Euripides en Aristophanes (beide uit de vierde eeuw voor Christus) echopassages op in hun stukken. 25 De Griek Callimachus (ca. 310 – 240 v.C.) schreef een epigram dat beschouwd wordt als het oudst bekende voorbeeld van een op zichzelf staand echogedicht. Toen de Renaissance in Italië aanbrak waren er echter maar weinig gedichten over - geleverd van het, naar het zich laat aanzien, omvangrijke corpus. 26 De echolyriek werd desondanks herontdekt in Italië. Poliziano publiceert eind vijftiende eeuw een echo - gedicht; eind zestiende eeuw doet Tasso hetzelfde en neemt Guarini in zijn pastorale toneelstuk Il pastor fido (1589) wellicht de invloedrijkste echopassage van zijn tijd op. 27 Waarschijnlijk hebben de Fransen het genre van hen overgenomen en daarna is het ook in de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden beoefend. 28 Het Duitse taalgebied kent eveneens echolyriek. 29 In Engeland beoefenden onder meer Philip Sidney en George Herbert het genre. 30 In de Nederlanden kon echolyriek zich aanvankelijk in de populariteit verheugen van Neolatijnse dichters als Janus Secundus, Janus Dousa en Hugo de Groot. Van Janus Secundus is het vroegste echogedicht bekend, getiteld ‘Viator en Echo’, een droevige dialoog over de liefde. 31 In 1608 werd in Leiden de bundel Echo,siveLususnobiliumpoetarum gepubliceerd, met Latijnse, Griekse, Franse, Engelse, Duitse, Italiaanse en ook Neder - landse echolyriek. Het betreft een verzameling waarvan sommige gedichten al redelijk oud waren en die hekelende gedichten telt, bijvoorbeeld het echorijm van de - se rederijker Heyns Adriaensz van ca. 1566. 32 Rond dezelfde tijd publiceert Lucas d’Hee - re te Gent zijn ‘Antwoorden op twee vrauwen die al cautende gaen in een dal’ in de bun - del Den Hof en Boomgaerd der Poësien (1565), temidden van epigrammen, sonnetten, oden en refreinen. 33 In de vroege zeventiende eeuw was een echoscène niet ongewoon in het Nederlandse renaissancedrama. 34 Het betrof dan meestal een zogenaamde orakelscène, zoals de echopassage die P.C. Hooft opnam in GeraerdtvanVelsen .35 Huygens paste het ver - schijnsel toe in zijn Boschdicht uit 1672.

25 Respectievelijk in Andromeda en Themophoriazusae . 26 Loewenstein 1984: 22. 27 Verkuyl 1968: 57; voor de betreffende passage Verkuyl 1971: 67-68. 28 Geurts 1906: 384. Dit gaat niet voor elke Nederlandse auteur op. Hooft bijvoorbeeld is zelf in Italië geweest en het is aan - nemelijk dat hij daar rechtstreeks met de Italiaanse pastorale echolyriek in aanraking is gekomen. Overigens doet Colby een po - ging aan te geven dat in het Franse taalgebied oudere vormen van echolyriek te vinden zijn (Colby 1920: 15-17), en geeft ook en - kele voorbeelden uit de dertiende en veertiende eeuw. Hiermee wil hij het beeld van de Italianen als culturele voorhoede nuanceren. 29 Knörrich 1992: 48. 30 Respectievelijk in The Countess of Pembroke’s Arcadia (The old Arcadia) (1590) en Heaven (1633). 31 Verkuyl 1968: 57. 32 Verkuyl 1968: 57-58. Kok verhaalt over Heyns Adriaensz, factor van de Haarlemse rederijkerskamer De Pelikaan, die mede vanwege een al te satirisch echogedicht in 1568 werd terechtgesteld. (Kok 1899: 110). 33 D’Heere 1565: 39-42. 34 Zie voor voorbeelden Van Eemeren 1986 en Verkuyl 1968: 58. 35 Veldhorst 2004: 168. De passage bij Hooft betreft r. 878-908. Hierin houdt de schildknaap van Van Velsen een monoloog, waarbij hij op een gegeven moment een ‘constenaer’ aanroept. Dit blijkt Timon te zijn, een tovenaar. Deze Timon wordt aan - gesproken in zijn hoedanigheid van ‘vermonder van ’t gheen dat snel sal gheschiên’ (r. 884-885). echolyriek: kenmerken en voorgeschiedenis 169

Uit de voorgeschiedenis en de achtergrond van echopoëzie valt te constateren dat echolyriek in grofweg twee thematische categorieën uiteenvalt: echopoëzie waarin in een landschappelijk decor een dialoog wordt gevoerd met veelal de liefde als onderwerp; en lakende, vaak politieke en/of religieuze echogedichten. 36 In de eerste categorie dient Echo een profetie uit te spreken voor een minnaar, al dan niet op zijn verzoek. Immers, Echo is door de straf van Juno gedwongen om de klanken te herhalen, en dan wel pre - cies zoveel als de spreker tot antwoord nodig heeft. Echo zegt iets over het lot dat de minnaar en zijn beminde beschoren is, hetzij in het positieve, hetzij in het negatieve. Echorijm lijkt echter meer voor een lakende bedoeling geschapen te zijn, althans in poëzie over de actualiteit ligt dat gebruik meer voor de hand. Dan krijgt Echo een ac - tievere rol in de dialoog, ze wordt niet alleen als respondent ingezet, maar ook als com - mentator en actor. ‘Het echogedicht werd nogal beoefend in de dagen van godsdien - stigen strijd, van hervorming en beeldenstorm,’ 37 merkt Geurts in 1906 op. Het echogedicht, met zijn schertsende rijmvorm, kon in dagen van politieke strijd een wa - pen worden om elkaar aan te vallen of te ridiculiseren. Het komt dan ook geregeld in pamfletten voor.

Ik onderscheid in mijn corpus echolyriek twee verschillende typen. In het meest voor - komende type is er sprake van echorijm waarmee een spel van vraag en antwoord wordt gespeeld door een spreker en Echo. Haar antwoorden en reacties vormen bevestigingen, verdraaiingen en/of ontkenningen, voegen soms nieuwe betekenissen toe of creëren een contrast met de voorafgaande bewering. In de variant op dit basispatroon krijgt Echo een eigen, meer onafhankelijke component. Ze kan handelen op eigen initiatief en kan zelf sturing geven aan de dialoog. In deze variant is niet noodzakelijkerwijs spra - ke van echo rijm . In het vervolg van dit hoofdstuk bespreek ik de belangrijkste pamfletten met echo - lyriek uit mijn onderzoekscorpus. Per periode komen het technische spel met echorijm, de identiteit en uitbeelding van Echo en de door mij gehanteerde typologie ter sprake. Door vervolgens de afzonderlijke pamfletten in hun politieke context te plaatsen, zal ik de structurele en affectieve functies van echolyriek benoemen.

Echolyriek uit 1607-1609

In de eerste periode van mijn onderzoek heb ik vijf pamfletten met echolyriek gevon - den. Ze behoren alle tot het eerste type: een spreker gaat een dialoog aan met Echo, die bevestigend, verdraaiend of ontkennend antwoordt. Echorijm treedt doorgaans met re - gelmaat na elke regel op. Uitzondering hierop is EchoofteGalm 38 uit 1607, waar Echo niet na elke versregel een antwoord geeft. Dit lijkt vooral veroorzaakt te zijn doordat de auteur niet altijd een geschikt rijmwoord heeft weten te vinden. Echo treedt bovendien

36 Verkuyl 1968: 58. 37 Geurts 1906: 389. 38 Kn. 1405a, wellicht van Adriaen van Nierop (Knuttel 1978: 280). 170 pamfletten met echolyriek

Titelpagina Echo ofte Galm, vermoedelijk van Adriaen van Nierop, 1607 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 1405a).

in hetzelfde pamflet niet uitsluitend op als verlenging van de versregel; een aantal ke - ren vinden we haar woorden ook in het midden van de regel, ingepast in het metrum: 39

Nu voort den eeuw’gen Peys ons eerstlick voor-ghehouwen Heeft die niet goets? yet goets. Hoe? machmen die vertrouwen? trouwen. (r. 61-62) In de eerste periode wordt relatief veel werk gemaakt van de uitbeelding van het per - sonage Echo. In een inleidend versje bij ‘Echo ofte Weder-galm’ in Christelicke Gedichten 40 uit 1609 wordt opgemerkt dat Echo zich in bossen en bergen bevindt: Den ECHO ergh In Bosch en Bergh Daer hy [ Echo ] 41 veel hoort

39 Echo wordt in Echo ofte Galm typografisch onderscheiden van de tekst van een niet nader te identificeren spreker. De woor - den van deze spreker zijn in gotische letters gedrukt, die van Echo in romein. Dit gebeurt dus ook als Echo’s tekst middenin de versregel staat. Maar niet alle woorden in romein zijn van Echo. De drukker heeft belangrijke termen en namen veelal in ro - mein gedrukt, waardoor ze meer nadruk krijgen. 40 Kn. 1620. 41 Dit echogedicht is het enige in mijn onderzoekscorpus waarin Echo een mannelijk personage is. echolyriek uit 1607-1609 171

Daer hy van seyt 5 Ist lief of leydt Het laetste Woort. In het al eerder genoemde EchoofteGalm is het decor de vrije natuur, ‘’t hoogh gheberch - te’ (r.172). Echo is de bewoonster van het ‘begraesde dal’ (r. 1) die ‘met een hel gheschal / Den Reysiger toe-roepst [ sic ]’ (r. 2-3). Verder is ‘Kind des lochts end’ tonghs’ (r. 85) Echo ‘onsichtbaerlick’ (r. 2). Aan het einde van het gedicht krijgt de lezer enige informatie over het leven van Echo:

Ick wensch de weder-liefd’ Narcissi dy voorspoedich spoedich. 175 Dat dy voort onghequelt Pan den quaen [kwade] kyver laet verlaet. End’ beyde leven moghst eendrachtigh waer ghy gaet. hy gaet.

Al aan het begin had de auteur verwezen naar het ongelukkige liefdesleven van Echo toen hij haar als ‘Eensame Maecht’ (r. 1) omschreef. Hier wordt die bewering nader in - gevuld: Echo is vooral eenzaam door haar onbeantwoorde liefde voor Narcissus. Min - der liefdevol is de band die ze heeft met Pan, aangezien de auteur haar toewenst dat diens kwellingen aan haar adres zullen stoppen. De auteur refereert dus zowel aan de anonieme klassieke hymne over Pan als aan het verhaal van Ovidius, al blijft het bij deze globale aanduiding. Beide gedichten sluiten verder enigszins oppervlakkig aan bij de uiterlijke kenmerken van de pastorale traditie van echolyriek.

De al genoemde pamfletten Echo ofte Galm en Christelicke Gedichten uit 1607 bevatten voor de eerste periode de belangrijkste echogedichten. In EchoofteGalm is het echogedicht de hoofdtekst. Het beslaat met 176 regels bijna vijf volledige pagina’s met Latijnse poëzie vooraf en Nederlandstalige poëzie en woordkunstjes in een staart van poëzie erna. Echo ofte Galm is geschreven door een ‘Lief-hebber des Vaderlandschen Vryheyd’ en handelt over de onderhandelingen van de Republiek met Spanje over een mogelijk bestand. De teneur is dat de Republiek Spanje niet zomaar moet vertrouwen omdat de Spanjaarden in feite niet uit zijn op vrede. Echo wordt in het exordium (r. 1-5) van dit gedicht opgeroepen in haar rol van beant - woordster van vragen, een gegeven waaraan het gedicht zijn structuur ontleent:

5 Beantwoordt myne vraegh. De vyandt heeft dees daghen Ons weder op een nieuw den Vrede voor-gheslaghen laghen. Hoe? Laghen [valstrikken] ? meenstu dan dat hem gheen ernst en is? ’ten is. En ist? hy seyt doch jae: Is ‘tseggen onghewis? ghewis. De narratio en argumentatio (r. 5-170) verlopen geheel volgens dit stramien. Echo krijgt di - verse vragen voorgelegd die betrekking hebben op de onderhandelingen van de Repu - bliek om tot een bestand te komen. Echo kan achterliggende bedoelingen en eigenlijke motieven openbaren: het is de Spanjaarden geen ernst met de vredesonderhandelingen en zij zullen een bestand gebruiken om de Republiek in slaap te sussen en vervolgens hard terug te slaan: 172 pamfletten met echolyriek

85 O Kind des lochts end’ tongs , wil my doch voort uyt-legghen Soud’ ons de Spaengiaert sulcx wel voor een tijt toe-seggen segghen. Als Ketters goed gheloof? om zyne cleyne macht nem’ acht. Te helpen op de been, end’ dan eens onverwacht verwacht. Ons vallen op het lijf, end’ zijn belofte breken? reken. Nadatdesprekerzichindeperoratio (r.171-176)eerstverontschuldigdheeftomdathijhaar al zo lang heeft opgehouden, neemt hij afscheid door Echo veel voorspoed te wensen. De omringende lyriek maakt duidelijk dat het echogedicht niet alleen formeel maar ook inhoudelijk de hoofdtekst van het pamflet is. Alle Latijnse lyriek, de dubbelzinni - ge rijmpjes, wenteldichten en kreeftdichten hebben betrekking op het nakende be - stand met de Spaanse vijand en waarschuwen voor diens onbetrouwbaarheid. Ze zijn een opstapje naar de hoofdtekst en fungeren exordiaal; de verzen ná de hoofdtekst heb - ben een peroratieve functie omdat ze in beknopte vorm de boodschap van de hoofd - tekst herhalen en benadrukken. Die hoofdtekst zelf is persuasief, waarbij Echo een we - zenlijke bijdrage levert. Ze vertelt met zoveel woorden dat de Spanjaarden onbetrouwbaar zijn, en spoort tegelijkertijd aan tot waakzaamheid. De mening van Echo wordt door de spreker altijd overgenomen. In Echo ofteGalm wordt Echo dus voor - al ingezet om de achterliggende bedoelingen van de vijand te openbaren. Door de re - latief uitgebreide uitbeelding van Echo als personage, speelt er eveneens een meer dan gemiddelde diverterende component mee. Het pamflet ChristelickeGedichten , ook uit 1607, van de verder onbekend gebleven dich - ter Adriaen van Nierop bestaat uit een ‘retrograde’ op de titelpagina, vervolgens een acrostichon, een cryptisch gedichtje, het echogedicht ‘Echo ofte Weder-galm’, de hoofdtekst ‘Een Christelick ghedicht van t’Bestandt ende Vrede’, een ‘Twee-sinnigh Ghedicht vanden Vrede’ en tot slot een gedicht met de titel ‘Nederlandtsche Willecom’. Het bundeltje gedichten verwelkomt het Twaalfjarig Bestand en spreekt dankbaarheid uit jegens God, die de Nederlanden beschermd en bijgestaan heeft in oorlogstijd. Het echogedicht kent achttien regels, voorafgegaan en afgesloten door een beknopt versje dat er echter wel degelijk bij betrokken moet worden. De regels vooraf kwamen al ter sprake: ze introduceren het personage Echo en openen zo het echogedicht. Het slotversje reflecteert op de rol van Echo:

25 Soo’t dus niet gaet Denckt t’is een praet Wat mag zy schaen.

Maer soo geschiet d’ECHO’s bediet 30 Denckt t’is gheraen. Echo’s woorden zijn misschien wel slechts woorden, maar men moet er wel acht op slaan. Immers, Echo’s praten is ‘bedieden’ (r. 29): uitleggen en verklaren. In Christelicke Gedichten vervult ‘Echo ofte Weder-galm’ een exordiale functie ten op - zichte van de hoofdtekst. De boodschap van het echogedicht sluit nauw aan bij die van echolyriek uit 1607-1609 173

Titelpagina Christelicke Gedichten van Adriaen van Nierop, 1609 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 1620).

de hoofdtekst, en bereidt de lezer voor op wat hij in de hoofdtekst verwachten kan. De echolyriek is minder opzwepend en fel dan de echogedichten die later nog ter sprake zullen komen. Echo bevestigt de spreker in zijn vertrouwen in het bestand en moedigt op die manier de lezer aan hetzelfde vertrouwen te hebben. Door deze instructie heeft het echogedicht eveneens een persuasieve functie.

Echolyriek uit 1618-1619

In de tweede periode uit mijn onderzoek komt slechts één echogedicht voor. Het be - treft ‘Gespreck op het Graf van wylen der Heere Joan van Oldenbarnevelt’ van Joost van den Vondel in Op d’afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt ,42 een enkelbladig verzamelpam - flet uit 1619. Prominent aanwezig is een prent van Oldenbarnevelt, waarop drie gedich - ten gemaakt zijn. Het betreft zowel lof- als schimpdichten op de onthoofde landsad - vocaat. ‘Gespreck op het Graf van wylen der Heere Joan van Oldenbarnevelt’ is samen met een Latijns echogedicht aan deze teksten toegevoegd. Het pamflet heeft verder een weinig gecomponeerde structuur.

42 Kn. 2903-2905. 174 pamfletten met echolyriek

Op d’afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt, 1619 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn.2903). In het ‘Gespreck op het Graf van wylen der Heere Joan van Oldenbarnevelt ‘ is Echo als personage niet aanwezig. Vondel voert een ‘galm’ op, een echovariant geproduceerd door de Haagse Hofkerk waarin Oldenbarnevelt begraven ligt. Een vreemdeling loopt rond en veroorzaakt de galm die functioneert zoals echorijm in de tot dusver behan - delde poëzie. Het gedicht is van het eerste type echolyriek, waarbij er een spel van vraag en antwoord gespeeld wordt. Vraag en antwoord bevestigen elkaar, er wordt geen te - genstelling tussen de spreker en de galm gecreëerd. Vondel spreekt zich in dit beknop - te echogedicht ondubbelzinnig vóór Oldenbarnevelt uit: echolyriek uit 1618-1619 175

Vr . Wat moet men doen, die met den Dwinglant t’samen-zweeren? K. Weeren. 10 Vr. Zou dan hun hooghmoedt haest verwelcken, als het gras? K. Ras. Vr. Wat zal men Barnevelt , die ’t juck zoch af te keeren? K. Eeren. Vr. Wat wort de Dwingelandt [ Willem iii ], die ’t Recht te maghtigh was? K. As. Het gedicht heeft dus een persuasieve inslag. Er kan echter om twee redenen eveneens een diverterende functie aan worden toegekend. Ten eerste door de rijmtechniek die heel dicht bij het eerste woord blijft omdat Vondel er slechts één letter vanaf haalt: een echte echo dus. Ten tweede door de omgeving van het gedicht: het maakt onderdeel uit van een verzamelpamflet met poëzie rondom de dood van Johan van Oldenbarnevelt dat waarschijnlijk een tijd na de feitelijke terechtstelling van de landsadvocaat het licht zag. Het betreft een pamflet dat voor- en tegengeluiden aan het woord laat en er zelfs een afbeelding bij levert. Er is werk gemaakt van de uiterlijke verzorging van het pam - flet dat meerdere tekstvormen aanbiedt. Echolyriek is er daar één van.

Echolyriek uit 1672

Was het aandeel van de echo in de voorgaande ijkjaren gering en in de periode 1646- 1648 zelfs nihil, de 21 pamfletten met echolyriek uit 1672 maken dat meer dan goed. Dit heeft naar mijn idee te maken met het polemische karakter van de kwestie rondom de gebroeders De Witt, die voor een levendige discussie zorgde. Echolyriek leende zich heel goed voor polemiek.

In 1672 verschijnt een opvallende reeks pamfletten met echogedichten, te weten: 1 Echo 43 2 Den Tweeden Echo 44 3 Antwoort van den Leeuw aen d’Echo 45 4 Echôs Echo 46 Het handelt hier om in vorm en retoriek sterk vergelijkbare echogedichten: een dialoog tussen een spreker en een personage ‘Echo’, die hem met korte, rijmende reacties van repliek dient. Echo (1) is een enkelbladig pamflet met één echogedicht van 38 regels waarin een anonieme spreker in dialoog gaat met het personage Echo: 1 Seg, Egho! hoe de Thuyn des Leeuws soo wort ontvlochten [ losgemaakt ], Der Pijlen-band vernielt, de Vryheyt aengevochten: Is’t Vrankrijks stalen arm, of is ’t ook door verraed? Echo. Verraed . Ha, jammer! dat ons Land door schelmen dus vergaet! 5 Wie zijn d’autheurs hier van, ’t gemeen [ het gewone volk ], of zijn ’t de grooten? Echo. Grooten. Wie port [ zet aan ] haer eygen Staet dus met de voet te stooten [ te vertrappen ],

43 Kn. 10356; zie bijlage F. 44 Kn. 10357; zie bijlage G. 45 Kn. 10358; zie bijlage H. 46 Kn. 10358a; zie bijlage I. 176 pamfletten met echolyriek

Echo, 1672 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 10356).

En maekt dat Vrankrijk mikt sijn lang-beoogde wit [ doel ]? Echo. De Wit. Men behoort de schellemen te kappen lit van lit. Met wien soekt hy het Land soodanig uyt te putten? Echo. Putten. 10 Kan eer en vreede dan ’t quaet opset nu niet stutten [ stuiten ]? Wat doet dat trouw en eer by haer dan niet meer geld? Echo. Meer geld. Dat duyvelse metael, is ’t dat ’t Land ontsteld? Een Judas voert die dat alleen uyt, ofte meer [ meerdere personen ]? Echo. Meer. Is Reynst, dat Amstels hooft, mee schurft van [ besmet met ] dat zeer? 15 Wien had oyt aen een Graef sulk schelmstuk, van Outshooren E. Outshooren. Gehoort of oyt gesien? Haelt’et vat en laet haer smooren [ verstikken ] Als Velssen wierd gedaen: Soo yemand maer begint, Echo. Begint. Ja Echo, Vaders Staat, en ’t Land van mijn bemint, In’t schutten [ tegenhouden ] van haer val, soud ik daer zijn de laetste? Echo. De laetste. 20 Neen, soo niet; schoon ik my in ’t aensien niet verhaeste. Wat meynd gy dat my houd, kleynmoedigheit of vrees? Echo. Vrees. echolyriek uit 1672 177

Swijg, Slaepster [ waarzegster ], swijg dat vry, meynt gy dat ik bedees Voor Vrankrijks wapentuyg, voor Koning [ Lodewijk xiv ], voor’t gevolg? echo. voort gevolg. Sou dan in Land en Stad, van menschen overtollig, 25 Niet een gevonden zijn die ’t doeken [ misleidend gedrag ] sou verveelen? Echo. veelen. Wat raed dan tot uytroey, van al die onheyls steelen, Die d’afgrond baerende uytbraekte met eendracht. echo. Eendracht. Wie in verwarring sal de eendracht geven macht, Nu yder draegt een kroon van wantrou-Opperhooft? echo. trou-Opperhooft. 30 d’Mensch-deeling van dat Hooft van Steden ’t Land berooft. Wie kiest men dan? dees die, en d’ander die, wil hem? echo. Wilhem. Krijgt trouw verlooren eer, en d’eendracht weder klem, Door Wilhem Frederik , die ’t volk toejuygt met hoopen? echo. met hoopen. Soo wensch ik dat hy leef [ moge leven ], syn vyanden mach sloopen [ uiteendrijven ]: 35 Dat vreede by hem blijf, onrust en quael door tijt, echo. door tijt. Van hem verbrooken werd, ’t quaet opset door de nijt Gebrouwen, zy verandert: Set wel de voorste na [ vervolg de eerste ], Ook wel de laetste voor [ geef de voorkeur aan de eerste ]. Roept my meê dat ik ga. echo. ik ga. De spreker (blijkens r. 20 e.v. een anonieme ik-figuur) uit zijn bezorgdheid over de de - plorabele toestand van de Republiek in 1672 en vraagt Echo naar de oorzaken. In het 1672 werd het land immers bedreigd door verschillende buitenlandse mo - gendheden: de Engelsen dreigden vanaf de zee binnen te vallen, terwijl de Franse ko - ning Lodewijk xiv eind juni tot diep in de Republiek was doorgedrongen. Om een Fran - se bezetting te voorkomen was de diplomaat Pieter de Groot namens de Staten van Holland naar Frankrijk gezonden met een vredesvoorstel dat veel weg had van een ca - pitulatie. Dit, tezamen met veel geruchten waarvan lastig is vast te stellen welke op waarheid berustten, zorgde in de junimaand van 1672 voor onrust in diverse steden. De schutterijen en het volk vermoedden, deels door van bovenaf gestuurde publieke opi - nie en niet minder door de niet aflatende stroom pamfletten, dat de onder lei - ding van bezig waren het land aan de Fransen uit te leveren. 47 De anonieme schrijver van Echo (1) schaart zich bij de tegenstanders van deze verkap - te capitulatie: in zijn echogedicht maakt hij De Witt c.s. zwart. De gebroeders De Witt hadden de touwtjes al jaren in handen en voerden een groep mensen aan met sterke af - keer van prinselijke macht. Deze groep wordt door de auteur van Echo (1) verantwoor - delijk gehouden voor de rampzalige toestand van het land (r. 5-8). De verantwoordelij - ken voor de ondergang van de Republiek zijn volgens Echo niet te vinden onder ‘’t gemeen’ (r. 5), het gewone volk, maar onder ‘de grooten’ (r. 5), de grote heren van het type Pieter de Groot. Dat wordt even later met terugwerkende kracht duidelijk als ook Johan de Witt beschuldigd wordt van het heulen met de Franse vijand (r. 7). De spre - ker concludeert dat deze schelmen maar beter ‘lit van lit’ (r. 8) gekapt kunnen worden. In 1672 werd de roep om de prins van Oranje aan het hoofd van de Republiek te stel - len steeds luider. Traditioneel kon Oranje, hoewel al geruime tijd niet meer aan de macht, steunen op de sympathie van zowel het volk als van oranjegezinde regentenfac -

47 Voor een toelichting op deze periode zie hoofdstuk 2. 178 pamfletten met echolyriek ties. Ook De Witt had in de diverse stadsbesturen echter de nodige aanhang. Echo (1) en de daaropvolgende pamfletten zijn waarschijnlijk afkomstig uit een Amsterdamse om - geving, aangezien de auteur zoveel mogelijk namen laat vallen van Amsterdamse leden van de vroedschap. Reynst (r. 14), De Graef (r. 15) en Van Outshoorn (r. 15) worden tot verraders bestempeld. De auteur vergelijkt ze met Judas (r. 13), en betoogt dat ze de straf verdienen die ook Gerard van Velsen, samenzweerder tegen de Hollandse graaf Floris v, moest ondergaan (r. 16-17). Van Velsen vond op gruwelijke wijze de dood in een vat vol spijkers. 48 In waren twee groepen binnen de vroedschap te onderscheiden. De groep onder aanvoering van burgemeester De Graef wilde instemmen met het plan van De Groot, maar een factie met Gillis Valckenier als voorman was daar fel op tegen. De Graef en de zijnen werden beschuldigd van verraad. Desalniettemin besloot de Amster - damse vroedschap op 26 juni 1672 met 20 tegen 16 stemmen Pieter de Groot met een capitulatievoorstel naar Lodewijk xiv te sturen. De factie-Valckenier zou toen gedreigd hebben de schutterij in te zetten tegen leden van de vroedschap die vóór hadden ge - stemd, onder wie Floris Cant, Jacob de Graef, Cornelis van Outshoorn, Johan van der Poll, Lambert Reynst en Cornelis van Vlooswijck. De vroedschap haalde bakzijl en men besloot alsnog het vredesvoorstel van De Groot niet te steunen.

De auteur van Echo (1) verdedigt de stelling dat de Amsterdamse regenten schurken zijn. Vooral voorstanders van een capitulatie moeten het ontgelden. Daarnaast bepleit hij dat men de leiding van het land in handen van Willem iii moet leggen. Om zijn boodschap kracht bij te zetten, richt de auteur zijn echogedicht op antithetische wijze in: eerst wordt de tegenpartij (de staatsgezinde regenten) zwartgemaakt, waardoor de eigen (oranje)groep er alleen maar wit bij kan afsteken. Retorische elementen maken in het begin van Echo (1) al duidelijk dat de auteur uit is op pathetische effecten. De spreker begint met een spervuur aan vragen waarvan er, in dit geval, één beantwoord wordt door Echo. De spreker reageert hierop met een exclamatio (uitroep), waarin tevens in de vorm van ‘jammer’ een interjectio (tussenwerpsel) is opgenomen: ‘Ha, jammer! dat ons Land door schelmen dus vergaet!’ (r. 4). Deze retorische elementen maken in het begin van Echo (1) al duidelijk dat de auteur uit is op pathetische effecten. In het vervolg blijkt dit ook uit bijvoorbeeld zijn zoektocht naar mogelijke verraders. De auteur benadrukt dat het verraad in hoge regentenkringen gezocht moet worden, en duidelijk niet in de gelederen van ‘’t gemeen’ (r. 5-9). Drie landelijke hoofdrolspelers zijn verantwoordelijk voor het onheil: Pieter de Groot, Johan de Witt en zijn broer Cornelis de Witt. Zij hande - len verraderlijk, aldus de auteur, vanwege inhaligheid: geld, ‘dat Duyvelse metael’ (r. 12) is hun voornaamste drijfveer. Reden genoeg om ze in een similitudo op één lijn te stellen met de apostel Judas (r. 13), die immers ook om geld zijn leermeester verraden had. De

48 Overgeleverd in het anonieme middeleeuwse Historielied over Graaf Floris en Gerard van Velsen (geciteerd via http://www.litera - tuurgeschiedenis.nl/teksten.asp?ID=15 (22-02-2005)) dat tot in de zeventiende eeuw populair bleef (Grijp 1991: 29): ‘Hangen en was hem noch niet goet genoech, / Hy moest wel sevenwerf meer lijden. / Sy deden een vat vol spijkers slaen, / Daer moest syn edeldom in zijghen. / Sy rolden hem daer drie daghen lanck, / Drie daghen voor den noene. / “Gheraert van Velsen, wel lieve man, / Hoe is u nu te moede ?”’ echolyriek uit 1672 179 staatsgezinde regenten krijgen alleen maar schimpwoorden, aantijgingen en beschul - digingen naar het hoofd geslingerd. Niet alleen zijn zij ‘schelmen’ (r. 4 en r. 8) die zich met meer dan één ‘schelmstuk’ (r. 15) bezighouden, ook zijn ze bezig ‘haer eygen Staet dus met de voet te stooten’ (r. 6), het land ‘uyt te putten’ (r. 9) en doen ‘trouw en eer by haer dan niet meer geld’ (r. 11). Het eerste gedeelte van het gedicht eindigt met regel 17a. De auteur vervolgt met een gedeelte waarin hij de oplossing aan de hand doet voor de rampzalige situatie van de Republiek. Nu ‘yder draegt een kroon van wantrou-Opperhooft’ (r. 29) is de tijd aan - gebroken om Willem iii tot leider te benoemen. Hij kan op gezag rekenen, want het hele land verafschuwt het misleidende gedrag van de regenten, het ‘doeken’ (r. 25). Dan zal ook de eendracht terugkeren. In de laatste regels spreekt de auteur de hoop uit dat Willem lang mag leven, zijn vijanden zal overwinnen en vrede zal handhaven (r. 34-38). 49 Echo (1) is hoofdzakelijk gericht op het opwekken van pathos . De auteur maakt ge - bruik van de strategie van het movere , het emotioneel bewegen van zijn lezers. De opge - wekte emoties zijn in het eerste gedeelte (r. 1-17a) felle afkeer en verontwaardiging je - gens de gebroeders De Witt, en in het tweede gedeelte (r. 17b-38) bewondering voor Willem iii . De afkeer van de De Witten krijgt bij tijd en wijle het karakter van pure wraakzucht (r. 8). Met de stijlfiguren exclamatio (uitroep), interrogatio (retorische vraag), adnominatio (woordspel met namen) en apostrophe (aanspreking) worden de emoties op - geroepen. 50 De echovorm staat in Echo (1) vooral in het eerste gedeelte, tot en met regel 17a, in dienst van het zwartmaken van de regenten die de oorlog met Frankrijk wilden beëindigen. De auteur schept er genoegen in om Echo hun namen te laten noemen en duidelijke toespelingen op de gewraakte Amsterdamse leden van de vroedschap te ma - ken. Het effect is dat de namen van de ‘foute’ regenten blijven hangen doordat ze twee keer genoemd worden. De echolyriek fungeert hier dus duidelijk persuasief. Ergens tussen 26 juni en eind augustus 1672 werd Echo (1) geschreven en gedrukt. Ook de drie pamfletten Den Tweeden Echo (2), Antwoort van den Leeuw aen d’Echo (3) en Echôs Echo (4) gaan over de Amsterdamse behandeling van het capitulatievoorstel van De Groot. 51 De titels verwijzen ook naar elkaar: Den Tweeden Echo (2) komt na Echo (1) en biedt meer van hetzelfde, Antwoort van den Leeuw aen Echo (3) is een reactie van een ‘luisteraar’ op de twee echogedichten die dus eerder gepubliceerd moeten zijn, en Echôs Echo (4) probeert de te - neur van de twee eerste echogedichten (1 en 2) te pareren met hetzelfde wapen. Niet lang ná Echo (1) zal Den Tweeden Echo (2) zijn verschenen, eveneens een enkelbla - dig pamflet met één echogedicht:

49 Vreemd is wel dat er sprake is van ‘Wilhem Frederick’ (r. 33). De bekendste Willem Frederik uit de zeventiende eeuw is de Friese stadhouder met die naam, maar deze kan onmogelijk bedoeld worden: hij was in 1664 overleden. Willem iii had als twee - de naam Hendrik; mogelijk betreft het hier een vergissing van de schrijver of de drukker. 50 Zie Quintilianus 2001: 453 ( ix .11.26-27) ; Konst 1993: 89-95. 51 In Brillen voor Alderhande Gesichten (Kn. 10332) uit 1672 behoort het echogedicht ‘Den Tweeden Echo’ tot het losse dichtwerk aan het einde van het pamflet. Het betreft hier hetzelfde gedicht (met enkele minuscule wijzigingen) als DenTweedenEcho (2) dat in 1672 zelfstandig gepubliceerd werd. 180 pamfletten met echolyriek

1 Segh Echo, vlugge geest, van duyst’re graf-spelonken, Wie zijn van sweet en bloet, en dolle wraecklust, droncken, En stellen ’s Lands bederf tot hun beooghde Wit [ doel ]? Echo. De Wit. Een Nazaat van Armijn [ Arminius ], uyt Barnevelds [ Oldenbarnevelts ] besit? 5 Heeft dese kancker niet gemeens met schand’re Grooten? Grooten. Dat Loevensteynsche bloedt [ de Loevensteinse factie ] heeft ’s Princen val beslooten. Wat geest betoovert hem die sulcken daedt bestaat? Staat. Wraecksiecke Staetsucht, schroomt, noch schelmstuck, noch verraat. Wie suypt ’t bloedtgierigh gout om and’re uyt te Putten? Putten. 10 Een vaste grond-pilaer om ’s duyvels list te stutten [ ondersteunen ]. Wie schelt [ beledigt ] ons Veldheers roem uyt vrees van Hollands Graaf? Graaf. Hy pickt na [ naar ] ’s Princen oogh, als een ondanckb’re raaf. Maar Klapster [ zwamster ], swijght men best of sal men meerder melden? melden. Outshoorn veynst met Reynst, maar mocht hen wel eens gelden. 15 Zijn dan geen Hoofden meer aan dese ketens vast? vast. Wee hem die Burgers heeft voor Honden uytgebast [ uitgescholden ]. Wie dieper grondpeyl soeckt, sal die sijn ooghmerck [ bedoeling ] vinden? Vinden. Heeft Vlooswijck wat van doen, een milde Pol maeckt vrinden. Is dan van ’t Hooftscheel [ schedel ] af niet suyvers tot beneên? Neen. 20 Rampsaligh Landt! ghy zijt vergiftight in ’t gemeen. Wat sal men die ons goedt, en bloedt, en Vryheyt schenden? schenden. Dat sal dien gruwel van ’t vergiftigh aas doen wenden. Wat stuyt een woeste Zee, die bruysent ons verkracht? kracht. Oranjens stalen arm dwongh Spanjen met sijn macht. 25 Is dan Wilhem die Stadt, die ’t Land voor heen verseker? Seker. Soo pronckt van Beuningen als een Orakels-spreker. Hanthaeft men nu ’s Lands eer, met Staet en Kerckenplicht? plicht. Rijst dan, vermaarde Tulp! tot op ’t verheven licht. Wat wacht nu ’t Vaderlandt, in flaauwheyt neêrgezegen? zegen. 30 Manhafte [ dappere ] Valkonier! ghy hebt uw wensch verkregen. Duyckt dan d’Oranje-Son voor helsche nevel niet? niet. Hy is een Rots, waer op de Nijdt sijn blicksem schiet. Wat sal dan eens het nest tot in de grond verstooren? tooren. ’t Volvoeren en de wraack zijn niet gelijk gebooren. 35 Waar vlamt den Hencker [ de beul ] op, is’t goet of Schelmen bloet? bloedt. Verklickster, ’t is genoegh; vaert wel, en zijt gegroet.

DenTweedenEcho (2) verkondigt dezelfde boodschap als Echo (1): de Republiek dreigt door verraad van onbetrouwbare regenten ten onder te gaan en slechts Willem iii kan een ondergang voorkomen. De auteur heeft zijn gedicht op een eveneens vergelijkbare ma - nier opgebouwd, waarbij het movere van het lezerspubliek wederom de gevolgde strate - gie is. In het eerste gedeelte (r. 1-19) wordt de staatsgezinde partij beschuldigd van ‘ver - raat’ (r. 8) tijdens de Bestandstwisten uit de jaren 1618-1619. De auteur noemt Johan de Witt ‘een Nazaat van Armijn, uyt Barnevelts besit’ (r. 4), met andere woorden: hij stamt af van Arminius en wordt in één moeite door met Johan van Oldenbarnevelt geassoci - eerd. De Witt en zijn aanhangers zijn ‘van sweet en bloet, en dolle wraecklust, dronc - echolyriek uit 1672 181 ken’ (r. 2), en bevangen door ‘wraecksiecke Staetsucht’ (r. 8). Refererend aan de specifiek Amsterdamse context worden, behalve Van Outshoorn en Reynst (r. 14), hier ook de re - genten Van Vlooswijck en Van der Poll (r. 18) aan de schandpaal genageld. Als ultieme boosdoener jegens Willem iii krijgt burgemeester De Graef het verwijt dat hij de repu - tatie van de stadhouder wil aantasten en hem als een raaf (een woordspeling met ‘Graef’) de ogen wil uitpikken (r. 12). 52 De regenten worden niet alleen beschuldigd van verraad van het land, maar meer nog van een hetze tegen Willem iii . De Akte van Seclu - sie (1654), waarmee de Oranjes voor altijd van de positie van stadhouder uitgesloten wa - ren, wordt hier beschreven als een persoonlijke wraakoefening van De Witt en de zij - nen. Het land, voorgesteld als een lichaam, is van hoofd tot voeten doordrenkt van het vergif dat verraad heet (r. 19-20). In het tweede deel (r. 20-36) van Den Tweeden Echo (2) wordt de aanvoerder van de Am - sterdamse regenten die tegen de capitulatie van de Republiek waren, Gillis Valckenier, ‘manhafte Valkonier’ (r. 30), geprezen. Maar het is bovenal de prins van Oranje die de Republiekdoordezelastigetijdenkanleiden:‘HyiseenRots,waeropdeNijdtsijnblick - sem schiet’ (r. 32). Eerder werd Willem iii al vergeleken met een tulp die zich op dien - de te richten (r. 28), nadat er op ondubbelzinnige wijze gesteld is dat Willem voor de veiligheid van stad en land kan zorgen (r. 25). Niet onbelangrijk daarbij is dat de Oran - jes zich in eerder tijden in de strijd tegen de Spanjaarden al bewezen hadden (r. 24). In DenTweedenEcho (2) heeft de auteur de opbouw en strekking van Echo (1) gevolgd, maar de bewoordingen zijn feller. Aantijgingen als ‘droncken’ (r. 2), ‘kancker’ (r. 5), en ‘suypt’ (r. 9) zorgen ervoor dat Den Tweeden Echo (2) nog sterker gericht is op het bla - meren van de wittiaanse tegenpartij. Het is duidelijk dat ook Den Tweeden Echo hevige afkeer van de De Witten wil opwekken en gericht is op kritiekloze bewondering voor Willem iii . Als zodanig fungeert het persuasief. Het kan zelfs polemisch genoemd wor - den, omdat het woordspel in Den Tweeden Echo (2) in sterke mate gebaseerd is op dat in Echo (1). Met Johan de Witt en zijn broer Cornelis, de ruwaard van Putten, wordt pre - cies hetzelfde spelletje gespeeld. Het is opvallend dat van de vier eerste echo’s in Echo (1) en DenTweedenEcho (2) er drie identiek zijn. Deze intertekstualiteit wijst nogmaals op de nauwe band tussen deze twee pamfletten. Daarnaast verkondigt DenTweedenEcho (2) pre - cies dezelfde boodschap in nog fellere bewoordingen. Hier is dus sprake van instem - mende polemiek: de auteur van Den Tweeden Echo (2) reageert op Echo (1) en probeert het zelfs te overtreffen. In AntwoortvandenLeeuwaend’Echo (3) vinden we voor het eerst in dit Amsterdamse clus - ter een identificeerbare spreker: de Nederlandse leeuw. Een tweede verschil met Echo (1) – en trouwens ook met Den Tweeden Echo (2) – is dat deze spreker Echo niet aanspreekt of oproept, terwijl zij toch op zijn woorden reageert. De reacties van Echo zijn dan ook geen antwoorden op vragen die haar gesteld worden, maar bevestigingen van de con - clusies die de leeuw trekt uit wat hem ter ore is gekomen, anders gezegd: hij legt haar

52 Er staat ‘als een ondanckb’re raef’; die verwachte dankbaarheid zal terugslaan op de gewoonte dat de stadhouder eertijds zijn fiat verleende aan burgemeestersbenoemingen. De Graef kreeg later in 1672 alsnog zijn congé. 182 pamfletten met echolyriek de respons – die dus louter bevestiging is – in de mond. Verder vertoont Antwoortvanden Leeuw aen d’Echo (3) grote overeenkomsten met Echo (1) en Den Tweeden Echo (2):

Gedanckt zy Echoos naem: ick gaa my nu toerusten Te helpen al van kant: ten minsten de bewusten Schelmen, soo groot als kleyn, die ons zijn aengewesen: Echo. aengewesen Noch zijnder al veel meer, waerom daer is geresen 5 Eenigh twist self in den Raed: om alles uyt te vinden, uyt te vinden Maer Graef dit niet verstont: sprack als den onbezinde; Diffendeert [ verdedig ] eerst het Land, daer na soekt de verraders: de verraders Mijn Prins [ Willem iii ] dit niet verstaet [ begrijpt ]: hy kent meest al die gaders. Van gout voor Land en Stad, ’t is niet alleen de Groot d’Groot, 10 Die wel als Maeckelaer, het Land bracht als een Boot Die tegens klippen drijft: ’t werck begost van Mombas, Mombas, Bracht meerder aen den dagh, om dat hy sijn Kompas Niet wel gestelt had na de lang-beoogde Witten [ doelen ], de Witten, Van ’t Barnevelts gebroed, en die op ’t kussen zitten. 15 Van Putten zit al vast: noch moet daer meer van Kant: Kant, Daer zijn’er t’Amsterdam, en oock door ’t heele Landt, Die schuldigh zijn ’t verraed: men seyt oock van de Graef, d’Graef, Die onlangs t’Amsterdam gevat wiert by sijn kraeg: Oock is my aen gedient, dat een hiet van der Pol vander Pol, 20 Aen’t spel meê gaende is, hy speelt al vast sijn rol; Want hy niet wijs genoeg, schoon dringend met het Hooft, Hooft, Om sleutels van’t Stadhuys, men heeft haer niet gelooft. Sa [ voorwaar ] Burgers houd nu moet, en let oock wel op Vlooswijk, Vlooswijck, Soo brengt men, door d’eendracht de Prins weêr in sijn rijck. 25 Hier zijnder vier getelt, de vijfd’ doe’k geen onrijns [ sluit ik niet buiten ], Rijns. Die was ’er neê gestelt, nu ick op ’t briefje pijns. Komt nu, Oranje Spruyt, zijt ons getrouwen Rechter, Rechter En wreeckt nu eens den hoon, U aengedaen, maer echter Steunt doch niet op uw macht, denkt, God is uwen Prins, Prins 30 En Gy mijns volcks Vorst: regeer, en maeck alsins U Godes naem bekent, breeckt haer verraet, ’t moet zijn: moet zijn. Want soo ghy ’t niet en doet, vermindert noyt ons pijn. Vernielt haer al te saem, en maeckt haer naeckt en bloot, Die hare gift vergroot’ over uw Heer Vaders doodt: 35 Hebt moet, en tast maer toe: ick sal my dapper haesten, Niet als Pluymdrager [ degene die eerste is geworden ] doet, die altijdt is de laeste. Treckt al dees doorens uyt mijn lichaems rechter handt, Soo neem ick ’t swaert op zy: Bescherm het Vaderlandt. De boodschap van Antwoort van den Leeuw aen d’Echo (3) is identiek aan die van Echo (1) en Den Tweeden Echo (2). Meer dan in de andere gedichten dient Echo de namen van de fou - te regenten te herhalen opdat ze goed blijven hangen bij de lezer. In de kern gaat het weer om de beschuldiging van verraad. Vanaf r. 7 tot en met r. 26 is het enige doel van de leeuw de namen van de verraders te openbaren. Behalve de landelijke boosdoeners echolyriek uit 1672 183

Echôs Echo, 1672 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 10358a).

als De Groot, De Witt en Mombas worden de Amsterdamse regenten op de voorgrond geplaatst. Om het moverend effect te verhogen, negeert de auteur nu en dan de regels van het ‘zuivere’ echorijm. Zo is er tussen ‘de Graef’ (r. 17) en ‘kraeg’ (r. 18) enkel klin - kerrijm, wat ook geldt voor ‘Mombas’ (r. 11) en kompas. Hier blijkt de moverende agen - da eens te meer: aan de hand van Echo’s bevestigingen moet de lezer meegevoerd wor - den in de gedachtegang van het gedicht. Het echogedicht in Antwoort van den Leeuw (3) heeft een polemische functie die verge - lijkbaar is met die van Den Tweeden Echo (2). Het mengt zich in een reeks pamfletten met echolyriek over hetzelfde onderwerp, stemt ermee in en slaat daarbij een felle toon aan. De technische regels van het genre raken zelfs enigszins ondergeschikt aan de bedoe - ling van de auteur. De leeuw ondersteunt de gedachte dat Willem iii , de ‘Oranje Spruyt’ (r. 27), degene is die de leiding moet nemen. Hij voegt er echter wel iets aan toe: ‘maer echter / steunt doch niet op uw macht, denkt, God is uwen Prins’ (r. 28-29). Willem iii mag de schuldigen straffen, maar Gods regels niet overtreden. De polemische functie van dit echogedicht blijkt dus niet alleen uit de bewoordingen maar ook uit de oproep 184 pamfletten met echolyriek tot juist gedrag, waarbij impliciet gesteld wordt dat de andere partij zich daar niet aan heeft gehouden. Echôs Echo (4) ten slotte neemt binnen de Amsterdamse echogedichten een bijzonde - re plaats in. De auteur kiest niet duidelijk partij voor de hoofdrolspelers op het lokale en landelijke toneel, maar ageert tegen de stemmingmakerij en het ophitsen van de massa door pamfletten als Echo (1), Den Tweeden Echo (2) en Antwoort van den Leeuw aan d’Echo (3):

1 Nabauster [ napraatster ] vuyle Fleex [ feeks ], wat vergd u [ wat zet u aan ] dus te schelden? Schelden. Hebt gy wel ooit gezien dat Staat met Maat verzelden [ vergezelden ]? Zelden. Wat Warkop roerd [ beroerde ] u breyn? gy schrold [ schimpte ] ik weet niet hoe. Hoe? Wilt gy de vuyst ontgaen, zo houd u bakhuys [ mond ] toe. Toe. 5 Beklapster [ babbelaarster ] klap eens op [ vertel eens ]: wat leerd de verkens knorren? Knorren. Wat tergd den Hemel-voogd om tegen ons te morren? Morren. Kom bau my ook eens na op ’t geen ik zeggen zal. ’k Zal. Wat smaakt het alderbitterst alsem [ zeer bittere plant ], roet of gal? Gal. Wie laaft men met zulk vogt, Ziel-wonders of Ziel-heelders? Heelders. 10 Wie zal het kwalikst gaan, geld-gevers of geld-steelders? Steelders. Nu Echo antwoord regt [ naar waarheid ]; was Janoom zwart of wit? Wit. Wat raad gaf hy sijn Broer, terwijl hy zat gebit [ gevangen ]? Bit. Zegt my wat was het werk van lange Jan en Putten? Putten. Wat stond de Prins te doen, aangaande dese stutten [ steunpilaren ]? Stutten[stuiten] . 15 Wat wind sijn Hoogheyd dog, nu hy ’t rapalje wind? Wind. Die hem wangunstig zijn, hoe noemen die dit kind? Kind. Daar roepter een, die Bloem verliest sijn geur en luyster. Luyster, De Witten zijn om hals [ dood ]: en Momba [Jean Barton de Mombas ] vry van ’t kluyster. Kluyster U niet te vroeg en vast aan d’onbeproefde [ onervaren ] Held. Held 20 Na die ’t regtmatig vonnis in ’t onbeheynde veld, Veld. Wat naakt [ nadert ] hem die zo spreekt, Stadhouders gunst of tooren? Tooren. Die vent schreeut even luyd; ’k wil nimmer na sijn hooren, Hooren. Wat dunkt u Brilleman [ pamfletverkoper ], verdiend hy loon of straf? Straf. Wat maakt de grootste hôôp, de boekweyd of het kaf? Kaf. 25 Ag Heylverschafver help! verschaf de vrome Tolken, Tolken! Waar zijn de moordenaars, om hoog of in de kolken? Kolken. Gy Barnevelds gesin wat hout gy van de Groot? Groot. Gy Swartrok [ predikant ] hoe wenst gy hem levendig of doot? Doot. Helaas! wat slyper zal het blanke staal der Wetten, Wetten![slijpen] 30 Wat hoord men haar te doen die zulke Vaders zetten [ gevangen zetten ]? Zetten. Wat sogten d’Haagse beuls de waarheyd of het bloed? Bloed. ô Schandelijke moord! weg met dit hels gebroed. Broed Geen haat tegen dit volk, wilt dese Batavieren, Vieren. Wie kan dit Bosch-gespuys met die gehoornde stieren, Stieren [be- sturen] ? 35 Wat sal God seggen tot die sulke wegen gaat? Gaat. Wat heeft den Raat van doen, tot demping van ’t verraad? Raad. Die nu al goe raad gaf, wat sou hy in dit krijgen, Krijgen? Wat geefd de meeste rust, veel spreken of stilswijgen? Swygen. echolyriek uit 1672 185

Wat is nu’t alderbest dat wel het meeste geld? Geld. 40 Hoe segt men tot de geen die goud en zilver teld? Teld.

Melius est regere, quam regi [het is beter te regeren dan geregeerd te worden] .

De karakterisering van de gebroeders De Witt vertoont in r. 11-15 enkele ogenschijn - lijke tegenstellingen. Hoewel Johan de Witt door Echo in eerste instantie positief en godvruchtig wordt afgeschilderd, blijkt in de daaropvolgende regels dat de broers be - zig waren het land uit te ‘putten’. Op basis van de eerste antwoorden noemt de spreker de gebroeders, wellicht enigszins ironisch, nog altijd ‘stutten’ (steunpilaren); volgens Echo moeten ze door de prins worden tegengehouden. De auteur ziet echter ook het gevaar van een dolle menigte en wil eerst afwachten wat de prins uiteindelijk zal kun - nen klaarspelen. Onderwerp van dit gedicht is niet zozeer het conflict tussen de diverse partijen in Amsterdam, maar de manier waarop daarover geschreven en gedacht wordt. De auteur van Echôs Echo (4) hamert op matiging in een retorische vraag: ‘Hebt gy wel ooyt gezien dat Staat met Maat verzelden? Zelden ’ (r. 2). Hoewel hij de moord in Den Haag afwijst, waarschuwt hij tegen een verdere escalatie en grote wraakoefeningen. De centrale bood - schap van de auteur is dus dat men de zaak niet verder op de spits moet drijven: spre - ken is zilver en zwijgen is goud (r. 38-40). De auteur polemiseert dus niet alleen met de eerder gepubliceerde pamfletten, hij valt ook het poëtische middel, namelijk de rol van Echo, aan. Het nogal lage stijlregister 53 is in tegenspraak met de boodschap. Echôs Echo (4) is pa - radoxaal met een gematigde boodschap in krachtige taal: het vertoont vele stilistische kenmerken van een tekst die zich op het opwekken van pathos richt. In feite is EchôsEcho (4) één grote apostrophe , één grote aanspreking van Echo, bij uitstek een stijlfiguur die past binnen een moverende strategie. Ook andere figura patheticae als interrogatio , exclamatio en interjectio zijn ruim aanwezig. De op pathetisch effect mikkende afwisseling tussen vragen en uitroepen uit de andere echogedichten zien we hier terug, ofschoon dat in dit gedicht minder dominant is dan in Echo (1) en Den Tweeden Echo (2). Waarschijnlijk heeft de auteur toch voor de moverende ‘verpakking’ gekozen omwille van de effectivi - teit van deze aanpak, waarbij de polemische functie van het echogedicht een groot be - lang krijgt.

Echolyriek heeft in het Amsterdamse cluster pamfletten met echo’s een overwegend po - lemische functie. Dat blijkt onder meer uit de argumentatie die de auteur hanteert: via

53 Ondanks het feit dat Echôs Echo (4) door de bank genomen eenvoudig en toegankelijk is, wordt de tekst afgesloten met een Latijnse spreuk: ‘Melius est regere, quam regi’ (het is beter te regeren dan geregeerd te worden). Het is mij tot dusver onduide - lijk of sprake is van een citaat. Het dichtst in de buurt komt nog het citaat ‘Praeterea certum est, unumquemque malle regere, quam regi’ uit de Tractatus Politicus van Spinoza, dat echter pas in 1677 (postuum) verscheen. Dit citaat van Spinoza is de eerste regel uit zijn 5e artikel uit hoofdstuk 7 over de monarchie als staatsvorm. Het wordt vertaald met ‘Bovendien is het zeker dat iedereen liever wil regeren dan geregeerd worden’ en sluit nauw aan bij Spinoza’s opvatting dat het dwaas is om altijd slaafs on - derdaan van een koning te willen zijn in tijden van crisis (Spinoza 1985: 87, 117). Mogelijk maken zowel de auteur van EchôsEcho (4) als Spinoza gebruik van een algemene wijsheid, wortelend in de vijftiende- of zestiende-eeuw toen men veel schreef over de rol van de vorst en over de wijze van regeren, denk bijvoorbeeld aan Macchiavelli en diverse vorstenspiegels. 186 pamfletten met echolyriek het herhalen van bepaalde woorden moet de echolyriek de op pathos gerichte argumen - tatie van de auteur kracht bij zetten. In de specifieke context van het Rampjaarcluster is die argumentatie sterk ad hominem . Ook de stijlfiguren die in de echogedichten ge - bruikt worden, onderstrepen de polemische functie van de echolyriek. Het gaat om stijlfiguren als exclamatio , interjectio , apostrophe en interrogatio . Echo bootst in deze strate - gie vooral klank na, ze reageert op retorische vragen en verpakt haar antwoorden in de vorm van uitroepen. Ten slotte blijkt de polemische functie van de echolyriek uit het feit dat er ook daadwerkelijk op gereageerd werd – zowel instemmend als protesterend. Op Echo (1) volgen de instemmende pamfletten Den Tweeden Echo (2) en Antwoort van den Leeuw aan d’Echo (3), en het opponerende Echôs Echo (4).

De overige pamfletten met echolyriek uit 1672 veranderen niet erg veel aan dit beeld. Uit Delft komt een reeks pamfletten met polemische poëzie die de magistraatsverzet - tingen als onderwerp heeft:

5 Resolutie Van ’t Hollende Kalf 54 6 ’tBleetende-Kalf,TegendeHaaghscheLepel-Mannen,ofteOven-Kruypers,TotWederlegginghophetSinneloosRijm, anders genaamt ’t Hollende-Kalff 55 7 Delfschen Echo 56 8 Loff van eenige Nieuwe Kalver-Baasen 57 9 Delfschen Eggo. Als oock mede de Nieuwe gepretendeerde Delfsche Kalver-bassen. 58

Twee pamfletten bevatten een echogedicht. In de Delfschen Eggo (9) wordt Echo ingezet om op de man te spelen, en ook hier is sprake van ophitsende en felle literatuur:

Het Raet-huys dat is leegh, wie heeft het soo bestelt? ’t Gewelt. ’t Gewelt sich Meester toont, soo is het Recht ten ende, Ende. Wat ’s d’oorsaack dat men soo Stads Vaders heeft gevelt? ’t Gelt. Oock dat het Stads Bestier aen hunne zy sou wenden [ hen toe zou vallen ]: Wenden. 5 Van dit heyloose Rot [ bende ], wie is den grootsten schurck? Hurck. Wie draeght den fulpen rock [ ambtskostuum ]? gevolt met stront en rezel, Ezel. Belhamel Goudesteyn, is dat geen rechten Turck? Turck. Root Vosje wat is dat geboortigh buyten Wesel, Quesel.

Er wordt commentaar geleverd op de factie die in 1672 wist te profiteren van de wets - verzettingen door Willem iii . Mannen als Hurck, Vos, Goudesteyn en andere krijgen een veeg uit de pan omdat ze ‘Stads Vaders’ (r. 3) om oneigenlijke redenen hebben ge - veld, op een manier die vergelijkbaar is met de ad hominem -argumentatie uit Echo (1) en Den Tweeden Echo (2) over de Amsterdamse situatie. Het echogedicht uit de Delfschen Eggo (9) wordt in hetzelfde jaar nogmaals gepubli -

54 Kn. 10533-10534. 55 Kn. 10535. 56 Kn. 10536. 57 Kn. 10537. 58 Kn. 10538. echolyriek uit 1672 187 ceerd in het pamflet Delfschen Echo (7), ditmaal met een ‘Toe-gift’ dat er commentaar op geeft. De auteur van ‘Toe-gift’ beschuldigt die van de Delfschen Eggo (9) niet alleen van het vertellen van ‘grollen’ (verzinsels), maar ook van het feit dat hij kreupele verzen maakt: Een Lammen Echo: neen, ’k segh liever Lam Poêt, Scheet. Die hier soo dapper weet sijn eygen volck te schelden, Helden. Ia Helden by de Kan, in Rijm-konst maar een scheet, Eedt. Eet Rijmer, eedt maar an, soo kan m’u dwaasheyt melden, Stelden. 5 Die stelden al sijn Breyn in harsseloose Dicht, Swicht. Swicht sech ick Manne swicht, of d’Echo raackt aan’t hollen, Grollen. Ia grollen wel te recht, die d’Overheyt betight, ’t Gesicht. ’t Gesicht van sulcke maats, wijst uyt haar sotte bollen, Drollen. Die hoop ick dat de vult [ vuiligheid ] in sulcke Rijmers monden 10 Sal vallen, die haar noyt ’t sy nu of t’allen stonden Bemoeyen, met een lasteringh haar wettigh Heer Te schelden, en die oock zijn Dieff van ’s Borgers Eer.

Deze collega kan misschien wel goed drinken (‘Helden by de Kan’), maar als het op dich - ten aankomt zijn diens talenten aanzienlijk beperkter (‘in Rijm-konst maar een scheet’). Op dezelfde manier als de dichter van de Delfschen Eggo (9) maakt de auteur van de toe - gift in de Delfschen Echo (7) gebruik van Echo, zij het dat in de ‘Toe-gift’ op haast ironi - sche wijze Echo’s rijmwoord aan het begin van de nieuwe dichtregel opnieuw gebruikt wordt. In de Delfschen Eggo (9) gebeurde dit een enkele keer, maar de auteur van de toe - gift in de DelfschenEcho(7) ridiculiseert op deze manier het technisch vermogen van zijn collega. Hij stopt uiteindelijk in de ‘Toe-gift’ met echorijm op het moment dat zijn boodschap (houd op met deze laster) aan de orde komt. De dichter spreekt de hoop uit dat de vuiligheid (‘vult’) die andere poëten verspreiden zich uiteindelijk tegen henzelf zal keren. Hij ageert dus tegen zowel tegen de ophitsende inhoud als de matige tech - niek van de DelfschenEggo (9). De ‘Toe-gift’ bij de DelfschenEcho (7) doet aan de boodschap van EchôsEcho (4) denken, waarin op matiging van toon en emoties werd aangedrongen. Ook hier wordt de lastercampagne jegens het zittende stadsbestuur afgewezen, en wordt de ophitsende, lasterende rol die Echo hierbij speelt aan de kaak gesteld. Net als in EchôsEcho (4) gaat het de auteur voor een groot gedeelte om de (on)gepastheid van der - gelijke felle poëzie, maar bestrijdt deze tegelijkertijd met identieke wapens. Deze echo - lyriek fungeert polemisch, omdat ze reageert op eerder gepubliceerde pamfletten. Daar - bij neemt de auteur een ander standpunt in dan degenen op wie hij reageert. Bovendien polemiseert ook deze auteur met het poëtische middel dat al die ophef heeft veroor - zaakt: de echolyriek.

Een confrontatie tussen twee kampen vinden we in het pamflet Oranje in ’t Hart. 59 In dit pamflet staan in totaal drie gedichten waarvan één met een echovorm: achtereenvolgens a) ‘De Gestoorde Vryheydt’; b) ‘d’Echo, of d’Oprecht Gestoorde Vryheyt’ en c) ‘Ant -

59 Kn. 10295-10296. 188 pamfletten met echolyriek woordt van Sijn Hoogheydt, aan de Gestoorde Vryheydt’. Nadat de eerste tekst (a) de dreigende Franse overheersing in 1672 beschouwd heeft door een staatsgezinde bril, laat het echogedicht (b) een prinsgezinde visie horen. De reactie van de prins ten slot - te (c) is veel gematigder en heeft minder het karakter van partijpolitiek. De laatste tekst (c) is de hoofdtekst; de twee eerdere gedichten (a en b) fungeren als inleiders van het de - bat door twee verschillende meningen tegenover elkaar te zetten. De hoofdtekst (c) is het laatste woord, een conclusie na de twee tegengestelde visies. De prins hamert voor - al op de terugkeer van eendracht, waardoor vrijheid weer terug zou kunnen keren in de Republiek, als hij tenminste zelf de leiding gekregen heeft. Hij probeert ook zijn pu - bliek te overtuigen van zijn goede afkomst door de daden van zijn voorvaderen aan te halen. Die hadden immers in het verleden de vrijheid van het Nederlandse volk geres - pecteerd en het heil van het land met lijf en leden verdedigd:

Ik zal uw Heil met Lijf en Ziel betrachten, En stryden voor uw Eer, en Goedt, en Bloedt. Gy hebt van my niet [ niets ] anders te verwachten Als [ dan dat wat ] een getrouw Beschermer wesen moet. Zijt dan gerust, ik zal u niet onteeren, Vertrouw my op mijn Eedt, en Prinslijk Woordt. Dat d’Onderdaan gehoorsaam [ zal gehoorzamen ] zijne Heeren, En d’Heeren ook regeeren als ’t behoordt, Zoo zal de Liefd’ en Eendracht in de muuren, Tot welstandt van een yder, kleen en groot, De sterke maght der Vyanden verduuren. Zoo helpt ons Godt uit dees bedroefde Noodt. (r. 45-56) Met deze matigende boodschap wordt Oranje in ’t Hart afgesloten. Over het algemeen is het een zeer oranjegezind pamflet, wat niet alleen blijkt uit het feit dat de prins het laat - ste woord heeft, maar ook uit de titel. De prinsgezinde partij komt in het tweede gedicht (b) aan bod, en maakt daarbij middels ‘knip- en plakwerk’ gebruik van dezelfde woorden als de staatsgezinde (a). De vorm die het echoën in Oranjein’tHart aanneemt is dus tamelijk ingewikkeld: er is geen sprake van een personage Echo of traditioneel echorijm. Het tweede gedicht in dit pam - flet (b) is grotendeels een echo van het eerste (a). Dit gebeurt door zinnen en zinsdelen te herhalen, die daarbij typografisch onderscheiden worden. De tussenliggende letter - grepen zijn gevuld met nieuwe woorden, die de betekenis van het eerste gedicht (a) ver - draaien. Als voorbeeld kunnen de twee volgende passages dienen:

Waar toe laat ghy, ontzinnige, u vervoeren? Waar toe liet ghy ontzinnige, u vervoeren? Dat gy my weêr doet bucken onder ’t Kruys? Dat gy my zocht te brengen onder ’t Kruys? Wat prangt ghy my met deês Oranjesnoeren? My passen bet Oranje als Witte snoeren . Wat maaktge u zelfs tot slaven van dat Huys? Gy kreeght naast Godt de Vryheyt door dat Huys .

(‘De Gestoorde Vryheydt’ (a), r. 58-61) (‘d’Echo,ofd’OprechtGestoordeVryheydt’(b),r.57-60). echolyriek uit 1672 189

Titelpagina Oranje in ’t Hart, 1672 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 10295).

Uit dit geciteerde fragment blijkt dat, anders dan bij de echolyriek die tot dusver aan bod is gekomen, in dit echogedicht niet wordt gespeeld met synoniemen en betekenis - verandering van de geëchode woorden. Hier worden regels en woorden uit het eerste gedicht (a) herhaald in het tweede (b). Niet de echo, maar juist de veranderingen daar - omheen plaatsen de herhaalde passages in een ander daglicht: de dichter draait de woor - den van de andere partij om en gebruikt ze voor zijn eigen zaak. Het effect is dat het echogedicht (b) het meeste gewicht heeft van de twee. Strikt geno - men verschillen ‘De Gestoorde Vryheyt’ (a) en ‘d’Echo, of d’Oprecht Gestoorde Vryheydt’ (b) namelijk niet zoveel in toon en opbouw. Het verschil zit in de mening die ze verkondi - gen: ‘De Gestoorde Vryheyt’ (a) begrijpt niet waarom de partij van De Witt ineens in de ver - drukking is geraakt, terwijl ‘d’Echo, of d’Oprecht Gestoorde Vryheydt’ (b) dat wel inziet en als oplossing voor de nijpende situatie het leiderschap van Willem iii aandraagt. Het echo - gedicht(b)heeftdanookeenpolemischefunctieomdathetdirectreageertopdeeerstetekst (a), er is sprake van polemiek binnen het pamflet zelf. Het is echter de inhoud die voor de polemiek zorgt; de echo-vorm is hier slechts het vehikel om de discussie te voeren.

In Echo’s Antwoort op de Vragen van Cornelis de Wit 60 staat echolyriek van een ander type dan we tot dusver zijn tegengekomen. Het pamflet bevat achtereenvolgens het echogedicht

60 Kn. 10359. 190 pamfletten met echolyriek

‘Klaarsprekende Echo’, een ‘raedsel’ op rijm, het echogedicht ‘De Hollantse Maagt’, een schimpdicht op Cornelis de Witt getiteld ‘Aanspraak aan den Gestrengen Heer Corne - lis de Wit’ en tenslotte een parodie op een kaartspel met de titel ‘Lanterlu-spel’. De eer - ste tekst, de ‘Klaarsprekende Echo’, is de hoofdtekst van het pamflet omdat hier Echo in dialoog treedt met Cornelis de Witt, zoals aangekondigd op het titelblad. De overi - ge lyriek staat weliswaar ná de hoofdtekst, maar vervult geen peroratieve functie. Het pamflet kent geen hechte compositie maar is een losse verzameling teksten over onge - veer hetzelfde onderwerp. In ‘De Klaarsprekende Echo’ spreekt een gevangen Cornelis de Witt Echo aan om meer helderheid te krijgen over zijn benarde situatie. Het enige dat hij dan ook doet is vragen op haar afvuren. Echo is ‘klaarsprekend’, zij zal hem dus die helderheid kunnen bieden. De eerste twee regels van Echo bevatten twee redenen waarom Cornelis in deze positie beland is: hij had last van grootheidswaan en vertrouwde teveel op zijn militai - re macht. Cornelis de Witt is door deze conclusie aan twijfel ten prooi gevallen:

Wel waar is nu mijn maght, waer zijn mijn stale klingen [ sabels ]? 10 Daer mee ik kost [ kon ] de Zee, en heele Vlooten dwingen; En kan ik nu geen grendels van een deur afwringen? Echo. O Neen! mijn lieve Maet, je moet nu fijnder singen. Echo geeft De Witt een aansporing om een toontje lager te zingen dan hij tot dusver heeft gedaan, het is hem immers slecht vergaan. Cornelis vat dat echter op als pesterij, en beklaagt zich in de daaropvolgende strofe. Echo reageert door te stellen dat De Witt ‘duyvels swert’ (r. 16) is. Na deze typering volgt een voorspelling:

Hoe ontstelt ghy dus mijn hert? hoe maeckt ghy my bevreest, ‘k Weet nu wat ik ben, en wat ik eertijts ben geweest. Segh my wat werden sal? hier na verlangh ik meest. 20 Echo. Een slecht lichaem sonder hooft, als u ontvlieght de geest. Dat het echogedicht in generis persuasief is, is ook te zien aan ‘De Klaarsprekende Echo’. Door de plaatsing van Echo aan het eind van elk kwatrijn, waardoor zij een conclusie formuleert, sluit dit gedicht aan bij het tweede type (waarbij voor Echo als personage een meer zelfstandige rol is weggelegd). In de nadere uitwerking van Echo’s rol is dat ook te zien: ze polemiseert met Cornelis en heeft een verklarende, beschrijvende, aan - sporende en zelfs voorspellende functie. In het andere echogedicht uit Echo’sAntwoortopdeVragenvanCornelisdeWit , getiteld ‘De Hollantse Maagt’, lijken we te belanden in een idyllische omgeving. De maagd uit de titel (een verpersoonlijking van de Nederlanden) bevindt zich in een tuin en heeft be - hoefte aan advies over een dringende kwestie. Die blijkt al snel politiek van aard te zijn. De Hollandse maagd weet haar tuin, het land dus, in groot gevaar. Dit komt niet per se door de dreiging van buitenlandse mogendheden (hoewel die met de ‘Lely van de Frans’ (r. 13) en de ‘Engels Dogge’ (r. 14) wel genoemd worden), maar vooral door het ontbre - ken van eendracht. De maagd kan niet meer van haar eigen mensen op aan aangezien de ‘Raet’ (r. 1) het geschonken vertrouwen heeft beschaamd. Naar alle waarschijnlijk - echolyriek uit 1672 191 heid doelt de maagd daarmee op regenten als de gebroeders De Witt. De maagd heeft raad nodig:

Maeght. Ondanckbre Raet, is dit voor mijn bewesen dienst, Den Tuyn, u toe vertrouwt, soo schelms [ schurkachtig ] te verderven: Echo. Gy sult daer voor, haer straffen, en doen sterven. Maeght. Wel, Echo , seght gy dat, wie sal mijn hulper zijn? Daer ik, ontbloot van raet, van wijsheyt en verstant. Echo. Dat sal Orange wesen, dien Boom, die jonge Plant. Maeght. Hoe kan een jonge tack soo swaere laste dragen? Mijn schuttingh wegh geruckt, de hegge aen de zy. Echo. Door toe doen van ’t gemeen, en wijse Borgery. (r. 1-9)

De maagd vraagt voor de zekerheid of zij en de prins wel op het ‘sleghte Grauw’ (r. 11) kunnen vertrouwen, waarop Echo haar gerust stelt. De macht van het gewone volk is genoeg om het land te beschermen. In ‘De Hollantse Maagt’ is Echo dus weer een zelfstandige figuur, die deze keer veel verder gaat dan korte, verklarende antwoorden geven. Integendeel, ze spoort aan en geeft raad. Net als in de ‘Klaarsprekende Echo’ draagt Echo bij aan de persuasieve func - tie van het gedicht, zeker ook door de voorspelling aan het einde. De laatste zes regels stellen dat, mits de maagd Echo’s raad opvolgt en de redding van het land aan Willem iii overlaat, de eendracht in het land zal terugkeren. Is dat eenmaal bereikt, dan ‘sal des Vyants heyr [ krijgsmacht ] vergaen door eygen kraght.’ (r. 26).

Brillerus Sondags-Praetje 61 kwam in de eerste paragraaf van dit hoofdstuk al heel even ter sprake toen ik aan de hand van een gespreksfragment uit dit gesprekspamflet uit 1672 illustreerde dat echolyriek in 1672 een veelgevraagd genre was. 62 Het pamflet bevat een verschijnsel dat we nog niet eerder hebben aangetroffen. In Brillerus Sondags-Praetje zijn twee teksten, naast de tekst van het vonnis over Cornelis de Witt ook één echogedicht, in het gesprek geïntegreerd. Bij liederen heb ik eerder een vergelijkbaar procédé laten zien, namelijk de liederen die geïntegreerd waren in pamfletten met andere teksten (meestal in proza), de vierde categorie uit het vorige hoofdstuk. De gefingeerde gesprekspartners in dit pamflet zijn ‘Brillerus, de Brilleman’, ‘een Amsterdammer’, ‘Gerrit Vraeg-al’ en ‘Symen ’t Is-so’. Brillerus brengt de bedoelde tek - sten in; zijn dagelijkse arbeid bestaat dan ook uit het verkopen van ‘brillen’: allerlei pamfletten en ander drukwerk. Dit gesprek vindt echter plaats op zondag, dus Brille - man is nu niet bezig met het uitoefenen van zijn vak. Uiteraard heeft hij wel een aan - tal pamfletten op zak, want het is natuurlijk niet verboden om potentiële klanten een beetje lekker te maken opdat ze in een later stadium alsnog pamfletten komen kopen. Het gesprek komt op de recente moord op Johan en Cornelis de Witt. Brillerus heeft

61 Kn. 10490. 62 Zie ook Meijer Drees 2006: 136-140. 192 pamfletten met echolyriek

Titelpagina Brillerus Sondags- Praetje, 1672 (Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Kn. 10490) .

een kopie van de ‘Sententie tegen Mr. Cornelis de Wit’ bij zich, die ter plekke gretig ge - lezen wordt. Het groepje praat wat over de moord en over de wijze waarop de gebroe - ders herdacht dienen te worden. Ineens heeft de Amsterdammer er genoeg van en hij merkt op: ‘Maer wat, laten wy wat van onse Stadt spreken. Hebje die laetste Echo ge - sien?’ (r. 163-164) Uiteraard heeft Brillerus een echogedicht in zijn zak, met de titel ‘Ne - derlandt aen Echo’. Hij laat het door Symen voorlezen nadat hij heeft opgemerkt dat hij het maar vodderige, lamme, kreupele poëzie vindt: ‘Praet van geen vodden, daer is - ser noch niet een die de naem van een Echo verdient, sy zijn soo vlugh en geestigh, ofse Lammert Lammertse Laeuw-lam had gelijmt [ gezongen ]. Ick heb’er een in mijn sack, lees die eens.’ (r. 165-167) Wat volgt is een echogedicht van tien regels, waarbij een echo om de twee regels de laatste of de laatste twee lettergrepen herhaalt:

Nederlandt aen Echo.

Wat moet ons Vaderlandt het meest na recht beklagen? Lagen. Dat’s recht, die hebben ons gesweept, met felle slagen. Wie, en wat is hy nu, die hier van oorzaeck was? As. ’t Geluck van trouw’loosheyt keert zoo het quam, dat’s ras. 5 Wat krijght ’t gefoltert Land nu voor haer giftigh vlijen? Lijen. Zoo moest den Itakols Zirener zang beschreijen. Zal Hollants hart-aer noch door Vrankrijk zijn doorsneen? Neen. echolyriek uit 1672 193

Dat gunne Godt, die trouw heeft voor zijn Kerck gestreên. Wat deed’ de Britze Vloot van onze Kust verswinden? Winden. 10 Waeckt Godt met weêr en wint, zoo zal ons niets verslinden. UYT. De echo is een antwoord op een vraag die de spreker in de regel ervoor heeft gesteld, waarna de spreker kort reageert op wat Echo heeft gezegd. Daarna komt de volgende vraag-echo-reactiestructuur weer. Tot zover eigenlijk niets nieuws onder de zon. Het echogedicht is ook niet dat wat het Brillerus Sondags-Praetje interessant maakt. Dat zit meer in de reacties die het gedicht bij Brillerus en de Amsterdammer losmaakt. Zo merkt de laatste op als Symen uitgele - zen is: ‘Wel dat lijckt wat. Maer hy most alle regelen kloppen, dan dunckt mijn sou hy noch moyer wesen.’ (r. 181-182) De Amsterdammer zou het echogedicht hoger waarde - ren als er na elke versregel een reactie van Echo was geweest; hij heeft dus oog voor de diverterende functie van echolyriek. Het geeft aan dat in 1672 lezers genoegen beleef - den aan de vorm van het echogedicht, en dat het niet alleen maar om het schimpen en schelden ging. Een echogedicht met na elke regel een echo zou in ieder geval door deze Amsterdammer hoger gewaardeerd worden. Om hem nog beter te kunnen overtuigen van zijn gelijk had de dichter dus nog meer werk moeten maken van de rijmtechniek. Dit werkt natuurlijk ook de andere kant op: Brillerus lijkt minder onder de indruk van de echogedichten waarop de Amsterdammer doelt. Hij stelde, zoals we reeds zagen, misprijzend dat deze ‘vodden’ de naam ‘Echo’ nauwelijks verdienen. Blijkbaar is Bril - lerus niet onder de indruk van de kwaliteit van de echolyriek: slappe poëzie, mikkend op goedkoop effectbejag. Pamfletten met slechte echogedichten kunnen niet op zijn waardering rekenen, wat hem er niet van weerhoudt ze te verkopen. Brillerus ziet in de opmerking van de Amsterdammer handel. Hij kan hem wel een pamflet leveren met een echogedicht waarvan alle regels een echo hebben: ‘Soo een sal ickje eens brengen als ickje weer mijn Mars kom veylen, want ick heb hem nu niet by my.’ (r. 183-184). Tot besluit van de tekst neemt Brillerus afscheid. In Brillerus Sondags-Praetje zien we nogmaals dat bestaande teksten – al dan niet frag - mentarisch – in een dialoog konden worden opgenomen. In dit pamflet belichten drie gesprekspartners twee teksten. De sententie van Cornelis de Wit wordt door de man - nen in een lange passage van allerlei kanten bekeken. De overgang van de bespreking van de ‘Sententie tegen Mr. Cornelis de Wit’ naar die van het echogedicht is nogal abrupt. In hun commentaar fixeren de gesprekspartners zich eerder op de vorm van het echogedicht dan op de feitelijke inhoud. De echolyriek lijkt vooral een luchtige ‘uit - smijter’ te zijn na het enigszins droge en ingewikkelde verhaal rondom de ‘Sententie tegen Mr. Cornelis de Wit’ van eerder, en heeft dus een diverterende functie. Er kan geen peroratieve functie aan worden toegekend, omdat het de kern van de hoofdtekst niet samenvat of herhaalt.

De beschouwing van Brillerus, de Amsterdammer en Gerrit Vraeg-al over de vorm van het echogenre is voor mij aanleiding om de techniek en de vormgeving van Echo in 1672 samenvattend te belichten. Er zijn 19 echogedichten die tot het basistype behoren: een 194 pamfletten met echolyriek spreker en een Echo gaan in dialoog, waarbij de nimf met haar antwoorden de spreker bevestigt, zijn woorden verdraait of hem inlicht. Het echorijm kent doorgaans een re - gelmatig patroon: Echo antwoordt – meestal in twee lettergrepen die typografisch on - derscheiden zijn van de versregel – om de regel. In Echo (1) is soms sprake van een drie - lettergrepige reactie, de langste respons beslaat vier lettergrepen (r. 29). Meestal zijn Echo’s woorden niet meer dan een herhaling van het laatste woord van de spreker, die Echo steeds een keuze voorlegt tussen twee zaken. Enkele voorbeelden uit Echo (1): ‘Een Iudas, voert die dat alleen uyt, ofte meer? Echo. Meer.’ (r. 13); en ‘Wat meynd gy dat my houd, kleynmoedigheyt of vrees? Echo. Vrees. ’ (r. 21); en ook ‘meynt gy dat ik bedees / Voor Vrankrijks wapentuyg, voor Koning , voor ‘t gevolg? Echo. Gevolgh. ’ (r. 22-23). Een paar keer echter gebruikt de auteur woorden in twee betekenissen: in Echo’s reactie verandert de woordsoort van het laatste woord van de spreker. Zo wordt het werkwoord ‘putten’ (r. 9) veranderd in de plaatsnaam Putten, verwijzend naar het Puttense ruwaardschap van Cornelis de Witt, die in één moeite door beschuldigd wordt van het verzwakken van de Republiek. Hetzelfde gebeurt met de twee zelfstandige naamwoorden ‘grooten’ en ‘wit’, die door Echo’s toedoen veranderen in de eigennamen van de regentenfamilies De Groot en De Witt (r. 5-7). Een vergelijkbaar maar iets inge - nieuzer klankspel ontstaat wanneer de auteur aan de orde stelt wie er aan het hoofd van de Republiek moet komen te staan: ‘Wie kiestmen dan? dees die, en d’ander die, wil hem. Echo. Wilhem. ’ (r. 31). Verder staan de woorden van Echo doorgaans syntactisch buiten de tekst van de aan - gever. Een enkele maal zijn ze een verlenging van de versregel of het begin van de vol - gende, zoals in Echôs Echo (4). Echo reageert in r. 32 weliswaar op de spreker, maar de re - actie hoort syntactisch bij r. 33: ô Schandelijke moord! weg met dit hels gebroed. Broed Geen haat tegen dit volk, wilt dese Batavieren, Vieren.

Echôs Echo (4) bevat meer van dergelijke momenten (r. 17-18, r. 18-19 en r. 19-20). Regel 33 laat overigens nog een ander gebruik zien van Echo: het woord dat Echo gebruikt is syntactisch een verlenging van de versregel. Echo zorgt dus voor een noodzakelijke in - finitief (hetzelfde gebeurt in r. 20, 22 en 29). De dichter van de Delfschen Eggo (9) over de verzetting van de Delftse magistraat in 1672 vertoont weer een enigszins andere echotechniek. In DenTweedenEcho (2) rijmde in het gedicht soms de ene regel niet meer op de andere, omwille van het slagen van de echo. De dichter van de Delfschen Eggo (9) laat Echo überhaupt niet echoën. Echo geeft antwoord op de vraag van de spreker, maar dan meestal met een nieuw woord:

Het Raad-huys dat is leegh, wie heeft het soo bestelt [ geregeld ]? ’t Gewelt. ’t Gewelt sich Meester toont, soo is het Reght ten Ende, Ende. Wat’s d’oorsaack datmen soo Stads Vaders heeft gevelt? ’t Gelt. Oock dat het Stads bestier [ bestuur ] aan hunne sy souw wenden: Wenden. 5 Van dit heyloose Rot, wie is den grootsten schurck? Hurck. Wie draaght den Fulpen-rock? [fluwelen jas] gevolt met stront en rezel, Ezel. echolyriek uit 1672 195

De rest van het gedicht is een afwisseling van kloppend echorijm (zie in het geciteerde voorbeeld r. 2, 4 en 6) en echorijm waar iets mis mee is (r. 1, 3, en 5). Daarnaast valt op dat dit het enige gedicht in mijn corpus is dat geen gepaard rijm heeft, maar gekruist. Er zijn echter ook vier gedichten van het tweede type, waarbij Echo een meer onaf - hankelijke component is. In deze pamfletten gebeurt daarom ook iets afwijkend in de vorm. Oranjein’thart,eerder in dit hoofdstuk al aan de orde gesteld, is daarvan het meest voor de hand liggende voorbeeld. Het is lastig bij de twee echogedichten uit Echo’s Ant - woort op de Vragen van Cornelis de Wit om te spreken van een echovorm zoals die in Echo (1) of zelfs in ‘d’Echo, of d’Oprecht Gestoorde Vryheydt’ (b) optreedt. Echo is in zowel de ‘Klaarsprekende Echo’ als in ‘De Hollantse Maagd’ een volwaardige gesprekspartner in een dialoogsituatie en dus niet afhankelijk van degenen die tot haar spreken. In beide gevallen zijn de sprekers bekend, respectievelijk Cornelis de Witt en de Hollandse Maagd (die symbool staat voor de Republiek als geheel). In ‘Klaarsprekende Echo’ krijgt Echo per kwatrijn, na de drie regels van Cornelis de Witt, telkens de volledige laatste regel. In ‘De Hollantse Maagt’ spreekt Echo aanvankelijk in de derde regel van een terzine. Bij haar zesde optreden krijgt Echo zelfs twee regels. De laatste zes versregels van ‘De Hol - lantse Maagt’ zijn in hun geheel voor Echo. Er is dus geen sprake van een antwoord van Echo in enkele lettergrepen die identiek zijn aan de lettergrepen die eraan vooraf gin - gen. Daarbij komt dat beide gedichten een enigszins toneelmatige presentatie kennen, aangezien de namen van de gesprekspartners in de kantlijn genoemd staan. De uitbeelding van het personage Echo blijft in 1672 summier. Slechts een paar echo - gedichten refereren aan de mythologische oorsprong van de nimf. Echo is in Den Twee - den Echo (2) een ‘vlugge geest, van duyst’re graf-spelonken’ (r. 1). De auteur van Echo (1) noemt haar een ‘Slaepster’ (r. 22). Slaapsters waren somnambules, waarzegsters: vrou - wen die in een hypnotisch slapende toestand vragen beantwoordden over bijvoorbeeld ziekten of de toekomst. 63 Echo doet hier zulke voorspellingen met haar min of meer ge - zaghebbende antwoorden op brandende actuele en persoonlijke kwesties. In Den Twee - denEcho (2) staan vergelijkbare aanspreekvormen. Door Echo een ‘Klapster’ (r. 13) en ‘Ver - klickster’ (r. 36) te noemen, worden haar traditionele eigenschappen geactiveerd: ze verklapt dingen die anderen verborgen proberen te houden, in casu het gedrag van de regenten die uit alle macht proberen te voorkomen dat Willem iii tot stadhouder be - noemd wordt, zelfs als dat de ondergang van het land tot gevolg zou hebben. EchôsEcho (4) laat wat dat betreft een ander geluid horen. Echo wordt in negatieve bewoordingen getypeerd: ze is een ‘nabauster’ (r. 1), een ‘vuyle Fleex’ (r. 1), alleen bezig met ‘schelden’ (r. 1), ze is een persoon wier brein door een ‘Warkop’ (r. 3) is bezoedeld, en, zo krijgt ze te horen: ‘Wilt gy de vuyst ontgaan, zo houd u bakhuys toe.’ (r. 4). De spreker maakt het geluid van Echo belachelijk door haar enkele zinnen toe te bijten, waarop Echo niks an - ders kan dan simpelweg het laatste woord herhalen (r. 5-6), wat leidt tot misleiding en onduidelijkheden.

63 Zie het wnt onder ‘slaapster’ en ‘somnambule’. 196 pamfletten met echolyriek

Conclusies

In pamfletten functioneert echolyriek telkens weer in een actueel-politieke context. De onderwerpkeuze van de echolyrici leidt tot de conclusie dat de pastorale variant van echopoëzie in de door mij geselecteerde pamfletten geheel afwezig is, wat natuurlijk nauw samenhangt met de functie van het medium pamflet. Hoewel ‘De Hollantse Maagt’ uit 1672 heel even de schijn wekt een pastoraal echogedicht te zijn, met name door de setting in een tuin en de introductie van een wanhopige maagd, blijkt al heel snel dat ook hier sprake is van een lakend echogedicht. Het betekent overigens niet dat er geen elementen uit de pastorale echolyriek terug te vinden zijn. Deze liggen met name op het vlak van de uitbeelding van Echo als personage, en haar situering in bergen en bos - sen. Dergelijke verwijzingen naar de pastorale oorsprong van echolyriek blijven echter aan de oppervlakte. De openbarende, voorspellende en adviserende kwaliteiten van Echo staan in dienst van het commentaar op de politieke en religieuze actualiteit, en worden niet als onderdeel van een pastorale liefdesthematiek gebruikt.

Ondanks de verschillende vormen van echorijm is een echogedicht in pamfletten meestal vormgegeven zoals de echogedichten uit het Amsterdamse cluster uit 1672: een spreker gaat een dialoog aan met Echo, die hem antwoorden geeft in de vorm van be - vestigingen, openbaringen, of verdraaiingen van diens eigen woorden. We zagen dit im - mers ook bij Echo ofte Galm uit 1607 en bij ‘Gespreck op het Graf van wylen den Heere Joan van Oldenbarnevelt‘ uit 1619. Enkele pamfletten uit 1672 bevatten echogedichten van een ander type, waarin Echo een zelfstandige rol heeft: Oranje in ’t Hart en Echo’s Ant - woortopdeVragenvanCornelisdeWit. De zelfstandigheid van de echolyriek aldaar verandert overigens weinig aan het beeld dat de andere pamfletten hebben opgeleverd. Dat komt allereerst door het feit dat de afwijkende vormen allemaal in 1672 te dateren zijn. Daar - naast staan twee van de drie afwijkende vormen in hetzelfde pamflet, namelijk in Echo’s AntwoortopdeVragenvan CornelisdeWit . Ook functioneert het echo-element in deze laatste twee echogedichten, ondanks de duidelijke vormverschillen, niet anders dan in Echo uit 1672 en de twee dialooggedichten uit hetzelfde jaar: er wordt gepolemiseerd met de spreker, of die spreker wordt gerustgesteld en raad gegeven. De vreemdste eend in de bijt blijft ‘d’Echo of d’Oprecht Gestoorde Vryheydt’.

Echolyriek wordt doorgaans maar weinig ingezet als exordiaal of peroratief gedicht. Er is slechts één exordiaal echogedicht (namelijk ‘Echo ofte Weder-galm’ in Christelicke Ge - dichten uit 1609); de echogedichten die ná de hoofdtekst komen zijn geen van alle pero - ratief maar staan meer op zichzelf, hebben een losser verband met de hoofdtekst. Voor - beelden hiervan zijn ‘Nederlandt aen Echo’ in Brillerus Sondags-Praetje en ‘De Hollantse Maagd’ in Echo’sAntwoortopdeVragenvanCornelisdeWitt , beide uit 1672. Echolyriek is voor - al hoofdtekst; daarom valt er over de compositorische bruikbaarheid van dit genre wei - nig te zeggen. Echolyriek heeft in pamfletten hoofdzakelijk een persuasieve, en vaak een polemi - sche functie. De woorden van het personage Echo, die in een dialoogsituatie een spre - conclusies 197 ker van repliek dient, hebben het karakter van openbaringen, voorspellingen of advie - zen die noch de spreker, noch de lezer onberoerd moeten laten. Haar woorden zijn ech - ter soms ook dubbelzinnig en dus onbetrouwbaar. De echotechniek is een instrument dat de auteurs hanteren om, in combinatie met veel andere pathetische stijlfiguren, op opzwepende wijze de lezer te emotioneren en mee te slepen in het betoog. Dat er door echolyriek ook daadwerkelijk polemieken ontstonden, blijkt uit enkele op elkaar rea - gerende clusters echolyriek. Het zijn echogedichten die elkaars boodschap bevestigen, versterken of juist onderuit halen, naar elkaar verwijzen in hun titels of rijmwoorden en echorijm overnemen om deze te bekrachtigen of juist te bespotten. Polemiek zit eigenlijk ook in het genre ingebakken door de vraag/antwoord-struc - tuur. De auteurs van Echôs Echo en Delfschen Echo uit 1672 beseffen dit eens te meer. Zij polemiseren in eerste instantie met de gedichten die in eerdere pamfletten verschenen waren, bestrijden deze en zetten hun visie daarop uiteen. Maar daarnaast voeren deze auteurs óók een polemiek tegen het poëtische middel van het echorijm: het opzwepen - de, ophitsende en onruststokende karakter ervan kon in hun ogen niet bijdragen aan een eventuele oplossing voor de situatie waarin de Republiek zich in 1672 bevond. Met name in pamfletten met meerdere teksten, heeft echolyriek, naast een polemi - sche, ook een diverterende functie. Echolyriek werd door de meeste lezers gewaardeerd, mits goed uitgevoerd. Een auteur kon zijn publiek ermee vermaken, waardoor het ope - ner stond voor de inhoudelijke kant van het pamflet. Daarnaast kon een echogedicht ook opgenomen worden om lezers variatie in vorm en een keur aan literaire genres te bieden. Om te begrijpen hoe de diverterende functie van het echogedicht in pamflet - ten met meerdere teksten werkt, is de rol van de begrippen copia et varietas in zeventien - de-eeuwse literatuur op het gebied van moraal, genres en stilistische middelen van groot belang. In het retorische onderwijs in de renaissance krijgt dit begrip volop aan - dacht. 64 Letterlijk vertaald gaat het om ‘veelheid en verscheidenheid’. Deze twee abstrac - te begrippen konden in praktische zin betekenen dat een toneelauteur veel uiteenlo - pende lering trok uit één centrale handeling (vergelijkbaar met Op d’Afbeelding van Joan van Oldenbarnevelt uit 1619 met onder meer Vondels echogedicht), of dat hij eenzelfde soort boodschap op veel verschillende manieren voor het voetlicht bracht (zoals in Chris- telicke Gedichten uit 1609). Dit betekent voor een pamflet onder meer dat de lezer er niet bij voorbaat vanuit ging dat de auteur hem een structurele eenheid zou bieden, en dat het pamflet heel goed volgens het principe van copia et varietas zou kunnen zijn samen - gesteld. 65 Daarbij krijgt echolyriek een diverterende functie.

De beschimping van ‘onzuiver’ echorijm door de auteur van de ‘Toe-gift’ in de Delfschen Echo uit 1672 en de waarderende woorden van de gesprekspartner in Brillerus Sondags- Praetje uit 1672 voor echolyriek waarvan alle regels een reactie van Echo bevatten, laten zien dat kloppend en verrassend echorijm gewaardeerd werd. Ik heb verder geen dui - delijke ontwikkeling in de pamfletten met echolyriek kunnen traceren, behalve in de

64 Smits-Veldt 1986: 25, 37-38. 65 Konst 1993: 187. 198 pamfletten met echolyriek uitbeelding van de figuur Echo, die steeds summierder wordt. In pamfletten met echo - lyriek gaat de figuur Echo terug op de klassieke mythologie. De verwijzingen naar Echo’s woonplaats en haar ‘persoonlijk leven’ vinden hun oorsprong in Echo’s mytho - logische herkomst. De auteurs die Echo in bossen en bergachtige omgevingen situeren, sluiten daarmee aan bij de bekende gegevens uit de anonieme hymne rondom Pan en uit Ovidius. Behalve met de vrije natuur, werd Echo reeds in de klassieke oudheid ge - associeerd met grotten en andere holle ruimtes. Ook in de pamfletten vinden we hier - naar enkele verwijzingen, maar dit blijft erg summier. De meeste informatie over Echo staat in EchoofteGalm uit 1607, tevens het oudste echogedicht in de door mij onderzoch - te jaren. In de vroege jaren wordt ten minste nog enig werk gemaakt van de uitbeelding van het personage, in de pamfletten met echolyriek die later in de zeventiende eeuw ge - publiceerd zijn, wordt dat minder en minder. De kwaliteiten en eigenschappen van Echo’s stem blijven niet onbesproken: in ongeveer de helft van de pamfletten met echo - gedich ten wordt Echo aangesproken met termen als ‘Slaepster’ (r. 22) in Echo , en ‘Klapster’ (r. 13) en ‘Verklickster’ (r. 36) in DenTweedenEchouit 1672. Deze benamingen wijzen naar een belangrijke eigenschap van Echo: haar woorden leggen verborgen betekenissen bloot, maar zijn tegelijkertijd niet altijd betrouwbaar. Echo is dus meestal een positief, in twee gevallen een negatief personage ( Echôs Echo en Delfschen Echo ).

Echo wordt in echolyriek in pamfletten steeds minder een herkenbare vrouwelijke fi - guur, haar pastorale achtergrond verdwijnt tot er louter oppervlakkige verwijzingen overblijven. Daarmee loopt zij in de pas met het gehele genre: echolyriek wordt meer en meer een vorm van politieke debatvoering en een poëtische techniek op zichzelf, een techniek waarmee stevig op emoties kon worden ingespeeld en polemiek mee bedre - ven kon worden.