UvA-DARE (Digital Academic Repository)

De grote uitleg van : stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw

Abrahamse, J.E.

Publication date 2010

Link to publication

Citation for published version (APA): Abrahamse, J. E. (2010). De grote uitleg van Amsterdam : stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw.

General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of Amsterdam, Secretariat, 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl) Download date:29 Sep 2021

Inhoud

Afbeeldingen hoofdstuk 1 (nrs. 1-2) 6 Afbeeldingen hoofdstuk 2 (nrs. 3-43) 7 Afbeeldingen hoofdstuk 3 (nrs. 44-111) 31 Afbeeldingen hoofdstuk 4 (nrs. 112-128) 62 Afbeeldingen hoofdstuk 5 (nrs. 129-150) 70 Afbeeldingen hoofdstuk 6 (nrs. 151-164) 81 Afbeeldingen hoofdstuk 7 (nrs. 165-168) 89 Begrippenlijst 91 Literatuur 98 Samenvatting 111 English Summary 116 Résumé en français 121 Verantwoording illustraties 126

5

Begrippenlijst1

Afbraak Gebouw dat zal worden afgebroken en waarvan de materialen worden hergebruikt. In ‘afbraken’ werd gehandeld.

Avenue Letterlijk uit het Frans: toegang. Avenue, ook wel gespeld als “advenue” betekende toegangsweg, ofwel radiaalweg. De Utrechtsestraat, de Leidsestraat en andere radiaalstraten werden “avenue” genoemd. Het woord werd ook gebruikt voor de verkeerswegen van buiten naar de stad.

Banket Verhoging tegen het binnentalud van een borstwering waarop men gaat staan om over de borstwering te kunnen schieten.

Bastion Zie bolwerk.

Beer Waterscheiding in de stadsgracht, bedoeld om de verschillende boezems van elkaar te scheiden. De beer was van hout of van metselwerk. Een stenen beer had een puntig toelopende bovenkant, de ezelsrug, soms voorzien van een hinderpaal of monnik, die het onmogelijk maakte er overheen te lopen.

Binnenvestgracht Vrij smalle gracht langs de binnenkant van de fortificatie. De was de zeventiende-eeuwse binnenvestgracht.

Binnenveststraat Straat langs de binnenkant van de vestingwal.

Blekerij Bedrijf dat textiel ontkleurt door een chemische behandeling.

Blokhuis Verdedigingswerk; in Amsterdam werden alleen de beide bewapende posten die tussen 1650 en 1654 in de lagen blokhuizen genoemd.

Boezem Door kaden en sluizen besloten deel van het (stads)water met een minimaal en een maximaal peil.

Bolwerk Vijfhoekig onderdeel van de vestingwal, waarvan een zijde (de keel) open was. Verder bestond een bolwerk uit twee flanken en twee facen. Vanuit een bolwerk werd een gedeelte van de courtines en ernaast liggende bolwerken bestreken.

Boom, boomsluiter Draaiende of drijvende afsluiting van een weg of water; functionaris die de boom bedient.

Buitentimmeren Bouwen buiten de vestingwal. Dit leidde vaak tot aantasting van het schootsveld, en tot het ontduiken van de stedelijke belastingen. In de honderd gaarden was deze bouw illegaal, maar buiten de jurisdictie kon de stad er niets tegen doen.

Burgemeesters Amsterdam telde in de zeventiende eeuw vier burgemeesters, die meestal uit de vroedschap werden gekozen. Zij waren voorzitter van de vroedschap en vormden het dagelijks bestuur van Amsterdam. Plannen en voorstellen werden door de burgemeesters in samenwerking met de stadsfabriek of

1 Voor deze begrippenlijst is gebruik gemaakt van de volgende naslagwerken: Woordenboek der Nederlandsche Taal (www.inl.nl); Haslinghuis en Janse 2001; Kamps, Van Kerkum en De Zee 2004; Verhoeff 1982; Daalder en Spits 2005; Denig 2004. 91

gecommitteerden uit de vroedschap opgesteld. De burgemeesters werden ieder jaar gekozen, waarbij een van de zittende burgemeesters voor een volgend jaar werd aangesteld. Er was geen maximum aantal termijnen aan het burgemeesterschap.

Burgwal Gracht, kade langs een gracht, straat langs een gracht of de combinatie van straat en kade.

Bijten Een bijt is een gat in het ijs. Bij strenge vorst moesten er vanwege het brandgevaar bijten worden gehakt in de grachten; in de stadsgracht kwamen bijten om te voorkomen dat de stad lopend kon worden bereikt.

Centraalbouw Bouwwerk met een plattegrond die geconstrueerd is rond een centraal punt. Voorbeelden zijn de Noorderkerk en de Oosterkerk.

Courtine Het rechte stuk stadswal tussen twee bolwerken.

Dagvaart Tocht die men moest maken om een vergadering bij te wonen, meestal gebruikt om de tocht naar Den Haag aan te duiden voor de vergadering van de Staten van Holland en Westfriesland.

Defensielijn Denkbeeldige lijn, lopend van de saillant (uiterste punt) van een bolwerk naar de aanliggende courtine.

Doleant Letterlijk: iemand die zich gekrenkt voelt. Dus vaak dezelfde figuur als de suppliant, die zich met zijn klachten tot het stadsbestuur wendt.

Droogscheerderij Bedrijf waar laken in droge toestand wordt geschoren.

Duim Lengtemaat: een Amsterdamse duim was 2,57 centimeter.

Erf Het woord ‘erf’ werd in de zeventiende eeuw, vaker dan in zijn huidige betekenis, gebruikt in de betekenis van ‘perceel’.

Erfdienstbaarheid Zie servituut.

Fabrieksmeester Ook wel ‘fabriek’ genoemd. Hoofd van de stadsfabriek, werd benoemd uit de vroedschap.

Face Naar buiten gerichte schuine kant van een bastion of bolwerk.

Flank Zijde van een bastion die een hoek maakt met de aangrenzende courtine.

Gaarde Zie roede.

Gordijn Zie courtine.

Halvemaan Buitenwerk in de vorm van een bastionvormig verdedigingseiland in de vestingwal, gelegen voor een bolwerk.

92

Hamei Buitenpoort.

Hardsteen Natuursteen, meestal met een blauwgrijze kleur, zoals die veel voor stoepen, zerken en dekstenen van kades werd gebruikt.

Hoge dijk Aanduiding van de zeedijk langs het IJ. De Haarlemmerdijk, Spaarndammerdijk, Diemer- en Muiderzeedijk of Sint Anthonisdijk werden ook “de hoge dijk” genoemd.

Honderd gaarden Gebied van honderd gaarden of roeden direct buiten de fortificatie, gemeten vanuit de stadswal. De honderd gaarden vormde de grens van de stedelijke jurisdictie, waar geen bebouwing of ophoging mocht plaatsvinden. Deze zone diende als schootsveld en mocht geen beschutting aan vijandelijke troepen binnen. Ophogen was verboden in verband met mogelijke inundatie.

Hoornwerk Buitenwerk van de vesting, gelegen buiten de verdedigingsgracht. Het hoornwerk had aan weerszijden twee parallelle of iets divergerende flanken. Het front werd gevormd door twee halve bolwerken met daartussen een korte courtine. Voor de courtine lag een ravelijn. Het hoornwerk bood de mogelijkheid om buiten de muur extra vuur te kunnen geven.

Houttuin, houtwal Perceel aan het water, meestal gelegen in het havengebied, waarop de opslag van hout was toegestaan. Houttuinen werden door de stad verhuurd aan handelaren, soms per dag, soms voor langere perioden.

Jurisdictie Rechtsgebied van de stad, het gebied waarin de door de vroedschap opgestelde keuren van toepassing waren. Het lag tot 100 gaarden buiten de vestingwerken, en wordt op veel kaarten met een stippellijn aangegeven. Vaak wordt met de jurisdictie de stedelijke periferie aangeduid.

Kaag Platbodemd vaartuig dat als beurtschip werd gebruikt.

Kadijk Zomerdijk; secundaire waterkering buiten de hoge dijk of zeedijk.

Kavel Grondstuk (perceel of erf) dat één eigendom is, kleinste eenheid van de stedelijke verkaveling.

Keur Stedelijke rechtsregel, die door de vroedschap werd vastgesteld en door het stedelijk gerecht (schout en schepenen) werd gehandhaafd (of niet). Een keur was een instrument in handen van de stedelijke overheid. Deze kon het naar believen al dan niet gebruiken: er bestond niet zoiets als rechtsgelijkheid. Vaak was een keur dus eerder een planningsinstrument dan een rechtsregel.

Kwijtschelding Acte die voor de schepenen werd opgemaakt bij de overdracht van vastgoed.

Lijnbaan Langgerekt semi-permanent, veelal houten gebouw, dat gebruikt werd om henneptouw te draaien. Een lijnbaan kon honderden meters lang zijn; daarom was de vestingwal eigenlijk de enige geschikte plaats om lijnbanen te bouwen. Lijndraaierijen of touwslagerijen waren private ondernemingen, die grond van de stad huurden en zelf het gebouw neerzetten.

Made Oppervlaktemaat: 400 vierkante roede, tweederde morgen, ofwel 0,54 hectare.

Melioratie Heffing over de waardevermeerdering van percelen buiten de stad die met een stadsuitbreiding binnen de stad kwamen te liggen, door de eigenaar aan de stad af te dragen. 93

Model Zie project.

Moddermolen Baggermolen, waarmee wateren werden uitgediept.

Monnik Hinderpaal die moest voorkomen dat men een beer kon oversteken.

Morgen Oppervlaktemaat. Een Amsterdamse morgen was zeshonderd vierkante roede of 0,813 hectare.

Onderfabriek(smeester) Assistent van de fabrieksmeester.

Oorgat Klep in een brugdek, die door de mast van een schip werd opengeduwd. Zo konden schepen met staande mast een niet beweegbare brug passeren.

Oudnederlands fortificatiestelsel Gebastionneerd stelsel, dat tussen 1600 en 1670 algemeen werd gebruikt bij het verdedigen van steden en vestingen. Het stelsel bestaat uit bolwerken op regelmatige afstanden van elkaar. Deze bolwerken worden door middel van courtines met elkaar verbonden. Op de belangrijkste uitvalwegen bevinden zich (water)poorten, in principe midden tussen twee bolwerken in. Het stelsel werd onderwezen aan de Duytsche Mathematicque, de opleiding tot vestingbouwkundig ingenieur aan de Leidse universiteit en werd te boek gesteld door onder meer Simon Stevin.

Oudraad College van twaalf oudburgemeesters, dat op de achtergrond zeer invloedrijk was in besluitvormingsprocessen.

Overtoom (of overhaal) Plaats waar vaartuigen door middel van een windas over een dam werden getrokken.

Passeerderij Leerbewerkingsbedrijf.

Peilsluis Binnensluis die diende ter afscheiding van de verschillende boezemgebieden of peilen in de stad.

Perceel Zie kavel.

Pothuis Halfbovengrondse uitbouw met een flauw hellend dak, meestal van de in het souterrain gelegen keuken of bedrijfsruimte.

Precario Letterlijk: tot wederopzeggens toe. Onderdelen van bouwwerken op, boven of onder de openbare ruimte, zoals windassen, stoepen, pothuizen, luifels, openslaande luiken, deuren, vensters, spoelhuizen, bruggetjes, overstekken of winkelkassen werden tegen betaling tijdelijk toegestaan.

Preferentierecht Eerste recht van (terug)koop van grond voor degene wiens bezit ten behoeve van stadsuitbreiding is onteigend.

Project Vaak gespeld als “proiect”: afbeelding (plattegrond, opstand of doorsnede) van een gebouw, stadsdeel of ander werk. Ook wel aangeduid als “model”, hetgeen ook “maquette” kon betekenen.

94

Raam Houten raamwerk waarop laken werd gedroogd of gebleekt. De textielindustrie bevond zich over het algemeen buiten de stad in de 100 gaarden.

Rapiamus Register van ontvangsten en uitgaven.

Ravelijn Buitenwerk van de vesting: een bastionvormig eiland in de vestinggracht.

Rekest Verzoekschrift. Verzoeken aan het stadsbestuur werden over het algemeen opgesteld in standaardformuleringen en volgens een vast stramien, vermoedelijk vaak door betaalde adviseurs.

Remonstrant Zie suppliant.

Rentebrief Schriftelijke overeenkomst betreffende het vestigen van een rente. Wie een perceel kocht hoefde niet het gehele bedrag ineens te betalen, maar kon over het resterende bedrag een afspraak maken over aflossing en rente.

Resolutie Verslag of besluitenlijst van een vergadering van een stedelijk bestuurscollege als de vroedschap, de thesaurieren of de burgemeesters. De resoluties, die in boeken werden geschreven, vormen het belangrijkste archiefmateriaal over de stadsontwikkeling.

Retro-acta Overzicht van besluiten over een bepaald onderwerp, dat door een stadssecretaris werd opgesteld ten behoeve van complexe besluitvormingsprocessen.

Riool Watergang in de vorm van een sloot, gracht of duiker. Het woord werd daarnaast ook gebruikt in de moderne betekenis.

Roede, vierkante roede Lengtemaat, ook wel gaarde genoemd. Een Amsterdamse roede had een lengte van 13 Amsterdamse voeten, ofwel 3,677 meter. De in Amsterdam incidenteel gebruikte Rijnlandse roede was 12 Rijnlandse voet, of 3,77 meter. Vaak wordt met ‘roede’ de vlaktemaat aangeduid: de vierkante roede was 13,52 vierkante meter.

Rondeel Zware, halfronde uitbouw van een vestingmuur ten behoeve van de plaatsing van geschut; voorloper van het bastion of bolwerk.

Rooien, rooiing Rooien betekent “afbakenen”: in de zeventiende eeuw werd vaak de term “afsteken” gebruikt. In de term “rooilijn”, de grens tussen een straat en de privégrond komt de term nog terug. “Rooiing” wordt vaak gebruikt in de betekenis van “stadsontwerp”.

Rooimeester Voorloper van de bouwinspecteur. De stad had vier rooimeesters in dienst, die niet alleen de rooilijnen moesten handhaven, maar ook allerlei taken hadden op het gebied van het bouwtoezicht en het beheer van de openbare ruimte.

Schaft Inhoudsmaat: een schaft aarde is een vierkante roede (13,52 vierkante meter), een voet (0,283 meter) diep. Een schaft is dus 3,83 kubieke meter.

95

Schepenen Amsterdam had negen schepenen. Zij stonden onder leiding van de schout en vormden samen het stedelijk Gerecht. Het Gerecht had de uitvaardiging en handhaving van de stedelijke rechtsregels als taak. De schout werd benoemd door de vroedschap. Zeven schepenen werden jaarlijks gekozen uit veertien door de vroedschap voorgedragen kandidaten. Deze zeven kozen een “president”, ofwel voorzitter en een vice- voorzitter uit de oudschepenen.

Schootsveld Zie honderd gaarden.

Schouder Hoek tussen face en flank van een bastion.

Servituut Erfdienstbaarheid; een afspraak tussen de stad en een gebruiker over de functie van een perceel, die onderdeel uitmaakte van het koopcontract. Door middel van het opleggen van servituten konden bouw- en gebruiksvoorschrijften aan een specifiek erf worden gesteld.

Singel Zie stadsgracht.

Singelsloot Sloot die buiten de vestingwerken omliep,

Smaldelen Het verdelen van een perceel in kleinere eenheden.

Stadsarchitect De enige stadsarchitect in de zeventiende eeuw was Daniël Stalpaert, die in 1648 werd aangetrokken om de bouw te leiden van het nieuwe stadhuis. Hij bleef in functie tot zijn dood in 1676. Met de term ‘architect’ werd niet zozeer de ontwerper van een gebouw aangeduid, als wel degene die de dagelijkse leiding over de bouw had.

Stadsfabriek, fabrieksmeester Bestuurder van de stadsfabriek, over het algemeen een lid van de vroedschap.

Stadsmeesters De stadsfabriek had een aantal gespecialiseerde meesters in dienst, zoals de stadstimmerman, de stadsmetselaar, de stadssteenhouwer, de stadsschilder, de stadsglazenmaker, de stadsschuitenmaker, de stadsslotenmaker en de stadsstratenmaker.

Stadsgracht Verdedigingsgracht buiten de vestingwal.

Stadspeil Het ‘historische’ waterpeil in de stad, dat wil zeggen in de blauwe en de oranje boezem voor de grote stadsuitbreidingen van de zeventiende eeuw. De middeleeuwse stad was eeuwenlang opgehoogd, en het stadspeil lag hoger dan het peil in de Amstel. Later was dit het peil in de hoge delen van de stad, te weten de oranje en de (veel groter geworden) blauwe boezem. De overige delen lagen tot de aanleg van de Amstelsluizen gemeen met de Amstel. Dit lag ongeveer twee voet lager dan het stadspeil.

Staten van Holland en Westfriesland Souverein college van afgevaardigden van de Hollandse en Westfriese steden en de Ridderschap, dat het zelfstandig bestuur van het gewest vormde.

Stoep Hardstenen, bakstenen of houten trap, die het niveauverschil tussen het maaiveld en de beganegrondverdieping van een huis overbrugt.

Straat Straat had naast de huidige betekenis ook die van ‘kade’ of ‘bestrating’.

96

Suppliant Letterlijk: iemand die iets vraagt, dat wil zeggen de indiener van een rekest. In het ambtelijk jargon synoniem van remonstrant of doleant.

Tenaille Extra verdedigingswal in de gracht voor de courtine.

Thesaurieren Jaarlijks werden uit de vroedschap twee thesaurieren benoemd. Zij waren verantwoordelijk voor het beheer van de stedelijke financiën en eveneens voor het functioneren van de stadsfabriek. In de tweede helft van de zeventiende eeuw nemen de thesaurieren zelfstandig beslissingen over kleinere zaken op het gebied van stadsontwikkeling.

Twaalf nachten De periode tussen Kerst en Driekoningen. In deze periode waren de meeste kooplieden terug op hun thuisbasis. Daarom werden tijdens de twaalf nachten de veilingen van bouwgrond gehouden. Er waren meer bieders, waardoor de verkoopprijs steeg.

Verhuisdag De eerste mei was traditioneel voor veel mensen ‘verhuisdag’. Het was gebruikelijk dat huurcontracten afliepen op 1 mei, hetgeen leidde tot een jaarlijkse hausse aan verhuizingen.

Voet Lengtemaat. Een Amsterdamse voet was 28,31 centimeter, ofwel 11 duim. De in Amsterdam ook wel gebruikte Rijnlandse voet had een lengte van 31,39 centimeter, ofwel 12 duim.

Vroedschap Raad van 36 voor het leven benoemde mannen, die het bestuur van de stad vormden. De vroedschap werd voorgezeten door de burgemeesters. Als een lid van de raad overleed of de functie onwaardig werd, bijvoorbeeld door wangedrag, krankzinnigheid of faillissement, of verhuisde uit de stad, koos de raad zelf een nieuw lid.

Waal Paalhaven; met palen afgezet gedeelte van het buitenwater, waar schepen in de winter werden opgeslagen. In het IJ waren twee walen, de Oude en de Nieuwe Waal.

Waalridder, -redder Havenmeester, met als taak om schepen een goede ligplaats te wijzen, de orde te bewaren, de schepen te bewaken tegen diefstal, te dienen als brandwacht en het opzicht over de boomsluiters te houden.

Waardgelder Huursoldaat die buiten de schutterij werd aangetrokken door het stadsbestuur.

Waterschip Scheepstype dat gebruikt werd voor de visserij op de Zuiderzee en als sleepboot.

Waterschuit Schip dat diende om schoon drink-, brouw- en industriewater te halen.

Weer Smalle strook land tussen twee poldersloten, ontstaan met de ontginning van het veenland. Na de ontginning werd het agrarisch gebruikt en was een weer in handen van één eigenaar. Tijdens het proces van verstedelijking versnipperde het grondbezit.

97 J.A. Alberdingk Thijm en Middeleeuwen en vroegmoderne Ballon 1991 Literatuur A.A. Vorsterman van Oyen, tijd, Amsterdam 1999, 61-76. Hilary Ballon, The Paris of Het geslacht Hooft, Amsterdam Henry IV: Architecture and Abrahamse 2004 1881. B. 1919 Urbanism, New Jaap Evert Abrahamse, ‘Over H.J.B., ‘Sluizen in de York/Cambridge schoonheid, nut en geld: Alings 1963 en bij de MA/Londen 1991. Motieven in de 17e-eeuwse H.W. Alings, Raampoort’, Maandblad stadsontwikkeling van ‘Lijnbaansstraat’, Maandblad Amstelodamum 6 (1919). Bardet 1940 Amsterdam’, R.M. van Amstelodamum 50 (1963), 204- Bardet, ‘De Heeringen, E.H.M. 205. Baart, Krook en Lagerweij Halvemaansbrug’, Maandblad Cordfunke, M. Ilsink en H. 1986 Amstelodamum 27 (1940), 149- Sarfatij (red.), Geordend Anoniem 1837 J.M. Baart, W. Krook en A.C. 151. Landschap: 3000 jaar ruimtelijke Anoniem, Generale lijst van alle Lagerweij, ‘Opgravingen aan ordening in Nederland, steenen en houten bruggen, de Van Bavel 2004 Hilversum 2004, 103-124. schutsluizen, waterkeeringen, Oostenburgermiddenstraat’, Bas J.P. van Bavel, ‘Structures duikers en beeren liggende binnen J.B. Kist et al. (red.), Van of landownership, mobility of Abrahamse 2006 de jurisdictie der stad Amsterdam, VOC tot Werkspoor: Het land and farm sizes. Jaap Evert Abrahamse, Amsterdam 1837. Amsterdamse industrieterrein Diverging developments in ‘Wegh der Weegen: Ontwerp Oostenburg, Utrecht 1986, 83- the northern part of the Low en aanleg van de Anoniem 1929 142. Countries’, Bas J.P. van Bavel Amersfoortseweg. Een Anoniem, ‘Bruggen over de en Peter Hoppenbrouwers, zeventiende-eeuws Amstel’, De Amsterdamsche Bakker, Fleurbaay en Landholding and land transfer in landinrichtingsproject door Gids 5 (1929), 41-54. Gerlagh 1988 the North Sea are (late Middle Jacob van Campen’, Jaarboek B. Bakker, E. Fleurbaay en Ages-19th century), Turnhout Flehite 7 (2006), 72-97, 113- Anoniem 1931 A.W. Gerlagh, De verzameling 2004, 131-148. 121. Anoniem, ‘Het laatste Van Eeghen: Amsterdamse windas’, Maandblad tekeningen 1600-1950, Zwolle Van Bavel 2007 Abrahamse en Battjes 2000 Amstelodamum 18 (1931), 93- 1988. B.J.P. van Bavel, Markets for J.E. Abrahamse en H. Battjes, 94. land, labour and capital between ‘De optimale stad: Bakker 1995 town and countryside, 12th-16th grondgebruik, structuur en Anoniem 1935 B. Bakker, ‘De stadsuitleg van centuries: Northern Italy and the stedenbouwkundige theorie Anoniem, ‘De Lindengracht 1610 en het ideaal van de Low Countries compared, Paper in de zeventiende-eeuwse zal haar naam behouden’, ‘volcomen stadt’: Meesterplan for the workshop ‘Economic stadsuitbreidingen van Maandblad Amstelodamum 22 of mythe?’, Jaarboek town-country relations in Amsterdam’, Jaarboek (1935), 112-114. Amstelodamum 87 (1995), 71- Europe in the later Middle Amstelodamum 92 (2000), 95- 96. Ages and at the beginning of 108. Anoniem 1940 the early modern period’ Anoniem, ‘De geschiedenis Bakker, Van Berge- (Vienna 7-9 June 2007). Abrahamse en Van de van de Waag’, Maandblad Gerbaud, Schmitz en Koppel 2001 Amstelodamum 27 (1940), 81- Peeters 1998 De Bell 1988 Jaap Evert Abrahamse en 82. Boudewijn Bakker, Mària van Wim de Bell, ‘Een kapitale Menno van de Koppel, Berge-Gerbaud, Erik Schmitz tak van Neerlands ‘Opgeruimd staat netjes’, Rob Anoniem 1947 en Jan Peeters, Het landschap mogendheid: Amsterdam en Pistor, Dick van der Horst, Anoniem, ‘Een tweede van Rembrandt: Wandelingen in de VOC, 1602-1799’, Ons Ko van Geemert en Desirée ’, Maandblad en om Amsterdam, Amsterdam 40 (1988). Schreurs (red.), Vernieuwde Amstelodamum 34 (1947), 44- Bussum/Amsterdam/ Parijs Dam, Amsterdam 2001. 47. 1998. Benevolo 1980 L. Benevolo, The History of the Van Agt 1974 Anoniem 1961 Bakker 2004 City, Londen 1980. J.F. van Agt, Synagogen in Anoniem, ‘Suggestie van de Boudewijn Bakker, ‘De Amsterdam, Den Haag 1974. wethouder: Jan zichtbare stad 1578-1813’, Benevolo 1993 d’Ailly 1922 Roodenpoorttoren weer op Willem Frijhoff en Maarten L. Benevolo, De Europese stad, A.J. d’Ailly, ‘Boomen langs de Torensluis’, Het Vrije Volk, Prak (red.), Geschiedenis van Amsterdam 1993. stadsgrachten’, Maandblad 28 augustus 1961. Amsterdam 1578-1650: Centrum Amstelodamum 9 (1922), 35-36. van de wereld, Amsterdam Van den Berg 1944 Arends 1994 2004, 17-102. F.G. van den Berg, ‘De d’Ailly 1926 G.J. Arends, Sluizen en stuwen: Haringpakkerij’, Maandblad A.E. d’Ailly, ‘Brug 246’, De ontwikkeling van de sluis- en Bakker 2006 Amstelodamum 31 (1944), 4-5. Maandblad Amstelodamum 13 stuwbouw in Nederland tot 1940, Martha Bakker (red.), (1926), 57-60, 71-72. Delft 1994. Stadsatlas Amsterdam: Van den Berg, van straatnamen en brugnamen Leeuwen en Lesger 1998 d’Ailly 1926a Asaert 2004 verklaard, Amsterdam 2006. Willem van den Berg, Marco A.E. d’A[illy], ‘De Sint Gustaaf Asaert, 1585: De val H.D. van Leeuwen en Clé Antonieswaag’, Maandblad van Antwerpen en de uittocht van Bakker en Schmitz 2007 Lesger, ‘Residentiële Amstelodamum 13 (1926), 25- Vlamingen en Brabanders, Tielt Boudewijn Bakker en Erik segregatie in Hollandse 30. 2004. Schmitz (red.), Het aanzien van steden. Theorie, Amsterdam: Panorama’s, methodologie en empirische d’Ailly 1946 Aten 1999 plattegronden en profielen uit de bevindingen voor Alkmaar en A.E. d’Ailly (red.), Zeven D. Aten, ‘Amsterdamse Gouden Eeuw, Amsterdam, 16e-19e eeuw’, eeuwen Amsterdam II: De gilden en regenten contra de Amsterdam/Bussum 2007. Tijdschrift voor sociale geschiedenis zeventiende eeuw: leven en Zaanse nijverheid, 1600- 24 (1998), 402-436. levenskracht’ Amsterdam, s.a. 1800’, Clé Lesger en Leo De Balbian Verster 1927 [1946]. Noordegraaf (red.), J.F.L. de Balbian Verster, ‘De Betsky 2004 Ondernemers & bestuurders: lantaarnpaal van Jan van der Aaron Betsky, False Flat: Why Alberdingk Thijm en Economie en politiek in de Heijden’, Maandblad Dutch Design Is So Good, Vorsterman van Oyen 1881 noordelijke Nederlanden in de late Amstelodamum 14 (1927), 22- Londen 2004. 28.

98

Van Beylen 1970 Den Boer 1962 Sarfatij (red.), Geordend Buis 1985 J. van Beylen, Schepen van de J.F.M. den Boer, ‘De Landschap: 3000 jaar ruimtelijke J. Buis, Historia forestis: Nederlanden: van de late waterschuit en het ordening in Nederland, Nederlandse bosgeschiedenis, middeleeuwen tot het einde van de drinkwater’, Maandblad Hilversum 2004, 75-102. Wageningen/Utrecht 1985. 17e eeuw, Amsterdam 1970. Amstelodamum 49 (1962), 129- 130. Bosma, Mekking, Buisman 1984 Bijtelaar 1950 Ottenheym en Van der J. Buisman, Bar en boos: Zeven B. Bijtelaar, ‘De afbraak van Boerefijn 2003 Woud 2007 eeuwen winterweer in de Lage de Eilandskerk, en wat daarbij Wim Boerefijn, ‘Over de Koos Bosma, Aart Mekking, Landen, Baarn 1984. aan de dag kwam’, Maandblad ideale uitleg van de stadsstraat Koen Ottenheym en Auke Amstelodamum 37 (1950), 147- circa 12de-16de eeuw: van der Woud (red.), Bouwen Buisman 2006 152. Misvattingen omtrent de in Nederland 600-2000, Zwolle J. Buisman, Duizend jaar weer, ‘Renaissance’ in de 2007. wind en water in de Lage Landen, Bille 1960 stedenbouw’, KNOB Bulletin Franeker 2006. Clara Bille, ‘Een 102 (2003), 138-147. Bosman 2004 dijkdoorbraak te Amsterdam Frans Bosman, ‘IJs onder de Burger 1918 ruim 400 jaar geleden’, Bok 1994 synagoge’, Het Parool, bijlage C.P. Burger jr., ‘Amsterdam Maandblad Amstelodamum 47 Marten Jan Bok, Vraag en PS, 27 augustus 2004, 9. in het einde der zestiende (1960), 204-211. aanbod op de Nederlandse eeuw: studie bij de uitgaaf van kunstmarkt, 1580-1700, (diss.) Boxer 1974 den grooten plattegrond van Blankert 1999 Utrecht 1994. C.R. Boxer, The Anglo-Dutch 1597’, Jaarboek Amstelodamum Albert Blankert et al., Dutch Wars of the 17th Century 1652- 16 (1918), 1-103. Classicism in seventeenth-century Bom 1911 1674, London 1974. Painting, Rotterdam 1999. G.D. Bom H.Gz., De Burke 1956 Zuiderkerk: de eerste Braunfels 1979 G.L. Burke, The Making of De Blécourt en Meijers nieuwgebouwde kerk der W. Braunfels, Abendländische Dutch Towns: A Study in Urban 1929 Hervorming in Nederland: Stadtbaukunst: Herrschaftsform Development from the Tenth to the A.S. de Blécourt en E.M. Geschiedkundig overzicht van den und Baugestalt, Keulen 1979. Seventeenth Centuries, Londen Meijers (red.), Memorialen van bouw van, en den dienst in deze 1956. het Hof (den Raad) van Holland, kerk, alsook van haren toren en Breen 1902 Zeeland en West-Friesland, van haar kerkhof, van 1600 tot heden, Joh. C. Breen, Rechtsbronnen Carr 1691 den secretaris Jan Rosa: deelen I, Amsterdam 1911. der stad Amsterdam, ’s William Carr, An Accurate II en III, Haarlem 1929. Gravenhage 1902. Description of the United Bom 1922 Netherlands, Londen 1691. Blijdenstijn 2005 G.D. Bom H.Gz, De Breen 1908 Roland Blijdenstijn, Tastbare Oosterkerk te Amsterdam: J.C. Breen, ‘De De Castro 1950 tijd: Cultuurhistorische atlas van Geschiedkundig overzicht van den verordeningen op het D.H. de Castro, De synagoge de provincie Utrecht, Utrecht bouw van, en den dienst in deze bouwen te Amsterdam voor der Portugees-Israëlitische gemeente 2005. kerk van 1659 tot heden, de negentiende eeuw’, te Amsterdam, Amsterdam Amsterdam 1922. Jaarboek Amstelodamum 6 1950. Blijstra 1971 (1908), 109-148. R. Blijstra, Haarlem: heel oud, Bonke 1986 Chung, Inaba, Koolhaas heel nieuw, Haarlem 1971. A.J. Bonke, ‘De oostelijke Breen 1909 2001 eilanden: de aanleg van een Joh. C. Breen, Chuihua Judy Chung, Jeffrey Van Bochove 2004 zeventiende-eeuws ‘Topographische geschiedenis Inaba, Rem Koolhaas, Sze Christiaan van Bochove, ‘De havengebied’, J.B. Kist et al. van den Dam te Amsterdam’, Tsung Leong (red.), The Hollandse haringvisserij (red.), Van VOC tot Jaarboek Amstelodamum 7 Harvard Design School Guide to tijdens de vroegmoderne tijd’, Werkspoor: Het Amsterdamse (1909), 99-196. Shopping, Keulen/Cambridge Tijdschrift voor sociale en industrieterrein Oostenburg, MA 2001, 28-48. economische geschiedenis 1 (2004), Utrecht 1986, 37-64. Breen 1911 3-27. Joh. C. Breen, ‘Raampoort en Cladder 1987 De Bont 2000 ’, Jaarboek F. Cladder, ‘Hinderdam’, Boeken en Donath 1950 Chris de Bont, Delfts water: Amstelodamum 9 (1911), 152- Tussen Vecht en Eem: Tijdschrift A. Boeken en W. Donath, Tweeduizend jaar bewoning door 163. van de Stichting en van de Amsterdamse stoepen, waterbeheer in het Delftse, Vereniging van Vrienden van het Amsterdam 1950. Delft/Zutphen 2000. Breen 1914 Gooi 5 (1987), 98-104. Joh. C. B[reen], ‘Amsterdam De Boer 1926 De Bordes 1856 bedreigd en beveiligd’, Coelman 2001 M.G. de Boer, De haven van J.P. de Bordes, De verdediging Maandblad Amstelodamum 1 B.H. Coelman, Beweegbare Amsterdam en haar verbinding van Nederland in 1629: Eene (1914), 65-67. bruggen en hun levensduur, met de zee, Amsterdam 1926. bijdrage tot de geschiedenis van het Utrecht 2001. vaderland voor een groot deel uit Brugmans 1930 De Boer 1986 onuitgegeven bescheiden verzameld, H. Brugmans, Geschiedenis van Cohen en Fortier 1989 J. de Boer, ‘Normaal Utrecht 1856. Amsterdam, Amsterdam 1930. Jean-Louis Cohen en Bruno Amsterdams peil (N.A.P.): Fortier (red.), Paris: La ville et Een zaak van niveau’, Werk in Borger 2003 Brugmans 1972 ses projets, Parijs 1989. uitvoering 36 (1986), 198-201. Guus J. Borger, ‘Amsterdam H. Brugmans, Geschiedenis van en de Noorderkerk’, Guda H. Amsterdam II: 80-jarige oorlog, Commelin 1693 De Boer 2009 Borger-Koetsier (red.), De 1544/1621, Utrecht 1972. Casparus Commelin, M. de Boer e.a. (red.), Noorder: Een kerk in de , Beschryving der stadt Amsterdam, Erfgoedbalans 2009: Archeologie, Amsterdam 2003, 7-20. Brugmans 1973 Amsterdam 1693. monumenten en cultuurlandschap H. Brugmans, Geschiedenis van in Nederland, Amersfoort Borger 2004 Amsterdam 2: Bloeitijd 1621- De la Court 1662 2009. Guus Borger, ‘De Beemster – 1697, Utrecht/Antwerpen D.C. [Johan de la Court], ideaal of compromis’, R.M. 1973. Politike discoursen handelende in van Heeringen, E.H.M. ses onderscheide boeken van Cordfunke, M. Ilsink en H. Steeden, Landen, Oorlogen,

99

Kerken, Regeeringen en Zeeden, Diederiks en Spierenburg Dudok van Heel 1991 Van Eck 1948 Amsterdam 1662. 1995 S.A.C. Dudok van Heel, ‘Een J. van Eck, De Amsterdamsche Crimson 1997 H.A. Diederiks en P.C. grote concentratie van schans & de buitensingel, Crimson, Re-Urb: nieuwe Spierenburg, ‘Economische zeepzieders aan het : Amsterdam 1948. plannen voor oude steden, en sociale ontwikkelingen’, Amsterdamse zeepziederijen Rotterdam, 1997. J.Th. Bank et al., Deugd boven in de 16e en vroege 17e eeuw’, Van Eeghen 1950 geweld: Een geschiedenis van Jaarboek Amstelodamum 83 I.H. van E[eghen], ‘De Crone 1943 Haarlem 1245-1995, (1991), 45-112. Kalverstraat 500 jaar G.C.E. Crone, Onze schepen in Hilversum 1995, 169-197. winkelstraat’, Maandblad de Gouden Eeuw, Amsterdam Dudok van Heel 1996 Amstelodamum 37 (1950), 33- 1943. Dienst Ruimtelijke S.A.C. Dudok van Heel, ‘Het 35. Ordening Amsterdam 1994 begin van het Damrak en de Cullen 1961 Dienst Ruimtelijke Ordening stadsplattegronden van Van Eeghen 1952 G. Cullen, Townscape, Londen Amsterdam, Nooit voltooid: De Cornelis Anthoniszn’, I.H. van E[eghen], 1961. ruimtelijke ordening in Maandblad Amstelodamum 83 ‘Brandgevaarlijke bedrijven in Amsterdam, Amsterdam 1994. (1996), 75-89. het 18de eeuwse Amsterdam’, Daalder en Spits 2005 Maandblad Amstelodamum 39 Remmelt Daalder en Van Dillen 1929, 1933, 1974 Dudok van Heel 1996a (1952), 24. Elisabeth Spits (red.), Schepen J.G. van Dillen, Bronnen tot de S.A.C. Dudok van Heel, van de gouden eeuw, geschiedenis van het bedrijfsleven en ‘Cornelis Benningh en het Van Eeghen 1954 Amsterdam/Zutphen 2005. het gildewezen te Amsterdam, ’s Benninghweer’, Maandblad I.H. van Eeghen, ‘De Gravenhage, drie delen: 1929, Amstelodamum 83 (1996), 1-11. ijsbreker’, Jaarboek Dapper 1663 1933, 1974. Amstelodamum 46 (1954), 61- O. Dapper, Historische Dudok van Heel 1997 76. Beschryving der Stadt Amsterdam, Dijkstra 1921 Bas Dudok van Heel, ‘Regent Van Eeghen 1955 Amsterdam, 1663. J.G. Dijkstra, Een Families and Urban I.H. van Eeghen, ‘Het epidemiologische beschouwing van Development in Amsterdam’, naamloze en onaanzienlijke Dekker 1977 de Nederlandsche pest-epidemieën Peter van Kessel en Elisja begin van de ’, R.M. Dekker, ‘Oproeren in der XVIIde eeuw, (diss.) Schulte (red.), Rome- Maandblad Amstelodamum 42 de provincie Holland 1600- Amsterdam 1921. Amsterdam: Two Growing Cities (1955), 126-128. 1795: Frequentie en karakter, in Seventeenth-Century Europe, relatie met de conjunctuur en Dijkstra 1999 Amsterdam 1997, 124-145. Van Eeghen 1958 repressie’, Tijdschrift voor sociale C. Dijkstra e.a. (red.), Atlas I.H. van Eeghen, ‘De geschiedenis 3 (1977), 299-329. Amsterdam, Bussum 1999. Dudok van Heel 2006 brouwerij de Hooiberg’, S.A.C. Dudok van Heel, De Jaarboek Amstelodamum 50 Delfgaauw 1934 Van Domselaer 1665 jonge Rembrandt onder tijdgenoten: (1958), 46-97. Th. J. Delfgaauw, De T. van Domselaer (red.), Godsdienst en schilderkunst in Grondpolitiek van de gemeente Beschryvinge van Amsterdam, Leiden en Amsterdam, Van Eeghen 1961 Amsterdam, Amsterdam 1934. Haar eerste oorspronk uyt den Nijmegen 2006. I.H. van E[eghen], ‘Een Huyze der Heeren van Aemstel en drama in de bouwwereld van Denig 2004 Aemstellant; met een verhaal van Duffy 1996 twee en een halve eeuw C. Denig, Van aakschipper tot haar Leven en dappere Christopher Duffy, Siege geleden’, Maandblad zwikker: gids van historische Krijgsdaden, Amsterdam 1665. Warfare: The Fortress in the Amstelodamum 48 (1961), 51- beroepen, Utrecht 2004. Early Modern World 1494- 58. Donkersloot-De Vrij 1985 1660, New York 1996. Van Deursen 1981 Marijke Donkersloot-De Vrij, Van Eeghen 1961a A.Th. van Deursen, ‘De Raad De Vechtstreek: Oude kaarten en Von der Dunk 1993 I.H. van E[eghen], van State onder de Republiek de geschiedenis van het landschap, Thomas H. von der Dunk, ‘Speculatiebouw en van 1588-1795’, H. de Weesp 1985. ‘Hoe klassiek is de Gothiek? beleggingsbouw aan de Schepper (red.), Raad van State Jacob van Campen en de ’, Maandblad 450 jaar, Den Haag 1981, 47- Donkersloot-De Vrij 2003 toren van de Nieuwe Kerk te Amstelodamum 48 (1961), 73- 92. Marijke Donkersloot-De Vrij, Amsterdam: Een nieuwe 84. Repertorium van Nederlandse benadering van een oude Van Deursen 1998 kaartmakers 1500-1900, kwestie’, Jaarboek Van Eeghen 1961b A.Th. van Deursen, Bavianen Utrecht 2003 (raadpleegbaar Amstelodamum 85 (1993), 49- I.H. van E[eghen], ‘De en slijkgeuzen: Kerk en kerkvolk op www.maphist.nl). 90. Amstelkerk en het ten tijde van Maurits en Walenweeshuis’, Maandblad Oldenbarnevelt, Franeker 1998. Douwes 1961 J.W.E. 1920 Amstelodamum 48 (1961), 169- F.G.M. Douwes, J.W.E., ‘Jordaan’, Maandblad 176. Van Deursen 2002 ‘Scheepsbouw te Amsterdam Amstelodamum 9 (1920), 84-85. A.Th. van Deursen, Maurits in vroeger eeuwen’, Ons Van Eeghen 1961c van Nassau: De winnaar die Amsterdam 13 (1961), 34-44, J.W.E. 1921 I.H. van Eeghen, faalde, Amsterdam 2002. 80-89. J.W.E., ‘Stadsschoon en de ‘Buitenlandse monopolies Jordaan’, Maandblad voor de Amsterdamse Van Deursen 2006 Dubelaar 1984 Amstelodamum 8 (1921), 51-52. kooplieden in de tweede helft A.Th. van Deursen, De last Wim Dubelaar, Steenrijk der zeventiende eeuw’, van veel geluk: De geschiedenis van Amsterdam: een geologische J.W.E. 1922 Jaarboek Amstelodamum 53 Nederland 1555-1702, stadswandeling, s.l. J.W.E., ‘De Oosterkerk’, (1961), 176-184. Amsterdam 2006. [Amsterdam] 1984. Maandblad Amstelodamum 9 (1922), 4-5. Van Eeghen 1971 Van Deursen 2006a Dubiez 1958 I.H. van Eeghen, ‘De A.Th. van Deursen, Mensen F.J. Dubiez, ‘De Eberstadt 1914 stadsuitleg van 1585/1586’, van klein vermogen: het kopergeld Montelbaanstoren: Zijn R. Eberstadt, Städtebau und Jaarboek Amstelodamum 63 van de Gouden Eeuw, betekenis voor de verdediging Wohnungswesen in Holland, Jena (1971), 44-67. Amsterdam 2006. van Amsterdam in vroeger 1914. dagen’, Ons Amsterdam 10 (1958), 26-32.

100

Van Eeghen 1971a Erenstein 1996 Fockema Andreae 1961 opgraving Westerstraat (2003), I.H. van Eeghen, ‘Het R.L. Erenstein (red.), Een S.J. Fockema Andreae, De Amsterdam 2007. Walenweeshuis drie eeuwen theatergeschiedenis der Nederlandse Staat onder de oud’, Maandblad Amstelodamum Nederlanden: Tien eeuwen drama Republiek, Amsterdam 1961. Van Gelder 1925 58 (1971), 74-79. en theater in Nederland en H.A. Enno van Gelder, Vlaanderen, Amsterdam 1996. Fockema Andreae 1982 Memoriën en adviezen van Van Eeghen 1971b S.J. Fockema Andreae, Cornelis Pietersz. Hooft II, I.H. van E[eghen], ‘De Van Essen 1998 Hoogheemraadschap van Rijnland: Utrecht 1925. huizen van Coenraad van Gea van Essen, Daniel Zijn recht en zijn bestuur van den Beuningen’, Maandblad Stalpaert (1615-1676): vroegsten tijd tot 1857, Alphen Van Gelder 1965 Amstelodamum 58 (1971), 98- Stadsarchitect van Amsterdam, aan den Rijn 1982. H. Enno van Gelder, De 108. doctoraalscriptie Utrecht Nederlandse munten, 1998. De la Fontaine Verwey, Utrecht/Antwerpen 1965. Van Eeghen 1975 Van Eeghen en I.H. van E[eghen], ‘Een Van Essen 2002 Roosegaarde Bisschop Van Gelder en Kistemaker burgemeestershuis in de G. van Essen, ‘De eerste fase 1976 1983 Jordaan’, Maandblad (1650-1662) van de Vierde H. de la Fontaine Verwey, Roelof van Gelder en Renée Amstelodamum 62 (1975), 127- Vergroting van Amsterdam Isabella H. van Eeghen en G. Kistemaker, Amsterdam 1275- 130. herbezien’, Jaarboek Roosegaarde Bisschop, Vier 1795: De ontwikkeling van een Amstelodamum 94 (2002), 90- eeuwen Herengracht: handelsmetropool, Amsterdam Van Eeghen 1976 109. Geveltekeningen van alle huizen 1983. I.H. van Eeghen, ‘De aan de gracht, twee historische historische ontwikkeling en Van Essen 2009 overzichten en de beschrijving van Gemeente Amsterdam 2000 het aanzien van de Gea van Essen, Het elk pand met zijn eigenaars en Gemeente Amsterdam, Herengracht’, H. de la stadsfabrieksambt: De organisatie bewoners, Amsterdam 1976. Toelichting op de Fontaine Verwey, Isabella H. van de publieke werken in de Waarderingskaart Beschermd van Eeghen en G. Noordelijke Nederlanden in de Demangeon en Fortier Stadsgezicht, Amsterdam 2000. Roosegaarde Bisschop, Vier zeventiende eeuw, diss. Utrecht 1978 eeuwen Herengracht, Amsterdam 2009. Alain Demangeon en Bruno Gijsbers 1999 1976, 105-144. Fortier, Les vaisseaux et les W. Gijsbers, Kapitale ossen: De Faber, Diederiks en Hart villes, Brussel/Luik 1978. internationale handel in slachtvee Van Eeghen 1982 1973 in Noordwest-Europa (1300- I.H. v. E[eghen], ‘De J.A. Faber, H.A. Diederiks en Fortier 1989 1750) (diss.) restauratie van S. Hart, ‘Urbanisering, B. Fortier, La Métropole Amsterdam/Hilversum 1999. Lijnbaansgracht 333 en 334’, industrialisering en Imaginaire: un atlas de Paris, Maandblad Amstelodamum 69 milieuaantasting in Nederland Luik 1989. Goeree 1681 (1982), 87-89. in de periode van 1500 tot Willem Goeree, d’Algemeene 1800’, A.A.G Bijdragen 18 Fraenkel 1976 bouwkunde, volgens d’antyke en Van Eeghen 1983 (1973), 251-271. F.F. Fraenkel, Het plan hedendaagse manier, door een I.H. van E[eghen], ‘Ing. P.S. Amsterdam-Zuid van H.P. beknopte inleiding afgeschetst, en Teeling, Repertorium van Faber, Huisken en Berlage, Alphen aan den Rijn van veel onvoegsamen bewindselen oude Nederlandse landmeters Lammertse 1987 1976. en verbasteringen ontswagteld en 14e tot 18e eeuw’ (recensie), Sjoerd Faber, Jacobine verbeterd, Amsterdam 1681. Maandblad Amstelodamum 70 Huisken en Friso Lammertse, Fritschy 2003 (1983), 18-19. Van Heeren, die hunn’ stoel en Wantje Fritschy, ‘Three Gottschalk 1977 kussen niet beschaemen: het centuries of urban and Elisabeth Gottschalk, Van Eeghen 1987 stadsbestuur van Amsterdam in de provincial public debt: Stormvloeden en I.H. van E[eghen], ‘Het 17e en 18e eeuw, Amsterdam Amsterdam and Holland’, M. rivieroverstromingen in Nederland Noortse Bos’, Maandblad 1987. Boone, K. Davids en P. III: De periode 1600-1700, Amstelodamum 74 (1987), 7-11. Janssens (red.), Urban public Assen 1977. De Fabryck 2004 debts: Urban Government and the Van Eeghen 1989 De Fabryck – Bureau voor Market for Annuities in Western Goudeau 2005 I.H. van Eeghen, ‘Van gebouwhistorisch onderzoek, Europe (14th-18th centuries), Jeroen Goudeau, Nicolaus Karthuizerklooster tot Nederlands Scheepvaartmuseum Turnhout 2003, 75-92. Goldmann (1611-1665) en de Karthuizerhof’, Jaarboek Amsterdam: Bouwhistorisch wiskundige architectuurwetenschap, Amstelodamum 81 (1989), 29- onderzoek, Utrecht 2004. v. G. 1967-1968 Groningen 2005. 62. v. G. ‘Afscheid van dr. L. Fockema Andreae 1957 Jansen’, Werk in uitvoering 18 Ter Gouw 1880 Elias 1923 S.J. Fockema Andreae, ‘Stad (1967-68), 351. J. ter Gouw, Geschiedenis van Johan E. Elias, Schetsen uit de en dorp’, S.J. Fockema Amsterdam: tweede deel, geschiedenis van ons zeewezen: Andreae, E.H. ter Kuile en Gawronski 2002 Amsterdam 1880. tweede gedeelte 1652, ’s- R.C. Hekker, Duizend jaar J. Gawronski, ‘Archeologie Gravenhage 1923. bouwen in Nederland: de op Oostenburg: De Ter Gouw 1882 bouwkunst na de middeleeuwen, Amsterdamse stadsuitleg en J. ter Gouw, Amsterdams Elias 1963 deel II, Amsterdam 1957, 9- het maritieme vergrootingen, Amsterdam 1882. Johan E. Elias, De vroedschap 76. cultuurlandschap’, J. van Amsterdam 1578-1795, Gawronski, F. Schmidt e.a. Graafhuis 1962 Amsterdam 1963. Fockema Andreae 1957a (red.), [Jaarboek] Amsterdam A. Graafhuis, ‘Water uit de S.J. Fockema Andreae, Monumenten en Archeologie 1, Vecht voor de stad Engel en Gramsbergen ‘Hessenwegen’, Mededelingen Amsterdam 2002, 10-27. Amsterdam’, Maandblad 2006 der Koninklijke Nederlandse Amstelodamum 49 (1962), 131- Henk Engel en Esther Akademie van Wetenschappen, Gawronski en Jayasena 132. Gramsbergen, ‘Het eerste afd. Letterkunde, nieuwe reeks, 2007 beursgebouw en de vorming deel 20, no. 11 (1957), 283- Jerzy Gawronski en Ranjith Groen 1970 van het centrum van 301. Jayasena, Scherven uit de J.A. Groen jr., ‘Drie eeuwen Amsterdam’, OverHolland 3 pottenbakkersgang: Archeologische Amstelkerk: Oudste (2006), 56-87. noodkerk van Amsterdam

101 jubileert’, Ons Amsterdam 22 Amstelodamum 86 (1994), 91- Hell 2004 Van Hoboken 1950 (1970), 2-8. 106. Maarten Hell, ‘De Oude W.J. van Hoboken, Geuzen en de Opstand: ‘Wittenburg en het geslacht Groen 1978 Hameleers en Schmitz Politiek en lokaal bestuur in Witheyn’, Maandblad J.A. Groen jr., Een cent per 1996 tijd van oorlog en expansie Amstelodamum 37 (1950), 41- emmer: Het Amsterdamse Marc Hameleers en Erik 1578-1650’, Willem Frijhoff 47. drinkwater door de eeuwen heen, Schmitz, ‘Amsterdamse en Maarten Prak (red.), Amsterdam s.a. [1978]. uitgiftekaarten 1586-1769: Geschiedenis van Amsterdam II-1: Van Hoboken 1954 Basis van de stedelijke Centrum van de wereld 1578- W.J. van Hoboken, ‘De Groenveld 2000 verkaveling’, Jaarboek 1650, Amsterdam 2004, 241- aanleg en gedeeltelijke Simon Groenveld, ‘De man Amstelodamum 88 (1996), 45- 298. dempingen van de met de loden schoenen’, Kees 64. ’, Maandblad Zandvliet (red.), Maurits: Prins Hennebo 1979 Amstelodamum 41 (1954), 6-9. van Oranje, Handvesten 1613 Dieter Hennebo, Entwicklung Amsterdam/Zwolle 2000, 13- Handvesten, Privilegien, des Stadtgrüns von der Antike bis Van den Hoek Ostende 35. Willekeuren ende Ordonnantien in die Zeit des Absolutismus, 1963 der stadt Aemstelredam, s.l. Hannover/Berlijn 1979. J.H. van den Hoek Ostende, Groesbeek 1966 [Amsterdam] 1613. ‘De Montelbaanstoren’, J.W. Groesbeek, Amstelveen: Den Herder 1949 Maandblad Amstelodamum 50 Acht eeuwen geschiedenis, Harris, Orgel en Strong T. den Herder, ‘Wie was de (1963), 69-71. Amsterdam 1966. 1973 vrouw van Pieter Jacobsz. John Harris, Stephen Orgel Nachtglas en waar was zijn Van den Hoek Ostende De Groot 1939 en Roy Strong, The King’s brouwerij’, Maandblad 1964 Hugo de Groot, Inleiding tot de Arcadia: Inigo Jones and the Amstelodamum 36 (1949), 24- J.H. van den Hoek Ostende, Hollandsche rechts-geleerdheid, Stuart Court, [London] 1973. 28. ‘Het Durgerdammer Arnhem 1939 Veerhuis’, Maandblad (oorspronkelijke uitgave Hart 1951 Den Herder 1949a Amstelodamum 51 (1964), 97- 1631). S. Hart, ‘De eerste T. den Herder, 105. houtzaagmolen te ‘Verkeersvoorschriften in Grotefend 1982 Amsterdam’, Maandblad vroeger tijden’, Ons Van den Hoek Ostende Hermann Grotefend, Amstelodamum 38 (1951), 55- Amsterdam 1 (1949), 168-171. 1967 Taschenbuch der Zeitrechnung des 58. J.H. van den Hoek Ostende, Deutschen Mittelalters und der Den Herder 1951 ‘Molenaarskarren’, Maandblad Neuzeit, Hannover 1982. Hart 1952 T. den Herder, ‘De Amstelodamum 54 (1967), 185- S. Hart, ‘Het waterschip’, blokhuizen in de Amstel’, Ons 189. Gunning 1956 Maandblad Amstelodamum 39 Amsterdam 7 (1951), 168. C.P. Gunning, De Westerkerk: (1952), 153-154. Van den Hoek Ostende Korte beschrijving van de bouw en Van den Heuvel 1982 1968 inrichting van het bedehuis Harten 1980 Charles van den Heuvel, ‘De J.H. van den Hoek Ostende, benevens van de toren en het orgel, J.D.H. Harten, ‘Het verspreiding van de Italiaanse ‘De jeugdjaren van Amsterdam 1956. landschap in beweging’, vestingbouwkunde in de stadsingenieur Van Niftrik’, Nieuwe algemene geschiedenis der Nederlanden in de tweede Jaarboek Amstelodamum 60 Haitsma Mulier 1993 Nederlanden 5: Nieuwe tijd, helft van de zestiende eeuw’, (1968), 148-163. E.O.G. Haitsma Mulier, ‘De Bussum 1980, 38-77. J. Sneep, H.A. Treu en M. eerste Hollandse Tydeman (red.), Vesting: Vier Van den Hoek Ostende stadsbeschrijvingen uit de Haslinghuis en Janse 2001 eeuwen vestingbouw in Nederland, 1968a zeventiende eeuw’, De E.J. Haslinghuis en H. Janse, Den Haag 1982, 9-17. J.H. van den Hoek Ostende, zeventiende eeuw 9 (1993), 97- Bouwkundige termen: Verklarend ‘Boringen naar drinkwater in 116. woordenboek van de westerse Van den Heuvel 1991 Amsterdam’, Maandblad architectuur- en bouwhistorie, C. van den Heuvel, Papiere Amstelodamum 55 (1968), 173- Haitsma Mulier 1998 Leiden 2001. Bolwercken: de introductie van de 180. E.O.G. Haitsma Mulier, ‘De Italiaanse stede- en vestingbouw in zeventiende-eeuwse Hautecoeur 1972 de Nederlanden (1540-1609) en Van den Hoek Ostende stadsbeschrijvingen van Louis Hautecoeur, Paris: des het gebruik van tekeningen, 1969 Amsterdam’, Maandblad origines à 1715, Parijs 1972. Alphen aan den Rijn 1991. J.H. van den Hoek Ostende, Amstelodamum 85 (1998), 107- ‘De amotie van de molen De 115. Heeling, Meyer en Westrik Van den Heuvel 2005 Leeuw op het bolwerk Halberstadt 1910 2002 Charles van den Heuvel, ‘De Westerblokhuis’, Maandblad A. Halberstadt, ‘Botermarkt Jan Heeling, Han Meyer en Huysbou’: A reconstruction of an Amstelodamum 56 (1969), 12- en kaasplein’, Jaarboek John Westrik, Het ontwerp van unfinished treatise on architecture, 15. Amstelodamum 8 (1910), 155- de stadsplattegrond, Amsterdam town planning and civil engineering 179. 2002. by Simon Stevin, Amsterdam Van den Hoek Ostende 2005. 1970 Hallema en Emmens 1968 Heidinga 1969 J.H. van den Hoek Ostende, A. Hallema en J.A. Emmens, H.A. Heidinga, Heybroek 2002 ‘Het windgeld’, Maandblad Het bier en zijn brouwers: De ‘Aardewerkvondst uit Hans M. Heybroek, ‘Ulmen Amstelodamum 57 (1970), 111- geschiedenis van onze oudste Prinsengracht: Misbaksels van in Geschichte und Kultur’, 117. volksdrank, Amsterdam 1968. Amsterdammertjes’, Ons Mitteilungen der Deutschen Amsterdam 21 (1969), 174- Dendrologischen Gesellschaft 87 Van den Hoek Ostende Hameleers en Schmitz 185. (2002), 147-162. 1972 1994 J.H. van den Hoek Ostende, Marc Hameleers en Erik Heinemeyer 1975 Hiorns 1956 ‘Het einde van de Schmitz, ‘Zeven kaarten van W.F. Heinemeyer, ‘Nieuw F. Hiorns, Town-Building in korenmolens op de Cornelis Koel van militaire werk in de oude Jordaan’, History, Londen 1956. Amsterdamse bolwerken’, versterkingen buiten Maandblad Amstelodamum 62 Jaarboek Amstelodamum 64 Amsterdam (1674)’, Jaarboek (1975), 97-120. (1972), 163-181.

102

Van den Hoek Ostende G. Hoogewoud, J.J. Kuyt en Jansen 1958-1959 1978 A. Oxenaar, P.J.H. Cuypers en Van Iterson en Van der L. Jansen, ‘Een stukje J.H. van den Hoek Ostende, Amsterdam: gebouwen en Laan 1986 Jordaan’, Werk in uitvoering 9 ‘Stadsvuilwatermolens’, ontwerpen 1860-1898, s.l. [Den P.D.J. van Iterson en P.H.J. (1958-59), 8 Maandblad Amstelodamum 65 Haag] 1985. van der Laan, Resoluties van de (1978), 5-11. vroedschap van Amsterdam, Jansen 1959 Hooft 1871 Amsterdam 1986. L. Jansen, ‘De Amsterdamse Van den Hoek Ostende C.P. Hooft, Memoriën en Jacobs 1990 stadsstraatmaker’, Maandblad 1981 adviezen van Cornelis Pietersz. J.M.M. Jacobs, ‘’Vitruvius Amstelodamum 46 (1959), 35- J.H. van den Hoek Ostende, Hooft, Utrecht 1871. moet wel geacht, maar niet 41. ‘Rosmolens in Amsterdam alleen gelooft werden’: De 1519-1919’, Jaarboek De Hoog 1987 Amstelkerk en de Jansen 1960 Amstelodamum 73 (1981), 10- M. de Hoog, ‘Amsterdamse architectuur van de 17de L. Jansen, ‘De derde 24. haveneilanden’, Plan 3 (1987), eeuw’, Jaarboek vergroting van Amsterdam’, 24-38. Monumentenzorg 1990, 48-70. Jaarboek Amstelodamum 52 Van den Hoek Ostende (1960), 42-89. 1985 Hoogenberk 1980 Jager 2002 J.H. van den Hoek Ostende, E.J. Hoogenberk, Het idee van Ida Jager, Hoofdstad in gebreke: Jansen 1960a ‘Moutmolens’, Maandblad het Hollandse stad: Stedebouw in Manoeuvreren met publieke L. Jansen, ‘De voormalige Amstelodamum 72 (1985), 3-9. Nederland 1900-1930 met de werken in Amsterdam 1851- stadstimmertuin’, Ons internationale voorgeschiedenis, 1901, Rotterdam 2002. Amsterdam 12 (1960), 48-54. Van den Hoek Ostende Delft 1980. 1986 Janse 2002 Jansen 1960b J.H. van den Hoek Ostende, Horsten 2005 H. Janse, ‘Hollandse L. Jansen, ‘Publieke werken ‘Het Kwakerseiland in de 18e Frits H. Horsten, Doorgaande stadsstructuren in de in 1599’, Ons Amsterdam 12 eeuw: De opkomst van het wegen in Nederland, 16e tot 19e dertiende eeuw’, E.H.P. (1960), 281-288. uitgaansleven naast de eeuw: Een historische wegenatlas, Cordfunke (red.), De Hollandse industrie’, Maandblad Amsterdam 2005. stad in de dertiende eeuw, Jansen 1960c Amstelodamum 73 (1986), 37- Muiderberg 1988. L. Jansen, ‘Iets uit de 39. Huisken, Ottenheym en voorgeschiedenis van de Schwartz 1995 Jansen s.a. Nieuwe Gooiseweg’, Ons Van den Hoek Ostende Jacobine Huisken, Koen L. Jansen, De geschiedenis van de Amsterdam 12 (1960), 290- 1990 Ottenheym, Gary Schwartz riolering en de waterverversing te 292. J.H. van den Hoek Ostende, (red.), Jacob van Campen: Het Amsterdam, ongedateerd ‘Molen ’t Haantje van klassieke ideaal in de Gouden typoscript. Jansen 1960-1961 Amsterdam naar Weesp’, Eeuw, Amsterdam 1995 L. Jansen, ‘De ’, Maandblad Amstelodamum 77 Jansen 1953-1954 Werk in uitvoering 11 (1960- (1990), 57-61. L. Jansen, ‘Iets uit de 1961), 29-32. Huizinga 1941 geschiedenis van het Jansen 1961 Van der Hoeven 1985 J. Huizinga, Nederland’s straatmakersbedrijf te L. Jansen, ‘De in H.W. van der Hoeven, ‘De beschaving in de zeventiende eeuw: Amsterdam’, Werk in uitvoering 1596’, Ons Amsterdam 13 Diaconiebrouwerij 1688- een schets, Haarlem 1941. 4 (1953-1954), 78-80. (1961), 354-356. 1801’, Jaarboek Amstelodamum 77 (1985), 70-88. Huizinga 1968 Jansen 1953-1954a Jansen 1961a J. Huizinga, Dutch civilisation in L. Jansen, ‘Over roewerkers L. Jansen, ‘Een gang in de Van der Hoeven en Louwe the seventeenth century and other en daghuurders’, Werk in Jordaan’, Maandblad 1985 essays, London 1968. uitvoering 4 (1953-1954), 113- Amstelodamum 48 (1961), 160- C. van der Hoeven en J. 115. 163. Louwe, Amsterdam als stedelijk De Hullu en Verhoeven bouwwerk: een morfologiese 1920 Jansen 1953-1954b Jansen 1962-1963 analyse, Nijmegen 1985. J. de Hullu en A.G. L. Jansen, ‘Uitbesteding L. Jansen, ‘Het Verhoeven (red.), Andries bestratingswerken’, Werk in Prinseneiland’, Werk in Hogenes 1977 Vierlingh: Tractaet van Dyckagie, uitvoering 4 (1953-1954), 149- uitvoering 13 (1962-63), 171- Kees Hogenes, Costelijck Den Haag 1920. 151. 173, Ons Amsterdam 15 (1963), stadswater: geschiedenis van de 298-301. Amsterdamse waterhuishouding in Huussen 1983 Jansen 1953-1954c vogelvlucht, Amsterdam 1997. A.A. Huussen jr., ‘De L. Jansen, ‘De oorsprong van Jansen 1963 opmeting van de het stadswaterkantoor’, Werk L. Jansen, ‘De Weesperstraat’, Hollestelle 1961 Zuiderzeedijk beoosten in uitvoering 4 (1953-54), 142- Ons Amsterdam 15 (1963), Johanna Hollestelle, De Amsterdam in 1500’, 143. 130-133. steenbakkerij in de Nederlanden Maandblad Amstelodamum 70 Jansen 1956-1959 tot omstreeks 1560, Assen 1961. (1983), 103-108. L. Jansen, ‘Iets over de Jansen 1963a westelijke stadsuitbreidingen L. Jansen, ‘De Hoogendoorn 2002 Israel 1991 van Amsterdam’, Werk in stadsuitbreiding van 1663’, H. Hoogendoorn, Jonathan I. Israel, Nederland uitvoering 7 (1956-1957), 127- Ons Amsterdam 15 (1963), ‘Hennepteelt en als centrum van de wereldhandel 130, 8 (1957-1958), 142-144, 374-380. touwfabricage in het Groene 1585-1740, Franeker 1991. 146-147, 9 (1958-1959), 5-6, Hart’, B.R. Feis, H. 17. Jansen 1963b Hoogendoorn en P.M. Israel 1995 L. Jansen, ‘Een niet bedoelde Stoppelenburg, Holland in Jonathan Israel, ‘A Golden Jansen 1957-1958 verkaveling’, Ons Amsterdam touw: Hennepteelt en touwfabricage Age – Innovation in Dutch L. Jansen, ‘De Peperwerf’, 15 (1963), 136. in het Groene Hart, Woerden Cities 1648-1720’, History Werk in uitvoering 8 (1957- 2002, 7-50. Today 45 (1995), no. 3, 14-20. 1958), 66-67, Ons Amsterdam Jansen 1963-1964 10 (1958), 318-319. L. Jansen, ‘Het marine- Hoogewoud, Kuyt en Israel 1996 etablissement te Amsterdam’, Oxenaar 1985 J.I. Israel, De Republiek 1477- Ons Amsterdam 16 (1964), 66- 1806, Franeker 1996.

103

67, Werk in Uitvoering 14 Ranjith Jayasena en Jørgen Amstelodamum 49 (1962), 186- Bontemantel, (2 delen), ’s (1963-1964), 279-281. Veerkamp, ‘De Amsterdamse 191. Gravenhage 1897. vestingwerken en het Jansen 1963-1964a Rampjaar 1672’, [Jaarboek] Kannegieter 1962a Kernkamp 1946 L. Jansen, ‘De Kattenburger- Monumenten Archeologie J.Z. Kannegieter, ‘De G.W. Kernkamp, Twee en de Kortjewandsbrug: De Amsterdam 7 (2008), 91-103. Bloemstraat en haar zijstraten memoriën van Gerrit Schaep voorgeschiedenis van twee ± 1613-1625’, Jaarboek Pietersz. over de Regeering van nieuwe bruggen’, Werk in Jelgersma 1978 Amstelodamum 54 (1962), 82- Amsterdam, Amsterdam uitvoering 14 (1963-1964), 368- H.G. Jelgersma, Galgebergen en 105. [1946]. 371. galgevelden in West- en Midden- Nederland, Zutphen 1978. Kannegieter 1962b Keuning 1979 Jansen 1964-1965 J.Z. Kannegieter, ‘De namen H.J. Keuning, Kaleidoscoop der L. Jansen, ‘De Foeliestraat en Le Jolle 1666 der straten en grachten in de Nederlandse Landschappen: de omgeving’, Werk in uitvoering Pierre Le Jolle, Description de la Jordaan’, Ons Amsterdam 14 regionale verscheidenheid van 15 (1964-65), 89-92, Ons ville d’Amsterdam en vers (1962), 5-13, 39-45. Nederland in historisch-geografisch Amsterdam 17 (1965), 176- burlesques selon la visite de six perspectief, Den Haag 1979. 179. jours d’une semaine, Amsterdam Kannegieter 1963 1666. J.Z. Kannegieter, ‘De Kist 1986 Jansen 1964-1965a Elandsstraat in haar eerste J.B. Kist, ‘De VOC op L. Jansen, ‘De oude De Jong 1978 stadium: Grepen uit de Oostenburg: gebouwen en stadsmuur van Amsterdam’, Otto de Jong, Nederlandse geschiedenis van de vroegere terreinen’, J.B. Kist (red.), Werk in uitvoering 15 (1964- kerkgeschiedenis, Nijkerk 1978. Amsterdamse Van VOC tot Werkspoor: Het 1965), 78-82, Ons Amsterdam zeemleerindustrie’, Jaarboek Amsterdamse industrieterrein 17 (1965), 76-79. De Jong 1993 Amstelodamum 55 (1963), 77- Oostenburg, Utrecht 1986, 13- Erik de Jong, Natuur en kunst: 105. 34. Jansen 1964-1965b Nederlandse L. Jansen, ‘Nog eens de landschapsarchitectuur 1650- Kannegieter 1964 Kistemaker s.a. stadsmuur’, Werk in uitvoering 1740, Amsterdam 1993. J.Z. Kannegieter, R.E. Kistemaker, ‘Het 15 (1964-1965), 151-153, Ons ‘Naamgeving van straten en gebruik van de openbare Amsterdam 17 (1965), 252- De Jong en Muyen 1995 grachten in de zeventiende ruimte in Amsterdam vóór 255. Henk de Jong en Nico eeuw: de Spiegelgracht’, 1800’, G. van der Plas (red.), Muyen, 2000 jaar beweegbare Maandblad Amstelodamum 51 De openbare ruimte van de stad, Jansen 1965-1966 bruggen, Rijswijk 1995. (1964), 184-191. Amsterdam, s.a., 49-61. L. Jansen, ‘De Burghtschool aan de Herengracht 34’, Werk De Jonge 1858 Kannegieter 1964a Kistemaker 1984 in uitvoering 16 (1965-1966), J.C. de Jonge, Geschiedenis van J.Z. Kannegieter, ‘Pest te Renée Kistemaker, 306-308. het Nederlandsche Zeewezen I, Amsterdam in 1602 en enkele ‘Functiekaarten en de analyse Haarlem 1858. aantekeningen over daarop van de economische en Jansen 1966 volgende epidemieën’, sociale structuur van L. Jansen, ‘Het bolwerk De Jonge en Ottenheym Maandblad Amstelodamum 51 Amsterdam in de zeventiende Weesp’, Werk in uitvoering 17 2007 (1964), 197-205, 221-225. en achttiende eeuw’, Michiel (1966), 137-140. Krista De Jonge en Konrad Jonker, Leo Noordegraaf en Ottenheym (red.), Unity and Kannegieter 1965 Michiel Wagenaar (red.), Van Jansen 1968-1969 Discontinuity: Architectural J.Z. Kannegieter, ‘Uit de stadskern tot stadsgewest: L. Jansen, ‘Bolwerk Relationships between the Southern wordingsgeschiedenis van de Stedebouwkundige geschiedenis van “Rijkeroord” en brug no. and Northern Low Countries en haar naaste Amsterdam, Amsterdam 1984, 165’, Werk in Uitvoering 19 (1530-1700), Turnhout 2007. omgeving’, Jaarboek 101-112. (1968-1969), 117-119. Amstelodamum 57 (1965), 48- Jongma 1992 69. Kistemaker 1997 Jansen 1969-1970 Johan W.D. Jongma, Renée Kistemaker, L. Jansen, ‘Wolvenstraat 17’, Geschiedenis van het Nederlandse Kannegieter 1965a ‘Amsterdam’s Municipal Werk in uitvoering 20 (1969- wegvervoer, J.Z. Kannegieter, ‘De Control of Food Supplies’, 1970), 126-127. Drachten/Leeuwarden 1992. oorspronkelijke functies van Peter van Kessel en Elisja de Amsterdamse grachten’, Schulte (red.), Rome, Jansen 1970-1971 Jurgens 2007 Maandblad Amstelodamum 52 Amsterdam: Two Growing Cities L. Jansen, ‘De Looierssloot’, Nico Jurgens, ‘Haantje de (1965), 25-33. in Seventeenth-Century Europe, Werk in Uitvoering 21 (1970- voorste: of in elk geval de Amsterdam 1997, 221-235. 1971), 26-28, Ons Amsterdam oudste’, Molenwereld 10 (2007), Kannegieter 1972 22 (1970), 363-365. 61-77. J.Z. Kannegieter, ‘Het Kistemaker 1999 Lindenhofje’, Maandblad Renée E. Kistemaker, ‘Het Jansen 1974 Kaljee 2004 Amstelodamum 59 (1972), 81- grimmelt van alderley kleyn L. Jansen, ‘De brug voor de Hans Kaljee, ‘Stad en groen: 118. vaartuygh: Water als deel van Wibautstraat’, Werk in Mokumse bomen’, Plan het openbaar gebied in 17de- uitvoering 24 (1974), 233-235. Amsterdam 7 (2004), no. 1, 1- Kempers en Schmidt 1979- en 18de-eeuws Amsterdam’, 22. 1980 Maandblad Amstelodamum 86 Jansen 1975-1976 B. Kempers en K. Schmidt, (1999), 129-139. L. Jansen, ‘De Hogesluis, een Kamps, Van Kerkum en De ‘In ’t land van belofte: technisch wonder?’, Werk in Zee 2004 kunstgeschiedenis en Kistemaker, Wagenaar en uitvoering 1975-1976, 291-295. P.J.M. Kamps, P.C. van sociologie’, Amsterdams Van Assendelft 1984 Kerkum en J. de Zee (red.), Sociologisch Tijdschrift 6 (1979- Renée Kistemaker, Michiel Jansen 1981 Terminologie verdedigingswerken: 1980), 340-352. Wagenaar en Jos van Martin Jansen, ‘De inrichting, aanval en verdediging, Assendelft, Amsterdam Westertoren 350 jaar’, Werk Utrecht 2004. Kernkamp 1897 marktstad, Amsterdam 1984. in uitvoering 31 (1981), 50-58. G.W. Kernkamp, De regeeringe Kannegieter 1962 van Amsterdam soo in ’t civiel als De Klerk 1998 Jayasena en Veerkamp J.Z. Kannegieter, ‘De crimineel en militaire (1653- Arie de Klerk, Bouwen aan de 2008 Raadhuisstraat’, Maandblad 1672), ontworpen door Hans Hofstad: De geschiedenis van het

104 bouwtoezicht in Den Haag 1250- Kramer 1998 bouw van het 17de-eeuwse Leupen s.a. 1900 in sociaal en cultureel Walter Kramer, De stadhuis’, Ons Amsterdam 40 B. Leupen e.a., Het ontwerpen perspectief, Delft 1998. Noorderkerk in Amsterdam, (1988), 206-209. in beweging: werkboek voor Zwolle 1998. ontwerp en analyse, Delft, s.a. Kleintjes 1983 Lavedan 1982 P.R. Kleintjes, ‘De Kramer 2007 P. Lavedan e.a., L’urbanisme à Lievense-Pelser 1977 Oosterkerk – een Walter Kramer, Westertoren: l’époque moderne, Genève 1982. E. Lievense-Pelser, onderhoudszorg-vol bestaan’, Historie en herstel, Zwolle 2007. ‘Amsterdams peil’, Maandblad Ons Amsterdam 35 (1983), Leeflang 1974 Amstelodamum 64 (1977), 102- 142-145. Kronenberg 1913 K.W.H. Leeflang, Ons 112. M.E. Kronenberg (red.), I. drinkwater in de stroom van de Koen 1991 Van Vondels Inwydinge van ’t tijd, Rijswijk 1974. Ligthart 1966-1967 D.T. Koen, ‘Utrecht Stadthuis t’Amsterdam H.M. Ligthart, ‘Het havenstad? Zeventiende- en MDCLV, Deventer 1913, 66- Van Leeuwen 2003 stadswaterkantoor’, Werk in achttiende-eeuwse plannen 67. Rob van Leeuwen, ‘Het uitvoering 17 (1966-1967), 147- tot aanleg van een verbouwde landschap’, 151. scheepvaartverbinding met de Kruizinga 1951 Willemien Dijkshoorn, Erik Zuiderzee’, Jaarboek Oud- J.H. Kruizinga, ‘De dijk brak de Jong, Lodewijk Odé (red.), Van der Linden Vooren Utrecht 1991, 121-143. door: De overstroming van Amsterdamse grachtentuinen: Van 1953 de Watergraafsmeer in 1651 Singel tot , Zwolle P.A. v.d. Linden Vooren, ‘De Koldeweij 1998 (5 maart)’, Ons Amsterdam 3 2003, 31-67. Bloemgracht’, Ons Amsterdam E.F. Koldeweij, Goudleer in de (1951), 90-91. 5 (1953), 234-242. Republiek der Zeven Verenigde Lawrence 2006 Nederlanden: Nationale Kruizinga 1973 Henry W. Lawrence, City Van der Linden Vooren ontwikkelingen en de Europese J.H. Kruizinga, Amsterdam: Trees: A Historical Geography 1953a context, (diss.) Leiden 1998. stad der duizend bruggen, from the Renaissance through the P.A. v.d. Linden Vooren, Naarden 1973. Nineteenth Century, ‘Hoog water in Amsterdam’, Koning 1949 Charlottesville/London 2006. Ons Amsterdam 5 (1953), 50- J.R. Koning, ‘De bomen van Kruizinga 1973a 53. Amsterdam’, Ons Amsterdam 1 J.H. Kruizinga, ‘De Van Leeuwen en Oeppen (1949), 29-30. Amstelsluizen jubileren’, Ons 1993 Van der Linden Vooren Amsterdam 25 (1973), 162- M.H.D. van Leeuwen en J.E. 1956 Kooijmans 2000 167. Oeppen, ‘Reconstructing the P.A. v.d. Linden Vooren, ‘De Luuc Kooijmans, Liefde in demographic regime of Plantage’, Ons Amsterdam 8 opdracht: Het hofleven van Willem Kruizinga 1976 Amsterdam 1681-1920’, (1956), 8-28. Frederik van Nassau, J.H. Kruizinga, ‘Is er nog Economic and social history of the Amsterdam 2000. toekomst voor de Netherlands 5 (1993) pp. 61- De Loches Rambonnet Oosterkerk?’, Ons Amsterdam 10. 1993 Kooy 1971-1972 28 (1976), 210-215. D. de Loches-Rambonnet, A. Kooy, ‘Een groengetooide Leguay 1984 ‘De watercirculatie in het keizerskroon: Vijf eeuwen Kruizinga 1991 Jean-Pierre Leguay, La rue au 18de-eeuwse Amsterdam’, Amsterdams stadsgroen’, J.H. Kruizinga, ‘Bruggen, Moyen Age, Rennes 1984. Caert-Thresoor 12 (1993), 17- Werk in uitvoering 22 (1971- spijkers en oorgaten op de 19. 1972), 327-355, Ons Westelijke Eilanden’, Spiegel Van Lennep en Ter Gouw Amsterdam 24 (1972), 259- der Zeilvaart 15 (1991), no. 7, 1868 Loeff 1972 279. 12-16. J. van Lennep en J. ter Gouw, J.J. Loeff, Oog in ’t zeil: De uithangteekens, in verband met Driehonderd jaar geschiedenis van Kooy 1981 Kuijpers 1997 geschiedenis en volksleven de pleziervaart in Nederland, A. Kooy, ‘350 jaar zorg voor Erika Kuijpers, ‘Lezen en beschouwd, 1e deel, Amsterdam Amsterdam 1972. het stadsgroen’, Werk in schrijven: Onderzoek naar 1868. uitvoering 31 (1981), 112-115. het alfabetiseringsniveau in Lombaerde 2002 zeventiende-eeuws Leonhardt 1979 Piet Lombaerde (red.), The Kooy 1982 Amsterdam’, Tijdschrift voor Gustav Leonhardt, Het huis Reception of P.P. Rubens’s A. Kooy, ‘Stadskwekerij sociale geschiedenis 23 (1997), Bartolotti en zijn bewoners, Palazzi di Genova during the Frankendael 100 jaar in de 490-522. Amsterdam 1979. 17th Century in Europe: Watergraafsmeer’, Werk in Questions and Problems, uitvoering 32 (1982), 309-313. Kuijpers 2005 Lepage 1992 Turnhout 2002. Erika Kuijpers, Migrantenstad: J.D. Lepage, Vestingbouw stap Kostof 1991 Immigratie en sociale verhoudingen voor stap: Het bastion hoekpunt in Louwe, Van der Hoeven en S. Kostof, The City Shaped: in 17e-eeuws Amsterdam, (diss. oude stadsomwallingen, ’s Louët Feisser 1978 Urban Patterns and Meanings Utrecht), Hilversum 2005. Gravenhage 1992. J. Louwe, C. van der Hoeven, Through History, Londen 1991. R. Louët Feisser, Morfologische Kuijpers-Verbuijs 2000 Lesger 1986 analyse van Amsterdam, Kostof 1995 Marion Kuijpers-Verbuijs, Clé Lesger, Huur en (doctoraalscriptie TU Delft) S. Kostof, A History of Der stede wateren: Monumenten conjunctuur: De woningmarkt in Delft 1978. Architecture: Settings and Rituals, van waterrijk Amsterdam, Amsterdam 1550-1850, New York 1995. Amsterdam 2000. Amsterdam 1986. Lourens en Lucassen 1997 P. Lourens en J. Lucassen, Kouwenaar 1951 Lambert en De Vries 1990 Lesger 2004 Inwonertallen van Nederlandse D. Kouwenaar, ‘Historisch D. Lambert en A. de Vries Clé Lesger, ‘De wereld als steden ca. 1300-1800, overzicht: het verkeer te (red.), Stadsontwerp Amsterdam, horizon: De economie tussen Amsterdam, 1997, 55-57. Amsterdam en de Delft 1990. 1578 en 1650’, Willem bemoeiingen van de overheid Frijhoff en Maarten Prak Lourens en Lucassen 1998 daarmede tot 1912’, Ons Lammertse 1988 (red.), Geschiedenis van Piet Lourens en Jan Lucassen, Amsterdam 3 (1951), 18-27. Friso Lammertse, ‘Rustigh Amsterdam: Centrum van de ‘Ambachtsgilden binnen een ende niet bekrompen: wereld 1578-1650, Amsterdam handelskapitalistische stad: Voorgeschiedenis van de 2004, 103-187. aanzetten voor een analyse

105 van Amsterdam rond 1700’, J. Meijer 1888 Meurs 2000 Van Nierop 1958 Bieleman et al. (red.), D.C. Meijer jr, ‘De Paul Meurs, De moderne Leonie van Nierop, ‘De NEHA-jaarboek voor uitbreiding van Amsterdam in historische stad: Ontwerpen voor Jordaan in 1731 en 1742: economische, bedrijfs- en de zeventiende eeuw’, vernieuwing en behoud, 1883- Gangen – hoven – hofjes’, techniekgeschiedenis 61 (1998), Amsterdamsch Jaarboekje voor 1940, Rotterdam 2000. Maandblad Amstelodamum 45 121-162. geschiedenis en letteren 1 (1888), (1958), 15-21, 38-44. 137. Middelkoop 1994 Loyer 1988 Norbert Middelkoop, De Van Nierop 1959 François Loyer, Paris Meijer 1989 anatomische les van Dr. Deyman, Leonie van Nierop, Nineteenth Century: Architecture J.L. Meijer, ‘De oostelijke Amsterdam 1994. ‘Drukinktmakerijen and Urbanism, New York eilanden: Nieuw licht op de (aanvulling)’, Maandblad 1988. wordingsgeschiedenis 1633- Moll 1950 Amstelodamum 46 (1959), 94- 1663’, Ons Amsterdam 41 P.Br. Moll, ‘De kruitmolen 95. Lucassen en Penninx 1985 (1989), 36-41, 58-63. “Sollenberg”’, Ons Amsterdam Jan Lucassen en Rinus 2 (1950), 256. Van Nierop 1959-1960 Penninx, Nieuwkomers: Meijer en Veth 1901 Leonie van Nierop, ‘De Immigranten en hun nakomelingen D.C. Meijer jr en J. Veth, Mooij 2001 Jordaan in 1731 en 1742: De in Nederland 1550-1985, Stedenschennis: naar aanleiding Annet Mooij, Van Pest tot leerlooiersfamilie Blok’, Amsterdam 1985 van de Reguliersgracht-kwestie, Aids: vijf eeuwen besmettelijke Maandblad Amstelodamum 46 Amsterdam 1901. ziekten in Amsterdam, (1959), 171-180, 200-204, Lugt 1915 Amsterdam/ Bussum 2001. 229-232 en 47 (1960), 47-48. Frits Lugt, Wandelingen met De Meijer 1946 Rembrandt, Amsterdam 1915. Jan de Meijer, Bruggen oud en Morris 1994 Van Nierop 1961 nieuw in Nederland, Amsterdam A.E.J. Morris, History of Urban Leonie van Nierop, ‘De Van Maanen 2003 1946. Form: Before the Industrial houtvesterij’, Maandblad R.C.J. van Maanen (red.), Revolutions, Essex 1994. Amstelodamum 48 (1961), 114- Leiden: de geschiedenis van een Meischke s.a. 117. Hollandse stad, Leiden 2003. R. Meischke, De huizen van Muller en Zandvliet 1987 Joan Huijdecoper, E. Muller en K. Zandvliet Van Nierop 2008 Maes 1990 ongepubliceerd en (red.), Admissies als landmeter in Henk van Nierop, ‘Het afzien Bert Maes, ‘Boomsoorten in ongedateerd typoscript. Nederland voor 1811: Bronnen van Amsterdam: Romeyn de Nederland: hun geschiedenis voor de geschiedenis van de Hooghe en de achterkant van en gebruik’, Gerrit de Graaff Meischke 1955 landmeetkunde en haar toepassing de stad’, Jaap Evert e.a., Monumentale bomen in R. Meischke, ‘De Vleeshal op in administratie, architectuur, Abrahamse, Marijke Carasso- Nederland, Meppel 1990, 15- de Herenmarkt’, Maandblad kartografie en vesting- en Kok en Erik Schmitz (red.), 38. Amstelodamum 42 (1955), 22- waterbouwkunde, Alphen aan De verbeelde wereld: Liber 27. den Rijn 1987. amicorum voor Boudewijn Bakker, Maes 2000 Bussum 2008, 97-103. Bert Maes, ‘Amsterdam als Meischke 1961 Mumford 1961 bos: bomen langs grachten en R. Meischke, ‘De toren van L. Mumford, The City in Niessen 1966 in grachtentuinen’, Willemien de Torensluis’, Ons Amsterdam History: its origins, its M.G. Niessen, Dijkshoorn, Erik de Jong, 13 (1961), 290-208. transformations, and its prospects, ‘Straatverlichting’, Ons Lodewijk Odé (red.), Londen 1961. Amsterdam 18 (1966), 82-85. Amsterdamse grachtentuinen: Meischke 1975 Prinsengracht, Zwolle 2000, 49- R. Meischke, Amsterdam Mumford 1970 Niessen 1971 77. Burgerweeshuis, Den Haag L. Mumford, The Culture of M.G. Niessen, ‘Straatbomen 1975. Cities, New York 1970 in Amsterdam’, Ons Manten 1991 (oorspronkelijke uitgave Amsterdam 23 (1971), 282- A.A. Manten, ‘De Meischke 1978 1938). 288. scheepvaart op de Vecht’, R. Meischke, Maandblad Oud-Utrecht 64 ‘Buitenverblijven van Murray en Stevens 1996 Nieuwenhuis 1986 (1991), 118-130. Amsterdammers voor 1625’, Peter Murray en Mary Anne W.H.M. Nieuwenhuis, Dossier Jaarboek Amstelodamum 70 Stevens (red.), Living Bridges: Herenmarkt: Bewoners en Marolois 1615 (1978), 82-106. The Inhabited Bridge: Past, eigenaren van de huizen aan de S. Marolois, Fortification ou Present and Future, Herenmarkt in de XVIIde eeuw, architecture militaire tant offensive Meischke 1980 München/New York 1996. Amstelveen 1986. que defensive, Den Haag 1615. R. Meischke, ‘Achttiende- eeuwse ‘bovenhuijse’ te Van Nierop 1925 Noordam 1995 Medema 2008 Amsterdam’, Jaarverslag Leonie van Nierop, D.J. Noordam, ‘Leidenaren Geert Medema, ‘In zo goede Vereniging Hendrick de Keyser ‘Verscheuren: Een bijdrage en hun buitenverblijven in de order als in eenige stad in 1980, 21-27. tot de geschiedenis van het vroegmoderne tijd’, Jan de Holland’: Het stedelijk Amsterdamsch archief’, Jongste, Juliette Roding en bouwbedrijf in Holland in de Meischke 1983 Jaarboek Amstelodamum 22 Boukje Thijs, Vermaak van de achttiende eeuw, diss. Utrecht R. Meischke, Amstelhof 1683- (1925), 13-21. elite in de vroegmoderne tijd, 2008. 1983, Amsterdam s.a. [1983]. Hilversum 1999, 15-39. Van Nierop 1956 Mehrtens 1985 Meischke 1994 Leonie van Nierop, Noordkerk 1748-1778 U.M. Mehrtens, ’s Graveland en R. Meischke, ‘Het ‘Drukinktmakerijen’, Hermanus Noordkerk, zijn buitenplaatsen, Zeist 1985. Amsterdamse fabrieksambt Maandblad Amstelodamum 43 Handvesten ofte Priviligien ende van 1595-1625’, Bulletin (1956), 128. octroyen, mitsgaders willekeuren, Meijer 1897 KNOB 93 (1994), 100-122. costuimen, ordonnantien en D.C. Meijer, ‘Groei en bloei Van Nierop 1957 handelingen der stad der stad’, A. Bredius e.a. Mens 1984 Leonie van Nierop, ‘De Amstelredam, Amsterdam (red.), Amsterdam in de P.F.M. Mens, ‘Utrecht in Jordaan in 1731 en 1742: 1748-1778. zeventiende eeuw, ’s Gravenhage bange dagen’, Jaarboek Oud- Overzicht’, Maandblad 1897, deel I. Utrecht 1984, 32-51. Amstelodamum 44 (1957), 53- 57.

106

Nusteling 1985 Van Oosterom 1985 network in Asia 1595-1660, Pieterse 1979 Hubert Nusteling, Welvaart en P.J. van Oosterom, Een goed (diss.) Amsterdam 2007. W.C. Pieterse, ‘Van werkgelegenheid in Amsterdam begin: De derde vergroting van charterkast tot 1540-1860: Een relaas over Amsterdam (doctoraalscriptie Paul 1982 gemeentearchief: zeven demografie, economie en sociale Universiteit van Amsterdam) C.F.L. Paul, ‘De eeuwen Amsterdams politiek van een wereldstad, 1985. Amsterdamse binnenloodsen archiefbeheer’, Ons Amsterdam Amsterdam/Dieren 1985. tijdens de Republiek’, 31 (1979), 254-260. Ottenheym 1989 Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 1 Oldewelt 1938 K. Ottenheym, Philips (1982), 24-42. Van der Plaat 1995 [W.F.H. Oldewelt], ‘Het Vingboons (1607-1678) G.N. van der Plaat (red.), verkeer in vroeger tijd’, Architect, Zutphen 1989. Peeters 1984 Gloria Parendi: Dagboeken van Maandblad Amstelodamum 25 C.J.A.C. Peeters, ‘Het Willem Frederik, stadhouder van (1938), 58-59. Ottenheym 1997 stadsbeeld verwoord: Friesland, Groningen en Drenthe Oldewelt 1938a K. Ottenheym, ‘The stadsplattegrond en 1643-1649, 1651-1654, Den W.F.H. Oldewelt, ‘De Amsterdam Ring of Canals: stadsbeschrijving in de Haag 1995. geschiedenis der bewaring en City Planning and zestiende en zeventiende ordening van het archief der Architecture’, van Kessel e.a. eeuw’, Stad in kaart: Poelwijk 1999 gemeente Amsterdam’, (red.), Rome-Amsterdam: Two Voordrachten gehouden op het A. Poelwijk, ‘Wet- en Jaarboek Amstelodamum 35 Growing Cities in Seventeenth- congres ‘De historische regelgeving in de (1938), 1-13. Century Europe, Amsterdam stadsplattegrond – spiegel van wens zeepnijverheid’, Clé Lesger en 1997, 33-49. en werkelijkheid’ Groningen 18- Leo Noordegraaf (red.), Oldewelt 1938b 19 november 1983, Alphen aan Ondernemers & bestuurders: [W.F.H. Oldewelt], Ottenheym 1999 den Rijn 1984. Economie en politiek in de ‘Drinkwater in Amsterdam’, Konrad Ottenheym, noordelijke Nederlanden in de late Maandblad Amstelodamum 25 ‘Nicolaes Listingh (1630- Pennock 1951 Middeleeuwen en de vroegmoderne (1938), 139-141. 1705), model probably made J.J. Pennock, ‘Zandwinning tijd, Amsterdam 1999, 417- by the carpenter Roelof uit de Slotermeer’, Werk in 432. Oldewelt 1942 Germeling’, Henry A. Millon uitvoering 2 (1951), 26-30. W.F.H. Oldewelt, ‘De eerste (red.), The Triumph of the Poelwijk 2003 rechtstreeksche Baroque: Architecture in Europe Perry 2004 Arjan Poelwijk, “In dienste vant verbindingsweg van het 1600-1750, London 1999, Jos Perry, Ons fatsoen als natie: suyckerbacken”: De Amsterdamse oostelijk met het westelijk 566-567, cat. no. 527 T. Victor de Stuers 1843-1916, suikernijverheid en haar deel der stad’, Amsterdamsche Amsterdam 2004. ondernemers, 1580-1630, Archiefvondsten, Amsterdam Ottenheym 2005 Hilversum 2003. 1942, 66-70. Konrad Ottenheym, Peteri 1913 ‘Amsterdam 1700: Urban W.B. Peteri c.i., Pontanus 1611 Oldewelt 1942a Space and Public Buildings’, Overheidsbemoeiingen met I.I. Pontanus, Rerum et Urbis W.F.H. Oldewelt, ‘Jan de Henry A. Millon (red.), Circa Stedebouw tot aan den Vrede van Amstelodamensium Historia, Bray een kunstschilder- 1700: Architecture in Europa and Munster, (diss.) Delft 1913. Amsterdam 1611. technicus uit de zeventiende the Americas, Pontanus 1614 eeuw’, Amsterdamsche Washington/New Peters 1901 I.I. Pontanus, Historische Archiefvondsten, Amsterdam Haven/London 2005. C.H. Peters, ‘Protestantsche beschrijvinghe der seer wijt 1942, 167-171. Ottenheym 2006-2007 kerkgebouwen: De Zuider-, beroemde coop-stadt Amsterdam, Konrad Ottenheym, ‘A Bird’s Wester- en inzonderheid de Amsterdam 1614. Oldewelt 1946 Eye View of the Noorderkerk te Amsterdam, W.F.H. Oldewelt, Dissemination of Scamozzi’s tevens eene bijdrage tot de Prins 1993 ‘Ambachten en beroepen in Treatise in Northern Europe’, geschiedenis van het Fabriek- Peter Prins, ‘De ontmanteling de 17e en 18e eeuw’, A.E. Annali di Architecttura: Rivista ambt aldaar’, Oud-Holland 19 van Amsterdam’, Jaarboek d’Ailly (red.), Zeven eeuwen del Centro Internazionale di Studi (1901), 145-168, 198-231. Amstelodamum 85 (1993), 91- Amsterdam: De zeventiende eeuw, di Architettura Andrea Palladio 131. Amsterdam s.l. [1946], 149- 18-19 (2006-2007), 187-198. Peters 1909 160. C.H. Peters, De stad als veste, Van Prooije 1990 Ottenheym, Rosenberg en woon- en handelsplaats (De L.A. van Prooije, ‘De invoer Oldewelt 1951 Smit 2008 Nederlandsche stedenbouw, deel van Rijns hout per vlot 1650- W.F.H. Oldewelt, ‘Verkeer te Koen Ottenheym, Paul 1), Leiden, s.a. [1909]. 1795’, Economisch en sociaal- Amsterdam in vroeger tijd’, Rosenberg en Niek Smit, historisch jaarboek 53 (1990), Maandblad Amstelodamum 38 Hendrick de Keijser, Architectura Peters 1998 30-79. (1951), 1-3. Moderna: Moderne bouwkunst in Marion Peters, ‘Nepotisme, Amsterdam, 1600-1625, patronage en boekopdrachten De R. 1953 Oldewelt 1958 Amsterdam 2008. bij Nicolaes Witsen (1641- B. de R., ‘De openbare W.F.H. Oldewelt, ‘De 1717), burgemeester van straatverlichting te Duvelshoek’, Jaarboek Ozinga 1929 Amsterdam’, Lias 25 (1998), Amsterdam’, Ons Amsterdam 5 Amstelodamum 50 (1958), 23- M.D. Ozinga, De Protestantsche 83-134. (1953), 206-207. 29. Kerkbouw in Nederland van hervorming tot Franschen tijd, Petri 1943 Ram 1954 Oldewelt 1969 Amsterdam 1929. J.P.L. Petri jr., ‘De B. Ram, ‘Verkeersproblemen W.F.H. Oldewelt, ‘Het Noorderkerk’, Maandblad in Amsterdam in de Aalmoezeniersweeshuis’, Palmboom 1987 Amstelodamum 30 (1943), 107- zeventiende eeuw’, Ons Jaarboek Amstelodamum 61 F. Palmboom, Rotterdam, 109. Amsterdam 6 (1954), 178-180. (1969), 126-140. verstedelijkt landschap, Rotterdam 1987. Petri 1951 Rasmussen 1973 Oldewelt 1971 J.P.L. Petri, ‘De Noorder- en S.E. Rasmussen, Towns and W.F.H. Oldewelt, ‘De Parthesius 2007 Westerkerk’, Maandblad Buildings, Cambridge MA boekhouding van Robert Parthesius, Dutch Ships Amstelodamum 38 (1951), 132- 1973 (oorspronkelijke uitgave Amsterdam’, Jaarboek in Tropical Waters: The 137. 1949). Amstelodamum 63 (1971), 11- development of the Dutch East 28. India Company (VOC) shipping

107

Rasterhoff 2007 De Roever 1998 Ruse 1654 Scheltema 1885 Claartje Rasterhoff, Res Margriet de Roever, ‘Mr. Henrick Ruse, Versterckte P. Scheltema, ‘’s Lands Publica: A comparison of public Pieter Scheltema, de eerste vesting, uijgevende in velerley Magazijn, werf en dok services in two cities in the Dutch archivaris van de hoofdstad’, voorvallen, en geobserveert in den (eigendom van den grond), Republic, 1612-1669, Boudewijn Bakker et al. laetste oorloogen, soo in de Aemstel’s oudheid of: masterscriptie Utrecht 2007. (red.), Archiefstukken: Het Vereenigde Nederlanden, als in gedenkwaardigheden van Gemeentearchief Amsterdam Vranckrijck, Duyts-lant, Italien, Amsterdam, deel 7, Van Rees 1985 honderdvijftig jaar, Amsterdam Dalmatien, Albanien en die daer Amsterdam 1885, 51-60. Otto van Rees, ‘De 1998, 3-28. aengelegen landen, Amsterdam economische denkbeelden 1654 Scheltema 1871 van Pieter de la Court’, H.W. De Roever 2004 P. Scheltema, ‘Historisch Blom en I.W. Wildenberg, Margriet de Roever, Een Rutte 2002 overzigt van de verschillende Pieter de la Court in zijn tijd: gantsch aerdige vindinge: De Reinout Rutte, Stedenpolitiek en vergrootingen der stad Aspecten van een veelzijdig Keizerskroon op de stadsplanning in de Lage Landen Amsterdam’, Aemstel’s publicist, Westerkerkstoren (rapport in (12de-13de eeuw), Zutphen 2002. Oudheid, deel VI, Amsterdam Amsterdam/Maarssen 1985, opdracht van Stadsdeel 1871, 61-91. 161-184. Amsterdam-Centrum en Rutte 2006 Bureau Monumenten & Reinout Rutte, ‘Groei en Schoonderwoerd 1932 Reh 1995 Archeologie), Amsterdam krimp in de Hollandse stad. P. Schoonderwoerd, Na 25 W. Reh, Arcadia en metropolis: 2004. Stadsuitbreidingen, jaren: Beknopt geschiedkundig het landschapsexperiment van de stedenbouw en overzicht van het verlichting, Delft 1995. Romeijn, Langejan- ontstedelijking in Holland straatmakersbedrijf gedurende het Brouwer en Brinkkemper van de veertiende tot de tijdvak 1300 tot 1800 en de Reinders 1978 2005 negentiende eeuw’, organisatie van straatmakers en H.R. Reinders, Modderwerk: L.A.A. Romeijn, T. Langejan- OverHolland 3 (2006), 29-55. beroepsgenooten met een verslag van Het uitdiepen van de haven van Brouwer en A.J. Brinkkemper de Alg. Nederlandsche Amsterdam in de tweede helft van (red.), Torenuurwerken: Tijd voor Sander 1966 Straatmakersbond over de laatste de zeventiende eeuw (RIJP- iedereen: 750 jaar openbare C.A.L. Sander, ‘Amsterdamse zes jaren, s.l. [Rotterdam], s.a. rapport no. 19), Lelystad tijdaanwijzing, s.l., 2005. potten-, plateel- en andere [1932]. 1978. aardewerkbakkerijen’, Ons Rommelse 2006 Amsterdam 18 (1966), 247- Van Schoonenberghe 1996 Roegholt 1982 Gijs Rommelse, The Second 254. Eric van Schoonenberghe Richter Roegholt, Anglo-Dutch War (1665-1667): (red.), Jenever in de Lage Landen, ‘Driehonderd jaar Plantage’, Raison d’état, mercantilism and Sandifort 1966-1967 Brugge 1996. Richter Roegholt, D. maritime strife, Hilversum P. Sandifort, ‘De geschiedenis Hillenius et al., Wonen en 2006. van de bestratingswerf van Schukking 1941 wetenschap in de Plantage: De het jaar 1500 tot 1966’, Werk W.H. Schukking, De oude geschiedenis van de een De Roon 2007 in uitvoering 17 (1966-1967), vestingwerken van Nederland, Amsterdamse buurt in driehonderd Dik de Roon, ‘Gedragen door 36-41. Amsterdam 1941. jaar, Amsterdam 1982, 9-87. water: Drijvende kelders in Amsterdam en omstreken’, Sandifort 1975-1978 Van Seters 1954 Roetemeijer 1971 KNOB Bulletin 106 (2007), P.A. Sandifort, ‘Onze W.H. van Seters, ‘De H.J.M. Roetemeijer, ‘De 162-178. stadsweg: Grepen uit de voorgeschiedenis der Nieuwe Doelenstraat tussen Van Rossem 1987 historie van de Amsterdamse stichting van de eerste Rondeel en toren Zwijg V. van Rossem, ‘Berlage: bestrating’, Werk in uitvoering Amsterdamse Hortus Utrecht’, Ons Amsterdam 23 beschouwingen over 25 (1975), 181-190, ook Botanicus’, Jaarboek (1971), 322-329. stedebouw 1892-1914’, S. gepubliceerd als ‘De historie Amstelodamum 46 (1954), 35- Polano (red.), Hendrik Petrus van de Amsterdamse 45. Roetemeijer 1971a Berlage: het complete werk, stadsweg’, Ons Amsterdam 30 H.J.M. Roetemeijer, Alphen aan den Rijn 1987. (1978), 229-236. Siemerink 1979 ‘Amsterdamse Jos B.M. Siemerink, De straatverlichting: Van kaars Van Rossem 1997 Sandifort 1976 vuilnisverwijdering in Amsterdam tot gaslantaarn, Ons V. van Rossem, ‘Een oude P. Sandifort, ‘Uit de historie 1673-1804: De rol van het Amsterdam 23 (1971), 204- wijk als nieuw van de afdeling wegen’, Werk Aalmoezeniersweeshuis bij de 211. ontwerpprobleem’, Spies in uitvoering 26 (1976), 332- organisatie van de afvalverwijdering (red.), De Jordaan gaat nooit 333. en de betekenis van afvalstoffen De Roever 1890 verloren, Amsterdam 1997, voor de agrarische sector, N. de Roever, Uit onze oude 119-154. Sandra 1684 doctoraalscriptie Amsterdam Amstelstad: schetsen en tafereelen E[lias] S[andra], Ontwerp ende 1979. betreffende de geschiedenis der veste, Van Rossem 2002 beschrijvinge om het SOET het leven en de zeden harer vroegere V. van Rossem, ‘Kaarten WATER uyt de riviere de Vegt Sigmond 1989 bewoners, Amsterdam 1890. lezen’, M. Hameleers (red.), op driederley wijse te brengen J.P. Sigmond, Nederlandse Kaarten van Amsterdam 1866- binnen de stad AMSTERDAM, zeehavens tussen 1500 en 1800, De Roever 1944 2000, Amsterdam/Bussum en vervolgens door de gehele Stad, Amsterdam 1989. J.G. de Roever, Jan 2002, 8. om yder Huys met SOET en vars Adriaenszoon Leeghwater: Het WATER te voorsien, mitsgaders Smit 2001 leven en werk van een zeventiende- Van Rossum 1956 FONTEYNEN te maken, daar Cor Smit, Leiden met een luchtje: eeuws waterbouwkundige, P.H. van Rossum, ‘Drukinkt men ’t begeerd. Als mede om het Straten, water, groen en afval in Amsterdam 1944. vroeger en nu’, Maandblad Zoet vars Water te vinden op de een Hollandse stad, 1200-2000, De Roever 1969 Amstelodamum 43 (1956), 143- vaste grond van een gedeelte van het Leiden 2001. N. de Roever (red.), De 144. Muyder-zand, daer de stad op legt, kroniek van Staets: Een bladzijde en te halen tusschen de Stadts Soly 1977 uit de geschiedenis van het fabriek- Rottier 1978 Kruyt-Tuyn en Rapenburger-Graft Hugo Soly, Urbanisme en ambt der stad Amsterdam, H. Rottier, Stedelijke structuren: aen de Nieuwe HEERE- kapitalisme te Antwerpen in de Amsterdam 1969. een inleiding tot de ontwikkeling GRAFT, Amsterdam 1684. 16de eeuw: De stedebouwkundige van de Europese stad, en industriële ondernemingen van Muiderberg 1978.

108

Gilbert van Schoonbeke, Stevin 2001 Taverne 1986 grachtengordel’, [Jaarboek] [Brussel] 1977. Simon Stevin, Het burgherlick E.R.M. Taverne, ‘Vragen aan Monumenten Archeologie leven: Vita politica, Utrecht een prille discipline: De Amsterdam 7 (2008), 119-129. Speet 2004 2001. geschiedenis van de Ben Speet, ‘Verstening, ruimtelijke planning in Van der Valk 1989 verdichting en vergroting’, Stol 1992 Nederland’, Archis 1986-6, Arnold van der Valk, Marijke Carasso-Kok (red.), Taeke Stol, De veenkolonie 40-43. Amsterdam in aanleg: Geschiedenis van Amsterdam I: Veenendaal: Turfwinning en Planvorming en dagelijks handelen Tot 1578. Een stad uit het niets, waterstaat in het zuiden van de Taverne 1990 1850-1900, (diss.) Amsterdam Amsterdam 2004, 75-107. Gelderse Vallei 1546-1653, E.R.M. Taverne, ‘Mercator 1989. [Zutphen] 1992. Sapiens: de Amsterdamse Spies, Kleijn, Smit en stadsuitleg (1613) in het licht Veerkamp 1999 Kurpershoek 1991 Stomps 1951 van humanistische Jørgen Veerkamp, ‘Het Paul Spies, Koen Kleijn, Jos Th. J. Stomps, ‘De opvattingen over stad en pesthuis bij de Smit en Ernest Kurpershoek geschiedenis van de koopman’, De zeventiende eeuw Overtoomsevaart: (red.), Het grachtenboek, Den Amsterdamse Hortus’, Ons 6 (1990), 1-6. Modelinrichting bestond 300 Haag 1991. Amsterdam 3 (1951), 206-214. jaar’, Ons Amsterdam 51 Spitzer en Zimm 1987 Taverne 1993 (1999), 314-318. Heinz Spitzer en Alfred Stoob 1979 Ed Taverne, ‘Inleiding op een Zimm, Berlin von 1650 bis Heinz Stoob, historiografie van de Verhoeff 1982 1900: Entwicklung der Stadt in ‘Frühneuzeitliche stedengeschiedenis in de J.M. Verhoeff, De oude historischen Plänen und Stadtstypen’, Heinz Stoob Nederlanden’, Ed Taverne en Nederlandse maten en gewichten, Ansichten, Berlin/Leipzig (red.), Die Stadt: Gestalt und Irmin Visser (red.), Stedebouw: Amsterdam 1982. 1987. Wandel bis zum industriellen De geschiedenis van de stad in de Zeitalter, Köln/Wien 1979, Nederlanden van 1500 tot heden, Verkerk 1978 Sprietsma 1997 195-228. Nijmegen 1993, 9-28. C.L. Verkerk, ‘Het Simon Sprietsma, ‘De ruimte middeleeuwse openbaar: De Amsterdamse Stoovelaar 1991 Taverne 2007 Clarissenklooster aan de binnenstad wordt opnieuw H. Stoovelaar, Balusters in Ed Taverne, ‘Een ‘tolerante’ Heiligeweg: Uitgangspunt ingericht’, Plan Amsterdam 3 Amsterdam, Amsterdam 1991 stedenbouw: De esthetiek van voor grootschalig bouwen (1997), 3-14. (brochure Dienst Stedelijk de Raadhuisstraat in door de eeuwen heen’, Ons Beheer). Amsterdam’, OverHolland 4 Amsterdam 40 (1978), 170- Stal 1998 (2007), 85-99. 175, 236-240. Kees Stal, Den Haag in kaart Summerson 2000 gebracht: 750 jaar groei in John Summerson, Inigo Jones, Teeling 1981 Vermeer en Rebel 1992 plattegronden uit het New Haven/London 2000. P.S. Teeling, Repertorium van Gerrit Vermeer en Ben Rebel, Gemeentearchief, Den Haag oude Nederlandse landmeters 14e d’Ailly’s historische gids van 1998. Sutton 2006 tot 18e eeuw, Alkmaar 1981. Amsterdam, Den Haag 1992, Peter C. Sutton, ‘A Life in 84. Starkenburg 2006 Full: Artistry, Invention, and Terlouw 1989 Esther Starkenburg, ‘La Santé Patronage’, Peter C. Sutton E. Terlouw, ‘De zegels van de Veth 1916 et Salubrité du Pays: Het (red.), Jan van der Heyden stedebouw: De stad als J. Veth, Bedreigde schoonheid, streven van Lodewijk (1637-1712), New architectonisch ontwerp in de Amsterdam 1916. Napoleon naar een gezonde Haven/Londen 2006, 17-27. Renaissance’, Oase 25 (1989), woonomgeving’, Nederlands 2-21. Visser 1971-1972 Kunsthistorisch Jaarboek 56/57 Taverne 1977 J.B. Visser, ‘Stedelijke (2006), 301-322. E.R.M. Taverne, Van Tielhof en Van Dam verswaterbakken onder de ‘Architectuurhistorie lijdt 2005 openbare weg: Thans nog Stavast 1976 onder elitaire opleiding’, Milja van Tielhof en Petra slechts obstakels in de grond’, L. Stavast, ‘Nogmaals de Wonen/TABK 1977, no. 15, J.E.M. van Dam, Waterstaat in Werk in uitvoering 22 (1971- ‘hooghe sluysch’, Werk in 14-18. stedenland: het hoogheemraadschap 1972), 295-300. uitvoering 26 (1976), 354-358. van Rijnland voor 1857, Taverne 1978 Amsterdam/Utrecht 2005. Vitruvius 1998 Stavast 1976a Ed Taverne, In’t land van Vitruvius, Handboek L. Stavast, ‘Vernieuwing van belofte: in de nieue stad: Ideaal en Tillema 1975 bouwkunde, Amsterdam 1998. twee bruggen over de werkelijkheid in de stadsuitleg van J.A.C. Tillema, Schetsen uit de ’, de Republiek 1580-1680, geschiedenis van de Vlaardingerbroek 1996 Werk in uitvoering 26 (1976), Maarssen 1978. monumentenzorg in Nederland, Pieter Vlaardingerbroek, 279-283. Den Haag 1975. ‘Adriaen Dortsman en Jan Taverne 1979 Six: Architectuur en interieurs Steenmeijer 2005 Ed Taverne, ‘In’t land van Tracy 2004 van Dortsman aan de hand Guido Steenmeijer, Tot cieraet belofte: in de nieue stad: James D. Tracy, For Holland’s van Herengracht 619’, Bulletin ende aensien deser stede: Arent van Ideaal en werkelijkheid in de Garden: The War Aims of the KNOB 95 (1996), 146-169. ’s Gravesande architect en stadsuitleg van de Republiek States of Holland, Amsterdam ingenieur, ca. 1610-1662, 1580-1680, samenvatting’, 2004. Vogelsang 1904 Leiden 2005. Wonen/TABK 18 (1979), 19- W. Vogelsang, 24. Tromp en Six 1975 ‘Amsterdamsche bruggen’, Stevin 1660 Heimerick Tromp en Jacobus Onze Kunst 3 (1904), VII, 57- Simon Stevin, Materiae Taverne 1980 Six, De buitenplaatsen van ’s 64. Politicae/Burgherlicke stoffen: Ed Taverne, ‘Henrick Ruse Graveland: een verkenning, Zeist vervanghende Ghedachtenissen der und die “Verstärkte Festung” 1975. Voorbeytel Cannenburg Oeffeninghen des Doorluchtigen von Kalkar’, Guido de Werd 1946 Prince Maurits van Orangien, (red.), Soweit der Erdkreis reicht: Van Tussenbroek 2008 [W. Voorbeytel Cannenburg], &c., Leiden s.a. [1660]. Johann Moritz von Nassau- Gabri van Tussenbroek, ‘Het scheeprijk IJ’, Maandblad Siegen, Kleef 1980, 151-158. ‘Hout voor de derde uitleg: Amstelodamum 33 (1946), 94- De bouw van de 96. Amsterdamse

109

Vos 1662 André Wegener Sleeswyk, tydts, ontleedt in alle hare deelen, Amsterdam, het beschouwen Jan Vos, Vergrooting van Wielen wagens koetsen, verrykt met een reeks verklaarde waard, Amsterdam 1993, 53- Amsterdam: Op d’Amsterdamsche Leeuwarden 1993. zeemans spreek-woorden en 73. Schouwburg, door meer dan benaamingen : doorgaans verciert tachtentig persoonen uitgesproken Westerbeek Dahl 2000 met kopere pl., Amsterdam Zantkuijl 1997 en vertoont, Amsterdam 1662. Bjorn Westerbeek Dahl, 1671. H.J. Zantkuijl, Bouwen in ‘“Solch eine capable Person”: Amsterdam: Het woonhuis in de De Vries 1978 Der Ingenieur Hendrick Ruse Worsley 2004 stad, Amsterdam 1997. Jan de Vries, ‘Barges and in den Niederlanden, Giles Worsley, The British capitalism: Passenger Brandenburg und Dänemark’, Stable, New Haven/ London Zeilmaker 2004 transportation in the Dutch Elmar Brohl (red.), Militärische 2004. Michel Zeilmaker, economy, 1632-1839’, Bedrohung und bauliche Reaktion: Buitenplaatsen in Utrecht, A.A.G. Bijdragen 21 (1978), Festschrift für Volker Van der Woud 2006 Utrecht 2004. 33-398. Schmidtchen, Marburg 2000, Auke van der Woud, Een 128-150. nieuwe wereld: Het ontstaan van Zeischka 2007 De Vries 1984 het moderne Nederland, Siger Zeischka, Minerva in de Jan de Vries, European Westra 1992 Amsterdam 2006. polder: Waterstaat en techniek in Urbanization 1500-1800, Frans Westra, Nederlandse het Hoogheemraadschap Rijnland Londen 1984. ingenieurs en de fortificatiewerken Van der Woude 1983 1500-1865, Hilversum 2007. in het eerste tijdperk van de Ad. van der Woude, ‘La ville De Vries 1990 Tachtigjarige Oorlog, 1573-1604, néerlandaise’, A. Lottin en Von Zesen 1664 Ben de Vries, Pleinen van Alphen aan den Rijn 1992. J.P. Poussou (red.), Études sur F. von Zesen, Beschreibung der Nederland, Utrecht 1990. les villes en Europe occidentale Stadt Amsterdam, Amsterdam Van Wieringen 1982 (milieu du XVIIe siècle à la veille 1664. De Vries en Van der J.S. van Wieringen, ‘De de la Révolution Française), Woude 2005 overgang van het Parijs 1983, 313-385. Van Zoest 2005 Jan de Vries en Ad van der Oudnederlandse naar het Rob van Zoest (red.), De Woude, Nederland 1500-1815: Nieuwnederlandse stelsel Van der Zande 1985 Amsterdamse haven 1275-2005, De eerste ronde van moderne 1648-1704’, J. Sneep, H.A. J. van der Zande, Amsterdam 2005. economische groei, Amsterdam Treu en M. Tydeman (red.), ‘Amsterdamse 2005. Vesting: Vier eeuwen vestingbouw stadsgeschiedschrijving vóór Van Zon 1986 in Nederland, ’s Gravenhage Wagenaar’, Holland 17 (1985), Henk van Zon, Een zeer Vroom 2000 1982, 37-51. 218-230. onfrisse geschiedenis: studies over Wim Vroom, ‘De stad niet-industriële vervuiling in behouden: Demping, Wildenberg 1985 Zahn 1911 Nederland, 1850-1920, (diss.) doorbraken en de strijd tegen Ivo W. Wildenberg, Johan en G.P. Zahn jr., De geschiedenis Groningen 1986. stedenschennis’, Martha Pieter de la Court (1622-1660 & der verlichting van Amsterdam, Bakker, Renée Kistemaker, 1618-1685): Bibliografie en Amsterdam 1911. Henk van Nierop, Wim receptiegeschiedenis, Vroom en Piet Witteman Amsterdam/Maarssen 1985. Zandvliet 2006 (red.), Amsterdam in de tweede Kees Zandvliet, De 250 Gouden Eeuw, Wijn 1934 rijksten van de Gouden Eeuw, Bussum/Amsterdam 2000, Jan Willem Wijn, Het Amsterdam 2006. 378-403. krijgswezen in den tijd van Prins Maurits, Utrecht 1934. Zanstra, Giesen en Van der Waal 1953 Sijmons, Boeken, Komter, A.M. van der Waal, ‘De Wijnands, Zevenhuizen en Staal, Van Woerden 1946 Zuiderkerk te Amsterdam’, Heniger 1994 Zanstra, Giesen en Sijmons, Ons Amsterdam 5 (1953), 19- D.O. Wijnands, E.J.A. A. Boeken, A. Komter, 22. Zevenhuizen en J. Heniger, Arthur Staal, S. van Woerden, Een Sieraad voor de Stad: De Bouwen van woning tot stad: eenige Wagenaar 1760, 1765, 1767 Amsterdamse Hortus Botanicus, aspecten van den stedebouw, het Jan Wagenaar, Amsterdam in Amsterdam 1994. woningbedrijf, de zyne opkomst, aanwas, woningarchitectuur, de geschiedenissen, voorregten, Van Wijnen 2005 woningplattegrond en de technische koophandel, gebouwen, J.H. van Wijnen et al., voorzieningen van de woning, kerkenstaat, schoolen, schutterye, Microbiële kwaliteit grachtenwater alsmede van verschillende daarmede gilden en regeeringe, Amsterdam, Amsterdam, Amsterdam 2005. samenhangende onderwerpen, drie delen: 1760, 1765, 1767. toegelicht met een aantal Wijsenbeek-Olthuis 1998 teekeningen van studie-ontwerpen Weerts en Cleveringa 2002 Thera Wijsenbeek-Olthuis door de architecten, Amsterdam H.J.T. Weerts en P. (red.), Het Lange Voorhout: 1946. Cleveringa, ‘The Vecht river: Monumenten, mensen en macht, sedimentation under human Zwolle 1998. Zantkuijl 1978 influence between the Rhine H.J. Zantkuijl, ‘De kaart van and the Zuiderzee’, Proceedings Witsen 1671 Balthazar Florisz. uit 1625 als NCR-days 2002, 118-121. Nicolaes Witsen, Architectura informatiebron voor navalis et regimen nauticum, ofte uitkijktorentjes en Weerts, Cleveringa en Aaloude en hedendaagsche scheeps- uitzichtplatten in Gouw 2002 bouw en bestier, waar in Amsterdam’, Jaarboek Henk Weerts, Piet Cleveringa wydtloopigh wert verhandelt de Amstelodamum 70 (1978), 125- en Marc Gouw, ‘De wyze van scheeps-timmeren, zoo als 145. Vecht/Angstel, een de zelve eertydts by de Grieken, en riviersysteem in het veen’, Romeinen, in gebruik was: scheeps- Zantkuijl 1993 Grondboor & Hamer no. 3-4 oeffeningen, stryden, tucht, wetten H.J. Zantkuijl, ‘De (2002), 66-71. en gewoonten : beneffens evenmatige ontwikkeling van het Wegener Sleeswyk 1993 grootheden van de scheepen onzes bouwblok’, J.M. Baart (red.),

110

Samenvatting

De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw

1. Papieren stad: historiografie, vraagstelling en methodiek Het grondgebied van Amsterdam is tussen 1585 en 1663 meer dan vervijfvoudigd. Deze groei heeft door de eeuwen heen de aandacht van historici en stadsontwerpers getrokken. Zij hebben de stadsontwikkeling van de zeventiende eeuw vanuit vele invalshoeken bekeken. Twee aspecten hebben boven alles de aandacht getrokken: schaalgrootte en planmatigheid. Dat laatste aspect werd vanaf de negentiende eeuw bekeken vanuit het stadsbeeld. De stad werd gezien als geniale scenografische compositie, als Versailles van het noorden. Later richtte de blik zich vooral op het grondplan van de stad. De stadsplattegrond van Amsterdam werd gezien als uitwerking van de ‘città ideale’, het summum van planmatigheid. In deze studie wordt uitgegaan van een meer pragmatisch idee van de stedenbouw. De ideale, theoretische stad is verruild voor de reële stad, en daarmee voor de optimale stad: een weerbarstige fysieke realiteit met een onvoorspelbare ruimtelijke en sociale dynamiek, die door de stedelijke overheid zo goed mogelijk voor gebruik wordt ingericht en beheerd, op basis van landschappelijke en waterstaatkundige omstandigheden, heersende inzichten, technische kennis, stedenbouwkundige methodiek en het beschikbare juridisch-planologische instrumentarium. De stadsplattegrond is het resultaat van een complex proces waarin verschillende, soms tegenstrijdige belangen tegen elkaar zijn afgewogen. Een stadsontwerp is geen op zichzelf staand kunstwerk, maar een oplossing (of een poging daartoe) voor een reeks problemen in een specifieke situatie. Het stadsbestuur staat gesteld voor de opgaven van goede stadsverdediging, soepele verkeersafwikkeling, voldoende bouwgrond en een goede ordening van uiteenlopende functies over het stedelijk grondgebied. Deze opgave moet worden bezien binnen de condities waaronder de stad zich ontwikkelde: de bodemgesteldheid, de waterhuishouding, het verkeer, de ruimteclaims van wonen, havens en industrie, de spontane verstedelijking van de periferie, de grondeigendom en verkaveling van het buitengebied en het netwerk van infrastructuur waarin de stad was opgenomen. Maar de stad is niet alleen het resultaat van fysieke factoren. Ook de sociale realiteit speelde een grote rol in de stadsontwikkeling. De stedenbouwkundige praktijk was een spel van belangen, van interactie en soms confrontatie van verstedelijking en ontwerp. Uit de relatie tussen de omstandigheden en de keuzemogelijkheden van de ontwerpers, de toepassing van het instrumentarium, kunnen de vastliggende punten en de ontwerpvrijheid van de stadsuitleg worden bepaald en verklaard. Zo ontstaat een beeld van de geleidelijk ontwikkelde samenhang tussen systemen van fortificatie, waterhuishouding, infrastructuur en verkaveling, dat recht doet aan de complexiteit van de stadsontwikkeling, de continuïteit van stedenbouwkundige problematiek en de traditie waar het zeventiende-eeuwse stadsontwerp uit voortkwam. In de hoofdstukken 2 en 3 wordt op basis van een analyse van alle relevante archieven een reconstructie gemaakt van de stadsontwikkeling aan de hand van de opeenvolgende vergrotingen. De hoofdstukken 4, 5 en 6 behandelen ieder het functioneren van een deel van de stedelijke ruimte: de bouwblokken, de buitenruimte en het stadswater.

2. Stadsontwikkeling 1600-1650 In de jaren na de val van Antwerpen in 1585 werd Amsterdam geconfronteerd met een ongehoorde bevolkingstoename. Deze leidde aanvankelijk tot een spectaculaire groei van de voorsteden, en kort daarop tot de eerste grote stadsuitbreiding van de zeventiende eeuw. Deze wordt ook wel de derde vergroting genoemd. In dit hoofdstuk wordt de aanleiding tot de stadsuitbreiding, het ontwerp en de uitvoering van de verschillende onderdelen en de achterliggende processen beschreven. Aanvankelijk was een vergroting rondom de gehele stad gepland, maar gaandeweg werd deze beperkt tot de westzijde van de stad. In 1609 vroeg en kreeg Amsterdam toestemming van de Staten van Holland om het stedelijk rechtsgebied te mogen uitbreiden. De uitvoering begon het jaar daarna met de aanleg van een nieuw havengebied: de westelijke eilanden. In 1613 werd een nieuwe fortificatie aangelegd. Toen die klaar was begon men met de invulling van het nieuw omwalde gebied. Om de bewoners van de voorsteden niet teveel tegen de haren in te strijken (men vreesde voor de openbare orde) werden grote delen van de voorstad gehandhaafd. De

111

Jordaan was geen nieuw ontworpen stadsdeel, maar een grootschalige stedenbouwkundige schuifpuzzel. De handhaving van een groot deel van de voorstad leidde tot het uiteenvallen van de stadsuitbreiding in onderdelen. De belangrijkste vernieuwing lag in het creëren van een gebied dat – met alle problematiek van dien – uitsluitend voor het wonen werd bestemd. Alle andere functies werden hier weggedrukt. Met de aanleg van de grachtengordel werd een nieuw stedelijk milieu geïntroduceerd, waar door middel van (voor die tijd) strenge regelgeving vrijwel uitsluitend luxe wonen was toegestaan. De grachtengordel was in esthetisch, functioneel en financieel opzicht het meest geslaagde onderdeel van de vergroting. De derde vergroting was een opgave die met het beschikbare instrumentarium niet hanteerbaar was voor het stadsbestuur. Dit heeft binnen de context van ongebreidelde bevolkingsgroei en de daarmee samenhangende zorg over de openbare orde, beperkte financiële middelen, een politieke constellatie waarbinnen grondspeculatie plaatsvond door direct betrokkenen, en een gebrek aan kennis binnen de stadsfabriek geleid tot een bestuurlijk infarct. De opsplitsing van de vergroting in onderdelen is het resultaat van een noodgreep om hieraan te ontkomen. Dit heeft geleid tot een in stedenbouwkundig, architectonisch en functioneel opzicht gefragmenteerd geheel, waarin de grachtengordel, en dan vooral de grote woongrachten, de Herengracht en de als meest succesvolle en meest beeldbepalende onderdeel de norm zou worden voor een volgende vergroting.

3. Stadsontwikkeling 1650-1700 In de stadsuitbreiding was ondanks zijn grote omvang binnen enkele jaren geen bouwperceel meer te koop. Dit leidde tot de ontwikkeling en herontwikkeling van kleinere stadsdelen en een hernieuwde groei van de voorsteden, die de aanzet zouden vormen tot de vierde vergroting. De voortgaande verstedelijking van het buitengebied leidde in combinatie met de Aanslag op Amsterdam door stadhouder Willem II in 1650 tot nieuwe plannen voor stadsuitbreiding. In 1652 heeft de vroedschap een fortificatieplan voor een volgende vergroting vastgesteld. Nog datzelfde jaar begon de Eerste Engelse Oorlog, waardoor de stadsontwikkeling voor korte tijd stagneerde. De aanleg van de nieuwe haveneilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg begon snel na de Eerste Engelse Oorlog en was er een direct gevolg van: er was een grote behoefte aan schepen, zowel voor de koopvaardij als voor de oorlogsvloot. Ook nu ging havenuitbreiding vooraf aan stadsuitbreiding. In 1662 werd een uitbreidingsplan vastgesteld voor het gebied tussen de Leidsegracht en de . De ervaring die men had opgedaan met de derde vergroting werden verwerkt in een volledig doorontworpen stadsplan, waarin alle mogelijke aspecten in onderlinge samenhang waren benaderd. Dit plan werd op basis van wetenschappelijke inzichten ontwikkeld door een commissie van professionele stadsmeesters en onderlegde bestuurders. De basis lag in de zeer succesvolle grachtengordel; deze werd niet alleen doorgetrokken, maar het concept werd verder uitgewerkt. Om de uitvoering van dit plan mogelijk te maken, werd alle grond onteigend en alle voorstedelijke bebouwing gesloopt. De vierde vergroting is het resultaat van de ontwikkeling van een stedenbouwkundige methodiek waarin functionaliteit en esthetiek samengaan met maximalisering van de grondopbrengst. Aan de basis hiervan stond een nieuwe grondpolitiek. In het Rampjaar 1672 zakte de grondverkoop volledig in. Hiermee kwam de stadsontwikkeling tot een abrupte stop. Het gedeelte van de stadsuitbreiding ten oosten van de Amstel, dat nog niet was bebouwd, ontwikkelde zich slechts zeer langzaam. De stedelijke overheid stelde grote terrein tot de beschikking van charitatieve instellingen die er grootschalige complexen neerzetten. Hiermee voorkwam men dat de Amstel, oorspronkelijk gedacht als centrale as van de stadsuitbreiding, verwerd tot een scheiding tussen de rijke grachtengordel en een langdurig braakliggend terrein. Voor het nog verder naar het oosten gelegen gebied waren dergelijke gebruikers niet te vinden. De grond werd verhuurd als tuin en dit stadsdeel kreeg de naam ‘Plantage’. Pas in 1850 pakte men de draad weer op door dit tuinengebied de functies te geven waarvoor het oorspronkelijk was gepland.

4. Ruimtelijke ordening in de zeventiende-eeuwse stad Met de zeventiende-eeuwse uitbreidingen kreeg Amsterdam een functioneel profiel waarbij stedelijke functies waren uitgesorteerd. Binnen de zestiende-eeuwse grenzen bevond zich het centrum, waar ondanks allerlei maatregelen een sterke functiemenging bleef bestaan. Het

112 uitsluiten van nieuwvestiging van bedrijven was regel, maar het uitplaatsen van bestaande bedrijven gebeurde slechts bij uitzondering. Door de nieuwbouw van het stadhuis, de beurs, andere grote stadsgebouwen en veel particuliere woningbouw had het centrum sterk gewonnen aan aanzien, maar ook aan contrast: het stadshart was zijn bedrijvige karakter zeker niet geheel verloren. Een nieuw verschijnsel was de aanleg van woongebieden. Deze maakten stedelijk wonen mogelijk zonder overlast van stank, rook, vervuiling, lawaai en drukte, die werd veroorzaakt door bedrijven. Met de aanleg van de grachtengordel werd een woonstad aangelegd, die zich wezenlijk onderscheidde van het stadshart erbinnen en de werkstad erbuiten. De Herengracht was de best georganiseerde woongracht; hier woonden de beter bemiddelde Amsterdammers op loopafstand van de Dam, van de beurs en het stadhuis. De allure van de Herengracht straalde af op het Singel, dat werd omgedoopt in “Koningsgracht”, maar ook op de ‘binnenzijde’ van de Keizersgracht. De buitenkant van de Keizersgracht was van mindere statuur, maar ook bestemd voor het wonen. In de vierde vergroting was de Kerkstraat de grens tussen de woonstad en het gebied daarbuiten. Buiten de Kerkstraat was de vestiging van allerlei overlastgevende bedrijvigheid mogelijk. De ernstigste overlast werd weggedrukt tegen de rand van de stad. Bedrijven die vanwege hun grote ruimtebehoefte niet in de stad pasten, werden ondergebracht in het buitengebied. Het ging vooral om de houtnijverheid en de textielindustrie. De stadsrand was in gebruik voor stedelijke functies waarvoor binnen de vesting geen plaats was of die teveel gevaar opleverden, zoals kruitmolens en instellingen waar lijders aan besmettelijke ziekten werden verzorgd.

5. ‘Publycque plaetsen’: opzet, inrichting en gebruik van de stedelijke buitenruimte Amsterdam dankt zijn ontstaan en groei aan nijverheid, handel, overslag en markt en dus indirect aan het verkeer. Drukte was een belangrijke conditie voor stedelijke groei. Amsterdam was, als we de stadsbeschrijvingen mogen geloven, meer dan druk. Amsterdam was overladen, overspoeld met verkeer; Amsterdam was verkeer, draaischijf voor de handel. De stapelmarkt, de ‘vermaarde koopstad’ kreeg buitendijks vorm als een grote infrastructurele machine. De stad wordt in zekere zin gesymboliseerd door het verkeer, in de vorm van zijn grachten: het belangrijkste monument van Amsterdam is geen kerk, toren, paleis of vestingwerk, maar zijn infrastructuur. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de hoeveelheden en de soorten verkeer, aan de stelsels van infrastructuur waarop dit moest worden afgewikkeld en tot slot aan de inrichting van de stedelijke buitenruimte: de straten, kades en pleinen. De openbare ruimte van de stad was een afspiegeling van het nieuwe functionele profiel dat de stad in de zeventiende eeuw kreeg. Niet alleen in de bebouwing maar ook in de vormgeving van bestrating, bruggen en kades, waren de contrasten zichtbaar tussen de oude binnenstad, de grachtengordel en de gebieden daarbuiten. Net als eerder in de stedelijke bebouwing, trad in de buitenruimte ook een verstening op, gedifferentieerd naar de verschillende gebieden binnen de stad.

6. “Een schone maagd met stinkende adem”: de problematiek van Amsterdam als waterstad Amsterdam is een waterstad en was dat in de zeventiende eeuw in nog veel sterkere mate. Dat was geen keuze van de Amsterdammers of de ontwerpers van de stadsplattegrond maar een simpel feit dat voortkwam uit de ligging in het veen. Door de grote droogmakerijen uit de zestiende en zeventiende eeuw werd de behoefte aan afwateringscapaciteit in Amstelland groter. Een ander aspect was de ligging aan het IJ. De getijdenwerking van de Zuiderzee manifesteerde zich tot in het hart van de stad. Een goede waterkering was, zeker bij steeds hoger wordende vloedpeilen, van zeer groot belang. Een groot en succesvol project was de aanleg, vanaf 1682, van een nieuwe waterkering langs de IJkant. De berging en afvoer van water was onderwerp van bestuurlijke zorg en plannen. Dit gold nog veel sterker voor een ander probleem, dat van de waterkwaliteit in de stad. De beroerde waterkwaliteit in de stad was met de zeventiende-eeuwse techniek onoplosbaar. De stad werd groter en sommige delen werden desondanks dichter bebouwd. De vervuiling door particulieren en industrie nam toe. De wateropgave groeide mee met de stedenbouwkundige opgaven waar Amsterdam oplossingen voor moest vinden. Het tegengaan van vervuiling werd gedwarsboomd door economische belangen. De beslissing om de Jordaan op zijn oorspronkelijke lage peil te laten liggen leidde tot de scheiding tussen de hoge en de lage stad. Aan het einde van de

113 zeventiende eeuw waren er in Amsterdam niet minder dan zeven verschillende peilgebieden. Hiermee riep de stad veel problemen over zich af. Verschillende malen werd geprobeerd om de stad op één peil te brengen, soms met rampzalig resultaat. Vele projecten werden gelanceerd om de waterkwaliteit te verbeteren. Aanvankelijk wilde men het water met molens in beweging brengen, later werden de grachten doorgespoeld met IJwater. De aanleg van de Nieuwe Vaart en de bouw van de Amstelsluizen waren beide bedoeld om dit systeem effectief te maken, met weinig resultaat. Maar in de zeventiende eeuw was het niet alleen de gebrekkige techniek die een oplossing in de weg stond. De waterkwaliteit was een regionaal probleem; duurzame oplossingen lagen buiten bereik van de stad, die gewend was om autonoom te opereren op ruimtelijk gebied. Technische oplossingen lieten op zich wachten tot de negentiende eeuw, toen aanvankelijk veel grachten werden gedempt en later het gemaal bij Zeeburg zorgde voor de waterverversing. Tot die tijd bleef de omschrijving de ‘schone maagd met stinkende adem’ in gebruik.

7. Conclusies: nut, schoonheid en profijt Amsterdam groeide in de zeventiende eeuw uit tot de derde stad van Europa. De uitbreidingen waren vele malen groter dan het oude centrum. Amsterdam was een nieuwe stad en ook een moderne stad. Dit geldt met name voor de vierde vergroting, met zijn doorontworpen verkeersstelsels, functionele verkaveling en goed ingerichte publieke ruimte. Waar in andere grote steden de groei veelal betrekkelijk stuurloos verliep en ‘embellissement’ de enige vorm van ingrijpen was, of zelfs synoniem was aan stadsontwikkeling, zocht Amsterdam het in ordening en planning. De stad werd aangelegd op basis van zich snel ontwikkelende inzichten over stedenbouw, waterbouw en stedelijk beheer. Net als Parijs twee eeuwen later onder Haussmann en Alphand, zo was Amsterdam in de zeventiende eeuw het middelpunt van de ontwikkeling van de stedenbouw in Europa. Amsterdam werd een stad van contrasten. Deze waren niet alleen zichtbaar in de dichtheid, maar ook de allure en de schaal van de bebouwing, en de inrichting en onderhoudstoestand van de buitenruimte. De grachtengordel kenmerkte zich door orde, rechtlijnigheid en symmetrie, zowel in zijn structuur als zijn bebouwing. Het gebied was nieuw en rijk, ruim en groen, en stak sterk af tegen het dichtbebouwde middeleeuwse stadshart met zijn smalle, gebogen kades, straten en stegen, maar ook tegen de werkgebieden buiten de Prinsengracht. Beplanting was vanaf de derde uitleg een standaardonderdeel van de stadsaanleg – door de schaal van de uitbreidingen werd de grachtenbeplanting de grootste stelselmatige stedelijke boomaanplant in de geschiedenis. De ontwikkeling van Amsterdam is in verband gebracht met afbeeldingen van steden die in tractaten over architectuur en vestingbouw voorkomen. Hierbij wordt de noodzaak tot realisatie van dergelijke ‘ideale steden’ en hun maakbaarheid sterk overschat. Vergelijkingen tussen Amsterdam en zulke stadsmodellen zijn meestal gebaseerd op een willekeurige keuze van elementen uit modellen die zijn geselecteerd op grond van formele analogieën. In de resolutieboeken van de vroedschap, thesaurieren en burgemeesters staat welke werken op het gebied van stadsontwikkeling, infrastructuur of gronduitgifte zouden worden uitgevoerd. Soms werd een summiere motivatie gegeven. Drie overwegingen werden genoemd: een werk diende ‘tot nut’, ‘tot sieraad’ of ‘tot profijt’ van de stad. Functionaliteit, esthetiek en financieel rendement waren, apart of in wisselende combinaties, de motieven op basis waarvan de stadsontwikkeling plaatshad. Analogieën kunnen beter worden gezocht op het niveau van de doelstellingen. Een orthogonaal stadsplan met rechte bouwblokken en percelen had grote voordelen. Het ‘in de haak’ brengen van het plan werd door stadsarchitect Daniel Stalpaert als basiseis geformuleerd bij het ontwerp voor de vierde vergroting. De verkaveling werd beter, de bouw van huizen was makkelijker en goedkoper en de grond bracht meer op. Ook de aanbesteding en uitvoering van het grondwerk – de grootste kostenpost bij de uitvoering – werd versoepeld. Bovendien gingen geen loze hoeken verloren: alle grond was hetzij uitgeefbaar, hetzij bruikbaar voor de aanleg van infrastructuur. De routes tussen de delen van de stad waren korter. Aanleg- en onderhoudskosten van straten en kades werden geminimaliseerd. Een goed stadsontwerp leidde op de korte termijn tot hogere kosten, maar bracht meer op en leidde tot een beter functionerende stad. Amsterdam werd geregeerd door zijn koopmanselite. Het zeventiende-eeuwse stadsbestuur was te vergelijken met het bestuur van een multinational, een old boys’ network waarin

114 winstgevendheid centraal stond en waar zaken in onderling overleg en zonder bemoeienis van buitenaf werden geregeld. De stadsontwikkeling moet worden gezien als onderdeel en uitvloeisel van deze economische ambities. De ontwikkeling van werkgebieden en haventerreinen liep altijd vooruit op stadsuitbreiding. Stadsuitbreiding moet in de eerste plaats worden gezien als grootschalige projectontwikkeling. Deze was gericht op het creëren van economische waarde. Iedere stadsuitbreiding was een risicodragende investering. De stad financierde deze onderneming deels met geleend kapitaal. De opbrengsten moesten een zo groot mogelijk deel van de kosten dekken. Opbrengsten kwamen uit de verkoop van bouwgrond en de hogere belastingopbrengst die het gevolg was van de groei van de stedelijke bevolking en economie. In het begin van de uitvoering werden de vestingwerken en de grachtenstelsels aangelegd. In die fase werd veel geld uitgegeven, met name aan grondverzet. Dit geld moest deels worden terugverdiend uit de grondverkoop. Dit leidde enerzijds tot het streven naar een efficiënte uitvoering. Anderzijds werden het aandeel uitgeefbare grond en de grondprijzen gemaximaliseerd. Als de grondverkoop stopte, stopte ook de stadsontwikkeling. Het stadsplan getuigt met zijn efficiënte, orthogonale verkavelingen evenzeer van het karakter van Amsterdam als koopmansstad als het woud van masten in de haven of de volgestapelde kades. Men kwam op basis van ervaring tot het inzicht dat ordening en vrijheid geen tegengestelde begrippen zijn: een goede ordening faciliteert functies, voorkomt conflicten en draagt bij aan economisch succes op de langere termijn. Amsterdam was een icoon van het kapitalisme en tegelijkertijd de meest geplande metropool van Europa.

115

The grand expansion of Amsterdam. City development and urbanism in the seventeenth century

Summary

1. The Paper City: Historiography, Problem Definition and Methodology Between 1585 and 1663, during Amsterdam’s Golden Age, the city’s built-up area increased by more than fivefold. This growth over the centuries captured the attention of historians and city planners who analysed Amsterdam’s development from a variety of angles. However, there are two aspects that have attracted most of the attention: the large scale of the city’s expansions and their methodical planning. This second aspect has, since the nineteenth century, been seen mainly from the point of view of the townscape as a whole. Amsterdam was presented as a large-scale, scenographic composition, a ‘Versailles of the North’, and as a consequence, a work of genius. Later on, researchers began to study the city’s ground plan. Amsterdam’s development was seen as an elaboration of the ‘città ideale’, the apex of urban planning. In this study, urbanism and city development are looked at from a more pragmatic point of view. The ideal, theoretical city was replaced by the actual city, and, therefore, the optimal city. This study views Amsterdam as an unruly physical reality with an unpredictable spatial and social dynamism, that had to be organised and managed by the city’s officials, while they coped with the existing landscape, hydrological circumstances, the state of technology and the rudimentary legal instruments that were available to them at the time. The city’s ground plan was the result of a complex process in which different, sometimes incompatible, interests had to be balanced. A city design is not an isolated work of art, but a solution (or an attempted solution) for a broad range of problems within a specific situation. The city’s government was responsible for Amsterdam’s defence, functioning traffic and water infrastructures, the provision of sufficient numbers of empty lots for new construction and for the management of various other urban services. This task must be considered in relation to the circumstances in which urban development took place during this period: soil conditions, water management, traffic, a shortage of space for housing, harbour activities, trade and industry, spontaneous urbanisation, private landownership, and the entire network of infrastructures in which the city was entangled. But the city’s ground plan was not just the result of physical factors. Indeed, the social reality was also a prominent factor in the constitution of Amsterdam’s ground plan. The field of urbanism was a game of interests, interactions and sometimes confrontations between the forces of urbanisation and city design. Each of these factors had its influence on the planning processes and their outcomes. Furthermore, there were also the various instruments of urbanism: the methodology behind fortification plans, city design and the apportioning of parcels, as well as the legislative options. We get a better idea of the city’s fixed points and the general freedom of design if we look at the links between the physical conditions and the choices that the city’s designers made when employing the various instruments they had at their disposal. From this, an image emerges that reveals the interconnections between the systems of fortification, water management, infrastructure and land apportionment. Moreover, it exposes the profound complexity of city development and the tradition from which seventeenth-century urban design derives. In chapters 2 and 3, a reconstruction of the sequence of city extensions is made, based on the relevant archival sources and available maps. Chapters 4, 5 and 6 each deal with the function of one specific aspect of urban space: city blocks, public space and the city’s waterways.

2. City Development 1600-1650 Amsterdam was confronted with an unprecedented increase in population in the years following the fall of Antwerp in 1585. This period saw a spectacular spurt of urban sprawl outside the city’s walls. Shortly thereafter, the first large-scale city expansion was initiated. This is called ‘the third expansion’. This chapter analyses the causes, design and execution of these expansions and their underlying processes. In 1609, Amsterdam obtained permission from the States of Holland, the provincial autohorities, to extend its surface area and territorial jurisdiction. The first plans called for an expansion on all sides of the city, but these were gradually pared down to include just the west

116 side. A year later, work commenced with the layout for a new harbour. In 1613, new fortifications were constructed. The completion of the fortifications was followed by the construction of buildings and the necessary infrastructure behind the newly expanded fortifications. Large parts of the suburbs had been built illegally but were absorbed behind the city’s new fortifications in order to not antagonise the inhabitants. The city’s government was well aware of the potential for disturbances of the public order. Thus the ‘Jordaan’ district was not a newly designed area of town, but a mere incorporation of illegally built suburbs, preserving the landscape structure of the medieval peat reclamations. The process of preserving this area led to a dispersal of the extension into a number of different neighbourhoods. The most important innovation of this expansion plan was the introduction of an exclusive residential area. This meant that all further urban activities were halted in this area. The realisation of the famous belt of canals created a new neighbourhood where luxurious homes were built according to (for the time) strict rules. The canal belt was the most successful aspect of Amsterdam’s expansion plans, not only aesthetically, but functionally and financially as well. However, Amsterdam’s city council was unable to manage the planning, design and construction process properly. The expansion of Amsterdam occurred in the context of unbridled urban expansion, which was marked by the regents’ growing anxiety regarding public order, the limited financial resources, a lack of expertise and a political constellation that only provoked severe conflicts regarding the rampant land speculation by some of the more influential members of the city government. The results were that the grandiose expansion plan was cut up into a number of smaller parts. This caused a certain amount of fragmentation of the urban structure. It also meant that the belt of grand canals attracted all of the attention and became the standard for subsequent expansions.

3. City Development 1650-1700 Despite the large-scale expansions on the west side, a shortage of building lots arose shortly thereafter. As a result, parts of the city were developed and small, new quarters were created when sections of the Amstel River and the IJ were filled in. But despite these efforts, haphazard urbanisation again took over. New plans were drawn up after stadholder William II’s failed ‘attack on Amsterdam’ in 1650. In 1652, an extension and fortification plan was approved by the city council. That same year, the First Anglo-Dutch War led to a period of economic stagnation that adversely affected the city’s development. Shortly after the war ended, a new harbour area was laid out along the eastern border of the city. This was a direct result of the war, during which hundreds of Dutch merchant ships and warships were destroyed. Again, harbour development ran ahead of city extension efforts. In 1662, a new extension plan was approved for the area between the Leidsegracht and the Nieuwe Vaart. Previous experiences were brought to the new plans, which led to a well- considered, coherent scheme in which all urban problems were to be solved. These plans were developed by a commission of well-trained, professional planners and educated city administrators. The plans were rooted in the further elaboration of the canal belt concept. To facilitate the execution of this scheme, all of the necessary land was expropriated and all of the suburbs were levelled. The ‘fourth expansion’, as it was called, was the result of the development of an urbanist methodology, in which functionality and aesthetics came together and were able to be realised because land sales were expected to raised sufficient revenues. These integrated land policies ensured the success of the fourth expansion. However, the ‘Disaster Year’ of 1672 saw the demand for land parcels plummet. Real estate development came to a sudden halt. Thereafter, progress was slow in the portion of the fourth extension east of the Amstel River while the area west of the river managed to develop quite dynamically. The city council gave extensive parcels of land to various charitable organisations who erected grand buildings in return. This allowed the city to prevent the Amstel, which was meant to become the central axis of the extension, from becoming the border that separated the canal belt from a large vacant tract of land. The area even further east of the Amstel was developed into a large private allotment garden complex, which was rented out to anyone who wanted a garden for pleasure or for growing vegetables. This area was called the ‘Plantage’ or plantation. However, it would not be until 1850 that urban development fully recovered its pace. The ‘plantation’ area once again was partitioned and sold for the development

117 of housing, thus fulfilling the function as the urbanists who had originally drawn up the plans in the 1660s had imagined it.

4. Functional Zoning Amsterdam acquired a new functional profile in the seventeenth century, when its numerous urban functions were sensibly allocated. Within its sixteenth century city limits, in other words, in the old centre, a wide range of urban activities survived, despite numerous measures to put a stop to various polluting industries. The establishment of new industries in the centre was restricted, but the actual elimination of existing undesirable industries occurred quite haphazardly. The construction of the new City Hall, the Stock Exchange, along with numerous other public buildings and private housing developments, added much prestige to the city’s centre, despite the fact that many of the undesirable industries remained. The strictly residential areas created a new phenomenon. They provided luxury housing in an urban environment without the usual inconveniences such as undesirable fumes, pollution, noise and congestion. The canal belt served as an upscale residential area, which was clearly distinguished from the busy centre and the more industrial areas beyond the Prinsengracht. The homes along the Herengracht were the most desirable in the city. If you could afford it, you could live in luxury, all within walking distance to the economic and administrative centre located in the Dam Square area. The Herengracht’s prestige radiated inwards to the older Singel. Although the Keizersgracht had less stature, it was, like the Herengracht, an exclusively residential area. The fourth expansion stretched Amsterdam’s borders to the Kerkstraat in between the canal belt and the outlying industrial areas. Beyond the Kerkstraat, industrial development of all sorts was tolerated. The worst pollution was banned to beyond the city’s borders. Industries deemed detrimental to the urban atmosphere because of their size, nature, or specific requirements, such as sawmills and textile mills, were relocated beyond the city’s walls. The urban periphery was also designated as an area for the development of dangerous industries, such as the manufacture of gunpowder or health care institutions for patients suffering from the plague and other infectious diseases.

5. On the layout and use of urban public space Amsterdam’s origins, expansion and wealth were due to its important location as a centre of trade. Rapid increases in traffic of all kinds led to urban congestion, an important detail of urban growth. When we read seventeenth-century texts about Amsterdam, we see descriptions of how it was inundated by traffic with its canals as the prominent feature. Amsterdam is essentially defined by traffic as it developed into a centre of trade. The ‘famous merchant town’, which was devoted to staple products, had a unique infrastructure all its own. Amsterdam’s most important monument was not some church, tower or palace, but the city’s infrastructure as a whole. Chapter 5 describes the many modes of heavy traffic that caused congestion and had to be regulated, as well as the infrastructure that had to deal with all of this traffic and, finally the layout of the actual streets, quays and squares. Public space essentially reflected the functional profile of the city, which is represented not only by its architecture, but also by the design and condition of the road surfaces, the bridges and quays, which were all different in the old city centre, the canal belt, and the areas beyond the Prinsengracht.

6. ‘The Beauty with Bad Breath’: The Issue of Amsterdam as a Water City Amsterdam was and remains a water city. That was not the planners’ choice, just a fact of life. Much of the waters that drained out of the peaty areas to the south of the city passed through Amsterdam. Large parts of the city were built as polders and were at or below sea level. This problem only worsened as the soil continued to settle over time. More lakes were reclaimed to the south of the city. These reclamations placed increased burdens on the existing waterways. Another aspect that must be taken into account was the fact that Amsterdam was located along the IJ. The effects of the tides were noticeable even in the heart of the city at the Dam Square. The construction of new embankments and dikes was absolutely necessary because high water levels along the banks of the IJ rose during the seventeenth century. The successful completion of new embankments and the adaptation of the existing bridges to the new dangers were two of the larger building projects undertaken by the city at the time. Flooding was just one

118 of many worries; there was also the low quality of the canal water, which was a far more complicated problem, because, at the time, there just was no technical solution. The city expanded and, at the same time, local population densities increased. Pollution caused by private homes and industry, increased sharply as the city continued to grow. Putting an end to pollution was basically impossible because the economy was the city’s top priority. The city that arose during medieval times was eventually raised to the ‘stadspeil’ or ‘city level’, but some areas dating from the seventeenth-century expansions such as the Jordaan, were developed at the lower polder level. Hydrologically, the city was divided into no less than seven different areas, each with its own water level. Contemporary sources speak of the ‘low city’ and the ‘high city’. This situation created enormous problems for the city. Several attempts were made to equalise the city’s water levels, sometimes with disastrous results. Many projects were initiated to improve Amsterdam’s water quality. Early attempts to circulate the water used windmills. Later on, the city’s canals began being flushed regularly with water from the IJ, using ebb and flow of the tides. The construction of the Nieuwe Vaart and a complex of locks and sluices in the Amstel did not have the desired result: the improved circulation of Amsterdam’s water in its many canals. By the end of the seventeenth century, hundreds of thousands of guilders had already been spent on improving the city’s water quality, with very little success. The problem of water quality was a regional problem, which could not be solved by the city alone. Successful technical innovations did not arrive until the nineteenth century. By that time, a large number of canals were filled in. Water circulation was further facilitated by a huge pumping station located to the east of the city. Until that time, however, Amsterdam was referred to as ‘the beauty with bad breath’.

7. Conclusions: functionality, beauty and profitability Amsterdam became the third largest city in Europe in the course of the seventeenth century. The city’s expansions were many times larger than its old centre. Amsterdam became a new and modern city. The fourth expansion, with its elaborate traffic arteries, functional zoning system and its well-outfitted public spaces gave it a cosmopolitan feel. Other cities, like London and Paris, had expanded in a much less organised manner. In many cases, ‘embellissement’ was the only strategy for urban intervention; it even became synonymous for urban development. Meanwhile, in Amsterdam, order and planning replaced haphazard urbanisation. The city was designed based on rapidly evolving insights into urbanism and the management of urban space. Amsterdam was the centre of innovative urbanism in the seventeenth century, just as Paris two centuries later, under the guidance of Haussmann. Amsterdam became a city of contrasts, which were observable in its population densities, as well as its prestige and the scale of its architecture, the city’s layout and the regular upkeep of its urban public spaces. The magnificent canal belt felt new and rich, wide and green, which was in sharp contrast to the cramped centre with its narrow, crooked alleys and quays. The planting of trees along the canals in the early seventeenth century further raised its profile. The scale of the city’s extension projects resulted in the largest systematic urban planting of trees up to that time. In the more recent literature, Amsterdam’s developments are often linked to models of ‘ideal’ cities. Comparisons between Amsterdam and these ideal models are usually based on an arbitrary choice of elements out of both, that are often selected because of their formal similarities. Apart from that, the relevance of these models for the practice of urbanism is often misunderstood or overestimated. These models were not meant to be copied, but were schematic representations of the possible organisation of a city. There was no necessity to realize such a diagram. Amsterdam’s archives contain a rich assortment of city council, burgomasters’ and treasurers’ resolutions, which detail a great many public works. These documents sometimes offer hints about the motivations for carrying out public works. Three distinct motives are often cited: works were carried out ‘in the service of the city’, to beautify the city, and/or for profit. In other words, functionality, aesthetics and financial considerations were the major motives. Analogies between architectural theory and city development are best pursued on the level of the city’s goals. A logical plan comprised of right angles usually had its advantages. The city’s architect, Daniel Stalpaert, employed the right angle as the basic principle for the fourth expansion. City blocks and plots of land were usually orthogonal in shape and the streets were fairly straight and as short as possible. Construction costs (prefabricated elements and structures

119 were already being used) and street and quay maintenance were thus kept to a minimum. Efficient use of the land was maximised because every square inch could either be sold as land to be developed or used for various infrastructural needs. The prevalence of right angles meant that land could be quickly measured and sold. A well-considered design and careful execution may initially be more expensive, but, in the long term, revenues would be higher and the city would function better. Amsterdam was governed by a council of regents who came from the merchant elite. The city council can be likened to a multinational’s board of directors, in other words, an old boys’ network for whom profit was the main goal, and who were used to make decisions without interference from outside parties. City development and urbanism must be seen as the result of economic ambitions. The city itself was a development project, with a goal of generating revenue. Every new expansion was a risky affair. The city often financed parts of these developments with borrowed money. Revenues from the sales of land and tax revenues rose as the city attracted more and more new inhabitants and companies. Fortifications and canals were the major concerns in the early phase of an extension. Much money was spent on major earthworks, which had to be realised as efficiently as possible. Meanwhile, the number of marketable parcels was also maximised. When land sales came to a halt it, public works were stopped. Amsterdam’s ground plan, with its efficient canal structure and squared parcels of land are the evidence that Amsterdam was a city of merchants, just as ‘wood of masts’ in its harbour and the quays and warehouses stacked with merchandise. Experience eventually taught them that planning and regulation and a certain degree of freedom were not necessarily contradictory concepts. Planning aids the urban economy, prevents conflict and contributes to long-term economic success. Amsterdam served as a symbol of early capitalism and at the same time became known as the most meticulously planned European metropolis.

120

La grande expansion d’Amsterdam : l’urbanisation et l’urbanisme au XVIIe siècle

Résumé

1. Ville de papiers : historiographie, problématique et méthodologie Le territoire d’Amsterdam a plus que quintuplé entre 1585 et 1663. Cette croissance a, au travers des siècles, attiré l’attention des historiens comme des urbanistes. Ils ont passé au crible fin le développement de la ville au XVIIe siècle, et ce sous de nombreux angles. Deux aspects les ont particulièrement intéressés : l’échelle de la croissance et la planification. Ce dernier aspect a, à partir du XIXe siècle, été étudié du point de vue du paysage urbain. La ville était considérée comme une composition scénographique géniale, comme le Versailles du Nord. Plus tard, le regard s’est surtout porté sur le plan de ville au sol. Amsterdam était considérée comme l’incarnation de la ‘città ideale’, le summum de la planification. Dans cette étude, nous nous baserons sur une idée plus pragmatique de l’urbanisme. La ville idéale, théorique, cède la place à la ville réelle et, par voie de conséquence, à la ville optimale : une réalité physique rétive dotée d’une dynamique spatiale et sociale imprévisible, laquelle est aménagée et gérée le mieux possible en vue de son utilisation par les autorités municipales en fonction de la situation du paysage et des eaux, des opinions prédominantes, des connaissances techniques, de la méthodologie urbanistique et de l’instrumentation disponible. Le plan de la ville résulte d’un processus complexe où des intérêts différents, parfois antagonistes, sont examinés les uns par rapport aux autres. Un projet de ville n’est pas en soi une œuvre d’art, mais une solution (ou une tentative en ce sens) à une série de problèmes, et ce dans une situation spécifique. Le Conseil municipal est confronté à un certain nombre de tâches : une défense de la ville efficace, des règles de circulation souples, la disponibilité de suffisamment de terrains à bâtir et la réglementation propice de fonctions disparates sur le territoire municipal. A l’opposé de ces tâches figurent les conditions dans lesquelles s’est développée la ville : la nature du sol, la gestion des eaux, le trafic, les besoins en matière de logements, les demandes en matière d’espaces portuaires et industriels, l’urbanisation spontanée de la périphérie, la propriété foncière et le lotissement des terrains communaux périphériques ainsi que le réseau d’infrastructure dans lequel la ville a été intégrée. Mais la ville n’est pas que le seul produit de facteurs physiques. La réalité sociale a également joué un rôle important dans le développement de la ville. Les procédés urbanistiques étaient un jeu d’intérêts, d’interaction et aboutissaient parfois à une confrontation entre l’urbanisation et le projet. Tous ces facteurs ont exercé une grande influence sur la formation du plan et le résultat final. En troisième et dernier lieu, intervient l’instrumentation de l’urbanisme, à savoir la méthodologie de la fortification, le projet de ville et le lotissement, ainsi que les possibilités juridiques en matière d’aménagement. A partir de la relation entre les conditions existantes et les possibilités de choix des concepteurs ainsi que de la mise en œuvre de l’instrumentation, il est possible de déterminer et d’éclaircir les points épineux et de jauger la liberté de conception dans l’expansion de la ville. C’est ainsi que se profile un tableau des liens qui se sont progressivement constitués entre les systèmes de fortifications, la gestion des eaux, les infrastructures et les lotissements ; un tableau qui tient compte de la complexité de l’urbanisation, de la continuité de la problématique urbanistique et de la tradition dont est issue la planification urbaine du XVIIe siècle. Dans les chapitres 2 et 3 nous procéderons à une reconstruction de l’urbanisation à l’aune des agrandissements successifs, sur la base d’une analyse de toutes les archives importantes. Les chapitres 4, 5 et 6 traitent chacun du fonctionnement d’une partie de l’espace urbain : les pâtés de maison, les espaces extérieurs et les eaux de la ville.

2. Développement de la ville 1600-1650 Dans les années qui ont suivi 1585, Amsterdam fut confrontée à une poussée démographique phénoménale. Celle-ci eut pour première conséquence une croissance spectaculaire des banlieues, puis, peu après, elle aboutit à la première expansion urbaine d’importance du XVIIe siècle, laquelle est aussi appelée le troisième agrandissement. Dans ce chapitre, nous examinerons les raisons de l’expansion de la ville, le plan et la mise en œuvre de ses différents éléments, ainsi que les processus sous-jacents. A l’origine, c’était un agrandissement tout autour de la ville qui avait été planifié, mais au

121 fur et à mesure de sa progression, il se limita à l’ouest de la ville. En 1609, Amsterdam demanda à l’administration de la province de Hollande la permission d’étendre le ressort de la ville et l’obtint. Sa mise en œuvre commença dès l’année suivante avec la construction d’un nouveau port et l’aménagement des îles de l’ouest. En 1613, une nouvelle fortification vit le jour. Pour ne pas trop se mettre les habitants des banlieues à dos (l’on avait peur pour l’ordre public), d’importants quartiers de la banlieue furent conservés. Le Jordaan n’était aucunement un quartier nouvellement planifié, mais une énigme urbanistique à tiroirs, et ce à grande échelle. Le maintien d’une grande partie de la banlieue mit un terme à l’expansion de la ville en quartiers. L’innovation la plus importante fut la création d’une zone qui – avec toute la problématique afférente – était exclusivement destinée au logement. Toutes les autres fonctions en ont été éliminées. Avec la construction de la ceinture des canaux un nouvel environnement urbain fut instauré, dans lequel, par le biais de réglementations (pour cette époque) sévères, seuls des logements de luxe étaient permis, à de rares exceptions près. La ceinture de canaux a constitué, d’un point de vue esthétique, fonctionnel et financier, la partie la plus réussie de l’agrandissement. Le Conseil municipal décréta le troisième agrandissement non avenu, dans la mesure où l’instrumentation disponible ne le rendait pas réalisable. Cela a conduit, dans le contexte d’une poussée démographique effrénée et des préoccupations qui en découlaient pour le maintien de l’ordre public, de moyens financiers limités, d’un échiquier politique où les spéculations foncières étaient pratiquées par les personnes directement impliquées et d’un déficit de connaissances au sein des autorités municipales, à un infarctus administratif. L’éclatement de l’agrandissement en quartiers est le résultat d’un pis-aller dans le but de l’éviter. Cela a abouti, d’un point de vue urbanistique, architectonique et fonctionnel, à un ensemble fragmenté, dans lequel la ceinture de canaux, essentiellement les grands canaux résidentiels, le Herengracht et le Keizersgracht étant les plus réussis et les plus représentatifs, deviendrait la norme pour tout agrandissement ultérieur.

3. Développement de la ville 1650-1700 Lors de l’agrandissement de la ville, en dépit de sa large envergure, il n’y eut plus aucune parcelle de terrain à acheter en l’espace de quelques années. Cela a conduit aux développements successifs de plus petits quartiers ainsi qu’à une croissance renouvelée des banlieues, qui allait former l’amorce du quatrième agrandissement. L’urbanisation dynamique des zones périphériques aboutit, à la suite de la marche sur Amsterdam menée par le gouverneur (stadhouder) Guillaume II d’Orange-Nassau, à de nouveaux plans pour l’agrandissement de la ville. En 1652, la magistrature municipale arrêta un plan de fortifications pour un prochain agrandissement. Cette même année signifia le début de la Première Guerre anglo-néerlandaise, ce qui eut pour résultat de faire stagner le processus d’urbanisation pour une brève période. Le développement des nouvelles îles portuaires Kattenburg, Wittenburg et Oostenburg commença rapidement après la fin de la Première Guerre anglo-néerlandaise et en a constitué une conséquence directe : il y avait un grand besoin de navires, tant pour la marine marchande que la flotte de guerre. Encore une fois, le développement du port eut priorité sur celui de la ville. En 1662 fut établi un plan d’agrandissement pour le domaine s’étalant entre le Leidsegracht et le Nieuwe Vaart. L’expérience acquise lors du troisième agrandissement fut intégrée dans un plan urbain mûrement réfléchi dans lequel tous les aspects possibles furent examinés étroitement les uns par rapport aux autres. Ce plan a été mis au point sur des bases scientifiques par une commission de maîtres artisans professionnels et d’administrateurs ayant reçu une formation. Il reposait sur le succès incontestable de la ceinture de canaux ; celle-ci a non seulement été prolongée, mais le concept a encore été élaboré. De façon à permettre la mise en œuvre de ce plan, tous les terrains ont été expropriés et toutes les constructions de banlieue ont été démolies. Le quatrième agrandissement résulte du développement d’une méthodologie urbanistique où la fonctionnalité et l’esthétique vont de pair avec l’optimisation du rendement des terrains. Une nouvelle politique foncière en constituait le socle. Au cours de l’année catastrophique de 1672, la vente de terrains s’effondra complètement. Cela constitua un frein brutal à l’urbanisation. La partie de l’agrandissement de la ville à l’ouest du fleuve Amstel, qui n’avait pas encore été mise en œuvre, se poursuivit de façon extrêmement lente. Les autorités municipales mirent de gros terrains à disposition d’institutions caritatives qui y établirent des complexes de grande envergure. L’on a évité grâce à cela que

122 l’Amstel, considéré à l’origine comme l’axe central de l’agrandissement de la ville, ne soit relégué pour longtemps à une ligne séparant la riche ceinture des canaux de la zone en friche. De tels occupants n’ont pu être trouvés pour la zone située à l’est. Le terrain fut loué en tant que jardin et ce quartier a hérité du nom de ‘Plantage’ (plantation). Ce n’est qu’en 1850 qu’a été repris le flambeau pour redonner à cette zone de jardins les fonctions auxquelles elle avait été destinée à l’origine.

4. Aménagement du territoire dans la ville du XVIIe siècle Avec les agrandissements du XVIIe siècle, Amsterdam a hérité d’un profil fonctionnel dans lequel les fonctions urbaines ont fait l’objet d’un tri. Au sein des frontières du XVIe siècle se trouvait le centre, où, en dépit de toutes sortes de mesures, un important amalgame de fonctions continuait d’exister. L’interdiction de nouvelles implantations d’entreprises devenait la règle, mais le déplacement d’entreprises existantes relevait de l’exception. En raison de la construction de l’hôtel de ville, de la bourse, d’autres importants édifices urbains et de nombreuses résidences individuelles, le centre avait considérablement gagné en prestige, mais aussi en contrastes : le cœur de la ville n’avait sûrement pas entièrement perdu son caractère industrieux. L’aménagement des zones résidentielles constitua un nouveau phénomène. L’objectif était de vivre en ville sans être incommodé par la puanteur, la fumée, la pollution, le bruit et le remue-ménage occasionnés par les entreprises. Avec l’aménagement de la ceinture des canaux, c’est une ville résidentielle qui vit le jour, laquelle se distinguait intrinsèquement du cœur de la ville à l’intérieur et de la ville industrieuse à l’extérieur. Le Herengracht était le canal résidentiel le mieux organisé ; c’est là que vivaient les habitants d’Amsterdam les plus nantis, à proximité de la place du Dam, de la bourse et de l’hôtel de ville. L’allure du Herengracht rejaillissait sur le Singel, rebaptisé le ‘Koningsgracht’ (canal des rois), mais aussi sur le ‘côté intérieur’ du Keizersgracht. Le côté extérieur du Keizersgracht, bien que moins prestigieux, était également destiné à être habité. Dans le quatrième agrandissement, la Kerkstraat constituait la frontière entre la ville résidentielle et la zone située à l’extérieur. De l’autre côté de la Kerkstraat, l’établissement de toutes sortes d’activités susceptibles de causer des nuisances était permis. Les pires nuisances ont été repoussées aux confins de la ville. Des entreprises qui, en raison de leurs grands besoins d’espace, n’avaient pas leur place à la ville, ont été hébergées dans les zones extérieures. Il s’agissait surtout de l’industrie du bois et de l’industrie textile. Les confins de la ville étaient utilisés pour des fonctions urbaines qui ne pouvaient avoir lieu dans la forteresse par manque de place ou parce qu’elles y auraient été trop dangereuses, à l’instar des moulins fabriquant de la poudre à canon et des institutions où étaient soignés les porteurs de maladies infectieuses.

5. ‘Publycque plaetsen’ (lieux publics) : organisation, aménagement et utilisation des espaces urbains extérieurs Amsterdam doit sa naissance et sa croissance à son commerce, à son transbordement et à son marché et donc, indirectement, au transport. L’animation était une condition importante à la croissance urbaine. Amsterdam était, si nous en croyons les descriptions de la ville, plus qu’animée. Amsterdam était surchargée, submergée par le trafic ; Amsterdam était avant tout trafic, la plaque tournante du commerce. Le marché central, la ‘fameuse ville marché’ s’est muée, au-delà de la digue, en une grosse machine infrastructurelle. La ville est, en un sens, symbolisée par le trafic dans la forme de ses canaux : le monument le plus important d’Amsterdam n’est pas une église, une tour, un palais ou une fortification, mais son infrastructure. Dans ce chapitre, nous nous intéresserons aux quantités et aux sortes de trafic, aux systèmes d’infrastructures sur lesquels il était censé se réguler et enfin à l’aménagement des espaces urbains extérieurs : les rues, les quais et les places. L’espace public de la ville était un reflet du nouveau profil fonctionnel que la ville a reçu au XVIIe siècle. Non seulement dans l’urbanisation, mais aussi dans l’esthétique des rues, des ponts et des quais, les contrastes entre l’ancien centre-ville, la ceinture de canaux et les zones à l’extérieur étaient manifestes.

6. ‘Une belle vierge à l’haleine fétide’ : la problématique d’Amsterdam en tant que ville sur l’eau Amsterdam est une ville sur l’eau et l’a été encore bien plus au XVIIe siècle. Cela ne fut pas le choix des Amstellodamois ni des concepteurs du plan de la ville, mais un simple fait résultant de sa situation dans la tourbe. Grâce aux importants travaux d’assèchement aux XVIe et XVIIe siècles, le besoin en capacités de drainage de la région de l’Amstel augmenta. Un autre aspect

123 concerne sa situation sur le golfe de l’IJ. Le fonctionnement de la marée du Zuiderzee (sud de la mer du Nord) s’est manifesté jusqu’au cœur de la ville. Un bon barrage rétenteur était, certainement avec les niveaux de plus en plus élevés de la marée montante, d’une importance capitale. Un projet important et couronné de succès fut la construction, à partir de 1682, d’une nouvelle digue le long des berges de l’IJ. Le renflouement et l’écoulement de l’eau fit l’objet de préoccupations et de plans de la part des autorités. Cela fut, de façon encore plus dramatique, le cas pour un autre problème, celui de la qualité des eaux de la ville. La mauvaise qualité de l’eau dans la ville était insoluble avec les techniques du XVIIe siècle. La ville ne cessait de croître et certains quartiers ont été, en dépit de cela, bâtis de façon de plus en plus dense. La pollution du fait des particuliers et de l’industrie ne cessait de croître. Les mesures pour mettre en place et maintenir en ordre le système des eaux augmentèrent en fonction des questions urbanistiques auxquelles Amsterdam était confrontée. Le combat contre la pollution fut contrecarré par des intérêts d’ordre économique. La décision de laisser le Jordaan à son faible niveau d’origine conduit à une séparation entre la ville du haut et celle du bas. À la fin du XVIIe siècle, il n’y avait pas moins de sept zones de nivellement différentes à Amsterdam. Ce qui exposait la ville à de nombreux problèmes. À plusieurs reprises il fût tenté de mettre la ville sur un seul niveau, parfois avec des résultats catastrophiques. De nombreux projets furent lancés pour améliorer la qualité de l’eau. À l’origine, l’on tenta d’activer l’eau à l’aide de moulins, ensuite les canaux ont été dégorgés avec l’eau de l’IJ. La construction du Nieuwe Vaart et des écluses sur l’Amstel ont toutes les deux été entreprises pour rendre ce système efficace, avec cependant peu de résultats probants. Mais au XVIIe siècle, ce n’était pas seulement la technique défaillante qui faisait obstacle à une solution. La qualité de l’eau était un problème d’ordre régional ; les solutions durables étaient hors de la portée de la ville, laquelle était habituée à opérer de façon autonome en matière d’aménagement du territoire.

7. Conclusions : utilité, beauté et avantages Amsterdam s’est développée au XVIIe siècle jusqu’à devenir la troisième ville d’Europe. Les extensions ont dépassé de très loin le vieux centre. Amsterdam était une ville nouvelle, au même titre qu’une ville moderne. Cela est particulièrement vrai pour le quatrième agrandissement avec ses systèmes de circulation bien conçus, son lotissement fonctionnel et son espace public bien aménagé. Là où, dans d’autres grandes villes, la croissance se faisait souvent au gré des circonstances, et où l’embellissement était la seule forme d’intervention – ou était même synonyme du développement de la ville – Amsterdam la recherchait dans la structure et la planification. La ville a été construite sur la base de conceptions novatrices en matière d’urbanisme, d’architecture hydraulique et d’administration municipale. Tout comme Paris deux siècles plus tard sous Haussmann et Alphand, Amsterdam fut, au XVIIe siècle, le centre de gravité de l’épanouissement de l’urbanisme en Europe. Amsterdam s’est muée en ville de contrastes. Ceux-ci n’étaient pas seulement visibles dans la densité, mais aussi dans l’allure et l’échelle des constructions ainsi que dans l’aménagement et l’état de préservation des espaces extérieurs. La ceinture de canaux se caractérisait par l’ordre, la rigueur et la symétrie, dans sa structure comme dans sa construction. Cette zone était nouvelle et riche, spacieuse et verte, et contrastait vivement avec le cœur compact de la ville érigé au Moyen-âge et ses quais, ses rues et venelles étroits et sinueux, mais aussi avec les terrains voués à l’industrie au-delà du Prinsengracht. La plantation a constitué, à partir du troisième agrandissement, un élément standard de l’urbanisme – en raison de l’envergure des agrandissements. C’est sur les canaux d’Amsterdam qu’eut lieu la plus importante plantation systématique d’arbres en milieu urbain jusqu'à cette époque. Le développement d’Amsterdam est mis en relation avec des représentations de villes figurant sur des traités d’architecture et de fortifications. L’on surestime sévèrement ici la nécessité de réaliser de telles ‘villes idéales’ ainsi que leur faisabilité. Des comparaisons entre Amsterdam et de telles villes modèles sont généralement basées sur un choix arbitraire d’éléments extraits de modèles sélectionnés en fonction d’analogies formelles. Dans les livres de délibération de la magistrature municipale, des trésoriers et des maires sont indiqués quels ouvrages devraient être entrepris dans le domaine du développement de la ville, de l’infrastructure et de la distribution des terrains. Parfois était fourni un motif sommaire. Trois critères étaient cités : un ouvrage devait être ‘utile’ à la ville, lui servir de ‘bijou’ ou lui procurer un

124

‘avantage’. La fonctionnalité, l’esthétique et le rendement financier étaient, isolément ou en combinaisons variables, les motifs sur la base desquels le développement de la ville avait lieu. Il vaut mieux aller chercher des analogies au niveau des objectifs. Un plan de ville orthogonal avec des pâtés de maison et des parcelles rectilignes offrait de gros avantages. L’architecte urbaniste Daniel Stalpaert a posé comme postulat de base un plan en angles droits dans le projet du quatrième agrandissement. Le lotissement fut amélioré, la construction des maisons plus facile et moins onéreuse et le rendement des terrains augmenta. Par ailleurs, l’adjudication et la réalisation des travaux de terrassement – le poste le plus important lors de l’exécution – ont été assouplies. De plus, aucun coin inutile n’était sacrifié : c’est bien l’ensemble du terrain qui était soit attribuable soit utilisable pour l’aménagement de l’infrastructure. Les itinéraires entre les quartiers de la ville furent raccourcis. Les coûts de construction et d’entretien des rues et des quais furent minimalisés. Un bon plan de ville conduisit à des coûts plus élevés à court terme, mais a été en fin de compte plus rentable et a débouché sur un meilleur fonctionnement de la ville. Amsterdam était gouvernée par son élite de marchands. Le Conseil municipal du XVIIe siècle pouvait se comparer au conseil d’administration d’une multinationale, un old boys’ network où tout tournait autour de la rentabilité et où les affaires étaient discutées entre soi et réglées sans immixtion de l’extérieur. Le développement de la ville doit être perçu à la fois comme un élément et le corollaire de ces ambitions économiques. Le développement des terrains industriels et portuaires est toujours passé devant l’élargissement de la ville. L’expansion de la ville doit en premier lieu être considérée comme un développement de projet à grande échelle. Celle-ci était axée sur la création de valeur économique. Tout élargissement de la ville était un investissement à risques. La ville a financé en partie cette entreprise avec du capital emprunté. Les profits étaient censés couvrir la majeure partie des coûts engagés. Ils provenaient de la vente des terrains à bâtir et des revenus des impôts plus importants résultant de la croissance de la population urbaine et de l’économie. Au début de l’exécution ont été entrepris les travaux de fortification et les systèmes de canaux. Au cours de cette phase, de grosses sommes d’argent ont été dépensées, notamment en matière de terrassement. Ces investissements devaient en partie être remboursés par la vente de terrains. Cela a abouti, d’une part, à la recherche d’une réalisation efficace. D’autre part, tant la proportion de terrains pouvant être attribués que leurs prix ont été maximalisés. La fin de la vente de terrains signifiait celle de l’expansion de la ville. Le plan de la ville témoigne, avec ses lotissements efficaces et orthogonaux, du caractère d’Amsterdam en tant que ville de marchands avec la forêt de mâts dans le port ou ses quais encombrés. L’on est arrivé, sur la base de l’expérience, à la conclusion que planification et liberté ne sont pas des concepts contradictoires : une structure adaptée facilite les fonctions, prévient les conflits et contribue au succès économique à long terme. Amsterdam était à la fois une icône du capitalisme et la métropole la plus planifiée d’Europe. (traduction: Armelle Desmarchelier)

125

Verantwoording illustraties 52 SAA 005039000004 53 SAA 010033000081 AHM Amsterdams Historisch Museum 54 SAA 010001000107 RMA Rijksmuseum Amsterdam 55 SAA G 236-04, Stadsgedeelten 1958 SAA Stadsarchief Amsterdam 56 SAA G 50-10, inv. nr. 10035/259, d’Ailly 147 KOG Koninklijk Oudheidkundig Genootschap 57 SAA 010097010381 UBA Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), 58 SAA 010005000764 Bijzondere Collecties 59 SAA 010097009090 60 SAA 010033000083 omslag RMA, inv. nr. SK-A-5003 61 SAA 010094007578 1 Bibliotheek SAA, 15030-1731 62 SAA G 50-8, inv. nr. 10035/259, 010035000053, 2 SAA d’Ailly 145 3 SAA, inv. nr. 10001/738 63 SAA 010033000080 4 Verblijfplaats onbekend 64 SAA inv. nr. 10001/585-591 5 SAA 010097008737 65 SAA inv. nr. 10001/585-591 6 UBA, plaatsnummer OTM-KF 61-3623 66 SAA G 236-05 7 Archief Van Eesteren, Nederlands 67 KOG Atlas Amsterdam, port. II, no. 21. Architectuurinstituut, Rotterdam 68 SAA 5039-556, kaart 21 8 UBA, plaatsnummer OTM O 63-8319. 69 SAA 010033000101 9 Van der Hoeven en Louwe 1978, tek. 12. 70 Bibliotheek SAA 15030-77928, 51-52. 10 SAA 010056919081 71 KOG, Atlas Amsterdam, port. II, no. 13. 11 SAA 010001000620 72 SAA 005039000003, Atlas Kok, d’Ailly 157 12 SAA M 58-15, d’Ailly 92 73 SAA G 236-08, Stadsgedeelten 1962 13 SAA K 101-27, d’Ailly 94 74 SAA 010095000080_01, inv. nr. 10059/100, d’Ailly 14 SAA 010035000165, M 58-17, d’Ailly 93-2 182 15 SAA 010097008652 75 SAA 010035000047, inv. nr. 10035/253, d’Ailly 16 SAA A15670000052, Thesaurieren Kaartboek C, 158 5039-529 76 KOG, Atlas Amsterdam, port. II, no. 18. 17 SAA 010001001030, inv. nr. 10001/738 77 SAA 010097001725 18 SAA 010001000639 78 SAA 010033000080 19 SAA 010097001353 79 SAA 010035000053 20 SAA 010055000524 80 SAA inv. nr. 10001/585-591 21 SAA A15670000046, 5039-529, Thesaurieren 81 SAA 010001001033 kaartboek C, fol. 64 82 SAA 5039-559, kaart 17, G 186-03 22 SAA A15670000047, 5039-529, Thesaurieren 83 SAA 010003015677 kaartboek C, fol. 66 84 SAA 010001001030 23 SAA 010056918936 85 SAA 010035000349 24 SAA 010003025107 86 SAA inv. nr. 10001/585-591 25 UBA, plaatsnummer OTM KF 61-1175. 87 SAA 010001001033 26 Collectie Van der Tweel, inv nr. DAN 3 88 SAA 010003003980 27 AHM, inv. nr. SB 5380. 89 SAA K 232-36, Stadsgedeelten 0485 28 SAA A15670000053, 5039-529, Thesaurieren 90 SAA 010035000169 kaartboek C, fol. 77 91 SAA 010094008155 29 SAA 010035000159 92 SAA 010035000349 30 SAA 010035000349, inv. nr. 10035/389 93 SAA inv. nr. 10095/105, d’Ailly 141 31 SAA 010094000914, G 50-1 94 SAA inv. nr. 10001/585-591 32 SAA G 50-2, d’Ailly 114 95 SAA 010001001033 33 SAA 0100970155952 96 SAA 010094008204 34 SAA, inv. nr. 10035/389 97 KOG, Atlas Amsterdam, port. II, no. 46 35 SAA 010001000818 98 SAA 010097004901 36 SAA M 257-33, Stadsgedeelten 0032. 99 SAA 010097012558 37 SAA 010097010394 100 SAA M 156-02, SAA 5039-196 E, Stadsgedeelten 38 SAA M 259-36, Stadsgedeelten 0339 2861 39 SAA 010097001757 101 SAA 010055000555 40 SAA 010056916728, M 101-23 102 SAA 010094004577 41 SAA M 257-47, Stadsgedeelten 097 103 SAA 010094008211 42 SAA M 257-46, Stadsgedeelten 096 104 Städel Museum, Frankfurt am Main, image ID 43 SAA 010094006334 22295 44 SAA 010001000126 105 SAA 010097011343 45 Universiteitsbibliotheek Leiden, collectie Bodel 106 SAA 010001000719 Nijenhuis, port. 26, N 76 107 SAA 5039-532, fol. 6 46 SAA A15672000029, 5039-531, Thesaurieren 108 UBA, plaatsnummer 101.01.VI.E25 (2). Kaartboek A, fol. 33, G 234-08 109 SAA 010095000076, inv. nr. 10094/104 47 SAA 010001000004 110 SAA 010095000077 48 SAA 010097011647 111 SAA 010097004014 49 SAA 010055000044 112 SAA 010035000349 50 SAA 010001001033, inv. nr. 10001/735. 113 SAA 010001000084 51 SAA 010033000082 114 SAA 010097011663

126

115 SAA 010095000075, inv. nr. 10094/103 143 SAA 010001001030 116 SAA K 239-52 144 SAA 010055000519 117 SAA 010056916896 145 SAA inv. nr. 10001/585-591 118 SAA 5039-556, kaart 19 146 SAA 010097017213, inv. nr. 10097/418 119 SAA 010001001033 147 The Cleveland Museum of Art, inv. nr. 64.419 120 SAA 010097013527 (schenking van Harry D. Kendrick). 121 SAA G 232-02, stadsgedeelten 0177 148 SAA 010055000008 122 SAA 010097002734 149 SAA 010097007770 123 SAA inv. nr. 10095/105, d’Ailly 141 150 SAA 5039-798 124 SAA 010035000349 151 SAA K 101-43, d’Ailly 195 125 SAA 010001001030 152 SAA 010055000553 126 SAA 5039-532 fol. 2 153 SAA 010055000242 127 SAA 010097004715 154 UBA, plaatsnummer OTM O 60-502 128 SAA 010003000265 155 SAA G 186-11 129 Verenigde Staten, particuliere verzameling 156 SAA 010094008204 130 SAA 010001000806 157 UBA, plaatsnummer 101-01-VI-E25-2 131 National Gallery, Dublin 158 Hoogheemraadschap Amstelland, 010138 132 SAA 010094005186 159 SAA G 53-2, d’Ailly 259 133 SAA 010097017213, inv. nr. 10097/418. 160 SAA 010194001935 134 SAA 010035000349, inv. nr. 10035/389 161 SAA 5039-799 135 SAA 010097010325 162 SAA 5039-799 136 SAA 010097005373 163 SAA 010056915107 137 SAA 010094008206 164 SAA 010097014756 138 RMA, inv. nr. SK A 4750 165 Museum Flehite, objectnummer 1001-417 139 SAA 010001000122 166 Collectie RHC Groninger Archieven (2376-20) 140 SAA 010097016228 167 SAA 010001000164 141 SAA B00000020784, inv. nr. 10035/390 168 SAA 010097015469 142 KOG, Atlas Zeden en gewoonten

127