Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1995 ()

K. J. Huisman & J. C. Koster

HUISMAN, K. J. & J. C. KOSTER, 1998. NEW AND INTERESTING MICROLEPIDOPTERA FROM THE IN THE YEAR 1995 (LEPIDOPTERA). - ENT. BER., AMST. 58 (4): 53-69.

Abstract: This is the ninth compilation of Microlepidoptera collected in The Netherlands, covering the year 1995. Four species are recorded for the first time from The Netherlands. Nemapogon inconditella (Tineidae) was collected in a light trap in the eastern part of the country. One specimen of pomerana () was collected at light and two others were collected in a malaise trap in the northwestern part of the province of Overijssel. Of Elachista eleochariella two specimens were swept from the vegetation at dusk not far from the previous location. One specimen of Scrobipalpula tussilaginis (Gelechiidae) was already collected in 1988 in the southeast of the country, but was not re¬ ported so far. Two species have to be removed from the Dutch list: Phyllonorycter cydoniella (Gracillariidae) and Scrobipalpula psilella (Gelechiidae). After redetermination of the specimens under the name of P. cydoniella in the col¬ lections it was evident that the specimens involved belong to other species of Phyllonorycter feeding on Rosaceae. Scrobipalpa psilella, mentioned in the annual list of 1994 (Huisman & Koster, 1997), also belongs to S. tussilaginis. Referring to Scholz (1996) we examined the species of the illigerella-complex. Both Epermenia illigerella and E. falciformis occur in The Netherlands. Epermenia falciformis is the most common of the two and has been found in most parts of the country, E. illigerella is mainly restricted to the southern part. The latter seems to be a more recent addition to our fauna and has been collected for the first time in 1968.

K. J. Huisman, Patrijzenlaan 4, 8091 BK Wezep. J. C. Koster, Van Brederodestraat 53, 1759 VG Callantsoog.

Inleiding Utrecht; NH - Noord-Holland; ZH - Zuid-Holland; Z - Zeeland; NB - Noord-Brabant; L - Limburg. Wij willen alle personen, die gegevens hebben ver¬ Dankzij de gulle medewerking van velen, strekt voor deze jaarlijst, van harte bedanken voor hun vooral vanuit de sectie “Snellen” van de Ne¬ medewerking. In het bijzonder danken wij de heren O. derlandse Entomologische Vereniging, maar Karsholt, Kopenhagen, Denemarken en W. Biesenbaum, ook van er buiten, kunnen we weer een verslag Velbert-Langenberg, Duitsland voor het verrichten van uitbrengen over in Nederland waargenomen enkele determinaties en/of het beschikbaar stellen van materiaal. Ook diverse anderen hebben ons met advies Microlepidoptera. Ditmaal gaat het voorna¬ terzijde gestaan of waren behulpzaam bij het lenen van melijk over 1995, met enkele aanvullingen materiaal, te weten mevrouw Dr S. A. Ulenberg en de he¬ over oudere jaren. ren W. Hogenes, M. G. M. Jansen, Dr E. J. van Na ampele overweging hebben we besloten Nieukerken en Drs H. W. van der Wolf. De afkortingen in de tekst hebben betrekking op de na¬ om voor de nomenclatuur gebruik te gaan ma¬ volgende personen: C. J. M. Alders, Arnhem (CA); J. E. ken van de nieuwe naamlijst van Karsholt & F. Asselbergs, Bergen op Zoom (JA); A. L. Cox, Mook Razowski (1996). (AC); K. J. Huisman, Wezep (KH); J. A. W. Lucas, De vindplaatsen zijn per provincie gerang¬ Rotterdam (JL); Ch. G. A. M. Naves, Drempt (CN); T. schikt. Indien het aantal exemplaren niet Rutten, Venray (TR); A. Schreurs, Kerkrade (AS); M. van Stiphout, Posterholt (MS); J. van Vuure, Kortgene (JV); wordt vermeld, betreft de vangst slechts één J. B. Wolschrijn, Twello (JW); P. J. Zumkehr, Terschel- exemplaar. De verantwoordelijkheid voor de ling-Midsland (PZ). determinaties ligt bij de inzenders, maar diver¬ Collecties: RMNH - Nationaal Natuurhistorisch Mu¬ se kritische soorten zijn door de auteurs ge¬ seum, Leiden; ZMA - Instituut voor Systematiek en Populatiebiologie (Zoölogisch Museum), Amsterdam. controleerd.

Provincies: Fr - Friesland; Gr - Groningen; Dr - Drenthe; Ov - Overijssel; F1 - Flevoland; Gld - Gelderland; U - 54 Ent. Ber., Amst. 58 (1998)

Fig. 1-7. Genitaliën. 1-2, Nemapogon inconditella (1, <5; 2, $ ); 3, Scrobipalpula tussilaginis, $; 4-5, Epermenia falci- formis (4, 6 ; 5, $ ); 6-7, Epermenia illigerella (6, 6 ; 7, $ ). Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 55

Micropterigidae

Micropterix mansuetella Zeiler

Waarnemingen. Ov: Lattrop, Brecklenkampsche veld, 8.V.1993, 3 exemplaren gesleept, KH; Gld: Hoog-Keppel, Het Heekenbroek, 6.vi.l995, 1 $, CN.

Micropterix mansuetella is inmiddels van een achttal vindplaatsen uit het midden en zuiden van ons land bekend (Küchlein, 1993; Huis¬ man & Koster, 1994).

Fig. 8. Nemapogon inconditella. Tineidae

Infurcitinea argentimaculella (Stainton) heeft uiterlijk veel weg van N. clematella (Fabricius). Bij beide heeft de voorvleugel een Infurcitinea argentimaculella werd door J. B. roomkleurig witte grondkleur, die meer of Wolschrijn te Twello (Gelderland) gevonden minder bedekt kan zijn met lichtbruine schub¬ op de stammen van bomen: in 1992 op 27 juli ben. Nemapogon inconditella heeft aan de ba¬ drie exemplaren en in 1993 op 23, 25 en 28 ju¬ sis van de voorrand echter twee vlekken die li en 3 augustus steeds vijf exemplaren, tevens dichtbij elkaar kunnen liggen, maar geen dui¬ werd op 7 juli 1995 ook één exemplaar op delijke ononderbroken streep langs de voor¬ licht gevangen. De aanleiding tot de vondst rand van de basis tot 1/3 van de vleugel, zoals van deze vlinder was, dat hem zakjes waren bij N. clematella. Verder heeft de voorvleugel opgevallen die hij niet goed thuis kon brengen. in het midden een donkere, naar buiten gerich¬ Door de stam van enkele lindebomen af te te, voorrands- en binnenrandsvlek. Bij N. cle¬ zoeken heeft hij toen de vlinder, die maar hier matella raken beide vlekken elkaar en ontstaat en daar in ons land is aangetroffen en de laat¬ er een duidelijke donkere V-vormige band. ste tijd al heel weinig, kunnen vinden. De vlinder wordt voornamelijk gevonden Deze soort, met een spanwijdte van 7-9 in Midden- en Zuid-Europa, maar is ook ver¬ mm, behoort tot de kleinste van de familie meld van Denemarken, Zweden en het Tineidae. Ze is gemakkelijk te herkennen aan Verenigd Koninkrijk (Karsholt & Razowski, de korte en afgeronde voorvleugel, die don¬ 1996). De rups is nog niet beschreven, maar kerbruin is met twee onderbroken zilverwitte wordt vermeld van boomzwammen en met na¬ dwarsbanden op 1/3 en 2/3 van de lengte en me van het elfenbankje (Tramefes versicolor een aantal witte vlekken rond de punt. De rups (L. ex Fr.) Lloyd) (Hannemann, 1977). leeft van korstmossen, die op beschaduwde rotsen en muren groeien. In mei en juni ver¬ Monopis fenestratella (Heyden) vaardigt ze hierin lange buisvormige gangen, waarin ook de verpopping plaatsvindt (Hanne- Van deze hoogst zelden waargenomen vlinder mann, 1977). ving K. N. Nieuwland van 30 mei tot 15 juni 1989 in totaal zeven exemplaren op licht te Amersfoort (Utrecht). Monopis fenestratella Nemapogon inconditella (D. Lucas), nieuw was slechts van drie plaatsen uit ons land be¬ voor de fauna (fig. 1-2, 8) kend (Küchlein, 1993). Door de langgerekte Van Nemapogon inconditella, een soort die tot lichtgele streep aan de binnenrand van de voor kort bekend was onder de naam Nema¬ voorvleugel vertoont deze soort enige gelijke¬ pogon heydeni G. Petersen, werd door K. N. nis met M. obviella (Denis & Schiffermüller), Nieuwland op 6 juni 1982 een exemplaar ge¬ maar zij is hiervan onmiddellijk te onderschei¬ vangen te Miste (Gelderland). De vlinder den door een grote lichtgele voorrandsvlek die 56 Ent. Ber., Amst. 58 (1998) begint ter hoogte van de doorzichtige hyaline- doniella stond. Doets (1946) had al opgemerkt vlek en eindigt net voor de vleugelpunt. dat alle vouwmijnmotten die van peer ge¬ Hoewel de soort uit een vijftiental landen in kweekt worden, tot P. oxyacanthae (Frey) be¬ Noord-, West- en Centraal-Europa wordt ver¬ horen. Alleen de exemplaren waarvan de mij¬ meld, schijnt ze nergens gewoon te zijn nen op kweepeer waren gevonden, rekende (Pelham-Clinton, 1985; Karsholt & Razowski, Küchlein tot deze soort. Inmiddels zijn de col¬ 1996). lecties van de musea in Amsterdam en Leiden De rups leeft van de herfst tot het voorjaar en een aantal particuliere verzamelingen on¬ in de nesten van de hoornaar (Vespa crabro derzocht. Hierbij werden alle dieren gecontro¬ Linnaeus), en in dood plantaardig materiaal, leerd die als P. cydoniella in de collecties rottend hout en boomzwammen zoals de dool- stonden. Tot dusver zijn er door ons geen hofzwam (.Daedalea quercina (L. ex Fr.) Fr.) exemplaren van Phyllonorycter cydoniella ge¬ (Hannemann, 1977). In Engeland is de soort vonden. De dieren afkomstig van kweepeer gekweekt uit het nest van een torenvalk (Falco bleken alle tot P. mespilella te behoren. Van tinnunculus Linnaeus) (Pelham-Clinton, 1985). peer zijn in ons land de volgende soorten ge¬ kweekt: Phyllonorycter blancardella (Fabri- cius), P. mespilella, P. oxyacanthae en P. spi- Tinea pallescentella Stainton nicolella (Zeiler). Of P. cydoniella echt in ons Eén exemplaar van deze zeldzame vlinder land voorkomt, is dus hoogst twijfelachtig en werd door J. A. W. Lucas op 17 september gezien de resultaten van ons onderzoek zou de 1987 gevangen te Rotterdam in de wijk soort vooralsnog van de lijst van Nederlandse Lombardijen. De vlinder wordt gezien de mel¬ micro’s afgevoerd moeten worden. dingen van de Plantenziektenkundige Dienst De soorten van het geslacht Phyllonorycter af en toe ingevoerd (Küchlein, 1993). Een die op Rosaceae leven, komen vaak op ver¬ aantal soorten van het geslacht Tinea is echter schillende voedselplanten uit deze familie moeilijk op het uiterlijk te determineren en al¬ voor. Bovendien zijn ze uitwendig moeilijk leen bij genitaalonderzoek met zekerheid op van elkaar te onderscheiden door de grote va¬ naam te brengen. Küchlein (1993) geeft dan riatie in kleur en tekening bij de verschillende ook slechts één gecontroleerde waarneming soorten. Ook kan er meer dan één soort ver¬ voor ons land. schijnen uit de mijnen op één enkele voedsel¬ plant. Phyllonorycter cydoniella wordt van een Gracillariidae groot aantal landen opgegeven, vanaf het Phyllonorycter cydoniella (Denis & noordoosten tot het zuiden van Europa (Kars¬ Schiffermüller) holt & Razowski, 1996). In hoeverre deze ge¬ gevens correct zijn is de vraag. Onlangs bleek Aanleiding tot onderzoek naar het voorkomen na onderzoek dat de soort ook in Denemarken van deze soort in Nederland was de vondst van de lijst moest worden afgevoerd; het be¬ van een aantal mijnen op kweepeer (Cydonia treffende materiaal bleek tot P. oxyacanthae te oblonga Mill.) te Posterholt (Limburg) door behoren (O. Karsholt in litt., 1996). M. van Stiphout. Na determinatie van de hier¬ uit gekweekte vlinders bleek het echter te gaan Phyllonorycter pas tore lia (Zeller) om Phyllonorycter mespilella (Hübner), een soort die voor het eerst voor ons land werd ge¬ Waarnemingen. Gld: Arnhem, ix.1994 en ix.1995, tiental¬ len mijnen op schietwilg (Salix alba L.), waaruit tientallen vonden door Langohr, die mijnen vond op vlinders werden gekweekt, CA en AS; Tiel, ix.1995, één peer (Pyrus communis L.) en deze uitkweekte mijn op schietwilg, CA. ZH: Rhoon, twee exemplaren, (Huisman & Koster, 1996). Ook Küchlein één op licht op 31 .vii. 1995 en één overdag op 9.x. 1995; (1993) twijfelde aan de determinatie van wat tevens werden er op de laatste dag drie mijnen gevonden in Nederlandse collecties onder de naam P. cy¬ op schietwilg, JL. Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 57

Hoewel er van Phyllonorycter pastorella een geluk” een overstap hebben gemaakt naar ra- tiental vindplaatsen voor ons land worden ver¬ telpopulier. meld, was de soort al meer dan 50 jaar niet Phyllonorycter sagitella komt verspreid meer waargenomen (Küchlein, 1993), totdat voor in Noord-, West- en Centraal-Europa, de mijnen in 1994 door C. J. M. Alders in gro¬ ook in de ons omringende landen (Karsholt & te aantallen werden gevonden op schietwilg. Razowski, 1996). Phyllonorycter pastorella komt hoofdzakelijk voor in Centraal- en Oost-Europa, maar wordt Yponomeutidae ook vermeld van Frankrijk en Spanje (Kars- holt & Razowski, 1996). De soort bereikt in Yponomeuta irrorella (Hübner) Nederland haar noordwestgrens en mogelijk is dit de oorzaak van het wisselvallige optreden. Te Drempt (Gelderland) werd door Ch. G. A. Volgens Kuznetsov (1990) leeft de rups op M. Naves op 24 juli 1995 één exemplaar van wilgen met behaarde bladeren zoals boswilg de zeldzame stippelmot Yponomeuta irrorella (Salix caprea L.), maar soms wordt hij ook ge¬ op licht gevangen. Küchlein (1993) geeft een vonden op populier (Populus sp.) en ratelpo- zestal vindplaatsen uit oostelijk Noord-Bra¬ pulier (Populus tremula L.). Volgens de erva¬ bant en Limburg en ook een vondst uit de dui¬ ringen in Nederland maakt de rups juist een nen bij Den Haag (Meijendel). grote vouwmijn op de onderzijde van de bla¬ De rups leeft, net als de algemene Y. cagna- deren van gladbladige wilgensoorten. De mijn gella (Hübner), op kardinaalsmuts (Euonymus is te herkennen aan de enkele, zeer dikke europaeus L.). Ze leeft op de bladeren in een vouw in het midden. Eenzelfde type mijn spinsel met enkele andere rupsen en later al¬ maakt de zeldzame Phyllonorycter connexella leen, dit in tegenstelling tot Y. cagnagella (Zeller), die op kraakwilg (Salix fragilis L.) en waarvan de rupsen in grote nesten leven op zwarte populier (Populus nigra L.) leeft. (Agassiz, 1996). Nieuw voor Gelderland.

Phyllonorycter sagitella Bjerkander Argyresthia dilectella Zeiler

Te Schinveld (Limburg) werden eind augustus Te Schagerbrug (Noord-Holland) kwam Argy¬ 1994 door A. Schreurs honderden mijnen van resthia dilectella op 13 juli 1995 uit de lichtval Phyllonorycter sagitella aangetroffen op ratel- die K. N. Nieuwland had opgesteld in zijn tuin. populier, maar de vlinders waren reeds uitge¬ Van de soorten die voorkomen op jeneverbes komen. In 1995 werd begin augustus weer (Juniperus communis L.) is deze soort, met op dezelfde vindplaats gezocht en ook nu weer Argyresthia trifasciata Staudinger, aan te tref¬ waren de vouwmijnen bij honderden aan¬ fen op diverse cultivars van jeneverbes (Juni- wezig. De kweek leverde tientallen imagines perus sp.) en schijncypres (Chamaecyparis sp.) op. Voordien was deze soort slechts van en¬ in tuinen (Agassiz, 1996). Küchlein (1993) kele vindplaatsen uit ons land bekend. Küch¬ geeft een vrij groot aantal vindplaatsen in het lein (1993) vermeldt dat in de vorige eeuw en¬ oosten, midden en zuiden van het land, voorna¬ kele mijnen en adulten zijn gevonden en ver¬ melijk plaatsen waar jeneverbes van nature der dat er in 1986 en 1991 mijnen zijn voorkomt. Dit is de tweede vondst uit het wes¬ waargenomen in Mariapeel (Limburg) en ten van ons land. Maashees (Noord-Brabant), maar dat er toen De rups leeft van de herfst tot in mei in de geen adulten werden uitgekweekt. Ook de eindscheuten van de voedselplant. Verpop¬ tweede auteur vond in 1985 mijnen op ratel- ping vindt plaats tussen de afgevallen naalden populier te Losser (Overijssel) en ook hieruit op de grond. De uiteinden van de aangetaste verschenen geen vlinders. Het kan niet uitge¬ twijgen verdorren en verraden zo de aanwe¬ sloten worden dat het hier soorten betreft die zigheid van de rups. Door de aangetaste twijg- normaal op wilg (Salix sp.) leven en “per on¬ uiteinden in het voorjaar te verzamelen kan de 58 Ent. Ber., Amst. 58 (1998) soort evenals Argyresthia arceuthina Zeiler, van Overijssel is deze, voor ons land nieuwe die dezelfde levenswijze heeft, vrij gemakke¬ soort, te voorschijn gekomen. De determinatie lijk worden gekweekt. danken we aan W. Biesenbaum. De vlinder is, met het nodige voorbehoud, uiterlijk te her¬ kennen aan de eerste dwarsband op de voor¬ Depressariidae vleugel, die meer of minder duidelijk in het Luquetia lobelia (Denis & Schiffermüller) midden geknikt is. Elachista poae Stainton kan dit ook vertonen, maar dan is de dwarslijn Waarnemingen. ZH: Ouddorp, 5.vi.l995, KH; L: Venray, 20.vi.1995, op licht, TR. meestal dunner en meer geslingerd. Bij Elachista atricomella Stainton die doorgaans Luquetia lobelia wordt hoofdzakelijk aange¬ groter is, is deze band vaak in het midden on¬ troffen in het midden en zuidoosten van ons derbroken. Bij E. pomerana ligt de costale land (Küchlein, 1993). De vondst in Ouddorp vlek iets meer naar distaai dan de tornale vlek. is de tweede in het kustgebied. In de vorige De kop is grijs. Duidelijke afbeeldingen van jaarlijst (Huisman & Koster, 1997) werd de adulten en de genitalia zijn te vinden in Egmond als eerste vindplaats in het kustge¬ Traugott-Olsen & Schmidt Nielsen (1977) en bied vermeld. De juiste lokatie van deze Bland (1996). vondst is echter Bakkum-Noord, waar R. de De rups leeft op veldbeemdgras (Poa pra¬ Vos op 31 juli 1988 een mannetje ving. tensis L.), mannagras { ( L.)), De rups leeft van augustus tot oktober in rietgras ( L.), struisriet een spinsel aan de onderzijde van het blad van (■Calamagrostis sp.) en haver (Avena sp.). In sleedoorn (.Prunus spinosa L.). Ook lijsterbes Engeland zijn de mijnen gevonden op duinriet (,Sorbus aucuparia L.) en meidoorn (Cratae¬ (■ Roth) (Bland, 1996). gus sp.) worden als voedselplant gemeld De vlinder wordt meestal gevonden in (Palm, 1989). Nieuw voor Zuid-Holland. vochtige terreinen en heeft volgens Traugott- Olsen & Schmidt Nielsen (1977) één genera¬ tie, maar volgens Bland (1996) mogelijk drie. Depressaria badiella (Hübner) De soort komt op enkele plaatsen in Engeland Eén exemplaar van Depressaria badiella werd voor en verspreid maar lokaal in heel Scandi¬ te Twello op 17 augustus 1995 ’s avonds zit¬ navië, wordt niet vermeld uit België en Frank¬ tend tegen een muur aangetroffen door J. B. rijk (Leraut 1980), maar wel uit Duitsland. Wolschrijn. Deze vlinder is op enkele plaatsen Verder komt de vlinder voor in Oost- en in Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Centraal-Europa, tot in Italië (Karsholt & Limburg gevonden, steeds een enkel exem¬ Razowski, 1996). plaar. De rups leeft op gewoon biggekruid (Hypo- Elachista eleochariella (Stainton), nieuw chaeris radicata L.), akkermelkdistel (Son- voor de fauna chus arvensis L.) en paardebloem (Taraxacum sp.) (Emmet, 1979). Twee exemplaren van Elachista eleochariella werden op 16 juni 1995 in de schemering ge¬ sleept in de Veerslootslanden te Rouveen Elachistidae (Overijssel). De determinatie werd ook in dit Elachista pomerana Frey, nieuw voor de geval verricht door W. Biesenbaum. Deze fauna soort lijkt veel op E. utonella (Frey), maar de lichte costale vlek en de donkere schubben Waarnemingen. Ov.: Wanneperveen, Belterwijde, 29.V.1995, op licht, KH, en op 12.vi.l995, 2 exemplaren wortelwaarts daarvan staan schuiner op de in malaiseval, BvA. costa en wijzen meer in de richting van het midden van de buitenrand. Het kenmerk dat Bij een inventarisatie van gebieden in de kop Bland (1996) geeft, een vage lichte vlek bij de Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 59 costaalrand, tegenover het zwarte streepje in ken ter dikte van een breinaald. De gang be¬ de vouw, die bij E. utonella wel en bij E. eleo- gint bij de aanhechtingsplaats van de zijtak en chariella niet aanwezig zou zijn, gaat bij onze de rups boort in de richting van het uiteinde exemplaren van beide soorten niet op. Voor de van de twijg. Hierbij wordt alleen het merg als afbeeldingen van het adult en de genitalia ver¬ voedsel gebruikt. Aan het einde van de gang wijzen we naar de afbeeldingen in Traugott- maakt de rups een bocht naar buiten, meestal Olsen & Schmidt Nielsen (1977) en Bland naar de onderzijde van de twijg. Aan de bui¬ (1996). tenzijde is dit zichtbaar als een ovale, gedeel¬ De rups leeft op veenpluis (Eriophorum an- telijk bedekte opening. De uitwerpselen wor¬ gustifolium Honch.), gewone waterbies (.Eleo- den uit de gang verwijderd. Aan het begin van charts palustris ( L.) R. et Sch.) en zegge (Ca- de gang, die vaak nog enigszins in de hoofdtak rex sp.) (Traugott-Olsen & Schmidt Nielsen, doorloopt, vindt in de herfst de verpopping 1977). In Engeland zou zeegroene zegge plaats. De aangetaste twijgen kunnen het bes¬ 0Carex flacca Schreb.) de belangrijkste voed¬ te worden gezocht tegen het einde van de win¬ selplant zijn (Bland 1996). Het is dus een vlin¬ ter voor het uitlopen van de bladeren. der van vochtige terreinen. In Engeland wordt de soort hier en daar ge¬ Scythrididae vonden, steeds op moerassige veengronden. Zij wordt verder vermeld uit verscheidene dis¬ tricten in Denemarken en Zweden en uit Scythris limbe lia (Fabricius) Frankrijk, maar niet uit België (Karsholt & Razowski, 1996). Waarnemingen. Gld: Wezep, 1 .viii. 1992, KH; L: Poster- holt, 15.viii. 1995, gesleept van ganzevoet (Chenopodium sp.), MS. Cosmiotes consortella (Stainton) Scythris limbella wordt slechts zelden in ons In de Banjaard te Wissenkerke (Zeeland) wer¬ land aangetroffen. Naast enkele oude vond¬ den op 3 mei 1995 twee exemplaren van Cos¬ sten is zij slechts bekend van recente waarne¬ miotes consortella uit duinvegetatie gesleept mingen te Twello en Drunen (Noord-Brabant) door J. van Vuure. Na de vondst te Woens- (Huisman & Koster, 1994) en van Amersfoort drecht (Huisman & Koster, 1996) wederom en Oegstgeest (Zuid-Holland). een uit het zuidwesten van ons land en wel van De rups leeft van april tot augustus in groe¬ de Zeeuwse eilanden. De soort is misschien pen in een spinsel op ganzevoet en melde minder zeldzaam dan werd aangenomen. Het (Atriplex sp.), waar ze eet van de bladeren, determineren van de soorten van dit geslacht knoppen en bloemen (Bengtsson, 1997). blijft echter lastig. Nieuw voor Zeeland. Coleophoridae Agonoxenidae Coleophora ochripennella Zeiler Spuleria flavicaput Haworth Waarnemingen. L: Kerkrade, 4.vi.l993; Vijlen, Elzetter- bosch, 17.vi.1991, beide keren één exemplaar, AS. Spuleria flavicaput werd op 2 juni 1994 te Schagerbrug aangetroffen in de lichtval door Coleophora ochripennella was uit ons land K. N. Nieuwland. De meeste vindplaatsen van bekend van enkele vondsten uit de vorige deze soort liggen in het midden en zuidwesten eeuw en van twee meer recente waarnemingen van ons land (Küchlein, 1993). Dit is de eerste uit Limburg (Geulle: zakken verzameld door vondst uit het noordwesten. H. W. van der Wolf in 1972) en Noord-Bra- De rups leeft van augustus tot oktober in de bant (Vierlingsbeek: één vlinder verzameld twijgen van meidoorn. Volgens Sorhagen door T. Rutten in 1990) (Huisman & Koster, (1885) leeft de rups in jonge en zachte zijtak¬ 1994). 60 Ent. Ber., Amst. 58 (1998)

De rups leeft op labiaten, onder andere an- op de kleinere soorten wilgeroosjes, zoals doorn (Stachys sp.) en stinkende ballote {Bal- bergbasterdwederik {Epilobium montanum lota nigra L.) (H. W. van der Wolf, persoon¬ L.), moerasbasterdwederik {E. palustre L.), lijke mededeling). kleinbloemige basterdwederik {E. parviflorum Schreb.) en kantige basterdwederik {E. tetra- gonum L.). Ze leeft in juli en augustus in de Coleophora lineola (Haworth) peul en voedt zich met de onrijpe zaden. Als Op 2 augustus 1995 trof J. van Vuure één gevolg van deze aantasting ziet de peul er dik¬ exemplaar van Coleophora lineola aan in een ker en korter of soms krommer uit dan gebrui¬ lichtval die stond opgesteld te Kortgene kelijk. Ook verraadt een opening aan de zij¬ (Zeeland). Tot dusver was deze soort bekend kant van de peul de aanwezigheid van de rups, uit de duinen van Voorne tot aan het die voor zijn ontwikkeling meerdere peulen Noordzeekanaal en uit het zuidoosten van ons nodig heeft. land (Küchlein, 1993). De vlinder vliegt in één generatie van au¬ De rups leeft op stinkende ballote en an- gustus tot juni. Overwinterde vlinders kunnen doorn. Hoogstwaarschijnlijk is de laatste soort soms al heel vroeg in het voorjaar worden aan¬ in Zeeland de voedselplant. Nieuw voor Zee¬ getroffen. Nieuw voor Zeeland. land.

Mompha locupletella (Denis & Coleophora zelleriella Heinemann Schiffermüller)

Te Rhoon (Zuid-Holland) werd op 10 juli 1995 Mompha locupletella werd door K. J. Huis¬ een exemplaar van Coleophora zelleriella op man op 20 juni 1995 op licht gevangen te licht gevangen door J. A. W. Lucas. De soort is Wanneperveen (Overijssel). De soort komt lo¬ pas sinds 1982 uit ons land bekend, toen een kaal voor in de zuidelijke helft van ons land, serie dieren te Bergharen (Gelderland) werd maar wordt over het algemeen weinig gevon¬ verzameld (Gielis et al., 1985). Sindsdien is de den. Ook bij deze soort geeft het zoeken naar vlinder gevonden op een aantal plaatsen in het de mijnen vaak een beter resultaat dan licht- oosten en zuiden van ons land (Küchlein, vangsten. 1993). De vondst in Rhoon is de eerste waar¬ De rups leeft op dezelfde soorten basterd¬ neming in het westen van ons land. wederik als de vorige soort. De onregelmatig De zwarte pistoolvormige zak is te vinden gevormde mijnen zijn in het voorjaar aan te op boswilg en grauwe wilg {Salix cinerea L.) treffen op de rozetten van de voedselplant. In (Razowski, 1990). Nieuw voor Zuid-Holland. juli zijn de mijnen van de tweede generatie te vinden. Deze zitten vaak hoger in de plant tot net onder bloemen. Eén rups kan meer dan één Momphidae mijn maken. Mompha subbistrigella (Haworth) Cosmopterigidae Te Kortgene werd op 7 juni 1995 één exem¬ plaar van Mompha subbistrigella door J. van Cosmopterix lienigiella Lienig & Zeiler Vuure op licht gevangen. Dit is een soort die Waarneming. Gld: Twello, 12.vii. 1995, JW. NB: Woens- niet zo vaak wordt aangetroffen, maar plaatse¬ drecht, 20.vi.1995, op licht, JA. lijk algemeen kan zijn. J. B. Wolschrijn heeft al enige jaren een goede populatie in zijn tuin Cosmopterix lienigiella komt lokaal voor in te Twello. De meeste soorten van het geslacht Noord- en Zuid-Holland en Friesland en werd Mompha komen niet erg op licht af en men tot voor kort steeds als zeldzaam beschouwd. kan dan ook beter naar de rupsen zoeken. De rups maakt in de nazomer en herfst lan¬ De rups van Mompha subbistrigella leeft ge plaatmijnen in riet {Phragmites australis Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 61

(Cav.) Trin. ex Steud.). Ze overwintert in de rups. De soort werd in 1983 al te Melissant mijn en verpopt in het voorjaar. Nieuw voor waargenomen (Gielis et al., 1985), waar net Gelderland en Noord-Brabant. als in Kortgene geen jeneverbes in het wild voorkomt. Mogelijk verspreidt de soort zich dankzij aanplant van jeneverbes in tuinen. Gelechiidae Nieuw voor Zeeland. Argolamprotes micella (Denis & Schiffermüller) Scrobipalpa proclivella (Fuchs) Waarnemingen. Gld: Hoog-Keppel, Het Heekenbroek, 20.vi.1995, CN; Wezep, 19.vi.1992, op licht, KH. In de collectie Schreurs werd door M. G. M. Jansen één exemplaar aangetroffen van Het betreft een kleine uitbreiding van het be¬ Scrobipalpa proclivella dat op 14 augustus kende areaal van deze pas sinds 1949 uit 1984 door A. Schreurs te Eygelshoven Nederland bekende vlinder. Buiten Zuid (Limburg) werd gevangen. Het betreft het Limburg zijn nu een achttal vindplaatsen be¬ tweede exemplaar uit het zuiden van Limburg. kend van Argolamprotes micella, alle in het Ook in de collectie Bentinck bevindt zich een oosten van ons land (Gielis et al., 1985; Küch¬ exemplaar, gevangen te Maarssen (Utrecht) lein, 1993). op 22 augustus 1949. Voor zover bekend is dit De rups leeft op framboos (Rubus idaeus exemplaar het eerste dat ooit in Nederland ge¬ L.) en mogelijk ook op andere Ruhus-soorten vangen is. Het voorkomen van Scrobipalpa (Emmet, 1979). proclivella is voornamelijk beperkt tot Lim¬ burg en het oosten van Noord-Brabant. (Van Nieukerken et al, 1993; Huisman & Koster, Monochroa palustrella (Douglas) 1996).

Van Monochroa palustrella ving J. A. W. Scrobipalpula psilella (Herrich-Schäffer) Lucas op 25 juli 1995 één exemplaar op licht te Rhoon. De vlinder is in hoofdzaak bekend Scrobipalpula psilella werd nieuw voor de van een aantal vindplaatsen in de moerassige fauna gemeld in de jaarlijst van 1994 (Huis¬ gebieden van Noord-Holland en Friesland, man & Koster, 1997). Recent onderzoek aan met Goeree en Melissant als enige vindplaat¬ dit moeilijke door Huemer & Karsholt sen in het zuidwesten van ons land. De soort is (Karsholt in litt., 1997) resulteerde erin dat echter niet algemeen. niet minder dan vier soorten konden worden Volgens Emmet (1979) leeft de rups in de onderscheiden. Na herdeterminatie van het wortels van krulzuring (Rumex crispus L.), exemplaar van de Sint Pietersberg door O. een plant die niet aan moerassige biotopen is Karsholt bleek dit tot Scrobipalpula tussilagi- gebonden. Mogelijk komt ook waterzuring nis te behoren. Scrobipalpula psilella moet (Rumex hydrolapathum Huds.) als waardplant dus vervallen van de Nederlandse lijst. in aanmerking.

Scrobipalpula tussilaginis Stainton, nieuw Chionodes electella (Zeiler) voor de fauna (fig. 3, 9)

J. van Vuure ving op 11 juli 1995 één exem¬ Behalve het hierboven genoemde exemplaar, plaar van Chionodes electella op licht te dat in 1991 op de Sint Pietersberg werd ge¬ Kortgene. De vlinder is bekend van een groot vangen, ontdekte H. W. Van der Wolf nog een aantal vindplaatsen, voornamelijk op de zand¬ tweede, dat op 10 augustus 1988 door A. gronden in het oosten, midden en zuiden van Schreurs op de Brunsummerheide (Zuid- ons land. Dit houdt verband met het voorko¬ Limburg) werd verzameld. De determinatie men van jeneverbes, de voedselplant van de werd bevestigd door O. Karsholt. 62 Ent. Ber., Amst. 58 (1998)

daar mogelijk de voedselplant is. Nieuw voor Friesland en Gelderland.

Anarsia lineatella Zeiler

Eén exemplaar van Anarsia lineatella werd op 20 mei 1995 door Ch. G. A. M. Naves op licht in zijn tuin te Drempt gevangen. Er zijn heel wat vindplaatsen van de soort bekend, maar dit zijn meestal mededelingen van de Plan- tenziektenkundige Dienst over met fruit geïm¬ Fig. 9. Scrobipalpula tussilaginis. porteerd materiaal. Küchlein (1993) vermeldt dat de vlinder de laatste tijd ook af en toe in Als voedselplant voor de rups wordt opge¬ het veld waargenomen wordt: Simpelveld geven absinthalsem (.Artemisia absinthium L.) (Limburg), Herkenbosch (Limburg) en Groe- (Karsholt & Nielsen, 1978). Op de plaatsen ningen (Noord-Brabant). waar de dieren zijn gevangen komt deze plant De rups leeft op verschillende Prunus-soor¬ echter niet voor. Sattler (1987) vermeldt ech¬ ten, zoals pruim {Prunus domestica L.), perzik ter onder andere ook boerenwormkruid {P. persica (L.) Batch), amandel {P. dulcis ('Tanacetum vulgare L.) als waardplant. (Mill.) D. A. Webb), abrikoos {P. armeniaca Het vrouwelijk genitaal is afgebeeld in fi¬ L.), zoete kers {P. avium (L.) L.) en sleedoorn, guur 3. Voor een afbeelding van het mannelijk maar ze komt ook voor op appel {Malus do¬ genitaal wordt verwezen naar figuur 19 in de mestica Borkh.) en mogelijk ook op esdoorn jaarlijst over 1994 (Huisman & Koster, 1997). {Acer sp.). Zowel bladeren als knoppen, maar ook onrijpe vruchten, zaden en de groene bast aan de basis van jonge loten staan op het menu Caryocolum alsinella (Zeiler) (Piskunov, 1990). Op de Grevelingendam (Zeeland) werd door J. van Vuure op 24 juni 1995 één exemplaar van Tortricidae Caryocolum alsinella gesleept van zandhoom- bloem (Cerastium semidecandrum L.), de Lozotaeniodes formosana (Geyer) voedselplant van de rups. Deze soort was tot dusver bekend uit de duinen ten noorden van Lozotaeniodes formosana werd door D. A. Katwijk en van een aantal Waddeneilanden Vestergaard gevangen op 20 juli 1991 te Soest (Küchlein, 1993). De rups leeft in mei van de (Utrecht). Dit is een soort van de kust, die ech¬ bloemen en zaden van zandhoombloem ter de laatste tijd op verschillende plaatsen in (Emmet, 1979). Nieuw voor Zeeland. het binnenland is gevangen (Huisman & Koster, 1996). Nieuw voor Utrecht.

Platyedra subcinerea (Haworth) Phalonidia vectisana (Humpreys & Waarnemingen. Fr: Terschelling, Midsland, 23.x. 1995, 3 exemplaren, PZ; Gld: Drempt, 27.V.1995, CN. Westwood)

Tot dusver was Platyedra subcinerea slechts Van deze vlinder werd één exemplaar gevan¬ bekend van enkele vangsten uit Limburg gen te Twello op 3 augustus 1995 door J. B. (Huisman & Koster, 1996). Wolschrijn. Opnieuw dus een vangst van dit De rups leeft op groot kaasjeskruid {Malva kustdier in het binnenland, overigens dicht in sylvestris L.). De exemplaren van Terschel¬ de buurt van de waarneming te Wezep in 1993 ling werden gevangen in de direkte nabijheid (Huisman & Koster, 1996). Vermoedelijk be¬ van muskuskaasjeskruid (M. moschata L.), dat treft het zwervers. Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 63

Olethreutes arbutella (Linnaeus) Endothenia ustulana (Haworth)

Waarnemingen. Gld: Drempt, 20.vii, 28.vii, 30.vii en 12.viii.1995, CN; ZH: Ouddorp, l.viii.1995, KH; Z: Een oude, maar belangrijke vondst van een Kortgene, 31.vii en l.viii.1995, JV; L: Mook, 30.vii.1995; mannetje van deze soort is gedaan door B. van Groesbeek, 30.vii en l.viii.1995, in totaal 15 exemplaren, Aartsen te Oostvoorne (Zuid Holland) op 2 ju¬ AC. li 1965. In het verleden heeft er veel verwar¬ Het is opmerkelijk dat alle waarnemingen van ring bestaan over de nomenclatuur van diverse Olethreutes arbutella zijn gedaan in een kort soorten van het geslacht Endothenia. Küchlein tijdsbestek, van eind juli tot begin augustus. (1993) geeft hier een duidelijke overzicht van Bradley (1979) geeft voor Engeland maar één onder E. ustulana, waarbij hij vermeldt dat het generatie, in mei en juni. Vrijwel zeker heb¬ voorkomen van deze soort in ons land alleen ben wij hier te maken met een tweede genera¬ gebaseerd is op de kweek van één exemplaar tie, die in ons land veel talrijker is dan de eer¬ van kruipend zenegroen (Ajuga reptans L.) ste. In het vrije veld zijn in ons land nog geen door Snellen. Dit exemplaar is echter noch dieren van de eerste generatie gevonden. Wel door Küchlein noch door ons teruggevonden zijn er in mei vlinders gekweekt uit in april ge¬ in de collecties. Met de vondst van Van vonden rupsen (Huisman & Koster, 1996). Aartsen is het voorkomen van deze soort in Mogelijk heeft de tweede generatie een korte, Nederland nu echter bevestigd. intensieve vliegperiode. In hoeverre trek of De soort lijkt uiterlijk sterk op E. pullana zwerven hierbij een rol spelen, is onduidelijk. (Haworth), maar is over het algemeen geno¬ De vlinder is nu al enkele jaren gevonden en men iets donkerder. De genitaliën van beide weer teruggevonden op verscheidene plaat¬ geslachten verschillen echter duidelijk (Brad¬ sen, waar zijn waardplant rode bosbes (Vacci ley et al, 1979). nium vitis-idaea L.) niet in het wild voorkomt. Natuurlijk is het mogelijk dat de rups zich hier Gravitarmata margarotana (Heinemann) voedt met cultivais van rode bosbes in tuinen, zoals dat ook in kassen gebeurt. Maar als de Het voorkomen van deze soort in ons land vlinder niet op grote schaal gezworven heeft, werd gemeld door Groenen (1996). is de snelle uitbreiding in Nederland onbegrij¬ pelijk (zie ook Van Vuure, 1997). Ancylis paludana (Barrett)

Eén exemplaar van Ancylis paludana kwam Apotomis infida (Heinrich) op 25 mei 1995 uit de malaiseval van B. van In de Veerslootslanden te Rouveen werd op 26 Aartsen en K. 1 Huisman, die opgesteld stond juni 1995 één wijfje van de zeldzame Apoto¬ in de Wieden te Wanneperveen. De soort was mis infida op licht gevangen door K. J. Huis¬ alleen bekend uit het plassengebied van Zuid- man. Deze soort werd eerder slechts gevonden Holland en Utrecht. De raps leeft vermoede¬ te Eernewoude (Friesland) en in de Stadsgaten lijk op moeraslathyrus (.Lathyrus palustris L.). te Hasselt (Overijssel) (Huisman & Koster, Nieuw voor Overijssel. 1997). De Veerslootslanden is een, voor het grootste deel zeer vochtig, blauwgrasland, he¬ Dichrorampha alpinana (Treitschke) melsbreed niet meer dan vijf kilometer verwij¬ derd van de bekende vindplaats in Hasselt. Te Kortgene werd op 6 juli 1995 één exem¬ Voor determinatiekenmerken en voor infor¬ plaar van Dichrorampha alpinana op licht matie over verspreiding en leefwijze wordt verzameld door I. van Vuure. Tot nu toe was naar de genoemde publicatie verwezen. deze vlinder bij ons alleen bekend uit Zuid- Limburg, waar de soort onder andere bij Eys en op de Wrakelberg geregeld gevonden wordt. 64 Ent. Ber., Amst. 58 (1998)

Fig. 10. Epermenia illigerella. Fig. 11. Epermenia falciformis.

De rups leeft net als die van de verwante D. Eana incanana op licht gevangen door K. J. flavidorsana Knaggs in de wortels van boe¬ Huisman. renwormkruid, maar ook op gewoon duizend¬ Het tot nu toe bekende areaal in Nederland blad (Achillea millefolium L.). Nieuw voor bestrijkt inmiddels de duinkust van Oost¬ Zeeland. voorne tot Egmond. Zie ook Huisman & Koster (1994).

Eana osseana (Scopoli) Choreutidae Eén exemplaar van Eana osseana werd door K. J. Huisman op 26 juni 1995 op licht gevan¬ Prochoreutis sehestediana (Fabricius) gen in de Veerslootslanden te Rouveen. Weliswaar zijn er een flink aantal vindplaat¬ Op 7 augustus 1981 werden door de eerste au¬ sen van deze vlinder bekend (Küchlein, 1993), teur zeven exemplaren van Prochoreutis se¬ maar onze indruk is dat de soort de laatste tijd hestediana van glidkruid (Scutellaria galeri- erg weinig gevangen wordt. culata L.) gesleept langs het Quackjeswater in Rockanje (Zuid-Holland). De vlinder is maar van een tiental vindplaatsen bekend, vrijwel Eana incanana (Stephens) alle in het zuidoosten van ons land. Te Oostvoorne werd op 24 juli 1984 en 28 ju¬ ni en 4 juli 1987 steeds één exemplaar van

Fig. 12. Epermenia falcifor¬ mis, aantal gevangen vlin¬ ders per decade. Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 65

Fig. 13. Epermenia illigerel- 30 la, aantal gevangen vlinders per decade.

n r™T™r > I i • I I mei juni juli aug sept okt nov

Epermeniidae altijd mogelijk is. Bovendien zijn de vlinders snel afgevlogen, waardoor deze kenmerken Epermenia faiciformis (Haworth) (fig. 4-5, 11) verdwijnen. Alleen het grotere kontrast in de kleuren van de voorvleugel blijft zichtbaar, al Bij het determineren van een vrouwtje van is dit kenmerk eigenlijk alleen bij vergelijking Epermenia üligereiia Hübner in 1991 uit de van grote series bruikbaar. De mannetjes van collectie Van Deventer, dat door deze op 19 beide soorten zijn echter gemakkelijk van el¬ augustus 1983 te Best werd gevangen, was het kaar te onderscheiden aan de hand van de ge¬ al opgevallen dat het genitaal niet overeen¬ nitaliën. Bij het mannetje van E. üligereiia stemde met de afbeeldingen van deze soort. (fig. 6) heeft de uncus een spatelvormige ver¬ De vlinder werd later ter controle aangeboden breding aan de top. Bij dat van E. faiciformis aan R. Gaedike, specialist van deze familie. (fig. 4) is het uiteinde van de uncus toege¬ Inmiddels was Scholz begonnen met een revi¬ spitst. Dit is gemakkelijk te zien door de sie van E. üligereiia en verwante soorten. Hij schubben van het achterlij feinde voorzichtig toonde aan dat er zich onder het materiaal van onder het binoculair te verwijderen. Bij de E, Üligereiia twee soorten bevonden (Scholz, vrouwelijke genitaliën is het ostium voorzien 1996). De tweede soort was reeds in 1828 van een gesclerotiseerde ring. Deze ring is bij door Haworth beschreven als Recurvaria fai¬ E. üligereiia (fig. 7) smal en de ductus bursae ciformis Haworth, maar werd later ten onrech¬ is, na een kleine verwijding onder het ostium, te met E üligereiia gesynonymiseerd. nauw. Bij E. faiciformis (fig. 5) is de gesclero¬ Scholz (1996) geeft als onderscheid tussen tiseerde ring van het ostium twee keer zo beide soorten dat bij E. faiciformis de schuine breed en de ductus bursae is twee keer zo wijd band op de voorvleugel, die begint bij de bin¬ als bij de vorige soort. nenste schubbenborstel aan de binnenrand, De voedselplant van de rups van Eper¬ altijd zwart begrensd is (fig. 11). Bij E. Uiige- menia üligereiia is zevenblad {Aegopodium relia (fig. 10) is die begrenzing hooguit don¬ podagraria L.). Zij leeft afzonderlijk tussen de kerbruin. De vleugelpunt en de binnenste fran- samengesponnen bladeren en zaden (Gaedike, jelijn zijn bij E. faiciformis breed en diepzwart 1968). Scholz (1996) noemt gewone engel¬ en bij E. üligereiia smal en donkergrijs. wortel ( L.) als voedsel¬ Verder is E. faiciformis levendiger getekend plant voor E. faiciformis. Godfray & Sterling door het grotere kontrast tussen de lichtgele en (1996) vermelden daarnaast ook zevenblad. lichtbruine tekening. Deze kenmerken gaan in De rupsen van de enige gekweekte Neder¬ grote lijnen wel op, maar de variabiliteit Is landse exemplaren die wij hebben kunnen vin¬ dermate groot dat een zekere determinatie niet den, werden op 29 juli 1977 te Callantsoog ge- 66 Ent. Ber., Amst. 58 (1998) vonden tussen samengesponnen bloemen van in november en duidelijke pieken in juni en gewone engelwortel. Hieruit verschenen de augustus (fig. 12). De vliegtijd van E. Uiige- vlinders reeds op 9 en 12 augustus. Over het relia geeft een heel ander beeld (fig. 13). Alle stadium waarin de beide soorten de winter Nederlandse exemplaren van E. iligerella zijn doorkomen wordt in de literatuur niets ge¬ waargenomen in de periode van 8 juni tot 5 meld. Waarschijnlijk overwinteren de vlin¬ augustus met één duidelijke piek in de tweede ders. Zo wordt er nergens in de literatuur ge¬ helft van juni. Hoewel deze gegevens slechts sproken over het voorkomen van rupsen in de gebaseerd zijn op 52 exemplaren, is er toch herfst. Verder is er een oude vondst van een duidelijk sprake van één generatie. exemplaar van E. falciformis uit november Epermenia falciformis is in Nederland de 1865 door Van Medenbach de Rooij (collectie meest gewone soort (fig. 14), die in grote de¬ ZMA), terwijl Diakonoff reeds op 5 mei 1934 len van het land gevonden wordt, terwijl E. il- een exemplaar te Breukelen ving (collectie ligerella hoofdzakelijk in de zuidelijke helft is RMNH). Het moet uitgesloten worden geacht waargenomen met als noordelijkste vindplaats dat dit dier in hetzelfde jaar tot ontwikkeling is Dwingeloo (fig. 15). Uit het onderzoek blijkt gekomen, aangezien de voedselplanten pas in ook dat de laatste soort pas recent voor het het voorjaar verschijnen. Ook Epermenia eerst in Nederland is waargenomen. De oudste chaerophyllella (Goeze), waarvan de rups vondst is een exemplaar van 26 juni 1968 ge¬ eveneens op schermbloemen leeft, overwin¬ vangen te Nederwetten door Van der Wolf. tert als vlinder en legt eieren in het voorjaar Epermenia falciformis wordt verder gemeld (Godfray & Sterling, 1996). van de volgende Europese landen: België, Volgens Scholz (1996) zijn er twee genera¬ Duitsland, Engeland, Luxemburg, Oostenrijk ties per jaar, een eerste generatie van mei tot en Slowakije (Karsholt & Razowski, 1996). juli en een tweede van augustus tot september. Inmiddels is zij echter ook bekend van Dit komt goed overeen met de vangdata van Denemarken waar ze in de collectie van het de Nederlandse exemplaren. Deze lopen van 5 museum te Kopenhagen werd ontdekt tussen mei tot 4 september, met een enkele uitbijter de meer dan 100 exemplaren van E. illigerella

Fig. 14. Verspreiding van Epermenia falciformis in Ne¬ Fig. 15. Verspreiding van Epermenia illigerella in Neder¬ derland. land. Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 67

(O. Karsholt in litt., 1997). In Engeland is E. het verspreidingsgebied loopt hoogst waar¬ falciformis de enige soort (Godfray & Ster¬ schijnlijk door Nederland. In het zuiden van ling, 1996). Epermenia illigerella komt voor Engeland, waar de vlinder lokaal voorkomt, in heel Europa met uitzondering van de Britse wordt ze altijd in de vrije natuur waargeno¬ Eilanden en Ierland en de landen rond de men. Het is geen soort die verspreid wordt met Middellandse Zee (Karsholt & Razowski, gedroogd plantaardig materiaal en schadelijk 1996) . is in opgeslagen produkten, zoals sommige andere soorten van het geslacht Ephestia (Goater, 1986). Pyralidae De eerste stadia zijn onvoldoende bekend. Microthrix similella (Zincken) Goater (1986) vermoedt dat de rups leeft van droog plantaardig materiaal, waaronder ge¬ Door J. van Vuure werd op 29 juni 1995 één droogde bessen en dode stengels van klimop exemplaar van Microthrix similella op licht {He de ra helix L.), een plant waaruit de vlinder gevangen te Kortgene. De soort wordt vooral is geklopt. Nieuw voor Limburg. gevonden in het midden en zuidoosten van ons land (Küchlein, 1993). In het westen was ze Crambus sylvella (Hübner) slechts bekend van Melissant waar K. J. Huis¬ man haar in 1986 ving. Te Ruinen (Drenthe) werd op 30 juli 1969 één De rups leeft op eik (Quercus sp.) in een exemplaar van Crambus sylvella verzameld spinsel op de bladeren en komt vooral voor in door D. A. Vestergaard. De vlinder komt lo¬ bossen en parken met oude eikebomen kaal, maar verspreid voor (Küchlein, 1993) en (Goater, 1986). Nieuw voor Zeeland. is nu bekend uit alle provincies behalve Zeeland. Nieuw voor Drenthe.

Homoeosoma nebulella (Denis & Schiffermüller) Scoparia basistrigalis Knaggs

Ook in 1995 werd Homoeosoma nebulella In Middenduin te Overveen (Noord-Holland) weer waargenomen. J. B. Wolschrijn ving de ving I. A. Kaijadoe op 12 juli 1994 een exem¬ vlinder op 28 mei op de Oldebroekse hei plaar van Scoparia basistrigalis op licht. Het (Gelderland). De laatste jaren wordt de soort verspreidingsgebied van deze vlinder was tot vaker gezien (Huisman & Koster, 1995, dusver beperkt tot Zuid-Limburg, waar de 1997) , maar het is niet duidelijk of we hier te soort van vrij veel plaatsen bekend is, en enke¬ maken hebben met zwervers of dat het om ge¬ le plaatsen in Zeeland (Küchlein, 1993). De regelde migratie gaat. soort lijkt uiterlijk zeer veel op de algemene S. ambigualis (Treitschke), maar kan daarvan Ephestia parasitella (Staudinger) worden onderscheiden door de meer gepron¬ onceerde zwarte streep aan de basis van de Waarnemingen. Z: Kortgene, 3 en 13.vii. 1995, 2<3, JV; L: voorvleugel en aan de zwart-wit geblokte Venray, 28.vi. 1995, op licht, TR. franje. Vooral het laatste kenmerk is alleen bij Na het eerste exemplaar voor ons land, dat verse exemplaren goed te zien. Nieuw voor door Lucas in 1960 te Oostvoorne werd ge¬ Noord-Holland. vangen (Küchlein, 1993), en de tweede vondst te Kortgene in 1993 (Huisman & Koster, Atralata albofascialis (Treitschke) 1996) zijn er weer drie exemplaren van deze soort gevonden. Ephestia parasitella komt In een te Bemelen (Limburg) opgestelde ma- voor in een groot aantal landen van Europa, laiseval werden op 10 juni 1994 drie exempla¬ maar ontbreekt in het noorden (Karsholt & ren van Atralata albofascialis aangetroffen Razowski, 1996). De noordelijke grens van door B. van Aartsen. Dit is de vierde vind- 68 Ent. Ber., Amst. 58 (1998)

voor de Nederlandse fauna (Lepidoptera: Tortricidae). plaats in Zuid-Limburg van deze soort, die tot - Ent. Ber., Amst. 56: 157-158. op heden in Nederland alleen daar is aange¬ Hannemann, H. J., 1977. Kleinschmetterlinge oder Mi¬ troffen. De rups mineert in de bladeren van crolepidoptera III. Federmotten (Pterophoridae), donderkruid {Inula conyza DC) en veroor¬ Gespinstmotten (Yponomeutidae), Echte Motten (Tineidae). - Tierw. Dtl. 63: 1- 273. zaakt grote plaatmijnen (Langohr & Schreurs, Huisman, K. J. & J. C. Koster, 1994. Nieuwe en interes¬ 1987). sante Microlepidoptera uit Nederland in de jaren 1988- 1991 (Lepidoptera). - Ent. Ber., Amst. 54: 29-47. Huisman, K. J. & J. C. Koster, 1995. Nieuwe en interes¬ Duponchelia fovealis Zeiler sante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1992 (Lepidoptera). - Ent. Ber., Amst. 55: 53-67. Op 28 juni 1995 ving J. A. W. Lucas één Huisman, K. J. & J. C. Koster, 1996. Nieuwe en interes¬ exemplaar op licht te Rhoon. Dit is het tweede sante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1993 exemplaar van deze soort dat in ons land in (Lepidoptera). - Ent. Ber., Amst. 56: 37-55. de openlucht is gevangen. Het eerste exem¬ Huisman, K. J. & J. C. Koster, 1997. Nieuwe en interes¬ sante Microlepidoptera uit Nederland in het jaar 1994 plaar is afkomstig van Beifeld, waar het in (Lepidoptera). - Ent. Ber., Amst. 57: 45-65. 1992 op licht kwam (Huisman & Koster, Karsholt, O & E. S. Nielsen, 1978. Remarks on 1995). Of het dier op eigen kracht vanuit Zuid- Lepidoptera new to the Danish fauna, with a review of Europa ons land heeft bereikt of afkomstig is the Coleophora milvipennis group (Lepidoptera). - van een kwekerij is niet na te gaan. De soort Ent. Meddr 46: 1-16. Karsholt, O. & J. Razowski, 1996. The Lepidoptera of treedt in ons land schadelijk op in kassen waar Europe. A Distributional Checklist: 1- 380. Apollo sierplanten worden geteeld (Romeijn, 1997). Books, Stenstrup. Küchlein, J. H., 1993. De kleine vlinders: handboek voor de faunistiek van de Nederlandse Microlepidoptera: 1 - Literatuur 715. Pudoc, Wageningen. Kuznetsov, V. I., 1989. Tortricidae (Olethreutidae, Agassiz, D. J. L., 1996. Yponomeutidae. In: The Cochylidae) - Tortricid Moths. In: Keys to the and Butterflies of Great Britain and Ireland (A. M. of the European Part of the USSR (G. S. Medvedev Emmet, ed.) 3: 39-114. Harley Books, Colchester. ed.) 4. Lepidoptera 1: 279- 956. Brill, Leiden, New Bengtsson, B. À., 1997. Scythrididae. In: Microlepido- York, Kopenhagen, Keulen. ptera of Europe (P. Huemer, O. Karsholt & L. Kuznetsov, V. I., 1990. Gracillariidae (Lithocolletidae). Lyneborg eds) 2: 1-301. Apollo Books, Stenstrup. In: Keys to the Insects of the European Part of the US¬ Bland, K. P., 1996. Elachistidae. In: The Moths and SR (G. S. Mevedev ed.) 4. Lepidoptera 2: 199-410. Butterflies of Great Britain and Ireland (A. M. Emmet Brill, Leiden, New York, Kopenhagen, Keulen. ed.) 3: 339-410. Harley Books, Colchester. Langohr, G. R. & A. E. P. Schreurs, 1987. Nieuwe en Bradley, J. D„ W. G. Trema wan & A. Smith, 1979. minder gewone Lepidoptera voor de Nedelandse fauna British Tortricoid Moths. Tortricidae: Olethreitinae: (7). - Ent. Ber., Amst. 47: 42-48. i-viii, 1-336, The Ray Society, London. Leraut, P., 1980. Liste systématique et synonymique des Doets, C., 1946. Lepidopterologische mededeelingen Lépidoptères de , Belge et Corse. - Alexanor, over 1939-45. - Ent. Ber., Amst. 12: 84- 91. Suppl.: 1-334. Emmet, A. M. (ed.), 1979. Afield guide to the smaller Nieukerken, EJ. van, C. Gielis, K. J. Huisman, J. C. British Lepidoptera: 1-271. The British Entomological Koster, J. H. Küchlein, H. W. van der Wolf & J. B. and Natural History Society, London. Wolschrijn, 1993. Nieuwe en interessante Micro¬ Gaedike, R., 1968. Beiträge zur Insekten-Fauna der lepidoptera uit Nederland. - Ned. faun. Meded. 5: 47- DDR: Lepidoptera - . - Beitr. Ent. 18: 62. 299-310. Palm, E., 1989. Nordeuropas Prydvinger. - Danm. Gielis, C., K. J. Huisman, J. H. Küchlein, E. J. van Nieu- Dyreliv 4: 1-247. kerken, H. W. van der Wolf & J. B. Wolschrijn, Pelham-Clinton, E.C., 1985. Tineidae. In: The Moths 1985. Nieuwe en interessante Microlepidoptera uit and Butterflies of Great Britain and Ireland (J. Heath Nederland, voornamelijk in 1982 en 1983 (Lepido¬ & A. M. Emmet eds) 2: 152-207. Harley Books, ptera). - Ent. Ber., Amst. 45: 89-104. Colchester. Goater, B., 1986. British PyralidMoths. A Guide to their Piskunov, V. !.. 1990. Gelechiidae. In: Keys to the Insects Identification: 1-175. Harley Books, Colchester. of the European Part of the USSR (G. S. Medvedev Godfray, H. C. J. & P. H. Sterling, 1996. Epermeniidae. ed.) 4. Lepidoptera 2: 889-1024. Brill, Leiden, New In: The Moths and Butterflies of Great Britain and York, Kopenhagen, Keulen. Ireland (A. M. Emmet ed.) 3: 115-123. Harley Books, Razowski, J., 1990. Motyle (Lepidoptera) Polski 16. Colchester Coleophoridae. - Monogr. fauny Polski 18: 1-270. Groenen, F., 1996. Gravitarmata margarotana, nieuw Ent. Ber., Amst. 58 (1998) 69

Romeijn, G., 1997. Duponchelia fovealis is een nieuwe Traugott-Olsen, E. & E. Schmidt Nielsen, 1977. The plaag in de kas. - Boomkw. 1997 (5): 14-15. Elachistidae (Lepidoptera) of Fennoscandia and Den¬ Sattler, K., 1987. Die an Composieten gebundenen mark. -Fauna ent. scand. 6: 1-299. Scrobipalpa-Arten des östlichen Österreichs Vuure, J. van, 1997. Het voorkomen van Qlethreutes ar- (Lepidoptera, Geïechiidae). - Annln naturhist. Mus. butella in Nederland (Lepidoptera: Tortricidae). - Ent. Wien 88/89: 435-456. Ber., Amst. 57: 27-28. Scholz, A., 1996. Zur Identität von Epermenia falcifor- mis (Haworth, 1828) (Lepidoptera: Epermeniidae). - Nota lepid. 18: 289-296. Sorhagen, L-, 1885. Aus meinem entomologischen Tagebuche. - Berl ent Z. 29: 96-97. Geaccepteerd 15.x. 1997.