H E R H A L I N G V A N T I T E L H O O F D S T U K

Nieuwe stad, schoon water Het watersysteem van Leidsche Rijn

Hoofdrapport

in opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn

Utrecht, november 1997

verricht door Projectgroep Waterhuishouding

Gemeente

Gemeente -

1 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING H E R H A L I N G T I T E L V E R S L A G

PROJECTGROEP 2

WATERHUISHOUDING V O O R W O O R D

Voorwoord

Voor u ligt het ontwerp van het waterhuis- watersysteem: de gebruiksfase. Belangrijkste houdkundig systeem van de VINEX-locatie taken in deze fase zijn weggelegd voor de Leidsche Rijn. gemeenten en het waterschap in hun operationele beherende rol. Alleen als op Het maken van het ontwerp was in meer- gezette tijden oever- en watervegetatie dere opzichten een bijzondere opgave. Niet wordt geoogst en afgevoerd zullen de daarin alle dagen wordt voor een gebied van maar opgeslagen stoffen definitief uit het water- liefst 2400 hectare een watersysteem systeem worden verwijderd. Alleen op deze ontworpen. Een gebied van een dergelijke wijze kan de gewenste waterkwaliteit worden omvang wordt ook niet in enkele jaren verkregen. De betrokkenheid van de Provin- ingericht. Er zal 15 tot 20 jaar mee gemoeid cie Utrecht, de gemeenten Utrecht en zijn. Dit stelt hoge eisen aan de flexibiliteit en Vleuten-De Meern en het waterschap De de communiceerbaarheid van het ontwerp. Stichtse Rijnlanden bij de totstandkoming van Ook over 10 jaar zal moeten kunnen worden het ontwerp is mede hierom van grote begrepen welke overwegingen en risico- betekenis. afweging ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp. Maar ook is de rol van toekomstige bewo- ners niet te veronachtzamen. Naarmate zij Het watersysteem heeft in het Masterplan meer waardering hechten aan een duur- Leidsche Rijn een belangrijke structurerende zame samenleving in het algemeen en aan functie gekregen. Samen met het Centrale een hoogwaardige woonomgeving in het Park en de hoofdinfrastructuur vormt het als bijzonder kunnen zij, door ‘verantwoord’ het ware het raamwerk voor de gehele gedrag, in toenemende mate hieraan een VINEX-locatie. Randvoorwaardelijk dient een bijdrage leveren. Het bladafval gaat in de duurzaam watersysteem te ontstaan met een gft-containers, de auto -zo al aanwezig- identiteit die aansluit bij lokale gebieds- wordt gewassen op daartoe ingerichte kenmerken. Deze opgave levert tal van plaatsen en de grote boodschap van de uitdagingen voor een innovatief ontwerp. trouwe viervoeter wordt opgenomen en gaat thuis de container in. Een aantal van deze ontwerpaspecten zal voor iedereen zichtbaar zijn. Deels direct, Het watersysteem zoals dit nu wordt gepre- deels later. De bovengrondse afvoer van senteerd is af in de zin dat het technisch regenwater naar greppels, infiltratie- gesproken een antwoord geeft op de voorzieningen en open water in plaats van ambities zoals die in het Masterplan zijn naar de riolering, zal direct herkenbaar zijn bij geformuleerd en het programmatisch in het gereedkomen van de eerste deelplannen. redelijke mate past (ruimtebeslag en kosten). Ook de oevers zullen -daar waar gepland- Dat betekent echter nog niet dat er geen direct worden ingericht om een vegetatie te vragen en knelpunten meer zouden zijn. Het laten ontstaan die typisch is voor de overgang watersysteem ligt bijvoorbeeld deels buiten water-land. Toch zal het nog wel even duren het VINEX-gebied om verbinding te krijgen voordat de natuurwaarden worden bereikt met de natuur ten westen en ten noorden. die in het ontwerp worden nagestreefd. Het De kosten voor de betreffende watergangen watersysteem moet daarvoor op de meest en kunstwerken worden niet gedekt uit de essentiële onderdelen gereed zijn. grond-exploitatie. Primair zal onderzocht moeten worden of de aanleg in het kader En als het dan af is, dan treedt een nieuwe van de Randstadgroenstructuur kan worden fase aan waarvan we ook nu al doordrongen gefinancierd. Een ander voorbeeld is dat uit zijn dat die van vitaal belang is voor het de berekeningen volgt dat de aanleg onge- welslagen van de ambities met het wenste effecten heeft op enkele in de directe

3 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

nabijheid gelegen gebieden. Optimalisatie van het ontwerp hierop heeft op dit moment echter weinig zin. Beter kan dit op een later tijdstip als de inrichting van de locatie verder is gevorderd. Bovendien is het voorstelbaar dat efficiëntere oplossingen kunnen worden verkregen door een groter gebied dan alleen het VINEX-gebied te betrekken in een dergelijke optimalisatie-studie. Van belang is echter dat op basis van de huidige bereke- ningen de overtuiging bestaat, dat deze effecten zijn te minimaliseren of op te heffen tegen een aanvaardbare financiële inspanning.

Om het ontwerp en het er aan ten grondslag liggende gedachtengoed levend te houden, zullen enkele maatregelen getroffen moeten worden. Op de eerste plaats zal het ontwerp na goedkeuring door de stuurgroep worden bekrachtigd als leidend document voor het ontwerp van het riolerings- en watersysteem door de algemene besturen van de gemeen- ten en het waterschap. Op de tweede plaats wordt een ambtelijke beheergroep benoemd die de bouwplannen toetst aan het ontwerp van het watersysteem en tevens de projectdirectie(s) adviseert met betrekking tot wijzigingsvoorstellen en/of te verrichten aanvullende berekeningen. Ten derde zal op adequate wijze moeten worden voorzien in voorlichting over het te ontwerpen systeem. Doelgroepen zijn ontwikkelaars, architecten, aannemers, makelaars en de toekomstige bewoners.

Rest mij alle bij de totstandkoming van dit ontwerp betrokkenen te danken voor hun inzet. Het is een uitermate constructief proces geweest. Mijn verwachtingen met betrekking tot de einduitkomst zijn dan ook hoog gespannen. Het moeilijkste zal zijn het geduld op te brengen te wachten tot het moment dat het systeem in haar geheel functioneert.

Utrecht, november 1997

Ir. P. Rooijmans, projectvoorzitter

PROJECTGROEP 4

WATERHUISHOUDING Inhoud

Voorwoord 3

1 DE OPGAVE ○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○○ 7 1.1 Vertrekpunt masterplan 7 1.2 De opdracht en de uitvoerenden 7 1.3 Status en doelgroep 9 1.4 De rapportage 10

2 OPTIEK EN STRATEGIE 11 2.1 Invloeden op het watersysteem 11 2.2 Interpretatie van de opdracht 15 2.3 Verkenning van landschappelijke en ecologische kwaliteiten en potenties 19 2.4 Verkenning van hydrologische mechanismen: water in balans 21 2.5 Verkenning van biologische (zuiverings)mechanismen: stoffen in balans 24

3 HET PLAN 31 3.1 Vier niveaus 31 3.2 Een geheel nieuw systeem 35 3.3 Nieuwe kansen voor flora en fauna 36 3.4 Het hoge stelsel 39 3.5 Het lage stelsel 41 3.6 Eén samenhangend stelsel 43

4 DE MAATVOERING EN INRICHTING 45 4.1 Het tracé 45 4.2 De onderbouwing 47 4.3 Het nieuwe stelsel 48 4.4 De profielen 49 4.5 Kunstwerken 55 4.6 Het zuiveringssysteem 58 4.7 Vrijheidsgraden in aanpassing van het ontwerp 61 4.8 Het ruimtebeslag 62

5 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING Inhoud (vervolg)

5 HET FUNCTIONEREN 63 5.1 Het waterhuishoudkundig beheer 63 5.2 Beheer en onderhoud van het opper-vlaktewaterstelsel 65 5.3 Beheer en onderhoud van het zuiveringsfilter 67 5.4 Randvoorwaarden voor het wijkwaterstelsel 68 5.5 Risico's en bedreigingen voor de gestelde kwaliteitsdoelen 73

6 HET PERSPECTIEF 79 6.1 Waterbuffering en waterinlaat 79 6.2 Waterkwaliteit en waterbodemkwaliteit 81 6.3 Bijzondere landschappelijke en ruimtelijke kwaliteiten 84 6.4 Bijzondere ecologische kwaliteiten 88 6.5 De Haarrijnse Plas 89 6.6 Het Centrale Park 90 6.7 Glastuinbouwgebied 91

7 DE REALISERING 93 7.1 Fasering van aanleg 93 7.2 Kostenoverzicht 93 7.3 Regelgeving 98

8 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 101 8.1 Conclusies 101 8.2 Aanbevelingen 102

Gebruikte literatuur 103

Fotoverantwoording 107 Bijlagen 1 Samenvatting Programma van Eisen en plantoetsing. 2 Het waterhuishoudkundig hoofdsysteem in andere plandocumenten. 3 Korte toelichting en toepassingsmogelijkheden van enkele onderbouwende deelstudies. 4 Profielen. 5 Het ruimtebeslag van het nieuwe watersysteem.

PROJECTGROEP 6

WATERHUISHOUDING DH EO O OF PD GS AT VU EK 1 DE OPGAVE

1.1 Vertrekpunt neert. Dit betekent dat er zo min mogelijk water wordt afgevoerd en dus ook zo min masterplan mogelijk gebiedsvreemd water wordt ingelaten. Zodoende kan ook het inlaten van Voortvloeiend uit de Vierde Nota Ruimtelijke water uit het Amsterdam-Rijnkanaal, dat een Ordening Extra (VINEX) worden in het matige kwaliteit heeft, worden beperkt.....” gebied Leidsche Rijn, gelegen tussen de (p. 138). kernen van Utrecht en Vleuten-de Meern, de komende jaren circa 30.000 nieuwe wonin- “...Hemelwater (...) zal worden geïnfiltreerd gen gebouwd. Met het Masterplan voor of worden afgevoerd naar open water. Het Leidsche Rijn (Projectbureau Leidsche Rijn, vasthouden van dit water in het plangebied 1995; plankaart figuur 1.1) wordt beoogd een vormt de quintessens van het systeem van duurzaam en kwalitatief goed perspectief te waterhuishouding dat in Leidsche Rijn zal bieden voor de ontwikkeling van dit plan- worden gerealiseerd...” (p. 138). gebied. Vanuit de visie op duurzaamheid worden in het Masterplan hoge ambities Het watersysteem uit het Masterplan is toegekend aan het systeem van waterhuis- uitgewerkt in de brochure ‘Watersysteem houding. De volgende citaten uit het Master- VINEX-locatie Leidsche Rijn’ (H+N+S, 1995) plan illustreren dit: waarmee het systeem geografisch is ingepast in het plangebied. “...Voor de Leidsche Rijn is een systeem van waterhuishouding ontwikkeld dat er voor Deze inpassing is beschouwd als het vertrek- zorgt dat het oppervlaktewater schoon is en punt voor verdere uitwerking van het dat de afvoer van hemelwater naar de watersysteem. rioolwaterzuivering beperkt blijft. Bovendien draagt het systeem bij aan het behoud van bestaande en de ontwikkeling van nieuwe natuur-elementen. In de planvorming wordt 1.2 De opdracht en de er rekening mee gehouden dat water en uitvoerenden groen niet alleen recreatieve mogelijkheden biedt, maar ook van belang zijn als ecologi- Op grond van de ambities uit het Masterplan sche verbindingszones naar de grote aaneen- kan worden gesteld dat voor het toekomstig gesloten groengebieden als de west- en watersysteem van het plangebied Leidsche zuidzijde van het gebied....” (p. 49). Rijn in algemene zin wordt gestreefd naar de realisering van een duurzame waterhuishou- “...Bij de ontwikkeling van een nieuw systeem ding, waarbij zorgvuldig wordt omgegaan met is ervan uitgegaan dat het gebied wat de het beschikbare water en gezorgd wordt waterhuishouding betreft autonoom functio- voor een goede waterkwaliteit.

7 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Plankaart Masterplan (Projectbureau Leidsche Rijn, 1995)

PROJECTGROEP 8

WATERHUISHOUDING D E O P G A V E

Door de Projectgroep Waterhuishouding van Bijlage 2 geeft een overzicht van relevante het Gemeenschappelijk Projectbureau passages uit genoemde plandocumenten met Leidsche Rijn zijn de doelstellingen voor het betrekking tot het watersysteem. watersysteem geconcretiseerd in de vorm van een Programma van Eisen voor het ontwerp van het waterhuishoudkundig 1.3 Status en doel- hoofdsysteem (Projectgroep Waterhuishou- ding, 1996). Bijlage 1 geeft een samenvatting groep van dit Programma van Eisen. Het voorliggende rapport is opgesteld om Op grond van het Programma van Eisen is het ontwerp van het hoofdwatersysteem vast aan een combinatie van gespecialiseerde te leggen. Ze is bedoeld voor eenieder die adviesbureaus (Werkgroep Waterhuishou- met het watersysteem in aanraking komt bij ding; zie ook paragraaf 1.4 en colofon) de verdere ontwikkeling van Leidsche Rijn opdracht gegeven tot het opstellen van een zoals projectontwikkelaars en ontwerpers van definitief ontwerp van het hoofdwater- deelgebieden, architecten, stedenbouwers, systeem alsmede een pakket van richtlijnen landschapsarchitecten, civieltechnici en en randvoorwaarden voor het ontwerp van volgende generaties planners en ontwerpers. het watersysteem op deelplanniveau. Leidsche Rijn komt in de komende 20 jaar tot Met deze combinatie zijn de belangrijkste stand en het watersysteem zal met de laatst disciplines voor het ontwerp van de water- aangekoppelde wijk pas voltooid zijn. Al die huishouding verenigd. Daarnaast zijn enkele tijd is het van belang de hoofdlijnen vast te deelopdrachten uitgevoerd door andere houden en het functioneren verder te bureaus (zie colofon). optimaliseren. Deze rapportage is ook van belang voor de toekomstige beheerders; ook Het ontwerp van een gemeenschappelijk zij moeten de essenties en intenties kennen watersysteem voor het gehele plangebied en aan de hand daarvan naar bevinding van staat uiteraard niet los van de overige ideeën zaken kunnen handelen. en ambities ten aanzien van de ontwikkeling van Leidsche Rijn. De extra uitdaging was dan Daarnaast biedt de rapportage de achter- ook om de waterhuishouding te ontwerpen grondinformatie voor iedereen die geïnteres- in afstemming en in samenhang met de seerd is in het watersysteem van Leidsche overige planontwikkelingen, waarbij uiteraard Rijn. Voor meer gedetailleerde achtergrond- de ambities ten aanzien van het water- informatie wordt verwezen naar de deel- systeem zélf behouden zouden worden. onderzoeken die ten grondslag liggen aan dit hoofdontwerp (zie colofon). In de praktijk betekent dit dat zoveel als mogelijk is aangesloten op de randvoorwaar- Onderhavig rapport zal ter goedkeuring den en ambitieniveaus van relevante plan- worden aangeboden aan de Raad van de documenten, zoals de concept-Struc- Gemeente Vleuten-de Meern, de Raad van tuurschets Vleuten-de Meern (VHP, 1996), de Gemeente Utrecht en het Algemeen de Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn Utrecht Bestuur van het Hoogheemraadschap De (Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1996) Stichtse Rijnlanden. Goedkeuring houdt in dat het Stedebouwkundig Programma van Eisen de rapportage wordt gezien als leidend voor Langerak (Projectbureau Leidsche Rijn, 1996), de verdere planvorming en invulling van het en de nota met randvoorwaarden en plangebied Leidsche Rijn. uitgangspunten voor het deelplan (Quadrat/Projectgroep Veldhuizen, 1995). Daarentegen zijn echter ook ideeën vanuit de waterhuishouding overgenomen in de stedebouwkundige plannen. Paragraaf 2.1 gaat hier nader op in.

9 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

1.4 De rapportage In hoofdstuk 7 wordt beschreven wat er bij realisatie verder komt kijken. Hierbij wordt Het voorliggende rapport vormt het hoofd- met name ingegaan op de fasering van aanleg, rapport van de Werkgroep Waterhuishouding. de kosten van inrichting en beheer en de Technische achtergronden zijn vastgelegd in regelgeving met betrekking tot de aanleg van aparte deelrapportages (zie colofon). een nieuw watersysteem. Het hoofdrapport is opgebouwd uit verschil- lende hoofdstukken, waarbij steeds verder Hoofdstuk 8 bevat de conclusies en aanbeve- wordt ingezoomd op het ontwerp van het lingen. Hierbij wordt het ontwerp vergeleken watersysteem. In de opeenvolgende hoofd- met de uitgangspunten en randvoorwaarden. stukken wordt het ontwerp dan ook steeds Tevens wordt ingegaan op de noodzakelijke concreter. Belangrijk doel van dit hoofd- vervolgstappen. Afgesloten wordt met een rapport is het vastleggen van de uitgangspun- overzicht van gebruikte literatuur. ten, achterliggende gedachten en oplossingen zodat planners en ontwerpers ermee verder kunnen werken. De wezenlijke zaken zijn aangegeven, met daarnaast de vrijheidsgraden voor verdere uitwerking en vormgeving.

Hoofdstuk 2 gaat in op de bouwstenen van het ontwerp. Het beschrijft de vertaalslag van de ambities, het uitgangspunt duurzaamheid en wat daarbij in ogenschouw genomen is bij het ontwerp van het watersysteem.

Hoofdstuk 3 beschrijft het plan op hoofdlij- nen, de hoofdprincipes. De uitwerking van deze hoofdprincipes vindt plaats in hoofdstuk 4, waarin de plankaart wordt toegelicht. Hierbij wordt ingegaan op de maatvoering en peilen van de waterlopen, de benodigde kunstwerken en het zuiveringssysteem.

In hoofdstuk 5 worden de randvoorwaarden die het watersysteem stelt om optimaal te kunnen functioneren beschreven. Het betreft onder meer het waterhuishoudkundig beheer, het beheer van watergangen en oevers en eisen en wensen die gelden voor ‘aankoppeling’ van verschillende deelgebieden (wijken) aan het nieuwe hoofdstelsel.

Hoofdstuk 6 geeft inzicht in wat dit nieuwe watersysteem oplevert voor Leidsche Rijn, wat bijvoorbeeld de ecologische en recrea- tieve potenties zijn, waar bijzondere plekken in de stad in relatie tot het watersysteem zijn maar ook waar nog knelpunten zitten die opgelost moeten worden.

PROJECTGROEP 10

WATERHUISHOUDING OH PO TO IF ED KS T E U N K S T R A T E G I E 2 OPTIEK EN STRATEGIE

2.1 Invloeden op het op het voorliggende ontwerp van de water- huishouding. Paragraaf 3.4.3. gaat hier nader watersysteem op in. De te handhaven bebouwing en de archeologische monumenten, die om een- 2.1.1 Masterplan en zelfde stabiele grondwaterstand vragen, zijn Programma van Eisen opgenomen in figuur 2.1. Uitgangspunt van het Masterplan (Project- bureau Leidsche Rijn, 1995) en opgave van 2.1.2 De verschillende deelplannen het Programma van Eisen (Projectgroep Doordat het ontwerp van het hoofdwater- Waterhuishouding, 1996) was om voor stelsel gelijktijdig heeft plaatsgevonden met Leidsche Rijn een nieuw en duurzaam de planvorming voor verschillende deelgebie- watersysteem te ontwerpen. Dit impliceert den heeft er wederzijds zowel in inhoudelijke een verandering van de huidige waterhuis- als in ruimtelijke zin beïnvloeding plaatsgevon- houdkundige situatie van het gebied. Het den. wijzigen van de waterhuishouding betekent dat er veranderingen zullen optreden binnen Om de planvorming op elkaar af te stemmen het gebied zelf en naar de omgeving. Moge- is overleg gevoerd met onder meer de lijke veranderingen betreffen onder meer de makers van de Structuurvisie voor de aanvoer en afvoer van water, grondwater- Gemeente Vleuten-de Meern (VHP, 1996) standen, kwel/infiltratie en waterkwaliteit. en de Ontwikkelingsvisie voor de Gemeente Utrecht (Projectbureau Leidsche Rijn In het Programma van Eisen (zie ook bij- Utrecht,1996) (zie ook het colofon). In deze lage 1) is gesteld dat de effecten op de plannen is de loop van de hoofdwatergangen omgeving niet onaanvaardbaar mogen zijn. In in hoofdlijnen vastgelegd. Hierop zijn in de de loop van het planproces zijn deze eisen loop der tijden wijzigingen aangebracht. geconcretiseerd. Bij het ontwerp van het Figuur 2.2 en 2.3 geven een overzicht van de nieuwe stelsel is getracht een optimaal plankaarten voor beide deelgebieden. evenwicht te vinden tussen de realisering van de duurzaamheidsdoelstelling (zoals het Het tracé van de hoofdwatergangen is in sluiten van de waterbalans op gebiedsniveau) sterke wisselwerking met het stedebouwkun- en deze effecten. dig ontwerp tot stand gekomen. Het wegen- stelsel dat aangelegd gaat worden gaat uit van Uitgangspunt van het Masterplan en het twee parallelle ‘stroomwegen’, grote oost- Programma van Eisen was tevens dat effecten west verbindingen, die de wijken met elkaar op bestaande bebouwing alsmede op verbinden. Vanuit die wegen ontsluiten archeologische objecten binnen het plan- smallere wegen de wijken zelf. Langs die gebied voorkomen dienden te worden. Ook stroomwegen zijn de hoofdwatergangen dit uitgangspunt is van grote invloed geweest ontworpen, in één breed profiel.

11 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

figuur 2.1 Te handhaven bebouwing en archeologische objecten

PROJECTGROEP 12 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

figuur 2.2 Plankaart structuurvisie Leidsche Rijn Vleuten de Meern (VHP, 1996)

De wijkwatergangen takken daar op verschil- overnemen van met name de -relatief lende plaatsen aan. Om stedebouwkundige laaggelegen- peilen uit het stedebouwkundige redenen is de hoofdwatergang langs de plan heeft een positief gevolg voor de noordelijke stroomweg uiteindelijk verscho- waterbalans van het gebied, aangezien meer ven naar een tracé parallel aan het spoor. kwel wordt aangetrokken. Nadelen hiervan Aangezien de planvorming voor Veldhuizen zijn dat de effecten op de omgeving relatief (eerste deelplan van Vleuten-de Meern; groot zijn (mede door de dunne deklaag ter Quadrat/Projectgroep Veldhuizen, 1995) al in plaatse) en dat er peilverschillen geïntrodu- een vergevorderd stadium verkeerde, is het ceerd worden in het lage stelsel. Hierdoor is water uit het stedebouwkundig ontwerp het principe van een doorgaande ecologische overgenomen in het watersysteem. Het en recreatieve route voor dit lage stelsel

13 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

figuur 2.3 Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn, Utrecht (Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1996)

PROJECTGROEP 14 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

aangetast. Deze nadelen zijn gedeeltelijk neerslagwater in de hoger gelegen delen gecompenseerd met aanvullende maatrege- van het parkgebied, zodat dit water niet via len om de barrièrewerking van peilverschillen het riool afgevoerd behoeft te worden; te overbruggen (zie hoofdstuk 4). De wijze • de in het park zelf gelegen en eventueel waarop het beste omgegaan kan worden met nog aan te leggen waterlopen kunnen een de effecten op de omgeving dient nog nader recreatieve (en ecologische) functie krijgen; te worden bepaald (zie ook paragraaf 6.1). • de loop van de ‘Oude Rijn’ in het park- gebied kan herkenbaar teruggebracht In de stedebouwkundige planvorming voor worden en daarmee in recreatief, ecolo- Vleuterweide (VHP, 1996) is aan een centraal gisch en waterhuishoudkundig opzicht gelegen plas (Plas Vleuterweide) een belang- benut worden. rijke stedebouwkundige functie toegekend. Deze plas was niet aangegeven op de plankaart van het Masterplan. Bij het ontwerp van de waterhuishouding is nadrukkelijk 2.2 Interpretatie van rekening gehouden met de situering van de de opdracht plas en de omliggende waterstructuur. Sterker nog: de nieuwe plas heeft een De herinrichting van het plangebied Leidsche centrale functie in het nieuwe waterhuis- Rijn tot een kwalitatief hoogwaardig woon- houdkundige systeem gekregen door deze te en leefgebied is een goede aanleiding en laten fungeren als ‘verdeelwerk’ voor de vormt het kader voor een omvorming van noordelijke en zuidelijke tak van het lage het watersysteem tot een duurzaam functio- systeem. De plas vormt hiermee één van de nerend systeem met hoge ecologische en verbindende schakels tussen het hoge en het recreatieve kwaliteiten. In het Masterplan lage systeem. (Projectbureau Leidsche Rijn, 1995) is hieraan in hoofdlijnen invulling gegeven. De brochure Bij de planvorming voor de Haarrijnse Plas ‘Watersysteem VINEX-locatie Leidsche Rijn’ ten noorden van Vleuten zijn een aantal (H+N+S, 1995) vormt hiervan een nadere randvoorwaarden vanuit het watersysteem uitwerking. deel geworden van het Programma van Eisen van dit gebied (Projectbureau Vleuten-de Met de realisering van een duurzaam functio- Meern, 1996). Het betreft de ligging van de nerend watersysteem wordt de kwaliteit van plas, de keuze van het peil, het aandeel de leefomgeving ook voor de toekomst veilig natuurlijke oevers, en de gebruiksfuncties van gesteld. Duurzaamheid is voor het water- de plas. systeem operationeel gemaakt met de Met betrekking tot de invulling van het volgende uitgangspunten: Centrale Park zijn in het voorlopige Pro- • het meewerken met en benutten van het gramma van Eisen voor dit park (Project- natuurlijk systeem bureau Leidsche Rijn Utrecht, 1997) een dat wil zeggen gebruik maken van natuur- aantal randvoorwaarden en aanbevelingen lijke wetmatigheden (fysisch-chemische en opgenomen die aansluiten op de ambities biologische processen) zoals het feit dat voor het watersysteem en de hieraan water stroomt van hoog naar laag, dat er in gerelateerde ecologische ontwikkeling. de winter meer wateraanbod is dan ‘s Dit betreft onder meer: zomers, het benutten van natuurlijke • de optimalisering van ecologische verbin- zuiveringsprocessen en het gebruik maken dingen van het park met de Haarrijnse Plas van de gebiedsspecifieke kenmerken en en het gebied ; kwaliteiten zoals hoogteverschillen, verschil- • handhaving van bestaande watergangen, len in bodemopbouw en waterkwaliteit; zoals de Alendorper Wetering, de • het minimaliseren van de milieubelasting Vleutense Wetering en de Enghwetering, bijvoorbeeld door integraal ketenbeheer, de waterlopen langs de bestaande bebou- het beheersen van de bronnen van voeding wing van de linten en de Europaweg, en de en verontreiniging van het water en het verbrede spoorsloot; sturen aan de stofstromen; • maximale mogelijkheden tot infiltratie van

15 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

figuur 2.4 Reliëfkaart van het plangebied 1:50.000 (bron: Ingenieursbureau Utrecht)

PROJECTGROEP 16 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

figuur 2.5 Bodemkaart van het plangebied 1:50.000 (bron: Stiboka)

17 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

• het streven naar multifunctionaliteit en geldt dat een grotere maatvoering leidt tot ruimtelijk-functionele samenhang een grotere variatie en compleetheid aan het zoeken naar slimme functiecombinaties kwaliteiten (zoals natuurdoeltypen) en en vormen van medegebruik; het water- gebruiksmogelijkheden (zoals recreatieve systeem krijgt een sterk integraal karakter, mogelijkheden). waarbij verschillende belangen worden gediend, mits deze niet conflicteren; het Voor het watersysteem van de Leidsche Rijn watersysteem verenigt hiermee stede- betekent dit: bouwkundige, recreatieve, ecologische en • piekafvoeren, die met name optreden als landschaps-esthetische aspecten; gevolg van de toename van verhard oppervlak, zoveel als mogelijk afvlakken; • flexibiliteit, robuustheid en compleetheid dus water zoveel mogelijk bufferen in het het inbouwen van voldoende flexibiliteit gebied en de afvoer vertragen; zodat het systeem kan ‘meegroeien’ met • schone waterbronnen zoals hemelwater en de stad en ook voldoet aan (verande- eventueel kwelwater zo goed mogelijk rende) toekomstige functies en eisen; benutten en tot expressie laten komen; dus tevens een voldoende grote maatvoering dit water in het gebied bufferen en zo min (robuustheid) om autonome functies zoals mogelijk afvoeren naar het buitengebied of waterbuffering en waterzuivering te kunnen de rioolwaterzuivering; reguleren; in relatie tot het voorgaande

figuur 2.6 Kwel en infiltratiekaart van de huidige situatie (naar studie Tauw)

PROJECTGROEP 18 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

• schoon water schoon houden, dus water- hierin zijn bij de uitwerking op deelgebied- kwaliteiten scheiden en bronnen van niveau en dat voorkomen wordt dat de verontreinigingen aanpakken; werking van het systeem wordt aangetast. • verontreinigd water zuiveren, bij voorkeur Een gedegen bewaking van de principes van via natuurlijke processen, en kwalitatief het systeem is dan ook zeer belangrijk. goed water verder verbeteren.

In concrete maatregelen betekent dit: 2.3 Verkenning van • het zoveel mogelijk toestaan van peil- landschappelijke en fluctuaties in oppervlaktewater en bodem (grondwater) en peilfluctuaties volgend ecologische kwali- laten zijn op het neerslagregime; teiten en potenties • het zoveel mogelijk afkoppelen van (ver- hard) oppervlak van de riolering; 2.3.1 Landschappelijke • het zoveel mogelijk beperken van de inlaat aanknopingspunten van minder schoon water van een niet- In het verleden heeft het water een essen- gebiedseigen samenstelling; tiële rol gespeeld in de ontwikkeling en • het voorkomen dat verontreinigd (niet vormgeving van het plangebied. Sporen schoon) water mengt met kwalitatief goed hiervan die nog steeds herkenbaar zijn in het water; landschap, zijn de centraal gelegen, hogere • het concentreren van verontreinigingen op stroomrug, de beide lager gelegen flanken aan goed beheersbare plaatsen met beperkte weerszijden van de stroomrug en de hieraan risico’s (waar de verontreinigingen eenvou- gerelateerde bodemopbouw. dig te verwijderen zijn); • het niet laten ophopen van verontreinigin- In de loop van de afgelopen eeuwen is een gen op moeilijk beheersbare plaatsen of omkering van het landschap van het Leidsche plaatsen met risico’s voor volksgezondheid; Rijn-gebied opgetreden. In vroeger tijden was • de inzet van (natuurlijke) zuivering voor de sprake van een veengebied dat doorsneden verbetering van de kwaliteit van punt- werd door een -lager gelegen- Rijnloop. lozingen of inlaatpunten; Door ontwatering van de veengebieden zijn • het benutten van natuurlijke zuiverings- deze uiteindelijk lager komen te liggen dan mechanismen voor verbetering van de het zandige stroombed van de Rijn. Hierdoor interne waterkwaliteit van het stelsel. is het huidige reliëf ontstaan van een hoger gelegen zandige stroomrug en lager gelegen Een grote mate van flexibiliteit in het water- veenflanken aan weerszijde. systeem wordt verkregen door de realisering van een samenhangend hoofdnetwerk van Ook de waterhuishouding is in de loop der waterlopen waaraan deelgebieden en eeuwen sterk veranderd. De waterloop die wijkwatergangen naar believen kunnen bij het ontstaan van het gebied zo’n belang- worden gekoppeld, afhankelijk van hun rijke rol gespeeld heeft, is nu nog slechts in (kwaliteits)effecten op het systeem. Niet- restanten aanwezig. schone deelgebieden kunnen dus van het nieuwe en schone stelsel worden geweerd. Het is een ontwerpkeuze geweest om voor Uiteraard dient voor deze gebieden een de nieuwe stedebouwkundige structuur een alternatieve waterhuishouding geregeld te nieuwe hoofdwaterlopenstructuur te maken, worden. Gedacht kan worden aan (recht- en niet de restanten van de oude Rijn- streekse) aankoppeling aan de Leidsche Rijn meanders op te waarderen tot hoofd- of aan de riolering. structuur. Een belangrijke overweging hierbij was dat het aanhaken op de historische Flexibiliteit wordt ook verkregen door de structuren slechts de oorspronkelijke vormen, ligging van het tracé, de maatvoering van het maar niet het natuurlijk functioneren van de stelsel en de gehanteerde peilen op voor- oude lopen in het gebied zou terugbrengen. hand niet te strikt vast te leggen. Belangrijk is Net als in het verleden zijn echter ook in het dan wel om te weten wat de vrijheidsgraden huidige plangebied nog veel functies sterk

19 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

verbonden met waterkwantiteit en water- Het watersysteem vormt hierdoor een kwaliteit. Dit geldt bijvoorbeeld voor het belangrijk sturingsmechanisme om gebieds- agrarisch landgebruik en de differentiatie in functies te ordenen en ze een topografische veeteelt, akkerbouw en tuinbouw. Zo is in de verankering te geven; het watersysteem kan nattere flanken van het plangebied sprake van daarom goed dienen voor het aanbrengen overwegend veeteelt, terwijl de hogere (en van samenhang en het aangeven van grenzen drogere) stroomrug een veel gevarieerder binnen het gebied. landgebruik kent. 2.3.2 Inpassing in het landschap: het De nauwe samenhang tussen het beheer van hoge en lage gebied met name het oppervlaktewatersysteem en Het huidige reliëf is in beeld gebracht op de het landgebruik brengt met zich mee dat hoogtelijnenkaart (zie figuur 2.4). De bodem- veranderingen in het grondgebruik gevolgen kaart vertoont grote gelijkenis met de zullen hebben voor de wijze waarop het reliëfkaart; het centrale deel bestaat uit een oppervlaktewatersysteem is vormgegeven en hoger gelegen, zandige stroomrug met op wordt beheerd. Zo zal de stedelijke ontwik- sommige plaatsen een kleidek; in de flanken is keling van het gebied leiden tot een groot sprake van lager gelegen, venige bodems, oppervlak verharding, hetgeen consequenties geheel afgedekt met een dunnere of dikkere heeft voor de wijze waarop neerslagwater kleilaag (zie figuur 2.5). naar het grondwater of oppervlaktewater kan worden afgevoerd. Omgekeerd is het In het functioneren van een natuurlijk oppervlaktewater- (en grondwater-)systeem watersysteem betekent dit dat water dat op ook weer van invloed op het gebruik en de de stroomrug valt zal inzijgen in de bodem óf inrichting van het gebied. zal afstromen naar het lager gelegen gebied. Op de overgangen tussen hoog en laag en in de lage gebieden zal het infiltratiewater weer opkwellen. Het hogere infiltratiegebied zal droger zijn dan het lager gelegen kwelgebied (figuur 2.6). De hoogteverschillen in Leidsche Rijn zijn niet extreem. Toch is ook in de bestaande situatie, die sterk door de mens is beïnvloed, in de waterhuishouding het verschil tussen hoge en lage gebieden te zien (zie bijvoorbeeld figuur 2.7). De bodemkenmerken maken in het klei-op- zandgebied en het klei-op-veengebied een verschillende omgang met het water noodza- kelijk. Door de eigenschappen van veen is een redelijk constante grondwaterstand gewenst, want droogvallend veen klinkt in waardoor het maaiveld zakt. Vooral in een bebouwde omgeving is dat een onacceptabele situatie. Mede gezien het kwelkarakter van dit gebied past hierbij een waterrijk landschappelijk beeld.

De zandige stroomrug daarentegen, kent van nature een grote schommeling in grondwaterstanden; ‘s zomers kan het grondwater diep wegzakken, terwijl het ‘s winters weer wordt aangevuld. Doordat water hier in de bodem infiltreert is dit gebied duidelijk minder waterrijk van karakter. figuur 2.7 Uitsnede uit de waterstaatskaart

PROJECTGROEP 20 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

De geomorfologische (reliëf) en bodem- opgenomen in het watersysteem. De ‘poten- kundige eigenschappen zijn goed te benutten ties’ voor de ontwikkeling van hogere als uitgangspunten voor het ontwerp van het ecologische waarden liggen echter vooral in watersysteem. Er is verschil gemaakt in de het benutten van de nieuwe kansen die een centraal gelegen hogere en drogere stroom- duurzaam functionerend watersysteem biedt. rug, en beide lage en natte gebieden in de Gerelateerd aan het watersysteem liggen hier flanken aan de noord- en zuidzijde van de vooral mogelijkheden voor de ontwikkeling stroomrug. In het droge gebied wordt de van waardevolle water- en oever- hoeveelheid open water geminimaliseerd; het gemeenschappen en goede ecologische lage deel krijgt juist veel open water. Hier- verbindingen met het buitengebied (Bureau door neemt het bergend vermogen sterk toe Waardenburg, 1996). aangezien er veel water kan worden opge- vangen binnen slechts geringe peilstijgingen. 2.4 Verkenning van 2.3.3 Ecologische aanknopingspunten hydrologische Voor de realisering van een duurzaam en waterhuishoudkundig en ecologisch goed mechanismen: water functionerend watersysteem ligt het voor de in balans hand de huidige landschapsecologische en aquatisch-ecologische kenmerken en kwalitei- 2.4.1 Een verstoorde balans ten van het gebied zoveel mogelijk te In de huidige situatie is in het centrale deel benutten. De mogelijkheden hiertoe zijn van het plangebied (stroomrug) sprake van echter gering aangezien een groot deel van een aaneenschakeling van poldertjes die de huidige kwaliteiten zullen verdwijnen als worden omgeven door een aantal grotere gevolg van woningbouw. polders in de lagere flanken (figuur 2.7). Het landgebruik is momenteel overwegend Door bestaande watergangen echter zoveel agrarisch van aard. Het waterhuishoudkundig mogelijk te sparen en op te nemen in het beheer is hierop afgestemd en richt zich op nieuwe waterstelsel worden gebieden van realisering van lage peilen in de wintersituatie waaruit organismen zich naar het nieuwe (variërend van NAP -1,75 m in het lage deel stelsel kunnen verspreiden behouden tot NAP +0,20 m in het hoge deel), en (kolonisatiekernen). Daarnaast kan het hogere peilen in de zomersituatie (variërend aquatisch-ecologisch waardevolle gebied in van NAP -1,55 in het lage deel tot NAP de noordpunt van het plangebied worden +0,40 m in het hoge deel). De stuwen zijn in

neerslag (mm/dag)

verdamping (mm/dag)

figuur 2.8 Schema neerslag / verdamping in Nederland ( H+N+S, 1995)

21 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

beide perioden ingesteld op een vast niveau. gebiedseenheden met eenzelfde peil en het Om deze vaste peilen te handhaven wordt in zoeken naar bufferingsmogelijkheden binnen perioden van neerslag (veel) water afgevoerd het gebied wordt het waterbeheer overzich- en wordt in perioden van droogte (veel) telijker, efficiënter en duurzamer en ontstaat water aangevoerd. De huidige situatie kan er een duidelijke relatie tussen land- en dan ook worden gekenschetst als een waterplanning. De huidige ‘verstoorde’ ‘doorstroomsysteem’ met veel wateraanvoer waterbalans van het gebied kan hierdoor en waterafvoer. weer meer in evenwicht worden gebracht.

Waterafvoer vindt plaats op omliggende Niet alleen is het mogelijk om te zoeken naar polders of boezems. Wateraanvoer vindt een ander waterbeheer; het is ook nodig. plaats vanuit de boezem. De boezem wordt Door de verstedelijking zal de hoeveelheid gevormd door het Amsterdam-Rijnkanaal en verhard oppervlak sterk toenemen. Om te de Leidsche Rijn met een vast peil van NAP voorkomen dat de hiermee gepaard gaande -0,40 m. Een deel van de polders kan onder versnelde afvoer van water zal leiden tot vrij verval van water worden voorzien; voor overschrijding van de huidige gehanteerde de overige polders moet het water worden afvoernorm van 1,5 l/s.ha (de maximale afvoer opgepompt. die slechts éénmaal in de tien jaar mag worden Het huidige waterbeheer is sterk gericht op overschreden) zal in het plangebied voldoende het agrarische landgebruik van het gebied. In piekberging gerealiseerd moeten worden. de huidige situatie wordt naar schatting 5 tot 8 miljoen m3 water per jaar ingelaten. Dit is 2.4.2 De waterbalans in evenwicht: nodig voor het op peil houden van de buffering in plaats van afvoer waterlopen, beregening, doorspoeling etc. Het plangebied kent een netto-neerslag- Deze hoeveelheid is groot ten opzichte van overschot. Dit betekent dat er op jaarbasis (!) andere agrarische gebieden. Gesteld kan meer neerslag valt dan er verdampt. Over worden dat de waterbalans voor het gebied het jaar heen kunnen echter grote verschillen uit evenwicht is. ontstaan: in de wintersituatie is veelal sprake van een groot neerslagoverschot; in de Mede als gevolg van de grote hoeveelheid zomersituatie (met minder neerslag en meer inlaatwater is er overal sprake van dezelfde verdamping) is veelal sprake van neerslag- matige waterkwaliteit. Een sterke eenvormig- tekorten (figuur 2.8). Door in perioden van heid van de aquatische en semi-aquatische hoge neerslag het wateroverschot zoveel ecosystemen is het gevolg. Dit wordt nog mogelijk in het gebied vast te houden (te versterkt door de eenvormige inrichting van ‘bufferen’) en in perioden van watertekorten de waterlopen en het gevoerde onderhouds- te benutten, kan de waterbalans meer in beheer. evenwicht worden gebracht. Een dergelijk systeem, gericht op het vasthouden van het Dit alles beschouwend kan worden gecon- eigen water, betekent dat er in perioden van cludeerd dat, vanuit huidige inzichten gere- watertekorten veel minder water ingelaten deneerd, het waterbeheer logischer, hoeft te worden. Afvoer van water uit het efficiënter en duurzamer georganiseerd zou gebied zal slechts nodig zijn in perioden van kunnen zijn. De geplande grootschalige neerslag wanneer het gehele systeem stedebouwkundige ontwikkelingen in het maximaal ‘gevuld’ is. Dit zal veelal in de gebied bieden een zeer goede gelegenheid winterperiode zijn. om zowel de inrichting van het water- systeem als het waterhuishoudkundige De essentie van bufferen is dat er peil- beheer meer af te stemmen op de huidige fluctuaties worden toegestaan en dat deze en toekomstige eisen. het natuurlijke regime volgen. Van nature zijn de grondwaterstanden en oppervlaktewater- Het veranderende landgebruik geeft speel- peilen in de winter hoog en zakken deze ruimte om grond- en oppervlaktewaterpeilen vanaf het voorjaar uit. Afhankelijk van het te veranderen en een ander peilregime in te grondgebruik kan aan deze variatie een stellen. Vooral met het kiezen voor grotere maximum en minimum opgelegd worden.

PROJECTGROEP 22 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

Sturing op grondwaterstanden vindt direct of variatie gebonden aan maximale (hoogste) en indirect plaats via de oppervlaktewaterpeilen. minimale (laagste) toegestane grondwater- standen. Deze variatie hangt veelal af van het Buffering (opslag) van regenwater is mogelijk (beoogde) landgebruik. in de bodem (variatie in grondwaterstanden) Bij de keuze tussen bufferen in de bodem en en in het open oppervlaktewater (variatie in bufferen in oppervlaktewater gelden de oppervlaktewaterpeilen). De wijze waarop volgende overwegingen. De effectiviteit van buffering plaatsvindt hangt sterk af van de bufferen in oppervlaktewater is aanzienlijk gebiedskenmerken, zoals bodemopbouw en groter dan buffering in de bodem. De grondwaterstanden. Beide vormen van bufferingscapaciteit van de bodem is veelal buffering worden hieronder besproken. slechts 1/3 van de capaciteit van het open water. Het water moet zich in de bodem Buffering in oppervlaktewater voegen tussen de bodemdeeltjes, terwijl de In de huidige situatie is het peilbeheer in capaciteit in open water logischerwijs 100% belangrijke mate afgestemd op het agrarisch is. Daar staat tegenover dat er in de bodem landgebruik. Er is sprake van vaste peilen, met veelal een grotere peilfluctuatie mogelijk is en een relatief laag winterpeil en een hoger er meestal een veel groter oppervlak voor zomerpeil. Dit agrarisch peilbeheer is tegenge- buffering beschikbaar is. Als de grondslag en steld aan het verloop van het hierboven grondgebruik het toelaat, gaat de voorkeur geschetste natuurlijke hydrologische regime. Een uit efficiëntieoverwegingen dan ook uit naar meer natuurlijk peilregime kenmerkt zich door bufferen in de bodem. juist hogere peilen in de winter, en uitzakkende, lagere peilen in de zomer (figuur 2.9). Bij buffering in de bodem is het mogelijk dat de diepere grondwaterlagen gevoed worden, Hoe groter het verschil tussen het winter- en waarmee een bijdrage geleverd wordt aan het zomerpeil, hoe groter de ‘bufferende’ het tegengaan van verdroging op grotere werking (buffercapaciteit): inlaat is slechts schaal. nodig wanneer het minimale peil wordt Het effect van regenwaterbuffering in de bereikt. De buffercapaciteit van oppervlakte- bodem wordt vergroot als niet alleen het water wordt daarnaast sterk bepaald door het oppervlak aan open water. Een peil- verschil van circa 0,30 m is in de meeste gevallen acceptabel voor alle gebruiksfuncties. Grotere peilfluctuaties kunnen belangrijk negatieve effecten hebben op onder meer de oeverstabiliteit, recreatieve functies en bepaalde ecologische functies.

De maximale bufferingscapaciteit (in zowel oppervlaktewater als bodem) wordt bereikt wanneer watergangen mogen droogvallen. Deze watergangen hebben dan alleen een afvoerfunctie. Wateraanvoer voor het handhaven van een bepaald minimaal oppervlaktewaterpeil is dan niet noodzakelijk.

Buffering in de bodem Buffering in de bodem is het best mogelijk bij relatief lage grondwaterstanden en een goede doorlatendheid van de bodem. Buffering vindt plaats door het laten variëren van het grondwaterniveau met het natuurlijk figuur 2.10 Buffering in de bodem. Het verschil tussen de hoogste en hydrologisch regime (figuur 2.10). Evenals bij laagste grondwaterstand is de buffercapaciteit. De pijlen geven de de buffering in oppervlaktewater is deze waterbeweging weer.

23 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

neerslagwater van het onverharde oppervlak, de grotere als de kleinere watergangen in maar ook het regenwater vanaf het verharde zowel het agrarisch als het stedelijk gebied. oppervlak in de bodem kan infiltreren. De huidige waterkwaliteit in het overgrote Hiervoor zijn specifieke infiltratievoorzieningen deel van het plangebied wordt in belangrijke nodig, zoals (figuur 2.11), zoals bijvoorbeeld mate bepaald door de inlaat van water vanuit wadi's. het Amsterdam-Rijnkanaal. Inlaat vindt plaats via de Leidsche Rijn. Gebiedseigen kenmer- Niet al het oppervlakkig afstromend regenwa- ken komen nauwelijks nog tot uitdrukking. ter kan in het gebied worden gebufferd. Om Microverontreinigingen en zware metalen de bodem- en waterkwaliteit niet negatief te komen in het plangebied tot sedimentatie en beïnvloeden dient regenwater dat overmatig leiden tot verontreiniging van de water- is vervuild te worden afgevoerd naar de bodem; met name de concentraties zink, rioolwaterzuivering (r.w.z.i) (aankoppelen aan koper, Polycyclische Aromatische Kool- de riolering). Het principe van aan- en waterstoffen (PAK’s) en DDT overschrijden afkoppelen aan riolering wordt verbeeld in de waterbodem kwaliteitsnormen. Deze figuur 2.12. Voor het plangebied wordt er in verontreinigingen zijn mede de oorzaak van woongebieden naar gestreefd om 80% van de huidige matig ontwikkelde (aquatische) het toekomstige verharde oppervlak af te levensgemeenschappen in het gebied. koppelen van de riolering om deze hoeveel- heid neerslagwater voor het gebied zelf te Binnen het gebied zijn slechts enkele plekken behouden. Voor industriegebieden wordt bekend met een relatief betere water- gestreefd naar 35% (Projectbureau Leidsche kwaliteit. Dit is bijvoorbeeld het geval in de Rijn, 1995). polder de Lage Weide, waar op grond van vegetatiegegevens kan worden geconclu- deerd dat het water in de sloten en weterin- 2.5 Verkenning van gen tussen de grienden minder voedselrijk is. biologische Opvallend is daarnaast de (ogenschijnlijk) veel betere waterkwaliteit in de nieuw gegraven (zuiverings)mechanismen: watergangen in en nabij de bouwlocatie de stoffen in balans Tol (tussen Vleuten en de Thematerweg), zoals eind mei 1996 werd geconstateerd. 2.5.1 Een verstoorde balans Waarschijnlijk hangt dit samen met de De huidige oppervlaktewaterkwaliteit in het minerale ondergrond (de afwezigheid van plangebied kan worden gekenmerkt als (zeer) voedselrijke bagger) en het regenwater- voedselrijk (eutroof). Het doorzicht is karakter omdat het geen doorgaande beperkt (veelal minder dan 0,5 m) en water- watergangen betreft (Bureau Waardenburg, en oeverplantengemeenschappen zijn matig 1996). tot slecht ontwikkeld. Dit geldt zowel voor

figuur 2.11 Infiltratievoorziening (hoge stelsel)

PROJECTGROEP 24 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

2.5.2 De stoffenbalans in evenwicht: is om verontreinigingen zoveel mogelijk bij de voorkomen, ophopen en verwijderen bron tegen te houden (minimaliseren van de Voor het plangebied wordt gestreefd naar aanvoer van stoffen). Dit geldt met name een goede water- en waterbodemkwaliteit voor verontreinigingen die zich eerst sterk met ontwikkelingsmogelijkheden voor (diffuus) verspreiden voordat ze het water- gevarieerde en waardevolle (semi-)aquatische systeem beïnvloeden. Dit betreft bijvoorbeeld levensgemeenschappen. Voor wat betreft de luchtverontreiniging die via de neerslag in het waterkwaliteit wordt gestreefd naar een oppervlaktewater komt. groot doorzicht van het water (> 1 meter), een (zeer) laag fosfaatgehalte van 0,05 mg P/l Daarnaast kunnen er specifieke inrichtings- en (waardoor algenbloei wordt voorkomen), beheersmaatregelen in het watersysteem een voldoende hoog zuurstofgehalte voor worden genomen om verontreinigingen terug organismen (> 6 mg O2/l) en het nagenoeg te dringen. Uitgangspunt hierbij is om veront- afwezig zijn van toxische stoffen (Project- reinigingen op te laten hopen op die plaatsen groep Waterhuishouding, 1996). waar dit leidt tot acceptabele risico’s en goede mogelijkheden tot efficiënte verwijdering. De belangrijkste bedreigingen voor de toekomstige waterkwaliteit worden gevormd 2.5.3 Brongerichte en effectgerichte door een overmaat aan voedingsstoffen maatregelen (nutriënten) en door de aanwezigheid van te Sommige diffuus in het watersysteem terecht hoge gehalten aan toxische stoffen zoals komende verontreinigingen zijn op het zware metalen en microverontreiningen. Een schaalniveau van de Leidsche Rijn niet te te hoog gehalte aan voedingsstoffen kan beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de leiden tot overmatige algengroei en daarmee natte depositie (opgeloste stoffen in het tot troebel water en perioden met lage regenwater) en droge depositie (stofdeeltjes). zuurstofgehalten. Te hoge gehalten toxische Effectieve maatregelen om deze bron terug stoffen kunnen effecten hebben op het te dringen, zijn uitsluitend mogelijk op ecologisch functioneren van het water- landelijke en Europese schaal. systeem en de volksgezondheid. Voor het watersysteem van Leidsche Rijn geldt als Een aantal brongerichte maatregelen die op uitgangspunt een neutrale stoffenbalans voor gebiedsniveau genomen kunnen worden zijn het hele gebied waarbij de afvoer van stoffen hieronder toegelicht. Een aantal van deze groter of gelijk is aan de aanvoer van stoffen maatregelen gelden als uitgangspunt voor het (Projectgroep Waterhuishouding, 1996). ontwerp van de hoofdwaterhuishouding. Overige maatregelen komen terug in de Ongewenste stoffen kunnen via uiteenlo- aanbevelingen en randvoorwaarden ten pende routes in het watersysteem terecht aanzien van de inrichting en het gebruik van komen. Een voor de hand liggende maatregel het toekomstige stedelijke gebied.

figuur 2.12 Principeschets aan / afkoppelen aan riolering

25 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Met specifieke inrichtings- en beheers- omgeving horen deze materialen niet thuis. maatregelen kunnen nutriënten en toxische Bekende bronnen van verontreiniging waar stoffen gericht worden opgehoopt en goede alternatieven voor zijn betreffen onder verwijderd. Dit betreffen effectgerichte meer het gebruik van zinken dakgoten/ maatregelen. In veel gevallen komt dit neer straatmeubilair en gecreosoteerde oever- op het actief sturen van regenwater- en bescherming. inlaatwaterstromen. In deze paragraaf worden een aantal effectgerichte maatregelen Aankoppeling van vervuilde oppervlakken aan besproken die ingezet kúnnen worden. Bij het rioleringssysteem het uiteindelijke ontwerp van het hoofdstelsel Voor sterk vervuilde oppervlakken, zoals voor Leidsche Rijn worden deze maatregelen busstations en marktpleinen wordt aansluiting gecombineerd ingezet, afhankelijk van de op het rioolstelsel aanbevolen (NWRW, noodzaak en de mogelijkheden hiertoe 1989; Rioned, 1996; IBU, 1997b). Dit water (hoofdstuk 3, 4 en 5). wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering en daar behandeld (zie ook figuur 2.12). Een onderscheid is gemaakt tussen maatrege- len die zich richten op het afvangen van Minimalisering inlaatwater stoffen vóórdat deze in het watersysteem Inlaatwater (afkomstig uit het Amsterdam- terecht komen (‘externe’ maatregelen), en Rijnkanaal) bevat ongewenst hoge gehalten maatregelen die zich richten op het verder aan nutriënten en toxische stoffen. Met het verbeteren van het intern circulerende minimaliseren van de hoeveelheid in te laten oppervlaktewater (‘interne’ maatregelen). water worden genoemde stoffen uit het plangebied geweerd. Hieronder wordt een toelichting gegeven op respectievelijk brongerichte en effectgerichte Beperking toepassing meststoffen maatregelen die toegepast kunnen worden In onverharde gebieden zal bemesting zoveel voor waterkwaliteitsverbetering in het mogelijk dienen te worden beperkt. Denk Leidsche Rijn-gebied. Deze maatregelen hierbij aan golfterreinen, sportvelden en kunnen worden gezien als bouwstenen voor speelweiden. Uitgangspunt dient (maximaal) het uiteindelijke ontwerp, zoals dit beschre- evenwichtsbemesting te zijn. ven is in de hoofdstukken 3, 4 en 5. Voorkomen gebruik bestrijdingsmiddelen Brongerichte maatregelen Voor zowel verharde als onverharde gebie- Materiaalgebruik den zal het gebruik van bestrijdingsmiddelen In de huidige situatie vormt de uitloging van dienen te worden voorkomen, bijvoorbeeld bouwmaterialen een belangrijke bron van door het toepassen van alternatieve verontreiniging. In een duurzaam ingerichte technieken.

figuur 2.13 Principeschets van zuivering in een infiltratievoorziening

PROJECTGROEP 26 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

Aanpakken van het hondenpoep-probleem meer de afvoer via een berm (minimaal 3 m Uitwerpselen van huisdieren vormen in het breed) en/of een (korte) bodempassage huidige stedelijke gebied een belangrijke bron (infiltratie in berm of wegcunet). Met deze van voedingsstoffen. Een brongerichte aanpak zuiveringstrap worden grove vuildelen en van dit probleem is veruit de meest efficiënte zwevend materiaal (met aangehechte maatregel ter voorkoming van negatieve verontreinigingen) afgevangen. De zuiverende effecten op de waterkwaliteit. werking van een berm kan worden verbeterd door een opstaand ‘randje’ aan de waterzijde Voorlichting toekomstige bewoners aan te brengen waardoor de verblijftijd van Daarnaast kan verontreiniging op lokaal het afstromende water wordt verlengd en niveau worden tegengegaan door de toe- meer infiltratie plaatsvindt (zie figuur 2.14). komstige bewoners van Leidsche Rijn bewust Afvoer van stoffen vindt plaats door het te maken van hun omgeving en de conse- maaien en afvoeren van vegetatie. quenties van (milieu-onvriendelijk) handelen. Passage van bufferstroken Effectgerichte maatregelen: compo- In onverharde gebieden zal water via drai- nenten van het externe zuiverings- nage of via de natuurlijke drainerende systeem werking van de bodem in het oppervlakte- waterstelsel terecht komen. Onverharde Zuivering in infiltratievoorzieningen gebieden kunnen een belangrijke bron van Regenwater dat over minder vervuilde nutriënten en microverontreinigingen zijn als verharde oppervlakken afstroomt wordt gevolg van het (voormalige) landbouwkun- zoveel mogelijk in het gebied gehouden. Bij dige gebruik van deze gronden (Waterloop- afvoer via infiltratievoorzieningen (zoals een kundig Laboratorium, 1997; IWACO, 1997b). wadi) is de zuiverende werking van dit Het oppervlakkig of door de bodem systeem te benutten en te optimaliseren. Een afstromende water is te zuiveren door het zuiverende werking wordt verkregen door een (brede) moerasbufferstrook te laten bacteriële omzetting van stoffen of binding passeren. Zuivering door dit soort buffer- van deeltjes in de zuurstofrijke zone van de stroken vindt plaats via processen die ook bodem. Ook het gebruik van filterdoek en een rol spelen in helofyten/zuiveringsfilters het aanbrengen van een laagje organisch (Orleans et al., 1995). Dit betreft: materiaal zorgt voor een extra zuiverende • sedimentatie van zwevende deeltjes; werking. Afvoer van stoffen geschiedt door •omzetting van stikstofverbindingen het maaien en afvoeren van de vegetatie (nitrificatie en denitrificatie); (figuur 2.13). • opname door de vegetatie. Onderzoek geeft aan dat er min of meer een Berm- en bodempassage lineair verband is tussen de breedte van de Regenwater dat over verharde oppervlakken bufferstrook en de verwijdering van afstroomt naar het oppervlaktewater (en dus nutriënten in het aangevoerde water niet wordt afgevoerd via infiltratie- (Orleans et al., 1995). Met een breedte van voorzieningen) dient een zuiveringsstap te 10 tot 20 meter wordt voor stikstof en ondergaan voordat het water in het opper- fosfaat een verwijderingseffectiviteit gehaald vlaktewater terecht komt. Dit betreft onder van 60-90%.

figuur 2.14 Principeschets van zuivering door berm en bodempassage

27 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Moerasbufferstroken zijn te onderscheiden in het systeem gebracht en infiltreert in de drasbermen, waarbij het verlaagde talud net bodem; via drains wordt het water op 1,0-1,5 boven de waterlijn ligt, en plasbermen, m diepte afgevoerd. Door de verticale waarbij het verlaagde talud net onder de waterbeweging door de bodem komen water waterlijn ligt. en opgeloste stoffen beter in contact met het bodemmateriaal. Zwevend materiaal wordt Behalve voor de zuivering van afstromend afgevangen door de toplaag van de bodem. water hebben moerasbufferstroken een Begroeiing met helofyten (oeverplanten zoals functie in de verbetering van de water- riet en biezen) zorgt voor een betere kwaliteit van het intern circulerende water doorluchting van de toplaag (zuurstoftransport (IWACO, 1997b; zie ook hierna) en in naar de bodem) en opname van nutriënten. ecologische verbindingen. Dit laatste uiteraard alleen wanneer de planten in het vroege najaar gemaaid en verwijderd Ophoging van de bodem worden. Bacteriën en algen op de stengels De belasting van het oppervlaktewater door spelen een belangrijke rol bij omzettings- af- en uitspoeling is tevens te verminderen processen. Een uitgebreid wortelstelsel door het ophogen van de (nabije) omgeving vergroot tevens de infiltratiesnelheid in de van de watergang met schone, humusarme bodem. De zuiverende werking van een bodem. Ophoging kan plaatsvinden op infiltratiefilter is in hoofdzaak gebaseerd op de bestaande bodem of na afgraven. Indien eerst processen die in de bodem plaatsvinden. Het bestaande bodem wordt afgegraven is feitelijk infiltratiefilter wordt gekenmerkt door een sprake van een brongerichte maatregel. goede beheersbaarheid en bedrijfszekerheid, Ophogen na al dan niet afgraven dient te een relatief gering ruimtebeslag en een hoog gebeuren op plaatsen waarvan bekend is dat zuiveringsrendement bij lage belasting. de aanwezige bodem een belangrijke bron van nutriënten of verontreinigingen is Doordat de zuurstofarme zone in de bodem (Waterloopkundig Laboratorium, 1997). groot is, wordt relatief veel fosfaat vastgelegd (Orleans et al., 1995). Verwijderingsprocessen Inlaat via een infiltratiefilter kunnen worden gestimuleerd en geoptimali- Om nadelige effecten van inlaatwater te seerd door een zorgvuldig gekozen opbouw minimaliseren dient dit water een behande- van bodemlagen en een sterke sturing op ling te ondergaan voordat het op het interne afwisselend zuurstofarme en zuurstofrijke watersysteem wordt gebracht. Voor een condities (IWACO, 1996). maximale verbetering in waterkwaliteit en Ook het intern circulerende water kan over een goede beheersbaarheid is een zuiverings- een infiltratiefilter worden geleid. In dat geval systeem noodzakelijk dat in inrichting en betreft dit een interne maatregel (zie hierna). beheer specifiek afgestemd is op optimale zuivering. Een systeem dus waarbij zoveel Interne maatregelen: componenten van het mogelijk stoffen met een zo hoog mogelijk interne zuiveringssysteem rendement worden verwijderd. Aangezien we te maken hebben met relatief matig Oogsten van drijvende waterplanten vervuild oppervlaktewater (in tegenstelling tot Vrij drijvende waterplanten, zoals Kroosen en het zeer vervuilde huishoudelijk afvalwater) is Krabbescheer, zijn veelal in staat op een een infiltratiefilter, in combinatie met efficiënte wijze nutriënten uit het oppervlakte- voorbezinking en nazuivering door planten, water op te nemen. Ook zware metalen het meest effectief (Universiteit Utrecht, kunnen uit de waterkolom worden opgeno- 1996; IWACO, 1997c). Chemische men. Door hun hoge opname- en opslag- defosfatering is te beperkt in zuivering (vooral capaciteit zijn ze zeer geschikt voor de fosfaatverwijdering) en is niet duurzaam. zuivering van water. Stoffen worden opgesla- gen in de biomassa van de plant en kunnen uit Een infiltratiefilter is een volledig van de het watersysteem worden verwijderd door de omgeving geïsoleerd systeem met een planten te oogsten (Van Oorschot, 1990). kunstmatige bodemopbouw en begroeiing Drijvende waterplanten komen voor bij een door planten (helofyten). Influent wordt op waterdiepte van 0,5 tot circa 3 meter.

PROJECTGROEP 28 WATERHUISHOUDING O P T I E K E N S T R A T E G I E

Het efficiënt oogsten van kroos vereist een Bezinking in een diepe plas of bezinkbassin sterk hierop afgestemd waterbeheer en extra Diepe plassen kunnen een belangrijke rol voorzieningen (krooshekken e.d.) in het spelen in de verbetering van de waterkwaliteit. watersysteem. De ontwikkeling van dikke Met een diepte groter dan 6 à 10 meter zal krooslagen is daarnaast gebonden aan vrij over een groot deel van het jaar in de plas voedselrijke condities en veroorzaakt sprake zijn van stratificatie in waterlagen. zuurstofarme condities (STOWA, 1992). Bovenin bevindt zich het soortelijk lichtere Aangezien voor het Leidsche Rijn-gebied ‘warme’ water en onderin het soortelijk hogere ambities gelden dan welke optimaal zwaardere ‘koude’ water. Slibdeeltjes met zijn voor kroosontwikkeling, wordt geen daaraan gehechte nutriënten en eventuele kroosontwikkeling verwacht. Indien er toch andere verontreinigingen zakken door de krooslagen ontstaan, zal verwijdering ervan waterlagen heen naar de bodem. De stratifica- een positieve bijdrage aan de waterkwaliteit tie zorgt ervoor dat de waterlagen niet leveren. mengen en dat de nutriënten dus niet terugke- ren in het systeem. Alleen in de winter Oogsten van wortelende, drijvende worden de waterlagen weer gemengd als waterplanten temperaturen ervan gelijk worden. Dan blijft Wortelende, drijvende waterplanten, zoals de de inmiddels ontstane sliblaag op de bodem Witte waterlelie, Gele plomp, Watergentiaan liggen. Als zodanig is de bodem van de en Waternavel, hebben een vergelijkbare waterplas te beschouwen als een ‘val’ voor nutriënten-opnamecapaciteit als drijvende nutriënten en andere verontreinigingen. waterplanten. Deze soorten groeien goed in koudere klimaten, maar niet zodanig dat ze Slibdeeltjes kunnen ook worden afgevangen in het hele wateroppervlak afdekken. In tegen- een specifiek hierop ingericht bezinkbassin of stelling tot drijvende waterplanten zijn de bezinksloot. In beide gevallen komt het erop wortelende waterplanten in staat nutriënten neer dat sedimentatie van zwevende deeltjes op te nemen uit de waterbodem. optreedt als gevolg van een (plotselinge) vergroting van de verblijftijd van het water. Oogsten van ondergedoken waterplanten Ondergedoken waterplanten wortelen in het Een grote lengte van het waterstelsel sediment en bezitten alleen ondergedoken Bij een grote lengte van het waterstelsel kan bladeren. Nutriënten worden opgenomen uit de waterkwaliteit verbeteren door het zowel het water via de bladeren als uit het zelfreinigend vermogen van het watersysteem sediment (bodem) door de wortels of het te benutten. Vooral als de watergang veel rhizoomstelsel. Veelal wordt het grootste water- of moerasplanten bevat werkt dit goed. gedeelte van de nutriënten uit de bodem en De waterplanten dienen onder andere als niet uit het oppervlaktewater betrokken. De substraat voor bacteriën die het water mogelijkheid om nutriënten uit het water te zuiveren. Bovendien vinden vergelijkbare verwijderen via het oogsten van deze planten processen plaats als bij een zuiveringsfilter. Bij hangt hiermee sterk af van de soorten een grotere waterdiepte neemt dit zelf- waterplanten die aanwezig zijn (Van Oor- reinigend vermogen toe. De zuurstof- schot, 1990). huishouding is stabieler en de zuurstofvraag van de bodem is minder van invloed op de Ondergedoken waterplanten gedijen alleen waterkolom. Over het algemeen is een goed in zuurstofrijke milieus met helder waterdiepte van 0,7 - 1,0 m voldoende. Door water; ze komen maar beperkt voor in water de langere route van het water neemt het met veel afbreekbaar organisch materiaal. In doorzicht toe (bezinking van slibdeeltjes) en eutroof water wordt hun voorkomen en verbetert het zuurstofgehalte. Voor de groei vaak beperkt door beschaduwing fosfaatverwijdering is vooral de adsorptie aan (lichtafvang) door algen. Ze komen in het de bodemdeeltjes van belang. algemeen bij lagere nutriëntgehalten (van het Nitraatverwijdering vindt vooral plaats door water) voor dan drijvende waterplanten. vegetatie. Nitrificatie is beperkt vanwege het beperkt voorkomen van zuurstofarme/loze condities.

29 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Ook kunnen verdunningseffecten leiden tot een verbetering in waterkwaliteit.

Vegetatierijke oevers De belangrijkste processen die een rol spelen bij de zuiveringswerking van moerasbuffer- stroken of vegetatierijke oevers zijn sedimentatie van stoffen, adsorptie aan bodemdeeltjes en opname van opgeloste stoffen door planten (waaronder snel- groeiende planten als Riet en Mattenbies). Door de oevers te maaien in perioden dat er veel bovengrondse biomassa aanwezig is, kunnen grote hoeveelheden nutriënten worden afgevoerd. Het zuiveringsrendement van oevers wordt sterk bepaald door de mate waarin het water de oeverzone ‘doorstroomt’. Hoe lager de stroomsnelheid en dus hoe groter de verblijftijd van het water in oeverzones, des te meer nutriëntopname door planten en adsorptie aan bodemdeeltjes plaats kan vinden. Een langere verblijftijd wordt gerealiseerd met een flauw aflopend, en dus niet te steil, oevertalud.

Een schone uitgangssituatie Een belangrijke randvoorwaarde voor de realisering van kwalitatief hoogwaardig water- systeem is dat er uitgegaan kan worden van een schone uitgangssituatie. ‘Schoon’ duidt hierbij zowel op een laag gehalte aan verontreinigingen als op een laag gehalte aan nutriënten. Voor het nieuwe stelsel betekent dit: • alvorens bestaande watergangen deel gaan uitmaken van het nieuwe stelsel dienen deze te worden schoongemaakt; • indien nieuw aan te leggen watergangen verontreinigde bodems doorsnijden dienen de bodems te worden schoongemaakt; • alleen gebieden die water lozen dat voldoet aan een bepaalde minimum waterkwaliteit kunnen deel uitmaken van het nieuwe stelsel.

PROJECTGROEP 30 WATERHUISHOUDING H OE TO F PD LS AT NU K 3 HET PLAN

3.1 Vier niveaus 3.1.2 Het tweede niveau Het tweede niveau is dat van de hoofdwater- In het nieuwe watersysteem zijn vier niveaus gangen, de ruggengraat van het waterhuis- te onderscheiden, elk met hun eigen wetma- houdkundig hoofdstelsel voor het plangebied, tigheden, kwaliteiten, functies, verschijnings- en hoofdonderwerp van dit rapport. Dit vormen en vormgevingsmogelijkheden (figuur stelsel draagt zorg voor de aanvoer en afvoer, 3.1). Deze niveaus zijn nauw aan elkaar buffering, zuivering en circulatie van water op gerelateerd. De uitwerking van het water- gebiedsniveau. systeem voor het plangebied Leidsche Rijn In grote lijnen zijn twee ‘loops’ te onderschei- heeft zich in hoofdzaak gericht op het den: een noordelijke tak die over de hoge waterhuishoudkundig hoofdstelsel, het stroomrug van oost naar west stroomt en ‘tweede niveau’. Echter ook de relaties met door de lagere noordflank weer ‘terug’ de overige typen van waterlopen komen stroomt naar het oosten, en een zuidelijke waar nodig aan bod. tak met eenzelfde stroomrichting maar dan door de zuidflank, zie figuur 3.1b. Beide 3.1.1 Het eerste niveau takken zijn met elkaar verbonden. De Het eerste niveau (figuur 3.1a) bestaat uit hoofdwatergangen zijn steeds watervoerend, waterlopen op regionaal niveau en omvat en hebben naast een functie in de waterhuis- onder meer het Amsterdam-Rijnkanaal, de houding ook een belangrijke functie voor de Haarrijn en de Leidsche Rijn. Het betreffen ecologische kwaliteit van het plangebied en boezemwateren met vast peil, die een functie de ecologische verbindingen met de omge- hebben voor de wateraanvoer en water- ving. Daarnaast biedt het stelsel van hoofd- afvoer op regionaal niveau. Dit systeem staat watergangen verschillende mogelijkheden in verbinding met de grote rivieren (Lek) en voor watergebonden recreatievormen als wordt van hieruit gevoed. De waterkwaliteit zwemmen, kanoën, sportvisserij en schaatsen, van het boezemstelsel wordt -met name in en heeft het een belangrijke toegevoegde de zomer- bepaald door de waterkwaliteit waarde in de kwaliteit van de leefomgeving. van de Lek en de effluenten van de riool- waterzuiveringen die op de boezem lozen. 3.1.3 Het derde niveau Het derde niveau (figuur 3.1c) omvat de De Leidsche Rijn doorsnijdt het plangebied. wijkwatergangen. Deze zorgen voor de Vanwege de huidige matige waterkwaliteit van regulatie van de grondwaterstanden in de de Leidsche Rijn en beperkende randvoor- directe woonomgeving, de buffering van waarden ten aanzien van peilfluctuatie (onder water op wijkniveau en de afvoer en -waar meer als gevolg van de motorvaartfunctie) is nodig- de aanvoer van water. ervoor gekozen dit water geen integraal onderdeel van het nieuwe stelsel van het Voor een voldoende drainage (ontwatering) plangebied Leidsche Rijn te laten vormen. is in het hoge gebied uitgegaan van een

31 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

-1 .0 0 / - 1. 30

figuur 3.1 a Eerste niveau: boezemwater

-1 .0 0 / -1 .3 0

figuur 3.1 b Tweede niveau: Hoofdwatergangen

PROJECTGROEP 32

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

-1 .0 0 / - 1. 30

figuur 3.1 c Derde niveau: wijkwatergangen

- 1. 00 / -1 .3 0

figuur 3.1 d Vierde niveau: infiltratie- cq verzamelpunten

33 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

afstand van maximaal 400 meter tussen twee Dit dient te gebeuren voor alle soorten wijkwaterlopen, en in het lage gebied een verharding met uitzondering van de meer afstand van maximaal 200 meter. vervuilde verharding zoals marktpleinen, busstations, drukke wegen en dergelijke. Dit De tracékeuze van de wijkwaterlopen is in water wordt via de riolering afgevoerd naar belangrijke mate bepaald door het feit dat de de rioolzuivering. Met het opvangen en grondwaterstand nabij te handhaven bebou- geleidelijk afvoeren van water naar de bodem wing en archeologische waarden zoveel of oppervlaktewater wordt onder meer mogelijk gehandhaafd dient te worden om te voorkomen dat grote watergangen aangelegd voorkomen dat zettingen of schade optreedt. moeten worden. Er vindt immers een sterke Veel van de wijkwatergangen zijn bestaande vertraging van de afvoer plaats en als gevolg waterlopen; door ze op te nemen in het hiervan treden minder grote piekafvoeren op. stedelijk stelsel blijft ook hun cultuurhisto- De afvoer van verharde oppervlakken wordt rische waarde behouden. opgevangen in verzamelbekkens. In het Door een slimme koppeling van wijkwater- hooggelegen gebied zal dit plaatsvinden via gangen aan hoofdwatergangen wordt zogenaamde wadi's. In deze wadi's, die voorkomen dat op wijkniveau water bestaat uit een greppel met hieronder een opgepompt dient te worden. Voeding van bergingsvoorziening, infiltreert water via een wijkwatergangen vindt plaats onder vrij verval tussenlaag van humus vermengd met zand; door ze ‘bovenstrooms’ te koppelen aan een hierbij vindt een gedeeltelijke zuivering plaats. stuwvak van het hoofdwaterstelsel op een Vervolgens wordt het water afgevoerd naar hoger of hetzelfde peilniveau. Afwatering van de bodem of, indien de doorlaatcapaciteit wijkwatergangen naar het hoofdstelsel vindt van de bodem onvoldoende is, via een drain plaats naar een stuwpand op hetzelfde of juist op de wijkwatergang. een lager gelegen peilniveau. Om de afvoer- De vorm van de wadi,s is zeer verschillend. functie naar behoren te kunnen vervullen Daar waar voldoende ruimte beschikbaar is moeten een aantal van de bestaande water- zullen lange linten van greppelstructuren lopen worden verbreed (naar minimaal 4,5 zichtbaar worden. In meer stedelijk gebied, meter waterbreedte bij hoog peil). waar minder groen beschikbaar is kunnen de De ligging van de wijkwatergangen is daar- wadi's wat meer geconcentreerd liggen, in naast beïnvloed door stedebouwkundige bijvoorbeeld een blokvorm. concepten. In de laaggelegen gebieden worden de verzamelbekkens aangelegd nabij water- 3.1.4 Het vierde niveau gangen waarbij afvoer in principe plaatsvindt Zowel in het hooggelegen als in het laag- door grondwaterstroming vanuit de gelegen gebied zal het tot afstroming ko- verzamelpunten naar de watergang. Deze mende hemelwater worden opgevangen om verzamelbekkens worden voorzien van dit in het gebied te bergen en te benutten. rietvegetaties of elzen waardoor een gedeel- telijke zuivering van het afstromende hemel- water wordt verkregen. Een volgende zuiveringsstap vindt plaats doordat water door de bodem naar de watergang stroomt. Ook bij deze voorziening wordt water- overlast voorkomen door noodoverlaten in te bouwen. De ligging van de voorziening is Huidige situatie veelal langs watergangen maar dit kan zowel parallel als loodrecht zijn ten opzichte van de watergang (H+N+S Landschapsarchitecten / Ingenieursbureau Utrecht, 1996) In figuur 3.1.d is zeer indicatief een beeld gegeven van de ligging van infiltratiepunten Toekomstige situatie (wadi's) en verzamelpunten. De uiteindelijke Figuur 3.2 Het functioneren van het huidige en toekomstige situering is afhankelijk van de steden- grondwatersysteem bouwkundige invulling van het gebied.

PROJECTGROEP 34

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

3.2 Een geheel nieuw 3.2.2 Sluiten van de waterbalans De situering in de omgeving, het reliëf en de systeem bodemopbouw maken dat het plangebied te beschouwen is als een lokaal hydrologisch De nieuwe invulling van de waterhuishouding systeem (figuur 3.2). De centraal gelegen van het plangebied Leidsche Rijn is sterk hogere stroomrug is te kenmerken als een gestuurd door principes van duurzaamheid. infiltratiegebied: neerslagwater en oppervlak- Door de inzet van verschillende tewater infiltreert hier naar de ondergrond. bufferingsmechanismen wordt zoveel moge- Na een relatief korte periode (enige tientallen lijk water in het gebied gehouden en zo min jaren) kwelt dit water op in de flanken van mogelijk ingelaten. Door de inzet van diverse het plangebied. Het waterverlies naar de zuiveringsmechanismen wordt het water (diepe) ondergrond is beperkt. schoon gehouden en de kwaliteit aanvullend Bij het ontwerp van het waterhuishoudkundig verbeterd. hoofdsysteem zijn genoemde gebieds- kenmerken optimaal benut om de water- 3.2.1 Een vulsysteem balans op gebiedsniveau zo goed mogelijk Het huidige watersysteem kan worden sluitend te krijgen: door het opkwellende gekenschetst als een ‘doorstroomsysteem’ water niet af te voeren naar andere gebieden, met veel wateraanvoer en waterafvoer (zie maar weer ‘terug’ te leiden en op te pompen paragraaf 2.4.1). Het nieuwe watersysteem naar het hoger gelegen infiltratiegebied, zal een geheel andere opzet gaan kennen. In wordt veel water voor het gebied behouden. perioden met veel neerslag (winter) zal zoveel mogelijk water in het gebied vastge- Het afkoppelen van verhard oppervlak en het houden worden door dit te bufferen in het bergen van dit water in bodem en oppervlak- oppervlaktewater of de bodem. Het tewater leidt er eveneens toe dat veel meer oppervlaktewaterpeil kan in deze periode water dan gebruikelijk voor het gebied stijgen tot een bepaald vastgesteld maximum, behouden blijft (en niet naar de rioolwater- afhankelijk van de gewenste drooglegging van zuivering wordt afgevoerd). Ook dit principe de omgeving. Beheersing van de grondwater- draagt dus sterk bij aan het sluitend krijgen peilen wordt daarnaast mede mogelijk van de waterbalans op gebiedsniveau. gemaakt door instelling van maximale peilhoogtes in de infiltratievoorzieningen en De diepteligging van de waterlopen in de het eventueel uitbreiden van het drainagenet. flanken is van grote invloed op de mate waarin het infiltrerende water wordt In perioden van minder neerslag of droogte afgevangen. Hoe lager de peilen in de flanken kan het peil uitzakken tot 0,30 m beneden hoe meer water de watergangen naar zich het maximum. Binnen deze 0,30 m kan het toe trekken (zie figuur 3.2). Echter, bij lage peil vrij fluctueren. Buien zullen leiden tot peilen wordt ook water uit de omgeving (geringe) peilstijgingen; perioden van droogte aangetrokken, waardoor hier verdroging kan leiden tot het verder uitzakken van het peil. optreden. Indien het oppervlaktewaterpeil beneden het Eén van de grote uitdagingen van het ont- minimum dreigt te zakken wordt water werp was dan ook om voor de lage gebieds- ingelaten om dit minimum te handhaven. delen dusdanige peilen te formuleren dat Eventueel overtollig water wordt in de lagere deze enerzijds zouden resulteren in de delen van het stelsel (de noordwesthoek en maximale ‘afvang’ van het infiltrerende water de zuidwesthoek) uitgeslagen op respectieve- binnen het plangebied, en daarmee aan het lijk de boezem (Haarrijn) en de naastgelegen sluitend krijgen van de waterbalans, polder (polder Bijleveld en ). en anderzijds om de effecten naar de Bij een goed waterbeheer is dit systeem te omgeving toe te beperken. karakteriseren is als een ‘vulsysteem’, met minimale wateraanvoer en -afvoer. Peil- 3.2.3 Een grote mate van flexibiliteit fluctuaties worden toegestaan in zowel het De maatvoering en peilen van het voorlig- hoofdwaterstelsel (tweede niveau) als het gende nieuwe hoofdwaterstelsel voor het wijkwaterstelsel (derde niveau). plangebied Leidsche Rijn zijn in diverse

35 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

deelonderzoeken uitgebreid onderbouwd. Het stelsel vormt echter zeker geen star geheel; integendeel. In het tracé, de dimensies van waterlopen, de profielen alsmede de voorgestelde peilen en peilfluctuaties kunnen zo gewenst nog aanpassingen plaatsvinden. Vooral uit het oogpunt van waterkwaliteit is het echter van belang dat niet getornd wordt aan de essenties van het ontwerp. In para- graaf 4.8 wordt nader aangegeven wat de vrijheidsgraden zijn in het eventueel aanpas- sen van het ontwerp.

3.3 Nieuwe kansen voor flora en fauna

3.3.1 Uitgangspunten Een belangrijk uitgangspunt en doelstelling is om gerelateerd aan het nieuwe watersysteem van het plangebied een hoogwaardige ecologische kwaliteit tot ontwikkeling te laten komen. Om richting te geven aan de ecologi- sche mogelijkheden en de hiervoor beno- digde inrichting en beheer is gekozen voor Koekoeksbloem een invulling met doelsoorten. Deze doel- soorten staan model voor een breed scala aan organismen, die kunnen voorkomen als de omgeving geschikt is voor de specifieke doelsoort. De doelsoort is daarbij de meest kritische soort. De gekozen doelsoorten maken medegebruik door de mens van de ecologische zones binnen en nabij de stede- lijke sfeer mogelijk. Op deze wijze hebben de ecologische zones ook een belangrijke recreatieve betekenis.

Het werken met doelsoorten is een hulpmid- del om keuzes te maken en inzicht te geven Gele lis in de mogelijkheden en onmogelijkheden van een gebied. Het geeft uiteraard geen garan- ties voor het uiteindelijk ook daadwerkelijk voorkomen van die soorten.

De doelsoorten zijn in belangrijke mate (mede)bepalend geweest voor het ontwerp (inrichting en beheer) van het watersysteem zoals dat in dit rapport wordt beschreven. Belangrijke uitgangspunten waren: • het realiseren van een stelsel (water incl. oeverzones) van voldoende omvang en kwaliteit voor de doelsoorten en voor de ontwikkeling van volwaardige levensge- Waterviolier

PROJECTGROEP 36

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

meenschappen; het benodigde ruimte- Als ecologische verbinding heeft de Snoek- beslag is mede bepaald door de Zeelt-gemeenschap uitsluitend een door- doelsoort(en) waarnaar wordt gestreefd; gaande waterverbinding nodig. Ook sifons • het realiseren van een stelsel met een kunnen worden gepasseerd. Stuwen vormen goede ecologische infrastructuur waarbij een beletsel voor de migratie. Passend bij de gebieden van vergelijkbare aard met elkaar Snoek/Zeelt-gemeenschap hoort een zekere in directe verbinding staan in de vorm van diversiteit aan ondergedoken waterplanten, verbindingszones; hierdoor is uitwisseling zoals breedbladige en smalbladige fontein- van dieren en planten tussen die gebieden kruiden en -bij aanwezigheid van schone mogelijk en worden dieren en planten ook kwel- andere soorten fonteinkruid en in staat gesteld van buiten naar binnen in Waterviolier. de stad te migreren en omgekeerd. Het Voor de oevers is de Ringslang gekozen als resultaat zal zijn, dat er meer soorten doelsoort. De Ringslang komt van nature dieren en planten in de afzonderlijke voor in gebieden waar voedselorganismen als deelgebieden en in de stad voorkomen dan wanneer deze geïsoleerd zouden zijn geweest; • het streven naar een voldoende lage dynamiek (mate van rust) voor belangrijke delen van het stelsel, waardoor ecologische kwaliteiten zich ook daadwerkelijk kunnen ontwikkelen.

3.3.2 Doelsoorten Voor de keuze van doelsoorten is aansluiting gezocht bij het rapport ‘Ecologische Ringslang verbindingszone Leidsche Rijn’ (Vista, 1995). Voor het hoge gebied wordt ingezet op doelsoorten die aan droge milieus gebonden zijn, zoals de Eekhoorn, Ree, en een aantal vleermuissoorten. Van belang hiervoor is vooral het realiseren van een voldoende groot gebied en het maken van verbindingen met andere gebieden (binnen en buiten Leidsche Rijn) waar deze soorten zich thuis voelen. Deze ‘droge’ verbindingen kunnen bestaan uit bossen, lanen, parkstroken, bermen, enzovoort. Verdere invulling heeft in het kader van onderhavig rapport niet plaatsgevonden. Groene kikker Daarnaast zijn er ook doelsoorten gekozen voor het water en de oevers. Als doel’soort’ voor het watersysteem geldt de Snoek/Zeelt- gemeenschap. Deze visgemeenschap is kenmerkend voor kleine tot middelgrote wateren met mesotroof (matig voedselrijk) helder water en veel waterplanten (Bureau Waardenburg, 1996b). Zowel de Snoek als de Zeelt zijn vissen van ondiepe wateren (poldersloten en weteringen) met bij voor- keur ondiepe rijk begroeide oeverzones. De Snoek heeft bovendien moerasachtige milieus nodig om in het vroege voorjaar te paaien en eieren af te zetten. Snoek

37 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

kikkers, salamanders en vissen kunnen leven. van een stuw vegetatierijk zijn. Het is van Derhalve is een milieutype nodig dat bestaat belang tenminste om de circa 100 m te uit afwisseling in hoogtes, brede oevers en zorgen voor geschikte vestigingsplaatsen voor oevertypen, open water en poelen. In het de Ringslang . Deze moeten bij voorkeur water zijn waterplanten en moerasplanten bestaan uit (een) poel(en) die niet recht- zoals onder andere Riet, Lisdodde, Gele lis en streeks in verbinding staan met een watergang Waterzuring noodzakelijk. De oevers dienen om het binnentrekken van amfibieën etende met moerasplanten en plaatselijk struiken te predatoren als Snoek en Baars te voorkomen. zijn begroeid en op de wat hogere delen zo In brede rietmoerasoevers bevinden zich over mogelijk met een struweel- of bosvegetatie. het algemeen voldoende van dergelijke Vooral op het zuiden geëxponeerde hellingen vestigingsplaatsen. moeten vrij blijven van opgaande begroeiingen Genoemde doelsoorten en hun milieu-eisen om als zonneplekken te kunnen dienen. zijn bepalend geweest voor het vaststellen van De Ringslang verplaatst zich over land en door de kwaliteitsnormen waar het oppervlaktewa- het water. Als er geen oevervegetatie aanwe- ter in het plangebied aan moet gaan voldoen. zig is maar wel waterplanten met drijvende De inspanning om voor deze doelsoorten van bladeren kunnen zij ook migreren door oever en water de juiste levenscondities te watergangen met steile stenen kades. Sifons scheppen heeft zich geconcentreerd op het zullen zij waarschijnlijk niet willen passeren. lage, meest waterrijke en minst verstedelijkte Stuwen en dergelijke echter weer wel, vooral deel van het plangebied. indien wordt gezorgd dat de oevers ter plaatse

-1 .0 0 / -1 .3 0

figuur 3.3 Het hoge stelsel

PROJECTGROEP 38

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

3.4 Het hoge stelsel de bodem te laten infiltreren. Infiltratie- voorzieningen zullen dan ook dusdanig Zoals eerder uiteengezet, is er aanleiding om ontworpen moeten worden dat er ook een het hoge deel (de stroomrug) en het lage bepaalde berging in kan plaatsvinden. Als deel (de flanken) van Leidsche Rijn verschil- uitgangspunt voor de dimensionering van de lend te behandelen qua waterhuishouding. In infiltratievoorziening geldt een deze en de volgende paragraaf worden beide bergingscapaciteit die eens per twee jaar onderdelen afzonderlijk beschreven. Paragraaf wordt overschreden. Als een infiltratie- 3.6 gaat vervolgens in op de samenhang voorziening het water niet meer kan verwer- tussen beide delen. ken (eens per 2 jaar), kan ook water worden geborgen in het bovengrondse deel van de 3.4.1 Kenmerken van het hoge stelsel voorziening (de greppel). De infiltratie- Het hoge stelsel bestaat uit de infiltratie- voorziening wordt dusdanig ontworpen dat voorzieningen, wijkwaterlopen en hoofd- eens in de twee jaar de gehele voorziening te waterlopen. In figuur 3.3 is aangegeven welke klein is om water te bergen en af te voeren delen van het watersysteem tot het hoge naar de bodem. Er zal dan water via een stelsel behoren. overstortleiding worden afgevoerd op oppervlaktewater. Met deze noodoverlaat In het hoge stelsel wordt het regenwater wordt voorkomen dat wateroverlast kan zoveel mogelijk in de bodem gebufferd. optreden (figuur 3.5). Alleen het water dat afstroomt over de Het debiet van een dergelijke overstort is meest vervuilende oppervlakken wordt gering in vergelijking tot wat bijvoorbeeld uit aangekoppeld aan de riolering en naar de een riool zou overstorten in eenzelfde zuivering gebracht. De ambitie voor grote situatie. delen van het plangebied is om zeker 80% van het verhard oppervlak af te koppelen van de riolering en het hierover afstromende regenwater zoveel als mogelijk in het gebied te bufferen en benutten (Projectbureau Leidsche Rijn, 1995). Uit onderzoek is gebleken dat deze ambities binnen het plangebied ook werkelijk haalbaar zijn (Ingenieursbureau Utrecht, 1997b) (zie ook paragraaf 4.1.4).

De hoofdwaterlopen van het hoge stelsel bestaan uit verschillende peilvakken, geschei- den door stuwen; ecologische verbindingen via het water zijn hier dan ook slechts te realiseren met hoge kosten. Daarom is de ecologische expressie van de hoofdwater- gangen gezocht in ondergedoken en drij- vende waterplanten zoals Gele plomp, Watergentiaan en Witte Waterlelie. Deze dragen substantieel bij aan de waterkwaliteit figuur 3.4 Waterlelies in het hoge stelsel doordat ze een filtrerende werking hebben en ze voedingsstoffen opnemen uit het water; bovendien geven ze een prachtig beeld (figuur 3.4).

3.4.2 De infiltratievoorzieningen Op grond van onderzoek is gebleken dat de infiltratiecapaciteit van de bodem plaatselijk te figuur 3.5 Overstort van een infiltratievoorziening op een wijkwater- gering is om voldoende snel al het water in gang (principeschets)

39 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

3.4.3 De wijkwatergangen De afstand tussen de bebouwde linten en de In het hoge stelsel staan alle wijkwatergangen snelheid waarmee het watersysteem volgens in directe verbinding met de hoofdwater- de modelberekeningen reageert bleken gangen. De wijkwatergangen zijn benodigd groot en snel genoeg om het principe van enerzijds om het gebied op peil te houden bufferen in de bodem, en daarna vrij uit laten anderzijds om het stedelijk water af te kunnen zakken, overeind te kunnen houden. Door voeren. genoemde aanpassingen is het vooral in het hoge gebied echter niet gelukt om de Eén van de eisen uit het Masterplan (Project- bufferingscapaciteit van de bodem optimaal bureau Leidsche Rijn, 1995) en het Pro- te benutten. Anderzijds is het ook niet zo dat gramma van Eisen (Projectgroep het gehele gebied door deze aanpassingen Waterhuishouding, 1996) was dat effecten op een stabiele grondwaterstand krijgt. De bestaande bebouwing en archeologische bufferingsmogelijkheid van de bodem wordt objecten voorkomen dienden te worden. Bij in elk geval aanzienlijk beter benut dan in de houten paalfunderingen of funderingen op huidige situatie. kleiige gronden kunnen als gevolg van verlaging van de grondwaterstand zettingen ontstaan. In sommige wijkwatergangen hoeft geen Vooral omdat gegevens over de funderings- minimum oppervlaktewaterpeil te worden situatie van de betreffende bebouwing vastgehouden. Het water kan hier vrij ontoereikend waren, was het nodig om de uitzakken en droogvallen van deze water- huidige polderpeilen nabij deze objecten gangen is mogelijk. Betreffende watergangen zoveel mogelijk te behouden en steeds hebben alleen functie in de afvoer van aanvoer van water mogelijk te maken. Dit overtollig neerslagwater naar bodem en laatste is gedaan door een waterloop dicht incidenteel het hoofdwaterstelsel. Het langs de bebouwing te leggen. Echter, bij de betreffen met name enkele (reeds bestaande) meeste bebouwing bleek een bestaande watergangen langs het noordelijke deel van waterloop te voldoen. Deze waterlopen zijn de weg ‘t Zand. Ook in de huidige situatie als wijkwatergangen opgenomen in het hebben deze watergangen (greppels) uitslui- watersysteem. Ze zijn zodanig tend een afvoerfunctie en vallen ze periodiek gedimensioneerd dat ze ook de afvoer voor droog. de aanliggende wijk kunnen verzorgen. In het gebied tussen De Meern en de plas De wijkwatergangen zijn permanent water- Strijkviertel zullen wijkwatergangen aangelegd voerend en hebben, overeenkomstig het moeten worden met een peilregime dat hoofdwaterstelsel, een natuurlijk peilverloop onafhankelijk is van de rest van het hoofd- met fluctuaties van maximaal 0,30 m. De watersysteem. Voorwaarde is wel dat een ‘omkering’ van het peilregime (zie paragraaf afvoer onder vrij verval mogelijk blijft. Dit 2.4.2) en de iets grotere peilfluctuatie ten vindt plaats via regelbare stuwen. Het peil in opzichte van de huidige situatie kan betekenen deze wijkwatergangen dient om deze reden dat er toch afwijkingen in grondwaterstanden iets hoger te liggen (+ 0,10 m). ontstaan die schadelijk kunnen zijn voor aanliggende bebouwing of monumenten. Met 3.4.4 De hoofdwatergangen detailberekeningen met het grondwatermodel In de hoofdwatergangen circuleert het water. kan worden vastgesteld of aanvullende Het wordt opgepompt tot het hoogste punt maatregelen nodig zijn en welke maatregelen (waterpeil NAP +0,75 m tot NAP +0,45 m), het meeste effect opleveren; bijvoorbeeld het waarna het onder vrij verval met stappen van instellen van een afzonderlijk peilgebiedje met ongeveer 0,30 meter peilverschil naar een eigen peil en peilregime. beneden stroomt. Zo wordt een optimale Geadviseerd wordt om bij de uitwerkingen op aansluiting verkregen met het aanliggende deelgebiedniveau een gedetailleerd funderings- maaiveld, dat ook een verloop in hoogte onderzoek te doen om eventuele risico’s in kent. Ook in verband met de gewenste beeld te krijgen en aanvullende maatregelen te droogleggng zijn deze stappen essentieel. Met nemen. De verwachting is echter dat deze stuwen worden de verschillende peilvakken maatregelen maar beperkt nodig zijn. op peil gehouden. Door de relatief grote

PROJECTGROEP 40

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

hoogteverschillen zijn meerdere peilvakken en recreatieve voordelen. Figuur 3.6 geeft onderscheiden. Bij watertekorten wordt extra een overzicht van de ligging van het lage water ingelaten, wat via de hoofdwaterlopen stelsel. verdeeld wordt. Door de wijkwaterlopen De koppeling die nu voorgesteld wordt heeft bovenstrooms aan een hoger- en als belangrijk nadeel dat een relatief hoog benedenstrooms aan een lager peil te (zand)gebied doorsneden wordt. De water- koppelen kan een wijkwatergang zowel aan- loop ligt hier relatief diep ingesneden in het als afvoeren zonder dat de stroomrichting maaiveld. Hierdoor wordt water uit de hoeft te veranderen. omgeving naar de waterloop getrokken, waardoor verdroging van de omgeving Het water in het hoge stelsel is door middel optreedt, met name in het gebied van stuwen in verschillende peilvakken Haarzuilens. gedeeld. De stuwen zijn barrières voor waterorganismen, vooral voor die organis- Een mogelijkheid om dit effect te verminde- men die tegen de stroom in zwemmen. Deze ren is om de betreffende waterloop te meest aan snelstromend water gebonden bekleden met een compacte kleilaag of het soorten zijn in Leidsche Rijn niet te verwach- aanbrengen van een afdichtende folie. De ten; de stroomsnelheid van het water zal te invulling van het Strategisch Groenproject laag zijn. De zwemmende organismen kunnen ‘Groot Groengebied Utrecht’ aan de west- de stuwen stroomafwaarts passeren, en zijde van het plangebied geeft echter een zullen zich vooral in hun jeugdstadium door andere mogelijkheid om genoemde effecten het systeem verplaatsen. Ze zijn dan zo klein te voorkomen: door de verbinding van de dat ze veelal passief met het water getrans- zuidflank met de noordflank van Leidsche Rijn porteerd worden. Op deze wijze kunnen ook ten westen van Haarzuilens te leggen zou bijvoorbeeld vijzelgemalen worden gepas- kunnen worden aangesloten op een hier seerd. geplande watergang.

Door een aantal stuwen uit te voeren met Beide mogelijkheden zijn nog in studie. vispassage-mogelijkheden kan het formaat Vooralsnog wordt uitgegaan van een water- van een stuwpand voor vissen vergroot gang langs de Joostenlaan. In samenwerking worden. In een groter gebied kan dan vrijelijk met de Dienst Landelijk Gebied (die zorg heen en weer gezwommen worden. draagt voor de invulling van het Strategisch Groenproject) wordt echter momenteel ook Voor zowel de hoofd- als wijkwatergangen het alternatief bestudeerd. van het hoge stelsel zijn standaard profielen ontwikkeld (paragraaf 4.4). Het lage stelsel bestaat uit wijkwatergangen, verzamelpunten (tevens plaatsen voor waterzuivering) en hoofdwatergangen. Ook 3.5 Het lage stelsel in het lage stelsel zal gemiddeld 80% van de oppervlaktes waarop regenwater valt worden 3.5.1 Kenmerken van het lage stelsel afgekoppeld van de riolering (zie paragraaf Het lage stelsel begint daar waar het peil van 4.1.4). Dit water wordt opgevangen, getrans- de hoofdwatergang op NAP -1,00 m tot porteerd en komt via een zuiveringsstap (een NAP -1,30 m komt. Hier is het niet langer passage van een brede vegetatierijke oever, mogelijk water in de bodem te bergen, en of een speciaal daarvoor ingerichte plek) in wordt het opgevangen en gebufferd in het een wijkwatergang of rechtstreeks op de oppervlaktewater. hoofdwatergang. Hier wordt het water Door de hoofdwaterloop van de noordelijke gebufferd; een peilfluctuatie van maximaal en zuidelijke flank met elkaar te verbinden en 0,30 m wordt toegestaan. zoveel mogelijk eenzelfde peil te geven als de flanken komt een doorgaande verbinding tot 3.5.2 De verzamelpunten stand tussen beide kwelgebieden en wordt De verzamelpunten liggen nabij de water- zo het lage stelsel gevormd. Deze verbinding gangen. Waterafvoer vindt in principe plaats heeft belangrijke hydrologische, ecologische door grondwaterstroming (infiltratie en

41 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

passage door de bodem) naar de watergang. bodem zeer beperkt. Om de gewenste Door aanwezige plantengroei (gras, oever- bufferingscapaciteit te verkrijgen dienen planten of zelfs elzenbosjes) vindt in de zowel de hoofd- als wijkwaterlopen aanzien- verzamelbekkens gedeeltelijke zuivering lijk breder te zijn dan hun tegenhangers in het plaats. hoge stelsel. Door te kiezen voor brede, Bij overmatige wateraanvoer treedt een flauw aflopende oevers worden inrichtings- noodoverlaat in werking en wordt recht- kosten bespaard (grondverzet) en krijgt het streeks afgevoerd op het oppervlaktewater. lage stelsel een geheel andere expressie dan Door de sterke verdunning in deze situatie het hoge stelsel (figuur 3.7). zal de vuillast gering zijn. Deze flauwe oevers hebben daarnaast een 3.5.3 De wijkwatergangen cruciale rol voor de ecologische ontwikkeling Nagenoeg het hele lage stelsel heeft een- en de waterkwaliteit van het stelsel. De zelfde peil. Wijkwatergangen staan meestal in vegetatie van de oevers heeft een zuiverende open verbinding met de hoofdwatergangen. invloed op het langsstromende water. Door Uitzondering is het gebied ten oosten van De deze oevers over grote lengtes te realiseren, Meern en ten westen van de plas Strijkviertel. ontstaat voor de doelsoorten een groot Vanwege de relatief hoge grondwaterstanden aaneengesloten leefgebied, met vertakkingen zijn de mogelijkheden tot buffering in de diep de wijken in.

-1.00 / -1.30

figuur 3.6 Het lage stelsel

PROJECTGROEP 42

WATERHUISHOUDING H E T P L A N

De wijkwatergangen zijn belangrijke structu- veenbodems inklinken. Bestaande bebouwing rerende elementen in de wijken; door de is in de lage flanken nauwelijks aanwezig en maximale onderlinge afstand van ongeveer vormt een minder belangrijke randvoor- 200 meter (in verband met de afwatering) en waarde dan in het hoge gebied. Bij een de breedte zijn ze beeldbepalend. Deze dreigend watertekort wordt er water wijkwatergangen staan op de plankaart bij ingelaten, dat is nadat de buffer van 0,30 deze rapportage, maar worden niet verder meter water is ‘opgebruikt’. uitgewerkt. Voorliggend rapport beperkt zich tot het stelsel van hoofdwaterlopen. Evenals Door de weinige peilverschillen die wenselijk bij het hoge stelsel zijn effecten op bestaande zijn in het lage stelsel te laten samenvallen bebouwing en archeologische monumenten met grote barrières in het systeem, het zoveel mogelijk voorkomen door steeds een kruisen van de Leidsche Rijn, het kruisen van waterloop nabij deze objecten te leggen met de Letscherweg ten zuiden van De Meern, een peil overeenkomstig de huidige situatie. wordt het aantal onderbrekingen in de Wijkwatergangen kennen evenals hun doorgaande route tot een minimum beperkt. tegenhangers in het hoge stelsel en de Voor kano’ers, schaatsers en fauna moeten hoofdwatergangen een natuurlijk peilverloop deze barrières passeerbaar gemaakt worden, met maximale fluctuaties van 0,30 m. door goede in- en uitstapplaatsen te realise- In het gebied tussen de Meern en de water- ren. Het water zal deze barrières passeren via plas Strijkviertel staan geen oude woningen een sifon. die opgenomen worden in het stedebouw- kundig plan. Hierdoor kunnen hier grotere Voor de hoofdwatergangen en wijkwater- fluctuaties in grondwaterstanden worden gangen van het lage stelsel zijn standaard toegestaan. Voor dit gebied zal door het profielen ontwikkeld (paragraaf 4.4). waterschap en de gemeente een apart wijkwaterplan ontwikkeld dienen te worden. Wel is bij de dimensionering van het hoofd- systeem rekening gehouden met afvoer 3.6 Eén samenhan- vanuit het betreffende gebied. Hierbij wordt gend stelsel ervan uitgegaan dat de retentiewatergangen of plassen eens in de vijf jaar niet meer in Door het stelsel van het hoge en het lage deel staat zijn de neerslag te bergen waarna het met elkaar te verbinden ontstaat voor het overschot aan water op de hoofdwater- gehele plangebied één samenhangend water- gangen wordt afgevoerd. systeem. Dit systeem wordt gekenmerkt door een dubbele structuur; een hoger gelegen, 3.5.4 De hoofdwatergangen getrapt (gestuwd) systeem in het centrum van De uiteindelijk voorgestelde peilen wijken het gebied, en een groter, lager gelegen stelsel niet sterk af van de huidige peilen. Dit onder (op min of meer één peilniveau), dat het hoge meer om te voorkomen dat de aanwezige stelsel omsluit (figuur 3.8).

Het hoge en lage deel zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden, en hebben een comple- mentaire functie in het beheersen van de waterkwantiteit en het bereiken van een goede waterkwaliteit en ecologische kwaliteit. Het hoge stelsel ‘voedt’ het lage stelsel doordat infiltrerend water in de lage delen opkwelt. Ook eventuele watertekorten in het lage stelsel worden aangevuld vanuit het hoge stelsel. Dit gebeurt onder vrij verval vanuit de opeenvolgende stuwpanden. Het natuurlijk reliëf wordt hierbij optimaal benut. Omge- keerd verzorgt het lage stelsel de ‘voeding’ figuur 3.7 Riet en waterlelies in het lage stelsel van het hoge stelsel. Hiertoe wordt op twee

43 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

plaatsen (noordflank en zuidflank) water meerdere plaatsen worden uitgelaten of vanuit het lage stelsel opgepompt naar het uitgemalen op watergangen in de omgeving. hogere deel. Eén van deze uitmaalpunten ligt in de noord- Bij watertekorten kan aanvullend water westzijde van het plangebied, waar uitmaling worden ingelaten vanuit het Amsterdam- plaatsvindt op de Haarrijn. Het waterrijke, Rijnkanaal. Dit water wordt aangevoerd via ecologisch waardevolle gebied ten noordwes- de Leidsche Rijn, conform de huidige situatie. ten van de Haarrijnse Plas maakt hiermee Voordat het inlaatwater in het hoofdstelsel integraal onderdeel uit van het hoofdwater- komt doorloopt het een aantal zuiverings- stelsel van Leidsche Rijn. In de zuidwesthoek stappen. Deze zijn gesitueerd in de zuidoost- kan water uitgelaten worden op de naast- hoek van het plangebied. De waterinlaat op gelegen polder Bijleveld en Reijerscop. het hoofdstelsel is hier eveneens gesitueerd. In hoofdstuk 4 wordt beschreven op welke wijze het systeem werkt, wat de maatvoering Eventuele wateroverschotten die niet in het is en hoe het is vormgegeven. gebied kunnen worden gebufferd kunnen op

-1.00 / -1.30

figuur 3.8 Eén samenhangend stelsel

PROJECTGROEP 44

WATERHUISHOUDING DH EO O MF AD AS T VU OK E R I N G E N I N R I C H T I N G 4 DE MAATVOERING EN INRICHTING

4.1 Het tracé gebundeld met de hoofdontsluiting. Het andere alternatief is om het hoogste 4.1.1 De plankaart punt van het systeem te leggen op de De belangrijkste informatie voor dit hoofd- overkluizing van de snelweg A2, en zo de stuk wordt verschaft door bijgevoegde extra hoogte te gebruiken om het systeem plankaart, waarop het hoofdstelsel van onder vrij verval te kunnen voeden. Het waterlopen schematisch is weergegeven. hogere niveauverschil zal leiden tot hogere pompkosten. De onzekerheden over de Het tracé volgt in hoofdlijnen het tracé zoals precieze inrichting en ruimtebeslag van de dat vastgelegd is in het Masterplan (Project- A2-zone zijn echter nog groot. Geadviseerd bureau Leidsche Rijn, 1995). De ondergrond wordt deze optie in te brengen in het bestaat uit de meeste recente versie (oktober programma van eisen voor de overkluizing; in 1996) van de Ontwikkelingsvisie Utrecht hoeverre er ruimte en mogelijkheden (Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1996). aanwezig zijn is echter niet zeker. Voor het Vleutense grondgebied is, omdat geen ondergrond 1:10.000 beschikbaar was, Het hoge stelsel bestaat uit twee takken gebruik gemaakt van de Masterplankaart, met waarin het water van oost naar west daarop enkele belangrijke wegen en de stroomt. Stuwen zijn nodig vanwege het waterplas uit de concept-structuurschets reliëf in dit gebied. (VHP, 1996). Voor Veldhuizen is uitgegaan van de stand van zaken in de planvorming De meeste noordelijke tak voegt zich in de voor juni 1996. spoorzone, de meest zuidelijke tak begeleidt de hoofdontsluitingsweg. Uitzondering hierop Het hoofdstelsel is op de plankaart te is het deel waar de ontsluitingsweg door het onderscheiden van de wijkwatergangen door archeologisch monument snijdt. De be- een zwarte belijning. Bestaande watergangen staande weg is zo getraceerd (met speciale die worden opgenomen in het nieuwe stelsel toestemming van de Rijksdienst voor zijn met een zwarte stippellijn gemarkeerd. Oudheidkundig Bodemonderzoek) dat deze aan weerszijden net geen vitale delen van het 4.1.2 Het tracé van het hoofdstelsel monument raakt. Hier is géén ruimte meer Voor het startpunt van het stelsel zijn er twee voor een waterloop. Een mogelijk tracé is alternatieven. Op de plankaart weergegeven is indicatief aangegeven. Het inpassen van een het alternatief dat op dit moment de minste waterloop in dit gebied is een uitdagende onzekerheden met zich mee brengt. Na de opgave voor degenen die dit deelgebied gaan oversteek van de Leidsche Rijn wordt het water uitwerken. Geïnspireerd op de ondergrondse opgepompt, en langs de aanwezige laan geleid rijkdom is zelfs een aquaduct denkbaar, tot op het punt waar de hoofdontsluiting wordt hoewel dit leidt tot het extra verpompen van gekruist. Hier wordt de hoofdwaterloop water. Hier ligt ook de gemeentegrens tussen

45 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Utrecht en Vleuten-de Meern, waarmee de In oostelijke richting is het boezemstelsel een noodzaak tot afstemming duidelijk wordt. belangrijk onderdeel van stedenbouwkundig Na samenkomst van beide takken van het ontwerp van het gebied, in de vorm van een hoge stelsel stroomt het water uit in de ‘Grand Canal’ en een aantakkende nieuwe centrumplas van Vleuten (Plas verkavelingsstructuur (Projectbureau Leidsche Vleuterweide). Hier gaat het hoge, getrapte Rijn Utrecht, 1996). Ook hier wordt het stelsel over in een laag doorgaand stelsel. Het nieuwe stedelijke gebied in feite ‘aan- lage stelsel omvat slechts enkele grotere gekoppeld’ aan het hoofdsysteem. Ten peilvakken. De waterplas fungeert als een noorden van het Grand Canal wordt een verdeelwerk voor de noordelijke en zuidelijke bedrijventerrein ontwikkeld; ten zuiden, langs flank van het lage stelsel en is hiermee een de brede zijtakken, worden verschillende belangrijk waterhuishoudkundig knooppunt. woonwijken ontwikkeld. Op het punt waar Dit sluit goed aan op de belangrijke steden- de noordelijk flank het hoge stelsel raakt is bouwkundige functie die de plas heeft in het een groot stedelijk plein geprojecteerd. Het centrumgebied van het toekomstige Vleuten- oppompen van het water kan daar aanleiding de Meern (VHP, 1996). zijn er een bijzondere plek van te maken door bijvoorbeeld een fontein te ontwerpen. In de waterrijke buurt Vleuterweide vormt de noordelijke flank van het hoofdwaterstelsel De zuidelijke flank van het nieuwe hoofd- een duidelijk structurerend stedebouwkundig stelsel vormt voor het waterrijke deelgebied element. Dit deelgebied wordt in feite Veldhuizen een belangrijk structurerend ‘aangekoppeld’ aan het waterhuishoudkundig stedenbouwkundig element. Langs de hoofdstelsel. Verder in noordelijke richting snelweg A12 is een brede bufferzone vindt de boezem aansluiting op de bestaande aanwezig waar zowel het dijklichaam (geluids- waterloop langs de Joostenlaan, de te wal) als een brede waterrijke zone een verbreden Joostenlaanwetering. Deze koppelt belangrijke plaats inneemt. In het zuidelijke nog een belangrijk deel aan het water- middengebied vormt de hoofdwaterloop een systeem: het stelsel van watergangen, plasjes ruimtelijke buffer tussen de A12 en woon- en en moerasgebied dat in het kader van het bedrijventerreinen. Verder oostelijk ligt het Groot Groengebied Utrecht wordt aangelegd zuiveringsfilter waar inlaatwater uit het ten noorden van Haarzuilens. Hier loopt het Amsterdam-Rijnkanaal wordt voorgezuiverd watersysteem door het buitengebied, met en het intern circulerende water wordt grasland, lanen, bospartijen en incidentele verbeterd. bebouwing. Deze noordwesthoek is het laagste deel van Uiteindelijk wordt het water bij de ‘bron’ het plangebied en vormt een logische plek weer opgepompt en op het hoge stelsel voor de afvoer van overtollig -niet te gebracht. bufferen- water naar buiten het gebied. Afvoer kan plaatsvinden door opmaling naar 4.1.3 Het tracé van wijkwatergangen de Haarrijn. Ook bij calamiteiten (bijvoor- Voor de ligging van de wijkwatergangen is het beeld verontreiniging van het boezemwater) uitgangspunt de afwatering geweest. Deze is deze afvoer te benutten om delen van het vereist, afhankelijk van of het hoog danwel stelsel te beschermen (zie ook paragraaf 5.5). laag gebied is, een bepaalde afstand tussen de waterlopen. Voor het lage gebied is dat circa De Haarrijnse Plas wordt integraal opgeno- 200 meter, voor het hoge gebied circa 400 men in het boezemstelsel. De plas heeft meter. Deze maten zijn opgenomen in het hetzelfde peil als de aan- en afvoerende stedenbouwkundig ontwerp van de verschil- hoofdwatergangen en kent dezelfde peil- lende wijken. De wijkwatergangen zijn daarna fluctuaties. Vanwege haar grote oppervlak aangevuld met (veelal) te behouden water- heeft de Haarrijnse Plas een zeer belangrijke gangen voor het aanvoeren van water naar bufferfunctie voor het watersysteem. Daar- gevoelige bebouwing en archeologische naast heeft de plas een belangrijke functie in monumenten. In de derde plaats zijn er een de verbetering van de waterkwaliteit. aantal wijkwaterlopen uit stedenbouwkundige overwegingen opgenomen. Er zijn een aantal

PROJECTGROEP 46

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

kleine plekken in het hoge gebied waar nu afvalwater in gescheiden riolen naar een nog niet voldoende watergangen zijn om te rioolzuiveringsinstallatie wordt afgevoerd. Bij voldoen aan de stramienmaat van 400 meter. zware buien zullen de overstorten van het Hier wordt bij ontwikkeling van deze gebieds- regenwaterriool in werking treden. delen bezien of aanvulling nodig is. Het blijkt dat de totale gemeten vuilvrachten Bij de ligging en peilkeuze van de wijkwater- voor de drie locaties bij het systeem met gang is verder van belang geweest dat ze afkoppelen van het riool hoger zijn dan indien onder vrij verval, dus zonder pompen hier een verbeterd gescheiden rioolstelsel zou moeten kunnen functioneren. Dit kan zijn aangelegd. Dit betekent dat het niet doordat er vanaf een waterloop met een toegestaan is om regenwater rechtstreeks af te hoger of gelijk peil ingelaten wordt en laten afstromen op grond- of oppervlaktewater. afgevoerd wordt naar een waterloop met Door echter gebruik te maken van plaatse- een gelijk of lager peil. lijke zuiveringsvoorzieningen kan de vuilvracht van het afgekoppelde regenwater dat wordt 4.1.4 Afkoppeling teruggevoerd naar grond- of oppervlaktewa- Door het Ingenieursbureau Utrecht (1997b) ter worden verminderd. De zuiverings- is onderzoek verricht naar de kwaliteit van prestaties van de systemen zijn middels afstromend regenwater en beoordeeld in literatuurstudies en interviews nagegaan. Het hoeverre bepaalde oppervlakken geschikt zijn blijkt dat de afvoer uit het systeem met om af te koppelen. Hiervoor zijn op drie afkoppeling in combinatie met zuiverings- locaties in het plangebied metingen verricht; voorzieningen tot vuilvrachten leidt die voor een doodlopende weg (klinkerbestrating, de beide locaties met klinkerbestrating intensiteit 60 voertuigen per etmaal), een (doorlopende weg en doorgaande weg) lager doorgaande weg in een woonwijk (klinker- zijn dan voor het stelsel zonder afkoppelen. bestrating, intensiteit 180 voertuigen per Hierbij wordt opgemerkt dat rekening is etmaal) en een buurtontsluitingsweg (asfalt, gehouden met het toepassen van niet of intensiteit 3600 voertuigen per etmaal nauwelijks uitloogbare bouwmaterialen waaronder vrachtwagens en bussen). (bijvoorbeeld geen zinken dakgoten) en de De hoeveelheid afgestroomd regenwater is toepssing van bijvoorbeeld hondentoiletten. bepaald evenals de kwaliteit voor een groot De doorgaande buurtontsluitingsweg komt aantal stoffen. Hoeveelheden zijn omgere- niet in aanmerking voor afkoppelen ook kend naar vuilvrachten. Vervolgens is er een indien een zuiveringsvoorziening wordt vergelijking gemaakt tussen twee systemen. toegepast. Een traditioneel systeem waarbij al het De mogelijkheid van afkoppelen wordt mede afstromend regenwater wordt afgevoerd naar bepaald door het zuiveringsrendement van een verbeterd gescheiden rioolstelsel en een de infiltratiesystemen. Nader onderzoek systeem waarbij 80% van het afgestroomde gericht op de optimalisatie van dit rendement regenwater is afgekoppeld van het riool en wordt dan ook aanbevolen. de overige 20% afgevoerd wordt naar een Op basis van het bovengenoemde onderzoek verbeterd gescheiden stelsel. Dit laatste is een schatting gemaakt van het oppervlak systeem wordt gecombineerd met een extra dat in aanmerking komt om afgekoppeld te zuivering van het afgekoppelde regenwater. worden. Het blijkt dat het ambitieniveau uit De waterkwaliteitsbeheerder heeft gesteld het Masterplan (Projectbureau Leidsche Rijn, dat een systeem met afkoppelen is toege- 1995) haalbaar is; in woongebieden 80% staan onder de voorwaarde dat de vuilvracht afkoppelen en op bedrijventerreinen 35%. kleiner of gelijk is aan de vracht uit een verbeterd gescheiden stelsel met een berging van 4,0 mm en een afvoercapaciteit (pomp- 4.2 De onderbouwing overcapaciteit) van 0,3 mm/h. Beide cijfers zijn gerelateerd aan het afvoerende verhard In het voorgaande is de structuur en globale oppervlak. ligging van het waterhuishoudkundig stelsel Een verbeterd gescheiden stelsel is een stelsel voor het plangebied geschetst. De waarbij zowel regenwater als huishoudelijk dimensionering van het stelsel, de consequen-

47 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

ties van dit stelsel voor de waterbalans en komstige waterpeil in de winter en de waterkwaliteit, alsmede de mogelijke effecten toekomstige maaiveldhoogte (uitgaande van op de omgeving, zijn in diverse deelstudies 0,20 m integrale ophoging voor nieuw te onderbouwd. Bijlage 3 geeft een korte bebouwen gebied) van ongeveer één meter. beschrijving van de wijze waarop dit is gebeurt. De diverse deelstudies zijn apart Het hoge stelsel bestaat in totaal uit 8 gerapporteerd in (technische) achtergrond- peilvakken. Peilen variëren van maximaal rapporten (zie colofon). NAP +0,75 m voor het hoogst gelegen peilvak, tot minimaal NAP -0,80 m in het In het navolgende zijn de resultaten en laagste peilvak. conclusies van de onderbouwende studies De kleuren op de plankaart geven de opgenomen als integraal onderdeel van de verschillende peilvakken weer. Zoals blijkt uit beschrijving van het hoofdwaterstelsel. de verschillende tinten bestaat het hoge stelsel uit meerdere kleinere peilvakken, en 4.3 Het nieuwe stelsel het lage stelsel uit enkele grote. De plaats van de stuwen is op de kaart 4.3.1 Peilen en peilvakken indicatief aangegeven. Deze locaties zijn Bij het bepalen van de nieuwe oppervlakte- vastgesteld op grond van de gewenste waterpeilen hebben diverse beweegredenen ontwateringsdiepte en de hoogteligging van een rol gespeeld. het maaiveld van de omgeving. In veel gevallen kan er enigszins in de plaats van de Voor het lage stelsel is ervoor gekozen stuwen worden gevarieerd. De vrijheids- zoveel mogelijk één peil te realiseren zodat graden hierin worden met name hydrologisch geen stuwen aangebracht zouden hoeven te en stedenbouwkundig bepaald (zie ook worden en daarmee ecologische en recrea- paragraaf 4.7). tieve barrières zouden worden voorkomen. Op grond van het natuurlijke reliëf in het 4.3.2 Bestaande en nieuwe gebied is het echter niet mogelijk gebleken waterlopen het lage stelsel volledig op eenzelfde peil te De totale lengte aan hoofdwaterlopen leggen, en zijn een drietal relatief grote bedraagt circa 45 kilometer en de totale peilgebieden onderscheiden. Deze variëren in lengte aan wijkwatergangen circa 33 kilome- hoogteligging van NAP -0,80 m tot NAP - ter (Ingenieursbureau Utrecht, 1997a). Het 1,70 m. grootste deel van de waterlopen van het hoofdstelsel is nieuw te graven. Daarentegen Voor het hoge stelsel zijn de bestaande worden in het wijkwaterstelsel veel be- polderpeilen als uitgangspunt genomen, staande waterlopen opgenomen. Op de waarbij het winterpeil (laagste peil) maatge- plankaart is het onderscheid tussen bestaande vend is geweest. Dit uitgangspunt is ingege- en nieuw te graven watergangen aangegeven. ven vanwege het feit dat voor de bestaande bebouwing rekening gehouden dient te Doordat bestaande waterlopen in een aantal worden met de risico’s die verbonden zijn gevallen een andere (hydraulische) functie aan het verlagen van grondwaterstanden in krijgen is het huidige profiel soms niet meer relatie tot de fundering (zie ook paragraaf voldoende en dienen (delen van) water- 3.4.3). Ook is bij de keuze van de nieuwe gangen te worden uitgediept en waar nodig peilen rekening gehouden met een gewenste verbreed. Dit betreft de waterloop ten minimale drooglegging. Uitgangspunt voor het noorden van het spoor, de Alendorper hoge stelsel is een verschil tussen het toe- Wetering door het Centrale Park, de

figuur 4.1 De Alendorper Wetering met overstromingsvlaktes (Centrale Park)

PROJECTGROEP 48

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

wetering langs de Joostenlaan ten westen west. In de flanken stroomt het water van Vleuten en de waterloop langs de overwegend van west naar oost. Groeneweg. In de situatie waarin het systeem volledig is Langs de Alendorper Wetering is de gelegen- gevuld (wintersituatie) zal bij extreme heid om er in meerdere opzichten een neerslag de stromingsrichting voor verschil- bijzonder geheel van te maken. Door de lende watergangen omkeren (zie ook de waterloop zelf bescheiden te houden en krap plankaart). De afvoer van neerslagwater vindt te dimensioneren op het laagwaterpeil, hoeft dan vooral plaats richting de grote water- relatief weinig water ingelaten te worden om partijen met een grote bufferingscapaciteit het op minimaal peil te houden. Door aan alsmede de uitlaatpunten in het zuidwesten weerszijden overstromingsvlaktes te realiseren en noordwesten van het plangebied. die bij normale stijging van het water (de wintersituatie) onder water komen te staan 4.3.4 Volumina wordt een extra grote buffering gerealiseerd De totale volumina aan water van het (figuur 4.1). Leidsche Rijn-stelsel bedragen voor de hoofdwatergangen bij het maximale peil circa Overstromingsvlaktes zijn te realiseren in het 1,0 miljoen m3 en voor de wijkwatergangen Centrale Park waar geen bebouwing is. circa 0,2 miljoen m3. Bij een oppervlakte van Bij het verbreden van bestaande waterlopen, de Haarrijnse Plas van 80 ha en een diepte vooral die ook deel waren van de oude van 30 meter heeft deze plas -uitgaande van Rijnloop, is extra aandacht nodig voor de een ‘rechte bak’- een volume van circa 24 mogelijkheid dat zich daar bijzondere archeo- miljoen m3. logische elementen bevinden. Mensen hebben altijd de waterkanten opgezocht en het is zeer goed denkbaar dat er zich bewonings- 4.4 De profielen resten bevinden. Voor de verschillende watergangen zijn Bij het plannen van concrete aanpassingen van profielen ontwikkeld. Deze zijn schematisch een bestaande waterloop is overleg met de weergegeven in figuur 4.2. projectarcheoloog voor Leidsche Rijn (in De profielen worden uitgebreider toegelicht zowel Utrecht als Vleuten-de Meern) gebo- in bijlage 4. Vrijheidsgraden in afwijkingen van den. In het algemeen kan worden gedacht aan het voorkeursprofiel worden beschreven in een oplossing als: de ingreep aan één van de paragraaf 4.7 oevers uitvoeren, zodat de andere oever in oorspronkelijke staat bewaard kan blijven. Bij 4.4.1 Profielfamilies archeologische waarden is het streven deze Uit vormgevingsoverwegingen is de wens zoveel mogelijk in ongeschonden staat over te uitgesproken om het hoofdwaterstelsel als dragen aan volgende generaties; slechts als een herkenbare eenheid in Leidsche Rijn tot vernietiging van het bodemarchief onont- expressie te brengen. Door de opbouw van koombaar is, dient over gegaan te worden tot het systeem, wordt het hoofdwaterstelsel als opgraving. het ware de verbindende schakel van het geheel. Er is een duidelijk onderscheid met de De waterbodem van bestaande waterlopen -in de werking van het systeem onderge- die in het stelsel worden opgenomen dient schikte- waterlopen op wijkniveau. De waar nodig gesaneerd of opgeschoond te eenheid in de profielen en in de maatvoering worden. Dit betreft zowel het verwijderen dragen hieraan bij. Door de lange van overtollige voedingsstoffen als verontreini- ontwikkelingstijd (20 jaar) en doordat zich bij gingen (zie ook paragraaf 7.2.9). uitvoering omstandigheden zullen voordoen die realisering van het principeprofiel onmo- 4.3.3 Stroomrichting gelijk of ongewenst maken zal het uiteinde- De stroomrichting is in de plankaart met lijke beeld het karakter dragen van eenheid in pijlen aangegeven. Over de stroomrug is de verscheidenheid. stroomrichting overwegend van oost naar Het hoofdwaterstelsel bestaat uit een

49 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

aaneenschakeling van waterlopen die verschil- aantal zaken is van belang, omdat daarmee lende, maar wel verwante profielen krijgen. het functioneren van het watersysteem in het Een groep verwante profielen is een profiel- geding is. Het betreft het bergend vermogen, familie genoemd. Voor iedere familie is een de doorstroming, de waterdiepte, de ecologi- principeprofiel ontwikkeld, waarin verschil- sche functie en expressie, en de lende gebruikseisen zijn vormgegeven: beleefbaarheid van de hoofdwatergangen als zuivering, berging, drooglegging, ecologische deel van één systeem (continuteit). mogelijkheden, beheersaspecten en recrea- Voor de hoofd- en wijkwatergangen is tieve mogelijkheden. Met deze principe- uitgegaan van een waterdiepte van minimaal profielen is in deze studie gerekend, 1,5 m op het diepste punt in de watergang. bijvoorbeeld bij het bepalen van de Deze diepte is noodzakelijk voor een vol- hydraulische capaciteit en de kosten. doende waterdoorvoer en een goed ecolo- Het uitgangspunt is dat er zo weinig mogelijk gisch functioneren (Bureau Waardenburg, beschoeiing aangebracht wordt en in ieder 1996). Deze maat geldt voor een zomer- geval niet boven de waterlijn. Alleen als situatie met laagste peilen. Alle profielen zijn bijvoorbeeld een weg vlak langs de oever gedimensioneerd op een fluctuerend peil, loopt waardoor verschuivingen en verzakkin- met een maximale fluctuatie van 0,30 m. De gen problemen opleveren, wordt beschoeiing breedte van de profielen is de afstand tussen aangebracht. de punten op beide oevers waar (bij maxi- De principeprofielen hoeven niet als bindend maal peil) een drooglegging van 1 meter voorschrift opgevat te worden; bij uitwerking wordt bereikt. in de betreffende deelplannen zijn aanpassin- gen mogelijk (zie ook paragraaf 4.7). Een

Hoofdwatergang hoge stelsel

ca.15 m

Hoofdwatergang lage stelsel

ca.25 m

Wijkwatergang lage stelsel Wijkwatergang hoge stelsel

ca.15 m ca.12 m figuur 4.2 Principeprofielen voor hoofd- en wijkwatergangen van het hoge en lage stelsel

PROJECTGROEP 50

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

4.4.2Profielkenmerken van de hoofdwater- Het lage stelsel gangen De hoofdwatergangen van het lage stelsel De profielfamilies voor het hoofdstelsel zijn in hebben een asymmetrisch profiel van 25 twee grote groepen te verdelen; die van het meter breed. Hiermee ontstaat tenminste hoge stelsel en die van het lage stelsel. aan één oever ruimte voor een volwaardige Voorkeursprofielen voor beide stelsel zijn ecologische ontwikkeling. Daarnaast is gekarakteriseerd en weergegeven in fi- gezocht naar een eenvoudig middel dat in guur 4.2. één oogopslag duidelijk maakt dat er verschil

figuur 4.3 De ecologische expressie van het hoge stelsel

zeelt rietvoorn figuur 4.4 Ecologische expressie van het lage stelsel

51 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

4.5 Integreren van verschillende functies in de profielen: waterberging, zuivering, ecologie, recreatie en beheer

is tussen het hoge, droge en lage, natte. Uit een vegetatie ontwikkelen die alle schakerin- figuur 4.2 blijkt uit het verschil in ruimtebeslag gen van de overgang van nat naar droog en de tegenstelling tussen het weelderig heeft (figuur 4.4). Afhankelijk van het ge- groene van het lage stelsel en het meer wenste (ecologische) beheer en beeld ter formele (of zelfs stenige) van het hoge stelsel plaatse kan de vegetatie kort worden gehou- duidelijk de tweedeling die binnen het den, kan er riet worden geplant (hetgeen zal systeem nagestreefd wordt. Dit is mede leiden tot een sterke dominantie van deze gedaan in de wetenschap dat in ecologisch soort), of kan boom- of struikontwikkeling opzicht de doelsoorten die voor het droge worden toegestaan. gebied (in het algemeen, dus niet specifiek voor het watersysteem) gekozen zijn zich, De steilere oever wordt ingeplant met vooral langs droge verbindingen verplaatsen, struiken, ze leggen met hun wortels het talud zoals de eekhoorn langs laanvormige beplan- vast, waarna door de inwerking van het water tingen. De ecologische expressie van het een rijkdom aan holtes, met afwisselend natte hoge stelsel is kenmerkend voor relatief en droge plaatsen zal ontstaan. Bomen zijn stagnant water van goede kwaliteit met minder gewenst, op de steile oever zullen ze overwegend ondergedoken en drijvende gevoelig zijn voor windworp. De struiken waterplanten (figuur 4.3). (deels gedoornd, en besdragend) zullen tevens mensen weghouden van de water- In grote lijnen is het lage stelsel een door- rand, en zo enige rust bieden aan bijvoor- gaand systeem. Op de flauwe oever kan zich beeld vogels.

MINIMALE DOORVAART- BREEDTE ABSOLUUT DOORVAART- DIEPTE WATERSPIEGEL HOOGTE OPMERKINGEN WATERLOOP MINIMUM HOOGTE WATER TOT MAAIVELD BRUGGEN BRUGGEN

1,10 over > 1 m 4 meter over < 5m over korte 0,30 m maximaal stuw tot 0,75 m KANOVAREN korte afstand 1m,25 m 0,90 1,25 over afstand 0,70m is passeerbaar 2,5 m > 5m >0,5 m

breedte onder >2 m bij 0,3 m tot bruggen SmCHAATSEN 5m? 10 2,5 >1,20 m grotere tochten 0,5 m > 2,5 m ivm dichtvriezen

> 2 m op 6 m uit de 0,3 m tot VmISSEN 2 m ? 4 kant bij vaste 0,5 m hengel

ROEIEN ivm zwaarte niet 1m0 m 6m1,25 (BOOTJE) overdraagbaar

MINIMALE 1,5 m (of 1m0 m 6 0m,90 - 1,20 m >m1 0,3m tot 0,5 AFMETINGEN > 2 m) Tabel 4.1 Kentallen voor recreatief gebruik van waterlopen

PROJECTGROEP 52

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

De delen met struiken kunnen afgewisseld smaller te dimensioneren dan in het lage worden met voorzieningen waar mensen juist gebied. Het voorkeursprofiel is 15 meter wel bij het water kunnen komen, zoals in- en breed. De oevers zijn steiler en symmetrisch uitstapplaatsen voor kano’ers, steigers voor en kennen afhankelijk van de steden- vissers of gewoon, om met je voeten in het bouwkundige plaats en functie een harde of water te kunnen bungelen. een zachte oeverbeschoeiing (figuur 4.6 en 4.7). In de afweging tussen harde of zachte In situaties waar beschoeiing noodzakelijk is oevers dient overwogen te worden dat harde kan een lichte of zware oeververdediging oevers niet bijdragen aan het verbeteren van aangebracht worden volgens de schets- de waterkwaliteit, en dat ze in ecologisch principes in bijlage 4. opzicht alleen voor zeer specifieke flora en fauna een goed milieu zijn en meestal een Aan de steile oever kan het nodig zijn barrière vormen. De oude binnenstad van groenvoorzieningen aan te leggen om het Utrecht is befaamd om de grote rijkdom aan afstromend water te zuiveren voordat het in muurvarens op de kademuren van de de watergang komt. Daarnaast moet worden grachten. Het is zeker de moeite waard om nagegaan of plaatselijk aanvullende voorzie- de kennis die recent verworven is bij het ningen (een ondiepe vooroever bijvoorbeeld) restaureren van deze kademuren in te aangelegd moeten worden voor dieren die brengen bij het maken van nieuwe kademu- de waterloop zwemmend willen oversteken. ren, om zo de vestigingsmogelijkheden voor Om verdrinken van dieren te voorkomen is de muurvarens te waarborgen. Omdat het het van belang dat tenminste elke 100 m een water niet expliciet een vaarfunctie heeft, plek aanwezig is waar de oever eenvoudig kunnen de ondergedoken en drijvende toegankelijk is. waterplanten zich over de volle breedte ontwikkelen. Langs de kademuren kunnen Het lage stelsel is voor kano’s en roeiboten aanvullend ecologische verbindingen gelegd overwegend een goed bevaarbaar en doorgaand watersysteem; de daarvoor benodigde minimale breedtes en doorvaart- hoogtes zijn richtinggevend geweest bij het construeren van het principeprofiel (tabel 4.1). Ten behoeve van de vaarfunctie zal een deel van de watergang vrijgehouden worden van drijvende en ondergedoken waterplanten (zie ook figuur 4.5).

Ook de eisen die de beheerder stelt aan de afmeting van de profielen zijn verwerkt. De kengetallen daarvoor zijn te vinden in tabel figuur 4.6 Harde oeverbeschoeiing 5.1.

Het hoge stelsel Het hoge stelsel is een getrapt systeem met verschillende peilvakken. Het ligt voor een groot gedeelte in het meest intensief te bebouwen deel van Leidsche Rijn. Om de hoeveelheid in te laten en te zuiveren water in dit overwegend infiltratiegebied zo klein mogelijk te houden is het zaak het water- verlies via verdamping van het open water te beperken.

Al deze overwegingen hebben ertoe geleid de waterlopen in het hoge gebied beduidend figuur 4.7 Zachte oeverbeschoeiing

53 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

worden door het aanbrengen van richels of 4.4.3 Profielkenmerken van de een drijvende plank van ten minste 30 wijkwatergangen centimeter breedte. Ook de profielfamilies voor de wijkwater- Bij de afwegingen over de noodzaak van dit gangen zijn te verdelen in die van het hoge soort voorzieningen kan betrokken worden stelsel en die van het lage stelsel. Voorkeurs- dat in het hoge stelsel de wijkwatergangen profielen voor beide stelsels zijn gekarakteri- een meer vanzelfsprekende doorgaande seerd en weergegeven in figuur 4.2 en bijlage 4. ecologische verbinding vormen door de zone Het voorkeursprofiel voor het lage stelsel met oeverplanten die aan beide zijdes van betreft een verkleinde versie van dat van de het water zullen ontstaan. hoofdwatergang van het lage stelsel. Ook hier Om esthetische redenen wordt voorgesteld is het profiel asymmetrisch, met één steilere de oeverinrichting per peilvak eenduidig te en één glooiende oever. Aan de steile oever laten zijn. Indien gewenst kan de precieze hebben struiken een functie in de oever- ligging van de scheiding tussen twee peil- versteviging. De glooiende oever wordt vakken aangepast worden aan bijvoorbeeld gekenmerkt door een zeer geleidelijke de grens tussen twee deelgebieden of overgang van water naar land, waardoor een buurten. ecologisch interessant overgangsmilieu

stuw

pomppunt

in- of uitlaat

sifon

stroomrichting

-1 .0 0 / -1 .3 0

figuur 4.8 Overzicht van voorziene kunstwerken in het hoofdwaterstelsel

PROJECTGROEP 54

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

figuur 4.9 Principeschets van een stuw

ontstaat met een grote plantenrijkdom. Extra een goede bereikbaarheid van de voorzie- oeverversteviging is hier niet nodig. ning voor het afstromende hemelwater Bij maximale peilen is de waterbreedte 8,40 (H+N+S, Ingenieursbureau Utrecht, 1996). meter; inclusief taluds is het ruimtebeslag 15 Rekening houdend met het benodigde meter. afschot om het water zichtbaar te doen afstromen wordt aanbevolen tussen de Voor de wijkwatergangen van het hoge stelsel voorzieningen een afstand van gemiddeld is een symmetrisch voorkeursprofiel ontwik- 200 m aan te houden. Hiermee wordt de keld, met oevervegetatie als natuurlijke gemiddelde afstand van verharding tot aan oeververdediging. Hiermee wordt de natuur de voorziening 100 m. Grotere afstanden tot diep in de wijken gebracht en worden de leiden tot het toestaan van zichtbare hoogte- verplaatsings- en vestigingsmogelijkheden van verschillen in een woongebied (>0,30 m). fauna sterk vergroot. De meeste wijkwater- gangen in het hoge gebied zijn bestaande Indien gekozen wordt voor een concentratie watergangen die aangepast worden. Veel van van de voorzieningen op één plaats zullen deze waterlopen zijn deel van de te handha- grote hoogteverschillen geaccepteerd ven bebouwingslinten. Ze gaan daarmee ook moeten worden (tot 1 m). Bovendien zal bij vaak fungeren als grens tussen privé en een vermaasd wegenpatroon rekening (semi)openbaar. gehouden moeten worden met kruisingen van waterstromingen hetgeen de Het voorkeursprofiel heeft bij maximale beheersbaarheid van de stroom niet ten waterstanden een waterbreedte van 6 meter; goede komt. inclusief de taluds is de breedte 12 meter. Deze breedte geeft de mogelijkheid om onderhoud met een maaiboot te verrichten. 4.5 Kunstwerken De waterdiepte is tenminste 1 meter. Dit is nodig voor de maaiboot, maar ook om in de Figuur 4.8 geeft een overzicht van alle zomer teveel opwarming, en daarmee lage voorziene kunstwerken voor het hoofd- zuurstofgehaltes van het water te voorko- waterstelsel. Onderscheiden worden stuwen, men. pompen, sifons en inlaatpunten.

4.4.4 Infiltratievoorzieningen 4.5.1 Stuwen Uitgangspunt bij het bepalen van de onder- In de hoofdwatergangen zijn 16 stuwen linge afstand van de infiltratievoorzieningen is nodig, waarvan er 9 liggen in de gemeente

55 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

figuur 4.8 Watermolen

PROJECTGROEP 56

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

Vleuten-De Meern en 6 in de gemeente Ten behoeve van de (vis)fauna wordt Utrecht. De stuwen dienen regelbaar te zijn voorgesteld gebruik te maken van vijzel- om fluctuatie en berging in de hoofdwater- gemalen. Deze zijn het minst destructief. gangen mogelijk te maken. De stuwen dienen Tussen de snelweg A2 en de spoorlijn dusdanig te worden afgesteld dat er peil- Utrecht/Amsterdam bij Breukelen moet een verschillen van rond de 0,30 m ontstaan tussen molen wijken voor verbreding van de twee peilvakken. Kleine variaties als gevolg van infrastructuur. Deze molen pompt water op, stedenbouwkundige wensen zijn hierin mogelijk zowel op wind- als op motorkracht (figuur (paragraaf 4.7). De stuwen hebben, om 4.10). Molens van dit type stonden tot in financiële redenen, een breedte van maximaal 5 deze eeuw ook in het Leidsche Rijngebied meter. De resterende breedte van de water- (bij Haarrijn en in Vleuterweide bijvoorbeeld), gangen wordt middels een aarden wal of kering maar zijn stuk voor stuk vervangen door overbrugd (zie figuur 4.9). gemalen. De betreffende molen is tegen een In het lage stelsel dienen de incidenteel symbolisch bedrag aangeboden aan Leidsche aanwezige stuwen voor organismen (zoals Rijn, mits de verplaatsing verzorgd kan vissen) gemakkelijk passeerbaar te zijn, worden. De molen kan de plaats innemen bijvoorbeeld door de aanleg van vistrappen. van één van de pompen in het nieuwe Hierdoor vormt niet alleen het lage stelsel watersysteem, en een herkenningspunt een doorgaande ecologische verbinding, maar worden in de nieuwe stad (figuur 4.9). worden ook de ecologische relaties met de omgeving van het plangebied versterkt. Dit 4.5.3 Sifons laatste is één van de eisen van het Master- Het hoofdwatergangenstelsel wordt drie keer plan. Vanwege de ecologische verbindings- doorsneden door de Leidsche Rijn. Om functie van het lage stelsel is ter hoogte van circulatie te garanderen zullen daarom sifons stuwen tevens een vochtige/natte land- aangebracht worden die de verbinding verbinding noodzakelijk. Het meest gewenst vormen tussen de watergangen ten noorden is hierbij een niet te vaak per jaar gemaaide en ten zuiden van de Leidsche Rijn. Twee ruigtevegetatie van circa 2 meter breedte. sifons liggen in de gemeente Vleuten-De Meern; de derde ligt in de gemeente Utrecht. 4.5.2 Pompen (opvoer voorzieningen) Sifons zijn goed passeerbaar voor de in In het hoofdwaterstelsel worden vier pom- Leidsche Rijn te verwachten vissoorten en pen gebruikt. Twee opvoerpompen zijn kleinere waterorganismen. benodigd om het water vanuit het lage stelsel in het hoge stelsel te pompen. Beide hebben Ook zullen sifons benodigd zijn om de een pompcapaciteit van 1 m3/s. Waterleiding Rijn Kennemerland (WRK - leiding) te kunnen kruisen. In totaal betreft dit Daarnaast is één pomp nodig om het water zes locaties. Viermaal is dit het geval in het vanuit Veldhuizen in het lage stelsel parallel aan Grand Canal gebied, éénmaal nabij de Put de snelweg A12 te pompen (pompcapaciteit van Kraal en éénmaal ten noorden van de 1 m3/s) en één pomp om het water uit het spoorlijn Utrecht-Den Haag. Om de afvoer systeem in de Haarrijn (onderdeel van het vanuit de Meern richting Heicopse polder te boezemstelsel) te pompen (capaciteit 2 m3/s). handhaven zal een duikersconstructie De pompcapaciteiten van 1 m3/s voor aangebracht moeten worden. De sifons verplaatsing van water binnen het plangebied worden uitgevoerd als dubbele leiding om zijn bepaald op grond van berekeningen met enerzijds de aanlegkosten te minimaliseren het oppervlaktewatermodel. Hierbij is een maar bovendien ook om de bedrijfszekerheid zekerheidsfactor van 2 gehanteerd te vergroten. (Ingenieursbureau Utrecht, 1997a). Op de Haarrijn mag van het Waterschap niet meer 4.5.4 Bruggen worden afgevoerd dan 2 m3/s. De pomp- Om het doorgaande karakter van het lage capaciteit is hierop afgestemd. Deze capaci- stelsel te garanderen met zo min mogelijk teit is voldoende om in perioden van barrières dienen hier kruisingen met wegen extreme neerslag voldoende water te kunnen plaats te vinden in de vorm van bruggen en afvoeren (Ingenieursbureau Utrecht, 1997a). dienen duikers te worden vermeden. In het

57 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

hoge stelsel kunnen kruisingen van weg- en deze verknoping, en ook het Programma van waterwegen ook uitgevoerd worden met Eisen voor de prijsvraag van het Centrale duikers. Het doorgaande karakter is minder Park bevat deze opgave (Projectbureau van belang; kenmerk van het hoge stelsel is Utrecht, 1997). juist het gecompartimenteerde, meer Delen van het watersysteem vallen buiten het stagnante karakter. plangebied van Leidsche Rijn. Dit betreft het Vooralsnog is er slechts indicatief aan te noordelijk van de Haarrijnse Plas gelegen geven hoeveel bruggen in het stelsel noodza- Groot Groengebied Utrecht alsmede de te kelijk zijn, aangezien er nog geen volledig verbreden wetering langs de Joostenlaan, of beeld is van de kruisingen tussen land- en het alternatieve tracé wat hiervoor in studie is waterwegen. Naar verwachting dienen in de (zie ook paragraaf 3.5.1). In samenwerking Gemeente Vleuten-De Meern circa 15 met de planners van het Groot Groengebied bruggen en in de Gemeente Utrecht 52 Utrecht dient een kader gevonden te worden bruggen te worden aangelegd om de hoofd- waarbinnen realisatie mogelijk is. Ook het watergangen te kunnen kruisen. Daarnaast toekomstige bedrijventerrein ten zuidoosten zijn er nog 7 bruggen op de gemeentegrens van de snelweg A2 maakt geen deel uit van geprojecteerd. Deze informatie is onder het hoofdwaterstelsel (zie ook plankaart). Dit andere gebaseerd op VHP (1996) en met name vanwege de geïsoleerde ligging van Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht (1996). het gebied tussen snelweg en kanaal, wat aantakking aan het hoofdsysteem vrij kostbaar Bruggen dienen ook een deel van beide maakt. Voor dit deelgebied dient een zelf- (moeras)oevers te overbruggen (minimaal 1 standig watersysteem ontworpen te worden. meter). Als om financiële redenen een dergelijke overspanning niet mogelijk is, of Deze opsomming van te nemen maatregelen indien onverhoopt toch voor een duiker in en knelpunten heeft niet de pretentie volledig plaats van een brug wordt gekozen, dient aan te zijn. De nieuwe materie, complexiteit en weerszijden van de oever een looprichel en/ lange planningstermijn maken het waarschijn- of drijfbalk aangebracht te worden, zodat lijk dat zich onvoorziene zaken zullen barrière-werking voor fauna wordt voorko- aandienen. men. Een eventuele duiker dient in elk geval een zodanige omvang te hebben dat deze doorschaatsbaar en doorvaarbaar is (kano's). 4.6 Het zuiverings- systeem 4.5.5 Knelpunten Ten zuiden van de Meern wordt een primaire De ambities met betrekking tot de waterkwaliteit waterkering onderbroken op de plek waar de van het stelsel zijn hoog. Om de beoogde Meerndijk doorsneden wordt door een waterkwaliteit te realiseren zijn er diverse waterloop. Het betreft een slapende dijk, die zuiveringstrappen in het systeem ingebouwd die een functie vervult als de Lekdijk doorbreekt. zowel de externe belasting als de interne Hiervoor moeten extra voorzieningen getrof- belasting van het watersysteem minimaliseren. fen worden zodat in geval van nood de De werking van de diverse zuiverings- waterkering weer gesloten kan worden. Dit mechanismen is beschreven in hoofdstuk 2. In dit kan bijvoorbeeld door het inbrengen van hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de plaats schotten in de waterloop, zoals ook elders van de zuiveringstrappen binnen het ontwerp. gebruikelijk. Oplossing dient in stand te ko- Op de te verwachten effectiviteit van het men in overleg met het Hoogheemraadschap zuiveringssysteem en de te verwachten water- De Stichtse Rijnlanden. kwaliteit wordt ingegaan in hoofdstuk 6.

De aansluiting van het Grand Canal op de 4.6.1 Het extern aangevoerde water Haarrijnse Plas valt nagenoeg samen met de Ten behoeve van de waterkwaliteits- kruising met de WRK-leiding. Tevens kruisen verbetering van het inlaatwater (externe hier het Grand Canal en de aansluiting op de belasting) zijn een aantal zuiveringstrappen in snelweg A2. Bij het ontwerp voor de plas zijn het systeem ingebouwd. Gestreefd is naar aanzetten gegeven voor een oplossing van een goed beheersbaar en efficiënt functione-

PROJECTGROEP 58

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

rend zuiveringssysteem, het minimaliseren van gebiedsniveau nagenoeg gesloten kan worden het ruimtebeslag en het benutten van en er slechts in extreem droge situaties gebiedskenmerken en natuurlijke zuiverings- sprake zal zijn van waterinlaat worden interne processen. bronnen van verontreiniging relatief belang- Bij de situering van het zuiveringssysteem rijk. Modelberekeningen tonen aan dat zuive- (infiltratiefilter) hebben de volgende beweeg- ring van het intern circulerende water redenen een rol gespeeld: essentieel is voor het bereiken van de be- • een zo gering mogelijke afstand tot de bron oogde, goede waterkwaliteit (IWACO van inlaat; 1997c). De zuiveringscapaciteit van het filter • inpassing in de omgeving (het industriële is hiertoe voldoende. Met het gewenste karakter van het filter en eventuele hinder); circulatiedebiet van 400 l/s (paragraaf 5.1) kan • benutten van ‘restruimte’; mogelijk niet al het circulerende water over • de mogelijkheid tot zuivering van zowel het filter worden geleidt en wordt een deel inlaatwater als intern circulerend water. van het water niet gezuiverd. Aangezien de totale belasting van het sys- Dit heeft ertoe geleid dat het infiltratiefilter is teem gelijk blijft (geen toename bronnen) en gesitueerd in de zuidoosthoek van het plan- het circulerende water meerdere malen het gebied, in de ‘oksel’ van de snelwegen A12 en filter zal passeren, zal dit geen effect hebben A2. De totaal voor het zuiveringsfilter beschik- op de uiteindelijke waterkwaliteit. bare oppervlakte bedraagt hier 6,2 ha. Bij waterinlaat vanuit het Amsterdam-Rijn- Inlaat vindt plaats via de Leidsche Rijn. Van hieruit kanaal (in extreem droge situaties) dient het wordt het water via een circa 1500 meter lange inlaatwater volledig over het filter geleidt te aanvoersloot naar het infiltratiefilter geleid. In worden. Alleen in extreme situaties kan de deze sloot vindt sedimentatie van zwevend ma- maximaal acceptabele belasting van het filter teriaal plaats. Paragraaf 2.5.3 geeft een toelichting worden overschreden. In dat geval is het be- op het functioneren van het filter. Voor meer de- ter om een klein deel van het water tails wordt verwezen naar de deelstudie ‘Voor- onbehandeld in te laten, dan het filter over te ontwerp helofyten–filter Leidsche Rijn’ (IWACO, belasten. Dit zal leiden tot een tijdelijke en 1997c). locale verslechtering in de waterkwaliteit die echter op de langere termijn geen negatieve Het filter heeft zowel een rol in de zuivering van gevolgen zal hebben. De veerkracht van het het inlaatwater als in de zuivering van het intern toekomstige watersysteem is voldoende circulerende water. De nieuwe waterhuishouding groot om dergelijke situaties aan te kunnen. van Leidsche Rijn richt zich sterk op het reduce- ren van de hoeveelheid in te laten water. Uit 4.6.2 Het intern circulerende water berekeningen is gebleken dat in een gemiddeld Zoals hierboven aangegeven zal het hydrologisch jaar de waterbalans sluitend is en circulatiewater grotendeels behandeld geen inlaat nodig is (IWACO, 1997a). De worden door het infiltratiefilter. Dit is negatieve invloed van dit inlaatwater op de essentieel voor het bereiken van de gestelde waterkwaliteit van Leidsche Rijn wordt hiermee waterkwaliteitseisen (IWACO, 1997c) en de reeds sterk teruggedrongen. In de toekomst realisering van de ecologische ambities. wordt hierdoor de interne belasting (de beïn- Binnen het hoofdwaterstelsel zelf vindt vloeding van de waterkwaliteit vanuit het gebied aanvullende waterkwaliteitsverbetering plaats. zelf) een relatief belangrijke factor Diverse zuiveringstrappen worden hiertoe (zie ook Tauw, 1996; IWACO, 1997c; Water- ingezet. Benadrukt dient te worden dat voor loopkundig Laboratorium, 1997). een goed zuiveringsrendement een goed Vooralsnog is het infiltratiefilter gedimen– beheer van deze systemen essentieel is. sioneerd op de volledige behandeling van het Zonder (periodieke) verwijdering van stoffen inlaatwater in een extreem droog jaar. In een vindt slechts ophoping plaats en uiteindelijk dergelijke situatie dient toch nog veel water nalevering (en dus verslechtering van de te worden ingelaten (circa 2,2 miljoen m3, waterkwaliteit). met een maximum van circa 230 l/s; zie ook paragraaf 6.1). Doordat de waterbalans op

59 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Onderscheiden zuiveringstrappen zijn: hierdoor niet alleen een belangrijke functie • passage via bermen, bodem of brede voor waterbuffering vervullen, maar ook voor moerasbufferstroken: afvang van voedings- de waterkwaliteitsverbetering van het stoffen en verontreinigingen; circulerende water. • oppompen en circuleren van water: inbreng van zuurstof; Drijfblad- en onderwatervegetaties • passage van een diepe (bezink)plas; Het getrapte hoge stelsel is nauwelijks geschikt • drijfblad- en onderwatervegetaties: inbreng als vaarwater. Hierdoor is dit deel bij uitstek van zuurstof, afvang van zwevend materiaal geschikt voor de ontwikkeling van drijfblad- en opname van voedingsstoffen. vegetaties (Witte waterlelie; Gele plomp; Watergentiaan). Drijfbladvegetaties hebben in Passage via bermen, bodem of brede deze stedelijke omgeving een waterzuiverende moerasbufferstroken functie, maar zijn ook ecologisch van waarde Rechtstreekse afstroming van regenwater over verhard oppervlak naar het oppervlakte- water dient te worden voorkomen. In stedelijk gebied (met veel verharding) wordt met name de passage van droge bermen (incl. bodempassage) ingezet voor de verbetering van de waterkwaliteit van dit afstromende water. Invulling dient plaats te vinden op het niveau van deelgebieden/ wijken.

Uitspoeling uit onverhard oppervlak kan eveneens een belangrijke bron van verontrei- niging zijn voor het oppervlaktewaterstelsel (Tauw Civiel en Bouw, 1996). Ter reductie van deze belasting dienen met name op plaatsen waar het hoofdstelsel (voormalig) agrarisch gebruikte gronden doorsnijdt, brede vegetatierijke oeverstroken (moeras buffer- stroken) aangelegd te worden.

Oppompen en circuleren Om het (interne en externe) zuiverings- systeem optimaal te laten functioneren dient het water enigszins te stromen. De pomp- capaciteiten in het stelsel zijn hierop aange- past. Uitgegaan wordt van een minimaal circulatiedebiet van 400 l/s. Dit leidt tot een zichtbaar langzaam stromend water. Bij de dimensionering van het stelsel zijn eisen gesteld aan de maximale stroomsnelheden. Dit om opwerveling van bodemmateriaal en oevererosie te voorkomen. Voor water- gangen in zandig gebied is een maximum gesteld van 0,5 m/s, in kleiig gebied geldt 0,6 m/s en in grote waterlopen 0,7 m/s.

Passage van een diepe (bezink)plas (Haarrijnse Plas) De Haarrijnse Plas maakt integraal onderdeel uit van het nieuwe watersysteem. De plas kan figuur 4.11 Afwijkingen van het standaardprofiel

PROJECTGROEP 60

WATERHUISHOUDING D E M A A T V O E R I N G E N I N R I C H T I N G

en van belang voor de belevingswaarde van 4.7.1 Afwijkingen in de maatvoering het oppervlaktewater. Indien geen spontane Indicatief is gesteld dat voor de hoofdwater- ontwikkeling van drijfbladvegetaties optreedt gangen een breedte van 5 à 6 meter op de kunnen deze worden aangeplant. Van belang is waterlijn minimaal is om voldoende water te dan wel dat inheems materiaal, bij voorkeur verwerken. Plaatselijk kunnen reeds geringe afkomstig uit de directe omgeving wordt afwijkingen hiervan tot grote problemen gebruikt. leiden, zoals stuwingen en het risico van natte voeten. Bij het afwijken van de Het lage stelsel daarentegen, is meer geschikt voorkeursbreedtes van de profielen is het voor de ontwikkeling van ondergedoken wa- daarom noodzakelijk steeds het stelsel terplanten en brede helofytrijke oevers. On- opnieuw door te rekenen. Het benodigde dergedoken waterplanten zijn goed te instrumentarium is hiervoor beschikbaar. combineren met de beoogde vaarfunctie van het lage stelsel. Ook hier kunnen de vegetaties Dit geldt ook voor het verbreden van eventueel worden aangeplant. waterlopen. In het hoge gebied is verbreding ongewenst omdat dat de watervraag doet De functionele verschillen tussen beide stelsels toenemen (meer infiltratie en verdamping), zijn ook in de profielen van de watergangen en daarmee de noodzaak van waterinlaat en tot uitdrukking gebracht (paragraaf 4.4). zuivering. Verbreding van waterlopen in het lage stelsel kan gunstig zijn voor de water- balans (meer kweltoevoer) maar kan tevens 4.7 Vrijheidsgraden in leiden tot verdroging in de omgeving van het aanpassing van het plangebied. ontwerp Ook afwijkingen in de diepte van het water moeten zorgvuldig worden afgewogen. Het functioneren van het stelsel zoals beschre- Minder diep maakt dat het water niet ven in dit rapport moet mogelijk blijven bij voldoende snel kan worden aan- of afge- aanpassingen in het ontwerp en verdere voerd, dat het sneller gaat stromen en ‘s detaillering van verschillende onderdelen. Op zomers sneller opwarmt. Waterdieptes van dit moment is niet te voorzien welke afwijkin- minder dan 1 meter zijn in de hoofdwater- gen zullen worden voorgesteld. Essentieel is gangen dan ook ongewenst. Ook het echter dat er niet getornd wordt aan de onderhoud met de veegboot en recreatief essenties van het ontwerp en de gestelde varen komt dan in gevaar. ambities! In het navolgende wordt indicatief aangegeven welke vrijheidsgraden binnen het Plaatselijk grotere dieptes dan de geadvi- ontwerp aanwezig zijn. Het blijft echter van seerde 1,5 meter zijn uit oogpunt van belang de consequenties van elke afwijking waterkwaliteit en ecologie geen probleem. duidelijk in beeld te brengen en te beoordelen. Indien echter de deklaag of scheidende lagen

GEMEENTE GEMEENTE TOTAAL UTRECHT VLEUTEN-DE MEERN WATERSYSTEEM

Hoofdwatergangen 3a7,9 ha 6)8,0 h 106,0 ha (73% inclusief taluds

Wijkwatergangen 1a6,7 ha 2)3,5 h 40,0 ha (27% inclusief taluds

T)otaal 5)4,6 ha (37% 9)1,5 ha (65% 146,1 ha (100%

Tabel 4.2 Het ruimtebeslag van het nieuwe watersysteem (excl. ca. 3,4 ha droogvallende watergangen)

61 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

worden doorsneden kan dit tot belangrijke maaiveld, de drooglegging, veranderingen in (negatieve) hydraulische en geohydrologische de grondwatersituatie en kwetsbare funderin- effecten leiden. Dit geldt bijvoorbeeld voor gen. Aanpassingen hierin vragen om zeer het uitgraven van de Haarrijnse Plas tot een zorgvuldige (geohydrologische) studie, diepte groter dan circa 40 meter en voor de waarbij steeds opnieuw zowel de effecten op diepte van de watergangen in Veldhuizen. de waterbalans als de effecten binnen en Een waterdiepte van 1,5 m in dit gebied leidt buiten het plangebied in beeld gebracht reeds tot duidelijk negatieve effecten op de zullen moeten worden. grondwatersituatie van de omgeving (zie ook paragraaf 6.1). De plaats van de peilsprongen is indicatief; er is geen bezwaar tegen het beperkt verschui- 4.7.2 Continuïteit en variatie in de ven ervan. Het eventueel opsplitsen in oevers meerdere peilvakken, waarmee de sprongen Uit ecologisch oogpunt is het van belang dat kleiner worden dient nader te worden er een grote mate van continuïteit in de onderzocht op mogelijk effecten. Daarnaast oevers bestaat en ze over grotere lengtes werkt dit kostenverhogend. Bij eventueel geschikt zijn voor de doelsoorten. Voor het grotere peilvakken en/of grotere peilsprongen ecologisch functioneren als verbinding is het dienen de effecten op de drooglegging van van belang dat de flauwe oever van de het aanliggend maaiveld te worden nagegaan. waterlopen van het lage stelsel over grote lengtes (kilometers) aan dezelfde zijde van de watergang is gelegen. Deze keuze moet in een 4.8 Het ruimtebeslag vroeg stadium gedaan worden, daar alleen bij belangrijke onderbrekingen in de doorgaande Voor een overzicht van het ruimtebeslag is de structuur (zoals bij het kruisen van de Leidsche breedte en lengte van wateroppervlak en taluds Rijn) een wisseling van het flauwe talud van de opgeteld. Hierbij is een onderverdeling gemaakt ene naar de andere oever te verdedigen is. De per gemeente. Het totale watersysteem flauwe zijde ligt bij voorkeur aan de minst (hoofd- en wijkwatergangen incl. taluds) heeft intensief gebruikte kant, zodat verstoringen een oppervlakte van 146,1 ha. In totaal 37% beperkt blijven. Waar het doorgaande hiervan ligt op grondgebied; het karakter van de flauwe oever niet gehand- overige deel (65%) ligt in Vleuten-De Meern. haafd kan worden dient aan de steile zijde Het hoofdwaterstelsel (incl. bijbehorende een vooroever aangebracht te worden, zie taluds) neemt een oppervlakte in van circa principes in bijlage 4. Op een lager schaal- 106,0 ha, 73% van het totaal. Niet opgenomen niveau is daarentegen uit ecologisch oogpunt in deze getallen zijn de Haarrijnse Plas (circa juist een grote mate van variatie in inrichting 100 ha), de Joostenlaan-wetering en de gewenst (zie ook figuur 4.11). noordelijke waterpartijen van het Groot Ook bij het vormgevingsaspect, de rol die het Groengebied Utrecht, het waterrijke gebied ten water speelt in de structurering van de noorden van de Haarrijnse Plas (circa 11,5 ha). nieuwe stad, is continuïteit belangrijk. Voor een deel wordt die al gevormd door het Het ruimtebeslag is weergegeven in tabel 4.2. water zelf, voor een deel is daarbij de Een meer gedetailleerd overzicht is opgeno- vormgeving van de oevers, de bruggen, men in bijlage 5. In een notitie van het stuwen en andere elementen belangrijk. Punt Ingenieursbureau Utrecht (1997e) is het van aandacht daarbij is de gefaseerde aanleg ruimtebeslag vergeleken met de voorstellen van de hoofdwaterlopen. Het ontwikkelen in de Structuurschets voor Vleuten-De per deelgebied met de inliggende waterloop Meern (VHP, 1996) en de ontwikkelingsvisie maakt dat de continuïteit en goede aansluitin- van de Gemeente Utrecht (Projectbureau gen niet vanzelfsprekend zijn. Zo ook de Leidsche Rijn Utrecht, 1996). Een complete aansluitingen over de gemeentegrenzen. vergelijking is niet sluitend te krijgen; wel blijkt in vergelijking met het Masterplan de opper- 4.7.3 Afwijkingen in peilen vlakte water goed overeen te komen met de De peilen zijn zorgvuldig afgewogen. Hierbij is gereserveerde ruimte vermeerderd met rekening gehouden met het aanliggend bestaand in te passen water.

PROJECTGROEP 62

WATERHUISHOUDING H EO TO F FD US NT CU TK I O N E R E N 5 HET FUNCTIONEREN

5.1 Het waterhuis- bepaald circulatiedebiet in het stelsel te realiseren. Deze minimale circulatie is nodig houdkundig beheer om kwaliteitsredenen (verblijftijden en zuiveringssysteem), maar ook voor de Voor de waterhuishouding is gekozen voor beheersing van de peilen in de verschillende een duurzaam systeem waarbij zoveel stuwvakken. mogelijk water in het gebied gehouden wordt en zo min mogelijk wordt ingelaten. Voor het bepalen van de pompen die Om dit mogelijk te maken zijn bufferings- moeten zorgen voor circulatie van water in mechanismen ingebouwd, namelijk buffering het systeem is uitgegaan van een hydrologisch in de bodem en buffering in oppervlaktewa- droog jaar en van dit jaar de droogste maand ter. In tegenstelling tot in de huidige situatie, (de maand juli). Ook in deze periode moet die zich richt op het beheersen van vastlig- een minimale stroming aanwezig zijn, niet gende peilen en de aan- en afvoer van water, alleen om kwaliteitsredenen, maar ook voor zal het waterbeheer van het toekomstige de beheersing van de peilen in de verschil- stelsel zich dan ook dienen te richten op lende stuwvakken. maximale buffering van water, echter uiter- Hierbij is ervan uitgegaan dat met een aard zonder dat het gebied hierdoor teveel maximale verblijftijd van twee dagen in het vernat of verdroogt. In deze paragraaf wordt meest kritische stuwvak een voldoende hoge ingegaan op de werking van dit systeem. verversingssnelheid wordt gerealiseerd om Hierbij zal vooral worden ingegaan op de overdadige opwarming en algenbloei in het sturingsmogelijkheden. De voorzieningen die stuwvak te voorkomen. Het meest kritische nodig zijn, zijn reeds besproken in het vorige stuwvak is gelegen in het zuidwestelijk deel hoofdstuk. van het hoge stelsel met een peil van NAP 0,00 / -0,30 m. Uitgaande van het volume van 5.1.1 Beheersing van, en sturing in dit vak zal het debiet tenminste 85 l/s moeten oppervlaktewaterpeilen bedragen. Voor de beheersing van oppervlaktewater- Behalve een minimaal benodigde stroom- peilen zijn voorzieningen als pompen en snelheid zal ook extra water aangevoerd stuwen in het systeem opgenomen. Indien moeten worden om de wegzijging vanuit de immers geen stuwvakken aangebracht watergangen in het hooggelegen gebied te worden zal al het stedelijk water versneld compenseren. Uit modelstudies is gebleken naar het laagst gelegen gebied stromen en (IWACO 1997a) dat er in de hoge ring een aldaar relatief hoge waterstanden veroorza- verlies optreedt van 195 l/s. Omdat een deel ken. Pompen zijn nodig om peilverschillen te van het water, benodigd voor de circulatie, overbruggen, om water versneld te kunnen niet naar het kritische peilvak wordt geleid verplaatsen (bijvoorbeeld in geval van maar via splitsingen wordt afgevoerd naar calamiteiten; zie paragraaf 5.5) en om een ondermeer de zuidelijke tak van het lage

63 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

stelsel en de noordelijke tak van het hoge Sturing op de hoogte van alle stuwen zal stelsel is er een hogere capaciteit benodigd verlopen via peilmetingen in de grote dan alleen de optelling van de genoemde waterplassen. Als deze zich langzaam gaan debieten. Het blijkt (Ingenieursbureau vullen zullen de peilen in de bovenstroomse Utrecht, 1997a) dat een minimaal gelegen panden eveneens opgezet moeten circulatiedebiet benodigd is van 400 l/s. Bij dit worden. Op deze wijze wordt het mogelijk debiet bedraagt de verblijftijd in het meest om de berging in de hoofdwatergangen en kritische peilvak 1,9 dagen. Het gemaal ten wijkwatergangen optimaal te benutten. Om zuiden van de Leidsche Rijn is bedoeld als te voorkomen dat waterpeilen worden opvoervoorziening om, in zeer natte perio- onderschreden dient water ingelaten te den, water vanuit het lage stelsel in het hoge worden. Met de zelfde peilmeting kan ook te pompen. De capaciteit van het gemaal hier sturing aan gegeven worden; op het bedraagt 1m3/s. Dit gemaal is dan ook van moment dat het waterpeil in de Haarrijnse voldoende capaciteit om in droge perioden Plas onder een minimum dreigt te zakken water aan te voeren ter compensatie van het wordt water ingelaten vanuit het Amster- wegzijgende water en de vereiste maximale dam-Rijnkanaal. Alhoewel het mogelijk is de verblijftijd van 2 dagen te garanderen. Bij het stuwen handmatig te besturen wordt om ontwerp van het gemaal zal echter wel kosten- rekening gehouden moeten worden dat het technische overwegingen geadviseerd een gemaal voor beide taken ingezet kan worden. real-time controle besturingssysteem op te Een minimaal circulatiedebiet van 400 l/s lijkt zetten. Bij dit geautomatiseerde systeem dus voor alle functies voldoende te zijn. worden via regelaars stuwen en pompen Om de bufferingscapaciteit optimaal te ingesteld waarbij gebruik gemaakt wordt van benutten zal een doordacht beheersregime de gemeten peilen en een beslismodel. dienen te worden ontwikkeld. Optimale Belangrijke onderdelen bij dit systeem zijn buffering betekent sturing op zo laag moge- meetsensoren, regelaren en een betrouwbaar lijke peilen in de zomer (echter zonder dat data-communicatiesysteem. deze worden onderschreden) en zo hoog mogelijke peilen in het (vroege) voorjaar 5.1.2 Beheersing van, en sturing in (echter zonder dat deze worden overschre- grondwaterpeilen den). Het beheersregime zal tot stand dienen Doordat veel wijkwatergangen in directe te komen op grond van praktijkervaringen, verbinding staan met hoofdwatergangen kan een goed besturingssysteem, controle van het sturing gegeven worden aan de peilen in de waterbeheer en een goede monitoring van wijken waar bebouwing gehandhaafd wordt. de reactie van het stelsel. Sturing op de grondwaterstand vindt hier plaats via het oppervlaktewaterpeil. Het voorgestelde stuwbeheer komt er in de praktijk op neer dat er gedurende een groot In gebieden waar geen grondwaterstanden deel van het jaar een constante, maar geringe hoeven te worden gehandhaafd kan de 'standaard'-afvoer over de stuwkruin plaats- bufferingscapaciteit van de bodem worden vindt. In een situatie met minimale peil- benut. Buffering in de bodem wordt gereali- standen (zomerperiode) zal deze afvoer in seerd door afkoppeling via infiltratievoor- stand gehouden worden door de inlaat van zieningen en aanleg van watergangen in (zo weinig mogelijk) water. In paragraaf 6.1 inzijgingsgebieden waarbij de deklaag wordt wordt ingegaan op de in te laten hoeveelhe- doorsneden. Via de infiltratievoorzieningen en den water van buiten het gebied. watergangen kan het grondwater aangevuld worden tot een maximaal toelaatbare Alleen wanneer het systeem maximaal gevuld grondwaterstand. Beheersing van de peilen is (maximale peilen) mag een groter debiet wordt mogelijk gemaakt door instelling van over de stuwkruin afgevoerd worden. In deze maximale peilhoogtes in de infiltratie- situatie wordt water afgelaten of uitgeslagen voorzieningen en het eventueel uitbreiden op de omgeving, totdat genoemde (mini- van het drainagenet. Indien het grondwater in male) ‘standaard’-afvoer weer wordt bereikt. bepaalde gebieden beneden een bepaald minimum dreigt te zakken dient naar de

PROJECTGROEP 64

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

betreffende gebieden water aangevoerd te Afhankelijk van de resultaten van deze worden via het oppervlaktewaterstelsel. Ook metingen dient te worden bepaald na welke hierbij wordt een real-time controle periode de opgehoopte vervuiling moet besturingssysteem geadviseerd. Dit geldt met worden verwijderd. Bij geconstateerde name voor gebieden waarbij uitzakking van doorslag naar het grondwater dienen maatre- grondwaterstanden tot onaanvaardbare gelen te worden getroffen om dit te voorko- risico’s leidt. men, bijvoorbeeld door aanpassingen in de infiltratievoorzieningen. 5.2 Beheer en onder- 5.2.2 Berm- en bodempassage houd van het opper- Met deze zuiveringstrap worden eveneens vlaktewaterstelsel vooral de grove bestanddelen en zwevend materiaal afgevangen. Afvoer van stoffen Het waterzuiveringssysteem in het plangebied vindt plaats door het maaien en afvoeren van Leidsche Rijn bestaat uit infiltratievoor- vegetatie. Bij frequent maaien en afvoeren zieningen, berm- en bodempassage, natte (één tot enkele keren per jaar) zullen de bufferstroken en een infiltratiefilter (zie ook gehaltes aan verontreinigingen in het maaisel hoofdstuk 2). In deze paragraaf worden deze beperkt zijn. Tevens zal hierdoor geen snelle onderdelen achtereenvolgens besproken ophoping van verontreinigingen in de bodem waarbij met name wordt ingegaan op plaatsvinden. Onderzoek zal moeten duidelijk beheers- en onderhoudsaspecten. De maken in hoeverre opschoning van de voorzieningen die nodig zijn, zijn reeds bodem (periodiek) noodzakelijk is. besproken in het vorige hoofdstuk. In de rapportage van de Werkgroep Beheer en Een belangrijk punt van aandacht bij (droge) Onderhoud Waterhuishouding Leidsche Rijn bermen is de ophoping van hondenpoep. (1997) wordt nader ingegaan op de diverse Aanvullende, preventieve maatregelen zijn beheersaspecten en de kosten. noodzakelijk om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen (Ingenieurs- 5.2.1 Infiltratievoorzieningen bureau Utrecht, 1997c). In paragraaf 2.5.4 is aangegeven op welke wijze de zuiverende werking van infiltratie- 5.2.3 Ondergedoken en drijvende voorzieningen is te benutten. In elk geval waterplanten zullen grove en fijne bestanddelen in de De hoofdwatergangen in Leidsche Rijn zullen voorziening worden afgevangen. Hiermee ten behoeve van de waterdoorvoer tot op worden ook aangehechte verontreinigingen een waterdiepte van 1,5 meter moeten opgehoopt, zoals voedingsstoffen (met name worden uitgegraven. Op grond van de te fosfaat) en zware metalen. Nog onduidelijk is verwachten waterkwaliteit en het doorzicht in hoeverre ook PAK’s worden afgevangen. van het water (zie paragraaf 6.2) zal er tot in Nader onderzoek zal dit duidelijk dienen te de diepste delen voldoende licht doordringen maken. om onderwatervegetaties tot ontwikkeling te laten komen (Bureau Waardenburg, 1996a). Naar verwachting is periodieke opschoning Bij de groei van waterplanten worden van de toplaag van de bodem noodzakelijk. voedingsstoffen opgenomen uit het water De frequentie van opschoning is naar (ondergedoken en drijvende waterplanten) verwachting niet hoger dan éénmaal per tien en de waterbodem (ondergedoken water- jaar. Nader onderzoek (monitoring) zal dit planten). In de nazomer sterven de planten duidelijk dienen te maken. Geadviseerd echter af, waardoor voedingsstoffen weer in wordt de aard en omvang (dikte) van de het water vrijkomen. Als de planten echter sliblaag in de infiltratievoorziening en even- geoogst worden voordat afbraak plaats vindt, tuele grotere infiltratievelden na een tweetal kan nalevering van voedingsstoffen naar het jaren te bepalen. Bij een aantal locaties zal oppervlaktewater worden voorkomen. Ten ook gekeken dienen te worden naar moge- behoeve van een goede waterkwaliteit is het lijke doorslag van schadelijke stoffen naar het dus van belang dat waterplanten grotendeels grondwater. worden verwijderd in de nazomer.

65 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Eveneens om waterkwaliteitsredenen is het betekent in alle gevallen ook het afvoeren van belang dat de waterplanten zich in het van het maaisel. voorjaar weer goed ontwikkelen. Ook uit ecologische oogpunt (onder andere foera- 5.2.4 Natte bufferstroken geer-, schuil- en eierafzetmogelijkheden voor (oevervegetaties) vissen) is dit noodzakelijk. Voor een goede Ook de helofytenstroken langs de oevers ontwikkeling van waterplanten in het voor- dienen, om nalevering van nutriënten te jaar wordt voorgesteld in de nazomer circa voorkomen naar het oppervlaktewater, in het 20% van het oppervlakte aan waterplanten te najaar te worden gemaaid. Het volledig sparen. Hierdoor blijven ook in de winter maaien van de oevers is echter nadelig voor voldoende verblijfs- en schuilgelegenheden water- en oeverorganismen (waaronder ook voor dieren over en wordt herkolonisatie veel vogels), aangezien hierdoor slechts van de kale bodem in het voorjaar gestimu- weinig verblijf- en schuilmogelijkheden leerd. Herkolonisatie kan goed plaats vinden overblijven. Dit probleem kan echter worden via (enigszins) stromend water. De nalevering opgevangen door het handhaven van een van nutriënten die in het najaar optreedt via zone overjarig riet langs/op de oever (bij- de achtergebleven waterplanten is voor de voorbeeld 2 meter overjarig riet bij een watergangen te verwaarlozen ten opzichte totale breedte van de rietzone van 5 meter). van de andere bronnen. Voor de Haarrijnse Door deze strook riet op de oever (of in een Plas en de Plas Vleuterweide bedraagt de plasberm) te situeren en niet langs het open belasting circa 30% van de totale nutriënten- water wordt nalevering van voedingsstoffen belasting in het najaar (IWACO, 1997b). naar het water door afbraak van planten- materiaal beperkt. Om de ecologische functies (onder andere leef-, foerageer-, voortplantings- en verbin- 5.2.5 Periode/tijdstip van onderhoud dingsgebied van vele planten- en diersoor- Om waterkwaliteitsredenen is het essentieel ten) en waterkwaliteitsfuncties van het water- en oevervegetaties regelmatig te oppervlaktewaterstelsel zo min mogelijk te maaien. Dit onderhoud vindt bij voorkeur verstoren is het van belang het onderhoud plaats in de nazomer of het najaar (septem- van de watergangen zoveel mogelijk te ber - november), vóórdat planten afsterven beperken en op een zo natuurvriendelijk (waarbij voedingsstoffen vrijkomen) of mogelijke manier uit te voeren. Het onder- voordat de voedingsstoffen worden opgesla- houd van de hoofdwatergangen met een gen in het wortelstelsel. In alle gevallen dient belangrijke wateraanvoer- of waterafvoer- het maaisel te worden afgevoerd, zodat de functie zal uiteraard afgestemd dienen te zijn voedingsstoffen uit het (water)systeem op het behoud van de hydraulische capaciteit worden verwijderd. Bij de afbraak van van de watergangen. Bij te grote obstructie plantenmateriaal komt tot 75% van de door door waterplanten kan een ‘pad’ worden de planten opgenomen stikstof en fosfor gemaaid door de vegetatie waar het water weer vrij beschikbaar in het watersysteem doorheen kan stromen en voldoende (Leendertse et al., 1993; Duel & te Broek- doorstroomprofiel wordt verkregen. Maaien horst, 1991).

figuur 5.1 De maaikorf

PROJECTGROEP 66

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

Houtige gewassen kunnen met een lagere van nutriënten, als op het ecologisch en frequentie worden geoogst. Oogsten is met hydraulisch functioneren van het stelsel. name gebruikelijk bij grienden. Door de houtige vegetatie hoger op de oever te 5.3 Beheer en situeren wordt directe bladval in het water grotendeels voorkomen en zal nalevering van onderhoud van het nutriënten beperkt zijn. zuiveringsfilter

5.2.6 Methoden van onderhoud In een aparte deelstudie (IWACO, 1997c) is Tabel 5.1 geeft een overzicht van de richtlij- het zuiveringsfilter uitgewerkt. De beheers- nen van het Hoogheemraadschap De en onderhoudsinspanningen van het filter zijn Stichtse Rijnlanden voor het onderhoud van recht evenredig met de grootte van het filter. watergangen. Bij het ontwikkelen van de Indien zowel het inlaatwater als het circula- profielen is nadrukkelijk met deze richtlijnen tiewater over het filter wordt geleid zal de rekening gehouden. omvang van het filter groot zijn en daarmee Onderhoud van de hoofdwatergangen vindt ook de beheers- en onderhoudsinspanningen. in principe plaats met een maaiboot. Overige Indien alleen het circulatiewater wordt watergangen (water en taluds) kunnen naar behandeld nemen de beheers- en onder- keuze met maaiboot, maaikorf (figuur 5.1) of houdsinspanningen duidelijk af. met de hand worden onderhouden. De Geadviseerd wordt een apart beheers- en hellingshoek van de meeste taluds is zodanig onderhoudsplan op te stellen, hetgeen dat ze berijdbaar zijn (tot 1:3). vergezeld dient te gaan van een monito– ringsplan. Het betreft monitoring van de Bij de detailontwerpen dienen de in- en waterkwaliteit van in- en effluent en het uitlaatplaatsen voor de maaiboot gerealiseerd inlaat- en uitlaatdebiet. Hieruit kan het te worden, of de toegangspaden naar het zuiveringsrendement van het filter en de water voor de maaikorf; dit in overleg met de aanvoersloot worden bepaald en is het toekomstig beheerder. Bij gebruik van zowel hydraulisch functioneren van het filter af te de maaiboot als de maaikorf mogen er in het leiden. traject niet te veel obstakels zijn; voor de maaikorf zijn omrijafstanden (om een obsta- Teneinde een goede afvoer van voedingsstof- kel heen weer naar het water toe) tot 50 fen te bewerkstelligen moet het riet in het meter acceptabel. vroege najaar worden gemaaid en verwijderd. Voor het gehele stelsel dient door de Aanvoer- en drainageleidingen moeten waterbeheerders beheersplannen opgesteld periodiek (minimaal eenmaal per twee jaar) te worden, waarin het beheer van de geregenereerd worden (schoonspoelen van verschillende typen watergangen meer in de leidingen). Dit dient bij voorkeur te detail geregeld wordt, en ook in de tijd gezet. gebeuren voorafgaand aan de zomerperiode. Dit met het oog op zowel het verwijderen De aanvoersloot dient periodiek te worden

WATERBREEDTE SCHOUWPAD KUNSTWERKEN MAAIFREQUENTIE OVERIG EN -DIEPTE 2,50 m VEEGBOOT niet teveel 1,00 m diep: 1,50 m doorvaartbreedte; doorstroomprofiel (HEEFT onderbrekingen: bodembreedte 1,00 m 5 à 6 maal per jaar VOORKEUR) inlaatplaats doorvaarthoogte 3 m breed; 5 m vrij van obstakels; omrijden tot circa MAAIKORF doorgaand; 6 m trot 8 m uit de kant 2 maal per jaa 50 m tussen opgaande beplanting Tabel 5.1 Kentallen voor het beheer en onderhoud van waterlopen (bron: Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden)

67 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

gebaggerd. De frequentie van baggeren en de watergangen, cunetten en rioolsleuven. wijze van verwerking hangt af van de aanwas- Tevens komt er zand vrij uit de aan te leggen snelheid van het slib en de aard en mate van Haarrijnse Plas. verontreiniging van de sliblaag. Via monitoring zal dit gevolgd dienen te worden. Op grond van berekeningen door het In de toplaag van de bodem zullen verontrei- Ingenieursbureau Utrecht (1997a) is in figuur nigingen zich sterk ophopen. Periodieke 5.3 aangegeven op welke locaties in welke opschoning van deze toplaag is dan ook mate dient te worden opgehoogd om de nodig om een goed zuiveringsrendement gewenste drooglegging mogelijk te maken bij alsmede nalevering te voorkomen. Dit is een de gegeven waterpeilen. omvangrijke en kostbare operatie. De frequentie van opschoning is onbekend en zal proefondervindelijk, onder meer door het 5.4.2 Aan- en afkoppelen van verhard monitoren van slibdikte en -kwaliteit, moeten oppervlak worden vastgesteld. In verharde gebieden zal het regenwater niet voor 100% worden afgevoerd naar het 5.4 Randvoorwaarden rioolstelsel, maar voor een groot deel rechtstreeks via zuivering aan bodem of voor het oppervlaktewater worden toegevoegd (= wijk-waterstelsel afkoppelen). Uit veldmetingen binnen het plangebied (Ingenieursbureau Utrecht, 1997c) 5.4.1 Hoogteligging/maaiveld en literatuuronderzoek (NWRW, 1989; De drooglegging (het verschil tussen water- Rioned, 1996) is gebleken welke gebieden peil en wegpeil) bedraagt onder normale kunnen worden afgekoppeld, in welke mate omstandigheden tenminste 0,9 meter. Deze dit kan en welke extra voorzieningen getrof- maat is vereist om onder wegen van de fen moeten worden vanuit kwalitatief hoofdinfrastructuur een ontwateringsdiepte oogpunt (zie ook paragraaf 4.1.4). van 0,7 meter te behalen. Voor woningen, groenvoorzieningen en paden voldoet een Uitgaande van deze onderzoeken blijkt geringere ontwateringsdiepte. Te hoog afkoppelen zeer goed mogelijk in Leidsche optredende grondwaterstanden zullen Rijn. In principe kunnen alle dakvlakken, op vermeden kunnen worden door gebruik te enkele vlakken in industriegebieden na (welke maken van drainage. niet grenzen aan oppervlaktewater en waar belangrijke emissies optreden), worden Rekening houdend met de genoemde afgekoppeld evenals de wegen met klinker- uitgangspunten zal het toekomstig straatpeil bestrating (veelal de minder dan 50km- van het plangebied geprojecteerd worden op wegen). Niet afkoppelbaar zijn wegen in tenminste 1,00 m boven het peil van de industriewijken, wegen waarover veel zwaar aangrenzende hoofdwatergang. De minimale verkeer rijdt (zoals bussen en vrachtauto’s) en ophoging in het nieuwe woongebied wordt geasfalteerde wegen (veelal de 80km-wegen). geschat op 0,20 meter (figuur 5.2). Deze Om eventuele verontreiniging van het grond- grond zal uit het gebied zelf afkomstig zijn en en oppervlaktewater te voorkomen wordt vrijkomen bij bijvoorbeeld het uitgraven van ervan uitgegaan dat regenwater, dat via

0,20 m ophoging

0,80 m drooglegging bij maximaal peil 0,30 m peilfluctuatie

figuur 5.2 Ophoging en drooglegging

PROJECTGROEP 68

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

wegen in woonwijken en via wegen met een géén industrieën komen met belangrijke lage intensiteit afstroomt, te allen tijde een luchtemissies. zuiverings’werk’ passeert alvorens het wordt toegevoegd aan grond- en oppervlaktewater. Overstortingen vanuit het rioolstelsel die Paragraaf 5.4.5 gaat hier nader op in. hemelwaterafvoer van niet afgekoppeld oppervlak (voor woongebieden 20% van de Een ander uitgangspunt, dat tevens de basis is verharde oppervlakken) transporteren dienen geweest voor de dimensionering van het zoveel mogelijk op de hoofdwatergangen stelsel, is dat 80% van de verharding indirect, plaats te vinden, omdat hier de meeste via infiltratievoorzieningen, af dient te voeren doorstroming zal zijn en de kwetsbaarheid naar het oppervlaktewater en dus 20% wordt minder groot is. Uitgaande van een situatie aangesloten op het rioolstelsel (Project- die eens per 10 jaar wordt overschreden, is bureau Leidsche Rijn, 1995). In industrie- de hoeveelheid overstortwater vanuit een gebieden en bedrijfsterreinen wordt de rioolstelsel bepaald door de berging en de hemelwaterafvoer van dakvlakken (ongeveer pompovercapaciteit af te trekken van de 35% van de verharding) direct afgevoerd op maatgevende neerslag. Ook is hierbij gebruik oppervlaktewater. De overige 65% (waaron- gemaakt van regenduurlijnen. Voor het der alle wegen) wordt aangesloten op het plangebied Leidsche Rijn is ervan uitgegaan rioolstelsel. Hierbij is ervan uitgegaan dat er dat de vervuilde verharde oppervlakken

verschil is kleiner dan 1 meter verschil is tussen 1 en 1,5meter

verschil is 1,5 tot 2 meter maaiveldophoging tot 0,30m nodig (bovenop de integrale ophoging van 0,20m)

-1.00 / -1.30

figuur 5.3 Verschil tussen maaiveld en maximaal peil

69 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

worden voorzien van een verbeterd geschei- afvoerende functie hebben. Deze wijkwater- den rioolstelsel met een berging van 4 mm en gangen staan rechtstreeks in verbinding met een pompovercapaciteit van 0,3 mm/uur. het hoofdwaterstelsel. De infiltratiesystemen zijn gedimensioneerd op een overstort- Gesteld is dat alleen gebieden die water lozen frequentie van eens per 2 jaar en een dat aan een bepaalde minimum waterkwaliteit maximaal toegestane afvoer van 1,5 l/s.ha in voldoen, deel kunnen uitmaken van het de tussenliggende periode (figuur 5.4). Deze nieuwe stelsel (paragraaf 2.5.4). frequentie is gekozen omdat hiermee de Watergangen, bodems en gebieden die niet benodigde berging dusdanig groot is dat aan deze randvoorwaarden (kunnen) vol- voldoende water kan infiltreren in de bodem doen, zullen geen deel kunnen uitmaken van en dat piekafvoeren naar de wijkwatergangen het nieuwe watersysteem. Extra voorzienin- afgevlakt worden. gen zullen dan nodig zijn om de wateraanvoer en -afvoer van deze gebieden te kunnen Wel dient een garantie ingebouwd te regelen. Vooralsnog is ervan uit–gegaan dat worden om de voorziening tijdig beschikbaar alle deelgebieden aan de gestelde randvoor- te hebben voor een volgende zware bui. waarden (zullen gaan) voldoen. Dimensioneringseis voor infiltratievoor- zieningen is een maximale verblijftijd van 2 De vereiste minimum kwaliteit voor aan- dagen in een dergelijke voorziening. Daarom koppeling aan het nieuwe stelsel is vergelijk- dient een extra afvoermogelijkheid toege- baar met die van het overstortwater vanuit voegd te worden welke in staat is om via een een verbeterd gescheiden stelsel (referentie- regelbare afvoerput een hoeveelheid van stelsel). Voor een gemengd stelsel vertaald dit maximaal 1,5 l/s.ha af te voeren. zich in een berging van 7 mm in het riool- stelsel, een pompovercapaciteit van 0,7 mm/ Door gebruik te maken van doorlatende uur en achter iedere overstort een berg- verharding kan zoveel mogelijk hemelwater bezinkvoorziening met een inhoud van 2 mm aan de bodem worden toegevoegd. Om gerelateerd aan het afvoerend verhard echter te voorkomen dat bij zeer zware oppervlak. buien water op straat blijft staan wordt geadviseerd de verharding onder één oor aan 5.4.3 Wateraanvoer naar de te leggen (verhang 1:100) zodat water wijkwatergangen afgevoerd kan worden naar één zijde van de De afvoer van water vanuit het stedelijk weg. Hier kan dan infiltratie in een berm of gebied naar de wijkwatergangen kan op natte bufferstrook plaatsvinden. Als gevolg diverse manieren plaatsvinden: van de verlengde verblijftijd en de passage van bodem en/of een vegetatiezone worden Rechtstreekse afvoer van daken op wijkwater- verontreinigingen uit het water verwijderd gangen (zie ook paragraaf 5.4.5). Rechtstreekse afvoer van daken op de wijkwatergangen is mogelijk als niet-uit- Afvoer van onverharde gebieden logende dakbedekkingsmaterialen worden Afvoer van onverharde gebieden ofwel via toegepast. Het Hoogheemraadschap heeft de drainage of via de natuurlijke drainerende voorkeur uitgesproken alleen daken af te werking die uitgaat van de bodem (in geval koppelen van woningen die direct grenzen van zandgronden) is in kwantitatieve zin aan wateroppervlakken. De afkoppeling van relatief gering ten opzichte van de overige daken van industrieën zal dienen plaats te genoemde bronnen voor wijkwatergangen. vinden op grond van (specifiek) onderzoek naar de kwaliteit van dit water in relatie tot 5.4.4 Wateraanvoer naar de emissies van de industrie. hoofdwatergangen Rechtstreekse afvoer Indirecte afvoer via infiltratiesystemen Met name in het lage stelsel is rechtstreekse (wadi’s, mulden-rigole etc.) toestroming van neerslagwater over verhard Afvoer vanuit de infiltratievoorzieningen vindt oppervlak (wegen en daken) naar de hoofd- plaats op de wijkwatergangen die een aan- en watergangen mogelijk. Om verontreiniging

PROJECTGROEP 70

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

van het oppervlaktewater te voorkomen is als peil wordt overschreden. Voor dit peil wordt uitgangspunt genomen dat afstromend uitgegaan van een situatie die eens per 5 jaar regenwater echter te allen tijde een wordt overschreden. In de tussenliggende zuiverings’werk’ dient te passeren voordat het periode wordt een hoeveelheid afgevoerd water op het oppervlaktewater komt. met een maximum van 1,5 l/s.ha. Rechtstreekse toestroming vanaf verhard oppervlak naar het oppervlaktewater wordt Bij de dimensionering van de hoofdwater- om waterkwaliteitsredenen onverantwoord gangen is voor de betreffende wijkwater- geacht. Overeenkomstig het gestelde bij gangen rekening gehouden met een afvoer wijkwatergangen is rechtstreekse lozing van die gelijk is aan het verschil tussen een situatie dakwater van woningen op het hoofdwater- die eens per 10 jaar en eens per 5 jaar gangenstelsel acceptabel indien sprake is van voorkomt. De afvoer vanuit de wijken niet-uitlopende dakbedekkingsmaterialen. verloopt middels een regelbare stuw. De stuw kan bijvoorbeeld worden eventueel Via wijkwatergangen worden aangedreven met behulp van zonne- Uitgangspunt bij de dimensionering van het energie (Verschelling, 1997). hoofdwatergangenstelsel (Ingenieursbureau Utrecht, 1997a) is geweest een situatie die Overstortwater van het rioolstelsel eens in de 10 jaar voorkomt. In deze situatie Overstorten vanuit het rioolstelsel die onder mag het peil stijgen tot 0,30 m boven het meer hemelwaterafvoer van niet afgekoppeld maximale peil. De afvoer afkomstig van oppervlak transporteren dienen bij voorkeur infiltratievoorzieningen is berekend door het te worden voorkomen. Indien dit onont- verschil te nemen van een bui die eens per koombaar is, zal overstort dienen plaats te 10 jaar en eens per 2 jaar optreedt, immers vinden op het hoofdstelsel en niet op de de infiltratievoorzieningen zijn dusdanig wijkwatergangen. Dit vanwege de grotere gedimensioneerd dat ze slechts overstorten doorstroming en de geringere kwetsbaarheid. bij buien die minder dan eens per 2 jaar overstorten. Hierbij is gebruik gemaakt van De minimale benodigde berging van een zogenaamde regenduurlijnen (Cultuur- verbeterd gescheiden rioolstelsel bedraagt 4 technische Vereniging, 1988). mm en een pompovercapaciteit van 0,3 mm/ uur ten opzichte van het aangesloten ver- Daar waar de wijkwatergangen niet in open harde oppervlak. Voor de afvoer vanuit verbinding staan met hoofdwatergangen zoals bestaande gerioleerde gebieden van Vleuten- in het gebied ten zuiden van de Leidsche Rijn De Meern is bij de dimensionering van het tussen de plas Strijkviertel en De Meern hoofdstelsel uitgegaan van een gemengd hebben de wijkwatergangen een retentie- rioolstelsel waarbij voldaan is aan de zoge- functie. Net als bij de infiltratievoorzieningen naamde basisinspanning. Hierbij geldt dat de wordt een deel geborgen tot een maximaal berging in het rioolstelsel 7 mm bedraagt bij

figuur 5.4 Dimensioneringsgrondslagen

71 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

een pompovercapaciteit van 0,7 mm/uur en ming komen en richting een voorziening waarbij het stelsel is aangevuld met een extra stromen. Voordat de voorziening bereikt berging van 2 mm. wordt, zal een eerste filtering plaatsvinden via een zandvang. Hierin zal het grove vuil 5.4.5 Voorzieningen voor achterblijven (peuken, doppen etc.). Een waterkwaliteitsverbeteringen volgende zuiveringsstap wordt bij de infil- Brongerichte aanpak tratievoorzieningen gevonden. In de humus- De kwaliteit van afstromend water afkomstig rijke bodemlaag vindt afbraak van stoffen en uit de wijken en deelgebieden zal relatief (ten vastlegging van microverontreinigingen plaats. opzichte van huidige stelsels) schoon zijn. Dit Door het gebruik van geotextiel worden fijne wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt deeltjes met aangehechte stoffen afgevangen. door het gebruik van ‘duurzame’ bouwmate- Met aanvullende voorzieningen kan de rialen (bijvoorbeeld polypropyleen dakgoten bacteriële omzetting van stoffen en de en gegalvaniseerde verkeersborden). Het binding van deeltjes in de zuurstofrijke zone gebruik van deze materialen dient sterk van de bodem worden gestimuleerd. gestimuleerd te worden; onderzoek maakt duidelijk dat in het toekomstige Leidsche Afvoer van stoffen zal dienen plaats te vinden Rijngebied koper, zink, DDT en PAK’s door het maaien en verwijderen van vegeta- potentiële probleemstoffen kunnen blijven; tie en/of het periodiek opschonen van de voor koper en zink worden belastingreducties voorziening. tot 25% mogelijk geacht met brongerichte maatregelen (gebruik bouwmaterialen). Met Doorlatende verharding is een goede aanvullende effectgerichte maatregelen is 65- mogelijkheid om regenwater niet naar het 85% belastingreductie te realiseren (Water- riool te hoeven afvoeren. Water dat op deze loopkundig Laboratorium, 1997). Deze verharding valt, zakt er door heen en komt, reducties zijn voldoende om voor koper en afhankelijk van het er onder liggende systeem zink de doelstelling te bereiken; voor PAK’s in het grondwater terecht en/of kan worden zijn maatregelen nodig die zich uitstrekken tot toegevoegd aan het oppervlaktewater. Van buiten het plangebied. DDT is uitsluitend een vervuiling van de onderliggende bodem terug te dringen tot acceptabele niveaus door zal nauwelijks sprake zijn doordat de vervui- sanering van landbodems langs de water- ling in de toplaag van de verharding achter- gangen (zie ook paragraaf 6.2). blijft. Deze vervuiling kan gemakkelijk worden verwijderd door de toplaag af en toe schoon Ook het geven van goede voorlichting over te spuiten en te zuigen (Ingenieursbureau het watersysteem is van groot belang. Mede Utrecht, 1997b). Het afvalwater dient op de hierdoor raken de bewoners betrokken bij riolering gebracht te worden, bijvoorbeeld via het watersysteem en wordt voor een ieder speciale (regelbare) onderhoudsputten. duidelijk waarmee rekening gehouden zal moeten worden. Voorkomen dient te Om oppervlakkig afstromend hemelwater te worden dat men (opzettelijk) verontreinigin- bergen, te zuiveren en af te voeren naar een gen aan het afstromend hemelwater toe- wijkwatergang of hoofdwatergang worden voegt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht natte bufferstroken ingezet. De stroken worden aan het wassen van de auto op straat kunnen in de vorm van een plasberm worden en het uitlaten van honden langs oevers en aangelegd waardoor berging wordt ge- infiltratiesystemen. Door de afvoer zichtbaar creëerd. De in de berm geplante vegetatie te houden, het sturen van locaties waar kan vervolgens het aangevoerde water honden worden uitgelatenen auto’s worden zuiveren. Voor een nadere uitwerking van gewassen en de burgers nauw bij dit alles te deze oevers wordt verwezen naar betrekken, kan al een groot gedeelte van het paragraaf 4.4. probleem worden voorkomen. Ook is het mogelijk het afstromende water te Effectgerichte aanpak zuiveren door infiltratie in een droge berm. In de woongebieden zal daar waar wordt Middels een drain kan het geïnfiltreerde water afgekoppeld, water oppervlakkig tot afstro- naar de wijkwatergang worden afgevoerd.

PROJECTGROEP 72

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

Met speciale voorzieningen (bijvoorbeeld een een dergelijke oeverbescherming te vermin- opstaand ‘randje’ aan de waterzijde) dient te deren, dienen fauna-uitstapplaatsen te worden voorkomen dat het water over de worden gerealiseerd. Deze voorzieningen berm naar het oppervlaktewater afstroomt kunnen bestaan uit ruw gemaakte metalen of zonder dat bodempassage plaatsvindt. houten planken, die in de vorm van een trapje aan de oeverbescherming zijn beves- tigd. De maten lopen uiteen van kleine 5.4.6 Voorzieningen trapjes voor eenden tot forse constructies in grotere watergangen voor reeën. Deze voor een hogere eco- laatste zijn mogelijk te verwachten in de logische kwaliteit delen van Leidsche Rijn, zoals het Centrale Park en de zone langs de snelweg A12. De Uit het oogpunt van ecologie (en kind- grotere voorzieningen bestaan doorgaans uit vriendelijkheid) wordt ernaar gestreefd geen een plaatselijk onverhard talud dat tussen de of zo weinig mogelijk steil uit het water oever en oeverbescherming omlaag glooit, oprijzende oeverbeschoeiingen toe te passen. zodat de dieren parallel aan de oever Een dergelijke overgang van land naar water makkelijk omhoog kunnen lopen. Andere is buitengewoon natuuronvriendelijk, omdat mogelijkheden zijn het aanbrengen van het voor dieren een harde barrière vormt bij bossen rijshout, balken of boomstammen verplaatsingen; dit geldt zowel bij het (zwem- voor de oever om de overgang minder steil mend) oversteken van een watergang als bij te maken. verplaatsingen langs de oever. Daarnaast is een steile, verharde oeverafwerking ecolo- Het toepassen van tegen rot geconserveerde gisch ongewenst, omdat het geen vestigings- houtsoorten wordt afgeraden daar deze in en foerageermogelijkheden biedt voor meer of mindere mate gifstoffen afscheiden planten en dieren. naar het water. Het toepassen van tropische hardhoutsoorten, zoals azobe, dient te Daar waar om redenen van oeververdediging worden uitgesloten, omdat daarmee de of vormgeving toch harde oevers noodzake- duurzaamheid van de tropische regenwouden lijk zijn, zouden deze kunnen bestaan uit wordt aangetast. Niet behandelde stenige materialen waarbij in volgorde van houtsoorten kunnen wel als onderwater– minder naar meer natuuronvriendelijk geldt: beschoeiing worden toegepast. Voor perma- los gestapelde stenen, baksteen, beton. nent verblijf onder water en grotendeels in Tussen los gestapelde stenen kunnen tal van de bodem zijn bijvoorbeeld vurenhouten planten en dieren zich vestigen en verblijven. palen zeer persistent. Voorbeelden van stenen/blokken die worden toegepast bij natuurvriendelijke oevers zijn Fixstone en Amorflex. Daar waar sprake is 5.5 Risico's en bedrei- van gemetselde baksteen kunnen zich, vooral bij gebruik van kalkmortel en het uitsparen gingen voor de gestel- van nissen en dergelijke, na verloop van tijd de kwaliteitsdoelen interessante natuurwaarden ontwikkelen, zoals muurvegetaties. Voorbeelden daarvan In vergelijking met een traditioneel water- zijn te vinden langs de Utrechtse grachten. systeem is het voorgestelde duurzame Een andere mogelijkheid voor het verstevigen watersysteem zeker niet gevoeliger voor van oevers is het gebruik van doorgroeibare ‘calamiteiten’. Dit met name omdat een matten van doek of geotextiel, die aange- flexibel aanstuurbaar watersysteem is ont- bracht worden op de onverharde oever. Een worpen met een robuuster en meer com- dergelijke oeververdediging creëert grotere pleet ecosysteem dat goed in staat zal zijn ecologische potenties dan een verharde periodieke verslechtering van de water- oeverbescherming. kwaliteit op te vangen.

Betonnen wanden zijn ongeschikt voor elke Toch zijn er een aantal punten die extra natuurfunctie. Om de kans op verdrinken bij aandacht behoeven om de risico’s en bedrei-

73 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

gingen ten aanzien van de gestelde kwaliteits- is mogelijk om tijdelijk veel water te bergen in doelen te verminderen. Deze aspecten de verschillende panden waardoor het dienen uitgewerkt te worden in een apart waterpeil uitstijgt tot boven het maximaal calamiteitenplan dat door het waterschap in toelaatbare niveau van eens per tien jaar, samenspraak met de gemeente en hulpdien- maar binnen de gestelde eis van maximaal 30 sten dient te worden opgesteld. Een dergelijk cm opstuwing bovenop maximaal peil blijft. plan bevat onder meer een soort draaiboek met daarin wanneer welke instanties moeten 5.5.2 Calamiteiten in wijken worden ingelicht, met afspraken wat men in In de woonwijken waar veelal de infiltratie- bepaalde situaties moet doen of nalaten en voorzieningen geprojecteerd worden, zullen welke acties moeten worden genomen of de calamiteiten van een nog veel geringere juist ongewenst zijn. Daarnaast kunnen orde zijn dan op bedrijventerreinen. elementen worden opgenomen in de Wat wel aandacht verdient zijn de te plaatsen Algemene Politieverordening. kolken of slokops die dienst doen bij hevige buien. Om te voorkomen dat deze ‘misbruikt’ 5.5.1 Calamiteiten op kunnen worden (denk aan het legen van bedrijventerreinen asbakken of frituurpannen) zal bij het ontwerp Voor de bedrijventerreinen van Leidsche Rijn van de slokops hiermee rekening gehouden zijn geen zware industrieën voorzien. Toch is moeten worden. Ze moeten als herkenbaar het zinvol na te denken over de wijze waarop elementen gezien worden van het duurzame eventuele calamiteiten opgevangen kunnen watersysteem. Bovendien kan de kans op worden. Bij een ongeluk waarbij bijvoorbeeld ‘misbruik’ verkleind worden door de kolken of giftige stoffen vrijkomen kan afvoer via de slokops te plaatsen in de groenvoorziening of kolken op het riool plaatsvinden. In dit geval berm van een weg. zullen geen problemen optreden. Net als bij Een belangrijk preventief middel is het geven een traditioneel watersysteem kunnen wel van goede voorlichting aan toekomstige problemen ontstaan in een situatie waarbij bewoners. Door van te voren de mensen veel neerslag valt. Via de overstorten kunnen goed in te lichten en betrokkenheid te de giftige stoffen dan het oppervlaktewater creëren, zal de kans op verkeerd gebruik zeer bereiken. Om dit te voorkomen dienen extra gering worden. maatregelen genomen te worden, zoals de tijdelijke opvang van overstortwater. 5.5.3 Belasting met nutriënten De belangrijkste toekomstige belasting en Voor de Haarrijnse Plas bijvoorbeeld kan bedreiging van het watersysteem op wijk- ervoor gekozen worden om een extra niveau is naar verwachting het inspoelen van watergang tussen het bedrijventerrein en de voedingsstoffen door hondenpoep, het plas aan te brengen waarop overgestort voeren van watervogels en vissen en de wordt. Middels extra stuwen of schotten kan (eventuele) bemesting van grasvelden en in noodsituaties een hydrologische scheiding sportterreinen. Daarnaast zal er sprake zijn gemaakt worden tussen de twee gebieden. van een aanzienlijke belasting door het Een meer permanente oplossing is om extra uitspoelen van nutriënten uit de voedselrijke pompcapaciteit toe te voegen in combinatie toplaag van de huidige (zwaar bemeste) met het (gedeeltelijk) dichtzetten van de landbouwgronden (IWACO, 1997b; Water- overstorten. loopkundig Laboratorium, 1997).

Voor het bedrijventerrein ten noorden van Uitspoeling het Grand Canal bestaat de mogelijkheid een Ten aanzien van de uitspoeling van nutriënten verbinding te realiseren met de bermsloot kan gedacht worden aan het afgraven van de langs de snelweg A2. In geval van nood kan toplaag langs watergangen (aan beide oevers een kortsluiting met de Haarrijnse Plas over een breedte van circa 10 meter), of het worden gemaakt. ophogen met schone (voedselarme) grond. Met de voorgestelde brede bufferstroken is in Voor de overige bedrijventerreinen geldt het ontwerp reeds voorzien in het terugdrin- hetzelfde als bij een traditioneel systeem. Het gen van mogelijke effecten vanuit deze bron.

PROJECTGROEP 74

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

Hondenpoep ten eerste het stimuleren van het op de Met betrekking tot de belasting door markt brengen van biologisch afbreekbare hondenpoep zijn er verschillende mogelijkhe- shampoos (vergelijk de afwasmiddelen op den, die ofwel uitgaan van het sturen van de basis van wei). Deze dienen dan via voorlich- plaatsen waar men zijn hond mag uitlaten, ting sterk onder de aandacht gebracht te ofwel van het opruimen van de hondenpoep. worden. Ook kan de gemeente de verkrijg- baarheid verzorgen (verkoop in voorlichtings- Voeren van vogels en vissen centrum of informatiebalie, detailhandel en Bij het voeren van watervogels dragen zowel benzinestations in de omgeving verzoeken het overgebleven brood als de uitwerpselen het in de verkoop te nemen). Deze mogelijk- van de vogels bij aan de overmaat aan heid vermindert de hoeveelheid zeep, echter voedselrijkdom. Ook het voeren van vissen niet de verontreinigingen in het waswater. De leidt tot een ongewenste verrijking van het tweede mogelijkheid is het inrichten van een water. Hier lijkt het vooral van belang een parkeerplaats per straat als autowasplaats, dat goede voorlichting te voeren. Het voeren van wil zeggen aansluiten op de riolering, en er bij dieren kan wel in een kinderboerderij, maar ontwerp en aanleg voor zorgen dat het niet ‘in het wild’. Wat daarvoor in de plaats afstromende water niet in het watersysteem komt zijn andere dieren en vissen om naar te terecht komt. kijken (helder water!). Beide oplossingen vragen enige discipline van de bewoners, en vereisen uitgebreide Bemesting voorlichting; ook aan de volgende generaties Het toedienen van voedingsstoffen op bewoners. graslanden en sportvelden dient in evenwicht te zijn met de opname door het gras (even- Voorbeeld: lozing van bluswater wichtsbemesting). Het overmatig beregenen De directe lozing van bluswater op het na bemesting leidt tot een sterke belasting oppervlaktewater vormt een bedreiging voor van het grondwater en staat haaks op het de waterkwaliteit. Indien bluswater niet duurzame watersysteem: dit dient dan ook rechtstreeks via de riolering kan worden tegengegaan te worden. afgevoerd is tijdelijke opvang in een afgeschot deel van de waterloop de beste optie. 5.5.4 Belasting met verontreinigingen Belangrijk is dat het bluswater snel wordt Uitgegaan wordt van het gebruik van niet- verwijderd (oppompen en afvoeren) en dat uitlogende duurzame bouwmaterialen. het traject vervolgens met schoon oppervlak- Belasting aan verontreinigende stoffen zal tewater wordt gevuld en zo nodig doorge- vooral plaatsvinden door emissies van het spoeld. Nadere uitwerking van de wijze van verkeer. Deze bron is slechts beperkt aanpak en afbakening van verantwoordelijk- beheersbaar. Puntbronnen van verontreini- heden zal dienen plaats te vinden in samen- ging zijn in het algemeen beter te beïnvloe- spraak tussen het Hoogheemraadschap en de den. In een nadere analyse zal moeten Brandweer. Deze afspraken kunnen onder worden nagegaan wat de belangrijke bedrei- meer worden opgenomen in een aparte gingen voor de waterkwaliteit zijn binnen het paragraaf van het Waterbeheersplan. plangebied en welke maatregelen genomen dienen te worden om dit tegen te gaan. Als - 5.5.5 Ongezuiverde inlaat mogelijk niet representatieve- voorbeelden In het voorspellingsmodel voor de water- van mogelijke maatregelen wordt hierna kwaliteit in het plangebied (IWACO, 1997b) ingegaan op lozing van het waswater van is nagegaan welke gevolgen de onbehandelde auto’s en het lozen van bluswater. inlaat heeft voor de waterkwaliteit in het watersysteem. Voorbeeld: wassen van auto’s In afgekoppelde woonstraten veroorzaakt het De invloed van de relatief slechte water- wassen van auto’s het inspoelen van zeep- kwaliteit van het onbehandelde inlaatwater resten en verontreiniging in de infitratie- beperkt zich met name tot het hoge stelsel, voorzieningen of open water. Om dit te de wetering langs de Joostenlaan en het voorkomen zijn er twee oplossingsrichtingen; waterrijke gebied ten noorden van de

75 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Haarrijnse Plas. In deze deelgebieden is het infiltratiefilter bij te stellen en te baseren op watertekort, en dus de waterbehoefte uit de behandeling van het intern circulerende inlaat, het grootst. Het onbehandelde water. Uitgaande van een circulatiedebiet van inlaatwater wordt rechtstreeks op het hoge 400 l/s leidt dit tot een dimensionerings- stelsel gepompt, waarna het doorstroomt grondslag van 560 l/m2.dag aan oppervlakte- naar de noordwesthoek van het plangebied. belasting (25.560 m3/dag over 62.000 m2). De inlaat van ongezuiverd water uit het Amsterdam-Rijnkanaal leidt in dit gebied tot Een efficiënte afvang van zwevend materiaal een verhoogd stikstof- en fosfaatgehalte tot uit het circulerende oppervlaktewater en rond of iets boven de MILBOWA-norm van inlaatwater is van grote betekenis voor de 2,2 mg N/l en 0,15 mg P/l. waterkwaliteit (afvang verontreinigingen en nutriënten; groter doorzicht). Om deze reden De verhoogde nutriëntengehaltes hebben zou het wenselijk zijn de efficiëntie van gevolgen voor het ecosysteem. De gehaltes bezinking te optimaliseren. Met de huidige zijn zodanig dat dit kan leiden tot een beschikbare ruimte (aanvoersloot) wordt algenbloei en/of sterke waterplantengroei in naar verwachting niet de optimale bezink- het watersysteem. De drijvende waterplanten ingscapaciteit bereikt. Dit pleit voor het in het hoge stelsel zullen via beschaduwing zoeken naar een alternatieve locatie waar echter de algengroei sterk remmen. Even- meer ruimte is voor een bezinkingsvoor- tuele overmatige ontwikkeling van ziening. Eventueel kan deze worden gevon- drijfbladvegetaties kan tegen gegaan worden den in een bestaande plas. Geadviseerd met een extra schoningsbeurt. wordt deze optie nader uit te werken. Het bezinkbassin en infiltratiefilter functioneren als De periode waarin de waterkwaliteits- één geheel en dienen dan ook gecombineerd problemen als gevolg van de ongezuiverde ontworpen te worden. Een andere locatie inlaat zich voordoen, is de zomer. In de voor een bezinkbassin zou dan ook een overige perioden van het jaar is geen inlaat andere locatie voor het filter betekenen. uit het Amsterdam-Rijnkanaal noodzakelijk, of Opgemerkt dient te worden dat het is de inlaat zo gering dat de capaciteit van het zuiveringsrendement van een bezinkvoor- infiltratiefilter niet wordt overschreden en dus ziening op dit moment moeilijk in te schatten eerst zuivering plaatsvindt via het filter. is vanwege het ontbreken van gegevens over de partikelgrootte van het zwevend materiaal Herstel van de extreme situatie met veel in het Amsterdam-Rijnkanaal. waterinlaat treedt snel op. In het hoge stelsel en polder Haarzuilens is binnen een jaar het 5.5.6 Herkenbaarheid van water in het systeem ‘ververst’. In het lage voorzieningen stelsel en de Plas Vleuterweide is de verver- Herkenbaarheid van functies singsduur maximaal 3 jaar. Het water in de Een ontwerp-opgave is de vormgeving van de Haarrijnse Plas is ongeveer na 25 jaar ver- verschillende soorten voorzieningen van het verst. In de deelgebieden die langzaam watersysteem (putten, slokops, wadi’s ververst worden is het effect van de extreme etcetera). Duidelijk moet zijn welke voorzie- situatie echter nihil, aangezien deze ‘achterin’ ningen welke functie hebben. Door dit het systeem liggen en tevens een groot verschil in functies zichtbaar te maken wordt watervolume hebben. Dit betekent dat de de kans op misbruik verkleind. effecten niet van lange duur zijn: binnen twee jaar zijn de effecten op de waterkwaliteit Afvalwaterputten volledig verdwenen. Voor het onderhoud van doorlatende Geconcludeerd kan worden dat de effecten verharding, onderhoud en inspectie van het van ongezuiverde inlaat beperkt blijven in riool, de afvoer van afvalwater van eventuele ruimte en tijd. speciale wasplaatsen (parkeerplaatsen die duidelijk herkenbaar zijn als wasplaats) en de Op grond van bovenstaande overwegingen opvang van calamiteiten lijkt het zinvol om wordt geadviseerd om als uitwerking van een put te ontwikkelen die deze vier functies onderhavig onderzoek het ontwerp van het in zich verenigt. Hierbij kan worden gedacht

PROJECTGROEP 76

WATERHUISHOUDING H E T F U N C T I O N E R E N

aan een afsluitbare put, die op momenten dat • sturing in de afvoer naar het buitengebied dat nodig is de mogelijkheid geeft om water (plaats en debiet); te lozen op het DWA-riool, dat zich onder • sturing in de aanvoer van inlaatwater iedere woonstraat bevindt. (toename); • sturing op peilen en grondwaterfluxen In Leidsche Rijn wordt gewerkt aan een (kwel en infiltratie); bijzondere oplossing voor de brandkranen. • sturing in de behandeling van inlaatwater of Voor het ontwikkelen van een oplossing voor juist circulatiewater; het afvoeren van afvalwaterstromen kan •intensivering van het onderhoud van daarbij aangesloten worden. watergangen en oevers (maaifrequentie).

5.5.7 Sturingsmogelijkheden In de dimensionering van waterlopen, Vooralsnog valt moeilijk in te schatten wat de kunstwerken en zuiveringswerken is nadruk- nalevering aan nutriënten en verontreini- kelijk rekening gehouden met deze sturings- gingen vanuit de bodem zal zijn na aanleg van opties. Uiteindelijk zal de praktijk duidelijk het nieuwe stelsel. De ervaring leert echter maken wat de specifieke gevoeligheden van dat uitloging van de bodem tijdelijk toeneemt dit nieuwe systeem zijn en op welke wijze bij grondwerkzaamheden. Tevens is moeilijk hier het beste mee omgegaan kan worden. te voorspellen hoe lang het duurt voordat een evenwichtssituatie is bereikt. Wel is 5.5.8 Monitoring duidelijk dat de samenstelling van het water Een goed monitoringssysteem zal veel inzicht (als resultante van neerslag, kwel en inlaat) verschaffen in de werking en gevoeligheden zich vrij snel stabiliseert. Voor de water- van het nieuwe systeem. Tevens zal via gangen betreft dit een periode van monitoring duidelijk moeten worden in circa 2 jaar; in het lage stelsel en de Plas hoeverre zich waterkwaliteitsproblemen Vleuterweide is dit 3 jaar. De stabiliserings- voordoen en in hoeverre sprake is van periode van de Haarrijnse Plas is met circa 25 (versnelde) accumulatie van verontreinigingen jaar daarentegen aanzienlijk langer (IWACO, op specifieke plaatsen in het stelsel (zoals de 1997b). Direct na de aanleg van de water- verschillende zuiveringstrappen). Deze gangen zullen processen zoals de nalevering gegevens zullen vervolgens de aanleiding van nutriënten (uit geroerde grond) bepalend moeten zijn tot gerichte actie tot verwijdering zijn voor de waterkwaliteit. Dit zal leiden tot van deze verontreinigingen en/of bijsturing in een relatief slechte waterkwaliteit over een het functioneren van het watersysteem. periode van 2 à 5 jaar. Met een goede Uiteraard geldt dit ook voor de water- ecologische inrichting en aangepast beheer is kwantiteits-aspecten. deze periode naar verwachting te verkorten. Toch zal Geadviseerd wordt om in aansluiting op het - gedurende de eerste jaren na aanleg rekening nog op te stellen- beheers- en onderhouds- gehouden moeten worden met een relatief plan een gedetailleerd monitoringsplan op te slechte waterkwaliteit en een niet aantrekke- stellen, waarin alle monitoringsactiviteiten, lijk ogend watersysteem. alsmede de taken en verantwoordelijkheden van betrokkenen worden vastgelegd. Uitgangspunt is dat gestart wordt vanuit een voldoende geschikte situatie. Eventuele waterkwaliteitsproblemen als gevolg van (onvoorziene) nalevering kunnen relatief eenvoudig opgevangen worden, aangezien in het voorgestelde watersysteem een aantal goede sturingsmogelijkheden ingebouwd zijn. Deze zijn: • sturing op het circulatiedebiet (binnen marges); • sturing in stroomrichting en -route (gedeeltelijk);

77 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 78

WATERHUISHOUDING H EO TO F PD ES RT SU P K E C T I E F 6 HET PERSPECTIEF kwaliteiten, kansen en knelpunten

6.1 Waterbuffering en is voor een groot deel afkomstig van het hooggelegen gebied. Daarnaast wordt de waterinlaat kwel bevordert doordat de peilen in de eerder genoemde gebieden iets lager inge- Zoals in hoofdstuk 2 is aangegeven wordt er steld worden ten opzichte van de huidige met het nieuwe stelsel gestreefd naar een peilen. Met deze ingrepen wijkt de (geo)- sluitende waterbalans. Van belang hierbij is hydrologische werking van het toekomstige het verkrijgen van een overzicht waar water Leidsche Rijn gebied in grote mate af van het het gebied binnen komt en waar dit het huidige, waarbij veel infiltrerend water naar gebied verlaat. Onderdelen voor het opstel- de ondergrond verdwijnt en kwelwater uit len van een waterbalans vormen neerslag, het gebied wordt afgevoerd. Figuur 6.1 geeft verdamping, kwel, inzijging en buffering. Indien een schematisch beeld van de werking van de waterbalans niet sluitend is doordat het nieuwe systeem. bijvoorbeeld zeer veel water uit het gebied verdwijnt kan dit gecompenseerd worden Doorrekening van het nieuwe stelsel geeft door het inlaten van gebiedsvreemd water. aan dat het mogelijk is een goed werkend watersysteem te ontwerpen dat voldoet aan Gezien de complexheid van het gebied voor de oorspronkelijke randvoorwaarden (mini- wat betreft bodem, maaiveld alsmede de male inlaat; handhaving huidige minimale hydrologie is ervoor gekozen gebruik te grondwaterstanden bij bestaande, te handha- maken van een geohydrologisch model (zie ven bebouwing in het plangebied). De effec- ook bijlage 3). ten die op de omgeving toegestaan worden, Uit dit model (IWACO, 1997a) blijkt dat het worden vooralsnog te groot geacht. Dit geldt watersysteem zoals dit is ontworpen niet met name voor het gebied Haarzuilens alleen een voor het oppervlaktewater circule- (polder Haarrijn) en de polder Bijleveld en rend systeem is maar ook voor het grondwa- Reijerscop ten zuiden van de snelweg A12. ter. In de hooggelegen (zand)rug infiltreert water vanuit de watergangen en infiltratie- Op grond van scenario-berekeningen is voorzieningen in de bodem. Omdat de inzicht verworven in de factoren die een stijghoogte van het grondwater op de rug belangrijke rol kunnen vervullen in het terug- hoger is dan in de lage delen zoals het Grand dringen van de effecten. Maatregelen die Canal gebied, Veldhuizen en de Haarrijnse hiervoor doorgevoerd kunnen worden zijn Plas vindt een grondwaterstroming plaats in onder meer het met klei afdichten van de de richting van de laatstgenoemde gebieden. watergang langs de Joostenlaan en het met De in deze gebieden geprojecteerde water- klei afdichten van de bodem van de brede gangen doorsnijden de kleiige deklaag en waterzone in Veldhuizen (aanvullend detail- bevorderen hiermee opwaartse grondwater- onderzoek is hiertoe noodzakelijk). stromingen (kwel). Deze grondwateraanvoer

79 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Ook het omleggen van de watergang langs recreatieve gebruik en de beheersmethoden. de Joostenlaan naar het gebied ten westen Het idee om deze watergang juist te verdie- van Haarzuilens leidt tot een belangrijke pen (ten behoeve van de winning van op- vermindering van de effecten op het gebied hoogzand) zal tot zeer grote (negatieve) Haarzuilens. Echter, niet alle effecten worden effecten op de zuidelijke polders leiden en is hiermee opgeheven. (mondelinge mededeling dan ook ongewenst. IWACO, gebaseerd op de voorlopige resul- taten van een aparte studie naar deze moge- Het volledig terugdringen van geconstateerde lijkheid). effecten vereist een verdere optimalisering en Uit berekeningen is gebleken dat een realis- detaillering van het hydrologisch model, tische verhoging of verlaging van het peil in waarin onderhavige studie niet voorziet. Wel het peilgebied van de Haarrijnse Plas inclusief zijn er goede inzichten in het (hydrologisch) aan- en afvoerende watergangen slechts functioneren van het stelsel ontstaan, op beperkt doorwerkt op de waterbalans van grond waarvan er een duidelijk vertrouwen het plangebied en ook op de effecten op de bestaat dat de effecten in belangrijke mate omgeving (met name Haarzuilens). Hiermee kunnen worden teruggedrongen met maatre- lijkt het peil een minder belangrijke sturende gelen in het watersysteem van Leidsche Rijn. factor te zijn bij het terugdringen van effecten. Van belang is echter ook dat een afweging De effecten naar het zuiden (polder Bijleveld wordt gemaakt tussen de effecten op de en Reijerscop) worden in belangrijke mate omgeving, de kosten van de nemen maatre- veroorzaakt doordat de deklaag ter plaatse gelen en de aantasting van het ‘duurzaam- wordt doorsneden door de hoofdwatergang. heidsprincipe’ binnen Leidsche Rijn. Voor een Door de watergang hier minder diep te goede afweging dient dan ook te worden maken (1 meter in plaats van 1,5 meter) (en nagegaan in hoeverre de effecten op ge- zo een deel van de deklaag te sparen) kun- noemde gebieden kunnen worden vermin- nen effecten naar verwachting in belangrijke derd met gebiedsgerichte maatregelen (dus mate worden teruggedrongen. Een verondie- maatregelen in de geëffectueerde gebieden ping van deze watergang kan echter conse- zelf). Geadviseerd wordt om in aansluiting op quenties hebben voor de doorvaart, het onderhavige rapportage een detailonderzoek

figuur 6.1 Samenhang tussen grondwater- en oppervlaktewaterstroming

PROJECTGROEP 80

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

uit te voeren naar de te nemen maatregelen Nutriënten ter voorkoming of opheffing van ongewenste In het hoge stelsel, het gebied ten westen en effecten. noorden van de Haarrijnse Plas (‘polder Haarzuilens’), de Plas Vleuterweide en de Uit de waterbalans-berekeningen (IWACO, Haarrijnse Plas is de toekomstige water- 1997a) blijkt dat in een gemiddelde zomer- kwaliteit goed; het is waarschijnlijk dat in deze periode circa 0,4 miljoen m3 water benodigd deelgebieden de eis van 0,05 mg P/l gehaald is om de verliezen door verdamping en zal worden. infiltratie aan te vullen. Deze hoeveelheid kan volledig worden aangevuld vanuit het opper- In het lage stelsel (zowel zuid als noord) vlaktewatersysteem. De bufferingscapaciteit worden de grootste problemen ten aanzien van het stelsel is circa 0,6 miljoen m3. Deze van de waterkwaliteit verwacht; zonder capaciteit kan eventueel zelfs meerdere keren interne circulatie van water door het systeem per jaar worden benut. Dit betekent dat géén wordt de eis van 0,05 mg P/l naar verwach- inlaat van water nodig is. Deze gegevens ting niet altijd gehaald. gelden voor een zogenaamd ‘gemiddeld hydrologisch jaar’, het gemiddelde neerslag- Het verschil tussen het lage en het hoge patroon over de laatste 30 jaar. De maximaal stelsel wordt in grote mate bepaald door de in te laten hoeveelheid water in een extreem vrachten uit uit- en afspoeling. In het hoge droge situatie is berekend op grond van een stelsel verdwijnt regenwater dat niet naar het ‘hydrologisch droog jaar’, en bedraagt circa riool wordt afgevoerd naar het grondwater. 2,2 miljoen m3/jaar. Ook in een extreem Op deze wijze heeft het oppervlaktewater in droge situatie is de inlaatbehoefte daarmee het hoge stelsel slechts een beperkte vuil- aanzienlijk geringer dan de 5 tot 8 miljoen m3 vracht uit uit- en afspoeling. Dit in tegenstel- die in de huidige situatie jaarlijks wordt ling tot het lage stelsel, waar het regenwater ingelaten. wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Naast uit- en afspoeling wordt het verschil in kwaliteit tussen het lage en het hoge stelsel 6.2 Waterkwaliteit en ook bepaald door de nutriëntenvracht vanuit waterbodemkwaliteit het kwelwater, een belangrijke bron van nutriënten. 6.2.1 Waterkwaliteit Voor het voorspellen van de toekomstige De grootste stikstofvracht is afkomstig uit waterkwaliteit is een model ontwikkeld regenwater dat uit- en afspoelt. Wegens het (IWACO, 1997b). Dit model richt zich met grote oppervlak onverhard oppervlak, is het name op fosfor en stikstof en berust op een aandeel hieruit het grootst. Daarnaast levert aantal aannames. Zo is onder andere wegens ook de vracht via afspoeling over verhard gebrek aan gegevens geen rekening gehou- oppervlak een groot aandeel. den met het continu circuleren van water door het systeem en is gerekend met een De grootste fosfaatvracht is afkomstig uit beperkt aantal peilvakken. Een gevoeligheids- ondiep kwelwater. Het grondwater in het analyse heeft duidelijk gemaakt dat ondanks plangebied kent relatief hoge fosfaatgehaltes alle aannames de voorspelling een goede (0,23 mg P/l). Gezien de beperkte hoeveel- indicatie geeft van de te verwachten water- heid gegevens is nader onderzoek naar de kwaliteit. Door de indeling in hydrologisch kwaliteit van het ondiepe kwelwater zeker verschillende deelgebieden, is te herleiden noodzakelijk. waar problemen ten aanzien van de water- kwaliteit te verwachten zijn en welke vervui- Belangrijke zuiveringsstappen in het systeem lingsbron de grootste vracht aan voedings- zijn die zuiveringsstappen die de grote vuil- stoffen levert. De belangrijkste conclusies uit vrachten verminderen. Dit zijn met name de de waterkwaliteitsvoorspelling zijn samenge- moerasbuffers voor zuivering van uit- en vat per kwaliteitsaspect. afspoeling van onverhard oppervlak. De realisering van deze bufferzones op de voor-

81 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

gestelde plaatsen in de voorgestelde maat- Maatregelen zullen moeten worden geno- voering is dan ook essentieel voor het berei- men om de belasting zoveel mogelijk te ken van een goede waterkwaliteit! De fosfaat- beperken en een goede oppervlaktewater- vracht uit het kwelwater kan sterk terug kwaliteit te kunnen bereiken. Hierbij kan gedrongen worden door zoveel mogelijk gedacht worden aan het rekening houden water over het helofytenfilter te leiden (in- met bouwmaterialen (met betrekking tot terne circulatie). zware metalen), het niet gebruiken van gecreosoteerde oeverbeschoeiingen (met Zuurstof betrekking tot PAK’s) en het gescheiden In de deelgebieden waar een goede water- opvangen van de meest verontreinigde run- kwaliteit wordt verwacht zullen geen zuur- off zoals van grote verkeers(snel)wegen. stofproblemen optreden. Dit is het geval in Genoemde probleemstoffen komen voorna- het hoge stelsel, polder Haarzuilens en de melijk in water voor gehecht aan slibdeeltjes. twee plassen. Dit betekent dat zij in belangrijke mate zullen De gehalten aan voedingsstoffen in het lage worden afgevangen door de zuiverings- stelsel zijn dusdanig hoog dat er een ver- mechanismen die in het nieuwe waterhuis- hoogd risico bestaat voor overmatige plan- houdingsstelsel zijn ingebouwd, zoals de ten- en/of algengroei kan optreden. In de infiltratievoorzieningen, het infiltratiefilter, zomer kan hierdoor ‘s nachts een laag bufferstroken en bermen. zuurstofgehalte ontstaan. Bij voldoende doorstroom van het systeem waarbij over de Over mogelijk toekomstige verontreiniging stuwen en eventueel voorzieningen als fontei- van het oppervlaktewater met andere micro- nen extra zuurstof in het water wordt ge- verontreinigingen zijn weinig gegevens voor bracht, wordt dit probleem geminimaliseerd. handen. Te denken valt bijvoorbeeld aan PCB’s (polychloorbifenylen) en verschillende Ook in het najaar kan als gevolg van afbraak organochloor- en organofosfor-bestrijdings- van het dode plantenmateriaal een zuurstof- middelen die in de huidige landbouwgebie- probleem ontstaan. Door het tijdig maaien en den zijn gebruikt. Door af- en uitspoeling verwijderen van plantenmateriaal wordt dit kunnen deze stoffen op termijn in het opper- probleem voorkomen. Maaien en verwijde- vlaktewater terecht komen. Een positief punt ren van planten zal toch al dienen plaats te is dat door de veranderde functie van het vinden voor de verwijdering van voedings- plangebied deze stoffen niet meer gebruikt stoffen uit het systeem. zullen worden, waardoor de belasting ook alleen maar een achtergrondbelasting zal zijn. Chloride Het chloridegehalte in het watersysteem zal 6.2.2 Waterbodemkwaliteit laag zijn. Het water in het plangebied bestaat Als probleemstoffen voor het plangebied voornamelijk uit een mengsel van regenwater Leidsche Rijn worden aangemerkt de zware (zeer laag chloridegehalte) en grondwater metalen zink en koper, en de stofgroepen (gemiddeld 82 mg Cl/l). PAK’s en DDT. Zink en koper overschrijden de streefwaarden voor de waterbodem met (Micro)verontreinigingen respectievelijk 50% en 40%. Het gemiddelde Ook voor microverontreinigingen is de gehalte van alle monsters aan PAK’s en DDT belangrijkste bron van belasting van het overschrijdt de toetsingswaarde. Voor kwik oppervlaktewater de uit- en afspoeling van en nikkel worden de streefwaarden ook regenwater. De probleemstoffen hierbij zijn overschreden, maar voor slechts 20% van de koper, zink en Polycyclische Aromatische genomen monsters (Waterloopkundig Koolwaterstoffen (PAK’s). Het aandeel in de Laboratorium, 1997). totale belasting van deze stoffen door regen- water bedraagt in de toekomstige situatie De toekomstige waterbodemkwaliteit zal 50% - 70%. Hierbij is inbegrepen de bijdrage vooral worden bepaald door de aanvoer en door corrosie van verzinkte materialen, zoals productie van (bodem)slib. De kwaliteit en dakgoten, leidingen etc. (Waterloopkundig de hoeveelheid van dit slib is dus essentieel. Laboratorium, 1997).

PROJECTGROEP 82

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

De slibproductie in de toekomstige situatie MAATREGEL KOPER ZINK PAK DDT zal ongeveer 2100 ton droge stof per jaar bedragen (berekend op grond van Water- VERMINDEREN loopkundig Laboratorium (1997) en het oude BELASTING ontwerp, met een totale oppervlakte van het hoofdwaterstelsel van 81 ha, een Haarrijnse SMANEREN LANDBODE 6%% 3%1%,5 100 Plas van 95 ha en een totale oeverlengte van respectievelijk 90 km (hoofdwatergangen) en BKEPERKEN GEBRUI KOPER/ZNINK IWBTOU ME 7%% 25 5 km (Haarrijnse Plas); dit ontwerp komt 90% deels overeen met het huidige ontwerp. De wijkwatergangen zijn hierbij niet meegeno- GTEEN RNIOOLOVERSTOR I 9%% 1%1 3 men. Het overgrote deel van het slib ontstaat PLANGEBIED door productie in het systeem zelf, door FILTERSYSTEMEN E.D. groei van algen en vegetatie, afspoeling van bodemdeeltjes vanaf land, inwaaien van ZRUIVEREN INLAATWATE 1%% <%0,5 1,5 bladeren en de aanvoer van zwevend stof van (droge) atmosferische depositie. De ZAUIVEREN VI aanvoer van zwevend stof met water uit het INFILTRATIEVOORZIENINGEN, 3%5% 2%8 29 Amsterdam-Rijnkanaal is relatief beperkt BNERMEN ESOEVER (Waterloopkundig Laboratorium, 1997) en AFKOPPELEN/ZUIVEREN wordt verder gereduceerd door het 1%0% 1%6 20 AFVALWATER A2 EN A12 infiltratiefilter (IWACO, 1997c).

Uit berekeningen (Waterloopkundig Laborato- Tabel 6.1 Effectiviteit van maatregelen ter reductie van de belasting rium, 1997) blijkt dat de concentraties aan met probleemstoffen probleemstoffen in de toekomst ten opzichte van de huidige situatie met circa 20% zullen afnemen, waarbij een hogere slibproductie 95% van de waterbodem voldoet aan de leidt tot een grotere verdunning en dus lagere streefwaarden. concentraties. Met deze belasting voldoet de waterbodemkwaliteit nog niet aan de nage- DDT zal in de toekomst een belangrijke streefde kwaliteit. Hiervoor zijn maatregelen klassebepalende stof zijn. DDT is uitsluitend voor reductie van de belasting nodig en aan- terug te dringen tot acceptabele niveaus door vullende maatregelen. sanering van landbodems langs watergangen. De meest effectieve maatregelen zijn samen- Verharding van delen van oevers, afgraven gevat in tabel 6.1. (inrichting van bufferzones) en ophogen met schone grond zullen de belasting in elk geval Opgemerkt dient te worden dat deze per- terugdringen. De waterbodem zal dan echter centages vooral een indicatieve waarde nog niet voldoen aan het streven en DDT hebben; het te bereiken percentage belasting- zal een belangrijke klassebepalende stof reductie wordt uiteraard sterk bepaald door blijven. Het is echter niet de verwachting dat de mate waarin maatregelen worden doorge- de toekomstige gehalten zullen leiden tot voerd en zuiveringsprocessen functioneren. belangrijke (eco)toxicologische effecten.

Een groot deel van deze maatregelen zijn Voor het bereiken van acceptabele PAK- reeds gepland. Duidelijk wordt ook het grote gehalten in de waterbodem zijn aanvullende belang van het gebruik van duurzame materi- maatregelen nodig die zich uitstrekken tot alen in de stedenbouw. buiten het plangebied. Het betreft met name het terugdringen van de verkeersintensiteit en Met de maatregelen zoals deze reeds zijn (daarmee) de belasting via de depositie. voorzien in het ontwerp van het water- systeem (incl. de aanbevelingen ten aanzien van bijvoorbeeld het materiaalgebruik) wordt voor koper en zink nagestreefd dat tenminste

83 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

6.3 Bijzondere land- naar believen aan het stelsel gekoppeld worden, of hier juist van afgekoppeld blijven. schappelijke en re- Zo kunnen deelgebieden met een onge- creatieve kwaliteiten wenste waterkwaliteit afgekoppeld blijven totdat ze voldoen aan de kwaliteitscriteria van het hoofdstelsel. In dat geval wordt voor 6.3.1Bijzondere landschappelijke deze gebieden de huidige waterhuishoud- kwaliteiten kundige situatie zoveel mogelijk gehandhaafd. Met de voorgestelde inrichting van het water- Door deze mogelijkheid van flexibele aan- huishoudkundig hoofdstelsel worden een koppeling van deelgebieden wordt de haal- aantal zeer bijzondere kwaliteiten aan baarheid van het ambitieniveau voor de Leidsche Rijn toegevoegd. Het ontworpen waterkwaliteit aanzienlijk vergroot. waterhuishoudkundig stelsel brengt in water- huishoudkundige, maar ook in functioneel- Door een logische landschappelijke inpassing recreatieve zin samenhang in het gebied aan. vormt de waterhuishoudkundige structuur een afspiegeling van oorspronkelijke gebieds- Met de realisatie van het voorgestelde sys- kenmerken. Dit leidt tot een gedifferentieerd teem is een zeer flexibel waterhuishoud- beeld met een beperkt zichtbaar water- kundig beheer mogelijk: deelgebieden kunnen systeem op de stroomrug en een zeer promi-

hoofdstructuur recreatieve routes e knelpunten in de route aansluiting op route netwerk Groene Hart

e

e e e

figuur 6.2 Recreatieve routes

PROJECTGROEP 84

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

nent aanwezig watersysteem in de flanken Het lage stelsel daarentegen is een ruim van het gebied. gedimensioneerd, doorgaand stelsel. Water en oevers zijn breed waardoor het water- 6.3.2 Bijzondere recreatieve kwalitei- systeem nadrukkelijk aanwezig is in de omge- ten en gebruiksmogelijkheden ving. Het (nagenoeg) ontbreken van barrières De verschillen tussen het ‘krap’ gedimensio- leidt tot een scala van unieke kwaliteiten en neerde en gestuwde hoge stelsel met het gebruiksmogelijkheden van het stelsel. Moge- ruim gedimensioneerde, doorgaande lage lijkheden zijn er bijvoorbeeld voor roei-, stelsel leiden tot een duidelijke differentiatie kano- en schaatstochten (25 km-toertocht; in ecologische kwaliteiten en recreatieve de Ronde van Leidsche Rijn). Voor een gebruiksmogelijkheden. Ook verschillen beide rondgaande tocht dient ook een klein deel systemen in waterhuishoudkundige functies van het hoge systeem bevaarbaar te zijn. Het wat betreft waterbuffering en waterzuivering. betreft het gedeelte vanaf de Leidsche Rijn naar het noorden, naar het nieuwe station, Door de aanwezigheid van stuwen is het waar het Grand Canal begint (zie figuur 6.2). hoge stelsel niet ingericht op een vaarfunctie. De aantakking van de Haarrijnse Plas en Hier is sprake van een meer stagnant water- diverse woongebieden versterken deze systeem dat relatief krap is gedimensioneerd bijzondere kwaliteiten van het watersysteem. en vooral in stedelijke kernen stenige oevers Met name voor de bewoners in de waterrijke heeft. Dit stelsel wordt zo ontworpen dat deelgebieden is de recreatieve ontsluiting via drijvende waterplanten, zoals Waterlelie, het watersysteem optimaal. Gele plomp en Watergentiaan zich optimaal kunnen ontwikkelen. Het water heeft hier- Anderzijds leidt het wonen aan het water door een hoge belevingswaarde. voor niet-bewoners tot een belangrijke

figuur 6.3 Relatie tussen oppervlakte en recreatieve mogelijkheden

85 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

beperking in de toegankelijkheid van het en afvalinzamelingspunten zoals in de regu- watersysteem. Specifieke aandacht voor het liere wijken in Leidsche Rijn. vergroten van de toegankelijkheid van het stelsel op andere plaatsen is dan ook noodza- Het gehele waterhuishoudkundige hoofd- kelijk. Dit mede vanwege de recreatieve stelsel zal voor een belangrijk deel van functie die het hoofdstelsel kan vervullen voor zwemwaterkwaliteit zijn. Naast de Haarrijnse bijvoorbeeld vissers, schaatsers en de passieve Plas kunnen eventueel ook andere plekken recreant. langs het hoofdstelsel voor zwemrecreatie worden ingericht. Denk hierbij bijvoorbeeld De Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn Utrecht aan het tracé van het hoofdstelsel dat het (Max 2, 1996) noemt de mogelijke situering Centrale Park doorsnijdt. Met name op deze van woonboten in de zijtakken van het Grand plekken is de toegankelijkheid van het water- Canal. Dit is inpasbaar indien dit niet leidt tot systeem voor de mens een belangrijk emissies van ongewenste stoffen naar het aandachtspunt. oppervlaktewater. Dit betekent aansluiting op Op grond van haar ecologische kwaliteiten en de nutsvoorzieningen en riolering en de belevingswaarde van het watersysteem zal specifieke aandacht voor materiaalgebruik het hoofdstelsel een zeer aantrekkelijk vis- (met name voor onderhoud van de schepen) water zijn. Ter behoud van de kwaliteit van

uitlaat

watermolen en overhaal voor kleine vaartuigen

-1.00 / -1.30

uitlaat

fontein en watertrap kruising met Leidsche Rijn

inlaat kruising met Leidsche Rijn

zuiveringsfilter

figuur 6.4 Bijzondere punten in het systeem, die vragen om een bijzondere architectonische oplossing

PROJECTGROEP 86

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

het systeem is via inrichting een zekere structurering van visactiviteiten noodzakelijk.

Er zijn verschillende plaatsen waar de toegang tot het water geregeld moet worden. Dat zijn bij de inlaatplaatsen voor de maaiboot, de in- en uitstapplaatsen voor kano’ers en schaat- sers (de startpunten voor routes op het water of ijs), de overdraag- of kluunplaatsen, en vissteigers of oevers. Het ligt voor de hand tenminste een aantal van deze functies te combineren. Het verdient aanbeveling bij de startplaatsen van routes een aantal parkeer- plaatsen aan te leggen. Met het aanleggen van deze voorzieningen is het recreatieve gebruik grotendeels te sturen. figuur 6.5 Cascade

Uit het schema waarin arealen uitgezet zijn tegen gebruiksmogelijkheden (figuur 6.3) is af te leiden welke mogelijkheden voor recreatie Leidsche Rijn biedt op grond van de hoeveel- heid groen en water. Duidelijk blijkt uit het schema dat het verbinden tot grote eenhe- den het aantal mogelijkheden doet toene- men. Hierbij is het van belang te beseffen dat Leidsche Rijn grenst aan het Groot Groen- gebied Utrecht, dat op haar beurt weer deel uitmaakt van het Groene Hart. Met name de mogelijkheden die het doorverbinden (welis- waar met een overstap) van de waterlopen- structuur geeft, doet het aantal te varen of te schaatsen kilometers exponentieel toenemen.

6.3.3 Bijzondere plekken Binnen het hoofdwaterstelsel zijn er naast de al figuur 6.6 Fonteinen genoemde sferen, in- en uitstapplaatsen en civieltechnische werken (zuivering, stuwen, gemalen) een aantal bijzondere plekken aanwe- zig die vragen om een bijzondere uitwerking (figuur 6.4): den opgepompt, en kan de locatie worden • de bron van het hoofdsysteem is gelegen op uitgewerkt als ‘hot-spot’ van het water- het hoogste punt. Zoals eerder beschreven systeem. Het is een knooppunt van stedelijke zijn er twee mogelijke tracés. Bij de start op functies met onder meer het stationsplein; de overkluizing van de snelweg A2 kan dit • de waterplas in het nieuwe centrum van punt met een watertrap geaccentueerd Vleuterweide vormt een waterhuishoud- worden (figuur 6.5). Bij de andere optie ligt kundig, en daarmee een recreatief knoop- het voor de hand om als startpunt het punt punt; de eerste waterverkeersrotonde van te markeren waar de brede waterloop begint Nederland?; die de stroomweg begeleid. Dat kan bijvoor- • barrières in de lage ring kunnen worden beeld door het installeren van een fontein geslecht door specifieke voorzieningen; (figuur 6.6); voor vaartuigen kan worden gedacht aan • een vergelijkbare plaats is de plek waar de een overtoom (overzetplaats voor kleine noordelijke tak van het lage stelsel overgaat in vaartuigen met behulp van een windas); het hoge stelsel; ook hier moet water wor- daarnaast zijn dit de toekomstige ‘kluun’-

87 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

plekken bij schaatstochten: ook deze volle verbinding is de aansluiting bij het Groot vragen om een bijzondere benadering; Groengebied Utrecht. • overgang van de Haarrijnse Plas naar het Door de sterke verstedelijking van het gebied Grand Canal en kruising met de WRK- gaan belangrijke bestaande natuurwaarden leiding; verloren. Reeds in het ontwerp van het • water kan worden opgepompt met bij- stedenbouwkundig plan is dit onderkend en voorbeeld een historische molen, die nabij zijn hoge ambities geformuleerd ten aanzien Breukelen moet wijken voor spoor- van de toekomstige omgevingskwaliteit verdubbeling (zie ook paragraaf 4.5.2). (Projectbureau Leidsche Rijn, 1995). Met het In de rapportage ‘Het regent, het regent’ hier gepresenteerde ontwerp voor het (H+N+S/IBU, 1996) worden voorbeelden waterhuishoudkundig systeem wordt in gegeven van hoe de andere onderdelen van belangrijke mate invulling gegeven aan deze het hele nieuwe watersysteem bij kunnen ambities. Aan water gebonden natuur- dragen aan bijzondere plekken in de wijken. waarden die verloren gaan, worden met dit plan in belangrijke mate gecompenseerd en zelfs aanzienlijk versterkt. Voor een groot deel van het gebied betekent dit in feite dat 6.4 Bijzondere ecolo- ecologische kwaliteit zal toenemen in vergelij- gische kwaliteiten king met de huidige situatie. Uiteraard is hiervoor een volledige realisatie van het hier Het hoofdwaterstelsel zal niet alleen voor de gepresenteerde ontwerp in al zijn facetten mens van grote waarde zijn. De goede water- noodzakelijk. kwaliteit en grote variatie in (oever)- begroeiing zullen resulteren in een hoge Grenzend aan het plangebied ligt er in het ecologische kwaliteit. Overmatige algen- en/ noord-westen tussen het landgoed Haar- of plantengroei is niet te verwachten, temeer zuilens en de snelweg A2 een gebied van een daar er goede mogelijkheden bestaan deze paar honderd hectare, waar in belangrijke problemen te beheersen (via bijvoorbeeld mate natuurontwikkeling zal plaatsvinden. extra maaien en verwijderen van planten). Deze ontwikkeling zal gericht zijn op water, Daarnaast zal het stelsel een belangrijke moeraszones, vochtig struweel en bos en verbindingsfunctie voor veel organismen graslanden. Hier zullen zich tal van soorten vervullen. Beide aspecten maken ook een dieren en planten ophouden die ook het- belangrijk deel uit van de ambities voor het water en de oevers van het oppervlakte- toekomstige stelsel (Projectbureau Leidsche waterstelsel in Leidsche Rijn kunnen bezetten. Rijn, 1995). Als zodanig vormt dit gebied samen met de ecologische zone die langs de zuid-west Met de realisering van de hier voorgestelde oever van de Haarrijnse Plas wordt aangelegd waterhuishouding voor Leidsche Rijn wordt een ‘hot spot’ voor onder andere de gekozen duidelijk voldaan aan de milieu-eisen zoals doelsoorten. Door dit gebied onderdeel te deze voor de gekozen doelsoorten (paragraaf laten vormen van het waterhuishoudkundig 3.3) gelden. Essentiële elementen hiervan zijn stelsel van Leidsche Rijn kan dit een belang- de goede waterkwaliteit met een groot rijke toeleveringsbron voor flora en fauna doorzicht van zeker 1,0 meter, een laag dienen. gehalte aan verontreinigende (toxische) stoffen, een grote variatie aan aquatische en Afhankelijk van de wijze waarop het Centrale semi aquatische leefmilieus (oeverzones) en Park invulling krijgt (zie ook de geformuleerde voldoende ruimte en rust. Het systeem eisen in de nota ‘Het Groene Hart van vormt een vrij doorgaand stelsel met slechts Leidsche Rijn’; Bureau Waardenburg, 1996b), weinig niet of moeilijk passeerbare barrières. zal ook dit park een ‘hot spot’ zijn voor wilde Daarnaast zijn er enkele verbindingen met flora en fauna. Ten noorden van Vleuten zijn het buitengebied. Verbindingen via het water er goede (droge en natte) verbindingsmoge- met het buitengebied zijn beperkt omdat lijkheden tussen het Centrale Park en land- gekozen is voor een gesloten waterhuishou- goed Haarzuilens. ding. De in ecologisch opzicht meest waarde-

PROJECTGROEP 88

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

Verbinding in zuidelijke richting is slechts voor van bepaalde dier- of plantensoorten met een klein aantal vochtgebonden soorten elkaar verbindt. zinvol. Het stuit echter op twee grote bar- In het onderstaande schema worden de rières, in het plangebied zelf de Leidsche Rijn gewenste ecologische verbindingen met de met steile oevers en aan de zuidrand van het omgeving en een aantal diersoorten (waaron- plangebied de snelweg A12 inclusief geluids- der de doelsoorten) die hiervan profiteren schermen. Deze verbinding is dus minder weergegeven (Bureau Waardenburg, 1996a). essentieel. Langs de spoorlijn ten zuiden van Vleuten bestaan ook migratiemogelijkheden, echter uitsluitend voor soorten van vochtige 6.5 De Haarrijnse Plas biotopen. Deze westverbinding kan als secun- daire verbinding dienst doen in de vorm van Eerder is al aangegeven dat de Haarrijnse Plas vochtige ruigte. Het zal vermoedelijk zeer een belangrijke functie vervult in de water- lastig zijn om een ecologische (natte) verbin- huishouding van Leidsche Rijn. Doordat er ding met de stad Utrecht te realiseren, aange- een peilfluctuatie van 0,30 m mogelijk is, kan zien in deze richting een aantal grote bar- er in het natte deel van het seizoen water rières aanwezig zijn, zoals de snelweg A2 en worden opgeslagen wat dan in drogere tijden het Amsterdam-Rijnkanaal met steile oevers. geleidelijk kan worden benut voor het gehele Bovendien is een dergelijke verbinding niet stelsel. Hierdoor wordt de inlaatbehoefte noodzakelijk, omdat het geen leefgebieden vanuit het Amsterdam-Rijnkanaal sterk ver-

figuur 6.7 Studie ter ontwikkeling van het programma van eisen van de Haarrijnse plas.

89 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

minderd. Er is in een gemiddeld jaar zelfs in 6.6 Het Centrale Park het geheel geen inlaat nodig. De water- kwaliteit zal bepaald worden door kwel- en Voor het park is een besloten prijsvraag inlaatwater. Het te verwachten fosfaatgehalte uitgeschreven, waarbij vanuit het water- voldoet naar verwachting aan de gestelde eis systeem diverse randvoorwaarden en sugges- van 0,05 mg P/l, en het doorzicht van de plas ties zijn aangeleverd (Projectbureau Leidsche is minimaal 1,0 meter (IWACO, 1997b). Rijn Utrecht, 1997, zie ook paragraaf 2.1). De vormgeving en specifieke knelpunten zijn dus De Haarrijnse Plas fungeert daarnaast als nog niet volledig bekend. bezinkbassin voor in het water aanwezige zwevende slibdeeltjes met daaraan gebonden In het Masterplan Leidsche Rijn (Project- nutriënten (met name fosfaat) en eventuele bureau Leidsche Rijn, 1995) wordt aangege- micro-verontreinigingen (zware metalen en ven dat er tussen het Centrale Park en het PAK’s). Dit als gevolg van de grote verblijftijd Groene Hart een ecologische verbindings- en lage stroomsnelheid van het water. Gezien zone tot stand moet worden gebracht via de de te verwachten goede waterkwaliteit waterplas en de bossen rond het kasteel (mede vanwege de vele zuiveringsvoor- Haarzuilens. Dit is nader uitgewerkt in de zieningen in het systeem), zal er vermoedelijk nota ‘Het Groene Hart van Leidsche Rijn’ relatief schoon slib naar de bodem bezinken. (Bureau Waardenburg, 1996b). Behalve de Door de grote diepte van de plas zal opwer- Ringslang en de Snoek-Zeeltgemeenschap is veling van het op de bodem opgehoopte slib voor het parkgebied de Rode eekhoorn als nauwelijks optreden en is baggeren (het op doelsoort aangewezen (Bureau Waarden- diepte brengen) van de waterplas pas over burg, 1996b; Vista, 1995). Behalve dat er naar vele decennia nodig. Langs de zuid-westoever het Centrale Park een water- en moeras- van de plas zal een uitgebreid systeem van verbinding tot stand moet komen zal er met waterplanten- en moerasmilieus aanwezig betrekking tot de Rode eekhoorn ook ge- zijn, waar een zuiverende werking van uit zal zorgd moeten worden voor een verbinding gaan (figuur 6.7). middels bomen(rijen) of houtwallen. Deze zullen een doorlopende schakel moet vor- De waterplas zal derhalve een aanzienlijke men tussen het park en Haarzuilens. Er zijn bijdrage leveren aan het verkrijgen en behou- goede mogelijkheden voor de realisatie van den van een goede waterkwantiteit en een deze verbinding via de zuid-westoever van de goede waterkwaliteit voor het gehele water- Haarrijnse Plas naar en door de noordelijke huishoudkundige stelsel. Hiervoor is het wel uitloper van het Centrale Park. noodzakelijk dat de waterplas integraal deel uitmaakt van het stelsel, dat wil zeggen dat Om een overschot aan neerslagwater te het intern circulerende oppervlaktewater kunnen opvangen als verwacht bij hevige door de plas stroomt. regenbuien, moet er opvangmogelijkheid zijn in het park. In het ontwerp wordt hierin De ontwikkeling van de Haarrijnse Plas wordt voorzien door uit te gaan van de aanleg van bestudeerd door een aparte werkgroep. overstromingsgebieden die alleen gevuld zijn Vanuit het watersysteem zijn de randvoor- na hevige regenval en mogelijk in de winter waarden voor functioneren ingebracht; deze (zie ook paragraaf 4.3.2). Daarmee krijgt ook zijn in het schetsontwerp verwerkt. Aan de het hoge stelsel een bufferfunctie voor noordrand worden stranden ontwikkeld, neerslagwater. Ecologische verbindingen waar het zwaartepunt van de recreatie tussen deze overstromingsgebieden, het verwacht wordt. De zuidrand bestaat uit een water in het park en het waterhuishoud- uitgestrekt stelsel van legakkers met een kundig stelsel kunnen worden verzorgd door gevarieerd scala aan moerasmilieus en water- de diverse (nog naamloze) watergangen en vegetaties. de Alendorper Wetering.

In het Centrale Park zullen relatief grote oppervlakten worden bestemd voor sportvel- den. Aangezien hier voormalige landbouw-

PROJECTGROEP 90

WATERHUISHOUDING H E T P E R S P E C T I E F

gronden liggen zijn deze vruchtbaar genoeg, de gietwatervoorziening van de glastuinbouw. zodat bemesting niet nodig is. Eventueel (op Nagegaan wordt in hoeverre het oppervlak- termijn) toegediende meststoffen zullen tewater hierbij van betekenis kan zijn. Ook de gedeeltelijk terecht komen in het oppervlak- hydrologische, landschappelijke en ecologi- tewater. Bij het beheer van de sportvelden sche potenties van het watersysteem worden zal ernaar moeten worden gestreefd de geanalyseerd. Via een intensieve uitwisseling negatieve impact van het toepassen van van ideeën en wensen wordt getracht tot meststoffen zoveel mogelijk te beperken, een goede afstemming te komen tussen de bijvoorbeeld door het nastreven van even- watersystemen van Leidsche Rijn en wichts-bemesting. Harmelen en worden win/win-situaties Zodra bekend is welke hoeveelheid en op bekeken. Bij een eventuele koppeling van welke locatie de sportvelden zich bevinden beide systemen in hydrologische en/of ecolo- kan besloten worden waar het sproeiwater gische zin zal een uitgebreide evaluatie dienen vandaan moet komen. Afgewogen moet dan plaats te vinden van de consequenties hier- worden wat het voor de waterbalans bete- van, bijvoorbeeld voor de waterkwaliteit en kent als het voedingswater uit het stelsel de waterbalans van Leidsche Rijn. afkomstig is. In een droge zomersituatie kan dit de inlaat (en zuivering) van een extra hoeveelheid water vanuit het Amsterdam- Rijnkanaal betekenen. Afhankelijk van de totale inlaatbehoefte kan dit betekenen dat de zuiveringscapaciteit van het zuiveringsfilter wordt overschreden en dat niet al het inlaat- water kan worden gezuiverd.

Een andere optie is het rechtstreeks aanvoe- ren van Leidsche Rijnwater, dus ongezuiverd. Een nadeel daarvan is de introductie van een slechtere waterkwaliteit in het systeem die (vooral via het grondwater) negatief kan doorwerken op de kwaliteit van het opper- vlaktewater. Ook deze optie verlangt een goede afweging van voor- en nadelen. Een meer duurzame optie is om regenwater op te vangen en te bergen (bijvoorbeeld ondergronds) om dit water bij droogte te benutten voor beregening.

6.7 Glastuinbouw- gebied Harmelen

Ten oosten van de kern van Harmelen wordt een nieuw glastuinbouwgebied gerealiseerd. Dit dient onder meer ter opvang van uit- geplaatste glastuinbouwbedrijven uit het plangebied Leidsche Rijn. De inrichting van dit gebied is momenteel onderwerp van studie (VHP, 1997). Ook in dit gebied wordt nage- gaan op welke wijze een zo duurzaam moge- lijk watersysteem kan worden gerealiseerd. Zo wordt getracht zoveel mogelijk regen- water te benutten (dus ook te bufferen) voor

91 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 92

WATERHUISHOUDING DH EO O RF ED AS LT IU S K E R I N G 7 DE REALISERING

7.1 Fasering van opgezet. Daar waar nog onduidelijkheden aanleg aanwezig zijn is dit aangegeven. De realisering van het waterhuishoudkundig In dit hoofdstuk worden dan ook in de eerste hoofdstelsel binnen de realisering van het plaats de kosten weergegeven van het water- plangebied Leidsche Rijn als geheel is een systeem zoals die zijn bepaald door de pro- complexe, maar zeer uitdagende opgave. Het jectgroep waterhuishouding. Vervolgens meest eenvoudige zou zijn het hoofdstelsel in wordt aangegeven hoe deze kosten zich één keer aan te leggen, om vervolgens hier verhouden tot de exploitatieberekeningen de verschillende wijken/deelgebieden op aan van beide gemeenten. te sluiten. Aangezien dit naar verwachting in de praktijk niet realiseerbaar is, zal een 7.2.2 Bepaling kosten waterhuishou- gefaseerde aanleg dienen plaats te vinden, in ding aansluiting op de realisering van de verschil- Bij de bepaling van de kosten is gebruik lende deelgebieden. gemaakt van het ontwerp van de hoofd- watergangen voor Leidsche Rijn zoals aange- De uitdaging hierbij is om enerzijds een geven op de plankaart. deelstelsel te realiseren dat kan functioneren voor het betreffende deelgebied, maar dat De plankaart is tezamen met gegevens over anderzijds een element vormt van het totaal de profielen, diepteliggingen, stuwen en te realiseren hoofdsysteem, zoals dit in be- overige kunstwerken overgenomen in een schreven in onderhavige rapportage. berekeningsmodel voor de bepaling van inrichtingskosten. Belangrijke onderdelen in Een complexe opgave dus, die in zeer nauwe dit model zijn ontgronding, grondwater- afstemming met de bouwplannen voor de transport en de diverse kunstwerken zoals wijken/deelgebieden gerealiseerd zal moeten stuwen, gemalen en duikers. worden. Het aantal en soort kruisingen van wegen met watergangen is bepaald en de kosten 7.2 Kostenoverzicht hiervan zijn eveneens berekend. Uitgangspunt hierbij is geweest dat de hoofdwatergangen 7.2.1 Inleiding van het lage stelsel over de volledige breedte Voor de kostenberekening van de aanleg van van de hoofdwatergang inclusief de taluds het hoofdwatersysteem is gekozen voor een een overspanning krijgen. Om kosten te verdeling per gemeente. Hierdoor wordt het besparen zijn de kruisingen van weg en water mogelijk een vergelijking te maken met de in het hoge stelsel uitgevoerd met duikers en reeds bestaande exploitatieberekeningen die niet met bruggen. door de beide gemeenten, afzonderlijk, zijn

93 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

In dit hoofdstuk komen de kosten van de den met klei, veen en zand of een combinatie verschillende onderdelen van het van de drie. Om de kosten zo nauwkeurig hoofdwatersysteem aan de orde. Achter- mogelijk te bepalen is een onderscheid eenvolgend worden de kosten beschreven gemaakt naar grondsoort. Voor bijna 300 van: dwarsdoorsneden is een berekening gemaakt • ontgraven van watergangen, grond- van de vrij te komen grond. transport, eventuele bekleding met klei en bemaling; Op basis hiervan is bepaald dat de totale hoe- • stuwen; veelheid te ontgraven klei circa 1.000.000 m3 • pompen en gemalen; bedraagt. Voor zand en voor veen is dit respec- • inrichting watergangen: tievelijk circa 320.000 m3 en 1.000.000 m3. • sifons en duikers; • bruggen; Bestaande watergangen die in de toekom- • het infiltratiefilter; stige situatie de functie krijgen van hoofd- • sanering waterbodems. watergang voldoen vrijwel allen aan de benodigde afvoercapaciteit. Alleen delen van Bij de bepaling van de kosten is uitgegaan van de Alendorper Wetering zullen in de toe- kale aannemingssommen exclusief BTW en komstige situatie te krap zijn zodat in de overhead. De kosten voor voorbereiding en uitwerking van het Groene Park hiermee directievoering zijn niet meegenomen. Uit- rekening gehouden zal worden. Watergangen gangspunt is dat de kosten voor de aanleg in de bestaande kernen zijn voldoende groot van de Haarrijnse plas volledig uit de exploi- om afvoer mogelijk te maken bij stijgingen tot tatie van de plas worden gedekt. 0,30 m.

Voor een uitgebreide kostenberekening Bij het bepalen van de kosten zijn vervolgens wordt verwezen naar Ingenieursbureau de volgende uitgangspunten meegenomen: Utrecht, 1997d. • de te ontgraven gronden zijn niet vervuild; • met het verwijderen en verwerken van 7.2.3 Kosten van aanleg van bagger uit de bestaande watergangen is watergangen geen rekening gehouden; Uitgegaan is van een totale lengte voor de • gerekend is met grondtransport- watergangen van het hoofdstelsel van 45 km. rijafstanden tot 5 km; De watergangen zijn geprojecteerd in gebie- • ontgraven zand wordt tijdelijk opgeslagen direct naast de watergang; • gerekend is met één centraal gronddepot. KOSTEN KOSTEN GEMEENTE OMSCHRIJVING GEMEENTE 7.2.4 Kosten voor de stuwen VLEUTEN-DE UTRECHT MEERN De stuwen hebben een belangrijke functie in het watersysteem. Ze zorgen voor een ontgraven watergangen geleidelijk afstroming naar benedenstroomse inclusief een eventuele ƒn2,4 miljoen ƒ 2,7 miljoe delen van het plangebied maar ook hebben aanvulling van klei in ze als functie om in de deelgebieden het het profiel water in natte perioden vast te houden. grondtransport Daarom zal het mogelijk moeten zijn de inclusief inrichting van ƒn8,5 miljoen ƒ 8,6 miljoe stuwen traploos in te kunnen stellen bij een gronddepots fluctuatie van tenminste 0,30 m. Alhoewel de watergangen een breedte hebben tot 25 bnemaling ƒn0,4 miljoe ƒ 0,4 miljoe meter zal de stuwbreedte 5 m bedragen. Bij grotere stuwbreedten nemen de kosten onverige kosten ƒn1,6 miljoe ƒ 1,6 miljoe exponentieel toe terwijl een stuw met ge- noemde breedte reeds voldoet. De reste- tnotaal ƒn12,9 miljoe ƒ13,3 miljoe rende breedte zal overbrugd worden door gebruik te maken van keermuren of dijken. tabel 7.1 Kosten van aanleg van watergangen

PROJECTGROEP 94

WATERHUISHOUDING D E R E A L I S E R I N G

De stuwen dienen geschikt te zijn om op KOSTEN KOSTEN GEMEENTE afstand automatisch bediend te worden. In OMSCHRIJVING GEMEENTE VLEUTEN- een latere studie zal nog beoordeeld worden UTRECHT op welke punten in het systeem meet- DE MEERN instrumenten ingesteld moeten worden om gemaal capaciteit 3 ƒn- ƒ 4,3 miljoe op te kunnen sturen. De kosten van dit real 2 m /s time control besturingssysteem met de gemaal capaciteit ƒn2,4 miljoen (2 st) ƒ 1,2 miljoe benodigde electra en datacommunicatielijnen 1 m3/s alsmede kosten voor advisering zal in een pomp capaciteit ƒ 0,1 miljoen vervolgstudie meegenomen moeten worden. 100 l/s

De kosten van het leveren en aanbrengen tnotaal ƒn2,5 miljoe ƒ 4,8 miljoe van de vijftien benodigde stuwen voor het hoofdwatersysteem, wordt geschat op tabel 7.2 Kosten van pompen en gemalen ƒ 760.000,-. Zes stuwen zijn geprojecteerd in de gemeente Utrecht, tien stuks in de ge- meente Vleuten-de Meern.

7.2.5 Kosten voor pompen en Kennemerland (WRK). Vier maal is dit het gemalen geval in het Grand Canal gebied, één maal De kosten van gemalen en pompen zijn nabij de put van Kraal en één maal ten noor- opgenomen in tabel 7.2. den van de spoorlijn Utrecht-Den Haag. De kosten voor deze kruisingen zijn hoger dan in 7.2.6 Inrichting van de watergangen het geval van het kruisen van de Leidse Rijn. Voor de bepaling van de inrichtingskosten Dit wordt o.a. veroorzaakt omdat rekening van de watergangen is uitgegaan van de gehouden dient te worden met de afstand waterhuishoudkundige plankaart. Per onder- van 20 meter tot aan de leidingen waarbin- scheiden pand is weergegeven voor welke nen geen werkzaamheden verricht mogen inrichting is gekozen. Onderscheid is gemaakt worden. De kosten van het leveren en naar riet aanplanten, lichte beschoeiingen, aanbrengen van deze sifons bedragen onge- halfzware beschoeiingen, zware beschoei- veer ƒ 580.000,-. ingen en kademuren. Voor de gemeente Utrecht bedragen de In de huidige situatie is een watergang gesi- totale kosten voor de oeverinrichting: ƒ 10,3 tueerd ten noorden van de spoorlijn Deze miljoen. Voor de gemeente Vleuten-de kruist hier de WRK-leiding. Er wordt van Meern bedragen de totale kosten voor de uitgegaan dat in de toekomstige situatie, oeverinrichting: ƒ 3,5 miljoen. waarbij de reeds aanwezige watergang ver- breed wordt tot 13 m, het eveneens mogelijk 7.2.7 Sifons en duikers moet zijn de WRK-leiding op eenzelfde wijze Het hoofdwatergangenstelsel wordt in totaal te kruisen. acht keer doorsneden. Op drie plaatsen betreft het de loop van de Leidse Rijn. Om Gezien deze hoge kosten zou onderzocht circulatie te garanderen zullen daarom sifons kunnen worden om in het Grand Canal aangebracht worden die de verbinding vor- gebied het watergangenstelsel zodanig in te men tussen de watergangen ten noorden en richten zodat slechts twee of zelfs één sifon ten zuiden van de Leidsche Rijn. De kosten benodigd is. voor het leveren en aanbrengen van deze sifons bedragen ƒ 490.000,-. Twee sifons Voorlopig is in deze kostenberekening ervan maken deel uit van het watersysteem van uitgegaan dat zes maal een sifonconstructie Vleuten-de Meern. De derde behoort tot het benodigd als gevolg van de ligging van de gebied van de gemeente Utrecht. WRK-leiding. Om de watergang in de kern van de Meern Daarnaast wordt het hoofdwatersysteem zes in verbinding te houden met de polder ten maal doorsneden door de Waterleiding Rijn- zuiden van de A12 zal een duiker aangepast

95 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

BOUWKOSTEN BEDRIJFSVOERING INVESTERINGSKOSTEN

aanvoer ƒn0,18 miljoen ƒ 0,25 miljoe infiltratiekanaal

inlaatwerk ƒn0,57 miljoen ƒ 0,75 miljoe pompstation

infiltratiefilters ƒn5,57 miljoen ƒ 7,60 miljoe

vervanging zandlaag ƒ 0,50 miljoen (1x/15 jaar

volledig zuiveringssysteem ƒ 0,07 miljoen

totale kosten ƒ 6,30 mƒiljoen 0,60 mƒiljoen 8,60 miljoen

Opmerking: de investeringskosten zijn gebaseerd op de bouwkosten plus 20% bijkomende kosten en 10% onvoorziene kosten. tabel 7.3 Kosten van het infiltratiefilter

moeten worden. De kosten hiervan bedragen De bouwkosten van alleen de infiltratiefilters ƒ 1 miljoen gulden. komen neer op ƒ 0,93 miljoen per hectare. Kosten sifons en duiker Vleuten-de Meern: De totale kapitaallasten per jaar komen neer ƒ 1,98 miljoen. Kosten sifons Utrecht: ƒ 2,8 op ƒ 0,80 miljoen. Hierbij is uitgegaan van een miljoen. afschrijftermijn van 30 jaar voor de civiel- technische werken en 15 jaar voor de 7.2.8 Bruggen (lage stelsel) werktuigbouwkundige en elektrotechnische Zowel in het hoge als in het lage stelsel zullen werken. In de kostenraming zijn de kosten diverse bruggen aangelegd worden voor de voor het bijmengen van het ijzermengsel niet kruisingen van wegen en fietspaden met de opgenomen. Dit vanwege het feit dat nog hoofdwatergangen. Met name in het lage nadere studie moet worden verricht naar de stelsel moet het doorgaande karakter zo veel optimale samenstelling van het ijzermengsel. mogelijk gegarandeerd worden zodat duikers Ook de kosten voor grondverwerving zijn vermeden dienen te worden. niet in de raming opgenomen. Naar verwachting komen in de Gemeente Vleuten-de Meern 15 en in de gemeente De bedrijfsvoeringskosten worden geraamd Utrecht 52 bruggen. Een zevental bruggen is op ƒ 66.500 per jaar (ƒ 0,07 miljoen). De op dit moment geprojecteerd op de gem- zandlaag waarin ijzer is bijgemengd dient naar eetegrens (kostenverdeling 50%/50% over verwachting elke 15 jaar vervangen te beide gemeenten). Voor de kostenberekening worden. Een grove schatting van de kosten is onderscheid gemaakt tussen fietsbruggen en voor de vervanging van de zandlaag met het bruggen voor zwaarder verkeer. Op basis van ijzermengsel bedraagt ƒ 0,5 miljoen. Hierbij eenheidsprijzen per m2, de totale overspan- wordt ervan uitgegaan dat het vrijkomend ning en de breedte van de brug zijn de kosten filtermateriaal vrij verwerkt kan worden. per brug bepaald. De totale kosten bedragen voor Gemeente Vleuten-de Meern 25 mil- joen en voor Gemeente Utrecht 47 miljoen. 7.2.10 Kosten van sanering bestaande waterbodems 7.2.9 Kosten van het infiltratiefilter Voor slechts een beperkt deel van het (zuiveringssysteem) hoofdwaterstelsel wordt gebruik gemaakt van De belangrijkste kosten van het ontworpen bestaande watergangen. Eventuele bodem- infiltratiefilter zijn samengevat in bovenstaande verontreiniging zal verwijderd moeten tabel (IWACO, 1997c). worden. De kwaliteit van de waterbodem

PROJECTGROEP 96

WATERHUISHOUDING D E R E A L I S E R I N G

KOSTEN GEMEENTE KOSTEN GEMEENTE OMSCHRIJVING VLEUTEN- UTRECHT DE MEERN

ananleg hoofdwatergangen (§ 7.2.3) ƒn12,9 miljoe ƒ 13,3 miljoe

sntuwen (§ 7.2.4) ƒn0,35 miljoe ƒ 0,45 miljoe

pnompen en gemalen (§ 7.2.5) ƒn2,4 miljoe ƒ 5,5 miljoe

innrichting watergangen (§ 7.2.6) ƒn10,3 miljoe ƒ 3,5 miljoe

snifons en duikers (§ 7.2.7) ƒn2,8 miljoe ƒ 3,1 miljoe

bnruggen (§ 7.2.8) ƒn47,0 miljoe ƒ 25,0 miljoe

i*nfiltratiefilter (§ 7.2.9) ƒ*3,15 miljoen ƒ 3,15 miljoen

snaneren waterbodems (§ 7.2.10) ƒn0,1 miljoe ƒ 0,1 miljoe

tnotale kosten (afgerond) ƒn79,0 miljoe ƒ 54,1 miljoe

* Uitgaande van een 50%/50% verdeling over beide gemeenten tabel 7.4 Totaaloverzicht kosten

voor de betreffende trajecten is onbekend. 7.2.11 Totaaloverzicht kosten Vandaar dat er slechts een zeer globale (indicatief) indicatie van de kosten van eventuele Zoals eerder aangegeven is bij het bepalen van de sanering van verontreinigde waterbodems kosten uitgegaan van kale aanneemsommen gegeven kan worden. Hiervoor is uitgegaan exclusief BTW en overhead. Kosten van voorbe- van 3 kilometer watergang met een breedte reiding en directievoering zijn niet meegenomen. van 5 meter en een slibdikte van 0,5 meter, Uiteraard heeft deze kostenraming een gelijk verdeeld over beide gemeenten. In een indicatief karakter. De kosten zijn vermeld in algemene studie naar de omvang en kwaliteit tabel 7.4. van de te verwijderen baggerspecie in het In paragraaf 7.2.11 is aanvullend aangegeven Leidsche Rijn-gebied wordt de volgende welke kostenposten nog geraamd dienen te klasse-verdeling gegeven (Tauw Milieu, 1996): worden als onderdeel van het hoofdwater- klasse 0/1: 50% systeem of ten laste dienen te komen van de klasse 2: 37% deelplannen. klasse 3: 12% klasse 4: 1%. 7.2.12 Vergelijking tussen de Uitgaande van verwerking van klasse 2 op de gemeente Utrecht en de gemeente kant en gemiddelde verwerkingskosten van Vleuten-De Meern ƒ200,-/m3 voor klasse 3 en 4-specie zijn de Voor zowel de gemeente Utrecht als de totale kosten voor sanering van de gemeente Vleuten-de Meern is een exploita- verontreinigde waterbodems in orde van tieberekening beschikbaar. Hierbij is uitgegaan grootte van ƒ 200.000. In de meest ongun- van de Structuurschets van Vleuten-de Meern stige situatie (alles klasse 4) zou gerekend en de Ontwikkelingsvisie voor Leidsche Rijn moeten worden op een kostenpost vanƒ6 Utrecht. miljoen.

97 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Globaal kan gesteld worden dat de berekenin- 7.2.12 Aanbevelingen gen van beide gemeenten zowel kosten- In deze studie is onderzocht wat de kosten technisch als programmatisch in overeenstem- zijn voor de aanleg van het watersysteem. ming zijn met de berekeningen zoals opgesteld Behalve deze kosten zijn er diverse andere door de projectgroep Waterhuishouding kosten die gemaakt zullen worden om uitein- Leidsche Rijn. Kruisingen met hoofdwaterstelsel delijk het gehele watersysteem aan te leggen. zullen zoveel mogelijk plaatsvinden met brug- Hieronder wordt aangegeven welke kosten gen. De kosten hiervan behoren niet tot het nog geraamd moeten worden en onderdeel watersysteem. uitmaken van het hoofdwatersysteem of ten laste komen van deelplannen: De beide gemeenten hebben aangegeven dat • aanschaf besturingssysteem inclusief de afhankelijk van aankopen van gronden van benodigde datacommunicatielijnen en particulieren en ontwikkelingen van de deelge- elektra; bieden op termijn duidelijkheid verkregen zal • sloopkosten huidig stelsel en kosten voor worden of de gewenste of benodigde ruimte eventuele verplaatsing van kunstwerken of voor de hoofdwatergangen gerealiseerd zal molens (molen Breukelen); kunnen worden. • op deelplan niveau (wijkwatergangen): - grondverzet voor aan te leggen water- De mogelijkheid is aanwezig dat het niet in bezit gangen of te vergraven bestaande krijgen van gronden kan leiden tot aanpassing watergangen; van het plan hetgeen consequenties heeft voor - aanleg van infiltratievoorzieningen; de kostenberekening én voor het water- - aanleg van riolering; systeem. - kruisingen met wegen en leidingen; - aanleg van kunstwerken zoals stuwen en De watergang zoals die op de plankaart is pompen; geprojecteerd langs de Joostenlaan en de waterpartijen in het noorden van het plan- Behalve nog uit te voeren onderzoek naar de gebied (circuit van watergangen) zijn in de bovengenoemde kosten zal ook studie exploitatieberekening van de gemeente verricht moeten worden naar het financieren Vleuten-de Meern niet meegenomen aangezien van alle kosten waarbij rekening gehouden de watergang is gelegen op het landgoed moet worden met onder andere rentekosten behorend bij kasteel de Haar. Gezien de ont- en afschrijvingen. Resultaten van deze studie wikkelingen in het kader van de Randstadgroen- zouden van invloed kunnen zijn op de fase- structuur zal nog overleg moeten plaatsvinden ring van de aanleg. met onder andere de provincie Utrecht. Daarnaast zijn ook de beheerskosten van het nieuwe watersysteem van belang. Deze zijn in Aangegeven is door Vleuten-de Meern dat beeld gebracht door de Werkgroep Beheer eventuele extra benodigde ruimte binnen de en Onderhoud (1997) en nader toegelicht in bestaande kernen onmogelijk is gezien de Ingenieursbureau Utrecht (1997e). aanliggende bebouwing.

Bij de hydraulische doorrekening van het water- gangen stelsel is gebleken dat de beperkte 7.3 Regelgeving ruimte in de bestaande kernen geen problemen geeft en dat eventuele knelpunten oplosbaar Voor het nieuw aan te leggen waterhuishou- zijn. dingssysteem voor Leidsche Rijn is geïnventa- riseerd welke regelgeving hierop van toepas- Tevens wordt door Vleuten-de Meern aange- sing is (IWACO, 1997d). Hierbij zijn met geven dat een reeds bestaand gemaal op het name de publiekrechtelijke aspecten be- landgebied Haarzuilens dienst zou kunnen doen schouwd. De privaatrechtelijke aspecten als gemaal om overtollig water uit te slaan op dienen te worden opgenomen in de bestem- de Haarrijn. Deze mogelijkheid zal met het mingsplannen voor het gebied. De resultaten Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden hiervan zijn samengevat in tabel 7.5. besproken worden.

PROJECTGROEP 98

WATERHUISHOUDING D E R E A L I S E R I N G

PROCEDURETIJD TECHNISCHE TOESTEMMINGS- BEVOEGD GELDIGHEIDS- REGELGEVING (excl. INTREKKING ACTIVITEIT SOORT GEZAG DUUR bezwaar/beroep)

vergunning Aanleggen Keur, Ow en 8 wkn enkele vrijstelling/ HDSR GS n*iet beperkt watergangen Pov weken/6 mnd vergunning

melding/ Afvoer grond Wm, Wbb, Pmv GdS 1t3 wkn/6 mn n-iet beperk vergunning

Watergangen breder Kgeur vRergunnin HnDS 8twk n*iet beperk maken/ dempen

Waterstaats- werken Kgeur vRergunnin HnDS 8twk n*iet beperk plaatsen /verwijderen

Aanpassen Wm, Besluit waterhuisho- ntvt ntv ntv ntv nv m.e.r udingstelsel

Infiltreren water in Lgb oWntheffin Bd& 6rmn 4#jaa bodem

grindbak Wtm ntv ntv ntv ntv nv

Lozen kan voor een hemelwater beperkte op Wgvo vRergunnin HdDS 6 mn termijn # oppervlakte- verleend water worden

Lozen hemelwater Wgm oWntheffin Bd& 6tmn n#iet beperk op riolering

Veranderen Wwh, Vwwh, gekoppeld aan vRergunning HnDS 8 wk waterpeil keur peilbesluit

Inlaten * nvt gebieds- Keur Wwh, niet beperkt vtergunning nvt HtDSR nv 8 wkn nv vreemd Vwwh nvt water

zuiverings- Wtm ntv ntv ntv ntv nv werk

Afkortingen Ow Ontgrondingenwet Wvo Wet verontreiniging oppervlaktewateren Pov Provinciale ontgrondingenverordening Wwh Wet op de waterhuishouding Wm Wet milieubeheer Vwwh Verordening waterhuishouding (provinciale) Wbb Wet bodembescherming nvt niet van toepassing Pmv Provinciale milieuverordening HDSR Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden * Indien de bescherming van de belangen, waarvoor de GS Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht vergunning is verleend, hiertoe noodzaken Lb Lozingenbesluit bodembescherming # Indien 3 jaar geen gebruik is gemaakt van de B&W Burgemeester en Wethouders vergunning item bevoegd gezag ernstigeverontreinigende waterbodem provincie Utrecht ernstig verontreinigingde landbodem gemeente Utrecht voor het gemeentelijk deel en de provincie voor het Vleutense deel gemeente en provincie Utrecht tabel 7.5 Activiteiten en regelgeving van toepassing op de realisatie van de nieuwe waterhuishouding in Leidsche Rijn

99 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 100

WATERHUISHOUDING CH O NO CF DL US TS UI EK S E N A A N B E V E L I N G E N 8 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

8.1 Conclusies Voor de realisering van het ontwerp en een goede inbedding van de waterhuishouding in Met het voorliggende ontwerp krijgt het de overige planvorming is het daarnaast van waterhuishoudkundig hoofdsysteem van belang dat: Leidsche Rijn concreet vorm. Duidelijk is • er op korte termijn een principe-overeen- gemaakt dat de gestelde ambities in belang- komst komt tussen gemeenten en Hoog- rijke mate kunnen worden gerealiseerd. Het heemraadschap met betrekking tot de toekomstige stelsel heeft de kenmerken en hoofdprincipes van het ontwerp; potenties om een zeer belangrijk kwaliteits- • het ontwerp integraal onderdeel uitmaakt bepalend en beeldbepalend element van van alle Programma’s van Eisen voor alle Leidsche Rijn te worden. deelplannen; De realisering van dit stelsel, dat de verschil- • er op korte termijn stappen genomen lende deelgebieden aaneenschakelt, is echter worden ter subsidiëring van detailonder- een zeer complexe aangelegenheid. Dit met zoeken of voorbeeldprojecten. name omdat realisering van het plangebied per wijk/deelgebied zal plaatsvinden. Voor waterkwantiteits- en waterkwaliteits- aspecten is een degelijk instrumentarium Daarnaast is het functioneren van het stelsel ontwikkeld, waarmee eventuele afwijkingen als geheel de randvoorwaarde voor de van het voorgestelde kunnen worden beoogde kwaliteiten. Iedere afwijking van het doorgerekend op hun effecten, zoals effecten hier gepresenteerde ontwerp kan een op de omgeving, de waterbalans en de te aantasting van het principe en de kwaliteit ver-wachten waterkwaliteit (en hieraan betekenen. Het is dan ook essentieel dat er gerelateerde ecologische kwaliteit) (zie ook een intensieve terugkoppeling naar dit bijlage 3). ontwerp plaatsvindt bij elke nieuwe stap die voor de realisering van Leidsche Rijn wordt gezet. Hiervoor dient een voor iedereen herkenbare organisatiestructuur opgezet te worden.

Voorgesteld wordt een beheersinstantie een voor iedereen herkenbare verantwoordelijk- heid en bevoegdheid te geven voor de bewaking van dit plan; dit betekent toetsing van alle ontwikkelingen binnen en buiten het plangebied op de consequenties voor het ontwerp, de waterbalans en de effecten en (bindende) advisering.

101 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

8.2 Aanbevelingen - bestudering van de mogelijkheden tot hydrologische ‘aantakking’ aan het Groot Voorliggend rapport vormt geen besteks- Groengebied Utrecht; dit mede om gerede detailuitwerking van het water- ongewenste effecten van de geplande systeem. Het vormt een ontwerp dat in zijn waterloop langs de Joostenlaan te essenties is onderbouwd. Deze onderbou- voorkomen; wing heeft duidelijk gemaakt dat het stelsel als • detailuitwerking van de waterhuishoud- zodanig kan functioneren en dat ambities kundige situatie ter hoogte van het archeo- kunnen worden bereikt. Doordat er een logisch monument op de gemeentegrens goed inzicht is verkregen in het functioneren tussen Vleuten-de Meern en Utrecht; van het systeem, zijn er ook steeds meer • detailuitwerking van de hydrologische detailvragen opgekomen. Niet al deze vragen situatie in deelgebied Langerak; zijn in het kader van dit ontwerp opgelost. • detailuitwerking van het beheer/onderhoud We achten het van belang nu naar buiten te van het watersysteem. Aspecten die treden met dit ontwerp zodat hiermee bij de uitwerking behoeven zijn onder meer het planvorming nadrukkelijk rekening mee kan onderhoud van doorlatende verhardingen, worden gehouden. Langer wachten snijdt de goten, infiltratievoorzieningen (boven- en weg af om een dergelijk ambitieus en ondergronds), watergangen, pompen/ integrerend stelsel te realiseren. gemalen en stuwen. Daarnaast zal er een gedetailleerd beheers- en onderhoudsplan Diverse aspecten dienen op korte termijn opgesteld dienen te worden; dit in nauwe echter nog uitwerking te krijgen. Deze zijn afstemming met een monitoringsplan; hieronder kort samengevat. Uiteraard is dit • uitvoeren van een studie naar de wijze van overzicht niet limitatief. aansturing van stuwen en pompen; de keuze hiervan kan bepalend zijn voor de Ten aanzien van de verfijning en optima- soort toe te passen stuwen; lisering van het ontwerp worden de volgende • te zijner tijd zal tevens een calamiteitenplan aanbevelingen gedaan: moeten worden opgesteld. • nader onderzoek naar te nemen maatrege- len ter voorkoming van ongewenste hydrologische en ecologische effecten in de omgeving van het plangebied; • nader onderzoek naar de optimalisatie van het zuiveringsrendement van infiltratie- systemen; • bijstelling van het ontwerp van het infil- tratiefilter, op grond van een maximale belasting van 100 l/s (circulatiedebiet); • optimalisatie van de locatiekeuze van het infiltratiefilter (inclusief bezinkvoorziening) (zoeken naar alternatieve locaties); • nader onderzoek naar de huidige kwaliteit van het ondiepe kwelwater in het plan- gebied en een voorspelling van de toekom- stige kwaliteit; • verfijning van het ontwerp bij de uitwerking van de afzonderlijke deelplannen; speciale aandacht dient hierbij te krijgen: - de drooglegging (ophoging; waterpeilen) bij nieuwbouw; - de funderingssituatie in relatie tot grondwaterstanden bij bestaande bebouwing en archeologische monu- menten;

PROJECTGROEP 102

WATERHUISHOUDING L I T E R A T U U R L I J S T

Gebruikte literatuur

Bureau Waardenburg, 1996a. Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot het Waterhuishoudkundig Hoofdsysteem Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Bureau Waardenburg, 1996b. Het Groene Hart van Leidsche Rijn. Ecologische streefbeelden voor het centrale parkgebied. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche RIjn

Cultuurtechnische Vereniging, 1988. Cultuurtechnisch Vademecum.

CUR / RWS (1990) Milieuvriendelijke oevers, voorlopige leidraad voor een integrale benadering van ontwerp, aanleg en beheer van oevers. PMO-project, rapport nr. 90-4, Gouda

Duel, H., J.K.M. te Broekhorst, 1991. Helofytenfilters voor verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater in het landelijk gebied; een programmeringsstudie. Publicatie RMNO, nr. 53. Rijswijk

H+N+S Landschapsarchitecten, 1995. Watersysteem VINEX-locatie Leidsche Rijn. Stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV)

H+N+S Landschapsarchitecten/Ingenieursbureau Utrecht, 1996. Het regent, het regent .... In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Ingenieursbureau Utrecht, 1996. Structuurvisie Waterhuishouding Leidsche Rijn. In opdracht van Projectorganisatie Leidsche Rijn Utrecht

Ingenieursbureau Utrecht, 1997a. Modelstudie in Duflow naar de waterbeweging in het waterstelsel Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Ingenieursbureau Utrecht, 1997b. Kwaliteit afstromend hemelwater en de mogelijkheid tot afkoppelen in de VINEX-locatie Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Ingenieursbureau Utrecht, 1997c. Mogelijkheid tot integratie van afkoppelingstechnieken in het stedebouwkundig ontwerp van de VINEX-locatie Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Ingenieursbureau Utrecht, 1997d. Kostenberekening voor het hoofdwatersysteem in de VINEX-locatie Leidsche Rijn

Ingenieursbureau Utrecht, 1997e. Ontwerp Watersysteem Leidsche Rijn - toetsing op financiele haalbaarheid

103 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

IWACO, 1996. Proefproject Helofytenfilter. Haalbaarheidsonderzoek voor de toepassing van een helofytenfilter als aanvullende zuiveringsstap voor RWZI effluent. Verslag van een praktijkproef. In opdracht van De Efteling B.V. IWACO, 1997a. Geohydrologische modelstudie Leidsche Rijn: onderzoek naar de waterbalans en de hydrologische invloeden. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

IWACO, 1997b. Voorspelling waterkwaliteit Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Project bureau Leidsche Rijn

IWACO, 1997c. Voorontwerp helofytenfilter Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Project bureau Leidsche Rijn

IWACO, 1997d. Inventarisatie regelgeving waterhuishouding Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschap– pelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Leendertse, P.C., C.C. Karman, J. Rozema, 1993. Zoete en zoute helofytenfilters langs de Afsluitdijk. Een haalbaarheidsstudie. Vakgroep Oecologie & Oecotoxicologie. Vrije Universiteit Amsterdam

NWRW, 1989. Eindrapportage en evaluatie van het onderzoek 1982-1989. 's-Gravenhage, Ministerie van VROM, 65 p

Oorschot, M.M.P. van, 1990. De rol van vegetatie bij het verwijderen van nutriënten uit water. The Utrecht Plant Ecology News Report (11), p. 64-85

Orleans, T., Mugge, F., Vos, P. en Keurs, W. ter, 1995. Bufferstroken langs watergangen. Een mogelijkheid om de nutriëntenbelasting van het oppervlaktewater te verminderen? Landschap 12 (6), p. 47-62

Projectbureau Leidsche Rijn, 1995. Masterplan Leidsche Rijn. Gemeenten Utrecht en Vleuten-de Meern

Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1996a. Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn Utrecht. In opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht

Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1996b. Stedebouwkundig Programma van Eisen Langerak. In opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht

Projectbureau Leidsche Rijn Utrecht, 1997. Voorlopig Programma van Eisen Centrale Park

Projectbureau Vleuten-de Meern, 1996. Programma van Eisen Grote Waterplas

Projectgroep Waterhuishouding, 1996. Projectbeschrijving Ontwerp Waterhuishoudkundig Hoofdsysteem. Gemeenschappelijk Project

PROJECTGROEP 104

WATERHUISHOUDING L I T E R A T U U R L I J S T

bureau Leidsche Rijn

Provincie Utrecht, 1994. Werkdocument Ecologische Verbindingszones Provincie Utrecht Quadrat/Projectgroep Veldhuizen, 1995. Nota met randvoorwaarden en uitgangspunten deelplan Veldhuizen. In opdracht van Gemeente Vleuten-de Meern

Raat, A.J.P., 1993. Vismigratie, visgeleiding en vispassages in Nederland. Lezingen en posterpresentaties van de Studiedag Vismigratie

Rioned, 1996. Aandachtspunten aan- en afkoppelen verharde oppervlakken. Stichting Rioned, Ede, 24 p

RWS / DWW, 1995 Handreiking maatregelen voor de fauna langs weg en water. DWW publ. P-DWW-95-710, Delft

STOWA, 1992. Ontstaan en bestrijden van deklagen van kroos. 1. Literatuur. STOWA-rapport 92-09

Tauw Civiel en Bouw, 1996. Oppervlaktewaterkwaliteit woonlocatie Leidsche Rijn. In opdracht van Projectbureau Leidsche Rijn

Tauw Milieu, 1996. Notitie aanpak baggerspecie 'Leidsche Rijn'. In opdracht van de Gemeente Utrecht

Universiteit Utrecht, 1996. Helofytenfilters voor waterkwaliteitsverbetering ten behoeve van de VINEX-locatie Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Verschelling, J., 1997. Zonne-energie verruimt mogelijkheden integraal waterbeheer. Het Waterschap (4), p. 179-181

VHP Stedebouwkundigen + Landschapsarchitecten, 1996. Concept-Structuurschets Vleuten-de Meern + bijlage. In opdracht van Gemeente Vleuten-De Meern

VHP Stedebouwkundigen + Architecten + Landschapsarchitecten, 1997. Hoofdstructuur Harmelerwaard e.d.o. In opdracht van Gemeente Vleuten-de Meern en Gemeente Harmelen

Vista, 1995. Ecologische Infrastructuur Leidsche Rijn.

Waterloopkundig Laboratorium, 1997. Microverontreinigingen in het watersysteem van Leidsche Rijn. In opdracht van het Gemeen– schappelijk Projectbureau Leidsche Rijn

Werkgroep beheer en onderhoud, 1997. Verkenning beheersaspecten nieuw watersysteem Leidsche Rijn. In opdracht van het Project bureau Leidsche Rijn.

105 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 106

WATERHUISHOUDING L I T E R A T U U R L I J S T

Fotoverantwoording paragraaf 3.3.2 • IWACO, Louis Bijlmakers (Gele lis) • Bureau Waardenburg (Koekoeksbloem) • Bureau Waardenburg (Waterviolier) • Bureau Waardenburg (Groene kikker) • Bureau Waardenburg (Ringslang) • Bureau Waardenburg (Snoek) figuur 3.4 • H+N+S Landschapsarchitecten, Livina Tummers figuur 3.8 • IWACO, Louis Bijlmakers figuur 4.5 • H+N+S Landschapsarchitecten, Dirk Sijmons figuur 4.6 • H+N+S Landschapsarchitecten, Livina Tummers figuur 4.9 • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden figuur 4.10 • H+N+S Landschapsarchitecten, Livina Tummers ('s-Graveland) figuur 6.5 • H+N+S Landschapsarchitecten, Fedor van den Burg (Park Citroën, Parijs) figuur 6.6 • H+N+S Landschapsarchitecten, Fedor van den Burg (Park Citroën, Parijs)

107 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 108

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlagen

1 Samenvatting Programma van Eisen en plantoetsing.

2 Het waterhuishoudkundig hoofdsysteem in andere plandocumenten.

3 Korte toelichting en toepassingsmogelijkheden van enkele onderbouwende deelstudies.

4 Profielen.

5 Het ruimtebeslag van het nieuwe watersysteem.

109 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 110

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlage 1: • vuiluitworp rioolstelsel niet groter dan een verbeterd gescheiden stelsel Samenvatting • afspoelend regenwater van verhard en Programma van Eisen onverhard oppervlak mag niet anders en plantoetsing dan via beheersbare inrichtingen naar het watersysteem worden afgevoerd • zuivering van aangevoerd ARK-water - expliciet rekening houden met mogelijke Het Programma van Eisen ontwerp water- calamiteiten huishoudkundig hoofdsysteem (Projectgroep - voorkomen van negatieve beïnvloeding Waterhuishouding, 1996) puntsgewijs van de waterkwaliteit vanuit bestaande samengevat: woonkernen - een fosfaat-gehalte van 0,05 mg P/l Algemeen - voldoende stroomsnelheid ter voorkoming - realisering van een duurzame waterhuis- ophoping verontreinigingen houding: het zorgvuldig omgaan met het beschikbare water en het zorgdragen voor Landschap een goede waterkwaliteit - landschappelijke inpassing van het water- huishoudkundig stelsel Waterhuishouding - voldoende bergingscapaciteit, gericht op Grondwater vasthouden water in het gebied, het - geen ongewenste effecten op grondwater- minimaliseren van de aanvoer van (veront- standen omgeving reinigd) water uit het Amsterdam- - geen negatieve beïnvloeding grondwater- Rijnkanaal, en het minimaliseren van de kwaliteit afvoer water naar de rioolwaterzuivering, - de effecten op de grondwaterstanden ten met onder andere: westen van het plangebied (gebied • infiltratie van neerslagwater in de Haarzuilens) mogen niet meer bedragen bodem (hoge gebieden) en oppervlak- dan 5 cm op een afstand van 300 meter tewater (lage gebieden) van de grens van het gebied • waterbuffering in het stelsel en plas - de effecten op de stijghoogte van het door een fluctuerend peil en een meer grondwater in het eerste watervoerend natuurlijk peilbeheer pakket in het zuidelijk van de snelweg A12 - handhaving peilen voor bestaande woon- gelegen gebied (polder Bijleveld en gebieden en gebieden met belangrijke Reijerscop) dienen nul te zijn archeologische waarden - dimensionering is afgestemd op een Ecologische kwaliteit circulatiedebiet - ecologisch beheer en onderhoud - reductie aantal peilgebieden - kwaliteitsdoelstellingen Bittervoorn worden gerealiseerd: Waterkwaliteit O2 >6 mg/l; chlorofyl <300 mg/l; pH -de hogere waterkwaliteitsambitie is nog 7,5-8,5; calcium <50 mg/l; P-totaal 0,15 niet in beleidsstukken vastgelegd; in elk mg P/l; doorzicht >60 cm; nitraat <2,5 geval geldt: mg N/l; ammonium <0,5 mg N/l; - realisering van de grenswaarden volgens ammoniak <0,02 mg N/l; organische de Evaluatienota Water micro’s en zware metalen: grens- - zwemwaterfunctie voor de Grote Water- waarden (AMK) plas (functie ‘waterrecreatie’) - mogelijke realisering van gradiënten in - zwemwaterfunctie plas Strijkviertel macroion-samenstelling van het water - geen ophoping verontreiniging (actief - gevarieerde plantengroei; watergangen beheer en reductie verontreinigings- met brede, gevarieerde structuurrijke bronnen): oevers • geen gebruik verontreinigende bouw- - minimaal 75% van de totale oeverlengte materialen heeft natuurlijke oevers

111 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

- waterdiepte sloten varieert van 0,5 tot 1,5 m; waterdiepte in grote waterpartijen en plassen varieert van 0,25 tot 5 m - taludhellingen van oevers variëren van 1:5 tot 1:10 - maximale aaneengesloten lengte ‘verticale’ oevers is 250 m - minimaal één doorlopende watergang met brede natuurlijke oevers; deze watergang verbindt de randen onderling en de randen met het centrale park

Ecologische hoofdstructuur - zorgt voor ecologische verbindingen naar de omgeving - barrières (bruggen, duikers, stuwen) zijn neembaar voor dierlijke organismen

Recreatie - biedt belangrijke recreatieve mogelijkhe- den

Waterkering - eisen aan waterkering blijven gehandhaafd

PROJECTGROEP 112

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Beoordeling van het ontwerp aan de hand van het masterplan en programma van eisen

In onderstaand overzicht is het ontwerp van het waterhuishoudkundig hoofdsysteem getoetst aan de ambities van het Masterplan en de randvoorwaarden van het Programma van Eisen. Hiertoe zijn alle aspecten uit het Programma van Eisen becommentarieerd en wordt verwezen naar de onderdelen van onderhavige rapportage waarin dit aspect terugkomt.

Dmuurzaam watersystee deelstudie hfst. rapport zo min mogelijk rondpompen van g4eldt als uitgangspunt voor het ontwerp hfst. 2 en water zo min mogelijk toepassing is rekening mee gehouden in het ontwerp hfst. 4 milieubelastende materialen van o.a. de profielen; wordt tevens opgenomen in aanbevelingen beperking afvoer water naar voor het gehele gebied wordt integraal rioolwaterzuivering (MP) gestreefd naar 80% afkoppeling van de riolering; is haalbaar gebleken in de praktijk; is als uitgangspunt genomen voor de dimensionering van het stelsel inzet van biologische i3s integraal onderdeel van het ontwerp par. 4.4 en 5. zuiveringsmechanismen voor verbetering van de waterkwaliteit (MP) buffering van wateroverschot in i4s integraal onderdeel van het ontwerp hfst. 2 en bodem en oppervlaktewater (MP)

113 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Waterkwaliteit deelstudie hfst. rapport grenswaarden vgl. de Evaluatienota gehele ontwerp richt zich op realisering waterkwaliteit, Water voor het gehele stedelijke goede waterkwaliteit par. 6.2 watersysteem zwemwaterfunctie met inrichtingsaspecten liggen bij werkgroep waterkwaliteit, bijbehorende inrichtings- en Waterplas par. 6.2; 6.6 kwaliteitseisen voor de Haarrijnse Plas behoud zwemwaterfunctie plas Strijkviertel maakt geen deel uit nieuwe Strijkviertel watersysteem; huidige situatie en kwaliteit wordt gehandhaafd zuurstofnorm die gelijk is aan de waterkwaliteit, zuurstofnorm water voor par. 6.2 karperachtigen: >= 6 mg O2/l een fosfaatgehalte van 0,05 mg P/l waterkwaliteit, voor het hoofdstelsel en de par. 6.2 waterplas een duurzaam neutrale is algemeen uitgangspunt voor het ontwerp, hfst. 5 stoffenbalans wordt nagestreefd wordt gersaliseerd door: •voorzuivering inlaatwater en beheer zuiveringssysteem •toepassing infiltratiesystemen en/of bermpassage voor afstromend neerslag •inzet brede vegetatierijke oeverzones voor reductie invloed af/uitspoeling; inc. beheer van deze oevers •inzet waterplanten voor waterzuivering, incl. beheer geen gebruik verontreinigende besproken met stedebouwkundigen; wordt par. 5.4 bouwmaterialen als zink, bitumen tevens opgenomen in aanbevelingen voor etc. en beschoeiingen van uitwerkingen op wijkniveau verduurzaamd hout vuiluitworp uit rioolstelsel mag betreft randvoorwaarde voor aankoppeling par. 5.4 niet groter zijn dan voor een bestaande en nieuwe wijken; wordt (standaard) verbeterd gescheiden opgenomen in aanbevelingen voor stelsel uitwerkingen op wijkniveau

afspoelend regenwater van voor wat betreft het hoofdwaterstelsel is in hfst. 4 en 5 verharde en onverharde niet-stedelijk gebied veelal sprake van brede, oppervlakken mag uitsluitend via vegetatierijke oevers; in stedelijk gebied is beheersbare inrichtingen (bv. veelal sprake van infiltratiesystemen en/of bodeminfiltratie) naar het bodempassage; wordt tevens opgenomen in watersysteem worden afgevoerd, aanbevelingen voor uitwerking op wijkniveau tenzij in het watersysteem voldoende voorzieningen zijn getroffen expliciet rekening houden met w5ordt apart beschouwd par. 5. mogelijke calamiteiten voor het watersysteem aanvoerwater vanuit het AR-kanaal hiervoor wordt een apart zuiveringssysteem par. 5.3 moet worden gezuiverd zodat een ontworpen duurzaam neutrale stoffenbalans haalbaar is het zuiverings- en beheerssysteem gehele ontwerp is in samenhang ontwikkeld hfst 4 en 5 dient in samenhang te worden en combineert diverse natuurlijke ontworpen; het dient zich te zuiveringsmechanismen richten op het lokaal ophopen van materiaal op locaties waar het verwijderd kan worden.

PROJECTGROEP 114

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Waterkwaliteit (vervolg)

nagegaan dient te worden in i2s onderdeel van de waterkwaliteitsstudie par 6. hoeverre een gradiënt in watersamenstelling te realiseren is het systeem moet worden met de mogelijkheid van circulatie is hfst 4 ontworpen op voldoende circulatie rekening gehouden bij het vaststellen van waardoor lokale ophoping van pompcapacteit stoffen wordt voorkomen voor het zuiverings- en w2orden nog uitgevoerd par. 6. beheerssysteem dienen balansstudies uitgevoerd te worden grondwaterkwaliteit mag niet w5ordt nog nagegaan hfst. 4 en negatief beï nvloed worden

Inrichting en ontwerp deelstudie hfst. rapport dient afgestemd te zijn op ecologische eisen/functies zijn integraal hfst. 2, 4, 5 en 6 ecologische eisen/functies onderdeel van ontwerp aanvullende maatregelen inbouwen worden indicatief aangegeven om zuurstofproblemen te voorkomen op strategische plekken inzetten wordt indicatief aangegeven van automatische krooshekreinigers zeo min mogelijk duikers geldt als algemeen ontwerpprincip mogelijkheden voor inpassing van aansluiting is gevonden bij de Randstad hfst. 2 en 6 een kwel-moeras worden Groenstructuur die ten (noord)oosten van onderzocht het plangebied zal worden ontwikkeld; kwelmoeras maakt hiervan onderdeel uit rekening houden met de fasering hfst. 7 van het plan; noodzaak van tijdelijke maatregelen rekening houden met bestrijding muskusratten in het hoger gelegen deel worden in het ontwerp is gekozen voor een rietzones toegepast; deze zijn circa ruimtelijk geconcentreerde zuivering van het 30 m breed en oost-west inlaatwater; dit zuiveringssysteem ligt nu in georiënteerd; zij liggen overwegend de zuidoost-hoek van het plangebied in hinderzones (MP) het creëren van een gesloten is algemeen uitgangspunt grondbalans (MP) landschappelijke inpassing aansluiting is gevonden bij de Randstad Haarzuilens en noordzijde Vleuten Groenstructuur die ten (noord)oosten van het plangebied zal worden ontwikkeld gevarieerde ruimtelijke opbouw wordt voor hoofdstelsel duidelijk van woongebieden met singels, voorgestaan; op wijkniveau worden kanalen, kreken, wadi’ s en aanbevelingen gedaan en is overleg gevoerd rietzones met stedebouwkundigen

115 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Waterkwantiteit deelstudie hfst. rapport natuurlijke vegetatie moet hydraulisch profiel is doorgerekend waterbeweging, hfst. 4 voldoende doorstroming met model waarbij rekening is garanderen gehouden met aanwezige vegetatie; uitgegaan wordt van jaarlijks (meerdere malen) maaien van waterplanten dimensionering dient afgestemd i4s doorgerekend met model waterbeweging, hfst. te zijn op noodzakelijke berging, buffering, circulatie en maximale inlaathoeveelheden capaciteiten van kunstwerken i4s doorgerekend met model waterbeweging, hfst. dienen afgestemd te zijn op benodigde hoeveelheden zo mogelijk een forse reductie streven naar zo min mogelijk waterbalans, van het aantal peilgebieden, peilgebieden is uitgangspunt van het hfst. 4 echter rekening houdend met ontwerp; effecten van nieuwe huidige peilen en functie peilen/peilgebieden zijn doorgerekend met grondwaterstromingsmodel handhaving grondwaterstanden is uitgangspunt geweest van ontwerp; waterbalans, van bestaande, te handhaven is de reden dat ook wijkwaterstelsel hfst. 3 en 4 bebouwing alsmede van cultuur- (hoge gebied) is ontworpen; eventuele historisch waardevolle locaties veranderingen in grondwaterstanden zijn vastgesteld met grondwaterstromingsmodel voorkomen van onaanvaardbare is bepalend geweest bij vaststellen waterbalans, hfst 4 en schadelijke effecten van gewenste peilen; is reden van voorstel par. 7.1 grondwaterstandsveranderingen tot klei-afdichting in watergangen; pleit of grondwaterstromingen voor koppeling aan watersysteem RGS binnen het plangebied of naar de omgeving beperking van het gebruik van is geen onderdeel van het ontwerp drinkwater geweest; is apart uitgewerkt in deelstudie ‘ huishoudwater’ waterbuffering vindt plaats in beide lage flanken worden verbonden het noordelijke waterlandschap door de lage ring van het hoofdstelsel; en het zuidelijke deze is ruim gedimensioneerd en zeer slagenlandschap (MP) waterrijk en heeft daarmee een belangrijke functie in de buffering; de grote waterplas maakt hiervan deel uit realisering van een autonoom is algemeen uitgangspunt voor het o.a. hfst. 2 functionerend watersysteem ontwerp (MP) dimensionering op max. algemeen uitgangspunt afvoernorm van 1,5 l/s.ha, gemiddeld 1x per 10 jaar (eventueel 1x per 5 jaar) (MP) in gebiedsdelen waar bestaande deze uitwerking zou de introductie van hfst. 4 en 5 bebouwing wordt gehandhaafd niet-voorgezuiverd ARK-water in het en bodem met archeologische gebied betekenen; hiervan is afgezien waarden wordt de huidige aangezien verontreinigingen in het waterstand gehandhaafd; schone stelsel terecht zouden kunnen eventueel door aanvoer van komen; tevens zou dit de aanleg van ARK-water (MP) een ‘ dubbel’ systeem betekenen, met grote technische complicaties; er is voor gekozen ook deze ‘ te handhaven’ gebieden integraal op te nemen bij het schone stelsel

PROJECTGROEP 116

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Waterkwantiteit (vervolg) aanvoer van beregeningswater en aanvoer van Leidse Rijn-water naar het afvoer van water uit plangebied is ongewenst geacht om drainagesystemen kan via de Leidse bovengenoemde reden; afvoer op de Leidse Rijn plaatsvinden (MP) Rijn vanuit drainagesystemen leidt tot waterverlies op gebiedsniveau en is daarom niet gewenst en (om kwaliteitsredenen) ook niet nodig de ruimtelijke vertaling van het d5it is nadrukkelijk het geval hfst. 4 en watersysteem van de waterkaart van het MP is uitgewerkt in de SEV-brochure; deze vormt het vertrekpunt passage; wordt tevens opgenomen in aanbevelingen voor uitwerkingen op wijkniveau

Recreatie deelstudie hfst. rapport het water en groen biedt is rekening mee gehouden middels de recreatieve mogelijkheden dicht bij waterkwaliteit, voorzieningen en het stedelijk gebied (MP) doorgaandheid van het stelsel de vaarwegfunctie van de Leidse de Leidse Rijn heeft voor het watersysteem Rijn wordt in principe gehandhaafd alleen een functie als aanvoerwater, maar maakt geen onderdeel uit van het hoofdsysteem

Ecologie deelstudie hfst. rapport de waterrijke noord- en zuidflank de lage ring verbindt beide flanken en wordt hfst. 6 hebben een belangrijke functie als in belangrijke mate ingericht op ecologische ecologische verbindingszone met gronden; verbindingen met het buitengebied het Groene Hart (MP) worden gerealiseerd middels het Groengebied; vooralsnog zijn geen ecologische verbindingen gerealiseerd met de zuidzijde van de A12; mogelijkheden hiertoe zijn ruim aanwezig inzet vistrappen overwegen bij hfst. 4 en 6 kunstwerken uitgangspunt is het realiseren van nagegaan wordt in hoeverre dit streefbeeld par. 6.2 en 6.3 inrichtings- en kwaliteitseisen van wordt bereikt het habitatmodel voor de Bittervoorn: > 6 mg O2/l; <300 mg Cl/l; pH 7,5/8,5; Ca <50 mg/l; <0,15 mg P/l; doorzicht >60 cm als richtlijnen gelden verder:<2,5 mg N-NO3/l; <0,5 mg N-NH4/l; <0,02 mg N-NH3/l; zware metalen en organische micro’ s: grenswaarden

117 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Ecologie (vervolg)

nagaan mogelijkheden tot het tot de gekozen inrichting van het stelsel par. 6.1 uitdrukking laten komen van de betekent een keuze voor een ‘ vulsysteem’ , gebiedseigen kwelkwaliteit met een duidelijke ruimtelijke differentiatie in waterkwaliteit; gradiënten in waterkwaliteiten hangen echter sterk af van het gewenste/noodzakelijke circulatieregime waterdiepte in sloten varieert van is algemeen toegepast 0,5 tot 1,5 m; in de overige wateren varieert de diepte van 0,25 tot 5,0 m, met plas- en draseilanden pneilfluctuaties zijn maximaal 30 cm is algemeen toegepast voor hoofdstelsel e wijkstelsels de watergangen hebben brede waar mogelijk is gekozen voor flauwe taluds gevarieerde oevers; taludhellingen en ondiepe oeverzones; dit in afstemming van de oevers varieren van 1:5 tot met de stedebouwkundigen; gestelde eisen 1:10 worden echter zeker niet overal gehaald; de beschikbare ruimte voor het watersysteem maakt dit ook niet mogelijk de maximale aaneengesloten lengte dit principe is waar mogelijk zoveel mogelijk verticale oevers is 250 m doorgevoerd; dit in afstemming met stedebouwkundigen en beschikbare ruimte er is minimaal 1 ‘ doorlopende’ getracht is de lage ring een belangrijke watergang met aaneengesloten doorgaande functie te geven; barrières zijn natuurlijke oevers die als zo beperkt mogelijk verbindingszone dienst doet; deze watergang verbindt de randen onderling en de randen met het centrale park barrières zijn neembaar voor is algemeen uitgangspunt; wordt opgenomen hfst. 4 en 5 dieren d.m.v. doorlopende in de aanbevelingen/eisen t.a.v. de realisering oeverstroken, loopplanken en van het stelsel vispassages bij de inrichting wordt d.m.v. ontwerp en beheer van het hoofdstelsel zoneringsprincipes rekening richten zich in belangrijke mate op realisering gehouden met van een ecologisch goed en duurzaam functietoekenningen; delen van het functionerend systeem watersysteem zullen de hoofdfunctie natuur krijgen aankoppeling aan het Groengebied zie eerder Hollandsche IJssel/Haarzuilens is noodzakelijk; er komen ecologische verbindingszones naar grote groengebieden in het westen en zuiden van het gebied (MP) de grote waterpartij in het hfst. 3 en 4 noordelijke gedeelte van het plangebied is integraal onderdeel van het watersysteem hst. 3 en 4 er wordt rekening gehouden met hfst. 6 de ligging van primaire en secundaire waterkeringen en boezemkaden, en de eisen die hieraan worden gesteld

PROJECTGROEP 118

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlage 2 waterpartij die de ecologische verbinding Het waterhuishoud- vormt tussen het gebied met biologische zuivering aan de zuidrand van Veldhuizen en kundig hoofdsysteem het centrale park. (...) Een laag deel van het in andere plan- talud aan het water biedt op zonnige midda- documenten gen bijzondere recreatieve mogelijkheden.

p. 27: De oever aan de noordkant van de Relevante passages met betrekking tot het plas (Grote Waterplas) bestaat uit een waterhuishoudkundig hoofdsysteem langgerekt strand dat is georiënteerd op het zuiden, de zuidoever is een natuurlijke oever Concept-Structuurschets waar incidenteel kan worden gerecreëerd. Vleuten-De Meern + bijlage De inrichting van de plas en de waterpartijen (VHP, 1996) in de stedelijke gebieden dient gericht te zijn p. 12: De recreatieplas heeft aan de (...) op een optimaal recreatief gebruik. zuidzijde een brede natuurlijke oever, die een onderdeel is van de ecologische verbindings- p. 20 bijlage: In principe zal alleen het water zone tussen het centrale park en Haarzuilens. van daken direct op het oppervlaktewater Er zijn slechts enkele mogelijkheden voor worden gebracht. Het water van de overige recreatie. De noordoever ligt in de zon en verharding zal zoveel mogelijk via reinigings- krijgt een recreatief strand. zones en via infiltratie in de bodem naar het oppervlaktewater worden gebracht. p. 14: Het waterrijke gebied in Vleuterweide (...) ontleent voor een belangrijk deel haar ...wordt water vanuit het ARK via de Leidsche identiteit aan lange, noord-zuid gerichte Rijn ingelaten. Om dit relatief vervuilde water watersingels. De singels richten zich op te reinigen zijn in de hinderzones van de Vleuten. Hun ligging is afgeleid van de spoorlijn Gouda/Utrecht en langs de stad- kavelrichting van de sloten in het oude wegen biezen c.q. rietzones (helofytenfilters) cultuurlandschap. ...Zo krijgt (...) de singel die geprojecteerd. Uitsluitend via deze zones centraal in het gebied ligt (...) een meer wordt water ingelaten in het grotere water- stedelijk karakter... Een andere singel kent een systeem. Wanneer geen water wordt meer parkachtige sfeer. ingelaten, wordt systeemwater gecirculeerd over deze filterzones om te voorkomen dat p. 16: Het waterrijke gebied Veldhuizen (...) broedplaatsen van muggen ontstaan. krijgt een specifiek karakter door vier oost- west gerichte watersingels. De ‘woon- Voor de gebieden met bestaande bebouwing eilanden’ (krijgen) ieder een eigen karakter. en archeologische waarde zullen de be- Het woonmilieu kan omschreven worden als staande watersystemen niet veranderd ‘bouwen in het water’. Het water in dit worden en zal een vast peil gehandhaafd gebied is minder formeel ... wat de mogelijk- blijven. heid biedt waterkanten uit te geven. ...het peil van het water om de eilanden p. 21 bijlage: Uit akoestisch onderzoek is (heeft) een gelijk peil als de grotere water- gebleken dat de grote waterpartij in de kom partijen ..(en) wordt het mogelijk een langs de A12 verkleind dient te worden om doorgaande route voor schaatsen en speleva- geluidsoverlast te beperken. ...is gekozen voor ren te maken. (...) De afstand vanaf de een kleine waterpartij in het nieuwe centrum- woning tot het water is klein, waardoor de gedeelte op de stroomrug ter compensatie mogelijkheid aanwezig is om het relatief van de te verkleinen waterpartij langs de A12. schone afstromend water van daken en terrassen, direct naar het open water af te voeren. p. 16: De Meern-west grenst (...) aan de westkant aan de noord-zuid gerichte, brede

119 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Stedebouwkundig Programma lopende vletsloten worden aangekoppeld aan van Eisen Langerak het hoofdwaterhuishoudingssysteem. Om de (Projectbureau Leidsche Rijn noodzakelijke doorstroming te garanderen zal Utrecht, 1996) het gebruik van één of meerdere pompen of p. 7: Het milieuvriendelijke karakter van de windmolens noodzakelijk zijn. Ten behoeve waterhuishouding komt tot uiting in het van het afstromend hemelwater van dak- streven 80% van het schone hemelwater ‘af vlakken en extensief gebruikte wegen worden te koppelen’ van het riool. Dit geschiedt door in bermen en groenstroken infiltratie- middel van opvang in het oppervlaktewater voorzieningen aangebracht, zogeheten wadi’s. of inzijging. Om de kwaliteit van het opper- De benodigde oppervlakte hiervan kan vlaktewater te bevorderen wordt de hoofd- worden verkleind wanneer woonstraten, watergang voorzien van ondiepe zones met fiets- en voetpaden worden voorzien van een riet en biezen (helofytenfilters). Bestaande goed doorlatende verharding, gecombineerd watergangen (vletsloten) maken deel uit van met een eveneens goed doorlatend onder- het waterhuishoudingssysteem. Ten behoeve liggend zandpakket (cunet). van de doorstroming zal gebruik gemaakt Ten behoeve van overstorten van de riole- worden van pompen of windmolens. Om ring moeten bergingsvijvers worden ge- inzijging mogelijk te maken worden in creëerd, eventueel in de vrom van bermen en groenstroken infiltratie- laaggelegen grasvelden. In een situatie van voorzieningen (wadi’s) aangebracht. Een hevige regenval vullen deze zich met water zorgvuldig milieubeheer komt ook tot uiting dat vervolgens, na de regenbui, afstroomt in in het afstemmen van de wijze van ophogen het rioolstelsel (te vergelijken met de werking op de waterhuishouding (waarbij gebruik van een expansievat). gemaakt wordt van het bestaande reliëf) en in het hanteren van een afwijkend p. 34: Het waterpeil grondwaterpeil ter plekke van te handhaven In natte perioden zal het grondwaterpeil landschappelijke elementen. hoger of gelijk liggen met het peil van de watergangen. Het grondwater wordt dan p. 20: In het Masterplan is ten behoeve van afgevoerd naar die watergangen. In droge de waterhuishouding tussen het centrale park perioden mogen het grondwater- en het (groene middengebied) en Park Voorn een oppervlaktewaterpeil uitzakken, waardoor dit hoofdwatergang geprojecteerd, die in laatste lager dan het waterpeil van de Leidsche Rijn Utrecht wordt gebundeld met watergangen kan komen te liggen. Door de zuidelijke as en dus tezamen met deze gebruik te maken van een regelbare stuw kan Langerak doorsnijdt en bijdraagt aan de het peilverschil worden gereguleerd. Boven- geleding van het plangebied. Om het aantal dien kan in extreem droge perioden water overbruggingen te beperken en om meer worden ingelaten via de stuw. Een verminde- profijt te trekken van de bezonning is de ring van de doorstroming in de watergangen, watergang in afwijking van het masterplan ten die het gevolg is van een laag zuiden van de as gelegd. oppervlaktewaterpeil, kan de waterkwaliteit negatief beïnvloeden. Hiernaar moet onder- p. 32/34: Het waterhuishoudingssysteem van zoek worden verricht. Langerak De maximale grondwaterstand zal worden Drager van het waterhuishoudingssysteem ontworpen op een peil van 0,90 meter van Langerak is de brede hoofdwatergang die beneden het maaiveld. Deze maat is vereist Langerak parallel aan de as in oost-west- om onder de wegen van de hoofd- richting zal doorsnijden. deze watergang infrastructuur een drooglegging te behalen maakt onderdeel uit van het hoofd- van 0,70 meter (rekening dient te worden waterhuishoudingssysteem van Leidsche Rijn. gehouden met opbolling) zonder dat extra De watergang zal worden voorzien van voorzieningen behoeven te worden getrof- brede, ondiepe zones met riet en biezen, fen. Voor woningen en de overige wegen en zogeheten helofytenfilters, die een zuiverende paden is een dergelijke drooglegging niet werking hebben en aldus bijdragen aan de nodig. waterkwaliteit. De bestaande noord-zuid Ten behoeve van de te handhaven land-

PROJECTGROEP 120

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

schappelijke elementen kan het noodzakelijk gehouden met de veiligheid van de zijn plaatselijk een afwijkende peilhoogte te kinderen. (...) voorzien. Hiervoor zullen speciale maatrege- Aan het hoofdsysteem zijn twee rietzones len moeten worden getroffen. gekoppeld met begeleidende watergang. Het huidige maximale waterpeil is weergege- Hiermee wordt het inlaatwater uit het ven in afbeelding 6. Amsterdam-Rijnkanaal gefilterd. Deze rietzones worden in de geluidshinderzones p. 40: Natte infrastructuur van de twee stadsstraten geplaatst. Drager van de toekomstige natte ecologische In het gebied ten noorden van de spoorbaan infrastructuur in Langerak zijn de riet- en en ten zuiden van de Leidsche Rijn liggen de biezenzones (helofytenfilters) die onderdeel watergangen gemiddeld 200 meter hart op uitmaken van de hoofdwatergang. Deze hart. Op de hoger gelegen stroomrug zijn de infrastructuur verbindt het centrale park watergangen geplaatst op een stramien van (groene middengebied) ten westen van gemiddeld 400 meter. Deze watergangen Langerak en Park Voorn ten oosten van het vallen voor een belangrijk deel samen met de plangebied, twee ecologische kerngebieden bestaande sloten. van Leidsche Rijn. Ten behoeve van vogels en kleine zoogdieren verdient het aanbeveling Tussen spoor en Leidsche Rijn langs de watergang een strook met bosjes en Op de stroomrug worden de waterlopen in struikgewas aan te leggen. het straatprofiel opgenomen. Ze worden hier zo klein mogelijk gedimensioneerd en p. 40: Wat de waterhuishouding betreft zal overwegend met steile oevers uitgevoerd. Langerak aanvankelijk een eigen circulatie- Kruisingen tussen waterlopen en deze straten systeem moeten hebben. Ook zal er ten worden met duikers uitgevoerd, behalve op behoeve van de afvoer van water in de natte plekken waar uit ecologische en beheers- periode een tijdelijke oplossing moeten overwegingen andere keuzes moeten worden gecreëerd. Hierbij kan gebruik worden gemaakt. Alleen het water langs de worden gemaakt van een deel van het Alendorper Dijk krijgt een ‘groene’ begelei- helofytenfiltersysteem. Wel is in dat geval een ding, omdat het een belangrijke recreatieve tijdelijk inlaatwerk noodzakelijk. Hydraulische verbinding is met het centrale middengebied. en kwaliteitsberekeningen zijn een voor- waarde voor de tijdelijke maatregelen. p. 39: Ten noorden van het spoor Hier worden de watergangen ruim gedimensioneerd. Ze dienen hier ook als Ontwikkelingsvisie Leidsche Rijn waterbuffer. Ruime groene oevers, zachte Utrecht (Projectbureau Leidsche taluds en tuinen grenzen direct aan het water, Rijn Utrecht, 1996) zodat water en oevers intensief gebruikt p. 38: (...) De waterlopen van de hoofd- kunnen worden voor recreatieve en/of waterstructuur zijn minimaal vijf meter breed ecologische functies. De meest zuidelijke (breder dan een normale afwateringssloot) oever van de oost-westverbinding is hard. en 1,50 meter diep en zijn bevaarbaar. Ze Ook een van de noordelijke eilanden heeft lenen zich dan ook goed voor een gedifferen- verharde oevers. tieerd gebruik. Er ontstaan roei- en kano- mogelijkheden (Grand Canal) en visplekken, Ten zuiden van de Leidsche Rijn maar ook een aantrekkelijke schaatsroute De drie noord-zuid lopende watergangen door het gebied. Waar noodzakelijk worden hebben hier ruime ‘polderachtige’ oevers. kruisingen gemaakt door middel van bruggen in plaats van duikers. Vooral in de bredere Hoofdwatergangen en helofytenfilters delen van de waterlopen in het woongebied Eén hoofdwatergang omvat heel Leidsche ten noorden van het spoor kunnen woon- Rijn. Het profiel past zich aan aan het gebied schepen worden aangemeerd. Het Grand dat wordt doorsneden: breed (40 meter) Canal vormt hierop echter een uitzondering. met zachte, groene oevers ten noorden van Bij de inrichting van de oevers van de de spoorlijn, smal (10 meter) met harde waterlopen en plasbermen wordt rekening oevers in het stadsdeelcentrum en smal

121 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

(10 meter) en grazig ten zuiden van de p. 43: In deze zones worden duikerprofielen Leidsche Rijn. Parallel aan de A12 loopt langs zoveel mogelijk voorkomen en bruggen de watergang een zeer breed helofytenfilter. benut; indien onvermijdelijk worden duiker- Twee oost-west verlopende hoofdwater- profielen aangebracht, die dierbewegingen in gangen (8 meter breed) worden begeleid de lengterichting van de waterloop mogelijk door helofyten-filterbakken. Ten noorden van maken. het spoor zijn de helofyten-filterbakken 10 Daarnaast krijgen de riet- en biezenstroken meter breed, terwijl tussen bakken en voor waterzuivering (...) gedeeltelijk een watergangen een onderhoudspad ligt van 5 functie als corridor. De noordelijke en meter. Tezamen vormen deze stroken een zuidelijke helofytenfilters krijgen glooiende en ecologische verbindingszone. De oevers zijn egaal verlopende oevers voor deze ecologi- breed en groen, behalve bij het station sche functie. Utrecht-West. De zuidelijke watergang ligt naast de zuidelijke stadsstraat en wordt p. 70: De definitieve keuze van het ingepast in het stedelijk profiel. Hier is de (zuiverings)systeem wordt in het Gemeen- breedte van de filterbakken 5 meter. Bakken schappelijk Projectbureau Leidsche Rijn en watergang hebben zoveel mogelijk harde voorbereid. oevers. De hoofdwatergangen worden de belangrijk- p. 83: Het Grand Canal heeft een breedte ste doorgaande verbinding voor schaatsers, van 40 meter. Het is een belangrijk onderdeel vissen, vissers, kano’s en dergelijke. Hier van een recreatief watercircuit, waar men kan worden kruisingen gemaakt door middel van vissen, zwemmen, kanoën of schaatsen. Aan bruggen. de woningenzijde van het kanaal wordt de oever per eiland anders ingevuld;de ene keer Wadi’s zeer groen, de andere keer meer stenig. De verschillende vormen van wadi’s slaan het afstromen regenwater op en zorgen voor filtering. Ze worden toegepast op het gebied Nota met randvoorwaarden en met doorlatende ondergrond tussen spoor uitgangspunten Veldhuizen en Leidsche Rijn. (Quadrat/ Projectgroep Om overstort mogelijk tem aken zijn de Veldhuizen, 1995) wadi’s verbonden met het waternetwerk. In p. 46: Om dit (...een verslechtering van de een aantal gebieden worden ze ruim waterkwaliteit in het gebied door extra inlaat gedimensioneerd als groene dooradering van vanuit de Leidsche Rijn...) te voorkomen en de profielen. In een ander deel van het zelfs te verbeteren is als uitgangspunt geko- ‘doorlatende’ gebied, worden wadi’s zoveel zen dat minimaal 80% van het regenwater in mogelijk half verhard uitgevoerd onder het gebied zal worden vastgehouden middels parkeerplaatsen, speelpleinen, wegen en infiltratie in de bodem en peilfluctuaties in het stoepen. open water. De groene wadi’s kunnen worden gebruikt als speelveld, groen in de profielen en p. 46: Doordat een gesloten waterhuishou- dergelijke. ding in het gebied wordt nagestreefd zal alle vervuiling welke via het regenwater wordt p. 42: In het noordelijk plandeel bieden de afgevoerd uiteindelijk in het oppervlaktewater watergangen een milieu voor libellen, padden, terecht komen. Met name de toepassing van de waterspitsmuis en vogels als de rietzanger zware metalen als onder andere zink en lood en de kleine karekiet. Het waterwinpark in de bouw dient zoveel mogelijk vermeden wordt verbonden met het grootschalige te worden om te voorkomen dat deze waterlandschap ten noorden van Vleuten metalen in het watersysteem komen. door een drietal watergangen met ecologi- sche oevers. Schoon, zwakstromend water p. 64: Het grote waterreservoir heeft een met flauwe taluds zonder beschoeiing bieden laag peil: NAP -190 m gemiddeld met een een groeiplaats voor een rijke plantengroei in fluctuatie van 30 cm. Langs de westelijk rand en op het water en op de oever. van het gebied is het reservoir verbonden

PROJECTGROEP 122

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

met een pomp, die het water op het hogere waterpeil van NAP -040 m gemiddeld brengt. Via een overstort ontstaat een circulatie- systeem, waarmee stilstaand water voorko- men wordt. Aan de zuid-oostzijde wordt het water in de toekomst verbonden met het gesloten waterstelsel van het gehele gebied. Tot dan kan aan de noord-westzijde een tijdelijke verbinding met de Leidsche Rijn gemaakt worden. p. 65: Door uitvlakking en ophoging ontstaat in Veldhuizen een contrast tussen een hoger deel en een lager deel. p. 69: Het water krijgt aan de ene zijde een scherpe, strakke rand. De andere zijde zal door de schommelingen van het waterpeil (+/- 30 cm) een steeds wisselende water- oever krijgen. Deze ‘vage’ waterrand heeft een ecologische functie. (...) In het noordelijk deel is de bodem dusdanig dat het regenwa- ter via wadi’s in het grondvlak zal worden gebracht. In het zuidelijk deel zal een ‘open’ watersysteem het regenwater naar het open water brengen.

123 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 124

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlage 3: GIS-systeem Korte toelichting en Doordat de data tevens zijn opgeslagen in toepassingsmogelijk- een GIS-systeem is het altijd mogelijk (delen heden van enkele on- van) het studiegebied meer in detail te bekijken (op wijkniveau) of zelfs de data op derbouwende studies andere wijzen te benutten zodat meer inzicht in het systeem of gebied wordt verkregen. Dit kan met behulp van (een koppeling met een) meer verfijnd grondwatermodel, maar Toepassingsmogelijkheden ook met bijvoorbeeld grafische interfaces. Geografisch Informatie Systeem Hierdoor is het mogelijk de gegevens op en Geohydrologisch model eenvoudige wijze te combineren met andere (IWACO, 1997a) (nieuwe) data, wat het inzicht in het systeem Ten behoeve van het onderzoek naar de en het inzicht in de invloed op de omgeving waterbalans en de hydrologische invloed van sterk vergroot. Op eenvoudige wijze kunnen het nieuwe waterhuishoudkundig hoofd- nieuwe/verfijnde gegevens worden toege- systeem is gebruik gemaakt van een GIS- voegd waardoor het systeem uitermate systeem. Met behulp van dit GIS-systeem is flexibel is. via het modelleerpakket TRIWACO een geohydrologisch model opgezet. Toepassingsmogelijkheden Duflow Geohydrologische model (Ingenieursbureau Utrecht, Het geohydrologisch model is zowel statio- 1997a) nair als niet-stationair geijkt. Met het be- Met Duflow, versie 2.04, is een modelstudie staande model is het derhalve mogelijk gemaakt van het hoofdwaterstelsel van praktisch alle invloeden van vrijwel alle Leidsche Rijn. denkbare inrichtingsscenario’s van de Leidsche Rijn op het plangebied en de Het hoofdwatersysteem en de water aan- en omgeving te bepalen. Het betreft bijvoor- afvoerende wijkwatergangen zijn in het model beeld scenario’s zoals het ver(on)diepen van ingevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van de sloten of het afkoppelen van verhard opper- voorkeursprofielen en peilen. Ook zijn alle vlak. De invloeden waar zoal inzicht in kan stuwen in het systeem ingevoerd waarvan de worden verkregen zijn: stuwhoogte automatisch wordt aangepast - stijghoogteveranderingen; aan het waterpeil. - kwel-infiltratiefluxen; - herkomst van kwel- of infiltratiewater; Met het model zijn twee verschillende - waterbalansen voor het gehele gebied, situaties doorgerekend. Een extreem droge maak ook voor deelgebieden of wijken; situatie en een extreem natte situatie, waarbij - stroomsnelheden en verblijftijden van het een bui is gesimuleerd die eens per 10 jaar grondwater in de bodem. valt. Per knooppunt in het model is bepaald wat het afstromend verhard oppervlak is dat Het kan hierbij dan gaan om: op dat punt afwatert en er is voor verschil- - zowel stationaire als niet-stationaire lende situaties bepaald hoe groot deze situaties; afstroming is uitgaande van bepaalde - zowel absolute waarden (ten opzichte van afkoppelingspercentages. Ook zijn de riool- NAP en/of bestaand/toekomstig maaiveld) overstorten van de kernen Vleuten en De als veranderingen ten opzichte van Meern gesimuleerd. referentiesituaties of ten opzichte van inrichtingsscenario’s. In de toekomst kunnen met dit model een aantal berekeningen worden uitgevoerd naar De data kunnen worden gepresenteerd in allerlei ingrepen: grafieken, op kaarten en in dwarsdoorsneden, - het wijzigen van het tracé van de water- afhankelijk van wat het meeste inzicht biedt. gangen;

125 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

- het afwijken van de voorkeursprofielen; Toepassingsmogelijkheden naast bepaling of het systeem deze aanpas- waterkwaliteitsmodel sing aankan, kan ook worden nagegaan of (IWACO, 1997b) er speelruimte is om profielen aan te Door IWACO is een model ontwikkeld passen; waarmee de oppervlaktewaterkwaliteit in het - het wijzigen van afstromingsgebieden. Er watersysteem voor de VINEX-locatie kan de voorkeur worden gegeven om van Leidsche Rijn voorspeld kan worden. De een bepaald oppervlak het afstromend voorspelling richt zich op de voedingsstoffen water in een andere watergang af te stikstof en fosfor. Aangezien het een voor- voeren dan in eerste instantie is bepaald; spelling voor een nog niet bestaande situatie - het wijzigen van afkoppelingspercentages; betreft, is de voorspelling gebaseerd op een dit heeft invloed op de hoeveelheid water groot aantal aannames. Wijzigingen in deze die tot overstroming komt; aannames leiden tot een andere eind- - wijzigingen in kwel/wegzijgingen; dit speelt concentraties voor stikstof en fosfor. Het vooral in droge perioden waarin de invloed model is zo opgesteld dat wijzigingen relatief van kwel en wegzijging het grootst is; eenvoudig zijn door te voeren. Op deze - peilen wijzigen. Door peilen te wijzigen wijze kan eenvoudig een nieuwe eind- worden b.v. debieten over stuwen gewij- concentratie berekend worden. zigd; - het wijzigen van pompcapaciteiten; De ruimtelijke variatie in de waterkwaliteit in - het toepassen van duikers in plaats van het plangebied Leidsche Rijn is berekend duikers; door het gehele plangebied te verdelen in zes - wijzigingen in omvang van invloedrijke verschillende deelgebieden. De deelgebieden elementen; bijvoorbeeld het volume van de zijn aan elkaar gekoppeld, wat inhoud dat de plassen wijzigen; uitvoer uit het ene deelgebied de invoer voor - wijzigen van de eisen die aan het systeem het volgende deelgebied is. Hiermee is ook worden gesteld; bijvoorbeeld op bepaalde de vracht van nutriënten van het ene naar het locaties minder of meer dan 30 cm andere deelgebied te berekenen. Per seizoen fluctuatie toestaan of minimale stroom- wordt één stroomrichting door het gebied snelheden en debieten; verondersteld. De stroomrichting kan - enz. verschillen per seizoen. De debieten tussen de deelgebieden wordt met de hand inge- Per ingreep kan worden bepaald wat de voerd. effecten zijn op stroomsnelheid, peil, debiet, stroomrichting. Het tijdpad waarvoor het model de water- kwaliteit doorrekent is variabel. Het is Andere mogelijke berekeningen niet gekop- standaard ingesteld op een periode van 5 peld aan ingrepen: jaar, maar ook langere periodes zijn relatief - nagegaan hoe de waterverdeling en eenvoudig door te rekenen. Het model beweging over het systeem is. Dit is handig berekend voedingsstoffengehaltes per bij een risicoanalyse: als ergens een lozing in seizoen. Hierdoor wordt een indruk gekregen het systeem optreedt, waar mag dan na van de fluctuatie van de waterkwaliteit over verloop van een bepaalde tijd deze stof een jaar. worden verwacht en in welke mate; - er kunnen detailstudies worden gemaakt; De invoer in het model betreft gegevens inzoomen op een bepaald gebied (stroom- over de waterkwantiteit en waterkwaliteit richting, snelheid, debiet, peil); (voedingsstoffengehaltes) van de verschil- - bepalen hoe het besturingssysteem voor lende waterstromen die het systeem voeden. de stuwen moet werken; bijvoorbeeld Tevens zijn een groot aantal aspecten van de afstemmen op het peil in de waterplassen interne en externe zuiveringsstappen opge- of in de benedenstroomse watergangen; nomen in het model. - vaststellen van stroomrichtingen (bijvoor- De ingevoerde kwantiteitsgegevens zijn beeld in de lussen van het Grand-Canal. afkomstig of herleid uit de waterbalansstudie (IWACO, 1997). De ingevoerde kwaliteits-

PROJECTGROEP 126

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

gegevens zijn gebaseerd op literatuur of metingen. De gegevens die leiden tot een bepaald zuiveringsrendement van de verschil- lende zuiveringsstappen zijn gebaseerd op aannames uit de literatuur. De aspecten die eenvoudig gewijzigd kunnen worden bij veranderde inzichten, staan in tabel 1. De veranderingen kunnen zowel per seizoen als per jaar doorgevoerd worden zowel doorge- voerd worden. Op deze wijze kan bijvoor- beeld eenvoudig het effect van een eenmalige inlaat vanuit de Leidsche Rijn doorgerekend worden voor dat jaar en de daarop volgende jaren.

externe aanvoer vanuit Leidsche Rijn - hoeveelheid - gehaltes aan voedingsstoffen in het aanvoerwater externe aanvoer vanuit uit- en afspoeling - percentage verhard oppervlak/onverhard oppervlak/open water: op basis hiervan wordt de hoeveelheid (m3) uit- en afspoelend water over de verschillende oppervlakken berekend. - gehaltes aan voedingsstoffen in neerslagwater (mg/l) - gehaltes aan voedingsstoffen in afspoelend regenwater over verhard oppervlak (mg/l) - vracht aan voedingsstoffen uit onverhard oppervlak (kg/ha.seizoen) interne aanvoer - nalevering vanuit de waterbodem - oppervlakte van waterbodem waaruit nalevering optreedt - mineralisatierendement: percentage van door waterplanten opgenomen hoeveelheid nutriënten dat door mineralisatie weer vrij komt. externe zuiveringsstappen - rendement berm/ moerasbuffer uitgedrukt in kg N/ha.seizoen en kg P/ha.seizoen - rendement moerasbuffer uitgedrukt in kg N/ha.seizoen en kg P/ha.seizoen - rendement infiltratiefilter - breedte van de berm/ moerasbuffer - grootte van de moerasbuffer (op deelgebiedniveau) interne zuiveringsstappen - rendement sedimentatie in watergangen (kg N/ha.seizoen en kg P/ha.seizoen) - rendement sedimentatie in plassen (als percentage van eindconcentratie) - opname door waterplanten in kg N/m2 en kg P/m2 - bedekkingspercentage van het wateroppervlak met waterplanten.

Tabel 1.Overzicht van eenvoudig te wijzigen aspecten in het voorspellingsmodel voor de waterkwaliteit

127 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

lichte of zware oeververdediging indien noodzakelijk

natuurlijke oeververdediging

-1 .0 0 / -1 .3 0

Beschoeiingen

PROJECTGROEP 128

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlage 4 Als de situatie ter plaatse het ruimtebeslag van 25 meter niet toestaat, is er een minimaal profiel beschikbaar waarbij de zone met het Voorkeursprofielen 1: 20 talud geheel achterwege blijft. Hier is voor hoofd- en wijk- een minimale ruimte voor ecologische watergangen van het ontwikkeling aanwezig en dit profiel dient dan ook zo weinig mogelijk te worden toegepast. hoge en lage stelsel Het is slechts geschikt als verbinding (zowel in ecologische als recreatieve zin) tussen twee gebieden waar wel de hele ruimte beschik- In deze bijlage worden de principeprofielen in baar is. aanvulling op hoofstuk 4 wat uitgebreider Er zijn twee schetsen gegeven voor de geschetst, met name de maatvoering is situaties waarin beschoeiing van de steile inzichtelijk gemaakt. Per profiel wordt oever noodzakelijk is. Lichte beschoeiing achtereenvolgens gegeven: een doorsnede wordt altijd aangebracht onder de laag- met beplanting, een doorsnede van de waterlijn. Daarbij ontstaat een vooroever. maatvoering met het totale ruimtebeslag, en Naar keuze kan de nadruk gelegd worden op een doorsnede van de beheersmaten. De het ecologisch functioneren van deze voor- kengetallen die hierbij gebruikt zijn zijn oever, dan wordt de plas-dras situatie vermeld in de tabellen 4.1 en 5.1. aangelegd (waterdiepte 40cm bij hoog peil en Waar dat van toepassing is is ook een 10cm bij laag peil), of op het gewenste beeld, minimaal profiel gegeven. dan wordt de asymmetrie van het profiel benadrukt door de waterdiepte 60cm bij Profielen voor de hoofdwatergangen hoog peil en 30cm bij laag peil te realiseren. van het lage stelsel. Het lage stelsel kent niet één profiel, maar Teneinde de ecologische functie goed tot zijn een aantal varianten. Door het verschillend recht te laten komen dient de moeraszone situeren van het deel van de waterbodem dat de watergang doorlopend aan dezelfde zijde een talud van 1: 20 kent, ontstaan verschil- te begeleiden. Daar waar dat niet mogelijk is lende beelden en verschillende ecologische door omkering van de asymmetrie van het mogelijkheden. Van boven naar beneden (zie profiel dient een vooroever aan de steile ook bijgaande schetsen): door het 1: 20 talud zijde aangebracht te worden die een verbin- op het diepste deel van het profiel te dende functie heeft, zie de principeschetsen. situeren ontstaat een variant die vooral het beeld geeft van open water. De diepte van het water (tenminste 2 meter) maakt dat zich hier weinig plantengroei zal voordoen. Dit profiel kan bijvoorbeeld toegepast worden bij het Grand Canal. In het profiel daaronder is het 1: 20 talud zo gesitueerd dat er vooral veel groei van ondergedoken en drijvende waterplanten zal optreden, en zal de moerasstrook smaller zijn. Bezinksloot Het laatste profiel is dat waarbij juist de nadruk wordt gelegd op de moeras en oever ontwikkeling. Het gebied waar de 0,30 meter peilschommeling optreedt is hier het meest royaal. In deze zone voelen de meeste van de ecologische doelsoorten zich thuis en het verdient dan ook de voorkeur dit profiel over grote lengtes toe te passen.

129 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Hoofdwatergang hoge stelsel, principeschets

lichte beschoeiing onder laag peil

zware beschoeiing met stortsteen of basalt

maten

beheer

Profielen van de watergangen van het Ook in het hoge stelsel wordt beschoeiing hoge stelsel. onder de laagwaterlijn aangelegd. De Bij deze watergangen is het principeprofiel waterdiepte is bij lichte beschoeiing op 60cm het smalste profiel dat geschetst is, vanuit de bij hoog peil gesteld, zodat de begroeiing overweging dat in het hoge, droge gebied de met waterplanten dicht tot aan de oever zal aanwezigheid van water minimaal zou komen. moeten zijn. Dit profiel is doorgerekend in de stromings en bufferings studies. Uit stede- bouwkundige overwegingen is het gewenst gebleken op een aantal plaatsen een bredere watergang aan te leggen. Daarvoor zijn de andere maten opgenomen, zodat er in het hele gebied van Leidsche Rijn een eenduidigheid blijft bestaan in maatvoering.

PROJECTGROEP 130

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Hoofdwatergang lage stelsel, waterplantenvariant, principeschets

Lichte beschoeiing, 10 cm onder laag waterpeil nadruk op verbindingszone / ecologie

Lichte beschoeiing, 30 cm onder laag waterpeil nadruk op gewenst beeld (benadrukken asymmetrie)

131 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Wijkwatergang lage stelsel, principeschets

lichte beschoeiing 10 cm onder laag peil

lichte beschoeiing 30 cm onder laag peil

maten

beheer

Hoofdwatergang lage stelsel, principeschets, minimale profiel

1:1,5 1:5

ca 19,50 m

PROJECTGROEP 132

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Wijkwatergangen hoge stelsel

maten

beheer

133 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Hoofdwatergang lage stelsel open water variant

Hoofdwatergang lage stelsel waterplantenvariant

Hoofdwatergang lage stelsel moerasvariant

PROJECTGROEP 134

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Profiel van de inlaatbiezensloot. Voor de watergang waarmee het inlaatwater naar het zuiveringsfilter gevoerd wordt zijn een aantal zaken van belang. Ten eerste de aanvoercapaciteit. In deze maatvoering is die voldoende voor zowel de werking van het filter als voor de waterbehoefte van het systeem. Voorgesteld wordt om deze watergang in te planten met biezen. Zij verdragen sterke peilschommelingen, en dragen door het Vooroever als uitstapplaats in lage stelsel opnemen van stoffen uit het water al bij aan de zuivering.

Mitigerende maatregelen Bij afwijkingen van het principeprofiel, en waar het principeprofiel niet optimaal geschikt is voor de ecologische doelsoorten die gekozen zijn, is het mogelijk mitigerende maatregelen uit te voeren. Het gaat daarbij om de oversteekbaarheid van de water- gangen, daarnaast zijn onderbrekingen in de continuïteit (van met name de flauwe oever van het lage stelsel) ongewenst. De afgelopen jaren is door meerdere instanties onderzoek gedaan naar mogelijke oplossingen. Hieron- der worden uit de collectie van oplossingen een aantal voorbeelden gegeven. Voor verdere informatie kan men terecht bij Rijkswaterstaat, het CUR, en het IKC van het Ministerie van Landbouw. In het hoge stelsel zijn in het stedebouwkun- dig ontwerp kademuren voorgesteld. Hier Drijvende plank bij kademuur kan continuïteit in de lengterichting gemaakt worden door of een drempeltje mee te ontwerpen, of door een drijvende plank aan te brengen (zie doorsnede). Beide dienen een breedte te krijgen van ten minste 30 centimeter. De stuwen in het hoge stelsel kunnen passeerbaar gemaakt worden voor vissen door het aanbrengen van voorzieningen, vispassages. In het lage stelsel is het voor de oversteekbaarheid gewenst op regelmatige afstanden een verlaagde vooroever te realiseren (zie doorsnede).

Drempel aan kademuur

135 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 136

WATERHUISHOUDING B I J L A G E N

Bijlage 5 VVeleuten-De UtUtrecht ttlotaal Het ruimtebeslag van MMneern het nieuwe water- ttlotaal systeem 2a5,9 ha 5)4,9 h 80,6 ha (55% hhnoofdwatergangen

ttlotaal Het ruimtebeslag van het nieuwe water- 1a0,2 ha 1)5,2 h 25,4 ha (17% systeem wordt hiernaast op verschillende wwnijkwatergangen wijzen in tabellen gepresenteerd. Deze getallen zijn exclusief de circa 100 hectare tstotaal taluds 1a2,0 ha 1)3,4 h 25,4 ha (17% voor de Haarrijnseplas en exclusief circa 3,4 hhnoofdwatergangen ha droogvallende waterlopen. tstotaal taluds 8a,5 ha 3)3,0 h 41,5 ha (25% Een vergelijking met het Masterplan is niet wwnijkwatergangen goed mogelijk omdat de toerekening van de hectares niet volgens dezelfde methode kan gebeuren. In het Masterplan is uitgegaan van een ruimtebeslag van 175 hectare voor het watersysteem, hierin is inbegrepen 80 ha. VVeleuten-De UUttrecht ttlotaal voor de grote waterplas (de Haarrijnse plas), MnMeern 13 ha. wadi’s, en een deel van het bestaande te handhaven water zoals plas Strijkviertel. hghoofdwatergang 3a7,9 ha 6)8,0 h 106,0 ha (73% In de nieuwe waterhuishouding wordt een eesn taluds groot deel van de wijkwatergangen gevormd uit bestaande waterlopen, die niet allemaal in wnwijkwatergang en het Masterplan als zodanig terug te vinden 1a6,7 ha 2)3,5 h 40,0 ha (27% ttsaluds zijn (een deel is cijfermatig weggevallen in de te handhaven wegen met aanliggende bebouwing). De plas Strijkviertel maakt geen deel uit van het nieuwe watersysteem. De wadi’s zijn niet opgenomen in het ruimte- VVeleuten-De beslag voor het nieuwe hoofdwatersysteem; UUttrecht ttlotaal MMneern zij maken deel uit van de te ontwikkelen wijken. Ook de taluds zijn niet eenduidig toe te ttstaotaal taluds 1a8,5 h 2)1,7 h 40,1 ha (27% rekenen, een deel valt in Masterplantermen onder ‘technisch groen’ . tntotaal hoofd en 3a6,1 ha 6)9,9 h 106,0 ha (73% wwrijkwater

ttlotaal hh-oofdwatergang- ee,n, 5)4,0 ha (37%) 9)1,5 ha (65% 146,1 (100% wwnijkergangen en ttsaluds

137 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 138

WATERHUISHOUDING C O L O F O N

Colofon

De studie ‘Nieuwe stad; schoon water - het watersysteem van Leidsche Rijn’ is verricht in opdracht van het Gemeenschappelijk Projectbureau Leidsche Rijn en uitgevoerd door de Projectgroep Waterhuishouding Leidsche Rijn.

In deze projectgroep hadden de volgende personen zitting: • Peer Rooijmans (voorzitter) (Ingenieursbureau Utrecht); • Michael de Burger (secretaris) (Ingenieursbureau Utrecht); • Louis Bijlmakers (projectleider) (IWACO, Adviesbureau voor Water en Milieu); • Ton Auee (Gemeente Vleuten-De Meern); • Theo Baars (Gemeente Vleuten-De Meern); • Freek Bleeker (Provincie Utrecht; Bureau Oppervlaktewaterkwaliteit; tot 1-1-1997); • Henk Boom (Provincie Utrecht; Bureau Natuur & Landschap); • Goof den Hartog (Provincie Utrecht; Bureau Kwantitatief Grondwater– beheer; tot 1-7-1996); • Rein van Hoeken (Provincie Utrecht; Bureau Oppervlaktewaterkwaliteit/ Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden); • Herbert Kuyvenhoven (Provincie Utrecht; Bureau Waterhuishouding; vanaf 1-7-1996); • Sandy Mensing (Provincie Utrecht; Bureau Bodem & Gebieden); • Gerard Moser (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden); • Gerhard Oude Vrielink (Gemeente Utrecht; Dienst Wijk Beleid Sturing; vanaf 1-2-1997); • Jan Smorenburg (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden); • Anne Wittekamp (Gemeente Utrecht; Dienst Wijk Beleid Sturing; tot 1-2-1997).

De feitelijke werkzaamheden zijn grotendeels uitgevoerd door een werk- groep, bestaande uit: • Louis Bijlmakers (IWACO, Adviesbureau voor Water en Milieu - Rotterdam); • Lodewijk van Nieuwenhuijze (H+N+S Landschapsarchitecten - Utrecht); • Livina Tummers (H+N+S Landschapsarchitecten - Utrecht); • Erik Jansen (Ingenieursbureau Utrecht - Utrecht); • Michael de Burger (Ingenieursbureau Utrecht - Utrecht); • Hans Waardenburg (Bureau Waardenburg, Adviseurs voor Ecologie & Milieu Culemborg).

Ter toetsing en afstemming zijn gesprekken gevoerd met: • Paul Achterberg (Quadrat, Projectbureau Veldhuizen); •Annelies Camping (Randstadgroenstructuur, Provincie Utrecht; Dienst Ruimte & Groen); • Richard Colombijn (VHP, Structuurvisie Vleuten-de Meern); • Marcel Eekhout (Randstadgroenstructuur, Ministerie van LNV; Dienst Landelijk Gebied); • Henriette den Hartog (Projectbureau Veldhuizen, Gemeente Vleuten-De Meern); • Carin Jannink (Quadrat, Projectbureau Veldhuizen); • Johan de Jong (Randstadgroenstructuur, Ministerie van LNV; Dienst

139 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

Landelijk Gebied); • Frank Josselin de Jong (Projectbureau Leidsche Rijn, Gemeente Utrecht); • Robbert de Koning (H+N+S, Projectgroep Waterplas Leidsche Rijn); • Catherine Visser (Max 2, Projectbureau Leidsche Rijn, Gemeente Utrecht); • Kees Visser (Gemeente Vleuten-De Meern); • Herre Wynia (projectarcheoloog Leidsche Rijn, Gemeente Utrecht).

Ter onderbouwing zijn een aantal studies uitgevoerd die als deelrapport bij het hoofdrapport zijn opgenomen: 1 Ingenieursbureau Utrecht, 1997. Modelstudie in Duflow naar de waterbeweging in het waterstelsel Leidsche Rijn; 2 Ingenieursbureau Utrecht, 1997. Kwaliteit afstromend hemelwater en de mogelijkheid tot afkoppelen in de VINEX-locatie Leidsche Rijn; 3 Ingenieursbureau Utrecht, 1997. Mogelijkheid tot integratie van afkoppelingstechnieken in het stedebouwkundig ontwerp van de VINEX-locatie Leidsche Rijn; 4 IWACO, 1997. Geohydrologische modelstudie Leidsche Rijn: onderzoek naar de waterbalans en de hydrologische invloeden; 5 IWACO, 1997. Voorspelling waterkwaliteit Leidsche Rijn; 6 IWACO, 1997. Voorontwerp helofytenfilter Leidsche Rijn; 7 IWACO, 1997. Inventarisatie regelgeving waterhuishouding Leidsche Rijn; 8 Waterloopkundig Laboratorium, 1997. Microverontreinigingen in het watersysteem van Leidsche Rijn. 9 Werkgroep Beheer en onderhoud, 1997. Verkenning van beheersaspecten van het nieuwe watersysteem van Leidsche Rijn.

Reeds eerder zijn de volgende deelstudies verschenen: • Bureau Waardenburg, 1996. Actuele en potentiële natuurwaarden in relatie tot het water huishoudkundig hoofdsysteem Leidsche Rijn; • H+N+S Landschapsarchitecten/Ingenieursbureau Utrecht, 1996. Het regent, het regent .... (voorbeeldenboek ontwerp van natte en droge systemen); • Tauw Civiel en Bouw, 1996. Oppervlaktewaterkwaliteit woonlocatie Leidsche Rijn; • Universiteit Utrecht, 1996. Helofytenfilters voor waterkwaliteitsverbetering ten behoeve van de VINEX-locatie Leidsche Rijn.

Behalve door vertegenwoordigers uit de Projectgroep en Werkgroep zijn deze deelstudies begeleid door: • Michael van de Valk (Provincie Utrecht; Bureau Kwalitatief Grondwater– beheer); • Marie-Claire ten Veldhuis (IWACO, Adviesbureau voor Water en Milieu); • Boele Kuipers (Gemeente Utrecht; Dienst Stadsontwikkeling, Milieu); • Bastiaan van Loon (Waterleidingbedrijf Midden-Nederland).

Betrokkenen bij de deelstudies waren: • Bureau Waardenburg: Arjenne Bak; Pieter Veen; Hans Waardenburg; • H+N+S Landschapsarchitecten:Lodewijk van Nieuwenhuijze; Livina Tummers; • Ingenieursbureau Utrecht: Michael de Burger; Erik Jansen; Adriana Jeuring; Jasper de Kruyff; Peer Rooijmans; Nico Vos; Edward Willems; Ruud de Wit; • IWACO, Adviesbureau voor Water en Milieu: Ewoud van den Berg; Louis Bijlmakers; Frans van der Linden; Mariken Fellinger; Diana Schilperoort; Peter Schravendijk; Evalyne de Swart; Marie-Claire ten Veldhuis; Gert-Jan de Wit; • TAUW Civiel & Bouw: Hans Jansen; • Universiteit Utrecht: Arjenne Bak; Mark van Oorschot; Jos Verhoeven; • Waterloopkundig Laboratorium: Paul Baan; Nico de Rooij; Annemargreet van Leeuwen.

PROJECTGROEP 140

WATERHUISHOUDING C O L O F O N

Eindredactie • IWACO, Rotterdam (Louis Bijlmakers) • H+N+S Landschapsarchitecten, Utrecht (Livina Tummers)

Tekenwerk • H+N+S Landschapsarchitecten, Utrecht • IWACO, Rotterdam (blz 74)

Kartografie •Ingenieursbureau Utrecht, Utrecht • H+N+S Landschapsarchitecten, Utrecht

Lay-out • H+N+S Landschapsarchitecten, Utrecht • Lucas Renckens, Utrecht

Het hoofdrapport en de deelrapporten van de studie 'Nieuwe stad; schoon water' zijn tegen kostprijs te verkrijgen bij het Informatiecentrum Leidsche Rijn, Beneluxlaan 2, 3527 HT Utrecht. Telefoon 030-2958658.

Utrecht, november 1997 © Projectgroep Waterhuishouding (1997) Alles uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en / of openbaar gemaakt mits de bron wordt vermeld.

141 PROJECTGROEP

WATERHUISHOUDING N I E U W E S T A D ; S C H O O N W A T E R

PROJECTGROEP 142

WATERHUISHOUDING