postadres Kwadestraat 25 3460 ASSENT t 0032(0)13353600 f 0032(0)13353700

Legeweg 157c bus 10 8020 t 0032(0)50819292 f 0032(0)50819299

www.syncera.be

Ontheffingsaanvraag,

Divarco nv, Hoogweg 24 a, 8750 Wingene

Varkensbedrijf met 2.703 varkens- plaatsen in de toekomstige situatie

In opdracht van Cobbaert Opgesteld door Syncera Projectnummer J06B1080 Documentnaam F:\data\project\j_bod06\J06B1080\R&A\Rapporten\Divarco finaalv02.doc Datum juli 2006

Syncera is onderdeel van Syncera. HandelsRegister 101041 - KBC Bank nv 432-0029001-44

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina i Inhoudsopgave

1 Inleiding 6 1.1 Beknopte beschrijving project 6 1.2 Toetsing aan MER-plicht 6 1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages 7 1.4 Coördinaten initiatiefnemer/exploitant 8 1.5 Samenstelling en taakverdeling team van deskundigen 8

2 Situering project 10 2.1 Ruimtelijke situering 10 2.2 Vergunningstoestand 12 2.3 Administratieve voorgeschiedenis 14 2.4 Randvoorwaarden 15

3 Projectbeschrijving 24 3.1 Verantwoording project 24 3.2 Bedrijfsinfrastructuur 25 3.3 Capaciteit 28 3.4 Afbraak- en aanlegfase 30 3.5 Exploitatiecyclus 31 3.6 Productiebeheer en grondstoffenverbruik 33 3.7 Residuen en emissies 35 3.8 Beschrijving alternatieven 38

4 Afbakening studiegebied, beschrijving referentiesituatie & ontwikkelingsscenario’s 40 4.1 Afbakening studiegebied 40 4.2 Toelichting Referentiesituatie 42 4.3 Ontwikkelingsscenario’s 72

5 Ingreep-effectschema en aandachtspunten 74 5.1 Ingreep-effectenschema 74 5.2 Methodologie van effectbeoordeling 77 5.3 Beschrijving methodologie per milieuthema 78

6 Beschrijving van effecten per milieu- en natuurthema voor het bedrijf 84 6.1 Inleiding 84 6.2 Geurhinder 85 6.3 Verzuring 108 6.4 Vermesting 121 6.5 Visuele hinder 127 6.6 Geluidshinder 129 6.7 Verspreiding van zwevend stof 137 6.8 Verstoring van waterhuishouding 143 6.9 Bodem- en grondwaterverontreiniging 150 6.10 Oppervlaktewaterverontreiniging 153 6.11 Klimaatsverandering 156 6.12 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen 159

7 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de watertoets 162 7.1 Algemene toelichting watertoets 162

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina ii 7.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de watertoets 162

8 Synthese van milieueffecten en milderende maatregelen 164 8.1 Synthese milieueffecten 164 8.2 Synthese milderende maatregelen 172

9 Monitoring en evaluatie 180 9.1 Controle 180

10 Veiligheidsaspecten 182 10.1 Controle 182 10.2 Veiligheidsmaatregelen 182 10.3 Sancties 183 10.4 Strafsancties 183

11 Grensoverschrijdende effecten 184

12 Leemten in kennis 185

13 Tewerkstellings- en investeringsrapport 187 13.1 Tewerkstelling 187 13.2 Investeringen 187 13.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen 187

14 Algemeen besluit 188

Verklarende woordenlijst 190

15 Literatuurlijst 192

16 Bijlagen 194

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina iii Lijst van figuren

De figuren worden weergegeven in bijlage 1:

Figuur 2.1a Stratenplan (locatie Wingene) Bron: Stratenplan; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 2.1b Stratenplan (locatie ) Bron: Stratenplan; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 2.2a Kadastrale percelen (locatie Wingene) Bron: Kadaster

Figuur 2.2a’ Bedrijfseigen percelen (locatie Wingene) Bron: Stratenplan; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 2.2b Kadastrale percelen (locatie Ichtegem) Bron: Kadaster

Figuur 2.3a Gewestplan (locatie Wingene) Bron: GIS-Vlaanderen; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 2.3b Gewestplan (locatie Ichtegem) Bron: GIS-Vlaanderen; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 2.3bis Legende Gewestplan Bron: zie figuur 2.3

Figuur 3.1a Bedrijfsinfrastructuur, huidige situatie (locatie Wingene) Bron: DLV

Figuur 3.1b Bedrijfsinfrastructuur, toekomstige situatie (locatie Wingene) Bron: DLV

Figuur 3.2 Bedrijfsinfrastructuur, huidige situatie (locatie Ichtegem) Bron: DLV

Figuur 4.1a Geologische kaart (locatie Wingene) Bron: Belgisch Geologische Dienst; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.1b Geologische kaart (locatie Ichtegem) Bron: Belgisch Geologische Dienst; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.2a Bodemkaart (locatie Wingene) Bron: I.W.O.N.L.; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.2b Bodemkaart (locatie Ichtegem) Bron: I.W.O.N.L.; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.2bis Legende Bodemkaart Bron: zie figuur 4.2

Figuur 4.3a Grondwaterkwetsbaarheidskaart + Vergunde grondwaterwinningen (locatie Wingene) Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap + DOV; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.3b Grondwaterkwetsbaarheidskaart + Vergunde grondwaterwinningen (locatie Ichtegem) Bron: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap + DOV; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.4a Waterlopenkaart (locatie Wingene) Bron: MVG, Afdeling Water; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina iv Figuur 4.4b Waterlopenkaart (locatie Ichtegem) Bron: MVG, Afdeling Water; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.5 Verzurende depositie Bron: OPS-model, Depositiemeetnet verzuring 2002, VMM

Figuur 4.6a Biologische Waarderingskaart (locatie Wingene) Bron: Instituut voor Natuurbehoud; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.6a’ Kwetsbaarheidskaart verzuring (locatie Wingene) Bron: Instituut voor Natuurbehoud; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.6b Biologische Waarderingskaart (locatie Ichtegem) Bron: Instituut voor Natuurbehoud; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.6b’ Kwetsbaarheidskaart verzuring (locatie Ichtegem) Bron: Instituut voor Natuurbehoud; Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 4.7a Landschapsatlas (locatie Wingene) Bron: MVG, Monumenten & Landschappen; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 4.7b Landschapsatlas (locatie Ichtegem) Bron: MVG, Monumenten & Landschappen; Basiskaart: Topografische Kaart van België, NGI

Figuur 6.1 Minimumafstand in functie van het aantal dieren (Duitse afstandsregels) Bron: TA-Luft

Figuur 6.2a1 Geurmodellering huidige situatie (locatie Wingene) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 6.2a2 Geurmodellering toekomstige situatie (locatie Wingene) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 6.2b Geurmodellering huidige situatie (locatie Ichtegem) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 6.3a1 Stofmodellering huidige situatie (locatie Wingene) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 6.3a2 Stofmodellering toekomstige situatie (locatie Wingene) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Figuur 6.3b Stofmodellering huidige situatie (locatie Ichtegem) Bron: Basiskaart: Topografische kaart van België, NGI

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina v

1 Inleiding

1.1 Beknopte beschrijving project

Het project omvat de vroegtijdige hernieuwing en uitbreiding van de milieuvergunning van een bestaand veeteeltbedrijf te Wingene. De initiatiefnemer van het voorliggende project is de heer Marcel Cobbaert van Divarco NV.

Het veeteeltbedrijf te Wingene was tot 21/10/2003 eigendom van Jan en Christine Vandewalle- Grijspeert. Het bedrijf was vergund voor het uitbaten van een veeteeltbedrijf van 300 zeugen en 2.100 andere varkens. Op 21/10/2003 werd er akte genomen van de overname van de inrichting door Divarco NV. Het vergund aantal dieren bleef hierbij behouden (vergund tot 26/09/2012). Bij die overname werden enkel de stallen overgenomen. De woning van Jan en Christine Vandewalle-Grijspeert, die aan het perceel met de stallen grenst, blijft bewoond door en is eigendom van de vroegere eigenaars en behoort dus niet tot Divarco NV.

Divarco NV wil nu het bedrijf te Wingene uitbreiden met 303 varkens (20 zeugen en 283 andere varkens). Deze uitbreiding gaat gepaard met de samenvoeging van het bedrijf te Wingene met een bestaand varkensbedrijf te Ichtegem. Het bedrijf te Ichtegem wordt momenteel uitgebaat door De Witte Henri en is vergund voor 450 andere varkens.

Na goedkeuring van de milieuvergunning aangevraagd voor het bedrijf te Wingene zal de veeteeltactiviteit (het houden van varkens) op het bedrijf te Ichtegem stopgezet worden.

De veehouderij te Wingene is en blijft gespecialiseerd in het houden van zeugen en vleesvarkens. Door de samenvoeging met het bedrijf te Ichtegem wenst het bedrijf te Wingene uit te breiden tot 2.703 varkens (nl. 320 zeugen en 2.383 andere varkens). De dieren die op het bedrijf te Wingene bijkomen door de samenvoeging, zullen gedeeltelijk gehuisvest worden in een daartoe nieuw te bouwen ammoniakemissiearme stal.

1.2 Toetsing aan MER-plicht

Het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categoriën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage’ werd op 17/02/2005 in het staatsblad gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij het Decreet van 18 december 2002 (BS 13/02/2003) tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van MER-plichtige categorieën van projecten. Voor de projecten/plannen uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie.

De initiatiefnemer vraagt een milieuvergunning aan voor een bedrijf met 2.703 varkens, meer bepaald: 320 zeugen en 2.383 ‘andere’ varkens. Het project valt daardoor in de categorie 1 e) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van bijlage 2:

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 6

“Gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van 900 + het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van 3.000 groter dan 1 is.”

Rekening houdende met de aanvraag van 2.703 varkens (320 zeugen en 2.383 ‘andere’ varkens) bedraagt deze verhouding 1,15. Het bedrijf komt hierdoor dus in aanmerking voor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER-plicht.

Overeenkomstig art. 4.3.3 §4 van het decreet van 18 december 2002 bevat het verzoek tot ontheffing ten minste : 1° een beschrijving en verduidelijking van het voorgenomen project met inbegrip van de ruimtelijke situering ervan; 2° in voorkomend geval de gegevens die de administratie nodig heeft voor het aanvangen van de grensoverschrijdende informatieuitwisseling; 3° de verantwoording voor het verzoek en alle relevante gegevens ter staving ervan.

In bijlage II van het decreet van 18 december 2002 worden de criteria gegeven aan de hand waarvan de administratie geval per geval beslist of al dan niet een milieueffectrapport moet worden opgesteld.

Voorliggend verzoek tot ontheffing omvat een toetsing van het project aan deze criteria zijnde :  De kenmerken van het project (projectbeschrijving)  De plaats van het project (ruimtelijke situering en beschrijving referentiesituatie)  De kenmerken van het potentiële effect (effectbespreking)

In voorliggend rapport zal op MER-waardige wijze een inschatting gemaakt worden van de effecten die het project kan voortbrengen (zie hoofdstuk 6). Op deze wijze wordt getracht een volledig beoordelingskader te creeëren voor de beoordeling van de milieuaspecten van de desbetreffende milieuvergunningsaanvraag. Naast de beschrijving van de effecten van het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) zal eveneens bondig ingegaan worden op de effecten veroorzaakt door het huidige bedrijf te Ichtegem. In hoofdstuk 8 wordt een synthese gegeven van de effecten ten gevolge van het voorliggende project. In hoofdstuk 14 wordt een algemeen besluit weergegeven.

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor de in dit dossier voorliggende bedrijven werden in het verleden geen andere relevante rapportages gekend. Er werd in het verleden nog geen MER opgesteld voor een van beide bedrijven.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 7

1.4 Coördinaten initiatiefnemer/exploitant

Initiatiefnemer/exploitant: Divarco NV (bedrijfsleider : Marcel Cobbaert) Hoogweg 24a 8750 Wingene

1.5 Samenstelling en taakverdeling team van deskundigen

1.5.1 Samenstelling team van deskundigen

De initiatiefnemer, Divarco NV, liet de hier voorliggende ontheffingsaanvraag opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zgn. team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van de ontheffingsaanvraag waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines. De erkenning wordt verleend voor een termijn van maximum vijf jaar en kan worden verlengd. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werden erkende deskundigen voor de disciplines bodem (pedologie en geologie), water (oppervlaktewater en grondwater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen.

Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan deze ontheffingsaanvraag verlenen:

Tabel 1.6.1 - MER-deskundigen Discipline Erkend Deskundige Erkenning Coördinaten Bodem Roel Van de Moortel MB/MER/EDA/606/A Syncera nv geldig tot 03/11/2008 Kwadestraat 25 3460 Assent Water Roel Van de Moortel MB/MER/EDA/614/B Syncera nv geldig tot 09/10/2008 Kwadestraat 25 3460 Assent Lucht Gunter Brems MB/MER/EDA/626 Syncera nv geldig tot 02/02/2009 Kwadestraat 25 3460 Assent Coördinatie Roel Van de Moortel MB/MER/EDA/606/A Syncera nv geldig tot 03/11/2008 Kwadestraat 25 3460 Assent

De overige relevante aspecten (effecten op fauna&flora, de mens en zijn omgeving, geluidsaspecten en landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens zijn taak om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. Hij treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 8

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:

° Els Willems en Bert Gijsbers, projectverantwoordelijken Syncera nv (medewerkers voor de disciplines bodem, water, lucht en coördinatie)

° interne deskundigen: - Marcel Cobbaert, zaakvoerder - Carlos Roelens, bedrijfsdeskundige, DLV - Caroline Clement, assistent-bedrijfsdeskundige, DLV

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 9

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

° Situering bedrijf te Wingene De ligging van het bedrijf te Wingene (Hoogweg 24a) wordt weergegeven op een uittreksel van de topografische kaart van België (kaartblad 21/2) in combinatie met de stratenatlas (figuur 2.1a, bijlage 1).

Het bedrijfsterrein omvat het kadastraal perceel 1e afdeling, sectie D, nr. 1252 l en is 0,65 ha groot (figuur 2.2a, bijlage 1). De Lambert-coördinaten van het centrum van het bedrijf zijn: X = 74.439 en Y = 195.233.

Het bedrijf beschikt over 42 ha eigen cultuurgrond, allen in Vlaanderen gelegen, in de gemeente (bij Brugge) en in Brugge zelf, op meer dan 21 km (in vogelvlucht) van het bedrijf te Wingene. Figuur 2.2a’ (bijlage) geeft een overzicht van de ligging van deze percelen.

Rekening houdend met het gewestplan bevindt het bedrijf zich volledig in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De voornaamste gewestplan bestemmingen in de ruimere omgeving van het bedrijf zijn (afstanden gemeten ten opzichte van het meest nabijgelegen staluiteinde):

Bestemming Afstand (m) Richting Gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en 92 W openbaar nut (‘Sint-Amandus’, centrum voor palliatieve zorgen) woongebied (Wingene) 362,56 W Woonuitbreidingsgebied 418 W Agrarisch gebied 596 Z Ambachtelijke bedrijven en KMO’s 806 ZW Milieubelastende industriën 1.500 N Natuurgebied 1.835 NO

Figuur 2.3a (bijlage 1) geeft een visuele weergave van de gewestplan bestemmingen in de nabije omgeving van het bedrijf.

° Situering bedrijf te Ichtegem De ligging van het bedrijf te Ichtegem (Bruggestraat 222) wordt weergegeven op een uittreksel van de topografische kaart van België (kaartblad 12/7) in combinatie met de stratenatlas (figuur 2.1b, bijlage 1).

De Lambert-coördinaten van het centrum van het bedrijf zijn: X = 57.206 en Y = 203.372.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 10

Het bedrijfsterrein omvat het kadastraal perceel 2de afdeling, sectie D, perceel 379 a en is 0,21 ha groot (figuur 2.2b, bijlage 1).

Rekening houdend met het gewestplan bevindt het bedrijf te Ichtegem zich volledig in agrarisch gebied. De voornaamste gewestplan bestemmingen in de ruimere omgeving van het bedrijf zijn (afstanden gemeten ten opzichte van het meest nabijgelegen staluiteinde):

Bestemming Afstand (m) Richting Woongebied met landelijk karakter 76 N Gebied voor gemeenschapsvoorziening en 281 ZW openbaar nut Ambachtelijke bedrijven en KMO’s 290 W Gebied voor dagrecreatie 358 ZW Woongebied (Eernegem) 456 W Woonuitbreidingsgebied 794 ZW Landschappelijk waardevol gebied 1.119 N Parkgebied 1.117 Z Natuurgebied 1.505 NO

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 11

2.2 Vergunningstoestand

De initiatiefnemer dient een milieuvergunning aan te vragen voor de verplaatsing met samenvoeging van twee vergunningen en voor de gelijktijdige hernieuwing van een varkensbedrijf van 2.703 varkens. De huidig lopende milieuvergunning voor het bedrijf te Wingene loopt tot 26/09/2012.

Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de vergunningstoestand voor de bedrijven te Wingene en Ichtegem.

Vergunningstoestand bedrijf te Wingene

Tabel 2.2a – Vergunningsplichtige inrichtingen

Rubriek Omschrijving Klasse

9.4.1.c.2 Varkensstal met vergund: 2.400 varkens: 1 plaatsen voor meer - 300 zeugen dan 1.000 varkens ouder dan 10 weken - 2.100 andere varkens in agrarisch gebied uitbreiding: Een uitbreiding met stijging van de vergunde mestproductie van een bestaande veeteeltinrichting welke niet gelegen is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied en beschikt over een nutriëntenhalte, in combinatie met de volledige stopzetting van een bestaande veeteeltinrichting, beschikkend over een nutriëntenhalte.

dit voor 450 andere varkens aangevraagde 2.703 varkens: toestand: (voor een termijn van - 320 zeugen 20 jaar) - 2.838 andere varkens (opm: er zullen minder dan 2.000 varkens aanwezig boven 30 kg) 17.3.5.1° Opslag van petroleum vergund: 0 L 3

uitbreiding: + 2.400 L

aangevraagde 2.400 L toestand: (voor een termijn van 20 jaar)

17.3.6.1°.b Opslag van mazout vergund: 14.200 L mazoutopslag 3

annulatie - 4.500 L mazoutopslag

aanvraag 9.700 L mazoutopslag hernieuwing: (voor een termijn van 20 jaar) 28.2.c.1 Opslag van dierlijke vergund: 4.127,04 m³ mengmest 3 mest

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 12

Rubriek Omschrijving Klasse

uitbreiding: + 249,96 m³ mengmest

aangevraagde 4.374 m³ mengmest toestand: (voor een termijn van 20 jaar) 43.1.1° verbrandingsinrichting vergund: 0 kW 3 zonder elektriciteits- uitbreiding: + 342 kW productie aangevraagde 342 kW toestand: (voor een termijn van 20 jaar) 53.8.2° Grondwaterwinning vergund: 5.584 m³/jaar 2

uitbreiding: + 1.916 m³/jaar

aangevraagde 7.500 m³/jaar en 21 m³/dag toestand: (voor een termijn van 20 jaar)

Rekening houdende met de indelingsrubrieken is het bedrijf ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure die gevolgd moet worden is dan ook de procedure van een hinderlijke inrichting klasse 1, wat betekent dat de milieuvergunning aangevraagd moet worden bij de Bestendige Deputatie van de provincie West-Vlaanderen.

Vergunningstoestand bedrijf te Ichtegem

Tabel 2.2b – Vergunningsplichtige inrichtingen

Rubriek Omschrijving Klasse

9.4.1.c.1° Varkensstal met vergund: 450 andere varkens 2 plaatsen voor meer wijziging: deze veeteeltinrichting zal volledig stopgezet dan 20 tot en met worden, de dieren zullen samengevoegd 1.000 varkens ouder worden op een andere bestaande dan 10 weken in veeteeltinrichting agrarisch gebied / nieuwe toestand: 0 varkens /

28.2.c.1° Opslag dierlijke mest vergund: 475 m³ dierlijke mest 3

/ nieuwe toestand: 0 m³ dierlijke mest /

53.8.2° Grondwaterwinning vergund: 1.100 m³/jaar 3

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 13

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor de exploitatie van de inrichtingen te Wingene en Ichtegem zijn volgende vergunningen en beslissingen bekend:

Administratieve voorgeschiedenis bedrijf te Wingene

Tabel 2.3a – Toegekende milieu- en exploitatievergunningen Datum Einddatum Onderwerp Exploitant Overheid 09/12/77 09/12/92 Vergunning verleend voor: Jan Vandewalle CBS - 600 mestvarkens 25/08/83 09/12/92 Vergunning verleend voor: Jan Vandewalle BD - 1.800 mestvarkens 20/06/85 09/12/92 Vergunning verleend voor: Jan Vandewalle BD - 3.000 mestvarkens 04/07/91 01/09/11 Aktename van de opslag van dierlijke mest Jan Vandewalle BD (2.878 m³) 05/08/93 26/09/12 Aktename verleend voor een uitbreiding van Jan Vandewalle BD een varkensfokkerij met: - 1.081,04 m³ mestopslag - 12.000 l mazoutopslag

08/12/94 08/12/14 Grondwatervergunning voor het exploiteren Jan Vandewalle BD van: - 3 putten voor de winning van 5.584 m³/ jaar of 15 m³/ dag 28/04/98 08/12/14 Wijzigen grondwatervergunning: Jan Vandewalle BD 1 nieuwe boorput 20/11/03 26/09/12 Aktename van de overname van een inrichting NV Divarco BD vergund op naam van Grijspeert Christine door NV Divarco : . 2100 andere varkens . 300 zeugen . opslag van 14.200 L mazout . opslag van 4127,04 m³ dierlijke mestgrondwaterwinning 5584 m³/jaar

Administratieve voorgeschiedenis bedrijf te Ichtegem

Tabel 2.3 – Toegekende milieu- en exploitatievergunningen Datum Einddatum Onderwerp Exploitant Overheid 14/02/92 01/09/11 Vergunning verleend voor : De Witte Henri CBS - 450 andere varkens - opslag van 475 m³ dierlijke mest 12/03/1996 12/03/2016 grondwaterwinning voor de winning van 1.100 De Witte Henri CBS m³/jaar of 3 m³/dag uit het Ieperiaan

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 14

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 2.4.1 – Juridische randvoorwaarden Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie punt 2.1 (Ruimtelijke situering project) // (referentiesituatie, thema’s geur- en geluidshinder) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer.

Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja Zie punt 2.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen.

Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor de bedrijven (Wingene en Ichtegem) zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de aangevraagde en algemene en sectorale vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden in de ontheffingsaanvraag. // milieuvoorwaarden met (algemeen relevant: thema’s geurhinder, verzuring, vermesting, geluidshinder, verontreiniging bodem, verontreiniging betrekking tot o.a. ligging en oppervlaktewater, enz.) exploitatie van inrichtingen.

EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In de ontheffingsaanvraag zal nagegaan worden in beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de welke mate er stofhinder ten gevolge van de voorliggende bedrijven (Wingene en Ichtegem) te verwachten valt. // (thema luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader zwevend stof) 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee EU luchtkwaliteit 2004/107 beoordeeld en beheerd.

Mestdecreet en Heeft tot doel de bescherming ja Voorliggende bedrijven (Wingene en Ichtegem) dienen de regels van het Mestdecreet na te leven // (thema’s vermesting, uitvoeringsbesluiten van het leefmilieu tegen verontreiniging bodem, verontreiniging oppervlaktewater) verontreiniging als gevolg van productie en gebruik van meststoffen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 15

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er is een bedrijfseigen grondwaterwinning aanwezig op het bedrijf te Wingene, dewelke nog vergund is tot 08/12/2014. VLAREM-wetgeving) Het bedrijf is vergund voor 4 boorputten, allen puttend uit het Ieperiaan (3 op 22 m en 1 op 23 m diepte) met een maximaal vergund debiet van 5.584 m³/jaar.

Op het bedrijf te Ichtegem is een vergunde grondwaterwinning aanwezig van 1.100 m³/jaar, eveneens uit het Ieperiaan.

Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggende bedrijven (Wingene en Ichtegem) kunnen een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // lozingsvoorwaarden opgenomen (thema verontreiniging oppervlaktewater) in VLAREM II)

Bestemming en Duidt bestemming ja Voor de beken in de directe omgeving van beide bedrijven bedraagt de milieukwaliteitsnorm basiskwaliteit// (thema milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan verontreiniging oppervlaktewater) oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II)

Decreet integraal waterbeleid Bevat bepalingen betreffende het ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8). // (hoofdstuk 7, gecoördineerd en geïntegreerd bedrijfsspecifieke toelichting in kader van de watertoets) ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen

Natuurbeheerrecht

- Decreet betreffende het Centraal staan een planmatige ja Binnen een straal van 2 kilometer rondom de bedrijven te Wingene en te Ichtegem vinden we geen speciale natuurbehoud en het natuurlijk aanpak (natuurbeleidsplan), een beschermingszones ‘natuur’ terug (zie ook volgende paragrafen). milieu horizontaal beleid (‘stand-still’ principe) en een gebiedsgericht beleid

- Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor neen In de ruime omgeving (straal van 2 km rondom bedrijfscentrum) van beide bedrijven (Wingene en Ichtegem) bevinden er natuurreservaten behoud en ontwikkeling van zich geen Vlaamse en/of erkende natuurreservaten. natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door Vlaamse regering

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 16

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

- Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding neen In de ruime omgeving (straal van 2 km rondom bedrijfscentrum) van beide bedrijven (Wingene en Ichtegem) bevinden er van alle natuurlijke in het wild zich geen vogelrichtlijngebieden. levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend

- Ramsargebieden Overeenkomst inzake neen In de ruime omgeving (straal van 2 km rondom bedrijfscentrum) van beide bedrijven (Wingene en Ichtegem) bevinden er watergebieden die van zich geen ramsargebieden (> 2 km rondom het bedrijfscentrum). internationale betekenis zijn, in

het bijzonder als woongebied voor watervogels

- Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding neen In de ruime omgeving (straal van 2 km rondom bedrijfscentrum) van de bedrijven te Wingene en Ichtegem bevinden er van soorten en natuurlijke zich geen habitatrichtlijngebieden. habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend

- Regionale landschappen Duurzaam ja Enkel het bedrijf te Wingene is gelegen in een zone van een regionaal landschap, nl. het Houtland. Eén van de samenwerkingsverband gericht belangrijkste activiteiten van dit Regionale Landschap is de zorg voor de kleine landschapselementen zoals op behoud van streekeigen knotwilgenrijen, dreven, poelen, kleine groengebieden…: door inzet van landschapsarbeiders wordt de aanplant en het karakter, bevorderen onderhoud van deze kleine landschapselementen extra ondersteund; door middel van landschapsbedrijfsplannen worden natuureducatie, recreatief de landbouwers betrokken bij de integratie van hun bedrijf in de omgeving; bijzondere aandacht gaat ook uit naar de medegebruik, ontwikkeling KLE, bescherming van bedreigde dier- of plantensoorten (zoals bijvoorbeeld de Stengelloze sleutelbloem, die in Vlaanderen … enkel in het Houtland nog voorkomt). // (thema visuele hinder)

Beschermde monumenten, Ter bescherming van neen Binnen een straal van 1 km rondom de bedrijfscentra (Wingene en Ichtegem) bevinden er zich geen beschermde landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of monumenten, beschermde landschappen of beschermde stads/dorpsgezichten. // (thema visuele hinder) dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen.

Decreet op het archeologisch Regelt de bescherming, het ja Op het bedrijf te Wingene wordt in de toekomstige situatie een nieuwe varkensstal geplaatst. De graafwerkzaamheden patrimonium behoud en de instandhouding, het nodig voor deze aanpassingen kunnen invloeden hebben op de bodem tot enkele meters diep. Mogelijke beïnvloeding herstel en het beheer van het van archeologische sporen kan hierdoor plaatsvinden. // (zie thema visuele hinder) archeologisch patrimonium.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 17

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Decreet betreffende voorkoming en Decreet ter voorkoming, beheer ja De bedrijven (Wingene en Ichtegem) dienen de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen na te beheer van afvalstoffen en verwijdering of nuttige leven. // (thema geurhinder) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan.

Bodemsaneringsdecreet Decreet dat moet toelaten ja Volgens Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een beslissingen inzake oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats in dit bodemsanering op systematische ontheffingsdossier bij de bespreking van de milieueffecten. // (thema’s verontreiniging bodem en grondwater) wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen.

Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en afvalstoffendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen.

Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het ja In de omgeving van het bedrijf te Wingene vinden we voornamelijk cultuurgraslanden en akkers terug (zie bespreking behoud, de bescherming, de punt 4.2.4). Naast de aanwezigheid van enkele houtkanten en bomenrijen, vinden we het meest nabij een aanleg en het beheer van de populieraanplant op vochtige grond met ruderale ondergroei terug op 1,180 meter van het bedrijfscentrum. bossen te regelen. Het behandelt In de omgeving van het bedrijf te Ichtegem vinden we voornamelijk cultuurgraslanden en akkers terug (zie bespreking alle bossen in Vlaanderen. punt 4.2.4). Naast de aanwezigheid van enkele houtkanten en bomenrijen, vinden we het meest nabij een zuur eikenbos op 1,650 km van het bedrijfscentrum.

// (thema verzuring)

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 18

Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant? Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, ja Varkens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de wet op het dierenwelzijn van toepassing welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, bescherming van voor aantal voorwaarden voor goede voedingswijze,…) door de bedrijven (Wingene en Ichtegem) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario’s) landbouwdoeleinden gehouden bescherming van dierenwelzijn dieren

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 19

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 2.4.2 – Beleidsmatige randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) ontwikkeling van Vlaanderen en Om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de functies die kenmerkend zijn voor dit gebied legt de krachtlijnen vast van het gevrijwaard te worden, met name de landbouw, het bos en de natuur en in zekere mate ook het wonen en werken. Met ruimtelijk beleid naar de betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, toekomst. doch dat voor nieuwe bedrijven dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische bedrijfszones.

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het Het PRS West-Vlaanderen vermeldt als knelpunten verkrotting van landbouwbedrijven door leegstand door gebrek aan ruimtelijk beleid naar de opvolging, druk op agrarisch gebied door verstedelijking, de ontwikkeling van intensieve veeteelt zorgt voor belangrijke toekomst. mestoverschotten met druk op het milieu als gevolg. Hierdoor worden steeds strengere milieunormen gesteld aan de veeteelt en zal het vergunningenbeleid leiden tot afbouw van de veestapel van de intensieve veehouderij.

Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) en visie op de gewenste Structuurplan ruimtelijke ontwikkeling, enz. op Het GRS van de gemeentes Wingene als Ichtgem zijn beiden nog in opmaak. Voor de specifieke locaties te Wingene en gemeentelijk niveau. te Ichtegem wordt geen bijzondere aandacht aan besteed.

Vlaams Milieubeleidsplan 2003- Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) 2007 Vlaams Gewest, alsmede Betreffende het thema verzuring vormt de ‘NH emissie in de landbouwsector reduceren tegen 2010’ een zeer belangrijke provincies en gemeenten in 3 actie. Het reduceren van de ammoniak-emissie in de landbouwsector situeert zich op 2 vlakken: ammoniakreductie en aangelegenheden van gewestelijk mestverwerking. Men wil de landbouwsector ook meer sensibiliseren m.b.t de mestproblematiek en men wil de mestafzet belang, dient te voeren. op de Vlaamse cultuurgronden reduceren. Op gebied van geurhinder wil men komen tot betere normering en regelgeving net als tot het introduceren van een standaardaanpak voor geurproblemen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 20

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) provincie dient te voeren, binnen Wat betreft de uitstoot van verzurende stoffen zal de provincie West-Vlaanderen er in het provinciaal de beleidslijnen van het milieuvergunningenbeleid inzake veeteeltinrichtingen op toezien dat bij het verlenen van milieuvergunningen voor nieuwe gewestelijk plan. stallen of voor veranderingen van bestaande stallen bijzondere aandacht wordt besteed aan maatregelen die de NH3- emissie tot een haalbaar minimum kunnen beperken.

Betreffende het thema vermesting zal de provincie zich gedurende de volledige looptijd van het plan concentreren op voorlichtingscampagnes betreffende biologische landbouw, het hergebruik van dierlijke mest, mestinjectie en preventie van milieuverstoring. Het bevorderen van mestbe- en -verwerking is een belangrijke actie.

In samenwerking met de steden en gemeenten zal een emissie-inventaris worden opgemaakt over de bronnen van geurhinder. Op basis van deze zullen vergunningen voor hinderlijke bedrijven met een mogelijke relatie tot geurhinder opnieuw worden onderzocht en zullen – indien nodig – verstrengde emissienormen of saneringsnormen worden opgelegd.

Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) gemeente dient te voeren, binnen De landbouwsector is in Wingene zeer sterk vertegenwoordigd, vooral dan op intensieve wijze door het groot aantal de beleidslijnen van het veeteeltbedrijven. Verschillende landbouwactiviteiten kunnen druk op het milieu uitoefenen, landbouw is dan ook een gewestelijk en provinciaal plan. belangrijke doelgroep in hetkader van het milieubeleid in Wingene. De gemeente wil voornamelijk initiatieven ondersteunen uitgaande van de Provincie, aangezien de Provincie beschikt over een provinciaal centrum voor onderzoek en voorlichting (POVLT) dat uitgegroeid is tot een belangrijke bron voor info en vernieuwing voor de landbouwsector. De provincie besteed dus al veel aandacht aan sensibilisering, informatisering, overleg en onderzoek naar milieuvriendelijke landbouw. De gemeente ziet zich daarbij een ideale partner om deze initiatieven dichter bij de landbouwers te brengen en om ze te overtuigen.

Het MBP van Ichtegem is een algemeen plan zonder veel aandacht voor landbouw.

Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op Het GNOP voor de gemeente Wingene werd opgesteld halverwege de jaren negentig en het document is ondertussen zowel korte als lange termijn; het gedateerd. Specifiek gerichte acties ter hoogte van de bedrijfslocatie komen niet voor in het GNOP. Algemene acties met actieplan vormt daarbij de betrekking tot kleine landschapselementen kunnen als algemeen relevant beschouwd worden. uitvoering. Voor de gemeente Ichtegem werd in het verleden geen GNOP opgesteld.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 21

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen Binnen een straal van 2 km rondom de bedrijven (Wingene en Ichtegem) komen er geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien. (zie natuurdecreet)

Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van ja De gemeenten Wingene maakt deel uit van het landinrichtingsproject ‘Brugse Veldzone’// (thema visuele hinder) landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening.

Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen neen Binnen een straal van 1 km rondom beide bedrijven (Wingene en Ichtegem) komen er geen ruilverkavelingsprojecten voor meer dan een eenvoudige // (thema visuele hinder) perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied.

Landschapsatlas Geeft aan waar historisch ja Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf te Wingene bevindt zich enkel het lijnrelict ‘Hertsbergebeek en Rinkbeek’ gegroeide landschapstructuur tot (L30025). Deze is gelegen aansluitend aan het bedrijfsperceel. op vandaag herkenbaar gebleven Volgens de Landschapsatlas liggen er binnen een straat van 1 km rond het bedrijf te Ichtegem geen ankerplaatsen, is en duidt deze aan als relicten relictzones, lijn- of puntrelicten. en/of ankerplaatsen.

Beleidsbrief landbouw 2005 Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle milieuthema’s) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 22

Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking ontheffingsaanvraag)

Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Voorliggende veeteeltbedrijven (Wingene en Ichtegem) bezitten door de aanwezige dieren een geuremissie dewelke overleg: “De weg naar een ontwerpfase) geeft een eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden ed. In de voorliggende ontheffingsaanvraag (onderdeel geurhinder) duurzaam geurbeleid” samenvatting van de belangrijkste zal nagegaan worden hoe de bedrijven voldoen aan de beschermingsniveaus dewelke in dit visiedocument worden beleidshiaten en van de voorgedragen. voorstellen die in het kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu- en Natuurbeleid worden geïdentificeerd.

Nitraatrichtlijn Heeft als doel waterveront- ja Implementatie via mestdecreet reiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen.

NEC-richtlijn Impliceert het opnemen van ja De emissie ten gevolge van beide bedrijven zullen specifiek beschouwd worden in de ontheffingsaanvraag. // (thema’s bindende emissieplafonds voor verzuring & vermesting)

SO2, NOx, VOS en NH3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma’s, zie Vlarem II).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 23

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

Voor de bondige beschrijving van het project wordt verwezen naar punt 1.1.

De vergunningsplichtige inrichting te Wingene betreft een bestaande varkenskwekerij met 2.400 stuks varkens (300 zeugen en 2.100 andere varkens), die door samenvoeging met een overgenomen bedrijf te Ichtegem een vergunning aanvraagt voor 2.703 varkens (320 zeugen en 3.283 . De huidige milieuvergunning van het bedrijf loopt tot 26 september 2012. In het kader van de nieuwe milieuvergunningsaanvraag zal een ontheffingsaanvraag van de MER-plicht worden opgemaakt.

Naast de uitbreiding in het dierenaantal (via verplaatsing, omvorming en samenvoeging met het bedrijf te Ichtegem), wenst de exploitant volgende zaken aan te vragen:

- verbrandingsinrichting zonder elektriciteitsproductie van 342 kW (regularisatie): er zijn 2 stookinstallaties aanwezig van elk 121 kW en 2 warmeluchtkanonnen van elk 50 kW. Deze zijn reeds aanwezig, maar niet vergund. - opslag van 2.400 L petroleum (regularisatie); - vermindering van de mazoutopslag (van 14.200 L naar 9.700 L): Het bedrijf is vergund voor een opslag van 14.200 L mazout (2.200 L + 12.000 L). Deze oude tanks zijn niet meer aanwezig op het bedrijf. Er is momenteel een tank van 9.700 L mazout aanwezig, doch niet vergund; - wijziging hoeveelheid dierlijke mest: De vergunde hoeveelheid mest onder de bestaande stallen strookt niet met de werkelijkheid. De werkelijke hoeveelheid wordt aangevraagd. Tevens wordt er een uitbreiding gevraagd van 120 m³ onder de nieuwe varkensstal. In totaal wordt er een opslag van 4.374 m³ mengmest aangevraagd. - uitbreiding grondwaterwinning (van 5.584 m³/jaar naar 7.500 m³/jaar).

Rekening houdende met de aanvraag van 2.703 varkens (320 zeugen en 2.383 andere varkens) bedraagt de verhouding zeugen t.o.v de drempel van 900 plus de verhouding andere varkens t.o.v. 3000, meer dan 1 (meer bepaald 1,15). Het bedrijf komt hierdoor dus in aanmerking voor een gemotiveerd verzoek tot ontheffing.

In geval van weigering, dient een milieueffectrapport te worden opgesteld in het kader van de vergunningsaanvraag. Het niet bekomen van een vergunning betekent immers het stopzetten van de activiteiten na het verlopen van de bestaande vergunning met verlies van inkomen voor de uitbater.

Naast het houden van vergunningsplichtige dieren worden er op het bedrijf te Wingene in de huidige situatie eveneens ± 1.200 niet vergunningsplichtige biggen gehouden. In de toekomstige situatie dient rekening gehouden te worden met een toename tot ± 1.400 biggen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 24

3.2 Bedrijfsinfrastructuur

3.2.1 Huidige bedrijfsinfrastructuur

Huidige bedrijfsinfrastructuur bedrijf te Wingene De huidige bedrijfsinfrastructuur bestaat uit 6 stallen. De infrastructuurelementen aanwezig op het bedrijf worden grafisch weergegeven en gesitueerd op figuur 3.1a (zie bijlage 1).

. Stal 1 is de meest zuidelijke stal, en het verst van de woning gelegen. Dit is een voormeststal. Er zijn 20 hokken aanwezig waarin momenteel 150 andere varkens tot 30 kg gehuisvest worden. Er is een mestopslag van 74 m³ in de mestkelder onder de stallen. De vloeren bestaan uit volroostervloeren.

. Stallen 2 en 3 zijn twee identieke stallen met elk 40 hokken die in de huidige situatie elk plaats bieden voor 625 andere varkens tot 110 kg. Beiden hebben een mestopslag van 754,68 m³. Ook hier bestaan de vloeren uit volroostervloeren, met daaronder de mestkelder.

. Stal 4 kan onderverdeeld worden in 2 staldelen: een gedeelte voor de huisvesting van 100 andere varkens (ook voormest) en een gedeelte voor 110 zeugen en 30 opfokzeugen. Er is een mestopslagcapaciteit van 592,68 m³. De andere varkens zitten met 12 à 13 dieren samen in hokken met volroostervloeren. De zeugen en de opfokzeugen zitten apart in ligboxen. De vloer is er gedeeltelijk vol, maar het percentage rooster bedraagt nog steeds meer dan 50 %.

. Stal 5 is de grootste stal. Er zijn meerdere staldelen te onderscheiden. Een ruimte voor de centrale verwarming en het bureau bevinden zich tegen de oostzijde van de stal. Aangrenzend bevindt zich de biggenbatterij en daarnaast de 96 kraamhokken. Tegen de westelijke zijde zijn er nog ligboxen en hokken, goed voor de huisvestiging van 94 zeugen en 70 andere varkens. Tevens worden er een 6-tal hokken gebruikt als dekstal. De totale mestcapaciteit voor deze stal bedraagt 1.392 m³.

. Naast de woning van de vorige eigenaar, aan de straatkant, staat stal 6. Deze biedt in de huidige situatie plaats aan 500 andere varkens tot 110 kg. Zowel in de stal, als aangebouwd aan de stal zijn er 2 bergingen aanwezig.

Enkel de zeugenstal en de biggenbatterij worden verwarmd (stookinstallatie van 243 kW). Deze stookinstallatie werkt op mazout. Het bedrijf is vergund voor 14.200 L, doch in realiteit zijn deze tanks niet meer aanwezig op het bedrijf. Er is wel 1 mazouttank aanwezig van 9.700 L (bovengronds, enkelwandig en ingekuipt). Deze staat in het hok voor de centrale verwarming in stal 5.

Daarnaast zijn er ook nog twee mobiele warmeluchtkanons aanwezig op het bedrijf (elk van 50 kW) op petroleum, die naargelang de behoefte in een stal geplaatst kunnen worden. De opslagtank voor petroleum staat tussen stallen 2 en 3. Deze laatste is echter nog niet vergund, maar wordt aangevraagd in de nieuwe vergunning.

De stallen 1, 2 en 3 worden op natuurlijke wijze verlucht. Stallen 4, 5 en 6 worden mechanisch met behulp van ventilators verlucht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 25

Ter hoogte van de stallen staan er 10 voedersilo’s, allemaal met droog voer. De capaciteit bedraagt 1 x 3 ton, 2 x 6 ton, 1 x 7 ton, 5 x 12 ton en 1 x 9 ton. De preciese inplanting van deze silo’s wordt weergegeven op figuur 3.1a.

Ter hoogte van stal 6 staat aan de straatkant een kadaveropslagplaats. Deze is niet gekoeld, maar de kadavers worden wel snel opgehaald bij afroep.

Alhoewel er op het bedrijventerrein 2 boorputten aanwezig zijn wordt er slechts 1 boorput gebruikt, met name de boorput tussen stallen 5 en 6. Het water wordt gepompt uit het Ieperiaan. Het maximale vergund debiet bedraagt 5.584 m³/jaar. Het opgepompte water wordt zowel voor drink- als reinigingswater gebruikt (zie verder).

Een eigen mestverwerkingssysteem is niet aanwezig op het bedrijfsterrein. Alle mest wordt integraal afgevoerd, ofwel om uit te rijden op de eigen velden, ofwel naar de mestverwerkingsinstallatie te Oostnieuwkerke bij Voeders Decadt (Bio-Armor installatie). De mest blijft maximaal 3 weken in de kelders liggen, maar meestal wordt deze om de 14 dagen weggevoerd. De vergunde hoeveelheid mest onder de bestaande stallen strookt niet met de werkelijkheid. De werkelijke hoeveelheid wordt aangevraagd. Tevens wordt er een uitbreiding gevraagd van 120 m³ onder de nieuwe varkensstal. Op het grondplan wordt op de huidige situatie per stal de mestopslag weergegeven zoals deze vergund is. Op de nieuwe situatie wordt per stal weergegeven hoeveel deze in werkelijkheid is.

De oppervlakte van de bedrijfseigen cultuurgronden bedraagt 42 ha. Figuur 2.2a’ geeft de ligging weer. Alle gronden bevinden zich in Zuienkerke (bij Brugge). Er zijn geen verstrengde bemestingsnormen van toepassing.

Huidige bedrijfsinfrastructuur bedrijf te Ichtegem Er is slechts 1 stal aanwezig op het bedrijf te Ichtegem. Deze stal biedt plaats voor 450 andere varkens. De hokken zijn volroostervloeren met daaronder een mestkelder van 475 m³, waarin ook het reinigingswater wordt opgevangen. Er is een verwarmingsinstallatie aanwezig van 8.000 kcal. De stal wordt op natuurlijke manier verlucht. Naast de stal is er een voedersilo aanwezig van 5,5 ton droog voor. Er is een niet-gekoelde kadaveropslag aanwezig.

Het bedrijf beschikt niet zelf over een mestverwerkingssysteem, maar de mest wordt twee maal per jaar afgevoerd.

Op het bedrijf is er een grondwaterwinning aanwezig met een vergund debiet van 1.100 m³/jaar of 3 m³/dag. Deze boorput put water uit het Ieperiaan aquifersysteem.

Het bedrijf te Ichtegem heeft geen bedrijfseigen cultuurgronden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 26

3.2.2 Toekomstige bedrijfsinfrastructuur

Toekomstige bedrijfsinfrastructuur bedrijf te Wingene In de toekomstige situatie worden er enkel wijzigingen aan de stalinfrastructuur doorgevoerd. Er wordt een 7de stal gebouwd, aansluitend aan stal 1. Deze stal wordt emissiearm gebouwd volgens het V-4.7-systeem. De bestaande stallen en hun indeling blijven in de toekomstige situatie behouden. Er is wel een verschuiving in het aantal dieren per stal en in de mestopslag:

huidig aantal wijziging toekomstig aantal herkomst dieren stal 1 150 andere varkens +170 320 andere varkens door verplaatsing 74 m³ mestopslag + 126 200 m³ stal 2 625 andere varkens - 4 621 andere varkens verplaatst 754,68 m³ mestopslag - 0,32 755 m³ stal 3 625 andere varkens - 3 622 andere varkens verplaatst 754,68 m³ mestopslag - 0,32 755 m³ stal 4 110 zeugen / 110 zeugen / 30 opfokzeugen - 30 verplaatst 100 andere varkens - 100 verplaatst 592,68 m³ mestopslag - 0,32 593 m³ stal 5 190 zeugen + 20 210 zeugen door samenvoeging met het bedrijf te Ichtegem 70 andere varkens - 70 0 andere varkens verplaatst 1.200 biggen / 1.400 biggen / 1.392 m³ mestopslag / 1.392 m³ stal 6 500 andere varkens / 500 andere varkens / 559 m³ mestopslag / 559 m³ stal 7 - + 320 320 andere varkens door samenvoeging met het bedrijf te Ichtegem & gedeelte door verplaatsing 0 m³ mestopslag + 120 120 m³ Totaal 300 zeugen + 20 320 zeugen 2.100 andere varkens + 283 2.383 andere varkens 1.200 biggen / 1.400 biggen 4.127,04 m³ mestopslag + 245,04 m³ 4.374 m³ mestopslag

De voerdersilo van 7 ton, ter hoogte van de linkerbenedenhoek (zuidwest) aan stal 1, wordt verplaatst naar de linkerbenedenhoek van de nieuwe stal, die aansluitend aan stal 1 gebouwd wordt.

Toekomstige bedrijfsinfrastructuur bedrijf te Ichtegem In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Ichtegem geen dieren meer gehouden worden. Na samenvoeging met het bedrijf te Wingene wordt de inrichting volledig stopgezet.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 27

3.3 Capaciteit

3.3.1 Huidig capaciteit

Huidige capaciteit bedrijf te Wingene Het maximum aantal dieren dat in de stallen wordt gehouden is begrensd door de landbouwtechnische normen en de grootte van de stal en het staltype. De indeling van de onder 2.2 weergegeven stallen is als volgt:

Tabel 3.3.1a – Dierbezetting huidige situatie Wingene

Type dier Aantal Afmeting hok Nuttige Aantal Opp./dier (m²) % Rooster- hokken opp. hok dieren/ vloer hok hok stal 1 andere varkens 20 260 cm x 200 cm 5,20 m² 7 - 8 0,65 - 0,74 100

stal 2 andere varkens 40 555 cm x 200 cm 11,10 m² 15 - 16 0,69 – 0,74 100

stal 3 andere varkens 40 555 cm x 200 cm 11,10 m² 15 - 16 0,69 – 0,74 100

zeugen + 140 stal 4 69 cm x 360 cm 2,48 m² 1 2,48 m² > 50 opfokzeugen box andere varkens 8 550 cm x 200 cm 11 m² 12 - 13 0,85 m² – 0,92 m² 100

stal 5 kraamzeugen 96 255 cm x 160 cm 4,08 m² 1 4,08 m² 100 biggenbatterijen 96 255 cm x 160 cm 4,08 m² 10 0,41 m² 100 guste zeugen 88 box 69 cm x 360 cm 2,48 m² 1 2,48 m² > 50 andere varkens 10 305 cm x 230 cm 7,02 m² 7 1 m³ 100 dekstallen 8 305 cm x 270 cm 8,34 m² - - 100

stal 6 andere varkens 17 200 cm x 650 cm 13 m² 15 - 16 0,81 m² – 0,87 m² 100 andere varkens 11 210 cm x 650 cm 13,65 m² 16 0,85 m² 100 andere varkens 4 200 cm x 150 cm 3 m² 3 - 4 0,75 m² - 1 m² 100 andere varkens 4 400 cm x 150 cm 6 m² 7 0,86 m² 100 andere varkens 2 325 cm x 200 cm 6,50 m² 7 0,93 m² 100

In het Koninklijk besluit van 15 mei 2003 (B.S. 24/06/2003) betreffende de besccherming van varkens in varkenshouderijen worden de minimumvoorschriften voor oppervlakte en vloeren vastgelegd:

Gemiddeld gewicht Minimum opp. (m²/dier) < 10 kg 0,15 10 – 20 kg 0,20 20 – 30 kg 0,30 20 – 50 kg 0,40 50 – 85 kg 0,55 85 – 110 kg 0,65 > 110 kg 1

Op het bedrijf worden de varkens gehouden tot een gewicht van 110 kg. Er geldt dus een minimumoppervlakte van 0,65 m². Deze is overal gerespecteerd. Zelf de varkens tot 30 kg hebben een oppervlakte groter dan 0,65 m², hoewel strict genomen de minimumoppervlakte 0,30 m² bedraagt. Rekening houdend met de huidige stalindeling voldoet het bedrijf aan de minimum oppervlakte.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 28

Huidige capaciteit bedrijf te Ichtegem

Tabel 3.3.1a – Dierbezetting huidige situatie Ichtegem

Type dier Aantal Afmeting hok Nuttige Aantal Opp./dier (m²) % Rooster- hokken opp. hok dieren/ vloer hok hok stal 1 andere varkens 36 525 cm x 200 cm 10,50 m² 12 - 13 0,81 - 0,88 100

3.3.2 Toekomstige capaciteit

Capaciteit bedrijf te Wingene In de toekomstige situatie dient rekening gehouden te worden met de bouw van een nieuwe stal, en de verplaatsing van enkele dieren. Wat de aangevraagde verdeling van de dieren over de verschillende stallen betreft, wordt volgende verdeling aangevraagd (zie tabel 3.3.2).

Tabel 3.3.2 – Dierbezetting toekomstige situatie Wingene

Type dier Aantal Afmeting hok Nuttige Aantal Opp./dier (m²) % Rooster- hokken opp. hok dieren/ vloer hok hok andere varkens stal 1 20 260 cm x 200 cm 5,20 m² 16 0,325 100 (tot 30 kg)

stal 2 andere varkens 40 555 cm x 200 cm 11,10 m² 15 - 16 0,69 – 0,74 100

stal 3 andere varkens 40 555 cm x 200 cm 11,10 m² 15 - 16 0,69 – 0,74 100

140 stal 4 zeugen 69 cm x 360 cm 2,48 m² 1 2,48 m² > 50 box

stal 5 kraamzeugen 96 255 cm x 160 cm 4,08 m² 1 4,08 m² 100 biggenbatterijen 96 255 cm x 160 cm 4,08 m² 10 0,41 m² 100 guste zeugen 88 box 69 cm x 360 cm 2,48 m² 1 2,48 m² > 50 guste zeugen 10 305 cm x 230 cm 7,02 m² 1 7,02 m³ 100 dekstallen 8 305 cm x 270 cm 8,34 m² - - 100

stal 6 andere varkens 17 200 cm x 650 cm 13 m² 15 - 16 0,81 m² – 0,87 m² 100 andere varkens 11 210 cm x 650 cm 13,65 m² 16 0,85 m² 100 andere varkens 4 200 cm x 150 cm 3 m² 3 - 4 0,75 m² - 1 m² 100 andere varkens 4 400 cm x 150 cm 6 m² 7 0,86 m² 100 andere varkens 2 325 cm x 200 cm 6,50 m² 7 0,93 m² 100

andere varkens stal 7 20 260 cm x 200 cm 4 m² 16 0,325 100 (tot 30 kg)

Capaciteit bedrijf te Ichtegem Op het bedrijf te Ichtegem zal in de toekomstige situatie niet langer veeteeltactiviteiten uitgevoerd worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 29

3.4 Afbraak- en aanlegfase

Afbraak- en aanlegfase bedrijf te Wingene Zoals reeds werd aangegeven in vorige paragraaf zal in kader van voorliggend project de aanleg van een nieuwe stal plaatsvinden. Deze nieuw te bouwen stal zal emissiearm uitgerust worden, hiervoor zal meer bepaald geopteerd worden voor de bouw van mestkelders met een water- en mestkanaal, waarbij het mestkanaal voorzien is van schuine putwanden en met andere dan metalen driekantroosters (systeem V-4.7). Het hok wordt uitgevoerd met in het midden een bolle vloer.

De nieuw te bouwen varkensstal zal opgericht worden op perceel 1252 l, aansluitend aan varkensstal 1. Onder de stal wordt een mestkelder voorzien. Voor de plaatsing van de stal zal hierdoor maximaal een uitgraving vereist zijn tot ± twee meter diepte. Tijdens de aanleg van de kelders en de fundamenten zal eveneens bemaling noodzakelijk zijn.

De nieuw te bouwen varkensstal zal bestaan uit een prefab-constructie. Een eerste inschatting van de te verwachten verkeersbewegingen ten gevolge van de bouw van deze stal wijst op een 18-tal vrachtwagens. Hierbij werd onder meer rekening gehouden met de vrachtwagens voor de aanlevering van beton, de aanlevering van de zijpanelen (de muren), de aanlevering van het isolatiemateriaal, de dakconstructie, de binneninrichting en de grondwerken voor de kelder.

Afbraak- en aanlegfase bedrijf te Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem wordt stopgezet bij overname. Er is geen afbraakfase voorzien wel zal de binneninrichting aanwezig in de stallen verwijderd worden. De huidige stal zal namelijk in de toekomst gebruikt worden als berging voor houtopslag.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 30

3.5 Exploitatiecyclus

3.5.1 Huidige exploitatiecyclus

Exploitatiecyclus bedrijf te Wingene Het bedrijf is een gesloten bedrijf, wat betekent dat er geen biggen aangekocht worden, maar alles is eigen kweek. In de huidige situatie wordt er gewerkt volgens het één-weken- management-systeem. Wekelijks vinden er in dit systeem 3 activiteiten plaats: bronstcontrole en dekken, spenen en werpen.

Iedere productiecyclus wordt begonnen met het dekken van de zeugen. Na een drietal weken worden de zeugen getest op drachtigheid. Indien de dieren niet drachtig zijn gaan ze terug naar de dekstal.

Een 4 tal dagen voor de vermoedelijke werpdatum worden de zeugen in de kraamhokken gebracht. Per zeug is een kraamhok voorzien. Na een dracht van 115 dagen worden de biggen geboren. Men heeft gemiddeld een 11-tal biggen per worp. Jaarlijks worden er zo’n 7.500 varkens geboren. De biggen hebben een gewicht van ca 1,5 kg bij de geboorte. Ze kunnen vrij loslopen in het kraamhok bij de zeug. Ieder kraamhok is voorzien van een voederbak en anti- morscup voor de zeug.

De biggen blijven gedurende 4 weken bij de zeug waarna ze ongeveer 7 kg wegen. Na de 4 weken bij de zeug worden de biggen overgeplaatst naar de biggenbatterij. De zeugen worden na het spenen van de biggen teruggebracht naar de dekstal waar ze gedekt worden. Vervolgens is het kraamhok een week leegstaand, waarin de kraamhokken grondig gereinigd worden met een hogedrukreiniger en vervolgens ontsmet. Bijgevolg is de verblijftijd voor elk kraamhok zes weken (1 week voor het werpen, 4 weken zogen en 1 week leegstand).

De biggen blijven tot een gewicht van 20 kg in de biggenbatterij (ongeveer 10 weken oud). Daar zitten de biggen samen in hokjes waar ze vrij kunnen rondlopen en beschikken over voeder (meel) en water. Vervolgens verhuizen ze vanuit de biggenafdeling naar de voormeststal tot een gewicht van 30 à 35 kg. Daarna verhuizen de dieren naar de vleesvarkenshokken, waar ze blijven tot ze een verkoopbaar gewicht van ongeveer 110 kg hebben (leeftijd is dan ongeveer 28 weken).

Een aantal vrouwelijke biggen worden opgekweekt om daar later zeugen uit te fokken. Er worden juist genoeg dieren aangehouden die men nodig heeft ter vervanging van oude zeugen. Vanaf een leeftijd van ongeveer 240 dagen worden de zeugen dekrijp en worden ook ingeschakeld als reproductief materiaal. Na een zeker aantal worpen zijn de zeugen niet meer economisch rendabel, daar de worpen niet meer zo groot zijn. Op dat moment worden ze afgevoerd naar het slachthuis.

Het aantal productiecycli per jaar bedraagt ongeveer 2,3 (worpindex)

Locatie Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem is in de huidige situatie gespecialiseerd in het kweken van mestvarkens. De exploitatiecyclus op het bedrijf start bij de aankoop van biggen op een leeftijd van ongeveer 10 weken. Twee keer per jaar worden er 450 biggen aangekocht. Deze worden aangevoerd

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 31

gedurende 1 dag (altijd op een donderdag). De dieren worden opgekweekt tot ongeveer een gewicht van 110 kg. Daarna worden de slachtrijpe dieren afgevoerd.

Na elke ronde worden de stallen gereinigd.

3.5.2 Toekomstige exploitatiecyclus

Locatie Wingene In het bedrijf te Wingene zal er in de toekomst overgeschakeld worden van een één-weken- naar een drie-weken-managementsysteem. Het groepsgewijs managementsysteem heeft voordelen op het vlak van arbeidsbesparing en efficiëntere hokbezetting. Daarinboven verbetert de sanitaire toestand van het bedrijf, alsook de technische en economische resultaten.

Er zijn wel een aantal voorwaarden om het groepsgewijs managementsysteem toe te kunnen passen. Eerst en vooral dient de zeugenstapel opgesplitst te kunnen worden in groepen van gelijke grote. In de toekomst zullen de 320 zeugen opgesplitst worden in 7 groepen van 46 zeugen. Daarnaast moet er ook veel aandacht besteed worden aan het gelijktijdig bronstig worden van de zeugen en het aantal compartimenten plus het aantal hokken per compartiment moeten passen bij het gekozen managementsysteem. In dit geval zijn er 2 compartimenten met elk 48 hokken (dus in totaal 96 kraamhokken).

Er zal een extra voormeststal gebouwd worden. Voor het overige verandert er niets aan de exploitatiecyclus.

Locatie Ichtegem In de toekomstige situatie wordt de huidige exploitatiewijze stopgezet.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 32

3.6 Productiebeheer en grondstoffenverbruik

3.6.1 Productiebeheer

Productiebeheer bedrijf te Wingene Aan de hand van een technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en de productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In de evaluatie speelt de parameter verbruik een belangrijke rol. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Periodiek worden de resultaten tevens besproken met een vertegenwoordiger van de voederleverancier. Hoewel deze gesprekken eerder van commerciële aard zijn, wordt met deze mensen dieper ingegaan op de technische resultaten, bijvoorbeeld indien indicaties bestaan dat de voederkwaliteit aan de basis zou liggen van een tegenvallend resultaat.

Maandelijks dient in toepassing van de bepalingen van het mestdecreet een inventaris te worden gemaakt van het gemiddelde aantal dieren dat op het bedrijf aanwezig is. Bij dit register dienen bovendien de mesttransportdocumenten die door het mestdecreet worden voorgeschreven te worden gevoegd.

Gelet op de variabele winstmarges wordt elke maatregel die een vermindering van het verbruik van grondstoffen of energie met zich mee kunnen brengen of anders gesteld een daling van de kostprijs per dier veroorzaken zonder de kwaliteit van het product aan te tasten, in overweging genomen.

Beheer bedrijf te Ichtegem Analoge bedrijfseconomische aspecten zijn van belang voor de bedrijfsvoering van het bedrijf te Ichtegem.

3.6.2 Verbruik grondstoffen

Volgende grondstoffen worden door het bedrijf aangewend in het productieproces: - dieren; - voeder; - water; - elektriciteit; - fossiele brandstoffen; - hulpstoffen, waaronder medicijnen, vaccins, reinigings- en ontsmettingsmiddelen.

Locatie Wingene Het betreft een gesloten bedrijf dat zelf zijn biggen kweekt. Een deel van de dieren wordt gehouden om later zelf als zeug biggen te produceren. De rest wordt afgemest tot een gewicht van ca. 110 kg of verkocht. Jaarlijks worden er zo’n 7.500 biggen geboren. Er worden geen biggen aangekocht. In de toekomstige situatie worden er 20 zeugen extra gehouden, en wordt er overgeschakeld naar een driewekenmanagementsysteem, waardoor het aantal geboren biggen op 8.000 wordt ingeschat.

Op het vlak van het voederverbruik is er een zeer strikte opvolging door de exploitant. Rekening houdende met een gemiddelde veebezetting van 2.123 andere varkens, 300 zeugen, 6 beren en 1.179 biggen bedroeg het voederverbruik op het bedrijf vorig jaar ongeveer 2.500 ton droog

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 33

voer. Geëxtrapoleerd naar de toekomstige situatie betekent dit een verbruik van 2.800 ton droog voer voor 320 zeugen, 2.383 andere varkens en 1.400 biggen.

Het jaarlijks waterverbruik door het vee bedroeg vorig jaar 6.727 m³/jaar, wat eigenlijk meer is dan het vergund debiet van 5.584 m³/jaar. Al dit water is afkomstig van het opgepompte grondwater (Ieperiaan). Er wordt geen gebruik gemaakt van regenwater. Het water wordt zowel als drinkwater en als reinigingswater gebruikt. Rekening houdende met het huidige verbruik en het huidig bezettingsaantal, wordt het waterverbruik in de toekomstige situatie ingeschat op ongeveer 7.500 m³/jaar.

Het overgrote aandeel van het elektriciteitsverbruik is toe te schrijven aan de ventilatoren, de verlichting en de voederinstallatie in de stallen. Het elektriciteitsverbruik van het bedrijf bedroeg vorig jaar 70.100 kWh. In de toekomstige situatie wordt geen hoger verbruik verwacht.

Bij benadering (en op basis van ervaring) schat de exploitant het verbruik aan fossiele brandstoffen op ongeveer 30.000 L mazout. De mazout wordt voornamelijk aangewend voor de verwarming van de zeugenstal en de biggenbatterij. In de andere stallen worden er af en toe warmeluchtkanonnen geplaatst (enkel in de winter, bij koude nachten). Deze werken op petroleum. Er is momenteel een verbruik van 2.000 L petroleum. Het huidig verbruik blijft in de toekomst behouden.

Het verbruik aan medicijnen en reinigings- en ontsmettingsmiddelen is laag. Er komen geen grote stocks voor en het verpakkingsafval wordt opgehaald door de leveranciers. De kraamhokken worden om de 4 weken gereinigd, de vleesvarkenshokken na elke ronde en de biggenafdeling om de 6 weken. Het reinigingswater wordt opgevangen in de mestkelders van de stallen.

Locatie Ichtegem Op het bedrijf worden er jaarlijks twee maal 450 dieren aangekocht, eigen biggen worden er niet gekweekt.

Op het vlak van het voederverbruik is er een zeer strikte opvolging door de exploitant. Per jaar kan het voederverbruik op ongeveer 300 ton droog voer geschat worden.

Er is geen verbruik van fossiele brandstoffen verbonden aan het productieproces.

Het gewonnen water uit de vergunde bedrijfseigen grondwaterwinning (1 boorput) wordt aangewend als drinkwater en als reinigingswater voor de dieren, en voor huishoudelijk gebruik. Het vergund waterverbruik bedraagt 1.100 m³/jaar.

In de toekomstige situatie wordt de bedrijvigheid stopgezet.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 34

3.6.3 Eindproducten

Eindproducten bedrijf te Wingene Jaarlijks worden er op het varkensbedrijf een 7.500-tal biggen geproduceerd (huidige situatie). Rekening houdend met een uitval van 10 % na 10 weken, blijven er zo’n 6.550 biggen over. Hiervan worden een deel biggen verkocht, de rest wordt opgekweekt tot verkoopbare vleesvarkens van 110 kg. In de huidige situatie worden er jaarlijks ongeveer 5.700 verkoopbare vleesvarkens geproduceerd. Naar de toekomst zal het aantal geproduceerde biggen oplopen tot een 8.000-tal biggen, deels door de toename van het aantal zeugen (van 300 naar 320) en deels door omschakeling naar het driewekenmanagementsysteem (grotere productiviteit). Het aantal verkoopbare vleesvarkens blijft gelijk zoals in de huidige situatie (5.700), maar het aantal verkoopbare biggen stal stijgen.

Eindproducten bedrijf te Ichtegem Jaarlijks worden er 2 x 450 dieren opgekweekt. Dit levert ongeveer 900 slachtrijpe dieren per jaar. In de toekomst zullen er geen dieren meer gehouden worden op het bedrijf te Ichtegem.

3.7 Residuen en emissies

De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: - bedrijfsafvalwater; - huishoudelijk afvalwater; - mestproductie; - ammoniakuitstoot; - geurproductie; - geluidsproductie; - emissie fijne stof; - verpakkingsafval; - kadavers.

Residuen en emissies bedrijf te Wingene Op het bedrijf in kwestie wordt bedrijfsafvalwater geproduceerd bij de reiniging van de stallen. In de huidige situatie kan de hoeveelheid reinigingswater ingeschat worden op ± 262 m³. Dit reinigingswater wordt enkel aangewend voor het reinigen van de zeugenstallen en de biggenbatterij (stallen 4 en 5). De overige stallen (1, 2, 3 en 6) worden droog gereinigd. In de toekomstige situatie zal de nieuwe stal ook droog gereinigd worden. Bijgevolg zal de hoeveelheid reinigingswater ongeveer gelijk blijven. Dit reinigingswater komt terecht in de mestkelders, waardoor er aldus geen sprake is van lozing van bedrijfsafvalwater.

De woning gelegen bij de stallen is eigendom van de vorige eigenaar en behoort niet tot Divarco NV. Bij de overname van de inrichting te Wingene van Jan en Christine Vandewalle- Grijspeert door Divarco NV in 21/10/2003, werden enkel de stallen overgekocht. De vroegere exploitantenwoning blijft bewoond door de vorige eigenaars en maakt dus geen deel uit van Divarco NV.Bijgevolg wordt er geen huishoudelijk afvalwater in rekening gebracht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 35

De volgens de nutriëntenhalte maximale toegelaten productie bedraagt 38.508,75 kg N en

18.679,50 kg P2O5. In de toekomstige situatie zal de nutriëntenhalte 42.895,75 kg N en

20.477,50 kg P2O5 bedragen.

De mestproductie voor het bedrijf bedroeg in 2004 31.615,39 kg N en 14.063,23 kg P2O5 (op basis van regressie). Voortgaand op een gemiddelde veebezetting (afgeleid van de vergunde mestproductie) wordt in de toekomst een mestproductie verwacht van 34.331 kg N en 14.914 kg

P2O5. Het bedrijf beschikt over bedrijfseigen cultuurgronden. De mest wordt afgezet op eigen gronden of wordt verwerkt. De eigen gronden beslaan 42 ha, waarop 4.200 kg P2O5 en 8.891,4 kg N kan gebracht worden. Ook in de toekomstige situatie blijven deze 42 ha behouden.

De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in de huidige situatie ingeschat op 9.553,6 kg NH3 (zie hoofdstuk Verzuring). In de toekomstige situatie dient rekening gehouden te worden met een emissie van 9.860,6 kg NH3.

Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Verderop in deze ontheffingsaanvraag wordt een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf uitgewerkt.

De voornaamste bronnen met betrekking tot geluidsproductie op het veeteeltbedrijf zijn de eventueel aanwezige ventilatoren, het noodzakelijke vrachtwagenverkeer, de dieren en de mestverwerkingsinstallaties. Voor de bespreking van de specifieke geluidsproductie door het bedrijf wordt eveneens doorverwezen naar de latere effectbespreking in deze ontheffingsaanvraag.

Bij de uitbating van een veeteeltbedrijf komt ook fijn stof vrij. Een groot deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van de stallen. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke hogere stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijne stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest en het strooisel. Een mindere bijdrage komst voor van huidschilfers ed. Bij de effectbespreking (verder in deze ontheffingsaanvraag) zal een specifieke inschatting van de fijne stof emissie door het bedrijf worden uitgewerkt.

De hoeveelheid verpakkingsafval op het bedrijf is beperkt. De voeders worden in bulk geleverd en op het bedrijf opgeslagen in gesloten silo’s.

Rekening houdend met een sterftecijfer van 10-12% voor de biggen en 1 tot 2 % voor de overige varkens dienen jaarlijks gemiddeld een 165 kadavers afgevoerd te worden. In de toekomstige situatie kan het aantal kadavers toenemen tot 195 stuks.

Residuen en emissie bedrijf te Ichtegem Op het bedrijf te Ichtegem vormt reinigingswater van de stallen de enige vorm van bedrijfsmatig afvalwater. Dit bedrijfsafvalwater wordt opgevangen in een opslagruimte onder de stal en wordt zoals voorgeschreven volgens het mestdecreet op landbouwgrond afgezet. Er is aldus geen sprake van lozing van bedrijfsafvalwater. In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf te Ichtegem de veeteeltactiviteiten stopgezet worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 36

De nutriëntenhalte van het bedrijf te Ichtegem is vastgesteld op 5.850 kg N en 2.398,5 kg P2O5.

De mestproductie voor het bedrijf te Ichtegem bedraagt 4.786,50 kg N en 1.944 kg P2O5 (forfaitair). In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Ichtegem geen dieren meer gehouden worden.

De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in de huidige situatie ingeschat op 1.800 kg NH3 (zie hoofdstuk Verzuring). In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Ichtegem geen dieren meer gehouden worden.

Evenals het bedrijf te Wingene kan ook het bedrijf te Ichtegem een zeker geurhinder veroorzaken. Verderop in deze ontheffingsaanvraag wordt een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf uitgewerkt.

Ook dit bedrijf kan een hoge fijne stof productie veroorzaken. Bij de effectbespreking (verder in deze ontheffingsaanvraag) zal een specifieke inschatting van de fijne stof emissie door het bedrijf worden uitgewerkt.

Ongeveer wekelijks worden er kadavers afgevoerd.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 37

3.8 Beschrijving alternatieven

3.8.1 Doelstellingsalternatieven

Echte doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. Het bedrijf is en blijft gespecialiseerd in het produceren van biggen en mestvarkens. De initiatiefnemer wenst het bedrijf en de productie in de toekomst op de huidige manier voort te zetten.

3.8.2 Locatiealternatieven

Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. Het betreft het in hoofdzaak het verder uitbaten van een bestaande inrichting met gebruik van de bestaande infrastructuren. In het kader van de uitbreiding in aantal dieren zal er wel een bijkomende stal aangelegd worden op het bedrijfsterrein.

3.8.3 Uitvoeringsalternatieven

Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering.

De nieuw te bouwen varkensstal (vleesvarkensstal) zal ammoniakemissiearm uitgevoerd worden, rekening houdende met de mogelijk beschikbare stalsystemen dewelke opgenomen zijn in de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. Het stalsysteem waarvoor door de uitbater geopteerd wordt, betreft een stalsysteem gebaseerd op de uitvoering van mestkelders met een water- en mestkanaal, waarbij het mestkanaal voorzien is van schuine putwanden en met andere dan metalen driekantroosters (Systeem 4.7). Dit stalsysteem levert een reductie aan ammoniakemissie door de verkleining van het mestoppervlak per dierplaats. Dit stalsysteem kan bij nieuwbouw als een haalbare BBT-toepassing beschouwd worden.

In de ontheffingsaanvraag zal dit systeem op basis van de beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden, tevens zal een vergelijking gemaakt worden tussen dit stalsysteem en de overige mogelijke ammoniakemissiearme stalsystemen. Onderstaand wordt een overzicht gegeven van de mogelijke systemen opgenomen in de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie voor vleesvarkens:

V-lijst: Vleesvarkensstal - Systeem V-4.1.: Mestopvang in en spoelen met beluchte mestvloeistof (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) – systeem biedt perspectieven voor bedrijven die mest moeten verwerken - Systeem V-4.2.: Mestopvang in beluchte mest en vervanging hiervan via een rioleringssysteem of andere van de lucht af te sluiten afvoersysteem (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) – systeem biedt perspectieven voor bedrijven die mest moeten verwerken - Systeem V-4.3.: Koeldeksysteem met metalen driekantroostervloer (170% koeldekoppervlak) – minder geschikt voor nieuwbouw - Systeem V-4.4.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met metalen roostervloer (maximaal 0,8 m² emitterend mestoppervlak) – minder geschikt voor nieuwbouw - Systeem V-4.5.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met roostervloer anders dan metalen driekantroosters – minder geschikt voor nieuwbouw - Systeem V-4.6.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met metalen driekantroosters – geschikt in deze situatie - Systeem V-4.7.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters – geschikt in deze situatie

Naast de specifieke lijst van reductietechnieken voor varkens bestaan er eveneens twee technieken die de uitgaande stallucht zuiveren en zowel toepasbaar zijn voor varkens-, pluimvee- als rundveestallen. Deze systemen zijn duurder en hebben meer kans op technisch falen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 38

S-lijst: - Systeem S-1.: Biologisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie - Systeem S-2.: Chemisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie

Naast aandacht voor het type-stalsysteem zal in de ontheffingsaanvraag eveneens ingegaan worden op andere mogelijk milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie (meerfasenvoedering, biofilters, enz). Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in de ontheffingsaanvraag bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 39

4 Afbakening studiegebied, beschrijving referentiesituatie & ontwikkelingsscenario’s

4.1 Afbakening studiegebied

Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Het invloedsgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan het projectgebied. Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten met betrekking tot de verschillende disciplines.

Per discipline wordt het studiegebied globaal als volgt omschreven:

4.1.1 Bodem

De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen enerzijds plaatsvinden door grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, via de mestopslag,enz… Anderzijds dient ook rekening gehouden te worden met de effecten op de bodem door processen zoals depositie van verzurende stoffen, het uitrijden van mest, enz. Het studiegebied is dan ook ruimer te zien als het projectgebied en omvat zowel de omgeving van het bedrijventerrein als de omgeving van de bedrijfseigen cultuurlanden. Bij de bespreking van de referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen.

4.1.2 Grondwater

De invloed van de grondwaterwinning aanwezig op een landbouwbedrijf, indien er al sprake is van een invloedsstraal (bij winning vanuit een afgeschermde aquifer door een weinig of ondoorlatende laag is de directe invloed onbestaande), is door de beperkte capaciteit meestal zeer beperkt in oppervlakte (straal van ± 10 – 20 m rondom de winning). Het voorkomen van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen zijn veelal meer van belang. Ook het uitrijden van mest of reinigingswater kan belangrijk zijn. Ten einde toch een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater wordt er in de referentiesituatie ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze beschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving.

4.1.3 Oppervlaktewater

Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkage, enz..

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 40

Met betrekking tot de afzet van mest via export of buurtregeling wordt niet dieper ingegaan op de mogelijke effecten naar het oppervlaktewater, wel indien het bedrijf mest afzet op bedrijfseigen landbouwpercelen (het voorliggend bedrijf beschikt over bedrijfseigen landbouwpercelen).

4.1.4 Lucht

Het studiegebied wordt enerzijds bepaald door de zones beïnvloed door rechtstreekse emissie uit de stallen (geur-, ammoniak-, stof- en CO2-emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen), alsook anderzijds de emissies gepaard gaand met het uitspreiden van mest. De effecten beperken zich vaak tot een 2-tal kilometer, hoewel een verdere dispersie uiteraard niet uitgesloten kan worden. Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan gesteld worden dat de voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 1 km.

4.1.5 Biotisch milieu

Verzuring, geluidshinder, vermesting en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied met betrekking tot fauna en flora wordt bepaald door de afbakening van het studiegebied bij de disciplines bodem en oppervlaktewater. De afbakening van deze invloedsfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de bedrijfsinfrastructuur en situeert zich veelal tot 400 à 1.000 meter rondom het bedrijfscentrum. In de referentiesituatie worden de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 2 km rondom het bedrijfscentrum.

4.1.6 Landschap

Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde. De visuele waarnemingsaspecten, waaronder het uitzicht van het bedrijf alsook de waarneming van het bedrijf vanuit nabij gelegen woningen enz. wordt mee opgenomen in de effectbeschrijving.

4.1.7 Antropogeen milieu

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven (meest nabij gelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen, landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 41

4.2 Toelichting Referentiesituatie

4.2.1 Bodem

4.2.1.1 Geologie Geologie te Wingene De quartaire zandige afzettingen, bezitten in het studiegebied te Wingene een dikte kleiner dan 5 meter (afgeleid uit Geologische kaart van België, kaartblad 21; ).

De tertiaire afzettingen, die onmiddellijk onder het quartair dek aangetroffen worden, bestaan uit (van jong naar oud / boven naar onder): - Formatie van Gent: - Lid van - Lid van Merelbeke - Formatie van Tielt (Onder Eoceen): - Lid van Egem - Lid van - Formatie van (Onder Eoceen): - Lid van Aalbeke - Lid van Moen

Ter hoogte van het bedrijfsterrein is de Formatie van Gent, meer bepaald het Lid van Pittem, de bovenste tertiaire laag. Deze laag bestaan uit grijsgroen glauconiethoudend fijn zand, duidelijk horizontaal of kruisgewijs gelaagd, met kleilenzen.

Een uittreksel uit de Geologische kaart van België (Kaartblad 21; Tielt) wordt gegeven in figuur 4.1a (zie bijlage 1).

Geologie te Ichtegem In het studiegebied te Ichtegem, zijn de quartaire afzettingen ook minder dan 5 m dik (afgeleid uit Geologische kaart van België, kaartblad 4-5-11-12, – Westkapelle – Oostduinkerke – Oostende).

De tertiaire afzettingen, die onmiddellijk onder het quartair dek aangetroffen worden ter hoogte van het bedrijf zelf, bestaan uit (van jong naar oud / boven naar onder): - Formatie van Gent: - Lid van Merelbeke - Formatie van Tielt (Onder Eoceen): - Lid van Egem - Lid van Kortemark - Formatie van Kortrijk (Onder Eoceen): - Lid van Aalbeke - Lid van Moen

De Formatie van Gent vormt met andere woorden ook hier de bovenste tertiaire laag ter hoogte van het bedrijfsterrein, maar nu is het het Lid van Merelbeke die de bovenste laag is. Deze laag bestaat uit blauwgrijze plastische klei.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 42

Een uittreksel uit de Geologische kaart van België (Kaartblad 4-5-11-12, Blankenberge – Westkapelle – Oostduinkerke – Oostende) wordt gegeven in figuur 4.1b (zie bijlage 1).

4.2.1.2 Pedologie Pedologie te Wingene Het bedrijf te Wingene bevindt zich in de zandstreek, maar net ten noorden van de scheiding van de zandstreek en de zandleemstreek (op 366 m). De lemige bodems in het zuiden zijn goed te onderscheiden.

Figuur 4.2a (bijlage 1) geeft een uittreksel weer uit de Bodemkaart van België, kaartblad 53E, Tielt. Het bedrijf bevindt zich op een (matig) natte lemige zandbodem zonder profiel (of met onbepaald profiel). Ter hoogte van de ringbeek (aangrenzend aan het bedrijfsterrein in het zuiden) wordt de bodem gekenmerkt als sterk gleyige kleibodem zonder profiel. In de directe omgeving wordt de bodem droger en evolueert naar een matig droge lemige zandbodem met ijzer en/of humus B horizont. Ten noorden van het bedrijf is de bodem er lokaal zandig.

Pedologie te Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem is gelegen in de Zandstreek. Figuur 4.2b (bijlage 1) geeft een uittreksel weer uit de Bodemkaart van België, kaartblad 37W, . Het studiegebied wordt hierbij voornamelijk gekenmerkt door een afwisseling van matig droge zandgronden met verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont en matig natte zandbodemcomplexen. Daarnaast treffen we eveneens matig droge tot matig natte lemig zandbodems aan.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 43

4.2.2 Water

4.2.2.1 Grondwater Grondwater te Wingene In het kader van de kwetsbaarheidsbepaling bij de opmaak van de grondwaterkwetsbaarheids- kaarten van Vlaanderen wordt als watervoerende laag beschouwd, de verzadigde zone van een formatie die een dikte en een uitbreiding heeft die voldoende groot is om er op een economisch verantwoorde wijze water te winnen. De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen, die van op het aardoppervlak in de bodem dringen.

De grondwaterkwetsbaarheidskaart van West-Vlaanderen (figuur 4.3a, zie bijlage 1) geeft de zone ter hoogte van het bedrijf te Wingene aan als ‘matig kwetsbaar’ (Dc). De bovenste watervoerende laag wordt hier gevormd door het kleihoudend zand van het Lid van Pittem. De bovenliggende kleiige deklaag schermt het grondwater af.

Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf te Wingene vinden we in Vlaanderen, naast de bedrijfseigen grondwaterwinning, 23 andere grondwaterwinningen terug (zie figuur 4.3a, bijlage 1; gegevens DOV). Vier grondwaterwinningen putten water uit het Kwartair (codes 100), 3 uit het Ledo-Paniseriaan-Brusseliaan aquifersysteem (codes 600), de rest – evenals de vergunde grondwaterwinning van het voorliggend bedrijf – pompen water uit het Ieperiaan aquifersysteem (codes 800).

Het bedrijf te Wingene werd in 1994 vergund voor een grondwaterwinning uit het Ieperiaan uit drie boorputten, allen op een diepte van 22 m (totaal vergund debiet: 15 m³/dag of 5.584 m³/jaar). In 1998 werd tevens een vierde boorput (Ieperiaan, diepte 23 m) vergund. Het totaal vergunde debiet van 5.584 m³/jaar werd daarbij niet gewijzigd. De vergunning voor het oppompen van grondwater uit deze 4 putten loopt nog tot 8/12/2014. Divarco NV gebruikt slechts 1 boorput. De grondwatervergunning werd overgenomen van de vorige eigenaar. Het opgepompte grondwater wordt gebruikt als drinkwater en als reinigingswater voor de dieren.

Grondwater te Ichtegem De grondwaterkwetsbaarheidskaart van West-Vlaanderen (figuur 4.3a, zie bijlage 1) duidt de zone ter hoogte van het bedrijf te Ichtegem aan als weinig kwetsbaar (Cc). De bovenste watervoerende laag wordt gevormd door de fijne glimmerhoudende zanden van de Formatie van Tielt, de bovenliggende quartaire deklagen zijn kleiig en schermen het grondwater af.

Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf te Ichtegem vinden we naast de bedrijfseigen grondwaterwinning, 17 andere grondwaterwinningen terug. Vier van deze winningen putten water uit het Kwartair (codes 100). De overige 13 winningen putten water uit het Ieperiaan Aquifersysteem (codes 800).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 44

4.2.2.2 Oppervlaktewater Oppervlaktewater te Wingene Hydrografisch maakt het studiegebied deel uit van het bekken van de Brugse Polders, in de VHA-zone nr. 156 ‘Rivierbeek’.

Het bedrijf is gelegen grenzend aan de Ringbeek (2de categorie). Het water afkomstig van het bedrijventerrein, komt in deze beek terecht. De Ringbeek watert noordwaarts af en mondt uit in de Hertsbergebeek ter hoogte van Hertsberge. Deze laatste wordt na de samenvloeing met de Ringbeek een waterloop van 1ste categorie. De Hertsbergebeek mondt op haar beurt uit in de Rivierbeek (eveneens 1ste categorie). De Rivierbeek stroomt verder noordwaarts in het kanaal ter hoogte van Oostkamp.

Het dichtstbij zijnde stroomafwaartse VMM-meetpunt is het punt 904.500 op de Ringbeek op ongeveer 2,5 km (gemeten langs de waterloop). Het water afkomstig van minstens 10 andere landbouwbedrijven passeert ook dit punt. Bijgevolg zijn de metingen er niet relevant voor voorliggend bedrijf. In 2003 bedroeg de Prati-index er 5,7 (verontreinigd) en de Belgisch Biotische Index 2 (zeer slechte kwaliteit).

Een overzichtskaart van de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf (+ aanduiding van het VMM-meetpunt) wordt weergegeven in figuur 4.4a (zie bijlage 1).

De helft van de eigen cultuurgronden zijn gelegen langs de Noordede, die via de Blankenbergse vaart uitmondt in de Noordzee. Er zijn 2 VMM-meetpunten gelegen op de Noordede, in de nabijheid van de percelen, nl. meetpunten 867.000 en 867.010. Meetpunt 867.000 ligt net vóór de afwatering van de percelen in de Noordede, 867.010 net na. Enkel voor het eerste meetpunt werd de Prati-index gemeten. Deze bedroeg 1,7 (aanvaardbare kwaliteit) in 2004 (= meest recente gegevens). De Belgisch biotische index werd in beide meetpunten gemeten, maar voor meetpunt 867.010 is de recentste meting van 1994 (matig verontreinigd). Voor het meetpunt 867.000 werd telkens voor 2004 en 2005 een matige verontreiniging opgetekend. Van de overige cultuurgronden zijn er 2 gelegen langs het Blauwzwin (niet-geklasseerde waterloop) die rechtstreeks in de Blankenbergse vaart uitmondt, 1 langs de naamloze beek Vhag 580 die via de Maarleed in de Noordlede uitmondt en 3 langs het Binnezwin die eveneens rechtstreeks in de Blankenbergse vaart uitmondt. Stroomafwaarts liggen er geen VMM- meetpunten of MAP-meetpunten in de buurt.

Een overzicht van de waterlopen in de nabijheid van de cultuurgronden met de aanduiding van de VMM-meetpunten wordt weergegeven in figuur 2.2a’.

Oppervlaktewater te Ichtegem Hydrografisch maakt het studiegebied te Ichtegem deel uit van het Ijzerbekken, het bedrijf is meer bepaald gelegen in de VHA-zone nr. 21, ‘Moerdijkvaart tot monding Boegonjevaart (inclusief)’. Op ± 350 meter ten westen van het bedrijf loopt de Aletebeek (waterloop van 2de categorie ter hoogte van het studiegebied). Deze waterloop watert in noordelijke richting verder af in de Boegonjevaart (2de cat) ter hoogte van de grens tussen Ichtegem en . De Boegonjevaart stroomt in westelijke richting naar de Moervaartdijk (1ste categorie) op de grens met Gistel. De Moervaartdijk wordt onder het kanaal Nieuwpoort – Plassendale door

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 45

gesifonneerd en komt uiteindelijk in Oostende via het Vlotdok in het kanaal Gent – Oostende terecht.

Het meest nabijgelegen stroomafwaartse VMM-meetpunt (nr. 862.020) op de Aletbeek bevindt zich op anderhalve kilometer stroomafwaarts van het bedrijf (na de uitmonding van de Pierlinkbeek). Voor dit meetpunt zijn er echter nog geen definitieve metingen uitgevoerd (databank VMM). Verder gelegen punten zijn niet meer relevant. Het eerstvolgende stroomafwaartse punt is gelegen op de Boergonjevaart. De meest recente metingen dateren er van 1997 (PI = 6,6 oftwel verontreinigd, BBI = 2 oftwel zeer slechte kwaliteit).

Een overzichtskaart van de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf wordt weergegeven in figuur 4.4b (zie bijlage 1). Het besproken VMM-meetpunt is niet weergegeven op deze figuur, rekening houdende met de ruime afstand van het meetpunt ten opzichte van het projectgebied.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 46

4.2.3 Lucht

Met betrekking tot de exploitatie van een veeteeltbedrijf dient naar de discipline lucht voornamelijk aandacht besteed te worden aan de effecten op de lucht inzake:

- Geuremissie - Zwevend stof - Verzuring - Broeikaseffect

4.2.3.1 Geuremissie Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van organisch materiaal (mest) in anaërobe omstandigheden. Geuremissies verspreiden zich in de omgeving, waarbij de bronhoogte, weersomstandigheden en afstand bepalen hoeveel geur in de leefomgeving rond de bronnen aanwezig is, de zogenaamde immissie. De waarneming van geur in de leefomgeving wordt bepaald door de hoeveelheid en aard van de geur en de fluctuatie in de hoeveelheid aanwezige geur.

In december 2000 – januari 2001 werd in opdracht van de Vlaamse overheid voor de eerste maal een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de beleving van de bevolking in Vlaanderen inzake geurhinder. Hieruit blijkt dat mensen die ernstig of extreem gehinderd worden door geur, ‘verkeer’ (5,1%), ‘KMO en industrie’ (3,8%) en ‘buren’ (3,3%) als voornaamste hindercategorieën aanduiden. Voor andere bronnen is de hinder meer beperkt, namelijk voor ‘land- en tuinbouw’ (2,2%), ‘water en zuivering’ (2%) en voor ‘handel, diensten, recreatie en toerisme’ (0,4%).

Wanneer bijkomend rekening gehouden wordt met de tamelijk gehinderden, treedt er een verschuiving op ‘verkeer’ (14,6%) blijft op de eerste plaats; op de tweede plaats komt de hinder door buren (10,3%). Hinder door ‘KMO en industrie’ komt op de derde plaats (8,4%). Overige hinderbronnen zijn de hinder door ‘land- en tuinbouw’ (6,3%), ‘water en zuivering’ (5,8%), handel, diensten, recreatie en toerisme (1,3%) (bron: Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, 2004).

Het algemene geurbeleid in Vlaanderen staat beschreven in het Milieubeleidsplan 2003-2007. Als middellange termijn doelstellingen worden aangegeven: aantal gehinderden mag niet meer stijgen ten opzichte van het aantal van 2001 (maximaal 1.150.000 gehinderden), aantal ernstig gehinderden verminderen ten opzichte van 2001 (minder dan 420.000 ernstig gehinderden) en aantal geurbronnen boven het aanvaardbaarheidsniveau verminderen. Op lange termijn (te bereiken tegen 2012) wil men in het Vlaamse Gewest het aantal gehinderden door geur tot 720.000 personen terugbrengen (12% van de bevolking) en het aantal ernstig gehinderden tot 0.

Om deze doelstellingen te kunnen bereiken, zullen een aantal belangrijke inspanningen geleverd moeten worden. In het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam geurebeleid’ (nog in opmaak) wordt een methodiek uitgewerkt voor 22 als prioritair homogene aangeduide sectoren. Voor 5 pilootsectoren (varkenshouderijen, slachthuizen, verfspuiterijen, textielveredelings-bedrijven en rioolwaterzuiveringsinstallaties) werden reeds concrete geurniveaus afgebakend. Deze niveaus zijn voorlopig voorgestelde niveaus en dienen mogelijks nog bijgestuurd te worden (oa. rekening houdend met economische haalbaarheid, enz.). Verder wordt ook het contextueelkader verder uitgewerkt waarmee bepaald wordt welke

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 47

normen het bedrijf exact dient na te streven. Elementen die hierbij mee in rekening zullen worden gebracht zijn: de ligging van het bedrijf ten opzichte van de gewestplanbestemmingen; de afstand van het bedrijf ten opzichte van geurgevoelige objecten; het historisch karakter van de bedrijfsactiviteit; enz.

° Geuremissie Wingene Het bedrijf Divarco NV is gelegen in landschappelijk waardevol gebied. De ruimere omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door agrarische activiteiten waaronder ook verschillende andere veeteeltbedrijven. Kenmerkend voor een agrarisch gebied met een verspreidde veeteeltactiviteit is de algemene geurwaarneming tot plaatselijk mogelijke (ernstige) geurhinder in het gebied.

° Geuremissie Ichtegem Ook het bedrijf te Ichtegem is gelegen in agrarisch gebied met in haar ruimere omgeving andere veeteeltbedrijven. Ook hier zal er sprake zijn van mogelijke (ernstige) geurhinder.

Verderop in de ontheffingsaanvraag (meer bepaald in hoofdstuk 6.2 Geurhinder) zal voor de voorliggende bedrijven een toetsing worden uitgevoerd ten opzichte van de in de ontwerpversie van het visiedocument ‘De weg naar een duurzaam Geurbeleid’ voorgestelde geurnormen.

4.2.3.2 Zwevende stof Bij de beschouwing van een intensief veeteeltbedrijf dient ook rekening gehouden te worden met de productie van zwevende stof gerelateerd aan de veeteeltactiviteiten. Enerzijds dient rekening gehouden te worden met de stofproductie in de stallen. Door de activiteit van de dieren en de ventilatie in de stallen waait immers heel wat stof op (voederdeeltjes, huidschilfers, enz). Dit stof wordt via de ventilatie uit de stallen getrokken en komt zo terecht in de omgeving. Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo’s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie van zwarte rook gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen plaats (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van noodstroomgroep, enz.).

Onderstaande charts geven per sector een overzicht van de evolutie van totaal zwevend stof (TSP: Total Suspended Particles) tussen 1995 en 2004.

Toelichting van de verschillende sectoren: • bevolking: huishoudelijke verwarming, verwarming in de tertiaire sector en afvalverbranding in open lucht • verkeer (uitlaat): wegverkeer, spoorverkeer, binnenscheepvaart en zeevisserij, luchtvaart, overige mobiele bronnen in bouw en industrie

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 48

• verkeer (niet-uitlaat): slijtage van de remmen, slijtage van de banden (wielen), slijtage van het wegdek, slijtage van de bovenleidingen, slijtage van de rails, slijtage bij de bouw • land- en tuinbouw: slijtage van het wegdek, opwaaiend stof, voeren van dieren, uitwerpselen, ligstro, energie- en verbrandingsprocessen, slijtage van banden en remmen • andere emissiebronnen: roken van vis (industrieel), bakken van vlees, barbecue (bakken van vlees, verbranden van houtskool), tabak roken en crematoria

De totale stofemissie in Vlaanderen is de laatste jaren vrij stabiel (235.966 ton in 1995 en 238.337 ton in 2004). Voor al de jaren (1995-2004) is de belangrijkste bron de land- en tuinbouwsector. De grootste emissie hierbij is afkomstig van slijtage aan het wegdek door de landbouwmachines en opwaaiend stof. Vooral de emissies door de industrie dalen in de periode 1995-2004. Dit is grotendeels te wijten aan het gebruik van nieuwe technologieën en schonere brandstoffen. In 2004 is het relatieve aandeel van industrie en verkeer (uitlaat) in de TSP- emissie gedaald t.o.v. 1995, terwijl dit van verkeer (niet-uitlaat), land- en tuinbouw en raffinaderijen is toegenomen.

Zwevende stof is een mengsel van deeltjes van uiteenlopende samenstelling en afmeting in de lucht. De deeltjes worden ingedeeld in fracties op basis van hun grootte, een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2.5 en PM0.1 (PM = particulate matter).

De grovere fractie (PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter kleiner dan 10 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht worden gebracht door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen. Zwarte rook, voornamelijk bestaande uit roet afkomstig van verbrandingsprocessen, vormt een specifieke fractie van PM10.

De fijne fractie (PM2.5, deeltjes met een aërodynamische diameter kleiner dan 2.5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties (chemische reacties uit gasvormige componenten zoals ammoniak, zwaveldioxide, stikstofoxiden of organische verbindingen).

Voor PM10 is er volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) geen veilige drempelwaarde waaronder geen nadelige effecten voorkomen. Grootschalige epidomiologische studies in Noord-Amerika en Europa hebben verbanden aangetoond tussen de verandering in dagelijks gemiddelde concentraties aan PM10 en korte termijn gezondheidseffecten. Bij korte episodes (24 uur) van luchtverontreiniging worden bestaande gezondheidsproblemen zoals luchtweginfecties en astma ernstiger. Er worden meer gevallen van hoest, luchtwegklachten enz. gemeld. Ook het aantal spoedklachten, alsook acute sterfgevallen bij oudere mensen met reeds verzwakte hart- en longfuncties neemt toe. Naast korte termijn effecten dient ook rekening gehouden te worden met chronische gezondheidseffecten (vermindering van de longfunctie, toename bronchitis, emphyseem astma, enz.). Volgens MIRA-T 2004 gaan er in Vlaanderen enkele maanden gezonde levensjaren verloren persooon bij levenslange blootstelling aan de huidige PM10- en PM2.5-concentraties. De effecten veroorzaakt door PM10 maken ongeveer 70% uit van het totaal aantal verloren gezonde levensjaren te wijten aan milieufactoren.

Korte termijn effecten ten gevolge van een gecombineerde blootstelling aan SO2, zwarte rook (roet) en deeltjes geven aanleiding tot een verhoogd sterftecijfer, een verhoogd ziektecijfer en effecten op de longfunctie. Enkele van de “laagst-geobserveerde effect” niveaus voor korte termijn blootstelling aan deeltjes zijn: verhoogde sterfte vanaf 500 µg/m³ (zwarte rook), verhoogde acute ademhalingsproblemen (volwassenen) vanaf 250 µg/m³ (zwarte rook), vermindering van de longfunctie bij kinderen vanaf 180 µg/m³ (totaal gesuspendeerd stof) of 110 µg/m³ inadembare deeltjes (PM10).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 49

Andere effecten van zwevende stofdeeltjes zijn verminderde zichtbaarheid, bevuiling (verzanding) van blootgestelde oppervlakten en materialen, mogelijk invloed op het klimaat en bijdrage tot de zure depositie.

In 2004 werden er op 29 locaties PM10-metingen uitgevoerd. PM2.5 werd gemeten op 10 locaties en zwarte rook werd gemeten in 6 stations.

De totale emissie van PM10 bedroeg in 2002 bijna 40.000 ton (VMM, 2003). Deze emissie daalde niet significant meer sinds 2000 en steeg in 2003 met 638 ton ten opzichte van 2002. De jaargemiddelde PM10-concentraties in 2003 lagen voor de stations van het telemetrisch meetnet tussen 34 en 53 g/m³. In het kalenderjaar 2004 werd de PM10-daggrenswaarde van 50 µg/m³ voor de bescherming van de gezondheid van de mens in 24 van de 29 meetstations (83%) meer dan 35 keer overschreden. De grenswaarde plus de overschrijdingsmarge (GW+OM) die 55 µg/m³ bedraagt in 2004, werd op 12 van de 29 plaatsen (41%) overschreden. De PM10-jaargrenswaarde voor bescherming van de mens van 40 µg/m³ werd op twee stations (Lommel en ) overschreden in 2004. De jaargrenswaarde plus overschrijdingsmarge (GW+OM) die 42 µg/m³ bedraagt in 2004, werd enkel te Lommel overschreden. In alle stations (uitgezonderd te Lommel) daalde de jaargemiddelde PM10-concentratie tov 2003. De gemiddelde jaarconcentraties in 2004 liggen tussen 28 µg/m³ (Houtem en Destelbergen) en 44 µg/m³ (Lommel).

Landbouw is de belangrijkste bron van PM10-emissie. Dit is hoofdzakelijk het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Vanuit het oogpunt van gezondheid is deze bijdrage tot de emissie van PM10 waarschijnlijk minder belangrijk. Naast de landbouwsector leveren de transport- en de industriesector de overige voornaamste bijdrage. Van 1995 tot 2000 heeft er wel een belangrijke daling van 15% plaatsgevonden ten gevolge van maatregelen in de industriesector, afvalverbrandingsinstallaties (handel- en dienstensector) en energiesector.

De specifieke bijdragen van de verschillende sectoren inzake PM10-emissie wordt weergegeven in onderstaande charts.

De hoogste jaargemiddelde PM2.5-concentratie, 18 µg/m³ (op basis van halfuurswaarden), werd in 2004 gemeten te Evergem (18 µg/m³). De laagste jaargemiddelde PM2.5-concentratie, 13 µg/m³, werd gemeten te Houtem. Ten opzichte van 2003 kenden alle stations een daling in 2004. De daling varieert tussen 1 µg/m³ (Kortrijk) en 3 µg/m³ (Mechelen en ). Voor PM2.5 zijn er momenteel nog geen Vlaamse of Europese grenswaarden. De transportsector is zonder meer de belangrijkste bron van PM2,5. In 2003 is 4,3 kton PM2,5 te wijten aan de uitlaatemissies van personenverkeer en goederentransport. Ondanks de Europese normering van de uitstoot door personenwagens en de geleidelijke afname van niet- genormeerde wagens is er slechts een lichte daling van de uitlaatemissies van verkeer wegens

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 50

de aangroei van het wagenpark en het groeiende aandeel van dieselvoertuigen. Er bestaan momenteel ook sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. De aandacht verschuift dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes a.d. kleiner dan 0,1 µm.

De specifieke bijdragen van de verschillende sectoren inzake PM2,5-emissie wordt weergegeven in onderstaande charts.

De EU-grenswaarden voor ‘Zwarte rook’ * worden overal in Vlaanderen ruimschoots gerespecteerd. Het hoogste jaargemiddelde voor het meteorologische jaar ** 2004-2005 werd gemeten in Borgerhout en bedraagt 20 µg/m³. De laagste jaargemiddelde concentratie werd gemeten te Herne en bedraagt 9 µg/m³. Alle stations worden gekenmerkt door een parallel verloop van de zwarte rook concentraties, de hoogste concentraties worden in de winterperiode gemeten. In het voorjaar en de zomerperiode liggen de gemeten concentraties lager.

* Volgens het 50ste percentiel van alle over een meteorologische jaar gemeten daggemiddelden: 80 µg/m³ (130 µg/m³) Volgens het 98ste percentiel van alle over een meteorologisch jaar gemeten daggemiddelden) ** Een meteorologisch jaar loopt van 1 april tot en met 31 maart van het volgend jaar; meteorologische winter loopt van 1 oktober tot en met 31 maart van het volgend jaar

° Zwevende stof te Wingene * PM10 De aan het bedrijf te Wingene meest nabijgelegen meetstations in België waarvoor een PM10- meting beschikbaar is, betreft de stations gelegen te Roeselare (44M705) en te (40OB01), beiden op ongeveer 16 km van het bedrijf gelegen. De jaargemiddelde PM10-concentratie opgemeten ter hoogte van deze meetpunten bedraagt respectievelijk 41 en 40µg/m³.

Een interpolatiekaart van de beschikbare meetpunten werd opgesteld door de VMM (2005) en geeft de jaargemiddelde PM10ref-concentraties in het kalenderjaar 2004 in Vlaanderen weer. Deze interpolatie geeft een benaderend beeld van de verspreiding van fijne stof, het resultaat is immers afhankelijk van het aantal meetstations en de juiste locatie ervan. Op basis van deze kaart vinden we ter hoogte van het studiegebied te Wingene een jaargemiddelde PM10- concentratie dewelke zich situeert in de range van 36-40 µg/m³.

* PM2,5 Voor het bedrijf te Wingene vinden we het meest nabijgelegen PM2,5-meetpunt terug te Kortrijk (meetstation 40KO01) gelegen op een 25-tal km ten zuiden van het bedrijf Divarco te Wingene. De jaargemiddelde PM2,5-concentratie voor dit meetpunt bedraagt 15 µg/m³. Een

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 51

interpolatiekaart van de jaargemiddelde PM2,5-concentratie (zoals deze beschikbaar is voor PM10) is niet beschikbaar.

* Zwarte rook De zwarte rook-concentratie wordt in Vlaanderen slechts opgemeten in zes stations. Ook voor zwarte rook is aldus geen interpolatiekaart beschikbaar. De jaargemiddelde zwarte rook- concentraties opgemeten ter hoogte van de zes meetpunten situeren zich in een range van 9 tot 20 µg/m³.

In de zeer ruime omgeving van het bedrijf te Wingene zijn er geen meetpunten inzake zwarte rook concentratie beschikbaar. Het meest nabijgelegen meetpunt (Zelzate, 14 µg/m³) bevindt zich op meer dan 40 km van het studiegebied.

° Zwevende stof te Ichtegem * PM10 Voor het bedrijf te Ichtegem is ook het meetpunt te Roeselare (stationcode 44M705, gelegen op ± 22 km ten zuiden van het bedrijf te Ichtegem) het meest nabijgelegen PM10-meetpunt in België. De jaargemiddelde PM10-concentratie voor dit meetpunt bedraagt dus 41 µg/m³.

De jaargemiddelde PM10-concentratie (afgeleid op basis van de VMM-interpolatiekaart) situeert zich ter hoogte van het studiegebied te Ichtegem eveneens in de range van 36-40 microgram/m³.

* PM2,5 Voor het bedrijf te Ichtegem is het meetpunt te Houtem (stationcode 44NO29, gelegen op ±25 km van het bedrijf te Ichtegem) het meest nabijgelegen PM2,5-meetpunt in België. De jaargemiddelde PM2,5-concentratie voor dit meetpunt bedraagt 13 µg/m³.

* Zwarte rook Voor het bedrijf te Ichtegem vinden we het meest nabijgelegen meetpunt ook terug te Zelzate (> 55 km). De jaargemiddelde zwarte rook-concentratie opgemeten voor dit meetpunt bedraagt 14 µg/m³.

4.2.3.3 Verzuring

De verontreiniging van de lucht door emissies van zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden (NO en

NO2, samen NOx), ammoniak (NH3) en hun reactieproducten kan een verandering van de samenstelling van de atmosfeer, het oppervlaktewater en de bodem teweegbrengen. Dit proces wordt verzuring genoemd. De aanwezigheid van verzurende componenten in de lucht kan ingrijpende gevolgen hebben op ecosystemen, maar tast ook gebouwen en monumenten aan en kan schadelijk zijn voor de mens.

De verzuring van bodem en oppervlaktewater kan leiden tot hoge nitraatgehaltes in het grondwater en en kan uitspoeling van metalen in het grondwater tot gevolg hebben. De inademing van verzurende componenten en de opname van verontreinigd grondwater kunnen gezondheidsklachten veroorzaken bij de mens. De verzurende stoffen hebben eveneens een economische impact (reparatiekosten) door het aanbrengen van schade aan materialen en gebouwen. De economische impact van verzuring op ecosystemen kan nog niet gekwantificeerd worden (MIRA-T 2004).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 52

Het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, petroleumproductie en gas) is de belangrijkste bron van emissies van SO2 en NOx(NO2). Landbouwactiviteiten die aanleiding geven tot NH3- emissies (voornamelijk veeteelt) staan eveneens in voor een groot aandeel van de verzurende emissies in Vlaanderen.

Wat hun depositie betreft vertonen de stoffen SO2, NOx en NH3 een verschillend gedrag in de atmosfeer. Zo is de verblijftijd van NH3 in de atmosfeer klein omdat de emissiehoogte (voornamelijk uit bronnen in de agrarische sector) gering is en de droge depositiesnelheid vrij hoog is. De invloedsfeer van NH3 beperkt zich hierdoor voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. SO2 en NOx hebben relatief lage verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor

SO2 en nog langer voor NOx) en worden hierdoor tot duizend kilometer ver getransporteerd. Verzuring dient aldus ook gezien te worden als een grensoverschrijdend probleem.

In het kader van de Europese NEC-richtlijn 2001/81/EG (National Emissions Ceiling Guideline) zijn nationale emissieplafonds opgelegd voor de lidstaten voor SO2, NOx en NH3, te bereiken vanaf 2010. Voor Vlaanderen resulteert dit in de volgende doelstellingen van respectievelijk

2.095, 2.195 en 2.647 miljoen Zeq voor SO2, NOx en NH3 tegen 2010. De doelstelling voor totaal verzurende emissie is 6.937 miljoen Zeq. In de periode 1990-2004 is de totale potentieel 6 6 verzurende emissie afgenomen met 43% (57% of 10003.10 Zeq in 2004 tov 17544.10 Zeq in 1990). De te behalen NEC-doelstelling voor totaal verzurende emissie wordt aldus in 2004 nog met 44% overschreden en een reductie van de huidige emissie met ± 30% is vereist tegen 2010.

Om de verzurende emissies van SO2, NOx (uitgedrukt als NO2) en NH3 vergelijkbaar te maken wordt de som van de potentieel verzurende emissies uitgedrukt in ‘zuurequivalenten’ (Zeq). De term ‘potentieel’ wordt gebruikt omdat de actuele verzuring ook sterk afhankelijk is van de processen die zich in de bodem en het (oppervlakte)water afspelen, alsook van de grensoverschrijdende emissies. Vanuit het gezichtspunt van de verzurende inwerking op het milieu worden de emissies van SO2, NOX en NH3 bij elkaar opgeteld om de som te vormen van de potentieel verzurende emissies.

Onderstaande charts geven het procentuele aandeel van de verschillende verzurende stoffen weer voor 1990 en 2004 uitgedrukt in functie van de totale potentiële verzurende emissie in Vlaanderen, alsook de specifieke emissiecijfers uitgedrukt in potentiële zuurequivalenten.

6 De specifieke bijdrage van de verschillende sectoren inzake potentieel verzurende emissie (10 Zeq) wordt weergegeven in onderstaande charts.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 53

Figuur 4.5 (zie bijlage 1) geeft de verdeling weergegeven van de berekende totale verzurende deposities in Vlaanderen in 2002, berekend aan de hand van het OPS-model (Operationeel Prioritaire Stoffen model). Voor de betrouwbaarheid van het model verwijzen we naar het achtergronddocument uit het MIRA-T (www.milieurapport.be/ag).

Bijdrage SO2-emissie:

In de periode 1990-2004 vond een daling plaats van de totale SO2-emissie in Vlaanderen met

57% (43% of 109323 ton* in 2004 tov 252343 ton** in 1990). Hierdoor is SO2 goed voor 34% van de totale potentieel verzurende emissie in 2004.

* ~ 3416.106 Zeq ** ~ 7886.106 Zeq

De daling van de SO2-emissie is vooral te danken aan het gebruik van brandstoffen met een lager zwavelgehalte (lagere acijnzen) voor transport, industriële processen en energieopwekking.

De specifieke bijdrage van de verschillende sectoren inzake SO2-emissie (ton) wordt weergegeven in onderstaande charts.

De vooropgestelde NEC-doelstelling voor SO2 van 2.095 miljoen Zeq (te bereiken tegen 2010) wordt voortgaande op de cijfers van 2004 nog met 63% overschreden. De huidige emissie dient met andere woorden nog met 38,7% gereduceerd te worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 54

Bijdrage NOx(NO2)-emissie:

In de periode 1990-2004 vond een daling plaats van de totale NOx(NO2)-emissie in Vlaanderen met 20% (80% of 174026 ton* in 2004 tov 218897 ton** in 1990). Hierdoor is NOx(NO2) goed voor 38% van de totale potentieel verzurende emissie in 2004.

* ~ 3783.106 Zeq ** ~ 4759.106 Zeq

De daling van de NOx(NO2)-emissie komt voornamelijk voort uit een emissievermindering in de energiesector. Alsook door de overschakeling van steenkool naar aardgas voor de electriciteitsproductie, de toepassing van verbeterde verbrandingstechnologieën en rookgasreiniging. De sectoren verkeer (toenemend aantal wagens met katalysator) en land- en tuinbouw dragen eveneens, maar in mindere mate bij tot de emissievermindering.

Verkeer levert de belangrijkste bijdrage tot de NOx(NO2)-emissie (52% of 90997 ton in 2004). Daarnaast leveren ook de industrie (individueel en collectief) en de electriciteitscentrales een belangrijke bijdrage tot de NOx(NO2)-emissie (respectievelijk 17% en 13% in 2004).

De specifieke bijdrage van de verschillende sectoren inzake NOx(NO2)-emissie (ton) wordt weergegeven in volgende charts.

De vooropgestelde NEC-doelstelling voor NOx(NO2) van 2.195 miljoen Zeq (te bereiken tegen 2010) wordt voortgaande op de cijfers van 2004 nog met 72% overschreden. De huidige emissie dient met andere woorden nog met 42% gereduceerd te worden.

Bijdrage NH3-emissie:

In de periode 1990-2004 vond een daling plaats van de totale NH3-emissie in Vlaanderen met 43% (57% of 47664 ton* in 2004 tov 83291 ton** in 1990).

* ~ 2804.106 Zeq ** ~ 4900.106 Zeq

Onderstaande charts geven het procentuele aandeel van de verschillende sectoren in de totale ammoniakemissie in Vlaanderen weer voor 1990 en 2004, alsook de specifieke emissiecijfers (ton).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 55

Gedurende de periode 1990-2004 is de land- en tuinbouwsector de belangrijkste veroorzaker van NH3-emissies, meer bepaald door ammoniak die vrijkomt in de lucht uit veestallen en mestopslagplaatsen, bij mestuitspreiding, weiden en grazen en bij het gebruik van kunstmeststoffen. De landbouwsector is hierdoor in Vlaanderen verantwoordelijk voor 92% van de totale NH3-emissie.

De NH3-emissie door het wegverkeer steeg in de periode 1990-2004 door het toenemend gebruik van katalysatoren (van 0% of 91 ton in 1990 tot 2% of 1162 ton in 2004). De bijdrage door de industrie daalde (van 5193 ton in 1990 tot 2679 ton in 2004), de procentuele bijdrage aan de totale emissie bleef echter stabiel (6%).

Voor de NH3-reductie ligt het zwaartepunt bij de landbouw. Het reductiebeleid voorziet, ter realisatie van de NEC-doelstelling, voor de veeteeltsector voor de periode 2002-2010 een bijkomende daling van 12 kton (706 miljoen Zeq) door de inzet van verstrengde emissiearme aanwending van mest (3,9 kton), afbouw van de veestapel door opkoopregeling (2,8 kton), mestverwerking (2,5 kton), emissiearme stallen (1,5 kton) en voedertechnische maatregelen

(1,1 kton) (Mira-T, 2004). De vooropgestelde NEC-doelstelling voor NH3 van 2.647 miljoen Zeq (te bereiken tegen 2010) wordt voortgaande op de cijfers van 2004 nog met 5,9% overschreden. De huidige emissie moet met andere woorden nog met ± 5,6% gereduceerd te worden.

De reeds gerealiseerde daling van NH3-emissie in de periode 1990-2004 komt voornamelijk voort uit de inspanningen geleverd in de veeteeltsector (afbouw van de veestapel (opkoopregeling), verhoogde voederefficiëntie van de verschillende diersoorten en emissiearme aanwending van dierlijke mest, i.e. mestinjectie en onmiddellijke onderwerking). Ook andere factoren stimuleerden de daling van de veestapel sinds het einde van de jaren negentig: dalende marktprijzen, de mond- en klauwzeercrisis in de rundveesector (voorjaar 2001), de dioxinecrisis (1999), de vogelpest en de toenemende internalisering van het mestprobleem.

De dalende tendens in de evolutie van de veestapel in Vlaanderen tussen 1995 en 2005 wordt weergegeven in volgende figuur (Bron: AG Klimaatsverandering, 2005).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 56

De ammoniakemissie (ton/jaar) per gemeente door veeteelt in Vlaanderen wordt weergegeven in onderstaande figuur (VMM, 2005). Duidelijk wordt uit deze figuur dat voornamelijk de provincie West-Vlaanderen zwaar belast is inzake ammoniakemissie, gevolgd door de provincies Oost-Vlaanderen en Antwerpen.

Naast het gebruik van dierlijke mest op de akkers veroorzaakt ook het gebruik van N- kunstmeststoffen een bijdrage aan de totale ammoniakemissie. Een belangrijk verschil met de ammoniakemissie uit dierlijke mest is dat de kunstmestkorrels eerst moeten oplossen alvorens ammoniakemissie kan optreden (tenzij gebruik wordt gemaakt van vloeibare kunstmeststoffen). Het gevolg is dat de ammoniakvervluchtiging uit mengmest snel en kort (2-tal dagen) na toediening zal optreden, terwijl de ammoniakemissie bij kunstmest een zekere tijd onopgelost op het land kan achterblijven zonder dat er ammoniakemissie optreedt (bij gebrek aan vocht).

De evolutie van de NH3-emissie door gebruik van kunstmeststoffen in Vlaanderen vertoont in de periode 1990-2004 een dalende trend (van 2013 ton/jaar in 1990 tot 1142 ton/jaar in 2004; voor de polders gelden andere waarden: van 1767 ton/jaar in 1990 tot 1220 ton/jaar in 2004).

Antropogene concentraties van ammoniak in de lucht overschrijden sterk de natuurlijke achtergrondconcentraties. Schattingen van zulke achtergrondconcentraties lopen uiteen van

0,2g/m³ tot 4g/m³ (Fangmeier et al., 1994). Vergelijking met de NH3-concentraties in enkele andere landen toont aan dat de waarden in Vlaanderen behoren tot de hoogste ter wereld (7,8 – 35 µg/ m3). Globaal gesteld kunnen drie periodes opgemerkt worden waarin een verhoging van de ammoniakconcentraties plaatsvindt, met name februari-maart, mei en augustus- september. Minimum concentraties werden in december vastgesteld. De verhoogde metingen in

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 57

deze periodes zijn vermoedelijk voor een groot deel te wijten aan het uitrijden van mest. Op de meeste meetplaatsen die gelokaliseerd zijn in de onmiddellijke omgeving van veestallen, werden eveneens hogere concentraties gemeten (De Fré et al., 1999). Een analyse van het effect van het mest- en ammoniakbeleid op de ammoniakemissie in Vlaanderen geeft aan dat de emissiearme toediening van dierlijke mest (onderwerken binnen de 4 uur) voor het grootste deel van de daling van de ammoniakemissie zorgt. Verder dragen ook de afbouw van de veestapel (runderen vanaf 1996, varkens vanaf 2000 en pluimvee vanaf 2001), de technologische vooruitgang en vooral de verbeterde voeder-efficiëntie bij tot een daling van de mestproductie en de bijhorende ammoniakemissie.

Voor wat betreft de volksgezondheid stellen de gemeten NH3-concentraties geen problemen (De Fré et al., 1999). Mogelijke effecten van aërosolvorming op het ademhalingsstelsel van gevoelige individuen (astma- en CARA-lijders) in gebieden waar NH3-concentraties van 30 tot 50 g/m³ worden gemeten, zijn echter niet uit te sluiten. Daarbij dient opgemerkt dat weinig bekend is over de specifieke effecten van ammoniumaërosolen. Bijkomend onderzoek is hier nog nodig.

° Verzuring te Wingene In tabel 4.2.3.3a1 wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Wingene (berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model). Voor de betrouwbaarheid van het model verwijzen we naar het achtergronddocument uit het MIRA-T (www.milieurapport.be/ag).

Tabel 4.2.3.3a1 – Verzurende deposities SO2, NOX en NH3 (Zeq/ha.jaar) gemeente Wingene (VMM, 2003)

SO2 NOx NH3 Totaal Tot. Dep. Tot. Dep. Tot. Dep. 735 973 4.266 5.978

In tabel 4.2.3.3.a2 wordt de NH3-emissie voor 2004 door de veeteelt per diersoort weergegeven voor de gemeente Wingene. Voor de gemeente Wingene wordt op basis van deze cijfers een gemiddelde emissie bepaald van 122 kg/ha/jaar, i.e. maar liefst 4 maal zoveel als de gemiddelde emissie bepaald voor het Vlaamse Gewest (31 kg/ha/jaar)!

Tabel 4.2.3.3a2 – NH3-emissie voor 2004 van de gemeente Wingene per diersoort *

Diersoort NH3-emissie (ton/jaar) NH3-emissie (%) Rundvee 204 24 Varkens 548 66 Pluimvee 79 9 Andere diersoorten 3 0 Totaal 833 100 *: In deze cijfers is rekening gehouden met de volgende stadia waar ammoniakemissie mogelijk is: stal / interne opslag, externe opslag, weide en toediening.

° Verzuring te Ichtegem In tabel 4.2.3.3b1 wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Ichtegem.

Tabel 4.2.3.3b1 – Verzurende deposities SO2, NOX en NH3 (Zeq/ha.jaar) gemeente Ichtegem (VMM, 2003)

SO2 NOx NH3 Totaal

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 58

Tot. Dep. Tot. Dep. Tot. Dep. 696 897 2910 4504

In tabel 4.2.3.3b2 wordt de NH3-emissie voor 2004 door de veeteelt per diersoort weergegeven voor de gemeente Ichtegem. Voor de gemeente Ichtegem wordt op basis van deze cijfers een gemiddelde emissie bepaald van 83 kg/ha/jaar. De emissie is iets lager als de gemiddelde emissie bepaald voor het Vlaamse Gewest (31 kg/ha/jaar).

Tabel 4.2.3.3b2 – NH3-emissie voor 2004 van de gemeente Ichtegem per diersoort *

Diersoort NH3-emissie (ton/jaar) NH3-emissie (%) Rundvee 107 28 Varkens 257 68 Pluimvee 12 3 Andere diersoorten 3 1 Totaal 378 100 *: In deze cijfers is rekening gehouden met de volgende stadia waar ammoniakemissie mogelijk is: stal / interne opslag, externe opslag, weide en toediening.

4.2.3.4 Broeikaseffect Het broeikaseffect of de geleidelijke opwarming van de aarde wordt veroorzaakt door de verhoogde aanwezigheid van de zogenaamde broeikasgassen. Naast een aanzienlijke verhoging door menselijk toedoen van de in nature aanwezig stoffen, zoals koolstofdioxide

(CO2) en methaan (CH4), wordt de opwarming van de aarde veroorzaakt door CFK’s, lachgas

(N2O) en ozon (O3).

Naast ammoniakemissie brengt de intensieve veeteelt ook emissies met zich mee die bijdragen aan dit broeikaseffect. De ventilatielucht uit de stallen bevat immers eveneens een hoeveelheid koolstofdioxide (CO2) en methaan (CH4). Deze wordt geproduceerd door de ademhaling/spijsvertering van de dieren, verbranding van petroleum en van fermentatieprocessen in de mest. N2O-emissies komen voort ten gevolge van mestopslag en het gebruik van dierlijke mest op landbouwgronden.

Het Vlaamse beleid heeft reeds gezorgd voor een afname van de emissies ten gevolge van de veeteelt door de invoering van een warme sanering van de veestapel. Het stimuleren van de afbouw van de veestapel door het uitkeren van een uitstap- of stopzettingsvergoeding is één van de maatregelen voor de vermindering van de nutriëntenproductie.

Op 16 februari 2005 trad het Kyotoprotocol in werking. 36 deelnemende industrielanden (waaronder België) engageren zich tot een vermindering van hun jaarlijkse uitstoot aan broeikasgassen in de periode 2008-2012 met gemiddeld 5% t.o.v. 1990. De EU-15 nam een reductiedoelstelling van -8% op zich. Via een intern Europees akkoord werd aan België een doelstelling van -7,5% toegewezen. Het Vlaamse Gewest dient een emissieniveau te bereiken dat 5,2% onder het niveau van 1990 ligt. Voor het Waals en het Brussels hoofdstedelijk Gewest bedraagt de doelstelling respectievelijk -7,5 % en +3,475 %. In afwachting van deze lastenverdeling tussen de gewesten hadden het Vlaamse en het Waalse Gewest zich in 2001 al geëngageerd om de emissies tegen 2005 te stabiliseren op het niveau van 1990 (kortetermijndoelstelling of KTD). Deze doelstelling sluit aan bij het Kyoto-protocol dat stelt dat in 2005 reeds aantoonbare vorderingen geboekt moeten zijn. De Vlaamse regering heeft zich

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 59

hiertoe verbonden op voorwaarde dat de federale overheid geïntegreerde maatregelen neemt inzake energie, transport, fiscaliteit en productnormering.

Om de broeikasgasemissies van CH4, CO2, N2O en F-gassen vergelijkbaar te maken, worden de emissies door CH4, N2O en F-gassen uitgedrukt in CO2-equivalenten.

Onderstaande charts geven het procentuele aandeel van de verschillende broeikasgassen in de totale broeikasemissie in Vlaanderen weer voor 1990 en 2004, alsook de specifieke emissiecijfers uitgedrukt in CO2-equivalenten.

Voor 1990 bedroeg de totale broeikasgasemissie 110.776 kton CO2-equivalenten (of 87.459 kton indien enkel de fluxen die in aanmerking komen voor de toetsing aan de Kyoto- doelstellingen in rekening worden genomen). Voor 2004 bedroeg deze totale emissie 121.477 kton CO2-equivalenten (of 90.651 kton door de fluxen die in aanmerking komen voor de toetsing aan de Kyoto-doelstellingen), een toename ten opzichte van 1990 met 10% (of 3,6% rekening houdende met de fluxen die in aanmerking komen voor de toetsing aan de Kyoto- doelstellingen).

In 2004 ligt de uitstoot van de in rekening te brengen broeikasgassen nog steeds 8,5% boven de Kyoto-doelstelling voor de periode 2008-2012. Ook de korte termijn stabilisatie-doelstelling voor 2005 is nog steeds met 3,6% overschreden.

De toename van de broeikasgasemissie in Vlaanderen is het gevolg van een stijging van de

CO2-uitstoot (een toename van 24,5% in CO2-emissie tussen 1990 en 2004). CO2 is met een aandeel van 87% in de uitstoot het belangrijkste broeikasgas. De emissie van CO2 is praktisch volledig te wijten aan de verbranding van fossiele brandstoffen (steenkool, stookolie, benzine, aardgas en dergelijke). Het relatieve en absolute aandeel van F-gassen, CH4 en N2O is afgenomen in de periode 1990 – 2004.

Bijdrage CO2-emissie:

In de periode 1990-2004 vond een stijging plaats van de totale CO2-emissie in Vlaanderen met

25% (125% of 105695000 ton in 2004 tov 84909000 ton in 1990). Hierdoor is CO2 goed voor 87% van de totale broeikasgasemissie in 2004.

Voor de stijgende trend van de CO2-emissie vanaf 1990 is voornamelijk het verkeer verantwoordelijk met een toename van nagenoeg 50% (van 28363 kton in 1990 naar 42352 kton in 2004) veroorzaakt de sector verkeer in 2004 40% van de totale CO2-emissie. De stijgende emissies vanaf 1990 van de internationale scheepsvaart zorgen hierin voor een heel

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 60

belangrijk aandeel. Daarnaast zijn ook gebouwenverwarming en de industrie gedeeltelijk verantwoordelijk voor deze stijgende trend.

De CO2-emissie gerelateerd aan het brandstofverbruik in de intensieve veeteeltsector is in de periode 1990 – 2004 na een kleine stijging ongeveer terug gestabiliseerd op het vertrekniveau van 1990. De totale emissie bedroeg 216 kton in 1990 ten opzichte van 219 kton ten opzichte van 2004 (inschatting VMM, 2005 gebaseerd op specifieke emissiewaarden van VITO per deelsector).

Een meer specifieke benadering van de CO2-emissie (ton/jaar) door het brandstofverbruik in de land- en tuinbouw per gemeente in Vlaanderen wordt weergegeven in onderstaande figuur (VMM, 2005).

De specifieke bijdragen van de verschillende sectoren inzake CO2-emissie (kton) wordt weergegeven in onderstaande charts.

Bijdrage CH4-emissie:

In de periode 1990-2004 daalde de totale CH4-emissie in Vlaanderen met 23% (77% of 262.248 ton* tov 341.953 ton** in 1990). Hierdoor is CH4 goed voor 5% van de totale broeikasgasemissie in 2004.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 61

* ~ 5507 kton CO2-equivalenten

** ~ 7181 kton CO2-equivalenten

De daling van de CH4-emissie komt in de eerste plaats voort dankzij het meer dan halveren van de emissies tengevolge van afvalstorten (van 77451 ton in 1990 tot 30351 ton in 2004); het gevolg van het Vlaamse Afvalbeleid, waarbij ernaar gestreefd wordt de hoeveelheid te storten afval te minimaliseren en uiteindelijk tot nul te reduceren. Wel dient er eveneens op gewezen dat de emissie gerelateerd met het composteren van afval wel sterk is toegenomen (met bijna 600 %) (van 331 ton in 1990 tot 1965 ton in 2004), globaal gezien weegt dit aantal echter niet door ten opzichte van het storten van afval.

De emissies gerelateerd aan de veeteelt (verteringsprocessen vee en mestopslag) vormen het belangrijkste aandeel van de totale CH4-emissie: 70% (238521 ton in 1990) en 80% (207401 ton in 2004). Tussen 1990 en 2004 vond een daling van deze emissies plaats met 13%. Deze daling hangt samen met de inkrimping van de veestapel tussen 1990 en 2004.

De specifieke bijdrage van de verschillende sectoren inzake CH4-emissie (ton) wordt weergegeven in onderstaande charts.

De sector ‘industrie’ omvat hierbij de emissies afkomstig van het brandstofverbruik in de industrie, de cokesfabrieken, de ijzer- en staalindustrie, de huisvuilverbranding en de afvalwaterbehandeling. De sector ‘land- en tuinbouw’ omvat de emissies afkomstig van de veeteelt alsook de emissies veroorzaakt door het brandstofverbruik in deze sector.

Bijdrage N2O-emissie:

De N2O-emissie daalt in 2004 tot 13% onder het niveau van 1990 (87% of 22766 ton* in 2004 tov 26112 ton** in 1990). Hierdoor is N2O goed voor 6% van de totale broeikasgasemissie in 2004.

* ~ 7058 kton CO2-equivalenten

** ~ 8095 kton CO2-equivalenten

Voornamelijk de natuur en landbouwgrond (38% of 8707 ton in 2004) samen met de salpeterzuurproductie (29% of 6627 ton in 2004) zijn verantwoordelijk voor deze emissie. Het grootste aandeel (± 87%) van de emissies ondergebracht in de sector ‘natuur- en landbouwgrond’ is te wijten aan directe emissies vanuit landbouwgronden, meer bepaald vanuit de dierlijke mest vóór toedienen op het land en de indirecte emissie als resultaat van N- verliezen uit landbouwgronden en de depositie van NH3 en NOx.

De specifieke bijdrage van de verschillende sectoren inzake N2O-emissie (ton) wordt weergegeven in onderstaande charts.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 62

De sector ‘industrie’ omvat hierbij de emissies afkomstig van het brandstofverbruik in de industrie, de huisvuilverbranding, de salpeterzuurproductie, de caprolactamproductie en de afvalwaterbehandeling. De sector ‘land- en tuinbouw’ omvat de emissies afkomstig van de veeteelt alsook de emissies veroorzaakt door het brandstofverbruik in deze sector. De sector ‘land- en tuinbouw’ omvat enkel het brandstofverbruik in deze sector. De sector ‘natuur en landbouwgrond’ omvat de onrechtstreekse emissie als resultaat van menselijke consumptie (uitwerpselen) (5%), de directe emissie vanuit landbouwgronden vanuit de opslag van dierlijke mest voor toediening op het land (85%) en de indirecte emissie als resultaat van N-verliezen vanuit landbouwgronden + depositie van NH3 en NOx (10%).

° Broeikaseffect te Wingene en Ichtegem: Met betrekking tot broeikasgasemissie zijn slechts weinig gedetailleerde emissiewaarden bepaald op gemeentelijk niveau. Ook zijn er geen gegevens beschikbaar op basis van specifieke meetpunten.

De emissies door het brandstofverbruik in de land- en tuinbouwsector in Vlaanderen werden wel door VMM (2004) bepaald. Het brandstofverbruik levert op basis van deze cijfers voor de betrokken gemeenten volgende bijdrage aan broeikasgasemissie:

Tabel 4.2.3.4 – Emissie door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor de betrokken gemeenten

CO2 CH4 N2O Kton ton ton Wingene 14,037 0,138 2,877 Ichtegem 5,744 0,070 1,232 Vlaanderen 1935 23 373

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 63

4.2.4 Biotisch milieu

De biologische waarderingskaarten geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie. Per vegetatie-element wordt een waardering uitgesproken over hun biologische waarde. Deze waardering gebeurt op basis van:

- de zeldzaamheid - de biologische kwaliteit - de algemene kwetsbaarheid - de vervangbaarheid

Voor elk van de vier criteria werd een waarderingscijfer toegekend. Op basis hiervan werden de kaarten omgezet in een zevendelige beoordelingsschaal:

- biologisch zeer waardevol (z) - biologisch waardevol met zeer waardevolle elementen (wz) - biologisch waardevol (w) - biologisch minder waardevol met waardevolle tot zeer waardevolle elementen (mwz) - biologisch minder waardevol met zeer waardevolle elementen (mz) - biologisch minder waardevol met waardevolle elementen (mw) - biologisch minder waardevol (m)

Biotisch milieu te Wingene Een algemeen uittreksel van de BWK in de bedrijfsomgeving te Wingene wordt weergegeven in figuur 4.6a (zie bijlage 1). Voor het studiegebied is enkel BWK-versie 1.0 beschikbaar. Voor de bovenranden op figuur 4.6a was wel al een ontwerp van versie 2.1 beschikbaar.

In de directe nabijheid van het bedrijf (aangrenzende percelen) vinden we op de BWK minder waardevolle akkerpercelen (aanduiding ‘bs’: akker op zandige bodem) en bebouwing (ur) terug. Ter beschrijving van de overig voorkomende eenheden binnen de 2 km wordt verwezen naar de verklaringen opgenomen in tabel 4.2.4a.

Tabel 4.2.4a – Verklaring biotisch milieu omgeving bedrijf te Wingene

Code Verklaring Afstand tot bedrijf Beoordeling BWK (m) Qs zuur eikenbos 1873 zeer waardevol Geml gemengd loofhout 1371 waardevol Hp + weilandcomplex met bomenrij (al dan niet geknotte waardevol Kbs wilgen) 867 Lsb populierenaanplant op droge grond met struikgewas 1211 waardevol

In de directe omgeving van het bedrijf te Wingene bevinden er zich voornamelijk minder waardevolle BWK-eenheden (zie figuur 4.6a). De meest nabij gelegen waardevolle BWK- eenheid (weilandcomplex met al dan niet geknotte wilgenrij; Hp + Kbs) vinden we terug op 867 meter van het bedrijfscentrum.

De kwetsbaarheid voor verzuring bepaald door Peymen et al. (2000) voor de verschillende BWK-eenheden wordt weergegeven in figuur 4.6a’. De meeste eenheden aanwezig in de omgeving van het bedrijf worden als niet of weinig kwetsbaar voor verzuring aangegeven. De

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 64

meest nabijgelegen als verzuringskwetsbare aangegeven eenheden betreft het gemengd loofhout op 1.371 m ten zuiden van het bedrijfscentrum.

Speciale beschermingszones vinden we binnen een straal van 2 km rondom het bedrijfscentrum niet terug. De meest nabijgelegen beschermingszones vinden we terug op ruime afstand van het bedrijfscentrum. Het betreft hier meer bepaald:

- habitatrichtlijngebied BE2500004, meer bepaald deelgebieden van ‘Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig Vlaanderen: westelijk deel’, gelegen op 3.100 meter ten noordoosten van het bedrijfscentrum, - vogelrichtlijngebied ‘Ijzervallei’, gelegen op meer dan 20 km ten westen van het bedrijfscentrum.

De meest nabijgelegen speciale beschermingszone ‘natuur’ op Vlaams grondgebied betreft een deelgebied van het VEN-gebied ‘De Edegemse Veldekens’. Dit gebied vinden we terug op 2,8 km ten zuiden van het bedrijfscentrum.

Biotisch milieu te Ichtegem Een algemeen uittreksel van de BWK (BWK versie 1.0, met aan de randen versie 2.1) voor de bedrijfsomgeving te Ichtegem wordt weergegeven in figuur 4.6b (zie bijlage 1). De aan het bedrijfsterrein grenzende percelen zijn minder waardevolle akker- en cultuurgraslandpercelen. Ter beschrijving van de eenheden wordt verwezen naar de verklaringen opgenomen in tabel 4.2.4b.

Tabel 4.2.4b – Verklaring biotisch milieu omgeving bedrijf te Ichtegem

Code Verklaring Afstand tot Beoordeling bedrijf (m) BWK Ks verlaten spoorweg met interessante bermvegetatie 1605 zeer waardevol Qs zuur eikenbos 1650 zeer waardevol Hp + weilandcomplex met bomenrij (al dan niet geknotte wilgen) waardevol Kbs+ 822 Hpr weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf 1461 waardevol Kba bomenrij met dominantie van els 727 waardevol Kbp bomenrij met dominantie van populier 1782 waardevol Kbq bomenrij met dominantie van zomereik 201 waardevol Kbs bomenrij met dominantie van (al dan niet geknotte) wilg 1022 waardevol Kpk kasteelpark 1138 waardevol N loofhoutaanplant 1530 waardevol Pa naalshoutaanplant zonder ondergroei 1646 waardevol Ppa aanplant van Grove den zonder ondergroei 1922 waardevol Ppm aanplant van Grove den met ondergroei 1652 waardevol Se kapvlakte 1858 waardevol

De meest nabij gelegen waardevolle BWK-eenheid is een bomenrij met dominantie van zomereik. Deze vinden we terug op 201 meter van het bedrijfscentrum.

De kwetsbaarheid voor verzuring bepaald door Peymen et al. (2000) voor de verschillende BWK-eenheden wordt weergegeven in figuur 4.6b’. De meeste BWK-eenheden gelegen in de directe omgeving van het bedrijf te Ichtegem worden als niet tot weinig kwetsbaar aangegeven. Een aantal percelen zijn echter kwetsbaar. De meest nabijgelegen als verzuringskwetsbare aangegeven eenheden zijn enkele bomenrijen (met dominantie van zomereik, Kbq; of van els,

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 65

Kba) die we respectievelijk terug vinden op een afstand van 201 en 727 meter van het bedrijfscentrum.

De dichtstbij gelegen speciale beschermingszones zijn:

- habitatrichtlijngebied BE2500004, meer bepaald deelgebieden van ‘Bossen, heiden en valleigebieden van Zandig Vlaanderen: westelijk deel’, gelegen op 3.600 meter ten noordoosten van het bedrijfscentrum, - vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’, op meer dan 6 km ten noorden van het bedrijf. - VEN-gebied ‘Vloethgemveld, Sint-Andriesveld, Tillegem’, gelegen op minimaal 3.600 meter ten noordoosten van het bedrijfscentrum.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 66

4.2.5 Landschap

Landschap te Wingene Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap ‘Houtland’. Het betreft een zachtgolvend gebied die het interfluvium vormt tussen de Leie, de Kustvlakte en het Ijzerbekken. Het is een landelijk gebied met lokaal wijdse vergezichten. Het wordt gekenmerkt door landbouwland met hoofdzakelijk verspreide bewoning en kleine kern- en hoopdorpen. De traditionele perceelsrand-begroeiing ("bocage flamand") bestaat nog slechts als lokale relicten en geeft weinig afschermende werking.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002). Hierbij worden vermeld voor het Houtland: . de toenemende lintbebouwing vormt de sterkste bedreiging op de landelijk karakter van dit gebied met wijdse zichten: bundelen van de nieuwbouw bij de bestaande kernen is aangewezen, zeker voor de zones langs de grote verkeersassen; . kleinschalige architectuur is wenselijk; . behoud en herstel van lineaire perceelrandbegroeiing is aangewezen; verbeteren . van de connectiviteit van het lineaire groen is hierbij richtinggevend. In het zuidelijk deel beken als groengeleiders verder ontwikkelen; . concentratie en buffering van nieuwe bioindustriële vestigingen.

De Landschapsatlas (2001) kan, met zijn aanduiding van de verschillende relictzones, beschouwd worden als een landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die toenmaals was.

Er bevinden zich geen relictzones, ankerplaatsen of puntrelicten binnen de straal van 1 km. Wel loopt er een lijnrelict net ten zuiden van het bedrijf, nl. L30025 ‘Hertsbergebeek & Ringbeek’. Dit zijn kronkelende beken met veel meanders die een structureel element in het landschap vormen.

De overige eenheden aangegeven op de Landschapsatlas bevinden zich op meer dan 1 km van het bedrijfscentrum. Deze eenheden zijn weergegeven op figuur 4.8a (zie bijlage 1). Het betreft hier ondermeer de landschappelijke relictzones ‘Oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkersbos, Bulskampveld’ (R34005) en ‘Ringbeek & Veldekens’ (R30065), de puntrelicten: Schouterwalle, ’t Klokhof, Poelvoorde Kasteel, ….

De ‘oude veldgebieden: Hoogveld, Blekkersbos, Bulskampveld’ wordt gekenmerkt door een gebied met microreliëfelementen en een dambordpatroon van bossen en open landbouwgebieden. De dreven zijn sterk ruimtebepalend. Hoogveld, Blekkerbos en Egypteveld hebben een fijnmazig drevenpatroon.

De ‘Ringbeek & Veldekens’ is een beekbegeleidend bos. Bij Veldekens zijn er nog relicten van oude bos- en heidevegetatie. Evenwijdig aan de loop van de Ringbeek, komt er meer ontginning voor, die door akkers zijn ingenomen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 67

Landschap te Ichtegem Volgens de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) bevindt het bedrijf te Ichtegem zich net als het bedrijf te Wingene in het ‘Houtland’. Bijgevolg gelden de vorig vermelde zaken ivm het traditioneel landschap.

Binnen de 1 km-zone rond het bedrijf te Ichtegem worden er volgens de Landschapsatlas (2001) geen ankerplaatsen, relictzones, lijn- of puntrelicten aangetroffen. De meest dichtbij gelegen eenheid betreft het puntrelict ‘de Medarduskerk’ te Eernegem op 1.250 m. Op 1.470 m bevindt zich de relictzone ‘het Vloetemveld’ (R30031). In figuur 4.8b worden deze eenheden gesitueerd.

Het ‘Vloetemveld’ is een bosgebied met kleine compartimenten landbouwgebied. Naast de kleine bosgebieden overwegen hoofdzakelijk weilandcomplexen. Het betreft een vrij gesloten landschap, waarbij de bossen onderling verbonden zijn met bomenrijen. Er zijn unieke botanische waarden (heischrale graslanden) aanwezig, vooral in het gedeelte van het voormalige militair domein (wegens betredingsverbod en het niet bemesten van het gebied). Er zijn typische, weinig gestoorde bodemprofielen aanwezig. Door zijn lage ligging heeft het veld een vrij vochtig karakter. Men vindt er loofbos, vochtige heide en heischrale graslanden. De oorspronkelijke heidevegetatie is tamelijk goed bewaard gebleven. Bijzonder gevarieerde vegetatie is kleinschalig gedifferentieerd: natte en droge heide, natte en droge schrale graslanden en bermen, pioniersmilieus op natte en droge zandbodems, open water, struwelen en zomen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 68

4.2.6 Antropogeen milieu

Antropogeen milieu te Wingene 4.2.6.1 Woonfunctie De aan het bedrijf te Wingene meest nabij gelegen woonzone betreft het centrum van Wingene gelegen op 362,56 meter van het bedrijf (afstand gemeten ten opzichte van het meest nabij gelegen staluiteinde, afstand gemeten door landmeter). Aansluitend op dit woongebied vinden we eveneens een woonuitbreidingsgebied terug (op een afstand van ± 418 meter van het bedrijf Divarco).

De meest nabijgelegen woning (bij de stallen gelegen) vinden we terug op 7 meter van de stal. Het betreft de woning van de vroegere eigenaar van de stallen, en is nog steeds bewoond door de vroegere eigenaar De huidige exploitant (Marcel Cobbaert) woont in Oostende en niet bij het bedrijf zelf. Deze woning buiten beschouwing gelaten, bevindt de eerstvolgende bedrijfsvreemde woning op 46 m van het uiteinde van de stal.

Binnen een straal van 250 meter vinden we enkel deze twee bedrijfsvreemde woningen terug (de woning van de vroegere exploitant op 7 meter en de woning op 46 m die bij een landbouwbedrijf behoort) en deel van ‘Sint-Amandus’, een centrum voor palliatieve zorgen.

4.2.6.2 Recreatie Er bevindt zich geen recreatiezone op minder dan 1 km van het bedrijf.

4.2.6.3 Landbouw In de ruime omgeving van het bedrijf te Wingene wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik (landschappelijk waardevol gebied). Voornamelijk vinden we hier een afwisseling van akkers en weilanden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een verschillende andere landbouwbedrijven.

4.2.6.4 Verkeer Naast enkele lokale wegen bevindt de expresweg N370 zich op ongeveer 700 m (rijafstand) ten westen van het bedrijf. Deze weg leidt in het noorden naar de E40.

De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf zelf zullen verder in de ontheffingsaanvraag besproken worden.

4.2.6.5 Industrie Binnen een straal van 2 km rondom het bedrijf te Wingene bevinden er zich volgens het gewestplan een zone voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s op 806 m ten zuidwesten van het bedrijf. Ten noorden ligt er op 1.500 m een gebied voor milieubelastende industriën.

Antropogeen milieu te Ichtegem 4.2.6.6 Woonfunctie Voortgaand op het gewestplan vinden we de meest nabij gelegen woonzone in de omgeving van het bedrijf te Ichtegem terug op 76 meter ten noorden van het bedrijf (afstand gemeten ten opzichte van de meest nabijgelegen stal). Het betreft hier meer bepaald een woongebied met landelijk karakter en is gesitueerd langs de Bruggestraat. Het woongebied van Eernegem

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 69

bevindt zich op 456 m ten westen van het bedrijf. Aansluitend aan dit woongebied bevindt zich het woonuitbreidingsgebied op 794 m ten zuidwesten.

Het meest nabij gelegen bedrijfsvreemde woonhuis bevindt zich op een 80-tal meter van het meest nabij gelegen staluiteinde van het bedrijf te Ichtegem. Binnen een straal van 250 meter rondom het bedrijfscentrum vinden we een 35-tal bedrijfsvreemde woningen terug. Bijna allemaal bevinden deze woningen zich in de woonzone met landelijk karkakter. Slechts 1 woning is gekoppeld aan agrarische activiteit.

4.2.6.7 Recreatie Ten zuidwesten van het bedrijf op 358 m bevindt zich een gebied voor dagrecreatie.

4.2.6.8 Landbouw Het bedrijf te Ichtegem is gelegen in agrarisch gebied. De landbouw speelt hier de voornaamste vertegenwoordiger in het landgebruik. In de omgeving van het bedrijf wordt het landbouwgebied opgevuld door de aanwezigheid van voornamelijk akkers en weilanden.

4.2.6.9 Verkeer De voornaamste verkeersverbindingen in de omgeving van het bedrijf te Ichtegem zijn N368 en de N306, die elkaar snijden in het centrum van Eernegem en die beide naar de E40 lopen. De N368 loopt naar de N40 Brugge-Oostende, de N306 naar de E40 Gent-Brugge.

De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf zelf zullen verder in het ontheffingsaanvraag besproken worden.

4.2.6.10 Industrie In de ruime omgeving van het bedrijf vinden we geen milieubelastende industrieën terug. Wel vinden we op een afstand van 290 meter ten westen van het bedrijfscentrum een gebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s terug.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 70

4.2.7 Potentieel gevoelige locaties

In tabel 4.3.5 wordt samenvattend een overzicht gegeven van de potentieel gevoelige locaties/elementen in de omgeving van de voorliggende bedrijven. De effectgroepen waardoor deze locaties beïnvloed kunnen worden (ten gevolge van het bedrijf) worden aangegeven, alsook hun relatieve afstand ten opzichte van het bedrijf.

Potentieel gevoelige locaties te Wingene

Tabel 4.3.5a – Potentieel gevoelige locatie in de omgeving van het bedrijf te Wingene Locatie/element Relevante effectgroep(en) Afstand tov het bedrijf Locaties obv topografische kaart, Landschapsaltas, BWK, VHA, beschermingszones natuur, enz Woonhuizen geurhinder / geluidshinder / stofhinder - dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde woonhuis op 7 meter van de dichtstbij zijnde stal, of 46 m indien het huis van de vroegere exploitant niet meegerekend wordt. - 2 bedrijfsvreemde woningen binnen een staal van 250 m (met inbegrip van de woning van de vroegere exploitant, die geen deel uitmaakt van Divarco NV) Landschappelijke relicten: visuele hinder - Hertsbergebeek & Ringbeek, aangrenzend lijnrelict aan het bedrijfsterrein Biologisch waardevolle verzuring / vermesting - waardevolle vegetaties binnen 1 km van het vegetatie bedrijf (zie punt 4.3.2) Oppervlaktewater verontreiniging - Ringbeek aansluitend aan het bedrijfsperceel Weginfrastructuur verkeershinder - plaatselijke ontsluitingswegen

Weiden en akkers verzuring / vermesting - ruimere omgeving bedrijf Locaties obv Gewestplan Woongebied geurhinder / geluidshinder / stofhinder - woongebied Wingene op 362,56 m van de stallen

Gebied voor geurhinder / geluidshinder / stofhinder - centrum voor palliatieve zorgen ‘Sint- gemeenscahpsvoorzieningen Amandus’ op 92 m van de stallen en openbaar nut

Potentieel gevoelige locaties te Ichtegem

Tabel 4.3.5b – Potentieel gevoelige locatie in de omgeving van het bedrijf te Ichtegem Locatie/element Relevante effectgroep(en) Afstand tov het bedrijf Locaties obv topografische kaart, Landschapsaltas, BWK, VHA, beschermingszones natuur, enz Woonhuizen geurhinder / geluidshinder / stofhinder - meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woonhuis op 80-tal meter van meest nabijgelegen staluiteinde - 35 bedrijfsvreemde woningen binnen een staal van 250 m Biologisch waardevolle verzuring / vermesting - waardevolle vegetaties binnen 1 km van het vegetatie bedrijf (zie punt 4.3.2) Oppervlaktewater verontreiniging - Aletebeek op 350 meter van bedrijf Weginfrastructuur verkeershinder - plaatselijke ontsluitingswegen Weiden en akkers vermesting - ruimere omgeving bedrijf Locaties obv Gewestplan Woongebied geurhinder / geluidshinder / stofhinder - woongebied met landelijk karakter ‘Bruggestraat’ op 76 m - woongebied Eernegem op 456 m

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 71

4.3 Ontwikkelingsscenario’s

4.3.1 Nul-alternatief

Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. Volgens dit scenario kan het bedrijf te Wingene met 2.400 stuks varkens verder uitgebaat worden tot 26/09/2012 (i.e. tot de huidige milieuvergunning verloopt). Het bedrijf te Ichtegem kan desgevallend verder uitgebaat worden tot 01/09/2011.

4.3.2 Autonome ontwikkeling

In de autonome ontwikkeling zal de druk op het buitengebied verder toenemen met versnippering en/of dichtslibbing van de open ruimte tot gevolg. Zoals dat ook in het verleden het geval is geweest, zal de lintbebouwing langsheen wegen zich steeds meer uitbreiden waardoor de kans op conflictsituaties tussen bewoners en agrarische activiteiten zal verhogen. Dit zal mede in de hand gewerkt worden door het grootschaliger worden van de landbouwactiviteiten.

4.3.3 Gestuurde ontwikkeling

Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende functies van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zekere mate ook wonen en werken gevrijwaard te worden.

Mestdecreet Het vergunningenbeleid in het kader van het Mestdecreet is duidelijk geschoeid op het standstill-principe. Het mestdecreet voorziet tevens in een vermindering van het gebruik van meststoffen, in het bijzonder in kwetsbare gebieden.

Ammoniakemissie Als Vlaanderen de ammoniakdoelstellingen - Protocol van het Verdrag over Grensover- schrijdende Luchtverontreiniging ter bestrijding van Verzuring, Eutrofiëring en Ozon in de omgevingslucht, EU-richtlijn Nationale Emissiemaxima, Milieubeleidsplan 2003-2007 - wil realiseren, zijn stalmaatregelen noodzakelijk. Zoniet is een structurele en verregaande afbouw van de veestapel nodig.

In het kader van het ammoniakreductieplan is een wetenschappelijke werkgroep opgericht die als doelstelling heeft om zowel de Groen Labellijst van emissiearme stallen uit Nederland als de lijst van Europese BBT naar de Vlaamse situatie te vertalen. De verschillende ammoniakreductie technieken worden hiervoor getoetst aan de aspecten dierenwelzijn, geur, veiligheid en energie. Een eerste lijst voor varkens en pluimvee werd opgesteld.

Als gevolg van deze doelstellingen werd een wijziging van het Vlarem-II goedgekeurd (19 september 2003; B.S. 10 oktober 2003). Hierin zijn volgende wijzigingen opgenomen:

Art. 1.1.2

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 72

In artikel 1.1.2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (titel II van het VLAREM), herhaaldelijk gewijzigd, wordt aan de ‘DEFINITIES DIEREN/OPSLAG MEST’ de volgende definitie toegevoegd:

“- ammoniakemissiearme stal: een stal wordt als ammoniakemissiearm beschouwd indien hij is gebouwd volgens één van de technieken zoals beschreven in de lijst vast te stellen bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu”.

Art. 5.9.2.1bis “Bijkomende constructievoorwaarden voor stallen met betrekking tot de beperking van ammoniakemissie”

§1. Voor alle pluimvee- en varkensinrichtingen waarvoor een milieuvergunning wordt verleend voor: - de exploitatie van een nieuwe inrichting, al dan niet in combinatie met de volledige stopzetting van een bestaande veeteeltinrichting - de verandering van een bestaande veeteeltinrichting waarbij een of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd - de verandering van een bestaande veeteeltinrichting door samenvoeging van veeteeltinrichtingen waarbij tevens een of meerdere nieuwe stallen worden gebouwd dienen de nieuw te bouwen stallen ammoniakemissiearm te worden gebouwd indien er voor de betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen.

§2. Na afwerking van de bouw van een ammoniakemissiearme stal en de uitvoering van de verschillende daarin verwerkte ammoniakemissiearme stalsystemen dient door de toezichthoudende architect, ingenieur-architect, burgerlijk bouwkundig ingenieur, industrieel ingenieur bouwkunde, landbouwkundig ingenieur of bio-ingenieur, een attest afgeleverd te worden dat aantoont dat de bouwwerken werden uitgevoerd conform de ammoniakemissiearme staltechnieken zoals beschreven in de lijst vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu. Dit attest wordt ter inzage gehouden van de toezichthoudende overheid.

§3. Stallen die gebouwd werden volgens staltechnieken die als ammoniakemissiearm werden beschouwd bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor Leefmilieu, behouden hun statuut van ammoniakemissiearme stal, zelfs indien de techniek bij volgende ministeriële besluiten tot vaststelling van de ammoniakemissiearme staltechnieken niet langer wordt weerhouden. Bij verbouwingen aan deze stal waarbij de verbouwing een negatieve impact heeft op de ammoniakemissie, moet voldaan worden aan de eisen voor ammoniakemissiearme stallen zoals opgenomen in de meest recente versie van de lijst.

Art. 5.9.4.1 In de tabel in artikel 5.9.4.1 (Bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van varkensstallen; waarderingspunten) onder punt 1. “Stalsystemen” wordt een punt h) toegevoegd dat luidt als volgt:

h) ammoniakemissie-arme stal: 110

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 73

5 Ingreep-effectschema en aandachtspunten

5.1 Ingreep-effectenschema

Het huidige bedrijf te Wingene bezit een vergunning voor het houden van 2.400 varkens (vergund tot 26/09/2012). Het bedrijf wenst een uitbreiding te realiseren tot 2.703 varkens via samenvoeging met een varkensbedrijf te Ichtegem. Op het bedrijf te Wingene zal voor deze uitbreiding een nieuwe voormeststal (ammoniakemissiearm) gebouwd worden. De varkens zullen deels in deze nieuwe varkensstal en deels in de bestaande stallen gehuisvest worden.

Na goedkeuring van de milieuvergunning aangevraagd voor het bedrijf te Wingene zal de veeteeltactiviteit op het bedrijf te Ichtegem stopgezet worden.

Naast de uitbreiding in het dierenaantal (via verplaatsing, omvorming en samenvoeging met het bedrijf te Ichtegem), wenst de exploitant volgende zaken aan te vragen:

- verbrandingsinrichting zonder elektriciteitsproductie van 342 kW (regularisatie); - opslag van 2.400 L petroleum (regularisatie); - vermindering van de mazoutopslag (van 14.200 L naar 9.700 L); - uitbreiding grondwaterwinning (van 5.584 m³/jaar naar 7.500 m³/jaar).

De mogelijke effecten die hierdoor verwacht kunnen worden zullen ook in dit ontheffingsdossier besproken worden.

De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen:  transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten  eigenlijke ‘productieproces’: productie van vlees en biggen  verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest

Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu.

De ingreep-effectenmatrix (tabel 5.1) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden.

Wanneer we deze potentiële effecten spiegelen aan de situering van het project (hoofdstuk 2) enerzijds en de specifieke situatie van het studiegebied (hoofdstuk 4) anderzijds, dan kunnen volgende aandachtspunten afgebakend worden:

1. Locatie Wingene Het bedrijf is gelegen in Hoogweg 24a te Wingene. De volledige inrichting bevindt zich in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Binnen een straal van 250 meter rondom het bedrijfscentrum vinden we de woning die vroeger aan dit bedrijf gekoppeld was (wordt nog steeds bewoond door de vroegere eigenaar) en nog 1 andere bedrijfsvreemde woning terug. Het meest nabijgelegen woongebied Wingene bevindt zich op 362,56 m en het dichtstgelegen woonuitbreidingsgebied op 418 ten westen van de stallen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 74

Wat natuurwaarde betreft vinden we enkele waardevolle BWK-eenheden terug in de ruimere omgeving van het bedrijf. Het Lijnrelict ‘Hertsbergebeek en Ringbeek’ grenst in het zuiden aan het bedrijfsperceel.

Locatie Ichtegem Het bedrijf is gelegen in de Bruggestraat 222 te Ichtegem. De volledige inrichting bevindt zich in agrarisch gebied. Binnen een straal van 250 meter rondom het bedrijfscentrum bevinden zich 35 bedrijfsvreemde woningen. Het meest nabijgelegen woongebied met landelijk karakter vinden we terug op 76 meter ten noorden van de stallen. Het meest nabijgelegen woongebied (Eernegem) is gelegen op 456 meter ten westen van het bedrijf. Wat natuurwaarde betreft vinden we enkele waardevolle BWK-eenheden terug in de ruimere omgeving van het bedrijf, het betreft enkele bomenrijen.

2. Mest is één van de belangrijkste nevenproducten die voortvloeien uit deze bedrijfsactiviteit. De wijze waarop de mest dient te worden afgezet is strikt gereglementeerd. De aan de mestproductie verbonden effecten zullen voor de betrokken bedrijven onderzocht worden.

3. Ook ammoniakemissie heeft nadelige gevolgen voor het milieu, in het bijzonder voor gebieden gevoelig aan verzuring. De mogelijke aanwezigheid van verzuringsgevoelige vegetaties in relatie tot de specifieke ammoniakuitstoot van het bedrijf zelf (huidige en toekomstige situatie), zal onderzocht worden voor de betrokken bedrijven.

4. Bij de beschouwing van een intensief veeteeltbedrijf dient ook rekening gehouden te worden met de productie van zwevende stof gerelateerd aan de veeteeltactiviteiten. Enerzijds dient rekening gehouden te worden met de stofproductie in de stallen. Door de activiteit van de dieren en de ventilatie in de stallen waait immers heel wat stof op (voederdeeltjes, huidschilfers, enz). Dit stof wordt via de ventilatie uit de stallen getrokken en komt zo terecht in de omgeving. Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo’s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie van zwarte rook gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen plaats (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van noodstroomgroep, enz.). De aan de veeteeltactiviteit verbonden effecten van zwevend stof zullen voor de betrokken bedrijven onderzocht worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 75

Tabel 5.1 – Overzicht van relatie tussen bedrijfsactiviteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreepeffecten matrix)

Mogelijke effecten

Activiteit bodem water lucht mens landschap fauna & flora

AANLEGFASE Aanleg nieuwe stal aantasting geluidshinder visuele hinder archeologisch bedrijfsgebouwen erfgoed & profielverstoring EXPLOITATIEFASE aanvoer grondstoffen verspreiding stof geluidshinder afvoer eindproducten stofhinder

productieproces verzuring verdroging verspreiding stof en geluidshinder visuele hinder verzuring ammoniak (verzuring) stofhinder bedrijfsgebouwen vermesting vermesting geurhinder verdroging verdroging (winning)

Opslag, afvoer en vermesting vermesting verspreiding ammoniak geurhinder verzuring verwerking mest (verzuring) geluidshinder vermesting verspreiding stof

Onderhoud: verontreiniging verontreiniging reiniging en ontsmetting opslag brandstof

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 76

5.2 Methodologie van effectbeoordeling

Voor de beschrijving van de mogelijke effecten wordt in dit ontheffingsdossier een thematische indeling gevolgd, vergelijkbaar met het MIRA en het MINA-plan. De voorspelling en beoordeling van de verschillende milieueffecten veroorzaakt door de inrichting(en) gebeurt voor de verschillende thema’s volgens een vooropgestelde werkwijze. In de tabellen 5.2.a t.e.m. 5.2.k wordt per thema een overzicht gegeven van de te gebruiken werkwijze. Hierbij kunnen volgende aspecten onderscheiden worden:

- indeling van de te verwachten milieuthema’s in verschillende deelaspecten, - vooropgestelde methodologie, - wijze van effectuitdrukking, - te toetsen randvoorwaarden.

5.2.1 Indeling van te verwachten milieueffecten in milieu- en natuurthema’s

Per thema wordt een overzicht gegeven van de voornaamste te verwachten milieueffecten welke zowel een positief als negatief effect kunnen hebben op de omgeving (projectgebied en/of studiegebied). Vervolgens wordt gespecificeerd welke deelaspecten onderzocht worden in het kader van het project. Per thema wordt eveneens aangegeven welke disciplines betrokken zijn bij de effectbespreking. Er wordt ook weergegeven of de te verwachten effecten zich beperken tot het projectgebied (kadastrale percelen met bedrijfsactiviteiten) dan wel tot het studiegebied. Het studiegebied beperkt zich doorgaans tot een zone van ruim 1 km afstand van het projectgebied. Deze afstand kan echter variëren in functie van bijvoorbeeld het aantal dieren, de diersoort of de voorkomende visuele barrières in het landschap.

5.2.2 Methodologie

Per milieueffect wordt voor elk thema weergegeven welke methode en welke bijbehorende parameters gebruikt worden om de milieueffecten te wijten aan het project te bepalen. Hierbij wordt getracht maximaal gebruik te maken van numerieke dan wel modelmatige berekeningen. Wegens het vaak ontbreken van geschikte berekeningsmethodes en/of voldoende inputparameters dienen een aantal effecten ingeschat te worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. De kwetsbaarheidsbenadering integreert de gevoeligheid van een systeem, object, proces, … ten aanzien van een fysische verandering van het milieu met een waardering van het betreffende systeem, object, mens, … De beoordeling gebeurt dus volgens een combinatie van beide graduele systemen, zo zal bijvoorbeeld een gevoelig en tevens waardevol object of systeem dan ook als kwetsbaar beoordeeld worden voor een bepaald effect. Kwetsbaarheid is dus altijd gekoppeld aan een effectgroep.

5.2.3 Effectuitdrukking en -beoordeling

Per thema en per deelaspect wordt weergegeven of het effect kwantitatief (meetbare grootheid), kwalitatief (meer/minder, groot/klein, …) dan wel semi-kwantitatief wordt uitgedrukt. De wijze waarop het effect wordt uitgedrukt wordt voornamelijk bepaald door de gebruikte methodologie. Enkel indien gebruik werd gemaakt van numerieke dan wel modelmatige berekeningen wordt het effect kwantitatief uitgedrukt met opgave van de uitgedrukte grootheid. In geval van een

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 77

kwetsbaarheidsanalyse wordt het effect steeds kwalitatief uitgedrukt. In tabellen 5.2a–5.2k is weergegeven op welke wijze de kwalitatieve uitdrukking zal gebeuren. De effectbeoordeling zal voor alle thema’s gebeuren volgens een 7-delige waardeschaal waarbij volgende indeling wordt gevolgd:

significant positief effect gering (niet significant) negatief matig positief effect Geen of verwaarloosbaar effect matig negatief effect gering (niet significant) positief significant negatief effect

Bij de effectbeoordeling zal m.a.w per effect(groep) een waardering uitgesproken worden met betrekking tot de ernst van het effect op basis van bovenstaande 7-delige waardeschaal.

5.2.4 Toetsing randvoorwaarden

Naast de berekening, uitdrukking en beoordeling van de verschillende milieueffecten dienen deze tevens getoetst te worden aan de randvoorwaarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de juridische randvoorwaarden vervat in wetten en decreten en de beleidsmatige randvoorwaarden uitgedrukt in richtlijnen en wenselijkheden vervat in voornamelijk beleids- en structuurplannen. Er wordt voornamelijk nagegaan of voldaan wordt aan de juridische bepalingen en of de milieueffecten niet indruisen tegen het vooropgestelde beleid.

5.3 Beschrijving methodologie per milieuthema

In tabellen 5.2.a – 5.2.k wordt per thema een overzicht gegeven van de methodologie, effectuitdrukking, te toetsen randvoorwaarden en het afwegingsgewicht per hoofd- en deelaspect. Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de methodologie verwijzen we naar de respectievelijke bespreking van effecten (zie hoofdstuk 6).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 78

Tabel 5.2.a – Werkwijze geurhinder

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Geurhinder in functie van Aantal huizen binnen afstandszones Kwantitatief Juridisch: Vlarem-II afstandsregels (3  methodes): analytische berekening ifv (berekende afstanden, aantal huizen) dier-soort, stalsysteem en/of aantal dieren Beleidsmatig: Mina-plan

Andere: T.A. Luft (Duitsland), Hinderwet (Nederland)

Geurhinder in functie van Modellering geurcontouren rondom bedrijf Kwantitatief (aantal huizen ifv Juridisch: (voorlopig) Vlaams toetsingskader geurwaarnemingscontouren adhv IFDM; Aantal woningen derden binnen overschrijdingspercentages) geurcontouren: modellering geuremissie en – Beleidsmatig: Mina-plan immissie adhv IFDM-model Geurhinder in functie van houding Analyse aantal klachten met betrekking tot Kwalitatief omgeving geurhinder ifv relevantie (veel/weinig)

Tabel 5.2.b – Werkwijze verzuring

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Luchtkwaliteit Ammoniakconcentratie in stal & buitenlucht Kwantitatief aan de hand van literatuurwaarden vergelijken met MAK-waarde ((Maximale Arbeitsplatz Konzentrationen) Verzuring door ammoniakemissie Berekening ammoniakdepositie bedrijf ifv Kwantitatief (ammoniakdepositie thv Juridisch: Vlarem-II, Natuurdecreet afstand, vegetatietype en depositie- en vegetatietypes, bij overschrijding: tot. streefwaarden + kwetsbaarheidsbenadering oppervlakte) Beleidsmatig: Mina-plan obv verzuringskwetsbaarheid ecotopen Verzuring algemeen Beschouwing totale verzurende depositie, Kwalitatief Juridisch: Vlarem-II, Natuurdecreet cumulatief rekening houdend met overige (invloed bedrijf op algemene verzurende sectoren: verzuring door SO2, NOX en NH3 depositie) Beleidsmatig: Mina-plan

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 79

Tabel 5.2.c: Werkwijze vermesting

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Totale mestproductie Controle nutriëntenhalte en percentage van Kwantitatief Juridisch: Mestdecreet voldane mestverwerkingsplicht Beleidsmatig: Mina-plan Vermesting door mestopslag Inschatting risico a.h.v type mestopslag (indien Kwaltitatief Juridisch: Vlarem-II, Mestdecreet beschikbaar: resultaten grond-wateronderzoek (hoog/laag) a.h.v peilbuizen) Beleidsmatig: Mina-plan

Vermesting door afvoer mest Percentage mestverwerking, afvoer of afzet Kwalitatief Juridisch: Vlarem-II, Mestdecreet, Natuurdecreet (hoog/laag) Beleidsmatig: Mina-plan

Tabel 5.2.d: Werkwijze visuele hinder

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Effect op landschapsbeleving / Inschatting van effecten veroorzaakt door Kwalitatief (groot/klein) Juridisch: Decreet tot bescherming van monumenten, stads- en landschapsstructuur aanwezigheid bedrijf dorpsgezichten, Regionale landschappen, Natuurdecreet

Inschatting effect groenscherm Kwantitatief (lengte groenscherm ifv soort, Beleidsmatig: Structuurplan, Landinrichting, Ruilverkaveling, streekeigenheid, …) Landschapsatlas

Effect op archeologisch erfgoed Inschatting effecten van mogelijke verstoring Kwalitatief (potentiële kans) Juridisch: Decreet archeologisch patrimonium, Advies Afdeling archeologisch erfgoed; Advies opvraag bij Afd. M&L M&L inzake eventuele terreinvergravingen

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 80

Tabel 5.2.e – Werkwijze geluidshinder

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Verhogen van geluidsdruk Bepaling van geluidsdrukniveau ifv de afstand Kwantitatief (decibel) Juridisch: Vlarem-II tot bron (ventilator, vullen silo’s,…), gebaseerd op metingen bij gelijkaardig project

Inschatten effect door transport grondstoffen Kwalitatief (hoog/laag)

Tabel 5.2.f – Werkwijze verspreiding zwevende stof

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Verhogen stofconcentratie Inschatting stofconcentratie ahv IFDM- Kwaltitatief (hoog/laag) Juridisch: Europese richtlijn 1999/30/EG modellering en/of ahv literatuurwaarden

Tabel 5.2.g – Werkwijze verstoring waterhuishouding

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Totaal waterverbruik Vergelijking geregistreerd waterverbruik met Kwaltitatief (hoog/laag) gemiddelde drinkwaterbehoefte (cijfers VMM ifv diersoort) Daling grondwatertafel door grond- Inschatting invloedssfeer grondwaterwinning + Kwantitatief (daling GW-tafel) Juridisch: Grondwaterdecreet, Natuurdecreet, Vlarem-II waterwinning & verdroging vegetatie indien bijkomend relevant kwetsbaarheids- benadering obv verdrogingskwetsbaarheid Kwantitatief (oppervlakte kwetsbare biotopen Beleidsmatig: Mina-plan, Beleidsplan integraal waterbeheer ecotopen binnen effectzone) Beperking infiltratiecapaciteit Analyse ahv type verharde oppervlakte, Kwalitatief richting afvoer, hergebruik (hoog/laag)

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 81

Tabel 5.2.h – Werkwijze bodemverontreiniging

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Effecten door opslag brandstoffen Inschatting risico ahv type brandstoftank, soort Kwalitatief (hoog/laag) Juridisch: Bodemsaneringsdecreet inkuiping, overvulbeveiliging Effecten door andere opslag Inschatting risico ahv type opslagtank, plaats Kwaltitatief (hoog/laag) Juridisch: Bodemsaneringsdecreet (reinigings- en bestrijdings- bewaring,… middelen,…)

Tabel 5.2.i – Werkwijze oppervlaktewaterverontreiniging

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Lozing huishoudelijk + sanitair afval- Inschatting hoeveelheid afvalwater, richting Kwalitatief (hoog/laag) Juridisch: Bestemming en milieukwaliteitsnorm opp. Water water afvoer (gracht, riool,…), reinigingsgraad,… Beleidsmatig: beleid integraal waterbeheer Opslag en uitspreiden mest zie vermesting

Opslag van brandstoffen, reinigings- zie verontreiniging bodem en bestrijdings-middelen,…

Tabel 5.2.j – Werkwijze klimaatsverandering

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Productie stalgassen Inschatting grootte productie ahv literatuur- Kwalitatief (hoog/laag) gegevens

Verbranding fossiele brandstoffen Inschatting grootte productie ahv literatuur- Kwalitatief (hoog/laag) gegevens

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 82

Tabel 5.2.k – Werkwijze verspreiding bestrijdingsmiddelen

Deelaspect Methodologie Effectuitdrukking Toetsing randvoorwaarden Gebruik bestrijdingsmiddelen Analyse type bestrijdingsmiddel, preventieve Kwalitatief (hoog/laag) maatregelen,…

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 83

6 Beschrijving van effecten per milieu- en natuurthema voor het bedrijf

6.1 Inleiding

Zowel het MIRA (milieu- en natuurrapport) en het MINA-plan (milieubeleidsplan) worden ingedeeld in milieu- en natuurthema’s. Deze thema’s bestuderen de milieu- en natuurproblemen vanaf het ontstaan bij de maatschappelijke activiteiten tot de gevolgen voor mens, natuur en economie.

Voor de beschrijving van de effecten ten gevolge van het voorliggende veeteeltbedrijf te Wingene en het overgenomen bedrijf te Ichtegem, is getracht dezelfde thematische indeling te volgen. Volgende thema’s zullen behandeld worden: geurhinder, verzuring, vermesting, visuele hinder, geluidshinder, verspreiding van zwevend stof, verstoring van waterhuishouding, bodemverontreiniging, oppervlaktewater-verontreiniging, klimaatsverandering en verspreiding van bestrijdingsmiddelen. Per thema wordt aangegeven welke disciplines betrokken zijn.

Zoveel als mogelijk zal rekening gehouden worden met de cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant zullen tevens bij de effectbespreking milderende maatregelen worden voorgesteld.

De verschillende thema’s worden steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt:

1.Problematiek van het thema In deze paragraaf wordt de problematiek tot het behandelde thema kort uiteen gezet en worden de activiteiten die plaatsvinden op het bedrijf en die invloed kunnen hebben op het thema weergegeven. 2.Evaluatie van hinder / impact door uitbating van het bedrijf Alle activiteiten die plaatsvinden op het bedrijf worden beoordeeld naar hinder / impact. Steeds wordt deze hinder / impact voor de verschillende bedrijven beoordeeld door enerzijds een kwalitatieve / kwantitatieve inschatting en anderzijds een effectbeoordeling volgens een 7-delige waardeschaal (zie ook hoofdstuk 5). 3.Cumulatieve effecten Bij de cumulatieve effecten wordt de cumulatieve impact beoordeeld ten gevolge van andere (landbouw)bedrijven in de omgeving. Deze beoordeling gebeurt meestal kwalitatief, aangezien gedetailleerde gegevens over deze bedrijven ontbreken. 4.Synthese van effecten In de synthese van de effecten worden alle effectbeoordelingen binnen het thema gebundeld. 5.Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijk- heden In deze paragraaf worden alle milderende maatregelen gesynthetiseerd. Binnen het thema geurhinder en verzuring worden hierbij alle mogelijke milderende maatregelen kritisch geëvalueerd naar milderend effect en naar technisch-economische haarbaarheid (dit zijn zeer belangrijke hinderthema’s en de milderende maatregelen binnen deze thema’s kunnen zware economische gevolgen hebben voor de landbouwuitbating).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 84

6.2 Geurhinder

In het thema verstoring door geurhinder worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines lucht en mens.

6.2.1 Geurproblematiek

Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van organisch materiaal (mest) in anaërobe omstandigheden.

Geuremissies verspreiden zich in de omgeving, waarbij de bronhoogte, weersomstandigheden en afstand bepalen hoeveel geur in de leefomgeving rond de bronnen aanwezig is, de zogenaamde immissie.

De waarneming van geur in de leefomgeving wordt bepaald door de hoeveelheid en aard van de geur en de fluctuatie in de hoeveelheid aanwezige geur.

Het optreden van geurhinder hangt naast de geurconcentratie en de aard van de geur af van het persoonlijk welbevinden van de waarnemer, een subjectieve parameter.

Toetsingsnormen zijn al dan niet wettelijke randvoorwaarden waaraan de optredende effecten kunnen getoetst worden om te zien of er al dan niet een normoverschrijding voorkomt.

Er bestaan drie belangrijke soorten toetsingsnormen in verband met het beperken van geurhinder.

1. emissiebeperking (aanpak aan de bron); dit houdt een beperking in van de hoeveelheid uitgestoten stoffen. 2. afstandsregels; geven de afstanden weer die dienen gerespecteerd te worden om geurhinder te beperken tot “aanvaardbare” waarden. 3. immissiebeperking; dit wordt meestal gereglementeerd door overschrijdingspercentages: gedurende hoeveel procent van de tijd mag een opgegeven concentratie- of geurdrempel overschreden worden.

De toetsing van dit project aan de hand van de verschillende bestaande beoordelingssystemen wordt uitgevoerd om een indicatie te bekomen van de reikwijdte van het effect van geurverspreiding.

Omwille van de complexiteit van het geurmengsel en het moeilijk beheersen ervan, is toepassing van een emissiebeperkende regelgeving voor de veehouderij echter vrijwel onmogelijk. Internationaal kunnen verschillende benaderingen worden onderscheiden om geurhinder door emissie uit veehouderijgebouwen te reguleren. Enerzijds kan de systematiek van minimale afstanden tussen de stal(len) en geurgevoelige objecten worden gehanteerd. De minimale afstand is afhankelijk van de bronsterkte, gebaseerd op het aantal dieren op het veebedrijf en sinds kort ook op het huisvestingssysteem (wel of niet emissiearm).

In België (alsook in Engeland) zijn tevens maximale geurconcentraties vastgesteld voor geurgevoelige objecten. Onder- en overschrijdingen worden bepaald door het meten van de bronsterkte en het gebruik van verspreidingsmodellen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 85

In deze ontheffingsaanvraag zal het effect van de geuremissie zowel aan de hand van afstandsregels als met behulp van een verspreidingsmodel beoordeeld worden.

Afstandsregels Afstandsregels worden veelal gebruikt als instrument bij het vergunningsbeleid zonder dat een echte normering gegeven wordt met betrekking tot de geurkwaliteit in de omgeving. Afstandsregels berusten deels op ervaring met klachten, anderzijds op empirisch geuronderzoek bij verschillende types van bedrijven. Dit is het tot nu toe meest gehanteerde systeem bij de beoordeling van landbouwexploitaties in het kader van toekenning van vergunningen.

Bij de bepaling van de werkelijk optredende effecten, in casu de geurkwaliteit, dienen we echter behoedzaam te zijn niet de omgekeerde weg te bewandelen. Het is niet omdat een bedrijf voldoet aan afstandsregels, dat er geen geurhinder kan optreden of omgekeerd is het eveneens niet zo dat er geurhinder optreedt wanneer niet voldaan is aan de wettelijk vastgelegde regels.

De reden waarom afstandsregels geen garantie bieden voor het correct inschatten van de geurkwaliteit kan bijvoorbeeld zijn dat er bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels of omdat afstandsregels een sterke vereenvoudiging zijn van de reëel optredende effecten. Denken we maar aan het feit dat geurverspreiding afhankelijk is van klimatologische parameters als windrichtingsverdeling enz.

De afstandsregels in Vlarem II vinden hun oorsprong in het (literatuur)onderzoek dat verricht werd aan de Rijksuniversiteit van Gent door het Centrum voor de studie van het stalklimaat onder leiding van Prof. Dr. ir. M. Debruyckere. Bij dit onderzoek werd uitgegaan van een studie van het milieunormeringssysteem zoals toegepast in Duitsland en Nederland. Zowel in Duitsland als in Nederland berust dit systeem deels op olfactometrische waarnemingen.

Modellering van geuremissie en -immissie Geurconcentraties in de buitenlucht worden veelal door overschrijdingspercentages gereglementeerd. Hierbij wordt het percentage van de tijd gegeven gedurende dewelke er een overschrijding mag zijn van een gegeven geurconcentratie.

Een inschatting van de geurverspreiding rondom een veeteeltbedrijf (en normtoetsing) kan gebeuren met behulp van een verspreidingsmodel. In de gangbare modellen wordt op basis van uurgemiddelde geuremissies berekend gedurende hoeveel uren per jaar een bepaalde uurgemiddelde concentratie overschreden wordt.

In het visiedocument “De weg naar een duurzaam geurbeleid” (in opmaak) en enkele gerelateerde onderzoeksprojecten wordt een nieuwe geurnormering uitgewerkt voor Vlaanderen.

In een eerste fase van de studie werden 22 prioritaire homogene sectoren afgeleid waarbij onder andere de sector van de varkenshouderijen, de sector van de pluimveehouderijen en de sector van de rundveehouderijen.

Tijdens de tweede fase werd specifiek onderzoek verricht (Universiteit Gent et al., 2000 & 2002) binnen vijf als prioritair aangeduide pilootsectoren (varkenshouderijen, slachterijen,

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 86

verfspuiterijen voor metaalconstructies, rioolwaterzuiveringsinstallaties en textielbedrijven). Voor deze sectoren werd getracht een streefwaarde (nuleffectniveau) en een bijhorende richt- en grenswaarde af te leiden (de streefwaarde is een hinderpercentage, uitgedrukt als geurconcentratie in combinatie met een percentielwaarde, waarbij nog net geen effect van de bron wordt waargenomen). De hierbij gebruikte methodiek is door een internationaal team van onafhankelijke wetenschappelijke deskundigen beoordeeld (Van Broeck et al., 2001, 2003).

Voor de sector van de varkenshouderijen werden volgende waarden voorgesteld:

- streefwaarde: 0,5 OUE/m³ (98-percentiel*)

- richtwaarde: 1,0 OUE/m³ (98-percentiel*)

- grenswaarde: 1,5 OUE/m³ (98-percentiel*) *: percentielwaarde = percentage van de tijd dat een bepaalde uitgemiddelde concentratie niet wordt overschreden. De fractie van meet- of rekenwaarden die een bepaalde vooropgestelde drempel overschreidt.

De streefwaarde komt hierbij overeen met de geurconcentratie waarbij geen effect afkomstig van de bron in kwestie, wordt ondervonden door omwonenden (= nuleffectniveau). De richtwaarde wordt gelijkgesteld aan een hinderniveau. Het hinderniveau wordt gelijkgesteld aan het kwaliteitsniveau dat voor bestaande inrichtingen zoveel mogelijk bereikt of gehandhaafd worden. Dit hinderniveau kan niet geïnterpreteerd worden als het niveau vanaf waar hinder begint op te treden, maar geeft de relatie weer tussen het aantal respondenten dat geur waarneemt en hierdoor gehinderd is ten opzichte van het aantal respondenten dat enkel geur waarneemt. De grenswaarde wordt gelijkgesteld aan een ernstig hinderniveau. Het ernstig hinderniveau mag, behoudens in geval van overmacht, niet overschreden worden. Eenzelfde interpretatie als voor het hinderniveau geldt voor het ernstig hinderniveau.

° Voorstel beleidsvisie en normering voor geïsoleerd gelegen bedrijven: Het algemene uitgangsprincipe is het streven naar de streefwaarde (nuleffect niveau) op lange termijn. Er wordt echter een duidelijk onderscheid gemaakt tussen nieuwe** en bestaande inrichtingen. ** Een inrichting wordt als nieuw beschouwd indien zij op het tijdstip van in werking treding van de wetgeving niet als exploitatie is vergund. Alle hervergunningen (ook deze waarbij de productiecapaciteit met meer dan 100% stijgt) worden als bestaande inrichtingen beschouwd.

Voor nieuwe inrichtingen wordt het respecteren van de streefwaarde vooropgesteld. Indien de streefwaarde niet haalbaar is op basis van BBT- en perspectiefvolle maatregelen wordt voorlopig de richtwaarde als norm vooropgesteld.

Voor bestaande inrichtingen wordt indien economisch haalbaar de grenswaarde (1,5 se/m³ als 98-percentiel) van toepassing geacht ter hoogte van het dichtstbijzijnde woonhuis. Voor de varkenssector wordt in de studie ‘Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren – MBP actie 88 – sector varkenshouderijen’ (opgesteld door PRG nv, Eco2 en PRA OdourNet) aangegeven dat er geen financiële ruimte meer is in de varkenssector om (naast de reeds van toepassing zijnde maatregelen inzake mestverwerking, ammoniakemissiereductie, enz) nog bijkomende maatregelen te treffen om geurhinder te bestrijden.

° Voorstel beleidsvisie en normering voor bronnenclusters en bronnencomplexen: In het in opmaak zijnde visiedocument wordt voor bronnenclusters en bronnencomplexen*** op basis van de inschatting van praktijksituaties een (voorlopige) norm van 10 se/m³ als 98- percentiel voorgesteld). *** Bronnencluster: per definitie vormen twee of meer bronnen met gelijkaardige geuremissie een cluster wanneer de éne bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau (0,5 se/m³) van de andere bron gelegen is.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 87

Bronnencomplex: per definitie vormen twee of meer bronnen met verschillend geurkarakter een cluster wanneer de éne bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau (0,5 se/m³) van de andere bron gelegen is.

6.2.2 Evaluatie van het project door middel van afstandsregels

6.2.2.1 Vlaamse afstands- en verbodregels VLAREM II

VLAREM II vermeldt respectievelijk in afdeling 5.9.4 en afdeling 5.9.5 bijkomende voorwaarden met betrekking tot de ligging van varkensstallen en pluimveestallen.

Op basis van het aantal waarderingspunten van de inrichting (afhankelijk van type stalsysteem, stalverluchtingssysteem en opslag van mest) en het aantal dieren, dient het bedrijf te voldoen aan een bepaalde minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het Gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter).

Voor de bepaling van de waarderingspunten voor de het bedrijf te Wingene en het bedrijf te Ichtegem wordt verwezen naar bijlage 2. In deze bijlage wordt voor ieder bedrijf per stal het van toepassing zijnde puntenaantal weergegeven, alsook het totale aantal waarderingspunten van toepassing voor de gehele inrichting.

Locatie Wingene In de volgende tabel wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergeven die volgens Vlarem-II (art. 5.9.4.4) bewaard moet worden tussen elke stal en een aantal op het Gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (zie hoger), rekening houdend met het aantal waarderingspunten voor de inrichting en het aantal varkenseenheden (= # andere varkens + (# beren & zeugen x 2,5)). Anderzijds wordt het dichtstbij gelegen gevoelige gebied weergegeven en de totale oppervlakte ‘gevoelig gebied’ binnen de vereiste minimumafstand (met andere woorden waarvoor de afstandsregels niet gerespecteerd worden).

De inrichting te Wingene bezit in de huidige situatie op basis van het vergund aantal dieren 98,3 waarderingspunten en 2.850 varkenseenhedenIn de toekomstige situatie neemt dit aantal toe tot 110,3 waarderingspunten en 3.183 varkenseenheden.

Tabel 6.2.2.1a – Toetsing bedrijf te Wingene aan de VLAREM II afstandsregels omschrijving Wingene huidig Wingene toekomstig aantal waarderingspunten 98,3 110,3 aantal varkenseenheden 2.850 3.183 vereiste minimumafstand (m) 400 350 dichtsbijgelegen gevoelig gebied (m) woongebied Wingene: 362,56 m woongebied Wingene: 362,56 m aantal ha gevoelig gebied binnen vereiste 0,135 0 minimumafstand

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ vinden we terug op 362,56 m ten westen van de inrichting te Wingene. Hiervan is 0,135 ha binnen een straal van 400 m rond het bedrijf gelegen. In deze zone ligt er 1 woning.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 88

In de toekomstige situatie stijgt het aantal waarderingspunten door de bouw van een ammoniakemissiearme stal. Hierdoor wordt de vereiste minimumafstand 350 m. Het dichtsbijgelegen gevoelig gebied ligt op 362,56 m.

Beoordeling: Negatief effect. Er treedt een overschrijding op van de vereiste minimumafstand gesteld in Vlarem-II, een 0,135-tal hectare woongebied bevindt zich binnen deze minimumafstand. In de toekomstige situatie zal er geen overschrijding van de afstandsregels meer plaatsvinden, aangezien de nieuwe vereiste minimumafstand in dit geval niet meer wordt overschreden. Het verdwijnen van deze overschrijding van de afstandsregels wordt als een positieve evolutie beschouwd.

Merk op: Wettelijk gezien dient het bedrijf in de huidige situatie niet te voldoen aan de Vlarem-II afstandsregels vermits het een bestaande inrichting betreft.

Locatie Ichtegem In de volgende tabel wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergeven die volgens Vlarem-II (art. 5.9.5.3) bewaard moet worden tussen elke stal en een aantal op het Gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (zie hoger), rekening houdend met het aantal waarderingspunten voor de inrichting en het aantal dieren. De inrichting te Ichtegem bezit in de huidige situatie 60 waarderingspunten en telt 450 varkenseenheden.

Tabel 6.2.2.1b – Toetsing bedrijf te Ichtegem aan de VLAREM II afstandsregels omschrijving Ichtegem huidig Ichtegem toekomstig aantal waarderingspunten 60 - aantal varkenseenheden 450 - vereiste minimumafstand (m) 200 - dichtsbijgelegen gevoelig gebied (m) 456 - aantal ha gevoelig gebied binnen vereiste 0 - minimumafstand

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ vinden we terug op 456 meter ten westen van de inrichting te Ichtegem. Het betreft meer bepaald het woongebied Eernegem. Deze zone bevindt zich aldus op een ruim grotere afstand dan de vereiste minimumafstand.

Beoordeling: Geen relevant effect. Er treedt geen overschrijding van de vereiste minimumafstand gesteld in Vlarem-II op, dit zowel in de huidige als toekomstige situatie voor het bedrijf te Ichtegem.

6.2.2.2 Duitse afstandsregels (T.A.Luft)

De te respecteren minimumafstand volgens de Duitse afstandsregels (afstand tov het bedrijfscentrum) wordt berekend in functie van ofwel aantal leghenplaatsen (hennenplätze), ofwel aantal zeugplaatsen (sauenplätze) (waarbij 1 zeugplaats overeenkomt met 3 mestvarkenplaatsen). Deze afstand in functie van het aantal dieren kan worden afgelezen in figuur 6.1. De regelgeving maakt een onderscheid tussen woongebieden (gevoelige zones) en

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 89

zgn ‘dorfgebieten’ (rurale zones, minder gevoelig). Onderstaande tabel geeft de afstanden weer waaraan de voorliggend bedrijven volgens deze regelgeving zou moeten voldoen.

Tabel 6.2.2.2 – Toetsing bedrijven aan de Duitse afstandsregels omschrijving Wingene huidig Wingene toekomstig Ichtegem huidig aantal ‘Sauenplätze’ / ‘Hennenplätze’ 1.014 sauenplätze 1.114 sauenplätze 150 sauenplätze vereist min.afstand tov woongebied (m) 357 368 186 dichtstbij gelegen woongebied ander 362,56 362,56 456 dan met landelijk karakter (m) aantal woningen in woongebied binnen 0 0 0 min.afstand vereist min.afstand tov ‘dorfgebiet’ (m) 178 184 93 dichtstbij gelegen woongebied met 730 730 76 landelijk karakter (m) aantal woningen in woongebied met 0 0 2 (gedeeltelijk) landelijk karakter binnen min.afstand

Beoordeling: In de huidige situatie treedt er geen overschrijding op van de Duitse afstandsregels. Hiervoor is er dan ook geen relevant effect. In de toekomstige situatie wordt wel de minimumafstand nipt overschreden voor het dichtstbij gelegen woongebied. De overschrijding van de minimumafstand in de toekomstige situatie wordt als negatief beschouwd. In de toekomst kan er maximum 1 woning (gedeeltelijk) gebouwd worden binnen de minimum afstand die in woongebied gelegen is). Momenteel is daar geen enkele woning gelegen Voor de huidige situatie te Ichtegem wordt de minimum afstand voor het dichtstbij gelegen woongebied met landelijk karakter overschreden. Een tweetal woonhuizen bevinden zich binnen deze afstand.

Globaal gezien worden de Duitse afstandsregels (door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem) voor 2 woningen overschreden. In de toekomstige situatie daalt dit aantal naar geen enkele woning. Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.

6.2.2.3 Nederlandse afstandsregels

In Nederland werd een richtlijn uitgewerkt die in het kader van de “Hinderwet” door de vergunningverlenende overheid wordt gebruikt om na te gaan of een veehouderij geen hinder veroorzaakt voor de omgeving en of dat de hinder in voldoende mate wordt beperkt.

De richtlijn beoogt op een zo objectief mogelijke wijze inzicht te geven in de te verwachten overlast rondom een veehouderij, door enerzijds rekening te houden met het soort vee, de bedrijfsgrootte, de wijze van mestopslag en de mestbehandeling en anderzijds met de hindergevoeligheid van de omwonenden door een gebiedsindeling in vier gevoeligheidscategorieën (I t.e.m. IV). Categorie I is de meest gevoelige categorie en vereist de hoogste bescherming (grootste afstand gemeten ten opzichte van het bedrijfscentrum).

De omschrijving van de bewoningstypes per categorie is hieronder weergegeven: Categorie I: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: - bebouwde kom;

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 90

- stankgevoelige objecten (ziekenhuizen, sanatorium, internaat, etc.) - objecten voor verblijfsrecreatie (bungalowpark, camping, etc.) Categorie II: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: - niet-agrarische bebouwing, geconcentreerd in lintbebouwing buiten bebouwde kom, langs wegen, vaarten, dijken e.d.; - meerdere verspreid liggende niet-agrarische bebouwingen die aan het buitengebied bepaalde woonfunctie verlenen - objecten voor dagrecreatie (zwembaden, speeltuinen, etc.) Categorie III: In de directe omgeving van het bedrijf is gelegen: - een enkele niet-agrarische bebouwing in het buitengebied Categorie IV: In de directe omgeving van het bedrijf is/zijn gelegen: - andere agrarische bedrijven

Bij deze methode wordt gerekend met zogenaamde mestvarkeneenheden (MVE): 1 mestvarkenseenheid komt dan overeen met: - 1,5 kraamzeugen (inclusief biggen) (geen ammoniakemissiearm stalsysteem); - 11 biggen uit opfok (gespeende biggen) (geen ammoniakemissiearm stalsysteem); - 3,0 guste en dragende zeugen (geen ammoniakemissiearm stalsysteem); - 1,40 mestvarkens in ammoniakemissiearm stalsyteem

Voortgaand op bovenstaande cijfers wordt voor de verschillende bedrijfstoestanden het relevante aantal van toepassing zijnde mestvarkenseenheden (mve) berekend. Vervolgens worden op basis van dit aantal mestvarkenseenheden de vereiste minimumafstanden rekening houdende met de Nederlandse regelgeving (afstanden gemeten ten opzichte van het bedrijfscentrum) berekend. Voor de te gebruiken formule verwijzen we naar De Fré (1994).

Tabel 6.2.2.3 – Toetsing bedrijven aan de Nederlandse afstandsregels omschrijving Wingene huidig Wingene toekomstig Ichtegem huidig aantal MVE 2.366 2.558 450 vereiste min.afstand tov Categorie I (m) 396 413 164 vereiste min.afstand tov Categorie II (m) 319 331 139 vereiste min.afstand tov Categorie III (m) 200 207 95 vereiste min.afstand tov Categorie IV (m) 130 135 57 aantal woningen Categorie I binnen 0 woningen, wel 1 woning + centrum 0 min.afstand Categorie I centrum voor voor palliatieve zorgen palliatieve zorgen aantal woningen Categorie II binnen 0 0 12 min.afstand Categorie II aantal woningen Categorie III binnen 1 (de woning van 1 (de woning van de 0 min.afstand Categorie III de vroegere vroegere exploitant) exploitant) aantal woningen Categorie IV binnen 1 1 0 min.afstand Categorie IV

Beoordeling: Overschrijding van de vooropgestelde afstandsregels wordt als een negatief effect beoordeeld. Volgens de Nederlandse afstandsregels dient voor het bedrijf te Wingene rekening gehouden te worden met overschrijding van de minimumafstanden ten opzichte van het palliatieve centrum, 1 agrarische woning in de directe omgeving en 1 niet-agrarische woning in het buitengebied (dit is de woning van de vroegere exploitant, die vroeger dus aan agrarische activiteiten was verbonden, maar nu dus niet meer) in de huidige situatie. In de toekomstige situatie dient bijkomend rekening te houden met 1 woning in woongebied. Voor het bedrijf te Ichtegem dient in de huidige situatie rekening gehouden te worden met de

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 91

overschrijding van de minimumafstanden tov een 12-tal niet-agrarische woningen die allen gelegen zijn langs de Bruggestraat in woongebied met landelijk karakter.

Globaal gezien worden de Nederlandse afstandsregels (door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem) voor 14 woningen en het palliatieve centrum overschreden. In de toekomstige situatie daalt dit aantal naar 3 woningen en het palliatieve centrum. Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.

6.2.3 Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en – immissie

6.2.3.1 IFDM modellering

Voor het maken van een bedrijfsspecifieke evaluatie van de geuremissie wordt gebruik gemaakt van het Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO. Hierbij wordt ieder bedrijf ingedeeld in een aantal geurbronnen (oppervlaktebronnen) rekening houdend met de specifieke bedrijfssituatie. Per bron dient in het model als input de geuremissie per tijdseenheid ingegeven te worden.

6.2.3.1.1 Inschatting geuremissie

Vaak wordt aangenomen dat technieken die de NH3-emissies reduceren, ook een positieve invloed hebben op de vermindering van de emissies van vluchtige geurcomponenten. Zo kan gesteld worden dat stallen met lage NH3-emissies door gebruik van een goede en frequente mestverwijdering, minder zullen ruiken. Bijgevolg wordt er in hetgeen volgt een onderscheid gemaakt tussen conventionele en NH3-emissiearme stalsystemen.

Huisvesting van varkens onder traditionele (conventionele) stalsystemen: Inzake de geuremissie van varkensbedrijven gehuisvest onder traditionele stalsystemen zijn in de literatuur zeer uiteenlopende cijfers beschikbaar. Recente metingen werden uitgevoerd in Nederland (Ogink et al., 2002) en Vlaanderen (Van Langenhove et al., 2002). Van Langenhove et al. stelt vast dat voor stallen van een gelijkaardig type een heel sterke spreiding vastgesteld wordt zowel tussen de verschillende bedrijven als binnen dezelfde bedrijven en zelfs binnen dezelfde diercategorieën op eenzelfde bedrijf. Wat de metingen uitgevoerd in het Nederlandse onderzoek betreft, wordt door Van Langenhove et al. gesteld dat de gebruikte meetprocedure heel moeilijk een significant verschil kan aantonen tussen de verschillende stalsystemen en het dan ook weinig zinvol is deze verschillen trachten te onderscheiden. Het wordt dan naar de toekomst toe ook meer zinvol geacht te gaan werken met groepen van stalsystemen. Belangrijk is eveneens aan te geven dat de emissiewaarden uit het Nederlandse onderzoek bekomen voor traditionele stalsystemen aanzienlijk lager liggen als de waarden bekomen in de onderzoek in Vlaanderen (Van Langenhove et al., 2002). De verkorte meetprocedure gehanteerd in het Nederlandse onderzoek, alsook de meting op proefbedrijven (ipv op praktijkbedrijven zoals in Vlaanderen) spelen hierin een voorname rol. Bijkomend verschil is eveneens dat de geuremissies in het Nederlands onderzoek bepaald werden per dierplaats in plaats van per dier.

Van Langenhove et al. (2002) raadt voor conventionele stalsystemen in de varkenshouderij het gebruik van volgende geuremissiecijfers aan per diercategorie (waarden bekomen a.d.h.v. de uitgevoerde meetprocedures in de studie Van Langenhove et al., 2002).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 92

Vleesvarkens Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen (incl. biggen) aantal OU /s per dier E 29,2 12,1 84,4 57,0 (Van Langenhove)

Huisvesting van varkens onder emissiearme stalsystemen: De studie uitgevoerd door Van Langenhove et al. (2002) had tot doel geuremissiefactoren te bepalen voor conventionele varkenstallen. Er werd in deze studie dan ook geen metingen uitgevoerd voor NH3-emissiearme stalsystemen. Wel vermeld Van Langenhove de metingen uitgevoerd voor NH3-emissiearme stalsystemen door Ogink et al. (2002). Ogink et al. (2002) heeft zowel metingen uitgevoerd voor conventionele als voor NH3-emissiearme stalsystemen. Door de grote spreiding in de geuremissies blijkt bij vergelijking van de geuremissie van deze 2 soorten stalsystemen dat de gegroepeerde emissiereducerende systemen voor de vleesvarkens en voor de biggen significant verschillen van de conventionele groep, maar dat dit niet het geval is voor de zeugen. Voor de beide zeugencategorieën (guste en dragende enerzijds en kraamzeugen anderzijds) werden geen significante verschillen tussen emissiereducerende en conventionele stalsystemen gevonden. Ogink et al. (2002) raadt dan ook af om hierbij een geurreductie in rekening te brengen.

Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het in rekening brengen van een geurreductie van NH3-emissiearme stalsystemen enkel relevant is voor de diercategorieën vleesvarkens en gespeende biggen. Als geuremissiewaarden voor NH3-emissiearme stalsystemen voor deze 2 diergroepen wordt gebruik gemaakt van de waarden van Ogink et al. (2002), aangezien er geen Vlaamse meetgegevens beschikbaar zijn. Belangrijk is echter aan te geven dat voortgaand op de lagere geuremissiewaarden voor traditionele stalsystemen in Nederlands onderzoek (in vergelijking met de waarden bekomen uit Vlaams onderzoek), eveneens een onderschatting van de Nederlandse geuremissiewaarden inzake de NH3-emissiearme stalsystemen wordt verwacht (tgv vnl. de gehanteerde meetprocedure en de meting op proefbedrijven). Als tegemoetkoming aan de verwachte onderschatting van de werkelijke geuremissies in het Nederlandse onderzoek wordt in plaats van de absolute geuremissiewaarden bepaald in het Nederlandse onderzoek, gebruik gemaakt van de procentuele reductie (zie onderstaande tabel) tussen de meetwaarden voor de conventionele stalsystemen enerzijds en de emissiearme stalsystemen anderzijds.

Ogink et al., 2002 Vleesvarkens Gespeende biggen aantal OU /s per dierplaats in E 23,0 7,8 conventionele stalsystemen aantal OU /s per dierplaats in E 17,9 5,4 NH3- arme stalsystemen reductie van de geuremissie bij toepassing van NH3-arme tov 22,2% 30,7% conventionele stalsystemen

Deze reductie wordt echter enkel voor die ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast waarvoor op basis van de huidig beschikbare literatuurgegevens (vnl. Nederlands onderzoek uitgevoerd door Ogink et al.) en deskundigen oordeel (beoordelingen opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie) een gunstig effect op de geuremissie wordt verwacht. Het betreft meer bepaald volgende systemen:

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 93

V-lijst: Biggenopfok (spenen tot 10 weken) - Systeem V-1.1: Mestkanaal met schuine wand, mestverdunning en mestafvoersysteem - Systeem V-1.2.: Ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal Vleesvarkensstal - Systeem V-4.1.: Mestopvang in en spoelen met beluchte mestvloeistof (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) - Systeem V-4.2.: Mestopvang in beluchte mest en vervanging hiervan via een rioleringssysteem of andere van de lucht af te sluiten afvoersysteem (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) - Systeem V-4.3.: Koeldeksysteem met metalen driekantroostervloer (17% koeldekoppervlak) - Systeem V-4.4.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met metalen roostervloer (maximaal 0,8 m² emitterend mestoppervlak) - Systeem V-4.5.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met roostervloer anders dan metalen driekantroosters - Systeem V-4.6.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met metalen driekantroosters - Systeem V-4.7.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters

Naast de specifieke lijst van reductietechnieken voor varkens bestaan er eveneens twee technieken die de uitgaande stallucht zuiveren en zowel toepasbaar zijn voor varkens-, pluimvee- als rundveestallen. Ook voor deze twee systemen wordt een gunstig effect op de geuremissie verondersteld (Ogink et al., 2002).

S-lijst: - Systeem S-1.: Biologisch luchtwassysteem 70% of hogere ammoniakemissiereductie - Systeem S-2.: Chemisch luchtwassysteem 70% of hogere ammoniakemissiereductie

Systeem V-1.1 (Mestkanaal met schuine wand, mestverdunning en mestafvoersysteem) en systeem V-1.4 (Koeldeksysteem) worden als geurneutrale systemen aangeduid (beoordeling opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie). Nederlandse metingen wijzen wel op gunstige resultaten voor systeem V-1.1. Voor al de overige systemen is tot op heden geen onderzoek gekend. Systemen met een verwacht ontgunstig effect naar geuremissie toe werden echter sowieso uit de lijst geschrapt. Voor deze nog niet beoordeelde systemen wordt in het voorliggende dossier uitgegaan van een geurneutrale toestand, mogelijks echter hebben deze systemen een gunstig effect.

Merk op: Over de effectieve bijdrage die ammoniakemissiearme stalsystemen op de geuremissie (kunnen) hebben, dient nog verder onderzoek te gebeuren. Bovendien worden voor een aantal stalsystemen voor kraamzeugen wel gunstige geuremissies verwacht (volgens de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie). Dit blijkt echter niet uit de weinige beschikbare metingen van Ogink et al. (2002). Bijgevolg is het kwantitatief uitdrukken van een gunstig effect in dit stadium nog niet mogelijk. De in dit dossier gehanteerde benadering inzake de geurreductie ten gevolge van het toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen betreft eerder een ‘worst-case scenario’- benadering. Overschattingen ten gevolge van deze benadering inzake het milderen van de geuremissie worden niet verwacht.

Locatie Wingene In de huidige situatie is de gemiddelde bezetting van het bedrijf te Wingene 2.123 mestvarkens, 96 kraamzeugen (incl. biggen), 204 guste en dragende zeugen, 6 beren en 1179 gespeende biggen.

Alle dieren worden in de huidige situatie gehuisvest in conventionele stalsystemen. Bijgevolg wordt gerekend met de cijfers van Van Langenhove. De totale geuremissie voor het bedrijf in de huidige situatie kan aldus ingeschat worden op 96.330 OUE/s.

In de toekomstige situatie biedt het bedrijf te Wingene plaats voor het huisvesten van 96 kraamzeugen (incl. biggen), 224 guste en dragende zeugen, 1.400 gespeende biggen en 2.383

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 94

vleesvarkens. De dieren in stal 7 (320 vleesvarkens) worden gehuisvest in een NH3-emissiearm stalsysteem. De overige dieren worden gehuisvest onder conventionele stalsystemen. De totale geuremissie voor het bedrijf in de toekomstig situatie wordt ingeschat op 105.320 OUE/s.

Locatie Ichtegem: Het bedrijf te Ichtegem beschikt over een vergunning voor het huisvesten van 450 varkens (conventioneel stalsysteem). De totale geuremissie voor het bedrijf te Ichtegem kan in de huidige situatie ingeschat worden op 13.140 OUE/s.

Op basis van bovenstaande gemiddelde geuremissies en IFDM werd een specifieke geursimulatie voor de voorliggende bedrijven gemaakt.

6.2.3.1.2 Toetsing tov normen visiedocument “De weg naar een duurzaam geurbeleid”

De in dit dossier voorliggende bedrijven zijn gelegen in agrarisch gebied en maken beide onderdeel uit van een bronnencluster. De norm van 10 se/m³ als 98-percentiel vormt aldus de voorlopige toetsingsnorm.

Op basis van IFDM wordt een geursimulatie uitgevoerd voor de betrokken bedrijven. Het resultaat van deze simulatie wordt weergegeven in figuren 6.2. Om praktische redenen (het niet kunnen aanleveren van de dieraantalgegevens voor derdenbedrijven binnen de bronnencluster door overheidsinstanties) kunnen enkel de in dit dossier betrokken bedrijven mee opgenomen worden in de IFDM-modelering.

Ten opzichte van woningen, gelegen binnen hun contour van 10 se/m³, veroorzaken de betrokken bedrijven zeker een normoverschrijding (~ waarschijnlijke geurhinder).

Binnen de contour van 10 se/m³ (98-percentiel) bevinden er zich: Wingene huidig: 17 woonhuizen gelegen in agrarisch gebied (landschappelijk waardevol gebied) en een deel van het palliatief centrum; Wingene toekomstig: 18 woonhuizen gelegen in agrarisch gebied (landschappelijk waardevol gebied) en een deel van het palliatief centrum; Ichtegem huidig: 10 woonhuizen gelegen in woongebied met landelijk karakter.

Binnen de contour van 10 se/m³ bevinden er zich voor het bedrijf te Wingene in de huidige situatie reeds 17 woningen van derden (met inbegrip van de vroegere exploitantenwoning, nog steeds bewoond), allen gelegen in landschappelijk waardevol gebied, en een deel van het palliatief centrum. In de toekomstige situatie komt hier 1 woning bij (eveneens gelegen in agrarisch gebied).

Binnen de contour van 10 se/m³ vinden we rondom het bedrijf te Ichtegem 10 woonhuizen van derden gelegen in woongebied met landelijk karakter.

Merk echter op dat niettegenstaande de contour van 10 se/m³ de voorgestelde norm betreft voor de voorliggende bedrijven, deze bedrijven buiten de contour van 10 se/m³ eveneens een

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 95

bijdrage kunnen leveren aan een cumulatieve overschrijding van deze norm, dit tezamen met bedrijven van derden. Indicatief wordt eveneens een inschatting gegeven van de woningen gelegen binnen de contour van 1,5 se/m³ (de norm vooropgesteld voor bestaande geïsoleerde bedrijven).

Binnen de contour van 1,5 se/m³ (98-percentiel) bevinden er zich: Wingene huidig: > 100 woonhuizen gelegen in woongebied en landschappelijk waardevol gebied Een 3-tal van deze woningen gaan gepaard met andere landbouwbedrijven Wingene toekomstig: 30-tal woonhuizen komen erbij tov huidige toestand, gelegen in woongebied Ichtegem huidig: 24-tal woonhuizen gelegen in agrarisch gebied en in woongebied met landelijk karakter.

Beoordeling: Wingene: Voor de woningen waarvoor de cumulatieve norm van 10 se/m³ (98-percentiel) wordt overschreden, wordt uitgegaan van een negatief effect. De woningen bevinden zich in de directe nabijheid van het bedrijf en kunnen aldus onderhevig zijn aan geurhinder. In de huidige situatie bevinden er zich binnen deze contour een 17-tal woningen van derden, voor een groot deel gelegen in woongebied (Wingene). Een drietal woningen gaat gepaard met een ander landbouwbedrijf). Ook een deel van het palliatieve centrum is gelegen binnen deze contour. In de toekomstige situatie komt hier 1 woning bij (gelegen in landschappelijk waardevol gebied). Bijkomend wordt eveneens aangegeven dat het bedrijf zowel in de huidige als toekomstige situatie een bijdrage kan leveren aan een cumulatieve overschrijding van de norm van 10 se/m³, dit tezamen met derden bedrijven. De bijdrage die het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) levert aan een mogelijks aanwezige overschrijding van de norm van 10 se/m³ voor de woningen gelegen binnen de contour van 1,5 se/m³, wordt als een potentieel matig negatief effect beoordeeld. In de huidige situatie bevinden er zich binnen deze contour meer dan 100 woonhuizen, voor het overgrote deel gelegen in woongebied, de rest in landschappelijk waardevol gebied. In de toekomstige situatie komen er hier nog een 30-tal woonhuizen, gelegen in woongebied bij.

Ichtegem: Binnen de contour van 10 se/m³ vinden we rondom het bedrijf te Ichtegem 10 woonhuizen van derden gelegen in woongebied met landelijk karakter. Voor deze woningen wordt uitgegaan van een negatief effect. Binnen de contour van 1,5 se/m³ bevinden er zich een 24-tal woonhuizen (3 daarvan zijn gelegen in agrarisch gebied, de rest in landschappelijk waardevol gebied) Door het stopzetten van de veeteeltactiviteiten te Ichtegem in de toekomstige situatie zullen de huidige geureffecten ten gevolge van de veeteeltactiviteit van het bedrijf volledig verdwijnen.

6.2.4 Evaluatie van het project door middel van klachtenregistratie

In de vorige paragrafen werd via het berekenen van afstanden (afkomstig van Vlaamse, Nederlandse en Duitse afstandsregels) en via een geursimulatie getracht om inzicht te krijgen in

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 96

de mogelijke verspreiding van de geur. Om na te gaan in welke mate de omwonenden van ieder bedrijf in kwestie hinder ondervinden werd bij de betrokken gemeenten opvraag gedaan van het klachtenregister. Hieruit blijkt dat er geen schriftelijke klachten met betrekking tot geurhinder hebben plaatsgevonden tegen de verschillende in dit dossier betrokken bedrijven (dit voortgaand op de informatie voor de laatste vijf jaar).

6.2.5 Synthese effecten geurhinder

Bij de beoordeling van de geurhinder door de voorliggende bedrijven wordt zowel rekening gehouden met afstandsregels (Vlaamse en Nederlandse), resultaten via een geurmodellering en aangegeven klachten.

 Beoordeling obv Vlarem-II afstandsregels: Het bedrijf te Wingene voldoet in de huidige situatie niet aan de van toepassing zijnde Vlarem-II afstandsregels. Het meest nabijgelegen gevoelig gebied vinden we terug op 362,56 meter van de stallen, daar waar de minimum te respecteren afstand 400 meter betreft. In de toekomstige situatie voldoet het bedrijf wel aan de Vlarem-II afstandsregels. Deze bedraagt in de toekomstige situatie 350m. De bouw van de nieuwe stal zorgt dus voor een gunstig effect. Het bedrijf te Ichtegem voldoet zowel in de huidige als in de toekomstige situatie aan de afstandsregels. Het meest nabijgelegen gevoelig gebied bevindt zich op 456 meter van de stallen, daar waar de minimum te respecteren afstand slechts 200 meter bedraagt => geen relevant effect.  Beoordeling obv Duitse afstandsregels: Overschrijding van de vooropgestelde afstandsregels wordt als een negatief effect beoordeeld. In de huidige situatie te Wingene treedt er geen overschrijding op van de Duitse afstandsregels. In de toekomstige situatie wordt wel de minimumafstand nipt overschreden voor het dichtstbij gelegen woongebied. Deze overschrijding wordt als negatief beoordeeld. In de toekomst kan er maximum 1 woning (gedeeltelijk) gebouwd worden binnen de minimum afstand die in woongebied gelegen is. Momenteel is daar geen enkele woning gelegen. Voor de huidige situatie te Ichtegem wordt de minimum afstand voor het dichtstbij gelegen woongebied met landelijk karakter overschreden. Een tweetal woonhuizen bevinden zich binnen deze afstand. Deze overschrijding wordt eveneens negatief beoordeeld. Globaal gezien worden de Duitse afstandsregels (door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem) voor 2 woningen overschreden. In de toekomstige situatie daalt dit aantal naar geen enkele woning (of 1 woning, indien er hier ooit gebouwd wordt) Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.  Beoordeling obv Nederlandse afstandsregels: Overschrijding van de vooropgestelde afstandsregels wordt als een negatief effect beoordeeld. Volgens de Nederlandse afstandsregels dient voor het bedrijf te Wingene in de huidige situatie rekening gehouden te worden met overschrijding van de minimumafstanden ten opzichte van het palliatieve centrum, tov 1 agrarische woning en tov de vroegere exploitantenwoning (nog steeds bewoond) in de directe omgeving. In de toekomstige situatie dient bijkomend rekening te houden met 1 woning in woongebied. Voor het bedrijf te Ichtegem dient in de huidige situatie rekening gehouden te worden met de overschrijding van de minimumafstanden tov een 12-tal niet-agrarische woningen die allen gelegen zijn langs de Bruggstraat in woongebied met landelijk karakter.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 97

Globaal gezien zijn er in de huidige situatie 14 woningen en het palliatieve centrum die geurhinder kunnen ondervinden door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem. In de toekomstige situatie daalt het aantal gehinderden naar 3 woningen en het palliatieve centrum. Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.  Beoordeling obv IFDM-modellering: Binnen de contour van 10 se/m³ bevinden er zich voor het bedrijf te Wingene in de huidige situatie een 17-tal woningen van derden (allen gelegen in agrarisch gebied). Voor de woningen waarvoor de cumulatieve norm van 10 se/m³ (98-percentiel) wordt overschreden, wordt uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie komt hier 1 woning bij. Binnen de geurcontour van 1,5 se/m³ kan het bedrijf mogelijks een bijdrage leveren aan de cumulatieve overschrijding van de norm van 10 se/m³ voor de woningen gelegen binnen deze contour. De bijdrage die het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) levert aan een mogelijks aanwezige overschrijding van de norm van 10 se/m³ voor de woningen gelegen binnen de contour van 1,5 se/m³ wordt als een potentieel matig negatief effect beoordeeld. In de huidige situatie bevinden er zich binnen deze contour meer dan 100 woonhuizen gelegen in woongebied. In de toekomstige situatie komen er hier nog eens een 30-tal woonhuizen bij (gelegen in woongebied).

6.2.6 Overzicht mogelijke milderende maatregelen met invloed op geuremissie

Sinds lange tijd wordt dierlijke productie geassocieerd met geurhinder. Geuremissie uit stallen kan in de hele keten worden aangepakt, van voer naar mest en uitgaande stallucht. Geuremissie kan worden gereduceerd door er voor te zorgen dat er minder geurcomponenten worden gevormd of door te voorkomen dat de gevormde geurcomponenten de stal kunnen verlaten, bijvoorbeeld door het wassen van de uitgaande lucht.

De geurverbindingen komen vrij in de stal, bij de opslag van de mest en tijdens het uitrijden van de mest. Beperkingen in geuremissie kunnen zich dan ook situeren bij:

- beperking van geuremissie in de stal - beperking van geuremissie bij opslag van mest - beperking van geuremissie bij uitrijden van mest

In deze paragraaf zullen alle reductietechnieken onderzocht worden naar effectiviteit en naar technisch-economische haalbaarheid betreffende de beperking van geuremissie in de stal.

6.2.6.1 Aanpassen van voeding/voedingswijze

Invloed van toevoeging van water aan het voeder op geurconcentraties in een vleesvarkensbedrijf Voor gespeende biggen wordt algemeen aanvaard dat toediening van vloeibaar voedsel voor een betere voedselopname, groei, voederconversie en gezondheid zorgt (Partridge et al., 1993). De invloed op de geuremissie door toevoeging van water aan het voeder blijft op basis van de bestaande literatuur echter onduidelijk (Hendriks et al., 2001). Toediening van water aan het voedsel zorgt wel voor grotere hoeveelheden mest.

Ook het morsen van voeder en drinkwater kan de geuremissie uit de stallen verhogen ten gevolge van microbiële afbraakprocessen. Door de toepassing van anti-morssystemen,

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 98

drinknippels en opvanggoten wordt deze extra geuremissie tengevolge van onnodig morsen vermeden.

De varkens aanwezig op het bedrijf worden niet gevoederd met brijvoeders. Wel zijn de stallen uitgerust met anti-morscups (voor de opvang van gemorst water). De voedervoorziening in de nieuw te bouwen stal zal op dezelfde manier uitgerust worden.

Invloed van meerfasenvoedering in een vleesvarkensbedrijf Bij meerfasenvoedering worden er, in plaats van één voeder voor de ganse productieperiode, 2 of 3 voeders aangeboden. Deze voeders zijn beter afgestemd op de specifieke behoefte van het dier in de betreffende periode. In de Vlaamse vleesvarkenshouderij wordt doorgaans gebruik gemaakt van een 2-fasensysteem, bestaande uit een groeifase tussen 25 en 45 kg en een afmestfase tussen 45 en 105 kg. Hierbij wordt gemiddeld slechts 35% van het opgenomen eiwit benut. Een deel van dit aminozuur- en eiwitoverschot kan weggenomen worden door (vanaf 70 kg) een 2de afmestvoeder aan te bieden met verlaagde ruwe eiwitinhoud (3fasenvoedering). De huidige standaard diëten voor varkens voldoen meestal aan de nutritionele behoeften inzake de meeste van de beperkende aminozuren. Vaak worden in deze varkensdiëten wel de nodige hoeveelheden van andere aminozuren overtroffen. Degradatie van dit teveel aan eiwitten kan dan resulteren in de productie van geuren (Sutton e al., 1997). De daling in voornamelijk stikstofexcretie in de mest, blijkt uit onderzoek gecorreleerd te zijn met de geuremissie. Kwantitatieve gegevens over de daling van de geuremissie bij gebruik van een dieet met beperkt aantal ruwe eiwitten (meerfasenvoedering) bij vleesvarkens bedraagt de daling 0 tot 58 % (Hobbs et al., 1998). De geurreductietechniek lijkt eerder effectief voor mannelijke en oudere vleesvarkens.

Op het bedrijf te Wingene worden de dieren afhankelijk van de leeftijd gevoederd met specifieke voeders (meerfasenvoedering). Er wordt gebruik gemaakt van multi-fasenvoedering (babymeel – starter – afmestmeel). De voeders dewelke gebruikt worden zijn fosfaatarm en hebben geen verlaagd ruw eiwitgehalte.

6.2.6.2 Aanpassen huisvestingssysteem

De aanpassingen in het huisvestingssysteem met mogelijke invloed op de geuremissie kunnen in een drietal groepen beschreven worden. De maatregelen hebben vooral betrekking op het zo droog mogelijk houden van de strooiselvloer met mest.

Best beschikbare stalsystemen voor ammoniakemissiereductie In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd welke in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem werden opgenomen in de ‘Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie’ (Ministrieel besluit van 19/03/2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004).

Voor een belangrijk aandeel van de in deze lijst opgenomen stalsystemen zijn momenteel geen gegevens beschikbaar om een gunstig geureffect aan te tonen. Systemen die echter een negatief effect inhouden naar geuremissie werden sowieso uit de lijst geweerd.

Op basis van de beschikbare literatuurgegevens (vnl. Nederlands onderzoek uitgevoerd door Ogink et al.) en deskundigen oordeel (beoordelingen opgenomen in de Lijst van stalsystemen

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 99

voor ammoniakreductie) wordt voor volgende van deze systemen een gunstig effect op de geuremissie van varkensstallen verwacht:

V-lijst: Biggenopfok (spenen tot 10 weken) - Systeem V-1.1: Mestkanaal met schuine wand, mestverdunning en mestafvoersysteem - Systeem V-1.2.: Ondiepe mestkelders met mest- en waterkanaal Vleesvarkensstal - Systeem V-4.1.: Mestopvang in en spoelen met beluchte mestvloeistof (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) - Systeem V-4.2.: Mestopvang in beluchte mest en vervanging hiervan via een rioleringssysteem of andere van de lucht af te sluiten afvoersysteem (hokoppervlak 0,65 – 0,8 m²) - Systeem V-4.3.: Koeldeksysteem met metalen driekantroostervloer (17% koeldekoppervlak) - Systeem V-4.4.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met metalen roostervloer (maximaal 0,8 m² emitterend mestoppervlak) - Systeem V-4.5.: Koeldeksysteem (200% koeloppervlak) met roostervloer anders dan metalen driekantroosters - Systeem V-4.6.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met metalen driekantroosters - Systeem V-4.7.: Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters

Deze stalsystemen maken gebruik van het principe van ‘het beperken van het emitterend oppervlak door vloeraanpassingen’ (vb. schuine putwanden) en/of ‘het beperken van geuremissies door snelle mestverwijdering’ (vb. rioleringssysteem).

Naast de specifieke lijst van reductietechnieken voor varkens bestaan er eveneens twee technieken die de uitgaande stallucht zuiveren en zowel toepasbaar zijn voor varkens-, pluimvee- als rundveestallen. Ook voor deze twee systemen wordt een gunstig effect op de geuremissie verondersteld (Ogink et al., 2002).

S-lijst: - Systeem S-1.: Biologisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie - Systeem S-2.: Chemisch luchtwassysteem 70% of hogere emissiereductie

Uit onderzoek (Van Langehove et al., 2002; Ogink et al., 2002) blijkt dat geuremissiereductie van ammoniakemissiearme stallen voor varkens tot 30% kan bedragen.

Op het bedrijf te Wingene worden de dieren in de huidige situatie gehuisvest in conventionele stalsystemen. Een 320-tal mestvarkens zullen in de toekomstige situatie worden gehuisvest in een ammoniakemissiearm stalsysteem (staltype V-4.7).

Invloed van beperking van het emitterende oppervlak op geurconcentraties in een varkensstal Ten aanzien van de beperking van de emissie vanuit de mestkelder is het gunstig een zo klein mogelijk roosteroppervlak te kiezen; hoe kleiner het (open) mestoppervlak, hoe geringer de emissie (Klarenbeek et al. 1982). Uit onderzoek zou dit een geuremissiebeperking inhouden van zo’n 25 % ten opzichte van vol-roostervloeren (Klarenbeek et al., 1982). De kans op hokbevuiling wordt echter groter naarmate de verhouding oppervlak rooster / oppervlak dichte vloer kleiner wordt. Het is dan ook belangrijk deze verhouding zorgvuldig te kiezen.

Gebouwaanpassingen die leiden tot een beperking van het emitterend oppervlak in een stal hebben een positieve invloed op de beperking van geuremissies. Beperking van het emitterend oppervlak kan in eerste instantie bekomen worden door een zo groot mogelijke graad van zuiverheid en hygiëne in de stallen na te streven. Het gebruik van ronde gladde roosters en een bolle of hellende vloer beperken ook het emitterend oppervlak. Hierover zijn echter geen kwantitatieve cijfers beschikbaar (Hendriks et al., 2001).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 100

Op het bedrijf te Wingene zijn de stallen voornamelijk uitgerust met roostervloeren (roosteroppervlak >50%).

Invloed van snelle mestverwijdering op geurconcentraties in een varkensstal Zeer frequente mestverwijdering is een belangrijke manier om geuremissies uit stallen te beperken. Algemeen kan gesteld worden dat geuremissies vanuit het gebouw toenemen naarmate er meer mest accumuleert in het gebouw, de kanalen of mestputten onder de stalvloer. Een manier om de sterk hinderlijke geuren gevormd onder anaërobe condities te vermijden, zal er dus in bestaan om de mest zo snel mogelijk uit de stal te verwijderen, naar een afgezonderlijke mestkelder. Staltypes V-1.1, 1.2, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2, 2.3, 2.6, 3.1, 3.2, 3.5, 4.1, 4.2, 4.6 en 4.7 maken gebruik zulk een versnelde afvoer.

Op het bedrijf te Wingene wordt de mengmest in de mestkelders onder of nabij de stallen verzameld. Het mest blijft maximaal 3 weken in de stal aanwezig alvorens het verwerkt of afgevoerd wordt.

Gebruik van diepstrooiselstallen voor varkens Het grootste voordeel van het gebruik van een diepstrooiselsysteem zou een beperking van de geur- en NH3-emissies zijn. Deze bevindingen zijn echter enkel maar gebaseerd op subjectieve waarnemingen. Ook voor het dierenwelzijn zouden diepstrooiselstallen gunstig zijn. Belangrijke nadelen van het systeem zijn de grote arbeidsbehoefte (verdubbeling arbeid), het weinig economisch perspectiefvol zijn en het moeilijk te controleren composteringsproces van het strooisel.

Op het bedrijf zijn geen diepstrooiselstalsystemen aanwezig. Dit systeem werd ten andere niet opgenomen in de lijst van best beschikbare technieken voor ammoniakemissiereductie.

6.2.6.3 Zuivering van stallucht met wassers en filters

Een luchtwasser bestaat uit een reactor die gevuld is met een pakkingsmateriaal. Het pakkingsmateriaal heeft een hoge porositeit en een hoog specifiek oppervlak. Door dit zogenaamde filterbed of gepakt bed wordt in het algemeen van onder naar boven ('tegenstroomprincipe') lucht gepompt. Tegelijkertijd wordt periodiek of continu een waterige oplossing over het filterbed gesproeid (wasvloeistof), waardoor een intensief contact tussen lucht- en waterfase wordt verkregen. Als gevolg van het contact tussen luchtstroom en wasvloeistof, gaan goed oplosbare componenten uit de lucht in oplossing in de vloeistof en worden vaste delen uit de luchtstroomgewassen.

Het principe van de biowasser, of het biotricklingfilter, is gebaseerd op de aanwezigheid van micro-organismen in het systeem die in staat zijn een aantal componenten af te breken. - - Ammoniak kan zo worden omgezet naar nitriet (NO2 ) en nitraat (NO3 ), al dan niet gevolgd door omzetting tot stikstofgas (N2). Een aantal geurverbindingen zal worden afgebroken tot water,

CO2 en sulfaat (Melse en Willers, 2004).

Het principe van een chemische wasser is dat ammoniak uit de lucht wordt gewassen met behulp van zuur. In de praktijk wordt als zuur veelal zwavelzuur (H2SO4) gebruikt. De zuurdosering wordt gestuurd met behulp een pH-meting van het recirculatiewater. De frequentie waarmee water gespuid wordt, wordt geregeld op grond van een meting van de geleidbaarheid

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 101

van de wasvloeistof welke een maat is voor de hoeveelheid ammoniakzout die gevormd is (Melse en Willers, 2004).

Luchtfilters filteren de stallucht voor emissie en halen een belangrijk aandeel van de stofgebonden ammoniak en geur uit de lucht. Hoe fijner de filters, hoe groter het drukverval over het systeem en hoe hoger de energiekosten voor ventilatie. Stofdeeltjes kunnen drager zijn van hinderlijke verbindingen.

Sommige onderzoeken geven aanzienlijk hoge geurreducties (85 tot 90%) weer bij de toepassing van wassers/filters (Hendriks et al., 2001). Voorzichtere inschattingen houden het bij een reductie van 50 tot 30% (Aarninck et al., 2004). Ogink et al. (2001) merkten een belangrijk verschil in geurreductie via chemische wassers in vergelijking met biologisch wassers. Hij vond voor de chemische wasser een geurreductie van 29%, wat laag ligt vergeleken met het reductieniveau van 70% en hoger dat gewoonlijk voor ammoniakemissie kan worden bereikt. De zure wasser is ingericht op het afvangen van gassen die in oplossing basisch reageren zoals ammoniak. De beperkte geurreductie toont aan dat het geurprofiel van stallucht uit de varkensafdelingen tal van niet-basische componenten bevat. Chemisch-analytisch onderzoek aan het geurprofiel van varkensstallucht heeft aangetoond dat een aantal vluchtige vetzuren en sulfide-achtige verbindingen hier een belangrijke rol spelen. Wassers gebaseerd op biologische verwijdering de geurcomponenten beperken zich niet tot de verwijdering van enkel de basische componenten en bieden in dat opzicht meer mogelijkheden voor geurreductie.

Belangrijk is eveneens aan te geven dat deze luchtzuiveringssystemen (wassers en filters) enkel toepasbaar zijn bij mechanisch geventileerde stallen.

Beide technieken zijn echter duur en zijn enkel symptoombestrijdend. De biofilter kampt tevens vaak met technische problemen en is arbeidsintensief. Bijkomend nadeel bij de biowasfilter is de lange opstartperiode en de dagelijkse hoeveelheid (stikstofrijk) waswater.

Op het bedrijf te Wingene wordt er in de huidige situatie geen ontstoffing of zuivering van de geëmiteerde stallucht doormiddel van filters of wassers toegepast. In de toekomstige situatie zal dit ook niet gebeuren.

6.2.6.4 Toepassen van het verdunningseffect

Hoge trekschouwen Het verhogen van trekschouwen (met 10 à 12 m) heeft vooral op korte afstand effect. Op afstanden groter dan 200 m is van een dergelijke verhoging slechts weinig effect te verwachten (Harssema, 1980). Plaatsing van hoge trekschouwen zal ook gevolgen hebben voor het aanzicht van het landschap. Vanuit esthetisch oogpunt zullen omwonenden hoge trekschouwen ook als onaangenaam ervaren.

Op het bedrijf te Wingene zijn geen verhoogde trekschouwen aanwezig.

Verdunning van ventilatielucht met hoeveelheid verse lucht Een verdunning van de ventilatielucht met een hoeveelheid verse lucht door middel van een bijkomende ventilator, verlaagt de concentratie aan geurcomponenten. De hoeveelheid geurcomponenten die geëmitteerd worden blijft wel gelijk. Andere oplossingen zoals de

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 102

milieukoker en de luchtversneller, hebben hetzelfde oogmerk. De positieve effecten van deze aanpassingen worden uit onderzoek in vraag gesteld (Hendriks et al., 2001).

Op het bedrijf te Wingene worden er in de stallen 4, 5 en 6 gebruik gemaakt van ventilatoren.

Groenbeplanting Voor betrekkelijk lage afvoerkokers zou een hoge beplanting rond het bedrijf een positieve invloed hebben op het verspreidingspatroon van de ventilatielucht (Neukermans et al., 1990, Odor Control task Force, 1998). Praktijkervaring leert dat deze effecten zeer moeilijk kwantitatief in te schatten zijn (Hendriks et al., 2001).

Rondom het bedrijf te Wingene is er geen aanzienlijk hoge groenaanplant aanwezig in de directe nabijheid van de stallen.

6.2.6.5 Geuremissiebeperking bij opslag van mest

Scheiding en beluchting van de mest Een groot voordeel van mestbeluchting is dat geurhinder zowel tijdens de opslag als tijdens het uitrijden gereduceerd wordt. Reducties van geurconcentraties van 50 tot 75 % bij de mestopslag en 50 tot 70 % bij het uitrijden zijn praktisch realiseerbaar. Nadelen echter zijn de hoge kostprijs. Beluchting die zich beperkt tot de toplaag van de mest lijkt dit (prijs)euvel niet te kunnen verhelpen. Ook toenemende ammoniakemissies bij oppervlaktebeluchting, door stijgende pH in de toplaag van de mest, dienen vermeden te worden. Schuimvorming, die vaak wordt aangehaald als nadeel, kan vermeden / beperkt worden door schuimbrekers boven aan het beluchtingsbekken te plaatsen.

Momenteel wordt al de te verwerken mest afgevoerd naar een Bio Armor-installatie (biologie) te Rumbeke waar de mest verwerkt wordt. Dit zal ook zo in de toekomstige situatie gebeuren.

Toevoeging van addititeven aan de mest Over het algemeen worden er weinig hoopgevende resultaten gevonden voor het gebruik van mestadditieven als geurreductietechniek bij mestopslag. Slechts in één onderzoek (Zhu et al., 1997) werden geurreducties vastgesteld na toevoeging van mestadditieven aan mestputten. Het groter aantal onderzoeken waar het gebruik van mestadditieven niet voor een verlaging van de geurconcentratie zorgt, wijst er op dat zeker niet alle mestadditieven tot een geurreductie zullen leiden (Hendriks et al., 2001).

Op het bedrijf te Wingene worden geen mestadditieven gebruikt.

Afdekken van mestopslagplaatsen Door het afdekken van een mestopslagplaats naast de stal blijkt de geurhinder die door deze mestopslagplaatsen veroorzaakt wordt, goed bestreden te kunnen worden (Hendriks et al., 2001). Algemeen kan gesteld worden dat hoe beter de constructie (van vb. tentstructuur) luchtdicht is, hoe minder lucht en dus ook geurcomponenten geëmitteerd kunnen worden. Bij gesloten constructies dient toch enige ventilatie voorzien te zijn om explosiegevaar te vermijden. Bij afdekkingsmethoden waarbij regeninval in het mestbekken mogelijk is, is het noodzakelijk om extra opslagcapaciteit te voorzien.

Er zijn geen mestopslagplaatsen aanwezig op het bedrijf te Wingene.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 103

6.2.7 Technisch-economische evaluatie van geurreductie-technieken op het landbouwbedrijf

6.2.7.1 Aanpassen huisvestingssysteem

Best beschikbare stalsystemen voor ammoniakemissiereductie De varkens aanwezig op het bedrijf te Wingene worden gehouden in conventionele stallen of met andere woorden in stalsystemen niet opgenomen in de lijst van best beschikbare stalsystemen voor ammoniakemissiereductie (Ministrieel besluit van 19/03/2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004).

Indien geopteerd wordt voor ammoniakemissiearme stalsystemen, dewelke mits grondige aanpassing van de bestaande stallen, geïncorporeerd kunnen worden bij de bestaande structuren, wijst de literatuur op algemene investeringskosten van 12 à 13 €/dierplaats per jaar (grootteorde; sterk afhankelijk van de bedrijfsspecifieke situatie). Bij nieuwbouw dient rekening gehouden te worden met een aanzienlijk hogere vesteringskost.

Invloed van beperking emitterend oppervlak op geurconcentraties in een varkensstal De varkens op het bedrijf te Wingene worden in de huidige situatie gehuisvest in conventionele stalsystemen met roostervloeren (roosteroppervlak >50%).

Wijziging in emitterend oppervlak zijn mogelijk door de verandering van de binnenindeling van de stallen. De kosten dewelke hiermee gepaard gaan variëren. Effectieve beperkingen van emitterend oppervlak vragen voornamelijk hoge investeringen. Bijkomend dient aangegeven te worden dat een beperking van het emitterend oppervlak negatieve effecten kan veroorzaken inzake stofhinder (zie verder).

Invloed van snelle mestverwijdering op geurconcentraties in een varkensstal Hiervoor verwijzen we naar de Best beschikbare stalsystemen voor ammoniakemissiereductie, waarbij types V-1.2, 1.5, 1.6, 2.1, 2.2, 2.3, 2.6, 3.1, 3.2, 3.5, 4.1, 4.2, 4.6 en 4.7 gebruik maken van het principe van snelle mestverwijdering. De systemen V-1.2, 2.1, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 3.3, 3.4, 4.1, 4.2, 4.6 en 4.7 werden hierbij als geuremissie gunstig aangegeven. Voor de overige systemen werd geen beoordeling gemaakt op basis van een gebrek aan gegevens.

Op het bedrijf te Wingene zal de nieuwe stal uitgerust worden volgens het V-4.7 stalsysteem.

Gebruik van diepstrooiselstallen voor varkens De bedrijfskosten liggen iets hoger bij het gebruik van diepstrooiselstallen (zonder rekening te houden met de nodige aanpassingen aan stallen, uitrusting,…), waarbij de kosten 175 €/varken bedragen bij diepstrooiselstallen en 155 €/varken bij een conventionele stal (van de Sande- Schellekens et al., 1993). Het diepstrooiselsysteem werd niet opgenomen in de lijst van best beschikbare technieken voor ammoniakemissiereductie.

6.2.7.2 Aanpassen voeding

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 104

Op het bedrijf wordt reeds een meerfasenvoedering toegepast. Deze maatregel heeft een daling van de stikstofexcretie in de mest tot gevolg, welke gecorreleerd is met de geuremissie.

6.2.7.3 Zuivering stallucht met wassers en filters

De totale kosten per vleesvarken bedragen bij installatie van een filter en wasfilter (afhankelijk van de bron) 16,90€ tot 28,00€ per vleesvarkenplaats per jaar.

Voor het verwerken van mengmest doormiddel van een systeem met mestdroging + luchtwasser worden prijzen van 15 – 20€ per m³ mengmest vermeld. Sommige kosten zijn hierbij niet in rekening gebracht: centralisatiekanalen voor de lucht, aanpassingen electriciteit, opbrengst of kosten voor afzet van het gedroogde product,….

Merk op dat de semi-brutowinst per vleesvarken ongeveer 62,50 € bedraagt. Deze maatregel kan dan ook veelal niet beschouwd worden als een economisch haalbaar alternatief. Door een dalende trend in de prijs naarmate het aantal dieren in de stal toeneemt, worden deze systemen tegenwoordig echter wel economisch haalbaar bij nieuwbouw van grote stallen (stallen voor bijvoorbeeld een 1.500-tal dieren) (bron: Creafarm).

6.2.7.4 Toepassing verdunningseffect

Betreffende deze aanpassing zijn geen gegevens bekend.

6.2.7.5 Geuremissiebeperking bij mestopslag

Scheiding en beluchting van de mest De kosten van deze technieken zijn hoog. De investering voor een beluchtingsinstallatie voor de dunne mestfractie voor veehouderijsystemen bedraagt 20.700 €. Voor het scheiden van drijfmest in een dikke en dunne fractie (mechanisch) is minimaal zo’n 18.500 € noodzakelijk. De werkingskosten bedragen 2,40 € tot 15,75 € per vleesvarken (Hendriks et al., 2001).

Toevoeging van additieven aan de mest Het toevoegen van additieven kost ongeveer 0,50 € tot 11,00 € per vleesvarken.

Afdekken van mestopslagplaatsen De jaarlijkse kosten van overdekking van mestopslag variëren naargelang het type (vast, drijvend,…) van 400€ tot 3.400 €.

6.2.8 Samenvatting milderende maatregelen

In volgende tabel wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke technieken met betrekking tot geurreductie, hun invloed op de geuremissie en de technisch-economische evaluatie.

Techniek Kwalitatieve afweging op Kwalitatieve afweging op geuremissie 1 economische haalbaarheid 2 best beschikbare stalsystemen voor 1 -2 / -1 ammoniakemissiereductie

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 105

Techniek Kwalitatieve afweging op Kwalitatieve afweging op geuremissie 1 economische haalbaarheid 2 beperking emitterend oppervlak 1 -1 diepstrooiselstallen -1 / 1 -2 / -1 toevoeging van water aan voeder -1 / 1 0 meerfasenvoedering 1 (0) 0 gebruik stoffilters, biofilters en wasfilters 1 -2 / -1 hoge trekschouwen 1 (0) 0 verdunning van ventilatielucht 0 (1?) -1 aanplant groenscherm 1 -1 scheiding en beluchting van mest 1 -2 toevoeging van additieven -1 / 1 -1 / -2 afdekken van mestopslag 1 (0) -1 1 –1 = verslechtering voor geuremissie; 0 = geen effect; 1 = verbetering; -1/1 = soms een positief, soms een negatief effect 2 1 = rendabele investering; 0 = kosten en opbrengsten in evenwicht; -1 = niet rendabele investering maar draagbaar; -2 = niet rendabele en ook niet draagbare investering

6.2.9 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen

Propere stallen zullen steeds bijdragen tot de beperking van geuremissie. Alle oppervlakken waarop mest zich kan bevinden en waarop dieren worden gehouden, dienen zo proper en droog mogelijk te zijn. Vuile, met mest bedekte dieren zorgen immers voor een versnelling van de bacteriële groei en voor de productie van gassen, die snel evaporeren onder invloed van de lichaamswarmte van de dieren (Odor Control Task Force, 1998).

- Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoedering. Door gebruik van meerfasenvoedering zou een daling van de totale stikstofexcretie in de mest worden bewerkstelligd, hetgeen gecorreleerd is met de geuremissie (zie eerder).

- De stallen zijn voorzien van mestkelders met een geurafsnijder en een beperkte mestopslag (maximaal 3 weken).

- De uitbater maakt gebruik van anti-morscups of opvanggoten waardoor geuremissie ten gevolge microbiële afbraakprocessen in gemorst voeder wordt vermeden. Een onnodig hoog vochtgehalte in gemorste voeders leidt immers tot een te vermijden verhoging van de microbiële afbraakprocessen.

- De stallen worden meermaals per dag gecontroleerd op krengen door de exploitant. De krengen worden dadelijk gestockeerd in een gesloten kadaveropslag (niet gekoeld), waardoor de geurhinder tengevolge van kadavers beperkt wordt.

6.2.10 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 106

- Met betrekking tot aanpassing van het huisvestingssysteem worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld. De nieuw te bouwen varkensstal zal ammoniakemissiearm uitgerust worden hetgeen eveneens een reductie in geuremissie met zich meebrengt.

- Met betrekking tot de voeding worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld, het bedrijf maakt reeds gebruik van meerfasenvoedering.

- Met betrekking tot de zuivering van stallucht worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld. Uit het beperkte onderzoek dat rond het gebruik van stoffliters als geurreductietechniek werd uitgevoerd, blijkt dat deze mogelijk positieve invloed kunnen hebben bij de beperking van geuremisies. Door de beperkte kennis (zowel technisch als economisch) wordt het gebruik van stoffilters niet voorgesteld.

- Over de beperking van geurhinder door toepassing van het verdunningseffect zijn geen kwantitatieve meetresultaten beschikbaar. Mogelijke reducties van de geurhinder, berusten hier dan ook vaak op subjectieve waarnemingen. Uit de beperkt beschikbare literatuur blijkt het effect op de geurreductie bij gebruik van hoge schoorstenen eerder beperkt. Ook vanuit esthetisch oogpunt is deze techniek minder aan te raden, waardoor deze aanpassing voor het bedrijf dan ook niet wordt voorgesteld. Het effect van het gebruik van milieukokers en luchtversnellers blijft op basis van de bestaande literatuur onduidelijk.

- In de toekomstige situatie wordt er overgeschakeld van een éénwekensysteem naar een groepsgewijs drie-wekensysteem. Een groepsgewijs managementsysteem verbetert de sanitaire toestand van het bedrijf, waardoor geurhinder ook beperkt wordt (Omschakeling naar groepshuisvesting bij zeugen, brochure ABKL).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 107

6.3 Verzuring

In het thema verzuring worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem, lucht, fauna & flora en mens.

6.3.1 Problematiek rond verzuring

6.3.1.1 Inleiding

Een belangrijke indicator voor verzuring is de som van de potentiële verzurende emissies: SO2,

NOX en NH3, uitgedrukt in zuurequivalenten (Zeq). De totale verzurende depositie in Vlaanderen daalde met 27% van gemiddeld 5.832 Zeq/ha.j in 1990 tot 4.256 Zeq/ha.j in 2002. Ondanks de sterke daling van de ammoniakemissie sinds 2000, is ammonium sinds 1996 toch de dominante component in de verzurende depositie. Het aandeel ervan in de totale depositie nam toe van 36,6% in 1990 tot 44,2% in 2002.

6.3.1.2 Werkingsmechanisme van ammoniakemissie en –depositie

Ammoniakvorming vindt plaats bij anaërobe afbraak van eiwitten en urinezuur in mest. De microbiële afbraakprocessen zijn sterk afhankelijk van de waterconcentratie. Ammoniak (NH3) + wordt in de lucht omgezet in ammonium (NH4 )-houdende deeltjes zoals ammoniumsulfaat en ammoniumnitraat. Door de wind wordt de ammoniak vervolgens getransporteerd en verspreid, waardoor de ammoniakconcentratie door verdunning met andere lucht gaandeweg afneemt. Er zijn twee manieren waarop ammoniak en ammonium via de atmosfeer op de bodem of op de vegetatie terecht kunnen komen:

droge depositie : vooral vlakbij de bron, waar de ammoniakconcentratie in de lucht nog hoog is, wordt relatief veel ammoniak gedeponeerd. Ammonium slaat minder snel neer dan ammoniak. Hierdoor kan ammonium over grote afstanden worden getransporteerd. natte depositie : ammoniak of ammonium komen in regen of sneeuw terecht en kunnen ook op die manier op bodem of vegetatie terecht komen. Dit proces gaat ongeveer even snel voor ammoniak als voor ammonium, maar vindt natuurlijk alleen plaats als het regent of sneeuwt.

Bij de droge depositie speelt het oppervlak waarop de depositie terecht komt een grote rol. Door hoge vegetaties (zoals bossen) wordt meer ammoniak uit de lucht ‘opgevangen’ dan door lage vegetaties (zoals heide). Bij de natte depositie speelt het oppervlak nauwelijks een rol.

Wegens de relatief lage bronhoogten en de veel grotere depositiesnelheid levert NH3, in tegenstelling tot bijvoorbeeld SO2 en NOX, zijn bijdrage tot de zure depositie op relatief korte afstand van de bron, en dit voornamelijk onder de vorm van rechtstreekse droge depositie van ammoniak. Deze depositie is dan ook verreweg het meest bepalend voor de bijdrage van een individueel veeteeltbedrijf aan de totale ammoniakbelasting in gevoelige gebieden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 108

6.3.1.3 Effecten van ammoniak op mens en dier

Ammoniak is bij kamertemperatuur een kleurloos gas met een sterke, doordringende geur. In het richtlijnenboek (Aminal, 1997) worden de volgende effecten van ammoniak op de mens beschreven: - irritatie van de luchtwegen (vanaf een concentratie van 18 mg/m³) - irritatie van ogen en keel (vanaf een concentratie van 20 à 30 mg/m³) - langdurig hoesten (vanaf een concentratie van 1.200 mg/m³) - ademhalingsstoornissen (vanaf een concentratie van 1.700 mg/m³)

De MAK-waarde of Maximale Arbeitsplatz Konzentrationen geeft de maximaal toelaatbare concentratie in werkplaatsen, waaraan werknemers continu gedurende een achturendag mogen worden blootgesteld. Ze bedraagt voor ammoniak 50 ppm of 37,95 mg/m³. Goedseels vermeldt dat er een reactie werd vastgesteld bij varkens vanaf concentraties van 100 à 200 ppm. Deze reactie uitte zich onder de vorm van respiratorische irritatie en anorexie.

De gemiddelde ammoniakconcentratie in vleesvarkensstallen bedraagt volgens Van Geelen (1982) 4 mg/m³ met een spreiding tussen 1 en 12 mg/m³. De gemiddelde ammoniakconcentratie in kippenstallen met droge mest bedraagt 12 mg/m³ met een spreiding tussen 1 en 24 mg/m³ (Van Geelen, 1982). Davids et al. (1986) vermeldt eveneens dat de ammoniakconcentratie in stallen in regel niet hoger ligt dan 30 mg/m³.

Bij een normale bedrijfsvoering en normale werking van de ventilatie zullen de grenswaarden waarbij effecten op mens en dier buiten de stal kunnen optreden, niet bereikt worden. Er moet eveneens op gewezen worden dat, hoewel binnen de stal concentraties kunnen gemeten worden tot enkele tientallen mg/m³ (Van Geelen, Goedseels), deze waarden zeker niet buiten de stal zullen bereikt worden. Uit recent onderzoek (De Fré et al., 1999) bedragen de gemeten ammoniakconcentraties 7,8 tot 35 g/m³ (g x 1.000 = mg).

De verzuring van oppervlaktewater en bodem leidt echter ook tot aanrijking van grond-, drink- en putwater met nitraat en met zware metalen. De uitspoeling van aluminium bij bepaalde bodemtypes naar het grondwater en dus naar drinkwater, zou in verband kunnen staan met de ziekte van Alzheimer. De bewijskracht hieromtrent is echter klein, onder meer omdat de opname van aluminium via de voeding veel groter is. Ook andere metalen zoals cadmium, lood, zink, arseen en kwik worden bij verzuring in verhoogde mate uitgeloogd en opname ervan door de mens, vb. via de voeding- kan oa nierklachter veroorzaken.

Beoordeling: verwaarloosbaar effect (geen overschrijding van MAK-waarden); mogelijk negatieve secundaire effecten

6.3.1.4 Verzurende effecten op bodem, water en vegetatie

Voor een beschrijving van het werkingsmechanisme van verzuring op bodem, water en vegetatie verwijzen we naar gespecialiseerde literatuur (vb. www.milieurapport.be/AG, achtergronddocument verzuring). Onderscheid dient gemaakt te worden tussen interne verzuring (als gevolg van biologische, chemische en fysische processen, maar ook beheersmaatregelen) en externe verzuring (als gevolg van atmosferische zuurdeposities van

SO2, NOX en NH3). Bij de verdere beoordeling wordt enkel rekening gehouden met de externe verzuring.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 109

Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig de draagkracht tegen verzuring te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last verzuring. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. Deze kritische last verzuring wordt uitgedrukt als ‘zuurequivalenten per hectare en per jaar’. Effectieve verzuring treedt pas op indien de zure depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau).

Een overzicht van de in Vlaanderen berekende kritische lasten verzuring (mediaanwaarde) per onderscheiden bos-, heide- en graslandecosysteem is weergegeven in volgende tabel (naar Langouche, 2002; Janssen, 2002; Meykens, 2001). Bijkomend wordt eveneens de kritische last voor rietland bepaald in een buitenlandse studie (Albers et al., 2001) vermeld.

Tabel 6.3.1.4 – Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn 2.288 neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp*, Hu 2.157 kalkgrasland Hd, Hk 2.679 cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx 1.961 natte heide Ce 2.168 droge heide Cd, Cg, Cm, Cp, Cv 2.343 loofbos F., Q., E., V., R., L., N. 2.753 naaldbos P. 3.086

rietland Mr 2.400

Slechts voor een beperkt aantal BWK-eenheden kan op basis van deze beschikbare kritische lasten een toetsing doorgevoerd worden aan een specifieke kritische last voor de eenheid.

Wanneer de bodem verzuurt, verslechtert ook de kwaliteit van het grondwater en wordt ook zo het drinkwater aangetast. Verzurende stoffen die stikstof bevatten (ammoniak en stikstofoxiden) worden omgezet in nitraten. Op zich zijn dit essentiële voedingsstoffen voor planten en dieren, zoals bacteriën, algen en insecten. Maar door een grote uitstoot van NOx en NH3, bijvoorbeeld door overbemesting en het lozen van afvalwater, krijgt grond- en oppervlaktewater een overschot aan deze voedingsstoffen te verwerken. Deze verzuring van water betreft aldus een vorm van vermesting (zie verder punt 6.4).

6.3.2 Ammoniakemissie ten gevolge van uitbating bedrijf

In de Nederlandse regelgeving wordt een rekenmethode voorgeschreven om de ammoniakemissie door uitbating van veestallen te berekenen (Wet ammoniak en veehouderij (Wav), 2002). De totale ammoniakemissie van de inrichting wordt berekend door vermenigvuldiging van het aantal dieren met de emissiefactor behorend bij de betreffende diercategorie en het huisvestingssysteem. De emissiefactor voor berekening van de totale

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 110

emissie omvat de totale stalemissie inclusief de emissie van de mest die in de stal is opgeslagen.

De jaarlijkse ammoniakemissie op een veeteeltbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem. Voor de verschillende stalsystemen aanwezig op de verschillende bedrijven dienen volgende emissies in rekening gebracht te worden:

Tabel 6.3.2a – Overzicht bedrijfsmatige ammoniakemissies bedrijf te Wingene omschrijving emissie Wingene huidig Wingene toekomstig

kg NH3 per aantal dieren totaal aantal dieren totaal dier per aantal kg aantal kg

jaar NH3/jaar NH3/jaar stal 1 - conventionele huisvesting mest- 3,0 150,0 450,0 320,0 960,0 varkens; hokopp. max. 0,8 m² stal 2 - conventionele huisvesting mest- 3,0 625,0 1.875,0 621,0 1.863,0 varkens; hokopp. max. 0,8 m² stal 3 - conventionele huisvesting mest- 3,0 625,0 1.875,0 622,0 1.866,0 varkens; hokopp. max. 0,8 m² stal 4 - conventionele huisvesting 4,0 130,0 520,0 - - mestvarkens/opfokzeugen; hokopp. > 0,8 m² - conventionele huisvesting 4,2 110,0 462,0 110,0 462,0 guste/dragende zeugen stal 5 - conventionele huisvesting 0,75 1.200,0 900,0 1.400,0 1.050,0 biggenopfok; hokopp. > 0,35 m² - conventionele guste/dragende 4,2 94,0 394,8 114,0 478,8 zeugen - conventionele huisvesting mest- 4,0 70,0 280,0 - - varkens; hokopp. > 0,8 m² - conventionele huisvesting 8,3 96,0 796,8 96,0 796,8 kraamzeugen stal 6 - conventionele huisvesting mest- 4,0 500,0 2.000,0 500,0 2.000,0 varkens; hokopp. > 0,8 m² stal 7 - stalsysteem V-4.7 type 1,2 - - 320,0 384,0

Totale ammoniakemissie Wingene 9.553,6 9.860,6

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 111

Tabel 6.3.2b – Overzicht bedrijfsmatige ammoniakemissies bedrijf te Ichtegem

omschrijving emissie kg NH3 per dier per Ichtegem huidig jaar aantal dieren totaal aantal kg NH3/jaar 4,0 450 1.800 - conventionele huisvesting mest- varkens; hokopp. > 0,8 m²

Totale ammoniakemissie Ichtegem 1.800

Beoordeling: De ammoniakemissie die de uitbating van een veeteeltbedrijf met zich meebrengt, wordt als een negatief effect beschouwd. Door de samenvoeging van het bedrijf te Wingene met het bedrijf te Ichtegem zal de ammoniakemissie in Wingene toenemen en deze te Ichtegem afnemen. Globaal gezien vindt er door uitvoering van het voorliggende project eveneens een afname van de totale ammoniakemissie in Vlaanderen plaats ten gevolge van het uitvoeren van voorliggend project. De globale afname kan als een positieve evolutie beschouwd worden.

6.3.3 Verzurende depositie

6.3.3.1 Verzurende depositie door de bedrijven op zich

Volgens de Nederlandse rekenmethode (Wet ammoniak en veehouderij + Regeling Ammoniak en Veehouderij, 2002) kan de omrekening van emissie naar depositie gebeuren aan de hand van depositiefactoren op basis van de afstand tot de bron en het vegetatietype (de depositiefactoren per afstand en vegetatietype kunnen gevonden worden door de waarden uit tabel 6.3.3.1 te delen door de totale emissie).

In tabel 6.3.3.1 wordt de ammoniakdepositie (Zeq/ha/jaar) voor de bedrijven weergegeven in functie van de afstand, dit gemeten vanaf het middelpunt van de inrichting, en in functie van de vegetatie waarop de depositie terechtkomt (bos of overige vegetatie).

Tabel 6.3.3.1 – De ammoniakdepositie (Zeq/ha/jaar) in functie van de afstand vanaf het middelpunt van de inrichting afstand (m) Wingene huidig Wingene toekomstig Ichtegem bos overige bos overige bos overige 20 66.875 33.438 69.024 34.512 12.600 6.300 50 22.644 11.368 23.372 11.733 4.266 2.142 100 7.450 3.725 7.689 3.844 1.404 702 150 3.628 1.814 3.745 1.872 684 342 250 1.433 699 1.479 722 270 132 500 341 171 352 176 64 32 1.000 85 40 88 41 16 8 2.000 23 11 23 12 4 2

Significante verzuringseffecten ten gevolge van voorliggende bedrijven kunnen optreden indien in de onmiddellijke omgeving van de bedrijven objecten voorkomen die kwetsbaar zijn voor verzuring en indien de bedrijven in kwestie een aanzienlijke bijdrage leveren aan de totale verzurende belasting. Mogelijk significante bijdragen van de voorliggende bedrijven beperken zich tot afstanden < 1 kilometer rondom de bedrijfscentra.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 112

Locatie Wingene Figuur 4.6a’ (zie bijlage 1) geeft de verzuringskwetsbaarheid van de BWK-eenheden in de omgeving van het bedrijf te Wingene weer (zie ook bespreking punt 4.2.4). Binnen een straal van 1 kilometer rondom het bedrijf zijn bijna alle eenheden niet verzuringskwetsbaar, behalve het graslandcomplex Hp + Kbs op 867 m (tov bedrijfscentrum) die als heel weinig verzuringskwetsbaar staat aangegeven. Deze bomenrij (Kbs) is echter wel kwetsbaar voor verzuring. Voor de toetsing van voorkomende bomenrijen en houtkanten (kb, kh) wordt benaderend uitgegaan van de kritische last voor loofbos.

Op basis van de afstand ten opzichte van het bedrijfscentrum is de verzurende depositie ter hoogte van deze bomenrij zowel in de huidige als in de toekomstige situatie gelijk aan 107 Zeq/ha.j, deze is veel lager dan de kritische last van 2.753 Zeq/ha voor loofbos.

Voor de niet verzuringskwetsbare eenheden in de directe omgeving van het bedrijf te Wingene wordt er uitgegaan van niet of verwaarloosbaar negatieve effecten ten gevolge van het bedrijf.

Beoordeling Wingene: De globale ammoniak depositie die een veeteeltbedrijf veroorzaakt en de bijdrage hierdoor aan de totale verzurende depositie wordt als een negatief effect beschouwd (zie cumulatieve effecten).

In de omgeving van het bedrijf te Wingene (straal < 1 km) zijn alle BWK-eenheden aangegeven als niet verzuringskwetsbaar, slechts één BWK-eenheid (een bomenrij) wordt aangegeven als heel verzuringskwetsbaar. De verzurende bijdrage van het bedrijf ter hoogte van deze eenheid is zowel in de huidige als toekomstige situatie eerder zeer beperkt te noemen.

Voor de niet tot heel weinig verzuringskwetsbare eenheden in de directe omgeving van het bedrijf te Wingene wordt er uitgegaan van niet of verwaarloosbaar negatieve effecten ten gevolge van het bedrijf.

Locatie Ichtegem Figuur 4.6b’ (zie bijlage 1) geeft de verzuringskwetsbaarheid van de BWK-eenheden in de omgeving van het bedrijf te Ichtegem weer (zie ook bespreking punt 4.2.4). Binnen een straal van 1 kilometer rondom het bedrijf bevinden er zich 3 verzuringskwetsbare BWK-eenheden. Dit zijn 3 bomenrijen. Daarnaast zijn alle andere BWK-eenheden in de omgeving van het bedrijf niet of heel weinig verzuringskwetsbaar. Het verschil tussen niet of heel weinig kwetsbaar ligt hem in de aanwezigheid van bomenrijen en houtkanten.

Voor enkele van de meest nabijgelegen kwetsbare tot heel weinig kwetsbare BWK-eenheden wordt op basis van de afstand tov het bedrijfscentrum aangegeven wat de verzurende depositie ter hoogte van deze eenheden bedraagt, alsook wordt een inschatting gegeven van de bijdrage van het bedrijf aan de totale kritische last voor deze eenheden. Voor de toetsing van voorkomende bomenrijen en houtkanten (kb, kh) wordt benaderend uitgegaan van de kritische last voor loofbos.

Eenheid verklaring kwetsbaarheid afstand tov verzurende depositie kritische last bijdrage aan bedrijfscentrum tgv bedrijf (Zeq/ha.j) (Zeq/ha.j) kritische last

Kbq bomenrij met dominantie kwetsbaar 201 m 295 2753 beperkt van zomereik

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 113

Kba bomenrij met dominantie kwetsbaar 349 m 110 2753 bepertk van els 726 m 29 zeer beperkt

Pi zeer jonge weinig kwetsbaar 113 m 829 3.086 matig naaldhoutaanplant

Hp + bomenrij/houtkant heel weinig 144 m 536 2753 beperkt kwetsbaar loofhout 207 m 280 beperkt 277 m 166 zeer beperkt 350 m 109 zeer beperkt … <100 zeer beperkt

Het bedrijf levert ter hoogte van de meest nabijgelegen verzuringskwetsbare BWK-eenheden een beperkte bijdrage aan de totale kritische last van deze eenheden. Hierdoor wordt voor deze eenheid uitgegaan van een geringe tot matige negatieve invloed door het bedrijf te Ichtegem.

Naast de kwetsbare eenheden vinden we in de directe omgeving van het bedrijf te Ichtegem eveneens nog enkele niet tot weinig voor verzuring kwetsbare BWK-eenheden terug. Wegens de lage kwetsbaarheid van deze eenheden wordt er uitgegaan van niet of verwaarloosbaar negatieve effecten ten gevolge van het bedrijf te Ichtegem.

Beoordeling Ichtegem: De globale ammoniakdepositie die een veeteeltbedrijf veroorzaakt en de bijdrage hierdoor aan de totale verzurende depositie wordt als een negatief effect beschouwd (zie cumulatieve effecten).

De verzurende invloed ter hoogte van niet tot weinig kwetsbare BWK-eenheden wordt als niet tot verwaarloosbaar negatief beoordeeld.

Het bedrijf levert ter hoogte van de meest nabijgelegen als verzuringskwetsbaar aangeduide BWK-eenheden een beperkte bijdrage aan de totale kritische last van deze eenheden. Hierdoor wordt uitgegaan van een geringe negatieve invloed door het bedrijf te Ichtegem.

In de toekomstige situatie verdwijnt het bedrijf te Ichtegem, met inbegrip van de ammoniakdepositie ten gevolge van de dieren.

6.3.3.2 Cumulatief verzurende depositie binnen de betrokken gemeenten

Naast de verzurende deposities veroorzaakt door de voorliggende bedrijven op zich is het eveneens belangrijk een beeld te hebben van de totale verzurende belasting binnen de betrokken gemeenten.

Merken we immers nogmaals op dat verzuring niet alleen veroorzaakt wordt door ammoniakdepositie (vnl. landbouw), maar ook door SO2- en NOx-depositie.

Voor de verschillende betrokken gemeenten worden de berekende deposities (Zeq/ha.jaar) voor 2002 weergegeven in volgende tabel 6.3.3.2.1 weergegeven (VMM, 2003).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 114

Tabel 6.3.3.2.1 – Berekende deposities verzuring per betrokken gemeente (Zeq/ha.jaar) gemeente SOX NOY NHX Totaal Wingene 735 973 4.266 5.978 Ichtegem 696 897 2.910 4.504

Hieruit blijkt dat globaal in deze gemeenten (rekening houdende met de totaal berekende verzurende depositie binnen de gemeenten) alle ecosystemen aanwezig in de gemeenten een ernstig verzurend effect ondervinden, waarbij de kritische lasten overschreden worden. De in dit dossier voorliggende bedrijven leveren hieraan slechts een beperkte bijdrage.

Binnen het MIRA-S 2000 rapport (VMM, 2000) worden enkele termijndoelstellingen en scenario’s onderzocht met betrekking tot verzuring (zie ook tabel 6.3.4.2). Hierbij blijkt het zogenaamde BAU-scenario niet toerijkend te zijn om de middellange termijn doelstelling te realiseren. Bij het zogenaamde BAU+-scenario is dit wel het geval. De huidige situatie wijst echter duidelijk op een overschrijding van het BAU+-scenario. Bijkomende maatregelen in de sector zullen aldus noodzakelijk zijn om dit scenario te kunnen bereiken.

Tabel 6.3.4.2 – Termijndoelstellingen en scenario’s met betrekking tot verzuring

Zeq/ha.jaar te Wingene Zeq/ha.jaar te Ichtegem huidig 2002 5.978 4.504 BAU -scenario 2010 * 2900 – 5.978 2.900 – 4.504 BAU+ -scenario 2010 ** 2900 – 5.978 2.719 – 2.900 * business as usual, houdt rekening met het vastgelegde milieubeleid (afgesteld op de maximum grens volgens de huidige situatie) ** scenario waarbij het effect van extra maatregelen bij de sectoren bevolking, industrie, landbouw en verkeer & vervoer onderzocht worden; bij dit scenario lijkt –gemiddeld gezien over Vlaanderen- de middellange termijn doelstelling (MLTD) tijdig realiseerbaar tegen 2010

6.3.4 Synthese effecten verzuring

Bij de beoordeling van de bijdrage aan de verzuring door de bedrijven wordt zowel rekening gehouden met ammoniakconcentraties in stal en buitenlucht, de totale ammoniakemissie en de verzurende invloed van het bedrijf op ecotopen/objecten kwetsbaar voor verzuring.

De globale ammoniak depositie die een veeteeltbedrijf veroorzaakt en de bijdrage hierdoor aan de totale verzurende depositie wordt als een negatief effect beschouwd. De totale ammoniakemissie door de twee bedrijven te Wingene en Ichtegem bedraagt in de huidige situatie 11.353,6 (9.553,6 + 1.800,0) kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie verdwijnt de ammoniakemissie voor het bedrijf te Ichtegem en stijgt deze voor het bedrijf te Wingene. In totaal zal daar rekening gehouden dienen te worden met een ammoniakemissie van 9.860,6 kg

NH3/jaar. Het voorliggende project incorporeert globaal gezien dus een daling in ammoniakemissie.

Door haar ammoniakemissie levert het bedrijf te Wingene een bijdrage aan de totale verzurende depositie in de omgeving van het bedrijf. In de omgeving van het bedrijf te Wingene (straal < 1 km) zijn alle BWK-eenheden aangegeven als niet verzuringskwetsbaar, slechts één BWK-eenheid (een graslandcomplex met bomenrij) wordt aangegeven als heel weinig verzuringskwetsbaar. De verzurende bijdrage van het bedrijf ter hoogte van deze eenheid is zowel in de huidige als toekomstige situatie eerder zeer beperkt te noemen. Er wordt voor deze

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 115

eenheid dan ook slechts uitgegaan van een niet tot verwaarloosbare negatieve bijdrage door het bedrijf. Voor de niet verzuringskwetsbare eenheden in de directe omgeving van het bedrijf te Wingene wordt er eveneens uitgegaan van niet of verwaarloosbaar negatieve effecten ten gevolge van het bedrijf.

In de omgeving van het bedrijf te Ichtegem (straal 1 km) bevinden er zich 3 verzuringskwetsbare BWK-eenheden. Dit zijn alle 3 bomenrijen. Daarnaast zijn alle andere BWK-eenheden in de omgeving van het bedrijf niet of heel weinig verzuringskwetsbaar. Het verschil tussen niet of heel weinig kwetsbaar ligt hem in de aanwezigheid van bomenrijen en houtkanten. De verzurende invloed ter hoogte van niet tot weinig kwetsbare BWK-eenheden wordt als niet tot verwaarloosbaar negatief beoordeeld. Het bedrijf levert ter hoogte van de meest nabijgelegen als verzuringskwetsbaar aangeduide BWK-eenheden een beperkte bijdrage aan de totale kritische last van deze eenheden. Hierdoor wordt uitgegaan van een geringe negatieve invloed door het bedrijf te Ichtegem.

Naast de bijdrage van de in dit dossier voorliggende bedrijven dient ook rekening gehouden te worden met de totale verzurende deposities in de betrokken gemeenten ten gevolge van alle bijdragende sectoren. Hieruit blijkt dat globaal in beide gemeenten (rekening houdende met de totaal berekende verzurende depositie binnen de gemeenten) alle ecosystemen aanwezig in de gemeenten een ernstig verzurend effect ondervinden, waarbij de kritische lasten overschreden worden. De bijdragen van de in dit dossier voorliggende bedrijven aan deze verzurende depositie blijven beperkt. De ammoniakemissies verdwijnen in de toekomst volledig op het bedrijf te Ichtegem. De totale ammoniakemissie voor het toekomstige bedrijf te Wingene daalt ten opzichte van de totale huidige ammoniakemissie voor de twee bedrijven tezamen.

6.3.5 Overzicht mogelijke milderende maatregelen met invloed op ammoniakemissie

De vrijzetting van ammoniak uit dierlijke mest is het resultaat van de afbraak van in de mest aanwezige stikstofverbindingen. Deze microbiële afbraak is sterk afhankelijk van de waterconcentratie. Vele reductietechnieken werken dan ook op basis van een snelle droging van de mest (Hendriks et al., 2001).

De grootte van de ammoniakemissie hangt af van de volgende factoren: ammoniakconcentratie (en indirect de ureumconcentratie), grootte van het emitterende oppervlak, temperatuur en luchtsnelheid over het mestoppervlak, de mesttemperatuur en de pH.

Beperkingen in ammoniakemissie kunnen zich dan ook situeren bij:  Voedingsmaatregelen  Aanpassen huisvestingssystemen  Toepassing van wassers en filters  Gebruik van mestadditieven

In dit hoofdstuk zullen alle reductietechnieken onderzocht worden naar effectiviteit en naar technisch-economische haalbaarheid betreffende de beperking van ammoniakemissie in de stal.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 116

6.3.5.1 Voedingsmaatregelen

De meest efficiënte manier om minder overtollige stikstof in het milieu terecht te laten komen, is het verlagen van het eiwitgehalte in het rantsoen. Voor vleesvarkens blijkt uit de literatuur dat er per 1% daling van het ruw eiwitgehalte in het voeder, een gemiddelde reductie van de stikstofexcretie in de mest met 6 – 10% verwezenlijkt kan worden (De Schrijver en Vande Ginste, 1998).

Door gebruik te maken van meerfasenvoedering, worden de voeders beter afgestemd op de specifieke behoefte van het dier in de betreffende periode. Door gebruik te maken van 2- fasenvoeder wordt er gemiddeld slechts 35% van het opgenomen eiwit benut. Door gebruik te maken van 3-fasenvoeder wordt vanaf een gewicht van 75 kg gebruik gemaakt van een tweede afmestvoeder met een verlaagde ruwe eiwitinhoud. Hierdoor kan een bijkomende daling van de stikstofexcretie in de mest bekomen worden van 6-7% (Coppoolse et al., 1990).

Op het bedrijf wordt gebruik gemaakt van meerfasenvoedering. Er wordt geen gebruik gemaakt van voeders met een verlaagd ruw-eiwitgehalte.

6.3.5.2 Aanpassen huisvestingssysteem

Mogelijkheden om de ammoniakemissie te reduceren via aangepaste stalconcepten bestaan enerzijds uit het vertragen van de eiwit-/ammoniakemissie door het drogen van mest of het verlagen de temperatuur van de mest en anderzijds het vertragen van de ammoniakvrijzetting door het snel verwijderen van mest uit de stal naar een afgesloten ruimte.

In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd welke in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. Voor het overzicht van deze stalsystemen wordt terugverwezen naar punt 6.2.7.1. Onderstaande tabel geeft de ammoniakemissie-ranges weer voor deze ammoniakemissiearme stalsystemen (GL-systeem) en voor de niet-ammoniakemissiearme stalsystemen aanwezig op het bedrijf.

Omschrijving ammoniakemissie (kg/NH3/plaats/jaar) Wingene huidig Wingene toekomstig - Biggenopfok GL-systeem 0,13 – 0,26 / /

- Geen GL-systeem 0,6 – 0,75 0,75 (stal 5) 0,75 (stal 5) - Kraamzeugen GL-systeem 2,4 – 4 / /

- Geen GL-systeem 8,3 8,3 (stal 5) 8,3 (stal 5) - Guste en dragende zeugen 1 – 2,6 / /

- Geen GL-systeem 4,2 4,2 (stal 4 en 5) 4,2 (stal 4 en 5) - Vleesvarkens GL-systeem 1,0 – 1,4 / 1,2 (stal 7)

- Geen GL-systeem 2,0 – 4,0 3,0 (stal 1, 2 en 3) 3,0 (stal 1, 2 en 3) 4,0 (stal 4, 5 en 6) 4,0 (stal 4, 5 en 6)

Op het bedrijf te Wingene worden de dieren momenteel volledig gehouden in conventionele (niet-ammoniakemissiearme) stallen. In de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal – stal 7 – ammoniakemissiearm uitgevoerd. Deze stal zal huisvesting bieden aan 320 andere varkens.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 117

6.3.5.3 Wassers en filters

Het principe van de werking van wassers en filters werd reeds toegelicht bij de bespreking van de milderende maatregelen inzake geurhinder.

Uit verschillend onderzoek blijken wassers en filters over het algemeen een reductie van de ammoniakemissie mogelijk te maken van 60 % en meer (Hendriks et al., 2001). Beide technieken zijn echter duur en zijn enkel symptoombestrijdend. De filters kampen tevens vaak met technische problemen en zijn arbeidsintensief. Bijkomend nadeel bij de wasfilter is de lange opstartperiode en de dagelijkse hoeveelheid (stikstofrijk) waswater.

Op het bedrijf zijn in de huidige en toekomstige situatie geen wassers of filters aanwezig.

6.3.5.4 Mestadditieven

Momenteel is er een groot aanbod van mestadditieven om de ammoniakemissie te reduceren. Het is echter niet eenvoudig om zich uit te spreken over de efficiëntie ervan, vermits men slechts over weinig objectieve en betekenisvolle gegevens beschikt (Miner et al., 1995).

Op het bedrijf worden geen mestadditieven gebruikt.

6.3.6 Technisch-economische evaluatie van ammoniakreductie-technieken op het landbouwbedrijf

6.3.6.1 Voedingsmaatregelen

Zie toelichting onder 6.2.7.

6.3.7.2 Aanpassen huisvestingssysteem

Zie toelichting onder 6.2.7.

6.3.6.2 Wassers en filters

Zie toelichting onder 6.2.7.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 118

6.3.7 Samenvatting milderende maatregelen

In volgende tabel wordt een overzicht gegeven van alle mogelijke technieken met betrekking tot ammoniakemissiereductie, hun invloed op de ammoniakemissie en de technisch-economische evaluatie.

Tabel 6.3.8 – Samenvattend overzicht milderende maatregelen verzuring techniek ammoniakemissie kwalitatieve afweging kwalitatieve afweging 1 2 (kg/NH3/plaats/jaar) op ammoniakemissie economische haalbaarheid voedingsmaatregelen (meerfasenvoedering) 1 0 ammoniakemissiearme huisvesting 1 -2 tot –1 gebruik wassers en filters 1 -2 mestadditieven -1 tot 1 -2 tot 0

1 –1 = verslechtering voor ammoniakemissie ; 0 = geen effect ; 1 = verbetering ; -1/1 = soms een positief, soms een negatief effect

2 1 = rendabele investering ; 0 = kosten en opbrengsten in evenwicht ; -1 = niet rendabele investering maar draagbaar ; -2 = niet rendabele en ook niet draagbare investering

6.3.8 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Algemeen In het milieubeleidsplan 2003-2007 wordt een ammoniak-reductieplan uitgewerkt. Dit ammoniak-reductieplan situeert zich op 3 terreinen:

 deelterrein bemestingsregime: het mestdecreet verplicht de toepassing van emissiearme mestaanwending. Tegelijkertijd worden de toegestane bemestingshoeveelheden gereduceerd (zie verder thema vermesting).

 deelterrein huisvestingssystemen: Aangezien er in Vlaanderen vrijwel geen perspectiefvolle emisiearme huisvestingssystemen gebouwd zijn (met uitzondering van legpluimveehouderij), is het ammoniakbeleid de volgende jaren gericht op de invoering van emisiearme huisvestingssytemen bij nieuwbouw van stallen, zowel bij varkens als bij pluimvee. Voor bestaande stallen bestaat geen verplichting (in het kader van verlenging van milieuvergunning kan dit wel opgelegd worden, indien daar plaatsgebonden redenen voor zijn).

 deelterrein veevoeding / management: In de niet-grondgebonden veehouderij is een aanpak aan de bron de meest aangewezen manier om verliezen aan mineralen (en dus ook ammoniak) te beperken. Om de landbouwer inzicht te geven in de mogelijkheden om zijn mineralenverliezen op bedrijfsniveau te beperken worden mineralenbalansen als voorlichtingsmiddel voor de praktijk uitgewerkt (zie verder thema vermesting).

Aanpassen van voeding Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Aanpassen huisvestingssysteem Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 119

Zuivering van stallucht Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Mestadditieven Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 120

6.4 Vermesting

In het thema vermesting worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem, water en fauna & flora.

6.4.1 Vermestingsproblematiek

Vermesting is de aanrijking van bodem en water met nutriënten (vnl. stikstof, fosfor en kalium) waardoor ecologische processen en natuurlijke kringlopen verstoord worden. Deze verstoringen leiden tot verhoogde stikstof- en fosfaatconcentraties in grond- en oppervlaktewater. Dit veroorzaakt mede de achteruitgang van biodiversiteit en de kwalitatieve achteruitgang van voedingsgewassen. Ook de kwaliteit van de drinkwatervoorziening wordt onder druk gezet.

Het aandeel van de landbouw in de vermestende emissie (stikstof en fosfor tezamen) bedroeg 76% in 2002. Daardoor is landbouw (veruit) de belangrijkste sector in de vermestings- problematiek. Om het leefmilieu te beschermen tegen de verontreiniging door meststoffen werd het gebruik ervan strikt gereglementeerd via het mestdecreet (zie juridische randvoorwaarden). De Mestbank van de Vlaamse Landmaatschappij oefent het toezicht uit op de concrete toepassing van de wetgeving. De evaluatie van de mestafzetmogelijkheden van het bedrijf gebeurt door de Mestbank bij de adviesaanvraag in het kader van de vergunningsaanvraag.

De verdere daling van de vermestende invloed van landbouw steunt op 2 belangrijke peilers:

- Mestverwerking speelt een sleutelrol in het mestbeleid, daar, volgens de uitgangspunten van het Mestdecreet, ten minste 50% van het Vlaamse mestoverschot moet verwerkt of geëxporteerd worden. Om de mestverwerking – of export te realiseren werd een mestverwerkingsplicht ingevoerd, waarbij het percentage te verwerken mest toeneemt in verhouding tot de mestproductie op het bedrijf. De huidige operationele capaciteit volstaat om het pluimveemestoverschot weg te werken, voor varkensmest is slechts 20% van de benodigde capaciteit operationeel. Het zijn voornamelijk economische problemen die de opstart van mestverwerkingsinitiatieven blokkeren (VMM, 2003).

- In het mestbeleid dient sinds 2000 de nutriëntenbalans als sensibiliserend instrument voor de landbouwer. De nutriëntenbalans op bedrijfsniveau is een soort boekhouding waarmee de landbouwer de nutriëntenverliezen op zijn bedrijf per hectare of per dier kan berekenen. Door het evalueren van de resultaten van de nutriëntenbalans kunnen de juiste maatregelen geselecteerd worden om de nutriëntenefficiëntie van een landbouwbedrijf te verbeteren en de verliezen te beperken. Er zijn echter zeer weinig landbouwers die van deze nutriëntenbalansen op bedrijfsniveau gebruik maken.

Vermesting door het bedrijf kan geproduceerd worden door de mestproductie en de mestopslag, alsook door de depositie vanuit de stallen en de mestopslag.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 121

6.4.2 Mestproductie, afzet en verwerking

In tabel 6.4.2 wordt een overzicht gegeven van de mestproductie voor de verschillende bedrijven:

Tabel 6.4.2 – Overzicht mestproductie per bedrijf (gegevens productiejaar 2004) mestproductie Wingene huidig Ichtegem huidig gemiddelde veebezetting 1.179 biggen (7-20 kg) 450 andere varkens (20-110 6 beren kg) 300 zeugen (incl. biggen < 7 kg) 2.026 andere varkens (20-110 kg) 97 andere varkens (>110 kg) stikstofproductie (kg N/jaar) 31.615,39 4.786,5 fosfaatproductie (kg P2O5/jaar) 14.032,23 1.944 nutriëntenhalte (kg N/jaar) 38.508,75 5.850 nutriëntenhalte (kg P2O5/jaar) 18.679,5 2.398 eigen cultuurgrond (ha) 42 0 max. P2O5-afzet op eigen cultuurgrond (kg) 4.200 kg/jaar 0 max. Ndierlijke-afzet op eigen cultuurgrond (kg) 8.891,4 kg/jaar 0 % bedrijfsmatig mestoverschot verplicht te 75% 0% verwerken

Locatie Wingene Voor 2004 werd de totale mestproductie voor het bedrijf te Wingene bepaald op 31.615,39 kg N en 14.032,23 kg P2O5 (regressie).

Het bedrijf te Wingene beschikt over 42 ha eigen cultuurgrond. In totaal kan er op deze gronden jaarlijks een mestafzet van dierlijke mest plaatsvinden overeenkomend met maximaal 4.200 kg

P2O5 en 8.891,4 kg N. Het overige deel van de mest wordt van het bedrijf opgehaald en gaat ter verwerking naar een Bio Armor-verwerkingsinstallatie (Biologie) te Rumbeke. Alle eigen cultuurgronden zijn in Zuienkerke en Brugge gelegen en vallen niet binnen de afbakeningen van de Kwetsbare Zones Water (waterwingebieden, nitraatgevoelige gronden zone A of Kwetsbare VHA-zones water (afbakening van kracht vanaf 01/01/2003)), Kwetsbare Zones natuur (natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden, natuurreservaten of bosgebieden) of Fosfaatverzadigde gebieden. Bijgevolg gelden de algemene bemestingsnormen zoals beschreven in het mestdecreet. Op deze percelen wordt eigen mest afgezet volgens de bepalingen van het Mestdecreet: - niet uitspreiden op zon- en feestdagen - niet uitspreiden voor 7 uur en na zonsondergang - graslanden in de periode van 21 september tot en met 31 januari, - niet uitspreiden van 21 september tot en met 15 februari voor gewasgroepen en gewassen met lage stikstofbehoefte, voor maïs en andere gewassen, - niet uitspreiden bij overstroomd, bevoren, besneeuwd of drassig zijn van de gronden, - niet uitspreiden op de stroken binnen een afstand, landinwaarts gemeten vanaf de bovenste rand van waterlopen, binnen de 5 meter van waterlopen, zelfs binnen de 10 meter in geval van niet-beteelde helling met een hellingsgraad van meer dan 8 %. De exploitant houdt zich hier aan.

In de toekomstige situatie zal het aantal bedrijfseigen percelen vergelijkbaar blijven. De mestproductie zal tengevolge van de uitbreiding in dierenaantal wel toenemen. Deze wordt (voortgaand op een gemiddelde veebezetting afgeleid van het vergunde dierenaantal)

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 122

ingeschat op 14.913,76 kg fosfaat en 34.331,65 kg nitraat. In de toekomstige situatie zal de nutriëntenhalte 42.895,75 kg N en 20.477,5 kg P2O5 bedragen.

De mest zal in de toekomstige situatie afgezet worden op de bedrijfseigen cultuurgronden, daarnaast zal verwerking van het overige gedeelte van de mestoverschot plaatsvinden via substitutie (55%) en verwerking (45%). Deze verwerking zal plaatsvinden in de Bio Armor- installatie te Rumbeke.

Locatie Ichtegem

Het bedrijf te Ichtegem heeft een nutriëntenhalte van 5.850 kg N en 2.398 kg P2O5. Aangezien er minder dan 7,5 ton fosfaat wordt geproduceerd, dient er geen mest verwerkt te worden. Alle mest wordt door middel van burenregeling op akkers afgezet.

Beoordeling: Wingene & Ichtegem: De totale mestproductie die voortkomt van de bedrijfsactiviteiten wordt als een gering tot verwaarloosbaar effect op het milieu ingeschat; dit rekening houdend met het feit dat het bedrijf geproduceerde mest verder verwerkt wordt zoals voorgeschreven volgens de geldende wetgeving.

6.4.3 Mestopslag

Locatie Wingene Op het bedrijf te Wingene zijn alle stallen uitgerust met mestkelders alwaar de mest van de dieren opgevangen wordt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de totaal aanwezige vergunde mestopslagcapaciteit verdeeld over de verschillende stallen:

Wingene vergund Wingene aanwezig Wingene toekomstig stal 1 74 m³ 200 m³ 200 m³ stal 2 754,68 m³ 755 m³ 755 m³ stal 3 754,68 m³ 755 m³ 755 m³ stal 4 592,68 m³ 593 m³ 593 m³ stal 5 1.392 m³ 1.392 m³ 1.392 m³ stal 6 559 m³ 559 m³ 559 m³ stal 7 / 200 m³ 120 m³ totaal 4.127,04 m³ 4.254 m³ 4.374 m³

Al de mest geproduceerd door de dieren komt terecht in de mestkelders (mengmest) en blijft daar gestockeerd (max. 3 weken). De stallen en mestopslaglocaties op het bedrijfsterrein aanwezig dienen zodanig geconstrueerd te zijn dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Op het bedrijfsterrein bevinden er zich geen grondwaterpeilputten (het bedrijf huisvest minder dan 2.500 varkens in inrichtingen met mestkelders).

In de toekomstige situatie zal het bedrijf meer dan 2.500 varkens huisvesten in inrichtingen uitgerust met mengmestkelders en zal het bedrijf volgens de wettelijke voorschriften (Vlarem II, art. 5.9.9.2 §2) peilputten plaatsen en tenminste om de 3 maanden het grondwater controleren op de eventuele aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijke lekken. Bovendien zal de exploitant (zoals wettelijk voorgeschreven) op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 123

De afschrift van de analyseresultaten zal de exploitant over maken aan de Afdeling Milieu- inspectie.

Locatie Ichtegem Op het bedrijfsterrein te Ichtegem is een vergunde mestopslagcapaciteit aanwezig van 475 m³ vaste mest.

Beoordeling: Wingene huidig: Rekening houdende met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er steeds een potentieel risico naar verspreiding van mest naar de omgeving. Hierdoor wordt voor het bedrijf te Wingene uitgegaan van een potentieel negatief effect. Wingene toekomstig: In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Wingene peilputten geplaatst worden. Naast het plaatsen van peilputten waaruit driemaandelijkse controlename door de exploitant zal plaatsvinden, zal minimaal driejaarlijks een grondwateronderzoek door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek op kosten van de exploitant uitgevoerd worden. Door deze controle kan de exploitant een grote lekkage van de mestkelders waarnemen en de nodige maatregelen nemen. Hierdoor wordt het riscio op vermesting als gering negatief ingeschat. Ichtegem: Rekening houdende met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er steeds een potentieel risico naar verspreiding van mest naar de omgeving. Hierdoor wordt voor het bedrijf te Ichtegem uitgegaan van een potentieel negatief effect.

Vermesting vormt een bedreiging voor halfnatuurlijke en natuurlijke ecosystemen waar de beperkt beschikbare stikstof de concurrentie tussen soorten beslecht. Heiden, schraalgraslanden en sommige bostypes zijn zeer gevoelig voor stikstofvermesting via depositie of via water (grondwater, oppervlaktewater). Hoge stikstofdeposities tasten verder de vitaliteit van bossen aan.

De verzurende depositie veroorzaakt door het bedrijf werd reeds besproken in het thema ‘verzuring’.

6.4.4 Cumulatieve effecten

MAP-meetpunten (meting van het nitraatgehalte), representatief voor de subbekkens waarin de bedrijven en/of de bedrijfseigen percelen gelegen zijn, zijn een maat voor de eventuele vermesting te wijten aan de landbouwactiviteiten stroomopwaarts van het meetpunt. Het geeft aan of er voor het gehele subbekken (rekening houdend met alle aanwezige landbouwexploitaties) al dan niet een te hoge concentratie waargenomen wordt.

Er bevindt zich in de omgeving van de bedrijven of de bedrijfseigen cultuurgronden geen MAP- meetpunten representatief voor het gebied waarin de bedrijven/bedrijfseigenpercelen gelegen zijn.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 124

6.4.5 Synthese effecten vermesting

Bij de beoordeling van de vermesting door de bedrijven wordt rekening gehouden met enerzijds de totale mestproductie op het bedrijf en het percentage dat verwerkt wordt en anderzijds een inschatting van het risico van vermesting door de mestopslag aan de hand van het type mestopslag.

Op beide betrokken bedrijven wordt de geproduceerde mest afgezet en/of verwerkt volgens de regels van het Mestdecreet. Het bedrijf te Wingene zet een gedeelte van zijn mest af op de bedrijfseigen cultuurgronden. Voor alle gronden gelden de algemene bemestingsnormen. Het overige gedeelte van de mest wordt van het bedrijf opgehaald en gaat ter verwerking naar een verwerkingsinstallatie bij derden (Rumbeke) of wordt verwerkt via substitutie. Momenteel wordt 55% via substitutie verwerkt, en 45% wordt afgevoerd naar Rumbeke.

In de toekomstige situatie zal een deel van de mest blijvend afgezet worden op de bedrijfseigen cultuurgronden; het overige gedeelte wordt verwerkt via substitutie en verwerking.

Op het bedrijf te Ichtegem wordt het bedrijfsmatig mestoverschot geproduceerd op het bedrijf afgevoerd en uitgereden op akkers van derden.

Rekening houdende met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er voor de bedrijven te Wingene en te Ichtegem steeds een potentieel risico naar verspreiding van mest naar de omgeving en aldus een potentieel negatief effect.

In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Wingene peilputten geplaatst worden. Naast het plaatsen van peilputten waaruit driemaandelijkse controlename door de exploitant zal plaatsvinden, zal minimaal driejaarlijks een grondwateronderzoek door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek op kosten van de exploitant uitgevoerd worden. Door deze controle kan de exploitant een grote lekkage van de mestkelders waarnemen en de nodige maatregelen nemen. Hierdoor wordt het riscio op vermesting als gering negatief ingeschat.

6.4.6 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.4.6.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Door het bedrijf worden volgende maatregelen getroffen:

- De hoeveelheid af te voeren mest wordt beperkt door het gebruik van aangepast voeder, gevoederd volgens de voedercurve om een optimale voederconversie te bekomen.

- De mestkelders zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat inspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt.

- De mest in de kelders blijft maximaal 3 weken gestockeerd (meestal slechts 14 dagen). Deze wordt direct afgevoerd (ofwel uitgereden op de bedrijfseigen gronden, ofwel afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie). Hierdoor wordt de impact van enige lekken of scheuren in de kelders beperkt.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 125

6.4.6.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

De exploitant zal in de toekomstige situatie peilputten plaatsen en de toestand van de mestkelder (eventuele lekkages) opvolgen doormiddel van controles en analyses van het grondwater in deze peilputten.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 126

6.5 Visuele hinder

In het thema verstoring door visuele hinder worden effecten besproken met betrekking tot de discipline landschap.

6.5.1 Visuele hinder ten gevolge van uitbating bedrijf

Locatie Wingene Zoals vermeld in de referentiesituatie is het studiegebied van het bedrijf te Wingene gelegen in het traditionele landschap ‘Houtland’. Een zachtgolvend gebied gekenmerkt door landbouwland met hoofzakelijk verspreide bewoning en kleine kern- en hoofddorpen.

Het bedrijf is volgens het gewestplan gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijfscentrum bevindt er zich geen landschappelijk beschermd erfgoed. Volgens de Landschapsaltas bevinden er zich geen relictzones, ankerplaatsen of puntrelicten binnen de straal van 1 km. Wel loopt er een lijnrelict net ten zuiden van het bedrijf, nl. L30025 ‘Hertsbergebeek & Ringbeek’. Beide beken zijn kronkelende beken met veel meanders die een structureel element in het landschap vormen.

Het bedrijf zelf en de ligging van het bedrijf in zijn ruimere omgeving wordt geïllustreerd (zie bijlage 3) aan de hand van een beperkt aantal foto’s.

De stallen, voedersilo’s en overige bedrijfsgebouwen vormen een groot infrastructuurcomplex. Het bedrijf is algemeen een net en verzorgt geheel. Aan de west-, zuid- en oostzijde is er een groenaanplant aanwezig (inheemse hagen + bomen) (zie foto’s bijlage 3). De nieuwe stal zal opgericht worden grenzend aan een bestaande stal, binnen de reeds bestaande groenaanplant. Hierdoor blijft de bijkomende visuele impact (door uitbreiding van het aantal infrastructuren) beperkt.

Beoordeling Wingene: Het bedrijf heeft een verzorgd uitzicht en wordt in beperkte mate omgeven door een inheems groenscherm. Voortgaand op de ligging van het bedrijf in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en de geplande bouwwerken voor het plaatsen van een nieuwe zeugenstal, worden geen extra maatregelen voorgesteld. Vanuit de landschappelijk waardevolle gewestplanbestemming en de aanwezige groenscherm wordt in de huidige situatie voor het bedrijf uitgegaan van een visueel gering negatief effect.

Locatie Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem is net als het bedrijf te Wingene gelegen in het traditionele landschap ‘Houtland’.

Binnen de 1 km-zone rond het bedrijf te Ichtegem worden er volgens de Landschapsatlas geen ankerplaatsen, relictzones, lijn- of puntrelicten aangetroffen. Tevens bevinden er geen landschappelijk beschermd erfgoed.

Het bedrijf bevindt zich volgens het gewestplan in agrarisch gebied. Het bedrijf bestaat slechts uit 1 stal en 1 voedersilo, waardoor er geen sprake is van een echt bedrijvencomplex.

Beoordeling Ichtegem: Geen relevant effect.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 127

6.5.2 Archeologie

Op het bedrijf te Wingene wordt in de toekomstige situatie een nieuwe varkensstal geplaatst. De graafwerkzaamheden nodig voor deze aanpassingen kunnen invloeden hebben op de bodem tot enkele meters diep. Mogelijkerwijs kunnen bij deze werkzaamheden archeologische elementen aangetroffen worden.

Als voldoende maatregel wordt beschouwd dat de meldingsplicht bij het vinden van een archeologisch goed gerespecteerd wordt. Binnen de 3 dagen moeten eventuele vondsten gemeld worden aan Afdeling Monumenten & Landschappen.

6.5.3 Synthese effecten visuele hinder

Bij de beoordeling van de visuele hinder door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met het effect van de aanwezigheid van het bedrijf in het landschap en anderzijds met een inschatting van het effect van een groenscherm (lengte, streekeigenheid,…).

Het bedrijf te Wingene heeft een verzorgd uitzicht en wordt in voldoende mate omgeven door een inheems groenscherm. Voortgaand op de ligging van het bedrijf in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en het aanwezige groenscherm wordt in de huidige situatie voor het bedrijf uitgegaan van een visueel gering negatief effect.

Voortgaand op de ligging van het bedrijf in agrarisch gebied wordt in de huidige situatie voor het bedrijf uitgegaan van een visueel gering negatief effect.

6.5.4 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.5.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Het bedrijf heeft een verzorgd uitzicht. Er zijn groenaanplanten voorzien die bijdragen aan een visueel aangenaam karakter van het bedrijf. Deze bestaan zowel uit hagen als uit hoogstam bomen aan de zuidelijke en aan de westelijke zijde. Aan de oostelijke zijde is er een rij knotbomen aanwezig.

6.5.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Er worden geen verdere maatregelen voorgesteld betreffende de groenaanplant.

Indien bij de graafwerkzaamheden voor het bouwen van de nieuwe stal archeologische elementen aangetroffen worden, dan zal de Afdeling Monumenten & Landschappen binnen de 3 dagen verwittigd worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 128

6.6 Geluidshinder

In het thema verstoring door geluidshinder worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines geluid en mens.

6.6.1 Problematiek van geluidshinder

Al de bedrijven betrokken bij voorliggend project zijn gelegen in agrarisch gebied en aldus landelijk gebied.

In bijlage 2.2.1 van Vlarem-II worden milieukwaliteitsnormen gegeven voor geluid. Aan de richtwaarden dient voldaan te zijn op 200 meter van de perceelsgrens van het bedrijf tenzij dichterbij woningen voorkomen. Volgende milieukwaliteitsnormen voor het LA95,lh-niveau van het omgevingsgeluid in open lucht worden gegeven:

Tabel 6.6.1 – Milieukwaliteitsnormen voor het LA95,lh-niveau van omgevingsgeluid in open lucht*

overdag ‘s avonds ‘s nachts landelijk gebied 40 35 30 woongebied 45 40 35

* De LA95,1h-waarden zijn de gemiddelde waarden van alle metingen, om het uur, gedurende de dagperiode (8-18u), de avond (19-22u) en de gemiddelde waarde van de vier laagste waarden tijdens de nacht (22-7u).

Incidentele geluidsbronnen dienen anders beoordeeld te worden. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq, 1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). Voor de dagperiode betekent dit m.a.w. 72 minuten.

Volgens bijlage 4.5.5. van Vlarem II geldt als richtwaarde, uitgedrukt als LAeq, 1s in dB(A) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen, de toepasselijke richtwaarde (zie tabel 6.6.1) vermeerderd met 15 dB(A) tijdens de dag en 10 dB(A) ’s avonds en ’s nachts.

Bij hervergunningen worden enkel saneringsmaatregelen vereist indien er ernstige klachten zijn en het specifiek geluidsniveau (geluidsniveau van een inrichting) hoger is dan de richtwaarde verhoogd met 10 dB(A). Een geluid van 40 dB(A) komt overeen met het geluid in een bibliotheekruimte.

Geluidshinder door dit bedrijf kan geproduceerd worden door volgende activiteiten:

- vullen van voedersilo’s, - transport van grondstoffen, - laden en lossen van dieren, - de dieren zelf, - ventilatoren, - mestverwerking.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 129

6.6.2 Geluidshinder aanlegfase

Het voornaamste element wat de aanlegfase voor het voorliggende project betreft, is de plaatsing van de nieuwe varkensstal te Wingene.

Het aantal transporten noodzakelijk voor het uitvoeren van deze werkzaamheden wordt ingeschat op een 18-tal transporten (zie punt 3.4).

Tijdens de werkzaamheden kan enige geluidshinder (algemeen gepaard gaand aan bouwwerkzaamheden) waarneembaar zijn in de directe bedrijfsomgeving. Binnen de straal van 100 m zijn er slechts 2 bedrijfsvreemde woningen gelegen. Het meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woonhuis is de woning van de vroegere eigenaar en bevindt zich op 7 m van de dichtste stal. De tweede woning bevindt zich op 46 meter van het bedrijfscentrum. Bij beide woningen kan geluidshinder verwacht worden. Aangezien het hier gaat om beperkte werkzaamheden (de werken zullen slechts een 3-tal maanden duren) is de geluidshinder eerder als gering negatief in te schatten.

Inzake de transporten naar het bedrijf te Wingene wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar tot gering negatief effect. Als voornaamste aanvoerroute zal immers de route vanuit het noorden via de autosnelweg E40, Afrit , N370 richting Wingene, Koolstraat tot aan de Hoogweg gevolgd worden. Hierbij volgt het verkeer dus voornamelijk de grote verkeersassen in de omgeving van het bedrijf en zal bijkomende hinder dan ook eerder gering tot verwaarloosbaar zijn.

Beoordeling: Tijdelijk verwaarloosbaar tot gering negatief effect ten gevolge van de transporten ten behoeve van de werkzaamheden en ten gevolge van de werkzaamheden zelf.

6.6.3 Geluidshinder ten gevolge van bedrijfsuitbating

De volgende activiteiten worden in hoofdzaak overdag uitgevoerd:

6.6.3.1 Vullen van voedersilo’s

De geluidsproductie door het vullen van silo’s kan beschouwd worden als incidenteel geluid (zie eerder). Metingen bij vergelijkbare installaties (bron: metingen Bodemkundige Dienst van België – IRCO), hebben aangetoond dat de geluidssterkte op een afstand van vijf meter ongeveer 73 dB(A) bedraagt. Wetende dat de geluidssterkte van een puntbron afneemt met 6 dB(A) met de verdubbeling van de afstand tot deze puntbron, zal de geluidssterkte minder dan 50 dB(A) bedragen op 80 meter en 43 dB(A) op een afstand van 160 meter, bij afwezigheid van geluidsschermen. Deze waarden zijn enkel indicatief; het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren af en ook de impact van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen kan niet ingeschat worden.

Locatie Wingene Het voederverbruik op het bedrijf te Wingene wordt in de huidige situatie ingeschat op 2.500 ton droog voeder per jaar. Het voeder wordt aangebracht in een 85-tal transporten per jaar (wekelijks 1 à 2 transporten).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 130

In de toekomstige situatie wordt het voederverbruik ingeschat op 2.800 ton. Hierdoor zal het aantal transporten niet aanzienlijk stijgen, en zullen er ongeveer 2 transporten per week zijn.

Uitgaande van een maximale levering van 30 ton per dag (er vinden geen twee leveringen plaats op éénzelfde dag) en de gemiddelde blaasduur van ± 1 uur voor een lading van 30 ton voeder, komt de maximale vulduur (met geluidsproductie) per dag ongeveer overeen met 60 minuten. Binnen een dagperiode is de vulduur (met geluidsproductie) dus kleiner dan 72 minuten (10% van de dagperiode), waardoor voldaan wordt aan de 10% regel voor incidenteel geluid (zie eerder).

Locatie Ichtegem Het voederverbruik op het bedrijf te Ichtegem wordt in de huidige situatie ingeschat op 300 ton droog voeder per jaar. Het voeder wordt wekelijks aangebracht.

De vulduur per dag bedraagt minder dan 10% van de dagperiode (72 minuten) en er kan aldus uitgegaan worden van een incidentele geluidsbron.

In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Ichtegem geen dieren meer gehouden worden.

Onderstaand wordt per bedrijf een toetsing van de geldende geluidsnorm voor incidenteel geluid uitgevoerd. Vermits het vullen van de silo’s uitsluitend overdag gebeurt, wordt hier enkel de richtwaarde van 55 dB(A) (40 + 15) verder in beschouwing genomen. Volgens de hoger vernoemde meetwaarden zal de grens van 55 dB(A) bereikt worden op ongeveer 40 meter afstand van de silo’s. richtwaarde afstand tot richtwaarde aantal huizen binnen zone met overschrijding richtwaarde 55 db(A) 40 m Wingene: 1 woning (de vroegere exploitantenwoning) Ichtegem: 0 woningen

Beoordeling Wingene & Ichtegem: Voor het bedrijf te Wingene bevindt de woning van de vroegere exploitant zich binnen de 40 m (zone waarbinnen een overschrijding van de richtwaarde (55 dB(A)) voor incidenteel geluid optreedt). Voor deze woning kan er hinder verwacht worden. Bijgevolg wordt er uitgegaan van een negatief effect. Aangezien we hier te maken hebben met de vroegere exploitantenwoning, kunnen we spreken van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie blijft dit gering negatief effect. Voor het bedrijf te Ichtegem is er geen relevant effect, aangezien er geen woningen binnen de straal van 40 m voorkomen.

6.6.3.2 Ventilatoren

Locatie Wingene Op het bedrijf te Wingene worden de stallen 1, 2 en 3 op natuurlijke wijze verlucht. Stallen 4, 5 en 6 worden wel op mechanische wijze verlucht. In totaal zijn volgende ventilators op het bedrijf aanwezig:

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 131

- 6 ventilatoren van 0,4 kW; - 7 ventilatoren van 0,35 kW; - 15 ventilatoren van 0,28 kW.

In de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal natuurlijk verlucht, waardoor de geluidsproductie ten gevolge van de ventilatoren gelijk blijft.

Uit technische brochures van stalventilatoren blijkt dat het geluidsniveau van deze ventilatoren i.f.v. het vermogen varieert van 63 tot 60 dB(A) op twee meter afstand van de bron. Wetende dat de geluidssterkte van een puntbron afneemt met 6 dB(A) met de verdubbeling van de afstand tot deze puntbron, zal de geluidssterkte minder dan ongeveer 30 dB(A) (= richtwaarde voor ’s nachts in landelijk gebied) bedragen op ongeveer 90,5 meter, bij afwezigheid van geluidsschermen. Deze waarden zijn enkel indicatief; het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren af en ook de impact van de aanwezige (natuurlijke) geluidsschermen kan niet ingeschat worden.

Wingene (huidige = toekomstige situatie) richtwaarde afstand tot richtwaarde aantal huizen binnen zone met overschrijding richtwaarde 30 db(A) 90,5 m 2 bedrijfsvreemde woningen binnen straal van 90,5 meter

Locatie Ichtegem Op het bedrijf te Ichtegem wordt de stal op natuurlijke manier verlucht. Bijgevolg is er geen geluidsproductie door ventilatoren.

Beoordeling: Wingene: Er bevindt zich zowel in de huidige als toekomstige situatie 2 woningen binnen de zone waar eventuele overschrijding van de richtwaarde zou kunnen optreden. Voortgaande op de bovenstaand gemaakte ruwe inschatting van het geluidsniveau kunnen de inwoners van deze woning aldus eventuele geluidshinder ondervinden ten gevolge van de werking van de ventilatoren. Een hinderlijke beïnvloeding van deze woningen wordt als een negatief effect beoordeeld. De geluidsproductie in de huidige en in de toekomstige situatie blijft gelijk.

Ichtegem: Er bevinden zich geen ventilatoren in de stal in het bedrijf te Ichtegem. Bijgevolg is er hier geen relevant effect.

6.6.3.3 Mestverwerking

Ten gevolge van de installaties voor de mestverwerking wordt geen geluidshinder verwacht, aangezien er geen mestverwerkingsinstallaties aanwezig zijn noch op het bedrijf te Wingene, noch te Ichtegem.

Beoordeling: Geen relevant effect.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 132

6.6.3.4 Transport van grondstoffen

Locatie Wingene Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. De meeste aanvoer gebeurt met vrachtwagens. Als voornaamste aanvoerroute wordt hiervoor de route aangegeven vanuit het noorden via de autosnelweg E40, Afrit Beernem, N370 richting Wingene, Koolstraat tot aan de Hoogweg. Hierbij volgt het verkeer dus voornamelijk de grote verkeersassen in de omgeving van het bedrijf. Bijkomende hinder ten gevolge van het bedrijf is dan ook eerder verwaarloosbaar te noemen ter hoogte van deze aanvoerroute.

Tabel 6.6.2.4 geeft een inschatting van jaarlijkse transporten ten behoeve van het bedrijf. De spreiding van de transporten over het jaar is ± gelijkmatig te Wingene. Enkel bij de overgang naar een nieuwe bedrijfscyclus treedt een tijdelijke piek in het aantal transporten op. Gemiddeld dient rekening gehouden te worden met een 5,7-tal verkeersbewegingen per week. In de toekomstige situatie zal dit oplopen tot een 6,1-tal bewegingen per week.

Tabel 6.6.2.4 – Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie

Jaarlijks aantal transporten (enkele Wingene Wingene Ichtegem richting) ten behoeve van het bedrijf huidig toekomstig huidig aanvoer dieren 0 0 10 aanvoer voeder 85 100 52 aanvoer brandstof 3 3 / afvoer slachtrijpe dieren 27 27 10 afvoer mest 80 82 10 afvoer kadavers 52 52 52 verkoop biggen 12 15 / Totaal 259 279 134 Gemiddeld aantal verkeers- 5 5,4 2,5 bewegingen per week

Locatie Ichtegem De belangrijkste invalsweg voor het bedrijf te Ichtegem is via de Bruggestraat, stationstraat, N 33 (Oostendse Baan), naar de E40. Transporten naar het bedrijf passeren dan bijna altijd doorheen woongebied.

Gemiddeld dient rekening gehouden te worden met een 2,5-tal verkeersbewegingen per jaar. Deze zijn echter heel sterk geconcentreerd: de aanvoer en afvoer van dieren gebeurt in beide gevallen 2 keer per jaar (ongeveer 5 vrachtwagens per keer). De mest wordt 1 keer per jaar in maart afgevoerd. Aanvoer van voeders en afvoer van kadavers is op wekelijkse basis. In de toekomstige situatie zullen de verkeersbewegingen ten behoeve van dit bedrijf volledig verdwijnen.

Beoordeling: Wingene: Inzake de transporten naar het bedrijf te Wingene wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar tot gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het aantal noodzakelijke transporten eerder beperkt te noemen. Als voornaamste aanvoerroute wordt hiervoor de route aangegeven vanuit het noorden via de autosnelweg E40, Afrit Beernem, N370 richting Wingene, Koolstraat tot aan de Hoogweg. Hierbij volgt het verkeer dus

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 133

voornamelijk de grote verkeersassen in de omgeving van het bedrijf. Bijkomende hinder ten gevolge van het bedrijf is dan ook eerder verwaarloosbaar te noemen ter hoogte van deze aanvoerroute.

Ichtegem: Transporten naar het bedrijf te Ichtegem dienen sowieso doorheen gevoelige gewestplanbestemmingen te lopen (woongebied). Wel blijft het aantal transporten heel beperkt waardoor de hinder eerder als gering dient ingeschat te worden.

6.6.3.5 Laden en lossen van dieren

Ophaling en levering van de varkens gebeurt voor beide bedrijven hoofdzakelijk overdag. In Ichtegem worden er 2 maal per jaar dieren geleverd. Deze levering gebeurt via een aantal transporten allemaal gedurende 1 dag.

Het verhandelen van dieren gebeurt voor de gebouwen. De vrachtwagens worden op het verharde deel van de bedrijven geparkeerd. Het lossen en het laden van de dieren kan mogelijks aanleiding geven tot lawaaihinder.

Rekening houdende met het feit dat voor het bedrijf te Wingene het meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning zich op 7 meter van het bedrijfscentrum bevindt kan hiervoor een potentieel negatief effect verwacht worden.

Te Ichtegem bevindt het dichtstbij zijnde bedrijfsvreemde woning op 80 meter van de stallen. Er is bijgevolg geen tot een verwaarloosbaar negatief effect te verwachten.

Beoordeling: Wingene: Potentieel gering negatief effect in de huidige en in de toekomstige situatie.

Ichtegem: Geen relevante effecten.

6.6.3.6 De dieren zelf

Beide locaties Lawaai van de varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden. In de nabijheid van het bedrijf worden geen (geluid)hinderlijke activiteiten uitgevoerd, zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen het bedrijf zelf worden de dieren zo min mogelijk door het personeel gestoord.

De dieren worden op frequente basis gevoederd, waardoor deze ook minder lawaai (schreeuwen) maken om voeder. Het voederen met brijvoeder heeft ook als voordeel dat de varkens vlugger een verzadigd gevoel hebben en minder vlug een hongergevoel.

Met uitzondering van het laden van de dieren kan er dan ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 134

6.6.4 Synthese effecten geluidshinder

Bij de beoordeling van de geluidshinder door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met de geluidshinder door de aanlegfase, het vullen van de voedersilo’s, de ventilatie, de transporten, laden en lossen van de dieren, de dieren zelf, enz.

Ten gevolge van de aanlegfase voor het bedrijf te Wingene worden er geen grote effecten verwacht. Wel kan er mogelijks sprake zijn van een tijdelijk verwaarloosbaar tot gering negatief effect ten gevolge van de transporten ten behoeve van de werkzaamheden.

Inzake het vullen van de voedersilo’s wordt er voor het bedrijf te Wingene uitgegaan van een gering negatief effect, aangezien de woning van de vroegere exploitant zich binnen de zone waarbinnen een overschrijding van de richtwaarde (55 dB(A)) voor incidenteel geluid optreedt. Voor het bedrijf te Ichtegem is er geen relevant effect, aangezien er geen woningen binnen de straal van 40 m voorkomen.

Rondom het bedrijf te Wingene bevindt zich zowel in de huidige als toekomstige situatie 2 woningen binnen de zone waar eventuele overschrijding van de geluidsrichtwaarde zou kunnen optreden ten gevolge van de ventilatie op het bedrijf (90,5 m). Voortgaande op de bovenstaand gemaakte ruwe inschatting van het geluidsniveau kunnen de inwoners van deze woningen aldus eventuele geluidshinder ondervinden ten gevolge van de werking van de ventilatoren. Een hinderlijke beïnvloeding van deze woningen wordt als een negatief effect beoordeeld. Er bevinden zich geen ventilatoren in de stal in het bedrijf te Ichtegem. Bijgevolg is er hier geen relevant effect.

Inzake de transporten naar het bedrijf te Wingene wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar tot gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het aantal noodzakelijke transporten eerder beperkt te noemen. Als voornaamste aanvoerroute wordt hiervoor de route aangegeven vanuit het noorden via de autosnelweg E40, Afrit Beernem, N370 richting Wingene, Koolstraat tot aan de Hoogweg. Hierbij volgt het verkeer dus voornamelijk de grote verkeersassen in de omgeving van het bedrijf. Bijkomende hinder ten gevolge van het bedrijf is dan ook eerder verwaarloosbaar te noemen ter hoogte van deze aanvoerroute. Transporten naar het bedrijf te Ichtegem dienen sowieso doorheen gevoelige gewestplanbestemmingen te lopen (o.a. woongebied). Wel blijft het aantal transporten beperkt waardoor de bijkomend hinder eerder als gering dient ingeschat te worden.

Het laden van de dieren gebeurt op beide bedrijven hoofdzakelijk overdag. Rekening houdende met de afstand van het bedrijfscentrum tov de meest nabijgelegen woning worden er op het bedrijf te Wingene een potenieel gering negatief effect verwacht. Voor het bedrijf te Ichtegem wordt er geen relevant effect verwacht.

6.6.5 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.6.5.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie van de aanwezige inrichtingen tot een minimum te beperken. Toch wordt bij het uitvoeren van de verschillende activiteiten en de keuze van de geluidsproducerende toestellen en hun inplanting door de exploitant rekening gehouden, teneinde geluidsoverlast voor omwonenden te voorkomen:

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 135

- De grootste bedrijvigheid gebeurt overdag (het vullen van de silo’s, laden en lossen van dieren); - Er is een groenscherm aanwezig; - Niet alle stallen worden door middel van ventilatoren verlucht. Bovendien worden een groot aantal ventilatoren slechts gebruikt bij te hoge temperaturen (dus enkel in de zomer).

6.6.5.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Naast het toepassen van de goede huisvader principes (motoren van vrachtwagens niet nodeloos laten draaien etc.) worden geen specifieke maatregelen voorgesteld.

Met betrekking tot eventuele geluidshinder ten gevolge van de ventilatoren worden geen te nemen milderende maatregelen voorgesteld. Dit omwille van het feit dat in de ontheffingsaanvraag gebruik is gemaakt van een zeer ruwe inschatting van mogelijke geluidsniveaus en er in het verleden geen schriftelijke klachten hebben plaatsgevonden met betrekking tot geluidshinder ten gevolge van het bedrijf.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 136

6.7 Verspreiding van zwevend stof

In het thema verstoring door stofhinder worden effecten besproken met betrekking tot de discipline lucht.

6.7.1 Problematiek van zwevend stof

Zwevend stof is een mengsel van afzonderlijke deeltjes (vloeibare en vaste), met uiteenlopende samenstellingen en afmetingen. Een gas met daarin rondzwevende deeltjes noemt men een aërosol. Er kan een onderscheidt gemaakt worden tussen primaire en secundaire aërosolen:

- Primaire aërosolen: worden rechtstreeks uitgestoten in de atmosfeer door verschillende soorten bronnen. Ook mechanisch gevormde deeltjes die ontstaan door verkleining van grover materiaal en terecht gekomen in de atmosfeer, worden als primaire aërosolen beschouwd.

- Secundaire aërosolen: ontstaan in de atmosfeer door chemische reacties uit gasvormige componenten zoals ammoniak, zwaveldioxide, stikstofoxiden of organische verbindingen.

De problematiek inzake zwevend stof, alsook de relatie met de landbouw- en veeteeltsector werd reeds besproken bij de referentiesituatie lucht (zie hoofdstuk 4).

6.7.2 Verspreiding van zwevend stof ten gevolge van uitbating bedrijf

6.7.2.1 Vullen van voedersilo’s

Locatie Wingene & Ichtegem: Het voeder wordt via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen.

Het vullen van de silo’s betreft op al de aanwezige bedrijven slechts een tijdelijke stofbron. De exploitanten verplichten het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo’s.

Beoordeling: De stofemissie veroorzaakt door het vullen van de voedersilo’s wordt als een verwaarloosbaar tot gering negatief effect beschouwd.

6.7.2.2 Emissielucht van stallen

Stofuitstoot via de emissielucht van de stallen kan beschouwd worden als een permanente bron waarbij de stofconcentratie functie is van het ventilatiedebiet en de leeftijd van de dieren.

Een groot deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van de stallen. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke hogere stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 137

Op basis van een aantal overzichtsstudies wordt dieper ingegaan op de fijne stof emissies vanuit de veehouderij (Klimont, 2002 en Aarnink et al., 2004). De voornaamste bron van fijne stof op veeteeltbedrijven komt voort uit het voeder, de mest en het strooisel. Een mindere bijdrage komt voort van huidschilfers, haar, insectdeeltjes, enz.

De gemiddelde diameter van stofdeeltjes verzameld in varkens- en kippenstallen situeren zich binnen een range van 11 tot 17 m (> PM10). Het aandeel van PM5 in de totale stofemissie wordt ingeschat tussen de 4 à 16%. Verschillende metingen uitgevoerd in verschillende landen (Denemarken, Nederland, Duitsland en Engeland) wijzen niet steeds op eenduidige waarden.

Klimont et al. (2002) vermeldt volgende algemene waarden voor varkensstallen: Stofemissiefactoren uitgedrukt in kg/dier/jaar PM2,5 PM2,5-PM10 PM10 >PM10 varkensstallen 0,0778 0,3598 0,4376 0,5348

Aarnink et al. (2004) maakt een verder onderscheid in PM10-emissie op basis van diercategorie. In onderstaande tabel wordt voor de verschillende bedrijven het aantal dieren binnen de van toepassing zijnde categorieën aangegeven: Stofemissiefactoren voor varkensstallen Aantal dieren Diersoort PM10 Wingene huidig Wingene toekomstig Ichtegm huidig (kg/dier/jaar) - Vleesvarkens * 0,342 2129 2383 450 - Biggen 0,174 1179 1400 0 - Guste en drachtige 0,251 300 320 0 zeugen * * beren worden in rekening gebracht bij de vleesvarkens, de zeugen bij de guste en drachtige zeugen

Rekening houdende met het aanzienlijke verschil tussen diersoorten wordt de totale PM10- emissie voor de verschillende bedrijven ingeschat op basis van deze laatst vermelde cijfers.

Tabel 6.7.2.2 – Toepassing stofemissiefactoren voor de verschillende bedrijven

Wingene huidig Wingene toekomstig Ichtegem Totale PM10 stofemissie (ton/jaar) 1,009 1,139 0,154

Naast de PM10-stof emissie ten gevolge van de stallen op zich, dient voor veeteeltbedrijven eveneens rekening gehouden te worden met PM10-emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen. Het verbruik aan fossiele brandstoffen van toepassing voor het veeteeltgedeelte van het bedrijf wordt zowel voor de huidige als toekomstige situatie ingeschat op 30.000 liter mazout en 2.00 liter petroleum. Het verbruik van deze brandstoffen (CV-ketels, noodstroom, enz.) gaat gepaard met een PM10-emissie van 6 kg PM10 per jaar (= 0,006 ton).

Om een indicatief beeld te bekomen op de verspreiding van de PM10-emissie ter hoogte van het veeteeltbedrijf wordt in IFDM een benaderende modellering toegepast *. * Hiertoe worden de emissies van PM10 ten gevolge van de verschillende stallen inrekening gebracht. De stallen worden bij deze modellering beschouwd als één oppervlaktebron waaraan de totale emissiewaarde wordt toegekend. Van de drie beschikbare meteobestand in IFDM wordt het bestand IFDM8889.69m gehanteerd, rekening houdende met het feit dat dit bestand relatief hoge waarden (worst-case benadering) oplevert (bron: handleiding IFDM versie 2.0). De waarde die door het model berekend wordt, is de jaargemiddelde concentratie (‘average’ IFDM output) dewelke vervolgens getoets wordt aan de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 gelijk aan 40 microgram/m³ (grenswaarde van toepassing vanaf 1 januari 2005 volgens Europese richtlijn 1999/30/EG).

Uit deze modelering voorgesteld in figuren 6.3 volgt dat de door het bedrijf te Wingene veroorzaakte jaargemiddelde PM10-concentratie (zowel in de huidige als toekomstige situatie)

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 138

in de directe omgeving van het bedrijf 1 – 2 microgram/m³ bedraagt. Het bedrijf te Ichtegem veroorzaakt op zich in de directe omgeving een jaargemiddelde PM10-concentratie van 0,5 - 1 microgram/m³.

Indien uitgegaan wordt van een een jaargemiddelde PM10ref-concentraties in de gemeente Wingene en Ichtegem van 36-40 microgram/m³ (zie bespreking referentiesituatie lucht) kan een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m³ in de directe omgeving van het bedrijf mogelijks voorkomen. Indicatief wordt onderstaand het aantal woningen gelegen binnen de contour van 5 microgram/m³ weergegeven.

Binnen de contour van 5 microgram/m³ bevinden er zich: Wingene huidig: 2 woonhuizen; Wingene toekomstig: 2 woonhuizen; Ichtegem huidig: 0 woonhuizen.

Beoordeling: Er zijn 2 woningen gelegen binnen de contour van 5 microgram/m³ rond het bedrijf te Wingene en dit zowel in de huidige als in de toekomstige situatie. Het dichtste huis betreft de woning van de vroegere exploitant, die vroeger dus aan landbouwactviteiten was verbonden, maar nu niet meer.Aangezien de woning vroeger bij dit bedrijf behoorden kan het effect eerder als gering negatief aanzien worden. Het andere huis is wel verbonden aan landbouwactiviteiten, waardoor het effect eveneens als gering negatief kan aanzien worden. Binnen de contour van 5 microgram/m³ rond het bedrijf te Ichtegem bevindt er zich geen woning. Hierdoor wordt er geen directe aanwijzing gegeven dat tengevolge van het bedrijf in kwestie een overschrijding van de jaargemiddelde PM10-concentratie veroorzaakt wordt ter hoogte van omliggende woningen. De bijdrage van de veeteeltbedrijven aan de totale PM10-emissie wordt echter wel als een negatief effect aangegeven.

6.7.2.3 Andere bronnen

Het maken van een inschatting omtrent diffuse emissies van stof is moeilijk te maken. Diffuse emissie in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies tengevolge van akkerbewerking en verkeer. Andere eerder incidentiële stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden en lossen van dieren, het uitmesten van de stallen, enz.

Rekening houdende met de akkerbouwactiviteit van het bedrijf te Wingene, alsook met de aan- en afvoer transporten ten behoeve van het veeteeltbedrijf zal het bedrijf ook een bijdrage leveren aan deze diffuse vormen van stofemissie. Deze diffuse effecten tracht de exploitant te beperken door het optimaliseren van het aantal nodige transporten (en aldus ook het mazoutverbruik) en het nastreven van een goede reinheid van het bedrijfsterrein.

Op het bedrijf te Ichtegem is er geen akkerbouwactiviteit aanwezig. Ook worden er op het bedrijf geen fossiele brandstoffen verbruikt.

6.7.2.4 Evaluatie van het project door middel van klachtenregistratie

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 139

Bij de milieudienst van de verschillende gemeentes van de betrokken bedrijven zijn met betrekking tot de voorliggende bedrijven geen schriftelijke klachten bekend in verband met stofhinder.

6.7.3 Synthese effecten zwevend stof

Bij de beoordeling van de verspreiding van zwevend stof door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met de stofproductie door het vullen van de silo’s, stofemissie uit de stallen en emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen.

De stofemissie veroorzaakt door het vullen van de voedersilo’s wordt (oa. door het gebruik van stofzakken) als een verwaarloosbaar tot gering negatief effect beschouwd voor de voorliggende bedrijven.

De voornaamste bronnen van PM10-uitstoot voor het veeteeltbedrijf te Wingene betreffen de stallen en de verbranding van fossiele brandstoffen in CV-ketels. Voor deze uitstoot werd voor het bedrijf te Wingene een IFDM-modellering uitgevoerd welke getoetst werd aan de jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 microgram/m³. De uitstoot ter hoogte van het bedrijfscentrum en de directe omgeving bedraagt voor het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) 1 – 2 microgram/m³. Voor het bedrijf te Ichtegem werd de PM10-uitstoot uit de stallen eveneens gemodelleerd, hiervoor bedraagt de uitstoot ter hoogte van het bedrijfscentrum en de directe omgeving 0,5 – 1 microgram/m³. In de toekomstige situatie verdwijnt deze uitstoot te Ichtegem.

Voortgaand op de jaargemiddelde PM10ref-concentraties in de gemeente Wingene en Ichtegem van 36-40 microgram/m³ kan een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m³ in de directe omgeving van het bedrijf mogelijks voorkomen voor de woningen gelegen binnen de contour van jaargemiddelde PM10-contour van 5 microgram/m³ rondom de betreffende bedrijven. Binnen deze contour zijn er voor het bedrijf te Wingene 2 woningen gelegen. Het dichtste huis betreft de woning van de vroegere exploitant, die vroeger dus aan landbouwactviteiten was verbonden, maar nu niet meer. Aangezien de woning vroeger bij dit bedrijf behoorden kan het effect eerder als gering negatief aanzien worden. Het andere huis is wel verbonden aan landbouwactiviteiten, waardoor het effect eveneens als gering negatief kan aanzien worden. Rond het bedrijf te Ichtegem is er geen enkel woonhuis gelegen. Hierdoor wordt er geen directe aanwijzing gegeven dat tengevolge van het bedrijf in kwestie een overschrijding van de jaargemiddelde PM10-concentratie veroorzaakt wordt ter hoogte van omliggende woningen. De bijdrage van de veeteeltbedrijven aan de totale PM10-emissie wordt echter wel als een negatief effect aangegeven.

Een inschatting van de bijdrage van diffuse stofemissies (akkerbewerking, verkeer, laden en lossen van dieren, enz) is moeilijk te maken. Rekening houdende met de akkerbouwactiviteit van het bedrijf te Wingene, alsook met de aan- en afvoer transporten ten behoeve van het veeteeltbedrijf zal het bedrijf ook een bijdrage leveren aan deze diffuse vormen van stofemissie. Deze diffuse effecten tracht de exploitant te beperken door het optimaliseren van het aantal nodige transporten (en aldus ook het mazoutverbruik) en het nastreven van een goede reinheid van het bedrijfsterrein.

Op het bedrijf te Ichtegem is er geen akkerbouwactiviteit aanwezig. Ook worden er op het bedrijf geen fossiele brandstoffen verbruikt.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 140

6.7.4 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.7.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Pasklare en eenvoudige oplossingen zijn in deze problematiek niet voor handen. Veel veehouders onderkennen het probleem van de hoge stofconcentraties in stallen. Stallen zijn op dit moment waarschijnlijk één van de minst aantrekkelijke werkplaatsen, vooral vanwege de slechte luchtkwaliteit veroorzaakt door de hoge stofconcentraties.

- De meeste oppervlakken die bereden worden, zijn verhard, waardoor stofopwaaiing wordt beperkt; - Tijdens het vullen van de silo’s worden stofzakken aangebracht aan de uitlaatopening die de uitstoot van stofdeeltjes sterk beperken; - De exploitant streeft een goede reinheid van het bedrijfsterrein na waardoor zand en aarde niet langdurig achterblijven op de aanwezige betonverhardingen; - De exploitant tracht de transporten ten behoeve van de exploitatie van het bedrijf te optimaliseren, danig dat het aantal transporten zo beperkt mogelijk blijft.

Roostervloeren kunnen een belangrijke deel van het stof verwijderen. Stof wat door de roosters naar de mestkelders dwarrelt, wordt namelijk door dieractiviteit niet opnieuw in de lucht gebracht. Alle stallen aanwezig op het bedrijf zijn uitgerust met roostervloer.

Het verkleinen van het aandeel aan roostervloer (een gangbare trend gekoppeld aan de overschakeling naar ammoniakemissiearme stalsystemen) vergroot de stofemissie uit varkensstallen. Daarentegen worden veel hellende vloeren bij nieuwbouw of verbouw vervangen door bolle vloeren. Bij bolle vloeren kan het gesedimenteerd stof naar twee zijden worden afgevoerd. Deze trend zorgt daarmee voor een verlaging van de stofemissie. In de nieuw te bouwen stal zal gebruik gemaakt worden van bolle vloeren.

Huisvesting van zeugen in groep op stro (systemen waarbij een dik pak stro of strooisel wordt gebruikt) blijken ook slechts lage stofconcentraties te veroorzaken. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat in een dik pakket stro in het gesedimenteerde stof naar onderen dwarrelt in het stropakket en het in deze onderste lagen blijft vastzitten. De zeugen worden niet gehuisvest in stallen ingestrooid met een dik pakket stro.

6.7.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Volgende milderende maatregelen voor reductie van fijne stof emissie uit de varkenshouderij worden in de literatuur behandeld:

Wassers en filters: Wassers en filters werden eerder reeds aangehaald in deze ontheffingsaanvraag in kader van geur- en ammoniakemissiereductie. Zij vinden echter ook een toepassingsmogelijkheid met betrekking tot stofreductie door het ‘wassen’ van vaste deeltjes uit de stalluchtstroom. Toepassing van deze systemen kunnen reducties van PM10 tussen 90 en 100% opleveren (afhankelijk van het type) (Aarninck et al., 2004). Zoals eerder aangegeven vergen deze systemen echter een aanzienlijk hoge investeringskost (zie hoofdstuk Geurhinder) en zijn deze maatregelen enkel voor grote stallen als economisch haalbaar te beschouwen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 141

Olie of water sproeien: In de afgelopen 15 jaar is internationaal veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om stof in stallen te reduceren via het sproeien van een olie-emulsie of water in de stallen. Deze methode blijkt zeer effectief te zijn om stof in stallen te reduceren tegen relatief geringe kosten. De kosten van het oliesysteem worden voor een deel bepaald door de extra arbeid die nodig is voor het schoonmaken van de hokken. Het sproeien met water is minder aan te raden, vermits het sneller verdampt en aldus ook een grotere hoeveelheid water vergt dan de olie-emulsie om een vergelijkbaar effect te bekomen. Bijkomend wordt door het water de luchtvochtigheid van de stal verhoogd en wordt het strooisel nat, hetgeen de geuremissie negatief beïnvloed.

Het sproeien met olie lijkt op dit moment dan ook de belangrijkste optie te zijn om, puur gericht op stof, de concentratie in de stal te verminderen en de stofemissie belangrijk te reduceren. De kost voor deze maatregel is belangrijk lager dan deze voor de overige reducerende systemen. De investeringskost bedraagt ± 11 € (vleesvarkens) – 45 € (zeugen incl. biggen) per dierplaats, verder dient rekening gehouden te worden met een jaarlijkse kost van 1,8 € (vleesvarkens) – 5,3 € (zeugen incl. biggen) per gemiddeld aanwezig dier (Aarninck et al., 2004). Met dit systeem zou een reductie in fijne stofemissie tot 50% kunnen nagestreefd worden (Aarninck et al., 2004).

Er moeten echter een paar kanttekeningen worden gemaakt bij deze systemen: - Bij de kosten van het oliesproeisysteem zijn niet de kosten inbegrepen van extra arbeid voor het schoonmaken van de stallen. - Het toedienen van de olie is erg belangrijk. De druppels mogen niet te klein zijn, om te voorkomen dat de olie te lang in de lucht blijft zweven en zelf een veroorzaker wordt van longproblemen bij mens en dier. - Het sproeien van water is nog slechts zeer summier getest. Belangrijk bij introductie van dit systeem is om eerst goed te kijken naar eventuele neveneffecten, zoals effecten op de ammoniak- en geuremissie en op de luchtvochtigheid in de stal.

De sproeisystemen van olie en water moeten omwille van bovenstaande elementen eerst nog uitgebreid getest worden voordat deze breed in de praktijk geïmplementeerd kunnen worden (Aarninck et al., 2004).

Voor de reductie van de PM10-emissie ten gevolge van het veeteeltbedrijf worden naast de reeds genomen en geplande maatregelen (reinheid bedrijf, beperking aantal transporten en toepassing chemische luchtwasser op nieuw te bouwen stal) geen bijkomende maatregelen voorgesteld. Wel wordt aangegeven dat de exploitant de evolutie in fijne stof problematiek verder dient op te volgen in de toekomst. Indien in de toekomst stofemissiereductie ten gevolge van besproeiing van de stalvloeren praktisch en financieel haalbaar blijkt, worden hieromtrent bijkomende maatregelen van de exploitant verwacht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 142

6.8 Verstoring van waterhuishouding

In het thema verstoring van waterhuishouding worden effecten besproken met betrekking tot de discipline water.

6.8.1 Problematiek van verstoring van waterhuishouding

Onder de noemer verstoring van de waterhuishouding komen zowel verdroging (verstoring van de waterinhoud en –cyclus van de grondwaterlagen), als overstroming (verstoring van de waterinhoud van het waterlopenstelsel) aan bod. Beleidsmatig wordt het volledig kwantitatieve waterbeleid onder de noemer van verdroging geplaatst. Zowel het waterverbruik, de zuiver kwantitatieve aspecten van het waterbeheer als de aspecten die betrekking hebben op het natuurlijk milieu die rechtstreeks aan die kwantitatieve aspecten gekoppeld zijn, worden hierbij voor ogen gehouden.

Verstoring van de waterhuishouding heeft een belangrijke invloed op de bodemeigenschappen. Er is een sterke interactie tussen verdroging, verzuring en vermesting. Een verlaagde grondwaterstand zorgt voor een versnelde mineralisatie van het organisch materiaal en kan dus vermesting in de hand werken.

In 2001 bedroeg het waterverbruik in Vlaanderen 788 miljoen m3, met vanaf 1996 een afname van het totale verbruik. Deze afname is terug te brengen tot een daling in oppervlaktewater- gebruik, het grondwatergebruik is vrij constant gebleven ( 17%). Het gebruik van hemelwater is zeer beperkt maar wordt gepromoot door de overheid (gemeentelijke en gewestelijke subsidies). Ook het verhogen van de natuurlijke infiltratie levert een bijdrage in de strijd tegen de verdroging. Subsidies voor infiltratieprojecten zijn beschikbaar bij de gewestelijke overheid.(MIRA-T, 2003).

Mogelijke bijdrage aan verdroging door veeteeltbedrijven kan veroorzaakt worden door: - overmatig waterverbruik - grondwaterwinning - beperking van infiltratiecapaciteit

6.8.2 Verstoring van waterhuishouding ten gevolge van bedrijfsuitbating

6.8.2.1 Grondwaterwinning

De meeste landbouwbedrijven met groot waterverbruik hebben een eigen watervoorziening. Aanleiding tot deze investering zijn de vaak hoge prijzen die de watermaatschappijen aanrekenen. Uit berekeningen blijkt dat water uit eigen bron gemiddeld 0,5 tot 0,75 EUR/m³ kost (Ministerie van Middenstand en Landbouw, 1998). Een eigen waterwinning kan dus een behoorlijke besparing op de waterrekening betekenen.

Afhankelijk van het dagelijkse debiet voor de grondwaterwinning en het waterpakket waaruit het water gewonnen wordt, kan er al dan niet een relevante (verdrogende) beïnvloeding plaatsvinden van het omliggende studiegebied. Belangrijk hierbij is het in rekening brengen van verdrogingsgevoelige vegetatietypes binnen de bemalingskegel (daling >10 cm).

Ook eventuele beïnvloeding van andere nabije grondwaterwinningen kan relevant zijn.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 143

Locatie Wingene Met betrekking tot de grondwaterwinning stellen er zich in West-Vlaanderen problemen bij oppomping uit de diepere grondlagen (het Landeniaan en de Paleozoïsche Sokkel), met een daling van het waterpeil tot gevolg. De veeteelt tezamen met vele andere sectoren (industrie, akkerbouw, enz) veroorzaken momenteel voor deze aquifersystemen een te hoge belasting, waardoor het systeem niet in stand kan gehouden worden door natuurlijke aanvulling. Een blijvende overbelasting zou op termijn bijdragen aan de uitputting van de watervoorraad in deze laag.

Het bedrijf te Wingene pompt geen water uit deze diepere lagen, maar uit het Ieperiaan aquifersysteem. Het Ieperiaan aquifersysteem behoort in West-Vlaanderen samen met het Kwartair dek en de Paniseliaan zanden tot het ondiepe grondwater. Deze lagen worden sneller aangevuld dan de diepere lagen, waardoor verdroging in deze lagen minder relevant is. De regio Brugge--Beernem- blijkt dan ook geen grote problemen te kennen inzake grondwaterbevoorrading in deze lagen (brochure grondwater West-Vlaanderen – Afdeling Water, bron: www.mina.be).

Aangezien grondwater een kostbaar erfgoed is, dient er zuinig en selectief mee omgegaan worden, zelfs in de ondiepe lagen. Vandaar dat grondwaterwinningen vergund worden met toekenning van een maximaal op te pompen debiet, om zo verdroging op grote schaal tegen te gaan. Het bedrijf te Wingene beschikt in de huidige situatie over een grondwatervergunning voor het oppompen van 5.584 m³/jaar (15 m³/dag) uit het Ieperiaan aquifersysteem, vergund tot 08/12/2014. Deze boorput is voorzien van een debietmeter. Vorig jaar werd er echter een waterverbruik geregistreerd van 6.727 m³. Bij navraag bij de Afdeling Water West-Vlaanderen, blijkt de oppomping van een dergelijk debiet geen probleem te zijn uit het Ieperiaan. Negatieve milieueffecten worden dus niet verwacht. Wel wordt het overschrijden van het vergunde debiet als een gering negatief effect beschouwd. In de directe omgeving van het bedrijf (binnen de 1 km) liggen er nog 15 bedrijven met een vergunde grondwaterwinning uit het Ieperiaan. In de toekomst wordt er een vergunning aangevraagd voor het oppompen van 7.500 m³/jaar. Ook dit debiet zorgt niet voor problemen bij oppomping uit het Ieperiaan (Afdeling Water).

Verdroging van ecosystemen in de omgeving van het bedrijf als gevolg van de grondwaterwinning wordt niet verwacht, gezien de diepte van het oppompen (23 m) en de aanwezigheid van bovenliggende kleihoudende lagen (Formatie van Gent).

Locatie Ichtegem: Het bedrijf te Ichtegem beschikt over een grondwaterwinning vergund voor 1.100 m³/jaar (3 m³/dag) op een diepte van 12 meter. Deze winning put eveneens water uit het Ieperiaan Aquifersysteem. Zelfde bedenkingen als voor de locatie te Wingene kunnen hier gemaakt worden.

Beoordeling Wingene: Er wordt geen relevant effect verwacht op de ecosystemen van het omliggende studiegebied ten gevolge van de grondwaterwinning aanwezig op het bedrijf te Wingene. Ook in de toekomst worden geen relevante effecten verwacht. Het bedrijf beschikt in de huidige situatie over een grondwatervergunning voor het oppompen van 5.584 m³/jaar (15 m³/dag) uit het Ieperiaan aquifersysteem. Vorig jaar werd er echter een waterverbruik geregistreerd van 6.727 m³. Bij de oppomping uit het Ieperiaan van een dergelijk

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 144

debiet wordt geen relevant effect verwacht. Wel wordt het overschrijden van het vergunde debiet als een gering negatief effect beschouwd. Het oppompen van grondwater met een debiet van 7.500 m³/jaar uit het Ieperiaan, zal in de toekomst niet voor problemen zorgen.

Ichtegem: Er vindt geen relevante beïnvloeding plaats van de bovenste freatische watervoerende laag van het omliggende studiegebied, ten gevolge van de grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf te Ichtegem. Ook in de toekomst worden geen relevante effecten verwacht.

6.8.2.2 Overmatig waterverbruik

De drinkwaterbehoefte is sterk afhankelijk van de voersamenstelling (veel of weinig zout), de vorm van het voeder (fijngemalen of niet), de luchtvochtigheid, het productieniveau en de omgevingstemperatuur. Ook de hoeveelheid reinigingswater voor de stallen varieert sterk van bedrijf tot bedrijf.

Het gebruik van het grondwater dient echter beperkt te blijven. Dit grondwater zou in principe alleen toegelaten mogen worden voor drinkwater- en voedselvoorziening en andere doeleinden waarvoor grondwater met een betrouwbare kwaliteit nodig is uit het oogpunt van volks- en dierengezondheid. Er dient op gewezen te worden dat het kwaliteitsvolle grondwater zo min mogelijk gebruikt mag worden voor andere toepassingen waar geen kwaliteitsvol water noodzakelijk is (vb. reinigingswater, irrigatiewater,…).

De handleiding voor duurzaam waterverbruik “Waterwegwijzer voor veehouders” (VMM en Vlaams Gewest, 2001) geeft volgende waterverbruiken aan per diersoort:

Diersoort Drinkwaterverbruik (m³/jaar) Reinigingswaterverbruik (m³/jaar) zeugen (incl. biggen) 5,4 0,36 beren 5,4 0,36 andere varkens 2,16 0,12

Rekening houdende met deze cijfers en het vergunde aantal dieren wordt voor de verschillende bedrijven volgende waterbehoeftes voor de veeteeltbedrijven bepaald: Drinkwaterverbruik Reinigingswaterverbruik Totaal

(m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) Wingene huidig 6.156 360 6.516 Wingene toekomstig 6.875 401 7.276 Ichtegem huidig 972 54 1.026

Locatie Wingene: Huidige situatie Het opgepompte grondwater uit de diepe grondwaterwinning bedroeg vorig jaar 6.727 m³. Dit grondwater wordt toegepast als drinkwater en als reinigingswater voor de dieren. Het vergund waterdebiet bedraagt slechts 5.548 m³. Er werd dus meer water opgepompt dan vergund.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 145

Hierbij moet wel opgemerkt worden dat, zoals blijkt uit bovenstaande tabel, het vergunde debiet lager is dan het drinkwaterverbruik zoals berekend met de cijfers van de VMM. Het vergunde debiet is dus ontoereikend en dient opgetrokken te worden om te voldoen aan de drinkwaterbehoefte. In de toekomstige situatie zal de drinkwaterbehoefte 6.875 m³ bedragen.

Wanneer het opgepompte debiet (6.727 m³) vergeleken wordt met het waterverbruik volgens de cijfers van het VMM (6.516 m³), blijkt dat deze waarde licht overschreden wordt (overschreiding van 2%). Er is dus sprake van een licht overmatig waterverbruik.

Het reinigingswater wordt enkel gebruikt om de kraamhokken en de biggenbatterijen te reinigen (met een frequentie van 4 weken). De overige stallen worden droog gereinigd. Het huidig waterverbruik voor de reiniging van de stallen wordt ingeschat op 262 m³/jaar (wekelijks wordt er een 7-tal uur gespendeerd aan het reinigen, met een klassieke hogedrukspuit waarvan het waterverbruik ingeschat wordtop 12 l/min). Wel dient opgemerkt te worden dat het moeilijk is om op die basis correcte cijfers af te leiden voor het reinigingswater. Dit blijft eerder een indicatie.

Toekomstige situatie Het bedrijf te Wingene vraagt in de toekomstige situatie een verhoging van het vergund debiet aan tot 7.500 m³/jaar. Vergeleken met de cijfers uit de waterwegwijzer voor veehouders, is dit cijfer ruim voldoende, er is zelfs een klein overschot van 224 m³. Er zou dus al voldoende water beschikbaar zijn bij een debiet van 7.300 m³/jaar. In de toekomst zal er eveneens regenwater worden opgevangen (in een citerne van 125 m³), die zal aangewend worden als reinigingswater.

Locatie Ichtegem: Voor het bedrijf te Ichtegem zijn geen exacte waterverbruik cijfers gekend. Volgens de exploitant schommelt het jaarlijks waterverbuik rond het maximaal vergunde debiet van 1.100 m³. Dit water wordt zowel voor de dieren (drinkwater + reinigingswater) als voor huishoudelijk gebruik. In vergelijking met het berekende waterverbruik volgens de waterwegwijzer voor veehouders (1.026 m³) en een inschatting van 60 m³ voor huishoudelijk verbruik, is er geen overmatig waterverbruik.

Beoordeling: Locatie Wingene: In vergelijking met het waterverbruik door het aantal gehuisveste dieren op het bedrijf en de berekende waarde volgens de waterwegwijzer voor veehouders is er in de huidige situatie een licht overmatig waterverbruik die als een gering negatief effect beschouwt wordt.

Tevens is er een overschrijding van het vergund waterdebiet. Dit debiet wordt echter als ontoereikend beschouwd volgens het aantal vergunde dieren. In de toekomstige situatie wordt, in functie van dit ontoereikende debiet en doordat er meer dieren zullen gehuisvest worden, een vergunning aangevraagd voor 7.500 m³/jaar. In vergelijking met de waarden volgens de waterwegwijzer voor veehouders zou er al voldoende water beschikbaar zijn bij een debiet van 7.300 m³/jaar. Bijgevolg wordt ook hier een gering negatief effect in rekening gebracht.

Locatie Ichtegem: Een waterverbruik gelijk aan het maximaal jaarlijks vergunde debiet voor het bedrijf te Ichtegem (1.100 m³) wijst niet op overmatig waterverbruik. Bijgevolg is hier geen relevant effect.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 146

6.8.2.3 Beperking van infiltratiecapaciteit

Hedendaagse veeteeltbedrijven vormen veelal grote infrastructuurcomplexen (stallen, terreinverharding, bedrijfsloodsen, enz). Door de relatief grote oppervlakte die deze structuren soms innemen dient nagegaan te worden of er voor de voorliggende bedrijven door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden.

Uit navraag gedaan bij de betrokken gemeenten blijkt dat zich in het verleden omtrent verhoogde piekdebieten in de onmiddellijke omgeving van de bedrijven geen problemen hebben voorgedaan.

Locatie Wingene: Op het bedrijf te Wingene wordt er in de huidige situatie geen regenwater opgevangen. Er is enkel betonnen verharding aanwezig aan de linkerkant (westzijde) van het bedrijf. Het regenwater kan tussen de stallen en aan de oostkant van het bedrijf infiltreren, waardoor er zich geen infiltratieproblemen voordoen.

In de toekomstige situatie zal er wel een regenwaterciterne geplaatst worden met een capaciteit van 125 m³. Een bijkomende verharding is er niet, aangezien de nieuw te bouwen stal op reeds bestaande betonnen verharding komt te staan.

Locatie Ichtegem: Voor het bedrijf te Ichtegem worden eveneens geen problemen verwacht inzake de inflitratie van regenwater. Rond de stal is er voldoende onverharde infiltratieruimte voorzien. Verder dient aangegeven dat de op het bedrijf aanwezige betonverharding eveneens beperkt blijft tot de noodzakelijke verharding aan de ingang van de stal.

Beoordeling Wingene & Ichtgem: Inzake de infiltratie van regenwater worden er, zowel in de huidige als toekomstige situatie, tengevolge van beide bedrijven geen problemen verwacht.

6.8.2.4 Bemaling ten behoeve van stalaanleg

De nieuwe stal die geplaatst zal worden, zal uitrust worden met onderliggende mestkelders. Er zal tot 1,95 m onder het maaiveld gegraven worden. Rekening houdende met het bodemtype ter hoogte van de nieuw te bouwen stal (Sep), wordt de grondwatertafel ingeschat op 15 cm tot 100 cm. Er wordt een grondwaterstandsverlaging van maximaal 1,80 m nodig geacht (voorjaar).

Voor de bepaling van de invloedsstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van Sichardt: R = 3000 k   k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 147

Hieruit volgt dat de invloedsstraal van de bemaling ingeschat kan worden op ± 121 meter (voorjaar). Binnen deze contouren rondom het stalgebouw bevindt zich het bedrijfseigen perceel en een deel van de akker aan westelijke zijde en graslanden. Al deze percelen zijn geen eigendom van het bedrijf te Wingene. Akkers en weilanden behoren niet tot verdrogingsgevoelige ecosystemen, waardoor we slechts rekening houden met een gering negatief effect op de percelen van derden.

Beoordeling: Gering negatief effect door verlaging grondwatertafel ter hoogte van percelen van derden.

6.8.3 Synthese effecten waterhuishouding

Bij de beoordeling van de verstoring van de waterhuishouding door het bedrijf wordt rekening gehouden met mogelijke effecten ten gevolge van de grondwaterwinning, het waterverbruik, de beperking van de infiltratiecapaciteit en mogelijke bemalingseffecten.

Ten gevolge van de grondwaterwinning op het bedrijf te Wingene wordt er geen relevant effect verwacht op de ecosystemen van het omliggende studiegebied. Ook in de toekomst worden er geen relevante effecten verwacht.

Het bedrijf beschikt in de huidige situatie over een grondwatervergunning voor het oppompen van 5.584 m³/jaar (15 m³/dag) uit het Ieperiaan aquifersysteem. Vorig jaar werd er echter een waterverbruik geregistreerd van 6.727 m³. De oppomping van een dergelijk debiet is geen probleem uit het Ieperiaan. Negatieve milieueffecten worden niet verwacht. Wel wordt het overschrijden van het vergunde debiet als een gering negatief effect beschouwd.

In vergelijking met het waterverbruik door het aantal gehuisveste dieren op het bedrijf en de berekende waarde volgens de waterwegwijzer voor veehouders is er in de huidige situatie een overmatig waterverbruik die als een gering negatief effect beschouwt wordt. In de toekomstige situatie wordt, in functie van dit ontoereikende debiet en doordat er meer dieren zullen gehuisvest worden, een vergunning aangevraagd voor 7.500 m³/jaar. In vergelijking met de waarden volgens de waterwegwijzer voor veehouders zou er al voldoende water beschikbaar zijn bij een debiet van 7.300 m³/jaar.Bijgevolg is hier een gering negatief effect te verwachten.

Inzake de infiltratie van regenwater worden er, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, tengevolge van het bedrijf te Wingene geen problemen verwacht. Er zijn namelijk voldoende infiltratiemogelijkheden rond het bedrijf.

Bij de bouw van de nieuwe stal is bemaling nodig. Binnen de invloedssfeer van deze bemaling liggen percelen van derden. Het betreft hier meer concreet een deel van een akker en weilanden. Dit zijn niet-verdrogingsgevoelige systemen, waardoor een gering negatief effect optreedt.

Op het bedrijf te Ichtegem vindt er geen relevante beïnvloeding plaats van de bovenste freatische watervoerende laag van het omliggende studiegebied, ten gevolge van de grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf. Ook in de toekomst worden geen relevante effecten verwacht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 148

Een waterverbruik gelijk aan het maximaal jaarlijks vergunde debiet voor het bedrijf te Ichtegem (1.100 m³) wijst niet op overmatig waterverbruik. Bijgevolg is ook hier geen relevant effect.

Inzake de infiltratie van regenwater zijn er tengevolge van het bedrijf te Ichtegem geen problemen verwacht. Er zijn namelijk voldoende infiltratiemogelijkheden rond het bedrijf.

6.8.4 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.8.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

De volgende maatregelen werden in het verleden door de initiatiefnemer genomen: - Het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken van het bedrijfsterrein; - Het bedrijf tracht het drinkwaterverbruik door de dieren te rationaliseren door het gebruik van anti-morscups en opvanggoten; - Het grondwater wordt opgepompt uit het Ieperiaan, die voldoende watervoerend.

6.8.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden De exploitant voorziet naar de toekomst toe een hemelwaterciterne van 125m³. Het regenwater zal gebruikt worden als reinigingswater.

Er zal door de exploitant een striktere opvolging gebeuren van het waterverbruik, zodat het vergund debiet niet zal worden overschreden. Het aangevraagd vergund debiet bedraagt 7.500 m³/jaar, volgens de VMM-cijfers zou een debiet van 7.300 m³/jaar moeten volstaan.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 149

6.9 Bodem- en grondwaterverontreiniging

In het thema bodemverontreiniging worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem en water.

6.9.1 Problematiek bodem- en grondwaterverontreiniging

Sedert enkele jaren is het duidelijk dat de bodem op diverse plaatsen in Vlaanderen verontreinigd is met milieugevaarlijke stoffen. Een vervuilde bodem kan de kwaliteit van het leven bedreigen: mensen, dieren en planten kunnen in contact komen met schadelijke stoffen of het grondwater kan erdoor aangetast worden. De aandacht voor bodemverontreiniging als belangrijk milieuprobleem is vrij recent. Met het bodemsaneringsdecreet van 1995 werd een wettelijk kader gecreëerd voor de aanpak van bodemverontreiniging.

Een onderscheid kan gemaakt worden tussen bodemverontreiniging door puntbronnen, welke duidelijk lokaliseerbaar zijn en een beperkte verspreiding kennen, en diffuse bodemverontreiniging, gekenmerkt door een niet-gelokaliseerde bron en een sterke verspreiding. De diffuse bodemverontreiniging wordt behandeld in de thema’s vermesting en verzuring. Wat betreft diffuse verontreiniging is ook de vervuiling in en rond grote rivieren in Vlaanderen (overstormingsgebieden, waterbodems) belangrijk.

Stookolietanks vormen zeer frequent puntbronnen van bodemverontreiniging. Overvulling en corrosie van (ondergrondse) stookolietanks zijn de oorzaak van talrijke calamiteiten met nieuwe bodemverontreiniging tot gevolg. Het risico bij bovengrondse tanks is beperkter. Ook het morsen bij vervoer of bij op- of overslag van producten kan aanleiding geven tot bodemverontreiniging.

Verontreinigde gronden worden opgenomen in het zogenaamde register van verontreinigde gronden. Of een grond al dan niet verontreinigd is, wordt bepaald aan de hand van een oriënterend bodemonderzoek. Gronden die worden opgenomen in het register zijn niet langer multifunctioneel, maar hoeven niet noodzakelijk te worden gesaneerd.

Bodemverontreiniging kan zich doorzetten naar het grondwater. Beide verontreiniging zijn dan ook in belangrijke mate gerelateerd. Stookolietanks of andere risico-elementen kunnen bij slecht onderhoud of onoordeelkundig gebruik ook grondwaterverontreiniging veroorzaken.

Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op de verschillende bedrijven zijn: - opslag van gevaarlijke producten en aanwezigheid van verdeelinstallaties, - opslag van reinigings- en bestrijdingsmiddelen, - opslag van mest.

6.9.2 Grondverzet ten behoeve van aanlegfase

In de toekomstige situatie zal op het bedrijf te Wingene een nieuwe stal aangelegd worden. Deze stal zal onderkelderd worden (mestkelders tot 1,95 meter diep). De opgegraven grond (± 234 m³) zal afgevoerd worden van het bedrijf. Er moet volgens Vlarebo slechts een technisch verslag uitgevoerd worden indien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 150

6.9.3 Bodem- en grondwaterverontreiniging ten gevolge van uitbating bedrijf

6.9.3.1 Opslag van gevaarlijke producten en aanwezigheid van fossiele brandstoffen en verdeelinstallaties Bij onoordeelkundig gebruik en slecht onderhoud van de opslagtanks en verdeelinstallaties (morsen en lekken) kunnen verontreinigingen optreden. De kans op bodemverontreiniging is in dat geval reëel. Bodemverontreiniging kan ook verontreiniging van het grondwater veroorzaken.

Locatie Wingene: Op het bedrijfsterrein te Wingene komt er in de huidige situatie 1 (vergunde) opslagtank voor mazout voor van 9.700 L. Deze is ingekuipt, bovengronds, enkelwandig en uitgerust met een overvulbeveiliging. Tevens komt er ook een opslagtank voor petroleum voor van 2.000 L. Deze is eveneens ingekuipt, bovengronds, enkelwandig en uitgerust met een overvulbeveiliging. Ze bevinden zich beiden in stal 5, in de ruimte van de centrale verwarming. Beide tanken zijn reeds gekeurd, maar nog niet vergund.

Er worden verschillende bestrijdingsproducten gebruikt voor de bestrijding van knaagdieren of insecten. Voor de bestrijding van ratten is er een contract met een externe firma Demuyttenaere. Er wordt eveneens gebruik gemaakt van mechanische bestrijdingstechnieken. Tegen de vliegen wordt 3 x per jaar gebruik gemaakt van Permas 250 Combi (besproeien van de muren). Er is geen opslag voorradig op het bedrijf.

Locatie Ichtegem: Op het bedrijfsterrein te Ichtegem bevinden er zich geen opslagtanks voor fossiele brandstoffen, noch is er opslag van gevaarlijke stoffen.

Beoordeling: Wingene: De aanwezigheid van opslag van fossiele brandstoffen op het bedrijf kunnen een risico inhouden naar potentiële bodem- en grondverontreiniging. Op het bedrijf zijn echter de wettelijk voorgeschreven veiligheidsmaatregelen genomen danig dat deze risico’s tot een uiterst minimum beperkt zijn. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect.

Ichtegem: Geen relevant effect.

6.9.3.2 Opslag van kunst- en mengmest

Voor deze effecten verwijzen we naar het thema ‘vermesting’.

6.9.3.3 Verontreiniging door reinigings- en bestrijdingsmiddelen

Voor deze effecten verwijzen we naar het thema ‘verspreiding van bestrijdingsmiddelen’.

6.9.4 Synthese effecten bodemverontreiniging

Bij de beoordeling van de verontreiniging op de bodem door het bedrijf wordt rekening gehouden met effecten door opslag van gevaarlijke producten, aanwezigheid van fossiele brandstoffen en verdeelinstallaties.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 151

De aanwezigheid van opslag van fossiele brandstoffen op het bedrijf kunnen een risico inhouden naar potentiële bodem- en grondverontreiniging. Op het bedrijf zijn echter de wettelijk voorgeschreven veiligheidsmaatregelen genomen danig dat deze risico’s tot een uiterst minimum beperkt zijn. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect.

Op het bedrijfsterrein te Ichtegem bevinden er zich geen opslagtanks voor fossiele brandstoffen, noch is er opslag van gevaarlijke stoffen.

6.9.5 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.9.5.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

De infrastructuren, met een eventueel risico op bodemverontreiniging, aanwezig op het bedrijf zijn uitgerust volgens de geldende veiligheidsvoorschriften.

6.9.5.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

In de toekomstige situatie wordt een vergunning aangevraagd voor de reeds aanwezige elementen. Nieuwe tanks zullen niet geplaatst worden.

Het grondverzet bij de bouw van de nieuwe stal overschreidt de norm van 250 m³ niet, waardoor geen technisch verslag vereist is.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 152

6.10 Oppervlaktewaterverontreiniging

In het thema oppervlaktewaterverontreiniging worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines water.

6.10.1 Problematiek van oppervlaktewaterverontreiniging

Allerhande vormen van verontreiniging bedreigen de kwaliteit van het Vlaamse oppervlaktewater. Vele menselijke activiteiten oefenen rechtstreeks of onrechtstreeks druk uit op de kwaliteit van het oppervlaktewater en veroorzaken een fysische of chemische kwaliteitsvermindering van het oppervlaktewater en van de waterbodem.

De berekende hoeveelheid huishoudelijke en industriële vuilvracht is in de periode 1990 – 2002 duidelijk afgenomen (VMM, 2003). De N- en P-vrachten van agrarische oorsprong dalen echter niet (SENTWA-resultaten). De landbouw droeg in 1999 bij tot ongeveer 32 % van de fosfaatvracht en 55 % van de stikstofvracht.

Het Mestdecreet en het Mestactieplan hebben onder meer tot doel de verontreiniging van grond- en oppervlaktewater met nitraat terug te dringen tot een niveau van maximaal vijftig mg nitraat/liter. (MIRA-T, 2001)

Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging op een veeteeltbedrijf zijn: - lozing van huishoudelijk afvalwater, - het reinigingswater, - opslag en uitspreiden van mest, - verontreiniging door brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen.

6.10.2 Oppervlaktewaterverontreiniging ten gevolge van bedrijfsuitbating

6.10.2.1 Lozing van huishoudelijk afvalwater

Locatie Wingene De bedrijfseigen woning aanwezig op het bedrijfsterrein te Wingene staat los van het veeteeltbedrijf. Het is eigendom van de vorige eigenaar, en hoort niet tot Divarco NV. Het huishoudelijk waterverbruik is dan ook niet gerelateerd met de waterverbruiken voor het bedrijf.

Locatie Ichtegem Ook hier staat de bedrijfseigen woning te Ichtegem los van het veeteeltbedrijf.

Beoordeling: Aan de beide bedrijven is er geen huishoudelijk waterverbruik gerelateerd.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 153

6.10.2.2 Lozing van bedrijfsafvalwater

Locatie Wingene Op het bedrijf te Wingene vindt er geen lozing van bedrijfsmatig afvalwater plaats. Het water dat gebruikt wordt voor het reinigen van de stallen, wordt opgevangen in de mengmestkelders en afgevoerd tezamen met de mest.

Locatie Ichtegem Ter reiniging van de stal dient rekening gehouden te worden met een waterverbruik van ongeveer 50 m³. Dit waterverbruik is afkomstig van de bedrijfseigengrondwaterwinning. In de toekomstige situatie zal de bedrijfsactiviteit verdwijnen en zal eveneens het waterverbuik gekoppeld aan de bedrijfsuitbating volledig wegvallen. In de huidige situatie wordt het reinigingwater opgevangen in een opvangruimte onder de stallen en wordt het volgens de voorschriften van het mestdecreet uitgespreid over de bedrijfseigencultuurgronden.

Beoordeling Wingene en Ichtegem: Geen relevante invloed

6.10.2.3 Opslag en uitspreiden van mest

Voor opslag en het uitspreiden van mest verwijzen we naar het thema ‘vermesting’. Er zijn geen relevante MAP-meetpunten aanwezig voor het gebied waarin de bedrijven (bedrijfseigen percelen) gelegen zijn.

6.10.2.4 Opslag van brandstof, reinigings- en bestrijdingsmiddelen

Ook met betrekking tot eventuele vervuiling van het oppervlaktewater is de uitrusting van opslagtanken essentieel bepalend voor de mate waarin eventuele risico’s op verontreiniging worden beperkt.

Voor de opslag van de fossiele brandstoffen, oxiderende stoffen en olies verwijzen we naar het thema ‘verontreiniging bodem’. Voor de opslag van reinigings- en bestrijdingsmiddelen verwijzen we naar het thema ‘verspreiding van bestrijdingsmiddelen’.

6.10.3 Synthese effecten oppervlaktewaterverontreiniging

Bij de beoordeling van de verontreiniging van het oppervlaktewater door de bedrijven wordt rekening gehouden met effecten ten gevolge van de lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater.

Bij de beide bedrijven staat de bedrijfslozing los van het veeteeltbedrijf. Bijgevolg is er geen huishoudelijk waterverbruik gerelateerd aan de bedrijven. Er is dus geen relevant effect.

Tevens wordt bij beide bedrijven het reinigingswater opgevangen samen met de mest in de mestkelders en wordt mee afgevoerd tezamen met de mest.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 154

6.10.4 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.10.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Op het bedrijf worden er (naast de wettelijk verplichte maatregelen) geen bijkomende maatregelen genomen ter bescherming van het oppervlaktewater.

6.10.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Het bedrijf voorziet naar de toekomst geen speciale maatregelen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 155

6.11 Klimaatsverandering

In het thema klimaatsverandering worden effecten besproken met betrekking tot de discipline lucht.

6.11.1 Problematiek van klimaatsverandering

De mens loost in steeds toenemende mate broeikasgassen in de atmosfeer. Activiteiten zoals de verbranding van fossiele brandstoffen, ontbossing, veeteelt en industriële processen veroorzaken emissies van koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4), lachgas (N2O), chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK’s) en CFK-vervangproducten. Dit leidt tot een versterkt broeikaseffect en bijgevolg tot een verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde.

In de landbouw zijn de omvang van de veestapel en de mestverwerking de drijvende factoren in de emissies van broeikasgassen. De sector landbouw & visserij is verantwoordelijk voor 10,8 % van de uitstoot van broeikasgassen in 2002 (VMM,2003), met voornamelijk een productie van

CO2, CH4 en N2O. De landbouw levert dus een grote bijdrage aan de productie van broeikasgassen, maar ze is de enige sector (samen met natuur & tuinen) die een absolute emissiereductie heeft gerealiseerd in de periode 1990-2002.

De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het bedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen.

6.11.2 Klimaatsverandering ten gevolge van uitbating bedrijf

6.11.2.1 Stalgassen

Het stalklimaat heeft een invloed op de algemene gezondheidstoestand van de dieren, op de productie, op de kwaliteit van de voortgebrachte producten en op de werkomstandigheden van de kweker. Een goede bedrijfsvoering vereist een efficiënte sturing van het klimaat in de stal. Temperatuur, relatieve luchtvochtigheid, luchtsnelheid en stalgassen dienen zorgvuldig beheerst te worden. Een goede ventilatie is hierin noodzakelijk en belangrijk.

Ten gevolge van deze ventilatie worden eveneens stalgassen naar de omgeving verspreid.

Vertering dieren en mestopslag:

° CH4 Het laatste decenium is de veeteeltsector in Vlaanderen verantwoordelijk voor ± 60% van de totale CH4-emissies in Vlaanderen (Parloo et al., 2000). De twee voornaamste parameters in deze bijdrage zijn enerzijds de opslag van dierlijke mest en anderzijds de verteringsprocessen van de dieren.

Bij vergelijking van de CH4-emissies uit verteringsprocessen van verschillende diersoorten valt het op dat runderen voor 94% verantwoordelijk zijn voor de CH4-emissie ten gevolge van verteringsprocessen. Door een 100-maal lagere emissiefactor van varkens ten opzichte van runderen, zijn varkens in Vlaanderen verantwoordelijk voor 5% van de emissie tengevolge van verteringsprocessen. De bijdrage van andere diersoorten valt te verwaarlozen. Voor pluimvee dient enkel rekening gehouden te worden met de bijdrage afkomstig van mestopslag (Parloo et al., 2000).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 156

Onderstaand wordt op basis van de door VMM gehanteerde emissiecijfers een inschatting gemaakt van de totale CH4-emissie uit verteringsprocessen ten gevolge van de in dit dossier betrokken bedrijven:

Tabel 6.11.2.2 – Jaarlijkse bedrijfsmatige CH4-emissie tgv verteringsprocessen

Wingene Wingene Ichtegem huidig toekomstig

CH4-productie per jaar tgv verteringsprocessen (ton/jaar) 0,054 0,062 0,007

De CH4-emissies uit mestopslag is afkomstig van de anaërobe ontbinding van de organische bestanddelen in de dierlijke mest. Varkens zijn in Vlaanderen verantwoordelijk voor ± 60% van de totale CH4-emissie uit de opslag van dierlijke mest, runderen voor 36% en pluimvee voor 2% (Parloo et al., 2000).

Voor de betrokken bedrijven worden volgende CH4-emissie ten gevolge van mestopslag (op basis van de door VMM gehanteerde emissiecijfers) begroot:

Tabel 6.11.2.3 – Jaarlijkse bedrijfsmatige CH4-emissie tgv mestopslag

Wingene Wingene Ichtegem huidig toekomstig

CH4-productie per jaar tgv mestopslag (ton/jaar) 36,96 39,882 5,403

Beoordeling: Een kwantitatieve inschatting van de bijdrage aan een (mogelijke) opwarming van de aarde door de broeikasgassen geproduceerd door het bedrijf, is moeilijk te maken. De samenvoeging van de 2 bedrijven gaat gepaard met een lichte afname van de CH4-emissie. Dit is te wijten aan een effectieve vermindering van het aantal dieren door de samenvoeging.

Deze daling in CH4-emissie wordt als een gunstig effect beoordeeld.

° N2O:

Met betrekking tot de N2O-emissie-bijdragen voor voorliggende veeteeltbedrijven dient voornamelijk aandacht besteed te worden aan de N2O-emissies tengevolge van de opslag van dierlijke mest. De bijdrage aan N2O-emissies uit de opslag van dierlijke mest tussen de verschillende diersoorten kan als volgt weergegeven worden: runderen 63%, varkens 17%, pluimvee 17%, andere 3% (Parloo et al., 2000). Deze N2O-emissies zijn te wijten aan de nitrificatie en denitrificatie processen uit de stikstofcyclus.

Voor de betrokken bedrijven worden volgende N2O-emissie (op basis van de door VMM gehanteerde emissiecijfers) begroot:

Tabel 6.11.2.3 – Jaarlijkse bedrijfsmatige N2O-emissie tgv mestopslag

Wingene Wingene Ichtegem huidig toekomstig

N2O-productie per jaar tgv mestopslag (ton/jaar) 0,033 0,037 0,006

Beoordeling: De globale totaal productie van lachgas door de veeteeltsector wordt als een negatief effect beoordeeld. Een kwantitatieve inschatting van de bijdrage aan een (mogelijke) opwarming van de aarde door de broeikasgassen geproduceerd door het bedrijf, is moeilijk te maken. De samenvoeging van de twee bedrijven zorgt voor een daling in totale N2O-emissie.

Deze daling in N2O-emissie wordt als een gunstig effect beoordeeld.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 157

6.11.2.2 Verbranding van fossiele brandstoffen

Ten behoeve van de uitbating van het veeteeltbedrijf te Wingene vindt er jaarlijks een verbruik van 30.000 liter mazout en 2.000 L petroleum (huidige situatie = toekomstige situatie) plaats.

Volgende broeikasgasemissies kunnen gerelateerd worden aan deze verbruiken van fossiele brandstoffen (VMM, 2005):

Tabel 6.11.2.1 – Jaarlijkse productie broeikasgassen tgv verbranding van fossiele brandstoffen

CO2 (ton/jaar) CH4 (ton/jaar) N2O (ton/jaar) Wingene huidige situatie 83,4 1,14E-04 1,60E-02 Wingene toekomstige situatie 83,4 1,14E-04 1,60E-02 Ichtegem huidige situatie / / /

Beoordeling: Gering negatief effect. Een kwantitatieve inschatting van de bijdrage aan een (mogelijke) opwarming van de aarde door de broeikasgassen geproduceerd door het bedrijf, is moeilijk te maken. Door de uitbreiding van het bedrijf te Wingene zal geen uitbreiding plaatsvinden in de emissies ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen. Er is geen relevant effect door samenvoeging van de bedrijven.

6.11.3 Synthese effecten klimaatsverandering

Bij de beoordeling van het effect aangaande klimaatsverandering (door de verschillende bedrijven) wordt rekening gehouden met effecten door CO2-, CH4- en N2O-productie (meer bepaald door de dieren, mestopslag en verbranding van fossiele brandstoffen). De bijdragen die door de verschillende bedrijven geleverd worden, zijn eerder beperkt te noemen. Voor al de situaties wordt dan ook slechts een gering negatief effect aangestipt. Door de samenvoeging van de twee bedrijven wordt een daling in CH4-emissie en in N2O-emissie verwacht.

6.11.4 Milderende maatregelen door het bedrijf genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.11.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

Als neveneffect van een rationele en hygiënsiche bedrijfsvoering wordt de productie van broeikasgassen beperkt door het droog houden van de mest (door aangepaste voeder- en drinksystemen die voeder- en waterverspilling verminderen, waardoor microbiële afbraakprocessen beperkt worden & door middel van mestdroging).

6.11.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Er worden geen specifieke milderende maatregelen voorgesteld.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 158

6.12 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen

In het thema bestrijdingsmiddelen worden effecten besproken met betrekking tot de disciplines bodem, lucht, fauna & flora en mens.

6.12.1 Problematiek

Bestrijdingsmiddelen zijn chemische of natuurlijke stoffen die bepaalde plantaardige en dierlijke organismen aantasten. Ze worden gebruikt om de gewenste kwaliteit en kwantiteit van planten, dieren en goederen te waarborgen en om deze tegen bedreigende organismen te beschermen. Meestal zijn bestrijdingsmiddelen gericht tegen onkruiden, insecten, schimmels en dergelijke.

Alhoewel bestrijdingsmiddelen meestal vrij lokaal worden gebruikt, kunnen zowel op korte als op lange afstand van het toepassingsgebied nog aanzienlijke residuen waargenomen worden wegens driftverschijnselen, door evaporatie van de behandelde oppervlakten en door depositie via regen of stof. De verblijftijd van bestrijdingsmiddelen in het milieu varieert van enkele dagen tot meerdere jaren. Stoffen met een lange verblijftijd en een lipofiel karakter hebben bovendien de potentie tot bio-accumulatie.

De doelstelling van het MINA-plan 2 met betrekking tot de Seq-indicator (de som van de jaarlijkse verspreidingsequivalenten) is een reductie met 50 % in 2005 t.o.v. 1990. Het behalen van deze doelstelling moet gebeuren via een meer gerichte keuze van bestrijdingsmiddelen en een betere sensibilisering naar de gebruiker toe.

Bestrijdingsmiddelen worden op het bedrijf gebruikt voor: - ontsmetting van stallen, - bestrijden van ongedierte.

6.12.2 Gebruik bestrijdingsmiddelen gebruikt ten gevolge van uitbating bedrijf

6.12.2.1 Ontsmetting van de stallen

Na iedere ronde worden de stallen op beide bedrijven ontsmet in eigen beheer. Voor deze ontsmetting worden enkel erkende ontsmettingsproducten gebruikt. De exacte benaming of samenstelling van de producten is niet gekend.

6.12.2.2 Ongediertebestrijding

Locatie Wingene Het bedrijf wordt in een zo goed mogelijke staat van zuiverheid gehouden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. Het bedrijf voldoet aan de normen opgelegd door het Ministerie van Landbouw gezondheidskwalificatie A (§ 1.3.9).

Er worden verschillende bestrijdingsproducten gebruikt voor de bestrijding van knaagdieren of insecten. Voor de bestrijding van ratten is er een contract met een externe firma Demuyttenaere. Er wordt eveneens gebruik gemaakt van mechanische bestrijdingstechnieken. Tegen de vliegen wordt 3 x per jaar gebruik gemaakt van Permas 250 Combi (besproeien van de muren). Er is geen opslag voorradig op het bedrijf.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 159

Locatie Ichtegem Het bedrijf wordt in een zo goed mogelijke staat van zuiverheid gehouden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. Als bestrijdingsproduct voor ongedierte wordt gebruik gemaakt van erkende chemische bestrijdingsmiddelen.

6.12.3 Synthese effecten verspreiding van bestrijdingsmiddelen

Op al de bedrijven wordt getracht om op basis van de opgedane ervaring en de contacten met producten ed. op een oordeelkundige manier gebruik te maken van erkende ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen. Hierbij hechten de exploitanten eveneens aandacht aan een correcte dosering van de te gebruiken producten danig dat er geen sprake is van onnodige overdosering. Voortgaand op deze handelswijze worden geen belangrijke effecten verwacht in gevolge van de bestrijding van ongedierte of de ontsmetting van de stallen. De exploitant zal de huidige bedrijfsvoering met betrekking tot de ontsmettingen van de stallen en de bestrijding van ongedierte naar de toekomst toe op dezelfde manier blijven uitvoeren.

6.12.4 Milderende maatregelen door het bedrijf te Wingene genomen, geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

6.12.4.1 Door het bedrijf genomen maatregelen

- Door het bedrijf zo zuiver mogelijk te houden wordt het aantrekken van ongedierte vermeden. - Zowel voor het ontsmetten van de stallen maakt het bedrijf gebruik van erkende producten.

6.12.4.2 Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Mechanische bestrijding van knaagdieren is te verkiezen boven chemische bestrijding. Vermits ratten en muizen vaak vaste routes volgen in de stallen is het belangrijk om daar de vallen of (indien de vallen niet voldoende toereikend zijn) het vergiftigd voedsel te plaatsen. De vallen mogen niet enkel op de grond geplaatst worden, maar ook op andere, hoger gelegen bereikbare plaatsen. Het is wenselijk om met handschoenen te werken om geen ‘menselijke’ geuren op het voedsel achter te laten, ratten en muizen zijn immers zeer gevoelig voor deze geuren.

Deze bestrijding kan kaderen in de uitwerking van een ongediertebestrijdingsplan. Het doel van een ongediertebestrijdingsplan is de aanwezigheid van ongedierte te registreren en te voorkomen dat ongedierte dierziekten en zoönosen (ziektes voor de mens via het vlees) overbrengt.

Een ongediertebestrijdingsplan bestaat in wezen uit 4 onderdelen:

- identificatie: Kennen en opsporen van de aantallen en de soort van een ongedierte - weren: Maatregelen nemen die de aanwezigheid van ongedierte onmogelijk maken - beheersen: Het pluimveebedrijf onaantrekkelijk maken voor ongedierte: met name voorkomen dat voedsel, drinken en slaap/schuilplaatsen beschikbaar zijn voor ongedierte - bestrijden: Ongedierte dat ondanks de bovenstaande benadering door het type bedrijf niet te weren en/of te beheersen is, wegvangen of doden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 160

Op de markt worden een serie producten voor de chemische bestrijding van ratten en muizen aangeboden die erkend zijn door het Ministerie van Landbouw. Deze kunnen ingezet worden als de mechanische bestrijding ontoereikend blijkt. Indien deze producten gebruikt worden, moeten alle voorzorgsmaatregelen getroffen worden om risico’s op de gezondheid van de mens en (niet geviseerde) dieren te elimineren.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 161

7 Bedrijfsspecifieke toelichting in het kader van de watertoets

7.1 Algemene toelichting watertoets

Telkens wanneer er op beleidsterreinen andere dan water een beslissing wordt genomen, moet deze beslissing in het kader van het decreet ‘Integraal Waterbeheer’ aan een watertoets worden onderworpen. De watertoets omvat door de koppeling aan het begrip “schadelijke effecten” een reeks evaluatie-items, zoals veiligheid tegen overstromingen, (grond)water- overlast, riolering, watervoorziening voor huishoudens en economische actoren, bodemdaling, volksgezondheid, oppervlakte- en grondwaterkwaliteit, verdroging en (natte) natuur. Enkel betekenisvolle nadelige effecten worden beoogd, om te vermijden dat de watertoets wordt misbruikt als vrijgeleide om vergunningen te weigeren of de goedkeuring van plannen te obstrueren. Deze watertoets kan in het algemeen opgevat worden als het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en uiteindelijk beoordelen van mogelijke schadelijke effecten van plannen op het watersysteem. Daarmee fungeert de watertoets als een belangrijk preventief instrument.

7.2 Bedrijfsspecifieke aandachtspunten met betrekking tot de watertoets

Onderstaand worden voor het bedrijf te Wingene de voornaamste bedrijfsspecifieke aandachtspunten aangegeven met betrekking tot de milieudoelstellingen zoals weergegeven in artikel 4 van de Kaderrichtlijn water. Deze aandachtspunten dienen door de vergunningverlenende overheid in rekening gebracht te worden bij de uitvoering van de watertoets.

Het bedrijf beschikt over een grondwaterwinning met een maximaal vergund debiet van 5.548 m³/jaar uit het Ieperiaan Aquifersysteem. Deze is vergund tot 8/12/2014. Het Ieperiaan aquifersysteem behoort in West-Vlaanderen samen met het Kwartair dek en de Paniseliaan zanden tot het ondiepe grondwater. Deze lagen worden sneller aangevuld dan de diepere lagen, waardoor verdroging in deze lagen minder relevant zijn.

Het maximaal vergunde debiet is echter niet toereikend voor het vergunde aantal dieren. Het bedrijf is momenteel vergund voor 300 zeugen en 2.100 andere varkens. Volgens de richtwaarden aangegeven door de VMM, kan de drinkwaterbehoefte voor deze dieren ingeschat worden op 6.156 m³/jaar. Bijgevolg overschreidt deze berekende drinkwaterbehoefte het vergunde debiet van 5.548 m³/jaar.

Vorig jaar bedroeg het opgepompte waterverbruik 6.727 m³. Het grondwater wordt namelijk ook aangewend als reinigingswater. Het benodigde reinigingswaterverbruik, berekend volgens de richtwaarden aangegeven door de VMM, bedraagt 360 m³/jaar voor de 300 zeugen en 2.100 andere varkens. In totaal bedraagt dan het in te schatten benodigd waterverbruik (volgens de cijfers van de VMM) 6.516 m³. Het werkelijk opgepompte gebied (6.727 m³) ligt hier dus een beetje boven.

In de toekomstige situatie zal het vergunde debiet opgetrokken worden tot 7.500 m³/jaar, door de extra dieren die op het bedrijf aanwezig zullen zijn. De ingeschatte benodigde waterhoeveelheid bedraagt 7.276 m³/jaar voor 320 zeugen en 2.383 andere varkens. In de toekomstige situatie zal bijkomend een regenwaterciterne geplaatst worden voor 125 m³.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 162

Op het bedrijf te Wingene zijn enkel de noodzakelijke delen verhard, met name de westzijde (oprit naar de stallen). Er is nog voldoende oppervlakte om regenwater te laten infiltreren, zodat er zich geen problemen stellen met betrekking tot de waterafvoer.

De stallen zijn uitgerust volgens de nodige veiligheidsvoorschriften (Vlarem II) opdat de kans op (oppervlakte/grond)waterverontreiniging tot een minimum herleid wordt. Ook met betrekking tot de eventuele vermesting van oppervlaktewater zijn deze maatregelen van belang. (zie punt 6.4 Vermesting, punt 6.9 Bodemverontreiniging en punt 6.10 Oppervlaktewaterverontreiniging).

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 163

8 Synthese van milieueffecten en milderende maatregelen

8.1 Synthese milieueffecten

In onderstaande paragrafen wordt voor al de beschouwde milieuthema’s een beknopte synthese weergegeven van de voornaamste effecten. Voor meer achtergrond informatie bij deze syntheses wordt verwezen naar de bespreking van de verschillende milieuthema’s in hoofdstuk 6. Een algemeen besluit inzake het voorliggende dossier wordt weergegeven in hoofdstuk 14.

8.1.1 Synthese effecten geurhinder

Bij de beoordeling van de geurhinder door de voorliggende bedrijven wordt zowel rekening gehouden met afstandsregels (Vlaamse en Nederlandse), resultaten via een geurmodellering en aangegeven klachten.

 Beoordeling obv Vlarem-II afstandsregels: Het bedrijf te Wingene voldoet in de huidige situatie niet aan de van toepassing zijnde Vlarem-II afstandsregels. Het meest nabijgelegen gevoelig gebied vinden we terug op 362,56 meter van de stallen, daar waar de minimum te respecteren afstand 400 meter betreft. In de toekomstige situatie voldoet het bedrijf wel aan de Vlarem-II afstandsregels. Deze bedraagt in de toekomstige situatie 350m. De bouw van de nieuwe stal zorgt dus voor een gunstig effect. Het bedrijf te Ichtegem voldoet zowel in de huidige als in de toekomstige situatie aan de afstandsregels. Het meest nabijgelegen gevoelig gebied bevindt zich op 456 meter van de stallen, daar waar de minimum te respecteren afstand slechts 200 meter bedraagt => geen relevant effect.  Beoordeling obv Duitse afstandsregels: Overschrijding van de vooropgestelde afstandsregels wordt als een negatief effect beoordeeld. In de huidige situatie te Wingene treedt er geen overschrijding op van de Duitse afstandsregels. In de toekomstige situatie wordt wel de minimumafstand nipt overschreden voor het dichtstbij gelegen woongebied. Deze overschrijding wordt als negatief beoordeeld. In de toekomst kan er maximum 1 woning (gedeeltelijk) gebouwd worden binnen de minimum afstand die in woongebied gelegen is. Momenteel is daar geen enkele woning gelegen. Voor de huidige situatie te Ichtegem wordt de minimum afstand voor het dichtstbij gelegen woongebied met landelijk karakter overschreden. Een tweetal woonhuizen bevinden zich binnen deze afstand. Deze overschrijding wordt eveneens negatief beoordeeld. Globaal gezien worden de Duitse afstandsregels (door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem) voor 2 woningen overschreden. In de toekomstige situatie daalt dit aantal naar geen enkele woning (of 1 woning, indien er hier ooit gebouwd wordt) Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.  Beoordeling obv Nederlandse afstandsregels: Overschrijding van de vooropgestelde afstandsregels wordt als een negatief effect beoordeeld. Volgens de Nederlandse afstandsregels dient voor het bedrijf te Wingene in de huidige situatie rekening gehouden te worden met overschrijding van de minimumafstanden ten opzichte van het palliatieve centrum, tov 1 agrarische woning in de directe omgeving en

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 164

tov de vroegere exploitantenwoning (nog steeds bewoond) in de directe omgeving. In de toekomstige situatie dient bijkomend rekening te houden met 1 woning in woongebied. Voor het bedrijf te Ichtegem dient in de huidige situatie rekening gehouden te worden met de overschrijding van de minimumafstanden tov een 12-tal niet-agrarische woningen die allen gelegen zijn langs de Bruggstraat in woongebied met landelijk karakter. Globaal gezien zijn er in de huidige situatie 14 woningen en het palliatieve centrum die geurhinder kunnen ondervinden door de exploitatie van het bedrijf te Wingene en te Ichtegem. In de toekomstige situatie daalt het aantal gehinderden naar 3 woningen en het palliatieve centrum. Deze evolutie wordt als gunstig aanzien.  Beoordeling obv IFDM-modellering: Binnen de contour van 10 se/m³ bevinden er zich voor het bedrijf te Wingene in de huidige situatie een 17-tal woningen van derden (allen gelegen in agrarisch gebied). Voor de woningen waarvoor de cumulatieve norm van 10 se/m³ (98-percentiel) wordt overschreden, wordt uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie komt hier 1 woning bij. Binnen de geurcontour van 1,5 se/m³ kan het bedrijf mogelijks een bijdrage leveren aan de cumulatieve overschrijding van de norm van 10 se/m³ voor de woningen gelegen binnen deze contour. De bijdrage die het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) levert aan een mogelijks aanwezige overschrijding van de norm van 10 se/m³ voor de woningen gelegen binnen de contour van 1,5 se/m³ wordt als een potentieel matig negatief effect beoordeeld. In de huidige situatie bevinden er zich binnen deze contour meer dan 100 woonhuizen gelegen in woongebied. In de toekomstige situatie komen er hier nog eens een 30-tal woonhuizen bij (gelegen in woongebied).

8.1.2 Synthese effecten verzuring

Bij de beoordeling van de bijdrage aan de verzuring door de bedrijven wordt zowel rekening gehouden met ammoniakconcentraties in stal en buitenlucht, de totale ammoniakemissie en de verzurende invloed van het bedrijf op ecotopen/objecten kwetsbaar voor verzuring.

De globale ammoniak depositie die een veeteeltbedrijf veroorzaakt en de bijdrage hierdoor aan de totale verzurende depositie wordt als een negatief effect beschouwd. De totale ammoniakemissie door de twee bedrijven te Wingene en Ichtegem bedraagt in de huidige situatie 11.353,6 (9.553,6 + 1.800,0) kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie verdwijnt de ammoniakemissie voor het bedrijf te Ichtegem en stijgt deze voor het bedrijf te Wingene. In totaal zal daar rekening gehouden dienen te worden met een ammoniakemissie van 8.960,6 kg

NH3/jaar. Het voorliggende project incorporeert globaal gezien dus een daling in ammoniakemissie.

Door haar ammoniakemissie levert het bedrijf te Wingene een bijdrage aan de totale verzurende depositie in de omgeving van het bedrijf. In de omgeving van het bedrijf te Wingene (straal < 1 km) zijn alle BWK-eenheden aangegeven als niet verzuringskwetsbaar, slechts één BWK-eenheid (een graslandcomplex met bomenrij) wordt aangegeven als heel weinig verzuringskwetsbaar. De verzurende bijdrage van het bedrijf ter hoogte van deze eenheid is zowel in de huidige als toekomstige situatie eerder zeer beperkt te noemen. Er wordt voor deze eenheid dan ook slechts uitgegaan van een niet tot verwaarloosbare negatieve bijdrage door het bedrijf. Voor de niet verzuringskwetsbare eenheden in de directe omgeving van het bedrijf te Wingene wordt er eveneens uitgegaan van niet of verwaarloosbaar negatieve effecten ten gevolge van het bedrijf.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 165

In de omgeving van het bedrijf te Ichtegem (straal 1 km) bevinden er zich 3 verzuringskwetsbare BWK-eenheden. Dit zijn alle 3 bomenrijen. Daarnaast zijn alle andere BWK-eenheden in de omgeving van het bedrijf niet of heel weinig verzuringskwetsbaar. Het verschil tussen niet of heel weinig kwetsbaar ligt hem in de aanwezigheid van bomenrijen en houtkanten. De verzurende invloed ter hoogte van niet tot weinig kwetsbare BWK-eenheden wordt als niet tot verwaarloosbaar negatief beoordeeld. Het bedrijf levert ter hoogte van de meest nabijgelegen als verzuringskwetsbaar aangeduide BWK-eenheden een beperkte bijdrage aan de totale kritische last van deze eenheden. Hierdoor wordt uitgegaan van een geringe negatieve invloed door het bedrijf te Ichtegem.

Naast de bijdrage van de in dit dossier voorliggende bedrijven dient ook rekening gehouden te worden met de totale verzurende deposities in de betrokken gemeenten ten gevolge van alle bijdragende sectoren. Hieruit blijkt dat globaal in beide gemeenten (rekening houdende met de totaal berekende verzurende depositie binnen de gemeenten) alle ecosystemen aanwezig in de gemeenten een ernstig verzurend effect ondervinden, waarbij de kritische lasten overschreden worden. De bijdragen van de in dit dossier voorliggende bedrijven aan deze verzurende depositie blijven beperkt. De ammoniakemissies verdwijnen in de toekomst volledig op het bedrijf te Ichtegem. De totale ammoniakemissie voor het toekomstige bedrijf te Wingene daalt ten opzichte van de totale huidige ammoniakemissie voor de twee bedrijven tezamen.

8.1.3 Synthese effecten vermesting

Bij de beoordeling van de vermesting door de bedrijven wordt rekening gehouden met enerzijds de totale mestproductie op het bedrijf en het percentage dat verwerkt wordt en anderzijds een inschatting van het risico van vermesting door de mestopslag aan de hand van het type mestopslag.

Op beide betrokken bedrijven wordt de geproduceerde mest afgezet en/of verwerkt volgens de regels van het Mestdecreet. Het bedrijf te Wingene zet een gedeelte van zijn mest af op de bedrijfseigen cultuurgronden. Voor alle gronden gelden de algemene bemestingsnormen. Het overige gedeelte van de mest wordt van het bedrijf opgehaald en gaat ter verwerking naar een verwerkingsinstallatie bij derden (Rumbeke) of wordt verwerkt via substitutie. Momenteel wordt 55% via substitutie verwerkt, en 45% wordt afgevoerd naar Rumbeke.

In de toekomstige situatie zal een deel van de mest blijvend afgezet worden op de bedrijfseigen cultuurgronden; het overige gedeelte wordt verwerkt via substitutie en verwerking.

Op het bedrijf te Ichtegem wordt het bedrijfsmatig mestoverschot geproduceerd op het bedrijf afgevoerd en uitgereden op akkers van derden.

Rekening houdende met de aanwezigheid van mengmestkelders bestaat er voor de bedrijven te Wingene en te Ichtegem steeds een potentieel risico naar verspreiding van mest naar de omgeving en aldus een potentieel negatief effect.

In de toekomstige situatie zullen er op het bedrijf te Wingene peilputten geplaatst worden. Naast het plaatsen van peilputten waaruit driemaandelijkse controlename door de exploitant zal plaatsvinden, zal minimaal driejaarlijks een grondwateronderzoek door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek op kosten van de exploitant uitgevoerd worden. Door deze controle

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 166

kan de exploitant een grote lekkage van de mestkelders waarnemen en de nodige maatregelen nemen. Hierdoor wordt het riscio op vermesting als gering negatief ingeschat.

8.1.4 Synthese effecten visuele hinder

Bij de beoordeling van de visuele hinder door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met het effect van de aanwezigheid van het bedrijf in het landschap en anderzijds met een inschatting van het effect van een groenscherm (lengte, streekeigenheid,…).

Het bedrijf te Wingene heeft een verzorgd uitzicht en wordt in voldoende mate omgeven door een inheems groenscherm. Voortgaand op de ligging van het bedrijf in landschappelijk waardevol agrarisch gebied en het aanwezige groenscherm wordt in de huidige situatie voor het bedrijf uitgegaan van een visueel gering negatief effect.

Voortgaand op de ligging van het bedrijf in agrarisch gebied wordt in de huidige situatie voor het bedrijf uitgegaan van een visueel gering negatief effect.

8.1.5 Synthese effecten geluidshinder

Bij de beoordeling van de geluidshinder door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met de geluidshinder door de aanlegfase, het vullen van de voedersilo’s, de ventilatie, de transporten, laden en lossen van de dieren, de dieren zelf, enz.

Ten gevolge van de aanlegfase voor het bedrijf te Wingene worden er geen grote effecten verwacht. Wel kan er mogelijks sprake zijn van een tijdelijk verwaarloosbaar tot gering negatief effect ten gevolge van de transporten ten behoeve van de werkzaamheden.

Inzake het vullen van de voedersilo’s worden er voor het bedrijf te Wingene uitgegaan van een gering negatief effect, aangezien de woning van de vroegere exploitant zich binnen de zone waarbinnen een overschrijding van de richtwaarde (55 dB(A)) voor incidenteel geluid optreedt. Voor het bedrijf te Ichtegem is er geen relevant effect, aangezien er geen woningen binnen de straal van 40 m voorkomen. Rondom het bedrijf te Wingene bevindt zich zowel in de huidige als toekomstige situatie 2 woningen binnen de zone waar eventuele overschrijding van de geluidsrichtwaarde zou kunnen optreden ten gevolge van de ventilatie op het bedrijf. Voortgaande op de bovenstaand gemaakte ruwe inschatting van het geluidsniveau kunnen de inwoners van deze woningen aldus eventuele geluidshinder ondervinden ten gevolge van de werking van de ventilatoren. Een hinderlijke beïnvloeding van deze woningen wordt als een negatief effect beoordeeld. Er bevinden zich geen ventilatoren in de stal in het bedrijf te Ichtegem. Bijgevolg is er hier geen relevant effect.

Inzake de transporten naar het bedrijf te Wingene wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar tot gering negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het aantal noodzakelijke transporten eerder beperkt te noemen. Als voornaamste aanvoerroute wordt hiervoor de route aangegeven vanuit het noorden via de autosnelweg E40, Afrit Beernem, N370 richting Wingene, Koolstraat tot aan de Hoogweg. Hierbij volgt het verkeer dus voornamelijk de grote

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 167

verkeersassen in de omgeving van het bedrijf. Bijkomende hinder ten gevolge van het bedrijf is dan ook eerder verwaarloosbaar te noemen ter hoogte van deze aanvoerroute. Transporten naar het bedrijf te Ichtegem dienen sowieso doorheen gevoelige gewestplanbestemmingen te lopen (o.a. woongebied). Wel blijft het aantal transporten beperkt waardoor de bijkomend hinder eerder als gering dient ingeschat te worden.

Het laden van de dieren gebeurt op beide bedrijven hoofdzakelijk overdag. Rekening houdende met de afstand van het bedrijfscentrum tov de meest nabijgelegen woning worden er op het bedrijf te Wingene een potenieel gering negatief effect verwacht. Voor het bedrijf te Ichtegem wordt er geen relevant effect verwacht.

8.1.6 Synthese effecten zwevend stof

Bij de beoordeling van de verspreiding van zwevend stof door de bedrijven wordt enerzijds rekening gehouden met de stofproductie door het vullen van de silo’s, stofemissie uit de stallen en emissie ten gevolge van de verbranding van fossiele brandstoffen.

De stofemissie veroorzaakt door het vullen van de voedersilo’s wordt (oa. door het gebruik van stofzakken) als een verwaarloosbaar tot gering negatief effect beschouwd voor de voorliggende bedrijven.

De voornaamste bronnen van PM10-uitstoot voor het veeteeltbedrijf te Wingene betreffen de stallen en de verbranding van fossiele brandstoffen in CV-ketels. Voor deze uitstoot werd voor het bedrijf te Wingene een IFDM-modellering uitgevoerd welke getoetst werd aan de jaargemiddelde PM10-grenswaarde van 40 microgram/m³. De uitstoot ter hoogte van het bedrijfscentrum en de directe omgeving bedraagt voor het bedrijf te Wingene (zowel in de huidige als toekomstige situatie) 1 – 2 microgram/m³. Voor het bedrijf te Ichtegem werd de PM10-uitstoot uit de stallen eveneens gemodelleerd, hiervoor bedraagt de uitstoot ter hoogte van het bedrijfscentrum en de directe omgeving 0,5 – 1 microgram/m³. In de toekomstige situatie verdwijnt deze uitstoot te Ichtegem.

Voortgaand op de jaargemiddelde PM10ref-concentraties in de gemeente Wingene en Ichtegem van 36-40 microgram/m³ kan een overschrijding van de jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram/m³ in de directe omgeving van het bedrijf mogelijks voorkomen voor de woningen gelegen binnen de contour van jaargemiddelde PM10-contour van 5 microgram/m³ rondom de betreffende bedrijven. Binnen deze contour is er voor het bedrijf te Wingene 2 woningen gelegen. Het dichtste huis betreft de woning van de vroegere exploitant, die vroeger dus aan landbouwactviteiten was verbonden, maar nu niet meer. Aangezien de woning vroeger bij dit bedrijf behoorden kan het effect eerder als gering negatief aanzien worden. Het andere huis is wel verbonden aan landbouwactiviteiten, waardoor het effect eveneens als gering negatief kan aanzien worden. . Rond het bedrijf te Ichtegem is er geen enkel woonhuis gelegen. Hierdoor wordt er geen directe aanwijzing gegeven dat tengevolge van het bedrijf in kwestie een overschrijding van de jaargemiddelde PM10-concentratie veroorzaakt wordt ter hoogte van omliggende woningen. De bijdrage van de veeteeltbedrijven aan de totale PM10-emissie wordt echter wel als een negatief effect aangegeven.

Een inschatting van de bijdrage van diffuse stofemissies (akkerbewerking, verkeer, laden en lossen van dieren, enz) is moeilijk te maken. Rekening houdende met de akkerbouwactiviteit van het bedrijf te Wingene, alsook met de aan- en afvoer transporten ten behoeve van het

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 168

veeteeltbedrijf zal het bedrijf ook een bijdrage leveren aan deze diffuse vormen van stofemissie. Deze diffuse effecten tracht de exploitant te beperken door het optimaliseren van het aantal nodige transporten (en aldus ook het mazoutverbruik) en het nastreven van een goede reinheid van het bedrijfsterrein.

Op het bedrijf te Ichtegem is er geen akkerbouwactiviteit aanwezig. Ook worden er op het bedrijf geen fossiele brandstoffen verbruikt.

8.1.7 Synthese effecten waterhuishouding

Bij de beoordeling van de verstoring van de waterhuishouding door het bedrijf wordt rekening gehouden met mogelijke effecten ten gevolge van de grondwaterwinning, het waterverbruik, de beperking van de infiltratiecapaciteit en mogelijke bemalingseffecten.

De overschreiding van het vergunde debiet zorgt wel potentieel voor een negatief effect in de watervoerende laag. Aangezien deze overschreiding zich bevindt in de bovenste ondiepe waterlagen, wordt het effect als een potentieel gering negatief effect aanzien.

Ten gevolge van de grondwaterwinning op het bedrijf te Wingene wordt er geen relevant effect verwacht op de ecosystemen van het omliggende studiegebied. Ook in de toekomst worden er geen relevante effecten verwacht. Het bedrijf beschikt in de huidige situatie over een grondwatervergunning voor het oppompen van 5.584 m³/jaar (15 m³/dag) uit het Ieperiaan aquifersysteem. Vorig jaar werd er echter een waterverbruik geregistreerd van 6.727 m³. De oppomping van een dergelijk debiet is geen probleem uit het Ieperiaan. Negatieve milieueffecten worden niet verwacht. Wel wordt het overschrijden van het vergunde debiet als een gering negatief effect beschouwd.

In vergelijking met het waterverbruik door het aantal gehuisveste dieren op het bedrijf en de berekende waarde volgens de waterwegwijzer voor veehouders is er in de huidige situatie een overmatig waterverbruik die als een gering negatief effect beschouwt wordt. In de toekomstige situatie wordt, in functie van dit ontoereikende debiet en doordat er meer dieren zullen gehuisvest worden, een vergunning aangevraagd voor 7.500 m³. In vergelijking met de waarden volgens de waterwegwijzer voor veehouders zou er al voldoende water beschikbaar zijn bij een debiet van 7.300 m³/jaar. Bijgevolg is hier een gering negatief effect te verwachten.

Inzake de infiltratie van regenwater worden er, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, tengevolge van het bedrijf te Wingene geen problemen verwacht. Er zijn namelijk voldoende infiltratiemogelijkheden rond het bedrijf.

Bij de bouw van de nieuwe stal is bemaling nodig. Binnen de invloedssfeer van deze bemaling liggen percelen van derden. Het betreft hier meer concreet een deel van een akker en weilanden. Dit zijn niet-verdrogingsgevoelige systemen, waardoor een gering negatief effect optreedt.

Op het bedrijf te Ichtegem vindt er geen relevante beïnvloeding plaats van de bovenste freatische watervoerende laag van het omliggende studiegebied, ten gevolge van de grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf. Ook in de toekomst worden geen relevante effecten verwacht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 169

Een waterverbruik gelijk aan het maximaal jaarlijks vergunde debiet voor het bedrijf te Ichtegem (1.100 m³) wijst niet op overmatig waterverbruik. Bijgevolg is ook hier geen relevant effect.

Inzake de infiltratie van regenwater zijn er tengevolge van het bedrijf te Ichtegem geen problemen verwacht. Er zijn namelijk voldoende infiltratiemogelijkheden rond het bedrijf.

8.1.8 Synthese effecten bodemverontreiniging

Bij de beoordeling van de verontreiniging op de bodem door het bedrijf wordt rekening gehouden met effecten door opslag van gevaarlijke producten, aanwezigheid van fossiele brandstoffen en verdeelinstallaties.

De aanwezigheid van opslag van fossiele brandstoffen op het bedrijf kunnen een risico inhouden naar potentiële bodem- en grondverontreiniging. Op het bedrijf zijn echter de wettelijk voorgeschreven veiligheidsmaatregelen genomen danig dat deze risico’s tot een uiterst minimum beperkt zijn. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect.

Op het bedrijfsterrein te Ichtegem bevinden er zich geen opslagtanks voor fossiele brandstoffen, noch is er opslag van gevaarlijke stoffen.

8.1.9 Synthese effecten oppervlaktewaterverontreiniging

Bij de beoordeling van de verontreiniging van het oppervlaktewater door de bedrijven wordt rekening gehouden met effecten ten gevolge van de lozing van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater.

Bij de beide bedrijven staat de bedrijfslozing los van het veeteeltbedrijf. Bijgevolg is er geen huishoudelijk waterverbruik gerelateerd aan de bedrijven. Er is dus geen relevant effect.

Tevens wordt bij beide bedrijven het reinigingswater opgevangen samen met de mest in de mestkelders en wordt mee afgevoerd tezamen met de mest.

8.1.10 Synthese effecten klimaatsverandering

Bij de beoordeling van het effect aangaande klimaatsverandering (door de verschillende bedrijven) wordt rekening gehouden met effecten door CO2-, CH4- en N2O-productie (meer bepaald door de dieren, mestopslag en verbranding van fossiele brandstoffen). De bijdragen die door de verschillende bedrijven geleverd worden, zijn eerder beperkt te noemen. Voor al de situaties wordt dan ook slechts een gering negatief effect aangestipt. Door de samenvoeging van de twee bedrijven wordt een daling in CH4-emissie en in N2O-emissie verwacht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 170

8.1.11 Synthese effecten verspreiding van bestrijdingsmiddelen

Op al de bedrijven wordt getracht om op basis van de opgedane ervaring en de contacten met producten ed. op een oordeelkundige manier gebruik te maken van erkende ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen. Hierbij hechten de exploitanten eveneens aandacht aan een correcte dosering van de te gebruiken producten danig dat er geen sprake is van onnodige overdosering. Voortgaand op deze handelswijze worden geen belangrijke effecten verwacht in gevolge van de bestrijding van ongedierte of de ontsmetting van de stallen. De exploitant zal de huidige bedrijfsvoering met betrekking tot de ontsmettingen van de stallen en de bestrijding van ongedierte naar de toekomst toe op dezelfde manier blijven uitvoeren.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 171

8.2 Synthese milderende maatregelen

Voortgaand op de voornaamste effecten aangegeven in punt 8.1 wordt onderstaand eveneens per milieuthema een overzicht gegeven van de milderende maatregelen dewelke door het bedrijf reeds worden genomen, alsook van geplande en verder mogelijks te nemen maatregelen.

8.2.1 Geurhinder

Milderende maatregelen door het bedrijf genomen Propere stallen zullen steeds bijdragen tot de beperking van geuremissie. Alle oppervlakken waarop mest zich kan bevinden en waarop dieren worden gehouden, dienen zo proper en droog mogelijk te zijn. Vuile, met mest bedekte dieren zorgen immers voor een versnelling van de bacteriële groei en voor de productie van gassen, die snel evaporeren onder invloed van de lichaamswarmte van de dieren (Odor Control Task Force, 1998).

- Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoedering. Door gebruik van meerfasenvoedering zou een daling van de totale stikstofexcretie in de mest worden bewerkstelligd, hetgeen gecorreleerd is met de geuremissie (zie eerder).

- De stallen zijn voorzien van mestkelders met een geurafsnijder en een beperkte mestopslag (maximaal 3 weken).

- De uitbater maakt gebruik van anti-morscups of opvanggoten waardoor geuremissie ten gevolge microbiële afbraakprocessen in gemorst voeder wordt vermeden. Een onnodig hoog vochtgehalte in gemorste voeders leidt immers tot een te vermijden verhoging van de microbiële afbraakprocessen.

- De stallen worden meermaals per dag gecontroleerd op krengen door de exploitant. De krengen worden dadelijk gestockeerd in een gesloten kadaveropslag (niet gekoeld), waardoor de geurhinder tengevolge van kadavers beperkt wordt.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

- Met betrekking tot aanpassing van het huisvestingssysteem worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld. De nieuw te bouwen varkensstal zal ammoniakemissiearm uitgerust worden hetgeen eveneens een reductie in geuremissie met zich meebrengt.

- Met betrekking tot de voeding worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld, het bedrijf maakt reeds gebruik van meerfasenvoedering.

- Met betrekking tot de zuivering van stallucht worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld. Uit het beperkte onderzoek dat rond het gebruik van stoffliters als geurreductietechniek werd uitgevoerd, blijkt dat deze mogelijk positieve invloed kunnen hebben bij de beperking van geuremisies. Door de beperkte kennis (zowel technisch als economisch) wordt het gebruik van stoffilters niet voorgesteld.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 172

- Over de beperking van geurhinder door toepassing van het verdunningseffect zijn geen kwantitatieve meetresultaten beschikbaar. Mogelijke reducties van de geurhinder, berusten hier dan ook vaak op subjectieve waarnemingen. Uit de beperkt beschikbare literatuur blijkt het effect op de geurreductie bij gebruik van hoge schoorstenen eerder beperkt. Ook vanuit esthetisch oogpunt is deze techniek minder aan te raden, waardoor deze aanpassing voor het bedrijf dan ook niet wordt voorgesteld. Het effect van het gebruik van milieukokers en luchtversnellers blijft op basis van de bestaande literatuur onduidelijk.

- In de toekomstige situatie wordt er overgeschakeld van een éénwekensysteem naar een groepsgewijs drie-wekensysteem. Een groepsgewijs managementsysteem verbetert de sanitaire toestand van het bedrijf, waardoor geurhinder ook beperkt wordt (ABKL).

8.2.2 Verzuring

In het milieubeleidsplan 2003-2007 wordt een ammoniak-reductieplan uitgewerkt. Dit ammoniak-reductieplan situeert zich op 3 terreinen:

 deelterrein bemestingsregime: het mestdecreet verplicht de toepassing van emissiearme mestaanwending. Tegelijkertijd worden de toegestane bemestingshoeveelheden gereduceerd (zie verder thema vermesting).

 deelterrein huisvestingssystemen: Aangezien er in Vlaanderen vrijwel geen perspectiefvolle emisiearme huisvestingssystemen gebouwd zijn (met uitzondering van legpluimveehouderij), is het ammoniakbeleid de volgende jaren gericht op de invoering van emisiearme huisvestingssytemen bij nieuwbouw van stallen, zowel bij varkens als bij pluimvee. Voor bestaande stallen bestaat geen verplichting (in het kader van verlenging van milieuvergunning kan dit wel opgelegd worden, indien daar plaatsgebonden redenen voor zijn).

 deelterrein veevoeding / management: In de niet-grondgebonden veehouderij is een aanpak aan de bron de meest aangewezen manier om verliezen aan mineralen (en dus ook ammoniak) te beperken. Om de landbouwer inzicht te geven in de mogelijkheden om zijn mineralenverliezen op bedrijfsniveau te beperken worden mineralenbalansen als voorlichtingsmiddel voor de praktijk uitgewerkt (zie verder thema vermesting).

Aanpassen van voeding Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Aanpassen huisvestingssysteem Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Zuivering van stallucht Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

Mestadditieven

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 173

Voor de milderende maatregelen verwijzen we naar het thema geurhinder (zelfde milderende maatregelen).

8.2.3 Vermesting

Door het bedrijf genomen maatregelen

Door het bedrijf worden volgende maatregelen getroffen:

- De hoeveelheid af te voeren mest wordt beperkt door het gebruik van aangepast voeder, gevoederd volgens de voedercurve om een optimale voederconversie te bekomen.

- De mestkelders zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat inspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt.

- De mest in de kelders blijft maximaal 3 weken gestockeerd (meestal slechts 14 dagen). Deze wordt direct afgevoerd (ofwel uitgereden op de bedrijfseigen gronden, ofwel afgevoerd naar een mestverwerkingsinstallatie). Hierdoor wordt de impact van enige lekken of scheuren in de kelders beperkt.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

De exploitant zal in de toekomstige situatie peilputten plaatsen en de toestand van de mestkelder (eventuele lekkages) opvolgen doormiddel van controles en analyses van het grondwater in deze peilputten.

8.2.4 Visuele hinder

Door het bedrijf genomen maatregelen

Het bedrijf heeft een verzorgd uitzicht. Er zijn groenaanplanten voorzien die bijdragen aan een visueel aangenaam karakter van het bedrijf. Deze bestaan zowel uit hagen als uit hoogstam bomen aan de zuidelijke en aan de westelijke zijde. Aan de oostelijke zijde is er een rij knotbomen aanwezig.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Er worden geen verdere maatregelen voorgesteld betreffende de groenaanplant.

Indien bij de graafwerkzaamheden voor het bouwen van de nieuwe stal archeologische elementen aangetroffen worden, dan zal de Afdeling Monumenten & Landschappen binnen de 3 dagen verwittigd worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 174

8.2.5 Geluidshinder

Door het bedrijf genomen maatregelen

Er bestaat geen geschreven plan van aanpak om de geluidsemissie van de aanwezige inrichtingen tot een minimum te beperken. Toch wordt bij het uitvoeren van de verschillende activiteiten en de keuze van de geluidsproducerende toestellen en hun inplanting door de exploitant rekening gehouden, teneinde geluidsoverlast voor omwonenden te voorkomen:

- De grootste bedrijvigheid gebeurt overdag (het vullen van de silo’s, laden en lossen van dieren); - Er is een groenscherm aanwezig; - Niet alle stallen worden door middel van ventilatoren verlucht. Bovendien worden een groot aantal ventilatoren slechts gebruikt bij te hoge temperaturen (dus enkel in de zomer).

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Naast het toepassen van de goede huisvader principes (motoren van vrachtwagens niet nodeloos laten draaien etc.) worden geen specifieke maatregelen voorgesteld.

Met betrekking tot eventuele geluidshinder ten gevolge van de ventilatoren worden geen te nemen milderende maatregelen voorgesteld. Dit omwille van het feit dat in de ontheffingsaanvraag gebruik is gemaakt van een zeer ruwe inschatting van mogelijke geluidsniveaus en er in het verleden geen schriftelijke klachten hebben plaatsgevonden met betrekking tot geluidshinder ten gevolge van het bedrijf.

8.2.6 Zwevend stof

Door het bedrijf genomen maatregelen

Pasklare en eenvoudige oplossingen zijn in deze problematiek niet voor handen. Veel veehouders onderkennen het probleem van de hoge stofconcentraties in stallen. Stallen zijn op dit moment waarschijnlijk één van de minst aantrekkelijke werkplaatsen, vooral vanwege de slechte luchtkwaliteit veroorzaakt door de hoge stofconcentraties.

- De meeste oppervlakken die bereden worden, zijn verhard, waardoor stofopwaaiing wordt beperkt; - Tijdens het vullen van de silo’s worden stofzakken aangebracht aan de uitlaatopening die de uitstoot van stofdeeltjes sterk beperken; - De exploitant streeft een goede reinheid van het bedrijfsterrein na waardoor zand en aarde niet langdurig achterblijven op de aanwezige betonverhardingen; - De exploitant tracht de transporten ten behoeve van de exploitatie van het bedrijf te optimaliseren, danig dat het aantal transporten zo beperkt mogelijk blijft.

Roostervloeren kunnen een belangrijke deel van het stof verwijderen. Stof wat door de roosters naar de mestkelders dwarrelt, wordt namelijk door dieractiviteit niet opnieuw in de lucht gebracht.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 175

Alle stallen aanwezig op het bedrijf zijn uitgerust met roostervloer.

Het verkleinen van het aandeel aan roostervloer (een gangbare trend gekoppeld aan de overschakeling naar ammoniakemissiearme stalsystemen) vergroot de stofemissie uit varkensstallen. Daarentegen worden veel hellende vloeren bij nieuwbouw of verbouw vervangen door bolle vloeren. Bij bolle vloeren kan het gesedimenteerd stof naar twee zijden worden afgevoerd. Deze trend zorgt daarmee voor een verlaging van de stofemissie. In de nieuw te bouwen stal zal gebruik gemaakt worden van bolle vloeren.

Huisvesting van zeugen in groep op stro (systemen waarbij een dik pak stro of strooisel wordt gebruikt) blijken ook slechts lage stofconcentraties te veroorzaken. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door het feit dat in een dik pakket stro in het gesedimenteerde stof naar onderen dwarrelt in het stropakket en het in deze onderste lagen blijft vastzitten. De zeugen worden niet gehuisvest in stallen ingestrooid met een dik pakket stro.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Volgende milderende maatregelen voor reductie van fijne stof emissie uit de varkenshouderij worden in de literatuur behandeld:

Wassers en filters: Wassers en filters werden eerder reeds aangehaald in deze ontheffingsaanvraag in kader van geur- en ammoniakemissiereductie. Zij vinden echter ook een toepassingsmogelijkheid met betrekking tot stofreductie door het ‘wassen’ van vaste deeltjes uit de stalluchtstroom. Toepassing van deze systemen kunnen reducties van PM10 tussen 90 en 100% opleveren (afhankelijk van het type) (Aarninck et al., 2004). Zoals eerder aangegeven vergen deze systemen echter een aanzienlijk hoge investeringskost (zie hoofdstuk Geurhinder) en zijn deze maatregelen enkel voor grote stallen als economisch haalbaar te beschouwen.

Olie of water sproeien: In de afgelopen 15 jaar is internationaal veel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om stof in stallen te reduceren via het sproeien van een olie-emulsie of water in de stallen. Deze methode blijkt zeer effectief te zijn om stof in stallen te reduceren tegen relatief geringe kosten. De kosten van het oliesysteem worden voor een deel bepaald door de extra arbeid die nodig is voor het schoonmaken van de hokken. Het sproeien met water is minder aan te raden, vermits het sneller verdampt en aldus ook een grotere hoeveelheid water vergt dan de olie-emulsie om een vergelijkbaar effect te bekomen. Bijkomend wordt door het water de luchtvochtigheid van de stal verhoogd en wordt het strooisel nat, hetgeen de geuremissie negatief beïnvloed.

Het sproeien met olie lijkt op dit moment dan ook de belangrijkste optie te zijn om, puur gericht op stof, de concentratie in de stal te verminderen en de stofemissie belangrijk te reduceren. De kost voor deze maatregel is belangrijk lager dan deze voor de overige reducerende systemen. De investeringskost bedraagt ± 11 € (vleesvarkens) – 45 € (zeugen incl. biggen) per dierplaats, verder dient rekening gehouden te worden met een jaarlijkse kost van 1,8 € (vleesvarkens) – 5,3 € (zeugen incl. biggen) per gemiddeld aanwezig dier (Aarninck et al., 2004). Met dit systeem zou een reductie in fijne stofemissie tot 50% kunnen nagestreefd worden (Aarninck et al., 2004).

Er moeten echter een paar kanttekeningen worden gemaakt bij deze systemen:

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 176

- Bij de kosten van het oliesproeisysteem zijn niet de kosten inbegrepen van extra arbeid voor het schoonmaken van de stallen. - Het toedienen van de olie is erg belangrijk. De druppels mogen niet te klein zijn, om te voorkomen dat de olie te lang in de lucht blijft zweven en zelf een veroorzaker wordt van longproblemen bij mens en dier. - Het sproeien van water is nog slechts zeer summier getest. Belangrijk bij introductie van dit systeem is om eerst goed te kijken naar eventuele neveneffecten, zoals effecten op de ammoniak- en geuremissie en op de luchtvochtigheid in de stal.

De sproeisystemen van olie en water moeten omwille van bovenstaande elementen eerst nog uitgebreid getest worden voordat deze breed in de praktijk geïmplementeerd kunnen worden (Aarninck et al., 2004).

Voor de reductie van de PM10-emissie ten gevolge van het veeteeltbedrijf worden naast de reeds genomen en geplande maatregelen (reinheid bedrijf, beperking aantal transporten en toepassing chemische luchtwasser op nieuw te bouwen stal) geen bijkomende maatregelen voorgesteld. Wel wordt aangegeven dat de exploitant de evolutie in fijne stof problematiek verder dient op te volgen in de toekomst. Indien in de toekomst stofemissiereductie ten gevolge van besproeiing van de stalvloeren praktisch en financieel haalbaar blijkt, worden hieromtrent bijkomende maatregelen van de exploitant verwacht.

8.2.7 Waterhuishouding

Door het bedrijf genomen maatregelen

De volgende maatregelen werden in het verleden door de initiatiefnemer genomen: - Het hemelwater kan vrij infiltreren op de onverharde stukken van het bedrijfsterrein; - Het bedrijf tracht het drinkwaterverbruik door de dieren te rationaliseren door het gebruik van anti-morscups en opvanggoten; - Het grondwater wordt opgepompt uit het Ieperiaan, die minder verdrogingsgevoelig is dan de dieper gelegen aquifers.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden De exploitant voorziet naar de toekomst toe een hemelwaterciterne van 125m³. Het regenwater zal gebruikt worden als reinigingswater.

Er zal door de exploitant een striktere opvolging gebeuren van het waterverbruik, zodat het vergund debiet niet zal worden overschreden. Het aangevraagd vergund debiet bedraagt 7.500 m³/jaar, volgens de VMM-cijfers zou een debiet van 7.300 m³/jaar moeten volstaan.

8.2.8 Bodemverontreiniging

Door het bedrijf genomen maatregelen

De infrastructuren, met een eventueel risico op bodemverontreiniging, aanwezig op het bedrijf zijn uitgerust volgens de geldende veiligheidsvoorschriften.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 177

In de toekomstige situatie wordt een vergunning aangevraagd voor de reeds aanwezige elementen. Nieuwe tanks zullen niet geplaatst worden.

Het grondverzet bij de bouw van de nieuwe stal overschreidt de norm van 250 m³ niet, waardoor geen technisch verslag vereist is.

8.2.9 Oppervlaktewaterverontreiniging

Door het bedrijf genomen maatregelen

Op het bedrijf worden er (naast de wettelijk verplichte maatregelen) geen bijkomende maatregelen genomen ter bescherming van het oppervlaktewater.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Het bedrijf voorziet naar de toekomst geen speciale maatregelen.

8.2.10 Klimaatsverandering

Door het bedrijf genomen maatregelen

Als neveneffect van een rationele en hygiënsiche bedrijfsvoering wordt de productie van broeikasgassen beperkt door het droog houden van de mest (door aangepaste voeder- en drinksystemen die voeder- en waterverspilling verminderen, waardoor microbiële afbraakprocessen beperkt worden & door middel van mestdroging).

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Er worden geen specifieke milderende maatregelen voorgesteld.

8.2.11 Verspreiding van bestrijdingsmiddelen

Door het bedrijf genomen maatregelen

- Door het bedrijf zo zuiver mogelijk te houden wordt het aantrekken van ongedierte vermeden. - Zowel voor het ontsmetten van de stallen maakt het bedrijf gebruik van erkende producten.

Geplande maatregelen & verdere mogelijkheden

Mechanische bestrijding van knaagdieren is te verkiezen boven chemische bestrijding. Vermits ratten en muizen vaak vaste routes volgen in de stallen is het belangrijk om daar de vallen of (indien de vallen niet voldoende toereikend zijn) het vergiftigd voedsel te plaatsen. De vallen mogen niet enkel op de grond geplaatst worden, maar ook op andere, hoger gelegen bereikbare plaatsen. Het is wenselijk om met handschoenen te werken om geen ‘menselijke’

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 178

geuren op het voedsel achter te laten, ratten en muizen zijn immers zeer gevoelig voor deze geuren.

Deze bestrijding kan kaderen in de uitwerking van een ongediertebestrijdingsplan. Het doel van een ongediertebestrijdingsplan is de aanwezigheid van ongedierte te registreren en te voorkomen dat ongedierte dierziekten en zoönosen (ziektes voor de mens via het vlees) overbrengt.

Een ongediertebestrijdingsplan bestaat in wezen uit 4 onderdelen:

- identificatie: Kennen en opsporen van de aantallen en de soort van een ongedierte - weren: Maatregelen nemen die de aanwezigheid van ongedierte onmogelijk maken - beheersen: Het pluimveebedrijf onaantrekkelijk maken voor ongedierte: met name voorkomen dat voedsel, drinken en slaap/schuilplaatsen beschikbaar zijn voor ongedierte - bestrijden: Ongedierte dat ondanks de bovenstaande benadering door het type bedrijf niet te weren en/of te beheersen is, wegvangen of doden.

Op de markt worden een serie producten voor de chemische bestrijding van ratten en muizen aangeboden die erkend zijn door het Ministerie van Landbouw. Deze kunnen ingezet worden als de mechanische bestrijding ontoereikend blijkt. Indien deze producten gebruikt worden, moeten alle voorzorgsmaatregelen getroffen worden om risico’s op de gezondheid van de mens en (niet geviseerde) dieren te elimineren.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 179

9 Monitoring en evaluatie

De veeteeltactiviteiten te Ichtegem worden in de toekomst stopgezet. De toekomstige monitoring en evaluatie beperkt zich dan ook tot de locatie te Wingene.

9.1 Controle

Door de overheid, alsmede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht.

9.1.1 Geurhinder - klachtenopvolging op gemeentelijk niveau

Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst te Wingene. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieuinspectie, die deze klachten verder onderzoekt.

9.1.2 Verzuring - sectorale opvolging op gewestelijk niveau

Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt er specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINAplan 2003-2007).

9.1.3 Verstoring waterhuishouding - debietsmeter grondwater

Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, dewelke het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden.

De initiatiefnemer dient in de toekomstige situatie eveneens te zorgen voor een goede opvolging van het waterverbruik uit de grondwaterwinning, danig dat het maximale vergunde debiet uit de winning in de toekomst niet overschreden wordt, wat wel het geval is in de huidige toestand.

9.1.4 Bodemverontreiniging - controle mazouttank & uitvoering oriënterend bodemonderzoek

In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving (art. 5.17.3.16) dienen de bovengrondse mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht door een milieudeskundige. Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder.

Het verplicht 3 jaarlijks onderzoek door een milieudeskundige zal in de toekomst dan ook uitgevoerd worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 180

9.1.5 VERMESTING – MAP-meetpunten

Sinds de zomer van 1999 werd het oppervlaktewatermeetnet van VMM derwijze uitgebreid dat het de voor landbouw vereiste specifieke meetpunten omvat (MAP-meetnet) (cf. art. 6, nitraatrichtlijn). Bij het opstellen van het MAP-meetnet werd op basis van een ontwerplijst van meer dan 300 meetplaatsen (verspreid over het gehele Vlaamse gewest) door VMM in de loop van 1999 overleg gepleegd met de landbouworganisaties Boerenbond en Algemeen Boerensyndicaat. Na een screening op basis van topografische kaarten en gegevens uit de VMM-databanken inzake industriële lozingen alsmede aantallen en lozingspatroon van de inwoners binnen de stroomgebieden en na onderzoek in het veld door zowel VMM als de landbouworganisaties BB en ABS, is er een consensus ontstaan over een meetnet van 266 punten.

Voor ieder van de weerhouden meetpunten gelden volgende criteria: - het stroomgebied is hoofdzakelijk agrarisch van karakter; - er is geen invloed van industriële afvalwaterbronnen; - er is geen invloed van overstorten (op riolen of collectoren) of effluentlozingen van rioolwaterzuiveringsinstallaties geëxploiteerd door Aquafin; - de hoeveelheid stikstof in het geloosde huishoudelijk afvalwater is berekenbaar, en heeft een beperkte invloed (iedere inwoner loost gemiddeld 10g stikstof per dag).

In juli 2002 kreeg VMM de opdracht om haar MAP-meetnet aanzienlijk uit te breiden tot 800 meetplaatsen opdat er in de toekomst nog meer detailinformatie zou voorhanden zijn met het oog op een herziening van de afbakening van kwetsbare zones. Analoog kreeg AMINAL de opdracht om een MAP-meetnet grondwater in te richten. VMM legde in de tweede jaarhelft van 2002 een lijst met ontwerp-meetplaatsen voor aan de landbouworganisaties voor commentaar. Deze commentaren werden onderzocht, waarna VMM een aanvang nam met de exploitatie van het uitgebreide MAP-meetnet, dat nu in totaal bijna 800 meetplaatsen omvat. De monsternemingen namen een aanvang in november 2002. In een aantal hydrografische zones wordt –in overleg met de landbouworganisaties– verder gezocht naar bijkomende MAP- meetplaatsen.

Er bevinden zich in de omgeving van het bedrijf geen MAP-meetpunt representatief voor het gebied waarin het bedrijf en de bedrijfseigenpercelen zijn gelegen.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 181

10 Veiligheidsaspecten

10.1 Controle

Onverminderd de bevoegdheden van de officieren van de gerechtelijke politie en van de burgemeester, wordt de naleving van het Vlarem I en het Vlarem II gecontroleerd door de daartoe aangewezen ambtenaren.

Dit zijn in hoofdzaak: - de aangewezen agenten van de gemeentelijke politie en de technische ambtenaren van de gemeente die in het bezit zijn van een bekwaamheidsbewijs overeenkomstig Vlarem-I (toezicht op klasse 2 en klasse 3 inrichtingen - uitoefening van bepaalde technische controles over inrichtingen van klasse 1); - de aangewezen ambtenaren van de Afdeling Milieuinspectie van AMINAL (toezicht op klasse 1 inrichtingen en hoog toezicht op klasse 2 en 3 inrichtingen); - de ambtenaren van de Afdeling Preventieve en Ambulante Gezondheidszorg (Administratie Gezondheidszorg) voor wat de gezondheidsaspecten betreft van sommige inrichtingen; - de ambtenaren van de Afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie (Administratie Economie) voor wat betreft het gevaar voor grondverschuivingen en/of instortingen.

De officieren van de gerechtelijke politie zijn bevoegd om inbreuken op te sporen en vast te stellen t.a.v. alle inrichtingen (klasse 1, 2 en 3).

De burgemeester houdt toezicht op het feit dat alle inrichtingen binnen zijn gemeente over een vergunning beschikken. Hij waakt tevens over de naleving van de exploitatievoorwaarden door de inrichtingen van de 2e en 3e klasse.

10.2 Veiligheidsmaatregelen

Veiligheidsmaatregelen kunnen genomen worden in geval van dreigend of ernstig gevaar voor mens en leefmilieu, ongeacht of de exploitant de vergunningsvoorwaarden naleeft.

In dergelijk geval: - kunnen de vergunningsvoorwaarden aangevuld of gewijzigd worden (mits motivering kan dit trouwens steeds); - kan de stopzetting van een activiteit, de verzegeling van toestellen of de voorlopige sluiting van een inrichting bevolen worden indien de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven onderrichtingen.

Accidentele gebeurtenissen die een weerslag zouden kunnen hebben buiten het bedrijfsterrein zijn vrijwel uitgesloten. Er worden geen activiteiten ontwikkeld of producten opgeslagen in dermate grote hoeveelheden dat er een echt veiligheidsrisico bestaat voor omwonenden. Er worden dan ook op het bedrijf enkel maatregelen getroffen die de interne bedrijfszekerheid waarborgen. Gelet op het feit dat met levende dieren gewerkt wordt, kan een korte storing in de normale functies van de infrastructuur (ventilatie en temperatuurregeling, water- en voedervoorziening,…) immers zware gevolgen hebben, bv. in de kraamafdeling.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 182

10.3 Sancties

In geval de exploitant de vergunningsvoorwaarden of de exploitatievoorwaarden niet naleeft kan (kunnen): - de burgemeester en de bevoegde ambtenaren, binnen de hun toegewezen bevoegdheden, mondelinge of schriftelijke raadgevingen, bevelen of aanmaningen geven; - de overheid die de vergunning heeft verleend de vergunning schorsen of opheffen; - de burgemeester (of de bevoegde ambtenaar wanneer de burgemeester niet of onvolkomen optreedt), die vaststelt dat een inrichting van klasse 2 of klasse 3 wordt geëxploiteerd in strijd met de exploitatievoorwaarden, de stopzetting van een activiteit, de verzegeling van toestellen en de voorlopige sluiting van de inrichting bevelen indien de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven onderrichtingen; - de bevoegde ambtenaren, op eigen initiatief, mondeling en ter plaatse de stopzetting van een activiteit, de verzegeling van toestellen en de voorlopige sluiting van de inrichting bevelen indien de exploitant weigert gevolg te geven aan de schriftelijk gegeven onderrichtingen.

In geval een vergunningsplichtige inrichting geëxploiteerd wordt zonder vergunning kan (kunnen): - de burgemeester t.a.v. alle klassen, zelfs mondeling en ter plaatse, de stopzetting van een activiteit, de verzegeling van toestellen en de onmiddellijke sluiting van de inrichting bevelen; - de bevoegde ambtenaren, dezelfde maatregelen nemen indien de burgemeester niet of onvolkomen optreedt.

10.4 Strafsancties

Overtredingen van het Milieuvergunningsdecreet en zijn uitvoeringsbesluiten worden bestraft met een geldboete van 2,5 tot 2.500 € (X 200) en/of een gevangenisstraf van 8 dagen tot 1 jaar. De rechter kan het verbod uitspreken om bepaalde inrichtingen nog verder te exploiteren.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 183

11 Grensoverschrijdende effecten

Locatie Wingene Het bedrijf te wingene veroorzaakt zowel in de huidige als in de toekomstige situatie geen grensoverschrijdende effecten.

Locatie Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem veroorzaakt in de huidige situatie geen grensoverschrijdende effecten. In de toekomstige situatie wordt de veeteeltactiviteit van het bedrijf te Ichtegem stopgezet.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 184

12 Leemten in kennis

Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van zowel geur, ammoniak en stof bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid.

Voor ammoniak staan naast de uitgestoten hoeveelheden ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie.

De voor de varkens gehanteerde geuremissiefactoren voor de conventionele stallen zijn algemene geuremissiewaarden per diercategorie. Het gebruik van deze waarden is gebaseerd op Vlaams onderzoek (Van Langenhove et al., 2002) waarin aangegeven wordt dat het maken van onderscheid tussen de verschillende stalsystemen op zich gepaard gaat met te hoge spreidingen. Aangegeven wordt dan ook dat het naar de toekomst toe meer zinvol geacht wordt te gaan werken met groepen stalsystemen. Zolang dit niet is gebeurd, wordt de aanpak per diercategorie aangeraden.

Over de effectieve bijdrage die ammoniakemissiearme stalsystemen op de geuremissie (kunnen) hebben, dient nog verder onderzoek te gebeuren. Uit metingen uit Nederland (Ogink et al., 2002) en uit de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie (VLM, 2004) blijkt dat er voor een aantal ammoniakemissiearme stalsystemen voor vleesvarkens en biggen een reductie in geur optreedt. Bovendien lijkt dit ook voor een aantal stalsystemen voor kraamzeugen te gelden volgens de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. Dit blijkt echter niet uit de weinige beschikbare metingen van Ogink et al. (2002). Bijgevolg is het kwantitatief uitdrukken van een gunstig effect in dit stadium nog niet mogelijk. De in dit dossier gehanteerde benadering inzake de geurreductie ten gevolge van het toepassen van ammoniakemissiearme stalsystemen betreft eerder een ‘worst-case scenario’- benadering. Overschattingen ten gevolge van deze benadering inzake het milderen van de geuremissie worden niet verwacht.

Rekening houdende met het feit dat er in Vlaanderen nauwelijks metingen ter beschikking zijn inzake de geuremissie uit NH3-emissiearme stalsystemen wordt voor de geurinschatting ten gevolge van deze systemen in dit rapport gebruik gemaakt van de Nederlandse waarden. Belangrijk is echter aan te geven dat voortgaand op lagere geuremissiewaarden voor traditionele stalsystemen in Nederlands onderzoek (in vergelijking met de waarden bekomen uit Vlaams onderzoek), eveneens een onderschatting van de Nederlandse geuremissiewaarden inzake de NH3-emissiearme stalsystemen wordt verwacht (tgv vnl. de gehanteerde meetprocedure en de meting op proefbedrijven). Als tegemoetkoming aan de verwachte onderschatting van de werkelijke geuremissies in het Nederlandse onderzoek wordt in plaats van de absolute geuremissiewaarden bepaald in het Nederlandse onderzoek, gebruik gemaakt van de procentuele reductie (zie onderstaande tabel) tussen de meetwaarden voor de conventionele stalsystemen enerzijds en de emissiearme stalsystemen anderzijds.

Met betrekking tot de geurnormering werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: ‘De weg naar een duurzaam geurbeleid’) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 185

Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. De gemaakte cumulatieve inschattingen dienen eerder beschouwd te worden als ruwe aanwijzingen.

De geluidsniveaus van geluidsbronnen zijn niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met de mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Wat betreft de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het dempend effect van de stal zelf niet gekend is. Deze berekening is dan ook een slechtste geval benadering.

De simulatie van de PM10-immissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar.

Samenvattend kan echter gesteld worden dat, hoewel er een aantal leemten zijn, deze geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming voor de verschillende milieueffecten.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 186

13 Tewerkstellings- en investeringsrapport

13.1 Tewerkstelling

Locatie Wingene Het veeteeltbedrijf te Wingene voorziet in de huidige situatie voor de tewerkstelling van 2 voltijdse arbeidsplaatsen. In de toekomstige situatie zal dit niet wijzigen.

Locatie Ichtegem Het bedrijf te Ichtegem wordt stopgezet. Hierdoor zal één arbeidsplaats verloren gaan te Ichtegem.

13.2 Investeringen

Locatie Wingene De overname van het bedrijf te Ichtegem, meer specifiek de aankoop van de nutrientenhalte voor de uitbreiding in varkens vraagt van de initiatiefnemer een belangrijke financiële inspanning.

Daarnaast brengt deze uitbreiding in aantal varkens met zich mee dat een nieuwe ammoniakemissiearme stal dient gebouwd te worden op het bedrijf te Wingene.

De hierboven weergegeven zaken brengen investeringen mee dewelke voor de iniatiefnemer gepaard dienen te gaan met een bepaalde zekerheid inzake toekomstige exploitatiemogelijkheid.

Locatie Ichtegem Door de initiatiefnemer zijn geen investeringen voorzien op deze locatie (veeteeltactiviteiten worden er stopgezet).

13.3 Duurzaam gebruik van grondstoffen en goederen

Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in punt 2.6 “Productiebeheer en grondstoffenverbruik”. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 187

14 Algemeen besluit

Deze ontheffingsaanvraag behandelt de hernieuwing en uitbreiding van een vergunning van een bestaande varkenshouderij te Wingene gepaard gaande met de samenvoeging en stopzetting van een varkenshouderij te Ichtegem (overgenomen door initiatiefnemer).

In de toekomstige situatie zullen de effecten zoals die beschreven werden voor het huidige bedrijf te Ichtegem verdwijnen.

Voor het bedrijf te Wingene zullen na hernieuwing en uitbreiding volgende bijkomende effecten optreden:

- Door de bouw van een nieuwe ammoniakarme stal (waar naast de nieuw te huisvesten dieren ook enkele reeds op het bedrijf aanwezige dieren zullen gehuisvest worden), stijgt het aantal waarderingspunten van het bedrijf te Wingene. Daardoor zal er in de toekomstige situatie voldaan worden aan de minimum afstandsregels zoals door het Vlarem-II opgegeven. In de huidige situatie worden deze afstandsregels overschreden. - Wel zullen de Duitse afstandsregels nipt overschreden worden in de toekomst (minum vereiste afstand tot woongebied is 368 m, terwijl die in werkelijkheid 362,56 m bedraagt). In de huidige situatie is er geen overschrijding. - Uitbreiding in dierenaantal zal zorgen voor een uitbreiding van de geurcontouren rondom het bedrijf. Hierdoor zullen er zich binnen de geurcontour van 10 se/m³ (normwaarde) 1 bijkomende woning gelegen in landschappelijk waardevol gebied bevinden. In de huidige situatie bevonden er zich reeds een 17-tal woningen van derden en een deel van het palliatieve centrum binnen deze contour (eveneens allen gelegen in agrarisch gebied). - Het totale project incorporeert globaal gezien een daling in ammoniakemissie doordat de ammoniakemissie door het bedrijf te Ichtegem volledig verdwijnt en de uitbreiding van de ammoniakemissie te Wingene kleiner is, dan de verdwenen emissie in Ichtegem. Te Wingene zorgt de uitbreiding in dierenaantal echter wel voor een toename van de verzurende emissie ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor zal het bedrijf te Wingene een iets hogere ammoniakemissie veroorzaken. Relevante beïnvloeding van specifiek als kwetsbaar aangeduidde ecotopen (BWK-eenheden) vindt in de huidige en toekomstige situatie niet plaats. - De mestafzet van het bedrijf te Wingene gebeurt via afzet op de bedrijfseigenpercelen en via verwerking bij derden (Bio Armor-installatie). Eveneens wordt er aan substitutie gedaan. Voor de toekomstige situatie zal dit op dezelfde wijze gebeuren. - Het bedrijf te Wingene heeft een verzorgd en net uitzicht. De dieren die bijkomen op het bedrijf, zullen voornamelijk gehuisvest worden in de nieuwe stal. Tevens worden er ook een aantal dieren die nu reeds op het bedrijf aanwezig zijn, ook ondergebracht in de nieuwe amoniakemissiearme stal. Deze stal zal opgericht worden aansluitend met de bestaande stalinfrastructuren. Bijkomende landschappelijke impact blijft hierdoor aldus danig beperkt. - Met betrekking tot geluidshinder kan gesteld worden dat ten gevolge van voorliggend project geen relevante bijkomende hinder verwacht wordt. Het aantal transporten zal slechts in beperkte mate toenemen en ten gevolge van de aanlegfase worden geen relevant negatieve effecten verwacht. Het aantal woningen binnen de geldende geluidsnormcontour blijft gelijk voor de huidige en toekomstige situatie.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 188

- Mogelijke stofhinder zal toenemen na uitbreiding. Indien we rekening houden met de jaargemiddelde achtergrondconcentratie dan kunnen zeer lokaal overschrijdingen plaatsvinden ter hoogte van het bedrijf. - Met betrekking tot de waterhuishouding zal het bedrijf in de toekomstige situatie een 7.500- tal m³ uit de Ieperiaan aquifer winnen, als drinkwater voor de dieren. In de huidige situatie wordt er ongeveer 6.700 m³ opgepompt, terwijl het vergunde debiet slechts 5.548 m³/jaar bedraagt. In het dossier werd uitvoerig besproken dat dit vergunde debiet ontoereikend is voor het vergunde aantal dieren. Bijgevolg betekent een oppomping van 7.500 m³/jaar een stijgende belasting van ongeveer 800 m³/jaar. Daarnaast zal er in de toekomstige situatie een regenwaterciterne geplaatst worden van 125 m³, om aan te wenden als regenwater. In de huidige situatie werd geen regenwater opgevangen en als dusdanig aangewend.

- Een beperkte daling in emissie van CH4 en in N2O-emissie gaat gepaard met de samenvoeging van de twee bedrijven.

Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden voor het toekomstige project te Wingene de effecten zo goed als mogelijk volgens de best beschikbare technieken beperkt tot normale hinder welke dergelijke exploitaties met zich meebrengen. De belangrijkste maatregelen zijn :  De nieuw te bouwen stal wordt ammoniakemissie arm uitgerust, meer bepaald wordt geopteerd voor een V-4.7-systeem (mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwanden en met andere dan metalen driekantroosters). Dit stalsysteem

impliceert een reductie wat ammoniakemissie betreft van 3 tot 1,2 kg NH3 per dierplaats. Dit systeem wordt veel toegepst en de technische haalbaarheid wordt goed ingeschat.  De mest wordt minstens om de drie weken afgevoerd.  Monitoring van het grondwater in peilbuizen ter beperking van effecten van eventuele lekken in de mestkelders zal voorzien worden.  Er wordt bijkomend een regenwaterciterne geplaatst van 125 m³.  Het grondwaterverbruik zal door de exploitant strikter opgevolgd worden in de toekomst.

Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 189

Verklarende woordenlijst

abiotisch milieu de niet-levende materie aërodynamische diameter de aërodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei

ammoniak NH3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) + ammonium het ion NH4 , waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden antropogeen ontstaan door menselijke activiteit autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf Belgische Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen biotisch met betrekking tot de levende materie bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per

tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag/ha) discipline milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘monumenten en landschappen en materiële goederen’ drainageklasse ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht g.e. geureenheid geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld GPVB-installatie een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging grondgebonden afzet de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht grondverbonden afzet de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 190

afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis M.e.r. milieueffectrapportage M.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen MER milieueffectrapport MER-deskundige natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines ‘mens’, ‘fauna en flora’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht, warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘monumenten en landschappen en materiële goederen’ mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat olfactorisch betreft de geur Ontwikkelings-scenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties OU odour units percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie

studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek waarnemings-drempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 191

15 Literatuurlijst

Albers R., Beck J., Bleeker A., van Bree L., van Dam J., vd Eerden L., Freijer J., van Hinsberg A., Marra M., vd Salm C., Tonneijck A., de Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM). Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Wet ammoniak en veehouderij (2002). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 2002/93. Anon. Regeling Ammoniak en Veehouderij (2002). Staatscourant 1 mei 2002, nr. 82. Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. en Van Damme S. (2002). Traditionele van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. Belgische Geologische Dienst (1993-2002). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Bongers M., Vossen F. & van Harreveld T. (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, 1997-98. Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. Gustafsson G. en Von Wachenfelt E. (2004). Dust in floor housing systems for laying hens. In: Engineering the Future, AgEng conference, Leuven, Belgium, session 22. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/20.000. Melse R.W. en Willers H.C. (2004). Toepassing van luchtbehandelingstechnieken binnen de intensieve veehouderij. Fase 1: Techniek en kosten. Rapport 029, Agrotechnology and Food Innovations, Wageningen UR, Wageningen. MINA-plan 3 (2003-2007). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1985 - 1987). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Administratie Beheer en Kwaliteit Landbouwproductie, Afdeling Voorlichting. Omschakeling naar groepshuisvesting bij zeugen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Leefmilieu en Infrastructuur, Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer, Afdeling Algemeen Milieu en Natuurbeleid, Sectie Lucht (2004). Draftversie van: “De weg naar een duurzaam geurbeleid; Visiedocument voor administratief overleg”. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt – bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari 2001. MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/10.000 of 1/50.000). Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1ste IWA International Conference on Odour and VOC’s: Meusurement, Regulation and Control Techniques, The University of NSW, Sydney, Australia, 25-28th March 2001.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 192

Parloo E., Colson G., El Asri R., Jlouktov S. & De Ruyck J. (2000). Technisch economisch onderzoek van de haalbaarheid en de implementatie van emissie reductie strategieën voor CH4 en N2O. Peymen J., van Straaten D., Paelinckx D., Van Spaendonk G. & Kuijken E. (2000). Ecosysteemkwestbaarheidskaarten voor Vlaanderen. PRG, Project Research Gent nv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Universiteit Gent (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002a). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport november 2001. Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002b). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport juni 2002. Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002c). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel III: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport juni 2002. Universiteit Gent, VITO (1996-2000). Opstellen van nuleffectniveaus van geurhinder voor 5 pilootsectoren (originele titel: Onderzoek geurnormering: Ontwikkelen van een methode voor het opstellen van een geurnormering per bedrijf). Studies uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Van Broeck G., Van Langenhove H. & Nieuwejaers B. (2001). Recent odour regulation developments in Flanders: ambient odour quality standards based on dose-response relationships. Water Science and Technology Vol 44 No 9 pp 103-110 (Peer Review tijdschrift) Van Broeck G., Van Elst T. & Nieuwejaers B. (2003). The way to a substainable odour policy in Flanders. In: Proceedings of the 2nd International Conference on Odour & VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, Singapore 14-17 September 2003. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. Van Langenhove H. & Defoer N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentieveestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag 1996. Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema’s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMa (2000). Mira-S 2000. Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario’s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema’s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. VMM (2001). VMM, emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2001). VMM, 2001: Waterwegwijzer voor veehouders. VMM (2002). VMM, 2002: Zure regen in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring 2002. VMM (2004). Mira-T 2004: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: LannooCampus, Heverlee. VMM (2005). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest. VMM (2005). Lozingen in de lucht 1990-2004.

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 193

16 Bijlagen

BIJLAGE 1: FIGUREN

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 194

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 195

BIJLAGE 2: BEREKENING WAARDERINGSPUNTEN

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 196

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 197

BIJLAGE 3: Foto’s in de omgeving

Opgesteld door Syncera Februari 2006 pagina 198