Gemeente Den Haag Bestuursdienst

Directie Haags Gemeentearchief

V ervolgonderzoek Herkomst & restitutie Verslag van het vervolgonderzoek naar de collectievorming van het Haags Gemeentemuseum voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en de afwikkeling in de na-oorlogse jaren.

Drs D. Brongers

Den Haag, 20 december 1999 Inhoudsopgave

Inleiding p.2

Het ontwikkelen van een onderzoeksmethode p.2

De daadwerkelijke opsporing van vermiste voorwerpen p. 4

Onderzoek naar de herkomst en verblijfplaats van in het eerste rapport genoemde werken p. 5

Onderzoek naar de herkomst van werken, waarvan de verwervingsgeschiedenis dubieus zou kunnen zijn p. 7

Conclusie p. 17

B ijlag e 1 Schilderijen gedurende de bezettingsjaren uitgeleend aan Duitse instanties, maar nooit teruggekeerd p. 18

Aanvulling op lijst van vermiste schilderijen p. 21

Eindnoten p. 22 Inleiding

Naar aanleiding van de bespreking in de commissie voor Cultuur op 27 mei 1999 en de raadsmededeling rm 55/1999 heeft de wethouder van Financiën en Cultuur de waarnemend gemeentearchivaris verzocht een vervolgonderzoek in te stellen naar enige nog niet beantwoorde kwesties in het rapport "Herkomst en restitutie”. Voor de daadwerkelijke opsporing van voorwerpen die na de oorlog werden vermist, werd verzocht een onderzoeksmethode te ontwikkelen. In het hierna volgende rapport wordt verslag gedaan van de resultaten die in het kader van dit verzoek zijn bereikt.

Het ontwikkelen van een onderzoeksmethode

De door de wethouder geformuleerde opdracht tot ontwikkeling van een onderzoeksmethode is inmiddels vervuld. In overleg met het Gemeentemuseum en het Bureau Herkomst Gezocht is bijgevoegd stroomschema opgesteld, dat de systematiek van het te verrichten onderzoek verbeeldt. Het merendeel van het onderzoek ten behoeve van de vervolmaking van de herkomstgegevens in de bestaande catalogi, zal door het Gemeentemuseum in de eigen administratie worden verricht of in samenwerking met het Haags Gemeentearchief in de overgebrachte archieven van de Dienst Schone Kunsten en de Gemeentesecretarie. Inmiddels is gebleken dat het onderzoek naar het aantal museale objecten verworven tussen 1935 - 1956 in totaal 13.013 voorwerpen omvat, waarvan circa 5236 objecten geen goede datering bezitten (zonder jaaraanduiding). Gelukkig is van een deel van deze objecten wel vast te stellen of ze voor 1935 of na 1956 zijn verworven. Het Gemeentemuseum zal van dit bestand eerst vaststellen welke objecten aan een nader onderzoek naar de herkomst moeten worden onderworpen. Volgens het stroomschema zullen dan vervolgens externe bronnen moeten worden geraadpleegd om te pogen de rechtmatigheid van de herkomst vast te stellen.

2 Onderzoek naar de herkomst van museale objecten uit de periode 1935-1956

geen wel registratie in registratie in stam boek stam boek

3 1 Naar verwachting zal de eerste fase ten aanzien van het controleren en vervolmaken van de collectiecatalogus (1935 - 1956) van het Gemeentemuseum voor 1 juli 2000 zijn afgerond. Waarschijnlijk zal de herkomst van een aantal werken na dit eerste onderzoek niet definitief kunnen worden vastgesteld. Via onderzoek in externe bronnen zal door de onderzoeker van het Haags Gemeentearchief nog een laatste poging worden ondernomen de herkomst van deze objecten te achterhalen. Het is aannemelijk dat tenslotte van een aantal werken geen sluitend verhaal over de herkomst meer te reconstrueren is. Op basis van de uitkomst van het totale onderzoek zal het gemeentebestuur een standpunt kunnen bepalen ten aanzien van het betreffende deel van de collectie van het Haags Gemeentemuseum.

De daadwerkelijke opsporing van vermiste voorwerpen

Naar aanleiding van het eerste rapport werd verzocht de vermissing van zes of mogelijk negen voorwerpen uit de collectie van het Haags Gemeentemuseum nader te onderzoeken (punt II-4 en punt II-5 van OCW9). Inmiddels is gebleken dat het aantal niet teruggekeerde werken na de oorlog groter is dan werd aangenomen. Direct na de oorlog getuigde Rudolpha Begeer dat een aantal van deze werken in 1940 ter verfraaiing van kantoorruimten of dienstwoningen was uitgeleend aan de Duitse bezetter. Deze schilderijen waren met medewerking van het Gemeentemuseum uitgezocht: ‘Dr. Plietzsch (Dienststelle Mühlmann, aut.) zog meines Erinnerns nach, Herrn Knuttel (Haags Gemeentemuseum, aut.) manchmal zur Begutachtung eines Bildes bei. Es bestand immer gutes Einvernehmen’. De werken waren evenwel niet van voldoende kwaliteit om in aanmerking te komen voor inbeslagname voor het Reich1. In 1943 en 1944 volgden nog enkele bruiklenen van schilderijen aan Reichskommissar Seyss- Inquart en enkele andere Duitse instanties. Ook het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming verfraaide het interieur aan de Tobias Asserlaan 4 (tijdens de bezetting omgedoopt in ‘Bollandlaan’) met werk uit het Gemeentemuseum. In november 1947 wendde het museum zich tot de Stichting Nederlands Kunstbezit, die was belast met de recuperatie van in en na de oorlog vermiste kunstwerken. Een niet onaanzienlijk deel van de tijdens de oorlog uitgeleende werken bleek nog niet terug in de eigen collectie en van enkele werken was vastgesteld dat ze na de vlucht van de Duitsers waren ontvreemd; reden waarom men de Stichting vroeg om bemiddeling. Reeds 3 december 1947 ontving het museum antwoord. Helaas bleek geen der schilderijen te zijn opgespoord. Toegezegd werd dat de kwestie evenwel de volle aandacht zou behouden. Zodra er iets werd gevonden zou men onmiddellijk worden verwittigd2. Zoals in de eerste rapportage vermeld, zijn de ontvreemde werken opgegeven aan de verzekering voor een waarde van fl. 3.925,-. Over de overige werken was bij aanvang van het vervolgonderzoek niets bekend. Dankzij de inspanningen van mevrouw M. van Houten-de Kom (HGM) is een groot deel van de gegevens thans boven water. In de door haar vervaardigde lijst (bijlage 1) wordt een overzicht gegeven van de betreffende werken en de inmiddels achterhaalde herkomstgegevens. Inmiddels zijn ook de schilderijen, die ontvreemd zijn uit het pand aan de Tobias Asserlaan 4 bekend (vervolg bijlage 1). Voorgesteld wordt om de gegevens van de lijst te laten opnemen in het Art Loss Register teneinde daadwerkelijke opsporing en restitutie van deze objecten mogelijk te maken. Het Art Loss Register te Londen beheert een database waarin vermiste kunstwerken zijn en worden geregistreerd. Dezè registratie beoogt opsporing en restitutie van gestolen objecten te coördineren en te vergemakkelijken. Catalogi van veilingen en tentoonstellingen worden door medewerkers van het Art Loss Register geraadpleegd op het voorkomen van werken van suspecte herkomst. De Managing Director van deze organisatie, James Emson CBE, heeft de medewerking van het Art Loss Register toegezegd voor het opnemen in de database van gegevens betreffende kunstwerken die na de Tweede Wereldoorlog niet zijn teruggekeerd bij het Gemeentemuseum. Met het Bureau Herkomst Gezocht wordt contact opgenomen over werken uit deze lijst die het Gemeentemuseum oorspronkelijk als (joodse) bruikleen in de collectie had opgenomen.

4 Onderzoek naar de herkomst en de verblijfplaats van in het eerste rapport genoemde werken

1. De aankoop van een aquarel van J. Bosboom, getiteld ‘Heidelandschap te Zuid-Laren met schaapskooien’.

Ten aanzien van de herkomst en de verblijfplaats van de aquarel ‘Heidelandschap te Zuid- Laren met schaapskooien’ van Johannes Bosboom (II-l van OCW9) is inmiddels gedeeltelijk vastgesteld wat de herkomstgeschiedenis van dit werk is geweest3. De aquarel dateert vanl876 of 1877. De respectieve eigenaars van de aquarel waren: _ - R. J. Kijzer, die het werk liet veilen bij Frederik Muller te , 8-11-1904, lotnummernr 23; - de nieuwe eigenaar, C.W.F.R baron Sweerts de Landas Wijborgh, stelde de aquarel beschikbaar voor een tentoonstelling in Pulchri van april tot en met mei 1917, onder nr 170 van de catalogus; - op 28 november 1940 liet de baron het veilen bij Van Marle en Bignell te Den Haag onder lotnummer 18, het Gemeentemuseum verwierf de aquarel voor fl. 1600,-4 .

i »< t l % rt s * * , R ■>., Aa J ~ H - >Qó ff cy'Z' 1 0 « V;;) l' / V *f > >•»<■«» /« (AvA* ; (I !'<-’. < V'? 1 • : '• I- .V' . • '■ i.-l'. ■ A

» < » Nmyfer l«40 <»* ft*** m .,

Illustratie R.K.D., geannoteerde pagina uit catalogus Van Marle & Bignell

De aquarel uit het bezit van Sweerts de Landas werd door de baron samen met andere werken ter veiling aangeboden. De aanwijzing in het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit dat het een werk uit een zogenoemde ‘Nachlassverwaltung’ afkomstig zou zijn, blijkt bij nader inzien te berusten op een eertijds slordig uitgevoerde administratie. De herkomst is dus niet problematisch. Het werk behoort thans niet tot de collectie van het Gemeentemuseum. Dat brengt ons wederom bij de raadselachtige rol van een zekere F.J, Tempel. Zoals reeds in het eerste rapport vermeld, is het werk van Bosboom in het Gemeentemuseum ingeschreven in het stamboek onder nummer 48-1940. Volgens de documentatie van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie als aankoop door het Gemeentemuseum voor een bedrag van fl. 1600,-5. Volgens het handgeschreven stamboek zou het werk evenwel door een zekere F.J. Tempel als langdurig bruikleen in bewaring zijn gegeven. In november 1942 zou het vervolgens aan deze Tempel zijn ‘overhandigd’. Van dezelfde F.J.Tempel zou volgens aantekening een bruikleen op 17 mei 1946 zijn geretourneerd. Werd de aquarel (eind 1942) door het Gemeentemuseum aan Tempel verkocht, die het vervolgens gedurende de evacuatie van het Gemeentemuseum bij het museum in bewaring liet tot betere tijden? 2. De aankoop van een onbekend aantal voorwerpen in 1936 op de veiling bij Julius Böhler uit de verzameling van Margarethe Oppenheim

Op 18 tot en met 20 mei 1936 werd door het veilinghuis Julius Böhler de kunstcollectie van Margarethe Oppenheim geveild in de grote feestzaal van het Münchener Künstlerhaus. De 1232 voorwerpen die onder de hamer kwamen waren van hoge artistieke en kunsthistorische waarde. ‘Kein einziges Stück befindet sich in diesem Besitz, das nicht eine Krachtleistung ist: es sind lauter Arbeiten von aussergewöhnlicher handwerklicher und künstlerischer Vollendung’6 . Geen wonder dat vooraanstaande figuren uit de wereld van de kunstverzamelaars zich op de veiling verdrongen. ‘(—) da erfahrt man denn erst, welch grosse Namen und Würden unter uns weilen, Vertreter berühmter Museen aus Deutschland und von weither (...)’7. Als enig Nederlands museum gaf ook het Haags Gemeentemuseum op deze veiling acte de présence. Volgens een Duits onderzoeker zou het museum ook aankopen hebben gedaan. De ‘talrijke’ voorwerpen die volgens deze onderzoeker op deze veiling door het HGM zouden zijn gekocht, blijken zich evenwel te beperken tot één voorwerp. Aangezien een financiële administratie in de vorm van een dubbele boekhouding een systeem kent van meerdere hoofdboeken, bijboeken en hulpboeken, komt de naam van het HGM inderdaad meermalen voor. Analyse van de vermelde registraties in de diverse boeken leidt echter tot de conclusie dat het hier om één en dezelfde aankoop van RM 2000,- gaat. Op 20 mei 1936 verstuurde het veilinghuis de rekening van RM 2000,- verhoogd met 15% veilingkosten. Een maand later werd de betaling van de koopsom van RM 2300,- door Böhler geboekt op 25 juni8. De boeking vermeldt helaas niet welk object voortaan tot de collectie van het HGM behoorde. In de verzameling van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) bevindt zich een catalogus van de bewuste veiling met notities van de taxatie- en de verkoopprijzen. Onder catalogusnummer 720 wordt een zogenoemde Albarello beschreven als: ‘Fayence, in der Mitte eingezogener Körper mit kurzem Fuss und Hals, bemalt mit Kobaltblau und Goldlüster. Waagerecht umlaufender Weinblattdekor. Spanien, Ende 15. Jahrh. - Höhe 30 cm’. In de catalogus is tevens een foto van de vaas opgenomen in ‘Tafel 47’9.

m

Illustratie, uit geannoteerde catalogus

De verkoopprijs van de Albarello bedroeg volgens de geannoteerde catalogus RM 2000,-. De aankoop van dit pronkstuk van Spaans-islamitische ceramiek lijkt te sporen met de aankoop van de in het in het vorig rapport vermelde islamitische schaaltje uit de collectie Budge. De Albarello blijkt zich inderdaad in de collectie van het Gemeentemuseum te bevinden onder catalogusnummer OCE-1936-0003 . De aankoop kan worden aangemerkt als problematisch. Evenals de aankopen van de voorwerpen uit de collectie Budge geldt dat de verkoop waarschijnlijk kan worden beschouwd als een ‘verfolgungsgezwungene Verkauf’. De opbrengst van de totale veiling (RM 479.995,-) is bovendien gestort op de ‘Nachlass-Konto Frau Margarethe Oppenheim’ bij de Deutsche Landerbank Berlin10. Nog onderzocht dient te worden of hier sprake is van een ‘gedwongen verkoop’ . Bovendien zou moeten worden nagegaan of de erven Oppenheimer ooit enige aanspraak op de opbrengst van deze veiling hebben kunnen laten gelden. Uit de boekhouding van Böhler lijkt dit niet het geval te zijn. Het bedrag van de veiling is waarschijnlijk gestort op een geblokkeerd ‘Nachlasskonto’.

6 3 Het contact van het Gemeentemuseum met het veilinghuis Ferdinand Möller in Berlijn (1937) betreffende werk van Emile Nolde Via een onderzoeker van het Bureau Herkomst Gezocht werd het Haags Gemeentearchief geïnformeerd dat het Gemeentemuseum in de late jaren dertig contact had onderhouden met de Berlijnse kunsthandel van Ferdinand Möller. Deze kunsthandelaar was een van de handelaren die geconfisqueerde ‘Entartete Kunst’ uit Duitse musea verhandelde naar het buitenland. Nader onderzoek bracht aan het licht dat Möller inderdaad op 22 februari 1937 een zichtzending van schilderijen en een aquarel van Emile Nolde naar het Gemeentemuseum stuurde. Uit niets blijkt evenwel dat hier sprake zou zijn van geconfisqueerde objecten. Nolde had zelf aangedrongen op uitbreiding van de zending met een extra werk: ‘Auf Wunsch von Herrn Nolde füge ich noch ein anderes Werk bei, das er besonders niedrig im Preise angesetzt hat, um Ihnen eine Erwerbung zu ermöglichen. Er legt gerade auf dieses Werk als eines seiner besten besonderen Wert’. De drie schilderijen gingen het budget van het museum waarschijnlijk verre te boven, want in de antwoordbrief van Knuttel (d.d. 12 mei 1937) meldt deze dat hij zich zal moeten beperken tot de aquarel (‘Clematis’), waarvan hij meteen poogt de prijs naar beneden te krijgen: ’Die jetzt für uns sehr ungünstige Valuten zwingen mich aber dafür nicht mehr als M.350 zu bieten’11. De in de brief door Knuttel uitgesproken hoop toch tenminste één werk van Nolde te verwerven voor een Hollands museum bleek ijdel. In de collectie van het Gemeentemuseum blijkt genoemde aquarel nooit opgenomen te zijn geweest.

Onderzoek naar de herkomst van werken, waarvan de verwervings­ geschiedenis dubieus zou kunnen zijn

Tijdens het vervolgonderzoek en de werkzaamheden ter vervolmaking van de catalogus van het Gemeentemuseum zijn enkele kwesties aan het licht gekomen, die nader onderzocht dienden te worden om opheldering te krijgen over de herkomstgeschiedenis van de betreffende objecten.

1. De aankoop van zes tekeningen van Jan Toorop uit de collectie Goudstikker

Op 8 oktober 1940 heeft het Gemeentemuseum zes tekeningen van Jan Toorop verworven uit de collectie van wijlen J. Goudstikker, die bij het veilingbedrijf Frederik Muller werden geveild (veilingnummer 43). De tekeningen waren in 1935 al te zien geweest op de tentoonstelling: Monumentale Kunst in het Stedelijk Museum Amsterdam (SM). Ze waren ingezonden door Jacques Goudstikker. De zes tekeningen maakten deel uit van een serie van twaalf tekeningen die Jan Toorop in 1904 en 1905 vervaardigde van het interieur van de Int. Kaarsenfabriek te Gouda. De aankoop werd samen met het SM te Amsterdam gerealiseerd. De serie werd gelijkelijk over de twee nieuwe eigenaars verdeeld.

Het SM werd eigenaar van: - De Nachtlichten; - De Kokerplakkerij; - Het Magazijn; - De Gieterij; - De Pitpluksters; - De Vormerij.

Het Haags Gemeentemuseum kwam in het bezit van: - De Perskamer; - De Roerkuip; - De Gietsters; - De Rogneerkamer; - De Smelterij (zie illustratie ); - De Expeditie.

Iedere tekening heeft aan de achterzijde een etiket waarop ‘Collectie Goudstikker Amsterdam. Herengracht 458’ is vermeld, gevolgd door de registratienummers 2522, 2523 (2x), 2524, 2527 (2x). De tekeningen werden door het Gemeentemuseum in de verzameling opgenomen onder de inventarisnummers T 110-1940 tot en met T 115-194012.

7 De zes tekeningen van het HGM bleven tot maart 1980 in bruikleen bij het SM. In de administratie van het SM hebben deze tekeningen respectievelijk de signaturen: B.385 tot en met B.390 gekregen (B = Bruikleen).

DIENST .VOOR. SCHONE KUNSTEN Nc 44845

MODEL**

• loYMtortiatta. TDCÊN|N6Bl4/PR&4tEN/G^RUIKSGRAnEK T H d- 1940 reed M«uv **♦! N.8>. CI»nftt*Ua «H w i «ooi Inftityito tolaotojan

I'. KtmtUMv: j . tl», Toorop ( 1858- 1928)

S. r>hhM*< jons fa$hr9*tn«: Rtaulilnonilmtc. 1» kaarsenfnbriek. Op du voorgrom) drie arblodei'S

4 . .AfatUftft** Hoofl : cm/mm B rn d : ÜflIM I ent/rem

COOfc4 * pftSt.el

7 , ToatUnJ pr»nt/l*kwM|t9: In goede staat pssse perhout met vlekken-

8. Aehtar el» i: 1/VNEEM. (0 . KA/NE6N,

9 . r>Q< jj}, Toorop G*4alJ*«d:

12. A»nW» 13. 0«Wm *arw«a«k>0S IS».. Aa»fce»efc«4r»a •. ? SetMAkieg AËlu»«liik *r£...... ligitl. B -10-1940 “■“'"■'SKÏKÖ wV...... IndUMa i K ' .. 'V. * »«k«V«nd 15®. VcnitV*rta0>w«*/<(* ï- •' . . Ssvlit»*A **fcakan4

14. Vm «!•: veiling Frert. Kuiler 6 Co. AmsterdA® v o llln&nr» 4 3...... 16. VoérwMfdan varwaM»?:

17. SUndpUafai I 16. I Afkomstig uit collectie Goudstikker

Op achterkant osrtons etiket: C o lle c tie Goudstikker No, 2523.

te n t. aomjmenLnle k unst,s.m . 199 9 , c n t.n o . BZ, inr.pnder goudstikker

Alkeord: Galton ie 4a DlrMfwfi. d| CtntMUf, » I D*twa:

OW.MHiOCr

De Kwestie

Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de serie een zogenoemd laag Goudstikker-nummer heeft (2518 tot en met 2529). Dit betekent dat de tekeningen deel uitmaakten van de in Nederland achtergelaten handelsvoorraad zoals die was geadministreerd in het inkoopboekje van Jacques Goudstikker. Dit zakboekje droeg Goudstikker bij zich toen hij in mei 1940 met vrouw (Dési Goudstikker-Halban) en kind (Edo) aan boord van de SS Bodegraven naar Amerika trachtte te vluchten. Na een fatale val in het ruim van dit schip kwam Goudstikker om het leven. Zijn weduwe liet door de Foreign Economie Administration te New York een inventarislijst opmaken van de in bezet Nederland aanwezige handelsvoorraad van Goudstikker N.V., hoogstwaarschijnlijk gebaseerd op Goudstikker’s zakboekje. In Nederland werd na een omstreden algemene aandeelhoudersvergadering op 3 juni een nieuwe directeur aangesteld, de heer A.A. ten Broek. Deze verkocht ruim vijf weken na zijn aantreden als directeur alle bezittingen van de vennootschap aan twee Duitsers: en Hermann Goering. Dit alles gebeurde buiten medeweten en zonder toestemming van de grootste aandeelhouder, Desiree Goudstikker-Halban. Op 13 juli 1940 tekende Ten Broek twee contracten: een met Goering (middels zijn agent Hofer) en een met Miedl. De Duitse bankier Alois Miedl nam voor hfl. 550.000,- alle eigendommen van Goudstikker N.V. over. Het ging het bedrijf van Miedl (verder aangeduid als ‘Nieuwe Goudstikker’) gedurende de oorlog voor de wind. Dankzij zijn relaties met Duitse cliënten en zijn beschermheer Goering exporteerde hij een aanzienlijke hoeveelheid kunstwerken naar Duitsland. De totale winst over de oorlogsperiode wordt geschat op circa 4 tot 5 miljoen gulden. Miedl baseerde zijn administratief beheer op de reeds aanwezige administratie van de ‘Oude Goudstikker-collectie’. Onder de door hem verkochte kunstwerken bevonden zich objecten uit de ‘Oude Goudstikker-collectie’ (administratienummers tot ca. 3200), maar ook werken die Miedl via andere handelaars en particulieren had verworven (administratienummers boven de 5000).

8 Na de oorlog werd de inmiddels teruggekeerde Desi Goudstikker-Halban samen met Max Meyer en E.E.M. Lemberger Jr. tot directie van de ‘Oude Goudstikker’ benoemd. De nieuwe directie besloot ten aanzien van de Miedl-transactie rechtsherstel na te streven. Voor de Goering-transactie werd geen procedure tot rechtsherstel begonnen. Op 1 augustus 1952 werd bij notaris Spier te Amsterdam een akte van minnelijk rechtsherstel verleden. De ‘partij Goudstikker’ kreeg de onroerende goederen, vele honderden kunstwerken en andere zaken terug, tegenover het afdragen van een deel van de oorspronkelijke koopsom. Voorts werd onder meer geregeld dat de ‘Oude Goudstikker’ ‘afstand deed van alle rechten ten aanzien van schilderijen en kunstvoorwerpen die tussen mei 1940 en mei 1945 door Goudstikker NV aan Miedl-N.V. (‘Nieuwe Goudstikker’) zijn geleverd, ongeacht of deze inmiddels uit het buitenland zijn gerecupereerd dan wel zich in het buitenland bevinden, alsmede van de opbrengsten die in geval van verkoop, daarvoor in de plaats zijn getreden of zullen treden’.

Onderzocht dient te worden: • hoe deze schikking zich verhoudt tot de zogenaamde lage nummers van de Goudstikker- collectie, waartoe de serie tekeningen van Jan Toorop behoort; • of, indien deze tekeningen buiten de schikking vallen, de gemeente Den Haag deze aan de erven Goudstikker dient terug te geven en volgens welke regeling; • wat het beleid van het SM en de gemeente Amsterdam is ten aanzien van de zes andere tekeningen van de serie; • of en hoe het beleid van de gemeente Den Haag (en van het SM en de gemeente Amsterdam) dient te worden afgestemd op het beleid van de Rijksoverheid, aangezien de erven Goudstikker (familie Von Saher) inmiddels diverse processen tegen de staat hebben aangespannen, onder meer bij de arrondissementsrechtbank en het gerechtshof in Den Haag. Deze zaak kwam eind oktober voor en op 16 december j.1. werd vonnis gewezen. De uitspraak van het gerechtshof te ’s-Gravenhage, eerste civiele kamer, op 16 december 1999 in de zaak van de erven Goudstikker versus de Staat der Nederlanden, luidde: ‘dat het hof zich conform het verweer van de Staat onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van het beroepschrift van Goudstikker, voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 25 maart 1998, waarbij aan Goudstikker rechtsherstel inzake de Goering-transactie werd geweigerd. Het hof heeft het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard voor zover het moet worden opgevat als een rechtstreeks verzoek aan het hof om rechtsherstel’14. Op grond van deze uitspraak zal er geen rechtsherstel plaatsvinden terzake van de zogenoemde ‘Goering-transactie’. De Staat der Nederlanden zal op basis van deze uitspraak dus geen werken uit de NK-collectie restitueren aan de erven Goudstikker. Dit betekent evenwel niet dat daarmee de zaak is afgedaan. De erven Goudstikker hebben namelijk nog twee processen aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, te weten bij de administratieve rechtbank en de rechtbank in Den Haag. Bij deze rechtbanken worden respectievelijk de procedure van de beschikking van staatssecretaris Nuis en de rechtsgeldigheid van de schikking in 1952 aangevochten. Navraag leert dat, indien de erven Goudstikker de zaken voortzetten, de volledige afwikkeling van deze processen nog meer dan een jaar kan duren. Dan pas zal volledige helderheid bestaan over eventuele restitutie van werken uit de Goering-transactie aan de erven Goudstikker. Ten aanzien van eventueel autonoom gemeentelijk restitutiebeleid inzake de Toorop- tekeningen die in oktober 1940 zijn aangekocht uit de collectie Goudstikker (Miedl-transactie) lijkt om een aantal redenen grote terughoudendheid geboden: a. Naar aanleiding van de uitspraak van het hof is in de media reeds gesuggereerd dat de erven Goudstikker de zaak niet zullen voortzetten. Mochten ze daar desondanks toch toe besluiten, dan zullen voor een definitief standpunt ten aanzien van deze werken beide andere uitspraken moeten worden afgewacht; b. In de uitspraak van het hof wijst niets in de richting dat het bezit van deze tekeningen problematisch zou kunnen zijn of worden. Zelfs indien in de andere zaken een afwijkende uitspraak zou worden gedaan, is daarmee nog niets bepaald ten aanzien van eventueel rechtsherstel terzake van werken afkomstig uit de Miedl-transactie en de daarin voorkomende ‘lage-Goudstikker-nummers’. Het verdient aanbeveling over deze kwestie goed contact te onderhouden met de Inspectie Cultuurbezit van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen. Tegen het naar buiten brengen van deze feiten lijkt gezien het voorgaande geen bezwaar te bestaan. PERSBERICHT

* 1/2

Uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage, eerste civiele kamer, op 16 december 1999 in de zaak van;

1. De naamloze vennootschap AMSTERDAMSE NEGQTIATIE COMPAGNIE N.V. , gevestigd te Amsterdam, (hierna: de Vennootschap), 2. Marei VON SAHER-LANGENBEIN, wonende te Connecticut, Verenigde Staten van Amerika, appellanten (hiernaook gezamenlijk; Goudstikker), advocaten: prof. mr.H.M.N. Schonis en mr. R.O.N. van Holthe tot Echten,

tegen

DE STAAT DER NBDiREANDEN, (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen), zetelende te Den Haag, verweerder (hierna: de Staat), advocaten: mr. H.C. Grootveld en mr. M van Rijn.

1. Het hof heeft zich conform het verweer van de Staat onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroepschrift van Goudstikker, voor zover dit is gericht tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen d.d. 25 maart 1993, waarbij aan Goudstikker rechtsherstel inzake de Göring-transactie werd geweigerd, Het hof heeft het beroepschrift niet-ontvankelijk verklaard voor zover het moet worden opgevat als een rechtstreeks verzoekaan het hof om rechtsherstel.

2. De motivering van deze beslissing is als volgt. De bevoegdheid van het gerechtshof te Den Haag tot het behandelen van beroepschriften en verzoekschriften tot rechtsherstel, verleend bij Rijkswet van 9 maart 1967 (in samenhang met Besluit E ISO uit 1944), is van beperkte omvang. Het hof mag alleen behandelen beroepschriften tegen beslissingen van afdelingen van de - inmiddels opgeheven - Raad voor het Rechtsherstel en rechtstreekse verzoeken van belanghebbenden bij rechtsher­ stel.

3. Wat betreft de bevoegdheid ten aanzien van beroepschriften geldt het volgende: De Staatssecretaris van OC&W heeft in dit geval beslist als opvolger van de Stichting Nationaal Kunstbezit (SNK). De SNK is echter niet te beschouwen als een afdeling van de Raad voor het Rechtsherstel met beschikkingsbevoegdheid tot teruggave van kunstvoorwer­ pen, zodat het besluit van de Staatssecretaris van OC&W van 25 maart 1998, niet is aan te merken als een besluit van een afdeling als bedoeld in

10 2. Zelfportret met palet van Charley Toorop

In het Cultureel Supplement van NRC-Handelsblad van 11 oktober 1997 werd de herkomst besproken van een topstuk in de verzameling van het Haags Gemeentemuseum: ‘Zelfportret met palet’ van Charley Toorop. Volgens het artikel zou het werk deel uitmaken van een groep werken die ooit had toebehoord aan Jacques Goudstikker. Na de oorlog zou het schilderij aan de Nederlandse staat zijn vervallen, die het vervolgens in bruikleen aan het Haags Gemeentemuseum zou hebben gegeven. Op 17 oktober daaraanvolgend werd door een medewerker van het museum, mevrouw J. van Es, op dit artikel gereageerd. Volgens haar was het schilderij niet door de Nederlandse staat toegewezen, maar door het museum zelf gekocht. In 1948 had het museum het portret voor fl. 5000,- gekocht van jhr. Rademacher Schorer, die het volgens mevrouw Van Es van de kunsthandel Goudstikker had verworven. Van Es sprak in bovengenoemd artikel het vermoeden uit dat Rademacher Schorer het in oktober 1940 op de veiling van de collectie Goudstikker te Amsterdam had gekocht. Waarschijnlijk is dat niet de juiste of gehele weergave van de herkomstgeschiedenis. In bewaard gebleven correspondentie van Charley Toorop met Jan van Gelder bevindt zich een brief van de kunstenares, d.d. 24 november 1947, waaruit valt af te dat mevrouw Desi Goudstikker het voor fl. 1000,- zou hebben verkocht aan Jan van Gelder: ‘Je hebt een enorme zet gedaan door mijn grote Zelfportret over te nemen van Mevr. Goudstikker voor f. 1000,-! (...) Ik hoop heel erg en denk wel dat het je lukken zal het te verkopen. Probeer het bij Sandberg voor het Stedelijk Museum, die heeft er al erg zin in gehad het aan te kopen en heeft het een tijd in het museum gehad. (...) Laat mij gauw weten als het verkocht is. Ik hoop dat het voor minstens f. 5000,- weg gaat’. Uit deze brief blijkt in ieder geval dat Jan van Gelder aan Charley Toorop had laten weten het schilderij direct van mevrouw Desi Goudstikker te hebben gekocht. Wanneer die koop heeft plaatsgevonden is evenwel niet met zekerheid vast te stellen. Mogelijk is dit direct na de bevrijding gebeurd, want de kunstenares schrijft dat zij het aardig van mevrouw Goudstikker vindt, ‘dat zij het heeft willen doen, want onder ons is f.1000,- van toen geen f. 1000,- van nu, in het tegenwoordige levenspeil is f. 1000,- van toen, zeker f. 3000,- van nu15.’ Aan te nemen valt dat Van Gelder het schilderij niet aan een museum, maar aan jonkheer Rademacher Schorer heeft verkocht. Die heeft het zelfjportret tenslotte in 1948 aan het Gemeentemuseum verkocht. Van een dubieuze herkomst lijkt op grond van deze informatie geen sprake.

3. Aangemelde ‘vijandelijke’ en joodse bruiklenen

3.1 De collectie S.E.L. Larsen-Menzel

Volgens de Verordening van de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied, VO. 26/1940 en VO 177/41 werden achtergelaten goederen van uitgeweken joodse en andere Nederlanders beschouwd als vijandelijk vermogen (Feindvermögen). Deze vermogens moesten worden aangemeld bij de Deutsche Revisions- und Treuhand-A.G., Zweigstelle Den Haag (D.R.T.). Voor het beheer van dergelijke vermogens werden ‘Verwalter’ aangesteld, die de kosten van het beheer konden dekken door goederen uit deze vermogens te laten veilen, veelal bij het Haagse veilinghuis Van Marle & Bignell aan het Lange Voorhout 58b. In het bewaard gebleven archief van de D.R.T. bevindt zich een inspectierapport waarin een overzicht wordt gegeven van bij de D.R.T. aangemelde kunstvoorwerpen in ‘vijandelijk’ vermogen. Onder nummer 69 blijkt de Dienst voor Kunsten en Wetenschappen der Gemeente ’s-Gravenhage op 19 juni 1942 opgave te doen van de kunstvoorwerpen die het Gemeentemuseum in bruikleen had uit de vijandelijke collectie van mevrouw S.E.L. Larsen- Menzel. Vermeld werd dat de objecten zich nog in het museum bevonden.16 In het archief van het Gemeentemuseum werd tijdens dit onderzoek het aangifteformulier teruggevonden, waarmee plaatsvervangend directeur D.J. Balfoort specificeerde welke voorwerpen de bruikleen omvatte.(zie illustratie) Van de vijf door Balfoort vermelde schilderijen werden er twee op de veiling van 7 december 1942 bij Van Marle & Bignell ter verkoop aangeboden, namelijk M.A.J. Bauer: ‘Oosters tafereel’ (o f‘Oosters straatje’), doek 76 x 135 (lotnummer 2) en J. Toorop: ‘Vrouw met kind’ (lotnummer 54)‘7. Laatstgenoemd schilderij is beter bekend onder de titel: ‘In de Nes’ of ‘Nachtleven in de Nes te Amsterdam’, 67 x 77. De werken werden voor respectievelijk fl. 2500,- en fl. 5400,- verkocht aan de kunsthandel ‘Sala’ te Den Haag. Of de schilderijen via Sala weer zijn aangekocht door het museum is niet achterhaald. Achterop de oude inventariskaart van het werk van Bauer staat met potlood geschreven: ‘vermoedelijk oorlogs- erfenis die door omstandigheden eigendom is geworden’, ^ Anmeldung peri 30 Juni 1941 194 V e r w . N o . Aangifte per;

An die Deutsche Revisions- und Treu! ZweignlederlasaungDen Haag - Alexanderstraert 22, Den Haag :Ny^isW.v ^ ^ ï v, #ft-A'-»>:ï-X-K ••xev:•::• -}V:- ■-• * . t

aut Grund aer Verordnung dés Bfifèhskommissars JSr op grond van de Verordening ven dens ïUllöConunla- die besetzten niedertSndiee] — 'Ge&fete Über die An* saris voor het bezette Nederlandsche gebiedibétreiten- de aanmelding van vemogens.waardenï toebebeorend« von Amerika, Ihrer Staatsangehörigenund heatlmmter aan de Vereenigde Staten'Van" Amerika; ahh-hen, die andcrer Personen. de natl«maiitêtt'i^:?ïVw**»JgAt ^Staten- h m Amerika ' bezitten of aan bepaalde andere personen^ . ?0,157/41 red» 13, September W41. VO, 177/41 vaa ig September I smÏ .' ' In füntfach mit Schrelbmaschlne auszuïertigen. Das In vijfvoud met schrijfmachine invullen.' Blad 5 1» mit 5 bezeichnete Blatt iet id r denAnmelder besthnmt. voor den aanmelder -bestemd. ' '

* War Vermögen an beiden' Stichtagen vorbanden, so slnd zwel Anmeldimgen (je in fiinffach), elne fttr den ereten “Sitichtag (30. September 1940), eine .zweite ftir den zwedten Stichtag (30. Juni l841)vsvor*anehme»vvAm-5ïifcgf dleses meldebogens iét an der dazu vorgesehenen Stelle * der Stichtag einzusetzen ' , » «oneer op 30 Septem b«"t040 m 3 0 -dimt 1841; Vermotfenswaarden aanwëig waren, moeten twee aangiften (elk in vljfvoud) geda8n worden en wel één per 30,9.'40 a ï een tweede .per SAS.MUL Aan h eth eotd van dit aangiftefeemulier mo» op de daarvoor bestemde plaats * de betreffende datum worden ingevuld.

: 1, Name (Zuname und Vomame) Lars en-Menz e l , Buaarme, E lisab eth Kaam en voornaam L ib e rta Betuf Kéih

Firm a «s Zaaknaam, haam van de onderneming W o h n o r t (Sitz), Ort, Strasse und Aia 24.0kt. 1939 nach Oallfomien Hausnummer ab g ereist* Woonplaats (zetel), volledig adres Staatsangehörlgkelt Nationaliteit a s

2. Name {Zuname und Vomame) Q-em.Dienst voor Kunsten en **eten- "aam en voornaam schappan der SJea, ,s~Öravenh.age ♦v o h n o rt (Ort, Strasse und Haus- "Stadhouderslaan 41 nummer) Woonplaats, volledig adres;

Angabe des Grundes der Atunel- Die Kunst gegenstMna e sind sub- o b e n ­ d e p fiic h t (Abwesenheitspflég- ïfc g e n a a n ten M enste leihw elae w sehaft, Verwaltung, Beauftragung Verfttgung ge ste llt. U.dgl.) ■' Grond, waarop de aangifteplicht berust (béwindvoering wegens afwezigheid, beheer, volmacht enz.)

(Siehe § 2;i.(l) dor VO. 177/41, Zie i « . ( « GrundatUcke: Onroerende goederen; Lagedes Grundstücks: blgglng van hot onroerend goed; Art des Grundstücks; Aard ven het oaroereod goed£ _ ...... Lctzter Steuer- oder Schtttzwert: Laatst aangeslagen of geschatte waarde; Belastung durch Hypotheken; Bedrag der hypotheken: Grundstücksgleiche Hechte: ^Onroerende recht»» (b.v. recht van opstal, erfpacht, ‘(lemming, vaste huur,): fiche Saeheu, goweit lm folgenden

3 zak

Aangifteformulier D.R.T. PLAAT XI

M.A.J.Bauer, Oosters tafereel

13 ^ $ £ i u . *- f *t< -/ ƒ * 41 <^7; Jfy

'6 d% f./fcA^jf4s u * / \ 4

u>» »vt*»*fc-

, jjgaüaaf'^IW t*Iö> Sa /*"1 P jf- jM lX? ^

14 Op de oude inventariskaart van het schilderij van Toorop staat eveneens in potlood geschreven: ‘teruggekocht van de Duitsers’. Wat die genoemde omstandigheden geweest kunnen zijn is (nog) niet helder. Wel is duidelijk dat beide werken thans tot de collectie van het Gemeentemuseum behoren. Het schilderij van Bauer bevindt zich als langdurig bruikleen in het Provinciaal Museum van Drenthe te Assen onder inv.nr Sch 1939-0010 (zie illustratie). Het werk van Toorop bevindt zich in de verzameling van het Gemeentemuseum onder inv.nr Sch 1939-0023 (zie illustratie). De talrijke kunstnijverheidvoorwerpen werden eveneens geveild bij Van Marle & Bignell onder andere op de veiling van 16 december 1942.18 Op deze winterse veiling kwam een aantal van de in de opgave van Balfoort vermelde objecten in handen van nieuwe eigenaren. Opvallend is het grote verschil in de door Balfoort opgegeven waarden en de op de veiling betaalde prijzen. De zilveren, vergulde bokaal en dito kan (lotnummers 418 en 419) kwamen in bezit van een zekere Legald? (niet goed leesbaar) en kunsthandel Mossel. Een zekere Meuleman wonende aan de Rivierenlaan 272 te Amsterdam kwam voor fl. 19.000,- ( een bedrag waarmee hij volgens de opgave van Balfoort de gehele collectie ruimschoots had kunnen kopen) in het bezit van de theebus (met schependecor) van Delfts aardewerk met zilveren voet en deksel en 29 van de 33 borstelruggen van Delfts aardewerk (lotnummers 420 - 434 en 462 - 475) die voorkomen in de bijlage van het aangifteformulier. De 4 overige borstelruggen blijken thans deel uit te maken van de verzameling van het Haags Gemeentemuseum, namelijk: inv.nr OCE-1942-0088; borstelrug met chinoiserie-decor, c.1700-1730, faience/polychroom, klein vuur; inv.nr OCE-1942-0089; borstelrug, geribd, met bloemdecor, c. 1675 - 1724, faience/polychroom, groot vuur; inv.nr OCE-1942-0090; borstelrug met chinoiserie-decor met bloemvaasdecor, c. 1700 - 1749; inv.nr OCE-1942-0091; borstelrug met bloemvaasdecor, c. 1700 - 1749, faience/polychroom, klein vuur. Het vermelde jaar van verwerving in de signatuur wijst op een aanschaf via de reeds genoemde veiling bij Van Marle 8c Bignell. Opmerkelijk is dat op het formulier waarmee de bruikleen in december 1938 en juni 1939 werd geformaliseerd aantekeningen voorkomen in het handschrift van Charles John Robert Bignell: ‘Heele bruikleen weg als “vijandelijk vermogen” en geveild bij Bignell herfst ‘42’ en in een ander en grover handschrift: ‘Niet aanwezig’ en ‘Afgevoerd juni ‘42’. Op de bijlagen bij het formulier is door Bignell afgevinkt welke objecten hij in 1942 overnam en accoord bevond. Op de laatste pagina schreef de veilinghouder erbij dat volgens zijn inventarisatie 4 Delftse borstelruggen en 1 kan met tinnen deksel ontbraken. Tenslotte tekende hij voor ontvangst met zijn karakteristieke handtekening. Over de 4 ontbrekende borstelruggen merkte Bignell op dat deze waren geborgen in de schuilkelder (van het museum?). Volgens opgave van het Gemeentemuseum blijken de 4 borstelruggen inderdaad op een veiling bij Van Marle 8c Bignell in 1942 te zijn aangekocht.19

De kwestie In het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit zijn wel stukken te vinden, waarin de executeuren van de nalatenschap Larsen rechtsherstel vragen terzake van bruiklenen aan het museum ‘De Lakenhal’ te Leiden, die door de Duitsers waren gevorderd. Van enig verzoek om rechtsherstel van in beslaggenomen bruiklenen bij het Gemeentemuseum blijken in dit archief geen stukken aanwezig. Mevrouw Larsen was in 1939 naar Californië vertrokken. Volgens de stukken uit 1945 blijkt ze te zijn overleden en zijn mr. B.P. Gomperts en mr. J.J. van der Velde met de executie van de nalatenschap belast. In juli 1947 schrijven beide executeurs ‘na herhaalde overweging tot de slotsom (te zijn) gekomen, dat zij beter doen te berusten in de plaats hebbende vervreemding der schilderijen en derhalve af te zien van rechtsherstel’.20 Dit gold echter voor de reeds genoemde werken die in bruikleen waren geweest bij de Lakenhal. Over de verdwenen bruiklenen aan het Gemeentemuseum wordt nergens gerept. Was men wel op de hoogte van de bruikleenovereenkomst van 1938 en 1939 met het Gemeentemuseum? Onderzocht zou moeten worden of er ooit verzoeken voor rechtsherstel zijn ingediend terzake van deze bruiklenen of dat er bijvoorbeeld een minnelijke schikking met de erven is gesloten. Zolang over deze kwestie niet meer helderheid kan worden verschaft, blijft onduidelijk onder welke rechtstitel bovengenoemde schilderijen en kunstnijverheidsvoorwerpen in de verzameling van het Gemeentemuseum berusten. 3.2 Aangemelde joodse bruiklenen

Op 8 augustus 1941 bepaalde de Duitse verordening VO 148/1941 ‘betreffende de behandeling van het joodsche geldelijke vermogen’, beter bekend als de ‘Eerste Liro-verordening’, dat ‘inleveringsplichtige’ joden hun contante geld moesten overboeken op een speciaal voor dat doel geopende rekening bij ‘Liro Sarphatistraat’. Om de hand te leggen op de rest van het joodse particuliere vermogen vaardigden de Duitsers een volgende verordening uit. VO 58/1942 ‘betreffende de behandeling van joodse vermogenswaarden’ zou de geschiedenis ingaan als de ‘Tweede Liro-verordening’. Op 21 mei 1942 werd onder meer bepaald dat de Joden bij Lippmann en Rosenthal (Liro) moesten inleveren: collecties van alle soorten (bijvoorbeeld postzegels), kunstvoorwerpen, voorwerpen van goud, platina of zilver, bewerkte en onbewerkte edelstenen en parels. Zoals reeds in het eerste rapport vermeld, werd het Gemeentemuseum op 2 juni 1942 aangeschreven door het departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming met het verzoek een overzicht te verstrekken van kunstvoorwerpen die zich als joodse eigendommen in het museum bevonden.21 Waarnemend directeur D.J. Balfoort stuurde op 16 juni het gevraagde overzicht aan de secretaris-generaal. Op basis van het door Balfoort samengesteld overzicht (bijlage 4 van het rapport ‘Herkomst & Restitutie’) is door de onderzoekers van het Haags Gemeentearchief onderzocht of in het overgebrachte deel van het archief van het Gemeentemuseum kon worden gereconstrueerd of deze kunstvoorwerpen na de oorlog aan de rechtmatige eigenaren zijn geretourneerd (p. 26 tot en met p. 28 ). Meer uitgebreid werd in het rapport stilgestaan bij de inbewaargeving van J. Hartog. Inmiddels is hetzelfde overzicht ook vergeleken met de in het Gemeentemuseum aanwezige oude inventariskaartjes, die voor 1956 werden gebruikt en die kort geleden opnieuw zijn gerangschikt op kunstenaar en jaar van verwerving. De uitkomst van deze vergelijking heeft een aantal conclusies en vragen opgeleverd die hier reeds worden vermeld en in het onderzoek ter vervolmaking van de catalogus zullen worden betrokken: a. De oude inventariskaartjes moeten worden bekeken op namen die niet voorkomen in het overzicht van Balfoort. Tussen 1937 en 1945 blijkt volgens deze kaartjes werk te zijn binnengekomen en daarna te zijn ‘afgevoerd’. Op dergelijke kaartjes staan namen vermeld van Pfeiffer, Larsen-Menzel, Goldschmidt-Pincoffs en Belifante-Ahn. Deze kwesties zijn in het eerder genoemde onderzoek niet aan de orde geweest; b. van personen die wel in het overzicht van Balfoort genoemd worden, blijkt in sommige gevallen meer in het museum aanwezig te zijn geweest, dan uit het overzicht bleek; c. de gebruikte terminologie op de kaartjes is niet eenduidig en soms nogal cryptisch, zo is bijvoorbeeld niet altijd duidelijk wat wordt bedoeld met ‘afgevoerd’. Soms lijkt dit synoniem te zijn met teruggave aan de eigenaar, maar soms kan dit ook betekenen dat het voorwerp is vernietigd.

4 De door Wijsenbeek genoemde stukken in de (gemeentelijke) Commissie van Advies voor de dienst voor schone kunsten, 1962

In het verslag van een vergadering van de Commissie van advies in het jaar 1962 verklaart de heer Wijsenbeek (directeur van het Gemeentemuseum) dat zich in de kelders van het museum diverse stukken bevinden, ‘die niet tot het gemeentelijke bezit behoren en waarvan de wettige eigenaren , ondanks vele nasporingen, onbekend zijn gebleven. Dit zijn voorwerpen, die tijdens de afgelopen oorlog bij het museum in bewaring zijn gegeven. Slechts een gedeelte kon aan de eigenaren of hun rechtverkrijgende worden teruggegeven.’ Deze verklaring geeft aanleiding na te gaan wat sindsdien de gedragslijn van museum en gemeente is geweest. Zijn deze voorwerpen aan de gemeente komen te vervallen (zoals de zogenoemde NK-collectie van het Rijk)? Is bekend om welke stukken het gaat? In het onderzoek ter vervolmaking van de catalogus zal deze kwestie worden meegenomen.

16 Conclusie

Gebleken is dat het onderzoek naar het aantal museale objecten verworven tussen 1935 -1956 in totaal 13.013 voorwerpen omvat, waarvan circa 5236 objecten geen goede datering bezitten (zonder jaaraanduiding). Gelukkig is van een deel van deze objecten wel vast te stellen of ze voor 1935 of na 1956 zijn verworven. Het Gemeentemuseum zal van dit bestand eerst vaststellen welke objecten aan een nader onderzoek naar de her­ komst moeten worden onderworpen. Volgens het stroomschema zullen dan vervolgens externe bronnen moe­ ten worden geraadpleegd om te pogen de rechtmatigheid van de herkomst vast te stellen. Naar verwachting zal de eerste fase ten aanzien van het controleren en vervolmaken van de collectiecatalogus (1935 - 1956) van het Gemeentemuseum voor 1 juli 2000 zijn afgerond. Waarschijnlijk zal de herkomst van een aantal werken na dit eerste onderzoek niet definitief kunnen worden vastgesteld en zal via externe bronnen nog een nader onderzoek moeten plaatsvinden.

Naar aanleiding van het eerste rapport werd verzocht de vermissing van zes of mogelijk negen voorwerpen uit de collectie van het Haags Gemeentemuseum nader te onderzoeken(punt II-4 en punt II-5 van OCW9). Inmiddels is gebleken dat het aantal niet teruggekeerde werken na de oorlog groter is dan werd aangenomen. Een groot deel van de gegevens is thans boven water. In bijlage 1 wordt een overzicht gegeven van de betreffende werken en de inmiddels achterhaalde herkomstgegevens. Inmiddels zijn ook de schilderijen die ontvreemd zijn in het pand aan de Tobias Asserlaan 4 bekend (vervolgbijlage 1). Voorgesteld wordt om de gegevens van de lijst te laten opnemen in het Art Loss Register teneinde daadwerkelijke opsporing en restitutie van deze objecten mogelijk te maken.

Ten aanzien van de herkomst en de verblijfplaats van de aquarel ‘Heidelandschap te Zuid-Laren met schaaps­ kooien’ van Johannes Bosboom (II-1 van OCW9) is inmiddels gedeeltelijk vastgesteld wat de herkomstge­ schiedenis van dit werk is geweest. De herkomst blijkt niet problematisch. Onduidelijk blijft de rol van een zekere F.J. Tempel.

De ‘talrijke’ voorwerpen die volgens een onderzoeker op de veiling bij Julius Böhler door het HGM zouden zijn gekocht, blijken zich te beperken tot één voorwerp: een zogenoemde ‘Albarello’ (OCE-1936-0003). Onderzocht dient te worden of hier sprake is van een ‘gedwongen verkoop’ . Bovendien zou moeten worden nagegaan of de erven Oppenheim ooit enige aanspraak op het tegoed van deze veiling hebben kunnen laten gelden. Volgens aanwijzingen in de boekhouding van Böhler lijkt dit niet het geval te zijn.

Het contact van het Gemeentemuseum met het veilinghuis Ferdinand Möller in Berlijn (1937) betreffende werk van Emile Nolde blijkt zich te hebben beperkt tot een zichtzending, waaruit geen aankoop is gedaan en die bovendien op verzoek van de kunstenaar Nolde naar het Gemeentemuseum werd gezonden.

Op 8 oktober 1940 heeft het Gemeentemuseum zes tekeningen van Jan Toorop verworven uit de collectie van wijlen J. Goudstikker, die bij het veilingbedrijf Frederik Muller werden geveild. Ten aanzien van eventueel autonoom gemeentelijk restitutiebeleid inzake de Toorop-tekeningen die in oktober 1940 zijn aangekocht uit de collectie Goudstikker (Miedl-transactie) lijkt grote terughoudendheid geboden.

Van een dubieuze herkomst van het ‘Zelfportret met palet’ van Charley Toorop lijkt op grond van gevonden informatie geen sprake.

Zolang over de bruiklenen van mevrouw S.E.L. Larsen-Menzel niet meer helderheid kan worden verschaft, blijft onduidelijk onder welke rechtstitel bovengenoemde schilderijen en kunstnijverheidsvoorwerpen in de verzameling van het Gemeentemuseum berusten.

Het in het eerste rapport vermelde overzicht van joodse bruiklenen is vergeleken met de in het Gemeentemuseum aanwezige oude inventariskaartjes, die voor 1956 werden gebruikt en die kort geleden opnieuw zijn gerangschikt op kunstenaar en jaar van verwerving. De uitkomst van deze vergelijking heeft een aantal conclusies en vragen opgeleverd die in het onderzoek ter vervolmaking van de catalogus zullen worden betrokken.

De verklaring van de heer Wijsenbeek in een vergadering van de Commissie van Advies in 1962 geeft aanlei­ ding na te gaan wat sindsdien de gedragslijn van museum en gemeente is geweest ten aanzien van voorwerpen waarvan in 1962 nog steeds de rechtmatige eigenaren niet bekend waren.

17 Bijlage 1 Samengesteld door Milly van Houten-de Kom 22 november 1999

Verklaring van de pictogrammen:

Het object kan van de lijst met vermiste objecten worden verwijderd

n Het is niet helemaal duidelijk of het werk van de lijst met vermiste

1 Ê objecten kan worden verwijderd omdat het is niet helemaal duidelijk is of het werk terecht is of niet.

f f Er is (nog) niets over het object bekend

Schilderijen gedurende de bezettingsjaren uitgeleend aan Duitse instan­ ties, maar nooit teruggekeerd. (Brief van Balfoort, 20-11-1947)

Bastert, Nic.* Landwegje tussen wilgen met een boer met twee koeien, gemerkt links beneden: N. Bastert, olieverf/paneel, 36 x 56 cm, Inv.nr. SCH-1925x0007(oud 47-25) Was in de oorlog uitgeleend aan het rijksbureau voor de tabaksverwerkende industrie in 1969 teruggevonden bij het ministerie van Economische Zaken, in 1972 retour bruikleengever gegaan.

Berg, W. v.d. Meisjeskopje, olieverf/doek, 14,5 x 115 cm, Inv.nr. 66-38, f f bruikleen Th.Stokvis (zie verklaring Stokvis d.d. 15/10/1951 gaat akkoord bij terugvinden het schilderij alsnog te ontvangen, nog niet teruggevonden)

Bles, Jozef Scheveningse strand, olieverf, Inv.nr. 36-41 (nadere < f f gegevens omtrent dit schilderij ontbreken) op originele lijst in potlood de: bij Reichcommissar in ngerede geraakt, ged. Vergoed door verzekering

Bois, G. du Gezicht op de kerk te Scheveningen, paneel, 18 x 22,5 cm, f f Inv.nr. 89

Brandon, J.* Portret van Johan Antoine de Normandië, Inv.nr. SCH-1922-

H 0045 (oud 283-22) terecht, overgedragen aan het HHM

Brandon, J.* Portret van Catherina De Greef, Inv.nr. SCH-1922-0046 (oud 284-22) terecht, overgedragen aan het HHM

Dankmeyer, C.H. Koeien in de weide onder een oude knotwilg, gemerkt links f f beneden: C.H. Dankmeyer, olieverf/paneel, 34 x 50,3 cm, Inv.nr. 38-30, schenking van dr A. Hendriks 1930

Deventer, J.F. van Hoeve onder geboomte, olieverf/doek, 13 x 16 f f cm, Inv.nr. 129, Legaat J.J. Heppener 1898

Dijk, Ph. Van* Elias de Haze, Inv.nr. SCH-1922-0047 n terecht, overgedragen aan het HHM

Gorkom, J. van Korenveld, olieverf/doek, 47 x 79 cm, Inv.nr. SCH-1894-0038

a s (oud 163) El-form 4068, in stamboek invnr SCH-1894-0038 nooit ingevuld ■j g In Catalogus 1908 met potlood: afvoeren zoek Gorkom, J. van Maannacht, olieverf/doek, 14,5 x 18 cm, Inv.nr. 662, legaat Heppener1898 in potlood op inventariskaart en catalogus 1908: verkocht

Gorter, A.M. Octoberdag, Invnr SCH-1938-0062, bruikleen Th. Stokvis 43 (zie verklaring Stokvis d.d. 15/10/1951 gaat akkoord bij terugvinden het schilderij alsnog te ontvangen, nog niet teruggevonden) in poüood: gestolen uit tehuis asserlaan sept ‘44, in stamboek op microfiche staat vermeld vervallen

Gijselaar, de 6 portretten, E- formulier ter controle bij van der Noort,

4 J daarna eerst mw Spatz(?) aanwezig, deels overgedragen aan HHM

Heemskerk van Beest, J.E. van 43 Maleissche vissers, olieverf/doek, 55,5 x 80 cm, Inv.nr. 41- 1894 El-form 4092, in stamboek invnr 41-1894 niet ingevuld 3 Heldering, A. Wasdag, Inv.nr. 13-45, legaat Vuuren Timmerman Hodges, C. Portret van Anna Chr. de Gijselaar, Inv.nr. SCH-1945-0004 43 terecht, overgedragen aan HHM

Hoppenbrouwers, J.F. Winterlandschap, paneel, 29 x 40 cm, Inv.nr. 223, 3 schenking mw W. van Idsinga-van Hogendorp 1903

Hoppenbrouwers, J.F. ^Winterlandschap, links een bevroren rivier, rechts hoge 43 oever met molen en huisje. Links op het ijs een vrouwtje met slee en een jongetje. Opkomende sneeuwbui, gemerkt links beneden: J.F. Hoppenbrouwers f, olieverf/paneel, 26 x 38 cm, Inv.nr. 226, legaat Godon 1899 uitgeleend aan dhr Balfoort 30 september 1949, in 1958 naar P.A. Scheen

Humbert, J.M. La jeune corinthienne, doek 69 x 69 cm, Inv.nr. 721 43 in potlood op de kaart geschreven, niet aanwezig, 720 is hier beschadigd mogelijk 721 helemaal vergaan? 3 Klinkenberg, J.C. Het Spui in de winter, Inv.nr. 36-1970? Koelman, J.P. Italiaanse vrouw bij een put, olieverf/paneel, 39 30 cm, 43 Inv.nr. 7-1895 (oud 270) 9 november 1952 Sociale Belangen reg/form 20/12, overgegaan in akte 259 daar volgens bruikleenlijst zoekgeraakt

, Koelman, R.* Italiaans landschap, Inv.nr. 10-1921 (oud 626)

4 7 25 januari 1950 naar schoolmuseum gegaan reg/form 45

Limborch, H. van* Portret van Adriaan van Limborch, Inv.nr. SCH-1922- 43 0020 (oud 266-1922) In 1977 verkocht aan mr J.J. Naeff, brief nr. 196860/K, d.d. 7 januari 1977

Lokhorst, D.P. van Weide met koeien “Rust”; drie koeien liggen op de 3 voorgrond, links een hek, waarover een geit de hals uitsteekt, tussen struikgewas, rechts uitzicht over de wei, waarin nog een koe, een brede vaart in het verschiet; gemerkt rechts beneden: D.P. van Lokhorst, olieverf/doek, 49,5 x 74,5 cm, Inv.nr.: 306

Meyer, H. de Landing van een hooggeplaatst persoon te Scheveningen, 13 paneel 92 x 156,5 cm, Inv.nr. 348, legaat A.A. des Tombes 1903 19 Mierevelt, kopie* Portret van Hugo de Groot op 58-jarige leeftijd, - o olieverf/doek, 65 x 66 cm (ovaal), Inv.nr. 599 Bij het bombardement op 3 maart 1945 in het gerechtsgebouw verloren gegaan.

Mulley Kufstein. Op de voorgrond een meer, erachter hoge rotsen. Gemerkt rechts beneden: Mulley, Kufstein, olieverf/doek, 101 x 191 cm, Inv.nr. 93-35, schenking mw Witteveen-Sahnen 1935

Ohmert, P.H. Winter in de Mark, doek, 18 x 23,5 cm, Inv.nr. 72-25, schenking van de kunstenaar 1925 op de originele lijst in potlood: voor den oorlog al zoek?

Olis, J. Portret van Johannes Mijtens, olieverf/paneel, 20,5 x 15,6 cm, Inv.nr. 40-1870 (oud 372) terecht, overgedragen aan HHM

Oosterzee, H. van Landschap, olieverf/doek, 17,5 x 30 cm, Inv.nr. 241- 46,behoort in album mr dr O.WJ.P. Snijder van Wissenkerke, in prentenkabinet opgeborgen, schenking mw Snijder van Wissenkerke, nr 24 in map

Os, M.M. van Een vaas met allerlei bloemen op marmeren tafel, daarbij

& schelpen, gemerkt rechts op tafel: M.M. van Os, olieverf/paneel, 47,3 x 37 cm, Inv.nr. 381 op originele lijst in potlood: was uitgeleend aan het Rijks..., Riouwstraat

Os, P.G. van Heuvelachtig landschap met vee op de voorgrond,

& gemerkt links beneden: P.G. van Os/1833, olieverf/paneel, 54,6 x 65,2 cm, Inv.nr. 3-34 op originele lijst in potlood: Reichscommissar

Rip, W.C. Stilleven met kreeft in blauwe schaal, vruchten, wijnglas en & tinnen kan op Oosters kleed, gemerkt links beneden: Willem Rip, olieverf/doek, 50 x 72 cm, Inv.nr. 81-37 op originele lijst in potlood: Reichscommissar

Rode, N.* Het Collegium Chirurgicum, olieverf/doek, 367 x 394 cm, i J Inv.nr. 75-z.j. in 1967 op rol teruggevonden in kelder

Roelofs, W. Vaart in polderlandschap, olieverf, 28 x 46 cm, Inv.nr. 12- 36, schenking hr C.P. Simonsz op originele lijst in potlood: bij Reichcommissar in ongerede geraakt, ged. Vergoed door de verzekering

Schütz Sr., J.F. Kust bij Vlissingen bij stil weer. Op de Schelde

M zeilschepen, gemerkt links beneden: J.F. Schütz Sr. ‘86 Middelburg, olieverf/doek, 45 x 80,5 cm, Inv.nr. 36-31 op de originele lijst in potlood: Reichscommissar in stamboek op microfiche, staat er iets onleesbaars bijgeschreven, orgineel controleren

Storm van ‘s Gravesande, C.N. & Havenhoofd bij Vlissingen, paneel, 26 x 35,5 cm, Inv.nr. 465, schenking Vereniging voor Moderne Kunst 1919

Thol, H.C. van* Door de sneeuw. In een landschap met sneeuw gaan op de

< o voorgrond langs een landweg twee vrouwen, die takkenbossen dragen. Op de achtergrond rechts staat een molen tegen een bewolkte lucht en links kreupelhout met een paar houthakkers, gemerkt rechts beneden: H.C. Thol, olieverf/doek, 55 x 87 cm, Inv.nr. SCH-1902-0002 (oud 473) in 1962 teruggevonden bij gemeentepolitie, bevindt zich momenteel in langdurig bruikleen bij Stichting H.A.M. 20 Tholen, W.B.* In het Haagse bos, Herfst, op de voorgrond wat laag

< D geboomte, krachtige gele, groene en bruine kleur, daaronder een paar figuren, gemerkt rechts beneden: W.B. Tholen ‘93, olieverf/doek, 47 x 53 cm, Inv.nr. SCH-1919x0001 (oud 474a) Bruikleen sinds 1919 van mw Gelderman, Den Haag, zij is na de oorlog niet teruggekeerd het werk is overgedragen aan het Haags Historisch Museum

Tom, J.B. Koeien en schapen bij een vaart, avondlucht, gemerkt links beneden: Tom 1852, olieverf/paneel, Inv.nr. 476 op inventariskaartje staat terecht ■ op de originele lijst in potlood: bij Reichscommissar in ongerede geraakt, ged. Vergoed door verzekering

Tom, J.B. Herdersjongen, olieverf/doek, 73 x 97 cm, Inv.nr. 477 op inventariskaart geschreven, juli 1946 dienst wederopbouw, t.z.t. afvoeren in catalogus 1908 in potlood: t.z.t. afvoeren

Uyttenbroeck, J. van Arcadisch landschap, olieverf/paneel, 50,7 x 83,2 s i cm, Inv.nr. 5-1932

Weissenbruch, J.* Landweg, rechts een huis en hoge bomen, links tuinderijen over een sloot, olieverf/papier, 26 x 36,4 cm, n Inv.nr. SCH-1937-0023 (oud 22-37) In de oorlogsjaren 1940-1945 vermist in 1967 teruggevonden bij de Consulent te Groningen van het Directoraat-Generaal voor het Midden- en Kleinbedrijf en het Toerisme.

H yJ Weissenbruch, J.H. Landschapje met zes bomen, paneel, 5,5 x 12,5 cm, / ■/ Inv.nr. 5-40

Zwart, Willem de Koemarkt, bruikleen Th. Stokvis

& (zie verklaring Stokvis d.d. 15/10/1951 gaat akkoord bij terugvinden het schilderij alsnog te ontvangen, nog niet teruggevonden)

De in het pand Tobias Asserlaan 4 ontvreemde schiderijen.

Aanvulling op lijst van vermiste schilderijen van 20-11-1947 (aan Stichting Nederlands Kunstbezit verstuurd door D.J. Balfoort d.d.27-11-1947)

1. G.J. v.d. Sande Bakhuyzen, ‘Stilleven met rozen en papavers’, 1874, inv.nr 29, doek 47 x 2. Th. de Bock, ‘Korenveld bij Renkum’, inv.nr 88, paneel 37 x 59; 3. A.M. de Gorter, ‘Jonge bomen’, inv.nr 62/38, doek 56 x 46,5; 4. W. Roelofs, ‘Vaart in polderlandschap’, inv.nr 12/36, doëk op paneel, 28 x 46; 5. L.W. Soest, ‘Winterlandschap’, inv.nr 459, doek 125 x 105; 6. J.B. Tom, ‘Schapen’, inv.nr 479, paneel, 61 x 95. Alle zes werken werden uitgeleend aan het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming aan de Tobias Asserlaan 4, maar werden na de vlucht van de Duitsers ontvreemd. De overige drie werken behoorden tot dezelfde uitlening, maar zijn volgens Balfoort waarschijnlijk door de Duitsers elders ondergebracht: 7. Jozef Bles, Strand te Scheveningen, c. 1870, inv.nr 93/38, paneel, 16,7 x 32; 8. W. Roelofs, Landschap met knotwilgen, inv.nr 420 (oud no. 292), olieverf op karton, 25,5x44; 9. A. Van den Berg, ‘Stilleven’, doek, 17 x 32. Eindnoten

1. Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Collectie 281, ds 64.

2. Algemeen Rijksarchief, archief Stichting Nederlands Kunstbezit, inv.nr726b, brieven van D.J. Balfoort, 20 en 26 november 1947. De zes gestolen werken worden met een x aangegeven in de brief van 26-11.

3. R.K.D., Afdeling 19de eeuw, Documentatie Bosboom, Landschap. Hoewel het werk niet voor\ komt in het overzichtswerk van C.H Dinkelaar en D.L. Kaatman, Johannes Bosboom (1817 - 1891), Schilder van licht, schaduw en kleur (Laren 1999), konden informatie van mevrouw drs Kaatman en onderzoek in het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (R.K.D.) wel aanwijzingen geven die tot de bovenbeschreven herkomstgeschiedenis hebben geleid.

4. R.K.D., Afdeling 19de eeuw, Documentatie Bosboom, Landschap.

5. Dit wordt overigens bevestigd door de in het overzicht van de bij VanMarle & Bignell geveilde goederen in de periode van de Duitse bezetting. ARA, SNK-archief inv.nr. 183.

6. Kunstschatze stehen zur Versteigerung, in: Müncher Zeitung, 18 mei 1936.

7. Kunst unter Hammer, in: Müncher Zeitung, 19 mei 1936.

8. Kassenbuch für Versteigerungen, 1936-1937, Germanisches Nationalmuseum, Archiv für bildende Kunst, Böhler Kunsthaus, Bestand 1109, inv.nr 6.

9. R.K.D., Veil/Alg/1936-310.

10. Geschaftsbuch für Versteigerungen, 1936 - 1938, Germanisches Nationalmuseum, Archiv für bildende Kunst, Böhler Kunsthaus, Bestand 1109, inv.nr 5.

11. Berlinische Galerie, dossier C II, 1, A - D.

12. Tijdens een herinventarisatie in de jaren zestig werden de tekeningen op zogenoemde E-II- formulieren beschreven onder de nummers 44641 tot en met 44646.

13. De ‘Oude Goudstikkercollectie’ omvat de administratienummers tot circa 3200.

14. Persbericht gerechtshof te ’s-Gravenhage, d.d. 16 december 1999.

15. Collectie Frits Lugt, Institut Neerlandais, Parijs, inv.nr 1972-A.354.

16. Bundesarchiv Berlin Lichterfeld, R 177, inv.nr 1904.

17. ARA, SNK-archief, inv.nr 156 en 183.

18. Ibidem.

19. Opgave van mevrouw M. van Houten (HGM), d.d. 11-08-1999.

20. ARA, archief SNK, inv.nr 156.

21. Zie rapport ‘Herkomst 8c Restitutie ‘ van april 1999, p. 23.

22