Dreiging vanuit de lucht

Nederlandse militaire denkbeelden over de inzet en afweer van luchtlandingseenheden voorafgaande aan Fall Gelb

R.L van den Akerboom 11019700 [email protected]

Masterscriptie Professor dr. W. Klinkert Dr. S. Kruizinga Universiteit van Amsterdam 9 november 2016

De inzet van Duitse Fallschirmjäger direct na de landing in Nederland tijdens operatie Fall Gelb.

Afbeelding van http://www.20min.ch/diashow/30360/40304304- ddc8932fb7385eb15caf79fdad967c21.jpg (geraadpleegd op 8 juni 2016)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1. ‘Het rijk der phantasieen’ Nederlandse militaire theorieën over luchtlandingsoperaties 8

2. De Nederlandse verdedigingsmaatregelen 18 2.1. Voorbereidingen 18 2.2. Luchtverdediging 19 2.3. Statische verdedigingen 21 2.4. Grondtroepen 23 2.5. Vernietigen en versperren van vliegvelden 24

3. Casestudie: vliegveld Waalhaven 28 3.1 Van vliegveld tot militair vliegkamp 28 3.2 Grondtroepen 29 3.3 Luchtverdediging 30 3.4 De aanval op het vliegveld 31 3.5 Pogingen tot herovering van het vliegveld 34 3.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen 36

4. Casestudie: vliegveld Ypenburg 40 4.1. Van vliegveld tot militair vliegkamp 40 4.2. Grondtroepen 41 4.3 Luchtverdediging 43 4.4 De aanval op het vliegveld 44 4.5 Herovering van het vliegveld 46 4.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen 48

Conclusie 51

Bronnenlijst 55

Literatuurlijst 58

Bijlagen 62

1

Abstract 66

2

Inleiding

‘Gedane zaken nemen geen keer en daarom heeft het ook geen zin om te discussiëren over de vraag, of men had kunnen of moeten weten, dat dit nieuwe deel van het moderne luchtwapen een dergelijke vlucht had genomen. Een feit is echter, dat het de stoutste verwachtingen van iedereen heeft overtroffen’ Dit citaat is afkomstig uit het artikel van eerste-luitenant E van Hootegem: ‘Een onderschat nieuw oorlogswerktuig; de parachute’ gepubliceerd in de Mavors (maandblad voor officieren, reserve-officieren, kornetten en vaandrigs) van 1940. Nederland was eerder dat jaar binnengevallen door de legers van Nazi- Duitsland. Tijdens deze strategische overval, genaamd Fall Gelb, landden er parachutisten op verschillende vliegvelden binnen de Vesting Holland. De eerste grootschalige luchtlandingsoperatie in de militaire geschiedenis was een feit.1 Als reactie op het artikel van Van Hootegem verscheen er datzelfde jaar een artikel van kapitein J.D. van der Waall. Hij stelde: ‘gedane zaken nemen geen keer en daarom heeft het geen zin te discussieeren over de vraag, of men had moeten of kunnen weten dat dit nieuwe wapen zoo’n hoge vlucht had genomen, dat neemt niet weg dat het een ernstige fout is geweest […]Men had kunnen en moeten begrijpen, dat als de Duitsche Wehrmacht deze zaak ernstig ter hand neemt dit wel au serieux genomen moet worden’. Het artikel van kapitein Van der Waall insinueert dat het in Nederland niet waarschijnlijk werd geacht dat ons land door een luchtlandingsaanval overrompeld zou kunnen worden. Van der Waall schrijft verder in zijn artikel dat hij tijdens de zomer van 1937 tijdens een tactische oefening van het Nederlandse leger vijandelijke valschermjagers heeft laten optreden. Door zijn bevelvoerend officier werd hij uitgelachen, leidinggevenden hechtten blijkbaar geen waarde aan het optreden van deze troepen.2 In eerste instantie is deze denkwijze niet vreemd. Valschermtroepen waren een relatief nieuw wapen en waren tot mei 1940 nooit op grote schaal ingezet. Het idee was echter niet nieuw. Al in 1784, lang voordat er vliegtuigen en parachutisten bestonden schreef Benjamin Franklin : ‘Where is the prince who can afford so to cover his country with troops for its defense, so that ten thousand men descending from the clouds might not, in many places, do an infinite deal of mischief before a force could be brought together to repel them?’.3 Dit citaat maakt duidelijk welke dreiging er uitgaat van een luchtlandingsoperatie. Deze troepen kunnen acties uitvoeren achter de vijandelijke linies. Niet alleen duurt het een tijd voordat deze troepen gestopt kunnen worden, ook het anticiperen op dit soort operaties is lastig. Na de Eerste Wereldoorlog leek de droom van Benjamin Franklin vorm te krijgen. Vliegtuigen werden groter en kregen krachtigere motoren. Hierdoor was het mogelijk een grotere afstand te overbruggen en een zwaardere lading mee te nemen. Het werd zodoende mogelijk steeds verder achter het oorlogsfront acties uit te voeren. Het luchtwapen en de inzet van luchtlandingstroepen werden gezien als een mogelijkheid de vijandelijke linies te doorbreken en

1 E. J. C. Van Hootegem, “Een onderschat nieuwe oorlogswerktuig, de parachute” Mavors (1940) 29. 2 J.D. van der Waall, “Afweermaatregelen tegen luchttroepen” Mavors (1940) 595-596. 3 M. Keane, Dictionary of Modern Strategy and tactics (Annapolis 2005) 11. 3 daarmee een langdurige stellingenoorlog te voorkomen. Niet iedereen zag echter het gevaar dat deze troepen voor de verdediging van een land vormden.4 De eerste grootschalige operationele inzet van luchtlandingstroepen vond plaats tijdens de Tweede Wereldoorlog. In mei 1940 gebruikte de Duitse Wehrmacht, tijdens operatie Fall Gelb, de aanval op Nederland, België, Luxemburg en Noord-Frankrijk, luchtlandingstroepen in een poging diverse vliegvelden waaronder vliegveld Waalhaven en vliegveld Ypenburg, alsmede de bruggen bij Rotterdam en Dordrecht te bezetten. Hoewel de Duitse Wehrmacht in april 1940 luchtlandingstroepen had gebruikt om het vliegveld van Oslo in te nemen was hun inzet tijdens Fall Gelb aanzienlijk groter. Overigens moet de rol van de luchtlandingstroepen binnen operatie Fall Gelb niet overschat worden. Het hoofddoel van de operatie was het verslaan van Frankrijk via een opmars door België. Langs die hoofdaanvalsas werden geen luchtlandingstroepen ingezet. De slag om Nederland was een nevenoperatie, vooral om te voorkomen dat de Britten greep op West-Nederland zouden krijgen. Dit wil echter niet zeggen dat de impact van deze troepen op de strijd in ons land en hun aandeel in de algemene ontwikkeling van luchtlandingstroepen klein was. Hun inzet in Nederland en bij de inname van het Belgische fort Eben Emael en de nabij gelegen bruggen wekte de verdere interesse van de grote mogendheden. In 1941 zouden de Duitsers tijdens de aanval op Kreta wederom luchtlandingstroepen zouden inzetten. De Duitse operaties wekte de interesse van de geallieerden die vanaf 1943 tijdens de operaties Husky, Overlord en Market Airborne Divisions in zouden zetten. De Sovjet Unie was in 1933 de eerste die met luchtlandingen, in samenwerking met andere legeronderdelen, experimenteerde. Nazi-Duitsland hield in 1937 een grote oefening met parachutisten. Deze oefeningen werden bijgewoond door buitenlandse waarnemers. De verslagen van deze waarnemers verschenen in militaire vakliteratuur waarin het verschijnsel ‘valschermtroepen’ besproken werd. Zo verscheen in 1935 een artikel van luitenant-generaal M.C van der Hoog in de Militaire Spectator over de dreiging die uitgaat van luchtlandingen.5 Deze artikelen, alsmede die van Van Hootegem en Van der Waall roepen de vraag op in hoeverre Nederland voorbereid was op een Duitse luchtlandingsaanval. Er zijn al diverse onderzoeken gedaan naar de meidagen van 1940 en de vraag in hoeverre het Nederlandse leger gereed was voor een aanval door Duitsland. Tobias van Gent in zijn boek Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939 – mei 1940 (Amsterdam 2009) kwam tot de conclusie dat de Duitse dreiging, in tegenstelling tot wat aangenomen werd, wel degelijk serieus genomen werd. Als reactie op de invasiealarmen zijn er verschillende militaire en politieke maatregelen genomen. Het veldleger werd meerdere malen in verhoogde staat van paraatheid gebracht. Op het gevaar van Fallschirmjäger gaat hij niet specifiek in.6 Amersfoort en Kamphuis in Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied ( 4e herziene druk, Den Haag 2012) concludeerden in het hoofdstuk over Fallschirmjäger: ‘de verrassende luchtlandingen op 10 mei (…) hadden het zuidfront van de vesting Holland ten val gebracht’.7

4 M.W.J.M Broekmeyer, Het luchtwapen en zijn problemen (Assen 1939) 80. 5 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1935) 420. 6 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939-mei 1940 (Amsterdam 2009) 397. 7 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag 2012) 379. 4

Een diepgaande analyse naar de vraag of het Nederlandse opperbevel een aanval door luchtlandingseenheden reëel achtte wordt in beide standaardwerken niet ondernomen. Deze vraag is alleen expliciet aan de orde gekomen in zowel de scriptie van cadet-vaandrig R.C van der Berg8, die concludeerde dat de Nederlandse legerleiding er wel rekening hield dat luchtlandingsoperaties tegen de vliegvelden binnen de Vesting Holland plaats konden vinden, als in De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht, hoofddeel 1, deel 2, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) van F.J. Molenaar. Hij richt zich daarbij vooral op de luchtverdediging en gaat slechts beperkter in op de specifieke maatregelen tegen luchtlandingstroepen. Gezien de rol die gedurende de Tweede Wereldoorlog dit wapen speelde, zowel aan Duitse als aan geallieerde zijde, en het belang van de aanval met deze troepen voor de Nederlandse nederlaag van mei 1940, is het opmerkelijk dat er zo beperkt onderzoek is gedaan naar de Nederlandse opvattingen over luchtlandingstroepen. Daarnaast blijft de gedachte dat ons land onvoorbereid was tegen een Duitse aanval hardnekkig. Dit onderzoek wil aantonen dat het Nederlandse leger wel degelijk voorbereid was op een aanval van Duitse luchtlandingseenheden. Voordat de hoofdvraag, in hoeverre het Nederlandse opperbevel een aanval door luchtlandingseenheden reëel achtte en of ons land gereed was voor een dergelijke aanval, beantwoord kan worden dient vastgesteld te worden hoe buitenlandse (inclusief Nederlandse) waarnemers van oefeningen in Duitsland en de Sovjet-Unie, naar het fenomeen luchtlandingen keken.9 Deze vraag zal in het eerste hoofdstuk aan de hand van de invloedrijkste militaire vakbladen, waarin gerapporteerd werd over het fenomeen luchtlandingseenheden, beantwoord worden. Hoe dachten de auteurs over parachutisten en beschouwden ze een luchtlandingsaanval in Nederland als een reëel gevaar? Vervolgens wordt er in het tweede hoofdstuk geanalyseerd wat én of het Algemeen Hoofdkwartier iets met deze aanbevelingen heeft gedaan. Hoe werd de verdediging tegen luchtlandingen ingericht. Paste deze verdediging binnen de aanbevelingen die in het eerste hoofdstuk zijn besproken? Door de vernietiging van de archieven van het Algemeen Hoofdkwartier, enkele uren voor de capitulatie op 14 mei 1940, lijkt deze vraag lastig te beantwoorden. Het is echter aannemelijk wanneer de opgeworpen verdedigingen overeenkomen met de in hoofdstuk één behandelde adviezen dat het Algemeen Hoofdkwartier van deze aanbevelingen op de hoogte is geweest. Het derde en vierde hoofdstuk zullen casestudies zijn naar de verdediging van vliegveld Waalhaven, bij Rotterdam, en vliegveld Ypenburg, bij Den Haag. Beide vliegvelden zijn in de meidagen aangevallen door Fallschirmjäger. Er is een aantal verschillen dat betrekking heeft op de verdediging en de aanval op deze vliegvelden. Waar beide vliegvelden in eerste instantie door de Duitsers veroverd werden, slaagde het Nederlandse leger erin Ypenburg te heroveren. Waalhaven bleef echter stevig in Duitse handen. De verdedigingen en verovering van deze vliegvelden zal nader onderzocht worden. Aan de hand

8 R.C van den Berg, Luchtlandingen (KMA 2004) 9 Het is echter lastig gebleken vast te stellen of de auteurs ook daadwerkelijk bij deze oefeningen aanwezig zijn geweest of dat ze hun artikelen gebaseerd hebben op buitenlandse militaire tijdschriften of inlichtingen van bijvoorbeeld GS3. Voor de vraagstelling is dit echter niet van belang. Het gaat er in dit hoofdstuk voornamelijk over hoe ze naar het fenomeen luchtlandingen keken en wat hun aanbevelingen waren ten bestrijding hiervan. 5 van deze twee casestudies kan worden vastgesteld of de verdedigingen die het Opperbevel had ingevoerd, ter verdediging van vliegvelden, ook daadwerkelijk effectief waren. Dit onderzoek richt zich op de periode vanaf de eerste grootschalige militaire oefening met parachutisten in 1935 tot aan de Nederlandse capitulatie op 15 mei 1940 en beperkt zich tot de Sovjet- Unie en Duitsland. Deze twee landen namen in Europa het voortouw in handen op het gebied van valschermeenheden. De Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk zullen pas in de Tweede Wereldoorlog na de Duitse luchtlandingsoperatie op Kreta in 1941 overtuigd raken van de mogelijkheden van luchtlandingseenheden. Dit wil echter niet zeggen dat deze landen niet experimenteerden met parachutisten. In 1928 dropte het leger van de Verenigde Staten een klein aantal mannen en materieel tijdens een oefening. In 1940 nam het kleinschalige stappen zelf te gaan experimenteren met luchtlandingseenheden. Dit is niet te vergelijken met de grootschalige oefeningen in de Sovjet Unie en Nazi-Duitsland.10 Bij een strategische overval11 kan gebruik worden gemaakt van luchtlandingseenheden. Veel maatregelen die Nederland neemt ter voorkoming van een strategische overval zijn niet alleen of specifiek gericht op het voorkomen van een luchtlandingsaanval, maar kunnen hiervoor wel worden ingezet. Het bouwen van kazematten naast strategische bruggen is hier een voorbeeld van. Deze maatregelen zullen dan ook in dit onderzoek worden meegenomen. Het begrip luchtlandingseenheden kan worden onderverdeeld in valschermtroepen of parachutisten en luchtinfanterie. De eenheden die met een parachute uit een vliegtuig springen worden aangeduid met valschermtroepen of parachutisten (Paratroopers, Fallschirmjäger). Daarnaast zijn er troepen die met een vliegtuig landen op de plaats van bestemming. Deze troepen die uitstappen en veelal zwaardere wapens meedragen worden luchtinfanterie genoemd (Airlanding troops, Luftlande infanterie). Tijdens latere operaties in de Tweede Wereldoorlog wordt de luchtinfanterie vervangen door zweefvliegtuigen of gliders. In tegenstelling tot vliegtuigen hebben de gliders geen landingsbaan nodig. Om deze reden werden gliders in 1940 gebruikt voor de inname van Eben Emael. In de literatuur is er soms verwarring omtrent het woord luchtlandingstroepen. In enge zin duidt het woord alleen de troepen aan die in een (zweef)vliegtuig aan de grond worden gezet (Airlanding troops). In dit onderzoek wordt het woord in ruime zin gebruikt. Dit betekent dat zowel de troepen die per (zweef)vliegtuig arriveren als de parachutisten onder het begrip luchtlandingseenheden vallen. In de literatuur tussen 1930 en 1939 werd ook geen onderscheid gemaakt tussen valschermtroepen en luchtinfanterie. Pas in 1939 gaat een artikel in één paragraaf in over het verschil tussen beide eenheden. Voor het onderzoek maakt dit geen verschil. De door Nederland genomen verdedigingsmaatregelen richten zich op de dreiging uit de lucht, het maakte, voor de auteurs, geen verschil of de dreiging afkomstig was van valschermtroepen of luchtinfanterie.

10 J.M. Gavin, Airborne warfare (Washington 1947) VII-IX en 1. 11‘ De strategische overval heeft ten doel, wanneer wapengeweld onvermijdelijk wordt geacht en alvorens de tegenstander zijn maatregelen heeft getroffen, die voordeelen op hem te behalen, welke van blijvenden en wellicht beslissenden invloed zijn op het verloop van de operatiën’.(Bron: X. “strategische overvallen” Militaire Spectator (1936) 170-178 en M.R.H. Calmeijer, “De oorlog van morgen” Militaire Spectator (1936) 267-269). Met andere woorden: een strategische overval is een verrassingsaanval op het centralecommandocentrum van een land waardoor het land gedwongen wordt tot een bijna onmiddellijke capitulatie. 6

Zowel luchtinfanterie als parachutisten zijn vandaag de dag grotendeels vervangen. Luchtlandingsoperaties worden voornamelijk uitgevoerd door helikopters (Air assault troops)12. Bij het onderzoeken van luchtlandingsoperaties is een aantal factoren van belang. Het uitvoeren van een luchtlandingsoperatie is riskant. Parachutisten zijn tijdens-, en vlak na, -de afdaling bijzonder kwetsbaar. Na de afdaling hebben ze enige tijd nodig om zich te reorganiseren. Daarbij bezitten ze slechts lichte wapens en een beperkte voorraad munitie. Zwaardere wapens moeten per vliegtuig, of later in de oorlog per zweefvliegtuig, worden aangevoerd. In sommige gevallen kwamen zwaardere wapens pas beschikbaar wanneer er een link up met grondtroepen plaatsvond. Daarbij zijn ze numeriek gezien vaak in de minderheid. Ze landen immers achter de vijandelijke linies. Het verrassingselement is daarbij een van hun grootste troeven. De eenheden zijn voor voorraden afhankelijk van herbevoorrading uit de lucht of door aansluiting met de eigen grondtroepen. Ook het vervoer met een langzaam en laagvliegend transportvliegtuig is niet zonder gevaar. Vijandelijk luchtafweergeschut vormt een reële bedreiging. Dit alles neemt niet weg dat de luchtlandingseenheden bijzonder effectief zijn voor het uitvoeren van operaties achter de vijandelijke linies. Het succes van deze eenheden hangt vaak af van het verrassingselement, de reactie van de vijand, het weer en de omstandigheden in de drop of landingszone. Desalniettemin gaat er een reële dreiging uit van de luchtlandingstroepen. Het is de vraag of het Nederlandse opperbevel deze dreiging serieus nam.

12 J.D. van der Waall, “Luchttroepen” Mavors (1939) 782. 7

1. ‘Het rijk der pfantasieen’ Nederlandse militaire theorieën over luchtlandingsoperaties

In 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, sprongen een Duitse officier en onderofficier 80 kilometer achter het Russische front uit een vliegtuig om een brug op te blazen en zo de Russische terugtocht te bemoeilijken. Deze actie is, voor zover bekend, de eerste waarbij parachutisten werden ingezet in een gevechtssituatie. Deze raid was kleinschalig en niet te vergelijken met de grootschalige luchtlandingen die gedurende de Tweede Wereldoorlog uitgevoerd zouden worden. Over het algemeen worden de ideeën van kolonel William ‘Billy’ Mitchell als de geboorte van parachutisten beschouwd. Mitchell wilde in 1918 tijdens de laatste weken van de Eerste Wereldoorlog 12.000 man per parachute achter de Duitse linies droppen om Metz in te nemen. Mitchell had echter hetzelfde probleem als Benjamin Franklin in 1784, de technologie was nog niet ver genoeg gevorderd om dit idee uit te voeren. Toch hebben dit soort kleinschalige acties en ideeën een ontwikkeling in gang gezet die uiteindelijk leidden tot operaties zoals Fall Gelb en Market Garden. In de jaren dertig van de twintigste eeuw was de Sovjet Unie de eerste die op grote schaal begon te experimenteren met het concept ‘luchtlandingen’. Russische militaire denkers zoals Tukhachevsky, Triandafilov en Isserson werkten diverse concepten uit waaronder de vertical envelopment. Onder vertical envelopment wordt verstaan; a tactical maneuver in which troops, either air-dropped or air- landend attack the rear and flanks of a force, in effect cutting them off or encircling the force. Vanwege hun posities, onder andere in de generale staf, waren zij in de gelegenheid deze concepten verder uit te werken.13 Russische militaire planners hielden zich sinds het verlies van de Eerste Wereldoorlog bezig met de vraag hoe nieuwe technologieën militair ingezet konden worden. Vliegtuigen brachten een nieuwe dimensie naar het slagveld. Buiten de verwoestingen die bombardementen konden aanrichten gaven ze de mogelijkheid tot vertical envelopment. Sovjet militaire theoretici zagen in dat de mobiliteit van luchtlandingsoperaties paste in de doctrine van deep operations.14 De focus van de Sovjet militaire doctrine op deep battle zorgde ervoor dat er in de jaren ‘20 voor het eerst geëxperimenteerd werd met luchtlandingseenheden. Wanneer luchtlandingseenheden gecombineerd werden met de inzet van gemechaniseerde eenheden zou dit het succes van de deep battle garanderen. Door een vertical envelopment zouden de vijandige troepen omsingeld en vernietigd kunnen worden. Deze ideeën werden in de jaren ’30 verder uitgewerkt.15

13 U.S Department of Defense, The dictionary of military terms (New York 2009) & J. Jefferson Reid, “Het Russische leger” Ons leger (1938) 75 & David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 13- 15. 14 Simultaneous assault on enemy defenses by aviation and artillery to the depths of the defense, penetration of the tactical zone of the defense by attacking units with widespread use of tank forces and violent development of tactical success into operational success with the aim of the complete encirclement and destruction of the enemy. The main role is performed by the infantry, and the mutual support of all types of forces are organized in its interests. (bron: D.M. Glantz, Soviet military operational art, in persuit of deep battle (Fort Leavenworth 1991) 25.) 15 David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) XV en 4. 8

Mikhail N. Tukhachevsky, commandant van het militaire district Leningrad, speelde een leidende rol bij de experimenten met luchtlandingseenheden. Tijdens de jaren ‘30 formeerde hij een experimenteel luchtlandingskorps bestaand uit parachutisten. Ze kregen tactische opdrachten, zoals het veroveren van vliegvelden of landingsbanen in het vijandige achterland waarna de hoofdmacht zou kunnen landen. Andere denkers zoals A. N. Lapchinsky, Chef staf van de Luchtmacht van de Sovjet-Unie gingen verder met deze ideeën. Lapchinsky en kolonel N.P. Ivanov kwamen tot de conclusie dat passagiersvliegtuigen troepen achter vijandelijke linies konden landen. Lapchinsky berekende dat vijftien moderne vliegtuigen 450 soldaten konden meenemen, samen met munitie, voorraden en hun uitrusting. In ongeveer drie uur konden er dan 3000 man landen. Aanvullend moesten jachtvliegtuigen, voor de verdediging tegen vijandelijke vliegtuigen en in een close air support rol, in het landingsgebied opereren.16 Op 2 augustus 1930 werd bij Voronezh in het militaire district Moskou een kleine oefening gehouden waar landingstechnieken centraal stonden. Drie R-1 vliegtuigen dropten twee detachementen van twaalf parachutisten, bewapend met geweren en machinegeweren. Hun missie was het uitvoeren van een afleiding in het achterland. Tijdens oefeningen in september 1930 werden elf man gedropt achter vijandelijke linies. Ze wisten belangrijke documenten uit het vijandelijke hoofdkwartier buit te maken. Ook in 1931 werden er oefeningen met luchtlandingseenheden uitgevoerd. Hoewel de beoordelingen van de Sovjet landmacht over de 550 oefeningen over het algemeen positief waren had de Sovjet luchtmacht enkele punten van kritiek17. De oefeningen werden alleen uitgevoerd in de zomer en slechts enkele ’s nachts. De meeste drops waren kleinschalig en de verspreiding van parachutisten was vaak groot. Toch zag de generale staf van het Rode Leger het potentieel van deze eenheden in en werd besloten vier luchtlandingseenheden op te zetten, een voor ieder militair district. Omdat er niet genoeg parachutisten beschikbaar waren kreeg uiteindelijk alleen Leningrad een operationele luchtlandingseenheid toegewezen. Het derde gemotoriseerde luchtlandingsdetachement had drie compagnies uitgerust met machinegeweren waarvan twee compagnieën fungeerden als parachutisten en de derde als luchtinfanterie. De luchtinfanterie werd vergezeld door zes 76mm houwitsers en achttien machinegeweren. Ook diverse bommenwerpers en transportvliegtuigen behoorden tot deze eenheid. Deze eenheid werd voornamelijk gebruikt voor oefeningen. Vanaf 1933 werden tijdens alle Sovjet-militaire-oefeningen luchtlandingen uitgevoerd.18 Met het artikel ‘landingen uit de lucht’ in de Militaire Spectator van 1935 verscheen er voor het eerst een artikel in de Nederlandse militaire vakliteratuur over dit onderwerp. In dit artikel reageert luitenant- generaal b.d. M.C van der Hoog op de Franse generaal M.E. Debeney. Omdat de verdedigende linies langs

16 David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 4-6. 17 Lange tijd is het gebruikelijk geweest voor Sovjet militaire historici en analisten om mislukkelingen te maskeren door middel van heldhaftige verhalen over zelfopoffering en andere heldendaden. Militaire analisten hielden echter wel degelijk rapporten bij over deze mislukkingen. Omdat sinds 1960 de focus van Sovjet analisten is komen te liggen op luchtlandingsoperaties is het, aldus Glantz, aannemelijk dat hun rapporten accuraat zijn. De lessen geleerd in het verleden zullen een aanzienlijke rol gaan spelen bij het vaststellen van de doctrines voor Russische luchtlandingsoperaties. (Bron: David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) XII-XVI. 18 David M. Glantz, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 5-7 & Steven Zaloga, Inside the blue berets, A combat history of Soviet and Russian airborne forces 1930-1955 (Nevato 1995) 8-9. 9 de Europese landsgrenzen steeds sterker werden en frontale aanvallen door de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog geen optie meer waren, zou de landsgrens alleen nog maar gepasseerd kunnen worden door er overheen te trekken. Deze troepen zouden na landing de vijand in de rug aanvallen en de verdedigende linies buiten werking stellen. Volgens Van der Hoog behoorden deze landingen uit de lucht nog tot het “rijk der phantasieën”. Wanneer het wel mogelijk zou worden een dergelijke landing uit te voeren zou dit problematisch zijn. Een luchtlanding achter de inundaties van de Vesting Holland, bijvoorbeeld ten westen van Utrecht, zou de verdediging van ons land in gevaar brengen.19 Van der Hoog geeft vervolgens enige suggesties om dit gevaar te neutraliseren. Een sterke luchtvloot kan worden ingezet om de vijandelijke luchtvloot te vernietigen, voordat deze in staat was een luchtlanding uit te voeren. De luchtvloot zou, wanneer deze krachtig genoeg is, zelfs worden ingezet voor een preëmptieve aanval op de vijandelijke luchtvloot. Luchtsuperioriteit was daarom cruciaal. Dit zou door zowel jachtvliegtuigen als krachtig luchtafweergeschut en zoeklichten bewerkstelligd kunnen worden. Verder moesten alle eventuele landingsterreinen binnen de Vesting Holland onklaar gemaakt worden op zo’n manier dat de piloot de versperringen te laat opmerkt en zijn vliegtuig vernietigt. Deze terreinen zouden door de versperringen ook niet door de vijand gebruikt kunnen worden om stellingen in te nemen. Hij raadde verder aan een aantal velden opzettelijk geschikt te laten voor een luchtlanding, zodat de vijand daar in de val gelokt kon worden. Wanneer vijandelijke troepen toch wisten te landen is het de taak van het veldleger het gevecht aan te gaan en de vijandelijke troepen te verslaan. Er dienen alarmtroepen klaar te staan die als eerste reageren en de gelande troepen binden totdat het veldleger arriveert. Tot slot moest de inundatielinie in staat zijn de koepels 180 graden te draaien zodat deze het landingsveld onder vuur konden nemen. De hoofdzaak is dat wij niet verrast worden door een luchtlandingsoperatie, aldus Van der Hoog.20 Het jaar daarop, in 1936, verscheen een artikel in het wetenschappelijk jaarbericht van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap (VBK) geschreven door kapitein C.J.A. van der Heem genaamd ‘Taktiek der infanterie’. In de paragraaf luchtinfanterie beschrijft hij de Russische legeroefening van 1935 waarbij voor het eerst op grote schaal valschermtroepen waren ingezet. De soldaten sprongen uit een vliegtuig om vervolgens per parachute te landen. Er waren meerdere buitenlandse waarnemers aanwezig die verbaasd waren over de inzet van dit nieuwe wapen omdat dit de eerste oefening was waarbij er op deze schaal luchtlandingen werden uitgevoerd.21 Van der Heem ziet zowel een tactische als een operatieve inzet voor de valschermtroepen. Bij de eerste inzet worden kleine eenheden gedropt om achter de linies belangrijke knooppunten te bezetten, communicatielijnen te verstoren en paniek in het achterland te veroorzaken. Ook kunnen de valschermtroepen vijandelijke troepenformaties proberen te verstoren. De tactische inzet zal altijd gepaard gaan met de gelijktijdige inzet van grondtroepen. De operatieve inzet vindt plaats op een grotere schaal en

19 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1935) 420-423. 20 Ibidem 424-425. 21 C.J.A. van der Heem, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht van de vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap (1936) 51. 10 is daarbij langer van duur. Valschermtroepen veroveren een vliegveld waarna luchtinfanterie en lichte artillerie ter versterking kunnen worden ingevlogen. Deze inzet heeft tot doel de vijand direct in de rug aan te vallen. Het landingsterrein moet zowel bij de tactische als bij de operatieve inzet bestaan uit grote uitgestrekte, vlakke en overzichtelijke terreinen. Daarbij moeten deze terreinen dunbevolkt zijn, de landing zal anders te snel worden opgemerkt om effectief te kunnen zijn. Tijdens de oefeningen bij Kiev in 1935 werd een operatieve inzet uitgevoerd.22 Van der Heem is, net als Van der Hoog, niet overtuigd van het concept luchttroepen. Het landen van grote aantallen parachutisten zal niet onopgemerkt blijven, hierdoor kan de vijand tegenmaatregelen nemen om de parachutisten te neutraliseren. De transportvliegtuigen vliegen laag en langzaam en zijn daarom een gemakkelijk doelwit. Door de wind zullen de parachutisten verspreid raken en hebben ze tijd nodig om te reorganiseren. De landing zelf is niet zonder gevaar: bomen, water, rotsen en andere obstakels bedreigen de parachutist. De Russische manoeuvres van 1935 zijn door analisten dan ook te veelbelovend voorgesteld, aldus Van der Heem. Het artikel wordt afgesloten met een alinea over de afweer tegen luchttroepen. De luchtwachtdienst is van groot belang bij de bestrijding van luchttroepen. Deze dienst dirigeert de jachtvliegtuigen naar de transportvloot om deze aan te vallen. Op strategische posities dienen mobiele reserves paraat te staan om de luchttroepen te vernietigen. Deze reserves dienen geheel gemotoriseerd te zijn voor een snelle verplaatsing naar het inzet gebied. De bewapening moet bestaan uit lichte snelvuurwapens aangevuld door enkele vechtwagens. Bij belangrijke objecten dienen permanent afweerwapenen gereed te staan. In het directe operatiegebied, het oorlogsfront, is de bestrijding van luchttroepen echter een zaak van het veldleger.23 Zowel in het wetenschappelijk jaarbericht van de VBK van 1937/1938 als in de Militaire Spectator van 1938 verscheen een artikel van M.R.H. Calmeijer, op dat moment student aan de Kriegsschule in Berlijn, over de verbonden wapens. Aan de hand van de Duitse weermachtsoefeningen bij Mecklenburg in 1937 beschrijft hij hoe de verschillende wapens samen kunnen werken. In dit artikel gaat hij ook in op de rol van valscherminfanterie. Tijdens deze oefeningen werden de Duitse Fallschirmjäger snel door reserves onschadelijk gemaakt. Calmeijer denkt daarom dat operatief optreden met grote eenheden in dicht bevolkte gebieden weinig kans van slagen zal hebben. Het landen zal snel worden waargenomen waardoor reserves toe kunnen snellen en de vijand onschadelijk kunnen maken. Dit gebeurde immers ook tijdens de oefeningen. Het optreden met kleinere eenheden heeft daarom volgens Calmeijer een grotere kans van slagen. Grote aanvallen zullen alleen een kans van slagen hebben als deze worden ingezet voor een verticale omvatting wanneer de vijand door een frontale aanval aan de landstrijdkrachten gebonden is. Calmeijer meldt verder dat het duidelijk is dat dit nieuwe concept door de grote mogendheden verder ontwikkeld zal worden. De ontwikkelingen met dit jongste wapen dienen daarom goed gevolgd te worden, raadde hij aan. Dat dit niet gebeurd is blijkt uit zijn memoires, Herinneringen, memoires van een christen, militair

22 C.J.A. van der Heem, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1936) 51-54. 23 Ibidem 50-56. 11 en politicus (Den Haag 1997). Hierin schrijft hij dat: ‘De sterkte van de vijandelijke valschermjagers veel groter is dan die, waarmede de getroffen voorzorgsmaatregelen rekening houden (…).’24 Begin 1940 verscheen de brochure Nederland is paraat! Leger, vloot en luchtmacht waken voor Nederlands onafhankelijkheid, geschreven door de commandant van het eerste legerkorps generaal-majoor J. Th. Alting von Geusau, die het volgende over parachutisten meldde: ‘Dit hypermoderne strijdmiddel waarvan de werking op de meest schromelijke wijze overdreven wordt, kan niet anders beschouwd worden dan als een hulpmiddel’. Hij is, net als Van der Heem, van mening dat de resultaten tijdens oefeningen veel te gunstig weergegeven werden. Vijandelijk mitrailleurvuur zou de dalende parachutisten snel onschadelijk maken. Volgens Von Geusau is het wellicht mogelijk succes te boeken door een raid. De verdediger zou deze afdelingen echter snel omsingelen en onschadelijk gemaakt hebben. Hij sluit het deel over parachutisten af met de volgende zin: ‘Kleinmoedige landgenoten laten zich wel eens door de ijselijke verhalen, betreffende deze parachutisten, van de wijs brengen, doch daarvoor is niet de minste reden (…)’. Met deze afsluiting zet Alting von Geusau de theoretici die wel van mening zijn dat een luchtlanding in Nederland mogelijk is weg als doemdenkers en angstzaaiers. 25 De ‘handleiding voor het gevecht der groote eenheden (gevechtshandleiding) verscheen in 1935. Het tweede deel volgde in 1936. De gevechthandleiding maakt geen enkele melding van het fenomeen valschermtroepen. Dit is op zich niet vreemd, toen de gevechtshandleiding verscheen waren valschermtroepen nog een onbekend fenomeen. Omdat dit werk in 1940 nog steeds de enige geldende doctrine voor het Nederlandse leger was, trok dit in 1940 ten strijde zonder dat beschreven stond hoe het leger effectief tegen valschermtroepen diende op te treden.26 Hoewel de bovenstaande auteurs van mening zijn dat een luchtlandingsoperatie binnen de Vesting Holland niet succesvol zal zijn bestaat er toch een aantal verschillende standpunten. Zowel generaal- majoor J. Th. Alting von Geusau en kapitein Van der Heem zijn van mening dat het effect van een luchtlandingsoperatie op de verdediging van ons land overdreven wordt. De resultaten van de verschillende legeroefeningen zijn te veelbelovend weergegeven. Het werkelijke effect van luchtlandingseenheden zou te verwaarlozen zijn. Luitenant-generaal Van der Hoog sluit zich hierbij aan. Hij en Van der Heem zijn beiden van mening dat het niet mogelijk is een luchtlandingsoperatie succesvol uit te voeren binnen de Vesting Holland. De troepen worden in het dichtbevolkte Holland te snel opgemerkt en kunnen daarom snel worden uitgeschakeld. Hoewel Van der Hoog erkent dat een luchtlandingsoperatie, uitgevoerd achter de inundatielijn de verdediging van ons land in gevaar kan brengen is hij van mening dat een dergelijke operatie, in 1935, niet uitgevoerd kan worden. Hij geeft, eveneens als kapitein Calmeijer, aan dat de ontwikkelingen in de gaten gehouden moeten worden zodat ht land niet verrast wordt door dit wapen. Opmerkelijk aan deze groep is dat deze officieren, allemaal in de

24 M.R.H. Calmeijer, “Taktiek, de verbonden wapens” Wetenschappelijk jaarbericht (1937-1938) 2-37 & M.R.H. Calmeijer, “De Duitsche weermachtmanouvres 1937” Militaire Spectator (1937) 2-6 & M.R.H. Calmeijer en J. Hoffenaar, Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus (Den Haag 1997) 294. 25 J. Th. Alting von Geusau, Nederland is paraat! Leger, vloot en luchtmacht waken voor Nederlands onafhankelijkheid. (Amsterdam 1940) 22-23. 26 Koninklijke Militaire Academie, Handleiding voor het gevecht der groote eenheden deel 1 ( 1935) & Koninklijke Militaire Academie, Handleiding voor het gevecht der groote eenheden deel 2 (Breda 1936) 12 rang van kapitein of hoger, posities bekleden waarop ze zeer invloedrijk kunnen zijn. Calmeijer is actief als kapitein van de Generale Staf, Van der Heem is leraar aan de KMA, generaal-majoor Alting von Geusau commandant van het eerste legerkorps. Dat de bovenstaande auteurs niet geloven dat een luchtlandingsaanval op ons land mogelijk is mag duidelijk zijn. De onderstaande auteurs zijn echter van mening dat een dergelijke aanval wel mogelijk is. In het wetenschappelijk jaarbericht van de VBK van 1937 reageert majoor der Artillerie W.J.K. Baaij op het artikel van Van der Heem. Op het moment van schijven zou Rusland al over 100.000 man valschermtroepen beschikken. In tegenstelling tot Van der Heem is volgens Baaij de technische uitvoering van een luchtlandingsoperatie bewezen en moet er bij een toekomstige oorlog rekening gehouden worden met luchtlandingen op kleine schaal. Om succes te hebben met een luchtlandingsoperatie zijn er enkele gunstige factoren nodig. Ten eerste moet er onvoldoende of geen luchtafweergeschut zijn. Ten tweede moeten de landingen plaatsvinden in door eigen troepen bezet gebied of in de rug van een geslagen vijand.27 De afweer van een luchtlandingsoperatie moet rekening houden met de kwetsbaarheid van de parachutisten tijdens het landen. Een afdaling vanaf 1000 meter hoogte duurt ongeveer vier minuten. Direct na de landing moeten troepen zich reorganiseren en heerst er verwarring. Aanvullend beschikken ze niet over zware wapens, hebben ze weinig voorraden en zijn ze slechts beperkt mobiel. Majoor Baaij adviseert een groot gedeelte van de burgerbevolking tot 45 jaar te bewapenen. Ze zouden dan kunnen optreden tegen de weerloze luchtlandingstroepen. Mobiele reserves moeten paraat staan om de parachutisten na de landing onschadelijk te maken. 28 In Ons Leger van maart 1938 schrijft luchtvaartjournalist J. Jefferson Reid een artikel over het Russische leger. Vanwege de slechte infrastructuur in het enorme land is het volgens Reid niet meer dan logisch dat transport van soldaten zich door de lucht ontwikkeld heeft. Omdat de vliegtuigen niet overal konden landen, werden de valschermtroepen ontwikkeld. De verspreiding na de landing en de lange voorbereidingstijd voorafgaande aan de sprong vormen een nadeel. Hierdoor zouden, theoretisch gezien, enkele goed opgestelde machinegeweren in staat moeten zijn een heel regiment valschermtroepen onschadelijk te maken. Volgens Reid is het goed mogelijk dat vijandige eskaders, zonder dat er een oorlogsverklaring is afgegeven, een gebied bombarderen. Vervolgens zullen ze parachutisten droppen teneinde een gebied bezet te houden totdat ze ontzet worden door grondtroepen. 29 In de periodiek van de luchtmacht verschijnt in 1938 een boekbespreking van het boek Fallschirmtruppen und Luftinfanterie door de Duitse Major Lothar Schüttel. De tweede helft van zijn boek gaat over militair gebruik in de Sovjet-Unie en in Duitsland. Schüttel waarschuwt dat het nieuwe wapen waarmee verticale omvatting mogelijk is niet onderschat moet worden. De verdere mogelijkheden moeten goed onderzocht worden. J.G.W. Zegers, majoor van de staf der militaire luchtvaart en de auteur van de

27 W.J.K. Baaij, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1937) 62-64. 28 Ibidem 62-64. 29 Jefferson Reid, “Het Russische leger” Ons leger (1938) 75-76. 13 boekbespreking, meldt als reactie op dit boek dat terreinen in Nederland onderzocht moeten om te kijken of ze geschikt zijn om een luchtlandingsoperatie op uit te voeren.30 Opvallend is dat van de in dit onderzoek behandelde auteurs alleen majoor Zegers een functie bij de luchtmacht heeft. De overige auteurs bekleden posities bij de landmacht. De discussie over de vijandelijke inzet en afweer van luchtlandingstroepen lijkt daarmee voornamelijk een zaak van de landmacht. Onderzoek naar de periodiek van de luchtmacht en het tijdschrift het vliegveld lijkt dit te bevestigen, in deze bladen zijn tussen 1935 en 1940 vrijwel geen artikelen over luchtlandingstroepen te vinden.31 Ten slotte verscheen in 1938 een artikel Van der Hoog in de Mavors. Drie jaar voordien had hij geconcludeerd dat luchtlandingen tot het “rijk der phantasieën” behoorde. Nu schreef hij: ‘een paar jaar geleden achtte ik het nog zeer twijfelachtig, of het ooit succes zou kunnen hebben om een belangrijke troepenmacht door de lucht te vervoeren naar het hart van een vijandelijk land. (…) intusschen heeft mijn meening in dit opzicht een belangrijke wijziging ondergaan’. Hij verwijst hiervoor naar de Russische oefeningen bij Kiev in 1935 waarbij 1800 parachutisten zouden zijn ingezet. Deze parachutisten namen een landingsterrein in voor de hoofdmacht van 4500 man luchtinfanterie die per vliegtuig arriveerde. Van der Hoog vergelijkt een luchtlanding met een rivierovertocht. Na het veroveren van een bruggenhoofd moeten versterkingen worden aangevoerd. Parachutisten hebben een groter verrassingselement dan voorspeld en zijn in staat sneller een bruggenhoofd te veroveren. Vliegtuigen kunnen vervolgens snel reserves aanvullen waardoor het gevaar van landingen uit de lucht is toegenomen.32 Parachutisten zullen in toekomstige oorlogen zeker een rol gaan spelen. Niet alleen voor een snelle aanvoer van reserves naar het front maar ook achter het front. Van der Hoog ziet twee taken voor luchtlandingstroepen bij een aanval op Nederland. Als eerste het kortstondig in bezit nemen of het vernielen van objecten. Van der Hoog verstaat hieronder wat wij vandaag de dag als raid zouden classificeren. Hij gaat echter niet dieper in op wat er met de troepen zal gebeuren na het uitvoeren van de raid. De tweede taak is een landing vanuit de lucht binnen de Vesting Holland. De vijand kan na de landing zowel het hart van het land als de fronten van de vesting bedreigen. De tweede optie is daarom het grote gevaar voor de Vesting Holland. De vijand zou kunnen proberen de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de rug aan te vallen. Daarnaast is het niet mogelijk om het polderland binnen de Vesting Holland voor luchtlandingen ongeschikt te maken. Voor Nederland zou dit de nodige gevaren opleveren. Polderland is goed defensief te gebruiken. Wanneer wij daarin als aanvaller zouden moeten optreden tegen luchtlandingstroepen zou dit de nodige problemen opleveren. Van der Hoog zegt daarom : ‘Het is uit hoofde van de ernstige gevaren die dergelijke ondernemingen voor onze landsdefensie zouden kunnen opleveren dat we de mogelijke uitvoering daarvan en hetgeen gedaan moet worden om deze te voorkomen, nader onder oogen wenschen te zien.’33

30 J.G.W. Zegers, “Fallschirmtruppen und Luftinfanterie door Lothar Schüttel” Luchtmacht (mei 1938) 200. 31 Onze luchtmacht (1934-1940) & Het vliegveld (1934-1937 en 1939-1940). 32 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 801-802. 33 Ibidem 803-807. 14

In het artikel gaat van der Hoog in op een theoretische oorlog met land X. Land X heeft de mogelijkheid een luchtlandingsoperatie uit te voeren. Om dit onmogelijk te maken dient er in elke gemeente binnen de Vesting Holland een compagnie infanterie met een aantal luchtdoelmitrailleurs gevestigd te zijn. Hij gaat er in zijn theoretische oefening van uit dat X aanvalt met kleine eenheden, de Nederlandse verdediging van luchtwachtdienst en de verlichtingsdienst behoorlijk functioneren en de compagnieën in het gebied gewaarschuwd zijn voor de mogelijkheid van een luchtlanding.34 Van der Hoog sluit zijn artikel af met enkele oplossingen tegen het gevaar van een luchtlandingsoperatie. Alle gebieden binnen de Vesting Holland moeten verlicht kunnen worden. Op deze manier is het ook ’s nachts niet mogelijk onopgemerkt een luchtlanding uit te voeren. Verder dient in elke gemeente een compagnie infanterie met luchtdoelmitrailleurs gereed te staan om, in geval van een landing, snel op te treden. Daarnaast is het cruciaal een goed communicatienetwerk te hebben om snel door te geven waar een landing plaatsvindt. We moeten rekening houden met het uitvoeren van schijnaanvallen door de vijand. Ook daarom zijn goede verbindingen van groot belang. Eventueel moeten ervaren officieren een polder met meerdere gemeenten onder hun commando hebben om de bestrijding van de parachutisten aan te voeren.35 Kapitein J.D. van der Waall schreef in 1939 in de Mavors het artikel: ‘Luchttroepen’. Hij meldde: ‘Sedert enige jaren wordt de aandacht getrokken – ook door meerdere artikelen in de Mavors – door het optreden van het nieuwe wapen dat we luchttroepen zouden willen noemen’. Net als enkele andere reeds genoemde auteurs verwees Van der Waall naar de Russische legeroefeningen met parachutisten. Hij vermeldde dat ook Duitsland was begonnen met het opleiden van parachutisten. In Nederlandse militaire kringen is men echter zeer sceptisch tegenover de mogelijkheid dergelijke manoeuvres in wekelijkheid uit te voeren, aldus Van der Waall.36 Bovendien is tegen ieder wapen tot nu toe ook altijd een afweermiddel gevonden, er is dus geen enkele reden waarom dit bij luchtroepen ook niet het geval zou zijn. Toch moeten we rekening houden met de mogelijkheid van een luchtlandingsaanval. Luchttroepen zouden kunnen worden ingezet om reserves aan zich te binden in het achterland, zodat ze niet aan het front kunnen worden ingezet.37 Het is mogelijk, volgens Van der Waall, een aanval van luchttroepen af te weren. Grondpersoneel van vliegvelden moet bekend zijn met de grondslagen van het gevecht om zo aanvallen te kunnen afslaan. Jachtvliegtuigen en luchtartillerie moeten onmiddellijk worden ingezet wanneer de vijand de frontlijn overvliegt. De jachtvliegtuigen dienen bij voorkeur te worden ingezet om de vijandelijke transportvliegtuigen aan te vallen. Ook Van der Waall adviseert een speciale reserve beschikbaar te houden, te gebruiken wanneer de vijand een luchtlanding uitvoert. Het optreden van deze afweertroepen

34 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 807-815. 35 M.C. van der Hoog, “Landingen uit de lucht” Militaire Spectator (1938) 812-813. 36 J.D van der Waall, “Luchttroepen” Mavors, maandblad voor officieren, reserve-officieren, kornetten en vaandrigs (1939) 785. 37 Ibidem 785-788. 15 moet gesteund worden door de luchtstrijdkrachten. Bruggen en andere belangrijke objecten moeten beschermd worden door luchtartillerie en luchtdoelmitrailleurs om landingspogingen te kunnen afweren.38 Eerste luitenant der infanterie waarnemer M.W.J.M. Broekmeyer ten slotte publiceerde in 1939 het boek Het luchtwapen en zijn problemen. Hij argumenteerde: omdat meerdere landen valschermtroepen bezitten er rekening gehouden moet worden met de inzet van dit wapen in een toekomstige oorlog. Het zal hier dan gaan om kleine detachementen die een raid uitvoeren. Wanneer ze erin zouden slagen een vliegveld in te nemen kunnen er per vliegtuig versterkingen, zoals artillerie, worden aangevoerd. Broekmeyer hecht echter niet veel waarde aan dit optreden. De troepen zijn weerloos tijdens de afdaling en zeer kwetsbaar. Daarbij zal deze eenheid omdat ze vastzit achter vijandelijke linies waarschijnlijk verloren gaan. Een landing zal niet onopgemerkt blijven in het dichtbevolkte Europa met zijn goede communicatielijnen. Enkele gemotoriseerde of lichte troepen zullen snel in staat zijn de parachutisten uit te schakelen. Broekmeyer ziet wel een nut voor parachutisten in samenwerking met gemotoriseerde troepen tijdens een strategische overvalling. Valschermtroepen kunnen strategische punten innemen waardoor de gemotoriseerde troepen dan snel kunnen oprukken. Om deze dreiging te neutraliseren pleit Broekmeyer voor een luchtvloot in combinatie met een goed werkend luchtbewakingssysteem. Mobiele reserves in de vorm van gemotoriseerde of lichte eenheden zouden de gelande luchtlandingstroepen moeten uitschakelen.39 Omdat Van der Hoog in 1938 van mening veranderde kunnen we hem ook indelen in de groep die een luchtlanding binnen de Vesting Holland mogelijk acht. Binnen deze groep is echter geen eenduidige lijn aan te duiden. De enige overeenkomst tussen deze auteurs is dat ze het mogelijk achten dat er een luchtlandingsaanval tegen de Vesting Holland wordt ondernomen. De schaal en impact van deze operatie blijft een punt van onenigheid. J. Jefferson Reid is van mening dat het mogelijk is een verrassingsaanval met valschermtroepen uit te voeren. J.G.W. Zegers, majoor van de staf der militaire luchtvaart, is van mening dat er een onderzoek moet komen om te bepalen welke terreinen geschikt zouden zijn voor aan luchtlandingsaanval. Generaal Van der Hoog denkt dat een kleinschalige aanval binnen de vesting tot de mogelijkheid behoort. Deze zal echter snel worden uitgeschakeld. Alleen kapitein Van der Waall waarschuwt in 1939 voor een mogelijke luchtlandingaanval binnen de Vesting Holland. Over de afweer van luchtinfanterie bestaat volgens Van der Heem geen vaste formule.40 Toch zijn er enige overeenkomsten te vinden in de adviezen van de auteurs. Alle auteurs pleiten voor het plaatsen van mobiele reserves die zouden moeten optreden tegen een vijandige landing. Ook zullen er bewakingstroepen geplaatst worden om de vliegvelden te beschermen. De volgende hoofdstukken zullen daarom een deel wijden aan de grondtroepen die de vliegvelden diende te verdedigen. Zowel Van der Hoog, Van der Heem als Van der Waall willen rond alle belangrijke objecten een statische verdediging, eventueel gecombineerd met luchtafweermiddelen, plaatsen. Het plaatsen van statische verdedigingen vond met name plaats binnen de Vesting Holland. Deze verdedigingsmaatregel varieerde van het plaatsen

38 J.D van der Waall, “Luchttroepen” Mavors (1939) 785-788. 39 M.W.J.M. Broekmeyer, Het luchtwapen en zijn problemen (Assen 1939) 79-83. 40 C.J.A. van der Heem, “Luchtinfanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1936) 55-56. 16 van obstakels om luchtlandingen onmogelijk te maken tot het plaatsen van kazematten rondom strategische objecten. In de casestudies zal dit voornamelijk neerkomen op de stellingen die de grondtroepen hebben aangelegd ter verdediging van het vliegveld. Het hoofdstuk over de verdedigingmaatregelen zal hier daarom dieper op ingaan. In de casestudies komen de statische verdedigingen voornamelijk neer op de stellingen die de grondtroepen hebben aangelegd ter verdediging van het vliegveld. Daarom zal dit in de casestudies samengevoegd worden met de paragraaf over de grondtroepen. Ditzelfde geld voor het versperren en vernietigen van vliegvelden. Vliegvelden buiten de Vesting Holland werden versperd. Omdat Ypenburg en Waalhaven een jachtgroep legerden was camouflage voor deze vliegvelden belangrijker. Deze vliegvelden werden daarnaast verdedigend door luchtafweermiddelen. Zoeklichten, batterijen luchtdoelartillerie en pelotons luchtdoelmitrailleurs werden in de nabijheid van vliegvelden geplaatst. Hoewel deze vorm van verdediging zich voornamelijk richt tegen vijandige bombardementsvliegtuigen is de luchtdoelartillerie ook effectief tegen transportvliegtuigen. Vanwege het belang dat deze eenheden zullen spelen tijdens de Duitse aanval zullen ze in zowel het volgende hoofdstuk als in de casestudies behandeld worden.

17

2. De Nederlandse verdedigingsmaatregelen

2.1 Voorbereidingen Na de Duitse luchtlandingsoperaties op de vliegvelden van Denemarken en Noorwegen begon het Algemeen Hoofdkwartier (AHK) van de Opperbevelhebber Land en Zeestrijdkrachten (OLZ) te elfder ure met het aanleggen van verdedigingswerken binnen de Vesting Holland. Dit hoofdstuk richt zich op de vraag welke vergeldingsmaatregelen er genomen zijn en in hoeverre dit past binnen de aanbevelingen die in het vorige hoofdstuk gedaan zijn. In september 1938, ten tijde van de crisis in het Sudetenland en de daaropvolgende annexatie van Tsjecho-Slowakije door Nazi-Duitsland, liepen de internationale spanningen hoog op. Als gevolg hiervan gaf luitenant-generaal Izaak H. Reijnders, chef van de generale staf, bevel vliegvelden te bewaken tegen eventuele aanvallen van parachutisten. Hij wees nadrukkelijk op het gevaar van een strategische overval vanuit de lucht waarbij de vijand met behulp van militaire- en burgervliegtuigen parachutisten en andere troepen zou laten landen bij de Nederlandse vliegvelden. Niet alleen Reijnders waarschuwde voor dit gevaar. Een jaar eerder wees de toenmalige kolonel P.W. Best, de latere commandant van het Commando Luchtverdediging, op de mogelijkheid van een strategische overval tegen ons land. Best noemde de Nederlandse vliegvelden de ingangspoorten tot de Vesting Holland. In mei 1939 was het majoor Bert Sas, militair attaché te Berlijn die de Nederlandse generale staf waarschuwde voor het gevaar van de Fallschirmjager. Sas woonde op 20 april 1939 een parade in Berlijn bij. In deze parade liepen, zo rapporteerde Sas, ruim tweeduizend Fallschirmjäger en er vlogen honderden vliegtuigen over. ‘We vangen hen op met hooivorken!’, was de reactie die hij van Den Haag kreeg op zijn rapport.41 Ondanks deze reactie was het opperbevel al sinds het interbellum bezig ons land te beschermen tegen een strategische overvalling. Zo werden rondom bruggen en andere objecten van strategisch belang statische verdedigingen aangelegd. Sinds 1938 werden er op de vliegvelden in Nederland bewakingstroepen gestationeerd. Vanaf 1939 werden er voorbereidingen getroffen vliegvelden te vernietigen in geval van een vijandelijke aanval. De meeste van de in dit hoofdstuk behandelde maatregelen werden echter pas in de laatste maanden voor de Duitse inval ingevoerd. 42 Op 9 april 1940 begon Unternehmen Weserübung, de Duitse invasie van Denemarken en Noorwegen. Diverse vliegvelden in deze landen moesten hierbij worden ingenomen. Voor deze taak werden de Fallschirmjäger gebruikt. De Noorse vliegvelden, Sola bij Stavanger en Fornebu bij Oslo, werden ingenomen

41 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939-mei 1940 (Amsterdam 2009) 38 & F.J. Molenaar, De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht, hoofddeel 1, deel 2, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) 1 & F.S.A. Beekman, 10 mei 1940, De schorpioen slaat toe, de eerste luchtlandingsoperatie in de geschiedenis. (Breda 1991) 8 & G. J. Sas jr, “het begon in mei 1940” De spiegel (17 oktober 1953) 22. 42 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Den Haag 2012) 102 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 1095, brieven en circulaires betreffende de strategische beveiliging van vliegvelden, stuk 2201G bewaking van vliegvelden. 18 door middel van een coup de main waarna de vliegvelden beschikbaar waren voor het aanvoeren van versterkingen in de vorm van luchtinfanterie.43 Op het moment van de aanval op Furnebu was daar een vliegtuig van de KLM aanwezig. De piloten hebben de effectiviteit van luchtlandingstroepen die een verticale omvatting op een vliegveld uitvoerden met eigen ogen kunnen aanschouwen. Na de geslaagde aanval gaf de Duitse commandant het KLM-toestel toestemming de reis naar Nederland voort te zetten. De piloot, Evert van Dijk, heeft bij aankomst in Nederland het Algemeen Hoofdkwartier op de hoogte gesteld van zijn waarneming. Het Algemeen Hoofdkwartier heeft door deze waarneming waardevolle informatie over het gevaar van luchtlandingen ontvangen.44 Door de verkregen informatie over deze luchtlandingen en door de oplopende internationale spanningen begreep het Algemeen Hoofdkwartier dat ons land bij een toekomstige Europese oorlog betrokken kon raken. De mogelijkheid dat luchtlandingseenheden hierbij tegen de Nederlandse verdedigingen zouden worden ingezet werd, vooral na de uitvoering van Unternehmen Weserübung steeds reëler. Het Opperbevel nam voorafgaand aan Fall Gelb diverse maatregelen die de Vesting Holland dienden te behoeden voor een strategische omvatting.45 De verdediging van Nederland was erop gericht de vijand zo lang mogelijk tegen te kunnen houden en tegelijkertijd de onafhankelijkheid van het land te kunnen waarborgen, voor dit doel was de Vesting Holland ontworpen. De Vesting Holland omvatte de grote steden: Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht. Het noordfront van de vesting bestond uit de stelling Kornwerderzand op de Afsluitdijk en de stelling van Amsterdam. Langs het oostfront liep de Grebbelinie. De Biesbosch en het Hollands Diep vormden het zuidfront, de Noordzee vormde de bescherming van het westfront. Het economische en politieke hart van het land werd dus beschermd door verschillende stellingen, inundaties en natuurlijke barrières. Deze verdedigingen werden in periode voor mei 1940 verbeterd en aangevuld.46

2.2 Luchtverdediging Op 1 november 1938 besloot het ministerie van Defensie tot de samenvoeging van de luchtvaartbrigade, de brigade luchtdoelartillerie, het derde regiment genietroepen en het vrijwillig landstormkorps luchtwachtdienst tot het Commando Luchtverdediging. Hierdoor werden jachtvliegtuigen, luchtdoelartillerie, de luchtmeldingsposten van de luchtwachtdienst en de zoeklichten van de genie onder een gezamenlijk commando geplaatst. Onder het bevel van luitenant-generaal P.W. Best zou het Commando Luchtverdediging snel en effectief tegen dreigingen uit de lucht kunnen optreden. Hoewel deze verdediging zicht voornamelijk richt tegen vijandelijke bommenwerpers zou het commando luchtverdediging ook kunnen optreden tegen transportvliegtuigen met luchtlandingseenheden. Het oprichten van het Commando luchtverdediging kan gezien worden binnen de adviezen van luitenant

43 M.Hickey, Out of the sky, A history of airborne warfare (New York 1979) 43-45. 44 R. de Bruin, Illusies en incidenten, De militaire luchtvaart en de neutraliteitshandhaving tot 10 mei 1940 (Den Haag 1988) 340- 341. 45 Ibidem 340-341 & T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 248-253. 46 M.Hickey, Out of the sky (New York 1979) 46-48. 19 generaal Van der Hoog, kapitein Van der Heem, kapitein Van der Waal en luitenant Broekmeyer. Gezamenlijk pleiten ze voor het creëren van een luchtoverwicht boven ons land door middel van luchtdoelartillerie en jachtvliegtuigen om een vijandelijke inzet van luchtlandingstroepen onmogelijk te maken.47 Het urgentieprogramma van 193748 had geconcludeerd dat ons leger niet over voldoende aantallen modern luchtafweergeschut beschikte. Er moesten daarom 146 middelzware en 174 zware luchtafweerkanonnen worden aangeschaft. Nederland beschikte in 1937 moment slechts over 24 zware luchtafweerkanonnen. In het urgentieprogramma van 1939 werden deze aantallen verhoogd naar 210 middelzware en 321 zware stukken luchtafweergeschut. Aanvullend werd besloten 730 stukken licht geschut aan te schaffen. Dit besluit geeft aan dat de Nederlandse regering het belang van een sterke luchtverdediging inzag.49 Omdat lichte snelvuurkanonnen met een kaliber van 2 centimeter relatief goedkoop waren en daarom en masse konden worden ingezet werd een bestelling bij het Zwitserse Oerlikon geplaatst. Deze kanonnen werden gezien als het wapen voor de bestrijding van vliegtuigen op de korte afstand. Hierdoor waren ze geschikt voor de verdediging van vliegvelden waar vijandige vliegtuigen laag en langzaam zouden vliegen. Echter door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog besloot Zwitserland de leveranties op te schorten. Italië was bereid binnen een jaar tweehonderd kanonnen van Scotti te kunnen leveren. Deze belofte kwam het land niet na. Voor het middelzware luchtafweerkanon met een kaliber van 4 centimeter plaatste Nederland een order bij het Zweedse Bofors. Bofors kon echter door de enorme drukte geen orders aannemen. Pogingen om via Polen en Hongarije de nodige kanonnen in te kopen mislukten. Voor vliegtuigen die boven de middelbare vlieghoogte vlogen was luchtdoelartillerie nodig met een kaliber groter dan 4 centimeter. Het Engelse Vickers zou diverse stukken leveren met een kaliber van 7.5 centimeter. Dit geschut had een plafond van 8000 meter. De granaten van dit stuk waren voorzien van een tijdbuis waardoor ze op een vooraf ingestelde hoogte ontploften en de granaatscherven het vijandige vliegtuig zouden raken. Na de levering van zestien stuks werd besloten om bepaalde delen zoals de vuurleiding voortaan in Nederland te maken. Door ziekte van de instructeur en productiefouten liep dit op niets uit. Er werd nog geprobeerd om twintig batterijen elk bestaande uit vier Skoda 7.5 centimeter vuurmonden in Tsjecho-Slowakije te bestellen. Nadat drie batterijen geleverd waren, verbood de Duitse regering, die het land bezet had, de verdere uitvoer van deze stukken.50 Naast de moderne stukken bezat Nederland een aantal verouderde batterijen. Sommige van deze batterijen bevatten stukken die in 1917 waren aangepast voor het vuren op luchtdoelen. In 1933 werden

47 D. Starink, De jonge jaren van de luchtmacht, Het luchtwapen in het Nederlandse leger 1913-1939, (Amsterdam 2013) 236- 240 & Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdkwartier Veldleger, nummer toegang 2.13.16, inventarisnummer 1083, verzameling van stukken betreffende de reorganisatie van de Legerorganisatie, stuk 1591 G XXV, oprichting commando luchtverdediging. 48 Bewapeningsfonds van 53.4 miljoen gulden, waarvan 31 miljoen voor de landmacht, ingevoerd om te verzekeren dat het Nederlandse leger in geval van een moderne oorlog kon opereren. (Bron: T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 35-37.) 49 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 36-37. 50 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970) 70-80 & L. De Jong, Het koningkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 1 voorspel (Den Haag 1969) 604. 20 deze mobiel gemaakt door ze te plaatsen op aanhangwagens en in 1935 werden ze voorzien van Vickers vuurleidingtoestellen uit 1920. Elke batterij beschikte aanvullend over twee Spandau M.25 mitrailleurs. Tijdens de Duitse terugtocht in 1918 waren deze in Limburg achtergelaten. De uit 1917 afkomstige mitrailleurs waren niet alleen verouderd maar in veel gevallen ook versleten.51 Pogingen om modern luchtdoelgeschut te bemachtigen hadden gefaald waardoor Nederland bij lange na niet beschikte over de aantallen genoemd in het urgentieprogramma. Er waren slechts 205 lichte stukken (28 procent van het urgentieprogramma 1939), vijftig middelzware stukken (24 procent) en 84 zware stukken (31 procent) geleverd. Aangevuld beschikte het commando Luchtverdediging over 39 verouderde luchtdoelkanonnen en 462 zware machinegeweren.52 De luchtdoelbestrijding kreeg als voorbereiding op een eventueel conflict een machtiging tot vuuropening. De commandant van de Vesting Holland, luitenant-generaal J. van Andel, gaf hiervoor een aantal instructies af. Hij bepaalde dat er onder bepaalde omstandigheden een beperking van al het niet- militair vliegverkeer zou plaatsvinden. Overdag mocht vliegverkeer alleen boven twee corridors plaatsvinden. De eerste corridor liep van de Duitse grens naar de Noordzee over de lijn Eelde, Urk, Schiphol en de tweede van de Belgische grens bij Hulst tot aan de Noordzee bij Oostvoorne. ’s Nachts mocht op alle vliegtuigen buiten deze corridors die niet behoorden aan de Nederlandse landmacht of Marine, of niet in een noodsituatie verkerende, of niet geëscorteerd werden door Nederlandse jachtvliegtuigen of niet volgens artikel achttien van de Geneefse Conventie geheel wit geschilderd waren met een duidelijk rood kruis het vuur geopend worden. Overdag gold dat op burgervliegtuigen, mits ze lager dan 500 meter vlogen, niet geschoten mocht worden. Echter op alle niet Nederlandse militaire vliegtuigen of vliegtuigen met vijandelijke bedoelingen zoals het schieten, het afwerpen van bommen of het uitzetten van parachutisten moest het vuur direct geopend worden ‘door alle vuurorganen welke voor de bestrijding van luchtdoelen zijn opgesteld’.53

2.3 Statische verdedigingen Na de Duitse luchtlandingen in Oslo ontstond de notie bij minister van Defensie Dijxhoorn dat de Duitsers eenzelfde landing konden uitvoeren binnen de Vesting Holland waarbij geprobeerd werd met transportvliegtuigen op snelwegen te landen. Hoewel de nieuwe OLZ, generaal Winkelman, niet met zekerheid kon zeggen of dit wel of niet mogelijk was stelde het Algemeen Hoofdkwartier auto’s en andere versperringen beschikbaar om de snelwegen te kunnen blokkeren. Toen op 7 mei berichten binnen kwamen dat de Junkers Ju 52 transportvliegtuigen oefenden met het landen op snelwegen werd besloten de Nederlandse snelwegen binnen de Vesting Holland, Den Haag-Rotterdam, Den Haag-Utrecht, Den

51 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 75-80. 52 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 248-253 & W. Klinkert, 75 jaar luchtdoelartillerie 1917-1992 (Den Haag 1992) 58-62. 53 Nationaal Archief, Den Haag, Hoofdkwartier Vesting Holland, nummer toegang 3.09.20, inventarisnummer 88 zeer geheim archief 1935-1940, stuk 91 beperking luchtverkeer & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 86 bevelenarchief, stuk 10/2-2 bevel voor luchtdoelbestrijding. & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 1095 brieven en circulaires betreffende de strategische beveiliging van vliegvelden, stuk 2201G bewaking van vliegvelden. 21

Haag-Haarlemmermeer en de Afsluitdijk te versperren. Door afwisselend iedere zestig meter links of recht een versperring op de snelweg te plaatsen was het voor het wegverkeer nog mogelijk te passeren maar werd het voor vliegtuigen onmogelijk te landen. Op delen van de weg die niet versperd konden worden werden mitrailleurs opgesteld om deze weggedeelten onder vuur te kunnen nemen. Dit was bijvoorbeeld het geval op de weg Amsterdam-Den Haag bij vliegveld Schiphol. Dit werd overigens uitgevoerd door de bewakingstroepen afkomstig van het vliegveld zelf. Het plaatsen van versperringen om luchtlandingen onmogelijk te maken is een van de aanbevelingen die Van der Hoog in 1935 deed.54 Het plaatsen van de versperringen op de snelwegen binnen de Vesting Holland werd door de Duitse inlichtingendienst waargenomen en gerapporteerd aan de 22 Luftlande-Division van Generalleutnant Hans Graf von Sponeck. De vrachtwagens op de snelweg tussen Den Haag en Rotterdam en op de snelwegen naar Utrecht en Amsterdam stonden op korte afstand van elkaar en zouden zijn bewapend met mitrailleurs. Gelande troepen moesten deze obstakels zo snel mogelijk vrij maken, zodat de transportvliegtuigen de snelwegen konden gebruiken in geval van een noodlanding.55 Van der Heem en Van der Waall pleitten beiden voor een permanente verdediging van belangrijke objecten tegen luchtlandingseenheden. Om de afweer tegen een strategische overval zo groot mogelijk te maken werden vanaf 1936 belangrijke objecten zoals bruggen over de grote rivieren en kanalen voorzien van springladingen of kazematten die bemand werden door politietroepen.56 Opmerkelijk is dat de strategische waarde van de Moerdijkbruggen en het risico dat ze liepen bij een luchtlandingsaanval door het Algemeen Hoofdkwartier werd erkend. De commandant van de Vesting Holland, Van Andel antwoordde in een brief aan luitenant-generaal Best dat er in zo’n geval zou worden opgetreden door de weggedeelten nabij Moerdijk met vuur van zware mitrailleurs te bestrijken. Er werd speciaal voor dit doel een compagnie met zware mitrailleurs en auto’s gereed gehouden om direct te worden ingezet.57 De eerder besproken luchtafweerkanonnen werden ook gebruikt ter verdediging van belangrijke objecten. De 19e Batterij Luchtdoelartillerie en het 82e en 83e Peloton Luchtdoelmitrailleurs werden gestationeerd in het bruggenhoofd Moerdijk. Ook de brug over de Merwede bij Dordrecht diende volgens luitenant-generaal Van Andel permanent bewaakt te worden tegen mogelijke aanslagen van kwaadwillende elementen. Niet alleen doelde hij hier op een aanval van de vijfde colonne maar ook door parachutisten. De verdediging geplaatst bij deze bruggen bleek tijdens de Duitse aanval niet toereikend, zes uur na de eerste landing van de Fallschirmjäger was de Nederlandse verdediging in het bruggenhoofd Moerdijk in grote mate opgerold. Ook de bruggen bij Dordrecht vielen na hevige gevechten vrij snel in Duitse handen.58

54 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 342-343 & H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den haag 2012) 102. 55 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Von Sponeck, Toegang 505, inventarisnummer 10 Erganzung des Feindnachrichtenblattes. 56 T. Van Gent, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit (Amsterdam 2009) 37 57 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 342-343. 58 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Den haag 2012) 337-340 en 342-343 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 79 geheim archief 1939-1940, stuk 450 bewaking brug te Dordrecht. 22

Bij de vliegvelden binnen de Vesting Holland werden Vickers mitrailleurs opgesteld. Deze werden geplaatst bij speciale bewakingstroepen waarover verder in dit hoofdstuk nog zal worden uitgeweid. Hoewel de permanente verdediging van belangrijke strategische punten werd ingevoerd was er een grotere rol weggelegd voor de mobiele reserves. 59

2.4 Grondtroepen Volgens alle in het eerste hoofdstuk beschreven auteurs zijn mobiele reserves de oplossing tegen parachutisten. Vanwege hun mobiliteit kunnen deze troepen snel ter plaatse zijn. Omdat deze troepen niet beschikten over luchtdoelbestrijdingsmiddelen, dit zou de operationele snelheid immers vertragen, konden ze geen vliegtuigen uitschakelen en daardoor de landing zelf niet voorkomen. Wel konden ze de landing verstoren of de reeds gelande parachutisten binden totdat versterkingen arriveerden om ze uit te schakelen. Voor dit doel beschikte het Nederlandse leger over de Lichte Divisie, die bestond uit twee regimenten Huzaren Motorrijders en twee regimenten Wielrijders. Hoewel deze troepen in wezen fungeerden als de strategische reserve waren ze sinds 23 april 1940 ter beschikking gesteld van de Commandant Vesting Holland mede om te worden ingezet ter bestrijding van parachutisten. Aanvullend had hij de beschikking over de het 5e, 6e en 7e Compagnie Politietroepen. Depotcommandanten van de infanterie kregen de mededeling indien nodig gewapende bijstand te verlenen aan commandanten van naburige vliegvelden.60 Ook de mogelijkheid dat er met watervliegtuigen op de grote plassen geland zou worden werd in het achterhoofd gehouden. Omdat er geen troepen waren om bij alle waterplassen bewakingseenheden te plaatsen werd besloten dat de mobiele reserves in kleine groepen zouden optreden wanneer een dergelijke landing zou worden uitgevoerd.61 De Militaire Luchtvaartdienst beschikte organiek niet over eigen troepen die belast waren met de verdediging van vliegvelden. Personeel dat normaal gesproken administratieve of technische taken vervulden moesten worden ingezet om wachtdiensten uit te voeren. Het is logisch dat dit hun dagelijkse taken verstoorde. Om dit op te lossen onttrok de OLZ infanterietroepen en secties zware mitrailleurs aan het veldleger. Zo moest de Commandant Oostfront Vesting Holland een bataljon infanterie van Utrecht naar Schiphol sturen ter verdediging van het vliegveld. Omdat ook dit niet ideaal was werd tijdens de mobilisatie besloten zeven compagnieën bewakingstroepen te vormen en deze onder bevel van de commandant luchtvaartdienst te stellen. Deze compagnieën werden gelegerd op de zeven grote vliegvelden binnen de Vesting Holland. Na het Aprilalarm werd dit aangevuld door een infanteriebataljon op de vliegvelden Schiphol, Waalhaven, Ypenburg en Valkenburg. Waalhaven, Schiphol en Ypenburg werden nog versterkt door een peloton pantserwagens. Schiphol, Haamstede en Bergen kregen een

59 NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 1121, stuk 2128 G brief betreffende de indeling van 7 sectiën Vickers-mitrailleurs op de vliegparken. 60 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 99-100 en 342-343 & L.J.P Knoops, De militaire wielrijders, het ontstaan en verdwijnen van twee roemruchte regimenten (Heeswijk 1955) 28-32 61 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 99-100 en 342-343. 23 aanvullende batterij 4 centimeter luchtafweergeschut en Waalhaven en Ypenburg beide een batterij 7.5 centimeter.62 In sommige gevallen werden bewakingstroepen ingezet als aanvullende verdediging voor versperde vliegvelden binnen de Vesting Holland. De hulpvliegvelden Buiksloot en Boschplan waren beide al tijdelijk versperd. Op bevel van de Commandant Vesting Holland moesten deze tijdelijk versperde vliegvelden permanent bewaakt worden. Vliegveld Valkenburg diende op bevel van de Commandant Eerste Divisie bewaakt te worden. Ondanks dat dit vliegveld nog niet operationeel was bestond de mogelijkheid dat vijandige troepen het zouden gebruiken om op te landen. ‘Vreemde vliegtuigen welke met kennelijke vijandelijke bedoelingen op het terrein willen landen moeten onmiddellijk krachtig onder vuur worden genomen.’ Wanneer het vliegtuigen toch lukt om op het veld te landen moet de bemanning geïnterneerd worden of moeten de bewakingstroepen overgaan tot de aanval om te voorkomen dat het vliegveld in vijandige handen valt. Bij een landing met parachutisten dient op dezelfde manier gehandeld te worden. De bewaking moet dag en nacht paraat staan en zou ingaan per 15 april 1940. Ook hier blijkt een angst voor de vijfde colonne. Werklui moesten in het bezit zijn van een speciale identificatiepas en vreemde personen mochten niet worden toegelaten.63 Het Algemeen Hoofdkwartier verwachtte dat een vijandige luchtlandingsoperatie vlak voor zonsopgang zou plaatsvinden. De bewakingseenheden op alle vliegvelden dienden daarom tussen 3:15 tot 8:00 in de hoogste graad van strijdvaardigheid te zijn. Van 8:00 tot 20:20 dienden alle automatische wapens in stelling te zijn en bezet te blijven. Manschappen dienden volledig gekleed te rusten om, in geval van alarm, zo snel mogelijk de stellingen te kunnen bemannen.64

2.5 Vernietigen en versperren van vliegvelden Vliegvelden werden als belangrijk doelwit gezien in geval van een luchtlandingsoperatie. Via de vliegvelden konden Junkers Ju 52 transportvliegtuigen versterkingen aanvoeren. Ook konden jachtvliegtuigen en bommenwerpers vanaf deze velden opereren. Omdat het niet mogelijk was alle Nederlandse vliegvelden te beschermen werd besloten alleen de vliegvelden binnen de Vesting Holland te verdedigen. Na het aprilalarm werden daarom diverse afdelingen jachtvliegtuigen verplaatst naar vliegvelden binnen de Vesting Holland.65 Vliegparkcommandanten buiten de Vesting Holland kregen in september 1939 het bevel voorbereidingen te treffen ter vernietiging van het vliegveld, wanneer het veld in vijandige handen dreigde te vallen waren ze gemachtigd het gehele veld en de daarbij behorende gebouwen en voorzieningen te vernietigen. Als voorzorgsmaatregel werden er tijdelijke obstakels opgeslagen. Deze obstakels zoals

62 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 97-101 en 338 & Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 96-110 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 79 geheim archief 1939- 1940, stuk 790 bewakingsmaatregelen vliegvelden. 63 NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 88 zeer geheim archief 1935-1940, stuk 123 bewaking vliegveld valkenburg. & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 86 bevelen archief 1939-1940, stuk 1/5-3 Bewaking vliegvelden. 64 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 343-344. 65 Ibidem 344. 24 autowrakken, boerenkarren en rioolbuizen waren snel te plaatsen en te verwijderen wanneer er een eigen vliegtuig zou moeten landen maar zorgden ervoor dat het landen van vijandige vliegtuigen onmogelijk was. Sommige velden, zoals Schiphol, werden gedeeltelijk versperd zodat het gebied waarop geland kon worden aanzienlijk werd verkleind. Het geheel vernietigen van het vliegveld vond plaatst door middel van een tractor met motorploeg die de landingsbaan omploegde. Na het omploegen van de baan dienden er aanvullend versperringen geplaatst te worden. Herkenningslichten, radiobakens en inrichtingen voor nachtinstallaties dienden vernietigd te worden. Gebouwen moesten worden opgeblazen of in de brand gestoken. Op 20 september 1939 rapporteerde de Commandant Veldleger, luitenant-generaal Baron Van Voorst tot Voorst dat de nodige voorbereidingen waren genomen om diverse vliegvelden te vernietigen. Op 19 december reageerde luitenant-generaal Best op deze brief. Best was van mening dat er niet op alle vliegvelden genoeg middelen beschikbaar waren. Hoewel bijna elk vliegveld beschikte over een ploeg was dit in geval van vorst onvoldoende, bevroren grond kon niet snel genoeg worden omgeploegd, daarom moesten ook genoeg autowrakken en rioolpijpen beschikbaar zijn om de velden te versperren. De benodigde tijd om vliegvelden te versperren of te vernietigen moest daarnaast verkort worden.66 Een andere optie was het maskeren of camoufleren van vliegvelden. De mogelijkheid hiertoe en het aanleggen van schijnvliegvelden werd onderzocht door de inspecteur der militaire luchtvaart, kolonel vlieger F.A. van Heyst. Deze maatregelen moesten vijandige piloten in verwarring brengen. Schijnvliegvelden werden zodanig ingericht dat de piloot te laat zou zien dat het vliegveld niet geschikt was voor een landing en daardoor met zijn vliegtuig zou crashen. Maskering zou onder andere plaatsvinden door het aanleggen van schijnsloten. Het veld leek hierdoor te klein om te landen met een vliegtuig. Schijnsloten zijn aangebracht op de vliegvelden Bergen, Texel, De Kooy, Ypenburg en Waalhaven. Vliegvelden dienden ’s nachts volledig verduisterd te zijn zodat het lastig was voor vijandige piloten de velden te vinden. 67 Op 20 april 1940 ontvingen diverse commandanten waaronder de commandant van de Vesting Holland een telex met daarin het bevel dat de Commandant Veldleger alle vliegvelden buiten de Vesting Holland moest voorzien van tijdelijke versperringen met uitzondering van vliegvelden Soesterberg, Gilze- Rijen en Twente. Vliegveld Twente moest blijvend onklaar gemaakt worden. De vliegvelden binnen de vesting werden versterkt door een peloton pantserwagens of een bataljon infanterie. Ook enkele hulpvliegvelden binnen de Vesting Holland zoals de hulpvliegvelden Buiksloot ten noorden van het IJ in Amsterdam en Boschplan in het Amsterdamse Bos werden versperd en diende daarnaast permanent bewaakt te worden door bewakingstroepen. Luitenant generaal Van der Hoog pleitte reeds in 1935 voor het versperren van vliegvelden om zo een vijandige luchtlandingsoperatie onmogelijk te maken68

66 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 102 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 855, verzameling stukken betreffende de luchtstrijdkrachten van het veldleger, stuk 3882 luchtstrijdkrachten van het veldleger. 67 NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 855, verzameling stukken betreffende de luchtstrijdkrachten van het veldleger, stuk 3882 luchtstrijdkrachten van het veldleger. 68 NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 79 geheim archief 1939-1940, stuk 790 bewakingsmaatregelen vliegvelden & NL-HaNA, Hoofdkwartier Vesting Holland, 3.09.20, inv.nr. 86 bevelenarchief, 20/4-1 onbruikbaar maken van vliegvelden. 25

Toch bleef een aantal vliegvelden buiten de vesting gewoon opereren. Vliegveld Soesterberg werd pas op 7 mei, na de waarschuwing van Sas dat de aanval op 8 mei zou plaatsvinden, ontruimd. De jachtgroepen die op dit vliegveld gelegerd waren diende naar Den Haag te vliegen. Voor het ondersteunend personeel werd een goederentrein alsmede een colonne vrachtwagens beschikbaar gesteld.69 Op 8 mei kreeg de Territoriale Bevelhebber Friesland bevel het vliegveld Eelde, in Groningen vrij te maken van de eerder geplaatste versperringen. Vliegtuigen van Lufthansa zouden voortaan niet meer naar Schiphol vliegen maar op vliegveld Eelde landen. De angst bestond dat deze vliegtuigen zouden opereren als een paard van Troje en luchtinfanterie op Schiphol zouden afzetten. Dit vermoeden was ontstaan nadat bekend was geworden dat in Oslo een piloot van Lufthansa de orders aan de daar gelande Duitse troepen uitdeelde.70 Uit de bovenstaande maatregelen valt te concluderen dat het Nederlandse opperbevel op de hoogte was van de mogelijkheid dat er door vijandige luchtlandingseenheden een luchtlandingsoperatie binnen de Vesting Holland zou kunnen worden uitgevoerd. De overtuiging bestond echter dat het optreden van luchtlandingseenheden zich tot de inzet van kleine eenheden zou beperken. Deze denkbeelden lagen in de lijn der verwachting. Het Duitse optreden in Noorwegen en Denemarken had dit immers aangetoond.71 Na de inname van Denemarken en Noorwegen richtte Hitler zijn blik op Frankrijk, België Luxemburg en Nederland. Voor de inname van Nederland moest de Vesting Holland overwonnen worden. Het Oberkommando der Wehrmacht, OKW, realiseerde zich dat de Vesting Holland met haar natuurlijke barrières, verdedigingen en inundaties zeer effectief was tegen een conventionele aanval over het land. Om deze reden besloot het OKW door middel van luchtlandingsoperaties enkele bruggen te veroveren om de tanks doorgang te verlenen tot de vesting. De luchtlandingstroepen zouden een tapijt leggen waarover de panzers konden oprukken, vergelijkbaar met Market Garden in 1944. Tegelijkertijd zouden de vliegvelden rondom Den Haag bezet worden om zo de Nederlandse regering en de koningin gevangen te nemen.72 Het is opmerkelijk dat bijna alle aanbevelingen die gedaan werden door de auteurs in hoofdstuk 1 zijn ingevoerd. Nederland beschikte over mobiele reserves, vliegvelden waren versperd en bruggen werden bewaakt. In de volgende hoofdstukken zullen aan de hand van een casestudy naar vliegveld Waalhaven bij Rotterdam en vliegveld Ypenburg bij Den Haag dieper op de door de auteurs voorgestelde verdedigingen worden ingegaan. Net als in het voorgaande hoofdstuk zal er gekeken worden naar de luchtverdediging, de statische verdedigingen, de grondtroepen en de voorbereidingen om het vliegveld te vernietigen, versperren of te camoufleren. De effectiviteit van deze verdedigingen zullen geanalyseerd worden. De

69 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 343. 70 Ibidem 342-343. 71 Ibidem 347-348. 72 M.Hickey, Out of the sky (New York 1979) 46-48. 26

Nederlandse pogingen om de vliegvelden te verdedigen en de Duitse pogingen ze te veroveren staan in deze hoofdstukken centraal.

27

3. Casestudie: vliegveld Waalhaven

3.1 Van vliegveld tot militair vliegkamp Vliegveld Waalhaven was een van de vliegvelden gelegen binnen de Vesting Holland, waarop Duitse Fallschirmjäger op 10 mei 1940 een succesvolle luchtlandingsaanval wisten uit te voeren en daarmee dit vliegveld innamen. Pogingen van het Nederlandse leger het vliegveld te heroveren liepen op niets uit. Het veld bleef, totdat het door een bombardement onbruikbaar werd gemaakt, in Duitse handen. Dit hoofdstuk richt zich op de Nederlandse verdediging, de Duitse verovering en de mislukte Nederlandse pogingen tot herovering van dit vliegveld. Er zal dan ook dieper worden ingegaan op de gelegerde troepen en de verdedigingen die waren aangelegd om een aanval met luchtlandingseenheden af te slaan. Ook zal geanalyseerd worden hoe effectief deze waren aan de hand van de Duitse aanval op het vliegveld. Op 9 oktober 1919 werd besloten tot de bouw van vliegveld Waalhaven naast de gelijknamige haven in Rotterdam. Omdat het vliegveld naast de haven lag konden ook watervliegtuigen Rotterdam aandoen. In eerste instantie zou het vliegveld vijf jaar blijven bestaan waarna het naar de oostkant van de stad verplaatst zou worden. De meeste gebouwen werden daarom van hout gemaakt. De vliegtuigloodsen werden wel van steen en staal gemaakt. Deze konden na de verplaatsing van het vliegveld door de industrie gebuikt worden. Enkele vliegtuigfabrieken hadden zich gevestigd in hangaars naast het veld. Vliegtuigfabriek Koolhoven bouwde hier de Koolhoven F.K 51 voor de Nederlandse strijdkrachten. Na het inzaaien van het gras en het aanleggen van drainage kon op 26 juli 1920 het eerste vliegtuig op het veld landen. Op 18 maart 1922 werd het vliegveld officieel geopend. Veel mensen uit Rotterdam en omstreken kwamen naar de bedrijvigheid op het vliegveld kijken. Deze mensen konden een toeschouwerkaartje kopen. Om te voorkomen dat mensen zonder toeschouwerkaartje het veld zouden betreden werd een twee meter hoge schutting langs het veld geplaatst.73 Militaire vliegtuigen deden het vliegveld geregeld aan. Defensie kreeg hiervoor een eigen hangaar. Defensie wilde het vliegveld kopen wanneer de burgerluchtvaart verplaatste naar een nieuw aan te leggen vliegveld in de polder Zestienhoven. Door verschillende gebeurtenissen is dit voor de oorlog niet tot stand gekomen. Het Rijk verkoos Schiphol bij Amsterdam als nationale luchthaven. Toen de internationale spanningen opliepen en Nederland in september 1939 mobiliseerde werd het vliegveld gevorderd en voor burgerluchtvaart gesloten. Het vliegveld werd hierdoor een militair vliegkamp.74 Vliegveld Waalhaven stond onder het bevel van majoor-waarnemer J.C.M. Simon Thomas. Het vliegveld was sinds 9 november 1939 de thuisbasis van de Derde Jachtvliegtuig Afdeling (Derde JaVA) van het Eerste Luchtvaartregiment. De afdeling was oorspronkelijk gelegerd op vliegveld Soesterberg maar werd in verband met de beslissing alleen de vliegvelden binnen de vesting Holland te verdedigen naar vliegveld Waalhaven verplaatst. Uit angst voor een onverwacht luchtbombardement werden de

73 J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet, oorlogsgetuigenissen uit het gebied rond de Rotterdamse Waalhaven (Hilversum 2010) 47-57 & J.L. Arendse, Waalhaven 1920-1940, Ontstaan en ondergang van een luchthaven (Amsterdam 1990) 7-15 & F. Gerdessen en K. Mallan, Waalhaven, bevlogen verhalen (Emmen 2014) 11-12. 74 J.L. Arendse, Waalhaven 1920-1940 (Amsterdam 1990) 94 & J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 115. 28 vliegtuigen verspreid over het veld opgesteld. Vanaf mei 1940 was het, om dezelfde reden, niet meer toegestaan vliegtuigen in de hangaars te plaatsen. Het Derde JaVA was uitgerust met twaalf Fokker G-1 jachtkruisers waarvan er elf operationeel inzetbaar waren. De Fokker G-1 had acht 7.9mm mitrailleurs in de neus en kon daarmee 160 schoten per seconde afvuren. Achterop de romp zat de boordschutter in een koepel met een 7.9mm handmitrailleur. De boordschutter kon daarmee de staart van het vliegtuig beschermen. Dit was cruciaal tijdens luchtgevechten.75

3.2 Grondtroepen De Derde Compagnie Bewakingstroepen was belast met de verdediging van het vliegveld. Deze compagnie begon met het aanleggen van enkele stellingen. Na het aprilalarm werden deze troepen aangevuld door het Derde Bataljon Regiment Jagers onder bevel van majoor A.J.R. de Vos (zie voor de opstelling van de troepen bijlage 1). Ook werd een sectie pantserwagens op het vliegveld geplaatst. De Eerste Sectie Pantserwagens bestond uit twee rupspantserwagens bewapend met een M.18 mitrailleur en een reserve mitrailleur. De eerste stond opgesteld bij de uitgang van het vliegveld terwijl de andere bij de commandopost stond. Beide hadden tot taak het verdedigen van het landingsterrein en het landen van vijandige troepen te verhinderen. De handgranaten waren niet uitgedeeld. De vliegparkcommandant was van mening dat de troepen niet over voldoende kennis en training beschikten om deze te gebruiken.76 Passend binnen de aanbevelingen gedaan door Van der Heem en Van der Waal werden op het vliegveld diverse statische verdedigingen aangelegd. Deze bestonden uit twee betonnen kazematten en een klein aantal gemaakt van hout, afgedekt met graszoden. Daarnaast lagen enkele stellingen bestaande uit haastig opgeworpen veldwerken. Er was nog niet begonnen met het camoufleren. In de literatuur wordt geconcludeerd dat de statische verdediging van slechte kwaliteit was omdat majoor De Vos, commandant van het Derde Bataljon Regiment Jagers, zijn aanstelling op vliegveld Waalhaven als tijdelijk zag. Hierdoor zou hij niet de ambitie hebben gehad van vliegveld Waalhaven het best verdedigde vliegveld van Nederland te maken. Waarom de majoor de ambitie miste blijft onzeker. Het is zeer goed mogelijk dat de majoor, net als enkele van de in het eerste hoofdstuk besproken theoretici, een grootschalige luchtlandingsaanval op het vliegveld niet mogelijk achtte.77 Op 8 mei 1940 voerde de Chef van Staf van het Commando Luchtverdediging kolonel V.E. Wilmar een inspectieronde uit op het vliegveld. Kolonel Wilmar was niet onder de indruk. De gevechtsopstellingen voor de lichte en zware mitrailleurs waren primitief en nauwelijks voltooid. Er moesten twaalf betonnen kazematten gebouwd worden die onderling met stellingen verbonden waren. Met deze verdedigingen zouden de verdedigers effectief kunnen optreden tegen een aanval uit de lucht. Ook met de opstelling van de bewakingstroepen was Wilmar niet tevreden. De Eerste Compagnie, die tot

75 D. Starink, De jonge jaren van de luchtmacht (Amsterdam 2013) 233 & F. Gerdessen en K. Mallan, Waalhaven (Emmen 2014) 13 & J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 122. 76 Nierstrasz, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel C, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den Haag 1952) 12-13, 24-25 & J.P. van der Zwaluw & J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 120-121. 77 J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 120-125. 29 taak had de wegen naar de Heijplaat en Pernis af te grendelen zat aan de noordkant van het vliegveld klem tussen het water van de Waalhaven en de schutting van het vliegveld. Door de schutting was het onmogelijk vuursteun te geven aan de compagnieën op het vliegveld zelf. Daarbij was de bewegingsvrijheid beperkt door de kleine afstand tussen het water van de haven en de schutting van het vliegveld. Deze schutting diende dan ook verwijderd te worden. De Commandant Luchtverdediging gaf een machtiging af voor het afbreken van de schutting. Toen de Duitsers aanvielen waren de soldaten hier nog niet aan toegekomen. Tijdens de bespreking waarbij Wilmar zijn bevindingen presenteerde werd majoor De Vos weggeroepen. Hij was daarom niet op de hoogte van het rapport van Wilmar en hierdoor van mening dat hij verder geen actie diende te ondernemen. Toch gingen de troepen dezelfde dag nog aan de slag in een poging de stellingen te verbeteren. De dag hierna, 9 mei, arriveerde de genie voor grondmetingen voor de betonnen kazematten. De genie schatte vier maanden nodig te hebben voor het werk.78

3.3 Luchtverdediging Voor de luchtverdediging beschikte majoor Simon Thomas over twee batterijen luchtafweergeschut van 7.5 centimeter. De 77e Batterij Luchtdoelartillerie stond op pier zeven naast het vliegveld. Deze batterij bestond uit vier stukken Skoda 7.5 Tl en twee luchtdoelmitrailleurs. De 4e Batterij Luchtdoelartillerie, werd opgesteld bij het dorp Smitshoek, drie kilometer naar het zuidoosten. De 4e Batterij Luchtdoelartillerie bestond uit drie stukken Vickers 7.5 Tl en twee M.23 mitrailleurs. De batterij was beperkt mobiel door de aanwezigheid van trekkers. Er was slechts een beperkte voorraad van 96 granaten per stuk aanwezig. De munitievoorraden lagen opgeslagen in een loods op het vliegveld. Beide batterijen behoorde tot de luchtverdedigingskring Rotterdam ’s-Gravenhage, de vliegparkcommandant had daarom geen bevelsbevoegdheid over de batterijen. Er was op het vliegveld een directe telefoonverbinding tussen het Commando Luchtverdediging en de telefooncentrale van vliegveld Waalhaven aanwezig.79 Rondom het vliegveld stonden vier zoeklichten van de Derde Zoeklichtenafdeling, onder bevel van reserve-kapitein ir. C.A. Lamberts. Twaalf Spandau M.25 mitrailleurs en vier 2 centimeter Scotti snelvuurkanonnen waren verdeeld over drie pelotons luchtdoelmitrailleurs. Het 49ste, 50ste en 51ste Peloton Luchtdoelmitrailleurs behoorde organiek tot de 13de Compagnie Luchtdoelmitrailleurs onder bevel van reserve-kapitein H.O. van Rijswijk, de commandopost was gevestigd te Pernis. Het 49ste peloton stond opgesteld langs het spoor in de zuidwestelijke hoek van het vliegveld. Het 50ste peloton en het 51ste peloton stonden respectievelijk in de noordwestelijke en de noordoostelijke hoek. Deze troepen waren zo

78 J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 122-125 & L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 3 mei ’40 (Den Haag 1970) 20 & F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 215 en 217. 79 Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Gevechtsverslagen en -rapporten mei 1940, Toegang 409, inventarisnummer 446038, verslag van de commandant van de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s-Gravenhage luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter. Bevat tevens een verslag van generaal-majoor D.A. van Hilten over de verplaatsing van de commandopost van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage. Een verklaring van generaal W.P. Best over de bezetting van de oude commandopost van de kring commandant van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446055, verslag van het gevecht op Waalhaven van de 13e compagnie luchtdoelmitrailleurs door 1e luitenant E. Hoeksema. 30 opgesteld dat ze direct vuur op het landingsveld konden uitbrengen. In combinatie met de bewakingstroepen beschikten ze over zes zware en negentien lichte mitrailleurs om het veld te bestrijken.80 Aanvullend werd het vliegveld, gelegen binnen de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s- Gravenhage beschermd door enkele stukken luchtdoelartillerie in en rondom Rotterdam. Bij de Raffinaderijen bij Pernis en het centrum van Rotterdam stonden enkele stukken luchtdoelartillerie die werden bemand door de vrijwillige luchtafweer. Deze stukken hebben enkele Duitse vliegtuigen weten neer te halen. Over het algemeen waren deze mannen onvoldoende geoefend, dit in combinatie met het niet functioneren van het commando van de luchtverdediging zorgde ervoor dat het luchtafweergeschut in de ochtend van 14 mei de stad verliet. Toen rond 13.30 uur de Heinkel-bommenwerpers boven het stadscentrum verschenen was de stad onverdedigd.81

3.4 De aanval op het vliegveld Op 9 mei kwam om 15.00 uur het bevel van het AHK om maatregelen te treffen het vliegveld compleet te vernietigen. In de nacht van 9 op 10 mei kwam een telexbericht binnen van de OLZ bij het Commando Luchtverdediging: ‘Van de grens komen zeer verontrustende berichten binnen. Wees derhalve hedennacht bijzonder op Uw hoede (Generaal Winkelman).’ Aanvullend kwam het bevel dat alle hindernissen deze nacht gesloten diende te worden. Om 1.10 uur op 10 mei 1940 verstuurde de Commandant Luchtverdediging het bevel alle gevechtsvliegtuigen voor onverwijld opstijgen gereed te maken. Er mocht opgestegen worden op eigen initiatief, bij het signaleren van vijandelijke vliegtuigen of op luchtwachtmeldingen. Na een actie dienden de vliegtuigen te landen en direct weer gereed gemaakt te worden voor een volgende actie. Dit bericht werd door de Commandant Vesting Holland niet doorgegeven. Hij was van mening dat zijn troepen in de tweede linie lagen en na een goede nachtrust beter inzetbaar zouden zijn. Volgens eerdere bevelen dienden de vliegtuigen echter om 3:15 startklaar te staan. 82 Om 03.55 uur werd groot alarm geslagen, vijandige bommenwerpers naderden uit de richting van het Haringvliet. Twee toestellen van het type Heinkel HE111, lieten hun bommen vallen boven het vliegveld om vervolgens met het boordgeschut de stellingen te beschieten. Dit inleidende bombardement had tot doel de moderne jachtkruisers van het Derde JaVA te vernietigen en de verdedigers te desorganiseren, zodat de Fallschirmjäger en later de luchtinfanterie ongehinderd konden landen. De bij de poort opgestelde reserves vluchtten in paniek naar Rotterdam. Het bombardement had daarmee

80 J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 128-129 & Nierstrasz, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den Haag 1952) 24-25 & W. Klinkert, 75 jaar luchtdoelartillerie (Den Haag 1992) 89-91 & F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 210-212. 81 W. Klinkert, 75 jaar luchtdoelartillerie (Den Haag 1992) 89-91 & 446076 Verslag van het Vrijwillig Landstormkorps Luchtafweerdienst afdeling Rotterdam door kapitein Mr. H.F. Hoijer 82 F. Gerdessen en K. Mallan, Waalhaven (Emmen 2014) 33 & R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 343- 346. 31 gedeeltelijk zijn doel bereikt. Toen het bericht van deze aanval op het Commando Luchtverdediging binnenkwam was pas duidelijk dat ons land in oorlog was met Duitsland.83 De batterijen luchtdoelartillerie en de pelotons luchtdoelmitrailleurs openden direct het vuur op de Duitse vliegtuigen. De 77e Batterij rapporteerde dat er vijandelijke parachutisten bij Rhoon werden afgeworpen. Deze vliegtuigen vlogen te laag om het vuurgeleidingstoestel te gebruiken. Hierdoor moesten de stukken individueel vuren op de vliegtuigen. Zoals eerder geschreven bevonden zich bij de stukken slechts 96 granaten. Vanwege de brand ontstaan door het Duitse bombardement in de loods waarin de munitievoorraden lagen kon slechts een klein gedeelte van de voorraad gered worden en naar de luchtdoelbatterijen gebracht worden. Hierdoor zouden de batterijen te kampen krijgen met een gebrek aan munitie. Naast de batterijen waren geen dekkingsgeulen voor de stuksbemanning gegraven. Het Commando Luchtverdediging was van plan bij het uitbreken van een oorlog de batterijen vanaf de huidige neutraliteitsopstelling naar de oorlogsopstelling te verplaatsen. Om de oorlogsopstelling niet te verraden waren hier geen dekkingsgeulen gegraven.84 De 77e batterij nabij pier zeven werd door Duitse Fallschirmjäger aangevallen. Er was een patrouille naar de ingang van de pier gestuurd om de Fallschirmjäger tegen te houden. Handgranaten hadden de verdedigers kunnen helpen, aldus de eerste luitenant J.H. Hazewinkel, commandant van de 77e Batterij Luchtdoelartillerie. Deze waren echter niet uitgedeeld. Uiteindelijk verschijnt majoor Simon Thomas met de witte vlag, in de verwarring weet een deel van de bemanning te ontsnappen. De rest geeft zich over. Ook bij de 4de Batterij Luchtdoelartillerie, nabij Smitshoek, opende het vuur op de Duitse vliegtuigen. Door kortsluiting, hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door sabotage, werkte het vuurleidingtoestel niet meer. Nadat de batterij was omsingeld door Fallschirmjäger werd ook hier majoor Simon Thomas gedwongen met een witte vlag de batterij tot overgave te dwingen. Bij het vuurgevecht dat hierbij uitbrak kwam de majoor om het leven.85 Terwijl het vliegveld werd aangevallen wisten acht jachtkruisers op te stijgen. De andere drie waren beschadigd geraakt. Een van de toestellen steeg op zonder boordschutter. Terwijl de bemanning naar het vliegtuig rende, werd de boordschutter geraakt door bomscherven.86 De vliegtuigen van de Derde JaVA wisten diverse vijandige vliegtuigen te vernietigen. Niet alleen lukte het de piloten enkele Junkers Ju 52 transportvliegtuigen te vernietigen, tijdens luchtgevechten werden ook diverse Messerschmitt Bf 109 en Messerschmitt Bf 110 uitgeschakeld. De jachtvliegtuigen waren echter in de minderheid. Wegens munitiegebrek of beschadigd door de luchtgevechten landden twee vliegtuigen op Waalhaven, deze konden in verband met de grondgevechten die daar plaatsvonden niet meer opstijgen. Drie toestellen landden op het strand van Oostvoorne, één landde er op marinevliegkamp De Kooy. Het

83 F. Gerdessen en K. Mallan, Waalhaven (Emmen 2014) 34 & R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 343- 346 & F.S.A. Beekman, De schorpioen slaat toe (Breda 1991) 69 & J.P. van der Zwaluw en J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 127. 84 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446049, verslag van de 77e batterij luchtdoelartillerie door 1e luitenant J.H. Hazewinkel. 85 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 230-232 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446049, verslag van de 77e batterij luchtdoelartillerie door 1e luitenant J.H. Hazewinkel. 86 F.S.A. Beekman, De schorpioen slaat toe (Breda 1991) 69. 32 toestel van sergeant-majoor-vlieger J.J. Buwalda en sergeant-luchtschutter J. Wagener maakte een succesvolle noodlanding bij Zevenbergen. Het toestel van reserve-tweede-luitenant-vlieger J. van der Jagt en schutter-sergeant S. de Vos stortte na een luchtgevecht neer in de Nieuwe Waterweg.87 Vlak na het bombardement werden de Fallschirmjäger van de 7de fliegerdivision afgeworpen. Ze verzamelde aan de Charloische Hoge Dijk88 en bij de spoordijken oostelijk en zuidelijk van het vliegveld. Als eerste werden de stellingen van de binnenverdediging aangevallen. Deze stellingen werden in de rug slechts gedekt door enkele karabijnschutters. Door de eerder beschreven schutting konden de compagnieën van de buitenverdediging de binnenverdediging niet dekken. Terwijl de Fallschirmjäger nog in gevecht waren met de bewakingstroepen arriveerde de eerste transportvliegtuigen met eenheden van de 22ste Luftlande-Division. Enkele toestellen werden door de verdediging tijdens de landing geraakt waardoor deze crashte en de inzittenden werden uitgeschakeld. Hoewel er volgens de archieven van het Commando Luchtverdediging schijnsloten op het vliegveld waren aangelegd hebben deze geen nut gehad. De Duitse piloten wisten het vliegveld te onderscheiden van de aangrenzende polders en succesvol te landen. Na de landing namen de soldaten van de 22ste Luftlande-Division de soldaten in de kazematten onder vuur. Ondanks zware verliezen konden ze de verdediging van het vliegveld enige tijd volhouden. Het ontbrak echter aan communicatie tussen de kazematten. Majoor De Vos had voor dit doel ordonnansen willen gebruiken. Dit bleek door de strijd onmogelijk. Bevelen van de commandopost kwamen hierdoor niet aan bij de kazematten en stellingen. De bewakingstroepen van de buitenverdediging ondervonden hinder van de schutting. Door de schutting werd niet alleen het zicht op het vliegveld ontnomen, hij hinderde ook de bewegingsvrijheid. Deze troepen konden daarom sneller omsingeld worden. De beide rupspantserwagens waren door het bombardement onbruikbaar geworden. De eerste had zand in de loop waardoor de mitrailleur blokkeerde. Toen dit mankement was verholpen begaf de motor het, terwijl de tweede door een bom buiten werking was gesteld.89 Een van de commandanten die met de Fallschirmjäger op het vliegveld landde was Hauptmann Karl Lothar Schulz, die in 1944 commandant van de 1. Fallschirmjager-Division (de gereorganiseerde 7de fliegerdivision) zou worden. Het vliegtuig van Schulz werd door het Nederlandse luchtafweergeschut hevig onder vuur genomen. Hij landde vervolgens aan de buitenrand van het vliegveld waarna zijn troepen de strijd aangingen met de bewakingstroepen. De Luftwaffe had dummyparachutisten, met stro gevulde uniformen voorzien van een knalmechanisme, afgeworpen om de bewakingstroepen te misleiden. Tijdens de geallieerde luchtlandingen, onderdeel van operatie Overlord, in 1944 werden soortgelijke dummyparachutisten afgeworpen om de Duitse verdedigers te misleiden.90

87 F. Gerdessen & K. Mallan, Waalhaven, bevlogen verhalen (Emmen 2014) 33-38. 88 Tegenwoordig is dit de Schulpweg. 89 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 217-232 & Nierstrasz, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den Haag 1952) 17-24 & NL-HaNA, Hoofdkwartier Veldleger, 2.13.16, inv.nr. 855, verzameling stukken betreffende de luchtstrijdkrachten van het veldleger, stuk 3882 luchtstrijdkrachten van het veldleger. 90 E.H. Brongers, Opmars naar Rotterdam (Soesterberg 2004) 120-124 & John C Warren, Airborne operations in World War II, European theater (Alabama 1956) 14. 33

3.5 Pogingen tot herovering van het vliegveld De Lichte Divisie was door de OLZ ter beschikking gesteld van de Commandant Vesting Holland ter bestrijding van de luchtlandingen. Als mobiele reserve was de Lichte Divisie hiervoor het meest geschikt. Zoals vermeld in de voorgaande hoofdstukken paste dit ook binnen de aanbevelingen van de theoretici. De divisie was echter niet op volledige sterkte. Het Regiment Huzaren Motorrijders was gelegerd bij Gouda en kreeg als opdracht vliegveld Ypenburg te verdedigen. Het Eskadron Pantserwagens was verdeeld over verschillende vliegvelden binnen de Vesting Holland. De Eerste en Tweede Regimenten Wielrijders kregen het bevel om via Gorinchem, Alblasserdam en Bolnes naar vliegveld Waalhaven op te rukken en het te veroveren op de luchtlandingstroepen. De Regimenten Wielrijders moesten een bataljon naar Dordrecht sturen om de stad te zuiveren van vijandige troepen. Aanvullend zou het Derde Grensbataljon via de brug bij Barendrecht eveneens de aanval inzetten op het vliegveld. 91 Het Regiment Wielrijders wist op te rukken tot Alblasserdam, waar het in de avond van 10 mei aankwam. De Brug over de Noord werd op dat moment al verdedigd door Duitse troepen van onbekende grootte. De commandant van de Lichte Divisie, kolonel H.V. van der Bijl, liet een snelle verkenning uitvoeren. Na rapporten van de veldwachter waarin de grootte van de vijand te sterk werd geschat besloot hij de brug pas in de vroege ochtend van 11 mei te bestormen. Dit gaf de Duitsers echter de tijd hun posities te consolideren. De Brug over de Noord was in eerste instantie licht verdedigd omdat deze niet op Duitse stafkaarten voorkwam. De commandant van de 7de Fliegerdivision, General der Flieger Kurt Student, werd door Duitse verkenningsvliegtuigen op de hoogte gebracht van het bestaan van de brug en van de Lichte Divisie die naar de brug oprukte. Zijn hoofdkwartier in Rijsoord was vier kilometer van de brug verwijderd en werd door slechts achttien Fallschirmjäger verdedigd. Student verwachtte dan ook elk moment te worden aangevallen. Deze aanval bleef uit. De Lichte Divisie had door bij de Brug over de Noord te wachten haar verrassingselement verspeeld. Generaal Student zou achteraf dan ook verklaren dat de resultaten van de Lichte Divisie hem zeer waren tegengevallen.92 Op 11 mei probeerden de twee Regimenten Wielrijders van de Lichte Divisie de Brug over de Noord te veroveren. Nadat het onmogelijk was gebleken de brug frontaal aan te vallen werd besloten de Noord per boot over te steken en de stellingen van de Fallschirmjäger in de flanken aan te vallen. Zowel noordelijk als zuidelijk van de brug staken patrouilles de Noord over. Na de oversteek werd geprobeerd het door de Fallschirmjäger bezetten landhoofd in te nemen. Door de brede sloten in het landschap was het echter onmogelijk het landhoofd te bereiken. Omdat de vijand zich had ingegraven hadden, deze zodra de dag aanbrak, vanaf het verhoogde landhoofd een gunstige positie ten op zichte van de patrouilles. Door vijandelijk vuur raakten de commandant van de noordelijke patrouille en een aantal manschappen gewond. Na het invallen van de duisternis wisten de patrouilles zich terug te trekken en de eigen oever weer te

91 M.R.H. Calmeyer, Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus (Den Haag 1997) 299 & L.J.P Knoops, De militaire wielrijders (Heeswijk 1955) 28-32 & Nierstrasz, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963) 61-62. 92 L.J.P Knoops, De militaire wielrijders (Heeswijk 1955) 28-32 & Nierstrasz, De krijgsverrichtigen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963)59-67 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 479001, gegevens omtrent de Duitse luchtlandingen in mei 1940 opgetekend naar aanleiding van een onderhoud tussen general leutnant Student en generaal-majoor N.T. Carstens. 34 bereiken. Ook directe bestormingen gedurende dezelfde dag werden afgeslagen. Toen uit inlichtingen bleek dat er tussen de twee- en driehonderd Duitsers per auto naar de brug onderweg waren en er Fallschirmjäger werden afgeworpen in de omgeving van Hendrik-Ido-Ambacht werd besloten verdere pogingen te staken.93 Het falen van de Lichte Divisie de Brug over de Noord in te nemen betekende dat vliegveld Waalhaven niet heroverd werd op de Duitse troepen. De vijand was hierdoor in staat voortdurend versterkingen via de lucht aan te voeren. De Duitse luchtlandingen bij Moerdijk hadden voorkomen dat de divisie snel kon oprukken naar het vliegveld. Het falen van kolonel Van der Bijl om de brug in de avond van 10 mei veilig te stellen heeft de verdere opmars van de Lichte Divisie onmogelijk gemaakt. De over het water gezonden patrouilles waren daarbij te zwak om effectief te kunnen optreden. De schuld kan echter niet geheel op de commandant van de Lichte Divisie worden afgeschoven. Door het Regiment Huzaren Motorrijders en het Eskadron pantserwagens bij de divisie weg te halen ontnam de OLZ haar een groot deel van haar slagkracht. Ironisch genoeg hebben deze onderdelen in Den Haag zeer effectief opgetreden tegen de daar gelande luchtlandingstroepen.94 De auteurs van de voor dit hoofdstuk geraadpleegde literatuur zijn het er over eens dat kolonel Van der Bijl een belangrijke kans om de brug over de Noord direct in te nemen heeft laten schieten. F.S.A. Beekman, auteur van 10 mei 1940, de schorpioen slaat toe, de eerste luchtlandingsoperatie in de geschiedenis is van mening dat zelfs wanneer de rapporten van de veldwachter correct waren en er tweehonderd Fallschirmjäger in de omgeving van de brug actief waren hadden beide regimenten de brug hadden moeten aanvallen. Een directe aanval ondersteund met mortieren en artillerie met brisantgranaten had de Fallschirmjäger kunnen verrassen en overrompelen. Hierna had Van der Bijl kunnen doorstoten naar de Waalhaven of de vijand rondom Dordrecht in de tang kunnen nemen.95 L.J.P. Knoops, auteur van De militaire wielrijders, het ontstaan en verdwijnen van twee roemruchte regimenten verklaart het wachten van Van der Bijl. De regimenten waren ’s ochtends vertrokken vanuit Eindhoven en hadden in hoog tempo gefietst. De Wielrijders waren volgens Van der Bijl vermoeid en hij was van mening dat ze na een rustperiode op 11 mei effectiever konden vechten. Toch noemt Knoops het wachten ook een blunder. De brug was die avond slechts licht bewaakt. Verkenningen door militairen hadden dit kunnen uitwijzen. Van der Bijl liep hiermee niet alleen zijn kans mis het eiland IJsselmonde te zuiveren van Duitse troepen maar ook zijn kans om general-major Kurt Student gevangen te nemen.96 Op 10 mei werd het vliegveld meerdere malen beschoten door het eerste bataljon van het 10de Regiment Artillerie, ingedeeld bij het Derde Legerkorps. Dit bataljon beschikte over stukken van 10-veld. Tussen 10 en 12 mei beschoot het 10e Regiment Artillerie het vliegveld meerdere malen. Daarnaast had de Hr. Ms. Jan van Galen als taak de vijand op de Maasbruggen en vliegveld Waalhaven onder vuur te

93 Nierstrasz, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963) 63-77 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 529002, gevechtsberichten van de commandant van de lichte divisie kolonel H.C. van der Bijl. 94 Nierstrasz, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963) 77-78. 95 F.S.A Beekman, De schorpioen slaat toe (Breda 1991) 77-79. 96 L.J.P Knoops, De militaire wielrijders (Heeswijk 1955) 28-30. 35 nemen. Als reactie op deze actie werden er acht Junkers Ju-87 Stuka duikbommenwerpers op het schip afgestuurd. Het schip liep hierbij zware schade op en werd, door de bemanning, in de Merwedehaven tot zinken gebracht. Deze beschietingen konden echter niet voorkomen dat Junkers Ju-52 transportvliegtuigen op het vliegveld bleven landen.97 Toen duidelijk werd dat het vliegveld niet hernomen kon worden, verzocht de Commandant Vesting Holland het vliegveld te bombarderen, daartoe zijn meerdere pogingen gedaan het vliegveld te bombarderen. Omdat de Luftwaffe het luchtruim beheerste was het lastig zonder grote verliezen een effectief bombardement uit te voeren. Het eerste bombardement werd uitgevoerd met vijf Fokker C-X vliegtuigen. Deze verkenningsvliegtuigen waren met bomrekken uitgerust en konden zo brisantbommen boven het vliegveld afwerpen. Hierdoor werden er meerdere transportvliegtuigen vernietigd. Bij een bombardement met de tweemotorige jachtkruiser-bommenwerper, Fokker T-V, werden er wederom bommen op het vliegveld geworpen. Bij deze actie gingen door het luchtoverwicht van de Luftwaffe de meeste bommenwerpers en de escorterende jachtvliegtuigen verloren.98 Zolang vliegveld Waalhaven in Duitse handen was vormde het ook een bedreiging voor de Engelsen. Na een verkenningsvlucht en een poging het veld met de boordkanonnen van jachtvliegtuigen onder vuur te nemen werden in de middag van 10 mei twaalf Blemheim bommenwerpers naar vliegveld Waalhaven gestuurd. Na dit bombardement was het vliegveld nog steeds in gebruik. In de nacht van 10 op 11 mei volgde een bombardement door 36 Wellington bommenwerpers. Door de bombardementen in combinatie met artilleriebeschietingen vanaf de Kralingse Plas werd het vliegveld uiteindelijk onbruikbaar gemaakt. Er zouden tot aan de capitulatie geen vijandige toestellen meer op vliegveld Waalhaven landen. Tijdens de meioorlog werden door de Duitsers krijgsgevangenen ingezet in een poging het vliegveld weer operationeel te maken. 99

3.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen De commissie belast met het onderzoek betreffende de wijze, waarop- en de omstandigheden onder welke, het Vliegpark Waalhaven in den voormiddag van 10 mei 1940 in handen van den vijand is geraakt heeft op 29 mei 1940 een rapport uitgebracht over de verdediging van vliegveld Waalhaven. Het is opgesteld aan de hand van achttien getuigenverklaringen en rapporten over de Duitse aanval. Het rapport meldt dat er zowel bij de

97 Nierstrasz, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963) 62 & K. Norel, Varen en Vechten, onze marine en koopvaardij in de oorlog 1940/1945 (Amersfoort 1961) 14-17 & J.P. van der Zwaluw & J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 144. 98 Nierstrasz, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963) 62 & J.P. van der Zwaluw & J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 143-144. 99 J.P. van der Zwaluw & J. van der Hor, Heijplaat in verzet (Hilversum 2010) 143-144 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os, bijlage 2 36 voorbereidingen ter verdediging als de daadwerkelijke verdediging van vliegveld Waalhaven een groot aantal zeer ernstige en toerekenbare fouten en verzuimen zijn begaan.100 Ondanks de waarschuwingen voor het Commando Luchtverdediging naar aanleiding van de Duitse luchtlandingen in Noorwegen en het bezoek van kolonel Wilmar, waarbij uitdrukkelijk gewaarschuwd was voor aanvallen van de vijfde colonne, was er niet of nauwelijks rekening gehouden met de mogelijkheid van het landen van parachutisten. De opstellingen van de secties van het Derde Regiment Jagers waren dan ook zeer ongunstig. De eerder beschreven schutting langs het vliegveld heeft hierin een grote rol gespeeld. De huidige opstelling was gekozen om kwaadwillende elementen uit Rotterdam tegen te houden, aldus majoor De Vos. Ook de pantserwagens konden door hun opstelling niet direct deelnemen aan de strijd. Reserve eerste luitenant F. des Tombe, commandant van de Eerste Sectie Pantserwagens, gaat in zijn verklaring hierop in. Hij verklaarde dat hij vanuit zijn eerste opstelling, nabij de commandopost, heeft kunnen vuren op zeer laag vliegende vliegtuigen. Toch vond hij het noodzakelijk zijn pantserwagen te verplaatsen naar de noordrand van het vliegveld vanwaar hij het hele terrein kon overzien.101 De commandopost was zodanig geplaatst dat er geen enkel zicht op het vliegveld was. Daarbij waren er geen verbindingen aangelegd tussen de verschillende secties. Het was hierdoor onmogelijk effectief leiding te geven aan de verdediging van het vliegveld. Reserve eerste luitenant R.C Broek, commandant van de verbindingsafdeling van het Derde Regiment Jagers, verklaarde dat er voldoende materieel aanwezig was om telefonische verbindingen aan te leggen. Er was simpelweg niet gedacht dat het tijdens een vijandelijke aanval niet mogelijk zou zijn ordonnansen te gebruiken.102 Hoewel er handgranaten voorradig waren werden deze niet uitgedeeld aan de manschappen. Kolonel Wilmar had tijdens zijn bezoek op 8 mei majoor De Vos opgedragen een oefenbaan aan te leggen en direct te beginnen met het oefenen. Dit is echter niet gebeurd. Majoor De Vos verklaarde dat hij deze baan niet heeft kunnen aanleggen omdat er eerst aan het opwerpen van stellingen gewerkt diende te worden, alvorens een baan kon worden gerealiseerd. Luitenant Broek verklaarde dat er een aanvraag is gedaan voor oefengranaten maar deze nooit zijn gearriveerd. Toch had hij de granaten willen uitdelen, oudere lichtingen hadden in de opleidingstijd geleerd hoe ze met granaten moesten omgaan en konden ze daardoor gebruiken.103 Er waren geen dekkingsgeulen gegraven rondom de batterijen luchtdoelartillerie. Er werd aangenomen dat de huidige neutraliteitsopstelling in geval van oorlog verlaten zou worden voor de

100 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os. 101 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os, bijlage 1 en bijlage 12. 102 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os,, bijlage 1 en bijlage 10. 103 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os, bijlage 2 en bijlage 5 en bijlage 10. 37 oorlogsopstelling. In verband met de geheimhouding waren op de oorlogsopstelling geen dekkingsgeulen aanwezig. Hierdoor had de batterijbemanning geen dekking in geval van een luchtaanval op de batterij. Omdat er geen infanteriebescherming aanwezig was moest de stuksbemanning stoppen met hun toegewezen taak, het beschieten van vliegtuigen, om vuur uit te brengen tegen Fallschirmjäger. 104 Het rapport meldt dat de troepen aangewezen met de verdediging van het vliegveld ten volle hun plicht hebben gedaan. Het ontbreken van een rugdekking van de zware mitrailleurs en het ontbreken van handgranaten maakte deze taak zeer lastig. Enkele officieren komen er minder gunstig vanaf. Eerste luitenant Hofland had terwijl zijn sectie vrijwel intact was zich teruggetrokken, evenals twee andere secties. De luitenant had, volgens het rapport, een poging moeten doen de Fallschirmjäger aan te vallen of de verdedigers op het vliegveld te helpen. Majoor De Vos wordt in het rapport beschuldigd van het in de steek laten van de strijdende troepen en de verdediging van het vliegveld zonder noodzaak te hebben opgegeven. Na de oorlog zou de majoor voor een militaire rechtbank worden aangeklaagd, en vrijgesproken, voor het verzuimen van zijn plicht.105 Volgens Calmeijer moet het slagen van de Duitse overval tijdens Fall Gelb vooral worden toegeschreven aan de onverwacht grote inzet van de Duitse valschermjagers en luchtlandingstroepen. Hierdoor kwamen ze in het bezit van de belangrijkste rivierovergangen waarlangs zij zich een weg konden banen naar het hart van de Vesting Holland. Het bezit van vliegveld Waalhaven verschafte de mogelijkheid nog meer troepen in de rug van het Zuidfront af te zetten. Calmeijer sluit zich hiermee aan bij het bovengenoemde rapport dat nog concludeert dat er onvoldoende besef was van de ernst van de toestand in mei 1940. 106 Ook Nierstrasz sluit zich aan bij het rapport. Hij concludeert dat het vliegveld snel viel, niet alleen door de Duitse overmacht met automatische wapens maar ook door de ontoereikende verdediging. De opstellingen waren niet toereikend en er waren geen onderlinge verbindingen aangelegd. De met de verdediging belaste troepen hebben heldhaftig hun plicht gedaan en met ere gestreden.107 Molenaar noemt de afwezigheid van de verbindingen tussen de commandopost en de soldaten, het ontbreken van de rugdekking en handgranaten en het te laat beginnen aan een serieuze verdediging van het vliegveld aan als oorzaken dat het veld werd ingenomen. Hij sluit zijn onderzoek naar de Waalhaven af met de mededeling dat: in het gevecht nog onervaren troepen, na een verrassend luchtbombardement, tegenover een modern bewapende en doortastend optredende tegenstander er wel

104 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446038 Verslag van de commandant van de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s-Gravenhage luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter. Bevat tevens een verslag van generaal-majoor D.A. van Hilten over de verplaatsing van de commandopost van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage. Een verklaring van generaal W.P. Best over de bezetting van de oude commandopost van de kring commandant van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446049, verslag van de 77e batterij luchtdoelartillerie door 1e luitenant J.H. Hazewinkel. 105 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os, bijlage 1. 106 M.R.H. Calmeijer, Herinneringen (Den Haag 1997)155-156 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447022, rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os, bijlage 1. 107 Nierstrasz, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den Haag 1952) 29-30. 38 toe moest leiden dat de strijd om Vliegpark Waalhaven in relatief korte tijd in het nadeel van de verdedigers werd beslist.108 Het vliegveld beschikte over een grondverdediging, een luchtverdediging en enkele statische verdedigingen. De luchtverdediging bestond uit luchtdoelartillerie en jachtvliegtuigen. Dit wijst erop dat er getracht is het vliegveld te beschermen tegen een aanval door luchtlandingstroepen. De grondverdediging was echter ontoereikend. Voldoende bunkers en moderne pantserwagens ontbraken. Het is onbegrijpelijk dat zowel majoor De Vos als vliegparkcommandant majoor-waarnemer Simon Thomas niet inzagen dat de verdedigingen ontoereikend waren. Het is aannemelijk dat ze dachten dat een vijandige luchtlandingsaanval in de Vesting Holland niet mogelijk was of ze dachten dat deze slechts kleinschalig uitgevoerd zou worden. Dit roept de vraag op of de verdedigingen dan wel effectief geweest waren. Deze casestudie roept verder de vraag op waarom het opperbevel er niet voor gekozen heeft vliegveld Waalhaven te voorzien van een sectie moderne pantserwagens. Ypenburg en Schiphol kregen deze wel toegewezen. Passend binnen de aanbevelingen van Van der Hoog, Van der Heem, Van der Waal en Broekmeyer waren jachtvliegtuigen gestationeerd op het vliegveld. Deze waren, door de Duitse overmacht, echter niet in staat luchtsuperioriteit af te dwingen. Ook beschikte het vliegveld over de aanbevolen statische verdedigingen en luchtdoelartillerie. Dit wijst erop dat er getracht is vliegveld Waalhaven te beschermen tegen een aanval door luchtlandingstroepen. De grondverdediging was echter ontoereikend. Voldoende bunkers en moderne pantserwagens ontbraken. Het is onbegrijpelijk dat zowel majoor De Vos als vliegparkcommandant majoor-waarnemer Simon Thomas niet inzagen dat de verdedigingen ontoereikend waren. Het is aannemelijk dat ze dachten dat een vijandige luchtlandingsaanval in de Vesting Holland niet mogelijk was of ze dachten dat deze slechts kleinschalig uitgevoerd zou worden. Dit roept de vraag op of de verdedigingen dan wel effectief geweest waren. Ook de mobiele reserves, volgens alle auteurs het geschikte middel om op te treden tegen luchtlandingseenheden was niet in staat het vliegveld te veroveren. Door het ontnemen van een deel van de slagkracht van de divisie was kolonel Van der Bijl niet in staat de Brug over de Noord in te nemen. De inzet van mobiele reserves om de Fallschirmjäger in de buurt van Rotterdam en Dordrecht uit te schakelen is daarmee niet effectief gebleken. Uit het weghalen van de huzaren motorrijders en de pantserwagens blijkt dat het opperbevel de aanbevelingen van de auteurs niet gevolgd heeft. Het is dan ook de vraag of het opperbevel van de Licht Divisie mocht verwachten dat zij effectief kon optreden. Deze casestudie roept verder de vraag op waarom het opperbevel er niet voor gekozen heeft vliegveld Waalhaven te voorzien van een sectie moderne pantserwagens. Ypenburg en Schiphol kregen deze wel toegewezen. In het volgende hoofdstuk zal vliegveld Ypenburg behandeld worden. Net als op vliegveld Waalhaven werd hier door de Duitse troepen een luchtlandingsaanval uitgevoerd.

108 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 238-239. 39

4. Casestudie: vliegveld Ypenburg

4.1 Van vliegveld tot militair vliegkamp Net als op vliegveld Waalhaven werd in de ochtend van 10 mei 1940 door Duitse Fallschirmjäger een luchtlandingsaanval op vliegveld Ypenburg uitgevoerd. Net als vliegveld Waalhaven werd Ypenburg ingenomen door de vijand. In tegenstelling tot vliegveld Waalhaven wist het Nederlandse leger door een tegenaanval het vliegveld te heroveren. Tijdens wat bekend zou komen te staan als de slag om de residentie, werden op 10 mei een aantal Duitse vliegtuigen neergeschoten. In de vliegtuigen die neerstortten in de Adelstraat en op vliegveld Ockenburg werden documenten gevonden. Deze documenten bevatten operationele details voor de Duitse luchtlandingsaanvallen op de vliegvelden rondom Den Haag. Deze documenten zouden bekend komen te staan als de Von Sponeck papieren, vernoemd naar de commandant van de 22ste luftlande-division General-leutnant Hans Graf von Sponeck. Deze documenten zijn een belangrijke bron bij het onderzoeken van de aanval op vliegveld Ypenburg.109 Vliegveld Ypenburg werd in augustus 1939 geopend voor de sportvliegerij. Hoewel defensie het vliegveld al in 1938 wilde kopen werd dit tegengehouden door de gemeente Den Haag. De luchtvaartafdeling van het leger mocht na het betalen van een huurbedrag hangaars bouwen op het vliegveld en gebruik maken van het vliegveld. Tijdens de algehele mobilisatie werd het vliegveld gevorderd en omgedoopt tot vliegpark Ypenburg. Net als bij vliegveld Waalhaven het geval was geweest werd de gemeente voor een bedrag van ongeveer één miljoen gulden schadeloosgesteld. 110 De vliegparkcommandant was kapitein-waarnemer H.J.G. Lambert. Lambert was tevens de commandant van de 2de Verkenningsgroep van het Tweede Luchtvaartregiment. Daarnaast waren beide afdelingen van de Jachtgroep Veldleger op Ypenburg gestationeerd. De commandant, kapitein-vlieger W.H. Wijnkamp, had in verband met ruimtegebrek op Ypenburg zijn commandopost ingericht op hulpvliegveld Ockenburg111 De 2e verkenningsgroep van het 2e Luchtvaartregiment was uitgerust met zeven Fokker C-5 tweedekkers en vijf Koolhoven FK-51 toestellen. Deze toestellen waren in 1940 verouderd en werden niet geschikt geacht voor het voeren van een luchtgevecht. Om te voorkomen dat ze tijdens een verrassingsaanval vernietigd werden, waren ze gecamoufleerd opgesteld bij de wielerbaan ten noorden van Delft.112 De eerste Jachtvliegtuig Afdeling van het Tweede Luchtvaartregiment (Eerste JaVA) werd in april 1940 van Soesterberg naar Ypenburg verplaatst. De eerste JaVA bestond uit acht Fokker D-21 jachtvliegtuigen. De Fokker D-21 was bewapend met vier mitrailleurs en had een maximumsnelheid van 440 kilometer per uur. De Messerschmitt Me-109 had slechts twee mitrailleurs en twee 20 mm kanonnen en

109 NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 75, 'Rapport betreffende voorbereiding van Duitsche aanval vanuit de lucht op ‘s-Gravenhage op 10 mei'. 110 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 72-73 & D. Starink, De jonge jaren van de luchtmacht (Amsterdam 2013) 268-269 & R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 72-73. 111 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 335-336 112 Ibidem 335-336 40 bezat een maximumsnelheid van 570 kilometer per uur. Vanwege de wendbaarheid van de D-21 was het in staat op te treden tegen de Messerschmitt. 113 De derde Jachtvliegtuig Afdeling van het tweede luchtvaartregiment (Derde JaVA) kwam in mei naar Ypenburg. Deze afdeling bestond uit elf Douglas-Northrop 8A-3N aanvalsbommenwerpers. Omdat er een tekort aan jachtvliegtuigen bestond, werd dit toestel niet als bommenwerper maar als jachtvliegtuig ingezet. Het toestel was bewapend met vier mitrailleurs en had een maximumsnelheid van 416 kilometer per uur. Hoewel het toestel daarmee vrij snel was voor een aanvalsbommenwerper was het niet opgewassen tegen snellere jachtvliegtuigen. 114

4.2 Grondtroepen Na het aprilalarm werd het Derde Bataljon van het Regiment Grenadiers op Ypenburg gelegerd. Het bataljon stond onder het bevel van reserve majoor E.C.F. ten Haaf. Het bataljon bestond uit drie compagnieën tirailleurs en een mitrailleurcompagnie met twaalf zware mitrailleurs. Gezamenlijk waren dit ongeveer 650 man. Het bataljon werd versterkt door twee pelotons van het Eskadron Pantserwagens. De rest van het eskadron werd op Schiphol gestationeerd. De zes pantserwagens van het type Paw M.36 waren gestationeerd bij de binnenverdediging en stonden langs de noordwestelijke rand van het vliegveld. De pantserwagens waren gecamoufleerd en de bemanning bivakkeerde in de directe omgeving. Samen met de mitrailleurs en tirailleurs van de grenadiers hadden ze de opdracht het vliegveld te beveiligen en een vijandige luchtlandingsoperatie te voorkomen (zie voor de opstelling van de troepen bijlage 2). In tegenstelling tot de jagers op vliegveld Waalhaven beschikte de grenadiers op Ypenburg wel over handgranaten.115 Het Eerste Regiment Huzaren motorrijder onder bevel van ritmeester C.C. Hasselman maakte organiek deel uit van de Lichte Divisie. Het regiment was echter in Wassenaar gelegerd en stond onder direct bevel van de Commandant Vesting Holland. De Huzaren motorrijders werden ingezet ter bewaking van vier grote wegen rondom Den Haag. Op de wegen Den Haag-Utrecht, Den Haag-Rotterdam, Haagse Schouw-Amsterdam en Moordrecht-Gouda waren posten uitgezet om te voorkomen dat de vijand op deze wegen probeerde te landen. Twee pelotons en drie groepen, elk uitgerust met zware mitrailleurs waren voor deze taak beschikbaar gemaakt. Op 9 mei werd het bevel gegeven deze posten te bemannen. De rest van het regiment bleef als mobiele reserve in Wassenaar. Hoewel deze troepen officieel geen onderdeel uitmaakten van de verdediging van het vliegveld konden ze wel ingezet worden ter bestrijding van luchtlandingstroepen, die nabij het vliegveld zouden landen. Dit past binnen de aanbevelingen van de auteurs me betrekking tot de inzet van mobiele reserves ter bestrijding van luchtlandingseenheden 116

113 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988) 33 & F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 337-338 & P. de Jong, Fokker D.21, Fokkers laatste eenmotorige jager (Emmen 2012) 25-26 114 R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988)47-48. 115 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 335-336 & J.a Bom, Eskadron pansterwagens 1936-1940 ( Amstelveen 1986) 51-56 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447030, 1e sectie van de 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers 1e luitenant G.G. Moeshuis. 116 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480005, verslag van de commandant van het 1e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester C.C. Hasselman & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 41

De statische verdediging van het vliegveld bestond uit drie delen. De binnenverdediging, de buitenverdediging en de mobiele reserve. De binnenverdediging, bestaande uit vijf pantserwagens en grenadiers, beschermde het vliegveld tegen directe luchtlandingsaanvallen. De met netten gecamoufleerde pantserwagens en de stellingen van de grenadiers stonden zo opgesteld dat ze het gehele vliegveld onder vuur konden nemen. Vanwege de hoge grondwaterstand waren de stellingen verhoogd uitgevoerd. Hierdoor waren ze gemakkelijker waar te nemen. Hoewel de meerderheid van de stellingen overdekt was lagen er enkele onoverdekte loopgraven langs het vliegveld. In de stellingen stonden zowel lichte als zware mitrailleurs opgesteld. Het geheel was door veldtelefoons met de commandopost verbonden.117 De overige compagnieën waren verdeeld tussen de buitenverdediging en de bataljonsreserve. De buitenverdediging bestond uit drie schermen die tot taak hadden het doordringen van vijandige elementen en valschermtroepen te verhinderen. “Scherm Hoornbrug” lag bij de hoornburg nabij Rijswijk en had als doel de toegang vanuit Den Haag te verhinderen. Daaronder lag “scherm Broekpolder”. Dit scherm had als taak om de Vliet tussen Delft en Den Haag te beveiligen. Hiermee bewaakte dit scherm de westkant van het vliegveld. Aan de noordrand van Delft lag “scherm Delft”. Dit scherm moest de opmars van vijanden uit de richting van Delft verhinderen. De schermen hadden de mitrailleurs van de mitrailleurcompagnie, die niet rondom het vliegveld opgesteld stonden ter beschikking gekregen. Pantserwagen 601 was ingedeeld bij de buitenverdediging. De bataljonsreserve had tot taak de schermen te versterken, wanneer daartoe de behoefte ontstond. Ze waren gelegerd in diverse hoeven rondom het vliegveld. De binnenverdediging, de buitenverdediging en de bataljonsreserve rouleerde iedere 24 uur. Hierdoor was elke compagnie bekend met zowel de binnen als de buitenverdediging. Het betekende echter wel dat een compagnie gedurende 48 uur de meeste tijd in de alarmstelling doorbracht voordat het 24 uur de tijd kreeg om te rusten.118 De gebouwen op het vliegveld waren beschilderd en bekleed met camouflagenetten en vlechtwerk, hierdoor zag het geheel eruit als een grote boerderij. Op het landingsterrein waren, net als op vliegveld Waalhaven, schijnsloten aangebracht. Hierdoor zag het veld er verkaveld uit. Net als op vliegveld Waalhaven heeft dit geen effect gehad, Duitse piloten konden het vliegveld lokaliseren wisten op het veld te landen.119 De Sponckpapieren bevatten een aantal documenten die rapporteren over de verdedigingen rondom het vliegveld (zie voor de opstelling van de troepen bijlage 3 en4). De gebouwen op het vliegveld waren met netten gecamoufleerd. Er zouden tien Fokker D-21 en zeven Fokker G-1 jachtkruisers op het vliegveld gestationeerd zijn. Het vliegveld zou militair sterk verdedigd zijn, aan de zuidkant werden stellingen gebouwd. Er stonden, volgens het rapport, diverse batterijen Flugabwehrkanone rondom het vliegveld. De pantserwagens dienden veroverd te worden en voor eigen gebruik te worden ingezet. Wanneer dit niet mogelijk was moesten ze vernietigd te worden. Tot slot zou het veld omringd worden

480006, gevechtberichten van de commandant van het 1e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester C.C. Hasselman. 117 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 341-342. 118 Ibidem 341-345 & J.a Bom, Eskadron pansterwagens (Amstelveen 1986) 55-56. 119 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 341-345. 42 door een vier meter hoge muur. Dit was echter niet het geval. Hoewel sommige informatie over het vliegveld niet volledig accuraat was, de informatie over de aanwezigheid van de G-1 jachtkruiser en de vier meter hoge muur klopte niet, waren de Duitsers goed op de hoogte van de verdedigingsmaatregelen rondom het vliegveld.120 In vergelijking met vliegveld Waalhaven was Ypenburg beter verdedigd. Door de aangelegde telefoonlijnen was het mogelijk bevelen te ontvangen van de commandopost. De zes aanwezige pantserwagens zorgden voor extra vuurkracht. Door de aangelegde stellingen lijkt het erop dat de vliegparkcommandant en de commandant van het Derde Bataljon van het Regiment Grenadiers hun taak serieuzer namen dan majoor De Vos. In zijn boek Militaire ooggetuigen, de strijd in mei 1940, ik schoot die Duitsers te barsten interviewt Griet Algra enige grenadiers die op Ypenburg gestationeerd waren. Volgens grenadier Jan de Lint wisten de soldaten dat de mogelijkheid van een vijandige luchtlandingsaanval aanwezig was. De officieren drukten dit de manschappen geregeld op het hart. De stellingen die gegraven werden hadden als doel het afslaan van een luchtlandingsaanval. De Duitse luchtlandingsoperatie op Oslo had de officieren voor het gevaar gewaarschuwd. Toch bleek dat het gevaar niet bij iedereen was doorgedrongen. Grenadier Jan Olthoff werd in april 1940 naar Ypenburg gestuurd. Hij had geen idee waarvoor dit nodig zou zijn. Hij had nog nooit van parachutisten gehoord en dacht dat een oorlog aan ons land voorbij zou gaan.121

4.3 Luchtverdediging Voor de luchtverdediging werd Ypenburg verdedigd door drie pelotons luchtdoelmitrailleurs, twee batterijen luchtdoelartillerie en indirect door vijf pelotons uitgerust met 2 centimeter TL in de buurt van Delft. De luchtverdediging maakte deel uit van de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s-Gravenhage. De 13e Batterij Luchtdoelartillerie stond noordelijk van het vliegveld opgesteld en bestond uit drie stukken Vickers 7.5 TL en twee mitrailleurs van het type M.23. Voor de mitrailleurs was echter geen munitie beschikbaar. De 76e Batterij Luchtdoelartillerie stond westelijk van het vliegveld, langs de spoorlijn tussen Den Haag en Delft. Deze batterij bestond uit vier stukken 7.5 TL No2 Skoda en twee luchtdoelmitrailleurs. Beide batterijen waren kort voor 10 mei geplaatst. Hierdoor was er geen dekking aangebracht bij de opstellingen.122 Het 59e, 60e en 61e peloton luchtdoelmitrailleurs stonden rondom het vliegveld. Deze pelotons waren de directe verdediging tegen laagvliegende vliegtuigen. De pelotons behoorde tot de 14e compagnie

120 NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 44, Meldingen afkomstig van de 7e Fliegerdivision betreffende verdedigingsmaatregelen bij Vlissingen, Gilze Rijen, Ypenburg en Eindhoven en Den Haag. Tevens meldingen van algemene aard zoals verdedigingsmaatregelen in steden, aan de Grebbelinie en aan de kustlijn & NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 75, 'Rapport betreffende voorbereiding van Duitsche aanval vanuit de lucht op ‘s-Gravenhage op 10 mei'. 121 Griet Algra, Militaire ooggetuigen, de strijd in mei 1940, ik schoot die duitsers te barsten (Nijmegen 2005) 70-72. 122 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446038, Verslag van de commandant van de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s-Gravenhage luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter. Bevat tevens een verslag van generaal-majoor D.A. van Hilten over de verplaatsing van de commandopost van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage. Een verklaring van generaal W.P. Best over de bezetting van de oude commandopost van de kring commandant van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage & R. de Bruin, Illusies en incidenten, De militaire luchtvaart en de neutraliteitshandhaving tot 10 mei 1940 (Den Haag 1988) 338. 43 luchtdoelmitrailleurs en stonden onder bevel van reserve-kapitein J.Y. Mikmak. De commandopost van de compagnie bevond zich in Drievliet. De vijf pelotons bij Delft waren geplaatst voor de bescherming van de industrie in deze stad. Door hun locatie konden ze vuur uitbrengen op vliegtuigen die het vliegveld vanuit het zuiden probeerde te naderen. 123 De Feindnachrichtenbladen, uit de Sponeckpapieren, waarschuwden dan ook voor het vuur dat het luchtdoelgeschut kan uitbrengen tegen laagvliegende of landende vliegtuigen. Uit artikelen in de Nederlandse kranten blijkt dat ons land zich had voorbereid op een vijandelijke luchtlandingsoperatie. Toch dachten de Duitse analisten dat de verrassing zo zou groot zal zijn dat er op de eerste dag van de operatie geen georganiseerd verzet gepleegd zou kunnen worden. Uit het onderstaande zal echter blijken dat de Duitse inlichtingendienst het bij het verkeerde eind had.124 Vliegveld Ypenburg was gekozen vanwege de locatie. De weilanden rondom het vliegveld konden gebruikt worden voor het landen van Fallschirmjäger. deze dienden vervolgens het vliegveld veilig te stellen voor de transportvliegtuigen met de Luftinfanterie. Na de verovering van het vliegveld konden de snelwegen in de buurt gebruikt worden om snel richting Rotterdam of Utrecht op te rukken. De oostkant van Den Haag kon vanaf dit vliegveld bereikt worden. Door de gelijktijdige inname van hulpvliegveld Ockenburg, ten zuidwesten van Den Haag, en hulpvliegveld Valkenburg, bij Katwijk, kon Den Haag in de tang genomen worden.125

4.4 De aanval op het vliegveld Omstreeks 4.00 uur op 10 mei 1940 sloeg de vliegparkcommandant alarm. Er naderde meerdere vliegtuigen uit de richting van Hoek van Holland. Duitse bommenwerpers opende de aanval op het vliegveld. Omdat de bommen in een weiland nabij Nootdorp vielen konden de jachtvliegtuigen van de Eerste en Derde Jachtvliegtuig Afdeling zonder grote verliezen opstijgen. De Fokker D-21 toestellen wisten zes Duitse vliegtuigen neer te schieten. Door brandstof en munitiegebrek moesten de vliegtuigen landen. Vanwege de gevechten op de Haagse vliegvelden moesten de toestellen uitwijken. Op één vliegtuig na, dat Schiphol wist te bereiken, moest de rest noodlandingen uitvoeren waardoor de toestellen niet meer konden opstijgen. De Douglasvliegtuigen slaagden erin twee Duitse vliegtuigen neer te schieten maar waren niet uitgerust voor het voeren van luchtgevechten. Hierdoor werden er zeven neergeschoten, de andere vier gingen bij het maken van noodlandingen verloren. Telefonisch werd de Commandant Luchtverdediging, luitenant-generaal Best, op de hoogte gesteld van de aanval op het vliegveld.126 Het bombardement duurde 45 minuten en ging gepaard met aanvallen van jachtvliegtuigen die de stellingen mitrailleerde. Het hoofdgebouw vloog hierdoor in de brand en enkele gebouwen werden vernietigd. Enkele grenadiers zochten dekking in de gebouwen buiten het vliegveld en kwamen na het

123 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 348-351. 124 NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 8, 150/40 Anlage I, Feindnachtrichtenblatt, overzicht en mededelingen betreffende de organisatie en gevechtskracht van het Nederlandse leger in de omgeving van Den Haag & NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 75, Rapport betreffende voorbereiding van Duitsche aanval vanuit de lucht op ‘s-Gravenhage op 10 mei. 125 H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Amsterdam 2012) 187 126 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 351-356 & R. de Bruin, Illusies en incidenten (Den Haag 1988)47-48. 44 bombardement weer terug. Hierdoor nam echter wel de vuurkracht van de verdedigers af. Een van de pantserwagens was door een explosie vlakbij in een bomkrater terecht gekomen van waaruit het zich niet kon bevrijden. De bemanning bleef echter op haar post. Volgens grenadier Jan Olthoff waren de stellingen rondom de gebouwen gemakkelijk vanuit de lucht waar te nemen. Deze stellingen werden daarom meerdere keren gebombardeerd. De stellingen langs de dijk, aan de zuidwestelijke zijde van het vliegveld, waren beter gecamoufleerd. En hierdoor minder onder vuur genomen.127 Omstreeks 5.20 uur probeerde vijandelijke transportvliegtuigen met Luftinfanterie op het vliegveld te landen. De verdedigers openden het vuur op de landende toestellen. Vanuit haar stellingen konden de grenadiers met mitrailleurs op minder dan honderd meter afstand de vliegtuigen onder vuur nemen. De eerste en tweede echelons van de eerste aanvalsgolf werden hierdoor compleet vernietigd. Door de vlammenzee die ontstond door de brandende vliegtuigen werd het landingsterrein aanzienlijk verkleind. Het derde echelon kwam tijdens de landing terecht in deze vlammen zee. De resterende vliegtuigen alsmede het vierde echelon zagen af van verdere pogingen op Ypenburg te landen af. Deze vliegtuigen weken uit naar andere vliegvelden bij Den Haag of probeerde op autowegen of in weilanden te landen. Door de aangebrachte versperringen op deze wegen crashte vele vliegtuigen. Hoewel er vrijwel geen enkele luftinfanterist levend op vliegveld Ypenburg wist te landen lukte, het enkele vliegtuigen in de omgeving van het vliegveld te landen.128 De tweede aanvalsgolf zou om 10.00 uur het eerste bataljon van het 65e regiment naar Ypenburg brengen. Door de hevige verliezen waren er van de 53 vliegtuigen van het Kampfgruppe zur besonderen Verwendung 1 nog maar 27 startklaar. Hierdoor konden er slechts twee regimenten vervoerd worden. Luchtdoelartillerie bij Utrecht schoot drie vliegtuigen uit de lucht. Omdat er op Ypenburg hevig gevochten werd en het veld vol lag met brandende Junker Ju-52’s besloot de commandant de vliegtuigen op vliegveld Valkenburg te laten landen. Omdat ook dit niet mogelijk was, de door gevechten vernietigde en in de zachte bodem weggezakte vliegtuigen aldaar, werd besloten waar mogelijk te landen. Landingspogingen werden ondernomen op weggedeelten en in weilanden. 12 van de 27 vliegtuigen die deel uitmaakten van de tweede golf gingen verloren. Door de zware verliezen werd de derde aanvalsgolf niet meer uitgevoerd.129 Ook de pelotons luchtdoelmitrailleurs opende het vuur op de landende vliegtuigen. Door technische storingen en bombardementen verloren de pelotons de helft van hun vuurkracht. Desondanks zetten de pelotons de strijd voort. De luchtdoelmitrailleurs hebben bijgedragen aan de vernietiging van de op het vliegveld landende echelons Junker Ju52 transportvliegtuigen. De pelotons stonden in schietkuilen die enige dekking boden. Toch moest het 61e peloton zich door zowel vriendelijk vuur als aanvallen door Fallschirmjäger terugtrekken op de positie van het 59e peloton. Het 60e pelotons werd omsingeld door

127 J.a Bom, Eskadron pansterwagens ( Amstelveen 1986) 57-58 & Griet Algra, ik schoot die Duitsers te barsten (Nijmegen 2005) 76-77. 128 Griet Algra, Griet Algra, ik schoot die Duitsers te barsten (Nijmegen 2005) 76-77 & J.A Bom, Eskadron pansterwagens (Amstelveen 1986) 58-60 & A. Robinson, Luchtslagen uit de Tweede Wereldoorlog (Rotterdam 1980) 27 & H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Amsterdam 2012) 188-193. 129 E.H. Brongers, De slag om Ypenburg mei 1940 (Rijswijk 2000) 76-77. 45

Fallschirmjäger die krijgsgevangenen als levend schild gebruikte. Dit peloton heeft zich daarom overgegeven. Het 59e peloton heeft stand weten te houden. Mede hierdoor is het vliegveld nooit geheel veroverd.130 De in de omgeving gelande Luftinfantie verenigde zich met de eerder gelande Fallschirmjäger. Gezamenlijk trokken deze troepen op richting het vliegveld. Deze troepen dreven krijgsgevangen genomen Nederlandse soldaten voor zich uit. De verdedigers durfde, vanwege het risico de krijgsgevangenen te raken, het vuur niet te openen. Hierdoor werden de grenadiers bij de hoofdpoort ook gevangen genomen. Pantserwagens 601 gaf zich over na Duitse dreigementen om met handgranaten het voertuig op te blazen. Rond 7.15 uur wist de vijand het hoofdgebouw en de aangrenzende gebouwen in de te nemen. Toen er gedreigd werd krijgsgevangenen te executeren gaf majoor ter Haaf de commandopost over. Hierna werden de stellingen aan de zuidwestelijke rand aangevallen en ingenomen. Bij de noordelijke stellingen hielden enkele huzaren en luchtvaarttechnisch personeel stand. Ondanks dat ook hier gebruik werd gemaakt van een levend schild, openden de verdedigers het vuur. Hierdoor wisten enkele krijgsgevangenen te ontsnappen. De ordonnans van luitenant Aldenkamp van het 1e eskadron pantserwagens raakte hierbij dodelijk gewond en de luitenant stierf enige dagen later. Het vliegveld was voor het grootste deel in Duitse handen gevallen.131

4.5 Herovering van het vliegveld Ondertussen had de bataljonsreserve de hoeves rond Ypenburg verlaten om de schermsecties te versterken. De Eerste Sectie van de Eerste Compagnie van het Derde Bataljon lag oorspronkelijk bij de boerderij Loos en ging in stelling bij het scherm Broekpolder. De sectie nam de Fallschirmjäger, die probeerde de Vliet over te steken, onder vuur. De Fallschirmjäger die ten westen en ten zuiden van Ypenburg landden kwamen tussen het vliegveld en de schermcompagnieën terecht. Hierdoor waren ze in staat deze in de rug aan te vallen. Alleen de sectie bij de Hoornbrug kreeg de kans zich 180 graden te draaien en zich te verdedigen tegen de Fallschirmjäger. Vele teruggetrokken militairen, afkomstig van de andere schermen en het vliegveld, verzamelden zich bij de Hoornburg alvorens de tegenaanval in te zetten. Ook drie van de pantserwagens wisten het, grotendeels veroverde, vliegveld te ontvluchten. Deze namen bij de Hoornburg een verdedigende positie in.132

130 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 446064, verslagen 14de compagnie luchtdoelmitraillieurs & W. Klinkert, 75 jaar luchtdoelartillerie 1917-1992 (Den Haag 1992) 77-84. 131 J.A Bom, Eskadron pansterwagens ( Amstelveen 1986) 60-61 & F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 371-374 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447025, gevechtsbericht van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers door majoor E.C.F. ten Haaf & 447029 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers kapitein H.W. Talen. 132 E.H. Brongers, De slag om Ypenburg mei 1940(Rijswijk 2000) 60-61 & E.H Brongers, De slag om de residentie (Soesterberg 2004) 56-61 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447029, 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers kapitein H.W. Talen & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447030, 1e sectie van de 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers 1e luitenant G.G. Moeshuis & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447042, verslag van het 1e eskadron pantserwagens, 2 pelotons door 2e luitenant Ir. M.J. Aldenkamp. 46

De Huzaren Motorrijders werden ingezet voor het doel waarvoor ze, als onderdeel van de Lichte Divisie, oorspronkelijk bedoeld waren: het optreden als mobiele reserve tegen valschermtroepen. Om 3.00 uur, na het waarnemen van de Duitse vliegtuigen, werd het eerste eskadron gereed gemaakt voor het rijden van patrouilles. Om 4.15 uur werd er een verkenning uitgevoerd richting de Haagse Schouw. Het eskadron werd ingezet om over een breed front de aldaar gelande Fallschirmjäger aan te vallen. Andere onderdelen van het regiment werden onder andere ingezet voor het aanvallen van hulpvliegveld Maaldrift, vliegveld Valkenburg en het voorkomen dat de Fallschirmjäger zouden oprukken naar bepaalde strategische locaties.133 Vanuit de posities rondom de Hoornbrug werd de tegenaanval op Ypenburg georganiseerd. De commandant van het tweede bataljon grenadiers kreeg het bevel om met alle beschikbare infanterie het vliegveld te heroveren. De tweede afdeling van het tweede regiment artillerie zou de aanval ondersteunen. De afdeling bestond uit drie batterijen van elk vier stuks 7-veld geschut. Het 7-veld geschut opende het vuur op het vliegveld waardoor het hoofdgebouw en de hangaars in de brand geschoten werden. Door de artillerieondersteuning kon de stormaanval, ondernomen door drie secties grenadiers en twee secties rekruten, het vliegveld bereiken en om 15.30 uur heroveren op de vijand. Ondertussen werden ook de hoeves rondom het vliegveld na zware gevechten ingenomen. Villa Dorrestein werd na een beschieting door pantserafweergeschut door de reserve-tweede luitenant George Maduro ingenomen. Elf Fallschirmjäger werden hierbij gevangen genomen. Door het innemen van deze villa was er een bres geslagen in de Duitse verdediging. Een aantal Duitsers bleven nog weerstand bieden. Rondom 19.30 uur waren ook de omringende landerijen weer in Nederlandse handen en gaven de resterende Duitse soldaten, die er niet in geslaagd waren via Delft te vluchten, zich over. De Fallschirmjäger die wisten te ontsnappen, waaronder Von Sponeck trokken zich terug richting Overschie.134 Om 15.40 uur werd het vliegveld gebombardeerd door Engelse vliegtuigen. Dit bombardement werd uitgevoerd als ondersteuning van de herovering van het vliegveld. Het vliegveld was echter al ingenomen toen het bombardement werd uitgevoerd. Hierdoor moesten de Nederlandse soldaten het vliegveld tijdelijk verlaten. De tegenaanval, een combinatie van een infanterieaanval, artillerie beschieting en een luchtbombardement, was succesvol geweest. De vijand was van het vliegveld verdreven, Nederlandse krijgsgevangenen werden bevrijd en konden opnieuw worden ingezet. Na de herovering van het vliegveld werd er een batterij 2 TL op het vliegveld gestationeerd. Ook de 5e Depotcompagnie van het

133 Nierstrasz, De strijd op nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel A, algemeen overzicht van de strijd om en in de vesting Holland (zonder het oostfront) mei 1940 en de strijd tegen de luchtlandingstroepen rondom ’s-Gravenhage (Den Haag 1954) 12 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480002, verslag van de commandant van het 1e regiment Huzaren motorrijder luitenant-kolonel jhr. J.J. Teding van Berkhout & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480004, dagboek met kaart van de staf van het 1e regiment Huzaren motorrijder 1e luitenant P.N. de Leeuw & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480007, verslag van de 1e compagnie van het Ie bataljon regiment Huzaren motorrijder door reserve 2e luitenant T.H.M. Baron van Rijckevorsel & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480008, dagboek van de commandant van het 2e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester A.C. Eland & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 480012, verslag van de commandant van het pantser afweer eskadron van het 1e regiment Huzaren motorrijder 1e luitenant jhr. A.J.E.E.C. van der Heyden van Doornenburg. 134 J.a Bom, Eskadron pansterwagens (Amstelveen 1986) 61-63 & H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Amsterdam 2012) 193-196. 47

4de Depotbataljon onder bevel van kapitein B. Tesink werd op het vliegveld gestationeerd. De commandant van de 5de Depotcompagnie verklaarde dat de batterij 2 TL en zijn compagnie op het vliegveld werden gestationeerd om nieuwe luchtlandingen te voorkomen. 135

4.6 Analyse van de verdedigingsmaatregelen Volgens de Duitse inlichtingendienst, de , stonden er in Den Haag troepen gereed om te worden ingezet tegen valschermtroepen. Er zou echter op de eerste dag van de operatie weinig verzet te verwachten zijn. Dit bleek niet het geval te zijn. Het snelle optreden van Nederlandse troepen, soms in ongeorganiseerde verbanden, heeft de Duitse plannen om op de eerste operatiedag Den Haag in te nemen gedwarsboomd. 136 Vliegveld Ypenburg was relatief goed verdedigd tegen vijandige luchtaanvallen. Er waren meerdere batterijen luchtdoelartillerie, waaronder een aantal ter verdediging van de industrie in Delft. De aanwezigheid van de pantserwagens heeft hier een groot verschil gemaakt. Deze waren in staat de landende transportvliegtuigen uit te schakelen en hierdoor verdere landingen onmogelijk te maken. De door de verdedigers aangelegde stellingen waren hier doeltreffender. Er waren geen obstakels die het zicht ontnamen, zoals de schutting op de Waalhaven. Hierdoor was het lastiger voor de Fallschirmjäger deze stellingen op te rollen. De aangelegde verdedigingen op Ypenburg waren daarom effectiever dan op vliegveld Waalhaven. In de memoires van general-major Kurt Student wordt de nederlaag op Ypenburg verklaard door te constateren dat het bombardement niet de gewenste uitwerking heeft gehad. De verdedigers hadden uitstekend versterkte posities vanwaar ze het gehele vliegveld onder vuur konden nemen. Landende vliegtuigen werden hierdoor vernietigd. De Nederlandse overmacht en artilleriesteun maakten dat het vliegveld voor de lichtbewapende Fallschirmjäger onneembaar was geworden. 137 E.H Brongers138 gaat in zijn boek De slag om de residentie hiertegen in. Het bombardement had, zoals eerder in dit hoofdstuk uitgelicht, wel degelijk uitwerking op de verdedigers gehad. Enkele vluchtte in paniek weg, waardoor de stellingen onderbemand waren. Dat er sprake zou zijn van een Nederlandse

135 Nierstrasz, algemeen overzicht van de strijd om en in de vesting Holland (zonder het oostfront) mei 1940 (Den Haag 1954) 100- 102 & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447024, verslag van het 5e depot compagnie over de strijd op vliegveld Ypenburg en omgeving door kapitein B. Tesink & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447025, gevechtsbericht van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers door majoor E.C.F. ten Haaf. 136 NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 8, 150/40 Anlage I, Feindnachtrichtenblatt, Overzicht en mededelingen betreffende de organisatie en gevechtskracht van het Nederlandse leger in de omgeving van Den Haag & NIMH, Von Sponeck, 505, inv.nr 75, Rapport betreffende voorbereiding van Duitsche aanval vanuit de lucht op ‘s-Gravenhage op 10 mei. 137 H. Gotzel, Generaloberst Kurt Student und seine fallschirmjäger: die erinnerungen des generaloberst Kurt Student (Friedberg 1980) 154-161 & E.H Brongers, De slag om de residentie (Soesterberg 2004) 145-146 138 Voor meer informatie over E.H. Brongers met betrekking tot de vraag over zijn betrouwbaarheid zie: H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag 2012) 29-34. Amersfoort en Kamphuis concludren dat er vraagtekens te zetten zijn bij de manier waarop Brongers geschiedschrijving beoefend. Toch zijn zeker zijn latere werken, goed te gebruiken. Brongers is in staat gevechten minutieus te omschrijven waardoor een levensecht beeld van de gevechten ontstaat. Hoewel in zijn vroegere werken het beeld over de Duitsers overwegend negatief was is hij zich in zijn latere werken genuanceerder gaan uitdrukken. Daarnaast zijn de, in deze scriptie, gebruikte stukken voornamelijk van algemene aard.

48 overmacht, moet dan ook gezien worden als een propagandaverhaal voor de Duitse burger. Deze bewering is dan ook niet correct. Ypenburg werd verdedigd door het Derde Bataljon van het Regiment Grenadiers. Dit kwam neer op ongeveer 650 manschappen. Deze waren verdeeld tussen de directe verdediging van het vliegveld en de drie schermcompagnieën. Aangevuld met de twee pelotons van het eskadron pantserwagens, technisch en ondersteund personeel zouden dit ongeveer duizend man zijn. In totaal zijn er rondom Ypenburg 1295 Duitse soldaten gevangen genomen. Dit in combinatie met de honderden gesneuvelde Duitsers laat zien dat er van een Nederlandse overmacht geen sprake kan zijn.139 F.J. Molenaar sluit zich hier ook bij aan. De opstelling van de drie schermen die moesten voorzien in de buitenverdediging van het vliegveld was doelmatig en voorzag de binnenverdediging van onvoldoende dekking in de rug. Omdat een front van 2400 meter bezet werd door slechts twee secties kon er, ondanks de steun van lichte en zware mitrailleurs, geen sprake zijn van een aaneengesloten vuurfront. Een vijandige doorbraak op slechts een punt zou de gehele linie hebben kunnen oprollen. De buitenverdediging was ingericht tegen het optreden van kwaadwillende elementen zoals de vijfde colonne en niet tegen een aanval van goed georganiseerde valschermtroepen. 140 E.H Brongers gaat ook dieper in op de bewapening van de Fallschirmjäger. Volgens general-major Student waren de Fallschirmjäger licht bewapend. Lichte bewapening is inderdaad een van de kernmerken van luchtlandingseenheden. Ze zijn hierdoor in staat snel en mobiel op te treden. In vergelijking met de Nederlandse soldaten waren de Fallschirmjäger echter goed bewapend. Kapitein Tesink gaat hier in zijn gevechtsverslag verder op in. Hij zegt over de Duitse bewapening het volgende: ‘op hun uitrusting konden we jaloers zijn. Er was nergens gebrek aan […] die wapens waren uitstekend. Mijn pistool kon ik verwisselen met een pistoolmitrailleur, een wapens waarmee de parachutisten waren uitgerust’. Waar de jagers en grenadiers beschikten over karabijnen konden de Fallschirmjäger gebruik maken van pistoolmitrailleurs van het type MP38/40. Daarnaast beschikte ze over lichte en zware mitrailleurs.141 De bewering dat er niet tegen de Nederlandse artillerie opgetreden kon worden is niet accuraat. De Duitse artillerie zou in een van de latere aanvalsgolven op 10 mei landen. Zoals eerder beschreven is, mede door de verliezen toegebracht door de Nederlandse luchtdoelartillerie, deze aanvalsgolf niet uitgevoerd. Hierdoor beschikte de Fallschirmjäger niet over directe artilleriesteun. Tijdens de herovering van Ypenburg konden de grenadiers rekenen op vuursteun van de Tweede Afdeling van het Tweede Regiment Artillerie. Toch kan er niet beweerd worden dat de Duitse troepen niet konden optreden tegen de Nederlandse artillerie. De Duitse troepen bezaten het luchtoverwicht boven ons land. Hierdoor werden de Fallschirmjäger ondersteund door jachtbommenwerpers.142

139 E.H Brongers, De slag om de residentie (Soesterberg 2004) 146. 140 F.J. Molenaar, De luchtverdediging in de meidagen 1940 (Den Haag 1970) 347-348. 141 NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 447024, verslag van het 5e depot compagnie over de strijd op vliegveld Ypenburg en omgeving door kapitein B. Tesink & NIMH, Gevechtsverslagen mei 1940, 409, inv.nr 531035 Verslag van de commandant van de 5e compagnie van het 4e depot bataljon reserve kapitein B. Tesink & B. Quarrie, Fallschirmjäger: German Paratrooper 1935-45 (Oxford 2001) 42-44 & E.H Brongers, De slag om de residentie (Soesterberg 2004) 144-145. 142 E.H Brongers, De slag om de residentie (Soesterberg 2004) 57 & 146. 49

Het succesvol afslaan van de Duitse aanval op vliegveld Ypenburg werd mede mogelijk doordat de aanbevelingen van de auteurs uit het eerste hoofdstuk gedeeltelijk waren opgevolgd. Het vliegveld beschikte over een luchtverdediging zoals Broekmeyer, Van der Hoog, Van der Heem en Van der Waall adviseerde. Ook hier konden de jachtvliegtuigen en luchtdoelartillerie geen luchtoverwicht creëren. De statische verdedigingen waren van betere kwaliteit dan op vliegveld Waalhaven. De plaatsing van pantserwagens en het adequate optreden van de verdedigers maakte de herovering van het vliegveld door Nederlandse versterkingen mogelijk. De aanval op vliegveld Ypenburg, alsmede de aanval op de andere vliegvelden rondom Den Haag werden, in tegenstelling tot de aanval op vliegveld Waalhaven afgeslagen. Hoewel de Fallschirmjäger erin op beide vliegvelden erin slaagde de verdedigers uit te schakelen en het vliegveld in bezit te nemen waren ze alleen op Waalhaven in staat het vliegveld onder controle te houden. Door het heldhaftige en onverwachte snelle optreden van Nederlandse soldaten werd de aanval op Den Haag afgeslagen. De Fallschirmjäger waren genoodzaakt zich terug te trekken in de richting van Overschie, opgejaagd door het Nederlandse leger. Het heldhaftige optreden van onze soldaten heeft echter niet mogen baten. Op 14 mei 1940, na het bombardement op Rotterdam en het Duitse dreigement dat andere grote steden dit lot zouden delen, besloot de Opperbevelhebber Land en Zeestrijdkrachten generaal Henri Winkelman te capituleren.

50

Conclusie

Tijdens operatie Fall Gelb maakte Europa kennis met de eerste grootschalige inzet van luchtlandingseenheden. Duitse Fallschirmjäger en Luftinfanterie landden en masse op Nederlandse bodem. In samenwerking met de Duitse landlegers van de Wehrmacht voerde ze een succesvolle invasie uit. Bijna 10.000 man zouden volgens het operatieplan in de Vesting Holland gedropt worden. Volgens kapitein M.R.H. Calmeijer moet het slagen van de Duitse overvalling tijdens Fall Gelb vooral worden toegeschreven aan de onverwacht grote inzet van de Duitse Fallschirmjäger en Luftinfanterie. Daardoor kwamen ze in het bezit van de belangrijkste rivierovergangen waarlangs zij zich een weg konden banen naar het hart van de vesting Holland. Het bezit van vliegveld Waalhaven verschafte de mogelijkheid extra troepen in de rug van het Zuidfront van de Vesting Holland af te zetten.143 De vraag waarom de dreiging die uitging van valschermtroepen niet serieus genomen is door het Nederlandse opperbevel werd tijdens de oorlog al gesteld door kapitein J.D. van der Waall. Om de vraag te beantwoorden: in hoeverre het Nederlandse opperbevel een aanval door luchtlandingseenheden reëel achtte en of ons land gereed was voor een dergelijke aanval was het noodzakelijk eerst de militaire vakliteratuur te onderzoeken. Artikelen uit diverse jaargangen van de Militaire Spectator, het Wetenschappelijk jaarbericht van de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap, Ons Leger en Mavors schreven over luchtlandingstroepen. Niet alleen de geschiedenis, de mogelijkheden en de dreiging van luchtlandingstroepen werden besproken in de artikelen, diverse artikelen gingen dieper in op de afweermogelijkheden tegen dit nieuwe wapen. De auteurs werkzaam op diverse posities zoals de Generale Staf (kapitein Calmeijer), docent tactiek op de Koninklijke Militaire Academie (kapitein Van der Heem) en commandant van het eerste legerkorps (generaal-majoor Alting van Geusau) schreven over luchtlandingseenheden. Het is daarom aannemelijk dat het fenomeen luchtlandingstroepen bekend was in militaire kringen. Het grotere publiek kon in de kranten lezen over luchtlandingstroepen. Opvallend is dat zowel in de periodiek van de luchtmacht als in het vliegveld vrijwel geen artikelen te vinden zijn over de inzet van deze eenheden. De discussie over de inzet van luchtlandingstroepen werd voornamelijk gevoerd door officieren van de landmacht. De focus van de luchtmacht lag in deze periode voornamelijk bij de verdediging tegen vijandige vliegtuigen.144 De auteurs waren het echter oneens over de vraag of de dreiging die uit zou gaan van luchtlandingseenheden reëel was. Kapitein van der Heem, generaal-majoor Alting van Geusau en in eerste instantie luitenant-generaal Van der Hoog waren van mening dat een luchtlandingsaanval op ons land niet mogelijk was. Alting von Geusau zou in zijn brochure Nederland is paraat zelfs zo ver gaan dat hij landgenoten die wel in de mogelijkheid van een luchtlandingsaanval op Nederland geloofden angstzaaiers en doemdenkers noemde. Van der Hoog zou in 1938 van mening veranderen. Hoewel de overige auteurs

143 M.R.H. Calmeyer, Herinneringen (Den Haag 1997)155-156 & H. Amersfoort en P. Kamphuis, Mei 1940 (Amsterdam 2012) 187. 144 Onze luchtmacht (1934-1940) & Het vliegveld (1934-1937 en 1939-1940). 51 het met elkaar eens waren dat de kans van een luchtlandingsaanval op ons land reëel was waren ze het oneens over de manier waarop de parachutisten het beste bestreden konden worden. De bestrijdingsmethoden variëren van het verlichten van het gehele land tot verdediging van belangrijke objecten en de inzet van mobiele reserves. Ook de effectiviteit van een dergelijke aanval op het dichtbevolkte Nederland werd door sommige auteurs in twijfel getrokken. Het ongezien landen van grote hoeveelheden troepen zou niet mogelijk zijn. Omdat parachutisten direct na de landing kwetsbaar waren zou het leger ze snel kunnen uitschakelen. Een dergelijke aanval zou daarom niet effectief zijn. Desondanks blijkt uit verschillende archieven dat er wel degelijk maatregelen getroffen zijn tegen deze dreiging uit de lucht. Ondanks het bevel, gegeven enkele uren voor de capitulatie, om archieven op de Haagse vuilverbranding te vernietigen zijn sommige archieven aan dit lot ontkomen. Zo bleken de archieven van het Hoofdkwartier Vesting Holland en het Hoofdkwartier Veldleger van onschatbare waarde bij het beantwoorden van de vraag of ons land gereed was voor een aanval door luchtlandingseenheden. Het oprichten van het Commando Luchtverdediging door de samenvoeging van de luchtvaartbrigade, de brigade luchtdoelartillerie, het derde regiment genietroepen en het vrijwillig landstormkorps luchtwachtdienst, onder bevel van luitenant-generaal P.W. Best, zou snel en effectief optreden tegen dreigingen uit de lucht garanderen. Maatregelen zoals het camoufleren van vliegvelden laten zien dat de dreiging, afkomstig uit de lucht, serieus genomen werd. Het urgentieprogramma van 1939 waarin besloten werd 730 stukken licht, 210 middelzwaar en 321 zware stukken luchtafweergeschut aan te schaffen lijken dit te bevestigen. Deze maatregelen lijken echter voornamelijk gericht tegen het luchtwapen. Andere maatregelen waren er specifieker op gericht om een strategische omvatting te voorkomen. Het plaatsen van springladingen op bruggen over de grote rivieren en het bouwen van kazematten of plaatsen van politietroepen bij deze bruggen moesten dit voorkomen. Ook werd luchtdoelartillerie bij deze objecten geplaatst om te voorkomen dat vijandige vliegtuigen de troepen die deze objecten dienden te verdedigen konden worden aangevallen. Hoewel alle bovenstaande maatregelen, van het oprichten van het commando Luchtverdediging tot het beveiligen van strategische objecten niet direct bedoeld waren om de inzet van luchtlandingstroepen te voorkomen droegen deze wel bij aan de verdediging tegen aanvallen door deze troepen. Ook nam het opperbevel maatregelen die direct bedoeld waren vijandelijke luchtlandingen te voorkomen. Deze maatregelen beperkten zich over het algemeen tot het gebied binnen de Vesting Holland. Omdat het niet mogelijk was het gehele land te verdedigen, in geval van een Duitse aanval, werd besloten alle vliegvelden buiten de Vesting Holland te vernietigen. Hier konden geen luchtlandingstroepen worden afgezet. Op de vliegvelden binnen de vesting werden maatregelen genomen om dergelijke landingen te voorkomen. Zo werden er bewakingstroepen gelegerd die na het aprilalarm werden versterkt met pantserwagens. De bewakingstroepen diende niet alleen als verdediging bij een luchtlandingsaanval maar waren ook bedoeld een aanval van kwaadwillende elementen zoals de vijfde colonne of eerder gelande parachutisten te voorkomen. Toen duidelijk werd dat bij de aanval op Noorwegen

52 transportvliegtuigen op snelwegen waren geland werden de wegen rondom Den Haag voorzien van versperringen. Dit bleef ook bij de Duitsers niet onopgemerkt. Uit de Sponeckpapieren blijkt dat de duitsers op de hoogte waren van de aanwezigheid van pantserwagens en luchtdoelartillerie. Ook de obstakels op de snelwegen waren bekend. De maatregelen komen overeen met de adviezen die in de militaire vakbladen zijn gedaan met betrekking tot de bestrijding van luchtlandingstroepen. In de archieven wordt diverse malen verwezen naar het risico van een strategische overval vanuit de lucht en de inzet van parachutisten. Niet alleen bewijst dit dat het opperbevel op de hoogte was van het fenomeen luchtlandingseenheden, het bewijst ook dat de dreiging die van deze eenheden uitging serieus genomen werd. Toch roept deze bewering direct de vraag op hoe het dan kan zijn dat ons land overrompeld werd door Duitse luchtlandingseenheden. De antwoorden op deze vraag kunnen gedeeltelijk gevonden worden in de casestudies naar de vliegvelden Waalhaven en Ypenburg. Beide vliegvelden zijn veroverd door Duitse troepen. Alleen vliegveld Ypenburg kon worden heroverd. In de verdediging van de vliegvelden worden al grote verschillen duidelijk. Deze verschillen hebben eraan bijgedragen dat de vijand op Ypenburg flinke verliezen te verduren kreeg en het vliegveld ondanks de initiële verovering door Nederlandse troepen heroverd kon worden. Er zijn enkele overeenkomsten te vinden tussen de beide vliegvelden. Ondanks de bombardementen lukte het de jachtvliegtuigen van beide vliegvelden op te stijgen en de Duitse vliegtuigen aan te vallen. Omdat de Duitse vliegtuigen moderner waren werden de meeste Nederlandse jachtvliegtuigen uitgeschakeld. Desondanks lukte het de vliegers enkele Duitse vliegtuigen neer te schieten. Het luchtdoelgeschut wist meerdere vliegtuigen neer te halen. Het werd echter door bombardementen of door aanvallen van Fallschirmjäger uitgeschakeld. De buitenverdediging bleek, voornamelijk vanwege haar posities, niet in staat haar taak goed uit te voeren. Op Waalhaven ondervond de verdediging hinder van een schutting terwijl op Ypenburg de verdedigers niet in staat bleken hun stellingen in de rug te verdedigen. Daarnaast was de schermcompagnie verspreid over een te groot gebied. Het Duitse bombardement bleek effect te hebben, de binnenverdediging van beide vliegvelden verliet haar posities waardoor de slagkracht ernstig verminderd werd. De camouflage van beide vliegvelden heeft gefaald. Duitse bommenwerpers wisten beide vliegvelden te vinden en aan te vallen. De verschillen zijn echter groter. Vliegveld Ypenburg blijkt vele malen beter verdedigd te zijn. Het vliegveld beschikte over twee pelotons pantserwagens. Vliegveld Waalhaven kon slechts over twee rupspantserwagens, uitgerust met M.18 mitrailleurs, beschikken. De grenadiers op Ypenburg hadden de beschikking over handgranaten terwijl de jagers op Waalhaven deze niet hadden gekregen. De stellingen op Ypenburg waren goed gecamoufleerd en door middel van een veldtelefoon verbonden met de commandopost. Op vliegveld Waalhaven waren de stellingen van slechte kwaliteit, aldus kolonel Wilmar. Er was geen veldtelefoon beschikbaar en vanuit de commandopost had de vliegmarktcommandant geen zicht op het vliegveld. De verdediging van het vliegveld kon hierdoor niet effectief gecoördineerd worden. Onder andere door de inzet van pantserwagens kon de vijand grote verliezen worden toegebracht op Ypenburg. Brandende en vernietigde vliegtuigen maakte het landen voor de tweede en derde aanvalsgolf

53 onmogelijk. De luchtlandingen op dit vliegveld werden gestaakt. Op vliegveld Waalhaven konden op 10 mei vijandelijke transportvliegtuigen, vol met Luftinfanterie, nog de gehele dag gebruik maken van het vliegveld. Hierdoor werden grote aantallen soldaten en materieel afgezet dat in Rotterdam in de strijd geworpen kon worden. In de directe omgeving van Ypenburg bevonden zich de Huzaren motorrijders. Deze eenheid, oorspronkelijk onderdeel van de Lichte Divisie, was als mobiele reserve verantwoordelijk voor het optreden tegen luchtlandingseenheden. De rest van de Lichte Divisie, die de Waalhaven moest heroveren, moest vanuit Eindhoven komen fietsen. Daarbij heeft het wachtbevel van kolonel Van der Bijl ervoor gezorgd dat de Lichte Divisie de Noord niet kon oversteken en de Waalhaven onbereikbaar werd. Het verschil in de verdediging van beide vliegvelden zorgde ervoor dat, hoewel beide vliegvelden overrompeld werden, Ypenburg en de andere vliegvelden in Den Haag diezelfde dag weer heroverd werden. De verschillen in de verdediging van de vliegvelden kunnen de vraag echter niet volledig verklaren. Ypenburg werd immers goed verdedigd en heroverd. Kapitein van der Waall vraag zich in 1940 af waarom de dreiging die uitging van valschermtroepen niet serieus genomen is. Uit dit onderzoek blijkt dat het Nederlandse opperbevel deze dreiging wel degelijk erkend heeft. De maatregelen die op de Nederlandse vliegvelden werden genomen tonen aan dat de O.L.Z, generaal Winkelman, op de hoogte was van het gevaar van een eventuele luchtlanding en dat hij deze dreiging serieus neemt. Ook de maatregelen genomen door de Commandant Luchtverdediging, luitenant-generaal Best bevestigen dit beeld. Er valt te concluderen dat het Nederlandse opperbevel rekening hield met een luchtlandingsoperatie binnen de Vesting Holland. Het lijkt er echter op dat er verwacht werd dat deze operaties kleinschalig van aard zouden zijn, zoals in Noorwegen het geval was geweest. De bewaking van de vliegvelden door een bataljon zou in dat geval waarschijnlijk meer dan toereikend zijn geweest. De schaal en effectiviteit van de luchtlandingsoperatie tijdens Fall Gelb werd simpelweg niet voor mogelijk geacht. Het succes van Fall Gelb, de inname van Eben-Emael en de operatie op Kreta in 1941 zorgde ervoor dat de geallieerden interesse kregen in dit nieuwe wapen. De inzet van luchtlandingseenheden zou tijdens Market Garden de grootste worden in de militaire geschiedenis. Vandaag de dag zijn de meeste luchtlandingseenheden omgevormd tot air assault en worden acties uigevoerd door middel van helikopters. Parachutisten blijven echter bestaan. De inzet van deze eenheden is echter slechts op kleine schaal en voornamelijk onderdeel van commandoacties. Toch blijft het een geducht wapen waartegen verdedigen lastig is. De droom van Benjamin Franklin is hiermee realiteit geworden. Het is lastig, zo niet onmogelijk, gebleken om het gehele land te beschermen tegen duizenden mannen die aanvallen vanuit de lucht.

54

Bronnen

Nationaal Archief (Den Haag)

Hoofdkwartier Veldleger, nummer toegang 2.13.16

Inventarisnummer 855, Verzameling stukken betreffende de luchtstrijdkrachten van het veldleger, stuk 3882 luchtstrijdkrachten van het veldleger. Inventarisnummer 1083, Verzameling van stukken betreffende de reorganisatie van de Legerorganisatie, stuk 1591 G XXV, oprichting commando luchtverdediging. Inventarisnummer 1095, Brieven en circulaires betreffende de strategische beveiliging van vliegvelden, stuk 2201G bewaking van vliegvelden. Inventarisnummer 1121, stuk 2128 G brief betreffende de indeling van 7 sectiën Vickers-mitrailleurs op de vliegparken 1940.

Vesting Holland, nummer toegang 3.09.20

Inventarisnummer 79, Geheim archief 1939-1940, stuk 450 bewaking brug te Dordrecht. Inventarisnummer 79, Geheim archief 1939-1940, stuk 790 bewakingsmaatregelen vliegvelden. Inventarisnummer 86, Bevelenarchief, stuk 10/2-2 bevel voor luchtdoelbestrijding. Inventarisnummer 86, Bevelenarchief, stuk 20/4-1 onbruikbaar maken van vliegvelden. Inventarisnummer 86, Bevelen archief 1939-1940, stuk 1/5-3 bewaking vliegvelden. Inventarisnummer 88, Zeer geheim archief 1935-1940, stuk 91 beperking luchtverkeer. Inventarisnummer 88, Zeer geheim archief 1935-1940, stuk 123 bewaking vliegveld valkenburg.

Nederlands Instituut voor Militaire Historie (Den Haag)

Collectie 409 Gevechtsverslagen en –rapporten mei 1940

Inventarisnummer 446038, Verslag van de commandant van de luchtverdedigingskring Rotterdam/ ’s Gravenhage luitenant-generaal S.G. Nauta Pieter. Bevat tevens een verslag van generaal-majoor D.A. van Hilten over de verplaatsing van de commandopost van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s- Gravenhage. Een verklaring van generaal W.P. Best over de bezetting van de oude commandopost van de kring commandant van de luchtverdedigingkring Rotterdam/ ’s-Gravenhage. Inventarisnummer 446055, Verslag van het gevecht op Waalhaven van de 13e compagnie luchtdoelmitrailleurs door 1e luitenant E. Hoeksema.

55

Inventarisnummer 446076, Verslag van het Vrijwillig Landstormkorps Luchtafweerdienst afdeling Rotterdam door kapitein Mr. H.F. Hoijer. Inventarisnummer 446049, Verslag van de 77e batterij luchtdoelartillerie door 1e luitenant J.H. Hazewinkel. Inventarisnummer 446064, Verslagen 14de compagnie luchtdoelmitraillieurs. Inventarisnummer 447022, Rapport met 18 bijlagen van de commissie van onderzoek over de overval op vliegveld Waalhaven door luitenant-kolonel C.C. Grosjean, kapitein A. Baretta en kapitein Mr. A . van Os. Inventarisnummer 447024, Verslag van het 5e depot compagnie over de strijd op vliegveld Ypenburg en omgeving door kapitein B. Tesink. Inventarisnummer 447025, Gevechtsbericht van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers door majoor E.C.F. ten Haaf. Inventarisnummer 447029, 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers kapitein H.W. Talen. Inventarisnummer 447030, 1e sectie van de 1e compagnie van het IIIe bataljon van het regiment Grenadiers 1e luitenant G.G. Moeshuis. Inventarisnummer 447042, Verslag van het 1e eskadron pantserwagens, 2 pelotons door 2e luitenant Ir. M.J. Aldenkamp. Inventarisnummer 479001, Gegevens omtrent de Duitse luchtlandingen in mei 1940 opgetekend naar aanleiding van een onderhoud tussen general leutnant Student en generaal-majoor N.T. Carstens. Inventarisnummer 480002, Verslag van de commandant van het 1e regiment Huzaren motorrijder luitenant-kolonel jhr. J.J. Teding van Berkhout. Inventarisnummer 480004, Dagboek met kaart van de staf van het 1e regiment Huzaren motorrijder 1e luitenant P.N. de Leeuw. Inventarisnummer 480005, Verslag van de commandant van het 1e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester C.C. Hasselman. Inventarisnummer 480006, Gevechtberichten van de commandant van het 1e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester C.C. Hasselman. Inventarisnummer 480007, Verslag van de 1e compagnie van het Ie bataljon regiment Huzaren motorrijder door reserve 2e luitenant T.H.M. Baron van Rijckevorsel. Inventarisnummer 480008, Dagboek van de commandant van het 2e eskadron van het1e regiment Huzaren motorrijder ritmeester A.C. Eland. Inventarisnummer 480012, Verslag van de commandant van het pantser afweer eskadron van het 1e regiment Huzaren motorrijder 1e luitenant jhr. A.J.E.E.C. van der Heyden van Doornenburg Inventarisnummer 529002, Gevechtsberichten van de commandant van de lichte divisie kolonel H.C. van der Bijl. Inventarisnummer 531035, Verslag van de commandant van de 5e compagnie van het 4e depot bataljon reserve kapitein B. Tesink.

56

Collectie 505 Von Sponeck

Inventarisnummer 8, 150/40 Anlage I, Feindnachtrichtenblatt, Overzicht en mededelingen betreffende de organisatie en gevechtskracht van het Nederlandse leger in de omgeving van Den Haag. Inventarisnummer 10, Erganzung des Feindnachrichtenblattes. Inventarisnummer 44, Meldingen afkomstig van de 7e Fliegerdivision betreffende verdedigingsmaatregelen bij Vlissingen, Gilze Rijen, Ypenburg en Eindhoven en Den Haag. Tevens meldingen van algemene aard zoals verdedigingsmaatregelen in steden, aan de Grebbelinie en aan de kustlijn . Inventarisnummer 75, Rapport betreffende voorbereiding van Duitsche aanval vanuit de lucht op 's- Gravenhage op 10 mei.

Kranten

Het Vaderland, donderdag 25 oktober 1935 (avondblad)

57

Literatuurlijst

Algra, G, Militaire ooggetuigen, de strijd in mei 1940, ik schoot die duitsers te barsten (Nijmegen 2005)

Alting von Geusau, J. Th, Nederland is paraat! Leger, vloot en luchtmacht waken voor Nederlands onafhankelijkheid. (Amsterdam 1940)

Amersfoort, H. & Kamphuis. P, Mei 1940, de strijd op Nederlands grondgebied (Den haag 2012)

Arendse, J.L, Waalhaven 1920-1940, Ontstaan en ondergang van een luchthaven (Amsterdam 1990)

Baaij, W.J.K, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1937)

Beekman, F.S.A, 10 mei 1940, De schorpioen slaat toe, de eerste luchtlandingsoperatie in de geschiedenis. (Breda 1991)

Berg, R.C. van den, Luchtlandingen (KMA 2004)

Bom, J.A, Eskadron pansterwagens 1936-1940 ( Amstelveen 1986)

Broekmeyer, M.W.J.M, Het luchtwapen en zijn problemen (Assen 1939)

Brongers, E.H, De slag om de residentie 1940 (Soesterberg 2004)

Brongers, E.H, De slag om Ypenburg, mei 1940 (Rijswijk 2000)

Brongers, E.H, Opmars naar Rotterdam Deel 1 de luchtlanding (Soesterberg 2004)

Bruin, R. de, Illusies en incidenten, De militaire luchtvaart en de neutraliteitshandhaving tot 10 mei 1940 (Den Haag 1988)

Calmeijer, M.R.H, “Taktiek, de verbonden wapens” Wetenschappelijk jaarbericht (1937-1938)

Calmeijer, M.R.H, “De oorlog van morgen” Militaire Spectator (1936)

Calmeijer, M.R.H en J. Hoffenaar, Herinneringen, memoires van een christen, militair en politicus (Den Haag 1997)

Gent, T. van, Het falen van de Nederlandse gewapende neutraliteit, september 1939-mei 1940 (Amsterdam 2009)

58

Gerdessen, F. & Mallan K, Waalhaven, bevlogen verhalen (Emmen 2014)

Glantz, D.M, A history of Soviet airborne forces (Fort Leavenworth 1994) 13-15

Glantz, D.M, Soviet military operational art, in persuit of deep battle (Fort Leavenworth 1991)

Gotzel, H, Generaloberst Kurt Student und seine fallschirmjäger: die erinnerungen des generaloberst Kurt Student (Friedberg 1980)

Hoog, M.C. van der, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1935)

Hoog, M.C. van der, “Landingen uit de lucht” Militaire spectator (1938)

Heem, C.J.A. van der, “Taktiek der infanterie” Wetenschappelijk jaarbericht van de vereeniging ter beoefening van de krijgswetenschap (1936)

Heem, C.J.A. van der, “Luchtinfanterie” Wetenschappelijk jaarbericht (1936)

Hickey, M, Out of the sky, A history of airborne warfare (New York 1979)

Hootegem, E. J. C. Van, “Een onderschat nieuwe oorlogswerktuig, de parachute” Mavors (1940)

Jefferson Reid, J, “Het Russische leger” Ons leger (1938)

Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 1 voorspel (Den Haag 1969)

Jong, L. de, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, Deel 3 mei ’40 (Den Haag 1970)

Jong, P. de, Fokker D.21, Fokkers laatste eenmotorige jager (Emmen 2012)

Keane, M, Dictionary of Modern Strategy and tactics (Annapolis 2005)

Klinkert, W, 75 jaar luchtdoelartillerie 1917-1992 (Den Haag 1992)

Koninklijke Militaire Academie, Handleiding voor het gevecht der groote eenheden deel 1 (Breda 1935)

Koninklijke Militaire Academie, Handleiding voor het gevecht der groote eenheden deel 2 (Breda 1936)

59

Knoops, L.J.P, De militaire wielrijders, het ontstaan en verdwijnen van twee roemruchte regimenten (Heeswijk 1955)

Molenaar, F.J, De geschiedenis van de Koninklijke Luchtmacht, hoofddeel 1, deel 2, De luchtverdediging in de meidagen 1940 ( Den Haag 1970)

Nierstrasz, V.E, De strijd op nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel A, algemeen overzicht van de strijd om en in de vesting Holland (zonder het oostfront) mei 1940 (Den Haag 1954)

Nierstrasz, V.E, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III Deel 4 onderdeel B, De krijgsverrichtingen op het zuidfront van de Vesting Holland (bevat tevens de gevechtshandelingen van de Lichte Divisie) mei 1940 (Den Haag 1963)

Nierstrasz, V.E, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel C, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den haag 1952)

Nierstrasz, V.E, De strijd op nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel D, De strijd tegen de luchtlandingstroepen rondom ’s-Gravenhage (Den Haag 1954)145

Norel, K, Varen en Vechten, onze marine en koopvaardij in de oorlog 1940/1945 (Amersfoort 1961)

Quarrie, B, Fallschirmjäger: German Paratrooper 1935-45 (Oxford 2001)

Robinson, A, Luchtslagen uit de Tweede Wereldoorlog (Rotterdam 1980)

Sas jr, G. J, “het begon in mei 1940” De spiegel (17 oktober 1953)

Starink, D, De jonge jaren van de luchtmacht, Het luchtwapen in het Nederlandse leger 1913-1939, (Amsterdam 2013)

U.S Department of Defense, The dictionary of military terms (New York 2009)

Waall, J.D. van der, “Afweermaatregelen tegen luchttroepen” Mavors (1940)

Waall, J.D. van der, Luchttroepen Mavors (1939)

145 Uitgegeven in een gecombineerde band met onderdeel A. In de voetnoten staat daarom slechts onderdeel A, Algemeen overzicht van de strijd in en om de Vesting Holland (zonder het oostfront) mei 1940, genoemd. 60

Warren, J. C, Airborne operations in World War II, European theater (Alabama 1956)

X. “Strategische overvallen” Militaire Spectator (1936)

Zaloga. S, Inside the blue berets, A combat history of Soviet and Russian airborne forces 1930-1955 (Nevato 1995)

Zegers, J.G.W, “Fallschirmtruppen und Luftinfanterie door lothar Schüttel” Luchtmacht (mei 1938)

Zwaluw, J.P Van der & Hor, J. van der, Heijplaat in verzet, oorlogsgetuigenissen uit het gebied rond de Rotterdamse Waalhaven (Hilversum 2010)

61

Bijlagen

Bijlage 1

Opstelling van de bewakingstroepen en luchtverdediging op vliegveld Waalhaven

Uit: Nieratz, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel C, De strijd om Rotterdam mei 1940 (Den haag 1952) kaart 4.

62

Bijlage 2

Opstelling van de bewakingstroepen en luchtverdediging op vliegveld Ypenburg

Uit: Nieratz, De strijd op Nederlands grondgebied tijdens de wereldoorlog II, hoofddeel III/ deel 4 onderdeel A+D, Algemeen overzicht van de strijd om en in de vesting holland (zonder het oostfront) en de strijd tegen de luchtlandingstroepen rondom ’s-Gravenhage mei 1940 (’s-Gravenhage 1654) kaart 3.

63

Bijlage 3

Duitse kaart van vliegveld Ypenburg waarop vermoedelijke opstellingen zijn aangegeven.

Uit: Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Von Sponeck, Toegang 505, inventarisnummer 41 Aanbiedingsbrief van de 7e Fliegerdivision aan de commandant van de 22e infanteriedivisie met inlichtingen afkomstig van de Duitse militaire attaché te Den Haag. De meldingen betreffen Nederlandse militaire oefeningen gehouden van 11 tot 14 april in de omgeving van Den Haag met het scenario van een luchtlandingaanval op Den Haag. Bevat tevens inlichtingen over Hoek van Holland en Ypenburg (met schets).

64

Bijlage 4

Verklaring van de cijfers bij de Duitse kaart van vliegveld Ypenburg

Uit: Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Den Haag, Von Sponeck, Toegang 505, inventarisnummer 41 Aanbiedingsbrief van de 7e Fliegerdivision aan de commandant van de 22e infanteriedivisie met inlichtingen afkomstig van de Duitse militaire attaché te Den Haag. De meldingen betreffen Nederlandse militaire oefeningen gehouden van 11 tot 14 april in de omgeving van Den Haag met het scenario van een luchtlandingaanval op Den Haag. Bevat tevens inlichtingen over Hoek van Holland en Ypenburg (met schets).

65

Abstract

In 1940 the airborne forces were a new and unknown weapon. It wouldn’t therefore be surprising that the Dutch military was overwhelmed when airborne forces spearheaded the German invasion of the , although these units where used once before, during the invasion of Denmark and Norway. Airborne units however were not unheard of. Furthermore military journals since 1935 had published articles about these units. The authors in the military journals couldn’t agree about the possibility of an airborne assault on the so called ‘Vesting Holland’. General Alting von Geusau, commander of the first army group, calls everyone, who believes it was possible that such an attack would be carried out against Holland, doomsayers and fear mongers. The authors who could agree that such an attack would be possible couldn’t settle on the best method to prevent such an attack. Preventive methods ranged from destroying airfields and barricade roads to the strategic placement of troops to guard important objects and airfields. When the Germans invaded they managed to conquer the airfields within the Vesting Holland. The Dutch army was able to recapture Ypenburg but failed to reach Waalhaven. In the end, the defences raised against the airborne forces were not enough. The explanation is fairly simple: The Dutch High Command didn’t believe an attack on the scale of Fall Gelb would be possible. They only expected a small scale assault like the one in Norway and were therefore not properly prepared for a full scale invasion by German airborne units.

66