I1999 2000 Il !» I

vrijdag 10 september 1999 muziek

Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen I Philippe Herreweghe

Brahms . Mahler Mahler|1999-2000

Markus Stenz Symfonieorkest van de Munt Mozart, Mahler dinsdag 7 september 1999

Philippe Herreweghe Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen Brahms, Mahler vrijdag 10september1999

LotharZagrosek Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen. Berg, Brahms, Mahler vrijdag 1 oktober 1999

Ivor Bolton Symfonieorkest van de Munt Dvorak, Schumann, Mahler zondag 17 oktober 1999 Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen

Philippe Herreweghe muzikale leiding Annette Markert sopraan William Dazeley bariton

Johannes Brahms Serenade nr 1 in D, opus 11 35’

•Allegro molto • Allegro non troppo (Scherzo) •Adagio non troppo • Menuetto I - II • Scherzo • Rondo

pauze

Gustav Mahler (1860-1911)

DesKnabenWunderhorn 55’ • Revelge • Das irdische Leben • Lied des Verfolgten im Turm • Trost im Unglück • Wer hat dies Liedlein erdacht ism. Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen • DerTamboursg’sell inleiding Geert Riem . 19.15 u u r. Foyer • Rheinlegendchen • Lob des hohen Verstandes begin concert 20.00 uur pauze omstreeks 20.40 uur ■ DesAntoniusvon Padua Fischpredigt einde concert omstreeks 22.00 uur • Wo die schonen Trompeten blasen teksten programmaboekje Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen • Urlicht coördinatie programmaboekje deSingel druk programmaboekje Tegendruk

Met de steun van de Vlaamse Gemeenschap, de Stad en de Provincie Antwerpen

GAZETVAN ANTWERPEN Knack De Vaderlandsche Je eeesT w a t er leeft Nationale loterij verheldert Johannes Brahms (1833-1897)

Serenade nr 1 in D, opus 11

“Er gaat hier geen nacht voorbij of ik word meermaals uit mijn slaap gehaald door muzikanten die op de hoek van de straat in de mane­ schijn een serenade ten beste geven”, zo schreef een anonieme di­ plomaat op het einde van de achttiende eeuw tijdens een verblijf in Wenen. De serenade - van het Italiaanse serenata, een avondlijk muzikaal huldebetoon - was inderdaad immens populair in de muzi­ kale hoofdstad van Europa. Mozart alleen verrijkte het genre met dertien bijdragen, nog aangevuld met een groot aantal divertimento’s en dansen die er stilistisch nauwelijks van te onderscheiden zijn en in gelijkaardige omstandigheden werden uitgevoerd. Van oudsher was de serenade voor gebruik in open lucht bestemd en de bezetting ervan bestond dan ook overwegend uit blaasinstrumenten, al dan niet aangevuld met enkele strijkers. De grootste uitzondering op die regel wordt gevormd door wellicht de beroemdste serenade van alle tijden: Mozart’s louter voor strijkers gecomponeerde Eine kleine Nacht- Brahms, 1869 ©Archiv für Kunst und Geschichte, Berlijn musik. Een andere erfenis van de openlucht traditie was de gewoonte om een serenade te openen en te sluiten met een deel in tweeledige achttiende-eeuwse model wegen ook in Brahms’ Eerste Serenade de maat, waardoor de musici zich al spelend konden verplaatsen. Tus­ blazers zwaar op het discours. Oorspronkelijk had hij zelfs een octet sen beide stapdelen bevond zich een onbepaald aantal andere - van of nonet voor ogen met slechts enkele strijkers, maar koos hij uitein­ twee tot meer dan tien - met erg wisselend karakter. delijk toch voor een klassiek symfonisch orkest bestaande uit twee In het begin van de negentiende eeuw boette de serenade aan popu­ fluiten, twee hobo’s, twee klarinetten, twee fagotten, vier hoorns, lariteit in. Nieuwe bijdragen tot het genre waren meestal expliciete twee trompetten, pauken en grote strijkersbezetting. De hoofdthe­ hommages aan het voorbije tijdperk. Zo componeerde Johannes ma’s van de zes delen zijn ongecompliceerd en volks van inslag en Brahms in 1858 en 1859 twee serenades onder de indruk van en als bijwijlen - zoals in het Scherzo - mondt dat rondborstig folkloristische eerbetoon aan de “smaakvolle en delicate divertimento’s van Mo­ zelfs uit in een robuuste rustiek. In andere delen wisselt de sfeer van zart”. Voor de jonge componist - die nog vóór zijn Eerste Symfonie plechtig ingetogen (Adagio non troppo) over galant gracieus (Me- door de verzamelde Weense pers met veel bombarie als dé symfoni­ nuetto I en II) tot uitbundig speels (Allegro molto en Rondo). sche opvolger van Beethoven werd aangekondigd - waren het ideale voorbereidende oefeningen op het grotere orkestwerk. Net als in het Geert Riem Gustav Mahler

Des Knaben Wunderhorn

Een intense belangstelling voor de eigen volkskunst is een van de kenmerken van de vroegromantiek. Dit heeft ongetwijfeld te maken met een opkomend nationalisme en het daarmee verbonden histori­ sche besef, maar ook met een nostalgisch terugblikken naar een geïdealiseerd, preïndustrieel verleden. De producten van de uitster­ vende orale traditie (volksverhalen en -gedichten, met of zonder mu­ ziek) werden ijverig verzameld en bewerkt. Des Knaben Wunderhorn is een van de bekendste anthologieën van volkspoëzie, eerst gepubli­ ceerd aan het begin van de negentiende eeuw en sindsdien in ontel­ bare edities heruitgegeven. Het boek had een buitengewoon impact op lezers die meenden in de gedichten de stem van hun voorouders te herkennen en op componisten die door deze teksten geïnspireerd werden, waaronder Gustav Mahler. Mahler groeide op in een kleine stad (Jihlava-lglau), in het huidige Tsjechië, indertijd behorend tot de Donaumonarchie. Het platteland was dichtbij; bovendien woonden velen van zijn Joodse familieleden in dorpen in de omtrek, zodat Mahler alle gelegenheid had het rurale leven van dichtbij mee te maken. Vele sporen van de traditie, die in Des Knaben Wunderhorn opgeroepen worden, waren daar nog zicht­ baar. Als student heeft Mahler opnieuw tochten door deze streek gemaakt, waardoor zijn verbondenheid met de natuur, met het bui­ tenleven aangewakkerd werd. Hoewel Mahler beweerde het boek pas veel later te hebben leren ken­ nen, blijkt uit jeugdbrieven en uit vroege gedichten hoe dicht zijn inspiratie bij de geest van Des Knaben Wunderhorn aanleunt. Vanaf zijn opus 1 (Das klagende Lied) tot en met de Vierde Symfonie is de wereld van de Wunderhorn voelbaar aanwezig. Het is daarom dat deze periode (ruw­ weg van 1880 tot 1900) als de Wunderhorn-jaren bekend staat en dat er over Wunderhorn-symfonieën en Wunderhorn-liederen gesproken wordt.

Gustav Mahler © The Kaplan Foundation Behoudens enkele uitzonderingen heeft Mahler uitsluitend symfonieën uitvoerder is in principe optioneel, hoewel het subject (de spreker in de en liederen geschreven. Zoals bekend verdiende hij zijn boterham in tekst) gewoonlijk aangeeft of een zanger, dan wel een zangeres te het operabedrijf. Hij had weinig tijd voor creatieve arbeid, maar zo nu verkiezen is. Sinds enkele jaren worden sommige liederen in duetvorm en dan was er een vrij moment om een kort lied te ontwerpen. Ander­ uitgevoerd, hoewel Mahler dat niet zo heeft voorgeschreven. Er be­ zijds zijn de meeste liederen ontstaan tijdens zijn lange zomervakan­ staan piano- en orkestversies van alle Wunderhorn-liederen. ties, periodes waarin Mahler vooral intensief aan zijn symfonieën Mahler koos zijn teksten uit de anthologie volgens verschillende crite­ werkte. Het is niet toevallig dat dit altijd in de natuur gebeurde, ver ria. Een van de belangrijkste was de mate waarin een bepaalde tekst weg van de grootsteden waar hij zijn beroep uitoefende. de ideeën uitdrukte waarmee hij op dat moment worstelde. Hij zag er Liederen en symfonieën vormen bij Mahler een eenheid. Zo heeft hij, ook geen graten in om de gekozen tekst aan te passen aan datgene heel ongebruikelijk, volledige orkestliederen als zelfstandige delen in wat hem specifiek voor ogen stond. Dit kon tot drastische wijzigingen zijn Tweede, Derde en Vierde Symfonie opgenomen. Daarnaast ba­ in de tekst leiden. Als kunstenaar voelde hij zich vrij om dat te doen. Hij seerde hij andere, instrumentale delen op zijn eigen liederen. Denk rechtvaardigde deze ingrepen als een dienst aan het kunstwerk. maar aan de Eerste Symfonie, waarvoor Die Lieder eines fahrenden Mahlers Wunderhornliederen zijn grotendeels diatonisch, homofoon, Gesellen model staan. Hele stukken uit deze liedcyclus verschijnen ritmisch regelmatig, in zekere zin eenvoudig en volkslied-achtig. Ze letterlijk in de symfonie. Bovendien gebruikt Mahler de verhaalstruc­ verschillen merkelijk met wat zijn vriend en collega Richard Strauss tuur, de toon en de boodschap van het vocale werk om zijn instrumen­ toen produceerde. Zo missen zij ten ene male Strauss’ behaaglijk­ tale symfonie een meer specifieke, literair-existentiële inhoud te ge­ heid. Ook Hugo Wolf’s liederen zijn sterk verschillend, hoewel ze on­ ven. De tekst uit de liedcyclus klinkt in de symfonie mee, ondanks het geveer contemporain zijn en hoewel Wolf en Mahler studiegenoten, feit dat er niet gezongen wordt. ja zelfs kamergenoten waren tijdens hun studententijd. Wolf’s muziek Hoewel in de allereerste plaats bekend als symfonicus, speelt het lied gaat volledig van de tekst uit en registreert elke tekstnuance. Mahler dus een belangrijke rol in Mahler’s œuvre. Alleen al de titels van zijn werkt globaler, zoals ook Schubert dat deed. De melodie probeert de werken geven dit aan: Das klagende Lied, Lieder eines fahrenden geest van de tekst in zijn geheel weer te geven en zuigt die tekst in Gesellen, Die Kindertotenlieder, Das Lied von der Erde en natuurlijk... zich op. Dit verklaart waarom de liederen ook als instrumentale mu­ Die Wunderhornlieder. In het lied kon Mahler zijn intiemste gevoelens ziek functioneren. kwijt; vele liederen zijn gecomponeerd in directe respons op prangen­ Strauss', Wolf’s en Mahler’s liederen hebben wel een zekere geraffi­ de levenssituaties, zoals liefdesverdriet, verlies, dood,... neerdheid gemeen. Vergeet niet dat deze componisten actief waren De Wunderhorn-liederen zijn een verzameling individuele composities, in het fin-de-siècle, ongeveer een eeuw geleden. Dat raffinement waarvoor de opvoeringsvolgorde vrij is. Zij zijn geschreven voor een openbaart zich bij Mahler vooral (maar niet alleen) in de orkestratie. hoge (sopraan-tenor) of een lage stem (alt-bas). Het geslacht van de Veel van het schijnbaar eenvoudige (de volkstoon) wordt gecompen- seerd door een uiterst genuanceerde orkestklank. Mahler gebruikt noemde hij ze Humoresken. Ook in de liederen probeerde hij het een groot orkest, met een rijk palet aan mogelijkheden, selectief en geheel van de menselijke ervaring te vatten. Het is in die zin dat zijn spaarzaam. oeuvre kosmisch wordt genoemd. Maar wat het onderwerp ook moge Op het einde van de negentiende eeuw verwezen de Wunderhorn- zijn, Mahler’s unieke stem klinkt altijd door. Pessimistisch, klagend, teksten naar een voorbije wereld en hetzelfde kan van Mahler’s mu­ aanklagend, gebroken, ironisch, soms op het cynische af. Anderzijds ziek gezegd worden. In bepaalde opzichten ouderwets, in andere utopisch, vol vertrouwen en optimisme. In ieder geval altijd persoonlijk modern, vooral dan in het orkestgeluid, maar ook in de achterliggen­ en oprecht. Zeker is men nooit; Mahler dwingt de luisteraar tot stel- de levenshouding. Dat hield een identificatie in met de vroegromanti- lingname. sche natuurbeleving, een gevoel van verlies, doodsangst, vervreem­ Wat de luisterervaring vooral zo boeiend maakt, is Mahler’s grote ding, ... Deze dubbelzinnigheid (ouderwets versus modern) is heel kunde, niet in de zin van routine, maar van een uitzonderlijke profes­ karakteristiek voor de Jugendstil-periode. De fel beleefde romantiek, sionaliteit. Misschien wel in de eerste plaats verraden de liederen de bitsheid, de verscheurdheid daarentegen gaan in de richting van vakkennis, beheersing van het métier. De individuele liederen gaan het vroege expressionisme. van zeer kort tot niet lang en passen daarom moeilijk in een stan­ Vooral de liederen uit het militaire leven (die vrij dominant zijn in het daard concertprogramma. Ze worden dan ook (te) weinig uitgevoerd. geheel) passen in die laatste tendens. Luister goed naar Revelge of Iedere goede uitvoering is een buitenkans! Der Tambourg’sell. De marsritmen hebben iets verscheurds en zeg­ gen, op kleine schaal, wat de grote dodenmarsen uit de symfonieën Prof. S. Micha Namenwirth ons vertellen. Waarom Mahler zich zo aangetrokken voelde tot het soldatenleven is niet helemaal duidelijk. Natuurlijk waren er kazernes in de provinciesteden, met bijbehorende signalen, wisselingen van de wacht en de hele opera-achtige vertoning verbonden met het toen­ malige Oostenrijkse militaire bestel. Misschien identificeerde Mahler zich met de eenzame soldaten, die in vreemde landen werkten, ver van huis, net zoals hijzelf? Misschien heeft te maken met zijn inleving in de situatie van de gewone man, het subject van vele Wunderhorn- teksten? Anderzijds stond Mahler ver van de absolute macht, van militarisme, van oorlog en geweld. Mahler koos evenwel niet alleen militaire themata. Er zijn quasi-reli- gieuze liederen, humoristische liederen en andere. Niet voor niets Des Knaben Wunderhorn

Revelge (1899)

Des Morgens zwischen drei’n und vieren, Die Brüder dicht gesât, sie liegen wie gemàht, Da müssen wir Soldaten marschieren Er schlàgt die Trommel auf und nieder, Das GâBlein auf und ab, Er wecket seine stillen Brüder, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-li Mein Schàtzel sieht herab! Sie schlagen und sie schlagen ihren Feind, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera-la-la Ach, Bruder, jetzt bin ich geschossen, Ein Schrecken schlàgt den Feind! Die Kugel hat mich schwer, schwer getroffen Trag’ mich in mein Quartier! Er schlàgt die Trommel auf und nieder, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera, Da sind sie vor dem Nachtquartier schon wieder, Es ist nicht weit von hier. Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-li! Ins GâRlein hell hinaus, hell hinaus, Ach, Bruder, ich kann dich nicht tragen, Sie zieh’n vor Schàtzleins Haus, Die Feinde haben uns geschlagen! Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera. Helf dirder liebe Gott, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera Des Morgens stehen da die Gebeine Ich muR, ich muR marschieren bis in’Tod! In Reih und Glied, sie steh’n wie Leichensteine, Die Trommel steht voran, Ach, Brüder, ihr geht ja mir vorüber, DaR sie ihn sehen kann, Als war’s, mit mirvorbei! Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera. Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-lera, Ih rtre te tm irzu nah! Ich muR wohl meine Trommel rühren, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-li, Sonst werd’ ich mich verlieren, Tral-la-li, tral-la-ley, tral-la-la. Das irdische Leben (1892-1893) Lied des Verfolgten im Turm (1898)

“Mutter, ach Mutter, es hungert mich! Der Gefangene, leidenschaftlich eigenwillig:

Gieb mir Brod, sonst sterbe ich!” DieGedanken sindfrei, “Warte nur! Warte nur, mein liebes Kind! wer kann sie erraten; Morgen wollen wir ernten geschwind!” sie rauschen vorbei wie nachtliche Schatten, Und als das Korn geerntet war, kein Mensch kann sie wissen, riet das Kind noch immerdar: kein Jager sie schieBen; “Mutter, ach Mutter, es hungert mich! es bleibet dabei: Gieb mir Brod, sonst sterbe ich!” dieGedanken sindfrei! “Warte nur! Warte nur, mein liebes Kind!

Morgen wollen wir dreschen geschwind!” Das Madchen, verzagt schmeichlerisch:

lm Sommer ist gut lustig sein, Und als das Korn gedroschen war, auf hohen, wilden Haiden. riet das Kind noch immerdar: Dort findet man grün’ Plâtzelein, “Mutter, ach Mutter, es hungert mich! mein Herz verliebtes Schàtzelein, Gieb mir Brod, sonst sterbe ich!” von dir, von dir mag ich nicht scheiden! “Warte nur! Warte nur, mein liebes Kind! Morgen wollen wir backen geschwind!” Der Gefangene:

Und sperrt man mich ein Und als das Brod gebacken war, in finstere Kerker, lag das Kind auf der Totenbahr! dies Alles sind nur vergebliche Werke; denn meineGedanken zerreiRen die Schranken und Mauern entzwei, dieGedanken sindfrei! Das Mâdchen: Der Gefangene:

lm Sommer ist gut lustig sein U ndw eilduso klagst, auf hohen, wilden Bergen. der Lieb’ ich entsage, Manistdaewig ganzallein und ist es gewagt, auf hohen wilden Bergen so kann mich Nichts plagen! man hort da gar kein Kindergeschrei, Sokann ich im Herzen Die Luft mag einem da werden, stets lachen und scherzen; die Luft mag einem werden. es bleibet dabei: DieGedanken sindfrei! Der Gefangene:

S osei’s, wie es will! Undwennessich schicket, nur Alles sei in der Stille, All’s in der Still! Mein Wunsch und Begehren, Niemand kann’s wehren! Es bleibt dabei, dieGedanken sindfrei.

Das Mâdchen:

Mein Schatz, du singst so frohlich hier, wie’s Vögelein im Grase; ich steh’ so traurig bei Kerkertür, war’ ich doch tot, war ich bei dir, ach muR, ach mu!3 ich immer denn klagen? Trost im Unglück (1892)

Husar: Und geh’ du nur hin!

Wohlan! Die Zeit ist kommen! Ich hab mein Teil! Mein Pferd, das muB gesattelt sein! Ich lieb’ dich nur aus Narretei! Ich hab’ mir’s vorgenommen, Ohn’ dich kann ich wohl leben, geritten mul3 es sein! ohn’ dich kann ich wohl sein!

Geh’dunurhin! Beide: Ich hab’ mein Teil! Du denkst, ich werd’ dich nehmen! Ich lieb’ dich nur aus Narretei! Das hab’ ich lang’ noch nicht im Sinn! Ohn’ dich kann ich wohl leben, ja leben! 05832862___ " ' deiner schamen, Ohn’ dich kann ich wohl sein! wenn ich in Gesellschaft bin!

So setz’ ich mich auf’s Pferdchen, und trink’ ein Glaschen kühlen Wein, und schwör’s bei meinem Bârtchen: direwig treuzusein!

Mâdchen:

Du glaubst, du bist der Schönste wohl auf der ganzen weiten Welt, und auch der Angenehmste! 1st aber weit, weitgefehlt!

In meines Vaters Garten wachsteineBlumedrin: so lang’ will ich noch warten, bis die noch gröBer ist. Wer hat dies Liedlein erdacht? (1892) DerTamboursg’sell (1901)

Dort oben am Berg Ich armer Tamboursg’sell! in dem hohen Haus! Man führt mich aus dem G ’wölb. In dem Haus! W ar’ ich ein Tambour blieben, Da gucket ein fein’s lieb’s Mâdel heraus! Dürft ich nicht gefangen liegen. Es ist nicht dort daheime! Es ist des Wirt’s sein Töchterlein! O Galgen, du hohes Haus, Es wohnet auf grüner Haide! Du siehst sofurchtbaraus. Ich schau’ dich nicht mehr an. Mein Herzie is’ wundt! Weil i’ wei(3 das i’ g’hörd’ran. Komm’, Schâtzle, mach’s g’sund! Dein’ schwarzbraune Àuglein, Wenn Soldaten vorbeimarschier’n diehab’nmichverwund’t! Bei m irniteinquartier’n Dein rosiger Mund Wenn sie tragen wer i’ g’wesen bin macht Herzen gesund. Tambour von der Leibkompanie! Macht Jugend verstandig, macht Tote lebendig, Gute Nacht ihr’ Marmelstein’ macht Kranke gesund, ja gesund. Ihr Berg’ und Hügelein! Gute Nacht, ihrOffizier, Wer hat denn das schön schone Liedlein erdacht? Korporal und Musketier! Es haben's drei Gans’ über’s Wasser gebracht. Gute Nacht, ihrOffizier, Zwei graue und eine weiBe! Korporal und Grenadier! Und wer das Liedlein nicht singen kann, dem wollen sie es pfeifen! Ja - Ich schrei’ mit heller Stimm’ Von Euch ich Urlaub’ nimm’. Gute Nacht! Gute Nacht! Rheinlegendchen (1893)

Bald gras’ ich am Neckar Mein Schâtzlein tât springen bald gras’ ich am Rhein; Berg auf und Berg ein, bald hab’ ich ein Schâtzel, tât mir wied’rum bringen bald bin ich allein! dasGoldringleinfein!

Was hilftmir das Grasen, Kannst grasen am Neckar, wenn d’Sichel nicht schneid’t, kannst grasen am Rhein! was hilft mirein Schâtzel, Wirt du mir nur immer wenn’s bei mir nicht bleibt! dein Ringlein hinein!

So soil ich denn grasen am Neckar, am Rhein; so werf’ ich mein goldenes Ringlein hinein!

Es flieBet im Neckar und flieBet im Rhein, soil schwimmen hinunter in’s Meer tiet hinein!

Und schwimmt es, das Ringlein, so friBtes ein Fisch! Das Fischlein soil kommen auf’s König sein Tisch!

Der Konig tât fragen, wem’s Ringlein sollt’ sein? Datât mein Schatz sagen “Das Ringlein g’hört mein!” Lob des hohen Verstandes (1896)

Einstmals in einem tieten Tal Wohl sungen hast du, Nachtigall! Kukukund Nachtigall Aber Kukuk, singst gut Choral! taten ein’ Wett’ anschlagen: Und hâltst den Takt tein innen, Zu singen urn das Meisterstück, Das sprech’ ich nach mein’ hoh’n Verstand! gewinn’ es Kunst, gewinn’ es Glück: Und kost’ es gleich ein ganzes Land, Dank soli er davontragen. so laR ich’s dich gewinnen!” Kukuk, kukuk! Ija! Der Kukuk sprach: “So dir’s gefallt, hab’ ich den Richter wahlt.” Und tat gleich den Esel ernennen. “Denn weil er hat zwei Ohren groR, so kann er horen desto bos! Und, was recht ist, kennen!”

Sie flogen vor den Richter bald. Wie dem die Sache ward erzahlt, schut er, sie sollten singen. Die Nachtigall sang lieblich aus! Der Esel sprach: “Du machst mir’s kraus! Ija! Ija! Ich kann’s in Kopt nicht bringen!” Der Kukuk drauf ting an geschwind sein Sang durch Terz und Quart und Quint. Dem Esel g’fiels, er sprach nur: “Wart! Dein Urteil will ich sprechen, ja sprechen. Des Antonius von Padua Fischpredigt (1893)

AntoniuszurPredigt sonstlangsame Boten, die Kirchefind’t ledig! steigen eilig vom Grund, Ergehtzu den Flüssen zu horen diesen Mund! und predigtden Fischen! Kein Predigt niemalen Sie schlag’n mit den Schwânzen! den Krebsen so g’fallen! lm Sonnenschein glanzen, Die Karpfen mit Rogen Fisch’ groBe, Fisch’ kleine! sind ali hierher zogen; Vornehm’undgemeine! hab’n d ’ Mâuler aufrissen, Erheben die Kbpfe sichZuhôr’n’s beflissen. wie verstând’ge Geschopte! Kein Predigt niemalen Auf Gottes Begehren den Fischen so g’fallen! Die Predigt anhôren!

Spitzgoschete Hechte, Die Predigt geendet, die immerzu fechten ein Jedersich wendet! sind eilends herschwommen, Die Hechte bleiben Diebe, zu horen den Frommen! die Aale viel lieben, Auch jene Phantasten, die Predigt hat g’fallen, die immerzu tasten, sie bleiben wie Allen! die Stockfisch ich meine, zur Predigt erscheinen! Die Krebs’ geh’n zurücke, Kein Predigt niemalen die Stockfisch’ bleib’n dicke, den Stockfisch so g’fallen! die Karpfen viel tressen die Predigt vergessen, vergessen! Gut’Aale und Hausen, Die Predigt hat g’fallen, die Vornehme schmausen, sie bleiben wie Allen! die selbstsich bequemen, die Predigt vernehmen. Auch Krebse, Schildkroten, Wo die schonen Trompeten blasen (1898) Urlicht (1892)

Wer ist denn drauBen und wer klopfet an, O Röschen rot! der mich so leise, so leise wecken kann? Das ist der Herzalierlieble dein, Der Mensch liegt in gröBter Not! steh’ auf und laB mich zu dir ein! Der Mensch liegt in gröBter Pein! Was soil ich hier nun langer steh’n? Je lieber mocht’ ich im Himmel sein! Ich seh’ die Morgenrot’ aufgeh’n, die Morgenrot’, zwei helle Stern'. Da kam ich auf einen breiten Weg; Bei meinem Schatz da war ich gern’! da kam ein Engelein und wollt’ mich abweisen. Bei meinem Herzalierlieble! Ach nein, ich lieB mich nicht abweisen! Ich bin von Gott, und will wieder zu Gott! Das Madchen stand auf und lief? ihn ein, Der liebe Gott wird mir ein Lichtchen geben, sie heiBt ihn auch willkommen sein. wird leuchten mir bis an das ewig selig’ Leben! Willkommen trauter Knabe mein! Solanghastdugestanden!

Sie reicht’ ihm auch die schneeweiBe Hand. Von feme sang die Nachtigall, da fàngt sie auch zu weinen an!

Ach weine nicht, du Liebste mein, Auf’s Jahr solist du mein Eigen sein. Mein Eigen solist du werden gewiB, wie’s Keine sonst auf Erden ist! O Lieb auf grüner Erden.

Ich zieh’ in Krieg auf grüne Haid; die grüne Haide, die ist so weit! Allwo dort die schonen Trompeten blasen, da ist mein Haus, mein Haus von grünem Rasen! Philippe Herreweghe Annette Markert

Na pianostudies bij Marcel Gazelle aan het conservatorium van zijn geboortestad De Duitse mezzo/alt Annette Markert studeerde aan de Musikhochschule Felix Gent, wijdde Philippe Herreweghe zich aan studies in de geneeskunde en de Mendelssohn-Bartholdy in vooraleer ze door de operahuizen van en psychiatrie, die hij voltooide in 1975. Ondertussen richtte hij het Collegium Vocale Leipzig werd geëngageerd. Ze vertolkte er belangrijke Hândelpartijen als Floriante, van Gent op en werd hij opgemerkt door Nikolaus Harnoncourt en Gustav Leon- en (waarvoor ze tweemaal met de Hândelprijs van de stad Halle hardt. De oprichting van de Chapelle Royale in 1977 en van het Ensemble Vocal werd bedacht) en was te horen in Gluck’s Orfeo ed Euridice, Mozart’s La clemen- Europeen laten hem toe een repertoire te exploreren dat zich uitstrekt van de za di Tito, Le nozze di Figaro en Cosi fan tutte en Rossini’s II barbiere di Siviglia. renaissance tot de hedendaagse muziek. Naast historische orkesten met authen­ In 1996 koos ze voor een solocarrière en sindsdien werkte ze met dirigenten als tieke instrumenten, als de Chapelle Royale, het Concerto Köln, de Hannover , Philippe Herreweghe, Peter Schreier, Kurt Sanderling, Marek Ja- Band, the Orchestra of the Age of Enlightenment, het Freiburger Barockorches- nowski en Lothar Zagrosek en orkesten als het Gewandhausorchester Leipzig, de ter, dirigeert Philippe Herreweghe ook moderne formaties als het Scottish Cham­ , het Orchestre des Champs-Elysées, het Orchestre ber Orchestra, l’Orchestre de l’Opéra de Lyon, het Concertgebouworkest, het Philharmonique de Radio France, de Israel Philharmonie en de Wiener Philharmo­ Rotterdams Philharmonisch Orkest, het orkest van de N.D.R en de Berliner niker. Onder leiding van Philippe Herreweghe zong ze tijdens het seizoen 1996- Philharmoniker. Een voorlopig hoogtepunt in zijn carrière is ongetwijfeld de uitvoe­ 1997 op het openingsconcert van de Salzburger Festspiele in het oratorium Elias ring van Bach’s Johannespassie met zijn eigen Collegium Vocale en de Wiener van Mendelssohn en werkte ze mee aan een uitvoering van de Johannespassie in Philharmoniker in Wenen. Samen met George Benjamin was Philippe Herreweg­ Wenen. Hoogtepunt van het seizoen daarna was de Mattheuspassie met Kurt he eerste gastdirigent van het Ensemble Musique Oblique. Sedert 1982 is hij Masur en de New York Philharmonic. Annette Markert is te horen in cd-opnamen artistiek directeur van de Académies Musicales de Saintes. In samenwerking met van Bach’s Weihnachtsoratorium en Johannespassie, Martin’s Golgotha, Mo­ het Théâtre des Champs-Elysées richtte hij in 1991 het Orchestre des zart’s , Mendelssohn’s Elias en Eisler’s Deutsche Sinfonie. Champs-Elysées op, dat zich specialiseert in het repertoire van de eerste helft van de negentiende eeuw. In 1992 werd hij door het Syndicat de la Critique Dramatique et Musicale uitgeroepen tot Muzikale Persoonlijkheid van het Jaar. In juni 1994 leidde hij voor het eerst het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaan­ deren tijdens drie zeer gewaardeerde concerten in de Bourlaschouwburg met een programma van Mozart tot Weill. In 1996 dirigeerde hij Mahler’s Lied von der Erde in deSingel en begon hij kort daarna aan een over meerdere jaren gespreide Bruckner-integrale. In september 1998 nam Philippe Herreweghe de functie van muziekdirecteur van het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen op zich. Zijn discografie is even uitgebreid als gevarieerd. In het romantische repertoire verdienen Ein deutsches Requiem van Brahms, de Missa solemnis van Beetho­ ven, Mendelssohn’s Paulus en Ein Sommernachtstraum, het Concerto voor piano (met Andreas Staier), het Concerto voor cello (met Christophe Coin), de Faust- Szenen en de Tweede en Vierde Symfonie van Schumann en L’enfance du Christ en Les nuits d’été van Berlioz een speciale vermelding. Philippe Herreweghe is Doctor Honoris Causa aan de KU Leuven. William Dazeley Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen

De Britse bariton William Dazeley werd geboren in Warwickshire in 1966 en Tijdens de eerste decennia na zijn ontstaan in het midden van de jaren vijftig, studeerde aan het Jesus College van Cambridge en - dankzij beurzen van de bouwde het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen een stevige reputatie Countess of Munster Trust en de Wolfson Foundation - aan de Guildhall School op als vertolker van het grote, romantische repertoire. De nagelnieuwe Koningin of Music and Drama, waar hij de prestigieuze Gold Medal won. Verder sleepte hij Elisabethzaal te Antwerpen werd de uitvalsbasis voor prestigieuze concerten met de Decca-Kathleen Ferrier Prize in de wacht (1989), de Royal Overseas League dito solisten, en het orkest ondernam zijn eerste grote tournees. In 1985 werd de Singing Competition (1990), de Richard Tauber Prize en de Walter Gruner Interna­ falanx uitgebreid, en konden voor het eerst eigen concertcycli georganiseerd tional Lieder Competition (1991 ). Hij was te gast bij Opera North en de Glynde- worden. Het repertoire werd hierdoor veel breder - met name de muziek van de bourne Touring Opera, vooraleer hij in 1997 zijn debuut maakte in Covent Garden twintigste eeuw kreeg meer aandacht - en door de optredens te spreiden over drie als de Graaf in Chérubin (Massenet) onder leiding van John Eliot Gardiner en verschillende zalen (intussen werd ook in deSingel en de Bourlaschouwburg Guglielmo in Cosi fan tutte (Mozart) onder leiding van Dietfried Bernet. In de geconcerteerd) kon het orkest zijn aanbod sterker differentiëren. Bijkomende cycli Opéra de Lyon was hij te horen in Busoni’s Faust, gedirigeerd door Kent Nagano, in Brussel en Gent versterkten de aanwezigheid in Vlaanderen. Tussen 1985 en en in de Opéra Comique in Pelléas et Mélisande (Debussy) onder leiding van 1997 drukten achtereenvolgens Emil Tchakarov, GOnter Neuhold, Muhai Tang en Georges Prêtre. In Groot-Brittannië verzorgde William Dazeley talrijke recitals Grant Llewellyn als chef-dirigent hun stempel op het orkest. Philippe Herreweghe, met werk van onder meer Schumann, Schubert, Brahms, Wolf en Bartók. Hij die sinds september 1998 muziekdirecteur is, bracht de steeds groeiende interna­ werkte mee aan cd-opnamen van Britten’s Billy Budd en Busoni’s Faust (onder tionale belangstelling voor het orkest in een stroomversnelling. Zélf verantwoorde­ leiding van Kent Nagano), Leoncavallo’s Pagliacci en Puccini’s La Bohème. lijk voor het repertoire tot de late negentiende eeuw - met als eerste hoogtepunt een ophefmakende Brucknercyclus - wordt hij bijgestaan door twee chef-dirigen- ten: Peter Rundel, die hoofdzakelijk de hedendaagse muziek voor zijn rekening neemt, en een wisselende specialist voor de laatromantiek en de muziek uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Als drager van een rijke symfonische traditie wil het orkest ook (verder)bouwen aan de toekomst van de muziek. Zo groeide het uit tot een flexibel en polyglot ensemble dat met panache overstapt van een Brahmssymfonie naar een experimenteel werk. Aansluitend bij deze filosofie wordt sinds 1994 samengewerkt met een huiscomponist. Na de Georgiër Gija Kantsjeli volgde de Brit Robin Holloway. In 1998 nam de intussen beroemde Finse componist Magnus Lindberg het roer over. Als Cultureel Ambassadeur van Vlaan­ deren bespeelde het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen de belang­ rijkste Europese podia, zoals de Musikverein en het Konzerthaus te Wenen, het Festspielhaus in Salzburg, de Royal Festival Hall te Londen, het Amsterdamse Concertgebouw, het Théâtre des Champs-Elysées te Parijs, de Philharmonie te München en de Alte Oper in Frankfurt. Concertreizen door diverse Europese landen en Japan vormen een constante in de rijkgevulde kalender van het orkest, dat regelmatig optreedt met topsolisten, maar ook systematisch op zoek gaat naar jong en onbekend talent. In de discografie van het orkest valt vooral de aandacht voor recente Vlaamse muziek op. Diverse cd-opnamen werden be­ kroond, zoals de Brewaeys-integrale en Goeyvaerts’Aquarius. Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen

Muziekdirecteur Philippe Herreweghe

Concertmeester Altviool Fluit Trom pet Dimitri Ivanov Daniël Schmitt Aldo Baerten Alain De Rudder Elisa Kawaguti Samuel Barsegian Frank Vanhove Luc Van Gorp Ingrid Ceuppens Guido Snijders Steven Verhaert Eerste Viool Wieslaw Chorosinski Johny Grossard Eric Baeten Luc Gysbregts Trom bone Peter Manuilov Jurgen Pfennig Hobo Bart Van Nieuwenhuyze Madeleine Monchablon Bernard Piatkowski Eric Speller Michel Versavel Eva Zylka Peter Swaan Piet Van Bockstal LucVersavel Benny Braude Bart Vanistendael Dimitri Mestdag Bernard Versavel Jan Horna Etienne Wante Laurent Nys Gaston Dekens Tuba Wolfgang Heiremans Cello Klarinet Gustaaf Devolder Frank Houwen Xuewen Gao Nestor Janssens Yuko Kimura Karel Steylaerts Marc Vertessen Pauken Emiel Pieters Denise Seymortier Ria Moortgat KoenWilmaers Françoise Queguiner Birgit Barrea Leo Thijs Guido Van Dooren Tina De Mey Slagwerk Dieter Schützhoff Fagot MarcVercammen Tweede Viool Mieczyslaw Szynal Oliver Engels Gérard Caucheteux Ewa Bobrowska Jan Willekens Graziano Moretto Ludo Cools Irena Sherling Tobias Knobloch Bernadette Hanoulle Contrabas Bruno Verrept Harp FrederikVan Hille Dietmar Grâther Chantal Burie Krystyna Bohacz Christian Vander Borght Floorn Michel Buyle loan Baranga Jeffrey Powers Mia De Kerf Aykut Dursen Koen Cools Krzysztof Kubala Tadeusz Bohuszewicz Gaston Coppye Jack Ooms Robert Vangoidsenhoven Morris Powell David Perry JeremiuszTrzaska Koen Thys Lydia Seymortier Ahavni Soukiassian Marjolein Van derJeught Desguinlei 25.2018 Antwerpen

tel. 03/248.28.28. fax 03/248.28.00. tickets on line: www.desingel.be

6cketsedesingel.be. openingsuren ma-vr 10-19 u u r. za 16-19 uur

Jan Van Rijswijcklaan 155.2018 Antwerpen

tel. 03/244.19.20 . fax 03/244.19.59 . infoedesingel.be

D e S ta n d a a r d h v l V / U | f75- Gemeentekrediet jnformat» i^juwniyt-au. w e k i g j l i m . l l .. ; © O ROE P DtjC\A AGFA deSingel wordt betoelaagd door de Vlaamse Gemeenschap en geniet de steun van de Provincie en de Stad Antwerpen.