Uitbreiding en hernieuwing van het varkensbedrijf van Marnix Pillaert te

Aanmelding/ontwerp-MER: Tekstgedeelte

2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER

eco-scan bvba • 2016_ES_000260_M_LAN_aanmelding_ontwerp_MER 1 | 114 3

titel: Uitbreiding en hernieuwing van het varkensbedrijf van Marnix Pillaert te Vleteren

rapportnummer: 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER

opdrachtgever: Marnix Pillaert Eikhoekstraat 33 8640 Vleteren

contactpersoon opdrachtgever: Marnix Pillaert e-mail: [email protected])

opdrachtnemer: eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 GENT tel +32 9 265 74 06 – fax +32 9 265 74 05 [email protected] – www.eco-scan.be

contactpersoon/auteur(s): Gwynet Leyre e-mail: [email protected]

datum: mei ’18 goedgekeurd: voor eco-scan bvba door

ir. Toon Van Elst, zaakvoerder

copyright: © 2018, eco-scan bvba Reproductie van het volledige rapport is toegestaan. Gedeelten van het rapport mogen slechts worden gereproduceerd na verkregen schriftelijke toestemming van eco-scan bvba.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 2 | 114

Colofon

Opdrachtgever:

Marnix Pillaert Eikhoekstraat 33 8640 Vleteren KBO: 0675.200.073 VE: 2.222.088.866

Opstellers rapport:

 Studiebureau

eco-scan bvba Industrieweg 114H 9032 Gent (Wondelgem)

 M.e.r.-deskundigen

 Coördinatie en Discipline lucht

Toon Van Elst (eco-scan bvba)

 Disciplines water

Johan Versieren (Milieubureau JOVECO bvba)

 Discipline biodiversiteit

Marjan Speelmans (eco-scan bvba)

 Medewerker(s) MER

Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie en geluid

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 3 | 114

Inhoudsopgave

Colofon 3 Inhoudsopgave 4 Lijst van figuren 8 Lijst van tabellen 9 Verklarende woordenlijst 11 Afkortingenlijst 15 Voorwoord 17 1 Inleiding 19 1.1 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project 19 1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht 19 1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages 19 1.4 Betrokken partijen 20 1.4.1 Initiatiefnemer 20 1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen 20 2 Situering project 21 2.1 Ruimtelijke situering 21 2.2 Vergunningstoestand 21 2.3 Administratieve voorgeschiedenis 23 2.3.1 Bijzondere voorwaarden 24 2.4 Randvoorwaarden 27 2.4.1 Juridische randvoorwaarden 27 2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden 31 3 Projectbeschrijving 37 3.1 Verantwoording project 37 3.2 Bedrijfsinfrastructuur 37 3.3 Afbraak- en aanlegfase 39 3.4 Exploitatie- en productiecyclus 39 3.5 Grondstoffen, producten en residuen 40 4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s 42 4.1 Beschrijving alternatieven 42 4.1.1 Nulalternatief 42 4.1.2 Inrichtingsalternatief 42 4.1.3 Uitvoeringsalternatieven 42 4.2 Ontwikkelingsscenario’s 42 5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling 43 eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 4 | 114

6 Disciplinegerichte aanpak 45 6.1 Afbakening studiegebied 45 6.2 Methodiek en significantiekader 45 6.3 Toelichting referentiesituatie 45 6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 45 6.5 Synthese van de milieueffecten 46 6.6 Milderende maatregelen 46 7 Discipline lucht 47 7.1 Geur 47 7.1.1 Afbakening studiegebied 47 7.1.2 Methodiek en significantiekader 47 7.1.3 Toelichting referentiesituatie 48 7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 48 7.2 Stof 52 7.2.1 Afbakening studiegebied 52 7.2.2 Methodiek en significantiekader 52 7.2.3 Toelichting referentiesituatie 52 7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 53 7.3 Verzuring en vermesting 55 7.3.1 Afbakening studiegebied 55 7.3.2 Methodiek en significantiekader 56 7.3.3 Toelichting referentiesituatie 56 7.3.4 Beschrijving van de emissies 56 7.4 Broeikasgas 58 7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht 59 7.6 Milderende maatregelen 60 8 Discipline water 61 8.1 Grondwater 61 8.1.1 Afbakening studiegebied 61 8.1.2 Methodiek en significantiekader 61 8.1.3 Toelichting referentiesituatie 63 8.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 63 8.2 Oppervlaktewater 68 8.2.1 Afbakening studiegebied 68 8.2.2 Methodiek en significantiekader 68 8.2.3 Toelichting referentiesituatie 69 8.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 69 8.3 Bedrijfsspecifieke elementen m.b.t. de Watertoets 69 eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 5 | 114

8.4 Synthese van de milieueffecten 70 8.5 Milderende maatregelen 71 9 Discipline bodem 72 9.1 Afbakening studiegebied 72 9.2 Methodiek en significantiekader 72 9.3 Toelichting referentiesituatie 73 9.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 73 9.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen 73 9.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting 73 9.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden 74 9.5 Synthese van de milieueffecten 74 9.6 Milderende maatregelen 75 10 Discipline biodiversiteit 76 10.1 Afbakening studiegebied 76 10.2 Methodiek en significantiekader 76 10.3 Toelichting referentiesituatie 77 10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 77 10.4.1 Direct ecotoopverlies 77 10.4.2 Verzurende en vermestende depositie 77 10.4.3 Verdroging 78 10.5 Synthese van de milieueffecten 78 10.6 Milderende maatregelen 79 11 Discipline geluid 80 11.1 Afbakening studiegebied 80 11.2 Methodiek en significantiekader 80 11.2.1 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus 80 11.2.2 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren 80 11.2.3 Aannames werking ventilatoren 80 11.2.4 Modelleringen 81 11.2.5 Evaluatie 82 11.3 Toelichting referentiesituatie 83 11.4 Beschrijving en beoordeling milieueffecten 84 11.5 Synthese van de milieueffecten 87 11.6 Milderende maatregelen 87 12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 88 12.1 Afbakening studiegebied 88 12.2 Methodiek en significantiekader 88 12.3 Toelichting referentiesituatie 89 eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 6 | 114

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 90 12.4.1 Het landschap als relatiesysteem 90 12.4.2 Erfgoedaspecten 90 12.4.3 Perceptieve aspecten 90 12.5 Synthese van de milieueffecten 91 12.6 Milderende maatregelen 92 13 Discipline mens 93 13.1 Afbakening studiegebied 93 13.2 Methodiek en significantiekader 93 13.3 Toelichting referentiesituatie 93 13.3.1 Receptoren 93 13.3.2 Wegennet 94 13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 94 13.4.1 Klachtenregistratie 94 13.4.2 Gezondheid 94 13.4.3 Verkeer 96 13.5 Synthese van de milieueffecten 97 13.6 Milderende maatregelen 97 14 Tewerkstellings- en investeringsrapport 98 15 Natura 2000-toets 99 16 Grensoverschrijdende effecten 100 17 Overzicht en toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken 101 18 Leemten in de kennis 105 19 Monitoring en evaluatie 106 19.1 Controle 106 19.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau 106 19.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau 106 19.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater 106 19.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks 106 19.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten 106 20 Conclusie 107 21 Literatuurlijst 109 22 Bijlagen 113

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 7 | 114

Lijst van figuren

Figuur 1 Waterbalans in de huidige en geplande situatie 41 Figuur 2 Beoordeling effect grondwaterwinning op afgesloten laag 61 Figuur 3 Beoordeling effect grondwaterwinning op omliggende winningen 62

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 8 | 114

Lijst van tabellen

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen 20 Tabel 2 Gewestplanbestemmingen binnen 1,5 km rondom de bedrijfscontour van de geplande situatie 21 Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf 21 Tabel 4 Stedenbouwkundige vergunningen 23 Tabel 5 Exploitatie- en milieuvergunningen 24 Tabel 6 Juridische randvoorwaarden 27 Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden 31 Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur 37 Tabel 9 Jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen, producten en residuen 40 Tabel 10 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect- matrix) 44 Tabel 11 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen 46 Tabel 12 Significantiekader voor geur - bronnencluster 47 Tabel 13 Geuremissiefactor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen 48 Tabel 14 Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 49 Tabel 15 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster 49 Tabel 16 Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones 50 Tabel 17 Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek 50 Tabel 18 Toetsing inrichting aan de Vlarem II afstandsregels voor varkens 51 Tabel 19 Significantiekader voor stof 52 Tabel 20 Stofemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen 53 Tabel 21 Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 53 Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen 54 Tabel 23 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j) 56 Tabel 24 NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016) 56 Tabel 25 Ammoniakemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen 56 Tabel 26 Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 57 Tabel 27 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Vleteren in 2010, en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012) 58 Tabel 28 Samenvatting effecten voor de discipline lucht 59 Tabel 29 Significantiekader voor de aspecten waterhuishouding (bronbemaling + beperking infiltratiecapaciteit), waterverbruik en grondwaterkwaliteit (vermestende invloed) 62 Tabel 30 Bepaling grondwatertafeldaling 65 Tabel 31 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting (cijfers VMM/LNE) 66 Tabel 32 Invullen waterbehoefte huidig situatie 67 Tabel 33 Invullen waterbehoefte geplande situatie 68 Tabel 34 Significantiekader voor oppervlaktewater 68 Tabel 35 Benodigde informatie ter uitvoering van de watertoets 70 Tabel 36 Samenvatting effecten voor de discipline water 71 Tabel 37 Significantiekader voor de discipline bodem 72 Tabel 38 Geologische opbouw (o.b.v. virtuele boring t.h.v. bedrijf (www.dov.vlaanderen.be)) 73 Tabel 39 Mestopslagcapaciteit in de huidige en geplande situatie 74 Tabel 40 Samenvatting effecten voor de discipline bodem 75 Tabel 41 Significantiekader voor de discipline biodiversiteit 76 Tabel 42 Habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 kilometer rondom de inrichting. 77 Tabel 43 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebieden (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie 77 Tabel 44 Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie 78 eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 9 | 114

Tabel 45 Samenvatting effecten voor de discipline biodiversiteit 78 Tabel 46 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen 83 Tabel 47 Technische specificaties ventilatoren per stal (huidige situatie) 84 Tabel 48 Technische specificaties ventilatoren per stal (geplande situatie) 84 Tabel 49 Overzicht diverse milieukwaliteitsnormen (MKN) in open lucht 85 Tabel 50 Overzicht diverse toetsingswaarden voor continue bronnen 85 Tabel 51 Overzicht diverse toetsingswaarden voor incidentele bronnen 85 Tabel 52 Toetsing continue bronnen huidige situatie (toetsing voor hernieuwing) 86 Tabel 53 Toetsing continue bronnen in geplande situatie 86 Tabel 54 Toetsing incidentele bronnen 87 Tabel 55 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen 87 Tabel 56 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 88 Tabel 57 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 91 Tabel 58 Significantiekader voor de discipline mens aspecten klachten en transport 93 Tabel 59 Overzichtstabel van aspecten ruimtegebruik en betrokken bevolking in het studiegebied van de inrichting (1 km rondom de site) 93 Tabel 60 Stressoren en gerelateerde gezondheidsimpact 94 Tabel 61 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie 96 Tabel 62 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens 97 Tabel 63 Overzicht Beste Beschikbare technieken voor de veeteeltsector 101

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 10 | 114

Verklarende woordenlijst

98-percentiel het 98-percentiel voor 1 ouE/m³ geeft de zone aan waarbinnen gedurende 2 % van de tijd op jaarbasis een concentratie van 1 se/m³ of meer waarneembaar is. abiotisch milieu de niet-levende materie aerodynamische diameter de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje alluviaal behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei antropogeen ontstaan door menselijke activiteit aquifer ondergrondse verzadigde watervoerende zandafzettingen, (deels) omgeven door ondoordringbare lagen zoals kleipakketten autonome ontwikkeling de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf

Belgisch Biotische Index een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen biotisch met betrekking tot de levende materie bodemkaart geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt worden door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan bronnencluster twee (of meer) bronnen met een gelijkaardig geurkarakter vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het

nuleffectniveau (0,5 ouE/m³) van de ander bron is gelegen denitrificatie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaerobe omstandigheden depositie afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem, het is een hoeveelheid

per tijds- en oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag.ha) discipline milieuaspect dat in het kader van m.e.r. onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘licht’, ‘warmte en straling’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ drainageklasse ontwateringstoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem ecosysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ecotoop ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 11 | 114

effecten veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten emissie uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geurdrempel concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie

een geurconcentratie van één ouE/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld grondwaterkwetsbaarheid hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging in het algemeen vanaf het maaiveld hoog geurgevoelig gebied waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen, … Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. immissie de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht indelingslijst de aan het Vlarem als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen ingreep-effect-schema schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt initiatiefnemer de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen kritische last de maximaal toegelaten depositiewaarde van een bepaald ecosysteem per oppervlakte- en tijdseenheid die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis laag geurgevoelig gebied industriegebieden, openbare wegen, … matig geurgevoelig gebied gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijfsterrein gelegen bedrijfswoningen, natuurterreinen, sportterreinen, … Dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bv. van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn. Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn. materialendecreet het materialendecreet regelt het duurzaam beheer van materiaal- kringlopen en afvalstoffen. Eén van de basisprincipes in het Materialendecreet is een duidelijke prioriteitsvolgorde voor de omgang met materialen, en niet alleen afvalstoffen. De voorkeur gaat uit naar hergebruik, recyclage en nuttige toepassing; het storten van afval wordt als laatste optie gezien m.e.r.-plicht de verplichting tot het opstellen van een MER voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 12 | 114

m.e.r.-deskundige natuurlijke of rechtspersoon door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een MER in één of meerdere disciplines ‘mens’, ‘biodiversiteit’, ‘bodem’, ‘water’, ‘lucht’, ‘geluid en trillingen’, ‘klimaat’, ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ mestverwerking het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu’s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu’s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht milderende maatregelen maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen milieu de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat nulalternatief toestand wanneer er niets aan de bestaande toestand verandert olfactorisch betreft de geur ontwikkelingsscenario beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties

OPS-model Operationeel Prioritaire Stoffen model is een rekenprogramma om de verspreiding van verontreinigde stoffen in de lucht te simuleren peilbuizen tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentielwaarde percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden projectgebied het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling studiegebied het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een droge stofgehalte hoger dan 20 % vegetatie ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen waarnemingsdrempel laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen watertoets een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een initiatief schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 13 | 114

het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur zuurequivalent eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten, deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram

SO2, 46 gram NO2 en 17 gram NH3

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 14 | 114

Afkortingenlijst

ABS Algemeen Boerensyndicaat a.d. aerodynamische diameter

ANB Agentschap Natuur en Bos

APA Algemeen Plan van Aanleg

BB Boerenbond

BBI Belgisch Biotische Index

BBT Beste Beschikbare Technieken

BD Deputatie

BPA Bijzonder Plan van Aanleg

BREF Best Available Techniques Reference Documents

B.S. Belgisch Staatsblad

BWK biologische waarderingskaart

CBS College van Burgemeester en Schepenen dB decibel

DOV Databank Ondergrond Vlaanderen

EU Europese Unie

GNOP Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan

GOP Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning- en Projecten

GPBV Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging

GRSP Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRUP Gemeentelijk Ruimtelijk Uitvoeringsplan

IBA Individuele behandeling afvalwater

IMPACT Immission Prognosis Air Concentration Tool

IPPC Integrated Pollution Prevention and Control

KB Koninklijk Besluit

KL kritische last

LAT lange afstandstransport

MAP Mestactieplan m.e.r. milieueffectrapportage

MER milieueffectrapport

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 15 | 114

MINA Milieu- en Natuurraad Vlaanderen

MIRA Milieurapport Vlaanderen

MLTD middellange termijndoelstelling

MTC maximaal toelaatbare concentratie

NEC National Emissions Ceiling

NER nutriëntenemissierechten

NH3 ammoniak

+ NH4 ammonium

OPS Operationeel Prioritaire Stoffen ouE geureenheid (European Odour Unit, EN13725)

OVAM Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij

PM Particulate Matter

PRSP Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan

PRUP Provinciaal Ruimtelijk Uitvoeringsplan

RSV Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen

SBZ Speciale Beschermingszone se snuffeleenheid

VEN Vlaams Ecologisch Netwerk

VHA Vlaamse Hydrografische Atlas

VITO Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek

Vlaams Reglement betreffende het duurzaam beheer van VLAREMA materiaalkringlopen en afvalstoffen

Vlarem Vlaams Reglement op de Milieuvergunningen

VLM Vlaamse Landmaatschappij

VMM Vlaamse Milieumaatschappij

VOS vluchtige organische stoffen

Zeq zuurequivalenten

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 16 | 114

Voorwoord

Aanmelding

De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de m.e.r.-procedure. Tevens is het de bedoeling om informatie te bieden over het gekozen traject voor voorliggend project.

Milieueffectrapportage: algemeen

Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en geëvalueerd worden. Dit gebeurt voordat het project plaatsvindt en resulteert in het al dan niet opstellen van een milieueffectrapport (MER). Met de in werking treding van de omgevingsvergunning gaat de m.e.r. niet langer volledig vooraf aan de aanvraag van de vergunning, maar is deze geïntegreerd in de vergunningsaanvraag. Gelijktijdig met de adviesaanvragen tijdens de vergunningsprocedure worden ook adviezen op het project-MER gevraagd. Beide dossiers worden tevens gelijktijdig ter inzage gelegd. Tijdens de vergunningsprocedure wordt het MER al dan niet goedgekeurd door de dienst Mer. Bij een afkeuring van het MER stopt de volledige vergunningsprocedure.

Kort overzicht van de m.e.r.-procedure

Voorafgaand aan de omgevingsvergunningsaanvraag kan de m.e.r.-procedure reeds gestart worden. Hierbij kan een keuze gemaakt worden uit verschillende trajecten (Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning – versie 8/12/16, LNE). In voorliggend project werd geopteerd om naast de verplichte onderdelen (aanmelding + opmaak project-MER) ook verzoek tot scopingsadvies, openbare raadpleging en verzoek tot voorlopige goedkeuring toe te voegen aan het traject. Het traject voor dit project ziet er dan als volgt uit: a) Aanmelding + verzoek scopingsadvies: het aanmeldingsdossier omvat de eerste procedurele stap in de opmaak van het MER. Dit dossier omvat de melding van de initiatiefnemer aan de dienst Mer met het voornemen om een project-MER op te stellen. Deze aanmelding dient aan minimale inhoudelijke vereisten te voldoen (voor details: Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning). In voorliggend geval wordt geopteerd om het aanmeldingsdossier reeds uit te werken tot een ontwerp-MER, waarin ook reeds de te verwachten effecten begroot worden en indien noodzakelijke milderende maatregelen voorgesteld worden.

Gelijktijdig met het aanmeldingsdossier wordt een verzoek tot scopingsadvies bij de dienst Mer ingediend. De dienst Mer bezorgt de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties, die op basis van de geografische ligging van het project en van de mogelijke te verwachten effecten geselecteerd worden. De geraadpleegde adviesinstanties bezorgen hun advies binnen de 30 dagen aan de dienst Mer. Indien het advies niet tijdig wordt verleend, wordt de procedure voort- gezet. Uiterlijk 60 dagen na ontvangst van de aanmelding bezorgt de dienst Mer een beslissing over de aanmelding aan de initiatienemer. De aanmelding wordt dan ook bekend gemaakt op de website van de dienst Mer. b) Openbare raadpleging: in dit dossier wordt geopteerd om het aanmeldingsdossier ter inzage te leggen bij de gemeente Vleteren. Zo worden in eerste instantie de belanghebbenden (vb. omwonenden) op de hoogte gesteld van het voorgenomen project en kan er bij de verdere uitwerking van het project- MER rekening gehouden worden met eventuele bezorgdheden vanuit de omgeving. De openbare raadpleging loopt gelijktijdig met het verzoek tot scopingsadvies en wordt onder de vorm van een terinzagelegging bij de gemeente gedurende 30 dagen uitgevoerd. Eventuele inspraakreacties worden verzameld op de desbetreffende gemeente/stad of kunnen rechtstreeks aan de dienst Mer bezorgd worden (digitaal: via https//www.lne.be/digitaal-inspreken-op-een-kennisgevingsnota). De ontvangen inspraakreacties worden gebundeld en mee opgenomen in het scopingsadvies van de dienst Mer. De Dienst Mer betekent het scopingsadvies voor het opstellen van het MER aan de initiatiefnemer en de betrokken instanties binnen 60 dagen na datum van ontvangst van de aanmelding.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 17 | 114

Op basis van de ontvangen adviezen en/of inspraakreacties uit de openbare raadpleging kan geopteerd worden om een overleg te laten plaatsvinden met de dienst Mer, initiatiefnemer en adviesinstanties. c) Opmaak project-MER: rekening houdend met het scopingsadvies en eventuele reacties uit de openbare raadpleging wordt de ontwerptekst aangepast en aangevuld. Indien noodzakelijk worden er bijkomende milderende maatregelen voorgesteld. d) Verzoek tot voorlopige goedkeuring project-MER: Na de opmaak van het project-MER wordt het dossier opnieuw ingediend bij de dienst Mer met het verzoek tot voorlopige goedkeuring. Hierbij toetst de dienst Mer de kwaliteit van het project-MER af voorafgaand aan de vergunningsaanvraag. Na de voorlopige goedkeuring door de dienst Mer kan het MER tijdens de vergunningsaanvraag enkel afgekeurd worden op basis van nieuwe informatie uit het openbaar onderzoek of de adviesvraag in het kader van de vergunningsaanvraag. De dienst Mer neemt binnen de 30 dagen na ontvangst een beslissing over de voorlopige goed- of afkeuring. e) Omgevingsvergunningsprocedure: het voorlopig goedgekeurd project-MER wordt toegevoegd aan de omgevingsvergunningsaanvraag en samen ingediend. De bevoegde overheid neemt na 30 dagen een beslissing omtrent de volledigheid en ontvankelijkheid van het dossier. Na het openbaar onderzoek en de raadpleging van de adviesinstanties in het kader van de omgevingsvergunningsprocedure neemt de dienst Mer een definitieve beslissing over de goed- of afkeuring van het project-MER. Dit gebeurt binnen de 60 dagen na de volledig en ontvankelijkheidsverklaring van de aanvraag. Bij een afkeuring wordt de omgevingsvergunningsprocedure stopgezet.

Wat zijn nuttige inspraakreacties?

Zoals eerder vermeld kan de Dienst Mer enkel zinvolle reacties gebruiken voor het opstellen van het scopingsadvies. Dit kunnen opmerkingen zijn over de vorm en presentatie van het MER maar ook inhoudelijke opmerkingen zoals opmerkingen over het voorgenomen project zelf, over de alternatieven, over de beschrijving van de bestaande toestand, milieueffecten en milderende maatregelen, over de opvolging en evaluatie van de effecten, over de leemten in de kennis, ...

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 18 | 114

1 Inleiding

1.1 Beknopte beschrijving van het voorgenomen project

Het varkensbedrijf op naam van Marnix Pillaert, gelegen langsheen Eikhoekstraat 33 te Vleteren, is momenteel vergund voor het houden van 276 zeugen (60 kraamzeugen, 40 jong gedekte zeugen en 176 zeugen), 4 beren, 2.083 vleesvarkens en 73 andere varkens. Er worden tevens 780 biggen gehuisvest. De varkens worden gehuisvest in vier stallen, waarvan twee (stal 2 en 3) deels ammoniak-emissiearm zijn uitgevoerd. Stal 1 is een traditioneel uitgevoerde vleesvarkensstal en stal 4 omvat enkele dierplaatsen voor quarantaine en voor 1 beer en is tevens traditioneel uitgevoerd.

De exploitant wenst een uitbreiding en hervergunning te verkrijgen, waarbij in de gewenste situatie 356 zeugen (92 kraamzeugen en 264 zeugen), 2.101 vleesvarkens, 40 andere varkens (niet gedekte jonge zeugen), 3 beren en 1.840 biggen gehuisvest worden. Om deze uitbreiding te verwezenlijken zal één stal (stal 4) afgebroken worden en zal stal 2 uitgebreid worden. Het nieuwe stalgedeelte (voor biggen en kraamzeugen) zal ammoniakemissie arm in de put uitgevoerd worden (systeem V-1.5 en V-2.2). In de bestaande traditionele stal(de)len zal een interne herschikking van de dierplaatsen gebeuren, waarbij de verschillende diergroepen (zeugen, vleesvarkens, biggen...) zoveel mogelijk gegroepeerd worden.

In het MER zal een evaluatie gemaakt worden tussen de huidig vergunde situatie en de geplande situatie van dit project. Als de aangevraagde uitbreiding niet verkregen wordt, valt het bedrijf terug op de bestaande vergunning (d.i. de huidig vergunde situatie), dit tot 16/02/2026.

1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht

Het “Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende de vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan de milieueffectrapportage” werd op 17/02/2005 in het Staatsblad gepubliceerd als uitvoeringsbesluit bij titel IV van het Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. Dit besluit bevat een bijlage I en een bijlage II met lijsten van m.e.r.-plichtige categorieën van projecten. Voor de projecten uit bijlage II kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie. Naar aanleiding van het uitvoeringsbesluit van 1 maart 2013 (B.S. 29 april 2013) is eveneens een bijlage III-lijst opgesteld met projecten die m.e.r.-screeningsplichtig zijn.

De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing aan voor een bedrijf tot 356 zeugen (92 kraamzeugen en 264 zeugen), 2.101 vleesvarkens, 40 andere varkens en 3 beren. Het project valt daardoor in de categorie 1 e) (Intensieve veeteeltbedrijven) uit de lijst van bijlage II: ‘Gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van 900 + het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van 3.000 groter is dan 1’. De voorvermelde verhouding bedraagt namelijk 1,11. Deze inrichting is dan ook m.e.r.- plichtig.

1.3 Relevante gegevens uit vorige rapportages

Voor de betrokken partij werden in het verleden nog geen MER’s of ontheffingen opgesteld. Er werden evenmin andere relevante studies betreffende milieueffecten opgesteld.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 19 | 114

1.4 Betrokken partijen

1.4.1 Initiatiefnemer Marnix Pillaert Eikhoekstraat 33 8640 Vleteren

1.4.2 Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen De initiatiefnemer die de m.e.r.-plichtige activiteit wil ondernemen laat het MER opstellen door een werkgroep van deskundigen van verschillende disciplines, het zogenaamde team van deskundigen. De betrokkenheid van onafhankelijke, erkende deskundigen moet de wetenschappelijke waarde en de objectiviteit van het MER waarborgen. Deze deskundigen zijn door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu, erkend voor één of meerdere disciplines.

De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, zodat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een deskundige voor de discipline lucht, water en biodiversiteit in het team van deskundigen opgenomen.

Tabel 1 m.e.r.-deskundigen die hun medewerking aan dit project verlenen discipline erkend deskundige erkenning coördinaten coördinatie Toon Van Elst erkenning als coördinator eco-scan BVBA bestaat niet als dusdanig, maar Industrieweg 114H de coördinator wordt gekozen uit MER-deskundigen (EDA/553 9032 Wondelgem (Gent)) onbepaalde duur) biodiversiteit Marjan Speelmans EDA/730/V-1 eco-scan BVBA onbepaalde duur Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent) water Johan Versieren EDA/59 Milieubureau JOVECO bvba onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek lucht Toon Van Elst EDA/533 OLFASCAN nv Industrieweg 114H 9032 Wondelgem (Gent)

De overige relevante aspecten (geluid, bodem, effecten op de mens en zijn omgeving, en landschap) worden behandeld door de coördinator van het team van deskundigen. Het is tevens de taak van de coördinator om van de deelonderzoeken een coherent geheel te maken en de eindconclusies in samenspraak met de andere deskundigen te formuleren. De coördinator treedt tevens op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen.

De erkende deskundigen worden verder bijgestaan door:

 Gwynet Leyre, medewerkster coördinatie en geluid

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 20 | 114

2 Situering project

2.1 Ruimtelijke situering

Het bedrijf is gelegen in de Eikhoekstraat 33 te Vleteren, en beslaat de kadastrale percelen 2de afdeling, sectie B, nrs. 71g, 71h, 90w en 91r. De dieptedrainage situeert zich op de percelen 236f en 236e, het water van deze dieptedrainage wordt gecollecteerd in een verzamelput op perceel 234m. Een uittreksel van de topografische kaart van België wordt weergegeven in Bijlage 1. Een kopie van het kadasteruittreksel wordt weergegeven in Bijlage 2. In Bijlage 3 wordt het stratenplan in de omgeving van de inrichting weergegeven en op Bijlage 4a wordt een luchtfoto van de inrichting getoond. Op de luchtfoto in Bijlage 4b wordt de ruimere omgeving van het bedrijf weergegeven.

Het bedrijf is volledig gelegen binnen landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De andere gewestplanbestemmingen die binnen een straal van 1,5 km rondom de inrichting voorkomen, worden in onderstaande tabel weergegeven (zie ook Bijlage 5 - Gewestplan).

Tabel 2 Gewestplanbestemmingen binnen 1,5 km rondom de bedrijfscontour van de geplande situatie kortste afstand (m) windrichting agrarisch gebied 355 O woongebied met landelijk karakter 725 N-NW woongebied met landelijk karakter en cultureel- 1.120 N-NW historisch en/of esthetische waarde gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar 1.100 N-NW nut ambachtelijke bedrijven en kmo’s 1.200 N – NO woongebied 1.265 N-NO woonuitbreidingsgebied 1.295 N-NO parkgebied 1.390 N-NO woongebied met cultureel-historische en/of 1.395 N-NO esthetische waarde

Het bedrijf is gelegen in het Provinciaal RUP “Solitaire vakantiewoningen Westhoek”. Gezien de activiteiten van het bedrijf anders zijn dan de opzet van dit PRUP is het PRUP niet van toepassing op het bedrijf. Op zo’n 135 m ten ZO van het bedrijf is het gemeentelijk RUP Eikhoek gelegen dat landschappelijk waardevol gebied wijzigt in ondermeer zone voor ambachtelijke bedrijf met een overdruk woonzone.

Het bedrijf bevindt zich volledig op het grondgebied van de gemeente Vleteren. Het bedrijf is op zo’n 2,2 km van het grondgebied van (ten NW) en op ca. 2,3 km van Lo-Reninge gelegen (ten O). Op 2,7 km ten westen van de projectlocatie bevindt zich het grondgebied van en op 5,4 km ten ZO het grondgebied van Ieper. De afstand van het bedrijf tot Frankrijk bedraagt 8,9 km. Grensoverschrijdende effecten worden niet uitgesloten en zullen daar waar van toepassing besproken worden, zie effectenbespreking in de disciplines.

2.2 Vergunningstoestand

Een overzicht van de huidige en de geplande vergunningssituatie wordt gegeven in onderstaande tabel (Tabel 3).

Tabel 3 Vergunningsplichtige inrichtingen op het bedrijf rubrieknr. omschrijving klasse huidig vergund gepland aanvraag 6.5.1° Brandstofverdeelsinstallat 3 - 1 verdeelslang hernieuwing eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 21 | 114

rubrieknr. omschrijving klasse huidig vergund gepland aanvraag ies voor motorvoertuigen, (wijziging met max. 2 rubrieknum verdeelslangen waarmee mer) uitsluitend eigen bedrijfsvoertuigen bevoorraad worden 9.4.1.c)2° Varkensstallen in agrarisch 1 2.436 varkens, 2.500 varkens, waarvan: Uitbreiding gebied voor meer dan 1000 waarvan:  356 zeugen hernieuwing varkens  236 zeugen  3 beren  2.141 andere varkens + mestscheider  4 beren  2.196 andere (waarvan 1.915 varkens plaatsen voor (waarvan mestvarkens van meer 1955 plaatsen dan 30 kg) voor mestvarkens van meer dan 30 kg)  mestscheider (max. 4.800 ton/jaar) 12.2.1° Transformatoren met een 3 160 kVA 160 kVA Hernieuwing individueel nominaal vermogen van 100 kVA t.e.m. 1000 kVA 15.1.1° Opstallen van voertuigen 3 8 voertuigen en 12 voertuigen en Uitbreiding en aanhangwagens aanhangwagens aanhangwagens Hernieuwing

16.3.1.1° Koelinstallaties voor het 3 - 23 kW Uitbreiding bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airco’s met een geïnstalleerd vermogen van 5 kW t.e.m. 200 kW

17.3.2.1.1.1. Opslagplaatsen voor 3 - 15.300 kg mazout Wijziging b) vloeistoffen en vaste (18.000 liter) rubrieknummer stoffen op basis van etikettering gekenmerkt Hernieuwing door het gevarenpictogram GHS02 (

) Ontvlambare vloeistoffen van gevarencat. 3 (gasolie, diesel…) met gezamenlijke opslagcapaciteit van 100 kg t.e.m. 20 ton 17.3.6.1°b) Opslag van mazout 3 15.300 kg mazout - Wijziging (18.000 liter) rubrieknummer Hernieuwing 17.4° Opslagplaatsen en/of 3 - 500 kg Uitbreiding verkooppunten van gewasbeschermingsmi gevaarlijke producten in ddelen en reinigings- kleinverpakkingen van max. en ontsmettingsmiddelen 25 l of kg 17.3.9.1° Brandstofverdeelinstallatie 3 - 1 verdeelslang Wijziging rubrieknummer Hernieuwing 19.6.2°a) opslagplaatsen van hout, 3 100 ton hout 200 m³ hout(snippers) Wijziging eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 22 | 114

rubrieknr. omschrijving klasse huidig vergund gepland aanvraag stro, e.d. wanneer de (snippers) in een in een lokaal Hernieuwing inrichting volledig of lokaal gedeeltelijk gelegen is in een gebied ander dan industriegebied: meer dan 20 ton t.e.m. 100 ton of meer dan 40 m³ t.e.m. 200 m³ in een lokaal 28.2.c) 1° opslag van dierlijke mest 3 4.385 m³ 4.622 m³ Uitbreiding in agrarisch gebied Hernieuwing 43.1.1°b) Verbrandingsinrichtingen 3 490 kW 350 kW Wijziging zonder Hernieuwing elektriciteitsproductie van 300 kW t.e.m. 500 kW

53.8.2° Grondwaterwinning 2 10 m³/dag 10 m³/dag Uitbreiding waarvan het totaal 250 m³/jaar uit: 250 m³/jaar uit: Hernieuwing opgepompte debiet groter 1 verbuisde 1 verbuisde boorput van is dan 5.000 m³/jaar en boorput van 132 m 132 m kleiner is dan 30.000 Landeniaan (1010): Landeniaan (1010): m³/jaar of minimaal één enkel voor enkel voor noodgevallen put een diepte heeft die noodgevallen en en peilmetingen groter is dan het peilmetingen locatiespecifieke dieptecriterium zoals 16 m³/dag 16 m³/dag weergegeven op de kaart in 5.250 m³/jaar uit: 6.500 m³/jaar uit: bijlage 2ter van dit besluit 1 diepdrainage van 1 diepdrainage van 8 m waarbij het totaal 8 m kwartair (0100): opgepompte debiet kleiner kwartair (0100) drinkwater dieren of gelijk is aan 30.000 m³/jaar

Zoals blijkt uit de indelingsrubrieken wordt de inrichting ingedeeld als een klasse 1 bedrijf. De procedure houdt in dat de vergunning dient aangevraagd te worden bij de deputatie van de provincie West- Vlaanderen.

2.3 Administratieve voorgeschiedenis

Voor de exploitatie van de landbouwinrichting zijn de volgende stedenbouwkundige (Tabel 4), exploitatie- en milieuvergunningen (Tabel 5) bekend.

Tabel 4 Stedenbouwkundige vergunningen begindatum onderwerp overheid 07-06-2016 Bouwen van een open loods voor algemeen landbouwgebruik en de aanleg van een CBS ondergrondse hemelwaterkelder met filtreersysteem 18-07-2015 Bouwen open loods voor de opslag van houtsnippers met bijhorende betonverharding CBS 16-02-2014 Bouwen van een aardappelloods met bijhorende betonverharding en een prefab CBS elektriciteitscabine 10-08-2012 Kraamstal voor zeugen CBS 02-03-2006 Aanbouw ammoniakemissie-arme vleesvarkensstal en de aanbouw van een CBS ammoniakemissiearme zeugenstal met regenwateropvang 16-08-2001 Bouwen van een loods CBS 27-03-1998 Slopen mestvarkensstal en bouwen nieuwe mestvarkensstal zonder wijziging vergund CBS aantal dieren eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 23 | 114

begindatum onderwerp overheid 20-03-1997 Slopen zeugenstal CBS 16-11-1995 Bouwen varkensstal + berging CBS 04-08-1993 Bouwen aalput CBS 29-03-1989 Bouwen zeugenstal CBS 02-09-1979 Bouwen van een bergplaats CBS 20-02-1978 Bouwen van een zeugenstal CBS 08-01-1976 Uitbreiding bestaand landbouwbedrijf + voederlokaal – berging CBS 13-07-1967 Uitbreiding van schotel- washuis en bouwen van lokaal voor sproeistoffen CBS 13-09-1966 Bouwen van een mestkuikenhok en legkippenhok CBS 25-05-1963 Uitbreiden van een hoenderhok CBS 04-03-1957 Bouwen van een woonhuis CBS

Tabel 5 Exploitatie- en milieuvergunningen begindatum einddatum onderwerp exploitant overheid 16/02/2006 16/02/2026 verder exploiteren en veranderen tot 200 Marnix Pillaert Deputatie zeugen, 4 beren, 1.400 mestvarkens, 4.399 m³ mest, mobiele mestscheider 4.800 ton/jaar, 15/000 l mazout + 1 verdeelslang, stalplaats 8 voertuigen 04/05/2006 16/02/2026 uitbreiden tot 236 zeugen, 4 beren, 2.200 Marnix Pillaert Deputatie mestvarkens, 4.366 m³ mest, mobiele mestscheider 4.800 ton/jaar, 18.000 l mazout + 1 verdeelslang, stalplaats 8 voertuigen 15/07/2010 16/02/2026* verder exploiteren en veranderen waarbij Marnix Pillaert Deputatie de vergunning verleend wordt voor het verder exploiteren en veranderen tot 236 zeugen, 4 beren, 2.200 mestvarkens, 4.366 m³ mest, mobiele mestscheider 4.800 ton/jaar, 18.000 l mazout + 1 verdeelslang, stalplaats 8 voertuigen, grondwaterwinning 3,33 m³/d en 1.000 m³/j in het Quartair dek voor een termijn van tot 16/02/2026 en voor grondwaterwinning 6,66 m³/d en 1.998 m³/j in het Landeniaan zand voor een termijn van 5 jaar 13/12/2012 16/02/2026 uitbreiden met 19 m³ mest, het Marnix Pillaert Deputatie verminderen met 4 mestvarkens, het verplaatsen van 12 zeugen naar een nieuwe stal 10/07/2014 16/02/2026 Uitbreiden met transfo 160 kVa, 150 m³ Marnix Pillaert Deputatie houtopslag, stookinstallatie 490 kW 19/11/2015 16/02/2026** Diepe winning, overe inrichtingen Marnix Pillaert Deputatie 26/10/2017 16/02/2026 verder exploiteren diepe winning Marnix Pillaert Deputatie *einddatum voor grondwaterwinning in het Landeniaan: 15/07/2015 **einddatum voor grondwaterwinning in het Landeniaan: 19/11/2017

2.3.1 Bijzondere voorwaarden Naast de algemene voorwaarden werden volgende relevante bijzondere voorwaarden opgelegd:

De exploitant dient maximaal grondwaterbesparende maatregelen, (zoals bijvoorbeeld lage drukregeling water, aangepaste drinknippels, het gebruik van brijbakken, het gebruik van regenwater voor reiniging, droge reiniging of reiniging met hogerukreiniger, …) te implementeren in de bedrijfsvoering. eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 24 | 114

Quartair dek

1. Regenwater moet maximaal aangewend worden in de bedrijfsvoering. Prioritair wordt het gebruikt voor de laagwaardige toepassingen zoals het reinigen van de stallen en verharde oppervlakte en voor het gebruik in de luchtwassers. Daarnaast kan het ook gebruikt worden als drinkwater voor de dieren indien onvoldoende andere waterbronnen (leidingwater, grondwater, …) beschikbaar zijn; ok

2. Technische maatregelen moet genomen worden zodat steeds prioritair gebruik gemaakt wordt van de beschikbare Quartiaire water alvorens het Landeniaanwater te gebruiken. ok

Landeniaan zand

1. Regenwater moet maximaal aangewend worden in de bedrijfsvoering. Prioritair wordt het gebruikt voor de laagwaardige toepassingen zoals het reinigen van de stallen en verharde oppervlakte en voor het gebruik in de luchtwassers. Daarnaast kan het ook gebruikt worden als drinkwater voor de dieren; ok

2. De landeniaanwinning mag enkel in geval van nood gebruikt worden indien de andere alternatieve waterbronnen onvoldoende water leveren. Er moet steeds naar gestreefd worden deze alternatieve waterbronnen prioritair en maximaal te gebruiken; ok

3. Het wateraanwendingsplan moet up-to-date zijn. Het wateraanwendingsplan moet bestaan uit een uitvoeringsplan en een stappenplan. In het uitvoeringsplan worden de verschillende waterbronnen, buffers, leidingen, debietsmeters, pompen en aftappunten aangeduid. Daarnaast wordt ook een stappenplan opgesteld waarin concreet de verschillende waterbronnen worden aangegeven die worden ingezet, in functie van hun toepassing in het bedrijf. In dit stappenplan wordt verduidelijkt hoe en waar alternatieven voor het Landiaanwater worden ingezet – de beschikbare waterbronnen moeten verder onderzocht worden (extra regenwater, oppervlaktewater, ondiep grondwater, leidingwater, …). De uitvoering van het stappenplan moet zowel op een kwantitatieve als kwalitatieve manier onderbouwd worden. Het wateraanwendingsplan moet aantonen dat de afhankelijkheid van het Landeniaanwater steeds tot een minimum wordt herleid. Het uitvoeringsplan en het stappenplan moet steeds ter inzage bijgehouden worden voor de toezichthoudende ambtenaar en dit ten laatste 3 maand na Vlarembesluit; Ok, het bedrijf beschikt over een wateraanwendingsplan opgesteld door Inagro.

4. Conform VLAREM II artikel 5.53.2.2 en artikel 5.53.3.1 dient de boorput uitgerust te worden met een peilbuis, een debietmeter en een aftapkraantje na de debietmeter. De afzonderlijke peilbuis moet recht en onvervormbaar zijn en voldoende diep zijn om steeds peilmetingen uit te kunnen voeren. De binnendiameter van deze peilbuis dient minimaal 32 mm te bedragen; ze moet met een dopje worden afgesloten om verontreiniging te vermijden. Er dient een afdichtende putkap aangebracht te worden boven de putbuis die waterdicht dient gemaakt te worden. De debietteller moet in de toezichtskamer zelf worden aangebracht. Ook een aftapkraantje moet aangebracht worden na de teller. De toezichtkamer van de boorput moet volledig bedekt worden met een stevig afdichtend putdeksel; ok

5. Het grondwaterpeil in werking in de boorput van de grondwaterwinning wordt maandelijks gemeten (indien de put werd gebruikt in deze maand) om de evolutie van het grondwaterpeil beter te kunnen volgen. Hierbij wordt de tijd dat de pomp in werking was voor de peilmeting werd uitgevoerd en het ogenblikkelijke debiet waarbij werd gepompt tijdens de peilmeting geregistreerd en genoteerd. Er moet minimaal 30 minuten gepompt worden alvorens een peilmeting in werking uit te voeren;

Maandelijks wordt een peilmeting in rust uitgevoerd in de boorput na het stilleggen van een grondwaterwinning gedurende ten minste 8 uur. De tijd van stilstand van de grondwaterwinning voorafgaand aan de peilmetingen worden zorgvuldig genoteerd;

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 25 | 114

De resultaten van deze peilmetingen moeten worden genoteerd in een register dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthoudende ambtenaren;

Indien de winning werd gebruikt gedurende het jaar dient 1 kwaliteitsanalyse voor dat jaar uitgevoerd te worden op het grondwater. Het staal boorputwater moet rechtsreeks uit de boorput worden genomen.

De volgende parameters moeten worden bepaald: PH, elektrische geleidbaarheid (in µS/cm), temperatuur, totale hardheid (in °F), tijdelijke hardheid (in °F), alkaliniteit t.o.v. methyloranje, alkaliniteit t.o.v. fenolftaleïne, zuurstofgehalte (mg/l) en tevens minstens de volgende ionen (in mg/l);

Anionen: SO42- NO3- PO43- OH- F- NO2- Cl- CO32- HCO3-

Kationen: Ca2+ Na+ NH4+ Fe2+ K+ Mg2+ Mn2+ Fe3+ en B+

De ionenbalans moet hierbij in evenwicht zijn; d.w.z. dat de fout op de ionenbalans maximum 5% mag bedragen. Deze fout kan als volgt berekend worden: (kationentotaal – anionentotaal) / (kationentotaal + anionentotaal) < 0,05.

Deze analyses dienen bovendien aangevuld te worden met een onderzoek inzake de bacteriologische kwaliteit op volgende parameters: totale kiemen bij 37°C/ml, totale colibactieriën/100ml, fecale colibacteriën/100ml;

Hieraan wordt voldaan

6. Maandelijks moet de meterstand van de debietteller van de grondwaterput worden genoteerd in een register dat ter inzage wordt gehouden van de toezichthoudende ambtenaren; ok

7. Het grondwaterpeil in werking mag niet dalen tot meer dan 109 m-mv diepte. De pomphoogte mag niet worden verlaagd; ok

8. De resultaten van bovenvermelde peil- en debietmetingen en analyses moeten jaarlijks, ten laatste op 15 maart, via het IMJV worden gerapporteerd aan de VMM, Afdeling Operationeel Waterbeheer dienst Grondwaterbeheer. ok

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 26 | 114

2.4 Randvoorwaarden

2.4.1 Juridische randvoorwaarden

Tabel 6 Juridische randvoorwaarden juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) Gewestplan geeft de bestemming en het gebruik van de ja zie ‘Hoofdstuk 2: Situering project’ // (referentiesituatie, discipline lucht, gronden in Vlaanderen weer mens, geluid en trillingen)

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) geeft de bestemming en het gebruik van de neen op de locatie van de inrichting is geen BPA van toepassing // gronden in bepaalde delen van Vlaanderen (referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen) weer Gewestelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in neen er zijn geen Gewestelijk Ruimtelijke Uitvoeringsplannen gelegen in de Uitvoeringsplan (RUP) uitvoering van het GRSP omgeving van het bedrijf

Provinciaal Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in ja in de omgeving van het bedrijf is het PRUP ‘Solitaire vakantiewoningen - Uitvoeringsplan (PRUP) uitvoering van het PRSP Westhoek’ gelegen , deze heeft geen invloed op voorliggend project Gemeentelijk Ruimtelijk ruimtelijk uitvoeringsplan opgemaakt in ja op korte afstand is het gemeentelijk RUP Eikenhoek gelegen // Uitvoeringsplan (GRUP) uitvoering van het GRSP (referentiesituatie, discipline lucht, mens, geluid en trillingen) Decreet omgevingsvergunning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot ja zie ‘Hoofdstuk 2.2: Vergunningstoestand’ (vergunningstoestand) // (algemeen en uitvoeringsbesluit de exploitatie en/of verandering van relevant) meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen Vlarem II + bijlagen bevat milieukwaliteitsnormen en algemene ja voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan en sectorale milieuvoorwaarden met de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem II, bijlage 1) belangrijk. Deze betrekking tot o.a. ligging en exploitatie zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER. // (algemeen van inrichtingen, daarnaast is in de bijlage relevant: alle disciplines) een overzicht opgenomen van de ingedeelde inrichtingen Vlarem III bevat de bijkomende algemene en sectorale neen voorliggende inrichting wordt niet beschouwd als GPBV-installatie en zal ook milieuvoorwaarden voor GPBV-installaties in de geplande situatie niet als GPBV installatie beschouwd worden EU kaderrichtlijn 96/62 inzake vormt de basis voor een nieuw ja een veestal kan een aanzienlijke stofemissie met zich meebrengen. In het beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het luchtkwaliteit + Unie. Globaal kader waarmee EU bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijnen 1999/30, luchtkwaliteit beoordeelt en beheert 2000/69, 2002/3, 2004/107. De voorgaande richtlijnen zitten vanaf 21 mei 2008 vervat in de Europese Richtlijn Lucht eco-scan bvba • 2016_ES_000260_M_LAN_aanmelding_ontwerp_MER 27 | 114 3

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) 2008/50/EG

Mestdecreet en heeft tot doel de bescherming van het ja het bedrijf dient de regels van het Mestdecreet na te leven. // (discipline uitvoeringsbesluiten leefmilieu tegen verontreiniging als gevolg lucht, water, bodem en biodiversiteit) van productie en gebruik van meststoffen Bestemming en duidt bestemming oppervlaktewater aan ja het bedrijf kan een invloed hebben op het oppervlaktewater. Een overzicht milieukwaliteitsnormen (milieukwaliteitsnormen zie Vlarem II) van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt weergegeven onder oppervlaktewater ‘Hoofdstuk 8.2: Oppervlaktewater’ // (discipline water)

Decreet integraal waterbeleid bevat bepalingen betreffende het ja het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de (incl. de Watertoets) gecoördineerd en geïntegreerd Watertoets (art. 8) // (zie Hoofdstuk 8.3) ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen. Het decreet reikt tevens een aantal instrumenten aan die een sleutelrol moeten spelen in het Vlaamse waterbeleid, o.a. de Watertoets Besluit van de Vlaamse regering de verordening bevat minimale ja er wordt voorzien in de uitbreiding van één varkensstal. Er dient aldus van 5 juli 2013 houdende voorschriften voor de lozing van niet- voldaan te worden aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater // vaststelling van een verontreinigd hemelwater, afkomstig van (discipline water) gewestelijke verharde oppervlakken. Het algemeen stedenbouwkundige verordening uitgangsprincipe hierbij is dat hemelwater inzake hemelwaterputten, in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt infiltratievoorzieningen, wordt. In tweede instantie moet het buffervoorzieningen en resterende gedeelte van het hemelwater gescheiden lozing van worden geïnfiltreerd of gebufferd, zodat in afvalwater en hemelwater laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en de infiltratievoorziening dient aan dit principe te beantwoorden Decreet betreffende het centraal staan een planmatige aanpak ja de invloed van het bedrijf op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer natuurbehoud en het natuurlijk (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid en het herstel van de natuur en het natuurlijke milieu zal in het MER milieu (‘stand-still’ principe) en een nagegaan worden // (discipline biodiversiteit) gebiedsgericht beleid Vlaamse en/of erkende terreinen, van belang voor behoud en neen binnen een straal van 2 km zijn er geen dergelijke gebieden gelegen // natuurreservaten ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die (discipline biodiversiteit) aangewezen of erkend zijn door Vlaamse regering Ramsargebieden overeenkomst inzake watergebieden die neen binnen een straal van 2 km rond het bedrijf bevinden zich geen eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 28 | 114

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) van internationale betekenis zijn. In het Ramsargebieden // (discipline lucht, biodiversiteit) bijzonder als woongebied voor watervogels Regionale Landschappen duurzaam samenwerkingsverband gericht op ja Het bedrijf is gelegen binnen het regionaal landschap ‘West-Vlaamse heuvels’ behoud van streekeigen karakter, // (alle disciplines) bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling kleine landschapselementen, … Onroerenderfgoeddecreet van het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 ja in de omgeving bevinden zich elementen opgenomen op de lijst met 12 juli 2013 en oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch bouwkundig erfgoed // (discipline landschap en bouwkundig erfgoed) onroerenderfgoedbesluit 16 mei Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 van 2014 toepassing. Het betreft een overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het decreet bepaalt ondermeer wanneer er een archeologienota dient opgesteld te worden Materialendecreet en VLAREMA omvat voorschriften omtrent het vervoeren ja de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van krengen dienen en verhandelen van afvalstoffen, gerespecteerd te worden // (discipline lucht) rapporteren over afvalstoffen en materialen, gebruik van grondstoffen, selectieve inzameling (sorteringen en ophaling) bij bedrijven en uitgebreide productenverantwoordelijkheid Bodemdecreet decreet dat moet toelaten beslissingen neen volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de inzake bodemsanering op systematische categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend wijze te treffen, prefinanciering ervan te bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op voorliggend bedrijf zijn geen verzekeren en kosten daarvan te verhalen rubrieken vergund en worden er geen rubrieken aangevraagd die dergelijke verplichting met zich mee brengen // (discipline bodem) Verordening (EG) 1069/2009 + verordening met als doel vaststelling van ja bij de exploitatie dient rekening gehouden te worden met de veterinair- Uitvoeringsverordening nr. gezondheidsvoorschriften voor niet voor rechtelijke en volksgezondheidsvoorschriften. 142/2011: Gezondheids- menselijke consumptie bestemde dierlijke voorschriften inzake niet voor producten en afgeleide producten, dit met menselijke consumptie het oog op het verzekeren van een hoog bestemde dierlijke bijproducten niveau van gezondheid en veiligheid in de en afgeleide producten gehele voedselketen Bosdecreet het bosdecreet heeft tot doel het behoud, neen in de omgeving van het bedrijf is geen bosgebied gelegen. // (discipline de bescherming, de aanleg en het beheer lucht, biodiversiteit) van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen Wet betreffende bescherming verdeelt dieren in 5 categorieën, met ja varkens behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 29 | 114

juridische randvoorwaarden inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) en welzijn van dieren en hieraan verbonden een aantal voorwaarden de wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen betreffende bescherming van voor bescherming van dierenwelzijn gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede voor landbouwdoeleinden klimaatregeling, goede voedingswijze, ...) door de inrichting. // gehouden dieren (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario’s) Zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een ja het bedrijf is gelegen binnen collectief te optimaliseren buitengebied. Er is woning gelegen is en werd opgesteld in riolering gepland of er is riolering aanwezig maar die is nog niet aangesloten samenwerking tussen de gemeente en de op een waterzuivering. VMM in de periode 2006 – 2008 NEC-richtlijn impliceert het opnemen van bindende ja de emissies ten gevolge van de landbouwinrichting zullen specifiek emissieplafonds voor SO2, NOх, VOS en NHз beschouwd worden in het MER // (discipline lucht) in Vlarem II (emissie-reductieprogramma’s, zie Vlarem II) Nitraatrichtlijn heeft als doel waterverontreiniging ja implementatie via Mestdecreet // (discipline bodem en grondwater) veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen Ministerieel besluit van lijst van stalsystemen voor ja in de huidige uitbatingssituatie zijn reeds twee stallen deels AEA uitgevoerd 19/03/2004, bijlage 1, BS ammoniakreductie, nieuwe stallen die in de put. In de geplande situatie zal het nieuwe deel van stal 2 AEA 14/10/2004 aangevuld op gebouwd worden of grondig gerenoveerd uitgevoerd worden // (beschrijving bedrijf, discipline lucht, biodiversiteit) 31.05.2011, 26.03.2012, worden, dienen ammoniakemissiearm 16.08.2012, 19.07.2013, uitgevoerd te worden 18.08.2015 en 13.06.2016 Decreet van 16/04/1996 regelt de bescherming van de in het ja de uitbreiding gaat gepaard met de uitbreiding van één bestaande betreffende de Landschapszorg, Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de varkensstal. Het bedrijf moet er voor zorgen dat de landschappelijke gewijzigd bij decreet van instandhouding, het herstel en het beheer integratie optimaal is, dit bijvoorbeeld door groeninkleding (discipline 18/051999, 8/12/2000, van beschermde landschappen, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) 21/12/2001, 19/07/2002 en ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en 13/02/2004) stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Besluit Duurzaam legt de regels vast inzake duurzaam gebruik ja de exploitant dient rekening te houden met de regels omtrent het pesticidengebruik van 15 maart van pesticiden in het Vlaamse Gewest voor pesticidengebruik bij de bestrijding van onkruid op het bedrijfsterrein. 2013 niet- land- en tuinbouwactiviteiten en de opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam Pesticidengebruik

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 30 | 114

2.4.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Tabel 7 Beleidsmatige randvoorwaarden beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Ruimtelijk Structuurplan geeft een visie op de ruimtelijke ja om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen dienen de functies die Vlaanderen (RSV) ontwikkeling van Vlaanderen en kenmerkend zijn voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name de landbouw, het bos en legt de krachtlijnen vast van het de natuur en in zeker mate ook het wonen en werken. Met betrekking tot intensieve veeteelt ruimtelijk beleid naar de wordt gesteld dat verdere exploitatie en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch toekomst dat voor nieuwe bedrijven dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische bedrijfszones. // (alle disciplines) Provinciaal Ruimtelijk geeft een visie op de ruimtelijke ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s) Structuurplan (PRSP) ontwikkeling van de provincie en het PRSP West-Vlaanderen vermeldt als knelpunten verkrotting van landbouwbedrijven door legt de krachtlijnen vast van het leegstand, door gebrek aan opvolging en druk op agrarisch gebied door verstedelijking. De ruimtelijk beleid naar de ontwikkeling van intensieve veeteelt zorgt voor belangrijke mestoverschotten met druk op toekomst het milieu als gevolg. Hierdoor worden steeds strengere milieunormen gesteld aan de veeteelt en zal het vergunningenbeleid leiden tot afbouw van de veestapel van de intensieve veehouderij Gemeentelijk Ruimtelijk beschrijft de ruimtelijke structuur ja algemeen relevant op grondgebied Vleteren // (alle disciplines) Structuurplan (GRSP) en visie op de geplande Vleteren ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau Vlaams milieubeleidsplan bepaalt het milieubeleid dat het ja in het Vlaamse milieubeleidsplan 2011 – 2015 (goedgekeurd op 27 mei 2011) worden acht 2011 – 2015 Vlaams Gewest, alsmede grote uitdagingen onderscheiden, die op lange termijn richtinggevend zullen zijn voor provincies en gemeenten in Vlaanderen. De langetermijnuitdagingen worden verder gedetailleerd en omgezet in aangelegenheden van gewestelijk plandoelstellingen, themabeleid en vernieuwende maatregelen, waarbij een aantal belang, dient te voeren prioritaire onderwerpen aan bod komen. Specifiek voor landbouw, worden landbouwers verder gestimuleerd om milieukundige randvoorwaarden, in aanvulling op deze bepaald in de regelgeving (m.i.v. Europese Verordeningen en Richtlijnen), mee in overweging te nemen bij het nemen van operationele beslissingen in de bedrijfsvoering (zoals teeltkeuze, bodembewerking, bemesting, …). Hiertoe wordt ook gezocht naar een groter draagvlak voor dit soort van landbouwpraktijken bij de land- en tuinbouwers. Ook anderen (consumenten, natuursector, …) dienen geïnformeerd en gesensibiliseerd te worden over duurzame landbouw- en voedselsystemen. Een geïntegreerde aanpak wordt voorzien met aandacht voor bodem (organische stof, verdichting, erosie, versnippering, biodiversiteit, bestrijdingsmiddelen, fosfaataanrijking, nitraatresidu’s en verzuring, …), water (nitraat, fosfaat, bestrijdingsmiddelen, …), lucht (ammoniakverliezen, fijn stof, …) en natuur (instandhouding van biodiversiteit en natuurwaarden, …). Hoewel relevante instrumenten en samenwerking tussen landbouw en leefmilieu zowel op beleidsmatig vlak als op het terrein op zich al bestaan, zit hier het vernieuwende in een verruimde en verbeterde doorwerking ervan in Vlaanderen. Hiertoe zullen initiatieven genomen en ondersteund worden voor het ontwikkelen en verder laten doorwerken van voorbeeldpraktijken en (eco-)innovaties. Daarbij worden partnerschappen opgezet (landbouwers-consumenten, landbouwers- eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 31 | 114

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden natuurbeschermers, …). Het geheel moet tevens bijdragen tot een versnelling in de omschakeling naar een meer duurzame landbouw en voedselproductie in Vlaanderen, en dit in de verschillende deelsectoren en ketens. Hierbij zal ook ingespeeld worden op opportuniteiten en uitdagingen die het huidig en toekomstig Europees landbouwbeleid biedt of zal bieden (bv. inzake klimaatadaptatie, biodiversiteit, …).

In afwachting van een nieuw Vlaams milieubeleidsplan wordt het beleidsplan van 2011 - 2015 gehanteerd // (alle disciplines) Provinciaal bepaalt het milieubeleid dat de ja algemeen relevant // (alle milieuthema’s) Milieubeleidsplan provincie dient te voeren, binnen wat betreft de uitstoot van verzurende stoffen zal de provincie West-Vlaanderen er in het de beleidslijnen van het provinciaal milieuvergunningenbeleid inzake veeteeltinrichtingen op toezien dat bij het gewestelijk plan verlenen van milieuvergunningen voor nieuwe stallen of voor veranderingen van bestaande stallen bijzondere aandacht wordt besteed aan maatregelen die NHз-emissie tot een haalbaar minimum kunnen beperken; betreffende het thema vermesting zal de provincie zich gedurende de volledige looptijd van het plan concentreren op voorlichtingscampagnes betreffende biologische landbouw, het hergebruik van dierlijke mest, mestinjectie en preventie van milieuverstoring. Het bevorderen van mestbe- en -verwerking is een belangrijke actie; in samenwerking met de steden en gemeenten zal een emissie-inventaris worden opgemaakt over de bronnen van geurhinder. Op basis van deze zullen vergunningen voor hinderlijke bedrijven met een mogelijke relatie tot geurhinder opnieuw worden onderzocht en zullen – indien nodig – verstrengde emissienormen of saneringsnormen worden opgelegd Gemeentelijk bepaalt onder meer het ja algemeen relevant // (alle disciplines) Milieubeleidsplan milieubeleid dat de gemeente wordt opgenomen in het algemeen beleidsplan van Vleteren// (alle disciplines) Vleteren dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan (Deel)bekkenbeheerplan in Vlaanderen zijn de ja het bedrijf is gelegen in het “IJzerbekken”, binnen het deelbekken “Hoppeland”. In het stroomgebieden onderverdeeld in bekkenbeheerplan worden een aantal acties en maatregelen opgesomd die zullen genomen elf bekkens, waarbij de worden om de operationele doelstellingen te realiseren. waterbeheersplanning vorm krijgt Voorliggend project zal niet beïnvloed worden hierdoor en zal evenmin een invloed in de bekkenbeheersplannen. Dit uitoefenen op de acties vormt een allesomvattend plan, dat aandacht heeft voor de kwaliteits- en kwantiteitsaspacten van zowel oppervlakte- als grondwater. Ook de gebruiksfuncties van water en de ecologie komen aan bod Programmatische Aanpak een belangrijk knelpunt voor de ja in de omgeving van het bedrijf (straal 1,5 km) zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen. Op eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 32 | 114

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Stikstof (PAS) kwaliteit van beschermde natuur 1.650 m ten N van het bedrijf is vogelrichtlijngebied gelegen. // (discipline lucht, wordt gevormd door de afzetting biodiversiteit) van vermestende stoffen via lucht; dergelijke stoffen zijn hoofdzakelijk afkomstig van landbouw, verkeer en industrie. In Vlaanderen wordt er voor deze problematiek voorzien in een PAS Ruimtelijke visie voor om het buitengebied te vrijwaren ja algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw, natuur en bos voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dit doel te bereiken wordt er in Vlaanderen 750.000 ha agrarisch gebied, 150.000 ha natuurgebied, 53.000 ha bosgebied en 34.000 ha andere groengebieden vastgelegd in bestemmingsplannen Natuurinrichtingsproject het doel is een gebied optimaal neen in de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet) Landinrichtingsproject het doel is de inrichting van neen in de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening Ruilverkavelingsproject ruilverkavelingsprojecten beogen neen in de omgeving van het bedrijf komen de ruilverkavelingsprojecten Woesten en Reninge voor meer dan een eenvoudige Aangezien deze ruiverkavelingsprojecten zich niet in de onmiddellijke omgeving van het hergroepering van percelen. Zij bedrijf bevinden wordt dit als niet relevant beschouwd. zorgen voor de herstructurering van het landbouwgebied passend in een multifunctionele inrichting van het buitengebied Landschapsatlas geeft aan waar historisch ja In de omgeving van het bedrijf komen elementen voor opgenomen in de landschapsatlas. Een gegroeide landschapsstructuur tot overzicht wordt weergegeven onder de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en op vandaag herkenbaar gebleven archeologie // (discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie) is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 33 | 114

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Visiedocument voor tracht geurnormen op te stellen ja het veeteeltbedrijf produceert door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel administratief overleg: voor nieuwe en bestaande hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In de discipline lucht (hoofdstuk 7) zal nagegaan “De weg naar een veeteeltbedrijven. Implementatie worden hoe de inrichting voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument duurzaam geurbeleid”, in de Vlaamse wetgeving wordt worden voorgedragen // (discipline lucht) nieuwe versie september verwacht 2008. Samen met het Advies van de Mina-raad van 29 april 2009 vormt dit de basis voor de implementatie van het geurbeleid Saneringsplan fijn stof focus op luchtkwaliteitsnormen ja de inrichting draagt bij aan de uitstoot van fijn stof. // (discipline lucht) voor de zones met voor PM10 en PM2,5 overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen Vlaams het Vlaams Klimaatbeleidsplan ja door de uitbating zal een bijdrage geleverd worden aan de uitstoot van broeikasgassen. // Klimaatbeleidsplan 2013 – 2013 – 2020 bestaat uit een (discipline lucht) 2020 Vlaams Mitigatieplan en een het bedrijf verbruikt eveneens water. // (discipline water) Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. BBT’s en BREF’s geven op Vlaams en Europees ja in het MER zal rekening gehouden worden met de BBT’s en BREF’s uit studies voor de niveau aan welke beste veeteeltsector (o.a. BBT-conclusies ‘Intensieve pluimvee- of varkenshouderij’ beschikbare technieken (BBT’s) (Uitvoeringsbesluit 2017/302) en het BREF-document ‘Intensive Rearing of Poultry and Pigs’). vanuit milieuoogpunt bestaan voor De meeste aandacht gaat hierbij uit naar ammoniak, de voornaamste luchtverontreinigende een aantal specifieke stof, omdat dit de stof is die in de grootste hoeveelheden wordt uitgestoten. In vrijwel alle productieprocessen informatie over de reductie van emissies vanuit stallen werd de reductie van de ammoniakuitstoot genoemd. Er wordt van uitgegaan dat technieken die de uitstoot van ammoniak beperken, ook de uitstoot van de andere gasvormige stoffen zullen verminderen. eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 34 | 114

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Andere milieueffecten hebben te maken met stikstof- en fosforemissies naar de bodem, het oppervlaktewater en het grondwater als gevolg van de bemesting van het land. Bij het terugdringen van deze emissies gaat het niet alleen om het opslaan, verwerken en uitrijden van eenmaal geproduceerde mest, maar om maatregelen ten aanzien van een hele keten van activiteiten, inclusief stappen om de mestproductie zo veel mogelijk te beperken. // (alle disciplines) RIE (Richtlijn Industriële De Richtlijn Industriële Emissies een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de beste Emissies) vervangt en actualiseert zeven beschikbare technieken (BBT’s), waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt verschillende bestaande Europese wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de uitstoot van een hele reeks wetgevende bepalingen, vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben waaronder de IPPC-richtlijn en de o.a. betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. richtlijn betreffende grote Voor de industriële uitstoot van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is verbrandingsinstallaties en is echter geen beperking voorzien. bedoeld om duidelijkere, beter te In het kader van deze richtlijn worden op Europees niveau BBT-referentiedocumenten handhaven regels en een betere (BREF’s) opgesteld. Deze BREF’s geven per bedrijfstak aan wat de BBT’s zijn en welke luchtkwaliteit te bekomen. milieuprestaties met de BBT haalbaar zijn. // (alle disciplines) Deze richtlijn is van toepassing op installaties voor intensieve pluimvee- en varkenshouderij met meer dan: - 40.000 plaatsen voor pluimvee; -2.000 plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 30 kg) of; - 750 plaatsen voor zeugen. De richtlijn schrijft voor om op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunnings-voorwaarden, nl. de toepassing van de BBT en het feit dat de resterende milieueffecten geen afbreuk mogen doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen Waterbeleidsnota de waterbeleidsnota werd op 8 ja de waterbeleidsnota bevat vijf krachtlijnen: april 2005 goedgekeurd door de  terugdringen van risico’s die de veiligheid aantasten; het voorkomen, het herstellen Vlaamse Regering en is van en waar mogelijk het ongedaan maken van watertekort; wezenlijk belang voor de uitvoering van het decreet  water voor de mens: de scheepvaart bevorderen, duurzame watervoorziening, Integraal Waterbeleid. In de water voor landbouw en industrie, onroerend erfgoed, watergebonden recreatie, waterbeleidsnota tekent de water voor de huishoudens; eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 35 | 114

beleidsmatige inhoudelijk relevant bespreking relevantie // (locatiebespreking MER) randvoorwaarden Vlaamse Regering de krijtlijnen  de kwaliteit van water verder verbeteren; uit van haar visie op het  duurzaam omgaan met water: sluitend voorraadbeheer, zuinig en efficiënt waterbeleid in Vlaanderen. De watergebruik; waterbeleidsnota streeft naar een evenwicht tussen de ecologische,  voeren van een meer geïntegreerd waterbeleid: integrale aanpak waterketen; sociale en economische functies geïntegreerd waterlopenbeheer; juridische, organisatorische, financiële en van watersystemen wetenschappelijke onderbouwing versterken; verregaande afstemming van het waterbeleid met de ruimtelijke ordening; maatschappelijk aanvaard waterbeleid voeren, meewerken aan een internationaal waterbeleid. // (discipline water) Omzendbrief LNE 2012/1: oplijsting van de actuele en neen in het voorliggend project wordt er geen beroep gedaan op maatregelen opgelijst in de milderende maatregelen economisch haalbare technische omzendbrief voor geuremissies die en organisatorische maatregelen afkomstig zijn van ter beperking van de geuremissie bestaande varkens- en bij bestaande varkens- en pluimveestallen in pluimveestallen. Deze Vlaanderen omzendbrief geldt enkel voor stallen die nog niet ammoniakemissiearm zijn uitgevoerd én waartegen klachten inzake geurhinder werden geuit

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 36 | 114

3 Projectbeschrijving

3.1 Verantwoording project

Het veeteeltbedrijf op naam van Marnix Pillaert wenst verder uit te breiden. Door uitvoering van voorliggend project wenst men het plaatstekort weg te werken, het opstarten van rondes te versnellen en organisatorisch beter te kunnen ondernemen Door een vleesvarkensstal uit te breiden kan de exploitant 90 % van de op het bedrijf geproduceerde biggen zelf afmesten; het resterend deel (10%) wordt afgevoerd voor verdere afmesting. Op deze manier wenst de exploitant het volledige proces zo veel mogelijk op één bedrijf te houden. Dit om op die manier een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst.

Er wordt tevens een hernieuwing en/of uitbreiding van sommige rubrieken aangevraagd, zie Tabel 3.

Om de uitbreiding van de huidige vergunningstoestand mogelijk te maken zijn er vanaf 2008 verschillende opties. De capaciteit van een bedrijf kan uitgebreid worden door het aankopen van de zogenaamde “Nutriëntenemissierechten” (kortweg NER’s), en dit mits annulering van 25 % van de aangekochte rechten. Deze annulering van 25 % van de NER’s kan voorkomen worden indien men die 25 % verwerkt. Een tweede optie bestaat erin om uit te breiden na bewezen mestverwerking. Als een bedrijf in het jaar X aan haar mestverwerkingsplicht heeft voldaan en daarenboven 25 % van de netto aanvraag heeft verwerkt met bedrijfseigen mest, dan kan in het jaar (X + 1) een aanvraag van de NER’s ingediend worden en moet er, ten laatste, in het jaar (X + 3) 125 % van de aanvraag (de aanvraag + 25 % van de aanvraag) verwerkt worden. Voorliggende uitbreiding zal verwezenlijkt worden via bewezen mestverwerking.

3.2 Bedrijfsinfrastructuur

Foto’s van de inrichting en de omgeving zijn terug te vinden in Bijlages 12 b. Grondplannen van het bedrijf worden gegeven in Bijlage 6. In Tabel 8 wordt de bedrijfsinfrastructuur in deze situaties weergegeven.

Tabel 8 Bedrijfsinfrastructuur huidig vergunde situatie geplande situatie Stallen stal 1 963 andere varkens 1.063 andere varkens 480 biggen (trad.) 72 zeugen (V-3.5) 92 zeugen (trad.) 81 zeugen (V-3.1) 65 andere varkens (trad.) 111 zeugen (trad.) 72 zeugen (V-3.5) 3 beren (trad.) stal 2 52 zeugen (V-3.1) 12 kraamzeugen (V-2.2) 3 beren (trad.) 64 kraamzeugen (trad.) 12 kraamzeugen (V-2.2) 1.600 biggen (V-1.5) 48 kraamzeugen (trad.) 16 kraamzeugen (V-2.2) 700 andere varkens (V-4.7) 700 andere varkens (V-4.7) stal 3 420 andere varkens (trad.) 378 andere varkens (trad.) 300 biggen (trad.) 240 biggen (trad.) 8 andere varkens (trad.) stal 4 - 1 beer 2.156 andere varkens 2.141 andere varkens 780 biggen 1.840 biggen Totaal 216 zeugen 264 zeugen 4 beren 3 beren eco-scan bvba • 2016_ES_000260_M_LAN_aanmelding_ontwerp_MER 37 | 114 3

huidig vergunde situatie geplande situatie 60 kraamzeugen 92 kraamzeugen opslag Stal 1: 1.286 m³ Stal 2: 321 m³ + 586 m³ + 406 m³ + 19 m³ Stal 1: 1.286 m³ Stal 3: 612 m³ + 913 m³ Stal 2: 1.132 m³ + 679 m³ opslag mest Stal 4/berging: 127 m³ Stal 3: 913 m³ + 612 m³ Berging: 100 m³ + 15 m³ Totale mestopslag: 4.622 m³ Totale mestopslag: 4.385 m³ 6 x 4 ton 6 x 4 ton silo’s 4 x 5 ton 8 x 5 ton 2 x 13 ton 2 x 13 ton

regenwateropvang naast stal 2 (oosten) regenwateropvang naast stal 2 (oosten) met een inhoud van 120 m³, citernes van opvang regenwater met een inhoud van 336 m³ 5 m³ en 15 m³ onder de nieuwe stal totale opvang: 140 m³ 3.000 l (bovengronds enkelwandig 3.000 l (bovengronds dubbelwandig, stal ingekuipt, stal 3) 3) 10.000 l (bovengronds enkelwandig 10.000 l (bovengronds enkelwandig opslag brandstoffen ingekuipt, stal 2) ingekuipt, loods) 5.000 l (bovengronds enkelwandig 5.000 l (bovengronds enkelwandig ingekuipt + 1 verdeelslang, stal 1) ingekuipt + 1 verdeelslang, stal 1) opslag 500 liter gevaarlijke producten opslag gevaarlijke stoffen - (gewasbeschermingsmiddelen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen) opslag van hout 100 ton hout (snippers) in een lokaal 200 m³ hout(snippers) in een lokaal grondwaterwinning  diepe winning (132 m diep,  diepe winning (132 m diep, Landeniaan): Landeniaan): o max. 10 m³/dag en 250 o max. 10 m³/dag en 250 m³/jaar m³/jaar grondwaterwinning  dieptedrainage (max diepte 8 m,  dieptedrainage (max. diepte 8 m, kwartair) kwartair): o max. 16 m³/dag en 5.250 o max. 16 m³/dag en 6.500 m³/jaar m³/jaar andere houtkachel 150 kW 150 kW hoogspanningscabine 160 kVA 160 kVA zonnepanelen 10 kWp 10 kWp mestscheider 4.800 ton/jaar / kadaveropslag niet gekoeld niet gekoeld

De huidige bedrijfsinfrastructuur omvat vier varkensstallen, waarvan twee deels AEA uitgerust (V-3.5, V- 3.1, V-2.2, V-4.7). Daarnaast is er ook nog een loods waarin er voertuigen gestald worden, een aardappelloods, een loods voor houtopslag en een berging (aansluitend aan de quarantainestal). In de toekomst wenst de exploitant één varkensstal uit te breiden, waarbij de bestaande quarantainestal en berging zullen afgebroken worden om deze uitbreiding mogelijk te maken. Deze zal uitgerust worden met het V-1.5 en V-2.2 stalsysteem. Alle varkensstallen worden mechanisch geventileerd. Het loodsgedeelte zal geregulariseerd worden met de werkelijk situatie, waarbij twee loodsen aanwezig zijn voor de opslag van aardappelen en een loods voor het stallen van voertuigen met een kleine koelruimte voor aardappelpootgoed.

Het kuiswater van de varkensstallen wordt opgevangen in de mestkelders en vervolgens uitgereden (via burenregeling/op het eigen land) of naar een externe mestverwerkingsinstallatie gebracht. De mest uit eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 38 | 114

de stallen wordt afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie of uitgereden. Dit blijft zo naar de toekomst toe.

Kadavers worden opgeslagen in een niet-gekoelde kadaveropslag en worden door een externe firma opgehaald.

De bedrijfswoning wordt bewoond door twee personen.

3.3 Afbraak- en aanlegfase

Er wordt één varkensstal uitgebreid en de bestaande berging en aanhorende quarantainestal wordt afgebroken.

3.4 Exploitatie- en productiecyclus

Het voorliggend bedrijf staat in voor de productie van biggen en de opkweek hiervan tot vleesvarkens.

In de huidige situatie begint iedere productiecyclus met het dekken van de zeugen. Na een drietal weken wordt gecontroleerd of de zeugen drachtig zijn. Bij drachtigheid verhuizen de dieren naar de drachtafdeling. Zijn de dieren niet drachtig, dan gaan ze terug naar de dekstal. Enkele dagen voor de vermoedelijke werpdatum worden de zeugen naar de kraamhokken gebracht. Na een dracht van gemiddeld 115 dagen (ongeveer drie maanden, drie weken en drie dagen) worden de biggen geboren. Gemiddeld zijn er 14 levende biggen per worp. Wanneer de biggen ongeveer 3,5 weken oud zijn, worden ze overgebracht naar een biggenbatterij. De biggen worden in de batterijen in groep gehuisvest.

Tussen elke ronde is een leegstand van 4 à 5 dagen voorzien voor het reinigen van de kraamhokken. Hierbij wordt eerst het grof vuil droog verwijderd alvorens grondig te reinigen met de hogedrukreiniger. Het reinigingswater wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder.

De zeugen worden na het spenen van de biggen teruggebracht naar de dekstal waar ze opnieuw gedekt worden. Het aantal productiecycli/worpen per jaar bedraagt ongeveer 2,4. De biggen blijven tot een gewicht van gemiddeld 20 kg in de biggenbatterij (gemiddeld 7 weken). Er zijn ongeveer 7 rondes per jaar in de biggenbatterij. Tussen elke ronde is in de huidige situatie een leegstand van 1 dag voorzien en in de toekomstige situatie een leegstand van 1 week. In de huidige situatie wordt ongeveer 15 % van de biggen afgevoerd naar andere bedrijven. De andere 85 % aan biggen wordt op het bedrijf zelf opgekweekt in de vleesvarkenstal. In de toekomst zal nog zo’n 10 % van de biggen afgevoerd worden en 90 % van de biggen op het bedrijf zelf opgekweekt worden in de vleesvarkenstal. Daar worden ze afgemest tot slachtrijpe vleesvarkens van 110 kg. Dit gebeurt in de huidige situatie in een 1 wekensysteem. In de geplande situatie zal men overgaan tot een 4 wekensysteem. De afgemeste vleesvarkens worden dan naar het slachthuis vervoerd. Jaarlijks zijn er op het bedrijf gemiddeld 3 rondes in de vleesvarkensstallen. Tussen de verschillende rondes is er 4 dagen voorzien voor het reinigen van de stallen.

In de kraamafdeling bedraagt de sterfte onder de biggen ongeveer 11 à 12 %. In de biggenafdeling dient rekening gehouden te worden met een sterfte van ongeveer 3 %. Bij de zeugen en vleesvarkens bedraagt het sterftecijfer 2 %. De krengen worden bewaard in een ongekoelde kadaveropslag en worden opgehaald door Rendac.

Na een aantal worpen (gemiddeld 6 à 7) zijn de zeugen niet meer economisch rendabel, doordat de worpgrootte verkleint of de kwaliteit van de biggen niet meer voldoet (bv. te hoge sterfte onder de biggen). Op dat moment worden deze zeugen afgevoerd naar het slachthuis en vervangen door nieuwe, op het bedrijf zelf, opgefokte jonge zeugen. Op jaarbasis wordt er gerekend met een gemiddelde vervanging van 40 %.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 39 | 114

3.5 Grondstoffen, producten en residuen

De belangrijkste grondstoffen op het bedrijf bedragen de dieren zelf, voeder en water. Daarnaast wordt op het bedrijf ook nog gebruik gemaakt van andere hulpstoffen zoals elektriciteit, fossiele brandstof, … Als residuen kan mest en kadavers als belangrijkste beschouwd worden. Een overzicht van de benodigde grondstoffen en de residuen wordt weergegeven in Tabel 9.

Op het bedrijf wordt in de huidige en de geplande situatie enkel gebruik gemaakt van standaard droogvoer (meerfasenvoeding).

Voor de inschatting van het voedergebruik wordt rekening gehouden met een totaal gemiddeld voederverbruik van 700 kg/vleesvarken/jaar, 1.100 kg/zeug/jaar, 1.000 kg/beer/jaar en 250 kg/big/jaar. Voor de berekening van het benodigde water wordt verwezen naar ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’.

Bij de berekening van het jaarlijks aantal kadavers dat afgevoerd dient te worden, wordt naast het aantal rondes per jaar ook rekening gehouden met het sterftecijfer (zie Hoofdstuk 3.4). Het elektriciteitsverbruik en verbruik van mazout is in de huidige situatie begroot op basis van gegevens aangeleverd door de exploitant. Voor de geplande situatie werd een inschatting gemaakt op basis van het huidig verbruik en de geplande uitbreiding. Momenteel wordt nog deels mazout gebruikt voor de verwarming van de stallen. De stallen worden echter grotendeels verwarmd door middel van een houtkachel. In de geplande situatie is het de bedoeling om voor de verwarming van de stallen enkel gebruik te maken van de houtkachel. Er wordt wel nog mazoutverwarming als back-up voorzien.

Tabel 9 Jaarlijkse hoeveelheid grondstoffen, producten en residuen

eenheid huidige situatie geplande situatie grondstoffen zeugen aantal/jaar 108 140 voeder ton/jaar 2.011 2.353 drinkwater m³/jaar 6.676 7.759 water huishouden m³/jaar 60 60 elektriciteit kWh/jaar 194.899 263.017 mazout l/jaar 40.000 l (tractors + varkens) 30.000 l (tractors) hout m³/jaar 360 486 residuen reinigingswater m³/jaar 446 589 huishoudelijk m³/jaar 60 60 afvalwater kadavers aantal/jaar 299 521 mest m³/jaar 3.976 4.828 producten biggen aantal/jaar 757 afgevoerd, de rest wordt op 1.249 afgevoerd, de rest wordt bedrijf zelf afgemest op bedrijf zelf afgemest Vleesvarkens + zeugen aantal/jaar 6.339 6.294

De waterbehoefte wordt ingevuld door middel van een grondwaterwinning (diepe boorput en diepdrainagebuizen), hemelwater en leidingwater. Een schematische voorstelling van het waterverbruik is te vinden in Figuur 1. Een uitgebreide bespreking met betrekking tot het waterverbruik en de waterafvoer is terug te vinden onder ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 40 | 114

diepe diepdrainage: hemelwater leidingwater boorput: 5.250 m³/j – 250 m³/j – 6.500 m³/j 250 m³/j hemelwateropvang: 336 m³ - 140 m³

huishouden: drinkwater dieren: gewasbescherming: 60 - 60 m³/j 6.676 – 7.759 m³/j reinigingswater: 365 m³ - 365 m³ 445 – 589 m³/j

septische put resten met mest overloop naar beek afgevoerd

Figuur 1 Waterbalans in de huidige en geplande situatie

De stallen worden na iedere ronde en na het verwijderen van de mest grondig gereinigd en ontsmet. Bestrijding van ongedierte wordt door een externe partij uitgevoerd a.d.h.v. chemische producten. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden.

Het optreden van verpakkingsafval is sterk beperkt. De krachtvoeders worden in bulk geleverd en op het bedrijf opgeslagen in gesloten silo’s, zodat er op dit vlak geen probleem ontstaat met betrekking tot het verpakkingsafval. Afval van plastiek, isolatiemateriaal e.d. wordt afgevoerd naar een containerpark of via een erkende ophaler.

Voor een bespreking van het elektriciteitsverbruik en het brandstofverbruik wordt verwezen naar ‘Hoofdstuk 7.4: Broeikasgas’. De mestafzet wordt besproken onder ‘Hoofdstuk 9.4.2.1: Mestafzet’.

Een inschatting van de jaarlijkse ammoniakemissie ten gevolge van deze inrichting wordt weergegeven in ‘Hoofdstuk 7: Discipline lucht’, alsook een inschatting van de geur- en fijn stofemissies. De voornaamste bronnen met betrekking tot geluidsproductie op deze inrichting zijn de aanwezige ventilatoren, het vullen van de voedersilo’s en de aan- en afvoer van dieren. Een bespreking van de specifieke geluidsproductie door het betrokken bedrijf wordt weergegeven in ‘Hoofdstuk 11’.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 41 | 114

4 Alternatieven en ontwikkelingsscenario’s 4.1 Beschrijving alternatieven

Voor voorliggend project zijn er geen doelstellingsalternatieven of locatiealternatieven voorhanden.

4.1.1 Nulalternatief Het nulalternatief is het ’alternatief’ dat erin bestaat het voorgenomen project niet uit te voeren (vb. door het niet verkrijgen van een vergunning). Het nulalternatief komt overeen met de huidig vergunde situatie tot de einddatum van de huidige vergunning (loopt tot 2026). Hieruit volgt dat voor het nulalternatief de milieueffecten, zoals beschreven in de volgende hoofdstukken, voor de huidig vergunde situatie van toepassing zijn. Wanneer de vergunning verloopt, dient het bedrijf volgens dit alternatief, de bedrijfsactiviteiten stop te zetten en zullen de bestaande milieueffecten van het bedrijf verdwijnen.

4.1.2 Inrichtingsalternatief De bedrijfsuitbreiding zal gerealiseerd worden door het uitbreiden van een bestaande stal en een interne herschikking van de overige stallen. De quarantainestal en bijhorende berging zullen afgebroken worden om plaats te maken voor de uitbreiding. Op deze manier zal de uitbreiding binnen de bestaande gebouwstructuur plaatsvinden en zal er een minimum aan bijkomende betonverharding nodig zijn. De geplande uitbreiding zoals deze nu voorligt is dan ook de meest logische uitbreidingslocatie. Er werden geen andere inrichtingsalternatieven onderzocht.

Om tegenmoet te komen aan de bedrijfsuitbreiding, werd ervoor gekozen om de bestaande stallen, in bijzonder stal 2 uit te breiden. Op deze manier zal er een minimum aan bijkomende betonverharding nodig zijn.

4.1.3 Uitvoeringsalternatieven Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op het vlak van bedrijfsvoering.

Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm gebouwd te worden indien er voor de betreffende diercategorie een techniek is opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stallen vastgesteld bij besluit van de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu (lijst van de best beschikbare stalsystemen voor ammoniakreductie uit de pluimvee- en varkensstallen – versie van 08/07/2011, aangevuld op 26/03/2012, 16/08/2012, 19/07/2013, 18/08/2015 en 13/06/2016).

In het MER zal, naast aandacht voor het type stalsysteem, eveneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen voor de beperking van de ammoniak- en geuremissie. Indien enkele van deze maatregelen technisch en economisch haalbaar zouden blijken, zal ernstig in overweging genomen worden of ze niet toegepast kunnen worden. M.a.w. een inschatting van de relevantie voor emissiereducerende toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in het MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Beste Beschikbare Techniek (BBT).

4.2 Ontwikkelingsscenario’s

Voor voorliggend project en studiegebied zijn er noch autonome noch gestuurde ontwikkelingen voorzien die een relevante invloed op de effectbespreking zullen hebben.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 42 | 114

5 Ingreep-effect-schema en effectbeoordeling

De voornaamste effecten zullen weergegeven worden in functie van de verschillende disciplines en per deelactiviteit van het bedrijf. Bijzondere aandacht zal hierbij uitgaan naar de effecten van stof, vermesting, verzuring en geur omdat deze als de meest relevante beschouwd worden. Daarnaast vormt ook de waterhuishouding een belangrijk aandachtspunt. De gebruikte bedrijfstechnieken die een weerslag hebben op deze effecten, zowel in positieve als negatieve zin, zullen de nodige aandacht krijgen.

Het te onderzoeken project omvat de uitbreiding van een varkensbedrijf. De effecten, zowel in de huidige als in de geplande situatie, zullen onderzocht en beschreven worden in het MER. De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen:

 transport: aanvoer grondstoffen, zeugen + afvoer eindproducten en residuen;

 eigenlijke “productieproces” = kweken van biggen en het afmesten van biggen tot vleesvarkens.

Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. Daarnaast zal ook de aanlegfase de nodige emissies veroorzaken. De hinder die aan deze fase gerelateerd kan worden, zal echter van korte, voorbijgaande aard zijn. De ingreep-effect-matrix (Tabel 10) geeft ons een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke effecten op de diverse milieucomponenten.

Voor veeteeltbedrijven worden de disciplines lucht en water als sleuteldisciplines beschouwd.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 43 | 114

Tabel 10 Overzicht van relatie tussen activiteiten en mogelijke effecten op het milieu (ingreep-effect-matrix) mogelijke effecten activiteit bodem water lucht mens landschap biodiversiteit klimaatreflex AFBRAAKFASE afbraak stal wijziging stofemissie geluidshinder visuele hinder rustverstoring uitstoot waterhuishoudin transportemissie verkeershinder broeikasgassen g stofhinder AANLEGFASE uitbreiding stal profielverstoring -aanleg stofemissie geluidshinder visuele hinder ecotoopverlies uitstoot verharding transportemissie verkeershinder rustverstoring broeikasgassen -wijziging stofhinder waterhuishoudin g EXPLOITATIEFASE aanvoer grondstoffen, verspreiding stof geluidshinder uitstoot broeikasgassen afvoer eindproducten en verkeershinder nevenproducten stofhinder productieproces verzuring wijziging verspreiding stof geluidshinder visuele hinder verzuring uitstoot waterhuishouding vermesting en ammoniak stofhinder bedrijfsgebouwe vermesting broeikasgassen (verzuring) n en bedrijfs- waterverbruik vermesting geurhinder infrastructuur wijziging verspreiding waterhuishoudin wateroverlast broeikasgassen verdroging (winning) g (vb. door zware regenval) opslag (tijdens vermesting vermesting verspreiding geurhinder visuele hinder verzuring uitstoot afmestronde in stal) en ammoniak geluidshinder bedrijfs- vermesting broeikasgassen afvoer mest (verzuring) verkeershinder infrastructuur verspreiding broeikasgassen verspreiding stof onderhoud (reiniging en verontreiniging verontreiniging verspreiding uitstoot ontsmetting) en opslag broeikasgassen broeikasgassen brandstof

eco-scan bvba • 2016_ES_000260_M_LAN_aanmelding_ontwerp_MER 44 | 114 3

6 Disciplinegerichte aanpak

Afhankelijk van de te verwachten effecten zal een keuze gemaakt worden in welke mate de verschillende disciplines uitgewerkt moeten worden. Zoveel als mogelijk zal hierbij rekening gehouden worden met de cumulatieve effecten, meer specifiek de cumulatieve effecten die ontstaan door andere landbouwuitbatingen in de directe omgeving. Waar mogelijk en/of relevant zullen tevens bij de effectbespreking milderende maatregelen worden voorgesteld. De verschillende disciplines zullen steeds op een vergelijkbare manier uitgewerkt worden:

6.1 Afbakening studiegebied

Het projectgebied wordt gedefinieerd als de zone (de gedeeltes kadastrale percelen) waarop de bedrijfsactiviteiten van de exploitatie plaatsvinden. Het invloedsgebied van een afzonderlijke ingreep/effect kan echter ruimer zijn dan het projectgebied. Bij de afbakening van het studiegebied wordt rekening gehouden met het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen/effecten met betrekking tot de verschillende disciplines.

6.2 Methodiek en significantiekader

Voor de effectbeoordeling en bespreking zal zoveel mogelijk gebruik gemaakt worden van de methodiek en beoordeling zoals voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie juni 2017). Enkel indien de gebruikte methodiek of beoordeling afwijkt van het richtlijnenboek zal dit besproken en gemotiveerd worden onder ‘methodiek en significantiekader’.

6.3 Toelichting referentiesituatie

De referentiesituatie is de toestand van het milieu die als vergelijkingsbasis dient voor het beschrijven en beoordelen van de impact van een project. De referentiesituatie is in de meestal gevallen de huidige toestand.

Bij een hervergunning van een bestaande industriële installatie verloopt er geen tijd tussen de effectbeschrijving en het optreden van de effecten. De referentiesituatie is dan per definitie gelijk aan de huidige situatie, maar dan zonder dat het project wordt verondersteld in exploitatie te zijn.

Bij een MER in het kader van een wijziging aan een bestaande industriële installatie (vb. uitbreiding) moet de referentiesituatie rekening houden met de aanwezigheid van de bestaande installatie, inclusief met de effecten van de werking ervan. Als er grote verschillen zijn tussen de feitelijke en vergunde situatie van de installatie moet in een dergelijk geval met twee referentiesituaties gewerkt worden: de feitelijke en de vergunde situatie.

Voorliggend MER kadert in een hervergunning en uitbreiding van een veeteeltbedrijf. De huidig vergunde situatie stemt overeen met de feitelijke situatie. Voor wat betreft de hervergunning dient bijgevolg afgetoetst te worden aan de situatie zonder bedrijf in exploitatie (= aangeduid als referentiesituatie). Voor wat betreft de uitbreiding dient de aftoetsing te gebeuren ten opzichte van de huidige vergunde situatie (= aangeduid als huidige situatie).

6.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Vervolgens wordt per discipline gestart met de eigenlijke inschatting van de milieueffecten van het project.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 45 | 114

Deze milieueffecten worden afgetoetst aan de verschillende randvoorwaarden en het significantiekader. Zodoende wordt een projectspecifieke effectbeoordeling bekomen.

De beoordeling van de effecten van de exploitatie gebeurt per discipline, waarbij volgens het te verwachten effect een beoordeling als volgt wordt gegeven:

 aanzienlijk negatief of positief effect;

 negatief of positief effect;

 beperkt negatief of positief effect;

 geen of verwaarloosbaar effect.

Het is echter niet steeds zo dat alle tussenstappen in dit beoordelingskader gedefinieerd zullen worden. Zo is het goed mogelijk dat er slechts een mogelijkheid bestaat tussen twee (bv. negatief effect en geen of verwaarloosbaar effect).

Dikwijls zal de beoordeling ook gebeuren op basis van de bijdrage die door het bedrijf geleverd wordt. Dan gebeurt de beoordeling als volgt:

 belangrijke bijdrage door het bedrijf: dit maakt het noodzakelijk dat milderende maatregelen gezocht worden;

 relevante bijdrage door het bedrijf: in dit geval moet gezocht worden naar milderende maatregelen, eventueel te koppelen aan lange termijn;

 beperkte bijdrage door het bedrijf: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend.

6.5 Synthese van de milieueffecten

Hierin wordt een overzicht gegeven van de mogelijke effecten die binnen de discipline kunnen optreden.

6.6 Milderende maatregelen

Na bepaling van de milieueffecten en de hieraan gekoppelde effectbeoordelingen, kan het noodzakelijk blijken (wegens mogelijke aanzienlijk negatieve effecten op de omgeving door het project, bepaald op basis van het significantiekader) om (extra) milderende maatregelen te treffen. In dit deel worden bijkomende milderende maatregelen, indien nodig, onderzocht en voorgesteld om de negatieve effecten van de exploitatie zoveel mogelijk te reduceren of op te heffen. De noodzaak tot het nemen van milderende maatregelen wordt gekoppeld aan de effectbeoordeling, zoals weergegeven in Tabel 11.

Tabel 11 Koppeling effectbeoordeling aan milderende maatregelen beoordeling van het effect koppeling met milderende maatregelen verwaarloosbaar of geen effect milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht (score 0) onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend: als de milieukwaliteit in de beperkt negatief effect (score -1) referentiesituatie echter reeds slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden negatief effect (score -2) er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen aanzienlijk negatief (score -3) er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te worden

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 46 | 114

7 Discipline lucht

De belangrijkste emissies naar de lucht die een veeteeltbedrijf met zich meebrengt zijn:

 emissies die rechtstreeks veroorzaakt worden door de aanwezigheid van dieren of door mestopslag in de stallen;

 emissies door eventuele mestbewerking/mestscheiding op het bedrijf;

 emissies door verbranding van fossiele brandstoffen;

 emissies afkomstig van de op- en overslag van producten, dieren en afvalstoffen;

 emissies afkomstig van transporten.

In grote lijnen worden deze emissies onderverdeeld in vier categorieën, namelijk geuremissies, stofemissies, verzurende (en vermestende) emissies en broeikasgasemissies.

7.1 Geur

7.1.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die beïnvloed worden door de rechtstreekse emissie uit de stallen, waarbij ook rekening wordt gehouden met de cumulatieve geuremissies van het bedrijf en de omliggende veeteeltbedrijven. Het studiegebied wordt afgebakend door de cumulatieve geurpluim van de situatie waarin de grootste effecten worden verwacht.

7.1.2 Methodiek en significantiekader Voor de aftoetsing inzake geur zal de methodiek gevolg worden zoals voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie juni 2017).

Enerzijds zal a.d.h.v. emissiefactoren de geurconcentratie in de omgeving gemodelleerd worden (met behulp van IMPACT). Anderzijds zal er getoetst worden aan de afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem II. Deze aftoetsing is louter indicatief.

Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, zal het significantiekader voor bronnenclusters (zie Tabel 12) toegepast worden.

Tabel 12 Significantiekader voor geurbronnencluster (concentraties telkens uitgedrukt als 98-percentielwaarden) deelaspect omschrijving beoordelingskader geur bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 3 ouE/m³ (= grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 5 ouE/m³ (= grenswaarde)

negatief effect: woning in zone van 3 - 5 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³

LAAG GEURGEVOELIG GEBIED

aanzienlijk negatief effect: woning in zone met overschrijding 10 ouE/m³

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 47 | 114

deelaspect omschrijving beoordelingskader (= grenswaarde)

negatief effect: woning in zone van 5 – 10 ouE/m³ (= richtwaarde tot grenswaarde)

beperkt negatief effect: woning in zone van 3 – 5 ouE/m³ (= streefwaarde tot richtwaarde)

geen of verwaarloosbaar effect: woningen in zone < 3 ouE/m³ afstandsregels aanzienlijk negatief effect: verbod of overschrijding geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding

7.1.3 Toelichting referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. In de omgeving bevinden zich nog andere veeteeltbedrijven alsook akker- en weilandpercelen. Geurwaarneming ten gevolge van agrarische activiteiten is dan ook te verwachten in de bedrijfsomgeving. Binnen een straal van 300 m rondom de stallen bevinden zich 7 bedrijfsvreemde woningen. Het dichtstbij gelegen matig geurgevoelig gebied is woongebied met landelijk karakter en is gelegen op 725 m ten N-NW van de inrichting. Het dichtst bijgelegen hoog geurgevoelig gebied is een woongebied op een afstand van 1.265 m ten N-NO van de inrichting.

7.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Evaluatie van het project door middel van modellering van geuremissie en –immissie De geuremissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 13. Hierbij worden de cijfers gebruikt uit het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie juni 2017).

Tabel 13 Geuremissiefactor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem geuremissie (ouE/s.d) traditioneel 50,6 kraamzeugen V-2.2 50,6 traditioneel 18,6 guste en dragende zeugen, jonge V-3.1 18,6 gedekte zeugen en beren V-3.5 18,6 traditioneel 12,1 biggen V-1.5 8,4 traditioneel 29,2 vleesvarkens V-4.7 22,7 andere varkens > 110 kg traditioneel 29,2

De jaarlijkse geuremissie op een landbouwbedrijf is gerelateerd aan het gebruikte stalsysteem en het aantal dieren. Tabel 14 geeft de geuremissie weer voor de diverse kwantificeerbare geurbronnen op het bedrijf.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 48 | 114

Tabel 14 Geuremissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie huidig vergunde situatie geplande situatie stal geuremissie geuremissie # dieren # dieren (ouE/s) (ouE/s) 863 andere varkens (trad. < 0.8) stal 1 963 andere varkens (trad. > 0.8) 28.119 31.040 200andere varkens (trad. > 0.8) 390 biggen (trad. > 0.35) 72 zeugen (V-3.5) 90 biggen ( trad. < 0.35) 81 zeugen (V-3.1) 92 zeugen (trad.) 111 zeugen (trad.) 65 andere varkens (trad. > 0.8) 3 beren (trad.) stal 2 72 zeugen (V-3.5) 14.816 23.062 12 kraamzeugen (V-2.2) 52 zeugen (V-3.1) 64 kraamzeugen (trad.) 3 beren (trad.) 1.600 biggen (V-1.5) 12 kraamzeugen (V-2.2) 16 kraamzeugen (trad.) 48 kraamzeugen (trad.) 700 andere varkens (V-4.7) 700 andere varkens (V-4.7) stal 3 420 andere varkens (trad. < 0.8) 31.784 378 andere varkens (traditioneel) 29.832 300 biggen (trad. < 0.35)) 240 biggen (traditioneel) 8 andere varkens (traditioneel) stal 4 252 / / 1 beer (traditioneel) 2.156 andere varkens 2.141 andere varkens 780 biggen 1.840 biggen TOTAAL 216 zeugen 74.971 264 zeugen 83.934 4 beren 3 beren 60 kraamzeugen 92 kraamzeugen mobiele mestscheider* 6.008 * Het bedrijf is momenteel vergund voor een mobiele mestscheider. De geuremissie van deze mestscheider wordt als discontinu beschouwd, gezien de mestscheider slechts enkele uren per week ingezet zal worden. Wanneer de mestscheider in werking is, wordt uitgegaan van een geuremissie van 6.008 ouE/s. Aan de hand van de vergunde verwerkingshoeveelheid (4.800 m³/jaar) en de scheidingscapaciteit van de mestscheider (10 - 16 m³/u), kan berekend worden dat de mestscheider zo’n 300 tot 480 u/jaar actief zal zijn, of gemiddeld 6 tot 9 u per week

De totale geuremissie stijgt licht in de geplande situatie. Dit komt door het vermeerderen van het aantal biggen en zeugen in de stallen.

Het bedrijf bevindt zich in een bronnencluster. Daarom wordt het cumulatief geurmodel verder in beschouwing genomen voor de effectbepaling. Wel wordt op de visuele weergaven de 3 ouE/m³- immissiecontour afkomstig van het individueel bedrijf weergegeven.

Om de vergunde dieraantallen van de omliggende veeteeltbedrijven te bekomen, werd contact opgenomen met de milieudienst van Vleteren. Op basis van deze vergunde dieraantallen, verstrekt door de aangeschreven gemeente, werd een geuremissie bepaald. Hierbij wordt verder geen rekening meer gehouden met bedrijven die minder dan 2.500 ouE/s uitstoten of minder dan 5% van de geuremissie van het bedrijf, aangezien deze geur beschouwd kan worden als een verwaarloosbare achtergrondgeur. De geuremissie door runderen wordt evenmin verder opgenomen in de bronnencluster en conform het richtlijnenboek enkel kwalitatief beschreven. In totaliteit zijn er dan nog vier bedrijven die mee opgenomen moeten worden in de cumulatieve geurmodellering (Tabel 15).

Tabel 15 Bedrijven die mee opgenomen worden in de modellering van de bronnencluster

label dieren op dit bedrijf geuremissie (ouE/s) 1 Varkens 16.002 2 Varkens en runderen 13.052

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 49 | 114

label dieren op dit bedrijf geuremissie (ouE/s) 3 Varkens en runderen 19.648 4 Varkens en runderen 7.877 * rundveegedeelte wordt niet mee in rekening gebracht conform het maatregelenkader geur

Alle bronnen worden ingegeven in IMPACT en een modellering wordt uitgevoerd. De output van de bronnenclustersimulatie wordt gegeven in Bijlage 7a en 7b (huidige en geplande situatie).

Tabel 16 toont het aantal woningen dat zich in de verschillende geurconcentratiezones bevindt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen gebieden met een verschillende geurgevoeligheid.

Tabel 16 Aantal woningen in de verschillende geurconcentratiezones

huidig vergunde effectbeoordeling geplande situatie verschil situatie

hoog geurgevoelig gebied

> 3 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 0 matig geurgevoelig gebied

3 – 5 ouE/m³ negatief effect 0 0 0

> 5 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 0 0 0 laag geurgevoelig gebied

3 - 5 ouE/m³ beperkt negatief effect 8 8 0

5 - 10 ouE/m³ negatief effect 2 2 0

> 10 ouE/m³ aanzienlijk negatief effect 5 5 0

Op basis van bovenstaande tabel blijkt dat er binnen de afgebakende hinderzones geen woningen uit hoog of matig geurgevoelig gebied gelegen zullen zijn. In laag geurgevoelig gebied zal het aantal woningen in de verschillende hinderzones ongewijzigd blijven ondanks de uitbreiding. In beide situatie zijn vijf woningen gesitueerd in een zone met aanzienlijk negatief effect, twee woningen in een zone met een negatief effect en acht woningen in een zone waar een beperkt negatief effect geldt.

In Tabel 17 worden de geurconcentraties ter hoogte van de woningen binnen een straal van 300 m rondom het bedrijf en de indicatorwoningen (Bijlage 7c) weergegeven in de vergunde en geplande situatie. Hierbij worden de geurconcentraties weergegeven die veroorzaakt worden door het bedrijf zelf, alsook door de bronnencluster, waarbij het voorliggende bedrijf niet in rekening gebracht wordt.

Tabel 17 Geurconcentratie ter hoogte van de woningen opgenomen in het detailonderzoek geurconcentratie bronnencluster geurconcentratie bedrijf (98-percentiel) (ouE/m³) (98-percentiel) (ouE/m³) huidig vergunde huidig vergunde zonder bedrijf geplande situatie geplande situatie situatie situatie laag geurgevoelig gebied 1 0,8 18,6 17,5 18,0 16,9 2 0,7 13,6 13,2 13,1 12,7 3 0,6 10,8 10,6 10,4 10,1 4 0,6 10,8 10,6 10,4 10,1 5* 3,5 9,6 9,2 9,6 9,2 6 0,9 3,2 3,3 3,1 3,1

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 50 | 114

geurconcentratie bronnencluster geurconcentratie bedrijf (98-percentiel) (ouE/m³) (98-percentiel) (ouE/m³) huidig vergunde huidig vergunde zonder bedrijf geplande situatie geplande situatie situatie situatie 7 0,8 4,0 4,1 3,9 3,9 matig geurgevoelig gebied 8 0,4 0,8 0,8 0,5 0,5 9 0,4 0,9 0,9 0,7 0,7 * woning die hoort bij een veeteeltbedrijf uit bronnencluster

Bovenstaande gegevens geven aan dat er na de voorziene wijzigingen een beperkte afname van de geurconcentratie verwacht wordt ter hoogte van de meeste van de aangeduide woningen. Enkel ter hoogte van woningen 6 en 7 wordt een kleine toename in geurimmissieconcentratie verwacht. Deze geurconcentratiewijzigingen worden als aanvaardbaar beschouwd.

Geuremissie door andere bronnen Kadavers van de varkens worden opgeslagen in een niet-gekoelde kadaveropslag. De kadavers worden na telefonisch contact opgehaald. Er wordt geprobeerd om het aantal kadavers, ook vanuit economisch perspectief, zo beperkt mogelijk te houden door een goede bedrijfsvoering.

Inzake geuremissie door kadaveropslag zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Verwacht wordt evenwel dat, niettegenstaande het aantal kadavers zal toenemen door de bedrijfsuitbreiding, de mogelijke hindereffecten ten gevolge van kadaveropslag niet noemenswaardig zullen zijn.

Op het bedrijf is een stookinstallatie aangedreven door hout aanwezig. Het valt niet uit te sluiten dat er tijdens bepaalde momenten geur ten gevolge van het verbrandingsproces waargenomen kan worden. Een hout gestookte installatie heeft de laagste luchtemissies als deze op vollast gestookt wordt. Dit kan alleen als de capaciteit van de kachel is afgestemd op de benodigde warmtebehoefte, hetgeen op het voorliggend bedrijf van toepassing is. Verder dient er steeds gestookt te worden met goed gedroogd hout. Dit bevordert een volledige verbranding. Bij een volledige verbranding (te bereiken door goed stookgedrag) is de geuroverlast minimaal.

Evaluatie van het project op basis van afstandsregels Voor het aantal waarderingspunten van het betrokken bedrijf wordt verwezen naar Bijlage 7 d. In Tabel 18 wordt enerzijds de vereiste minimumafstand weergegeven die volgens Vlarem II (art. 5.9.4.4) in acht genomen moet worden tussen elke stal, elke opslag van mengmest en/of vaste mest en de op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden, rekening houdende met het aantal waarderingspunten van de inrichting en het aantal varkenseenheden. Anderzijds wordt de minimale afstand tot gevoelig gebied weergegeven. De afstandsregels worden bepaald op basis van het aantal dieren dat op het bedrijf gehouden worden. Hierbij wordt een zeug als 2,5 varkenseenheden beschouwd. Ieder ander varken (van meer dan 20 kg) wordt gelijkgesteld aan één varkenseenheid.

Tabel 18 Toetsing inrichting aan de Vlarem II afstandsregels voor varkens omschrijving geplande situatie aantal waarderingspunten 123 aantal varkenseenheden 3.034 vereiste minimumafstand (m) 350 dichtst bijgelegen gevoelig gebied (m) 1.265

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 51 | 114

Het meest nabijgelegen ‘gevoelig gebied’ wordt aangetroffen op 1.265 m ten NO van de inrichting en betreft een woongebied. Er wordt dan ook ruimschoots voldaan aan de afstandsregels (geen effect).

7.2 Stof

7.2.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones beïnvloed door de rechtstreekse emissie uit de stallen. De effecten met betrekking tot stof beperken zich vaak tot één kilometer, hoewel een verdere dispersie uiteraard niet uitgesloten kan worden. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

7.2.2 Methodiek en significantiekader

Voor de aftoetsing inzake fijn stof (PM10 en PM2,5) zal de methodiek voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie juni 2017) gevolgd worden. De fijn stof concentraties veroorzaakt door het individuele bedrijf zullen gemodelleerd worden met behulp van IMPACT. Bij de effectbespreking zal tevens rekening gehouden worden met de reeds aanwezige achtergrondconcentraties.

Inzake PM10 zal afgetoetst worden tegenover de rekenkundig jaargemiddelde grenswaarde i.k.v. het maximaal aantal overschrijdingen van de daggrenswaarde 31,3 µg/m³, wat de strengste aftoetsing is.

Voor wat betreft PM2,5 wordt enkel afgetoetst aan de jaargrenswaarde van 25 µg/m³, gezien hiervoor geen daggrenswaarde werd vastgelegd.

Tabel 19 Significantiekader voor stof deelaspect omschrijving beoordelingskader

stof PM10 (rekenkundig X > 10 % van de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect jaargemiddelde i.k.v. max. 10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: negatief effect aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individueel 3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkt negatief effect bedrijf X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: geen of verwaarloosbaar effect

PM10 (rekenkundig X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (achtergrond + bedrijf)

PM2,5 (jaargemiddeld): X > 10 % van de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect individueel bedrijf 10 ≥ X > 3 % van de norm of richtwaarde: negatief effect 3 ≥ X > 1 % van de norm of richtwaarde: beperkt negatief effect X ≤ 1 % van de norm of richtwaarde: geen of verwaarloosbaar effect

PM2,5 (jaargemiddeld): X > de norm of richtwaarde: aanzienlijk negatief effect cumulatief (achtergrond + bedrijf)

7.2.3 Toelichting referentiesituatie

Fijn stof-meetresultaten van de VMM geven aan dat de jaargemiddelde PM10-concentratie in 2016 zich situeert in de range van 16 - 20 µg/m³ en de jaargemiddelde PM2,5–concentratie in de range van 11 – 12 µg/m³ (op basis van interpolatie van de resultaten van de meetstations in Vlaanderen (VMM, geoloket).

Volgens de EU richtlijn 2008/50/EG mag de jaargemiddelde PM10-concentratie niet hoger zijn dan 40

µg/m³, wat dus niet overschreden wordt. De jaargemiddelde PM2,5–concentratie mag niet hoger zijn dan 25 µg/m³. Deze wordt evenmin overschreden.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 52 | 114

7.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Evaluatie van het project door middel van modellering van stofemissie uit de stallen De stofemissiefactoren die van toepassing zijn voor het bedrijf, worden gegeven in Tabel 20. Hiervoor worden de emissiecijfers uit het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie juni 2017) gebruikt.

Tabel 20 Stofemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

PM10-stofemissie PM2,5-stofemissie diersoort stalsysteem (kg/d.j) (kg/d.j) traditioneel 0,074 0,0019 biggen V-1.5 0,056 0,0019 traditioneel 0,16 0,0125 kraamzeugen V-2.2 0,16 0,0125 traditioneel 0,175 0,0137 guste en dragende zeugen, jonge V-3.1 0,175 0,0137 gedekte zeugen en beren V-3.5 0,175 0,0137 traditioneel 0,093 0,0076 vleesvarkens/andere varkens V-4.7 0,093 0,0076

Tabel 21 geeft een overzicht van de stofemissie van de inrichting.

Tabel 21 Stofemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie huidig vergunde situatie geplande situatie

stal stofemissie stofemissie # dieren PM10/PM2,5 # dieren PM10/PM2,5 (kg/j) (kg/j) 863 andere varkens (trad. < 0.8) stal 1 963 andere varkens (trad. > 0.8) 90 / 7,2 98,9 / 8,08 200 andere varkens (trad. > 0.8) 390 biggen (trad. > 0.35) 0.074 72 zeugen (V-3.5) 90 biggen ( trad. < 0.35) 0.074 81 zeugen (V-3.1) 92 zeugen (trad.) 0.175 111 zeugen (trad.) 65 andere varkens (trad. > 0.8) 3 beren (trad.) stal 2 72 zeugen (V-3.5) 0.175 89 / 5,2 151 / 7,83 12 kraamzeugen (V-2.2) 52 zeugen (V-3.1) 0.175 64 kraamzeugen (trad.) 3 beren (trad.) 0.093 1.600 biggen (V-1.5) 12 kraamzeugen (V-2.2) 0.16 16 kraamzeugen (trad.) 48 kraamzeugen (trad.) 0.16 700 andere varkens (V-4.7) 700 andere varkens (V-4.7) stal 3 420 andere varkens (trad. < 0.8) 126 / 9 378 andere varkens (traditioneel) 118 / 8,73 300 biggen (trad. < 0.35) 240 biggen (traditioneel) 8 andere varkens (traditioneel) stal 4 1 / 0 - - 1 beer (traditioneel) 2.156 andere varkens 2.141 andere varkens 780 biggen 1.840 biggen TOTAAL 216 zeugen 306 / 21,4 264 zeugen 367,9 / 24,6 4 beren 3 beren 60 kraamzeugen 92 kraamzeugen

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 53 | 114

Om een indicatief beeld te krijgen van de stofconcentratie (PM2,5 en PM10) ter hoogte van het veeteeltbedrijf, worden modellen opgemaakt met behulp van IMPACT. De resultaten van deze modellering zijn terug te vinden in Tabel 22. Hierbij worden de stofnormen en bijdragen waaraan getoetst moet worden, evenals het aantal woningen waarvoor effecten te verwachten zijn, weergegeven.

Een weergave van de stofconcentratie kan teruggevonden worden in Bijlages 7 e en 7 f (PM10- daggrenswaarde).

Tabel 22 Resultaten van de stofconcentratiemodelleringen huidig vergunde situatie geplande situatie effectbeoordeling zone van aantal zone van aantal overschrijding woningen overschrijding woningen

PM10-rekenkundig jaargemiddelde (t.o.v. 31,3 µg/m³) (max. aantal overschrijdingen per jaar van de daggrenswaarde) 1 – 3 % van beperkt negatief ja 1** ja 1** norm effect 3 – 10 % van ja 0 ja 0 norm negatief effect > 10 % van aanzienlijk negatief neen - neen - norm effect aanzienlijk negatief neen - neen - > norm* effect

PM2,5-jaargemiddelde 1 – 3 % van beperkt negatief neen - neen - norm effect 3 – 10 % van neen - neen - norm negatief effect > 10 % van aanzienlijk negatief neen - neen - norm effect aanzienlijk negatief > norm* neen . neen . effect * toetsing cumulatieve stofconcentratie, rekening houdend met gemeentelijke achtergrondconcentratie, zijnde 16 - 20 µg/m³ voor PM10 en 11 - 12 µg/m³ voor PM2,5 ** bedrijfswoning

De aftoetsing op basis van het rekenkundig jaargemiddelde voor PM10 (31,3 µg/m³) geeft aan dat er één woning gelegen is in de zone met een beperkt negatief effect. Dit voor de huidige als de toekomstige situatie, het betreft de bedrijfswoning. Er is in beide situaties tevens een zone aanwezig waar een negatief effect geldt, maar deze zone bevindt zich voornamelijk ter hoogte van de stallen en hierin zijn geen woningen gelegen.

Voor PM2,5 zijn er in de huidige als de toekomstige situaties geen zones met een aanzienlijk negatief, een negatief of een beperkt negatief effect.

In de omgeving van de inrichting bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 16 - 20

µg/m³ en voor PM2,5 11 - 12 µg/m³. De maximale PM10-stofconcentratie veroorzaakt door het bedrijf zelf bedraagt 1,3 µg/m³ in de huidig vergunde situatie en 1,2 µg/m³ in de geplande situatie. De PM10-norm wordt bijgevolg cumulatief gezien (d.i. rekening houdende met de gemeentelijke achtergrondconcentratie) nergens overschreden. Voor PM2,5 bedraagt de maximale concentratie veroorzaakt door het bedrijf 0,08 µg/m³ in de huidige situatie en 0,09 µg/m³ in de geplande situatie.

Deze zorgt evenmin voor een cumulatieve overschrijding van de PM2,5-norm van 25 µg/m³.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 54 | 114

Andere bronnen Tijdens het vullen van de silo’s wordt het droogvoer via een persleiding onder druk in de voedersilo’s geblazen. Om overdruk in de silo te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via de uitlaatopening kunnen stofdeeltjes in de omgevingslucht terecht komen. Het vullen neemt normaliter maximaal een uur in beslag. Het gaat hier dus om een tijdelijke stofbron. De uitbater verplicht het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo’s. Er zal dan ook geen of slechts een verwaarloosbaar effect zijn voor het vullen van de voedersilo’s.

Voor de stookinstallatie wordt biomassa aangewend als brandstof (150 kW). Dit betreft zuiver hout, dus geen afvalhout van meubels e.d. (geen lijmresten of bijproducten). Het BBT-kenniscentrum (VITO, 2001) vermeldt dat de relevante uitgaande stoffen NOx en fijn stof zijn. Emissiecijfers van fijn stof zijn niet voorhanden voor de stookinstallatie op het bedrijf. Om de emissie in te schatten, wordt gewerkt met de emissiegrenswaarde van toepassing voor de betreffende stookinstallatie, zijnde 225 mg totaal stof/Nm³. Rekening houdend met een geschat uitgaand debiet van 2.800 m³/h van de stookinstallatie, bekomen we een jaarlijkse maximale emissie van 5.519 kg stof / jaar (d.i. totaal stof). Verder kan aangegeven worden dat er bij de modellering van uit gegaan wordt dat de stookinstallatie volcontinue in werking is, hetgeen in realiteit niet zo zal zijn.

Het Richtlijnenboek Lucht vermeldt dat voor een polluent een impactberekening dient te gebeuren, indien aan één van de volgende criteria voldaan wordt:  de totale atmosferische emissievracht van de polluent op jaarbasis is groter dan de drempelvrachten voor opname in het integraal milieujaarverslag: voor totaal stof bedraagt de drempelwaarde 20 ton/j. Deze drempelwaarde wordt aldus niet overschreden door de stookinstallatie;  de polluent kan geïdentificeerd worden als een kritische parameter. Een kritische parameter is een parameter waarvoor de gemeten waarde in de omgeving groter is dan 80 % van de milieukwaliteitsnorm. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie aan PM10 bedraagt 20 µg/m³ op de projectlocatie. Houden we rekening met de jaargemiddelde PM10-norm, dan wordt een bijdrage van 50 % geleverd;  polluenten met bepaalde risicozinnen moeten steeds bestudeerd worden (risicozinnen R40, R45, R46, R48, R49, R60 en R61): niet van toepassing;  bovenstaande criteria dienen samen met volgende geëvalueerd te worden: o manier van uitstoot; o aanwezigheid van (gevoelige) bevolkingsgroepen in het studiegebied, deze ontbreken in voorliggend geval (zie Tabel 59); o aanwezigheid van fauna en flora in de directe omgeving, deze ontbreken in voorliggend geval (zie Hoofdstuk 10); o bij reeds bestaande structurele klachten of onrust, deze zijn er niet (zie Hoofdstuk 13).

De stofemissie vanwege de stookinstallatie wordt bijgevolg niet als relevant beschouwd om een impactberekening door te voeren.

7.3 Verzuring en vermesting

7.3.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied wordt bepaald door de zones die beïnvloed worden door de rechtstreekse emissie uit de stallen. Voortgaand op emissies van vergelijkbare bedrijven kan gesteld worden dat de voornaamste effecten voornamelijk plaatsvinden binnen een straal van ongeveer 2 km (verzuring en vermesting). Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied onderzocht worden.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 55 | 114

7.3.2 Methodiek en significantiekader De verzurende en vermestende depositie zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., geactualiseerde versie juni 2017) gemodelleerd worden in IMPACT op basis van de berekende ammoniakemissie.

Onder ‘Hoofdstuk 7.3: Verzuring en vermesting’ wordt er geen beoordelingskader inzake verzuring en vermesting toegepast. De verzurende en vermestende effecten zullen in ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’ bepaald en beoordeeld worden.

7.3.3 Toelichting referentiesituatie Uit het document Zure regen in Vlaanderen, depositiemeetnet verzuring (VMM, 2013) kunnen de volgende gegevens i.v.m. de verzurende depositie geëxtrapoleerd worden (Tabel 23). Deze gegevens werden berekend op basis van het Operationeel Prioritaire Stoffen model, voor de betrouwbaarheid van het model wordt verwezen naar het achtergronddocument “thema verzuring” uit het MIRA-T (MIRA, 2006).

Tabel 23 Verzurende depositie in 2011 (Zeq/ha.j)

SO2 totale NOx totale depositie NH3 totale depositie totaal depositie Vleteren 354 503 1.636 2.494 Vlaanderen (in 2010, op basis van MIRA 784 569 674 2.027 (2012))

In Tabel 24 wordt de NH3-emissie door de veeteelt voor 2015 weergegeven voor Vleteren. Op basis van deze cijfers werd voor de gemeente een totale emissie bepaald van 282.361 kg NH3 in 2015 (VMM, 2016). In 2011 was de totale vermestende depositie 29,95 kg N/ha.j (VMM, 2013).

Tabel 24 NH3-emissie door veeteelt voor (kg/j) (VMM, 2016) stal weide externe opslag uitrijden op land kunstmest Vleteren 176.410 16.367 396 72.777 16.411

7.3.4 Beschrijving van de emissies De emissiefactoren (Tabel 25) voor berekening van de totale emissie omvatten de totale stalemissies inclusief de emissies van de mest die in de stallen is opgeslagen. Deze emissiefactoren zijn terug te vinden in het geactualiseerde Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., 2017), alsook in de Vlaamse lijst met ammoniakemissiearme stalsystemen. Volgende emissiefactoren zijn van toepassing op het bedrijf:

Tabel 25 Ammoniakemissiefactor voor de op het bedrijf van toepassing zijnde stalsystemen

diersoort stalsysteem NH3-emissie (kg/j/dier) traditioneel 8,3 kraamzeugen V-2.2 4 traditioneel 4,2 guste en dragende zeugen en V-3.1 2,4 jonge gedekte zeugen V-3.5 2,6 beren traditioneel 5,5 traditioneel – hokoppervlak max. 0,35 m² 0,6 biggen traditioneel – hokoppervlak > 0,35 m² 0,75 eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 56 | 114

diersoort stalsysteem NH3-emissie (kg/j/dier) V-1.5 0,2 traditioneel – hokoppervlak max. 0,8 m² 2,5 vleesvarkens traditioneel – hokoppervlak > 0,8 m² 3,5 V-4.7 1,2 traditioneel – hokoppervlak max. 0,8 m² 2,5 andere varkens > 110 kg traditioneel – hokoppervlak > 0,8 m² 3,5

Tabel 26 geeft de ammoniakemissie weer voor het bedrijf.

Tabel 26 Ammoniakemissie op basis van emissiekengetallen ten gevolge van de bedrijfsexploitatie huidig vergunde situatie geplande situatie stal NH3-emissie NH3-emissie # dieren # dieren (kg/j) (kg/j) 863 andere varkens (trad. < 0.8) stal 1 963 andere varkens (trad. > 0.8) 3.371 3.521 200 andere varkens (trad. > 0.8) 390 biggen (trad. > 0.35) 72 zeugen (V-3.5) 30 biggen ( trad. < 0.35) 81 zeugen (V-3.1) 92 zeugen (trad.) 111 zeugen (trad.) 65 andere varkens (trad. > 0.8) 1.725,7 3 beren (trad.) Stal 2 72 zeugen (V-3.5) 1.828 12 kraamzeugen (V-2.2) 52 zeugen (V-3.1) 64 kraamzeugen (trad.) 3 beren (trad.) 1.600 biggen (V-1.5) 12 kraamzeugen (V-2.2) 16 kraamzeugen (trad.) 48 kraamzeugen (trad.) 700 andere varkens (V-4.7) 700 andere varkens (V-4.7) Stal 3 420 andere varkens (trad. < 0.8) 2.070 378 andere varkens (traditioneel) 2.307 300 biggen (trad. < 0.35) 240 biggen (traditioneel) 8 andere varkens (traditioneel) Stal 4 33,5 / / 1 beer (traditioneel) 2.156 andere varkens 2.141 andere varkens 720 biggen 1.840 biggen TOTAAL 216 zeugen 7.200 264 zeugen 7.656 4 beren 3 beren 60 kraamzeugen 92 kraamzeugen

Er worden modellen opgesteld om de verzurende en vermestende depositie door het bedrijf te simuleren. De gemodelleerde deposities zullen gebruikt worden om de verzurende en vermestende effecten op de omliggende biodiversiteit in te schatten. Dit zal verder uitgewerkt worden in ‘Hoofdstuk10: Discipline biodiversiteit’.

Het bedrijf is momenteel tevens vergund voor een mestscheider. De ammoniakemissie van deze mestscheider wordt als discontinu beschouwd, gezien de mestscheider slechts enkele uren per week ingezet zal worden. Aan de hand van de vergunde verwerkingshoeveelheid (4.800 ton/jaar) en de scheidingscapaciteit van de mestscheider (10 - 16 m³/u), kan berekend worden dat de mestscheider 300 tot 480 u/jaar actief zal zijn, of gemiddeld 7,5 u per week. De ammoniakemissie afkomstig van deze scheider wordt dan ook als verwaarloosbaar beschouwd ten opzichte van de ammoniakemissies vanuit de stallen en wordt niet verder opgenomen in het model.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 57 | 114

Om de stallen te verwarmen wordt gebruik gemaakt van een houtkachel. Voor de stookinstallatie wordt aldus biomassa aangewend als brandstof. Dit betreft zuiver hout, dus geen afvalhout van meubels e.d. (geen lijmresten of bijproducten). Het BBT-kenniscentrum (VITO, 2001) vermeldt dat de relevante uitgaande stoffen NOx en fijn stof zijn. SOx is niet relevant, gezien het zwavelgehalte van hout lager ligt dan 0,05 %. Bij de verbranding wordt eveneens CO2 gevormd. De hoeveelheid die vrijkomt, is echter gelijk aan de hoeveelheid die tijdens de groei werd opgenomen. Inzake NOx wordt rekening gehouden met een emissiegrenswaarde van 600 mg/Nm³. Gezien er geen emissiemetingen van de stookinstallatie op het bedrijf voorhanden zijn, wordt gewerkt met dit cijfer. Rekening houdend met een geschat debiet van 2.800 m³/h van de stookinstallatie, komt dit neer op een jaarlijkse emissie van 14.717 kg NOx, rekening houdend met een emissie van 600 mg/Nm³ (worst case). Verder kan aangegeven worden dat er bij de modellering van uit gegaan wordt dat de stookinstallatie volcontinue in werking is, hetgeen in realiteit niet zo zal zijn.

Het Richtlijnenboek Lucht vermeldt dat voor een polluent een impactberekening dient te gebeuren, indien aan één van de volgende criteria voldaan wordt:  de totale atmosferische emissievracht van de polluent op jaarbasis is groter dan de drempelvrachten voor opname in het integraal milieujaarverslag: voor NOx bedraagt de drempelwaarde 50 ton/j. Deze drempelwaarde wordt aldus niet overschreden door de stookinstallatie;  de polluent kan geïdentificeerd worden als een kritische parameter. Een kritische parameter is een parameter waarvoor de gemeten waarde in de omgeving groter is dan 80 % van de milieukwaliteitsnorm. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie aan NO2 bedraagt 10 µg/m³ op de projectlocatie (jaargemiddelde waarde 2016). Houden we rekening de NO2- jaargrenswaarde voor de bescherming van de gezondheid van de mens (40 µg/m³), dan wordt een bijdrage van 25 % geleverd. Houden we rekening met de NOx-jaargrenswaarde voor de bescherming van de vegetatie (30 µg/m³), dan wordt een bijdrage van 56 % geleverd, rekening houdend met het feit dat NO2 60 % van NOx bedraagt;  polluenten met bepaalde risicozinnen moeten steeds bestudeerd worden (risicozinnen R40, R45, R46, R48, R49, R60 en R61): niet van toepassing;  bovenstaande criteria dienen samen met volgende geëvalueerd te worden: o manier van uitstoot; o aanwezigheid van (gevoelige) bevolkingsgroepen in het studiegebied (niet aanwezig); o aanwezigheid van fauna en flora in de directe omgeving (niet aanwezig); o bij reeds bestaande structurele klachten of onrust (niet aanwezig).

Een impactberekening wordt dan ook als niet relevant beschouwd.

7.4 Broeikasgas

De bijdrage van het brandstofverbruik van de land- en tuinbouwsector te Vleteren aan de broeikasgasemissie wordt weergegeven in Tabel 27. De totale broeikasgasemissie in het Vlaamse Gewest wordt eveneens weergegeven zodat men de bijdrage van de betrokken gemeente aan de broeikasgasemissie op Vlaams niveau kan inschatten.

Tabel 27 Emissie van broeikasgassen door brandstofverbruik in land- en tuinbouw voor Vleteren in 2010, en ter vergelijking de uitstoot aan broeikasgassen in het Vlaamse gewest (VMM, 2012)

CO2 (kton) CH4 (ton) N2O (ton) Vleteren 5,014 1,067 0,043 Vlaanderen 1.929 447 140

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 58 | 114

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de effecten zich niet op lokaal niveau gaan afspelen, maar eerder op regionaal niveau of zelfs op continentaal of mondiaal niveau. In het kader van een MER zullen ze dus zelden of nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd kunnen worden. In uitzonderlijke gevallen kan het wel zinvol zijn, maar in voorliggend project is dit niet het geval. Daarom wordt het hoofdstuk met betrekking tot de broeikasgassen niet verder uitgewerkt.

Het voornaamste aandeel van het elektrisch verbruik wordt aangewend voor de ventilatie, de verlichting en de voedersystemen.

7.5 Globale synthese van de milieueffecten voor de discipline lucht

Bij de uitvoering van voorliggend project werden reeds volgende maatregelen voorzien om hinder inzake lucht naar de omgeving zoveel mogelijk te vermijden:

 toepassen stalsystemen V-3.5, V-3.1 en V-2.2 op stal 2

 toepassen stalsysteem V-4.7 op stal 3

Voorgaande hoofdstukken geven een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die door het project optreden op de verschillende deelgebieden van de discipline lucht. De effecten worden nog eens samengevat in Tabel 28.

Tabel 28 Samenvatting effecten voor de discipline lucht deelaspect onderdeel effectbeoordeling geurhinder bronnencluster HOOG GEURGEVOELIG GEBIED geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect

MATIG GEURGEVOELIG GEBIED geen woningen gelegen in deze zone – verwaarloosbaar effect LAAG GEURGEVOELIG GEBIED beperkt negatief effect voor 5 woningen in de huidige situatie en 5 in de geplande situatie negatief effect voor 2 woningen in de huidige situatie en 2 in de geplande situatie aanzienlijk negatief effect voor 8 woningen in zowel de huidige situatie als de geplande situatie afstandsregels geen of verwaarloosbaar effect

stofhinder PM10 (rekenkundig beperkt negatief effect ter hoogte van de bedrijfswoning in beide jaargemiddelde i.k.v. max. situaties aantal overschrijdingen daggrenswaarde): individueel bedrijf

PM10 (rekenkundig in beide situaties zijn er geen zones met overschrijdingen van de norm jaargemiddelde i.k.v. max. aantal overschrijdingen daggrenswaarde): cumulatief (gemeente + bedrijf)

PM2,5 (jaargemiddeld): geen hinderzones in beide situaties individueel bedrijf

PM2,5 (jaargemiddeld): in beide situaties zijn er geen zones met overschrijdingen van de norm cumulatief (gemeente + bedrijf)

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 59 | 114

7.6 Milderende maatregelen

Gezien de reeds voorziene maatregelen en de beperkte effecten inzake geur en stof, worden geen bijkomende maatregelen voorgesteld.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 60 | 114

8 Discipline water

Onder de discipline water worden zowel grondwater als oppervlaktewater beschouwd.

8.1 Grondwater

8.1.1 Afbakening studiegebied Teneinde een volwaardige beschrijving te geven van de bedrijfsomgeving met betrekking tot grondwater, wordt er aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. De beschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Deze invloedstraal zal normaal beperkt zijn tot minder dan 1 km rondom het bedrijf, maar zal sterk afhankelijk zijn van de bedrijfssituatie. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

Ook het optreden van grondwaterverontreiniging door eventuele lekkage uit ondergrondse of bovengrondse opslagtanks en/of het gebruik van bepaalde schadelijke reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen is van belang, alsook het uitrijden van mest of reinigingswater.

8.1.2 Methodiek en significantiekader Voor voorliggend dossier zijn de aspecten waterhuishouding (door winning van grondwater, bemaling en beperking infiltratiecapaciteit), waterkwaliteit (opslag mest, brandstoffen en reinigingsmiddelen) en watergebruik (waterbalans) van belang. De uitwerking van deze aspecten zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie juni 2017) gebeuren. De beoordeling zal onder meer gebeuren met behulp van de significantiekaders voorgesteld in het Richtlijnenboek water (Van den Broeck et al., 2011).

Wat het aspect waterhuishouding betreft zal in de eerste plaats geoordeeld wordt of bemaling al dan niet noodzakelijk kan zijn tijdens de aanlegfase. De invloedstraal bij eventuele bemaling zal berekend worden met behulp van de formule van Sichardt. Voor wat betreft de exploitatiefase zal de invloedstraal van de grondwaterwinning berekend worden met behulp van de formule van Theis (voor gespannen lagen, bij niet continu pompen).

Voor het aspect grondwater zal gebruik gemaakt worden van volgende beoordelingskaders:

Is er een risico dat totale Verlaging in artesische Milderende maatregelen ja waterpeil daalt tot onder het ja laag voorstellen dak van de artesische laag?

nee nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging en beschikbare peilmetingen Impact aanvaardbaar

Figuur 2 Beoordeling effect grondwaterwinning op afgesloten laag

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 61 | 114

Zijn er binnen de verlagingscontour van 50 Indirect effect op cm grondwaterwinningen Wordt bedrijfszekerheid winningen in de gesitueerd waarbij water ja ja winningen bedreigd? omgeving te beoordelen gewonnen wordt uit binnen discipline mens dezelfde watervoerende laag? nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging, nee beschikbare peilmetingen en Impact vergunde winningsdebieten aanvaardbaar andere winningen

Figuur 3 Beoordeling effect grondwaterwinning op omliggende winningen

Tabel 29 Significantiekader voor de aspecten waterhuishouding (bronbemaling + beperking infiltratiecapaciteit), waterverbruik en grondwaterkwaliteit (vermestende invloed) deelaspect onderdeel beoordelingskader bronbemaling verstoring aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. winningen omliggende buiten de bedrijfsterreinen veroorzaakt door bemaling op het grondwaterwinningen onderzochte bedrijf geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten bedrijfsterreinen door bemaling op het onderzochte bedrijf beperking aanzienlijk negatief effect: hoog risico tot overstromingsproblemen infiltratiecapaciteit negatief effect: directe afleiding regenwater naar riolering beperkt negatief effect: vrije infiltratie mogelijk geen of verwaarloosbaar effect: vrije infiltratie mogelijk + buffervoorzieningen waterverbruik overmatig aanzienlijk negatief effect: overschrijding van de richtcijfers zonder waterverbruik grondige motivatie (beperkt) negatief effect: overschrijding van de richtcijfers, met gegronde motivatie geen of verwaarloosbaar effect: geen overschrijding richtcijfers verstoring aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling t.h.v. omliggende bedrijfsvreemde winningen, waarbij de bedrijfszekerheid van deze grondwaterwinningen winningen bedreigd wordt geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling t.h.v. winningen buiten bedrijfsterreinen door grondwaterwinning van het onderzochte bedrijf of de grondwatertafeldaling t.h.v. de winningen vormt geen bedreiging voor de bedrijfszekerheid van deze winningen verlaging in aanzienlijk negatief effect: grondwatertafeldaling tot onder het dak van artesische laag de artesische laag geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwatertafeldaling tot onder het dak van de artesische laag vermestende peilputten aanzienlijk negatief effect: duidelijk negatieve vermestende invloed invloed van bedrijf in vergelijking met aanwezige getuigenput(ten) geen of verwaarloosbaar effect: opgerichte stallen waarbij recente gegevens beschikbaar zijn waarvan de resultaten erop wijzen dat er geen verontreiniging optreedt geen uitspraak mogelijk: indien er geen peilbuizen aanwezig zijn of geanalyseerd werden

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 62 | 114

De beoordeling inzake verdroging door bemaling of winning van grondwater gebeurt in ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’. In de discipline water wordt wel al de invloedstraal waarbij de grondwatertafel met 5 cm daalt berekend, om een evaluatie te kunnen uitvoeren in de discipline biodiversiteit. Voor de beoordeling inzake opslag van potentieel bodem- en grondwaterverontreinigende stoffen wordt verwezen naar de discipline bodem.

8.1.3 Toelichting referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart van de regio rondom het bedrijf omschrijft deze zone als weinig kwetsbaar (code Cc). Het bedrijf heeft momenteel 2 vergunningen voor grondwaterwinning. De eerste waterwinning is vergund voor het oppompen van 250 m³/jaar en max. 10m³/dag, dit vanop een diepte van 132 m uit de Landeniaan Aquifer (SS_1000_GWL_1). In de geplande situatie blijft dit ongewijzigd.

De tweede waterwinning is vergund voor het oppompen van 5.250 m³/jaar en max. 16 m³/dag, dit vanop een diepte van 8 m uit het Quartair Aquifersysteem (CVS_0100_GWL_1) met behulp van dieptedrainage. Er wordt een uitbreiding aangevraagd voor het winnen van 16 m³/d en 6.500 m³/j.

Binnen een straal van 1 km rondom het deze winningen zijn 10 andere grondwaterwinningen gelegen (zie bijlage 8a). Deze winningen pompen allemaal uit het Quartair Aquifersysteem.

Deze grondwaterwinningen zijn in de actie- en waakgebieden 1000 en 1100 – 1300 gelegen. Gebiedspecifieke doelstellingen voor 1000_actiegebied 1 (regionale depressiezone met sterk verlaagde peilen, al dan niet boven het dak van de laag):

 Herstel en behoud van het gespannen karakter van de laag;

 Trendomkering van de lange termijn dalende peilen;

 Daar waar zich reeds een trendomkering heeft voorgedaan: behoud van de stijgende peilen voor een minimum periode van 6 jaar;

 Beheersbaar maken van depressiezone met kern boven Zuidschote-Boezinge (Ieper)- Bikschote(Langemark-Poelkapelle), m.a.w. geen verdere oppervlakte-uitbreiding t.o.v. op de gegenereerde stijghoogtekaart 2009 vastgestelde regionale depressiezone;

 (In latere fase) Wegwerken van de depressiezones (regionaal sterk verstoord stijghoogtepatroon).

8.1.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

Waterhuishouding

8.1.4.1.1 Effecten veroorzaakt door de aanlegfase

Om de uitbreiding in dierenaantal te kunnen realiseren wordt één varkensstal uitgebreid (stal 2). De mestkelder van de nieuwe stal zal een diepte van ongeveer 1,1 m hebben.

Op basis van peilmetingen van het grondwatermeetnet (www.dov.be) op 400 m ten NW van het bedrijf kan gesteld worden dat de stand van de grondwatertafel varieert van 0,05 – 1,78 m onder het maaiveld. Er wordt vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Voor het bouwen van het nieuwe staldeel zal er dus bemaling noodzakelijk zijn.

Voor de bepaling van de invloedstraal van de bemaling (R) wordt gebruik gemaakt van de formule van Sichardt:

R = 3000 φ √k

met: φ = geplande grondwaterstandsverlaging (m) eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 63 | 114

k = doorlatendheidscoëfficiënt (m/s)

Er wordt vanuit gegaan dat de grondwatertafel moet dalen tot 0,5 m onder de bouwput. Aangezien deze maximaal 1,1 m zal zijn, moet de grondwatertafel zakken tot op een maximale diepte van 1,6 m. Dit komt in het slechtste geval overeen met een daling van 1,55 m (=φ). De doorlatendheidscoëfficiënt is afhankelijk van de bodemsoort. Omdat het onmogelijk is om van iedere specifieke bodemsoort deze parameter afzonderlijk te bepalen, worden standaardwaarden gebruikt afhankelijk van de bodemtextuur (Meyus et al., 2004). In dit rapport worden richtwaarden gegeven voor iedere bodemtextuur op basis van onderzoek verricht door Saxton et al. (1986). Het nieuwe stalgedeelte zal gebouwd worden op een zandleembodem met een aangenomen doorlatendheidscoëfficiënt van 9,33 x 10-6 m/s. Hieruit volgt dat de invloedstraal van deze bemaling ingeschat kan worden op 14 m, en beperkt zich aldus tot de bedrijfseigen gronden. De kwetsbaarheid voor verdroging van de gronden wordt besproken in ‘Hoofdstuk 10: Discipline biodiversiteit’.

8.1.4.1.2 Effecten veroorzaakt door de bedrijfsexploitatie

Daling grondwatertafel door grondwaterwinning

Het bedrijf is vergund voor het oppompen van 250 m³/j en max. 10 m³/d, dit vanop een diepte van 132 m uit de Landeniaan (HCOV 1010 ; SS_1000_GWL_1). Deze winning wordt enkel in nood bij een te kort aan alternatieve waterbronnen (dieptedrainage en/of leidingwater) aangewend. Dit blijft zo in de geplande situatie.

Daarnaast is het bedrijf tevens vergund voor het oppompen van 5.250 m³/j en max. 16 m³/d, dit vanop een diepte van 8 m uit het Quartair Aquifersysteem (HCOV 0100 ; CVS_0100_GWL_1) (dieptedrainage). Er wordt een uitbreiding aangevraagd voor de diepdrainage grondwaterwinning van 16 m³/d en 6.500 m³/j.

Diepe boorput

Om de invloed van deze winning op de stijghoogte te voorspellen wordt er gebruik gemaakt van de formule van Theis, aangezien gewonnen wordt vanuit een gespannen laag en er niet continu gepompt wordt (op basis gegevens DOV en boringen op de site).

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 64 | 114

Er kan een hydraulische conductiviteit van 0,092 m/dag gehanteerd worden, op basis van cijfers de hydraulische parameters van Lebbe, zoals weergegeven in de virtuele boring ter hoogte van het bedrijf op dov.vlaanderen.be. Verder wordt voor de dikte van de watervoerende laag uitgegaan van een dikte van 14,4 m, gezien de top van de watervoerende laag zich ongeveer 117,6 m onder het maaiveld (op basis van virtuele boring t.h.v. bedrijf op dov.vlaanderen.be) bevindt en de diepte van de boorput 132 m bedraagt. Tabel 30 geeft een overzicht van de hanteerde parameters voor de berekening van de stijghoogtedaling in de put en de straal van de spreidingskegel. Deze is gelijk voor de huidige en geplande situatie, gezien er geen uitbreiding van deze winning aangevraagd wordt.

De invloedstraal waarbinnen er een stijghoogtedaling optreedt van 50 cm, bedraagt 48 m. Binnen deze regio zijn er geen bedrijfsvreemde winningen gelegen (dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde grondwaterwinning is gelegen op 200 m). Het betreft een gespannen winning waardoor verdroging aan de oppervlakte niet verwacht wordt.

Om na te gaan of door deze winning het grondwaterpeil daalt onder het dak van de watervoerende laag, worden de peilmetingen van het bedrijf geraadpleegd. Er worden sinds 2010 maandelijks peilmetingen uitgevoerd met de pomp in werking en de pomp in rust.

Uit deze metingen blijkt dat het grondwaterpeil in rust varieert tussen 95 m en 101,9 m onder het maaiveld of -85 en -91,9 mTAW onder het maaiveld (rekening houdend met de ligging van het bedrijf op ongeveer 10 mTAW).

In werking varieert het waterpeil tussen 105 m en 115,4 m onder het maaiveld of -9 5mTAW en -105,4 mTAW.

Op basis van een virtuele boring ter hoogte van het bedrijf (dov.vlaanderen.be) kan vastgesteld worden dat de top van de watervoerende laag zich op –107,5 mTAW bevindt. De afgelopen 8 jaar werd dus geen daling onder het dak van de watervoerende laag opgemeten. Uit de peilmetingen blijkt dat de daling in de boorput het laatste jaar ongeveer 10 m betrof bij werking van de pomp. Dit stemt overeen met de berekende waarde met behulp van de formule van Theis. Er wordt dan ook uitgegaan van een verwaarloosbaar effect.

Tabel 30 Bepaling grondwatertafeldaling diepe winning vergund jaardebiet (m³/j) 250 vergund dagdebiet (m³/dag) (Q) 10 diepte grondwaterwinning (m) 132 hydraulische conductiviteit (m/dag) (KD) 0,092 dikte watervoerende laag (m) (D) 14,4

-1 -5 specifieke elastische berging (Ss) (m ) 1,010 x 10 capaciteit van de pomp (m³/u) 2 pomptijd (u/d) (t) 8 straal spreidingskegel met grondwatertafeldaling > 50 cm (m) 48 stijghoogtedaling t.h.v. pompput (m) 10

Grondwaterwinning: Dieptedrainage

Het water bekomen uit de drainage betreft grondwater uit het Quartair Aquifersysteem (freatische laag). Het bedrijf onttrekt 5.250 m³ ondiep water per jaar en maximaal 16 m³/dag in de huidige situatie, in de gewenste situatie wenst het bedrijf 6.500 m³/jaar te onttrekken en maximaal 16 m³/dag. De Quartaire

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 65 | 114

laag kent een relatief hoge geleidbaarheid (6 m/dag, cijfers Lebbe). In combinatie met relatief beperkte debieten (max. 3 m³/u), wordt ingeschat dat de invloedstraal van de drainagebuizen zich beperkt tot enkele meters rondom de drainagebuizen. De dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich op ongeveer 200 m van het drainagesysteem en zal bijgevolg geen invloed ondervinden van de drainage.

Beperking van de infiltratiecapaciteit

Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten niet tot mogelijk overstromingsgevoelig en infiltratiegevoelig zijn. Het bedrijf zelf wordt niet ingekleurd in de kaart met recent overstroomde gebieden en er werden ook geen problemen met overstromingen gemeld. Iets meer ten noorden, dichter bij de Poperingevaart komen wel gebieden voor die recent nog overstroomd zijn. Het bedrijf bevindt zich eveneens op gronden die matig tot zeer gevoelig zijn voor grondwaterstroming.

Momenteel bedraagt het totaal aantal verhardingen 13.000 m², waarvan zo’n 8.000 m² horizontaal dakoppervlak. In de geplande situatie wordt 300 m² nieuw aan te leggen betonverharding voorzien, met natuurlijke infiltratie van hemelwater in de bodem rond de verharding. Het totaal dakoppervlak bedraagt in de geplande situatie 8.609 m² (beperkte toename t.o.v. actuele situatie).

In de huidige situatie wordt er hemelwater dat op de daken terecht komt allemaal opgevangen voor hergebruik in een (ondergrondse) regenwateropvang van 336 m³ met overloop naar een omliggende beek.

Een deel van de (ondergrondse) regenwateropvang zal in de geplande situatie gebruikt worden als buffervoorziening met vertraagde afvoer (216 m³), waardoor het netto beschikbaar opgevangen volume gevoelig verkleint. In de geplande situatie is er een totale regenwateropvang van 140 m³ voorzien; 120 m³ in de ondergrondse regenwateropvang (achteraan stal 2), 5 m³ en 15 m³ onder de nieuwe stal.

Hemelwater dat op de overige verharde delen terechtkomt kan infiltreren op de onverharde delen van het bedrijfsterrein, of stroomt af naar de omliggende percelen. Qua hemelwateropvang moet voldaan worden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang. Dit document wordt toegevoegd in Bijlage 8b, en hieruit blijkt dat voldaan wordt aan deze verordening. Er geldt bijgevolg geen of een verwaarloosbaar effect.

Waterkwaliteit – vermestende invloed op het grondwater Volgens VLAREM II Artikel 5.9.7.1 dienen op inrichtingen met mengmest, waarin meer dan 2.500 varkens gehuisvest worden, op kosten van de exploitant, waarnemingsbuizen (peilputten) op oordeelkundige wijze voor grondwateronderzoek geplaatst te worden. Zo kan nagegaan worden of het bedrijf een vermestende invloed heeft op het grondwater.

Er zijn geen peilbuizen aanwezig, noch voorzien aangezien het aantal stuks varkens de 2.500 stuks niet overstijgt (huidige situatie en geplande situatie). De mestkelders zijn voorzien van een betonnen vloer, waardoor geen mestsappen kunnen insijpelen. Er is aldus geen uitspraak mogelijk over het mogelijke vermestend effect.

Watergebruik Op de site worden volgende waterbronnen aangewend: grondwater, regenwater en leidingwater.

Een schematisch overzicht wordt weergegeven in Figuur 1. Het waterverbruik kan geschat worden op basis van LNE-verbruikscijfers, die gelijk zijn aan verbruikscijfers van de VMM.

Tabel 31 Bepaling verbruik drink- en reinigingswater door de dieren op de inrichting (cijfers VMM/LNE) huidige situatie geplande situatie hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 66 | 114

huidige situatie geplande situatie hoogwaardig laagwaardig hoogwaardig laagwaardig TOTAAL 6.676 446 7.760 588

In het huishouden wordt momenteel gebruik gemaakt van leidingwater. Hier zijn twee personen woonachtig, waarvoor een verbruik van zo’n 60 m³ leidingwater in rekening kan worden gebracht. In de geplande situatie blijft dit behouden.

Naast het houden van varkens, wordt op het bedrijf tevens aan akkerbouw gedaan. In het wateraanwendingsplan wordt het waterverbruik voor de aanmaak van gewasbescherming ingeschat op zo’n 165 m³ per jaar. Hiervoor wordt enkel hemelwater aangewend.

Het bedrijf beschikt momenteel over twee grondwaterwinningen. De eerste waterwinning (diepe boorput) is vergund voor het oppompen van 250 m³/jaar. De tweede waterwinning (diepdrainagebuizen), in gebruik genomen in 2017, is vergund voor het oppompen van 5.250 m³/jaar. Dit is lager dan de benodigde hoogwaardige waterbehoefte die werd berekend volgens de LNE-verbruikscijfers. Het grondwater wordt dan ook aangevuld met leidingwater (zeugen en biggen) en hemelwater (vleesvarkens) voor het drinkwater van de dieren.

In de geplande situatie wenst men zo’n 6.500 m³ grondwater met behulp van de dieptedrainage te winnen. Het volume van de diepe boorput blijft ongewijzigd. Deze (toekomstige) grondwaterbehoefte is lager dan de theoretische waterbehoefte, berekend volgens de LNE-cijfers. De rest zal opnieuw aangevuld worden door leidingwater en hemelwater. De grondwaterwinning wordt bijgevolg niet overmatig hoog aangevraagd. Er geldt dan ook een verwaarloosbaar effect inzake overmatig waterverbruik.

Het hemelwater dat neervalt op de daken van de stallen, de woning en de loods wordt opgevangen in een ondergrondse opvang voorziening van 336 m³ in de huidige situatie. Hemelwater dat op verharde oppervlakken valt, infiltreert in de omliggende gronden. In de geplande situatie neemt het netto beschikbaar volume voor de opvang van hemelwater af tot 140 m³ (deel wordt gebruikt als buffer met vertraagde afvoer, waardoor niet meer beschikbaar voor hergebruik).

In totaal wordt in de huidige situatie zo’n 8.000 m² dakoppervlakte afgevoerd naar de regenwaterkelder met een opslagvoorziening van 356 m³. Rekening houdend met een neerslag van 800 mm/jaar en de voorziene opvangvoorzieningen kan zo’n 3.650 m³ regenwater per jaar aangewend worden (aldus wateraanwendingsplan).

In de toekomstige situatie wordt zo’n 8.609 m² dakoppervlakte afgevoerd naar de regenwaterkelder met een opslagvoorziening van 140 m³. Rekening houdend met een neerslag van 800 mm/jaar en de geplaatste opvangvoorzieningen kan dan nog zo’n 2.373 m³ regenwater per jaar aangewend worden.

Dit hemelwater zal worden gebruikt om te reinigen, aanmaak van gewasbescherming en deels voor het drinken van de dieren (vleesvarkens). Samengevat wordt de waterbehoefte op het bedrijf momenteel als volgt ingevuld:

Tabel 32 Invullen waterbehoefte huidig situatie

diep diepte- hemelwater leidingwater totaal grondwater drainage (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar)

drinkwater dieren in nood 5.250 1.426 - 6.676

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 67 | 114

diep diepte- hemelwater leidingwater totaal grondwater drainage (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar)

reinigingswater - - 446 - 446

huishouden - - - 60 60

gewasbescherming - - 165 - 165

totaal in nood 5.250 2.037 60 7.346

Hierbij kan opgemerkt worden dat momenteel niet alle beschikbare regenwater wordt aangewend. De invulling van de waterbehoefte in de geplande situatie wordt als volgt ingeschat:

Tabel 33 Invullen waterbehoefte geplande situatie

diep diepte- hemelwater leidingwater totaal grondwater drainage (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar) (m³/jaar)

drinkwater dieren in nood 6.500 1.260 - 7.760

reinigingswater - - 588 - 588

huishouden - - - 60 60

gewasbescherming - - 165 - 165

totaal in nood 6.500 2.013 60 8.573

8.2 Oppervlaktewater

8.2.1 Afbakening studiegebied Het studiegebied (straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf) beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door lozing van het huishoudelijk afvalwater, vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventuele lekkages, …

8.2.2 Methodiek en significantiekader Voor voorliggend project kan oppervlakteverontreiniging als belangrijkste aspect beschouwd worden, meer bepaald door lozing van bedrijfs- of huishoudelijk afvalwater. Eventuele verontreinigingen door mestopslag, brandstoffen, reinigings- en bestrijdingsmiddelen worden besproken onder ‘Hoofdstuk 8: Discipline water’ en ‘Hoofdstuk 9: Discipline bodem’. De beoordeling van dit aspect zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie 2017) gebeuren. Hierbij zal volgend significantiekader gehanteerd worden:

Tabel 34 Significantiekader voor oppervlaktewater deelaspect onderdeel beoordelingskader lozing afvalwater bedrijfsafvalwater aanzienlijk negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater zonder behandeling negatief effect: lozing bedrijfsafvalwater op oppervlaktewater na behandeling geen of verwaarloosbaar effect: uitrijden reinigingswater zoals voorgeschreven volgens het Mestdecreet of verwerking bedrijfsafvalwater samen met mest

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 68 | 114

deelaspect onderdeel beoordelingskader huishoudelijk aanzienlijk negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater zonder afvalwater voorbezinking in septische put op open gracht of infiltratie beperkt negatief effect: lozing huishoudelijk afvalwater na voorbezinking in septische put geen of verwaarloosbaar effect: lozing huishoudelijk afvalwater op oppervlaktewater via IBA of rechtstreeks op riolering

8.2.3 Toelichting referentiesituatie Het bedrijf is gelegen op percelen die volgens de watertoetskaarten niet tot mogelijk overstromingsgevoelig en infiltratiegevoelig zijn. Maar er zijn evenwel nog geen problemen met betrekking tot de overstromingsproblematiek bekend. Het bedrijf bevindt zich eveneens op gronden die matig tot zeer gevoelig zijn voor grondwaterstroming.

Mogelijke schadelijke effecten op het watersysteem zouden kunnen ontstaan als gevolg van veranderingen in de afvoer van oppervlaktewater, structuurverandering van de waterlopen, infiltratie van hemelwater, kwaliteitsverlies van oppervlaktewater en grondwater en de wijziging in grondwaterstroming.

Hydrogeografisch situeert het studiegebied zich in het “IJzerbekken”, meer bepaald in het deelbekken “Hoppeland”. Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf bevinden zich de Poperingevaart (1e categorie, 325 m ten O van de site), de Hoeslandbeek (2de categorie, 215 m ten ZW van de site), de Boucneausbeek (2de categorie, 650 m ten W) en een niet geklasseerde waterloop 500 m ten W van de site (Bijlage 8c).

Het dichtstbijzijnde, relevante VMM-meetpunt (meetpunt nr. 978.500) in deze waterlopen is op zo’n 800 m ten ZO van het bedrijf gelegen, dit in de Poperingevaart (zie bijlage 8c). Bepalingen van de Prati-index (1990 – 2003) in dit meetpunt wijzen op een aanvaardbare waterkwaliteit. De BBI werd eveneens bepaald in dit meetpunt, de laatste metingen (2005) wijzen op een slechte kwaliteit/zwaar verontreinigd. Gezien de ligging en afstand van dit meetpunt tot de stallen van het bedrijf wordt niet verwacht dat deze waterkwaliteit rechtstreeks mee bepaald wordt door de aanwezigheid van de stallen.

8.2.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd in het oppervlaktewater. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelders en uitgereden volgens de regels van het mestdecreet. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

Het bedrijf is volgens het zoneringsplan gelegen in collectief te optimaliseren buitengebied, er is riolering gepland of er is riolering aanwezig maar die is nog niet aangesloten op een waterzuivering. In zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt er via een septische put in de gracht geloosd.

8.3 Bedrijfsspecifieke elementen m.b.t. de Watertoets

De watertoets is een beoordeling waarbij wordt nagegaan of een project schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur. Het resultaat van de watertoets wordt als een waterparagraaf opgenomen in de vergunning.

Het decreet Integraal Waterbeleid (IWB) voorziet dat alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets in geval van MER-plichtige projecten in het MER dienen gesynthetiseerd te zijn. Het MER moet met andere woorden alle gegevens vermelden die de watertoets

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 69 | 114

mogelijk maken. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningverlenende overheid en niet door de MER-deskundige water of in het kader van de m.e.r.- procedure (Willems et al., juni 2017).

De noodzakelijk elementen die nodig zijn ter uitvoering van de watertoets worden samengevat in Tabel 35.

Tabel 35 Benodigde informatie ter uitvoering van de watertoets

vraagstelling ja/neen opmerking wordt in het project een stuk grond verkaveld neen / worden in het project gebouwen voorzien? ja zie 8.1.4.1 is de lozing op het rioleringsstelsel, oppervlaktewater of grondwater een neen geen lozing ingedeelde ingreep worden in het project ondergrondse constructies voorzien? ja zie 8.1.4.1 worden in het project verhardingen voorzien? ja zie 8.1.4.1 wordt in het project een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang ja zie 8.1.4.1 van oppervlakte- en hemelwater voorzien? wordt in het project bodemvreemd materiaal opgeslagen of gestort? ja zie 9.4.1 wordt in het project een vegetatiewijziging doorgevoerd? neen / wordt in het project het reliëf van het terrein gewijzigd (ophoging, neen / uitdieping, uitgraving of aanvulling)? is de grondwaterwinning een ingedeelde ingreep? ja zie 8.1.4.1.2 wordt door de uitvoering van het project een nieuw knelpunt voor neen / vismigratie gecreëerd of wordt er een bestaand knelpunt in stand gehouden? worden door de uitvoering van het project de mogelijkheid voor migratie neen / van fauna op de oever, of de mogelijkheid voor de fauna om uit het water te geraken beperkt? wordt door de uitvoering van het project de structuurkwaliteit van de neen / waterloop aangetast?

8.4 Synthese van de milieueffecten

Op het bedrijf worden reeds een aantal maatregelen genomen met betrekking tot de discipline water:

 Er wordt vnl. gebruik gemaakt van ondiep drainagewater en hemelwater;

 de drinkgelegenheden zijn zo uitgevoerd dat er zo weinig mogelijk water wordt vermorst;

 het regenwater wordt volledig opgevangen en deels hergebruikt; in de geplande situatie neemt de netto beschikbare hoeveelheid hemelwater wel enigszins af (door voorzien van buffer met vertraagde afvoer);

 tijdens het reinigen van de stallen wordt eerst grondig droog gereinigd. Hierdoor is er bij de natte reiniging veel minder water nodig;

Volgende ‘tips’ kunnen ook belangrijk zijn voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau:

 herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen;

 gebruik goede drinkbakken, -nippels en dergelijke;

 vermijd mors- en lekverliezen, ...

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 70 | 114

De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel 36.

Tabel 36 Samenvatting effecten voor de discipline water deelaspect onderdeel beoordelingskader bronbemaling verstoring omliggende grondwaterwinningen geen effect beperking geen of verwaarloosbaar effect infiltratiecapaciteit waterverbruik overmatig waterverbruik geen of verwaarloosbaar effect

verstoring omliggende grondwaterwinningen geen of verwaarloosbaar effect verlaging in artesische laag geen of verwaarloosbaar effect vermestende peilputten geen uitspraak mogelijk invloed lozing afvalwater bedrijfsafvalwater geen of verwaarloosbaar effect huishoudelijk afvalwater beperkt negatief effect

8.5 Milderende maatregelen

Gezien er geen (aanzienlijke) negatieve effecten verwacht worden, wordt het niet nodig geacht bijkomende milderende maatregelen voor te stellen.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 71 | 114

9 Discipline bodem

9.1 Afbakening studiegebied

De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen, afhankelijk van de situatie, enerzijds plaatsvinden door afgraven van de bodem in functie van de aanleg van de nieuwe infrastructuur, grondverontreiniging door lekkage van een opslagtank, ... Anderzijds dient ook rekening gehouden te worden met de effecten op de bodem door processen zoals o.a. depositie van verzurende stoffen.

Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot ± 1 km) teneinde de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen.

9.2 Methodiek en significantiekader

Conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al.,versie juni 2017) zal er enkel een kwalitatieve beoordeling gebeuren inzake de discipline bodem. Hierbij wordt volgend significantiekader voorgesteld:

Tabel 37 Significantiekader voor de discipline bodem deelaspect omschrijving beoordelingskader bodemverontreiniging opslag aanzienlijk negatief effect: niet voldaan aan de voorgeschreven door opslag voorwaarden van Vlarem II risicostoffen geen of verwaarloosbaar effect: voldaan aan de voorgeschreven voorwaarden van Vlarem II bodemonderzoek aanzienlijk negatief effect: bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij een aanzienlijk negatieve invloed waar te nemen is en waaraan nog geen verder gevolg werd gegeven (sanering) beperkt negatief effect: bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij 80 % van de bodemsaneringsnorm overschreden werd voor parameters die toegewezen kunnen worden aan het bedrijf, maar waar verdere sanering niet noodzakelijk geacht werd geen of verwaarloosbaar effect: bodemonderzoek uitgevoerd (conform de wetgeving) effecten op mestopslagcapaciteit aanzienlijk negatief effect: niet voldoende mestopslagcapaciteit bodemprocessen door volgens huidige wetgeving verzuring en geen of verwaarloosbaar effect: voldoende mestopslagcapaciteit vermesting bodemverstoring bodemverlies aanzienlijk negatief effect: verlies zeer waardevolle bodems door aanleg negatief effect: verlies waardevolle bodems verhardingen, graafwerkzaamheden beperkt negatief effect: verlies matig waardevolle bodems geen of verwaarloosbaar effect: verlies weinig waardevolle bodems

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 72 | 114

9.3 Toelichting referentiesituatie

De geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied wordt samengevat in Tabel 38 (op basis van een virtuele boring (DOV-website) ter hoogte van het bedrijf).

Tabel 38 Geologische opbouw (o.b.v. virtuele boring t.h.v. bedrijf (www.dov.vlaanderen.be)) diepte (m onder het maaiveld) textuur stratigrafie 0 – 116 klei Formatie van 116 – 159 klei en zand Formatie van Hannut

Een uittreksel uit de bodemkaart van België wordt weergegeven in Bijlage 9 a. Het bedrijf is gelegen in de Zandleemstreek. De directe omgeving van de site en de site zelf worden gekenmerkt door matig natte zandleembodems en matig natte zandleembodems met sterk gevlekt verbrokkelde textuur B horizont (Ldp/Ldc).

9.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

9.4.1 Bodemverontreiniging en -onderzoek door opslag risicostoffen Op het bedrijf zijn in de huidige en de geplande situatie drie brandstoftanks aanwezig. Aan stal 1 is in de huidige situatie is een mazouttank van 5.000 l (bovengronds, enkelwandig, ingekuipt) met verdeelslang gelegen. Naast deze tank beschikt het bedrijf ook nog over een brandstoftank van 3.000 l (bovengronds, enkelwandig, ingekuipt aan stal 3) en een tank van 10.000 l (bovengronds, enkelwandig, ingekuipt aan stal 2). In de gewenste situatie bevindt er zich een bovengrondse dubbelwandige tank van 3.000 l aan stal 3, een bovengrondse ingekuipte enkelwandige tank met verdeelslang van 5.000 l aan stal 1 en een bovengrondse ingekuipte enkelwandige tank van 10.000 l in de loods.

Alle tanks zijn voorzien of zullen voorzien worden van de wettelijke verplichte uitrustingen (lekdetectie, overvulbeveiliging, …). Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Op de voorliggende site zijn er geen rubrieken vergund en worden er geen rubrieken aangevraagd die een dergelijke verplichting met zich mee brengen.

In de toekomstige situatie voorziet het bedrijf ook in de opslag van 500 liter andere gevaarlijke producten (gewasbeschermingsmiddelen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen). Deze opslag zal in een loods met verharde ondergrond plaatsvinden.

9.4.2 Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting

Mestafzet De varkensmest wordt opgeslagen in de onderliggende mestkelders en wordt nadien deels afgevoerd naar een externe mestverwerker en deels uitgereden op omliggende gronden via burenregeling, op de eigen gronden of via lange afstand afgevoerd (conform de regels van het mestdecreet). Reinigingswater van de stallen wordt tevens opgevangen in de mestkelders.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 73 | 114

Mestopslag De mestopslagcapaciteit in de huidige en geplande situatie wordt weergegeven in Tabel 39.

Tabel 39 Mestopslagcapaciteit in de huidige en geplande situatie

huidig vergunde situatie geplande situatie stallen stal 1 1.286 m³ mestopslag 1.286 m³ mestopslag 586 m³ mestopslag 321 m³ mestopslag 1.132 m³ mestopslag stal 2 406 m³ mestopslag 679 m³ mestopslag 19 m³ mestopslag 913 m³ mestopslag 913 m³ mestopslag stal 3 612 m³ mestopslag 612 m³ mestopslag Berging 115 m³ mengmestopslag - TOTAAL 4.385 m³ 4.622 m³

Wat de mestopslagcapaciteit betreft moet er voldoende capaciteit zijn voor het opslaan van de hoeveelheid mest die gedurende negen maanden geproduceerd wordt. Voor het voorziene aantal varkens dient er 2.981 m³ mestopslag voorzien te zijn in de huidige situatie, aangezien er opslagcapaciteit voorzien is van 4.385 m³ mest in de huidige situatie wordt hieraan voldaan. Voor het voorziene aantal varkens dient er 3.621 m³ mestopslag voorzien te zijn in de geplande situatie, aangezien er opslagcapaciteit voorzien is van 4.622 m³ mest in de geplande situatie wordt ook hieraan voldaan.

9.4.3 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden Om de uitbreiding in dierenaantal te kunnen realiseren wordt één varkensstal uitgebreid (stal 2), hiervoor dient men de bestaande bedrijfsinfrastructuur (berging + quarantainestal) af te breken. De mestkelder van de nieuwe stal zal een diepte van ongeveer 0,9 m hebben (1,1 m met betonverharding). De afmetingen van deze stal bedragen 25 m x 30 m. Wordt rekening gehouden met een dikte van de betonlaag van ongeveer 20 cm, dan zal er voor deze stallen een grondverzet van ongeveer 825 m³ nodig zijn. Gezien het grondverzet meer dan 250 m³ bedraagt, dient er een technisch verslag ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond opgemaakt te worden. De grond zal wellicht gebruikt worden op eigen gronden.

De nieuwe stal zal gebouwd worden op de locatie waar in de huidige situatie de berging gelegen is. Aangezien de uitbreiding van stal 2 naast de bestaande stallen en op bestaande verharding wordt gebouwd kan er uitgegaan worden van een verwaarloosbaar effect inzake bodemverlies.

9.5 Synthese van de milieueffecten

Volgende maatregelen ter voorkoming van effecten op de bodem worden reeds genomen op het bedrijf of zijn reeds geïntegreerd in het project:

De nieuwe stal zal zodanig geconstrueerd worden dat er geen inspoeling naar het grondwater of afspoeling van mestdeeltjes naar het oppervlaktewater of de openbare riolering mogelijk is. Door het rein houden van de verharde oppervlakken op de inrichting wordt voorkomen dat het afspoelingswater (na regenval) bevuild wordt met mestresten.

Enkele maatregelen zijn getroffen om de risico’s op bodemverontreiniging tot een absoluut minimum te beperken:

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 74 | 114

 er zijn gecontroleerde opslagtanks (stookolie, ...) op het bedrijf aanwezig;

 er worden enkel bovengrondse tanks voorzien;

 de opslag vindt steeds op een verhard oppervlak plaats.

Een samenvatting van de effecten voor de discipline bodem wordt weergegeven in Tabel 40.

Tabel 40 Samenvatting effecten voor de discipline bodem deelaspect omschrijving beoordelingskader bodemverontreiniging door opslag risicostoffen opslag verwaarloosbaar effect

bodemonderzoek niet noodzakelijk, dus geen uitspraak mogelijk

effecten op bodemprocessen door verzuring en mestopslagcapaciteit verwaarloosbaar effect vermesting bodemverstoring door aanleg verhardingen, bodemverlies verwaarloosbaar effect graafwerkzaamheden

9.6 Milderende maatregelen

Gezien de verwaarloosbare effecten, worden geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 75 | 114

10 Discipline biodiversiteit

10.1 Afbakening studiegebied

Verzuring, vermesting, geluidshinder, verdroging, direct ecotoopverlies en verontreiniging van oppervlaktewater worden beschouwd als de meest relevante invloeden ten gevolge van de inrichting op de biodiversiteit. Het studiegebied met betrekking tot biodiversiteit wordt bepaald door de afbakening van het studiegebied bij de disciplines lucht, bodem en water. De afbakening van deze invloedssfeer is vooral afhankelijk van het aantal dieren en de infrastructuur en situeert zich veelal tot 400 à 1.000 meter rondom het centrum van de inrichting. In de referentiesituatie wordt echter steeds een iets ruimer beeld van de groenelementen in de omgeving weergegeven tot 2 km rondom het centrum. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden.

10.2 Methodiek en significantiekader

De effectbeoordeling zal gebeuren conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie juni 2017). Samengevat zullen onderstaande toetsingskaders gehanteerd worden:

Tabel 41 Significantiekader voor de discipline biodiversiteit deelaspect onderdeel beoordelingskader direct permanent of aanzienlijk negatief effect: permanent verlies zeer kwetsbaar ecotoop ecotoopverlies tijdelijk negatief effect: permanent verlies kwetsbaar ecotoop beperkt negatief effect: verlies weinig kwetsbaar ecotoop of tijdelijk verlies ecotoop geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting ecotoop of verlies niet kwetsbaar ecotoop verzurende en X > kritische last: zeer significante bijdrage (zeer significant negatief vermestende effect) depositie buiten X > 50 % van de kritische last: significante bijdrage (significant negatief SBZ-H effect) 50 % > X > 10 % van de kritische last: belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) 5 < X ≤ 10 % van de kritische last: relevante bijdrage (negatief effect) 3 < X ≤ 5 % van de kritische last: beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) X ≤ 3 % van de kritische last: verwaarloosbare bijdrage (geen of verwaarloosbaar effect) verzurende en X > 50 % van de kritische last: significant vermestende 5 < X ≤ 50 % van de kritische last: significant bij stijging van emissies, depositie binnen niet significant wanneer emissies niet stijgen SBZ-H X ≤ 5 % van de kritische last: niet significant niet relevant volgens depositiescan: verwaarloosbaar effect verdroging door bemaling en/of aanzienlijk negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. zeer grondwaterwinning verdrogingskwetsbare negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. verdrogingskwetsbare eenheid beperkt negatief effect: > 5 cm grondwatertafeldaling t.h.v. weinig verdrogingskwetsbare eenheid geen of verwaarloosbaar effect: grondwatertafeldaling ≤ 5 cm

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 76 | 114

10.3 Toelichting referentiesituatie

De biologische waarderingskaarten (BWK) geven een inventarisatie weer van de aanwezige vegetatie. Hierin worden eveneens de belangrijkste kleine landschapselementen mee opgenomen. Per vegetatie- element wordt een waardering uitgesproken over zijn biologische waarde. Een uittreksel uit de BWK voor de omgeving van de inrichting wordt gegeven in Bijlage 10b (versie 2016). De habitatkaart geeft weer welke habitats, regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats voorkomen in het studiegebied, en is gekoppeld aan de BWK-kaart (Bijlage 10c). Tabel 42 geeft de potentiële habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 kilometer weer.

Tabel 42 Habitattypen en regionaal belangrijke biotopen binnen een straal van 2 kilometer rondom de inrichting. Element Verklaring 9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

6510,gh Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn

Binnen een straal van 2 km rondom de site is er een vogelrichtlijn gebied gelegen, “IJzervallei” (1.725 m ten N) (Bijlage 10a). Het dichtstbijzijnde habitatrichtlijngebied bevindt zich op ca. 2,6 km ten Z van de site en betreft “Westvlaams ”.

10.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

10.4.1 Direct ecotoopverlies De uitbreiding van de varkensstal wordt gebouwd op percelen die op de BWK weergegeven worden als biologisch minder waardevol. Er is sprake van een verwaarloosbaar effect.

10.4.2 Verzurende en vermestende depositie Zoals hoger gesteld worden de deposities hoofdzakelijk in beschouwing genomen voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. Dit betreft de habitattypen volgens de habitatkaart, de regionaal belangrijke biotopen en potentiële habitats binnen het studiegebied (1,5 km). Binnen deze regio zijn er echter geen habitats of regionaal belangrijke biotopen gelegen.

Een weergave van de verzurende en de vermestende depositie ter hoogte van deze gebieden is terug te vinden in Tabel 43 en Tabel 44. De verzurende en vermestende depositie wordt weergegeven op Bijlages 10 d, e, f en g.

Tabel 43 Te onderzoeken elementen buiten aandachtsgebieden (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale verzurende depositie

KL huidige situatie geplande situatie element verklaring (Zeq/ha.j) mbb* % KL** mbb* % KL** buiten aandachtsgebied Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond 1.429 6,04 0,42 5,74 0,40 6510,gh of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn

Atlantische zuurminnende

9120 beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de 1.429 3,36 0,24 3,55 0,25 ondergroei * mbb = maximale bijdragen bedrijf (Zeq/ha.j)

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 77 | 114

** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage); > KL (zeer significante bijdrage)

Tabel 44 Te onderzoeken elementen in het studiegebied (straal van 1,5 km vanuit het centrum van de inrichting) en de maximale vermestende depositie

KL huidige situatie geplande situatie element verklaring (kg N/ha.j) mbb* % KL** mbb* % KL** buiten aandachtsgebied Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond 20 0,08 0,40 0,08 0,40 6510,gh of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn

Atlantische zuurminnende

9120 beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de 20 0,05 0,25 0,05 0,25 ondergroei * mbb = maximale bijdragen bedrijf (kg N/ha.j) ** voor de elementen die niet binnen aandachtsgebied gelegen zijn: > 3 % (beperkte bijdrage); > 5 % (relevante bijdrage); > 10 % (belangrijke bijdrage); > 50 % (significante bijdrage); > KL (zeer significante bijdrage)

Er kan opgemerkt worden dat de uitbreiding van het bedrijf geen significante bijdrage aan de kritische lasten met zich meebrengt inzake zowel verzuring als vermesting ter hoogte van de habitat ‘9120’ (1.280 m ten oosten) en ‘6510’ (1.940 m ten zuiden). Verder zijn er geen andere habitattypes gelegen binnen het studiegebied. Er geldt dan ook een verwaarloosbaar effect inzake verzuring en vermesting.

10.4.3 Verdroging In Hoofdstuk 8.1.4.1.1 werd aangehaald dat de invloedstraal van de bemaling bij het uitbreiden van varkensstal 2 ingeschat kan worden op 14 m. De gronden waarover de bemalingskegel zich uitstrekt beperken zich tot de bedrijfseigen gronden, die omschreven worden als “niet kwetsbaar” voor verdroging.

De dieptedrainage is voorzien op percelen die aangeduid worden als niet of nauwelijks kwetsbaar voor verdroging. Gezien de invloedstraal zich zal beperken tot enkele meters rondom de drainagebuizen, wordt uitgegaan van een verwaarloosbaar effect.

10.5 Synthese van de milieueffecten

Een deel van de varkensstallen zijn in de huidige situatie reeds ammoniakemissiearm uitgerust met de stalsystemen V-3.5, V-3.1, V-2.2 en V-4.7. Het nieuw te bouwen deel van stal 2 zal uitgerust worden met het V-1.5 stalsysteem, dit zorgt voor een reductie van 66,6 % met betrekking tot ammoniakemissies.

De effectbeoordeling wordt samengevat in Tabel 45.

Tabel 45 Samenvatting effecten voor de discipline biodiversiteit deelaspect omschrijving effectbeoordeling direct ecotoopverlies permanent of verwaarloosbaar effect tijdelijk verzurende en binnen SBZ-H er is geen SBZ-H gelegen binnen het studiegebied vermestende depositie buiten SBZ-H verwaarloosbaar effect

verdroging door bemaling verwaarloosbaar effect en/of grondwaterwinning

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 78 | 114

10.6 Milderende maatregelen

Gezien de te verwachten effecten en de afwezigheid van aandachtsgebieden worden er geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 79 | 114

11 Discipline geluid

11.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied voor geluid wordt enerzijds bepaald door op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (o.a. ventilatoren, voedervijzels, laden en lossen...), alsook door transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Het studiegebied strekt zich minstens uit tot op 200 m van de perceelgrens van het bedrijf conform de bepalingen in VLAREM II. Daarnaast gebeurt ook een beoordeling ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen.

11.2 Methodiek en significantiekader

11.2.1 Bepaling achtergrondgeluidsdrukniveaus Voor bedrijven gelegen in ‘stille’ agrarische gebieden wordt als achtergrondgeluidsniveau de waarden voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren gehanteerd, d.i. 35 dB(A) overdag, 30 dB(A) ’s avonds en 25 dB(A) ’s nachts. Voor bedrijven gelegen langsheen een drukke baan of autosnelweg worden conform het Richtlijnenboek landbouwdieren de waarden gebruikt voor bedrijven gelegen op minder dan 200 m van de autosnelweg, d.i. 55 dB(A) overdag, 50 dB(A) ’s avonds en 45 dB(A) ’s nachts. Indien er op minder dan 200 m industriegebied of een zone voor ambachtelijke bedrijven gelegen is, dan wordt het achtergrondgeluidsniveau op 40 dB(A) overdag, 35 dB(A) ’s avonds en 35 dB(A) ’s nachts vastgelegd. Bij twijfel wordt er overdag een indicatieve meting uitgevoerd, waarbij de bekomen LA95-waarde gebruikt wordt voor het achtergrondgeluidsniveau overdag. Om het achtergrondgeluidsniveau ’s avonds en ’s nachts te bepalen wordt de bekomen waarde verminderd met 5 dB(A) (avond) en 5 tot 10 dB(A) (nacht, afhankelijk van de specifieke situatie).

Daarnaast worden ook de geluidsbelastingskaarten geraadpleegd om een idee te krijgen van de achtergrondgeluidsdrukniveaus in de omgeving van het bedrijf.

11.2.2 Bepaling geluidsvermogen ventilatoren Wanneer technische fiches van de aanwezige ventilatoren op het bedrijf zelf aanwezig zijn, dan kunnen de geluidsvermogens vermeld in deze technische fiches opgenomen worden. Veelal zijn er echter geen technische fiches beschikbaar. Dan kan het geluidsvermogen ingeschat worden door:

1. het geluidsvermogen vermeld in het richtlijnenboek landbouwdieren te gebruiken, namelijk 85 dB(A); 2. het geluidsvermogen van een gelijkaardige ventilator te gebruiken. Dit kan omgerekend worden naar geluidsvermogen met behulp van de formule:

0,5푟 퐿 = 퐿 + 10 log(4휋푟2) − 푊 푠푝 100

3. indien de diameters en/of de debieten van de ventilatoren die op het bedrijf (zullen) worden toegepast bekend zijn, dan kan aan de hand van deze diameter en/of dit debiet een gelijkaardig type ventilator geselecteerd worden en een overeenkomstig geluidsvermogen gebruikt worden; 4. praktijkmetingen bij gelijkaardige stallen.

11.2.3 Aannames werking ventilatoren Voor de geluidsmodelleringen van de ventilatoren worden enkele aannames gedaan.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 80 | 114

1. Vooreerst wordt aangenomen dat het ventilatiedebiet van de stallen steeds wordt overgedimensioneerd. Boven de effectief benodigde capaciteit wordt een meercapaciteit van 30 % voorzien. Dit om bij uitzonderlijke situaties nog steeds voldoende ventilatiedebiet te kunnen genereren. Deze uitzonderlijke situaties kunnen zijn: a. defect aan één of meerder ventilatoren; b. extreme temperaturen; c. warme temperaturen in combinatie met een maximale dierbezetting van volgroeide dieren (> 21 °C). Er kan dus vanuit gegaan worden dat in een gewone ‘worst-case’ situatie (d.i. overdag in de zomermaanden) het aantal voorziene ventilatoren op 70 % van hun capaciteit draaien.

2. Voor de worst-case situatie overdag, ’s avonds en ’s nachts te berekenen worden volgende aannames gedaan: d. de gemiddelde staltemperatuur bedraagt 25 °C; e. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt overdag 21 °C; f. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraag ’s avonds 18 °C; g. de gemiddelde temperatuur in de zomer bedraagt ’s nachts 14 °C. Overdag dient er dus een temperatuursverschil van 4 °C overbrugd te worden. Uit de vorige aanname wordt dit gelijk gesteld met een werklast van 70 % van de ventilatoren. ’s Avonds en ’s nachts is er een groter temperatuursverschil (respectievelijk 7 °C en 11 °C) en zullen de ventilatoren dus minder debiet moeten verplaatsen om de stallen af te koelen tot 25 °C. Aan de hand van de regel van drie kan gesteld worden dat de werklast van de ventilatoren ’s avonds 40 % bedraagt en ’s nachts 25 %. Bij de ventilatie van de stallen speelt echter niet enkel de temperatuur, maar ook het zuurstofgehalte een rol. Er wordt aangenomen dat bij een volle stalbezetting met slechts 25 % ventilatie er onvoldoende zuurstof in de stallen zal zijn. Daarom wordt er vanuit gegaan dat ook ’s nachts de ventilatoren op 40 % capaciteit zullen draaien.

Bij temperaturen hoger dan 25 °C zullen de ventilatoren op vollast draaien (100 %). Gezien deze situatie zich slechts enkele dagen per jaar (en enkele uren van deze dagen) zal voordoen, wordt dit als een incidentele situatie beschouwd.

Samengevat: voor continue bronnen:

 overdag draaien de ventilatoren op 70 % werklast;  ’s avonds draaien de ventilatoren op 40 % werklast;  ’s nachts draaien de ventilatoren op 40 % werklast. Indien niet gewerkt wordt met frequentiegestuurde ventilatoren (dus met aan/uit-ventilatoren), dan betekent dit concreet dat er overdag 70 % van de ventilatoren zal aanstaan op 100 % werklast en de rest uit zal staan. Eenzelfde redenering geldt voor ’s avonds en ’s nachts. Wordt gewerkt met frequentiegestuurde ventilatoren dan zal 100 % van de ventilatoren aanstaan, maar zullen ze allemaal op 70 % werklast draaien.

11.2.4 Modelleringen In Soundplan worden de verschillende ventilatoren ingegeven als een puntbron. Hierbij wordt aan elke puntbron een geluidsvermogen (Lw) toegekend (zie bepaling geluidsvermogen ventilatoren). Bij de modellering wordt er vanuit gegaan dat de ventilatoren overdag op 70 % werklast draaien, ’s avonds en ’s nachts is dit 40 % (zie vorig hoofdstuk). Concreet betekent dit dat voor frequentiegestuurde ventilatoren overdag 70 % van het toerental in rekening gebracht wordt en ’s avonds en ’s nachts 40 % aan de hand van de formule:

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 81 | 114

푛1 퐿 = 퐿 − 50 × 푙표푔 푤2 푤1 푛2 waarbij n2 het nieuw toerental voorstelt en n1 het oorspronkelijk toerental. Volgend geluidsvermogen wordt dus in rekening gebracht:

 overdag: oorspronkelijk geluidsvermogen – 8 dB(A);  ’s avonds: oorspronkelijk geluidsvermogen – 20 dB(A);  ’s nachts: oorspronkelijk geluidsvermogen - 20 dB(A). Indien het om niet-frequentiegestuurde ventilatoren gaat, dan worden overdag 70 % van de ventilatoren gemodelleerd op 100 % werklast. ’s Avonds en ‘s nachts worden 40 % van de ventilatoren gemodelleerd op 100 % werklast.

De output van het model is het specifieke geluidsdrukniveau (Lsp) van het bedrijf. De omrekening van geluidsvermogen tot geluidsdrukniveau gebeurt in het model aan de hand van de formule:

0,5푟 퐿 = 퐿 − 10 log(4휋푟2) − 푠푝 푊 100

In het model worden naast de bronnen ook de bedrijfsgebouwen, dichtstbijzijnde woningen, coördinaten en hoogtelijnen ingegeven. Daarnaast worden tevens ontvangers aangeduid op slaapkamerniveau, namelijk 3 m. Deze zijn gesitueerd ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning(en) en op 200 m van de perceelsgrenzen.

De berekeningen in Soundplan gebeuren conform ISO 9613-2. Dit wil zeggen dat er rekening wordt gehouden met meewindcondities, met een windsnelheid tussen 1 en 5 m/s. Ook voor luchtabsorptie en bodemafname worden in Soundplan de waarden en formules uit ISO 9613-2 toegepast.

11.2.5 Evaluatie Het bekomen specifiek geluidsdrukniveau wordt afgetoetst ten opzichte van de geldende richtwaarden (bestaand bedrijf) of grenswaarden (‘nieuw’ bedrijf). Indien het gaat om een bedrijf met enkel ‘nieuwe’ bronnen (alles vergund na 1993) worden zowel de huidige als de gewenste situatie in zijn geheel afgetoetst ten opzichte van de grenswaarden. Gaat het om een ‘bestaand’ bedrijf (met bronnen vergund voor 1993), dan wordt er een onderscheid gemaakt tussen de ‘bestaande’ en ‘nieuwe’ bronnen voor de aftoetsing. Wel kan het specifiek geluidsdrukniveau voor de volledig gewenste situatie weergegeven worden. Dit kan echter niet afgetoetst worden, gezien er voor beide type bronnen een verschillende norm geldt.

Er wordt afgetoetst ter hoogte van verschillende punten op 200 m van de perceelgrens en ter hoogte van alle omliggende woningen in de vier windrichtingen. Een overzicht van de ligging van de verschillende evaluatiepunten wordt weergegeven in Bijlage 11a. Voor de evaluatie worden enkel de punten (één op 200 m van de perceelgrens en één ter hoogte van de omliggende woningen) waar het slechtste (= hoogste) geluidsdrukniveau geldt in rekening gebracht.

Eerst wordt aangegeven aan welke geluidsnormen het bedrijf getoetst moet worden. Daarna worden de diverse aanwezige geluidsbronnen onderzocht en afgetoetst aan deze normen. Het toetsingskader inzake geluid is terug te vinden in het Richtlijnenboek geluid en trillingen (van Hooydonk et al., 2011), en aangepast aan het Richtlijnenboek milieueffectrapportage – algemene methodologische en procedurele aspecten – oktober 2015 (LNE, 2015). Hierbij wordt gewerkt met een score, en de bekomen score kan gekoppeld worden aan milderende maatregelen, zijnde:

 - 1: beperkt negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 82 | 114

stellen, dient overgegaan te worden tot het voorstellen van milderende maatregelen. Het ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

 - 2: negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te koppelen aan de langere termijn;

 - 3: aanzienlijk negatief effect: onderzoek naar milderende maatregelen is noodzakelijk, en dit te koppelen aan de korte termijn. Het ontbreken ervan dient gemotiveerd te worden;

 0, + 1, + 2, + 3: respectievelijk verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

Deze scores worden bekomen door een evaluatie te maken van het specifieke geluid (Lsp) t.o.v. de richtwaarde (RW; uit bijlage 4.5.4 van VLAREM II, waarbij rekening gehouden wordt met de gewestplanbestemming), de grenswaarde (GW; voor nieuwe inrichtingen of veranderingen bij bestaande inrichtingen; zijnde ‘RW – 5 dB(A)’), en het verschil in omgevingsgeluid voor- en nadat het project uitgevoerd zal worden (Lna-Lvoor) (zie Tabel 46).

Tabel 46 Overzicht toetsingskader discipline geluid en trillingen eindscore nieuw of eindscore bestaand tussenscore verandering Lna-Lvoor (Δ) (effectscore) RW < Lsp ≤ Lsp > RW + Lsp ≤ GW Lsp > GW Lsp ≤ RW RW + 10 10 Δ > + 6 - 3 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3 + 3 < Δ ≤ + 6 - 2 - 1 - 3 - 1 - 2 - 3

+ 1 < Δ ≤ + 3 - 1 - 1 - 3 - 1 - 1 - 3

- 1 ≤ Δ ≤ + 1 0 0 - 1 / - 2 0 - 1 - 3

- 3 ≤ Δ < - 1 + 1 + 1 / + 1 + 1 /

- 6 ≤ Δ < - 3 + 2 + 2 / + 2 + 2 /

Δ < - 6 + 3 + 3 / + 3 + 3 /

RW = richtwaarde; GW = grenswaarde; Lsp = specifiek geluid; Δ = LAX,T (verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor- en nadat een project zal zijn uitgevoerd; met T = duur in seconden en X = N (zijnde parameter van statistische analyse) of eq (equivalente geluidsdrukniveau van het omgevingsgeluid));

Bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was; Voor niet-VLAREM punten wordt enkel de tussenscore gebruikt en geen eindscore. 11.3 Toelichting referentiesituatie

Het bedrijf zelf is gelegen in agrarisch gebied en wordt volledig omringd door agrarisch gebied.

Voor voorliggend bedrijf zijn geen immissiemetingen beschikbaar. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid wordt bijgevolg (streng) ingeschat op basis van de gewestplanbestemmingen in de omgeving en de aanwezige verkeersinfrastructuur. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf is geen drukke verkeersinfrastructuur aanwezig. Er wordt bijgevolg voor het volledige studiegebied gewerkt met een achtergrondgeluidsdrukniveau voor ‘stille’ agrarische gebieden, met name 35 dB(A) tijdens de dagperiode, 30 dB(A) tijdens de avondperiode en 25 dB(A) tijdens de nachtperiode.

De dichtstbijzijnde woning is gelegen op zo’n 23 m van de perceelsgrens van het bedrijf.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 83 | 114

11.4 Beschrijving en beoordeling milieueffecten

Op voorliggend bedrijf zullen voornamelijk de ventilatoren, de dieren en het vullen van de voedersilo’s geluidsemissie met zich meebrengen. Het geluidsvermogenniveau van de ventilatoren wordt aanzien als continue bron. Er zijn geen technische fiches beschikbaar van de ventilatoren. Om het geluidsvermogen van de ventilatoren in te schatten wordt gekeken naar de geluidsvermogenniveaus van ventilatoren met eenzelfde diameter (vanop de technische fiche in Bijlage 11b). In de huidige situatie is geen enkele ventilator frequentiegestuurd. De twee bijkomende ventilatoren zullen wel frequentiegestuurd zijn.

Een overzicht van de aanwezige ventilatoren per stal en het bijhorende geluidsvermogenniveau per ventilator wordt weergegeven in Tabel 47 (huidige situatie) en Tabel 48 (geplande situatie).

Tabel 47 Technische specificaties ventilatoren per stal (huidige situatie)

diameter vergelijkbaar geluidsvermogenniveau # vent. frequentiegestuurd? (cm) ventilatortype (Lw) (dB) 10 neen 50 4D50Q 80 stal 1 3 neen 40 4D40Q 75

stal 2 23 neen 40 4D40Q 75 7 neen 40 4D40Q 75 stal 3 3 neen 30 4D30Q 69 7 neen 50 4D50Q 80

stal 4 1 neen 30 4D30Q 69

Tabel 48 Technische specificaties ventilatoren per stal (geplande situatie)

diameter vergelijkbaar geluidsvermogenniveau # vent. frequentiegestuurd? (cm) ventilatortype (Lw) (dB) 10 neen 50 4D50Q 80 stal 1 3 neen 40 4D40Q 75 16 neen 40 4D40Q 75 stal 2 2 ja 80 6D92Q 86 7 neen 40 4D40Q 75 stal 3 3 neen 30 4D30Q 69 7 neen 50 4D50Q 80

Voor de frequentiegestuurde ventilatoren wordt uitgegaan dat alle ventilatoren overdag en ’s avonds op 70 % van hun vollast-vermogen draaien. Voor ’s nachts wordt aangenomen dat alle ventilatoren op 40 % van hun vollast-vermogen draaien. Voor de niet-frequentiegestuurde ventilatoren wordt analoog aan bovenstaande redenering van uitgegaan dat 70 % van de ventilatoren overdag en ’s avonds op 100 % vollast draaien. ’s nachts zal dit 40 % zijn.

Om het geluidsvermogenniveau van de incidentele bronnen in rekening te brengen (voedersilo’s- compressor en het laden en lossen van de dieren) wordt gebruik gemaakt van de waarden voorgesteld in het Richtlijnenboek landbouwdieren, met name:

 vullen voedersilo: 111 dB(A)

 laden en lossen van dieren: 115 dB(A);

Hierbij dient opgemerkt te worden dat het geluid van de laadklep van de vrachtwagen als verwaarloosbaar beschouwd kan worden, gezien tegenwoordig elke vrachtwagen uitgerust is met een

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 84 | 114

elektrische lift en een rubberen stootkussen om harde klappen tegen te gaan. Bij het laden en lossen van de dieren dient wel nog rekening gehouden te worden met het krijsen van de varkens. Het geluidsvermogenniveau van krijsende varkens kan oplopen tot 115 dB(A) (zeugen).

De ventilatoren dateren allemaal van na 1993 en dienen dan ook als ‘nieuw’ beschouwd te worden. Voor de ‘bestaande’ bronnen dient afgetoetst te worden aan de milieukwaliteitsnormen (MKN), voor de ‘nieuwe’ bronnen dient aan de grenswaarden getoetst te worden.

De aftoetsing aan de VLAREM-normen dient te gebeuren ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen en/of op 200 m van de perceelgrens. De dichtstbijzijnde woning (na de eigen bedrijfswoning) is gelegen op ± 20 m ten noordwesten van de perceelsgrens, in agrarisch gebied. Er dient bijgevolg getoetst te worden aan de normen voor gebied 10° ‘agrarische gebieden’. Op 200 m van de perceelgrens komt tevens agrarisch gebied voor (zie Tabel 49).

Tabel 49 Overzicht diverse milieukwaliteitsnormen (MKN) in open lucht gebied milieukwaliteitsnormen in dB(A) in open lucht overdag ‘s avonds ‘s nachts 10° agrarische gebieden 45 40 35

Voor de ‘nieuwe’ bronnen dient getoetst te worden aan de grenswaarden. Deze stemmen overeen met de milieukwaliteitsnorm – 5 dB(A). Een overzicht van de grenswaarden waaraan getoetst moet worden voor de continue bronnen wordt weergegeven in Tabel 50.

Tabel 50 Overzicht diverse toetsingswaarden voor continue bronnen gebied grenswaarden geluid in open lucht in dB(A) overdag ‘s avonds ‘s nachts 10° agrarische gebieden 40 35 30

Voor de incidentele bronnen gelden hogere toetsingswaarden, met name de richtwaarde + 15 dB(A) overdag en + 10 dB(A) ’s avonds en ’s nachts. Voor de incidentele bronnen moet bijgevolg getoetst worden aan volgende normen:

Tabel 51 Overzicht diverse toetsingswaarden voor incidentele bronnen gebied aftoetsingswaarden geluid in open lucht in dB(A) overdag ‘s avonds ‘s nachts 10° agrarische gebieden 55 45 40

Een toetsing van de continue bronnen, zijnde de ventilatoren, wordt gegeven in Tabel 52 (‘bestaande’ bronnen, huidige situatie) en Tabel 53 (‘nieuwe’ bronnen, geplande situatie).

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 85 | 114

Tabel 52 Toetsing continue bronnen huidige situatie (toetsing voor hernieuwing)

MKN referentiewaarde geluidsdrukniveau geluidsdrukniv Lna- Lsp score oorspronkelijk continue bronnen eau alle Lvoor t.o.v. omgevingsgeluid continue norm (Lsp) bronnen + (Lvoor) referentiewaa rde (Lna) bij dichtstbij gelegen woning (agrarisch gebied) dag 40 dB(A) 35 dB(A) 23 dB(A) 35,3 dB(A) 0,3 < norm 0 avond 35 dB(A) 30 dB(A) 23 dB(A) 30,8 dB(A) 0,8 < norm 0 nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 21 dB(A) 26,4 dB(A) 1,4 < norm -1 op 200 m van perceelsgrens (agrarisch gebied) dag 40 dB(A) 35 dB(A) 31 dB(A) 36,6 dB(A) 1,6 < norm -1 avond 35 dB(A) 30 dB(A) 31 dB(A) 33,8 dB(A) 3,8 < norm -1 nacht 30 dB(A) 25 dB(A) 29 dB(A) 30,5 dB(A) 5,5 < norm -1

Uit de aftoetsing voor de huidig situatie blijkt dat zowel op 200 m van de perceelgrens als ter hoogte van de dichtstbij gelegen woning steeds aan de geldende norm voldaan wordt. Er geldt maximaal een beperkt negatief effect.

Tabel 53 Toetsing continue bronnen in geplande situatie

grenswaarde referentiewaarde geluidsdrukniveau geluidsdrukniv Lna- Lsp t.o.v. scor oorspronkelijk continue bronnen eau alle Lvoor norm e omgevingsgeluid continue (Lsp) bronnen + (Lvoor) referentiewaa rde (Lna) bij dichtstbij gelegen woning (agrarisch gebied) dag 40 dB(A) 35,3 dB(A) 23 dB(A) 35,2 dB(A) -0,1 < norm 0 avond 35 dB(A) 30,8 dB(A) 23 dB(A) 30,7 dB(A) -0,1 < norm 0 nacht 30 dB(A) 26,4 dB(A) 20 dB(A) 26,2 dB(A) -0,2 < norm 0 op 200 m van perceelsgrens (agrarisch gebied) dag 40 dB(A) 36,6 dB(A) 32 dB(A) 36,6 dB(A) 0 < norm 0 avond 35 dB(A) 33,8 dB(A) 32 dB(A) 33,9 dB(A) 0,1 < norm 0 nacht 30 dB(A) 30,5 dB(A) 29 dB(A) 30,4 dB(A) -0,1 < norm 0

Ook in de geplande situatie zal steeds aan de normen voldaan worden. De geplande uitbreiding zal weinig effect hebben op het specifieke geluidsdrukniveau ter hoogte van de omliggende woningen. Er geldt dan ook een verwaarloosbaar effect wat de uitbreiding betreft.

Een toetsing van de incidentele bronnen wordt gegeven in Tabel 54. Gezien de beperkte veranderingen inzake incidentele bronnen in de geplande situatie, werden geen verschillen gemodelleerd tussen de huidige en geplande situatie. Uit de aftoetsing blijkt dat er ter hoogte van de dichtstbij gelegen woning overdag steeds aan de normen voldaan wordt. ’s Avonds wordt wat de voedersilo’s betreft tevens aan de norm voldaan en is er een zeer beperkte overschrijding wat het krijsen van de varkens betreft (binnen de modelleeronzekerheid van het model). ’s Nachts wordt voor beide bronnen de norm overschreden.

Op 200 m van de perceelsgrens geldt een overschrijding van de normen gedurende elke periode wat het krijsen van de varkens betreft. Wat de voedersilo’s betreft wordt enkel overdag aan de norm voldaan.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 86 | 114

Er wordt dan ook aangeraden om het vullen van de voedersilo’s en het laden en lossen van de dieren zoveel mogelijk tijdens de daguren (7u – 19u) te laten plaatsvinden. Verder dienen de dieren zo rustig mogelijk gehouden te worden tijdens het laden en lossen.

Tabel 54 Toetsing incidentele bronnen geluidsdrukniveau incidentele geluidsdrukniveau incidentele grenswaarde (GW) bron - voedersilo bron – krijsen varkens bij dichtstbij gelegen woning (agrarisch gebied) dag 55 dB(A) 44 dB(A) 47 dB(A) avond 45 dB(A) 44 dB(A) 47 dB(A) nacht 40 dB(A) 44 dB(A) 47 dB(A) op 200 m van perceelsgrens (agrarisch gebied) dag 55 dB(A) 54 dB(A) 58 dB(A) avond 45 dB(A) 54 dB(A) 58 dB(A) nacht 40 dB(A) 54 dB(A) 58 dB(A)

11.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van e milieueffecten die optreden op het gebied van de discipline geluid en trillingen.

De effecten worden nog eens kort samengevat in Tabel 55.

Tabel 55 Samenvatting effecten voor de discipline geluid en trillingen

deelaspect omschrijving effectbeoordeling geluidshinder continue bronnen beperkt negatief effect huidige situatie verwaarloosbaar effect uitbreiding incidentele bronnen geen overschrijding van de norm overdag t.h.v. dichtstbij gelegen woning zeer beperkte overschrijding van de norm op 200 m van perceelsgrens overschrijding van de norm ’s avonds en ‘s nachts

11.6 Milderende maatregelen

Inzake de continue bronnen worden de normen steeds gerespecteerd en geldt een beperkt negatief effect in beide situaties. Bijkomende milderende maatregelen worden bijgevolg niet noodzakelijk geacht op korte termijn. Indien de geplande uitbreiding niet verkregen wordt, dan wordt aangeraden om bij vervangen van de ventilatoren (vb. door technisch defect) geluidsarmere ventilatoren of frequentiegestuurde ventilatoren te voorzien.

Wat de incidentele bronnen betreft werden wel enkele overschrijdingen van de norm berekend. Er wordt aanbevolen om rekening te houden met volgende zaken:

 het vullen van de voedersilo’s en laden en lossen van de dieren tijdens de daguren te laten doorgaan (tussen 7 u en 19 u);

 de dieren zo rustig mogelijk houden bij het in- en uitladen;

 motoren zo min mogelijk stationair te laten draaien.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 87 | 114

12 Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

12.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van het project). Het wordt daarna lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond het project te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop het project als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Mocht deze zone kleiner zijn dan de invloedssfeer voor andere disciplines zoals bodem en water, dan wordt het studiegebied verder uitgebreid om ook deze invloedssferen te omvatten. Tenslotte wordt het uitgebreid totdat alle landschappelijke structuren die gedeeltelijk binnen de effectenzone vallen, volledig in het studiegebied opgenomen zijn. In praktijk wordt meestal een straal van 1 km beschouwd.

Het landschap wordt in eerste instantie gesitueerd in een ruime omgeving (macro-landschap). Vervolgens worden de voornaamste landschappelijke eenheden (relicten, ankerplaatsen, punt- en lijnrelicten) in de nabijheid van de projectlocatie beschreven (± 1 km). Hierbij wordt eveneens aandacht besteed aan aanwezige monumenten, stads- en dorpsgezichten van cultuurhistorische waarde. Moest blijken dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden. De visuele waarnemingsaspecten, waaronder het uitzicht van de inrichting alsook de waarneming van de inrichting vanuit nabijgelegen woningen, worden mee opgenomen in de effectbeschrijving. Verder wordt eveneens indien relevant aandacht besteed aan het bouwkundig erfgoed en archeologie.

12.2 Methodiek en significantiekader

De effectbeoordeling in deze discipline zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., versie juni 2017) gebeuren waarbij op een kwalitatieve manier rekening gehouden wordt met volgende aspecten:

 structuur- en relatiewijzigingen (= het landschap als relatiesysteem);

 wijzigingen erfgoedwaarde;

 wijzigingen perceptieve kenmerken.

Samengevat zal volgend significantiekader gehanteerd worden:

Tabel 56 Significantiekader voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie deelaspect omschrijving beoordelingskader het landschap als inschatting van aanzienlijk negatief effect: grote verstoring landschappelijke structuren relatiesysteem effecten en/of relaties veroorzaakt door negatief effect: matige verstoring landschappelijke structuren en/of aanwezigheid relaties stallen (bedrijf) op het landschap als beperkt negatief effect: geringe verstoring landschappelijke structuren en/of relaties geheel geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring landschappelijke structuren en/of relaties erfgoedaspecten vastgesteld of aanzienlijk negatief effect: grote verstoring erfgoedwaarde beschermd negatief effect: matige verstoring erfgoedwaarde landschappelijk of bouwkundig beperkt negatief effect: beperkte verstoring erfgoedwaarde erfgoed geen of verwaarloosbaar effect: geen verstoring erfgoedwaarde archeologie aanzienlijk negatief effect: grondwerkzaamheden t.h.v. gekende archeologische site negatief effect: grote grondwerkzaamheden of werkzaamheden t.h.v. eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 88 | 114

deelaspect omschrijving beoordelingskader gekende historische elementen beperkt negatief effect: grondwerkzaamheden beperkt in omvang en in diepte geen of verwaarloosbaar effect: geen grondwerkzaamheden of grondwerkzaamheden t.h.v. reeds verstoorde bodemzones perceptieve aspecten inschatting aanzienlijk negatief effect: drastische aantasting van integriteit, integratie bedrijf in samenhang, landschapsbeeld zijn omgeving negatief effect: aantasting van integriteit, samenhang, landschapsbeeld beperkt negatief effect: beperkte aantasting van integriteit, samenhangen landschapsbeeld geen of verwaarloosbaar effect: geen aantasting van integriteit, samenhang en landschapsbeeld

12.3 Toelichting referentiesituatie

Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap “Zuidelijke IJzervlakte en het land van Ieper” (code 220010, Antrop et al., 2002). Dit gebied wordt gekenmerkt door vlak tot zacht golvend landbouwgebied met kleine, lage kerndorpen, sterk verspreide alleenstaande bebouwing en wijdse panoramische zichten in vele richtingen.

In het kader van de versterking van de traditionele landschappen in Vlaanderen werden een aantal wenselijkheden voor de toekomstige ontwikkeling gedefinieerd (Antrop et al., 2002) voor het traditionele landschap, namelijk:

 Vrijwaren landelijk karakter met verspreide boerderijen in een open landbouwlandschap,

 Buffer van industriële en commerciële complexen in de open ruimte rond de kleinstedelijke kernen,

 Behoud van silhouetten van de steden en dorpen als blikvanger.

Met zijn aanduiding van de verschillende relictzones kan de Landschapsatlas beschouwd worden als een landschappelijk referentiekader voor Vlaanderen. Voor het gehele Vlaamse grondgebied werden relicten gekarteerd en beoordeeld op basis van hun gaafheid, samenhang en herkenbaarheid. Een relict dient hierbij beschouwd te worden als een overblijfsel uit vroegere tijd dat nog getuigt van de toestand die er vroeger was.

In het NO grenst de site aan de IJzervallei tussen Roesbrugge-Haringe en Elzendamme en de vallei van de Poperingevaart (inventaris landschappelijk erfgoed / landschapsatlas relict / ankerplaats). Binnen een straal van 1 km is er een lijnrelict gelegen, Poperingsevaart en Vleterbeek (410 m ten NO). Op 1.195 m ten NW van de site is het beschermd monument “Belgische militaire begraafplaats” gelegen. Op 1.475 m ten NW van de site is het beschermd monument en het puntrelict “Parochiekerk Sint-Martinus West- Vleteren” gelegen. Op 1.245 m ten ZO van de site is het puntrelict/beschermd monument “Tempeliershof” gelegen. Voor een overzicht zie bijlage 12a.

Een fotoreportage van de inrichting en zijn omgeving is terug te vinden in Bijlage 12b.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 89 | 114

12.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

12.4.1 Het landschap als relatiesysteem Het bedrijf is gelegen binnen een landbouwlandschap, dat doorspekt is met andere landbouwgerelateerde vestigingen. Rond de gebouwen liggen akkers afgewisseld met weilanden.

Het bedrijf is gelegen in het traditionele landschap “Zuidelijke IJzervlakte en het land van Ieper”. Het voorliggende project komt tegemoet aan de wenselijkheden die geformuleerd werden voor dit landschap, nl. het vrijwaren v/h landelijk karakter met verspreide boerderijen in een open landbouwlandschap. De andere wenselijkheden zijn het behoud van silhouetten van de steden en dorpen als blikvanger en het behoud van silhouetten van steden en dorpen als blikvanger. Gezien de uitbreiding plaats zal vinden binnen de bestaande bedrijfsgebouwen en er bijgevolg geen nieuwe aansnijding van het landschap zal zijn, zullen de vooropgestelde wenselijkheden door voorliggend project niet in gedrang komen.

12.4.2 Erfgoedaspecten

Vastgesteld of beschermd bouwkundig en landschappelijk erfgoed Het bedrijf grenst in het NO aan de ankerplaats “IJzervallei tussen Roesbrugge-Haringe en Elzendamme en de vallei van de Poperingevaart”.

Binnen een straal van 1 km liggen de volgende elementen die opgenomen zijn op de lijst van het bouwkundig erfgoed:

- Wegkapel (710 m ten NW)

- Burgerhuis (700 m ten NW)

- Enkele hoeves en schuren

- Zware knotpopulier bij poel (840 m ten ZO)

Gezien de uitbreiding van de stal gerealiseerd zal worden binnen de aflijning van de bestaande bedrijfsgebouwen, en het bedrijf zo een compact geheel zal vormen, zullen de wijzigingen van het bedrijf geen bijkomende verstoring van de landschappelijke erfgoedwaarde veroorzaken. Er geldt bijgevolg een verwaarloosbaar effect.

Archeologie Aangezien de oppervlakte waarop een bodemingreep zal gebeuren niet groter is dan 5.000 m², en het bedrijf niet gelegen is in woon- of in recreatiegebied of in een beschermde archeologische site, dient er geen archeologienota te worden opgemaakt.

Indien er toch toevalsvondsten gebeuren tijdens de graafwerken dienen deze steeds gemeld te worden aan het Agentschap Onroerend Erfgoed.

12.4.3 Perceptieve aspecten Belangrijk is om ook na te gaan in welke mate de inrichting een invloed heeft en zal hebben op zijn omgeving. De impact van een landbouwinrichting (met loodsen, stallen, voedersilo’s, …) op het landschap kan immers groot zijn. De locatie van de inrichting in zijn ruimere omgeving wordt geïllustreerd aan de hand van foto’s (Bijlage 12 b).

In de huidige situatie zijn er reeds verschillende stallen en loodsen op het bedrijf aanwezig. Alle elementen op de site zijn op een compacte en overzichtelijke manier gebouwd, zonder overmatig ruimtegebruik. Naar de toekomst toe wordt er voorzien in de uitbreiding van één varkensstal. Deze stal is eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 90 | 114

centraal gelegen tussen de bestaande stallen 1 en 3. De uitbreiding van de stal wordt voorzien op gronden die momenteel gebruikt worden als berging en quarantainestal. In de omgeving van de site wordt de omgeving gedeeltelijk gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik, waarbij weilanden afgewisseld worden met percelen waar men aan akkerbouw doet.

Het bedrijf wordt volledig omringd door een haag met hier en daar hoge bomen.

De uitbreiding van stal 2 zal gebouwd worden volgens een aantal tips zoals beschreven in de brochure ‘Agrarische architectuur, technisch bekeken’ (Boussery et al., 2006):

1. streven naar gesloten, compact geheel: de uitbreiding van de stal wordt in het verlengde van stal 2 naar de zijde van de woning. Alles wordt zo gesloten en compact mogelijk gehouden, en overbodige landschappelijke versnijding wordt voorkomen;

2. geordende plaatsing van de gebouwen: dit zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de gebouwen op de inrichting. De uitbreiding in dieraantal zal verwezenlijkt worden door de uitbreiding van een bestaande stal aan de zijde van de woning. Hierdoor wordt een zo’n geordend mogelijk geheel verkregen;

3. torensilo’s binnen bebouwing houden: de silo’s worden, in de mate van het mogelijke, tussen de bebouwing geplaatst.

Naast de inplantingsplaats kunnen ook de vormgeving en materialen van de gebouwen een voorname rol spelen in het visuele aspect. Op de inrichting worden een aantal ‘tips’ (Boussery et al., 2006) gebruikt:

1. gelijke dakhelling gebruiken: de nieuwe stal zal een gelijke dakhelling hebben;

2. gebruik van dezelfde materialen en kleuren: het nieuwe stalgedeelte zal met dezelfde kleuren en materialen gebouwd worden als de bestaande stallen;

3. donkere dakstructuur: het dak van het nieuwe stalgedeelte bestaan uit donkere golfplaten zoals bij de bestaande stallen;

4. neutraal kleurgebruik torensilo’s: de silo’s zullen uitgevoerd worden met een neutrale kleur;

5. versieringen vermijden: het nieuwe stalgedeelte zullen strak en zonder onnodige versieringen uitgevoerd worden.

Doordat de inrichting verder uitgebreid zal worden met bovenstaande tips indachtig, en er reeds een groenscherm aanwezig is, is de inrichting goed geïntegreerd in het landschap. Er geldt bijgevolg een verwaarloosbaar effect.

12.5 Synthese van de milieueffecten

Het project zal geen aanzienlijke landschappelijke verstoring veroorzaken.

De effecten die optreden op het gebied van de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie worden nog eens kort samengevat in Tabel 57.

Tabel 57 Samenvatting effecten voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie deelaspect omschrijving effectbeoordeling het landschap als inschatting van effecten veroorzaakt door geen of verwaarloosbaar effect relatiesysteem aanwezigheid stallen (bedrijf) op het landschap als geheel

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 91 | 114

deelaspect omschrijving effectbeoordeling erfgoedaspecten vastgesteld of beschermd landschappelijk of geen of verwaarloosbaar effect bouwkundig erfgoed

archeologie beperkt negatief effect perceptieve integratie in het landschap geen of verwaarloosbaar effect aspecten

12.6 Milderende maatregelen

Het groenscherm dient goed onderhouden te worden en indien nodig dienen afgestorven delen opnieuw aangeplant te worden. Er worden voorts geen bijkomend te nemen maatregelen voorgesteld.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 92 | 114

13 Discipline mens

13.1 Afbakening studiegebied

Het studiegebied wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken veelal minder ver. De effecten naar verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving (circa 1 km) worden beschreven (meest nabijgelegen woonkernen, recreatieve locaties en elementen, landbouwactiviteiten, verkeer en industriële activiteiten).

13.2 Methodiek en significantiekader

De beschrijving en beoordeling van de milieueffecten zal conform het Richtlijnenboek landbouwdieren (Willems et al., juni 2017) gebeuren. De aspecten hinder/klachten, gezondheid en verkeer zullen beoordeeld worden. Voor de beoordeling zal het significantiekader zoals voorgesteld in Tabel 58 gehanteerd worden. Voor wat betreft klachten en transport is dit significantiekader gebaseerd op het Richtlijnenboek landbouwdieren.

Tabel 58 Significantiekader voor de discipline mens aspecten klachten en transport deelaspect omschrijving beoordelingskader klachten klachtenregistratie aanzienlijk negatief effect: klachten met betrekking tot hinder, die nog gemeente niet opgelost werden en die in overeenstemming zijn met de effectbespreking uit de abiotische disciplines negatief tot beperkt negatief effect: klachten met betrekking tot hinder, die nog niet opgelost zijn en die niet in overeenstemming zijn met de effectbespreking uit de abiotische disciplines verwaarloosbaar effect: geen klachten met betrekking tot hinder of klachten die intussen opgelost zijn transport verkeerssituatie (tot aanzienlijk negatief effect: transporten langsheen lokale, niet- eerste grote weg) aangepaste wegen en doorheen gevoelig gebied (woongebied, ...) negatief effect: transporten langsheen lokale, niet-aangepaste wegen en niet doorheen gevoelig gebied beperkt negatief effect: transporten op grote wegen en doorheen gevoelig gebied geen of verwaarloosbaar effect: transporten op grote wegen en niet doorheen gevoelig gebied

13.3 Toelichting referentiesituatie

13.3.1 Receptoren Het ruimtegebruik en de betrokken populaties in het studiegebied worden opgelijst in onderstaande tabel.

Tabel 59 Overzichtstabel van aspecten ruimtegebruik en betrokken bevolking in het studiegebied van de inrichting (1 km rondom de site)

ruimtegebruik afstand & windrichting tot bron kinderdagverblijven - kleuterscholen - basisschool - speelterreinen, vakantieverblijven - sportterreinen, scoutsterrein, speelbos… -

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 93 | 114

ruimtegebruik afstand & windrichting tot bron ziekenhuizen - bejaardentehuizen / woon-zorg centra, assistentiewoningen - woonzone woonuitbreidingsgebied op 1.295 m ten N-NO woongebied met landelijk karakter op 725 m ten N-NW landbouwactiviteit site is gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied agrarisch gebied op 335 m ten O van de site waterwinningsgebied: opp. water + grondwater - groenzone/natuur - andere: -

13.3.2 Wegennet Op het bedrijf worden allerhande producten aan- en afgevoerd. Meestal gebeurt dit met vrachtwagens of tractoren. Het bedrijf is gelegen aan de N321, de gewestweg tussen Poperinge en Oostvleteren (secundaire weg type II). Deze weg sluit rechtstreeks aan op de N8 (secundaire weg type I), die onder meer de E40 en de A19 met elkaar verbindt. De Eikhoekstraat wordt aangeduid als functionele route binnen het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk en is langs beide zijden voorzien van aparte fietspaden, enkel ter hoogte van de woonkern West-Vleteren ontbreken fietspaden.

13.4 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

13.4.1 Klachtenregistratie Navraag bij de gemeente Vleteren gaf aan dat er in het verleden nog geen klachten werd tegen het voorliggende bedrijf.

13.4.2 Gezondheid In Tabel 60 wordt een oplijsting gemaakt van alle stressoren die relevant kunnen zijn voor de gehele landbouwsector (Richtlijnenboek mens-gezondheid, 2016). Per mogelijke stressor wordt de gerelateerde gezondheidsimpact en de relevantie voor dit specifieke project aangehaald.

Tabel 60 Stressoren en gerelateerde gezondheidsimpact

stressoren specifieke omschrijving stressor en/of bron, argumentatie waarom stressor niet gezondheidsimpact wordt opgenomen chemische stressoren

NH3 NH3 is een belangrijke indicator voor verzuring. Wanneer eventuele lekken van de mestkelder de bodem verzuurt, gaat ook de kwaliteit van het worden opgevolgd via het plaatsen van grondwater achteruit en wordt zo het drinkwater peilputten (zie 8.1.5.2). De mest wordt aangetast vervolgens uitgereden conform de regels van het mestdecreet

PM10 en PM2,5 PM10 en PM2,5 zijn fijn stofdeeltjes kleiner dan de te verwachten effecten inzake PM10 respectievelijk 10 en 2,5 micrometer. Fijn stof komt via en PM2,5 worden besproken bij de inademing in de longen terecht. Daardoor kan het discipline lucht (hoofdstuk 7.2.5) en gezondheidseffecten veroorzaken. Hierbij gaat het dan hieronder samengevat in eerste instantie om effecten op de luchtwegen UFP/EC ultrafijne deeltjes (grootteorde van 0,1 tot 0,3 µm) die het aandeel transport is relatief laag, vrijkomen bij verbrandingsprocessen. Omwille van de waardoor dit als niet relevant fijnheid van de deeltjes, kunnen ze doordringen tot diep beschouw wordt. Er is geen grote in de longen en zelfs in de bloedbaan terechtkomen stookinstallatie aanwezig op het terrein

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 94 | 114

stressoren specifieke omschrijving stressor en/of bron, argumentatie waarom stressor niet gezondheidsimpact wordt opgenomen totaal stikstof de oppervlakte- en/of grondwaterkwaliteit kan worden er wordt geen afvalwater geloosd aangetast, waardoor bijgevolg de drinkwaterkwaliteit wordt aangetast totaal fosfor de oppervlakte- en/of grondwaterkwaliteit kan worden er wordt geen afvalwater geloosd aangetast, waardoor bijgevolg de drinkwaterkwaliteit wordt aangetast

Geur mest heeft een sterke geur waardoor je al bij lage de te verwachten effecten inzake geur concentraties geurhinder kunt ondervinden. Indirecte worden besproken bij de discipline gezondheidseffecten kunnen stress en verstoring in lucht (hoofdstuk 7.1.5) en hieronder gedrag of activiteit zijn samengevat fysische stressoren Geluid geluid van ventilatoren of van voertuigen kunnen hinder de te verwachten effecten inzake en slaapverstoring veroorzaken. geluid worden besproken in de discipline geluid (hoofdstuk 11.5) en hieronder samengevat Trillingen bij langdurige blootstelling aan niet relevant voor voorliggend project sterke trillingen kunnen gezondheidseffecten optreden. trillingen vinden hun oorzaak in de veehouderij meestal bij ventilatoren en voertuigen. Wind niet relevant voor voorliggend project licht, schaduw niet relevant voor voorliggend project, verlichting aan de buitenzijde van de site wordt tot een minimum beperkt en enkel gebruikt wanneer nodig (’s morgens en ’s avonds). Er dient op gelet te worden dat de verlichting niet uitstraalt naar aanliggende percelen (m.a.w. neerwaarts en richting eigen gebouwen gericht) visuele hinder zie discipline landschap (hoofdstuk 12) Warmte niet relevant voor voorliggend project EM-straling niet relevant voor voorliggend project biologische stressoren infectiegevaar Infectiegevaar door virussen, bacteriën of andere er worden wel strenge hygiënenormen pathogene organismen en overdracht door ongedierte die en –verplichtingen gehanteerd. Bij het zich ontwikkelen in/op mest, voeding, ligmateriaal, optreden van eventuele ziektes wordt huid- en haarschilfers, bouwmaterialen, insecten en er in overleg met de bedrijfsdierenarts micro-organismen in de stal een protocol opgesteld. Het gebruik van geneesmiddelen (o.a. antibiotica) blijft beperkt en gebeurt eveneens in overleg met de dierenarts acuut gevaar voor Indien volgens voorschriften gewerkt vergiftiging wordt, worden hier geen probleem verwacht chronische toxiciteit DNA-schade, kanker of schade aan het ongeboren kind niet relevant voor voorliggend project allergenen niet relevant voor voorliggend project overlast van ongedierte ratten, vliegen, kakkerlakken of muggen kunnen ziektes er wordt voorzien in overdragen op dieren of mensen ongediertebestrijding nabijheid groene niet relevant in het kader van het ruimte voorliggende project

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 95 | 114

Uit de geurmodelleringen kan geconcludeerd worden dat de geurconcentratieveranderingen ter hoogte van omliggende woningen als aanvaardbaar beschouwd kunnen worden. Er zijn geen klachten gekend inzake geurhinder. Er worden dan ook geen effecten naar geurhinder verwacht.

Bij de toetsing van de bedrijfsbijdrage aan de PM10-stofconcentratie blijkt dat er in de huidige situatie zones aanwezig zijn waar er een beperkt negatief en negatief effect geldt. In deze zones zijn geen woningen gelegen, buiten de bedrijfswoning (zone met een beperkt negatief effect). In de geplande situatie breiden deze zones beperkt uit, maar zijn hierin geen bijkomende woningen gelegen.

Voor PM2,5 zijn er in de huidige als de toekomstige situaties geen zones met een aanzienlijk negatief, een negatief of een beperkt negatief effect.

In de gemeente Vleteren ligt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie voor PM10 tussen 16 – 20 µg/m³. Binnen de regio waar de bedrijfseigen stofconcentratie hoger is dan 11,3 µg/m³ kan de norm van 31,3

µg/m³ overschreden worden. Dit is hier voor geen enkel scenario het geval. Inzake PM2,5 bedraagt de gemiddelde achtergrondstofconcentratie in Poperinge tussen 11 en 12 µg/m³. Aangezien de maximale

PM2,5-concentratie veroorzaakt door het bedrijf nooit hoger is dan 0,1 µg/m³ is ook hier geen sprake van een overschrijding van de norm (25 µg/m³).

Worden de richtwaarden inzake fijn stof vooropgesteld door de WGO in beschouwing genomen (20 µg

PM10/m³ en 10 µg PM2,5/m³), dan kan vastgesteld worden dat deze normen door het individueel bedrijf niet overschreden worden. De richtwaarden worden echter reeds overschreden/geëvenaard door de huidige achtergrondconcentratie ter hoogte van de site.

Uit de modelleringen inzake geluid blijkt dat er door de continue bronnen geen overschrijding van de normen verwacht worden. Er worden geen effecten naar geluidshinder verwacht.

Gezondheidskundige advieswaarden kunnen afgetoetst worden aan een Lden van 50 dB(A) en een Lnight van 40 dB(A). Dit betreffen echter jaargemiddelde waarden en bepalen hiervan kan voor wegverkeer maar is hier niet toepasbaar aangezien het eerder industrielawaai betreft. Daarom gebeurt de inschatting van de geluidshinder in dit MER op een vereenvoudigde manier, zoals vastgelegd in het Richtlijnenboek landbouwdieren en zoals uitgewerkt in ‘Hoofdstuk 11’.

13.4.3 Verkeer Tabel 61 geeft een inschatting van de jaarlijkse transportbewegingen die noodzakelijk zullen zijn ten behoeve van het bedrijf.

Tabel 61 Aantal verkeersbewegingen per jaar ten gevolge van de bedrijfsexploitatie huidige situatie gewenste situatie aantal transporten per hoeveelheid per aantal transporten per hoeveelheid per jaar levering (afhaling) jaar levering (afhaling) aanvoer jonge 12 8 jonge zeugen 12 12 jonge zeugen zeugen afvoer 25 23 ton 25 23 ton vleesvarkens afvoer biggen 12 4 ton 12 6 ton afvoer reforme 12 8 reforme zeugen 12 12 reforme zeugen zeugen aanvoer 12 30 ton 16 30 ton brandstof aanvoer van 67 28 ton 172 28 ton

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 96 | 114

huidige situatie gewenste situatie aantal transporten per hoeveelheid per aantal transporten per hoeveelheid per jaar levering (afhaling) jaar levering (afhaling) voeder afvoer kadavers 50 0,4 ton 50 0,5 ton afvoer mest 120 30 ton 133 30 ton TOTAAL 310 transporten/jaar 432 transporten/jaar / / 6 transporten/week 8 transporten/week

Wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse transporten toeneemt van 6 naar 8.

Het bedrijf is onmiddellijk aan een gewestweg gelegen. Om het hoger wegennet te bereiken dienen de transporten echter wel doorheen het woongebied van West-Vleteren en Oost-Vleteren te passeren. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect.

Om de bouw en bedrijfsaanpassingen mogelijk te maken, zullen diverse bouwmaterialen aangevoerd moeten worden. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de bouwfase van voorbijgaande aard is. De grond zal worden afgezet op eigen terrein. Bijgevolg zal er geen transport voor grondafvoer nodig zal zijn.

13.5 Synthese van de milieueffecten

Hoofdstuk 13.4 geeft een uitgebreide beschrijving en beoordeling van de milieueffecten die optreden op het gebied van de discipline mens. Tabel 62 geeft een samenvattend overzicht van deze effecten.

Tabel 62 Samenvatting van de effecten voor de discipline mens deelaspect omschrijving beoordelingskader klachten klachtenregistratie verwaarloosbaar effect transport verkeerssituatie beperkt negatief effect geurhinder verwaarloosbaar effect stofhinder verwaarloosbaar effect geluidshinder continue bronnen verwaarloosbaar effect

13.6 Milderende maatregelen

Het wordt niet noodzakelijk geacht milderende maatregelen voor te stellen in het kader van discipline mens.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 97 | 114

14 Tewerkstellings- en investeringsrapport

Momenteel wordt het bedrijf uitgebaat door 3 personen. In de geplande situatie zal dit gelijk blijven.

De voornaamste investeringen in voorliggend project zijn het uitbreiden van een bestaande varkensstal met bijhorende verhardingen en geassocieerde infrastructuur (opvangen regenwater en reinigingswater, voederinstallaties, silo’s, …).

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 98 | 114

15 Natura 2000-toets

Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde natura 2000-gebied groter dan 1,5 km is, worden er geen significante effecten verwacht.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 99 | 114

16 Grensoverschrijdende effecten

De afstand van het bedrijf tot de Franse grens bedraagt ca. 10 km bedraagt wordt er niet verwacht dat er significante grensoverschrijdende effecten zullen plaatsvinden, rekening houdend met de besproken effecten in de omgeving van het bedrijf en de afstand van het bedrijf tot de grens.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 100 | 114

17 Overzicht en toetsing aan de Beste Beschikbare Technieken

In Tabel 63 wordt een overzicht gegeven van de mogelijke BBT’s die voor de veeteeltsector gekend zijn (Publicatieblad van de Europese Unie, 2017). Ook wordt getoetst of het al dan niet op het voorliggend bedrijf gebruikt zal worden.

Tabel 63 Overzicht Beste Beschikbare technieken voor de veeteeltsector discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast? goede bedrijfspraktijken installatie/boerderij en mogelijk niet algemeen ja activiteiten zo situeren zodanig toepasbaar op bestaande dat milieueffecten minimaal zijn installaties/boerderijen personeel voorlichten en algemeen toepasbaar ja opleiden noodplan opstellen voor aanpak algemeen toepasbaar actieplannen zijn opgesteld van onverwachte emissies en incidenten regelmatig controleren, algemeen toepasbaar regelmatige controles en herstellen en onderhouden van onderhouden worden uitgevoerd constructies en uitrusting (incl. ten behoeve een goede hygiëne en plaagbestrijding) bedrijfspraktijk te bekomen bedrijf werkt met erkende ongediertebestrijdingsfirma het zodanig opslaan van dode algemeen toepasbaar ja, de dieren worden opgeslagen dieren dat emissies worden in een kadaveropslag en na voorkomen/verminderd telefonische afroep zo snel mogelijk afgehaald geluid geluidsarme uitrusting alleen toepasbaar indien de neen (hoogrenderende ventilatoren, uitrusting nieuw is of vervangen pompen, voedersysteem…) wordt water opstellen van een nieuwe en bestaande installaties ja, zie Figuur 1 waterbalansschema register bijhouden van het algemeen toepasbaar ja watergebruik waterlekken opsporen en algemeen toepasbaar ja, past in een goede repareren bedrijfsvoering hogedrukreinigers gebruiken voor niet toepasbaar op installaties ja het reinigen van stallen en voor pluimvee waar systemen uitrusting voor droge reiniging worden gebruikt grof vuil verwijderen door droog nieuwe en bestaande installaties ja, na de ronde wordt het vuil reinigen eerst uit de stallen verwijderd goed gebruik van de nieuwe en bestaande installaties ja, past in een goede drinkwatervoorziening bedrijfsvoering optimaliseren van de melkveebedrijven niet van toepassing spoelwaterhuishouding van de melkinstallatie gebruik maken van alternatieve nieuwe en bestaande installaties regenwater wordt zo veel waterbronnen mogelijk aangewend niet-vervuild hemelwater wegens de hoge kosten mogelijk regenwater wordt zo veel hergebruiken als reinigingswater niet toepasbaar op bestaande mogelijk aangewend bedrijven de toepasbaarheid is mogelijk eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 101 | 114

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast? beperkt door risico’s voor de bioveiligheid afvalwater zo weinig mogelijk water algemeen toepasbaar ja gebruiken beperken van sapverliezen nieuw en bestaand, niet van toepassing veeteeltbedrijven die gebruik maken van kuilvoeder niet-verontreinigd hemelwater mogelijk niet toepasbaar op niet van toepassing scheiden van het te zuiveren bestaande boerderijen afvalwater vervuiling van de run-off van de BBT voor alle veeteeltbedrijven niet van toepassing kuilplaat beperken die een nieuwe kuilplaat aanleggen het proper houden van de kuilplaat door schoonvegen en het goed afsluiten van de kuil na gebruik is BBT voor alle veeteeltbedrijven met een kuilplaat perssappen en first flush van de BBT bij nieuwbouw kuilplaten niet van toepassing kuilplaat opvangen en uitrijden BBT bij bestaande kuilplaten, op het land tenzij kan worden aangetoond dat het scheidingssysteem in het concrete geval niet economisch haalbaar is afvalwater dat mestdeeltjes nieuwe en bestaande installaties reinigingswater van de stallen bevat opvangen en uitrijden op wordt opgevangen in de het land mestkelders en vervolgens uitgereden via burenregeling, op het eigen land en via lange afstand melkspoelwater opvangen in de nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing mestkelder bij melkveebedrijven afvalwater dat geen BBT indien aansluiting op riool er wordt geen bedrijfsafvalwater mestdeeltjes bevat, lozen op technisch haalbaar is en geloosd riool toegestaan is door de bevoegde overheid verdunde fractie van de run-off nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing van de kuilplaat en run-off van niet met mest bevuilde materialen beregenen op de weide verdunde fractie van de run-off nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing van de kuilplaat en run-off van niet met mest bevuilde materialen vertraagd afvoeren naar het oppervlaktewater emissie van nutriënten naar water, bodem en lucht opstellen van een nieuwe en bestaande installaties dit wordt opgemaakt in het nutriëntenbalans kader van de mestbankaangiftes optimaliseren van wijze waarop algemeen toepasbaar ja afvoerlucht uit de stallen wordt verwijderd toepassen van precisievoeding op nieuwe en bestaande installaties voeder wordt afgestemd op de basis van energiebehoeften en behoefte van de dieren verteerbare aminozuren varkens krijgen eiwitarm en

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 102 | 114

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast? fosforarm droogvoer vloerbevuiling zoveel mogelijk nieuwe en bestaande installaties mestresten worden zo veel voorkomen mogelijk opgeruimd, na iedere ronde wordt gereinigd toepassen van BBT bij nieuwbouwstallen, Een deel van de varkensstallen ammoniakemissiearme volgens de specificaties gegeven zijn in de huidige situatie reeds stalsystemen varkens/pluimvee in bijlage I van het Ministerieel ammoniakemissiearm uitgerust Besluit van 19/03/2004 met de stalsystemen V-3.5, V- 3.1, V-2.2 en V-4.7. Het nieuw te bouwen deel van stal 2 zal uitgerust worden met het V-1.5 stalsysteem. voldoende mestopslagcapaciteit nieuwe en bestaande installaties ja voorzien afvloeiing van mest en/of nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing mestsappen voorkomen bij externe mestopslag – optimalisatie van de mestopslag mestaanwending afstemmen op nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden mest emissiearm aanwenden, nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden behandeling van stallucht mogelijk niet algemeen het nieuw te bouwen deel van afzuigen met een gaswasser, toepasbaar wegens hoge stal 2 zal uitgerust worden met biofilter, watervanger of droge uitvoeringskosten het V-1.5 stalsysteem. filter stof optimaliseren van stallen en/of BBT voor nieuwe stallen en/of ja mestopslagplaatsen binnen de nieuwe opslagplaatsen bedrijfslocatie stallucht afzuigen en behandelen BBT bij mechanisch Het nieuw te bouwen deel van met een gaswasser geventileerde nieuwbouwstallen stal 2 zal uitgerust worden met voor diercategorieën waarvoor het V-1.5 stalsysteem. nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het Ministerieel Besluit van 19/03/2004 zijn opgenomen en indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt worden stofconcentratie binnen toepasbaarheid is mogelijk neen verminderen a.d.h.v. beperkt waterverneveling, olieverneveling of ionisatie energie opstellen van nieuwe en bestaande installaties het uitvoeren van een energiebalans/uitvoeren van een energieaudit wordt aangeraden energieaudit gebruik van energie-efficiënte algemeen toepasbaar ja verlichting gebruik van warmtewisselaars lucht-grond-warmtewisselaars neen en/of warmtepompen voor zijn alleen toepasbaar indien er warmteterugwinning voldoende ruimte beschikbaar is optimaliseren van het ontwerp bij nieuwbouwstallen ja van het ventilatiesysteem in eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 103 | 114

discipline omschrijving wanneer BBT op bedrijf toegepast? mechanisch geventileerde stallen regelmatige controle en reiniging nieuwe en bestaande installaties ja, periodieke controles zullen van leidingen en ventilatoren in uitgevoerd worden mechanisch geventileerde stallen gebruik maken van een melkbedrijven met een nieuwe niet van toepassing melkpomp/vacuümpomp met melkinstallatie een toerentalregeling gebruik maken van een melkbedrijven met een nieuwe niet van toepassing voorkoeler melkinstallatie warmte recupereren uit de nieuwe en bestaande installaties niet van toepassing melkkoeler bij melkveebedrijven toepassen van natuurlijke niet overal toepasbaar neen ventilatie afval afvalstromen minimaliseren en nieuwe en bestaande installaties ja, het is in ieders voordeel dat volgens de meest aangewezen de afvalstroom zo minimaal opties afvoeren mogelijk gehouden wordt, en zo optimaal mogelijk afgevoerd wordt

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 104 | 114

18 Leemten in de kennis

Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van zowel geur, ammoniak als stof bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. De emissiefactoren die gebruikt worden om de situatie op het bedrijf te bepalen zijn algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. Ook inzake kadaveropslag zijn geen kwantitatieve geuremissiecijfers bekend.

Kwantitatieve inschatting van cumulatieve (geur)effecten is moeilijk wegens de betrokkenheid van veel verschillende elementen (met verschillende onbekende parameters) in eenzelfde bronnencluster. Bij omliggende bedrijven is de exacte bedrijfssituatie namelijk niet gekend. Daarom wordt er voor deze bedrijven steeds vertrokken van traditionele stalsystemen. De gemaakte cumulatieve inschattingen zullen dan ook eerder beschouwd worden als ruwe aanwijzingen.

Andere mogelijke bronnen van stofemissie op voorliggend bedrijf zijn het transport, de verbranding van fossiele brandstoffen voor de verwarming en het uitmesten en droogborstelen van de stallen. Deze emissies zijn zeer moeilijk kwantitatief in te schatten.

De geluidsniveaus van de geluidsbronnen op het bedrijf zelf zijn niet gemeten, maar zijn gebaseerd op literatuurgegevens, technische brochures en eerdere metingen (op gelijkaardige bedrijven). In combinatie met de mathematische wetmatigheden zal zo een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Ook het achtergrondgeluidsniveau in de omgeving werd niet opgemeten, maar ingeschat op basis van literatuurgegevens en aanwezige elementen in de omgeving van de site (vb. industrieterrein, autosnelweg, …).

Samenvattend kan echter gesteld worden dat, hoewel er een aantal leemten en onzekerheden zijn, deze geen wezenlijke invloed hebben gespeeld op de besluitvorming van de verschillende milieueffecten.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 105 | 114

19 Monitoring en evaluatie 19.1 Controle

Door de overheid en door de geldende wetgevingen zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, die het (gedeeltelijk) mogelijk maken om op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht.

19.2 Geurhinder – klachtenopvolging op gemeentelijk niveau

Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de gemeentelijke milieudienst te Vleteren. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt. Navraag bij de gemeente Vleteren gaf aan dat er in het verleden nog geen klachten werd tegen het voorliggende bedrijf.

19.3 Verzuring – sectorale opvolging op gewestelijk niveau

Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt er specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan 2011-2015).

19.4 Verstoring van de waterhuishouding – debietsmeter grondwater

Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietsmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. De teller moet geplaatst worden vóór het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. Vlarem II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afd. 5.53.3). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden.

19.5 Bodemverontreiniging – controle petroleum- en stookolietanks

Volgens Vlarebo Artikel 61 en 62 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting wordt ingedeeld, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Er zijn geen rubrieken vergund en er worden geen rubrieken aangevraagd die deze verplichting met zich mee brengen.

19.6 Vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging – MAP-meetpunten

Dit meetnet laat toe de nitraatconcentratie in het oppervlaktewater te monitoren. Voor ieder deelbekken waarvoor een representatief meetpunt bestaat kan globaal een conclusie gesteld worden met betrekking tot de gemeten concentraties. Deze conclusie geldt echter voor het gehele deelbekken. - Enerzijds kan bij een eventuele overschrijding van de nitraatnorm (50 mg NO3 /l) niet specifiek aangegeven worden welke percelen of bedrijven verantwoordelijk zijn, anderzijds wil het niet overschrijden van de norm in het meetpunt ook niet zeggen dat de bemesting op al de percelen reglementair is verlopen. Ze geven echter een richtinggevend beeld voor het gehele deelbekken.

Het dichtstbijzijnde, relevante VMM-meetpunt (meetpunt nr. 978.500) in deze waterlopen is op zo’n 800 m ten ZO van het bedrijf gelegen, dit in de Poperingevaart (zie bijlage 8c). Bepalingen van de Prati-index (1990 – 2003) in dit meetpunt wijzen op een aanvaardbare waterkwaliteit. De BBI werd eveneens bepaald in dit meetpunt, de laatste metingen (2005) wijzen op een slechte kwaliteit/zwaar verontreinigd.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 106 | 114

20 Conclusie

Het varkensbedrijf van Marnix Pillaert, gelegen in de Eikhoekstraat 33 te Vleteren, is momenteel vergund voor het houden 2.156 vleesvarkens, 780 biggen, 216 zeugen, 4 beren en 60 kraamzeugen. De varkens worden gehuisvest in vier stallen, waarvan twee (stal 2 en 3) deels ammoniak-emissiearm zijn uitgevoerd. Stal 1 is een traditioneel uitgevoerde vleesvarkensstal en stal 4 omvat enkele dierplaatsen voor quarantaine en voor 1 beer en is tevens traditioneel uitgevoerd.

In de toekomst wenst de exploitant uit te breiden tot 2.101 vleesvarkens, 40 niet gedekte jonge zeugen, 1.840 biggen, 3 beren, 264 zeugen en 92 kraamzeugen. Om dit te realiseren zal één varkensstal uitgebreid worden (stal 2). Deze zal uitgerust worden met het V-1.5 stalsysteem (biggen).

De belangrijkste effecten veroorzaakt door het bedrijf of de beoogde uitbreiding zijn:

 een stijging van de geuremissie van 74.971 ouE/s (huidige situatie) tot 83.934 ouE/s (geplande situatie). Het bedrijf maakt deel uit van een bronnencluster, aangezien in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf andere veeteeltbedrijven gelegen zijn. Wanneer de situatie bekeken wordt op basis van de bronnencluster dan blijkt dat het aantal gehinderden niet verandert. Wanneer de concentratiewijzigingen in detail bekeken worden ter hoogte van indicatorwoningen dan blijkt dat aan het gehanteerde geurkader voldaan wordt.

 door de geplande uitbreiding zal de PM10-stofemissie uit de stallen wijzigen van 306 kg/jaar

(huidig vergund) naar 367,9 kg/jaar (geplande situatie). De PM2,5-stof emissie wijzigt van 21,4 (huidige vergund) naar 24,6 kg/j (geplande situatie). Er is de huidige en de gewenste situatie één

woning die een beperkt negatief effect zal ondervinden (bedrijfswoning). Wat PM2,5 betreft zijn er geen effecten ter hoogte van woningen. Wanneer de stofimmissies cumulatief bekeken wordt

met de achtergrondwaarde dan blijkt uit het model dat er voor PM10 en PM25 geen overschrijding van de norm optreedt;

 De ammoniakemissie zal toenemen van 7.200 kg/j (huidig vergund) naar 7.656 kg/j (geplande situatie). Binnen een straal van 2 km ligt geen habitatrichtlijngebied;

 met betrekking geluid blijkt uit een toetsing van de continue bronnen dat er sprake is van een beperkt negatief effect in de huidige situatie, en van een verwaarloosbaar effect voor de uitbreiding;

 wordt gekeken naar het aantal transporten, dan kan vastgesteld worden dat het aantal wekelijkse transporten toeneemt van 6 naar 8;

 Uit de effectbespreking van de overige disciplines (bodem, grond- en oppervlaktewater, landschap) blijkt dat er geen (aanzienlijk) negatieve effecten (zullen) optreden.

Door toepassing van een aantal milderende maatregelen worden de mogelijke effecten gekoppeld aan de geplande situatie zo goed als mogelijk volgens de best beschikbare technieken beperkt tot de aanvaardbare hinder door zulke inrichtingen teweeg gebracht.

De belangrijkste maatregelen die voorzien zijn, zijn de volgende:

 Een deel van de varkensstallen zijn in de huidige situatie reeds ammoniakemissiearm uitgerust met de stalsystemen V-3.5, V-3.1, V-2.2 en V-4.7. Het nieuw te bouwen deel van stal 2 zal uitgerust worden met het V-1.5 stalsysteem.

 regenwater wordt opgevangen en nuttig aangewend;

 er werd reeds een groenscherm aangeplant dat nog verder zal uitgroeien.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 107 | 114

Verdere mogelijkheden:

 vullen van voedersilo’s en het laden en lossen van de dieren zoveel mogelijk tijdens de daguren laten doorgaan (tussen 7u en 19u);

 de dieren zo rustig mogelijk houden bij het in- en uitladen.

Met de volledige uitwerking van dit dossier werd getracht om voldoende en volledige informatie aan te reiken om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 108 | 114

21 Literatuurlijst

Albers, R., Beck, J., Bleeker, A., van Bree, L., van Dam, J., van den Eerden, L., Freijer, J., van Hinsberg, A., Marra, M., Van de Salm, C., Tonneijck, A., de Vries, W., Wesselink, L. & Wortelboer, F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM Rapport 725501001.

Antrop M., Van Eetvelde V., Janssens J., Martens I. & Van S. (2002). Traditionele landschappen van het Vlaamse Gewest, Universiteit Gent, Vakgroep Geografie.

Bongers, M., Vossen, F., van Harreveld, T. (2001). Geurhinderonderzoek stallen intensieve veehouderij. Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het ministerie VROM. Eindrapport, maart 2001.

Boussery, K., Calus, A., Cocquyt, M., Degloire, T., Demeulemeester, M., Desmet, K., Desmyter, L., Mahieu, J., Martens, I., Masquelin, B., Storme, K., Vanbecelaere, D., Van Winghem, J., Verhoest, K., & Wauters, E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. Provincie West-Vlaanderen. 71 pp.

De Bruyn, G., Hendriks, J., Baron, M., Van Langenhove, H. Andries, A., Saevels, P., Leribaux, C., Vranken, E., Vinckier, C. & Berckmans, D. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van stof- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Onderzoeksproject uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. de Vries, W. (2008). Verzuring: oorzaken, effecten en kritische belastingen en monitoring van de gevolgen van ingezet beleid. Alterra-rapport 1699, Wageningen. 89 pp.

Derden, A., Meynaerts, E., Vercaemst, P. & Vrancken K. (2006). Beste Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Gent, Academia Press. 289 pp.

Dermaux, D., Vervaet, C., Arts, P., Lefebre, F. (2012). Geactualiseerd Richtlijnenboek lucht. 212 pp.

Janssen, L. & Mensink, C. (2002). Aanpassing van de GIS User Interface voor het berekenen van de overschrijdingen van kritische lasten op basis van gevoeligheidskaarten en OPS-depositieberekeningen, Rapport 2002/TAP/R044. VITO Mol.

Kros, J., de Haan, B.J., Bobbink, R., van Jaarsveld, J.A., Roelofs, J.G.M., & de Vries, W. (2008). Effecten van ammoniak op de Nederlandse natuur: achtergrondrapport. Alterra-rapport 1698, Wageningen. 134 pp.

Langouche, D., Wiedemann, T., Van Ranst, E., Neirynck, J. & Langohr, R. (2002). Berekening en kartering van kritische lasten en overschrijdingen voor verzuring en eutrofiëring in bosecosystemen in Vlaanderen. In: Neirynck, J. et al. Bepaling van de verzuring- en vermestingsgevoeligheid van Vlaamse bossen met gemodelleerde depositiefluxen, eindverslag van project VLINA 98/01, INBO, Geraardsbergen, Studie uitgevoerd voor rekening van de Vlaamse Gemeenschap binnen het kader van het Vlaams Impulsprogramma Natuurontwikkeling.

LNE (2008). Visiedocument voor administratief overleg “De weg naar een duurzaam geurbeleid”, versie 6.7.

LNE (2015). Richtlijnenboek milieueffectrapportage – algemene methodologische en procedurele aspecten – oktober 2015.

Mackie, R.I., Stroort, P.G. & Varel, V.H. (1998). Biochemical identification and biological origin of key odor components in livestock waste. Journal of Animal Science, 76(5), 1.331-1.342.

Meykens, J. & Vereecken, H. (2001). Ontwikkeling en integratie van gevoeligheidskaarten voor verzuring en vermesting van ecosystemen in Vlaanderen, BDB, KULeuven, VMM. eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 109 | 114

Milieubeleidsplan 2011-2015 (2011), 167 pp.

MIRA (2006). Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2006, Verzuring, Van Avermaet, P., Van Hooste H. & Overloop, S. Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 74 pp.

MIRA (2008) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument Klimaatverandering 2007. Brouwers J., De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W.. Vlaamse Milieumaatschappij, april 2008. www.milieurapport.be. 224 pp.

MIRA (2010) Milieurapport Vlaanderen, MIRA Achtergronddocument 2010, Kwaliteit oppervlaktewater, Peeters B., De Cooman W., Theuns I., Vos G., Lammens S., Pelicaen J., Maeckelberghe H., Gabriels W., Kestens S., Debbaudt W., Timmermans G., Barrez I., Van den Broeck S., D’Heygere T., Soetaert H., Martens K., Baten I., Haustraete K., Breine J., Van Thuyne G., Smis A., Vlaamse Milieumaatschappij, http://www.milieurapport.be. 121 pp

MIRA (2011) Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2011 Vermesting. Overloop S., Bossuyt M., , Claeys D., Elsen A., Eppinger R., Wustenberghs H., D’hooghe J., Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be. 111 pp.

MIRA (2012). Milieurapport Vlaanderen, Indicatorrapport 2011. Marleen Van Steertegem (eindred.), , Vlaamse Milieumaatschappij, 171 pp.

MIRA-T (2004). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 456 pp.

MIRA-T (2006). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 271 pp.

MIRA-T (2007). Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. 274 pp.

Ogink, N.W.M. & Groot Koerkamp, P.W.G. (2001. Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emissions. Water Science and technology, 9, 245-252.

O’Neill, D.H. & Phillips, V.R. (1991). A review of the Odour Nuisance from Livestock buildings: Part 1, Influence of the techniques for Managing Waste Within the Building. Journal of Agricultural Engineering and Research, 50, 1-10.

PRG Odournet nv, Universiteit Gent, PRA Odournet nv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor stofhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport mei 2004. 93 pp.

Publicatieblad van de Europese Unie (2017). Vaststelling van BBT-conclusies (beste beschikbare technieken) op grond van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij. PB L 43 van 15.02.2017 15 februari 2017, blz. 231-279.

Saxton, K.E., W.J. Rawls, J.S. Romberger & Papendick, R.I. (1986). Estimating generalized soil-water characteristics from texture. Soil Sci. Soc. Amer. J., 50(4): 1031-1036.

Schrooten et al. (2006). Richtlijnenboek lucht, 127 pp.

Schute et al., 2006 Schute, I., Vansina, F. & Wauters, E. (2006). Geactualiseerd project-MER- Richtlijnenboek landschap, Bouwkundig erfgoed en archeologie. 188 pp.

Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. [INBO.R.2006.12]. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2006 (12). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 156 pp.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 110 | 114

Sterckx, G. & Paelinckx, D. (2004). Beschrijving van de habitattypes van Bijlage I van de Europese Habitatrichtlijn. 108 pp.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002a). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport november 2001.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002b). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport juni 2002.

Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002c). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van stofhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel III: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid. Eindrapport juni 2002.

Van den Broeck, S., Heirman, S., Van Haecke, K., Goessens, X., Antierens, A. (2011). Geactualiseerd Richtlijnenboek voor de discipline water. 175 pp. van Dobben, H., Bobbink, R., Bal, DK, van Hinsberg, A. (2012). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000. Alterra-rapport 2397. Alterra Wageningen UR. Wageningen, 2012.

Van Hooydonk, D., De Winter, S., Claes, S., Putzeys, G. & Busschots, C. (2011). Richtlijnenboek geluid en trillingen. 118 pp.

Van Langenhove, H. & Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van stof-en ammoniakemissies van referentieveestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissiearme stalsystemen.

VMM (2004). Water. Elke druppel telt. Varkenshouderij, 25 pp.

VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Centraal Vlaams Systeem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 114 pp.

VMM (2010). Zwevend stof in Vlaanderen, periode 2007 en 2008. Vlaamse Milieumaatschappij. 176 pp. + bijlagen.

VMM (2012). Lozingen in de lucht 1990-2011 (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst.

VMM (2013). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst.

VMM (2013), ‘Zure regen’ in Vlaanderen, Depositiemeetnet verzuring 2011

VROM (2002a). Regeling ammoniak en veehouderij.

VROM (2002b). Wet ammoniak en veehouderij.

VROM (2006a). Regeling geurhinder en veehouderij.

VROM (2006b). Wet geurhinder en veehouderij.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 111 | 114

Willems, E., Monseré, T., Dierckx, J. (juni 2017). Geactualiseerd Richtlijnenboek milieueffectrapportage ‘Basisrichtlijnen per activiteitengroep – landbouwdieren’. Uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, dienst Mer. Geactualiseerde versie eindrapport juni 2017, 128 pp.

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 112 | 114

22 Bijlagen

Bijlage 1 Topografische kaart van België

Bijlage 2 Uittreksel uit het kadaster

Bijlage 3 Stratenplan

Bijlage 4 a) Luchtfoto van de inrichting

b) Luchtfoto ruimere omgeving van de inrichting

Bijlage 5 Gewestplan

Bijlage 6 a) Grondplan huidige situatie

b) Grondplan geplande situatie

Bijlage 7 a) output bronnencluster geur huidige situatie

b) output bronnencluster geur geplande situatie

c) Ligging indicatorwoningen

d) Stalwaarderingspunten geplande situatie

e) PM10-immissie huidige situatie

f) PM10-immissie geplande situatie

Bijlage 8 a) Ligging omliggende grondwaterwinningen

b) Gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwateropvang

c) Omliggende waterlopen en VMM-meetpunten

Bijlage 9 a) Uittreksel bodemkaar van België

Bijlage 10 a) Ligging aandachtsgebieden natuur

b) Uittreksel BWK-kaart (versie 2016)

c) Uittreksel habitatkaart (versie 2016)

d) Verzurende depositie huidige situatie

e) Verzurende depositie geplande situatie

f) Vermestende depositie huidige situatie

g) Vermestende depositie geplande situatie

Bijlage 11 a) Ligging evaluatiepunten geluid

b) Geraadpleegde technische fiche ventilatoren

Bijlage 12 a) Landschap, bouwkundige erfgoed en archeologie

b) Fotoreportage inrichting en zijn omgeving

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 113 | 114

Bijlage 13 Niet-technische samenvatting

eco-scan bvba • 2017_ES_171_aanmelding/ontwerp-MER 114 | 114