UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE

ACADEMIEJAAR 2008–2009

Laat-Paleolithische grotkunst, een vergelijkende studie van vijf sites in Zuid-Frankrijk

Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de archeologie

Lien Speleers (20044279) onder leiding van Prof. dr. P. Crombé

1 Woord vooraf

In de eerste plaats wil ik mijn promotor, Prof. dr. Philippe Crombé bedanken om mij de gelegenheid te geven een onderwerp uit te werken dat me oprecht interesseert. Ook dank ik hem voor de hulp bij het verzamelen van enkele essentiële bronnen en voor het geven van de nodige positieve feedback om steeds opnieuw gemotiveerd te kunnen aan te slag te kunnen gaan.

Graag bedank ik ook mijn ouders, grootouders, familie en vrienden en in het bijzonder mijn vriend Robin voor de vele hulp, steun en aanmoedigingen.

Lien Speleers 6 augustus 2009

i Inhoudstafel

Woord vooraf i Inhoudstafel ii Abstracts v 1. Inleiding 1 2. Methode 4 3. Situering 8 3.1. Het LaatPaleolithicum in Europa 8 3.2. LaatPaleolithische grotkunst 8 3.2.1. Chronologie 8 3.2.2. Geografie 12 4. Intrasite studie 13 4.1. Chauvet 13 4.1.1. Inleiding 13 4.1.2. Topografie en verspreiding 13 4.1.3. Technieken 15 4.1.4. Thema 17 a) Dierenafbeeldingen 17 b) Antropomorfe afbeeldingen 23 c) Handpalmen 24 d) Handafdrukken 24 e) Tekens 25 4.2. PairnonPair 26 4.2.1. Inleiding 26 4.2.2. Topografie en verspreiding 27 4.2.3. Technieken 28 4.2.4. Thema 29 a) Dierenafbeeldingen 29 4.3. Cosquer 31 4.3.1. Inleiding 31 4.3.2. Topografie en verspreiding 32 4.3.3. Technieken 33 4.3.4. Thema 34 a) Dierenafbeeldingen 35

ii b) Antropomorfe afbeeldingen 36 c) Handafdrukken 37 d) Tekens 37 4.4. Gabillou 40 4.4.1. Inleiding 40 4.4.2. Topografie en verspreiding 41 4.4.3. Technieken 43 4.4.4. Thema 45 a) Dierenafbeeldingen 45 b) Antropomorfe afbeeldingen 49 c) Tekens 50 4.5. Portel 52 4.5.1. Inleiding 52 4.5.2. Topografie en verspreiding 53 4.5.3. Technieken 54 4.5.4. Thema 55 a) Dierenafbeeldingen 56 b) Antropomorfe afbeeldingen 59 c) Handafdrukken 59 d)Tekens 59 5. Intersite vergelijking 61 5.1. Thematische vergelijking 61 4.5.1. Dierenafbeeldingen 61 4.5.2. Antropomorfe afbeeldingen 63 4.5.3. Handen 64 4.5.4. Tekens 64 5.2. Vergelijking op basis van verspreiding 68 5.2.1. Algemeen 68 5.2.2. Dierenafbeeldingen 69 5.2.3. Antropomorfe afbeeldingen 71 5.2.4. Handen 71 5.2.5. Tekens 71 5.3. Technische vergelijking 72 5.3.1. Algemeen 72 5.3.2. Dierenafbeeldingen 73 5.3.3. Antropomorfe afbeeldingen 74

iii 5.2.5. Handen 74 5.3.5. Tekens 74 5.4. Morfologische vergelijking 75 5.4.1. Volledigheid 75 5.4.2. Afmetingen 78 5.4.3. Richting 81 6. Vergelijking met andere studies 83 6.1. Thema 83 6.2. Techniek 85 6.3. Richting 86 7. Conclusie 88 8. Referenties figuren en tabellen 91 9. Bibliografie 94 Bijlagen I

iv

Abstract

Upper Palaeolithic rock art is a phenomenon that lasted in Europe for more than twenty millennia. It is astonishing how some convinces have remained the same throughout this period, such as the reproduction in profile and the limited amount of animals represented and colours used. In this paper the art of five Upper Palaeolithic sites with a different situation in time and space is compared (Chauvet, Pair-non-Pair, Cosquer, Gabillou and Portel). We examine if there are corresponding choices which people have made at representing the images, based on several parameters: topic, spread, technique and morphology (completeness, dimensions and orientation of the images). We examine also the relations between some of these characteristics. In the intrasite study the parameters are examined by topic. In the intersite study the findings by examined parameter are placed next to each other. At last the results are investigated in a more wide framework. The intrasite study shows that indeed clear choices have been made for all studied parameters. The intersite study learns that a lot of variation exists and it is difficult to find fixed patterns. The thematic differences are stipulated roughly by chronological and regional aspects. Between certain topics and techniques a correlation seems to exist. Especially the difference between the figurative and non-figurative images is remarkable. The spread of the images is unique for every site and is influenced by several factors. The morphological study shows that several choices have been clearly made by animal type but they do not correspond on all sites.

Key Words: Upper Palaeolithic, parietal art, theme, techniques, dispersion, morphologies, intersite study

v

Résumé

L'art pariétal Paléolithique Supérieur est un phénomène qui a duré en Europe pendant plus de vingt milleniums. Il est étonnant comment un nombre de conventions a été respecté pendant cette période, telle que la reproduction dans le profil et la quantité limitée d'animaux représentés et de couleurs utilisés. Dans ce document l'art pariétal de cinq sites Paléolithiques- Supérieurs avec une situation différente à temps et espace est comparé (Chauvet, Paire-non- Pair, Cosquer, Gabillou et Portel). Nous examinons s'il y a des choix correspondants que les gens ont faits à représenter les images, sur la base de plusieurs paramètres : sujet, dispersion, technique et morphologie (intégralité, dimensions et latéralisation des images). Nous examinons également les relations entre certains de ces caractéristiques. Dans l'étude d'intrasite les paramètres sont examinés par sujet. Dans l'étude d'intersite les résultats par paramètre examiné sont placés l’un à côté de l'autre. Enfin les résultats sont étudiés dans un cadre détaillé. L'étude d'intrasite prouve que des choix clairs ont été faits pour tous les paramètres étudiés. L'étude d'intersite enseigne que beaucoup de variation existe et il est difficile de trouver des modèles fixes. Les différences thématiques sont stipulées rudement par des aspects chronologiques et régionaux. Entre certaines sujets et techniques une corrélation semble d’exister. Particulièrement la différence entre les images figuratives et non-figuratives est remarquable. La dispersion des images est unique pour chaque site et est influencée par plusieurs facteurs. L'étude morphologique prouve que plusieurs choix ont été clairement faits par le type d’animal mais ils ne correspondent pas sur tous les sites.

Mots Clés: Paléolithique Supérieur, art pariétal, sujet, techniques, dispersion, morphologie, étude d’intersite

vi 1. INLEIDING

Laat-Paleolithische grotkunst is ongetwijfeld een van de meest indrukwekkende aspecten van de Europese prehistorie. Al sinds de eerste ontdekkingen eind 19 de eeuw probeert men te achterhalen waarom de mens in het Paleolithicum zich tot in de diepste delen van grotten begaf om er de wanden te decoreren. De honderden sites die tot nu toe gevonden zijn, zijn maar een klein deel van wat er oorspronkelijk moet geweest zijn. Het grootste gedeelte van de prehistorische rotskunst is namelijk voorgoed verdwenen. Het is haast onwaarschijnlijk dat men de exacte betekenis ooit zal achterhalen. Er wordt echter voortdurend vooruitgang gemaakt, nieuwe methodes worden ontwikkeld en komt er steeds nieuwe informatie aan het licht (Bahn & Vertut 1997, p. 231). Door met zoveel mogelijk aspecten rekening te houden, de grotkunst zo goed mogelijk te bestuderen en door verschillende gegevens met elkaar te vergelijken, kan men misschien wel een stap dichter bij de juiste interpretaties komen.

In deze paper worden de verschillen en de gelijkenissen besproken van de grotkunst op vijf Laat-Paleolithische sites met een verschillende situering in tijd en ruimte (Chauvet, Pair-non- Pair, Cosquer, Gabillou en Portel). Er wordt niet naar nieuwe verklaringen gezocht voor het fenomeen, noch worden er bestaande hypotheses getest. Het was de bedoeling om na te gaan of er doorheen de millennia bepaalde patronen te zien zijn in keuzes die de mens gemaakt heeft bij het maken van de afbeeldingen. Dit werd bestudeerd aan de hand van vijf parameters: verspreiding, techniek, thematische samenstelling en morfologie (volledigheid, grootte en richting) en de relaties tussen een aantal van deze parameters. In het verleden heeft men bij de registratie niet altijd rekening gehouden met al deze eigenschappen. Bij recent onderzoek zoals dat van Chauvet en Cosquer worden ze wel nauwgezet geregistreerd en gepubliceerd.

De paper is opgevat in drie delen. In het eerste deel, de intrasite studie, wordt iedere grot eerst afzonderlijk besproken. De historiek van de grotten, hun ontdekking, onderzoek en inventarisatie worden kort geschetst. In belangrijke mate bepalen deze factoren de bewaring van de grotkunst en het niveau waarop ze kan worden bestudeerd. De topografie van de grotten, het uitzicht en de eigenschappen van de wanden van de grot zelf worden kort overlopen om na te gaan welke invloed ze hebben gehad op de verspreiding. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de technieken. De onderzochte parameters worden per thema overlopen. In het tweede deel worden de bevindingen vanuit alle grotten met elkaar

1 vergeleken. In het laatste hoofdstuk wordt tot slot getracht de bevindingen in een ruimere context te plaatsen.

Hoewel Europese Paleolithische grotkunst een tijdspanne beslaat van meer dan twintig millennia zijn de afgebeelde thema’s in zekere zin homogeen gebleven. In de hele periode worden er voornamelijk dierenfiguren afgebeeld, meestal grote herbivoren. In tegenstelling tot rotskunst in andere werelddelen en in andere culturen worden mensen weinig afgebeeld. Afbeeldingen van planten, landschappen, woonstructuren komen niet voor. Niet-figuratieve afbeeldingen of tekens zijn bijna in alle grotten gevonden, en vormen een van de belangrijkste en meest mysterieuze kenmerken van de Paleolithische wandkunst (Clottes 2008, p. 20-21). De bedoeling van de thematische vergelijking is om na te gaan of er grote verschillen te zien zijn tussen de sites en misschien dus ook tussen de verschillende periodes. Zowel de tekens als de figuratieve afbeeldingen worden met elkaar vergeleken. Over thematische veranderingen in de wandkunst zijn er verschillende studies uitgevoerd. Clottes onderzocht ondermeer na de ontdekking van de grotkunst in Chauvet, die een bijzondere thematische samenstelling heeft, de thematische veranderingen gedurende het Aurignaciaan en Gravettiaan (Clottes 1995). In het laatste hoofdstuk wordt hier op teruggekomen.

Leroi-Gourhan is de eerste die er op wees dat de topografische plaatsing van de verschillende thema’s niet willekeurig is (Sauvet 2005, p. 84). Volgens zijn theorieën zou iedere grot volgens eenzelfde patroon gedecoreerd zijn. Zo zouden paarden, runderen en mammoeten steeds op de centrale panelen afgebeeld zijn en hier ook een centrale positie innemen. Daar rond zouden de herten en de steenbokken gepositioneerd zijn. Afbeeldingen van katachtigen, beren, neushoorns en mensen zouden vooral in de diepste gedeelten van de grot voorkomen (Leroi-Gourhan 1965, p. 114-118). Zijn theorie is sinds lang achterhaalt (Groenen 1997, p. 41-43). Het was dan ook niet de bedoeling om naar een vast patroon te zoeken. Toch is het in sommige grotten duidelijk dat er geen willekeurige verspreiding is. Men gaat na wat er typisch is voor de algemene verspreiding van de afbeeldingen. Vervolgens wordt er nagegaan of er bepaalde thema’s meer geclusterd zijn of gelinkt kunnen worden met speciale plaatsen in de grot.

De technieken zijn net als de thema’s doorheen de periode in grote lijnen hetzelfde gebleven. Gravures komen in alle periodes voor en voor de schilderingen werden bijna altijd dezelfde kleuren gebruikt: rood en zwart. Andere kleuren waren ook beschikbaar maar zijn zelden

2 gebruikt. Ook combinaties komen minder voor (Lorblanchet , p. 58-61). In de technische vergelijking wordt nagegaan of er relaties bestaan tussen de verschillende thema’s en technieken. Ook de verspreiding van de technieken in de grot wordt onder de loep genomen. Lorblanchet schreef in 1995 dat het interessant zou zijn om op grote schaal technothematische studies uit te voeren. Voor zover men kon vinden is dit nog steeds niet gebeurd (Lorblanchet 1997, p. 64).

Vaak zijn de figuratieve afbeeldingen slechts gedeeltelijk weergegeven, gereduceerd tot de kop of de nek-ruglijn. Soms worden slechts enkel het gewei of de horens van een dier afgebeeld (Groenen 1997, p. 23). Men stelde zich de vraag of er chronologische verschillen zijn tussen de sites en of er verschillen zijn tussen de verschillende diersoorten. Worden bepaalde dieren steeds bij voorkeur ‘afgekort’ weergegeven? In de Paleolithische rotskunst is er geen rekening gehouden met schaal. Reusachtige en kleinere weergaven van dezelfde of verschillende diersoorten werden op dezelfde panelen afgebeeld (Groenen 1997, p. 20). Misschien zijn er wel bepaalde thema’s die gemiddeld steeds groter of kleiner zijn afgebeeld? Zijn de dominante thema’s ook de grootste en het meest in het oog springend? Is er toch enig verband met de werkelijke afmetingen van de dieren? De afmetingen van de verschillende soorten worden in deze paper naast elkaar geplaatst en onderzocht.

De figuratieve afbeeldingen in de Paleolithische kunst zijn bijna uitsluitend in profiel getekend. Een logische verklaring hiervoor is dat de belangrijkste kenmerken van de verschillende diersoorten op deze manier het gemakkelijkst voorgesteld kunnen worden (Bahn & Vertut 1997, p. 134). Men ging voor de vijf sites na of er een preferentiële richting is om de figuren af te beelden en of er verschillen zijn per site en per diersoort en of er een voorkeur is om ze naar binnen of naar de ingang van de grot te richten. Volgens verschillende psychologische en statistische testen is de mens van nature meer geneigd om figuren in profiel naar links te oriënteren (Sauvet 2005, p. 80-81). Toch zijn er regionale verschillen, zowel bij de nu levende bevolking als in de prehistorische kunst in verschillende werelddelen. Op veel plaatsen is er zelfs een duidelijke voorkeur om figuren in rechts profiel af te beelden. De verschillen zouden iets te maken hebben de culturele afkomst (Sauvet 2005, p. 80-84). Sauvet heeft in 2005 een statistisch onderzoek uitgevoerd op een groot aantal Europese Laat-Paleolithische figuren. Zijn resultaten en de bevindingen van deze studie worden in het laatste hoofdstuk vergeleken.

3 2. METHODE

De bestudeerde sites zijn vooral gekozen op basis van hun beschikbare documentatie, hun relevantie voor vergelijking en hun situering in tijd. Veel grotten zijn nog niet op een adequate manier gepubliceerd.

In eerste instantie werd er gezocht naar een aantal goed gedocumenteerde grotten, waarvan de volledige inventarissen beschikbaar waren. Hiertoe werden een aantal verzamelwerken zoals L’art des cavernes, Atlas des grottes ornées paléolithique françaises (S.n. 1984) geraadpleegd waarin er voor iedere site afzonderlijk een bibliografie wordt gegeven. Ook de bibliografie van de licentiaatsverhandeling van Yves Perdaen (Perdaen 1997), waarin een hele reeks inventarissen van de niet-figuratieve figuren wordt gegeven, was bijzonder nuttig bij zoeken naar bronnen.

Na het opzoekwerk werden verschillende mogelijkheden overlopen. Een aantal grotten zoals Grotte de l'Aldène (Vialou 1979), Grotte du Villars (Delluc & Delluc 1974), Bois du Cantet (Clot & Cantet 1974) en Mayenne (Pigeaud 2004) werden niet gekozen omwille van hun klein aantal dierenafbeeldingen. De variëteit aan thema’s speelde ook mee bij de keuze. In Commarque zijn er bijvoorbeeld bijna uitsluitend afbeeldingen paarden gevonden (Delluc & Delluc 1981). Abbé Breuil heeft een groot deel zijn leven geweid aan het registreren van de afbeeldingen in verschillende grotten en heeft voor veel grotten ook inventarissen gepubliceerd die terug te vinden waren in de universiteitsbibliotheek. Zijn inventarissen waren echter niet bruikbaar voor deze studie omdat ze onvolledig zijn soms fouten bevatten (Bahn & Vertut 1997, p. 49- 50; Delluc & Delluc 1991, p. 65).

Men kwam tot de vaststelling dat voor veel grotcontexten die binnen dezelfde periode en in dezelfde regio worden gesitueerd, al vergelijkend onderzoek is uitgevoerd. Gabillou en werden al verschillende keren met elkaar vergeleken (Clottes 2003b, Lewis-Williams 2002). Brigitte en Jean Delluc deden onderzoek naar alle grotten en abri’s in Aquitanië met een Aurignaciaan en Gravettiaan ouderdom. Vialou heeft in de jaren 1980 een intra- en interstudie uitgevoerd van elf grotten uit het Magdaleniaan in Ariège (Vialou 1986). Voor Chauvet zijn er ook al verschillende vergelijkende studies met andere Aurignaciaan grotkunst op basis van thema en stijl (Clottes 1995, Sachii 2007).

4 Om deze reden leek het interessanter om diachroon te werken. Men besliste uiteindelijk om Chauvet, Pair-non-Pair, Cosquer, Gabillou en Portel te vergelijken. De grotkunst van Chauvet en Cosquer is op een gelijkaardige nauwkeurige manier geregistreerd. Voor Cosquer is er een volledige inventaris gepubliceerd in 2005. Voor Chauvet is dit enkel al gebeurd voor de katachtigen en de mammoeten, maar voor de andere diersoorten worden de meeste parameters wel samengevat in de monografie uit 2003 (Clottes 2003a). Gabillou werd boven Lascaux gekozen omdat het nauwgezet doornemen en samenvatten van het inventaris van Lascaux veel meer tijd in beslag zou nemen. Portel werd gekozen uit de elf andere sites uit het Magdaleniaan in Ariège omdat het een van de best bestudeerde sites is en omdat ze zowel gravures als schilderingen bevat, dus interessanter voor de technische analyse. Uit de vroege periode in Aquitanië koos men Pair-non-Pair, omdat het de grot is met de meeste afbeeldingen en omdat er recentelijk een nieuwe monografie is uitgebracht (Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006). Van Rouffignac was ook een duidelijke inventaris beschikbaar (Barrière 1982; Plassard & Plassard 2001). Jammer genoeg kon deze site vanwege tijdsgebrek niet meer in de vergelijking worden opgenomen.

Na het doornemen van de inventarissen werden parameters gekozen die rekening houdend met de gepubliceerde informatie het best konden worden vergeleken. Ze werden voor iedere site opgezocht en samengevat in tabellen. Om de verspreiding te bestuderen werden de dierenafbeeldingen per diersoort op het grondplan gemarkeerd. Voor Cosquer, de best gepubliceerde grot, zorgde dit voor weinig problemen. De bestudeerde kenmerken waren al grotendeels samengevat in de monografie (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a). Alleen de aanduidingen op het grondplan van de afbeeldingen zijn in de recentste inventaris niet gepubliceerd. Voor Gabillou daarentegen moesten de eigenschappen afbeelding per afbeelding in illustraties geregistreerd worden (Tabellen B-4 tot B-11 in bijlage). Men stelde vast dat het aantal figuren niet gepubliceerd zijn (Tabel B-3). Zoals in de intrasite studie wordt uitgelegd, waren er vooral voor de tekens en de niet-gedetermineerde afbeeldingen problemen. De gegevens zijn wel volledig genoeg om een representatief beeld te geven. Men werkte steeds met de meest recente informatie. Voor Portel en Gabillou zijn er nog verschillende aanvullingen gedaan aan de inventarissen. Die werden ook in rekening gebracht (Tabel B-12). Om een vergelijking mogelijk te maken werden de afbeeldingen voor elke site op een uniforme manier in verschillende categorieën onder gebracht. Traditioneel worden Laat-

5 Paleolithische afbeeldingen in vier grote categorieën onderverdeeld: dierenafbeeldingen, antropomorfe afbeeldingen, tekens en niet-gedetermineerde decoraties (Lorblanchet 1995, p. 49; Bahn & Vertut 1997, p. 134). Deze categorieën hebben elk nog een eigen onderverdeling. Soms zijn de grenzen vaag. Wanneer er geen zekerheid bestond of de afbeeldingen bij de tekens of bij de figuratieve afbeeldingen onderverdeeld moesten worden, werden ze bij de niet-gedetermineerde afbeeldingen geplaatst. Omdat het niet duidelijk is of de handafdrukken zowel als tekens of als antropomorfe afbeeldingen kunnen worden gezien, werden ze afzonderlijk behandeld en geteld. De afbeeldingen van de menselijke geslachtsorganen zijn ook afzonderlijk geteld; soms gaat het om naturalistische afbeeldingen, soms eerder om symbolen. Hoewel verschillende auteurs het belang van de studie van de niet-gedetermineerde afbeeldingen benadrukt hebben, worden ze hier niet besproken omdat de gegevens niet voor alle grotten zijn gepubliceerd.

Dierenafbeeldingen kunnen niet altijd tot op soort gedetermineerd worden. Vaak is er onzekerheid, vooral bij de onvolledige afbeeldingen zijn er moeilijkheden (Bahn & Vertut 1997, p. 135). Om deze reden werden verschillende op elkaar gelijkende soorten samengevoegd in een klasse. Zo werden bizons en oerossen samen in de klasse van de runderen ondergebracht, steenbokken, gemzen en antilopen in de klasse van de geitachtigen 1 en rendieren, herten en reuzenherten in de klasse van de hertachtigen. De hazen, muskusossen, vogels, vissen en zeedieren (alken en zeehonden) komen weinig voor en werden bij de berekeningen van de percentages samen als ‘zeldzame dieren’ behandeld. Wanneer de determinaties van de dierenafbeeldingen twijfelachtig waren of wanneer ze helemaal niet in een van de klassen konden worden ondergebracht, zoals de fantasiedieren of de composietdieren, werden ze ondergebracht in de klasse van de niet-gedetermineerde dieren.

Ook onder de antropomorfe afbeeldingen bestaan er verschillende soorten. De gewone mensenafbeeldingen zijn afbeeldingen van mannen, vrouwen en aseksuele voorstellingen vaak gewoon silhouetten. De fantomen zijn afbeeldingen van hoofden en een nek met ronde ogen en soms een mond. Sorciers zijn composietwezens met zowel menselijke als dierlijke

1 Ze behoren alledrie tot eenzelfde subfamilie (Caprinae) maar omdat er slechts een antiloop is gevonden, worden ze hier gemakkelijkheidshalve geitachtigen genoemd.

6 kenmerken (Lorblanchet 1995, p. 52-54). Bij het berekenen van de percentages worden ze niet afzonderlijk behandeld omdat hun aantal erg klein is.

Voor de tekens was het moeilijker om een onderverdeling te maken. Er bestaan verschillende typologieën maar steeds zijn ze beladen met een zekere subjectiviteit en ze zorgen voor een grote reductie van de gegevens (Sauvet 1993, p. 231). Het grote aantal types van tekens kan ook moeilijk met elkaar worden vergeleken en zeker omdat we diachroon werken zijn er niet zoveel overeenkomstige soorten. De stippen en de strepen, die in alle periodes en op de meeste sites voorkomen, worden afzonderlijk besproken. Ook de tekens met weerhaken en bevedering die soms als projectielen worden geïnterpreteerd werden op vier sites gevonden en worden afzonderlijk besproken. Voor de ander tekens behoudt men de originele benamingen en de indelingen die in de publicaties zijn gebruikt. Voor Gabillou gebruiken we een gelijkaardige indeling zoals in Cosquer. Een ander probleem is dat de tekens niet altijd met een zelfde nauwkeurigheid geregistreerd en gepubliceerd zijn. Op de ene site worden verschillende grafische eenheden tot een teken gerekend, terwijl ze op andere sites afzonderlijk worden geteld. Omdat er niet altijd afbeeldingen gepubliceerd zijn, was het niet mogelijk ze zelf onder te verdelen of samen te voegen. Hierdoor is moeilijk om kwantitatieve vergelijkingen te maken tussen de verschillende sites.

Bij de technische vergelijking werkte men met vier klassen: gravures, rode afbeeldingen, zwarte afbeeldingen en een klasse met tweekleurige afbeeldingen en weinig voorkomende kleuren. Binnen deze categorieën zijn er nog verschillen. De gegraveerde afbeeldingen kunnen ingedrukt zijn met de vinger of ingekrast met een voorwerp. Beide methodes impliceren ingrepen in de wanden zelf. Dit in tegenstelling tot de schilderingen waarbij er juist materiaal wordt toegevoegd. Per kleur zijn er wel nog verschillen in de samenstelling en dichtheid van de pigmenten. Sommige schilderingen zijn afgewerkt met gravures. Deze werden niet in afzonderlijke categorieën ondergebracht omdat er in de publicatie van Chauvet ook geen onderscheid wordt gemaakt. De kleuren van de pigmenten overheersen steeds op de gravures.

7 3. SITUERING

3.1. Het LaatPaleolithicum in Europa

Het Laat-Paleolithicum in Europa ving aan omstreeks 40.000-35.000 BP en eindigde samen met het einde van de laatste ijstijd ca. 11.000 BP. De periode wordt gekenmerkt door een aantal belangrijke veranderingen in de materiële cultuur van de mens. De nederzettingen werden meer gestructureerd, de grafriten werden meer divers dan in de vorige periode en ook in de steenindustrie deden er zich opmerkelijke veranderingen voor. Er was tevens een plotse opkomst van sierraden en werktuigen in been, ivoor en gewei. Het is ook de belangrijkste periode van de prehistorische kunst in Europa. De veranderingen kunnen volgens sommigen in relatie worden gebracht met de kolonisatie van Europa door de Homo sapiens sapiens vanaf ca. 40.000 BP, waarbij de vroegere Neanderthalerpopulaties geleidelijk volledig werden vervangen (Cunliffe 2004, p. 42-53).

Binnen het Laat-Paleolithicum kunnen er een aantal opeenvolgende culturen onderscheiden worden, elk met hun eigen nieuwe ontwikkelingen. De oudste cultuur waarvoor men bewijzen heeft van grotkunst is het Aurignaciaan (ca. 40.000 jaar geleden-28.000 jaar geleden). Deze cultuur wordt opgevolgd door het Gravettiaan (ca. 28.000 jaar geleden tot 22.000 jaar geleden) en Solutreaan (ca. 22.000 jaar geleden-17.000 BP). Het Magdaleniaan (ca. 17.000 BP-11.000 BP) is de meest verspreide en best gekende Laat-Paleolithische cultuur, waarin sprake was van een echte artistieke explosie (Clottes 2008, p. 11-13).

3.2. LaatPaleolithische grotkunst

3.2.1. Chronologie

De vroegste chronologische schema’s voor Paleolithische rotskunst waren gebaseerd op stilistische en stratigrafische criteria. Breuil (1952) deelde het geheel op in twee grote cycli: een ‘Aurignaco-Perigoriaan’ cyclus en een ‘Solutréo-Magdaleniaan’ cyclus. Leroi-Gourhan (1965) stelde een chronologie op van vier opeenvolgende stijlen die ca. 25 jaar werd erkend door Europese prehistorici. Hij ging er van uit dat de Paleolithische kunst doorheen de tijd lineair geëvolueerd is, van schematisch en statisch in het Aurignaciaan naar realistisch en dynamisch in het Magdaleniaan.

8 Met de opkomst van pigmentanalyse en de ontwikkeling van de AMS radiokoolstof techniek in de jaren 1990 werd het mogelijk om grotschilderingen direct te dateren. De resultaten van deze directe methode toonden aan dat dateringen op basis van stijl niet altijd even betrouwbaar zijn. De grote stilistische schema’s verloren veel aan geloofwaardigheid en er ontstond een sterke reactie tegen het werk van Leroi-Gourhan (González & Behrmann 2007, p. 437; Pettitt & Pike 2007, p. 31). Relatieve dateringsmethoden blijven toch belangrijk omdat veel schilderingen gemaakt zijn met anorganische materialen die niet absoluut gedateerd kunnen worden. Er bestaan ook nog geen betrouwbare methodes om gravures absoluut te dateren. Verschillende vorsers zijn het er over eens dat men de beste resultaten krijgt door relatieve dateringen op basis van stijl en absolute dateringen complementair te gebruiken (Rosenfeld & Smith 1997, p. 409; Pettitt & Bahn 2002, p. 134; Pettitt & Pike 2007, p. 30; Moro & González Morales 2007, p. 110).

Fig. 1: Chronologie van de bestudeerde sites; directe AMSdateringen en dateringen op basis van Leroi Gourhan’s stijlen

Drie van de vijf grotcontexten die in deze paper besproken worden zijn direct gedateerd (Chauvet, Cosquer en Portel). Voor Chauvet zijn sinds 1995 al meer dan vijftig stalen

9 gedateerd afkomstig van houtskoolpigmenten, fakkelsporen en houtskool van op de bodem van de grot. Hieruit heeft men kunnen besluiten dat er twee occupatiefasen zijn geweest: een in het Aurignaciaan (33.000 tot 29.000 BP) en een in het Gravettiaan (27.000 tot 24.500). De pigmentstalen zijn allemaal in het Aurignaciaan gedateerd (32.000 en 30.500 BP). De grotkunst van Chauvet is tot nu toe de oudste absoluut gedateerde wandkunst in Europa. De resultaten van de dateringen kwamen aan als een schok omdat deze impliceren dat de mens al veel vroeger dan oorspronkelijk gedacht heel verfijnde kunsttechnieken beheerste. Ze spreken een lineaire evolutie volledig tegen. Er ontstond veel discussie over de betrouwbaarheid van de dateringen (Moro Abadia & González Morales 2007, p. 111). Omdat de vele dateringen consistent 2 zijn in verschillende laboratoria en onafhankelijk van elkaar overeenstemmen, nemen specialisten in grotkunst nu aan dat de dateringen kloppen. In deze paper sluit men zich hier bij aan. Een aantal prehistorici blijven echter de Aurigniaan ouderdom van Chauvet betwisten (Pettitt & Pike 2007, p. 36; Pettitt & Bahn 2003, p. 134- 141). Volgens Züchner is een deel tijdens het Gravettiaan/Solutreaan gemaakt en een deel tijdens het Magdaleniaan (Züchner 2000).

Er zijn wel bewijzen gevonden die aangeven de grotkunst in verschillende fasen is gemaakt.Voor een aantal panelen die in detail zijn bestudeerd, heeft men de relatieve chronologie kunnen achterhalen en een aantal chronologische fasen kunnen onderscheiden (Tabel B-1). Het tijdsinterval tussen de verschillende fasen is moeilijk te bepalen. Het zijn de figuren die gemaakt zijn tijdens laatste fase die gedateerd werden in het Aurignaciaan (Feruglio & Baffier 2005, p. 153).

Pair-non-Pair wordt op basis van stratigrafie en stijl in het Vroeg-Gravettiaan geplaatst. Men heeft vier occupatielagen gevonden in de grot afkomstig uit het Mousteriaan, Châtelperoniaan, Aurignaciaan en Vroeg-Gravettiaan die de afbeeldingen voor een deel bedekt hebben. Deze zijn opgegraven tijdens de 19 de eeuw. Omdat het inventaris van de objecten afkomstig uit de verschillende lagen vermengd is, kan men de grotkunst op basis van stratigrafie niet preciezer dateren. Een Aurignaciaan ouderdom is niet uit te sluiten maar de afbeeldingen vertonen een aantal kenmerken typisch voor Leroi-Gourhan’s stijl II. Daarom is men eerder geneigd om de grotkunst in het Gravettiaan te plaatsen (Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 26).

2 De fakkelsporen zijn jonger gedateerd dan de afbeeldingen die zich er onder bevinden.

10 In Cosquer heeft men in totaal 27 14 C-dateringen uitgevoerd op houtskoolpigmenten en op houtskool verspreid over de bodem van de grot. De resultaten geven aan dat de wandkunst is gemaakt tijdens twee grote perioden van occupatie, enkele millennia van elkaar gescheiden. De handstempels en een deel van de dierenafbeeldingen vallen binnen de eerste fase in het Gravettiaan (29.000 en 24.000 BP). De andere dierenafbeeldingen en tekens hebben een ouderdom tussen 19.700 en 18.000 BP en zijn dus gemaakt tijdens het Solutréaan. In de toekomst zullen er nog meer dateringen worden uitgevoerd om de interne chronologie van elke fase te onderzoeken (Valladas, Tisnerat, Kaltnecker et al. 2005, p. 56). Opvallend is dat de dierenafbeeldingen uit de twee periodes vrij homogeen zijn en dat de prehistorische mens in beide periodes dezelfde stilistische conventies heeft gebruikt (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a).

Het geheel van afbeeldingen in Gabillou is, zowel qua conservatie als qua techniek en stijl, erg homogeen. Hieruit leidt men af dat ze gedurende een zelfde periode en door een zelfde persoon of groep mensen gemaakt zijn. Het is met de huidige wetenschappelijke technieken niet mogelijk om directe dateringen uit te voeren op de grotkunst. Op basis van stijl en vergelijkingen met grotten die men wel via absolute dateringen heeft kunnen dateren wordt aangenomen dat de gravures gemaakt zijn tijdens het Solutréaan/Vroeg-Magdaleniaan. Radiocarbondateringen uitgevoerd op een assengaai met inkervingen (17.180 ± 170 BP) bevestigen dit (Clottes 2003b, p. 53). De grot vertoont op verschillende vlakken grote overeenkomsten met de kunst van Lascaux. Gabillou heeft ook een aantal kenmerken gemeenschappelijk met grotten die op basis van absolute dateringen in het Solutréaan kunnen worden geplaatst (Clottes 2003b, p. 55-56; Gaussen 1984, p. 231).

In Portel heeft men twee afbeeldingen gedateerd aan het eind van het Magdaleniaan. Een deel van de grotkunst wordt echter op basis van stijl toegeschreven aan het Gravettiaan/Solutréaan. De meeste afbeeldingen in de hoofdgalerij worden op basis van stijl gedateerd in het Solutreaan of Gravettiaan. De afbeeldingen in de andere galerijen worden meestal toegeschreven aan het Midden- of Laat-Magdaleniaan (Clottes 2008, p. 136). In 1994 heeft men AMS dateringen uitgevoerd op twee stalen afkomstig van twee paardenafbeeldingen uit galerij III. Deze geven een ouderdom aan van 12.180 ± 125 jaar BP en 11.600 ± 150 jaar BP wat overeenkomt met de eindfase van het Magdaleniaan (Igwer, Dauvois, Hyman et al. 1994, p. 232-235).

11 3.2.2. Geografie

De Laat-Paleolithische rotskunst is niet uniform verspreid over Europa; verscheidene clusters kunnen waargenomen worden. De grootste concentraties komen voor in Zuidwest-Frankrijk en in Noordwest-Spanje (Fig. 2). Men heeft ook enkele vondsten gedaan in Italië, , Rusland, Roemenië en mogelijk ook in Duitsland (Bicho & Carvalho & González-Sainz et al. 2007, p. 82) . De meest noordelijke Europese Paleolithische rotskunst werd ontdekt in 2003 in in Engeland (Pike & Gilmour & Pettitt 2005, p. 1649). Voorlopig kan meer dan 90 procent van de Europese Laat-Paleolithische rotskunst gesitueerd worden in West- Europa. In grote gebieden van Europa heeft men nog geen vondsten gedaan (Cunliffe 2004, p. 73). De vijf bestudeerde sites liggen verspreid in Zuid-Frankrijk. Chauvet situeert zich binnen de kleinere cluster van de Ardèche. Gabillou ligt aan de rand van de grote cluster van de Dordognestreek. De grot van Pair-non-Pair ten westen van deze cluster ligt meer geïsoleerd in de Girondestreek. Portel ligt in de andere grote cluster, in de Franse Pyreneeën. Cosquer is de enige gevonden grot met Paleolithische kunst in de Provence (Fig. 2).

Fig. 2: Verspreiding van Paleolithische grotkunst in het FrancoCantabrisch gebied (1: Chauvet, 2: Pair nonPair, 3: Cosquer; 4: Gabillou, 5: grotte du Portel)

12 4. INTRASITE STUDIE

4.1. Chauvet

4.1.1. Inleiding

Chauvet werd ontdekt in december 1994 door E. Brunel Deschamps, C. Hillaire en J.-M. Chauvet, een team van speleologen. De grot ligt in de vallei van de Ardèche nabij de beroemde Pont d’Arc, een natuurlijk gevormde boog overheen de rivier (Chauvet, Brunel Deschamps & Hillaire 1995, p.7-12).

De archeologische context en de grotkunst van Chauvet die een uitzonderlijke bewaring kennen, worden sinds 1998 bestudeerd door een multidisciplinair team opgesteld door J. Clottes. Het onderzoek gebeurt volgens de modernste technieken. Omdat men de wanden, de bodem en de klimatologische condities intact wil bewaren zijn er enkele beperkingen voor de studie. De onderzoekscampagnes in de grot zijn steeds van korte duur en hebben plaats tijdens de periodes van het jaar waarin het klimaat in de grot het meest stabiel is. Om de bodem niet te beschadigen heeft men vaste constructies geïnstalleerd die de doorgang in de grot verschaffen en die de exacte weg volgen van de ontdekkers. Verschillende afbeeldingen die te ver verwijderd zijn van de vaste constructies, heeft men nog niet in detail kunnen bestuderen (Baffier 2005, p. 16).

Er zijn al meer dan 420 dierenafbeeldingen en een groot aantal tekens geregistreerd aan de hand van speciaal opgestelde standaardformulieren die in een database werden geïntegreerd (Clottes 2003a, p. 8-12). Enkel voor de katachtigen- en de mammoetenafbeeldingen is er al een uitgebreide inventaris gepubliceerd. Tabel 1 geeft een overzicht van de gepubliceerde informatie waarop men zich in deze studie baseert.

4.1.2. Topografie en verspreiding

Chauvet heeft een totale lengte van ongeveer 500 m en bestaat uit hoge, uitgestrekte kamers. Op het ingangsgedeelte na is ze morfologisch weinig veranderd sinds het Paleolithicum. Uit onderzoek blijkt dat de paleolithische ingang werd afgesloten door een plotse instorting vóór 19.000 BP, doch waarschijnlijk veel vroeger (Clottes & Geneste 2007, p. 378). Het is dankzij deze instorting dat de grot van de buitenwereld werd afgesloten en uitzonderlijk goed bewaard

13 is gebleven (Baffier 2005, p. 12). In de ingangszaal, die is bedekt met puinblokken afkomstig van buitenaf, is geen grotkunst gevonden. De moderne toegang leidt via een 10 m lange schacht direct naar de Salle Brunel (Delannoy, Debard, Ferrier et al. 2003, p. 17).

De grot kan in twee gelijke delen verdeeld worden, van elkaar gescheiden door een lage smalle doorgang (Le Seuil) in het noordwesten van de Salle des Panneaux Rouges (Fig. 3). De galm en de luchtcirculatie zijn verschillend in de beide delen en ze zijn ook op een andere manier ingericht (Feruglio & Bafier 2007, p. 379).

Fig. 3: Grondplan Chauvet

In het eerste deel zijn voornamelijk rode afbeeldingen verspreid over de galerijen rond de Salle de Bauges (Salle de Brunel, Galerie du Cactus en Salle des Panneaux Rouges). Ze komen geïsoleerd voor of zijn geschikt in eenvoudige panelen. De panelen zijn veel minder indrukwekkend en theatraal dan deze in het tweede gedeelte. In het eerste gedeelte zijn de dierenafbeeldingen ook minder dynamisch afgebeeld. Ze vertonen dezelfde conventies doorheen de hele grot (Clottes 2003a, p. 149). De Salle de Bauge is de grootste ruimte en de wanden zijn er het meest regelmatig. In tegenstelling tot in de omliggende ruimtes komen er bijna geen kalkafzettingen voor. Toch is dit net het minst gedecoreerde deel van de grot. Er is één rode stip en een rode neushoornkop afgebeeld. Op de bijna perfect vlakke bodem in de zaal is een groot aantal pootafdrukken gevonden van wolven, wat er op wijst dat de ruimte niet volledig donker was. Dit zou een mogelijke reden zijn voor de quasi afwezigheid van grotkunst (Delannoy, Debard, Ferrier et al. 2003, p. 20; Le Guillou 2003, p. 60-62).

14 In het tweede deel zijn de Salle Hillaire en Salle du Crâne die in elkaar’s verlengde liggen, gescheiden door een gordijn van stalactieten. Ze zijn lager gelegen dan de omgevende galerijen. In de Salle Hillaire is er een grote depressie ontstaan door verzakking van de kleien bodem (Delannoy, Debard, Ferrier et al. 2003, p. 20-22). Op de overhangende rotsen boven en op de wanden rondom deze depressie zijn er veel afbeeldingen met de vinger in de kleiige wanden getekend. De grote concentratie van afbeeldingen bevindt zich op de noordoostelijke wand in de secteur des Chevaux, ten noorden van de ingang van de galerie des Mégacéros. Vanaf de Galerie des Mégacéros kan men afdalen naar de Salle du Fond. Hier komt meer dan een derde van alle dierenafbeeldingen voor (148) (Clottes 2003a, p. 148).

4.1.3. Technieken

Er werden veel verschillende en soms heel verfijnde technieken toegepast in de grot. De meerderheid is gemaakt met pigmenten maar gravures zijn ook veelvoorkomend. Op sommige plaatsten heeft men de wanden voorbereid door grote vlakken af te schrapen. Spleten en onregelmatigheden in de wanden zijn vaak geïntegreerd in de voorstellingen. Men maakt systematisch gebruik van het natuurlijke reliëf in de rotswand om de afbeeldingen volume te geven (Feruglio & Baffier 2007, p. 382-283).

Afhankelijk van de hardheid van de dragers zijn er verschillende technieken gebruikt voor de gravures. Op plaatsen waar de wanden erg kleiig en zacht zijn, zoals in de Salle de Hillaire en in de Galerie des Mégacéros zijn ze vaak met de vinger ingedrukt. Soms zijn ze er met een werktuig uit vuursteen, been of hout ingetekend. Slechts enkele witte figuren bestaan uit fijnere gravures. Ze zijn gemaakt op hardere kalksteen met een vuurstenen punt. Deze fijnere techniek werd wel vaak toegepast om de contourlijnen of bepaalde details van de zwarte figuren weer te geven. Een aantal afbeeldingen zijn gevormd door volledige vlakken af te schrapen. De witte afbeeldingen komen vooral in het midden van de grot voor, rondom de grote depressie in de Salle Hillaire.

De meest gebruikte pigmenten zijn de zwarte en rode maar er zijn nog verschillen in samenstelling en dichtheid. Er komen ook enkele gele en bruine afbeeldingen voor, tweekleurige afbeeldingen zijn zeldzaam.

15 De meeste rode pigmenten zijn op de wanden verpulverd en/of? vermengd met een binder. Voor de handafdrukken en handpalmafdrukken heeft men dikke pasta gebruikt. De handstempels zijn gemaakt door vloeibare verf te verstuiven. Bij sommige rode stippen die met een stempelkussen op de wanden zijn gedrukt kan men de afdruk van de plantenvezels of dierenharen nog waarnemen.

De kleurstof is vaak op de wanden verbrijzeld en vervolgens open gesmeerd om de contouren te vervagen of meer vloeiende lijnen te verkrijgen. Op andere plaatsen lijkt men met drogere krijten te hebben gewerkt (Clottes 2003a, p. 151-157). Hoewel niet alle afbeeldingen geanalyseerd kunnen worden, wijzen de pigmentanalyse en de observaties van de tint en textuur erop dat de grote gehelen van wandkunst met eenzelfde pot kleurstof zijn gemaakt. In Salle Brunel zijn de afbeeldingen met hematiet of een mengeling van hematiet en calciet gemaakt. Op het Panneau du Panthère bestaan ze uit oker gemengd met ijzerhoudende klei. De rode afbeeldingen zijn geconcentreerd in het eerste deel van de grot. In het tweede gedeelte is deze kleur slechts sporadisch gebruikt, vooral voor stippen in associatie met zwarte dierenafbeeldingen. In Salle du Fond komen er enkele geschetste rode dierenfiguren voor onder zwarte afbeeldingen. In dezelfde zaal is er een zwarte neushoorn met rode kleurstof afgewerkt (Feruglio & Baffier 2007, p. 386-390).

De zwarte afbeeldingen zijn vaak op de wanden getekend met een stuk houtskool. De lijnen zijn zoals bij de rode afbeeldingen vervolgens vloeiender gemaakt door er met de vinger over te gaan. Soms lijkt het alsof ze ook gegraveerd zijn. Dit is echter te wijten aan het effect van de hardere stukjes in het houtskoolkrijt waarmee men op de zachte wanden heeft getekend.

Om volume te creëren werd de koolstof vermengd met de klei op het oppervlak van de wanden waardoor men verschillende tinten grijs, bruin en sepia verkreeg. Waarschijnlijk is de meeste koolstof plantaardig, mogelijk heeft men ook gebruik gemaakt van verbrand bot. Ook de verspreiding van de zwarte afbeeldingen is niet willekeurig. Ze komen vooral in het tweede deel van de grot voor en vertonen een concentratie op de panelen in de Salle du Fond (Tosello & Fritz 2005, p. 159).

16 4.1.4. Thema

Tabel 1: Inventaris gedetermineerde afbeeldingen Chauvet

Techniek Volledigheid Profiel Gemiddelde Totaal gegraveerd zwart rood andere volledig kop gedeeltelijk links rechts andere lengte (cm) Katachtigen 3 47 23 2 11 64 0 55 18 1 138,38±74,61 75 Mammoeten 46 20 3 1 29 41 0 51 19 0 90,28±26,56 70 Neushoorns 5 52 8 0 35 30 0 47 18 0 88,00 65 Paarden 12 224 2 2020 0 - - - 40 Runderen 7 3310 1229 0 - - 4 41 Herten 1 2130 1213 0 - - - 25 Steenbokken 14 240 -9 11 -- - 20 Beren 2 1120 43 8 --- 15 Uilen 1 000 10 0 11 0 45,00 1 Muskusossen 0200200--- 2 Niet-gedetermineerde 39 27 12 0 18 54 6 - - - 78 Totaal dieren 130 228 71 3 144 263 25 70,00 432 Anropomorfe afbeeldingen 0 2 0 0 1 1 0 1 0 1 2 Geslachtsorganen 3 1 0 0 4 Handen 0 0 12 0 12 Handpalmen 0 0 487 0 478 Tekens 0 0 99 0

a) Dierenafbeeldingen

De dieren zijn over het algemeen heel natuurgetrouw en ?? afgebeeld. Om interpretaties te kunnen geven aan alle details werd er beroep gedaan op ethologen (Clottes 2003a, p. 8). De levendigheid en het perspectief van de figuren zijn opmerkelijk (Clottes 1995, p. 30). Op de panelen in het tweede deel van de grot zijn de dieren bijna verhalend weergegeven. Men heeft er verschillende scènes kunnen waarnemen zoals een groep katachtigen die een kudde bizons aanvalt en twee vechtende neushoorns (Clottes & Azéma 2005, p. 98) .

78 afbeeldingen zijn ondergebracht in de categorie van de niet-gedetermineerde dieren. Dit is 19% van alle dierenafbeeldingen. Men heeft één composietdier en één fantasiedier geregistreerd. De niet-gedetermineerde dieren komen in alle zones van de grot voor. In het eerste deel is 23% van de dierenafbeeldingen niet gedetermineerd, in het tweede gedeelte 18%. In de Gallerie des Mégacéros en de Salle du Fond ligt het percentage (11%) opvallend lager dan in de andere zones het tweede deel van de grot (26%). Dit verschil is niet toe te schrijven aan de technieken die men heeft gebruikt, hoewel de meeste er gegraveerd zijn. Mogelijk is dit het gevolg van verschillende artiesten die in de verschillende kamers gewerkt hebben (Clottes 2003a, p. 172-173).

De drie dominante gedetermineerde soorten in Chauvet zijn katachtigen, mammoeten en neushoorns. De katachtigen komen iets meer voor (75). Hun aantal is bijzonder groot in vergelijking met andere Paleolithische grotten. Vóór de ontdekking van Chauvet werden

17 afbeeldingen van katachtigen als een zeldzaamheid beschouwd. Het zijn weergaven van uitgestorven soorten, hoofdzakelijk holenleeuwen. De mannelijke dieren van de holenleeuwen hebben geen manen zoals de Afrikaanse leeuw. Men heeft één gevlekte panterafbeelding gevonden (Clottes & Azéma 2005, p. 6-7). Slechts 11 van de 75 figuren zijn volledig. Bij de onvolledige dieren zijn meestal enkel de kop (20) of de kop en het voorste gedeelte van het lichaam afgebeeld. In de Salle du Fond hebben een aantal leeuwenafbeeldingen indrukwekkende afmetingen. Bepaalde hoofden zijn groter dan realistisch mogelijk is. Dit komt niet veel voor in de Laat-Paleolithische kunst. Eén leeuwenkop is in vooraanzicht getekend, de rest van de katachtigen zijn in profiel weergegeven. De meerderheid is naar links gericht. Op het rechterpaneel van de Salle du Fond zijn de katachtigen bijna allemaal naar de ingang van de kamer gericht. De meeste katachtigen zijn in het zwart afgebeeld. Slechts 3 afbeeldingen zijn gegraveerd. Er is één bisterkleurige afbeelding en voor één katachtige zijn er zowel zwarte als rode pigmenten gebruikt. Er komen slechts 16 afbeeldingen voor in het eerste deel van de grot maar ze zijn net als in het tweede deel de dominante soort (Feruglio & Baffier 2007, p. 391). In bepaalde zones in het tweede deel komen ze niet voor en er is een grote concentratie in de Salle du Fond (71% van alle katachtigen). Ze zijn vooral in groep afgebeeld op grote panelen, geïsoleerde leeuwenafbeeldingen komen weinig voor (Clottes & Azéma 2005, p. 94-96).

Fig. 4: Verspreiding katachtigen

De 71 mammoetenafbeeldingen zijn vrij naturalistisch weergegeven met aandacht voor details maar niet voor de verhoudingen. 41,43% van de mammoetenafbeeldingen is volledig. Ze hebben erg uiteenlopende afmetingen (de kleinste: 25 cm x 25 cm de grootste: 150 cm x 120 cm). De gemiddelde lengte van de volledige afbeeldingen is 90,28 ± 26,09 cm. De onvolledige mammoeten zijn meestal tot hun essentiële lijnen gereduceerd (bovenkant van hoofd met slurf, nek en ruglijn). Slechts vijf keer is enkel het hoofd afgebeeld.

18 73,33% van de mammoeten zijn in links profiel afgebeeld, wat overeen komt met de andere diersoorten. Ze zijn niet speciaal naar de ingang of naar binnen gericht. De meeste mammoeten zijn gegraveerd of met de vinger in de klei getekend. Slechts drie mammoeten zijn in het rood afgebeeld. De mammoetenafbeeldingen vertonen een concentratie in de Salle du Crâne en de Salle Hillaire (Gély & Azéma 2005, p. 81). Ze komen vaak in de meer afgelegen zones voor, soms is het de enige diersoort in een zone. In tegenstelling tot de katachtigen en de neushorens die in vergelijkbare aantallen voorkomen, zijn de mammoeten bijna nooit als het centrale thema van panelen afgebeeld. Ze worden meestal naast andere soorten in de omkadering afgebeeld. Ze zijn vaak gegroepeerd wat overeenkomt met de werkelijkheid.

Fig. 5: Verspreiding mammoeten

Er zijn 65 neushoornafbeeldingen geteld in Chauvet. Dit is bijna drie kwart van het totale aantal afbeeldingen in de Franse Paleolithische kunst. Er leefden tijdens het Laat- Paleolithicum twee soorten neushoorns in West-Europa: de steppeneushoorn en de wolharige neushoorn. Het is de wolharige neushoorn die afgebeeld is in Chauvet. De meeste figuren zijn volledig weergegeven. De onvolledige dieren zijn meestal afbeeldingen van hoofd-nek- ruglijnen met de horens. Zoals de mammoeten zijn ze niet vaak tot het hoofd gereduceerd. De afbeeldingen zijn gemiddeld twee keer zo breed als hoog. Net als de twee andere dominante diersoorten is hun lengte groter dan voor de andere dierenafbeeldingen (88 cm). Eén neushoornafbeelding is uitzonderlijk groot met een lengte van 2,80 m. 72% van de dieren is in links profiel afgebeeld. Ongeveer 80% van de neushoorns is in het zwart afgebeeld. In het eerste deel van de grot komen acht rode neushoorns voor. Minder dan 10% is gegraveerd (Gély & Azéma 2005, p. 83). Meer dan de helft van de neushoorns is afgebeeld in de Salle du Fond (Ajoulat & Guérin 2003, p. 174-176).

19

Fig. 6: Verspreiding neushoorns

De paardenafbeeldingen komen pas op de vierde plaats samen met de runderen, ver na de drie dominante soorten. Er zijn veertig paarden gedetermineerd. De helft is volledig afgebeeld, de onvolledige afbeeldingen zijn vooral hoofden of het voorste gedeeltes. Ook bij de volledige afbeeldingen heeft men meer aandacht besteed aan het hoofd. Dertien afbeeldingen zijn in het zwart getekend en twaalf afbeeldingen zijn gegraveerd. Negen zwarte figuren zijn geverfd en afgewerkt met gravures. Slechts twee paarden zijn in het rood afgebeeld. Er komen ook twee kleine gele paardenhoofdjes voor in een nis in de Salle Brunel. De paarden zijn in alle delen van de grot afgebeeld, er zijn concentraties te zien op het paardenpaneel en op de panelen in de Salle du Fond. In een aantal gevallen zijn ze op goed zichtbare plaatsen weergegeven, centraal in de panelen (Fritz & Tosello 2003b, p. 183).

Fig. 7: Verspreiding paarden

De categorie van de runderen bevat vooral bizonafbeeldingen (31). De bult is meestal niet zo uitgesproken aangegeven. Voor 74% is enkel het hoofd en de nek weergegeven. Vier bizonkoppen zijn in vooraanzicht weergegeven, verticaal boven elkaar op een richel in de wand. Bij een andere bizon is het lijf in profiel en het hoofd in vooraanzicht afgebeeld. De bizons zijn vooral in het zwart afgebeeld. Ze komen alleen in het tweede deel van de grot voor, 68% bevindt zich in de Salle du Fond.

20 De tien oerosafbeeldingen heeft men vooral kunnen herkennen aan hun S-vormige naar voren gerichte horens. Er komen vier volledige afbeeldingen voor. Voor de onvolledige dierenafbeeldingen zijn enkel het hoofd of het hoofd en de nek weergegeven. Ze zijn net als de bizons enkel in het tweede deel van de grot afgebeeld. Er zijn acht zwarte oerossenafbeeldingen gevonden in de omgeving van het paardenpaneel in de Salle Hillaire en twee gegraveerde afbeeldingen in de Salle du Crâne (Fritz & Tosello 2003b, p. 186-187).

Fig. 8: Verspreiding runderen

Van de vijfentwintig hertenafbeeldingen in de grot heeft men de meeste tot op soort kunnen determineren. Er komen twaalf rendieren voor, zeven reuzenherten en twee edelherten. Opvallend is dat slechts één van de reuzenherten met een gewei is afgebeeld terwijl dit in de natuur juist heel groot was. De andere hertachtigen zijn steeds met gewei afgebeeld. Bijna de helft is volledig afgebeeld. De onvolledige dieren zijn meestal koppen en voorste gedeeltes. In het eerste deel van de grot komen twee hertachtigen voor. Deze zijn in het rood afgebeeld. De afbeeldingen in het tweede deel zijn op een gegraveerd exemplaar na allemaal zwart. Ze komen voor op de panelen in de Salle Hillaire en de Salle du Crâne voor (Fig. 9). De overige afbeeldingen hebben eerder een geïsoleerde verspreiding (Baffier & Feruglio 2003b, p. 189- 192).

Fig. 9: Verspreiding hertachtigen

21 De steenbokken zijn vrij schematisch en met weinig detail getekend. Men heeft 20 afbeeldingen kunnen determineren. Complete dieren komen weinig voor. In 9 gevallen heeft men enkel het hoofd of de hoorn en het begin van de ruglijn weergeven. Men heeft soms rekening gehouden met de eigenschappen van de wanden. De meeste steenbokken zijn ingekerfd in de klei. Vier steenbokken zijn in het rood afgebeeld en slechts een of twee in het zwart. Ze komen zowel in het eerste deel voor als in het tweede deel met een concentratie in de Salle Hillaire. Een steenbok is in de Galerie des Mégacéros afgebeeld, in de eindkamer heeft men geen enkele afbeelding van steenbok kunnen waarnemen (Fritz & Tosello 2003c, p. 188).

Fig. 10: Verspreiding steenbokken

De beren zijn de enige diersoort die vooral in het eerste deel van de grot voorkomt en vooral in het rood afgebeeld is (12 van de 15 afbeeldingen). In het tweede deel komen twee afgeschraapte en twee zwarte afbeeldingen voor. Ze hebben andere stilistische kenmerken als de rode. Uitgaande van de erg homogene stijl van de rode beren denkt men dat ze door dezelfde persoon zijn geschilderd (Baffier & Feruglio 2003a, p. 192-193).

Fig. 11: Verspreiding beren

22 Men heeft twee afbeeldingen van muskusossen gevonden in Chauvet. Dit is een soort die niet frequent voorkomt in de Paleolithische kunst. Ze zijn allebei in het zwart afgebeeld, de ene enkel met contouren, de andere heeft ook een zwarte opvulling. Ze komen voor in de Salle du Crâne en in de Salle du Fond, in de periferie van de grote panelen. Ze zijn allebei niet groter dan 50 cm (Le Guillou 2003, p. 194).

Tenslotte heeft men een gegraveerde uil waargenomen op een hangende rots in de Salle Hillaire. Van de kop is de voorkant afgebeeld en van het lijf de achterkant. Een uil is in het echt ook in staat om zijn hoofd 180° te draaien. In vele culturen wordt dit als een bovennatuurlijke kracht beschouwd (Clottes 2008, p. 36).

b) Antropomorfe afbeeldingen

Er zijn twee antropomorfe afbeeldingen geïnventariseerd in Chauvet: een ‘sorcier’ en een venusfiguur. Ze zijn naast elkaar met zwarte pigmenten afgebeeld op een smalle overhangende rots in de Salle du Fond. Men heeft ze nog niet van dichtbij kunnen bestuderen. De ‘sorcier’ is een composiet figuur met het hoofd en de bult van een bizon en de ledematen van een mens. Van het lichaam heeft men tot nu toe enkel een arm en een been kunnen waarnemen. De arm hangt naar beneden en eindigt op een hand met lange vingers. Van de venusafbeelding die meer dan levensgroot is, is enkel de onderkant te zien. Het is echter mogelijk dat ze ooit volledig was afgebeeld, vooraleer ze oversneden werd door een katachtige en de bizonman. Het lichaam is weergegeven in vooraanzicht. Er zijn geen voeten afgebeeld, de benen eindigen op een punt. De vulva is erg opvallend en wordt weergegeven met een grote zwarte driehoek. De zwarte opvulling wordt donkerder naar onder toe. De bovenste lijn is sterk gebogen, de twee andere lijnen geven de plooien van de lies weer. De schaamspleet is gegraveerd nadat de zwarte pigmenten werden aangebracht en heeft een witte kleur (Le Guillou 2003, p. 170). Naast deze twee antropomorfe figuren zijn er vier geïsoleerde vulva’s geregistreerd. Ze vertonen dezelfde kenmerken. Een ervan is ook met zwarte pigmenten getekend en opgevuld. De andere zijn gegraveerd en hebben geen opvulling. Ze bevinden zich telkens ca. 1,80 m boven de grond en ze hebben ongeveer gelijke afmetingen (meer dan levensgroot, zoals bij de venusfiguur) (Le Guillou 2003, p. 167). De menselijke figuren bevinden zich alle zes in het diepere gedeelte van de grot, in Galerie des Mégaceros en in de Salle du Fond (Fig. 12). De afzonderlijke vulva’s komen op

23 specifieke plaatsen voor: de drie gegraveerde exemplaren zijn recht tegenover elkaar afgebeeld in de Galerie des Mégaceros nabij de toegang twee belangrijke zijgalerijtjes, de zwarte vulva op de rechterwand van de eindkamer bevindt zich boven de ingang van de Galerie du Belvédère. De compositie van de venus en de bizonman bevindt zich op een centrale plaats in de Salle du Fond aan de rand van de panelen. Achter de overhangende rots is er een corridor die naar de Sacristie leidt (Le Guillou 2003, 170-171).

Fig. 12: Verspreiding antropomorfe afbeeldingen

c) Handpalmen

Uniek voor grot Chauvet zijn de honderden rode afdrukken van handpalmen. Ze kunnen zowel als stippen als onvolledige handafdrukken worden gezien. Ze komen verspreid over de grot voor, maar in de Salle Brunel is er een grote concentratie en bedekken ze volledige panelen (bijna 450 afdrukken zijn er verdeeld over vijf panelen) (Baffier & Feruglio 2007, p. 381). In andere delen van de grot zijn ze ook aanwezig, maar komen ze minder geconcentreerd voor. Dankzij kleine afwijkingen van de vinger en de grootte van de handen heeft men kunnen achterhalen dat ze gemaakt zijn door twee personen: een grote man en een vrouw of adolescent. Het zijn allemaal afdrukken van rechterhanden (Baffier & Feruglio 2003c, p. 164-165).

d) Handafdrukken

Naast de afdrukken van handpalmen zijn er zes volledige positieve handafdrukken en vijf negatieve afdrukken geregistreerd. Deze zijn gegroepeerd op twee panelen in de Salle des Paneau rouges. Net als de handpalmafdrukken zijn ze rood en de meeste zijn ook met de rechterhand gemaakt. Er komen twee positieve afdrukken en één negatieve afdruk voor van linkerhanden (Baffier & Feruglio 2003c, p. 164-165).

24 e) Tekens

In de geraadpleegde werken worden verschillende tekens beschreven. Het totale aantal wordt echter nergens vermeld. Enkel van de rode tekens is er een inventaris gepubliceerd (Feruglio & Baffier 2007, p. 388). Ze komen vooral in het eerste deel van de grot voor. De meerderheid van de tekens in het tweede deel is wit (gegraveerd, geschraapt of met de vinger in de kleiwand getekend) (Fritz & Tosello 2003e, p. 166). Men heeft tot nu toe nog geen zwarte tekens kunnen waarnemen (Tosello & Fritz 2005, p. 160).

Over het algemeen zijn het eenvoudige geometrische motieven, vooral stippen komen veelvuldig voor. Naast de handpalmafdrukken komen er nog twee andere soorten stippen voor. De kleinste soort heeft ongeveer de grote van een vingerafdruk. Ze zijn meestal gegroepeerd en sommige bevinden zich in directe associatie met dierenafbeeldingen. In de Salle Brunel vormen ze een gebogen lijn, soms vormen ze complexere tekens (tekens met weerhaken). De grotere stippen zijn meestal in een lijn of cluster gegroepeerd. Hier en daar komen ze geïsoleerd voor. Ze zijn over de volledige grot verspreid en ook op minder gedecoreerde plaatsen zoals in de Salle Morel heeft men ze kunnen waarnemen (Baffier & Feruglio 2003c, p. 164).

Op het Panneau des Signes, het enige gedeelte in de grot waar de tekens meer in het oog springen dan de dierenafbeeldingen, heeft men een aantal grote rode tekens gevonden. Er zijn zeven tweelobbige tekens afgebeeld die doen denken aan vogels of vlinders en een verticale rechthoek die oversneden word door zes gebogen lijnen gelijkend op een duizendpoot of spin (Fritz & Tosello 2003d, p. 80-82). In de Salle Brunel is er een claviform gevonden, een teken typisch voor het einde van het Paleolithicum in de Pyreneeën en Cantabrië (Baffier & Feruglio 2007, p. 388).

Naast stippen en grote rode tekens heeft men in 2001 nog 45 verzamelingen eenvoudige tekens kunnen vinden. Het zijn vooral lijnen, cirkels en streepjes. Enkele zijn in associatie gevonden met dieren (Fritz & Tosello 2003e, p. 166).

Recentelijk werden er een aantal nieuwe tekens ontdekt bij een onderzoek in de Salle du Fond. Er werden twee gegraveerde driehoekige tekens gevonden en zes tekens van het ‘type Chauvet’. Deze bestaan uit een aaneenschakeling van twee semi-circulaire lijnen, gelijkend op een afgeronde W-vorm. In totaal werden zeventien tekens van dit type waargenomen

25 verspreid over de grot: drie rode en veertien gegraveerde. Dit type werd voorheen enkel gevonden in de niet-gedateerde grot Cuzoul des Brasconnies in de Lot streek (Azéma & Clottes 2008, p. 2-7).

4.2. PairnonPair

4.2.1. Inleiding

Pair-non-Pair ligt in de gemeente Prinac-et-Marcamps in de Franse Gironde streek. De grot situeert zich in een klein valleitje dat uitmondt in de Moron, een rechtse zijrivier van de Dordogne. Ze is een van de vroegst ontdekte grotten met Laat-Paleolithische wandkunst. Tijdens de eerste decennia na haar ontdekking (in 1881) werden er studies en opgravingen uitgevoerd in de grot door F. Daleau, een archeoloog uit Bourg. De werkwijze die hij hanteerde was opvallend nauwkeurig voor zijn tijd (Delluc & Delluc 1991, p. 55-56). Daleau merkte de gravures voor het eerst op in 1883 maar maakte zijn ontdekking pas bekend in 1896 toen hij, na het afborstelen van paneel 2, een eerste dierenafbeelding had waargenomen. Om de afbeeldingen beter zichtbaar te maken, maakte hij de wanden schoon, eerst met een borstel en pincet, later met een watersproeier. Enkele gravures werden ingekleurd met houtskool om ze te verduidelijken. De verschillende directe registratietechnieken zoals de kleien afgietsels lieten ook elk hun sporen na op de wandkunst, waardoor veel informatie is verloren gegaan (Delluc & Delluc 2006, p. 23). In 1991 werd de grot gekocht door de Franse staat en ze werd geklasseerd als historisch monument. Sinds 1905 worden er rondleidingen gegeven (Roussot 1984, p. 260; Delluc & Delluc 1991, p. 58,).

Na de dood van Daleau registreerde Breuil samen met M. E. Boyle in 1934, 1936 en 1937 bijna alle gravures. Het grootste gedeelte hiervan werd pas in 1952 gepubliceerd (Roussot 1984, p. 260). Brigitte en Gilles Delluc hebben in 1982, 1983 en 1984 de afbeeldingen opnieuw grondig onderzocht. Ze bestudeerden het werk van Breuil en vergeleken dit met hun eigen bevindingen. Uit hun onderzoek concludeerden ze dat de publicaties van Breuil een aantal onnauwkeurigheden en fouten bevatten. De circulaire tekens en lange meanderende lijnen die te zien zijn op zijn tekeningen en die op het eerste gezicht doen denken aan deze waargenomen in grotten zoals Gargas, La Mouthe en Les Trois Frères, bleken zijn eigen

26 aanduidingen van het natuurlijk reliëf te zijn. Hij was blijkbaar de conventies in zijn schetsen die hij 15 jaar voorheen had gemaakt vergeten (Delluc & Delluc 1991, p. 65). B. en G. Delluc hebben alle afbeeldingen opnieuw gepubliceerd in 1991. In 2006 werd er een monografie over de grot gepubliceerd waarin er nog enkele aanvullingen worden gedaan. De inventaris wordt samengevat in Tabel 2.

4.2.2. Topografie en verspreiding

Oorspronkelijk bestond de grot uit een 30 m lange galerij maar de eerste 15 m is ingestort. De grond bevond zich tijdens het Paleolithicum al in deze staat. De wanden hebben een ruw en onregelmatig oppervlak waarin talrijke rotsspleten en fossielen voorkomen. Ze zijn op verschillende plaatsen bedekt met een dun kalkafzettingslaagje. De ingang bevindt zich in het zuidwesten en is sinds 1903 afgesloten door metselwerk met een houten deur en een hek. Op 2,3 m van de deur is er een linkse aftakking met drie dichtgemetselde secundaire ingangen. De hoofdgang heeft een gemiddelde breedte van 3 à 4 m en een hoogte van ongeveer 3,80 m. De grot is dus vrij gemakkelijk toegankelijk. De linker- en rechterwand vertonen elk twee verbredingen (Rousot 1984, p. 256-257; Delluc & Delluc 1991, p. 59-61).

Fig. 13: Grondplan PairnonPair met aanduiding van de wandafbeeldingen

Alle figuren zijn afgebeeld in de eerste helft van de hoofdgalerij. Op twee figuren na (35 en 36 bis) bevinden ze zich allemaal op de rechterwand ter hoogte van de eerste verbreding en aan de overzijde op de kruising met de linkse aftakking (Fig. 13). Het is net op deze plaats dat

27 er een karstpijp in het gewelf zit (70 à 80 cm diameter). Deze karstpijp wordt nu afgesloten door een rotsblok maar Brigitte en Gilles Delluc denken dat de opening nog vrij was in het Laat-Paleolithicum en toen dienst gedaan heeft als lichtschacht. Volgens hen heeft de aanwezigheid van licht de plaatsing van de afbeeldingen grotendeels bepaald. In een experiment heeft men het zonlicht dat naar binnen zou gekomen zijn nagebootst. Bijna alle figuren werden direct of indirect verlicht. Dieper in de grot nog is er nog een tweede opening in het gewelf. Deze heeft geen rol gespeeld bij de plaatsing van de figuren. Volgens Brigitte en Gilles Delluc zou Pair-non-Pair meer aansluiten bij de wandkunst in de abri’s die typisch zijn voor de vroege periode en die in vol daglicht zijn gemaakt 3 (Delluc & Delluc 1991, p. 66- 67; Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 26).

Op de rechterwand is het grootste gedeelte van de figuren gegroepeerd binnen drie panelen. Er komen twee geïsoleerde afbeeldingen voor. Op de linker wand heeft men één paneel en twee geïsoleerde figuren kunnen vaststellen. Er komen geen afbeeldingen op het gewelf voor. De indeling in panelen wordt bepaald door het natuurlijke reliëf van de wanden zoals rotsspleten of nissen. Binnen de panelen is er ook geen willekeurige organisatie. De gravures zijn dicht bij elkaar geconcentreerd, er zijn veel overlappingen. Op sommige plaatsen heeft men duidelijk nagedacht over deze overlappingen en vormen de figuren symmetrische composities (Delluc & Delluc 1991, p. 108-109). Ze bevinden zich naast elkaar, over elkaar of boven elkaar. Verschillende dierenafbeeldingen zijn net tegenover elkaar geplaatst. Onderaan de panelen zijn ze op een grondlijn geplaatst die wordt gevormd door de natuurlijke eigenschappen van de wanden. De duidelijke organisatie van de dierenafbeeldingen in de panelen is opmerkelijk, zekere voor de vroege periode waarin de wandkunst gemaakt is (Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 43).

4.2.3. Techniek

Alle afbeeldingen zijn gravures gemaakt met de hamertechniek. Ze zijn niet zo goed zichtbaar en sommige zijn aangetast door erosie. De groeven zijn vrij breed (6-15 mm) maar niet zo diep (2 tot 5 mm). Omdat de wanden onregelmatig en broos zijn, is het niet mogelijk om er fijne gravures in te maken (Delluc & Delluc 1991 p. 67).

3 Volgens Brigitte en Gilles Delluc is de vroegste grotkunst (vóór Lascaux) vooral op de plaatsen afgebeeld waar de mensen ook leefden. Decoraties in donkere grotten zijn uitzonderingen (Delluc & Delluc 1991, p. 374)

28 Op paneel 2 heeft men meerdere stroken met ondiepe krassen gevonden. Misschien kunnen deze zoals in Chauvet als sporen van voorbereidingen van de wanden worden geinterpreteerd (Delluc & Delluc 1991, p. 108). Op verschillende plaatsen zijn rode pigmentresten gevonden, wat er op wijst dat de gravures vroeger geschilderd waren. Ze bevinden zich zowel in de figuren en in de groeven als rondom de figuren. Het gehele paneel zou vroeger dus in het rood geverfd zijn. Na de ontdekking hebben de wanden verschillende behandelingen ondergaan. De afbeeldingen zijn schoongemaakt, ingekleurd met houtskool en sommige gravures zijn bedekt met klei en mergel afkomstig van de afgietsels. Hierdoor kan men niet meer inschatten hoeveel pigmentresten er oorspronkelijk nog bewaard waren (Delluc & Delluc 2006, p. 41-42). In vergelijking met andere grotten wordt er niet zoveel gebruik gemaakt van het natuurlijk reliëf om de afbeeldingen weer te geven. Voor de plaatsing van de figuren werd duidelijk wel rekening gehouden met natuurlijk reliëf.

4.2.4. Thema

Tabel 2: Inventaris PairnonPair

Volledigheid Profiel Richting Gemiddelde Andere Totaal volledig kop gedeeltelijk links rechts andere buiten binnen lengte (cm) Steenbokken 10 0 1 6 4 1 4 6 1 37,94±12,70 11 Paarden 5 0 0 0 5 0 5 0 0 66,75±20,04 5 Hertachtigen 4 0 0 2 2 0 2 2 0 98,38±28,83 4 Mammoeten 2 1 0 3 0 0 1 2 0 50,00±21,21 3 Runderen 2 0 1 1 1 1 1 1 1 53,00±24,04 3 Niet-gedetermineerd 0 0 8 4 3 1 5 2 1 8 Totaal dieren 23 1 10 16 15 3 18 13 57,50±28,84 34

Pair-non-Pair heeft een inventaris van 34 dierenafbeeldingen. Opmerkelijk is de afwezigheid van geometrische tekens. Er zijn wel twee rotsachtige ringen en een groot aantal niet- gedetermineerde krassen geregistreerd (Delluc & Delluc 1991, p. 110). Afbeeldingen van mensen komen er ook niet voor.

a) Dierenafbeeldingen

Men heeft zes verschillende dierensoorten waargenomen in Pair-non-Pair: paarden, runderen, herten, een reuzenhert, steenbokken en mammoeten. Ze zijn over het algemeen statisch afgebeeld. Het enige levendige zijn de twee paarden die het hoofd omdraaien en de mammoet met zijn gebogen slurf.

29 Afbeeldingen van steenbokken zijn dominant, gevolgd door paarden, hertachtigen, mammoeten en runderen. Negen dierenafbeeldingen zijn niet of niet met zekerheid gedetermineerd. Men heeft met zekerheid tien steenbokken kunnen waarnemen in de grot. De horens zijn meestal vrij groot en steeds in profiel boven elkaar afgebeeld. Soms raken ze de ruglijn. De buik is meestal lichtjes bol. De staarten worden weergegeven met een kort streepje. Ze zijn afgebeeld op de rechterwand met een concentratie in het eerste paneel (7 of 8 afbeeldingen). De drie andere bevinden zich op paneel 3. De steenbokken zijn steeds volledig afgebeeld, behalve op paneel 2 heeft men een afzonderlijke hoorn gevonden. Er zijn iets meer linker profielen (6) die naar binnen gericht zijn. Hoewel steenbokken de meest afgebeelde soort zijn, zijn ze niet de figuren die het meest in het oog springen. Hun gemiddelde afmetingen zijn klein tegenover het algemeen gemiddelde (39,1 cm x 36,8 cm). Ze zijn nooit centraal in de panelen afgebeeld maar meer langs de randen.

De vijf paardenafbeeldingen hebben een erg bolle buik en de rug is lichtjes hol. De manen worden meestal weergegeven door een uitgebeitelde strook. Aan de weergave van de staarten heeft men niet veel zorg besteed. Ze zijn gelijkmatig verspreid over de drie panelen op de rechterwand. Alle vijf zijn ze in rechterprofiel afgebeeld met het lichaam naar de ingang van de grot gericht. Onderaan paneel 1 staan twee paarden achter elkaar. Op paneel 2 staan twee achteromkijkende paarden boven elkaar. Opvallend is het reuzenpaard op paneel drie dat de rest van de figuren overkoepeld. Het heeft een lengte van 250 cm en een hoogte van 190 cm en is veel groter dan de andere dierenafbeeldingen in de grot. De andere vier paarden hebben een gemiddelde lengte van 68,80 cm en een gemiddelde hoogte van 65,00 cm.

Onder de vier met zekerheid geregistreerde hertachtigen is er een reuzenhert. Men kan het herkennen aan zijn opgezwollen hals, zijn klein puntig hoofd en bultvormige schoft. Hoewel een groot gewei een typisch kenmerk is voor reuzenhert heeft het hier maar kleine afmetingen (Delluc & Delluc 2006, p. 37). De overige herten heeft men niet tot op soort kunnen identificeren. Het reuzenhert is afgebeeld op paneel 3 onder het groot paard en overlapt met hert n° 28 dat ook een gewei draagt. De twee andere herten staan tegenover elkaar afgebeeld op paneel 4. Ze hebben geen of nauwelijks een gewei. Als men de grote paardenfiguur niet meerekend hebben de hertachtigen gemiddeld de grootste afmetingen (98,4 cm x 72,0 cm).

30 Er komen twee volledige mammoeten voor. De ene (n° 2) bevindt zich links op paneel 1 en heeft een lengte van 65 cm een hoogte van 80 cm, de andere (n° 38) is veel kleiner (35 cm x 26 cm) en bevindt zich geïsoleerd in een soort van nis bij de ingang op de linkerwand. De buiklijn is in beide gevallen weergegeven door een puntboog die de voor- en achterpoot verbindt. Aan de rand van paneel 2 komt nog een derde mammoet voor waarvan enkel het voorhoofd en de slurf zijn afgebeeld. Op paneel 4 komen er enkele krassen voor die mogelijk een vierde mammoet voorstellen. In tegenstelling tot de paarden zijn ze allemaal in links profiel afgebeeld.

Op paneel 1 zijn er twee volledige runderen afgebeeld. Ze zijn niet tot op soort gedetermineerd. Het lichaam is in profiel afgebeeld en de horens in vooraanzicht. Net zoals bij de paarden is de buik erg bol. Ze hebben een heel brede nek. Rund n° 3 is recht tegenover een onvolledig dier afgebeeld dat gelijkaardig is qua vorm en waarschijnlijk ook een rund voorstelt. Op paneel twee zijn er twee voorpoten met hoeven van een rund afgebeeld.

4.3. Cosquer

4.3.1. Inleiding

De grot Cosquer situeert zich in het krekengebied van Marseille, 8 km ten zuiden van het stadscentrum (Clottes & Courtin 1994, p. 47). Tijdens het ijstijdmaximum (19.000 BP) was het zeeniveau 130-135 m lager dan heden en lag de grot op ongeveer 5 km van de kustlijn. Door de zeeniveaustijgingen vanaf het einde van de laatste ijstijd bevindt de ingang van de grot zich nu 37 m onder zee en de zalen en gangen zijn voor drie vierden of zelfs vier vijfden ondergelopen (Collina Girard 2005, p. 54-55; Clottes, Courtin & Vanrell 2005 b, p. 10). De grot werd ontdekt in 1985 door een duiker, Henri Cosquer. Bij een tweede bezoek in 1991 merkte hij de paleolithische afbeeldingen op. Hij maakte zijn ontdekking bekend in oktober van hetzelfde jaar, nadat drie duikers vastgeraakt en verdronken waren in de smalle donkere toegangsgalerij van de grot. Tussen 1991 en 2003 werden er verschillende onderzoekscampagnes gehouden in Cosquer door een speciaal samengesteld team van wetenschappers en duikers die vertrouwd zijn met onderwaterarcheologie (Clottes & Courtin 1994, p. 12-20; Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 14-18). In 1994, na de eerste twee onderzoekscampagnes werd er een eerste inventaris

31 gepubliceerd van 98 dierenafbeeldingen, 1 mensenafbeelding, 46 handstempels en 25 tekens (Clottes & Courtin 1994). Tijdens de campagnes van 2002 en 2003 hebben Clottes, Courtin en Vanrell de inventarisatie verder gezet aan de hand van speciaal opgestelde fiches, gelijkaardig aan deze gebruikt in Chauvet. De wanden en het gewelf werden systematisch onderzocht en de eerder uitgevoerde registraties werden gecontroleerd en aangepast. Alle geregistreerde afbeeldingen zijn in 2005 gepubliceerd (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 14). Men baseert zich hier op de meest recente gegevens (Tabel 3).

4.3.2. Topografie en verspreiding

De vrij nauwe ingang van de grot geeft toegang tot een lange stijgende galerij met een hoogte en breedte van gemiddeld 2 à 3 m. Ongeveer 80 m van de ingang is er een rotsachtige drempel die gevormd wordt door een gespleten rotsblok. Dit nauwe gedeelte is 15 m lang en minder dan een meter hoog. De bodem is er bedekt met zeer fijne colloïdale klei die in suspensie gaat bij het passeren, waardoor het water ondoorzichtig wordt. Om deze hindernis veilig te kunnen passeren heeft men een kabel geïnstalleerd die men doorheen de gang kan volgen. Het totale traject onder water bedraagt 150 m (Clottes & Courtin 1994, p. 48).

In het ondergelopen gedeelte van de grot heeft men geen afbeeldingen kunnen terugvinden. De wanden zijn er gecorrodeerd en bedekt met zwarte afzettingen en zeeorganismen. Op enkele plaatsen zijn er nog restanten van tracés digitaux en gravures waar te nemen (Clottes & Courtin 1994, p. 53-54). Men schat dat het oorspronkelijke aantal dierenafbeeldingen gelijkaardig was met de aantallen in Chauvet, Lascaux en lesTrois-Frères (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 19). De overgebleven grotkunst is nog steeds omvangrijk en de statistieken van de waargenomen parameters kunnen ons een beeld geven van enkele keuzes die de prehistorische artiesten gemaakt hebben (Clottes & Courtin 1994, p. 123).

In het hoger gelegen gedeelte van de grot zijn er twee zalen met enorme druipsteenzuilen deels boven water gebleven. Ze hebben een erg chaotisch uitzicht met onregelmatige wanden, instortingen en op sommige plaatsen lage doorgangen. Het gewelf bestaat uit een kalksteenlaag die een schuine helling (30°) maakt naar het zuiden. De zuidelijke zaal (zaal I) is het grootst en geeft via twee smalle doorgangen toegang tot een kleinere noordelijke zaal (zaal 2). In het noorden van zaal 2 is er een 18 m ondergelopen diepe schacht die deels met slib is opgevuld (Clottes & Courtin 1994, p. 48-53).

32 De verspreiding van de afbeeldingen in het bewaarde gedeelte van de grot vertoont geen duidelijk patroon. Vaak bevinden de afbeeldingen zich in verborgen hoekjes en natuurlijke nissen. De tracés digitaux komen overal voor waar de wanden zacht genoeg waren. In tegenstelling tot vele andere grotten bevindt een meerderheid van de afbeeldingen zich op de gewelven. Hiervoor zijn er verschillende mogelijke verklaringen: de vorm van de zalen zelf met vele lage gedeelten, de overstroming van het onderste gedeelte van de grot of misschien was het een bewuste keuze om juist de lagere doorgangen te versieren (Clottes & Courtin 1994, p. 124). Voor sommige afbeeldingen heeft men stellingen of ladders nodig gehad: bizonafbeelding is gevonden op 3 m boven de grond. Er is ook een afbeelding op de grond gevonden (Clottes & Courtin 1994, p. 53-54).

Fig. 14: Grondplan Cosquer

4.3.3. Technieken

De drie grote categorieën van technieken die men in Chauvet heeft onderscheiden (gravures, rode, zwarte schilderingen) komen ook in Cosquer voor. Een teken is met bruine klei getekend. Gravures komen veel meer voor dan schilderingen (66,38% van de gedetermineerde

33 afbeeldingen). De gecorrodeerde wanden en gewelven verlenen zich ook beter tot deze techniek. Hoewel het mogelijk is om met de vinger lijnen in de wanden te drukken, zoals men heeft gedaan voor de ontelbare ‘tracés digitaux’, is deze techniek zelden gebruikt voor de afbeeldingen. De meeste gegraveerde afbeeldingen zijn ondiep en gemaakt met een voorwerp met een fijne punt (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 139). De gravures vertonen geen specifiek verspreidingspatroon, ze zijn verspreid over de hele grot (Clottes & Courtin 1994, p. 54).

Afbeeldingen gemaakt met zwarte kleurstoffen komen bijna drie keer minder voor dan gravures. De meerderheid is met koolstof afkomstig van dennenhout getekend. Op sommige plaatsen heeft men zoals in Chauvet de houtskool geplet op de wanden met de vinger en uitgesmeerd om de dierenafbeeldingen op te vullen. Zeven houtskooltekeningen zijn gedeeltelijk gegraveerd (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 139). De zwarte afbeeldingen komen iets meer voor in het zuidwestelijke en het noordoostelijke deel van zaal 1 voor. De houtskooltekeningen zijn echter gevoeliger voor verwering. Mogelijk werden ze op sommige plaatsen uitgewist door sijpelend vocht op de wanden (Clottes & Courtin 1994, p. 54 ).

De rode afbeeldingen zijn duidelijk in de minderheid (slecht 7,42% van alle gedetermineerde afbeeldingen). De verf bestaat uit rode klei die van nature aanwezig is in de grot. De kleur is enkel voor de handafrukken en de tekens gebruikt (Clottes, Courtin & Vanrel 2005a, p. 168).

4.3.4. Thema

Tabel 3: Inventaris Cosquer

Techniek Volledigheid Profiel Gemiddelde Totaal gegraveerd zwart rood andere volledig kop gedeeltelijk links rechts andere lengte (cm) Paarden 45 18 0 0 14 34 15 40 22 1 65,71±24,07 63 Geitachtigen 30 3 0 0 19 9 5 18 15 0 48,05±22,48 33 Runderen 18 6 0 0 2 14 8 2 20 2 161,00±52,33 24 Hertachtigen 16 1 0 0 7 4 6 9 6 2 71,14±44,90 17 Zeedieren 13 3 0 0 16 0 0 8 7 1 24,69±24,69 16 Niet-gedetermineerd 20 4 0 0 6 7 11 12 11 1 46,00±32,54 24 Totaal dieren 142 35 0 0 64 68 45 89 81 7 52,55±36,09 177 Anropomorfe afbeeldingen 1 0 0 0 1 0 0 0 1 0 1 Geslachtsorganen 2 5 1 0 8 Handen 0 44 21 0 65 Tekens 159 35 12 1 207

Men heeft in totaal 177 dierenafbeeldingen, een antropomorfe afbeelding, 65 handstempels, 20 niet-gedetermineerde figuren en 216 tekens waargenomen en geïnventariseerd. Daarnaast heeft men over een enorme oppervlakte tracés digitaux gevonden.

34 a) Dierenafbeeldingen

De dierenafbeeldingen zijn meestal verstard afgebeeld. Enkel een aanvallende bizon en de knielende steenbok getuigen van een zekere dynamiek. Er komt slechts één scène voor. Vaak zijn enkel een eenvoudige silhouet en de belangrijkste kenmerken weergegeven. Details zoals de ogen en oren en geslachtskenmerken zijn meestal weggelaten. De poten van zowel de paarden, runderen, geiten en herten worden met een Y-vorm afgebeeld, hoeven zijn niet getekend. Dit benadrukt de homogeniteit van de verschillende soorten (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 136-138). Vierentwintig dierenafbeeldingen konden niet of niet met zekerheid gedetermineerd worden. De zwarte afbeelding van de katachtige werd bij de niet-gedetermineerde dierenafbeeldingen omdat men niet volledig zeker is van de determinatie. Het zou mogelijk ook om een berenkop kunnen gaan. Opvallend is dat het hoofd in ¾ perspectief is weergegeven waarbij beide ogen zijn afgebeeld. De afbeelding werd in de tweede fase gedateerd. Er zijn drie composietdieren gevonden in (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 130-132).

Meer dan een derde van de dierenafbeeldingen zijn afbeeldingen van paarden (63). Voor iets meer dan de helft is enkel het hoofd of het hoofd met de hals afgebeeld. Slechts veertien paardenafbeeldingen zijn volledig. Hun gemiddelde lengte bedraagt 65,71 ± 24,07 cm. De meerderheid van de paarden (63%) is in links profiel afgebeeld. Eén paard is in vooraanzicht getekend. De meerderheid is gegraveerd (45). Achttien paarden zijn getekend met houtskool, een ervan vertoont ook gravures. Tien van de zwarte en slechts twee van de gegraveerde paarden hebben een interne opvulling.

De geitachtigen zijn de tweede meest afgebeelde diersoort in Cosquer. Het zijn vooral steenbokken (28) maar er zijn ook vier gemzen en een saïga antiloop waargenomen. Ze werden onderscheiden op basis van de vorm van hun horens. 57,58% van deze dieren is volledig afgebeeld, dit is veel in vergelijking met de andere landdieren. Ze hebben gemiddeld wel kleinere afmetingen (48,05 ± 22,48 cm). Het kleinste dier meet 13 cm, het grootste 110 cm. Iets meer steenbokken zijn in links profiel weergegeven. Slechts 9,09% dieren in deze categorie zijn in het zwart afgebeeld, de rest is gegraveerd.

35 De bestudeerde parameters zijn het meest afwijkend voor de runderen. Er werden vierentwintig afbeeldingen geregistreerd: tien bizons, zeven oerossen en zeven niet tot op soort gedetermineerde runderen. Ze zijn ruw en erg eenvoudig getekend. Ze konden zoals bij de geitachtigen vooral op basis van de vorm van de horens onderscheiden worden. Bij de bizons zijn de horens in een cirkelboog afgebeeld, in frontaal perspectief, bij de oerossen zijn ze meer gebogen en naar voren gericht. Slechts twee runderen zijn volledig afgebeeld, deze hebben zeer grote afmetingen (124 cm en 198 cm lang). De onvolledige afbeeldingen zijn zoals bij de paarden vooral koppen met de hals en soms ruglijn. Wat opvalt, is dat de grote meerderheid (83,33%) in rechts profiel is afgebeeld, terwijl de andere dieren, vooral de paarden, meer in links profiel zijn weergegeven. 25% is zwart gegraveerd, de andere afbeeldingen zijn gegraveerd.

De categorie van de hertachtigen bestaat uit elf herten, vier hindes en twee reuzenherten. De zeven volledige dieren zijn gemiddeld iets groter dan de paarden (71,14 ± 44,9 cm lengte). De reuzenherten hebben veel grotere afmetingen (144 cm en 110 cm) en trekken dit gemiddelde naar omhoog. Onder de onvolledige afbeeldingen komen vijf koppen en twee afzonderlijke geweien voor. De geweien zijn in vooraanzicht afgebeeld. Slechts drie hertachtigen zijn zwart. Twee ervan hebben een gegraveerd gewei.

Alle zeedieren zijn volledig afgebeeld. Vooral de scène met de drie zwarte alkenafbeeldingen is indrukwekkend. Ze zijn op een paneel getekend vlak voor de doorgang in zaal 2. Het zou om twee vechtende mannetjesdieren gaan die vechten om een wijfje. Ze hebben alledrie een zelfde lengte van 25 à 26 cm. De negen zeehondengravures zijn ook uitzonderlijk. Ze zijn herkenbaar aan hun langgerekt lichaam en hun snorharen. Tot slot heeft men nog vier gegraveerde afbeeldingen van vissen of walvisachtigen gevonden (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 130-132).

b) Antropomorfe afbeeldingen

L’homme tué, de enige mensenafbeelding in Cosquer, werd in 1992 geregistreerd op een overhangend deel van het gewelf in het westen van zaal 1. Deze figuur heeft het hoofd van een zeehond en het lichaam van een mens en kan in de categorie van de sorciers worden geplaatst. Zoals bij veel Laat-Paleolithische mensenafbeeldingen is het geslacht niet

36 aangegeven. Het composietwezen wordt getroffen door een enorm projectiel en valt op de rug met de handen en benen omhoog (Clottes & Courtin 1994, p. 155-156).

In het noordoosten van de grot, in sector 201 heeft men een realistische gegraveerde gravure van een mannelijk geslachtsorgaan gevonden. Verder zijn er nog verschillende met zwarte pigmenten gemarkeerde stalagmieten die mannelijke geslachtsorganen zouden kunnen voorstellen. Net zoals in Chauvet ook men ook een aantal afzonderlijke voorstellingen van vulva’s gevonden. Sommige zijn rond natuurlijke holtes in de wanden getekend. De meerderheid van deze geslachtssymbolen is zwart, één gegraveerd en één is afgebeeld met beide technieken (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 176).

c) Handen

Cosquer is een van de belangrijkste grotten met handafdrukken in Europa. Er zijn 65 negatieve handafdrukken geteld, positieve handafdrukken komen er niet voor. Ze zijn gemaakt door handen te plaatsen op de wanden en er over te blazen of te spuwen met verf. De meeste afdrukken zijn met zwarte verf gemaakt (67,69%), 21 handstempels zijn rood. Er komen vooral afbeeldingen van linkerhanden voor (64,62%). De rechterhanden komen meer bij de rode voor dan bij de zwarte. Enkele afdrukken waren niet leesbaar, men heeft enkel een gekleurde omtrek kunnen waarnemen. De handen zijn gegroepeerd in twee grote clusters, in de omgeving van de grote schacht in zaal 2 (35 zwarte) en in het oostelijke deel van zaal 1 (21 rode en 9 zwarte). Sommige zijn afgebeeld op moeilijk toegankelijke plaatsen. 56,8% van de leesbare handen hebben onvolledige vingers. In zaal 1 wordt een aantal handstempels oversneden door diepe krassen en sommige zijn bedekt met rode of zwarte tekens (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p.168-176). De negatieve handen zijn allemaal door volwassenen gemaakt. Men heeft ook enkele afdrukken van kinderhandjes gevonden in de klei op de wanden(Clottes, Courtin & Vanrell 2005b, p. 17).

d) Tekens

Tot nu toe zijn er in Cosquer 216 tekens en groepen van tekens geregistreerd. Hieronder rekent men ook de tekens die waarschijnlijk mannelijke en vrouwelijke geslachtsorganen voorstellen die hierboven besproken worden. De overige tekens zijn ondergebracht in tien categorieën. Ze worden samengevat in Tabel 4. Net zoals de dierenafbeeldingen is de

37 meerderheid van de tekens gegraveerd. Er komen 35 zwarte en 12 rode tekens en groepen van tekens voor.

Tabel 4: Tekens Cosquer

Tekens met bevedering 35 Strepen 59 Stippen 14 X-vormiG 4 Hoekig 4 Convergerend 18 Vertakt 5 Kwallen 4 Entrecroisé 13 Visvormig 7 Samengestelde tekens Samengestelde Geruit 7 Bandvormig teken 15 Kronkelige tekens 5 Ovalen 8 Rechthoeken 18 Tekens van het type Placard 2 Diverse tekens 15

Enkelvoudige of meervoudige parallelle strepen zijn het meest voorkomend. Ze zijn verspreid over de hele grot. Men heeft negenenvijftig afzonderlijke tekens geregistreerd bestaande uit in totaal minstens 155 streepjes: negentien zwarte, veertien rode, vier met een kleiachtige kleur en 128 gegraveerd. Er komen achttien enkelvoudige en vijftien dubbele strepen voor. Omdat de meeste met dierenafbeeldingen geassocieerd zijn, acht men het mogelijk dat het om vereenvoudigde projectielen gaat. De meervoudige strepen komen meestal zelfstandig voor, de meeste bestaan uit vier parallelle lijnen.

Hoewel stippen net als strepen zijn deze alomtegenwoordig zijn in de Laat-Paleolithische rotskunst, heeft men in Cosquer slechts veertien tekens in deze klasse onder gebracht. Meestal zijn het composities van meerdere stippen, in enkele gevallen zijn deze tekens enkelvoudig. Ze gemaakt met rode of zwarte pigmenten .

De tekens met bevedering bestaan uit rechte of gebogen lijnen die eindigen op een Y-vorm. Men heeft 35 tekens (in totaal 47 eenheden) in deze categorie ondergebracht. Ze zijn op een na allemaal gegraveerd. Omdat ze in een aantal gevallen naast ‘bevedering’ aan het ene uiteinde, aan het andere uiteinde ook weerhaken vertonen en omdat de meeste van deze tekens

38 met figuratieve afbeeldingen zijn geassocieerd (27), worden ze als projectielen geïnterpreteerd. Als het echt om wapens zou gaan zijn deze in bijna alle gevallen juist georiënteerd (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 140-146). De tekens met weerhaken oversnijden zeven paarden, vijf geitachtigen, vier zeedieren, twee herten, een composietdier en l’Homme tué. Ze worden vooral in de borst en in de rug geraakt. Op de runderen is er geen enkel van deze tekens gevonden (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 163-164).

De rechthoekige tekens komen veelvuldig voor en zijn kenmerkend voor de grot. Men heeft er achttien waargenomen. De gebruikte technieken zijn divers: sommige bestaan volledig uit gravures of uit gravures en rode schilderingen andere zijn volledig rood of volledig zwart. Men kan vijf verschillende soorten onderscheiden op basis van de interne opvulling en de aanwezigheid van halfcirkelvormige aanhangsels die de rechthoeken op ‘valiezen’ doen lijken.

Er werden twee tekens van het type Placard gevonden. Ze zijn typisch voor het Solutréaan en werden ook in Placard, Pech-Merle en Cougnac gevonden. In Cosquer overlappen de tekens oudere tracés digitaux. Ze worden dus toegeschreven aan de tweede fase van occupatie.

Een van de kronkelige tekens heeft de vorm van een slang. De vier andere zijn meer minder duidelijk. Ze bestaan uit verschillende parallelle lijnen. Ook de acht ovaalvormige tekens zijn heel divers en hebben waarschijnlijk niet allemaal dezelfde betekenis. Vijftien gegraveerde tekens bestaan uit een motief dat steeds wordt herhaald en een lange band vormt.

Achtenveertig tekens werden in de categorie van de samengestelde tekens ondergebracht. Meestal zijn het combinaties van rechtlijnige strepen. De klasse wordt nog onderverdeeld in zes subklassen. De vier ‘kwallen’ zijn boogvormige figuren met een opvulling van convergerende lijnen. Gelijkaardige tekens komen voor in andere grotten, maar daar worden ze als tectiformen beschouwd. Een aantal van de visvormige tekens zijn goed herkenbaar, maar niet kenmerkend genoeg om ze bij de dierenafbeeldingen te voegen (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 156-165)

39 4.4. Gabillou

4.4.1. Inleiding

Grotte Gabillou is gelegen in de gemeente in de Dordognestreek. Het is de enige gedecoreerde grot in de vallei van de Isle (Gaussen 1984, p. 225-226). De Paleolithische ingang bevindt zich in een oude kelder van een huis dat begin 19de eeuw werd gebouwd. De eerste 10 m van de zijwanden en een deel van het gewelf van de grot zijn gedeeltelijk vernietigd door de aanleg van deze kelder en door ontginningen van bouwsteen tijdens de middeleeuwen. Na de ontginningen en vóór de bouw van het huis heeft de ingang van de grot dienst gedaan als woonplaats en als schapenstal. De paleolithische grotkunst werd ontdekt in 1940 bij de afbraak van een oude muur in de kelder die het intacte gedeelte van de grot afsloot. Tijdens de eerste jaren na de ontdekking werd de grot onderzocht door een lokale archeoloog, Charmarty, die met de hulp van P. Truffier een eerste inventaris van de grotkunst opstelde. In 1941 bezochten Denis Peyrony, directeur van prehistorische oudheden en zijn zoon de grot en verklaarden ze de paleolithische gravures voor echt. Na de tweede wereldoorlog werd de studie hervat door Malvesin-Fabre, P. David en J. Gauthier. Ze voerden enkele sonderingen uit en groeven de grot gedeeltelijk uit zodat het vloerniveau verlaagd werd en de grot gemakkelijker toegankelijk werd. In 1955 werden de grot en het huis gekocht door dr. J. Gaussen. Hij zette de uitgravingswerken verder tot aan het einde van de Salle des Rennes. Enkel in het diepste gedeelte van de grot bleef het paleolithische niveau bewaard (Gaussen 1964, p. 19-20; Gaussen 1984, p. 226-228). Na zijn aankoop wijdde Gaussen zijn verdere leven aan de studie en bescherming van de grot. Om een goede bewaring van de gravures te verzekeren stelde hij de grot niet open voor publiek. Prehistorici en specialisten in Paleolithische grotkunst werden wel toegelaten maar de smalle gang werd nooit door meer dan twee of drie personen tegelijk betreden (Gaussen 1984 p. 125; Lewis-Williams 2002, p. 230; Clottes 2008, p. 124).

De gravures van Gabillou werden voor het grootste gedeelte in 1964 gepubliceerd. Gaussen melde in deze monografie een totaal aantal van 223 figuratieve afbeeldingen en tekens. In 1984 voegt hij nog 11 dierenafbeeldingen en 4 tekens toe. In 2003 publiceerde Clottes een artikel in Bulletin de la Société préhistorique Ariège Pyrénées waarin de aantallen van de meest voorkomende diersoorten worden vergeleken met deze van Lascaux. Daartoe herbekeek hij de twee publicaties van Gaussen en plaatste hij alle

40 twijfelachtige determinaties in de categorie van de niet-gedetermineerde figuren (Clottes 2003b, p. 47). Clottes en zijn kleinzoon Larüe-Charlus voerden in 2003 een korte studie uit in de grot waarbij ze een deel van de gravures herbekeken en vergeleken met de publicaties van Gaussen. Ze maakten enkele correcties en publiceerden negen nieuwe afbeeldingen (Clottes & Larüe-Charlus 2003). De gegevens waarin men zich in deze literatuurstudie worden samengevat in Tabel 5. Meer informatie over de bronnen is te vinden in de bijlage.

Tabel 5: Inventaris Gabillou, (voor meer uitgebreide gegevens zie tabellen B2 B10 in de bijlage)

Volledigheid Profiel Richting Gemiddelde Aantal publicaties Totaal volledig kop gedeeltelijk links rechts andere buiten binnen andere lengte (cm) Paarden 15 29 11 24 30 7 23 22 16 36,63±9,77 54 61 Runderen 6 19 7 12 17 6 8 18 9 32,14±12,69 30 35 Hertachtigen 15 7 3 4 19 0 15 6 2 19,70±6,18 23 23 Steenbokken 064370541 10 10 Katachtigen 12 0 12011 1 60,00 3 3 Beren 100010100 1 1 Hazen 10 0 01010 0 23,00 1 1 Vogels 10 0 10001 0 15,00 1 1 Niet-gedetermineerd 39 13 7175128 9 25 29 Totaal dieren 43 70 38 52 94 18 66 60 38 30,08±13,22 148,00 164 Anropomorfe afbeeldingen 3 1 4 2 5 1 3 2 27,33±8,39 8,00 8 Tekens =72 * Er werd enkel rekening gehouden met de beschikbare gegevens van de volledige afbeeldingen voor het berekenen van de gemiddelden. Paard n° 64 (90 cm) wordt als een uitschieter beschouwd.

Er zijn niet voor alle afbeeldingen illustraties en beschrijvingen gepubliceerd. De bestudeerde parameters konden enkel voor de gepubliceerde afbeeldingen worden waargenomen. Men kan er van uit gaan dat de gegevens volledig genoeg zijn om representatief beeld te geven. Meer precieze kwantitatieve data zullen slechts beschikbaar zijn door nieuwe nauwkeurige studies en registraties uit te voeren in situ. Om het met de woorden van Larüe-Charlus en Clottes te zeggen:

‘Il serait certainement utile de procéder un jour à un nouveau relevé, complet et aussi exhaustif que possible, grâce aux méthodes photographiques et informatiques dont nous disposons à présent, afin de disposer du déroulé intégral des parois de Gabillou dans toute leur complexité’ (Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 29).

4.4.2. Topografie en verspreiding

De ingang van de grot is aanzienlijk vergroot door de steenontginning en de constructie van de kelder (Fig. 15). Het intacte gedeelte bestaat uit een smalle, ongeveer 30 m lange gang met een vrij recht verloop en een gemiddelde breedte van 1 tot 1,30 m. In tegenstelling tot wat

41 Leroi-Gourhan 4 deed en hoewel enkele verbredingen van de gang de naam ‘salle’ kregen, is het niet mogelijk is om op basis van topografische kenmerken de grot op te delen in afzonderlijke kamers. De bochten, verbredingen of versmallingen zijn slechts kleine onregelmatigheden in het rechte verloop van de gang (Gaussen 1964, p. 50). Oorspronkelijk was de hoogte slechts heel gering. In het laatste gedecoreerde deel van de grot, waar men het paleolithische niveau behouden heeft, is het gewelf nergens hoger dan 80 cm (Gaussen 1964, p. 21-23). In de rest van de grot heeft men het vloerniveau gemiddeld een meter verlaagd. Omwille van het lage gewelf was de grot oorspronkelijk niet gemakkelijk toegankelijk, het was niet mogelijk om er rechtop te staan. In tegenstelling tot de grote heiligdommen zoals Lascaux of Chauvet kon ze niet door grote groepen mensen bezocht worden. Aan het einde van de galerij is er een vertakking. De rechtse aftakking lijkt dood te lopen. De linkse afsplitsing loopt nog 20 m verder maar is moeilijk te betreden en er werden geen sporen gevonden van menselijke occupatie.

Fig. 15: Grondplan Gabillou. Het voorste gedeelte van de grot is niet bewaard (de stippellijnen geven de reconstructie van het vroegere verloop van de grot aan)

Het klimaat in de grot is vrij droog: er komen geen druipsteenformaties voor en er sijpelt geen vocht langsheen de wanden. De wanden zijn erg onregelmatig met vele uitsteeksels, holten, barsten en scheuren. Ze hebben een gebroken witte tot ivoorachtige tint. Hier en daar komen natuurlijke vlakken van rode oker voor. Op plaatsen waar er ijzerhoudende insluitingen zijn in de rots, zijn er gele vlekken te zien (Gaussen 1984, p. 226).

De afbeeldingen hebben een dichte verspreiding over de hele lengte van de grot, men kan geen afzonderlijke panelen waar nemen. Nabij de ingang is er wel een geïsoleerde groep

4 Hij deelde de grot op in 18 kleine zaaltjes die van elkaar gescheiden zijn door versmallingen om zijn theorie over de ruimtelijke organisatie van paleolithische te kunnen toepassen (Leroi-Gourhan 1965, p. 259).

42 afbeeldingen te zien (Fig. B-9). Dit is echter toe te schrijven aan het feit dat een deel van de wanden hier verloren is gegaan. Volgens Gaussen kan men het geheel van afbeeldingen enkel op een willekeurige manier opsplitsen (Gaussen 1964, p. 50). Hij deelde het geheel op in 15 panelen om gemakkelijker te kunnen beschrijven (Gaussen 1964, p. 25). Uit de aanduidingen op het grondplan en de beschrijvingen kan men wel afleiden dat er verschillen zijn in dichtheid. De Salle du Lièvre en de Salle des Rennes zijn duidelijk de meest gedecoreerde delen van de grot. De afbeeldingen komen er langs beide muren onafgebroken voor. Het gedeelte tussen Salle du Lièvre en Salle Ronde vertoont dan weer veel minder afbeeldingen. Ook in het gedeelte achter de Salle des Rennes zijn er minder afbeeldingen. Ter hoogte van het eindgedeelte komen er geen afbeeldingen voor op de rechterwand. Waarschijnlijk zijn de verschillende dichtheden deels toe te schrijven zijn aan de morfologie van de wanden. Wel blijkt uit Gaussens beschrijvingen dat ook op minder toegankelijke plaatsen veel gravures zijn aangebracht. Achter de Salle du Cheval Rouge versmalt de doorgang aanzienlijk over 3 à 4 m. Toch komen hier vrij veel afbeeldingen voor. Anderzijds vertonen ook niet alle geschikte wanden een hoge dichtheid aan afbeeldingen: achter de versmalling verbreedt de galerij opnieuw en neemt een vrij rechtlijnig verloop aan. De wanden zijn er regelmatig en het gewelf horizontaal. Opvallend is dat hier heel weinig afbeeldingen voorkomen (Gaussen 1964, p. 22).

4.4.3. Techniek

Alle afbeeldingen zijn gegraveerd in de wanden en het gewelf van de grot. Het is mogelijk om in het zachte gesteente met de vingernagels krassen te maken. Voor het vervaardigen van de grotkunst heeft men gebruik gemaakt van een werktuig met een bredere punt (Lewis-Williams 2002, p. 232).

Echte grotschilderingen komen niet voor in Gabillou maar op enkele afbeeldingen heeft men wel rode, gele of zwarte pigmentresten aangetroffen. Ze werden soms in de gravures waargenomen, wat aantoont dat ze zijn aangebracht zijn nadat de afbeelding werd gegraveerd. Op verschillende plaatsen lopen de gekleurde vlakken door buiten de lijnen van de afbeeldingen (Fig. 16).

43

Fig. 16: ‘Le grand Cheval Rouge’, de pigmentvlekken lopen door buiten de afbeeldingen

Er werden in totaal twee rechthoekige tekens en 13 dierenafbeeldingen (9 paarden, een twijfelachtige paardenafbeelding, een steenbok, een bizon en een composietdier) met verfresten geteld. Ze komen voor vanaf paneel 2 tot in de Salle des Rennes, maar ze zijn niet gelijkmatig verspreid. In de Salle du Cheval Rouge heeft men 8 paardenafbeeldingen met pigmentresten gevonden. De andere afbeeldingen met pigmentresten zijn verspreid in groepjes van twee of drie. Waarschijnlijk is de ongelijkmatige verspreiding voor een deel aan differentiële bewaring toe te schrijven.

Er zijn 17 figuratieve afbeeldingen (9,88%) gepubliceerd waarbij men gebruik heeft gemaakt van de natuurlijke vormen en onregelmatigheden in de rotswanden. Het is niet duidelijk of men de vormen van de wanden onderzocht heeft vooraleer men begon te tekenen. Gaussen acht het meer waarschijnlijk dat men toevallig de onregelmatigheden heeft geïncorporeerd in de figuren. Hiervoor haalt hij de volgende argumenten aan:

- Het aantal figuren waarbij gebruik wordt gemaakt van het reliëf is klein in vergelijking met de talrijke onregelmatigheden (uitsteeksels, holten, barsten en spleten) die de wanden van de grot vertonen (Gaussen 1988, p. 107). - In enkele gevallen wordt de afbeelding bijna volledig weergegeven door het reliëf en heeft men slechts enkele gravures bijgevoegd om ze af te werken (vb. bizon n°107). Meestal worden echter enkel kleinere details aangegeven door natuurlijke onregelmatigheden in de wanden zoals een oog of een deel van de snuit (vb. paard n°45).

44 - Op verschillende plaatsen lijkt men de onregelmatigheden juist genegeerd te hebben (Fig. 17) (Gaussen 1988 p. 113-115).

Fig. 17: Paard n° 91; men heeft hier geen gebruik gemaakt van de natuurlijke holtes in de rotswanden de weergave van het oog.

4.4.4. Thema

a) Dierenafbeeldingen

Er komen 11 verschillende diersoorten voor in de grotkunst van Gabillou. Het dominante thema is duidelijk het paard (Fig. 18). De runderenafbeeldingen die de tweede grootste categorie vormen, komen bijna de helft minder voor. Naast hertachtigen en steenbokken zijn er ook enkele originele thema’s afgebeeld.

De dierenafbeeldingen zijn op eenvoudige maar erg naturalistische manier getekend. Er is naturalisme in de algemene weergave en schematisering van details. De ledematen zijn steeds vereenvoudigd en de uiteinden ontbreken vaak. De ogen en neusgaten zijn meestal erg schematisch aangeduid (Gaussen 1964, p. 45-48). Verschillende figuren vertonen een zeker dynamisme. Er wordt een ruimtelijk perspectief gecreëerd door kleine ruimtes te laten tussen de verste ledematen en de romp (Clottes 2003b, p. 49-52).

Men heeft met zekerheid zestig paardenafbeeldingen geteld (Clottes 2003b, p. 49). Voor vierenvijftig afbeeldingen zijn beschrijvingen en illustraties gepubliceerd. Ongeveer de helft hiervan zijn paardenkoppen. Slechts vijftien paardenfiguren zijn volledig afgebeeld. Wanneer men “Le Grand Cheval Rouge” (n°64) met een lengte van 90 cm als uitschieter beschouwt, komt men tot een gemiddelde lengte van 36,63 ±9,77 cm. Het verschil tussen het aantal linkse (24) en rechtse profielen (30) is niet zo opvallend.

45

Fig. 18: Verspreiding paardenafbeeldingen

De paardenafbeeldingen zijn bijna over de volledige lengte van de grot verspreid. Enkel in het eindgedeelte van de gang komen ze niet voor (Fig. 18). Op de linkerwand in de Salle du Lièvre is er een cluster te zien van acht figuren die “l’Ecurie” wordt genoemd (n°113-120). Ook in de Salle du Cheval Rouge is er een duidelijke concentratie (71% van de gedetermineerde figuratieve afbeeldingen zijn afbeeldingen van paarden).

Er zijn vijftien bizonafbeeldingen en zeventien niet tot op soort gedetermineerde afbeeldingen in de categorie van de runderen ondergebracht. Voor twee afbeeldingen zijn er geen illustraties of beschrijvingen gepubliceerd. Een derde van de runderen (11 waarvan 9 bisons) is volledig afgebeeld. De volledige dieren hebben een gemiddelde lengte van 32,14±12,69 cm. Voor 59,38% van de afbeeldingen is enkel de kop weergegeven. 60% is in rechts profiel afgebeeld. De afbeeldingen zijn verspreid over de hele grot, er komen geen specifieke clusters voor (Fig. 19).

Fig. 19: Verspreiding runderenafbeeldingen

De drieëntwintig hertachtigen vormen de derde grootste groep van dierenafbeeldingen (14,02% van de dierenafbeeldingen). Het zijn vooral rendieren (21). Daarnaast komt er nog een hinde en een hertachtige die men niet tot op soort kon determineren voor. In tegenstelling tot de paarden en de runderen is de meerderheid volledig afgebeeld (65,22%). Ze hebben

46 duidelijk kleinere afmetingen dan de paarden en de runderen, de gemiddelde lengte van de volledige dieren is 19,71±6,18 cm. In tegenstelling tot de andere dierenafbeeldingen komen ze ook niet verspreid voor in de grot maar bevinden ze zich op enkele exemplaren na allemaal in een cluster in de Salle des Rennes (Fig. 20). De makers van de grotkunst hebben een duidelijke voorkeur gehad om de hertachtigen in rechts profiel (82,61%) weer te geven. De meeste dieren (71%) zijn met het hoofd naar de ingang van de grot gericht.

Fig. 20: Verspreiding hertenafbeeldingen

In 1964 telde Gaussen zeven steenbokken. Clottes en Larüe-Charlus hebben in 2003 nog een achtste steenbok waargenomen. Twee afbeeldingen die door Gaussen als fantasiedieren werden beschouwd, konden op basis van de vorm van de horens door Clottes en Larüe- Charlus als gemzen worden gedetermineerd (Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 31). Ze zijn naast elkaar getekend (Fig. 21). Enkel de koppen met de nek zijn afgebeeld. De helft is afgebeeld in de Salle des Rennes (Fig. 21). Ze zijn nooit volledig afgebeeld en sommige afbeeldingen zijn zeer schematisch en slordig. Er zijn vier afbeeldingen van koppen, bij de overige afbeeldingen ontbreken het achterlijf en/of de ledematen. Opnieuw zijn ze vooral in rechter profiel weergegeven (62,50%).

Fig. 21: Verspreiding afbeeldingen geitachtigen

47 Er werden met zekerheid drie afbeeldingen van katachtigen gedetermineerd: één min of meer volledige en twee afzonderlijke koppen. In het eindgedeelte van de grot werd het voorste gedeelte van een vierde katachtige waargenomen (n°202). Volgens Clottes en Larüe-Charlus vormt deze misschien een composietfiguur met de afbeelding ernaast (n°201) (Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 32). Omdat er twijfel is, deelde men beide figuren op bij de niet gedetermineerde afbeeldingen. Men heeft één duidelijke volledige berenafbeelding waargenomen in de Salle du Lièvre. De hazenafbeelding van Gabillou is de enige in de Laat-Paleolithische wandkunst. In de mobiele kunst zijn er wel nog enkele hazen gekend maar ze zijn er ook zeldzaam. Het dier is eerder schematisch getekend met een veel te grote kop en te groot oog, lange oren, een log lijf, slungelachtige benen en een korte staart. Iets verderop in dezelfde ‘salle’ is er nog een tweede mogelijke hazenafbeelding maar deze is zeer twijfelachtig (Gaussen 1993, p. 190).

Fig. 22: Verspreiding van de minder voorkomende diersoorten

Het totale aantal van de niet-gedetermineerde dieren wordt door Clottes niet vermeld. Het totale aantal dierenafbeeldingen is wel gekend (154). Als we hiervan de gedetermineerde dieren (128) aftrekken, komen we aan een totaal van zesentwintig niet-gedetermineerde dieren. Clottes en Larüe-Charlus voegden nog drie dieren toe. In de publicaties kon men vijfentwintig schetsen van niet-gedetermineerde dierenafbeeldingen vinden. Gaussen geeft hiernaast ook nog elf plaatsaanduidingen van niet- gedetermineerde dieren waarvan men geen beschrijvingen en illustraties heeft kunnen terugvinden. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen, zouden er nieuwe grondige registratie en telling van de afbeeldingen uitgevoerd moeten worden.

48 De categorie van de niet-gedetermineerde dierenafbeeldingen bevat twee composietdieren en twee fantasiedieren. Ze zijn op een na, zoals zeldzame dierensoorten ter hoogte van de Salle du Lièvre afgebeeld (Fig. 23).

Fig. 23: Verspreiding nietgedetermineerde dieren

b) Antropomorfe afbeeldingen

Handstempels, handafdrukken en afbeeldingen van geslachtsorganen komen niet voor in Gabillou. Er zijn wel acht antropomorfe afbeeldingen gevonden (4,65% van de figuratieve afbeeldingen).

Fig. 24: Verspreiding antropomorfe afbeeldingen

De vier composietwezens met zowel menselijke als dierlijke eigenschappen die men ‘Sorciers’ noemt, worden tot deze categorie gerekend. Ze zijn heel gelijkmatig over de gang verspreid (Fig. 24). Drie van deze figuren hebben een horizontaal lichaam, in profiel weergegeven, met een arm en been die meer menselijk dan dierlijk lijken (Gaussen 1964, p. 27). De eerste figuur heeft de kop van een rund en de tweede figuur de kop van een bizon. Bij de derde figuur ontbreekt de kop maar op basis van de sterke gelijkenissen van de andere twee afbeeldingen wordt deze ook als een sorcier beschouwd (Gaussen 1984, p. 230).

49 De vierde sorcier (“Le Sorcier de Gabilou”) bevindt zich helemaal aan het einde van de gang. In tegenstelling tot de andere figuren heeft hij een verticaal lichaam met twee menselijke armen en twee benen en de kop van een bizon. De tekening heeft een hoge kwaliteit en zijn plaats helemaal aan het einde van de grot wijst er op dat het om een belangrijk figuur gaat (Clottes 2008, p. 124).

Naast de sorciers determineerde Gaussen nog vier mensenafbeeldingen. Vóór de eerste composiet is een klein hoofdloos menselijk figuurtje die oversneden wordt door een grote kras (vroeger verkeerd geïnterpreteerd als een lans) (Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 30). Op paneel 5 is er een menselijk hoofd in vooraanzicht (Le Fantôme) afgebeeld. Het haar en de baard zijn weergegeven met verticale krassen, voor de ogen heeft men gebruik gemaakt van het natuurlijke reliëf van de rotswand (Gaussen 1964, pl. 8 n°3). Aan het begin van de Salle du Lièvre is er een mensenfiguur afgebeeld in profiel met een dik kledingsstuk dat enkel het gezicht ontbloot laat. Hoewel de afbeelding ‘La Femme à l’Anorak’ wordt genoemd, is het niet duidelijk welk geslacht de figuur heeft (Gaussen 1964, pl. 19). Tot slot is er aan het eind van de gang recht tegenover de ‘Sorcier de Gabillou’ een vrouw afgebeeld die op haar rug ligt met half geplooide benen. Een kleine kromming in de lijn van het bovenlichaam geeft de borst weer, de tweede borst wordt waarschijnlijk weergegeven door het natuurlijke reliëf. De vulva is net als de rest van het lichaam in profiel weergegeven (Clottes 2008, p. 124).

c) Tekens

Gaussen vermeldde het aantal van de door hem waargenomen tekens maar ze werden niet allemaal afzonderlijk gepubliceerd. In 1964 had hij 68 tekens geteld, waarvan een aantal een individuele nummering kregen op het grondplan. In 1984 voegt hij nog 4 tekens toe. Clottes en Larüe-Charlus beschrijven in 2003 nog een vijftiental tekens maar mogelijk werden deze al meegeteld door Gaussen. Men kan voorlopig stellen dat er minstens 72 tekens zijn waargenomen (29,51%van de gedetermineerde afbeeldingen). De meest voorkomende tekens zijn strepen, tekens met weerhaken, vierhoeken en samengestelde tekens.Een overzicht van alle tekens wordt gegeven in Tabel B-11 in de bijlage.

50

Fig. 25: Verspreiding tekens

De tekens komen voor over de lengte van de hele galerij voor (Fig. 25). Ze zijn meer op het gewelf afgebeeld dan de dierenafbeeldingen. In de Salle Ronde zijn er meer tekens geteld dan figuratieve afbeeldingen. Sommige soorten komen meer geclusterd voor.

In de publicaties kan men zestien tekens die bestaan uit parallelle strepen terugvinden. De meeste bestaan uit drie of vier krassen. In drie gevallen oversnijden ze figuratieve afbeeldingen (een bizon, een paard en een rendier) en in vier gevallen bevinden ze zich er vlakbij. Ze komen verspreid voor over de volledige grot (Fig. 25).

De tekens met weerhaken vormen de grootste categorie in Gabillou (in totaal 21 tekens). De drie pijlen zijn geassocieerd met dierenafbeeldingen: twee bizons en een paard. De tekens die door Gaussen pseudopijlen worden genoemd bestaan uit een meestal rechte lijn met korte parallelle streepjes aan de uiteinden. Men heeft er minstens veertien waargenomen. De helft ervan is gevonden in associatie met dierenafbeeldingen (vier runderen, drie paarden en twee rendieren) 5, de rest komt geïsoleerd of in groep voor.Verder beschrijft Clottes nog vier tekens met bevedering of weerhaken die figuratieve afbeeldingen raken of oversnijden (een rund, twee antropomorfen en een niet-gedermineerd dier). Misschien kunnen deze tekens, net als de tekens met bevedering in Cosquer, als projectielen worden geïnterpreteerd. Ze komen in de hele grot voor met een kleine concentratie in de Salle Ronde (Fig. 25).

Men kan tien schetsen van vierhoekige tekens terugvinden in de publicaties. Gaussen geeft daarnaast nog drie plaatsaanduidingen van niet-gepubliceerde afbeeldingen.

5 Sommige tekens raken of oversnijden meer dan een figuratieve afbeelding (zie Tabel B-11).

51 Ze zijn onderverdeeld in verschillende compartimenten. Drie van de gepubliceerde vierhoeken zijn soms open aan een zijde. Eén ervan is bedekt met rode en een andere met gele pigmentresten. Ze oversnijden nergens de figuratieve afbeeldingen, in drie gevallen zijn ze er wel vlak naast gegraveerd. De rechthoeken zijn niet gelijkmatig verspreid, op vier tekens na zijn ze allemaal achteraan in de grot afgebeeld (Fig. 25).

Naar analogie met Cosquer brengt men in deze categorie van de samengestelde tekens onder die bestaan uit samenstellingen van rechte lijnen. Er zijn 4 (9) kruisen, waarvan drie op het gewelf in het gedeelte voor de Salle du Lièvre, twee geruite tekens en een teken dat bestaat uit convergerende krassen afgebeeld.

4.5. PORTEL

4.5.1. Inleiding

De grot van Portel is gelegen nabij de bergpas ‘Pas de Portel’ in de paleogene bergketen van Plataurel, een uitloper van de Pyreneeën. Ze bevindt zich op 20 km ten oosten van de grot Mas d’Azil (Dauvois & Vézian 1984, p. 381). Portel is een van de best bestudeerde grotten met wandafbeeldingen uit het Magdaleniaan in Ariège. Het bestaan van de grot al sinds vele eeuwen gekend. Vanaf de tweede helft van de 19 de eeuw werden er archeologische opgravingen uitgevoerd. De eerste Paleolithische afbeeldingen werden in 1908 in de hoofdgalerij ontdekt door Dr. Jeannel tijdens een onderzoek naar grotinsecten. Enkele dagen later werden er door Regnauld en Breuil nog twee galerijen ontdekt. De galerijen kregen de namen van hun ontdekkers (Dauvois & Vézian 1984, p.183). De grot is eigendom van de familie Vézian die ervoor gezorgd heeft dat de grotkunst bewaard en bestudeerd is (Clottes 2008, p. 136-139).Omwille van de moeilijke toegang en de smalle wanden, is ze niet opgesteld voor publiek (Dauvois & Vézian 1984, p. 381).

In 1955 heeft Breuil samen met Jeannel een inventaris gepubliceerd van de wandafbeeldingen in Portel, een twintigtal jaar na zijn onderzoek. Hierin waren 89 afbeeldingen gepubliceerd waarvan er 27 niet geïllustreerd. Deze gebrekkige inventaris werd in 1966 aangevuld door A. Beltrán R. Robert en J. Vézian, die een monografie over de grot uitgaven met foto’s en enkele tekeningen. In 1976 publiceerde R. Gailli een aantal nieuw ontdekte figuren. Vialou heeft in 1881 alle tot dan toe gepubliceerde figuren kritisch herbestudeerd en hij bracht een aantal

52 correcties aan. Hij weerhield 138 decoraties waarvan 64 dierenafbeeldingen, 5 antropomorfe en 69 tekens (Vialou 1986, p. 258). Voor deze intra-site studie baseert men zich vooral op het werk van Vialou. Zijn gegevens konden nog worden aangevuld met een aantal nieuwe afbeeldingen gepubliceerd in 1985 en 1998 door Dauvois (1985) en Castillon (1998). Enkel de met zekerheid waargenomen afbeeldingen uit hun publicaties worden in rekening gebracht (zie Tabel B-12 in bijlage). De inventaris wordt samengevat in Tabel 6.

4.5.2. Topografie, morfologie en verspreiding

De grot volgt de oriëntatie van de kalkbanken en bestaat uit een aantal parallelle galerijen die verbonden worden door diaklazen (Dauvois & Vézian 1984, p. 383). De grot heeft een lengte van 225m van aan de ingang tot aan het uiterste uiteinde in galerij 2. De Paleolithische ingang is niet gekend. Langs de huidige ingang komt men via een hellende gang uit in een eerste galerij (Vialou 1986, p. 259). Aan de linkerkant van is er een stijgende doorgang die toegang geeft tot de hoofdgalerij (galerij I). Deze wordt door een centrale kruising gescheiden van drie parallelle galerijen met een gelijkaardige morfologie (galerij 1, 2 en 3) (Fig. 26). Voor de kruising met de andere galerijen, is er een verbreding van de hoofdgalerij (La grand Salle) wordt genoemd, het gewelf is hier het hoogst. Haaks hierop is er een ingestorte galerij ‘l’ebouli’. Verderop net voor de afsplitsing van galerij IV in de hoofdgalerij is er links een groep nissen die ‘le cloître’ worden genoemd (Dauvois & Vézian 1984, p. 383). Er zijn geen grote moeilijkheden voor doorgang wel enkele hoogteverschillen en vernauwingen.

Fig. 26: Grondplan Portel met aanduidingen van de afbeeldingen

53 De grotkunst komt voor in de hoofdgalerij en in de drie parallelle galerijen. In het ingangsgedeelte zijn er geen afbeeldingen gevonden, enkel in de diaklaas werden twee rode stippen kunnen waargenomen. De verspreiding in de vier gedecoreerde galerijen wordt in grote lijnen bepaald door de natuurlijke kenmerken van de grot. Er komen meer figuren voor op de rechter wanden omdat deze over het algemeen veel regelmatiger en droger zijn. De linkerwanden zijn vochtig en er komen druipstenen voor. De morfologie geeft echter geen volledige logische verklaring van de verspreiding. In galerij 1, die breed en hoog is, komen de minste afbeeldingen voor. Galerij 4 is moeilijkst toegankelijk maar vertoont juist de meeste afbeeldingen (Vialou 1986, p. 261). De dichtheid van de afbeeldingen is over het algemeen niet zo groot (Vialou 1986, p. 281). Er zijn weinig overlappingen van afbeeldingen. De panelen zijn nooit erg groot en vrij veel figuren zijn geïsoleerd afgebeeld (Vialou 1986, p. 265). Er zijn wel grote variaties is densiteit. In het eerste deel van galerij 1 komen er bijna geen afbeeldingen voor. De grootste concentraties komen voor aan de uiteinden van de galerijen en de minder toegankelijke delen. Galerij 4 vertoont in het midden aan de rechterkant een kleine uitstulping (Le Camarin). De wanden en het gewelf zijn er zonder onderbrekingen gedecoreerd. Vaak heeft men holten, nissen en spleten uitgezocht voor de plaatsing van de decoraties. Verschillende figuren maken gebruik van het natuurlijke reliëf om ze meer volume te geven. Het reliëf zelf is niet suggestief voor het afbeelden van bepaalde figuren volgens Vialou. Castillon publiceerde echter een hele reeks van onregelmatigheden in de wanden waarin men volledige dierenfiguren kan herkennen 6. Sommige zouden een invloed gehad hebben op de verspreiding van de afbeeldingen (Castillon 1998, p. 67).

4.5.3. Techniek

De afbeeldingen in Portel zijn vooral met pigmenten gemaakt. Gravures komen minder voor. In enkele gevallen gebruikte men een combinatie van verschillende technieken.

De gravures zijn over het algemeen moeilijker waar te nemen dan de gekleurde.Vialou telde slechts zeven afbeeldingen die enkel uit gravures bestaan (6,67% van de gedetermineerde afbeeldingen). Tijdens het later onderzoek konden er nog dertien nieuwe gravures waargenomen worden waardoor hun percentage tegenover het totaal verdubbeld is (14,39%).

6 Deze werden niet in rekening gehouden bij de tellingen omdat er geen zekerheid is en omdat het niet om afbeeldingen gaat zoals de andere.

54 Daarnaast zijn er dertien geschilderde afbeeldingen voor die ook gravures vertonen. Als men deze er bij rekent, vormen de gravures 25,28% van alle gedetermineerde afbeeldingen. Anderzijds zijn er ook twee gegraveerde afbeeldingen met verfsporen (Dauvois 1985, p. 17- 18). De gegraveerde afbeeldingen komen voor meer dan de helft in galerij 4 voor. In galerij 2 is er geen enkele gravure gevonden en in galerij drie slechts één.

33,81% van de gedetermineerde afbeeldingen is met rode pigmenten weergegeven. Meestal zijn enkel de contourlijnen geschilderd. Een paard en twee tekens bestaan uit een volledig rood vlak. De rode afbeeldingen komen in alle galerijen voor. Enkel in galerij 2 zijn ze in de meerderheid (57% van de decoraties in galerij 2). In de alle vier de galerijen zijn er rode afbeeldingen, maar in Galerij 3 komen ze minder voor en in galerij 2 komen ze dubbel zoveel voor als zwarte.

Het grootste gedeelte van de afbeeldingen is in het zwart weergegeven (48,20%). Drie van de dierenafbeeldingen me zwarte contouren hebben ook een zwarte opvulling. De zwarte afbeeldingen zijn in alle galerijen dominant behalve in galerij 2.

Twee paarden in galerij 2, een steenbok in galerij 1, een stip in galerij 4 en de positieve handafdruk in galerij 4 zijn afgebeeld met zowel rode als zwarte pigmenten (Vialou 1986, p. 276).

4.5.4. Thema

Tabel 6: Inventaris Portel

Techniek Volledigheid Profiel Richting Gemiddelde Totaal gegraveerd zwart rood andere volledig hoofd gedeeltelijk links rechts andere buiten binnen andere lengte (cm) Paarden 4 22 2 2 19 2 9 16 14 0 14 16 0 64,80±27,32 30 Runderen 5 23 1 0 22 1 6 21 8 0 6 20 3 48,37±22,13 29 Herten 2 320 1 2 4 31 3 1 3 3 38,00 7 Steenbok 0 101 1 0 1 20 0 0 1 1 30,00 2 Vissen 1000100010010 1 Vogels 0100100100010 1 Mammoet 1 00010100100 1 Katachtige 0100010100100 1 Niet-gedetermineerd 3 53052 4 623137 11 Totaal dieren 16 56 8 3 50 9 24 51 26 6 24 45 14 53,77±25,76 83,00 Antropomorfen 0 1 5 0 4 0 2 4 1 1 1 2 2 32,30 6 Handen 0 0 0 1 1 Tekens 4 10 34 2 50

Als men de later gepubliceerde en met zekerheid vastgestelde afbeeldingen toevoegt aan de inventaris van Vialou bekomt men negenentachtig figuratieve afbeeldingen waarvan drieëntachtig dieren en zes mensen en vijftig tekens (Tabel 6).

55 a) Dierenafbeeldingen

Men heeft acht verschillende soorten dierenafbeeldingen kunnen vaststellen. Daarnaast heeft men elf dierenafbeeldingen niet of niet met zekerheid kunnen determineren. Er zijn duidelijk twee dominante thema’s: de paarden en de runderen (samen 71,08% van de dierenafbeeldingen). De andere soorten komen in veel kleinere aantallen voor. Verschillende figuren zijn in beweging weergegeven. Het paard in galerij heft de voorste poot op; In Galerij 4 is er een scène afgebeeld van drie bizons. Een wijfjesbizon port haar jong met de snuit port, een mannetjesbizon zondert zich er van af (Clottes 2008, p. 262).

Fig. 27: Verspreiding paarden

Men telde in totaal dertig paardenafbeeldingen in de grot Portel. Bijna twee derden van is volledig weergegeven. Van de 11 onvolledige paarden zijn er twee geïsoleerde hoofden. De gemiddelde lengte van de volledige paarden is 64,80±27,32 cm. Er is echter een grot variatie: het grootste paard dat een lengte heeft van 165 cm werd als uitschieter beschouwd, het kleinste paard is slecht 14 cm lang. Hoewel er over het algemeen een voorkeur wordt gegeven om de dieren in links profiel af te beelden, is dit bij de paardenafbeeldingen veel minder duidelijk. Zestien paarden zijn in links profiel afgebeeld, veertien in rechts profiel, ook qua de richting is er weinig verschil (zestien naar binnen en veertien naar buiten). De meeste paarden (22) zijn in het zwart afgebeeld, twee in het rood en twee met zowel rode als zwarte pigmenten. Vier paarden bestaan volledig uit gravures.

56 Ze komen in alle galerijen voor. Galerij 3, die ook de galerij van de paarden wordt genoemd, telt de meeste paardenafbeeldingen. In galerij 2 komen tien paarden voor, in galerij 1, vijf en in galerij 4 zijn er slechts drie paarden afgebeeld (10%) (Fig. 27).

Fig. 28: Verspreiding runderen

De 29 runderenafbeeldingen in Portel zijn op een na allemaal bizons. Het andere rund is niet tot op soort gedetermineerd. Ze komen ongeveer even frequent voor als de paardenafbeeldingen maar ze hebben meer homogene kenmerken. 75,86% van de bizons is volledig afgebeeld, er komt slecht een afzonderlijke kop voor. Gemiddeld zijn de volledige runderen (48,37±22,13cm) kleiner dan de paarden. Er is ook een grote variatie: de kleinste afbeelding is 19 cm en de grootste 100 cm. 73% is in linker profiel afgebeeld en 73% van de afbeeldingen is naar binnen gericht. Bijna 80% van de afbeeldingen is in het zwart weergegeven (79,31% van de afbeeldingen), er komt slecht een rode bizon voor. Drie afbeeldingen zijn volledig gegraveerd. Twee afbeeldingen bestaan voor een groot deel uit reliëf en zijn afgewerkt met gravures. Net als de paarden komen ook de runderen in alle galerijen van de grot voor. Ze hebben wel een andere verspreiding en zijn wat meer geconcentreerd. De helft van de runderen is afgebeeld in galerij 4 (14 afbeeldingen), in de centrale kruising komen er ook 11 voor. In galerij 2 en in galerij 3, waar de paarden juist het meest afgebeeld zijn, komen er slechts drie runderenafbeeldingen voor (Fig. 28). De tegengestelde verspreiding van de paarden en de bizons hielp Leroi-Gourhan om zijn structuralistische visie te vormen volgens welk bizons tegengestelde en complementaire figuren zijn (Clottes 2008, p. 260)

57 In tegenstelling tot de paarden en de runderen is er van de zeven geregistreerde hertachtigenafbeeldingen slechts één volledige. Deze heeft een lengte van 38 cm, wat klein is tegenover het algemeen gemiddelde. De onvolledige dieren zijn twee koppen, drie afzonderlijke geweien en een kop met gewei en ruglijn. De koppen zijn van een rendier herkenbaar aan zijn typisch gewei en een hertenkalf. De gebruikte technieken zijn heterogeen. Er komen drie zwarte, twee rode en twee gegraveerde afbeeldingen voor. Ze verspreid in de centrale kruising en in galerij 4, in galerij 2 en galerij 3 zijn er geen hertenafbeeldingen gevonden.

Fig. 29: Verspreiding minder voorkomende diersoorten

De minder voorkomende dierenafbeeldingen zijn twee steenbokken, een uil, een vis, een mammoet en een katachtige. Ze zijn net als de herten verspreid in galerij 1 rond de centrale kruising en in galerij 4 (Fig. 29). De katachtige en de mammoet zijn pas later waargenomen. In beide gevallen is enkel het hoofd afgebeeld. De mammoet is gegraveerd op de rechterwand van de centrale kruising. De katachtige bevindt zich in een soort nis tegenover de Camarin. Ze wordt deels door het natuurlijk reliëf weergegeven, de snuit en hoektanden zijn met zwarte verf aangegeven. Het oog is gegraveerd. De uil is afgebeeld in het zwart afgebeeld. De kop is in vooraanzicht weergegeven en zijn en lijf in links profiel. De vis is gegraveerd in galerij 4.

58 b) Antropomorfe afbeeldingen

Fig. 30: Antropomorfe afbeeldingen

Er zijn zoals in Gabillou relatief veel afbeeldingen gevonden in Portel. Men heeft er in totaal zes kunnen waarnemen, dit is 6,74% van de figuratieve afbeeldingen. Het zijn eenvoudige silhouetten, “fantomen”. Ze zijn in alle galerijen afgebeeld. Hoewel er in galerij 4 het meest verschillende dierenafbeeldingen en tekens voorkomen, komt er slecht één mensensilhouet voor. Eén van de fantomen is in het zwart afgebeeld, de vijf andere antropomorfe afbeeldingen zijn rood (Fig. 30). Drie van de vier mensen silhouetten maken gedeeltelijk gebruik van het natuurlijke reliëf.

c) Handafdrukken

Men heeft een handafdruk en een mogelijke handstempel gevonden in de grot. De handafdruk is gemaakt rechts van de vissengravure in galerij 4 in een kleine depressie in de wand. De basis van de hand is in het rood en de vingertoppen in het zwart afgedrukt. Het is een afdruk van een rechterhand (Dauvois 1985, p. 33). De handstempel is twijfelachtig, het zou gaan om een negatieve afdruk van een rechterhand hand met onvolledige vingers, gemaakt met de blaastechniek met rode pigmenten. De afbeelding bevindt zich ter hoogte van de grote zaal op de linkerwand (Castillon 1998, p. 77).

d) Tekens

De tekens komen minder voor dan de figuratieve afbeeldingen: 35,51% van alle afbeeldingen. Ze zijn in tegenstelling tot de dierenafbeeldingen vooral met rode verf afgebeeld (67,35%). 18,37% is zwart. Er zijn slechts vier tekens die enkel uit gravures bestaan, een is bichroom, 1 bruin en een zwart met gravures.

59 Stippen en tekens die bestaan uit een of meerdere stippen komen het meest voor in Portel. Vialou maakt nog verschillende onderverdelingen in deze categorie. Ze zijn meestal rood (16), drie stippen hebben een zwarte kleur en een is bichroom. Ze zijn verspreid over de hele grot. Soms zijn ze op moeilijk zichtbare plaatsen afgebeeld, in natuurlijke holtes in de wanden (Castillon 1985, p. 67).

Er zijn zes enkelvoudige streepjes gevonden: vier rode en twee zwarte.Twaalf tekens bestaan uit meerdere parallelle streepjes: negen rode, twee zwarte en één gegraveerd.

Verder komen nog er nog tien speciale tekens voor, waarvan slechts één exemplaar is afgebeeld (enkel van de komeet-vormige tekens zijn er twee). Enkele zijn uniek voor de grot zoals het ‘handvormig’ teken, andere zoals de claviform komen ook voor in andere grotten in de streek.

In twaalf gevallen zijn de tekens in associatie met dierenafbeeldingen gevonden (24,49%). Dit zijn vier stippen, vier strepen, twee komeet-vormige tekens en een pijl. In acht gevallen zijn ze geassocieerd met paarden (Vialou 1986, p. 272).

60 5. INTERSITE VERGELIJKING

5.1. Thematische vergelijking

5.1.1. Dierenafbeeldingen

In Chauvet zijn de dierenafbeeldingen het talrijkst (ca. 432). Het is ook de site waar de meeste diersoorten voorkomen (14). In Cosquer en Gabillou waar het totale aantal dierenafbeeldingen weinig verschilt (177 en 164), komen elf verschillende soorten voor. Portel heeft een inventaris van drieëntachtig dierenafbeeldingen en acht verschillende diersoorten. Pair-non- Pair heeft de kleinste inventaris (34). Er werden zes verschillende diersoorten geregistreerd. Er geldt hier dus hoe meer afbeeldingen, hoe meer verschillende diersoorten er afgebeeld zijn. Dit geldt echter niet algemeen voor de Laat-Paleolithische grotkunst. In Lascaux waar men meer dan zeshonderd dierenafbeeldingen zijn gevonden, zijn er slechts negen soorten waargenomen (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 99).

100% Niet-gedetermineerd 13,56% 13,25% 90% 18,06% 17,68% Andere 23,53% 2,41% Neushoorns 9,04% 80% 2,41% Katachtigen 6,10% 8,43% 15,05% Beren 8,82% 70% 18,64% Mammoeten 14,02% Geitachtigen 60% 17,36% Hertachtigen 9,60% 34,94% Runderen 50% 32,35% 3,47% 21,34% Paarden

% van totaal van % 13,56% 40% 16,20%

30% 11,76% 4,63%

5,79% 20% 8,82% 35,59% 37,20% 36,14% 9,49% 10% 14,71% 9,26% 0% Chauvet Pair-non-Pair Cosquer Gabillou Portel Fig. 31: Verhoudingen van de verschillende dierensoorten per site

Vier van de acht categorieën waarin men de dierenafbeeldingen heeft ondergebracht zijn afgebeeld op alle bestudeerde sites (paarden, runderen, hertachtigen en geitachtigen). Voor deze soorten konden de parameters dan ook het best vergeleken worden.

61 De verhoudingen variëren sterk per grot (Fig. 31). Hieronder overlopen we alle categorieën. In het volgende hoofdstuk worden de thema’s van deze site vergeleken met een globale studie en meer in een chronologisch en regionaal kader geplaatst.

De verhoudingen van de verschillende diersoorten komen het best overeen in de drie jongste grotcontexten (Cosquer, Gabillou en Portel). Paard is er het dominante thema, de percentages zijn ongeveer gelijk (tussen de 35% en de 38%). In de oudere grotten Pair-non-Pair en Chauvet representeren de paarden een veel kleiner deel van de dierenafbeeldingen (slechts 14,71% en 9,35%). Ze komen er op de tweede (Pair-non-Pair) en vierde (Chauvet) plaats.

In Portel komen er ongeveer evenveel runderen voor dan paarden. Het zijn allemaal bizons, op een niet-gedetermineerd rund na. Samen met de paarden vormen ze dus meer dan 70% van de dierenafbeeldingen. In de oudere grotsites neemt het percentage van de runderen af. In Gabillou komen ze met 21,34% op de tweede plaats, 13% minder dan in Portel. In Cosquer zijn ze pas de derde meest afgebeelde soort (13,56% van de dierenafbeeldingen). In Pair-non- Pair komen er slechts drie runderen voor en in Chauvet komen ze samen met de paarden pas op de vierde plaats. De runderen in Pair-non-Pair zijn niet tot op soort gedetermineerd. In Chauvet, Cosquer en Gabillou zijn er zowel bizons als oerossen afgebeeld, de oerossenafbeeldingen zijn steeds kleiner in aantal.

Afbeeldingen van hertachtigen zijn op alle sites aanwezig maar ze steken er nergens bovenuit. In Gabillou is het percentage van de hertachtigenafbeeldingen het hoogst (14,02%). Dit zijn overwegend afbeeldingen van rendieren. Op de andere sites komt deze diersoort slechts sporadisch voor. Meestal gaat het om hertenafbeeldingen. Afbeeldingen van reuzenherten komen enkel op de drie oudste sites voor en steeds in kleinere aantallen als de andere hertensoorten. Opvallend is dat het grote gewei, wat kenmerkend is voor de soort, veelal niet is getekend. Ze werden vooral op basis van hun bult en kleine kop herkend.

Geitachtigen zijn in Pair-non-Pair het dominante thema (32,35% van de dierenafbeeldingen). In Cosquer zijn ze de tweede meest afgebeelde soort (18,64%), ver na de paarden. In de andere grotten is dit thema veel minder voorkomend. De categorie van de geitachtigen bestaat vooral uit afbeeldingen van steenbokken. Gemzen komen enkel in Gabillou en Cosquer voor. Cosquer is de enige site met een afbeelding van een saïga antiloop.

62 Afbeeldingen van mammoeten zijn op drie sites gevonden. In Chauvet vormen ze samen met de katachtigen en de neushoorns de dominante soort (samen bijna de helft van alle dierenafbeeldingen). De drie mammoeten in Pair-non-Pair vormen 8,82% van de dierenafbeeldingen. Op de jongste site (Portel) heeft men één mammoetenafbeelding gevonden. Het thema was er dus niet zo belangrijk.

Berenafbeeldingen komen ook vooral in Chauvet voor (15 afbeeldingen of 3,47% van de dierenafbeeldingen). Verder is er in Gabillou met zekerheid één berenafbeelding waargenomen. In Chauvet vormen de neushoorns 15,05% van de dierenafbeeldingen, op de andere vier sites is deze diersoort niet gevonden.

Cosquer heeft het grootste aantal ‘zeldzame’ dieren (9%): dit zijn zeehonden, alken en vissen. Ook in Portel is een vissengravure waargenomen. Zowel op de jongste site (Chauvet) als op de oudste site (Portel) is er een uilenafbeelding gevonden. In Gabillou heeft men een niet tot op soort gedetermineerde vogel waargenomen. De hazenafbeelding in Gabillou is uniek.

De aanwezigheid van zeedieren in Cosquer wijst erop dat de omgeving een zekere rol heeft gespeeld bij de keuze van de thema’s. Het grote aantal geitachtigenafbeeldingen zou ook op deze manier kunnen worden verklaard. In Pair-non-Pair echter, waar de steenbokken het dominante thema zijn, heeft men geen faunaresten gevonden van deze soort. Steenbokken kwamen tijdens de ijstijd mogelijk wel voor in de streek. Wegens het strenge klimaat in de bergen was deze soort ook aanwezig in vlakkere gebieden (Lenoir, Roussot, Delluc. et al. 2006, p. 92).

5.1.2. Antropomorfe afbeeldingen

Op vier van de vijf bestudeerde sites komen er antropomorfe afbeeldingen voor, enkel in Pair- non-Pair niet. In Chauvet (2) en Cosquer (1) representeren ze minder dan 1% van de figuratieve afbeeldingen. Op deze twee sites komen er ook afbeeldingen van afzonderlijke menselijke geslachtsorganen voor. In Chauvet zijn dit vier realistische voorstellingen van vulva’s. In Cosquer komen er één of twee fallussen voor en acht vrouwelijke geslachtsorganen. Een van de fallussen is realistisch afgebeeld, de andere geslachtsorganen zijn meer schematisch en leunen meer aan bij de tekens. Indien men ze bij de antropomorfe

63 afbeeldingen rekent komt men aan een percentage van 1,14% voor Chauvet en 4,84% voor Cosquer. In Gabillou en Portel zijn er iets meer antropomorfe afbeeldingen geregistreerd (4,65% en 6,74% van de figuratieve afbeeldingen). Het lijkt dus alsof er meer mensenafbeeldingen voorkomen in de jongste periodes. Men mag echter niet vergeten dat een deel van de grotkunst in Portel, vooral deze in de hoofdgalerij waar er zich vier mensenafbeeldingen situeren, tijdens het Gravettiaan/Solutréaan gemaakt zijn.

De composietwezens (sorciers) met zowel menselijke als dierlijke kenmerken komen vanaf het Aurignaciaan in Chauvet tot in het Magdaleniaan in Gabillou voor. In Chauvet en in Gabillou hebben ze de kop van een rund en menselijke ledematen. De composiet in Cosquer bestaat uit een menselijk lichaam met een zeehondenkop. Vrouwenfiguren werden enkel gevonden in Chauvet en Gabillou, het zijn beide vrij natuurgetrouwe weergaven. De andere drie mensenafbeeldingen in Gabillou zijn veel minder realistisch. De mensenafbeeldingen in Portel zijn vage silhouetten, ze worden tot de subcategorie van de fantomen gerekend.

5.1.3. Handen

In de drie grotten waar er gebruik is gemaakt van pigmenten (Chauvet, Cosquer en Portel) zijn er handafdrukken geregistreerd. In Chauvet zijn er naast de honderden handpalmafdrukken (die ook als stippen kunnen worden geïnterpreteerd) vijf negatieve en zeven positieve handen afgebeeld. Het zijn vooral afdrukken van rechterhanden. In Cosquer daarentegen komen er meer afdrukken van linkerhanden voor, het zijn allemaal negatieve (65). Ze dateren uit de eerste periode van occupatie van de grot tijdens het Gravettiaan. Men heeft in Portel één zekere positieve handafdruk gevonden. Mogelijk is er ook een negatieve handstempel afgebeeld. In beide gevallen zijn het afdrukken van rechterhanden. Aangezien de handafdrukken een typisch kenmerk is van de grotkunst uit het Gravettiaan, is in Portel ook de kans groter dat ze tijdens de jongere fase gemaakt zijn.

5.1.4. Tekens

Zoals in het hoofdstuk methode al werd vermeld, was het moeilijk om kwantitatieve vergelijkingen te maken voor de tekens. Ze komen op de meeste sites in vrij grote aantallen voor, behalve in Pair-non-Pair. Hier is er geen enkel teken gevonden. Volgens de beschikbare

64 gegevens zijn er in Cosquer de meeste tekens geteld (41% van de gedetermineerde afbeeldingen). Het is de enige site waar ze meervoorkomend zijn dan de dierenafbeeldingen. In Gabillou zijn er volgens de laatste tellingen minstens tweeënzeventig geregistreerd (29,51% van de gedetermineerde afbeeldingen). In Portel zijn er vijftig tekens gevonden, wat overeenkomt met 35,97% van de gedetermineerde afbeeldingen. Voor Chauvet zijn er geen volledige kwantitatieve gegevens beschikbaar. Als de handpalmafdrukken niet mee worden gerekend zijn er 99 rode tekens gevonden maar in tegenstelling tot bij de andere sites worden alle stippen en streepjes afzonderlijk geteld.

Een aantal tekens zoals de W-vormige tekens in Chauvet en het handvormige teken in Portel zijn uniek. De tekens die op meer dan één bestudeerde site voorkomen worden hieronder besproken.

a) Stippen

Stippen zijn altijd met pigmenten gemaakt, in Gabillou komen ze dan ook niet voor. Naast de honderden handpalmafdrukken zijn er nog negenenvijftig afzonderlijke stippen geteld in Chauvet. In Portel vormen de tekens bestaande uit één of meerdere stippen de grootste categorie (42% van de tekens). In Cosquer komen ze veel minder voor, men heeft er slechts 14 gevonden (6,76% van de tekens). Ze zijn meestal gegroepeerd, maar komen ook enkelvoudig voor.

b) Strepen

Enkelvoudige of meerdere parallelle strepen zijn in iedere grot gevonden (behalve in Pair- non-Pair). In Cosquer zijn ze de grootste categorie tekens (28,05% van de tekens). De meeste zijn enkelvoudig of dubbel viervoudig. De enkelvoudige en de dubbele parallelle zijn misschien vereenvoudigde projectielen. In Gabillou zijn er alleen meervoudige tekens in deze klasse ingedeeld (22,22% van de tekens). Reeksen van drie of vier parallelle strepen komen het meest voor. In Portel zijn er zes enkelvoudige en twaalf meervoudige tekens in deze categorie ondergebracht (36% van de tekens). In Chauvet heeft men zevenentwintig rode streepjes geteld maar het is niet bekend hoeveel tekens deze vormen.

65 c) Tekens met weerhaken en/of bevedering

Deze tekens, die als projectielen worden geïnterpreteerd, komen vooral in Cosquer en in Gabillou voor. Ze hebben op beide sites wel een andere vorm. In Gabillou bestaat de meerderheid uit een rechte lijn met korte parallelle streepjes aan de uiteinden. Er komen ook drie pijlen voor (samen 29,17% van de tekens). De ‘projectielen’ in Cosquer bestaan meestal uit een lijn met een Y-vormig uiteinde maar men heeft er ook enkele gevonden met weerhaken en streepjes zoals in Gabillou (Fig. 32). De projectielen representeren 16,2% van de tekens in Cosquer. Ze zijn bijna allemaal in associatie gevonden met dierenafbeeldingen, vooral met paarden. Dit is logisch aangezien dit de dominante soort is. Maar in verhouding komen ze wel meer bij de steenbokken en bij de zeedieren voor. In Gabillou is de helft in associatie gevonden met dierenafbeeldingen, maar vooral met runderen (8). Er werden slechts vier van deze tekens in associatie gevonden met paarden, het dominante thema. De associatie van de projectielen met bepaalde diersoorten getuigt dus van een zekere keuze. In Portel werd er een pijl waargenomen op de romp van een paard. Deze is niet zo duidelijk als de pijlen in Gabillou, de steel is even lang als de weerhaken. Het rood teken met weerhaak van Chauvet is niet in associatie gevonden met dierenafbeeldingen, waarschijnlijk gaat het niet om een projectiel.

Fig. 32: Gelijkaardige tekens Cosquer en Gabillou

d) Overige

Voor de andere tekens zijn er vooral gelijkenissen tussen Gabillou en Cosquer gevonden (Fig. 32). Vooral de vrij grote aantallen vierhoekige tekens met interne opvullingen zijn opvallend

66 (18 in Cosquer, 13 in Gabillou). Ze zijn typisch voor Leroi Gourhan’s stijl III (Soltréaan/Vroeg-Magdaleniaan) en werden ook in Lascaux gevonden (Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 158). Ze hebben wel elk nog hun eigen specifieke kenmerken. De vierhoeken in Cosquer zijn veel meer langgerekt. De interne decoraties en handvaten zijn er origineel. Andere tekens die zowel in Cosquer als in Gabillou zijn afgebeeld, zijn de X-vormige, de geruite en de bandvormige tekens.

Fig. 33: Claviform van Portel (links) en op claviform gelijkend teken van Chauvet (rechts)

Zowel in Chauvet als in Portel heeft men één claviform gevonden (Fig. 33), wat opvallend is aangezien de sites 20.000 BP jaar van elkaar verschillen. Züchner ziet ook gelijkenissen tussen de aviform van Portel en de tweelobbige tekens in Chauvet (Fig. 34) (Züchner 2007, p. 412- 413).

Fig. 34: ‘Aviformen’ in Portel (midden) en vlindervormige tekens in Chauvet (links en rechts)

67 5.2. Vergelijking op basis van verspreiding

5.2.1. Algemeen

Het is duidelijk dat de paleolithische mensen hun afbeeldingen niet zomaar willekeurig verspreid hebben over de zalen en galerijen. Er zijn keuzes gemaakt om bepaalde delen van de grot meer of minder te decoreren. Bij het onderzoek naar deze keuzes is het belangrijk om rekening te houden met de vele mogelijke veranderingen die de afbeeldingen en de grot zelf ondergaan hebben sinds het Paleolithicum. Die kunnen van natuurlijke aard zijn of door de mens teweeggebracht. Schachten in het gewelf die vroeger licht of een doorgang verschaft hebben, kunnen in de loop van tijd afgesloten zijn. In Portel is het niet zeker of de huidige ingang dezelfde is als deze in het Paleolithicum. Het zelfs mogelijk dat er meerdere ingangen zijn geweest. Meer dan de helft van de afbeeldingen in Cosquer is verloren gegaan onder zee. Men kan zich dus geen beeld meer vormen van de oorspronkelijke ruimtelijke structuur van de grotkunst. In Gabillou zijn de wanden aan de ingang uitgehouwen waardoor een deel van de gravures verloren is gegaan.

De verspreiding van de afbeeldingen wordt telkens in grote mate bepaald door de morfologische kenmerken die uniek zijn voor iedere grot. In de grot van Portel zijn de linkerwanden veel minder gedecoreerd omdat ze vochtiger en minder regelmatig zijn. In Pair- non-Pair en in Chauvet zou de aanwezigheid van licht een bepalende rol hebben gespeeld. Vaak zijn moeilijk toegankelijke en verborgen delen van de grotten juist meer gedecoreerd en in Chauvet en in Gabillou lijkt men meer regelmatige wanden juist genegeerd te hebben. Bepaalde afbeeldingen zoals deze op het paardenpaneel in Chauvet bevinden ze zich wel op goed zichtbare plaatsen. Of de plaats van de dierenafbeeldingen zelf bepaald wordt door de onregelmatigheden in de wanden is minder duidelijk. Er zijn hiervoor ook verschillen per site. In Portel zijn er waarschijnlijk sommige reliëfs vormen suggestief geweest voor het afbeelden van bepaalde diersoorten. In Gabillou daarentegen zijn de onregelmatigheden volgens Gaussen eerder toevallig in de afbeeldingen zijn geïncorporeerd.

De dichtheid van de afbeeldingen verschilt sterk van grot tot grot en binnen de grot zelf zijn er ook verschillen in concentratie. De afbeeldingen in Gabillou hebben de dichtste verspreiding. Bijna de volledige oppervlakte van de wanden is benut en ook op de gewelven komen veel afbeeldingen voor. Het gewelf is er laag en de grot was vroeger niet gemakkelijk toegankelijk.

68 In Pair-non-Pair is het gewelf hoger en de galerij breder. Toch zijn de gravures allemaal dicht bij elkaar nabij de ingang geconcentreerd. Er zijn veel overlappingen. In Chauvet zijn de afbeeldingen in het eerste deel veel minder dicht geconcentreerd dan deze in het tweede gedeelte. Ook in Portel waar er weinig overlappingen voorkomen en de afbeeldingen niet zo dicht verspreid zijn, komen de grootste concentraties achteraan in de galerijen voor en in de moeilijkere toegankelijke delen. In de boven water gebleven zalen van Cosquer vertonen de afbeeldingen geen duidelijke concentraties en over het algemeen is de dichtheid er niet zo groot.

Opvallend is dat de twee jongste grotten de duidelijkste organisatie in panelen vertonen. In Chauvet vertonen vooral de panelen in het tweede deel van de grot een duidelijke organisatie. In Pair-non-Pair zijn er niet echt scènes te zien maar de dieren zijn symmetrisch tegenover elkaar, boven elkaar en achter elkaar geplaatst. Op het Paneau des Rennes in Chauvet en op paneel 3 en 4 van Pair-non-Pair zijn er dieren afgebeeld die kruisend overlappen (Fig. B-2, Fig. B-7 en Fig. B-8). In Cosquer en in Portel is de schikking in panelen minder duidelijk, er komen veel geïsoleerde figuren voor. Gabillou heeft geen echte panelen, de figuren komen onafgebroken voor op de wanden. Er zijn geen scènes, enkele figuren zijn wel dynamisch afgebeeld.

5.2.2. Dierenafbeeldingen

De verspreiding van de verschillende soorten lijkt niet willekeurig gebeurt te zijn in Chauvet, Gabillou en Portel. In Cosquer zijn er geen echte clusters van bepaalde diersoorten. In Pair- non-Pair zijn alle dierenafbeeldingen op eenzelfde plaats geconcentreerd, er zijn wel verschillen in samenstelling tussen de panelen.

De paardenafbeeldingen zijn in alle grotten min of meer over de gehele ruimte verspreid maar ze vertonen hier en daar enkele concentraties. In Chauvet zijn er concentraties op de grote panelen in het tweede deel van de grot. In Gabillou zijn paarden het enige thema op de linkerwand van de Salle du Lièvre. De paardenafbeeldingen in Portel zijn in alle galerijen geregistreerd, maar in galerij 3 is er een concentratie en ook in galerij 2 zijn ze bijna de enige diersoort. In Pair-non-Pair zijn ze centraal afgebeeld op twee van de vier panelen.

De verspreiding van de runderen is het meest opvallend in Chauvet. Ze komen daar enkel in het tweede deel van de grot voor en de bizons zijn vooral in de Salle du Fond afgebeeld. In

69 Cosquer komen de runderen verspreid voor over de ruimte maar ze zijn iets meer geclusterd in het noordoosten van zaal 1. De runderen in Portel zijn het meest in galerij 4 en de centrale kruising afgebeeld, waar de paarden het minst voorkomen. In Gabillou zijn ze ook over de volledige galerij verspreid

De hertachtigen in Gabillou zijn op drie afbeeldingen na allemaal in de Salle des Rennes geconcentreerd. In Chauvet zijn er slechts twee hertachtigen in het eerste deel van de grot afgebeeld. Ze zijn vaak geïsoleerd voor. In Pair-non-Pair hebben ze een centrale positie op twee van de vier panelen. De hertachtigen in Portel komen enkel in de centrale kruising en galerij 4 voor.

In Pair-non-Pair is de helft van de steenbokkenafbeeldingen geconcentreerd op het eerste paneel. De steenbokken zijn er nooit centraal op de panelen afgebeeld, maar eerder langs de randen, wat overeenkomt met de theorie van Leroi-Gourhan. De steenbokkenafbeeldingen in Chauvet vertonen een cluster in de omgeving van het paardenpaneel. In de Salle du Fond waar de grootste concentraties van dierenafbeeldingen te vinden zijn, is er slechts een steenbokkenafbeelding gevonden. In Gabillou is er geen specifieke clustering. In Portel komen ze net al de herten in centrale kruising en camarin voor.

Mammoetenafbeeldingen zijn volgens Leroi-Gourhans theorie wel centraal gepositioneerd. De mammoetenafbeeldingen van Chauvet vertonen een concentratie in het middengedeelte van de grot. Soms zijn ze geïsoleerd op meer afgelegen plaatsen waar er geen andere afbeeldingen voorkomen. Ze zijn bijna nooit het centrale thema op de panelen. In Pair-non- Pair zijn de drie mammoetenafbeeldingen ook niet het meest centraal afgebeeld. Een afbeelding is zelfs geïsoleerd. De mammoet in Portel is afgebeeld in de centrale kruising naast een hert.

De twee andere dominante diersoorten in Chauvet komen zowel in het eerste als in het tweede deel voor, maar vertonen een sterke concentratie in de Salle du Fond (73% van katachtigen en de helft van de neushoorns). In Gabillou vertonen drie katachtigen geen bijzondere verspreiding, twee zijn vooraan in de grot afgebeeld, één meer achteraan. De Katachtige in Portel is afgebeeld in een nis in galerij 4.

70 De beren in Chauvet zijn de enige dieren die meer in het eerste gedeelte van de grot zijn afgebeeld. De beer in Gabillou bevindt zich in de Salle du Lièvre waar de meeste zeldzame dierenafbeeldingen zijn gegraveerd. In Portel zijn de minder voorkomende diersoorten ook bij elkaar afgebeeld in de camarin in zaal 4 en in galerij 1 ter hoogte van de centrale kruising, in de andere twee galerijen komen enkel paarden en bizons voor. De alken in Cosquer zijn alledrie op één paneel weergegeven, maar de vissen en zeehonden zijn verspreid over de hele ruimte.

5.2.3. Antropomorfe afbeeldingen

De vrouwenafbeelding, het composietwezen en de vulva-afbeeldingen van Chauvet bevinden zich allemaal in het diepste gedeelte van de grot en zijn op plaatsen van belangrijke doorgangen afgebeeld. In Gabillou zijn de antropomorfen verspreid over de hele grot maar de sorcier en de vrouwenfiguur bevinden zich ook samen aan het einde van de gang. Dit versterkt de hypothese dat er bepaalde associaties zijn tussen de thema’s en de topografie. De plaatsing van het composietwezen in Cosquer is niet opvallend, de geslachtssymbolen zijn verspreid in functie van natuurlijke onregelmatigheden in de wanden. In Portel lijken de mensenafbeeldingen ook geen specifiek verspreidingspatroon te volgen. Ze zijn juist meer verspreid dan de meeste diersoorten en komen in alle galerijen voor.

5.2.4. Handen

De negatieve en positieve handafdrukken zijn op een na allemaal afgebeeld op twee panelen in de Galerie des Panneaux Rouges. De handpalmafdrukken zijn in de ganse grot voor maar er is een sterke concentratie in de Salle Brunel. In Cosquer zijn de handen de enige soort afbeeldingen die een geclusterde verspreiding kennen. Ze zijn afgebeeld op moeilijk bereikbare plaatsen. De zekere positieve handafdruk in Portel is afgebeeld in een holte in de wand.

5.2.5. Tekens

In Chauvet is de meerderheid van de tekens afgebeeld in het eerste deel van de grot. Op het Paneau des Signes overheersen ze zelfs. In Gabillou valt het op dat de tekens meer op het gewelf zijn afbeeld dan de figuratieve afbeeldingen. Er is een concentratie te zien in de Salle Ronde.

71 De verspreiding per soort is verschillend in alle grotten. De strepen zijn steeds over de gehele lengte van de grot verspreid. Dit geld ook voor de stippen. Op sommige plaatsen zijn ze de enige decoraties (in de Salle Morel in Chauvet en in de diaklaas in Portel).

5.3. Technische vergelijking

5.3.1. Algemeen

In Pair-non-Pair en in Gabillou bestaan alle afbeeldingen uit gravures. Men heeft in beide grotten wel verfresten gevonden op de wanden. Deze vullen de afbeeldingen niet mooi op maar bevinden zich zowel in de gravures als in en rond de figuren. Op andere drie sites komen er zowel gravures als rode en zwarte afbeeldingen voor. In Cosquer bestaat 66,38% van de afbeeldingen uit gravures, in Chauvet en in Portel is de meerderheid van de afbeeldingen met zwarte pigmenten gemaakt. Andere kleuren of combinaties van rood en zwart zijn zeldzaam. Pigmenten in combinatie met gravures komen op de drie sites voor, maar steeds in kleine aantallen.

De gravures (witte afbeeldingen) zijn meestal ingekrast met een hard voorwerp, enkel in Chauvet heeft men ook afbeeldingen ingedrukt met de vinger in klei op de wanden. Deze techniek is in Cosquer alleen toegepast voor het maken van de vele tracés digitaux, niet voor de dierenafbeeldingen of tekens.

In Chauvet heeft men een duidelijk patroon kunnen waarnemen in de verspreiding van de technieken. De rode afbeeldingen zijn dominant in het eerste deel, de witte in de eerste helft van het tweede deel en de zwarte in de Galerie des Mégacéros en de Salle du Fond. In Cosquer heeft men geen grote verschillen kunnen waarnemen. De gravures zijn verspreid over de volledige grot. De zwarte zijn iets meer geconcentreerd, vooral in de omgeving van het paardenpaneel. De twaalf rode tekens zijn verspreid over de gehele ruimte. De rode handen zijn echter allemaal afgebeeld in het noordoosten van zaal 1. In Portel is de verspreiding van de technieken minder opvallend dan in Chauvet maar er zijn toch ook enkele duidelijke verschillen. De gegraveerde afbeeldingen komen voor meer dan de helft in galerij 4 voor. In galerij 2 is er geen enkele gravure gevonden en in galerij 3 slechts één. Rode afbeeldingen zijn in alle vier de galerijen geregistreerd. In Galerij 3 komen er slechts zes voor. Galerij 2 is de enige galerij waar de zwarte afbeeldingen niet in de meerderheid zijn. De rode afbeeldingen komen er dubbel zoveel voor.

72

5.3.2. Dierenafbeeldingen

Fig. 35: Technieken van de dierenafbeeldingen

In Cosquer lijken de rode pigmenten voorbehouden voor de handstempels en de tekens, er is geen enkele dierenafbeelding in het rood afgebeeld. Op de andere twee sites komen rode dierenafbeeldingen wel voor maar veel minder dan zwarte.

De paarden en de runderen zijn in Portel en in Chauvet merendeel in het zwart afgebeeld (Fig. 35). In Cosquer zijn alle categorieën meer gegraveerd, het zijn wel vooral de paarden en de runderen die met zwarte kleurstoffen zijn getekend. De hertachtigen zijn in Chauvet vooral zwart (84%). In Cosquer komen er weinig zwarte hertachtigen voor (5,88%). In Portel zijn er twee rode, twee gegraveerde en drie zwarte herten afgebeeld.

In Chauvet zijn de afbeeldingen van de geitachtigen vooral gegraveerd (70%). Er komen weinig zwarte voor (10%). In Cosquer zijn er ook meer gegraveerde geitachtigen (90,91%) in vergelijking met de paarden en de runderen. De twee steenbokken in Portel daarentegen zijn getekend met pigmenten: de ene zwart, de andere bichroom.

73 Ook de mammoeten in Chauvet zijn vooral met gravures weergegeven (65,71%). De mammoetenkop in Portel is ook gegraveerd, terwijl er op deze site veel meer schilderingen voorkomen dan gravures.

Voor de katachtigen in Chauvet komen er dan weer veel minder gravures voor (slechts 4%). 64% is met zwarte pigmenten weergegeven. De mogelijke katachtige in Cosquer is ook zwart. Deze in Portel is eveneens voor het grootste gedeelte zwart.

De uil in Chauvet is gegraveerd, deze in Gabillou is zwart. Ook de alken in Cosquer zijn zwart. De zeehonden en vissen in Cosquer zijn zoals de meerderheid van de dieren allemaal gegraveerd. Ook de vis in Portel is gegraveerd. De muskusossen in Chauvet zijn zwart en de beren zijn er de enige soort die vooral in het rood is afgebeeld.

5.3.3. Antropomorfe afbeeldingen

In Portel is er een duidelijk verschil in techniek tussen de mensen- en dierenafbeeldingen. Vijf van de zes antropomorfen zijn in het rood afgebeeld terwijl deze kleur voor de dierenafbeeldingen zelden is gebruikt (minder de 10%). Op de andere sites is er geen verschil tussen de dieren- en de mensenafbeeldingen. In Chauvet zijn de mensenafbeeldingen allebei zwart, de geïsoleerde vulva’s gegraveerde of zwart. L’homme tué en de realistische fallusafbeelding in Cosquer zijn gegraveerd, de andere geslachtssymbolen zijn vooral zwart.

5.3.4. Handstempels

Alle handafdrukken in Chauvet zijn met rode pigmenten gemaakt. In Cosquer zijn de handafdrukken zoals de meerderheid van de afbeeldingen vooral met zwarte pigmenten gemaakt, maar ongeveer een derde is rood, wat veel is tegenover de andere thema’s. De positieve handstempel in Portel is tweekleurig, de negatieve is rood.

5.3.5. Tekens

In Chauvet is de meerderheid van de tekens rood. In het tweede deel van de grot zijn ze voornamelijk gegraveerd. Hoewel daar voor de dierenafbeelding vooral zwart is gebruikt, is er nog geen enkel zwart teken gevonden. In Cosquer zijn de tekens zoals de dierenafbeeldingen vooral gegraveerd en zwart. Enkele tekens zijn in het rood afgebeeld, terwijl deze kleur niet gebruikt is voor de

74 dierenafbeeldingen. Er komen ingekleurde rechthoeken voor die men ook in Gabillou gevonden heeft. In Portel is de dominante kleur voor de tekens duidelijk rood.

5.4. Morfologische vergelijking

5.4.1. Volledigheid

a) Dierenafbeeldingen

Fig. 36: Volledigheid van de dierenafbeeldingen

In Pair-non-Pair en Portel is meer dan 60% van de dierenafbeeldingen volledig afgebeeld. Geïsoleerde dierenkoppen komen weinig voor. Op de drie andere sites is de meerderheid

75 onvolledig. In Cosquer en Gabillou heeft men de dieren meestal tot de kop met nek gereduceerd. Dit geldt ook in Chauvet voor een groot deel van de afbeeldingen maar er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar. Chronologisch is er dus geen echte evolutie te zien. Enkel het feit dat in Cosquer en Gabillou veel dierenafbeeldingen tot hoofden gereduceerd zijn, terwijl deze sites mogelijk voor een deel chronologisch kunnen overeenkomen, is opvallend.

In Pair-non-Pair zijn alle diersoorten meer volledig afgebeeld. Op de andere sites zijn er onderlinge verschillen tussen de soorten maar er is geen enkele soort meer volledig of meer onvolledig op alle sites. In Chauvet, Gabillou en Cosquer zijn het vooral de paarden en de runderen die tot koppen zijn gereduceerd, maar in Portel zijn dit juist de soorten die meest volledig zijn afgebeeld.

In Chauvet is de helft van de paardenafbeeldingen volledig. Bij de onvolledige afbeeldingen is enkel het hoofd of het voorste gedeelte weergegeven. In Cosquer en Gabillou zijn de meeste paardenafbeeldingen afzonderlijke hoofden. Net als in Pair-non-Pair zijn in Portel de meeste paarden volledig afgebeeld.

De runderenafbeeldingen vertonen ongeveer hetzelfde patroon maar in Chauvet heeft men net als in Cosquer en Gabillou duidelijk de voorkeur gehad om enkel de koppen af te beelden. In Pair-non-Pair zijn twee van de drie runderen volledig en ook in Portel is 76% van de runderen volledig afgebeeld.

Er zijn geen cijfergegevens gepubliceerd voor de volledigheid van de steenbokkenafbeeldingen in Chauvet. De meerderheid is onvolledig. Voor 45% van de steenbokken is enkel het hoofd of enkel de hoorn met het begin van de ruglijn getekend. In Gabillou is de meerderheid van de geitachtigen gereduceerd tot de kop, er komt geen enkele volledige afbeelding voor. In Cosquer waar ook de meeste dierenafbeeldingen onvolledig zijn zien we net het omgekeerde voor de geitachtigen: bijna 60% is volledig afgebeeld. In Portel is er één volledige steenbok en één steenbok die zoals in Chauvet gereduceerd is tot de horens met nek- en ruglijn.

Bijna de helft van de hertachtigen in Chauvet is volledig afgebeeld, de onvolledige afbeeldingen zijn voorste gedeeltes en koppen. In Cosquer is 60% onvolledig, 24% van de

76 hertenafbeeldingen zijn koppen. Er komen ook twee afzonderlijke geweien en een gewei met nek en ruglijn voor. Wat in Cosquer het geval was voor de geitachtigen zien we in Gabillou voor de hertachtigen. 60% van de hertachtigen is volledig afgebeeld. In Portel is er slechts een volledige afbeelding, twee afbeeldingen van koppen, drie geweien en een gewei met ruglijn.

De mammoeten in Chauvet zijn meestal onvolledig afgebeeld (58,57%) en gereduceerd tot de rug- en neklijn. Afzonderlijke koppen komen weinig voor. In Pair-non-Pair zijn de mammoetenafbeeldingen op een na volledig maar de onvolledige (een mammoetenkop) wordt overlapt door een andere afbeelding. In Portel heeft men ook de afbeelding van een mammoetenkop gevonden.

De katachtigen in Chauvet zijn meestal onvolledig afgebeeld (slechts 11 volledige). 26,67% zijn koppen. In de andere grotten waar de katachtigen in veel kleinere aantallen voorkomen lijkt men de voorkeur te hebben gehad om enkel de kop af te beelden: in Cosquer is de enige (twijfelachtige) kattenafbeelding een afzonderlijke kop, dit geldt ook voor de katachtige in Portel. Twee van de drie katachtigenafbeeldingen in Gabillou zijn koppen.

In Chauvet komen vijftien beren voor maar er zijn geen kwantitatieve gegevens over de volledigheid gepubliceerd. De beer in Gabillou is volledig.

Alle zeldzame dieren zoals de zeehonden, alken, vogels, vissen, muskusossen en de haas zijn volledig afgebeeld.

b) Antropomorfe afbeeldingen

Als de geïsoleerde geslachtssymbolen niet mee worden gerekend, zijn de meeste antropomorfe afbeeldingen volledig afgebeeld. De sorciers zijn op één figuur in Gabillou na telkens volledig afgebeeld. De twee vrouwenafbeeldingen zijn onvolledig: in Chauvet ontbreekt het bovenlichaam, bij de vrouwenfiguur in Gabillou ontbreekt het hoofd. In Gabillou komt er één geïsoleerd fantomenhoofd voor en een menselijke silhouet zonder hoofd. De femme à l’anorak is volledig afgebeeld. Vier van de vijf fantomen in Portel min of meer volledig afgebeeld. Er komt ook een geïsoleerde afbeelding van een hand voor (geen handstempel).

77 5.4.2. Afmetingen

a) Dierenafbeeldingen

Gemiddelde lengte dierenafbeeldingen

100 90 80 70 Chauvet 60 Pair-non-Pair 50 Cosquer Gabillou 40 Lengte (cm) Portel 30 20 10 0

Fig. 37: Gemiddelde lengtes van de dierenafbeeldingen

De afmetingen van de afbeeldingen zijn heel gevarieerd voor alle diersoorten en alle grotten. Toch zijn er enkele verschillen te zien per site en per diersoort. Omdat de hoogte niet altijd aangegeven was kon men enkel de lengte van de afbeeldingen in beschouwing nemen. De gemiddelde lengte van de dierenafbeeldingen is het grootst in Chauvet (Fig. 37). De variatie is niet gekend. In Pair-non-Pair zijn de lengtes van de afbeeldingen gemiddeld meer dan 12,5 cm kleiner, maar er zijn grote variaties. De kleinste afbeelding is slechts 20 cm lang en de grootste 141 cm . Het reuzenpaard met een lengte 250 cm wordt als uitschieter beschouwd. In Cosquer en Portel is de gemiddelde lengte van de dierenafbeeldingen ongeveer gelijk (52,55 ± 35,68 cm en 53,77 ± 25,76 cm). De gravures van Gabillou zijn gemiddeld veel kleiner (30,08 ± 13,22 cm). De lengtes van de afbeeldingen variëren tussen 12 cm en 60 cm. Eén afbeelding (n° 64) heeft een lengte van 90 cm en werd als uitschieter beschouwd. Waarschijnlijk hangen de afmetingen grotendeels samen met de ruimte die men had en zijn ze chronologisch weinig betekenisvol. Gabillou is de meest dicht gedecoreerde, smalste en laagste grot. Chauvet daarentegen bestaat uit ruime zalen met hoge gewelven. Belangrijker voor de intersite studie zijn de verschillen in afmetingen tussen de verschillende diersoorten. De verschillen worden overlopen in functie van de werkelijke afmetingen van de dieren.

78

Fig. 38: Lengtes van de dierenafbeeldingen per site

De gemiddelde lengte van de paarden zijn telkens groter dan het algemeen gemiddelde. In Gabillou en Portel hebben ze gemiddeld de grootste afmetingen. In Pair-non-Pair en Gabillou is er een afbeelding die veel grotere afmetingen heeft (Fig. 38). Dit zijn allebei paarden.

Prehistorische runderen hadden imposante afmetingen. Mannelijke bizons konden tot 350 cm lang worden en de oerossen tot 310 cm (Barrière 1993a, p. 111-115). De enige site waar ze (duidelijk) groter zijn afgebeeld dan de andere dieren is Cosquer. In Portel zijn de bizonafbeeldingen iets minder lang dan de paarden. Hetzelfde geldt voor de runderen in Gabillou. Ze zijn nergens de kleinste soort.

De hertachtigen hebben in Pair-non-Pair en Cosquer gemiddeld vrij grote afmetingen. Ze zijn er de tweede grootste soort. Zoals in de intrasite studie al aangehaald, zijn het in Cosquer de twee reuzenherten die het grootst zijn, wat overeenkomt met de realiteit. Reuzenherten hadden een schofthoogte van 2 m, terwijl de schofthoogte van de rendieren en de herten maximum 1,40 m kan worden (Crémadès 1993, p.138). In Pair-non-Pair is het reuzenhert pas de derde grootste hertenafbeelding.

79 Op de jongste sites hebben de hertachtigen kleinere afmetingen. In Gabillou, waar het bijna allemaal afbeeldingen zijn van rendieren, is dit het duidelijkst.

De gemiddelde afmetingen van de volledige geitachtigen zijn zowel in Pair-non-Pair als in Cosquer klein. Ook in Portel is de volledige steenbok veel kleiner dan het algemene gemiddelde (30 cm t.o.v. 53,77 ± 25,76 cm). Deze diersoort is dan ook kleiner dan de bovengenoemde soorten. Mannelijke steenbokken worden tot 1,60 m lang en hebben een maximale schofthoogte van 80 cm (Sacchi 1993, p. 123).

De mammoeten zijn de grootste dieren die zijn afgebeeld in de Paleolithische kunst maar hun hoogte is groter dan hun lengte. Hun afmetingen zijn wel lange tijd overschat. Eén van de grootste exemplaren gevonden in Siberië heeft een hoogte van 320 cm en een lengte van 270 cm (Barrière 1993b, p. 152). De gemiddelde mammoetenafbeeldingen in Chauvet zijn 20 cm groter dan het algemeen gemiddelde. Ze zijn ongeveer even groot dan de neushoorns, maar wel veel kleiner dan de katachtigen. In Pair-non-Pair zijn de twee volledige mammoeten eerder klein afgebeeld (50,00 ± 21,21 cm t.o.v. cm 57,50 ± 28,84 cm).

De gemiddelde lengte van de elf volledige katachtigenafbeeldingen in Chauvet steken ver uit boven het gemiddelde (138,38 ± 74,60 cm). Sommige hoofden zijn zelfs meer dan levensgroot. De volledige katachtige in Gabillou is ook veel groter afgebeeld dan het gemiddelde van de dierenafbeeldingen (60 cm t.o.v. 30,08 ± 13,22 cm).

De zeldzame dieren lijken over het algemeen kleinere afmetingen te hebben. In Cosquer hebben alle zeedieren kleinere afmetingen (24,69 ± 12,32 cm t.o.v. 52,55 ± 36,09 cm). Dit geldt ook voor de vogels in Chauvet, Gabillou en Portel (45 cm t.o.v. 70 cm in Chauvet, 35 cm t.o.v. 53,77 ± 25,76 cm in Portel en 15 cm t.o.v. 30,08 ± 13,22 cm in Gabillou). De hazenafbeelding in Gabillou is ook klein afgebeeld (23 cm lang). Dit is niet zo verwonderlijk aangezien deze ook de kleinste soorten zijn. De twee muskusossen in Chauvet daarentegen worden ook klein afgebeeld (minder dan 50 cm lengte), terwijl dit een grote diersoort is (gemiddeld 170-250 m lengte) (Barrière 1993, p. 120).

Geen enkele diersoort is dus op alle sites groter afgebeeld. De steenbokken en de zeldzame dieren zijn wel altijd kleiner afgebeeld. Op drie sites zijn de dominante soorten ook het grootst. In Chauvet zijn de katachtigen, neushoorns en mammoeten allemaal groter dan

80 gemiddeld. Vooral de katachtigen springen er bovenuit. Voor de andere diersoorten is er geen informatie beschikbaar. Ook in Gabillou zijn de dominante dieren (de paarden) het grootst afgebeeld en dit geldt ook voor Portel: de paarden en runderen zijn groter dan de andere volledige dieren. De paarden zijn gemiddeld iets groter, maar ook meer gevarieerd. In Cosquer komen de paarden pas op de tweede plaats, na de runderen en de hertachtigen. In Pair-non-Pair zijn de meest talrijk afgebeelde dierenafbeeldingen, de steenbokken, juist het kleinst.

Men kan stellen dat in Cosquer de relatieve verhoudingen tussen de dieren het meest gerespecteerd zijn. De relatieve verhoudingen van de afmetingen van de verschillende diersoorten lijken meestal niet gerespecteerd te zijn, vooral in Pair-non-Pair is dit duidelijk. Runderen en mammoeten hebben normaal de grootste lengtes. Gevolgd door de herten en de paarden, dan de geitachtigen.

b) Antropomorfe afbeeldingen

De volledige mensenafbeeldingen waarvan de lengtes gekend zijn, zijn bijna altijd kleiner dan de gemiddelde dierenafbeeldingen. Alleen de sorcier achteraan in de grot in Gabillou is groter, zijn belang wordt dus zowel door zijn plaatsing als zijn lengte benadrukt. In Chauvet zijn er geen afmetingen gepubliceerd voor de sorcier achteraan in de grot.

5.4.3. Richting

a) Dierenafbeeldingen

De meerderheid van de dierenafbeeldingen zijn in profiel weergegeven. Slechts enkele worden in vooraanzicht afgebeeld, deze werden samen met de afbeeldingen waarvoor men de richting niet heeft kunnen bepalen en met de afbeeldingen waarvoor geen gegevens beschikbaar zijn in de categorie ‘andere’ geplaatst.

In Chauvet en in Portel, de sites die chronologisch het verst van elkaar verwijderd zijn, lijkt men een voorkeur gehad te hebben om de afbeeldingen in links profiel weer te geven. In Pair- non-Pair en in Cosquer is het aantal linkse en het aantal rechtse profielen ongeveer gelijk, er zijn iets meer linkse profielen. Gabillou is de enige site waar er meer rechts georiënteerde afbeeldingen zijn.

81 Voor Pair-non-Pair, Gabillou en Portel kon men nagaan of de oriëntatie iets te maken heeft met een voorkeur om de dieren naar binnen of naar buiten af te beelden. In Pair-non-Pair was er geen verschil te zien, in Gabillou ook niet. In Portel is de meerderheid van de dieren naar binnen gericht.

Er zijn op elke site duidelijke verschillen in richting tussen de diersoorten onderling. Buiten de mammoeten, die op twee van de drie sites slechts in kleine aantallen voorkomen, is er geen enkele diersoort die op alle sites meer links of meer rechts georiënteerd is. In Pair-non-Pair zijn de mammoeten en de paarden het meest afwijkend georiënteerd tegenover het totaal, in Cosquer de runderen, in Gabillou de herten en in Portel de paarden. Voor Chauvet zijn er enkel voor de drie dominante soorten afzonderlijk gegevens gepubliceerd over de richting. Ze zijn alledrie voor meer dan 70% naar links gericht. De andere soorten van deze grot konden niet vergeleken worden.

b) *Antropomorfe afbeeldingen

Enkele antropomorfe afbeeldingen zijn in vooraanzicht weergegeven. De oriëntatie van de andere mensenafbeeldingen komt overeen met deze van de dieren. De venus afbeelding in Chauvet is in vooraanzicht weergegeven, het composietwezen net zoals de meerderheid van de dieren in links profiel. De sorcier in Gabillou is in rechts profiel weergegeven, maar wel naar links gericht (hij valt op zijn rug). In Gabillou zijn er vijf van de acht antropomorfe afbeeldingen in rechts profiel afgebeeld. Vier van de zes antropomorfe afbeeldingen in Portel zijn links georiënteerd, zoals de meeste de dierenafbeeldingen op de site.

82 6. VERGELIJKING MET ANDERE STUDIES

6.1. Thema

Een volledige database van de tienduizenden op heden ontdekte Laat-Paleolithische wandafbeeldingen bestaat nog niet (Lorblanchet 1995, p. 49). Om dit op een nauwkeurige manier uit te voeren, zullen eerst heel wat oude inventarissen gecontroleerd en herbestudeerd moeten worden. Desondanks hebben Leroi-Gourhan en Sauvet, twee vorsers met een structuralistische visie op de Laat-Paleolithische kunst, de verhoudingen van de verschillende figuratieve thema’s voor een groot deel van de Paleolithische wandafbeeldingen berekent. Leroi-Gourhan baseerde zich op de inventarissen van 66 grotten en abri’s (Leroi-Gourhan 1965, p. 82). Sauvet baseerde zich op 1.659 afbeeldingen verspreid over 54 Franse en 26 Spaanse grotten (Sauvet 1988, p. 6-7). De resultaten komen min of meer overeen (Lorblanchet 1995, p. 49). Hieronder wordt de thematiek van de vijf bestudeerde grotten kort vergeleken met de algemene statistieken berekend door Sauvet en met een aantal andere vergelijkende thematische studies.

100% Andere 90% Neushoorns 80% Katachtigen 70% Beren 60% Antropomorfen 50% Mammoeten 40% 30% Geitachtigen 20% Hertachtigen 10% Runderen 0% Paarden St udie Chauvet Pair-non- Cosquer Gabillou Portel Sauvet Pair

Fig. 39: Verhoudingen van de gedetermineerde dierenafbeeldingen op de bestudeerde sites en in de studie van Sauvet

Volgens de studies van Sauvet is paard in alle regio’s en het meest frequent afgebeelde thema, gevolgd door de runderen waarvan 17,5% bizons (Sauvet 1988, p. 7). Het soortenspectrum van de sites uit de vroegste periodes (Chauvet en Pair-non-Pair) zijn het meest afwijkend (Fig. 39). In Chauvet zijn de percentages van de afbeeldingen van katachtigen, mammoeten, neushoorns en beren buitengewoon hoog (64% van de gedetermineerde afbeeldingen). In de statistieken van Sauvet vormen deze soorten samen

83 slechts 14,7% van de gedetermineerde dierenafbeeldingen. Volgens vergelijkend thematisch onderzoek met andere kunst uit het Aurignaciaan zouden afbeeldingen van ‘gevaarlijke dieren’ typisch zijn voor de periode. In zuidwest Duitsland zijn er in vier grotten (Vogelherd, Hohle-Fels, Hohlenstein-Stadel en Geissenklösterle) ivoren beeldjes gevonden in lagen die dateren uit de periode 32.000-34.000 BP. Ze zijn gemaakt met verfijnde technieken en de thema’s komen overeen met deze in Chauvet (Clottes 1995, p. 18-19, Feruglio 2006, p. 217). In de weinige grotkunst in Aquitanië die met zekerheid in het Aurignaciaan kan worden geplaatst (23 afbeeldingen op 6 sites), komen de thema’s van de ‘gevaarlijke dieren’ ook frequenter voor dan in de latere periodes (26% van de gedetermineerde dierenafbeeldingen). Een aantal grotten die mogelijk aan het Aurignaciaan kunnen worden toegewezen (La Grande Grotte d’Arcy-sur-Cure, Grotte du Cheval, Aldène, La Baume Latrone en Grotte Bayol) vertonen thematisch ook de gelijkenissen met Chauvet (Clottes 1995, p. 24-27). Hun aantallen zijn veel kleiner maar volgens Clottes kunnen hun herhaalde associaties niet toevallig zijn.

Vanaf het Gravettiaan of aan het einde van het Aurignaciaan zou er een shift zijn geweest naar meer bejaagde diersoorten (Clottes 1995, p. 31). Toch zijn de verhoudingen van de diersoorten nog steeds afwijkend tegenover deze van Sauvet. In het Gravettiaan in Aquitanië waarbinnen Pair-non-Pair zich situeert zijn steenbokken en herten het meest voorkomend (Delluc & Delluc 1991, p. 328). In Cosquer waar een deel van de dierenafbeeldingen aan het Gravettiaan zijn toe te schrijven de zijn de paarden wel duidelijk het dominante thema, maar zijn de geitachtigen de tweede meest voorkomende soort. In Gabillou en Portel komen ze veel minder voor.

Hoewel paard tijdens de latere periodes over het algemeen het dominante thema was, mogen de statistieken hier ook niet veralgemeend worden. Er zijn veel regionale en chronologische variaties. Sauvet maakte een chronologische en geografische onderverdeling in zijn cijfers. Hij verdeelde de afbeeldingen in twee periodes en zes regio’s. Het meest opvallendste zijn de grote hoeveelheid hindes in Cantabrië in stijl III, het belang van mammoeten in Perigord in stijl IV en het grotere aantal rendieren in Quercy in stijl IV (Sauvet 1988, p. 7).

Gabillou komt het best overeen met de globale cijfers van Sauvet maar heeft zoals de andere twee jongere sites een groter percentage paarden. De thematische samenstellingen van Gabillou komt goed overeen met de thematiek in de grot van Lascaux die zich in dezelfde regio en dezelfde periode situeert (Clottes 2003b, p. 49). In Portel is het grote aantal bizons

84 opvallend maar dit is geen alleenstaand feit. Volgens Vialou’s studie van elf grotten uit het Magdaleniaan in Ariège (waar Portel één van is) bestaan de dierenafbeeldingen er voor 41% uit bizons. Paard komt er globaal gezien zelfs pas op de tweede plaats (20,2%) (Vialou 1986, p. 339-340).

6.2. Techniek

In zijn studie van de elf grotten in Ariège heeft Vialou ook onderzoek gedaan naar de verschillende technieken. Gravures komen over het algemeen het meest voor in de Pyreneeën (71,5% van de dierenafbeeldingen en 57,5% van de tekens). Portel, waar er vooral schilderingen zijn gevonden, is dus een uitzondering. Interessant is het verschil tussen de rode en de zwarte afbeeldingen. De geschilderde dieren zijn voor 85,6% in het zwart afgebeeld en slechts 12,6% is rood, de geschilderde tekens daarentegen zijn voor 73,3% rood (Vialou 1986, p. 353-355). “Il ne fait aucune doute que le choix des colorant se fait en fonction des thèmes abstract et figuratifs” (Vialou 1986, p. 355). Op het niveau van de diersoorten heeft Vialou geen belangrijke verschillen gevonden. De bizons en de paarden zijn het meest in het rood afgebeeld, maar dit zijn ook de meest voorkomende thema’s. Opmerkelijk in Portel is dat ook de mensenafbeeldingen meer met de rode techniek zijn geassocieerd. Dit is geen regionaal of chronologisch gegeven. In de andere grotten zijn de mensenafbeeldingen meer gegraveerd of zwart (Vialou, 1986, p. 353-357).

In Chauvet was het opvallend hoe de mammoeten afwijken van de andere twee dominante soorten. De meeste mammoeten zijn gegraveerd of met de vinger in de kleiige wanden getekend, terwijl de meerderheid van de neushoorns zwart is. Rouffignac is de Laat- Paleolithische grot die het meest bekend staat om zijn grote hoeveelheid mammoetenafbeeldingen. De grotkunst is niet absoluut gedateerd maar wordt aan het Midden-Magdaleniaan toegeschreven op basis van stijl. De technieken die men gekozen heeft om de mammoeten af te beelden zijn bijna identiek aan deze in Chauvet (Fig 40). De andere dieren, vooral bizons en paarden, zijn er ook overwegend in het zwart afgebeeld. Het zou interessant zijn om de technieken in andere mammoetheiligdommen te vergelijken om na te gaan of deze overeenkomstige conventie doorheen het heel Paleolithicum is toegepast, of het eerder toevallig is.

85

Fig. 40: Technieken mammoeten en andere dierenafbeeldingen in Chauvet en Rouffignac

De katachtigen, een andere dominante soort in Chauvet zijn vooral in het zwart afgebeeld. Dit geldt ook voor de twee katachtigen op de andere bestudeerde sites waar pigmenten zijn gebruikt. Clottes en Azéma hebben in 2005 een globale studie uitgevoerd in het kader van hun onderzoek naar de katachtigen Chauvet (Clottes & Azéma 2005, p. 102-117) Hieruit blijkt dat ze op de meeste andere sites gegraveerd zijn. Wat aantoont dat de gegevens in deze studie voor deze diersoort te kleinschalig zijn om algemene besluiten uit te trekken.

6.3. Richting

Tabel 7: Verhoudingen van links en rechts georiënteerde dierenafbeeldingen volgens de statistische gegevens van Sauvet

Bij zijn onderzoek naar de oriëntaties van de dierenafbeeldingen in de Paleolitische grotkunst voerde Sauvet in 2005 een statistische studie uit op 3554 figuren. Globaal gezien zijn er iets meer figuren afgebeeld in links profiel 51,8% (Tabel 7). Het verschil is klein maar wel statistisch significant. Paarden, het meest afgebeelde thema in de Paleolithische kunst, zijn meer in rechts profiel afgebeeld (56%) dan de andere dieren (45,4%). Ze zouden vaak

86 tegengesteld weergegeven zijn aan andere dieren, vooral aan de bizon. Volgens Sauvet zouden de verschillen in oriëntatie van de dieren in de panelen een belangrijk structurerend element van de ‘syntaxis’ 7 van de grotkunst kunnen zijn (Sauvet 2008, p. 84-88).

Omdat er in andere werelddelen soms grote verschillen zijn tussen naburige streken vergeleek hij de cijfers van drie verschillende regio’s. Deze zijn niet opmerkelijk verschillend (Tabel 7). Hij onderzocht ook of er chronologische verschillen waren tussen sites uit stijl II/III en stijl IV, maar ook hier vond hij weinig verschillen. In de twee grote periodes en de drie verschillende regio’s zijn de paarden meer naar rechts gericht en de andere dieren meer naar links. Dit benadrukt volgens Sauvet wel de homogeniteit van de Europese Paleolithische grotkunst (Sauvet 2008, p. 88-89). Hij vergeleek de globale resultaten van de wandkunst met de richtingen van de dieren op drie sites met mobiele kunst. De verschillen tussen deze sites zijn groot. Op basis daarvan stelt Sauvet dat de mobiele kunst veel gevoeliger is voor variaties dan de wandkunst die meer stabiel zou zijn (Sauvet 2008, p. 89-90).

Op vier van de vijf bestudeerde sites zijn de dieren meer in links profiel getekend, wat overeenkomt met de cijfers van Sauvet. Voor de verschillende diersoorten stemmen de resultaten minder overeen met de globale statistieken. In Pair-non-Pair en in Portel zijn de paarden inderdaad meer naar rechts gericht dan de andere dieren (Tabel 8), maar in Gabillou en Cosquer zijn de paarden juist meer naar links georiënteerd. Op deze twee sites zijn het de herten en de runderen die rechts zijn gericht en afwijken van de andere diersoorten. Op basis van de gegevens van deze studie kan men besluiten dat er grote verschillen zijn tussen de sites onderling die in het globale beeld niet kunnen worden gezien. Er zijn in even grote verschillen tussen de verschillende sites met wandkunst als tussen de verschillende sites met mobiele kunst.

Tabel 8: Percentages van de rechtse profielen voor de paarden en de andere dieren

PairnonPair Cosquer Gabillou Portel Paarden 100% 35% 49% 47% Andere dieren 34% 52% 62% 23%

7 Volgens Sauvet en andere structuralisten kan de Paleolithische grotkunst opgevat worden als een symbolische taal met een syntaxis (Sauvet 1988, p. 4).

87 7. CONCLUSIE

In de thematische analyse constateerde men dat de samenstelling van de verschillende diersoorten in de drie jongste contexten het meest gelijkaardig is en het best overeenkomt met de algemene statistieken. Uit het onderzoek van Clottes bleek dat er thematische verandering is aan het eind van het Aurignaciaan of begin Gravettiaan van gevaarlijke dieren naar de meer bejaagde dieren. Paarden en runderen zijn nog niet meteen de dominante soorten. In het Vroeg-Gravettiaan, waarbinnen Pair-non-Pair kan worden gesitueerd, zijn steenbokken en herten het meest voorkomend.

Cosquer en Gabillou zijn thematisch het meest verwant, zeker wanneer men de tekens in beschouwing neemt. Het zijn de enige sites met afbeeldingen van gemzen en de antropomorfe en dierenafbeeldingen worden op beide sites vaak door projectielen oversneden. Cosquer sluit thematisch wel meer aan bij de jongere sites dan Gabillou. Er komen reuzenherten voor en veel steenbokken. Ook de handafdrukken zijn typisch voor de vroegere periodes. Men kan besluiten dat de keuze van de afgebeelde thema’s chronologisch en regionaal bepaald zijn. Ook de directe omgeving heeft een rol gespeeld (Cosquer). De thematische evolutie per streek en per periode is echter nog lang niet achterhaald. Om een duidelijker beeld te krijgen en om de statistieken te kunnen verfijnen zou de grotkunst op alle paleolithische sites opnieuw moeten geregistreerd worden op een systematische manier zoals gebeurd is in Chauvet en Cosquer.

De verspreiding in de grotten is steeds door de eigenschappen van de grot zelf bepaald, maar daarnaast zijn er duidelijke keuzes te zien om bepaalde afbeeldingen op moeilijk zichtbare of moeilijk toegankelijke plaatsen af te beelden. Er zijn ook duidelijke keuzes gemaakt in de verspreiding van de diersoorten. In Chauvet viel ondermeer op dat de runderen uitsluitend in het tweede deel van de grot voorkomen en de beren vooral in het eerste deel. In Cosquer vertonen de handafdrukken in tegenstelling tot de andere thema’s geen willekeurige verspreiding. In Gabillou komen zijn de rendieren geconcentreerd in een cluster en in Portel is er een galerij met bijna uitsluitend paardenafbeeldingen. Buiten het feit dat de paarden meestal overal verspreid zijn in de grotten zijn er geen duidelijke, algemeen geldende overeenkomsten gevonden in de verspreiding per diersoort. Soms komt de verspreiding van de diersoorten overeen met het schema vooropgesteld door Leroi-Gourhan: paarden worden inderdaad meer centraal in de panelen afgebeeld in Pair-non-Pair en Chauvet en steenbokken

88 meer langs de randen, de mensenafbeeldingen komen in Chauvet alleen achteraan in de grot voor. Er zijn echter evenveel uitzonderingen: de mammoeten lijken juist meer in de periferie en op geïsoleerde plaatsen afgebeeld te zijn, de herten zijn dan weer centraal in de panelen afgebeeld in Pair-non-Pair en katachtigen komen niet uitsluitend in de diepste gedeelten voor. De grotten zijn dus zeker niet volgens een overeenkomstig patroon gedecoreerd, ze hebben elk hun eigen structuur. Dit geldt niet alleen voor de verspreiding van de thema’s maar ook voor de verspreiding van de technieken.

Voor de vergelijking op basis van techniek kan besloten worden dat er inderdaad een verband bestaat met de thema’s. Vooral het verschil in techniek tussen de tekens en de figuratieve afbeeldingen is duidelijk. In de drie grotten waar er naast gravures ook schilderingen zijn gemaakt, worden de rode pigmenten vooral voor de niet-figuratieve afbeeldingen gebruikt. Ook Vialou kwam tot dit besluit in zijn studie van grotten in Ariège. Voor de dierenafbeeldingen zijn vooral zwarte pigmenten en gravures gebruikt. In Cosquer is ervoor gekozen om vingerindrukken alleen voor tracés digitaux te gebruiken en niet voor de dierenafbeeldingen of tekens. De associaties tussen de diersoorten en de technieken zijn steeds erg gevarieerd per site, maar voor de paarden en de runderen lijkt zwart de favoriete kleur geweest te zijn. De mammoeten lijken op twee sites meer gegraveerd. De technische gelijkenissen tussen de mammoeten in Chauvet en Rouffignac zijn opvallend. Het zou dan ook interessant zijn om nog meer sites op basis van techniek te vergelijken

Qua volledigheid van de dierenafbeeldingen zijn er veel verschillen per site. Het meest opvallend is de gelijkenis tussen Gabillou en Cosquer, die thematisch ook het meest verwant zijn. Voor de meerderheid van de dierenafbeeldingen op deze twee sites is enkel de kop weergegeven. Het zijn vooral de paarden en de runderen die gereduceerd zijn tot het hoofd. In Chauvet is er ook een groot deel van de runderen en de paarden tot het hoofd gereduceerd. Opvallend is dat de zeldzame dieren (vogels, zeedieren, vissen, zeedieren, muskusossen) altijd volledig afgebeeld zijn zonder uitzonderingen.

Op drie sites zijn de dominante soorten ook het grootst afgebeeld, maar dit geldt niet overal. In Pair-non-Pair zijn de paarden en de herten visueel het meest in het oog springend. Ze zijn groter en ze zijn centraal in de panelen afgebeeld, terwijl de dominante soort (steenbokken)

89 het kleinst en steeds meer aan de randen wordt afgebeeld. In Cosquer zijn het ook niet de dominante soorten die het grootst zijn afgebeeld, maar de relatieve verhoudingen van de verschillende diersoorten lijken er meer gerespecteerd te zijn. De runderen en de reuzenherten zijn er het grootst, terwijl de steenbokken, alken, vissen en zeehonden het kleinst zijn.

Het is duidelijk dat de oriëntaties van de figuren niet willekeurig is gebeurd. Op de meeste sites is er een voorkeur om ze in links profiel af te beelden. Dit komt overeen met de globale statistieken. In Gabillou echter zijn er duidelijk meer figuren in rechts profiel afgebeeld. Per site is er voor de verschillende diersoorten veel onderlinge variatie waargenomen. Er is geen enkele diersoort die op alle sites meer naar links of meer naar rechts is afgebeeld. In tegenstelling tot wat de globale cijfers van Sauvet aangeven, zijn het niet altijd de paarden die afwijkend zijn weergegeven. In Cosquer bijvoorbeeld kon men constateren dat hoewel de meeste figuren naar links zijn georiënteerd, de runderen voor meer dan 80% in rechts profiel zijn weergegeven.

Uit het onderzoek van Sauvet bleek dat er in de rotskunst in andere werelddelen soms grote verschillen zijn in de oriëntatie van de figuren tussen naburige regio’s. Dit zou iets te maken hebben met culturele verschillen. In de algemene statistieken van de Europese Paleolithische rotskunst konden er geen grote verschillen waargenomen worden in de diverse regio’s. Op het niveau van de sites kunnen wel grote verschillen waargenomen worden.

Voor de meeste parameters zijn er dus geen echte eenduidige patronen gevonden. De intra- en de interstudie tonen aan dat er duidelijk keuzes zijn gemaakt en dat er veel variatie is die in de globale studies niet altijd kan worden gezien.

90 8. REFERENTIES FIGUREN EN TABELLEN

 In tekst

Fig. 1 - Bron: González & Behrmann 2007, p. 438-440, Table 1 Fig. 2 - Bron: Cunliffe 2004, p.74 Fig. 3 - In: Feruglio 2006, p. 215, Fig. 2 Fig. 4 - In: Clottes 2003a, p. 177, Ill. 176 Fig. 5 - In: Clottes 2003a, p. 180, Ill. 178 Fig. 6 - In: Clottes 2003a, p. 174, Ill. 172 Fig. 7 - In: Clottes 2003a, p. 183, Ill. 181 Fig. 8 - In: Clottes 2003a, p. 186, Ill. 184 Fig. 9 - In: Clottes 2003a, p. 188, Ill. 188 Fig. 10 - In: Clottes 2003a, p. 188, Ill. 190 Fig. 11 - In: Clottes 2003a, p. 192, Ill. 192 Fig. 12 - In: Clottes 2003a, p. 167, Ill. 161 Fig. 13 - In: Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 27, Fig. 37 Fig. 14 - In: Clottes & Courtin 1994, p. 49, Fig. 26 Fig. 15 - In: Gaussen 1964, p. 22-23, Fig. 1 Fig. 16 - In: Gaussen 1994, Planche 45 Fig. 17 - In: Gaussen 1988, p. 114, Fig. 5 Fig. 18 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 19 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 20 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 21 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 22 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 23 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 24 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 25 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 26 - Bron: Vialou 1986, p. 17, Plan 8 Fig. 27 - Bron: Vialou 1986 ; Castillon 1998 ; Dauvois 1985 Fig. 28 - Bron: Vialou 1986 ; Castillon 1998 ; Dauvois 1985 Fig. 29 - Bron: Vialou 1986 ; Castillon 1998 ; Dauvois 1985 Fig. 30 - Bron: Vialou 1986 ; Castillon 1998 ; Dauvois 1985

91 Fig. 31 - Eigen verwerking op basis van Tabel 1, Tabel 2, Tabel 3, Tabel 5 en Tabel 6 Fig. 32 - Bron: Clottes 2003b; Clottes & Courtin 1994; Clottes, Courtin & Vanrell 2005a Fig. 33 - In: Beltrán, Robert & Vézian 1966, p.164, Fig. 82 C; Clottes 2003a, p. 62, Ill. 62 Fig. 34 - In: Züchner 2007, p. 411, Fig. 1 Fig. 35 - Eigen verwerking op basis van Tabel 1, Tabel 3 en Tabel 6 Fig. 36 - Eigen verwerking op basis van Tabel 1, Tabel 2, Tabel 3, Tabel 5 en Tabel 6 Fig. 37 - Eigen verwerking op basis van Tabel 1, Tabel 2, Tabel 3, Tabel 5 en Tabel 6 Fig. 38 - Bron: Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006; Clottes, Courtin & Vanrell 2005a ; Beltrán, Robert & Vézian; 1966 Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003 Fig. 39 - Eigen verwerking op basis van Tabel 1, Tabel 2, Tabel 3, Tabel 5 en Tabel 6 en Sauvet 1988, p. 7, Tabl. 3 Fig. 40 - Bron: Barièrre C. 1982; Gély & Azéma 2005

Tabel 1 - Bron: Clottes 2003a; Clottes & Azéma 2005; Gély & Azéma 2005; Feruglio & Baffier 2007 Tabel 2 - Bron: Delluc & Delluc 1991; Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006 Tabel 3 - Bron: Clottes, Courtin & Vanrell 2005a Tabel 4 - Bron Clottes, Courtin & Vanrell 2005a Tabel 5 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003; Clottes 2003b Tabel 6 - Bron : Vialou 1986, Castilon 1998, Dauvois 1985, Beltrán, Robert & Vézian 1966 Tabel 7 - In: Sauvet 2008, p. 85, Tableau 1 Tabel 8 - Eigen verwerking op basis van Tabel 2, Tabel 3, Tabel 5 en Tabel 6

 In bijlage

Fig. B1 - In: Clottes 2003a, p. 9, Ill. 4

Fig. B2 - In: Fritz & Tosello, p. 398, Fig. 6

Fig. B3 - In: Clottes, Courtin & Vanrell 2005a, p. 18, Fig. 6

Fig. B4 - In: Breuil 1952, p. 320, Fig. 377

Fig. B5 - In: Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 29, Fig. 38

Fig. B6 - In: Delluc & Delluc 1991, p. 81, Fig. 56

Fig. B7 - In: Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 35, Fig. 50

92 Fig. B8 - In: Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006, p. 39, Fig. 54

Fig. B9 - Eigen verwerking op basis van Gaussen 1964

Tabel B1 - In: Feruglio & Baffier 2005, p. 153 Tabl. 1

Tabel B2 - Bron: Delluc & Delluc 1991; Lenoir, Roussot, Delluc et al. 2006

Tabel B3 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B4 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B5 - Bron: Gaussen 1964

Tabel B6 - Bron: Gaussen 1964; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B7 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B8 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B9 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B10 - Bron: Gaussen 1964; Gaussen 1984; Clottes & Larüe-Charlus 2003

Tabel B11 - Bron: Dauvois 1985; Castillon 1998

93 9. BIBLIOGRAFIE

Ajoulat . & Guérin C. 2003, The rhinoceroses, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to , excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 174-176

Baffier D. & Feruglio F. 2003a, The bears In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 193

Baffier D. & Feruglio F. 2003b, The cervids In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 189-192

Baffier D. & Feruglio F. 2003c, The dots and hands, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 164-165

Baffier D. 2005, La grotte Chauvet: conservation d'un patrimoine, Bulletin de la Société Préhistorique Française 102, pp. 11-16

Bahn P. & Vertut J. 1997, A journey trough the ice age , London

Barrière C . 1982, L’Art pariétal de Rouffignac , Paris

Barrière C. 1993a, Les bovidés, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude , Paris pp. 109-122

Barrière C. 1993b, Les proboscidiens, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude , Paris, pp. 151-156

Beltrán A., Robert R. & Vézian J. 1966, La cueva de Le Portel , Zaragoza

Bicho . & Carvalho A. F. & GonzálezSainz C. et al. 2007, The Upper Palaeolithic Rock Art of Iberia, Journal of Archaeological Method and Theory 14/1, pp. 81-151

94 Breuil H. 1952, Quatre cents siècles d'Art pariétal, les cavernes ornées de l'Age du Renne , Paris

Castillon R. 1998, Quelques nouveautés à la grotte du Portel, Bulletin de la Société préhistorique de l'Ariège 53, pp. 65-98

Chauvet J.M., Brunel Deschamps E. & Hillaire C. 1995, La grotte Chauvet à Vallon Pontd’Arc, Paris

Clot A. & Cantet M. 1974, La grotte ornée du Bois de Cantet à Espèches (Hautes-Pyrénées), Gallia Préhistoire 17 (1), pp. 69-99

Clottes J. 1995, Changements thématiques dans l'art du Paléolithique supérieur, Bulletin de la Société préhistorique AriègePyrénées L, pp. 13-34.

Clottes J. 2003a, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London

Clottes J. 2003b, Un problème de parenté: Gabillou et Lascaux, Bulletin de la Société préhistorique AriègePyrénées 58, pp. 47-61

Clottes J. 2008, Cave Art , London

Clottes J. & Azéma M. 2005, Les Félins de la grotte Chauvet, Paris

Clottes J. & Courtin J. 1994, La grotte Cosquer peintures et gravures de la caverne engloutie, Paris

Clottes J., Courtin J. & Vanrell L. 2005a, Cosquer redécouvert, Paris

Clottes J., Courtin J. & Vanrell L. 2005b, Nouvelles recherches à la grotte Cosquer (Marseille), Munibe (AntropologiaArkeologia) 57, pp. 9-22

Clottes J. & Geneste J.M. 2007, Le contexte archéologique et la chronologie de la grotte Chauvet, In: Floss H. & Rouquerol N. (eds.) 2007 , Les chemins de l’art aurignacien en

95 Europe. Colloque international Aurignac, 1618 septembre 2005, Editions Musée-forum Aurignac cahier 4, Aurignac, pp. 363-378

Clottes J. & LarüeCharlus G. 2003, Quelques compléments sur l'art de Gabillou, Bulletin de la Société préhistorique AriègePyrénées, 58, pp. 29-45

Crémadès M. 1993, Les Cervidés, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude , Paris, pp. 137-150

Cunliffe B. 1994, The Oxford Illustrated History of Prehistoric Europe, Oxford

Cuzange M.T., DelquéKolič E., Goslar T. et al. 2007, Radiocarbon intercomparison program for Chauvet cave, Radiocarbon 49/2, pp. 339–347

Dauvois M. 1985, Recherches récentes dans la grotte ornée du Portel (Ariège), Bulletin de la Société Préhistorique de l’Ariège XL, pp. 13-39

Delannoy J.J., Debard E., Ferrier C. et al., 2003, The cave in its setting, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report, London, pp. 16-23

Delluc B. & Delluc G. 1974, La grotte ornée de Villars (Dordogne), Gallia Préhistoire 17(1), pp. 1-67

Delluc B. & Delluc G. 1981, La grotte ornée de Commarque à Sireuil (Dordogne), Gallia Préhistoire 24 (1), pp. 1-79

Delluc B. & Delluc G. 1991, L’art pariétal en Aquitaine , Paris

Feruglio V. 2006, De la faune au bestiaire - La grotte Chauvet-Pont-d’Arc, aux origines de l’art pariétal paléolithique, C. R. Palevol 5, pp. 213–222

96 Feruglio V. & Baffier D. 2005, Les dessins noirs des salles Hillaires et du Crâne, Grotte Chauvet-Pont-d’Arc: chronologie relative, Bulletin de la Société Préhistorique Française 102, pp. 149-158

Feruglio V. & Baffier D. 2007, Le rouge à Chauvet-Pont d’Arc, In: Floss H. & Rouquerol N. (eds.) 2007 , Les chemins de l’art aurignacien en Europe. Colloque international Aurignac, 1618 septembre 2005, Editions Musée-forum Aurignac cahier 4, Aurignac, pp. 379-392

Fritz C. & Tosello G. 2003a, The bovines, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 186-187

Fritz C. & Tosello G. 2003b, The horses, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 183

Fritz C. & Tosello G. 2003c, The ibex, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 188

Fritz C. & Tosello G. 2003d, The panel of the signs, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 80-82

Fritz C. & Tosello G. 2003e, The signs, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 166

Gaussen J. 1964, Grotte Ornée de Gabillou , Bordeaux

Gaussen J. 1984, Grotte de Gabillou, In : S.n. 1984, L’art des caverne : Atlas des grottes ornées paléolithiques françaises , Paris, pp. 225-231

Gaussen J. 1988, L'utilisation du relief à Gabillou, Préhistoire Ariégeoise 43, pp. 105-116

Gaussen J. 1993, Les léporidés, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude , pp. 189-190

Gély B. & Azéma M. 2005, Les Mammouths de la grotte Chauvet , Paris

97

González J. J. A. & Behrmann R. B. 2007, C14 et style La chronologie de l’art pariétal à l’heure actuelle, L’anthropologie 111, pp. 435-466

Groenen M. 1997, Ombre et lumière dans l’art des grottes , Bruxelles

Le Guillou Y. 2003a, Depictions of humans, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 167-171

Le Guillou Y. 2003b, The Entrance Chamber, the Chamber of Bear Hollows In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 60-62

Le Guillou Y. 2003c, The musk oxen, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 167-171

Lenoir M., Roussot A., Delluc B. et al. 2006, La grotte de PairnonPair A Prignacet Marcamps (Gironde), Bordeaux

LewisWilliams D. 2002, The mind in the cave: Consciousness and the origins of art , London

LeroiGourhan A. 1965, Préhistoire de l’art occidental , Paris

Lorblanchet M. 1995, Les grottes ornées de la préhistoire, nouveaux regards , Paris

Moro Abadia & González Morales 2007, Thinking about ‘style’ in the ‘post-stylistic era’: reconstructing the stylistic context of Chauvet, Oxford Journal of Archaeology 26/2, pp. 109- 125

Perdaen Y. 1997, ietFiguratieve voorstellingen uit de LaatPaleolithische grotkunst van West Europa , Gent (Licentiaatsverhandeling)

98 Pettitt P. & Bahn P. 2003, Current problems in dating Palaeolithic cave art: Candamo and Chauvet, Antiquity 77, pp. 134–141

Pettitt P. & Pike A. W. G. 2007, Dating European Cave Art: Progress, Prospects, Problems, Journal of Archaeological method and Theory 14/1, pp. 27-47

Pigeaud R. , La grotte ornée Mayenne-Sciences (Thorigné-en-Charnie, Mayenne) : un exemple d'art pariétal d'époque gravettienne en septentrionale, Gallia Préhistoire 46, pp. 1-154

Pike A. W. G., Gilmour M., Pettitt P. et al. 2005, Verification of the age of the Palaeolithic rock art at Creswell Crags, UK, Journal of Archaeological Science 32, pp. 1649-1655

Plassard F. & Plassard, J. 2001, Figures inédites de la grotte de Rouffignac, Gallia Préhistoire, pp. 86–106.

Rosenfeld A. & Smith C. 1997, Recent developments in radiocarbon and stylistic methods of dating rock-art, Antiquity 71, pp. 405-411

Roussot A. 1984, Grotte de Pair-non-Pair, In : S.n. 1984, L’art des caverne : Atlas des grottes ornées paléolithiques françaises , Paris, pp. 256-262

Sacchi D. 1993, Les caprinés, antilopinés, rupicaprinés, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude, pp. 123-136

Sacchi D. 2007 , Similtudes thématiques et stylistiques entres les décors pariétaux d’Aldène et de Chauvet-Pont-d’Arc, In: Floss H. & Rouquerol N. (eds.) 2007 , Les chemins de l’art aurignacien en Europe. Colloque international Aurignac, 1618 septembre 2005, Editions Musée-forum Aurignac cahier 4, Aurignac, pp. 421-434

Sauvet G. 1988, La communication graphique paléolithique (de l’analyse quantitative d’un corpus de données à son interprétation sémiologique), L’Anthropologie 92 n°1, pp. 3-16

99 Sauvet G. 1993, Les signes pariétaux, In : GRAPP, L’art pariétal paléolithiques: techniques et méthodes d’étude , Paris, pp. 219-234

Sauvet G. 2005, La latéralisation des figures animales dans les arts rupestres: un exemple de toposensivité, Munibe (AntropologiaArkeologia) 57, pp. 79-93

S.n. 1984, L’art des cavernesAtlas des grottes ornées paléolithique françaises , Paris

Tosello G. & Fritz C. 2005, Les dessins noirs de la grotte Chauvet-Pont-d'Arc : essai sur leur originalité dans le site et leur place dans l'art aurignacien, Bulletin de la Société Préhistorique Française 102, pp. 159-171

Valladas H., Tisnérat ., Kaltnecker et al . 2005, Les datations de la grotte Cosquer, In: Clottes J., Courtin J. & Vanrell L. 2005, Cosquer redécouvert, Paris pp. 56-57

Valladas, H., Tisnerat, ., Arnold, M. et al. 2003, Dates of the incursions into the cave, In: Clottes J. (ed.) 2003, Return to Chauvet Cave, excavating the birthplace of art: the first full report , London, pp. 32–33.

Vialou D. 1986, L’art des grottes en Ariège Magdalénienne , Paris, pp. 257-281 Rosenfeld & Smith 1997, p. 409; Pettitt & Bahn 2002, p. 134; Pettitt & Pike 2007, p. 30

 Internet

Züchner C. 2000, Grotte Chauvet Archaeologically dated , Tracce Online Rock Art Bulletin 12, Retrieved February 20, 2008 from http://www.rupestre.net/tracce/12/chauv.html

100 BIJLAGEN Bijlage I: Chauvet

Tabel B1: Chronologie van de verschillende panelen in Chauvet

Fig. B4: Registratieformulier Chauvet

I

Fig. B5: Panneau des Rennes Chauvet; de kruisende overlappingen (centraal) zijn ook in PairnonPair te zien

Bijlage II: Cosquer

Fig. B6: Registratieformulier Cosquer

II Bijlage III: PairnonPair

Tabel B2: Inventaris dierenafbeeldingen PairnonPair Wand Wand Profiel Profiel Richting Afmetingen Afmetingen N° Beschrijving Volledigheid Paneel kop links linker linker rechts lengte andere andere rechter rechter Hoogte Hoogte volledig volledig naar buiten buiten naar gedeeltelijk naar binnen binnen naar 5 steenbok P1 x x x x 38,5 33,5 9 steenbok P1 x x x x 37,0 34,0 10 steenbok P1 x x x x 29,0 40,0 12 steenbok P1 x x x x 26,5 16,0 13 steenbok P1 x x x x 62,0 59,0 15 steenbok P1 x x x x 48,0 61,0 15 steenbok P1 x x x x - - 22bis horen P2 x - - - - x - - 26 bis steenbok P3 x x x x 34,5 29,0 26 ter steenbok P3 x x x x 20,0 20,0 27 steenbok P3 x x x x 46,0 46,0 Totaal steenbokken (11) 0 11 0 6 4 4 6 10 0 1 6 paard P1 x x x x 92,0 54,0 7 paard P1 x x x x 73,0 70,0 16 paard P2 x x x x 55,0 70,0 17 paard P2 x x x x 47,0 66,0 31 paard P3 x x x x 250,0 190,0 Totaal paarden (5) 0 5 0 0 5 5 0 5 0 0 28 hert P3 x x x x 91,0 64,0 29 reuzenhert P3 x x x x 81,5 59,0 49 hertachtige P4 x x x x 80,0 80,0 50 hertachtige P4 x x x x 141,0 85,0 Totaal hertachtigen (4) 2 2 0 2 2 2 2 4 0 0 2 mammoet P1 x x x x 65,0 80,0 23 en mammoet P2 x x x x - - 24 38 mammoet geïsoleerd x x x x 35,0 26,0 Totaal mammoeten (3) 1 2 0 3 0 1 2 2 1 0 3 Rund P1 x x x x 70,0 60,0 14 Rund P1 x x x x 36,0 30,0 19 Rund P2 x - - - - 0 0 x - - Totaal runderen (3) 0 2 0 1 1 1 1 2 0 0 4 rund? P1 x x x x - - 18 niet-gedetermineerd P2 x x x x - - 26 niet-gedetermineerd P3 x x x x - - 30 herbivoor P3 x x x x - - 34 niet-gedetermineerd geïsoleerd x x x x - - 35 niet-gedetermineerd geïsoleerd x - - - - x - - 36 bis niet-gedetermineerd geïsoleerd x x x x - - 51 paard of hertachtige? P4 x x x x - - Totaal niet-gedetermineerd (8) 2 6 0 4 3 5 2 0 0 8

Totaal dieren (34) 5 28 0 16 15 18 13 23 1 9

III

Fig. B4: Paneel 2 Pairnonpairvolgens de schetsen van Breuil, de lijnen en cirkelvormen zijn aanduidingen van het reliëf

Panelen PairnonPair

Paneel 1 (n° 2-15) bestaat uit 13 of 14 dierenafbeeldingen (1 twijfelachtig). De helft ervan zijn steenbokken (7+1?). De figuren zijn geschikt volgens een piramidale compositie. De onderste figuren hebben grotere afmetingen dan die erboven. Exact de helft van de figuren is in rechts profiel afgebeeld, deze bevinden zich aan de linkerkant van het paneel. De andere helft, aan de rechterkant van het paneel is afgebeeld in links profiel. Het lijkt alsof de figuren tegenover elkaar gepositioneerd staan. Het paneel vertoont op verschillende plaatsen holtes die gebruikt zijn om bepaalde figuren te omkaderen: n° 3, 4, 5 en 12. Het paneel 1 wordt gescheiden van het tweede paneel door een grote barst in de rotswand (Delluc & Delluc 1991, p. 67).

IV

Fig. B7: Paneel 1 PairnonPair Fig. B8: Paneel 2 PairnonPair

Paneel 2 wordt net als het vorige paneel smaller naar boven toe en opgebouwd uit drie figuren boven elkaar met afnemende afmetingen. Recht van het grootste paard, is de slurf en het voorhoofd van een mammoet zien. Ook hier zijn er evenveel figuren in linker als in rechter profiel weergegeven maar doordat de paarden het hoofd omdraaien, kijken de dieren toch allemaal in dezelfde richting.

Fig. B7: Paneel 3 PairnonPair

V

Net links van deze mammoet maakt de rotswand een hoek die de grens vormt met paneel 3 . Dit paneel is meer horizontaal gerekt en bestaat uit een paard met enorme afmetingen met daaronder zes kleinere dierenfiguren.

Fig. B8: Paneel 4 PairnonPair

Paneel 4 op de linkerwand is ook horizontaal gerekt. Men heeft drie vrij grote dierenfiguren kunnen waarnemen op eenzelfde hoogte. Daarnaast komen er veel onontcijferbare lijnen waaronder misschien een mammoet (n°34) en een halve cirkelvorm (n°56) (Lenoir, Roussot, Delluc et al.2006, p. 28-40).

VI Bijlage IV: Gabillou

Tabel B3: Het totaal aantal afbeeldingen op basis van de verschillende publicaties

Aanvullingen Gaussen Gaussen Clottes Cl.&L.C. (1964) (1984) (2003) (2003) Deze studie Paarden 57 (1) 59 60 1(2) 61 Runderen 35 Bizons 12 18 15 2 17 Andere runderen 18 12 17 1 18 Hertachtigen 23 Rendieren 21 28 21 21 Hinde 1 1 1 Andere hertachtigen 1 1 Steenbokken 8 8 7 1 8 Gemzen 2(3) 2 Katachtigen 3 4 3 Beren 1 1 1 Hazen 2 2 1(5) Vogels 1 1 Niet-gedetermineerd 21 29 Composiet dieren 1 2(6) Fantasiedieren 5 -2 3 Niet-gedetermineerd 17 3(4) 24 Tot. Dierenafbeeldingen 148 154 154 164 Sorcier 3 4 4 4 Antropomorfen 4 4 4 4 Tot. antropomorfe afbeeldingen 7 8 8 8 Tot. Tekens 68 72 ≥72

(1) 56 paarden + 1 mogelijke onager (2) Er worden 2 nieuwe paarden gepubliceerd maar één van de paarden uit de publicaties van Gaussen (n° 14) kon men niet meer waarnemen. (3) Twee fantasiedieren worden als gemzen gedetermineerd. (4) Er worden vier nieuwe niet-gedetermineerde dieren toegevoegd en een door Gaussen niet-gedetermineerde dier wordt in de categorie van de steenbokken gevoegd. (5) De tweede haas is twijfelachtig (Clottes 2008, p. 124). (6) Men vond niet één maar twee composietdieren in de publicaties van Gaussen (n°136) en (n°139)

VII Tabel B4: Inventaris paarden Gabillou Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Paneel Lengte Lengte Beschrijving kop links linker rechts buiten gewelf binnen rechter volledig gravure gedeeltelijk pigmentresten natuurlijk reliëf 4 paard P1 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 1, n°4 15 paard P3 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 3, n°1 16 paard P3 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 3, n°1 18 paard P3 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 3, n°2 33 paard P3 x x x x 13Gaussen 1964, pl. 7, n°4 34 paard P4 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 5, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 7 41 paard P4 x x x x 16Gaussen 1964, pl. 7, n°2 43 paard P4 x x x x x 16Gaussen 1964, pl. 5, n°2 45 paard P4 x x x x x x 34Gaussen 1964, pl. 8, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p.36 , Fig. 8 47 paard P5 x x - - x x 20Gaussen 1964, pl. 8, n°2 49 paardP5 x -- - x x -geen 59 paard P5 x x x x x - Gaussen 1964, pl.10, n°3; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 38, Fig. 14 60 paard P6 x x - - x x Gaussen 1964, pl.11, n°1 61 paard P6 x x x x x r 14Gaussen 1964, pl.10, n°2 61b paard P6 x x x x x r 15Gaussen 1964, pl.10, n°4 63 paard P6 x x x x x r x 39Gaussen 1964, pl.9, n°3 C13 paard P6 x x x x x 17Clottes & Larüe-Charlus, p. 38, Fig. 13 64 paard P6 x x x x x r x 90Gaussen 1964, pl. 9, n°1; Clottes & Larüe-Charlus, p. 37, Fig. 10 64bis paard P6 x x x x x r 29Gaussen 1984, p. 227, Fig. 3 65bispaard P6 xx - - xx -geen 66 paard P6 x x x x x 22Gaussen 1964, pl.12, n°3 71 paard P7x ------x -geen 72 paard P7 x x x x x r 25Gaussen 1964, pl. 12, n°2; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 38, Fig. 15 74 paard P7 x x - - x x r 12Gaussen 1964, pl. 13, n°3 75 paard P7 x x x x x r 14Gaussen 1964, pl. 13, n°2 75b paard P7 x x x x x 18Gaussen 1964, pl. 16, n°1 83 paard P7 x x x x 55Gaussen 1964, pl. 16, n°3 84 paard P9 x x x x x Gaussen 1964, pl. 14, n°2 91 paard P9 x x x x x 40Gaussen 1964, pl. 15, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 39, Fig. 17 92 paard P9 x x x x x 17Gaussen 1964, pl. 16 n°2; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 39, Fig. 18 94 paard P9 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 17, n°1 96 paard P10 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 17, n°1 102 paard P10 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 18, n°5 113 paard P11 x x x x x 14Gaussen 1964, pl. 20, n°2 114 paard P12 x x x x x 31Gaussen 1964, pl. 20, n°1 115 paard P12 x x x x x 45Gaussen 1964, pl. 21 116 paard P12 x x x x x z - Gaussen 1964, pl. 20, n°3 117 paard P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 20, n°3 118 paard P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 20, n°3 119 paard P12 x x x x x x 27Gaussen 1964, pl. 22, n°1 120 paard P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22, n°3 126 paard P12 x x x x x 17Gaussen 1964, pl. 23, n°2 128 paard P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 C19 paard P12 x x - - x x 16Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 42, Fig. 26 141 paard P12 x x x x x 27Gaussen 1964, pl. 26, n°1 141bis paard P13 x x x x x 16Gaussen 1984, p. 227, Fig. 4 144 paard P13 x x x x x 35Gaussen 1964, pl. 27, n°1 150 paard P13 x x - - x x 29Gaussen 1964, pl. 27, n°3 151 paard P13 x ------x -geen 152 paard P13 x x x x x 35Gaussen 1964, pl. 27, n°4 153 paard P13 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 28, n°5 172 paard P13 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 180 paard P14 x x x x x Gaussen 1964, pl. 34, n°3 181 paard P14 x x x x x Gaussen 1964, pl. 34, n°3 183 paard P14 x ------x -geen 187 paard P14 x x x x x Gaussen 1964, pl. 34, n°1 190 paard P14 x x x x x r 24Gaussen 1964, pl. 33, n°1;Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 43, Fig. 31 191 paard P14 x x x x x 25Gaussen 1964, pl. 33 n°6 Totaal paarden 24 23 11 24 30 23 22 15 29 11 58 10 4

VIII

Tabel B5: Inventaris runderen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Paneel Lengte Lengte Beschrijving kop links linker rechts buiten gewelf binnen rechter volledig gravure gedeeltelijk pigmentresten natuurlijk reliëf natuurlijk 1 horens bizon P1 x - - - - x x - Gaussen 1964, pl. 1, n°1 C1 bizon P1 x x x x x 17 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 1 11 bizon P2 x x x x x 53 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 4 C12 bizon P6 x x x x x r x 17 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 37, Fig. 12 77 bizon P8 x x x x x Gaussen 1964, pl. 14, n°1 79 bizon P8 x x x x x Gaussen 1964, pl. 14, n°1 88 bizon P9 x x x x x 32Gaussen 1964, pl. 15, n°2 107bizon P11 x x x x x x 37Gaussen 1964, pl. 18, n° 6, Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 36 Fig. 19 129bizon P12 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 24 n°1 130bizon P12 x x x x x x 16Gaussen 1964, pl. 25, n°2 138bizon P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22, n°5; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41, Fig. 24 157bizon P14 x x x x x x 28Gaussen 1964, pl.30 n°1 167bizon P14 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 32, n°1 198bizon P15 x x - - x x 15Gaussen 1984, p. 227, Fig. 8 199bizon P15 x x - - x x x 18Gaussen 1984, p. 227 Fig. 9 Totaal bizons 38459578251515 24 rund P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 4, n°1 35 rund P4 x x x x x 10 Gaussen 1964, pl. 7, n°3 56 vache P5 x x x x x 35Gaussen 1964, pl. 8, n°5 58rund P6 x ---- x x -geen 60 rund P6 x x x x x Gaussen 1964, pl. 11, n°1 68 oeros P7 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 12, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 38, Fig.15 69 oeros P7 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 12, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 39, Fig.16 70 rund P7 x x x x x 40Gaussen 1964, pl. 13, n°1 101 rund P11 x x x x x 30 Gaussen 1964, pl. 18, n°2 103 rund P11 x x x x 22 Gaussen 1964, pl. 18, n°1 104rund P11 x- - -- x x -geen C16 rund P11 x x x x x - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 40, Fig. 20 124 rund P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 23, n°1 127rund P12 x x x x x 60Gaussen 1964, pl. 24, n°2; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41 Fig. 25 153 rund P13 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 28, n°5 155 rund P13 x x x x x 17 Gaussen 1964, pl. 28, n°1 188 rund P14 x x x x x Gaussen 1964, pl. 34, n°1 Totaal andere 311 3 7 8 311 212 3170 0 Totaal runderen 6 19 7 12 17 8 18 10 14 8 32 1 5

IX Tabel B6: Inventaris hertachtigen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Paneel Lengte Beschrijving kop links linker rechts buiten gewelf binnen rechter volledig gravure gedeeltelijk pigmentresten natuurlijk natuurlijk reliëf 7 hertachtige P1 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 1, n°1 162 hinde P14 x x x x x 9Gaussen 1964, pl. 30, n°3 8 rendier P1 x x x x x -Gaussen 1964, pl. 1, n°2 46 rendier P5 x x x x x 21Gaussen 1964, pl. 8, n°4 156 rendier P14 x x x x x 23Gaussen 1964, pl. 29, n°1 158 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 30, n°1 160 rendier P14 x x x x x 18Gaussen 1964, pl. 29, n°2 163 rendier P14 x x - - x x 30Gaussen 1964, pl. 31, n°1 164 rendier P14 x x x x x 22Gaussen 1964, pl. 31, n°2 165 rendier P14 x x x x x 20Gaussen 1964, pl. 31, n°3 166 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 168 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 169 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 170 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 171 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 174 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 175 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 176 rendier P14 x x x x x 13Gaussen 1964, pl. 33, n°3 177 rendier P14 x x x x x 12Gaussen 1964, pl. 28, n°6 178 rendier P14 x x x x x 15Gaussen 1964, pl. 32, n°2 179 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 34, n°3 182 rendier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 34, n°3 195 rendier P14 x x - - x x 6 Gaussen 1964, pl. 33, n°2 Totaal hertachtigen 5 14 4 4 1915 6 15 5 3 23

Tabel B7: Inventaris geitachtigen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Paneel Lengte Beschrijving kop links linker rechts buiten gewelf binnen rechter gravure volledig gedeeltelijk pigmentresten natuurlijkreliëf 40 steenbok P4 x x x x x x - Gaussen 1964, pl. 5 , n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 7 93 steenbok P10 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 17, n°1 95 steenbok P10 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 17, n°1 97 steenbok P10 x x x x - Gaussen 1964, pl. 17, n°2 159 steenbok P14 x x x x x 25Gaussen 1964, pl. 30, n°4 173 steenbok P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 32, n°1 184 steenbok P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 34, n°1 185 steenbok P14 x x x x x z - Gaussen 1964, pl. 34, n°1 132 gems P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22 n°5; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41, Fig. 24 133 gems P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22 n°5; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41, Fig. 24 Totaal geitachtigen 18137540641001

Tabel B8: Inventaris andere dierenafbeeldingen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek Volledigheid (cm) N° Referentie Paneel Beschrijving Lengte Lengte kop linker buiten gewelf binnen rechter volledig gravure gedeeltelijk linksprofiel rechtsprofiel pigmentresten natuurlijk natuurlijk reliëf 21 katachtige P3 x x - - x x 60 Gaussen 1964, pl. 3, n°2 36 katachtige P4 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 6 193 katachtige P14 x x x x x x 6 Gaussen 1964, pl. 33, n°5; Gaussen 1984, p. 227 Fig.10; Gaussen 1988 134 beer P12 x x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22 n°5; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41, Fig. 24 9 vogel P1 x x x x x 15 Gaussen 1964, pl. 1, n°3 135 haas P12 x x x x x 23 Gaussen 1964, pl. 25, n°1

X

Tabel B9: Inventaris nietgedetermineerde dierenafbeeldingen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek Volledigheid (cm) N° Beschrijving Referentie Paneel Lengte Lengte kop linker buiten gewelf binnen rechter gravure volledig gedeeltelijk linksprofiel vooraanzicht rechts rechts profiel pigmentresten natuurlijk natuurlijk reliëf 131 fantasiedier P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22 n°5; Clottes & Larüe-charlus 2003, p. 41, Fig. 24 137 fantasiedier P12 x x - - x x - Gaussen 1694, pl. 25, n°3 189 fantasiedier P14 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 34, n°1 136 composiet dier P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 22 n°5; Clottes & Larüe-charlus 2003, p. 41, Fig. 24 139 composiet dier P12 x x - - x x r 25 Gaussen 1964, pl. 25, n°4, Clottes & Larüe-charlus, p. Fig.26 2 niet-gedetermineerd dier P1 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 1, n°1 5 katachtige? P1 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 1, n°1 6 niet-gedetermineerd dier P1 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 1, n°1 12 niet-gedetermineerd dier P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 3, n°1 13 hondachtige? P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 3, n°1 17 niet-gedetermineerd dier P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 3, n°1 19 paard? P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 3, n°1 23 niet-gedetermineerd dier P3 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 4, n°1 28 niet-gedetermineerd dier P3 x x x x x 90 Gaussen 1964, pl. 4, n°2 30 niet-gedetermineerd dier P3 x ------x - geen 48 niet-gedetermineerde dieren P5 x ------x - geen 51 niet-gedetermineerde dieren P5 x ------x - geen 52 niet-gedetermineerd dier P5 x ------x - geen 53 paard? P5 x ------x - geen 57 steenbok? P5 x ------x - geen 65 paard? P6 x x - - - - - x r 6 Gaussen 1964, pl.10, n°1 73 niet-gedetermineerd dier P7 x ------x - geen 78 paard? P8 x ------x - geen 121 rund? P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 23, n°1 123 beer? P12 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 23, n°1 140 haas? P12 x x x x 15 Gaussen 1964, pl. 22, n°2 142 beer? P13 x x x x x 25 Gaussen 1964, pl. 26, n°3 149 niet-gedetermineerd dier P13 x x - - x x - Gaussen 1964, pl. 26, n°4 192 beer? P14 x ------x - geen 201 paard, rendier of composiet? P15 x x x x x - Gaussen 1964, p. 227, Fig. 6 202 katachtige of composiet P15 x x x x x x 31 Gaussen 1984, p. 227, Fig. 7 143bis niet-gedetermineerd dier P13 x ------x - geen C11 niet-gedetermineerd dier P5 x - - - - - x x - geen C18 niet-gedetermineerd dier P12 x x x x x - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 41, Fig. 24 C21 niet-gedetermineerd dier P13 x x x x x x - Clottes & Larüe-Charlus 2003, Fig. 28 C5 niet-gedetermineerd dier P1 x x x x x 25 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 3 Totaal nietgedetermineerd 11 15 10 7 17 1 12 8 3 9 13 36 2 2

Tabel B10: Inventaris antropomorfe afbeeldingen Gabillou Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Paneel Lengte Beschrijving kop linker buiten gewelf binnen rechter gravure volledig gedeeltelijk links profiel vooraanzicht rechtsprofiel pigmentresten natuurlijk reliëf 37 sorcier P4 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 5, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 7 38 antropomorf P4 x x x x x - Gaussen 1964, pl. 5, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 6-7 54 fantôme P5 x - - x - - x x x - Gaussen 1964, pl. 8, n°3 109 sorcier P11 x x - - x x 23 Gaussen 1964, pl. 18, n°4 110 femme à l'anorak P12 x x x x x x 22 Gaussen 1964, pl. 19, Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 40, Fig. 21 155bis koploos wezen P13 x x x x x 28 Gaussen 1984, p. 227, Fig. 5 200 féminine acéphale P15 x x - - x x x 14 Gaussen 1964, pl. 35, n°1; Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 45, Fig. 36 204 sorcier P15 x x x x x 37 Gaussen 1964, pl. 36;Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 44, Fig. 34 Totaal mensachtigen 242251324138 3

XI

Tabel B11: Inventaris tekens Gabillou Wand Techniek (cm) N° Beschrijving Associaties Referentie Paneel Lengte* Lengte* linker gewelf rechter gravures pigmentresten C3 2 paralelle krassen P1 x x links van bison C1 - geen 89 3 parallelle krassen P9 x x - geen C15 3 parallelle krassen P9 x x onder hoofd van paard 91 - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 39, Fig. 17 C22 3 parallelle krassen P13 x x in groep tekens - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 42, Fig. 29 206 3 parallelle krassen P15 x x in groep tekens voor sorcier 204 - Gaussen 1964, pl. 35, n°2 178 3 parallelle krassen P14 x x oversnijden hoofd rendier 178 - Gaussen 1964, pl. 32, n°2 129 3 parellelle krassen P12 x x oversnijden hoofd bison 129 en hoofd paard 128 - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 129b 4 parellelle krassen P12 x x onder staart bison 129 - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 147 4 parallelle krassen P13 x x 7 Gaussen 1964, pl. 26, n°5 148 4 parallelle krassen P13 x x 6 Gaussen 1964, pl. 26, n°6 C24 4 parallelle krassen P13 x x in groep tekens - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p.42, Fig.29 150bis 4 parallelle krassen P13 x x - geen 144bis 4 parallelle krassen P13 x x - geen C7 6 parallelle krassen P2 x x voor bison 11 - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 4 27 meerdere parallelle krassen P3 x x - geen 129 meerdere parellelle krassen P12 x x oversnijdt rug bison 129 - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 C2 pijl P1 x x rechts van bison C1 - geen 108 pijl P11 x x in achterste van bison 107 - Gaussen 1964, pl.18, n°6 153 pijl P13 x x in hals paard 153 - Gaussen 1964, pl. 28, n°5 C4 pseudopijl P1 x x oversnijdt rendier 8 19 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 2 25 pseudopijl P3 x x boven hoofd rund 24 - Gaussen 1964, pl. 4, n°1 C8 pseudopijl P4 x x 12 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 5 ? verschillende pseudopijlen P12 - - - x - Gaussen 1964, pl. 22, n°4 117 pseudopijl P12 x x in romp van paard 117 - Gaussen 1964, pl. 20, n°3 129 pseudopijl P12 x x boven bison 129 - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 129 pseudopijl P12 x x in romp bison 129, boven de nek paard 128 - Gaussen 1964, pl. 24, n°1 C20 pseudopijl P12 - - - x 16,3 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 42 , Fig. 27 145 pseudopijl P13 x x - geen 146 pseudopijl P13 x x - Gaussen 1964, pl. 26, n°4 C23 pseudopijl P13 x x in groep tekens - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 42, Fig. 29 links van 149 pseudopijl P13 x x 7 Gaussen 1964, pl. 28, n°4 153 pseudopijl P13 x x onder hals paard 153 - Gaussen 1964, pl. 28, n°5 C25 pseudopijl P14 x x oversnijdt romp bison 157 en romp rendier 158 8,2 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 43, Fig. 30 c14 lijnvormige tekens met weerhaken P7 x x oversnijden hoofd rund 68 - Gaussen 1964, pl. 12, n°1; C&L Fig.15 C26 lijnvormig teken met weerhaken P15 x x raakt voet antropomorf 200 12 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 45, Fig. 36 C28 rechtlijnig teken, pijl? P15 x x naast niet gedetermineerd dier 201 8,5 geen C29 lijnvormig teken met bevedering P15 x x oversnijdt dijbeen antropomorf 204 - Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 44, Fig. 34 bij 184 open rechthoek P14 x x 6 Gaussen 1964, pl. 34, n°2 10 vierhoek P2 x x r Gaussen 1964, pl. 2, n°2 42 vierhoek P4 x x 5 Gaussen 1964, pl. 5, n°3 81 vierhoek P9 x x - geen 161 vierhoek P14 x x 8 Gaussen 1964, pl. 30, n°2 186 vierhoek P14 x x g naast hoofd steenbok 184 - Gaussen 1964, pl. 34, n°1 194 vierhoek P14 x x 7 Gaussen 1964, pl. 35, n°3 196 vierhoek P14 x x - Gaussen 1964, pl. 33, n°4 197 vierhoek P14 x x - geen 203 vierhoek P15 x x - geen 205 vierhoek P15 x x naast sorcier 204 - Gaussen 1964, pl. 35, n°2 C6 vierhoek P2 x x achter bison 11 6 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 34, Fig. 4 C27 rechthoekig teken P15 x x - geen 80 geruit teken P8 x x oversnijdt onderkant bison 79 - Gaussen 1964, pl. 14, n°1 85 geruit teken P9 x x snijdt voorpoot paard 84 - Gaussen 1964, pl. 14, n°2 102 kruis P11 x x naast hoofd paard 102 - Gaussen 1964, pl. 18, n°5 105 kruis P11 x x 6 Gaussen 1964, pl. 18, n°7 106 kruis P11 x x 6 Gaussen 1964, pl. 18, n°3 tss 148 en 150 kruis P13 x x 5 Gaussen 1964, pl. 28, n°2 135 convergerende krassen P12 x x oversnijden achterste haas 135 - Gaussen 1964, pl. 22, n°5 22 driehoekig teken P3 x x oversnijdt staart niet gedertemineerd dier 23 - Gaussen 1964, pl. 4, n°1 31 stervormig teken P3 x x 5 Gaussen 1964, pl. 3, n°3 55 tectiforme P5 x x - geen 62 hekvormig teken (63 parallelle streepjes) P6 x x 50 Gaussen 1964, pl. 9, n°2 82 tectiforme P9 x x - geen 98 harpoenvormig teken P10 x x op rug steenbok 97 - Gaussen 1964, pl. 17, n°2 112 teken P11 x x - geen 122 diverse tekens P12 x x - Gaussen 1964, pl. 23, n°1 143 harkvormig teken P13 x x 7 Gaussen 1964, pl. 26, n°2 153 quartier orange P13 x x voor hoofd paard 153 - Gaussen 1964, pl. 28, n°5 202 geometrisch teken P15 x x oversnijdt romp katachtige of composiet 202 - Gaussen 1984, p. 227, Fig. 7 194bis geometrisch teken P14 x x - geen C17 complex teken P12 x x 22 geen C9 geometrisch teken P4 x x bij pseudopijl 2,5 Clottes & Larüe-Charlus 2003, p. 35, Fig. 5 tss 148 en 150 tectiforme P13 x x in groep tekens 11 Gaussen 1964, pl. 28, n°3

XII

Fig. B9: Aanduidingen van de afbeeldingen op het grondplan Gabillou

XIII Bijlage V: Portel

Tabel B12: Aanvullingen van thematisch inventaris Vialou (Vialou 1986, tabletable) op basis van Dauvois 1985 (D) en Castillon 1998 (C) Wand Profiel Richting Techniek (cm) Volledigheid N° Referentie Galerij Lengte Lengte Beschrijving kop rood links zwart linker rechts buiten gewelf binnen andere rechter volledig gravure gedeeltelijk

D1 steenbok G1 x xverticaal x x x - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 1 D2 rund G1 x x x x x - Dauvois 1985, p. 15, Fig. 2 D4 bizon G1 x x x x x 24 Dauvois 1985, p. 17, Fig. 4 D5 paard G1 x x x x x - Dauvois 1985, p. 18, Fig. 5 D8 gewei G1 x - - - - x x - Dauvois 1985, p. 21, Fig. 8 D9 bizon G1 x x x x x 35 Dauvois 1985, p. 21, Fig. 9 D10 groep horizontale streepjes G1 x ------x - Dauvois 1985, p. 22, Fig. 10 D11 haakvormig teken G2 x ------bruin - Dauvois 1985, p. 23, Fig. 11 D13 streepjes G2 x ------x - Dauvois 1985, p. 25, Fig. 13 D17 paard G3 x x x x x - Dauvois 1985, p. 28, Fig. 17 D22 katachtige G4 x x x x x x reliëf - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 22 D25 positieve handafdruk G4 x ------x x - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 25 D26 bizon G4 x x - - x x reliëf - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 26 D26 bizon G4 x x - - x x reliëf - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 26 D27 menselijke silhouette G4 x x x x x reliëf - Dauvois 1985, p. 14, Fig. 27 D28 4 stipppen naast elkaar G4 x ------x - Dauvois 1985, p. 38, Fig. 28 D28 streepje G4 x ------x - Dauvois 1985, p. 38, Fig. 28 D28 2 reeksen parallelle streepjes G4 x ------x - Dauvois 1985, p. 38, Fig. 28 C1 stip ingang x ------x - Castillon 1998, p. 67 C2 stip ingang x ------x - Castillon 1998, p. 67 C7 handstempel? G1 x ------x - Castillon 1998, p. 76, Fig. 6 C8 mammoet G1 x x x x x reliëf - Castillon 1998, p. 76, Fig. 6 C11 paard G1 x x x x x - Castillon 1998, p. 81, Fig. 9 C15 paard G2 x x x x x - Castillon 1998, p. 85, Fig. 11 C16 paard? G3 x x x x x - Castillon 1998, p. 86, Fig. 12 C18 niet-gedetermineerd dier G4 x x x x x - Castillon 1998, p. 88, Fig. 13 C21 rendier G4 x x x x x - Castillon 1998, p. 90, Fig. 14 C22 hertenkalf G4 x x x x x - Castillon 1998, p. 91, Fig. 15 C24 bizon of everzwijn? G4 x x x x x - Castillon 1998, p. 92, Fig. 16 6 bizon G1 x xverticaal x x - Castillon 1998, p. 73, Fig. 5 18Ckamvormig teken G1 x ------x -Castillon 1998, p. 76, Fig. 6

XIV