RAPPORT

Screening PRUP bedrijventerrein

Hoeselt

Klant: Provincie

Referentie: FP1592/R/873253/Mech Versie: 01/Concept Datum: 22 mei 2017

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

HASKONINGDHV N.V.

Schaliënhoevedreef 20D B-2800 Mechelen Belgium Industry & Buildings Trade register number: 448109415

+32 15 40 5656 T +32 15 21 1134 F [email protected] E royalhaskoningdhv.com W

Titel document: Screening PRUP bedrijventerrein Hoeselt

Ondertitel: Referentie: FP1592/R/873253/Mech Versie: 01/Concept Datum: 22 mei 2017 Projectnaam: Screenings PRUP bedrijventerrein Hoeselt Projectnummer: FP1592 Auteur(s): MER-deskundigen en -medewerkers

Opgesteld door: MER-deskundigen en -medewerkers

Gecontroleerd door:

Datum/Initialen:

Goedgekeurd door:

Datum/Initialen:

Classificatie Projectgerelateerd

Disclaimer No part of these specifications/printed matter may be reproduced and/or published by print, photocopy, microfilm or by any other means, without the prior written permission of HaskoningDHV Belgium N.V.; nor may they be used, without such permission, for any purposes other than that for which they were produced. HaskoningDHV Belgium N.V. accepts no responsibility or liability for these specifications/printed matter to any party other than the persons by whom it was commissioned and as concluded under that Appointment. The quality management system of HaskoningDHV Belgium N.V. has been certified in accordance with ISO 9001, ISO 14001 and OHSAS 18001.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech i

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Inhoud

1 Inleiding 6 1.1 Verzoek tot raadpleging 6 1.2 Methodologie 7

2 Beschrijving en afbakening plangebied 9 2.1 Aanleiding 9 2.2 Situering en begrenzing 10 2.3 Gewenste toestand 11 2.3.1 Doelstellingen, reikwijdte en detailleringsgraad plan 11 2.3.2 Voorstel van invulling 12

3 Juridische en beleidsmatige context 17 3.1 Juridische context 17 3.1.1 Gewestplan 17 3.1.2 Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP) en Bijzondere plannen van aanleg (BPA) 17 3.1.3 Ruilverkavelingen 23 3.2 Beleidsmatige context 24 3.2.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) 24 3.2.2 Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL) 25 3.2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hoeselt (GRS) 31 3.2.4 De bestemming van bijkomende regionale bedrijventerrein kadert in het SALK 31 3.2.5 Onderzoek naar mogelijke zoekzones voor bijkomende regionale bedrijventerreinen 33

4 Onderzoek naar aanzienlijke milieueffecten 36 4.1 Discipline Bodem 37 4.1.1 Beschrijving en analyse 37 4.1.2 Plangeïntegreerde maatregelen 38 4.1.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 38 4.1.4 Beoordeling 39 4.2 Discipline Water 40 4.2.1 Beschrijving en analyse 40 4.2.2 Plangeïntegreerde maatregelen 44 4.2.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 44 4.2.4 Beoordeling 49 4.3 Discipline Mens – mobiliteit 50 4.3.1 Beschrijving en analyse 50 4.3.2 Plangeïntegreerde maatregelen 65 4.3.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 66 4.3.4 Beoordeling 74 4.4 Discipline Geluid en trillingen 76

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech ii

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.4.1 Beschrijving en analyse 76 4.4.2 Plangeïntegreerde maatregelen 79 4.4.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 79 4.4.4 Beoordeling 85 4.5 Discipline Lucht 87 4.5.1 Beschrijving en analyse 87 4.5.2 Plangeïntegreerde maatregelen 89 4.5.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 90 4.5.4 Beoordeling 93 4.6 Discipline Fauna en flora 94 4.6.1 Beschrijving en analyse 94 4.6.2 Plangeïntegreerde maatregelen 95 4.6.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 95 4.6.4 Beoordeling 96 4.7 Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 97 4.7.1 Beschrijving en analyse 97 4.7.2 Plangeïntegreerde maatregelen 101 4.7.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 101 4.7.4 Beoordeling 103 4.8 Discipline Licht 104 4.8.1 Beschrijving en analyse 104 4.8.2 Plangeïntegreerde maatregelen 106 4.8.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 106 4.8.4 Beoordeling 106 4.9 Discipline Mens – ruimtelijke aspecten 107 4.9.1 Beschrijving en analyse 107 4.9.2 Plangeïntegreerde maatregelen 111 4.9.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten 111 4.9.4 Beoordeling 114

5 Grensoverschrijdende effecten 115

6 Cumulatieve effecten met bestaand bedrijventerrein 115

7 Besluit 117

Tabellen

Tabel 2.1: Oppervlaktes zones plan ...... 16 Tabel 4.1: Verkeersgeneratie per spitsuur bedrijventerrein Hoeselt ...... 62 Tabel 4.2: Verkeersgeneratie per spitsuur bedrijventerrein Hoeselt ...... 67 Tabel 4.3: Inschatting van de productie/attractiecijfers in de ochtendspits bij aansluiting N730, bestaand bedrijventerrein + uitbreiding ...... 67

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech iii

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Tabel 4.4: Inschatting van de productie/attractiecijfers in de avondspits bij aansluiting N730, bestaand bedrijventerrein + uitbreiding ...... 67 Tabel 4.5: Betekenis verzadigingsgraad ...... 71 Tabel 4.6: Aantal rijstroken per richting Tabel 4.7: Verzadigingsgraad ASP ...... 71 Tabel 4.8: Wachtrijlengtes in pae ASP ...... 71 Tabel 4.9: Avondspits ...... 72 Tabel 4.10: Verzadigingsgraad, verliestijd en wachtrij (in pae) ...... 72 Tabel 4.11: Restcapaciteit rotonde op- en afrittencomplex E313, microsimulatie ...... 73 Tabel 4.12: Verzadigingsgraad, verliestijd en wachtrij (pae)...... 73 Tabel 4.13: Toetsingskader voor wegverkeer ...... 78 Tabel 4.14: lijst met kengetallen “Onderzoek kengetallen geluidemissie in het Rijnmond- gebied,1999” categorie Kengetallen ...... 80 Tabel 4.15: Resultaten geluidsmodellering met een oppervlaktebron van 1 ha met emissie 65 dB(A)/m2 en toetsing aan de geluidsnorm in open lucht. Overschrijdingen zijn aangegeven in vet...... 82 Tabel 4.16: gegevens uit CAI in omgeving plangebied ...... 100

Figuren

Figuur 2.1 Situering plangebied op luchtfoto ...... 9 Figuur 2.2 Situering plangebied op topografische kaart ...... 9 Figuur 3.1 Situering plangebied op Gewestplan ...... 17 Figuur 4.1 Bodemkaart ...... 37 Figuur 4.2: Topografie in de buurt van het plangebied ...... 37 Figuur 4.3 Grondwaterstromingskwetsbaarheid ...... 40 Figuur 4.4 Watertoetskaarten ...... 40 Figuur 4.5 Biologische waarderingskaart ...... 94 Figuur 4.6 Natura 2000 habitatkaart ...... 94 Figuur 4.7 Speciale Beschermingszones...... 94 Figuur 4.8 Bouwkundige relicten in de buurt van het plangebied ...... 97

Bijlagen

Bijlage 4-1: Landbouwimpactstudie (LIS) 2016 + Bijkomende toelichting ...... 107 Bijlage 4-2: Landbouwimpactstudie (LIS) 2017 + Bijkomende toelichting ...... 107

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech iv

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech v

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

1 Inleiding

De provincie Limburg wenst 20 à 25 ha regionaal bedrijventerrein te ontwikkelen in kleinstedelijke gebieden en specifieke economische knooppunten in de provincie. Dit in uitvoering van de bindende bepalingen van het provinciaal ruimtelijk structuurplan Limburg. Er is een studie ‘Ruimte voor Bedrijvigheid in Limburg’ (RuBeLim) uitgevoerd naar de geschiktheid van niet-bebouwde gronden, rekening houdend met verschillende randvoorwaarden.

Eén van de weerhouden zoekzones is de noordwestelijke zone ter hoogte van het bestaande bedrijventerrein Hoeselt, waar men circa 25 ha regionaal bedrijventerrein wenst te ontwikkelen. Deze zoekzone wordt in voorliggende screeningsnota als uitgewerkt plangebied behandeld.

Volgens het decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid is voor dit plan een onderzoek naar milieueffecten of plan-MER-screening vereist. Die studie, kortweg screening genoemd, moet nagaan of een MER opgesteld moet worden. Dit dient te gebeuren wanneer er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn. Deze screening wordt ter goedkeuring voorgelegd aan verschillende adviesinstanties en na verkrijgen van de adviezen verstuurd naar de dienst Mer voor goedkeuring, al dan niet met opgenomen wijzigingen. Bij goedkeuring door de dienst Mer kan de provincie verder gaan met de opmaak van het PRUP.

De adviestermijn voor adviesinstanties en goedkeuringstermijn voor de dienst Mer bedragen telkens 30 kalenderdagen na ontvangst.

1.1 Verzoek tot raadpleging Het voorliggende PRUP komt in aanmerking voor een verzoek tot raadpleging.

Een plan of programma, dat volgens het decreet van de Vlaamse Regering dd 12/10/2007 en de decreetswijziging van 8/05/2009, als een plan of programma gedefinieerd wordt, is van rechtswege plan- MER-plichtig indien:

A) Plannen of programma’s die tegelijk:  een kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor de in bijlage I, II en III opgesomde projecten (project-MER-plicht)  niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden  betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik B) Een passende beoordeling moet opgemaakt worden voor plannen die niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden.

Het plan kan een kader vormen voor de toekenning van een vergunning voor de in bijlage I, II en III opgesomde projecten. Het regionaal bedrijventerrein te Hoeselt in kleinstedelijk gebied bevat maximaal een totale oppervlakte (terrein en buffers samen) van ca. 25 ha (kleiner dan 50 ha) waardoor deze ontwikkeling onder bijlage III valt. Van deze 25 ha is er 20,9 ha voorzien voor gemengd regionaal bedrijventerrein. Hiervan heeft 9,7 ha overdruk voor lokale bedrijvigheid. De ontwikkeling omvat eveneens de buffering en landschappelijke inpassing. Hiervoor is 3,68 ha zone voor groenbuffer, waarvan 0,07 ha aangeduid is als bouwvrije strook. Eveneens is er langs de snelweg nog eens 1,28 ha aangeduid als indicatief bouwvrije strook. De oppervlakte in het plan is in totaal maximaal 25 ha en wordt beschouwd als een klein gebied op lokaal niveau. Van de totale oppervlakte is eveneens, als overdruk, een zone van ca. 10 ha voor lokale bedrijvigheid voorzien. Daarnaast bevat het plan een omzetting van 1,14 ha recreatiegebied naar agrarisch gebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 6

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Vermits het provinciaal RUP ‘regionaal bedrijventerrein te Hoeselt’ in kleinstedelijk gebied Bilzen : 1. geen kader vormt voor projecten die een passende beoordeling behoeven (in overeenstemming met art. 4.2.1 van DABM), 2. Wel het kader vormt voor projecten opgesomd in de bijlage III bij het Besluit van de Vlaamse Regering van 1-3-2013 (rubriek 10a industrieterreinontwikkeling) maar Het PRUP een herbestemming op een klein gebied (25 ha) inhoud 3. Het houdt geen kleine wijziging in (omzetting van agrarisch gebied naar woongebied), 4. Geen aanzienlijke effecten zal veroorzaken voor de verschillende (MER)disciplines, zoals in volgende hoofdstukken uitvoerig is besproken. 5. Het heeft betrekking op de ruimtelijke ordening

Het plan is van rechtswege plan-m.e.r.-plichtig, gezien het plan een kader vormt voor een project uit bijlage I,II en III opgesomde projecten. Deze uitbreiding/herbestemming van ca. 25 ha, waarvan 20,8 ha als bedrijventerrein (regionaal + lokaal), kan als een klein gebied van lokaal niveau worden beschouwd. Bijkomend dient eveneens opgemerkt te worden dat binnen het plangebied door bestaande BPA’s en RUP’s reeds voor ca. 7 ha bedrijvigheid is toegestaan. Er kan bijgevolg een screening worden opgemaakt. De opmaak van een plan-MER is bijgevolg niet noodzakelijk.

1.2 Methodologie De methodologie voor het opstellen van een MER-screening is qua opbouw en aanpak gebaseerd op de richtlijnen voor het opstellen van een MER. De diepgang van de analyses blijft echter beperkt.

De opbouw die gevolgd wordt, is:

1. Beschrijving van het PRUP In deze omschrijving wordt het PRUP gesitueerd en afgebakend. Inhoudelijk wordt het ontwikkelingsperspectief, de voorliggende inrichtingsschets en het voorontwerp van grafisch plan kort toegelicht. Per discipline wordt het studiegebied afgebakend in functie van verwachte reikwijdte van mogelijke effecten. Er zijn geen alternatieven in het PRUP voorzien.

2. Beschrijving van de juridische en beleidsmatige context Dit bevat de relevante juridische en beleidsmatige context waartegen het PRUP moet afgewogen worden met betrekking tot milieueffecten.

3. Effectbeschrijving Op basis van het plan (inrichtingsmogelijkheden en voorschriften in het grafisch plan) worden mogelijke milieueffecten weergegeven. Per discipline worden de mogelijke effecten geanalyseerd en beoordeeld met de referentiesituatie als beoordelingsbasis. Bij de toetsing wordt een vergelijking gemaakt met het nulalternatief, dit is het alternatief waarbij wordt uitgegaan van de bestaande situatie. De planologische situatie in het plangebied is echter niet overal gelijk aan het huidige gebruik. Er wordt dan ook in de effectbeschrijving onderscheid gemaakt tussen het huidige gebruik (referentie huidige situatie) en de planologische situatie (referentie planologische situatie). Dit betekent dan ook dat waar het huidige gebruik afwijkt van de voorschriften van het gewestplan of de bestaande ruimtelijke uitvoeringsplannen de vergelijking met de planologische situatie zal gemaakt worden.

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving en afbakening van het plangebied gegeven. Vervolgens komen in hoofdstuk 3 de juridische en beleidsmatige context aan bod. Hoofdstuk 4 onderzoekt de mogelijke gevoeligheden van het plangebied en de mogelijke milieueffecten van het plan. In hoofdstuk

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 7

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

5 worden de eventuele grensoverschrijdende effecten besproken waarna in hoofdstuk 6 een besluit geformuleerd wordt.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 8

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

2 Beschrijving en afbakening plangebied

Figuur 2.1 Situering plangebied op luchtfoto Figuur 2.2 Situering plangebied op topografische kaart

2.1 Aanleiding Naar aanleiding van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen en de actualisatie van het Ruimtelijk structuurplan Limburg waarbij taakstellingen voor bijkomende bedrijventerreinen waren opgenomen heeft het provinciebestuur het voornemen om drie bijkomende regionale bedrijventerreinen te bestemmen, met name in de economische knooppunten Houthalen-Helchteren, Opglabbeek en aan het kleinstedelijk gebied Bilzen. Dit in uitvoering van de bindende bepalingen van het provinciaal ruimtelijk structuurplan Limburg (RSPL). Hiertoe is het provinciebestuur een onderzoek gestart naar de meest geschikte locaties voor bijkomende bedrijventerreinen.

Om de potenties op terrein voor bijkomende regionale bedrijventerreinen te onderzoeken wordt gewerkt in opeenvolgende stappen.

In eerste instantie werd een studie ‘Ruimte voor Bedrijvigheid in Limburg’ (RuBeLim) uitgevoerd. Daarin is op basis van een dynamisch ruimtemodel met diverse parameters een score toegekend aan alle denkbare ontwikkelingszones in de economische knooppunten. Deze studie geeft d.m.v. een score per vierkant van 1 ha de geschiktheid aan voor het geheel van de parameters, en dit volgens verschillende scenario’s. In de eindconclusie zijn de twee meest geschikte omgevingen per scenario aangegeven voor elk van de economische knooppunten.

De doorvertaling van de bindende bepalingen van het RSPL kreeg meer armslag via het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK). Er werd ruimte gecreëerd om meerdere planningsprocessen in het kader van regionale bedrijvigheid gelijktijdig op te starten. Het SALK werd opgesteld naar aanleiding van de (aankondiging van de) sluiting van Ford en de toeleveranciers. Hiermee engageerde de Vlaamse regering zich om in de planperiode 2013-2019 concrete acties en projecten te realiseren die de economische impact van de sluiting op korte termijn kunnen milderen. Anderzijds wordt met het plan op de middellange termijn een nieuw socio-economisch toekomstperspectief voor de provincie uitgezet. De deputatie beschouwt het SALK-uitvoeringsplan als een sterke kern waarrond het provinciaal beleid als een concentrische cirkel kan worden geweven en heeft het SALK verheven tot een provinciaal bestuurlijk kompas waarop het reguliere provinciaal beleid, de financiële meerjarenplanning, het provinciaal investeringsbudget, de inzet van de beschikbare financiële reserves worden geënt. De bijkomende bestemming van regionale bedrijventerreinen in Houthalen- Helchteren, Opglabbeek en aan het stedelijk gebied Bilzen kadert hierin.

In een vervolgproces (alternatievenonderzoek) werden eind 2015 de zoekzones uit het RuBeLim nader bekeken, met als doel te komen tot een verantwoorde voorkeurslocatie of -locaties per economisch knooppunt.

In het onderzoek is rekening gehouden met de planningscontext, de ruimtelijke context, een visie op het economisch knooppunt en een eerste toetsing aan beleids- en informatiekaarten die inzicht bieden in mogelijke aandachtspunten vanuit milieu en omgeving. Gedurende het alternatievenonderzoek zijn de nodige gesprekken met de betrokken gemeentebesturen gehouden. Het alternatievenonderzoek vormde een eerste stap met overwegingen op hoofdlijnen, in de keuzen van het verdere te ontwikkelen gebied.

In deze voorstudie of alternatievenonderzoek is, door verder onderzoek en overleg, geprobeerd de zoekzones geografisch zo concreet mogelijk af te bakenen en zijn hierbij aandachtspunten vanuit milieu-,

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 9

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

beleids- en praktische overwegingen geformuleerd. Er is eveneens een consultatieronde opgezet, waarin ook aan omwonenden, maatschappelijke middenveldorganisaties en gemeentelijke adviesraden hun aandachtspunten konden formuleren. Op basis van deze overwegingen zijn de meest aangewezen locatie(s) bepaald, die verder onderworpen worden aan een milieueffectenscreening. Deze biedt nader inzicht in de mogelijke milieueffecten en te nemen maatregelen.

De beslissing tot de opmaak van het PRUP Regionaal bedrijventerrein ‘Hoeselt’ werd door de deputatie genomen naar aanleiding van de goedkeuring van het ‘locatieonderzoek voor nieuwe regionale bedrijventerreinen in de Specifieke Economische Knooppunten’. De zoekzone ‘noordwestelijke uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Hoeselt’ is geselecteerd als prioritair te ontwikkelen regionaal bedrijventerrein in het economisch knooppunt Bilzen. Zoals opgenomen in het RSPL zal er richtinggevend naar 25 hectare per economisch knooppunt gezocht worden.

Hierbij kunnen ook de uitbreidingswensen van een aantal bedrijven op dit terrein worden geïncorporeerd. De gemeente vraagt uitdrukkelijk ook een zone te voorzien voor semi-agrarische bedrijven, aangezien er momenteel een dergelijk bedrijf gelegen is in de Leeuwerikstraat. De ruime bufferzone langsheen de snelweg kan mogelijks smaller zijn dan in de huidige toestand, waardoor ook aan de oostzijde van het terrein nog uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden voorzien.

2.2 Situering en begrenzing Het plangebied is gelegen ten noorden en ten westen van het bestaande industriegebied langs de E313 en ten noorden van het RUP gemeentelijk Industriegebied (momenteel voornamelijk landbouwpercelen).

In onderstaande illustratie wordt een beeld geschetst van de ligging van het plangebied. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt ca. 25 ha.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 10

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 2.1: Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt zuidoostelijk van het gehucht onze-Lieve-Vrouwparochie. Het wordt in het westen begrensd door de Oude Nederbaan en in het oosten door het bestaande industriegebied en de E313. In het noorden is een kleinere zone gelegen dat zal omgezet worden van recreatie naar agrarisch gebied.

Het plangebied (regionaal bedrijventerrein) zal ontsluiten via het bestaande industriegebied (Industrielaan) en verbindt het gebied via de Bilzersteenweg (N730) direct met het op- en afrittencomplex van de E313 (hoofdweg). Doordat de ontsluitingsweg doodlopend zal zijn, zal ze geen doorgaand verkeer aantrekken maar enkel bestemmingsverkeer van het plangebied.

Binnen de contour van het plangebied situeert zich 1 woning. Dit werd reeds behandeld in het GRUP “Industrie IV”. Er bevinden zich geen waterlopen in het plangebied. Het deel van de Leeuwerikstraat ten westen van de E313 ligt in het plangebied, en ook de Bilzerstraat ligt er in het zuiden deels in.

2.3 Gewenste toestand

2.3.1 Doelstellingen, reikwijdte en detailleringsgraad plan Het voorgestelde plangebied is een zone met een oppervlakte van ca. 25 ha voor een nieuw bijkomend regionaal bedrijventerrein van ca. 20,8 ha. Het sluit aan bij het huidig bedrijventerrein in Hoeselt (44 ha). Het geplande lokaal bedrijventerrein (RUP Industrie IV, gemeente Hoeselt, 5 ha) valt binnen de plancontour. Hier zal een herbestemming uitgevoerd worden van lokaal naar regionaal met een overdruk voor lokale bedrijventerreinen. De deelzone op het grafisch plan aangeduid als ‘zone met mogelijkheid voor lokale bedrijvigheid’ (overdruk) is blijft ook bestemd voor de vestiging van lokale bedrijven.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 11

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Een uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Hoeselt kan de uitbreidingswensen van een aantal bedrijven op dit terrein incorporeren..

Deze zone is bestemd voor bedrijven van regionaal belang die omwille van ruimtelijke en/of milieuredenen niet (meer) verweefbaar zijn met een multifunctionele stedelijke omgeving of een residentiële omgeving. Bijna volledig rondom het bedrijventerrein wordt eveneens een groenbuffer voorzien.

Als compensatiemaatregel voor de herbestemming van agrarisch gebied, worden de recreatiegronden gelegen langs de Bilzerstraat bestemd naar agrarisch gebied in aansluiting met de omliggende landbouwgronden.

Voor alle werken en handelingen wordt duurzaamheid nagestreefd, waarbij tenminste - gestreefd wordt naar compact en zuinig ruimtegebruik. - gestreefd wordt naar een maximale waterdoorlatendheid van de bodemverhardingen - optimalisatie van de waterhuishouding voor het projectgebied wordt nagestreefd - efficiëntie energiegebruik en gebruik van hernieuwbare energie wordt nagestreefd: isolatiewaarde, hernieuwbare energiebronnen,…

2.3.2 Voorstel van invulling In onderstaande illustratie 2.2 wordt het voorliggend grafische plan weergegeven.

Illustratie 2.2: Grafisch plan

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 12

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Algemene inrichtingsprincipes zijn onder meer: - Er is veel aandacht voor de groenbuffer: de hele noordelijke en westelijke grens van het terrein wordt gebufferd met een buffer van 25 m breedte, uitgevoerd als 1 geheel en in één beheer; - Er is veel aandacht voor water: waterlopen, infiltratie, waterbuffering via grachten of beken, bij voorkeur gemeenschappelijk; - Er wordt een bouwvrije strook van 30 m voorzien langs de snelweg, waar geen afsluitingen van materialen die een gesloten wand vormen, zoals betonplaten of metselwerk, mogen worden aangebracht. - Het type bedrijvigheid wordt omschreven; - Er worden geïntegreerde conciërgewoningen toegelaten; - De eventuele vastlegging van de bouwhoogte is afhankelijk van de omgeving; - De voorkeur gaat uit naar een goede ruimtelijke invulling met een hoog ruimtelijk rendement om zo weinig mogelijk open ruimte aan te snijden; - Kadastrale percelen worden bij voorkeur gevolgd; - Het betreft regionale bedrijven met een minimale oppervlakte van 0,5 ha; - Afhankelijk van de bestaande structuur worden groenelementen indicatief aangeduid.

In functie van de MER-screening is vanuit de Gemeente Hoestel een opmerking gekomen rond de overdruk van lokale bedrijvigheid. Deze zou te perceelsgebonden zijn. De bestaande percelen zullen verdwijnen en er worden nieuwe loten gecreëerd. Door een minder harde grens zou er meer flexibiliteit zijn. In de screening wordt steeds rekening gehouden met de worst case invulling. Een minder harde grens tussen deze zones zal dan ook niet voor een gewijzigde milieubeoordeling zorgen.

Zone voor bijkomend regionaal bedrijventerrein Er worden enkele algemene principes gehanteerd door de provincie bij de inrichting van bedrijventerreinen. Het bedrijventerrein wordt op een kwaliteitsvolle wijze in de omgeving ingepast, wat het profiel en het imago van het bedrijventerrein ondersteunt

Deze zone is bestemd voor bedrijven van regionaal belang die omwille van ruimtelijke en/of milieuredenen niet (meer) verweefbaar zijn met een multifunctionele stedelijke omgeving of een residentiële omgeving.

De bedrijven hebben één van volgende hoofdactiviteiten: - Productie, opslag en verwerking van goederen - Op- en overslag, voorraadbeheer, groepage, fysieke distributie en groothandel - Onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten - Verwerking en bewerking van grondstoffen met inbegrip van delfstoffen - Afvalverwerking met inbegrip van recyclage (geen schroothandel) - Productie van energie

En volgende complementaire activiteiten die ondergeschikt zijn aan de hoofdactiviteiten: - complementaire diensten, kantoorruimten, handelsruimten en/of toonzalen voor zover deze gekoppeld zijn aan bedrijvigheid die gevestigd is binnen deze bestemmingszone en voor wat betreft de vloeroppervlakte ondergeschikt zijn aan deze bedrijfsactiviteit; - het inrichten van één enkele woongelegenheid voor bedrijfsleider, conciërge of bewakingspersoneel per bedrijfsvestiging, voor zover deze fysisch geïntegreerd is in het bedrijfsgebouw, en met een maximale bruto vloeroppervlakte van 200 m²; - gemeenschappelijke functies inherent aan het functioneren van een regionaal bedrijventerrein (bv. vrachtwagentankstation, weegbrug, koerierdienst, medische dienstverlening …)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 13

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Hoofdactiviteiten en complementaire activiteiten kunnen zowel uitgeoefend binnen hetzelfde bedrijf, als binnen een bedrijvencluster, voor zover aangetoond wordt dat de bedrijven binnen de bedrijvencluster op elkaar zijn aangewezen voor hun individuele bedrijfsexploitatie.

De inplanting van inrichtingen zoals bedoeld in het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, zijn niet toegelaten (Seveso).

De volgende activiteiten zijn niet toegelaten: - zuivere kleinhandel; - zuivere agrarische productie; - autonome kantoren; - verwerking en bewerking van mest of slib;

De deelzone op het grafisch plan aangeduid als ‘zone met mogelijkheid voor lokale bedrijvigheid’ (overdruk) is bovendien bestemd voor de vestiging van lokale bedrijven.

In uitvoering van het PRUP zal een uitgifteplan worden opgemaakt. Er zal een uitgiftecomité worden opgericht dat instaat voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven, in functie van de vereisten m.b.t. het regionaal of lokaal karakter en eventuele andere vestigingsvoorwaarden. De samenstelling van het uitgiftecomité is nog niet vastgesteld. Mogelijke actoren die hierbij betrokken zullen zijn: - Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij (POM) Limburg - Gemeenten - Agentschap ondernemen - ….

Elke aanvraag voor een stedenbouwkundige vergunning zal worden beoordeeld rekening houdend met de goede plaatselijke ruimtelijke ordening en nagestreefde omgevingskwaliteit, rekening houdend met onder meer: - de gegenereerde mobiliteitsseffecten; - zorgvuldig ruimtegebruik. Daarbij wordt tenminste aandacht besteed aan: o binnen het plangebied aanwezige bedrijven dienen zich maximaal te herstructureren in functie van de optimale benutting van de reeds ingenomen percelen, vooraleer een uitbreiding op andere percelen binnen het plangebied kan goedgekeurd worden; o het bouwen in meerdere lagen daar waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat; o het maximaal groeperen van gebouwen waar de bedrijfsactiviteit dit toelaat en het aansluitend op bestaande gebouwen uitbreiden; o de gemeenschappelijke organisatie van voorzieningen voor hemelwaterinfiltratie en – retentie; o het groeperen en organiseren op het bedrijventerrein van parkeermogelijkheden voor gebruikers en bezoekers; o de mogelijkheid om bepaalde diensten onder te brengen in gemeenschappelijke gebouwen (bv. Gemeenschappelijk bedrijfsrestaurant, gedeelte vrachtwagenwasplaats …); - ruimtelijke samenhang van het hele gebied; - het is verplicht: o via een verzorgd materiaalgebruik en een aangepaste vormgeving te streven naar architecturaal aantrekkelijke projecten die geen storend element vormen t.a.v. de onmiddellijke omgeving;

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 14

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

o materialen te gebruiken die vanuit esthetisch standpunt verantwoord zijn en van duurzame aard zijn; o alle buitengevels permanent af te werken als volwaardige gevels, uitgezonderd gemeenschappelijke gevels; - de voorgevelbouwlijn is gelegen op minimum 12m uit de rooilijn. Constructies en afsluitingen zijn niet toegestaan in de strook tussen de rooilijn en de voorgevelbouwlijn. De strook tussen rooilijn en voorgevelbouwlijn dient ingericht als representatieve voortuinstrook met inbegrip van de noodzakelijke toegangen, circulatie- of parkeerruimte; - kwalitatieve inrichting van het openbaar domein met zorg voor de wijze van ontsluiting en inrichting van de terreinen en gebouwen, voor het parkeergebeuren en voor voldoende groene ruimtes; - publiciteit wordt beperkt en geïntegreerd in de globale architectuur van de gebouwen; - parkeren wordt gegroepeerd voor verschillende bedrijven of geïncorporeerd in of op het bedrijfsgebouw, daar waar het beheer dit toelaat. Ondergronds parkeren wordt hierbij toegelaten, en indien technisch mogelijk vooropgesteld; - elke bedrijfsvestiging dient in de opvang van de eigen parkeerbehoefte voor wagens en vrachtwagens voorzien op de eigen bedrijfskavel. Het is niet toegelaten bijkomende parkeergelegenheden te voorzien op het openbaar domein. Hiertoe dient de aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning of verkavelingsvergunning aan te tonen dat de nodige parkeerplaatsen voorzien worden om in de opvang van de dagelijkse parkeerbehoefte van de activiteiten te voorzien. Bij gezamenlijk of gedeeld parkeren dient de beschikbaarheid van de parkeerplaatsen kwantitatief aangetoond te worden aan de hand van de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen. - Laden en lossen gebeurt verplicht op de eigen bedrijfskavels en niet op het openbaar domein.

Constructies zijn niet toegelaten in de bouwvrije strook langs de autosnelweg E313, zoals bepaald in de vigerende wet- en regelgeving. De bouwvrije strook langs de autosnelweg E313 is te meten 30 m vanaf de grens van het autosnelwegdomein.

Groenbuffer De functie van de buffer bestaat uit een visuele afscherming, geluidsafscherming, landschappelijke inpassing, afstand, beheersing van veiligheidsrisico’s van de bedrijvigheid t.o.v. de omgeving De buffer wordt beplant met dicht, streekeigen, hoog- en laagstammig groen, struiken en heesters. Het groenscherm dient minimaal 6 meter hoog te zijn. De aanleg van een geluidswal in de zone voor groenbuffer is toegestaan, en kan zowel bijdragen aan de visuele buffering als geluidsbuffering.

In de bouwvrije strook langs de autosnelweg E313, mogen geen afsluitingen van materialen, die een gesloten wand vormen, zoals betonplaten of metselwerk, worden aangebracht. Wanneer de afsluiting een groene haag is, wordt deze tenminste vijftig centimeter achter de grens van de autosnelweg geplant, wordt deze jaarlijks geschoren en mag deze niet meer dan een meter breed zijn. In de afsluitingen mogen geen uitgangen worden gemaakt die toegang verlenen tot de autosnelweg.

Agrarisch gebied Als compensatiemaatregel voor de herbestemming van agrarisch gebied, worden de recreatiegronden gelegen langs de Bilzerstraat bestemd naar agrarisch gebied in aansluiting met de omliggende landbouwgronden.

Deze gronden zijn bestemd voor de beroepslandbouw. Alle werken, handelingen en wijzigingen die nodig of nuttig zijn voor de landbouwbedrijfsvoering van landbouwbedrijven zijn toegelaten. Een landbouwbedrijfszetel mag alleen de noodzakelijke bedrijfsgebouwen en de woning van de exploitanten

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 15

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

bevatten, alsook verblijfsgelegenheid, verwerkende en dienstverlenende activiteiten voor zover die een integrerend deel van het bedrijf uitmaken.

In het gebied zijn ook de landbouw verwante bedrijven toegelaten voor zover hun aanwezigheid in het agrarisch gebied nuttig of nodig is voor het goed functioneren van de landbouwbedrijven in de omgeving en ze gevestigd worden in bestaande landbouwbedrijfszetels. Primaire bewerking of opslag van producten kan worden toegelaten. Verwerking van producten is uitgesloten, met uitzondering van mestbehandeling en mestvergisting.

In onderstaande tabel worden de oppervlaktes per zone weergegeven.

Tabel 2.1: Oppervlaktes zones plan Overdruk Opp (ha)

Gemengd regionaal bedrijventerrein zonder overdruk 11,14

lokale bedrijvigheid 8,44

lokale bedrijvigheid en indicatieve aanduiding bouwvrije strook 1,28

Totaal gemengd regionaal bedrijventerrein 20,86

Zone voor groenzone zonder overdruk 3,61

indicatieve aanduiding bouwvrije strook 0,07

Totaal zone voor groenzone 3,68

Agrarisch gebied 1,14

Totaal plangebied 25,68

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 16

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

3 Juridische en beleidsmatige context

Figuur 3.1 Situering plangebied op Gewestplan

3.1 Juridische context

3.1.1 Gewestplan De bestemming van het plangebied wordt geregeld door het gewestplan Sint-Truiden – . Volgens het gewestplan (KB van 5 april 1977) ligt het plangebied voornamelijk in agrarisch gebied (Figuur 3.1).

Een klein deel van het plangebied ligt in industriegebied voor ambachtelijke bedrijven en KMO’s. De aanwezige woning in het plangebied is zonevreemd. Deze bevindt zich volgens het gewestplan in agrarisch gebied. Deze zone is echter al herbestemd door het GRUP “Industrie IV”. De nodige maatregelen voor deze woning werden echter reeds in functie van deze herbestemming genomen In de directe omgeving en in het plangebied zelf komen enkel ruimtelijke uitvoeringsplannen voor. Deze worden besproken in de onderstaande paragraaf.

3.1.2 Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP) en Bijzondere plannen van aanleg (BPA) Het agrarisch gebied binnen het plangebied werd niet herbevestigd als agrarisch gebied (gewestelijk RUP Landbouw-natuur-en bosgebieden Winterbeek Sint-Huibrechts-Hern, Schalkhoven en Romershoven, 16 mei 2008).

De provincie bakende het kleinstedelijk gebied Bilzen in 2012 af in een provinciaal RUP. Het plangebied overlapt met dit kleinstedelijk gebied. De toelichtingsnota van het PRUP geeft aan dat bedrijvigheid in het kleinstedelijk gebied geconcentreerd moet worden op goed ontsloten locaties, zoals het bedrijventerrein Hoeselt. In de eerste plaats wordt er gestreefd naar verdere verdichting op de bestaande terreinen.

In de directe omgeving van het plangebied zijn verschillende Ruimtelijke uitvoeringsplannen en bijzondere plannen van aanleg gelegen. In onderstaande illustratie is een overzicht gegeven van de ligging van de verschillende ruimtelijke uitvoeringsplannen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 17

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 3.1: Ligging ruimtelijke uitvoeringsplannen

In onderstaande paragraven worden de meest relevante besproken.

Met het BPA Industrie III werd het industriegebied en agrarisch gebied volgens het gewestplan herschikt. Daarbij kreeg een deel van het plangebied de bestemming agrarisch gebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 18

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 3.2: BPA Industrie III (MB 21/02/2005)

Sectoraal BPA voor de zonevreemde bedrijven. Het plangebied Ranson is gelegen op de hoek van de Industrielaan en de Oude Nederbaan, ten zuidwesten van het KMO-gebied op het gewestplan en het BPA Industrie III. Een strook van ca. 35 m tot 37 m werd bestemd als bufferzone langsheen de Oude Nederbaan.

Illustratie 3.3 Sectoraal BPA Zonevreemde bedrijven – deelplan Ranson (BD 13/10/2005)

Het RUP ‘Industriezone IV’ (5 ha) betreft de ontwikkeling van een lokaal bedrijventerrein, in het noordoosten van het plangebied. Er werd een screening opgemaakt die op 8 januari 2015 goedgekeurd is door de dienst Mer. Een plan-MER moest niet opgemaakt worden voor dit RUP. Het RUP is uitgewerkt en

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 19

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

werd definitief vastgesteld op de gemeenteraad op 29/12/215. De ontwikkeling is tot op heden nog niet gestart.

Illustratie 3.4: RUP Industrie IV Hoeselt

In het GRUP Industriepark is het goedgekeurde GRUP Recyclagepark (definitief aanvaard 28.08.2014) gelegen. Onderstaand wordt een beeld van RUP weergegeven. Dit gebied is eveneens in het plangebied gelegen.

Illustratie 3.5: RUP recyclagepark

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 20

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het goedgekeurde RUP ‘Sportpark’ (8,77 ha) betreft de ontwikkeling van een sportpark ten zuiden van het bestaande industriepark. Het gebied grenst net niet aan het plangebied. Er werd een screening opgemaakt die op 23 maart 2011 goedgekeurd is door de dienst Mer. Een plan-MER moest niet opgemaakt worden voor dit RUP. De ontwikkeling is tot op heden nog niet gestart.

Illustratie 3.6: RUP ‘Sportpark’ en Enkele schetsvoorstellen uit de toelichtingsnota (betreft enkel een suggestie van invulling)

In het GRUP (definitief aanvaard 04.08.2003) “Historisch gegroeid bedrijf Cordeel te Hoeselt” is een zone bestemd voor het behoud en de uitbreiding van de huidige historisch gegroeide bedrijfsactiviteiten (aanneming van bouwwerken met productie van prefabbetonelementen) aan de Industrielaan 18 te Hoeselt. Onderstaand wordt een beeld van RUP weergegeven. Deze zone grenst in het zuiden aan het plangebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 21

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 3.7: GRUP Historisch gegroeid bedrijf Cordeel te hoeselt

RUP Stedelijke entreestrip te Bilzen Het doel van dit RUP “Stedelijke entreestrip te Bilzen” is een inhoudelijk en juridisch kader te bieden voor de herstructurering van het gebied langs de Tongersestraat tussen E313 en de rotonde. De visie op het plangebied tracht twee op het eerste gezicht tegenstrijdige doelstellingen te verenigen in één plan. Enerzijds is er de wens de Tongersestraat te transformeren tot een representatieve toegangspoort voor de stad Bilzen. Hierbij primeert ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde. Anderzijds is er de wens de Tongersestraat verder uit te bouwen tot een kleinhandelslint met een sterke commerciële aantrekkingskracht. Hierbij primeert de vrijheidsgraad van de ondernemer met betrekking tot de invulling van het perceel. Beide doelstellingen zullen worden verenigd door herinrichting van het openbaar domein Het principe van clustering wordt gehanteerd om een efficiënter ruimtegebruik na te streven door het meervoudig combineren van functies en het toevoegen van ruimtelijke kwaliteiten. De invulling op gebied van functies varieert maar het gaat in principe om grootschalige stedelijke voorzieningen die complementair zijn aan de voorzieningen in de kern en wonen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 22

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 3.8: Situering stedelijke entreestrip Bilzen ten opzichte van projectsite

Illustratie 3.9:Programma stedelijke entreestrip Bilzen

3.1.3 Ruilverkavelingen Het plangebied ligt voor het grootste deel in het ruilverkavelingsgebied Vliermaalroot (illustratie 3.10). Ruilverkaveling Vliermaalmroot strekt zich uit over 4 gemeenten: Bilzen, , Hoeselt en . De voornaamste doelstelling binnen een ruilverkaveling is de herindeling van percelen. Na de herverkaveling steeg de gemiddelde perceelsgrootte in het projectgebied Vliermaalroot van 38,76 are naar 80,29 are. Op 16 juni 2006 werd de ruilverkavelingsakte ondertekend. De kavelinrichtingswerken

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 23

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

werden in het voorjaar van 2009 afgerond: Wegen verhard, beplanting aangebracht en poelen en wachtbekkens aangelegd.

Voor het plangebied zijn geen acties opgenomen.

Illustratie 3.10: Plangebied met aanduiding ruilverkaveling (bron: geopunt.be)

3.2 Beleidsmatige context

3.2.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) Het ruimtelijke structuurplan Vlaanderen (RSV) is een beleidsdocument op gewestelijk niveau dat ook doorwerkt naar het ruimtelijk ordeningsbeleid op provinciaal en gemeentelijk niveau. Er wordt een ruimtelijk concentratiebeleid gevoerd voor economische ontwikkelingen, meer bepaald in de economische knooppunten en in de poorten. In het RSV is een bindende selectie gemaakt van de poorten, economische netwerken, stedelijke gebieden, en van specifieke economische knooppunten die niet in de poorten, netwerken of stedelijke gebieden vallen maar wel een belangrijke rol vervullen binnen de economische structuur van Vlaanderen. Voor Limburg betreft het:  Het economische netwerk Albertkanaal waarin de stedelijke gebieden -Genk en Bilzen en gemeenten Ham, Heusden-Zolder, , , , Beringen en een economische rol vervullen.  Het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 24

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

 De structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden Sint-Truiden en Tongeren, en de kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau Beringen, Bilzen, Bree, , , en Neerpelt-Overpelt.  De specifiek economische knooppunten Alken, Hamont-Achel, Houthalen-Helchteren, Dilsen- Stokkem en Opglabbeek  De poort Genk, geselecteerd als internationaal georiënteerd multimodaal logistiek park buiten de zeehavens.

In de meest recente herziening van het RSV (2010) werd onder andere de taakstelling inzake bijkomende bedrijventerrein geactualiseerd voor de periode 2007 – 2012. Daarbij zijn de potentiële planningsinitiatieven opgelijst en geeft deze herziening aan dat deze tenminste moeten worden verzekerd. Voor Limburg betreft dit 657 ha. Daarnaast is bij het onderdeel ‘te bestemmen bedrijventerreinen in periode 2007 - 2012’ van deze herziening gewerkt met een minimale en een maximale prognose. Volgens de minimale prognose is er voor Limburg een ruimtebehoefte van 282 ha opgenomen. Via de maximumprognose ontstaat een marge van ongeveer 1.400 ha bovenop de 6.792 ha voor heel Vlaanderen. Hiervan is er geen provinciale verdeling opgenomen omdat vanwege de lopende planningsinitiatieven voorzichtig moet worden omgesprongen met deze marge. De 85-80/20-15 verhouding geeft het deel van de nieuwe bedrijventerreinen aan dat wordt voorzien door:  Lokale bedrijventerreinen in gemeenten buiten de economische knooppunten (15 - 20%)  Lokale en regionale bedrijventerreinen in de economische knooppunten (80 - 85%).

3.2.2 Ruimtelijk Structuurplan Limburg (RSPL) In het RSPL wordt de provinciale visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen binnen de provincie toegelicht en worden de taakstellingen, opgelegd door de hogere overheid, verder uitgewerkt. Het RSPL legt de structuurbepalende elementen vast op provinciaal niveau.

Om in overeenstemming te blijven met het RSV, was een bijsturing van het RSPL noodzakelijk. Het betreft enkel een beperkte actualisatie van het RSPL, het globale kader blijft geldig.

De visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Limburg, de krachtlijnen en de ruimtelijke principes voor de gewenste ruimtelijke structuur blijven overeind. Het economisch netwerk Albertkanaal, de economische knooppunten (enerzijds de stedelijke gebieden en anderzijds de specifieke economische knooppunten), de stedelijke netwerken en de grote samenhangende landbouwgebieden zijn de dragers van de gewenste ruimtelijk-economische structuur van Limburg. Bedrijvigheid wordt maximaal geconcentreerd in het stedelijk netwerk Midden-Limburg, in de Kempische As en in de economische knooppunten. De provincie wil optimaal gebruik maken van de goede functionele en infrastructurele verbindingen in de Kempische As en in het economisch netwerk Albertkanaal met de Antwerpse haven, Luik en het Ruhrgebied. Het gaat hier om de bundels van Albertkanaal en E313 en van N71 en IJzeren Rijn. Internationale relaties moeten de positie van Limburg binnen de Europese economische structuur versterken.  Het economisch netwerk Albertkanaal bestaat uit de economische knooppunten Beringen, Bilzen, Ham, Hasselt, Heusden-Zolder, Genk, Lanaken, Lummen, Tessenderlo en Zutendaal. De provincie beklemtoont dat dit gebied van uitzonderlijk belang is voor de provinciale economie. Zowel wegens de bundeling van het belangrijkste kanaal van Vlaanderen, van E313 en E314 en de aanwezigheid van een belangrijke goederenspoorlijn als wegens het aanbod aan bedrijventerreinen en arbeidskrachten heeft dit gebied alle vermogen om nieuwe bedrijven aan te trekken. Hierin valt ook het regionaalstedelijk gebied Hasselt – Genk, dat wordt gekenmerkt door een hoge specialisatie van de aanwezige industrie IV bedrijvigheid. Daarnaast zijn de tertiaire en de quartaire sector er in volle ontwikkeling. Heel wat kansrijke sectoren zijn hier gevestigd. Dit gebied is dan ook een bijzonder economisch aandachtsgebied. Voldoende

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 25

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

expansiemogelijkheden onder vorm van regionale (gespecialiseerde) bedrijventerreinen moeten er worden voorzien. Om het stedelijk niveau van het gebied Hasselt - Genk te verhogen kunnen op het vlak van zakelijke dienstverlening ontwikkelingen worden bevorderd. Ook de Poort Genk maakt onderdeel uit van het economisch netwerk Albertkanaal. Vlaanderen beschouwt de poort Genk als een multimodaal internationaal georiënteerd logistiek park. Genk en zijn directe omgeving zijn in volle ontwikkeling en hebben een ontsluiting via spoor, E314, N76 en Albertkanaal. De activiteiten in dit gebied vormen de centrale motor van de Limburgse economie en hebben een internationale uitstraling.  Het Limburgs Mijngebied is in het RSV geselecteerd als stedelijk netwerk van Vlaams niveau. Naast het regionaalstedelijke gebied Hasselt-Genk en de kleinstedelijke gebieden op provinciaal niveau Maasmechelen en Beringen maken de gemeenten, Heusden-Zolder, Houthalen- Helchteren, As, Opglabbeek en Dilsen-Stokkem er deel van uit. De provincie wil aan het stedelijk netwerk Limburgs Mijngebied een eigen invulling geven. De provincie gebruikt daarvoor de term 'stedelijk netwerk Midden-Limburg'. Het regionaalstedelijk gebied Hasselt - Genk en het Albertkanaal zijn de voornaamste componenten voor de gewenste ruimtelijke structuur van dat netwerk. In het stedelijk netwerk Midden-Limburg zal de economische structuur worden uitgebouwd langs de aanwezige infrastructuren en door een versterking van de stedelijke structuur. Het gaat in het bijzonder om het Albertkanaal, de hoofdwegen E313 en E314, het regionaalstedelijk gebied Hasselt - Genk en de economische knooppunten. Ter hoogte van het vijvergebied wordt die structuur onderbroken. Het stedelijk netwerk Midden-Limburg eindigt ten oosten van Genk.  Het stedelijk netwerk Kempische As wordt gedragen door de N71, de spoorlijn Antwerpen - Neerpelt als potentiële IJzeren Rijn, het kanaal Bocholt - Herentals en de economische knooppunten Lommel, Neerpelt - Overpelt en Hamont-Achel. Economische activiteiten worden geconcentreerd in deze van elkaar gescheiden knooppunten. De mogelijke uitbouw van de IJzeren Rijn biedt op termijn extra mogelijkheden om logistieke en distributieve activiteiten en daarop afgestemde industriële activiteiten uit te bouwen. Het stedelijk netwerk moet in een internationaal grensoverschrijdend kader (richting Eindhoven en Weert) worden bekeken, en wordt beschouwd als een economische poort op provinciaal niveau. De poort Kempische As is te beschouwen als multimodaal logistiek knooppunt (spoor, water en weg). Zij ligt op een knooppunt van infrastructuren en concentraties van bedrijventerreinen en staat voor een bundeling en verknoping van economische activiteiten, infrastructuren en transportsystemen. In de poort Kempische As wordt in een overslagcentrum voorzien om mee de aantakking van de IJzeren Rijn met Midden-Limburg te maken.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 26

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Daarnaast selecteert de provincie het stedelijk netwerk Zuidelijk Maasland als een belangrijk onderdeel van de ruimtelijk-economische structuur op provinciaal niveau. In het stedelijk gebied Maasmechelen en de economische knooppunten Lanaken en Dilsen-Stokkem worden extra ontwikkelingsmogelijkheden geboden door mogelijke samenwerking en afstemming op de economische ontwikkelingen in Nederlands Limburg. Vanuit een gezamenlijke visie over de Maasvallei kunnen beide provincies de economische dynamiek door een bundeling van de economische activiteiten opkrikken zonder de open ruimte en de grensoverschrijdende natuurverbindingen uit het oog te verliezen.

Niet alle delen van de provincie spelen in de regionale differentiatie eenzelfde rol. Niet alle economische activiteiten zijn overal gewenst. Bij de regionale differentiatie wordt uitgegaan van de economische mogelijkheden van elke hoofd- en deelruimte. Er worden 4 hoofdruimten gedefinieerd in de provincie Limburg. Het betreft samenhangende en geïntegreerde ruimtelijke systemen waarvoor een gemeenschappelijk beleid kan worden gevoerd. Elke hoofdruimte kan in een internationale context worden geplaatst. Voor elke hoofdruimte kan een samenwerkingsverband tussen alle betrokken gemeenten worden opgezet.

 Het netwerk Midden-Limburg is fundamenteel verbonden met het gedeelte van het Vlaams netwerk Albertkanaal op het grondgebied van de provincie Limburg. Stedelijke en economische activiteiten worden er geconcentreerd.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 27

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

 De hoofdruimte Kempen, met het Kempens Plateau en met Hasselt - Genk en Lommel - Neerpelt - Overpelt op de rand daarvan, kan op zich worden beschouwd. De hoofdruimte positioneert zich als verweven open ruimte gebied met een toeristisch-recreatieve rol op Benelux-niveau.  De hoofdruimte Maasland is onderdeel van het Maasland in ruime zin, dat zelf weer onderdeel is van het stedelijk netwerk MHAL-gebied. Het MHAL-gebied vormt het stedelijk kerngebied binnen de Euregio Maas-Rijn. Het MHAL-gebied bestaat uit zes steden die samen vier stedelijke gebieden vormen: /Heerlen, Hasselt/Genk, Aken en Luik. Voor het gebied werd een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief opgemaakt, om te komen tot een functioneel/economisch op elkaar afstemmen van de 4 stedelijke gebieden om het profiel van de regio als geheel te versterken.  De hoofdruimte Haspengouw en bestaat uit landschappelijk waardevolle open gebieden, die onderdeel zijn van een open ruimte op Benelux-niveau. Zij scheidt het stedelijk netwerk Vlaamse ruit, het netwerk Albertkanaal en het MHAL-gebied van elkaar.

Om een te grote belasting op de natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en menselijke omgeving tegen te gaan moet prioriteit gegeven worden aan:  Het herstructureren en inbreiden boven het aansnijden van nieuwe ruimte  Het verantwoord afronden en intensifiëren van het ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen (en plannen)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 28

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

 het stimuleren van duurzaam, intensief en meervoudig ruimtegebruik bij het ontwikkelen van nieuwe bedrijventerreinen.

Bij de inplanting van nieuwe of de herlokalisatie van bestaande economische activiteiten kiest de provincie voor het behoud van de bestaande bundeling. Om terug in overeenstemming te zijn met de herziene taakstelling in het RSV is ook het RSPL geactualiseerd (2011). In het RSV wordt een taakstelling voor de provincie Limburg opgenomen van 939 ha (657 ha + 282 ha). Net zoals in het oorspronkelijk RSPL wordt in het richtinggevend gedeelte van deze actualisering geen cijfermatige taakstelling opgenomen voor de kleinstedelijke gebieden en specifieke knooppunten en ook niet voor de gemeenten van het buitengebied. Het al toebedelen van bedrijventerreinen houdt het risico in dat voorbij wordt gegaan aan de specifieke potenties en knelpunten op het terrein. Toch is er, in het informatief gedeelte van het RSPL, een kwantitatieve inschatting - een soort grootteorde - gemaakt voor pakket 3 (kleinstedelijke gebieden en specifieke economische knooppunten) (provinciale taakstelling) op basis van inschattingen van pakket 1 (regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk) en pakket 2 (economsich netwerk Albertkanaal) waarbij rekening is gehouden met lopende planningsprocessen en gemeentelijke visies. Uit die analyse kan men afleiden dat ieder kleinstedelijk gebied en ieder specifiek economisch knooppunt met een sterke rol binnen de ruimtelijk-economische structuur bijkomend ongeveer 20 à 25 ha kan bestemmen. Voor de structuurondersteunende kleinstedelijke gebieden Tongeren en Sint- Truiden, met een sterke rol, is dit getal als een minimum te beschouwen. Hiervoor zijn planningsinitiatieven genomen. Voor de kleinstedelijke gebieden van provinciaal niveau en de specifieke economische knooppunten met een sterke rol gaat het om een richtcijfer dat verder moet worden afgetoetst aan de lokale condities. In de andere kleinstedelijke gebieden van provinciaal niveau en specifieke economische knooppunten zijn de bijkomende mogelijkheden beperkter. Door hun positie in de provincie Limburg is een optimalisatie van de ontsluiting minder vanzelfsprekend, ligt de nadruk op het vrijwaren van kwetsbare gebieden of is de uitstraling als economisch knooppunt inzake regionale bedrijvigheid veeleer beperkt. Structurele uitbreiding van de regionale bedrijventerreinen is er niet aan de orde. Lokale uitbreiding van het aanbod, rekening houdend met de specifieke randvoorwaarden, is wel mogelijk. In de bindende bepalingen van het RSPL is opgenomen (bindende bepaling nr 30): “De provincie bakent in ruimtelijke uitvoeringsplannen de regionale bedrijventerreinen in de kleinstedelijke gebieden en in de specifieke economische knooppunten af en voert een differentiatie door. Zij doet dat in samenwerking met de betrokken gemeenten en belanghebbende partijen.” Het onderzoeks- en overlegproces dat nu is opgestart is voor bijkomende regionale bedrijventerreinen in de specifieke economische knooppunten Houthalen-Helchteren, Opglabbeek en het stedelijk gebied Bilzen.

Hoeselt Voor wat betreft bedrijvigheid dient de provincie vanuit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen de berekende behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen toe te delen aan de kleinstedelijke gebieden en de specifieke economische knooppunten. Het plangebied is gelegen in het deelgebied ‘Haspengouw en Voeren’.

Bilzen is een kleine stad in Zuid-Limburg, gelegen aan de rand van de invloedzone van de regionale stad Hasselt - Genk. Bilzen is in het RSPL geselecteerd als kleinstedelijk gebied van provinciaal niveau, en ligt deels in de hoofdruimte Haspengouw en Voeren, deels in het netwerk Midden Limburg (Economisch Netwerk Albertkanaal). Eén van de uitdagingen die in het RSPL beschreven staan is het zoeken naar bijkomende terreinen voor bedrijven.

In die hoofdruimte spelen vooral de stedelijke gebieden Tongeren en Sint-Truiden een belangrijke rol inzake bedrijvigheid, naast het regionaal stedelijk gebied Hasselt-Genk en het ENA.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 29

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het kleinstedelijk gebied Bilzen heeft een duidelijk herkenbaarheid en autonome stedelijke positie ten opzichte van zijn ommeland. Hierin speelt ook het regionale bedrijventerrein op grondgebied van Hoeselt een rol. Dat is dan ook mee opgenomen in de afbakening van het kleinstedelijk gebied.

Het kleinstedelijk gebied Bilzen wordt omringd door de reliëfcomponenten in het zuiden en de landschappelijk en agrarisch waardevolle open ruimten in het oosten en het noorden. De niet- kernondersteunende groeitrends moeten worden ingeperkt door aanwezige infrastructurele en natuurlijke grenzen als groeigrenzen voor het stedelijk gebied te laten fungeren zoals bijvoorbeeld de omleidingsweg, de spoorweg, het reliëf van de Demervallei, de heuvelrug en de landschappelijk en agrarisch waardevolle open ruimten.

In het kader van het stedelijk gebied kunnen bij voorkeur in een relatie met Hoeselt potenties voor een bijkomend regionaal bedrijventerrein worden gezocht. Zowel in het afbakeningsproces voor het kleinstedelijk gebied Bilzen, als in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van Bilzen wordt voorop gesteld dat bedrijvigheid moet worden geconcentreerd op goed ontsloten plaatsen, in relatie tot E313 (omgeving Eikaert en Hoeselt) en de omleidingsweg (Spelver). De is een harde grens voor stedelijke ontwikkelingen.

Het economisch knooppunt Bilzen valt in principe samen met het kleinstedelijk gebied. Dit werd eerder in het provinciaal afbakeningsproces (en PRUP) vastgesteld. Dit proces vond plaats vòòr de herziening van het RSV, waarbij Limburg een grotere taakstelling voor bijkomende bedrijventerreinen heeft gekregen. In het toenmalige afbakeningsproces is dan ook slechts in beperkte mate naar oplossingen voor bijkomende bedrijventerreinen gezocht en werd het bestaande bedrijventerrein op grondgebied van Hoeselt, aansluitend aan Bilzen, niet mee in het stedelijk gebied opgenomen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 30

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Nochtans functioneert dit bedrijventerrein op het niveau van het kleinstedelijk gebied, wat ook in de herziening van het RSPL wordt erkend. Daarom is in de verdere analyse en visievorming in voorliggende studie het bedrijventerrein Hoeselt meegenomen.

3.2.3 Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hoeselt (GRS) Het bestaande historisch gegroeide bedrijventerrein situeert en concentreert zich in een gebied dat omgeven wordt door het centrum van Hoeselt, de oude Nederbaan en OLVrouw.

De optie om het gebied aangrenzend aan het industrieterrein te reserveren voor de toekomstige ontwikkeling van regionale bedrijvigheid, is te verantwoorden door:  De aanwezigheid van een bestaand bedrijventerrein. Vanuit ruimtelijk standpunt, maar ook economisch gezien, is het beter een bestaand bedrijventerrein uit te breiden dan een nieuw te ontwikkelen;  De goede ligging van het bedrijventerrein nabij het knooppunt met de autosnelweg;  De ruimtelijke situering tegen de autosnelweg van het bedrijventerrein zodat de nieuwe ruimtelijke barrièrewerking gering is;  De ruimte voor uitbreiding. Buiten landbouw heeft dit gebied geen potentiële functie voor wonen of natuur omwille van de geluidshinder;  De aanspraak die het gebied op basis van zuiver ruimtelijke criteria kan maken om toch beschouwd te worden als regionaal bedrijventerrein. De gemeente is geen economisch knooppunt maar er bestaat een direct ruimtelijk verband tussen het bedrijventerrein van Hoeselt en dat van het economisch knooppunt Bilzen. De gemeente gaat ervan uit dat de afbakening van de regionale bedrijventerreinen niet moet gebeuren op basis van gemeentegrenzen maar wel op basis van ruimtelijke, gemeentegrensoverschrijdende criteria;

3.2.4 De bestemming van bijkomende regionale bedrijventerrein kadert in het SALK

Naar aanleiding van de (aankondiging van de) sluiting van Ford Genk en de toeleveranciers, heeft de Vlaamse regering zich met het Strategisch Actieplan voor Limburg in het Kwadraat (SALK) geëngageerd om in de planperiode 2013-2019 concrete acties en projecten te realiseren die de economische impact van de sluiting op korte termijn kunnen milderen. Anderzijds wordt met het plan op de middellange termijn een nieuw socio-economisch toekomstperspectief voor de provincie uitgezet. Op 16 juli 2013 heeft de Vlaamse regering het Salk-uitvoeringsplan bekend gemaakt. Dit plan focust op strategische projecten, geselecteerd op basis van grote veelheid aan ingediende projectfiches. De gehanteerde selectiecriteria hierbij waren:  Passen in de V²O-strategie (Versterk, Versnel, Ontwikkel)  Een significante bijdrage leveren aan jobcreatie  Een financiële haalbaarheid  Een Vlaams-provinciaal bestuurlijk draagvlak.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 31

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

De V²O-strategie is een leidraad om gericht beleid uit te werken naargelang het type activiteit.

Met het V²O-principe erkent het rapport van de expertenwerkgroep dat de Limburgse focus op de speerpunteneconomie een juiste en weldoordachte keuze is. Bestaande speerpunten dienen echter te worden versterkt, de ontwikkeling van relatief nieuwe speerpunten dient te worden versneld en sterke groeisectoren dienen te worden ontwikkeld. In het SALK wordt een gelijktijdige aanpak op 7 punten vooropgesteld als randvoorwaarde: interregionale samenwerking & community formation, duurzame jobs creëren, beter opleiden, doelgericht innoveren, ruimer exporteren, sterker ondernemen en gericht ontsluiten. Het ‘gericht ontsluiten’ omvat een belangrijke ruimtelijke insteek. Dit omvat het aanbod aan bedrijventerreinen en specifieke bedrijfsinfrastructuur optimaal afstemmen op de noden van de bedrijven, en de Limburgse regio beter ontsluiten, zowel voor goederen- als personenverkeer. Hiertoe zijn in het door de Vlaamse regering goedgekeurde uitvoeringsplan een aantal concrete maatregelen opgenomen. De deputatie beschouwt het SALK-uitvoeringsplan als een sterke kern waarrond het provinciaal beleid als een concentrische cirkel kan worden geweven en heeft het SALK verheven tot een provinciaal bestuurlijk kompas waarop het reguliere provinciaal beleid, de financiële meerjarenplanning, het provinciaal investeringsbudget, de inzet van de beschikbare financiële reserves worden geënt. De SALK-toets wordt een essentieel element in het provinciaal beleid dat hierdoor een meerwaarde moet genereren voor de realisatie van een performant ondernemersklimaat met nadruk op stimulering van innovatief, duurzaam (klimaatneutraal) en internationaal ondernemerschap en de creatie van nieuwe jobs voor uiteenlopende profielen en competenties. 1 De gestelde focus op de kenniseconomie impliceert geenszins dat geen beleidsmatige aandacht aan de eerder klassieke economische maaksectoren wordt gegeven. Integendeel. De Limburgse maakindustrie, geschraagd door grote ondernemingen maar vooral door vele kleine en middelgrote ondernemingen, blijft van onschatbare waarde op het vlak van waarde- en jobcreatie. Het economisch klimaat noodzaakt de overheid, op de diverse bestuursniveaus, om in het flankerend economisch beleid een versnelling hoger

1 bron: www.limburg.be/Limburg/salk/Achtergrond-en-studies/Achtergrond-en-studies-2013/SALK-provinciaal-beleidskompas.html

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 32

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

te schakelen. In het kader van haar decretale opdracht inzake ruimtelijke planning maakt de deputatie versneld werk van de invulling van haar taakinstelling. Op basis van de VITO-studie worden op basis van diverse parameters, potentiële locaties voor nieuwe economische ruimte in kaart gebracht. De deputatie zal versneld de procedure voor een aantal provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen starten en tegelijkertijd de lokale besturen intenser ondersteunen in de planning en ontwikkeling van lokale bedrijventerreinen. De bijkomende bestemming van regionale bedrijventerreinen in Houthalen-Helchteren, Opglabbeek en aan het stedelijk gebied Bilzen kadert hierin.

3.2.5 Onderzoek naar mogelijke zoekzones voor bijkomende regionale bedrijventerreinen

In 2013 is de studie “Ruimte voor Bedrijvigheid in Limburg”, afgekort als RuBeLim, aan VITO gegund en op 7 november 2013 door de deputatie goedgekeurd. Daarin zijn voor alle kleinstedelijke gebieden en specifiek economische knooppunten de potenties verkend op een systematische en transparante wetenschappelijke wijze. Dit wordt beschouwd als een eerste stap in het alternatievenonderzoek naar mogelijke locaties voor bijkomende regionale bedrijventerreinen. De studie geeft voor elk van de economische knooppunten (kleinstedelijke gebieden en specifiek economische knooppunten) de best scorende en op één na best scorende locatie van ca. 20ha, en dit voor verschillende scenario’s. In 2015 is een vervolgproces opgestart om de potenties in Houthalen-Helchteren, Opglabbeek en aan het stedelijk gebied Bilzen meer gedetailleerd te onderzoeken en concrete zoekzones aan te duiden. De OptimalisatieTool waarvan sprake in deze opdracht bestaat uit (1) een module die instaat voor de definitie van varianten, gebaseerd op verschillende ruimtelijke criteria, (2) het Ruimtemodel en (3) een Afwegingskader/Optimalisatiemodule die moet selecteren op een oplossing die naar een optimum evolueert. Module 1 staat in voor het genereren van alternatieven, gebaseerd op de verschillende ruimtelijke criteria. De alternatieven bestaan uit een set van gewichten die aan de verschillende ruimtelijke criteria wordt gegeven (bv. afstand tot transportnetwerk, aansluiting bij bestaande bedrijventerreinen, potentieel aantal werknemers in de omgeving, ...). De ruimtelijke criteria en hun gewichten worden vervolgens gecombineerd tot geschiktheidskaarten en ontsluitingskaarten voor het RuimteModel. Module 2, bestaande uit het RuimteModel, draagt enerzijds zorg voor de gedetailleerde ruimtelijke allocatie, per cel van 1 hectare, van de gevraagde oppervlakte voor nieuwe bedrijventerreinen. Het model gebruikt hiervoor vier vestigingsfactoren, waarvan de geschiktheidskaart en ontsluitingskaart uit Module 1 er twee zijn, en rekent aan de hand daarvan een aantal iteraties door totdat een ruimtelijke stabiele oplossing wordt bekomen. Anderzijds staat het RuimteModel in voor de berekening van een aantal ruimtelijk expliciete indicatoren, die een vertaling zijn van de uitsluitende criteria uit het RSPL en de maatschappelijke kosten. Het RuimteModel is gebaseerd op de veronderstelling dat ruimtelijke systemen zich ontwikkelen als gevolg van endogene processen, zeg maar de wisselwerkingen tussen socio- economische en fysische abiotische karakteristieken, en, exogene invloeden zoals migratie, economische groei, maar ook beleidsmaatregelen. Dit RuimteModel werd specifiek voor de RuBeLim-studie aangepast. In Module 3, de Afweging/Optimalisatiemodule, worden de gegenereerde alternatieven geordend en worden de meest optimale alternatieven geselecteerd. Hierbij geldt dat een bepaald alternatief deel uitmaakt van de verzameling van optimale resultaten indien er geen enkel ruimtelijk criteria kan verbeteren, zonder dat dit ten koste gaat van de andere ruimtelijke criteria. De optimalisatiemodule geeft deze informatie door aan Module 1 die hieruit de meest fitte alternatieven selecteert om zijn zoektocht naar de beste oplossing verder te zetten. Het zoeken blijft lopen totdat een stopcriterium of meerdere stopcriteria worden gehaald. Stopcriteria zijn onder meer de feitelijke onmogelijkheid om nog betere resultaten te genereren.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 33

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Er werd geopteerd om de optimale locaties voor nieuwe bedrijventerreinen volgens vijf verschillende scenario’s te berekenen: Omgeving, Tewerkstelling, Logistiek, Logistiek+ en Kenniscentra. Deze scenario’s verschillen in het belang dat ze toekennen aan de verschillende ruimtelijke criteria voor het plaatsen van nieuwe bedrijventerreinen. In het scenario Omgeving wordt in sterke mate rekening gehouden met de (natuurlijke) omgeving voor het plaatsen van nieuwe bedrijventerreinen. Zo zullen locaties die een belangrijke rol spelen voor het in standhouden van een goede landschappelijke of ecologische staat van het landschap en locaties die een groot belang hebben voor de landbouw, in mindere mate in aanmerking komen voor het plaatsen van nieuwe bedrijventerreinen. In het scenario Tewerkstelling wordt belang gehecht aan een goede locatie van de nieuwe bedrijventerreinen ten opzicht van de locatie van potentiële werknemers voor deze bedrijventerreinen. Zo wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met een voldoende hoge bevolkingsdichtheid in de nabije omgeving en aan een goede ontsluiting via het openbaar vervoer. In het scenario Logistiek wordt er van uitgegaan dat nieuwe bedrijventerreinen zich bij voorkeur vestigen op locaties met een goede ontsluiting: zowel via de weg, als via het spoornetwerk en de waterwegen. Bovendien wordt er belang gehecht aan een goede toegang tot verschillende nutsvoorzieningen (elektriciteit, gasleidingen). Het scenario Logistiek+ volgt dezelfde vestigingslogica als in het scenario Logistiek, maar houdt daarbuiten ook nog rekening met de huidige spreiding van bedrijventerreinen in Limburg: gemeenten die momenteel een overaanbod aan bedrijventerreinen vertonen, zullen in mindere mate in aanmerking komen voor het plaatsen van nieuwe bedrijventerreinen. In het scenario Kenniscentra, ten slotte, wordt er uitgegaan van een vestigingslogica die eerder aanleunt bij die van researchparken in plaats van deze van typische industriegebieden. In dit scenario wordt er dus rekening gehouden met een goede locatie ten opzichte van bestaande dienstencentra en een goede ontsluiting door het openbaar vervoer. De resultaten van het OptimalisatieTool bestaan uit kaarten met een 1 ha resolutie met daarop de frequentie van (positieve) score binnen de optimalisatieberekeningslus. Een cel van 1 ha met een waarde van 1 is dus gekozen als locatie voor nieuwe bedrijventerreinen in elk van de rekenoplossingen, terwijl een cel met een waarde van 0,1 naar voren komt als potentiele locatie voor nieuwe bedrijventerreinen in slechts 10% van de rekenoplossingen. Voor de verschillende scenario’s werd een aparte optimalisatie doorgerekend die telkens rekening houdt met de verschillende ruimtelijke criteria. Voor elk van de scenario’s werd dus een aparte frequentiekaart aangemaakt. De frequentiekaarten kunnen dus gelezen worden als een soort van potentiekaart volgens ieder scenario, waarbij een hoge frequentie overeenkomt met een hoge potentie voor nieuwe bedrijventerreinen volgens de ruimtelijke criteria die werden meegenomen in dat scenario. Uit de frequentiekaarten kunnen kaarten met daarop de ‘best scorende’ cluster van een bepaalde omvang gedestilleerd worden. Een cluster wordt hierbij gedefinieerd als een vooraf bepaald aantal aansluitende cellen. De cellen kunnen hierbij aansluiten in elke mogelijke richting: noord, oost, zuid, west of diagonaal. Dit gebeurt aan de hand van een rekenalgoritme. Dit rekenalgoritme werd ingezet per kleinstedelijk gebied en per specifiek economisch knooppunt om de beste en op één na beste clusters van 20 ha te zoeken voor ieder scenario. Vertrekkend vanuit de resultaten van de RuBeLim-studie zijn in een voorstudie mogelijke alternatieven van zoekzones voor een bijkomend regionaal bedrijventerrein in Houthalen-Helchteren, Opglabbeek en aan het KSG Bilzen verder onderzocht en doorgepraat met de gemeentebesturen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 34

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 35

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4 Onderzoek naar aanzienlijke milieueffecten

Op basis van bovenstaande toetsing aan de criteria en de plan gerelateerde kenmerken wordt in onderstaande paragrafen een beschrijving gemaakt van de disciplines waarvoor mogelijk relevante effecten kunnen voorkomen. Dit impliceert dat bij de beschrijving van de milieueffecten zal worden uitgegaan van alle mogelijke uitwerkingen wat betreft de inplanting van het bedrijventerrein, rekening houdend met het voorliggend grafisch plan en de stedenbouwkundige voorschriften.

Per discipline worden eveneens de plangeïntegreerde maatregelen weergegeven. Het betreft geen milderende maatregelen die noodzakelijk zijn om te vermijden dat het plan eventueel aanzienlijk negatieve effecten kan hebben. De aspecten maken dus deel uit van het plan (door opname in de beschrijving van het plan per discipline) en bindend vertaald worden in het plan (bijvoorbeeld in de stedenbouwkundige voorschriften).

Indien aangewezen zal onder de paragraaf beoordeling meegeven worden of er suggesties zijn die het plan milieuvriendelijker kunnen maken. Er dient opgemerkt te worden dat het suggesties of aanbevelingen betreft die niet nodig zijn om ervoor te zorgen dat de effecten van een plan niet aanzienlijk negatief zijn maar dienst kunnen doen om het plan milieuvriendelijker te maken.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 36

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.1 Discipline Bodem Figuur 4.1 Bodemkaart Figuur 4.2: Topografie in de buurt van het plangebied

4.1.1 Beschrijving en analyse

Huidige situatie Het plangebied is vlak tot licht afhellend van west naar oost. Het heeft een hoogteligging tussen 73 mTAW en 82 mTAW. De percelen binnen het gebied hebben een lage potentiële erosie. Het hele plangebied is echter aangeduid als ‘erosiegerelateerde grond’ (Illustratie 4.1). Ten westen van het plangebied zijn hoger gelegen percelen aanwezig, waardoor het plangebied van bovenliggende percelen grote hoeveelheden water kan ontvangen en getroffen kan worden door bodemerosie, ondanks de lage intrinsieke erosiegevoeligheid. Het gebied is gekenmerkt door modderwaterstromen. Er is een bufferdijk langsheen het bestaande bedrijventerrein ter hoogte van de Oude Nederbaan.

Illustratie 4.1: Potentiële bodemerosiekaart per perceel (2017; geopunt.be) en Andere erosiegerelateerde gronden (bruine arcering; 2017; geopunt.be). Groen = zeer lage totale erosie, geel= lage totale erosie; rood = hoge totale erosie, oranje = medium totale erosie

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 37

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het gebied ligt op het plateau van Haspengouw, en kent een droge (in het westen) tot natte (centraal) leembodem met textuur B horizont (bodemtypes Aba0(b), Aca0, Ada0 tot Ahc Figuur 4.1). Volgens de bodemgebruikskaart bestaat het bodemgebruik in het plangebied voornamelijk uit akkerbouw, aangevuld met weiland en boomgaarden.

In het plangebied zijn nog geen bodemonderzoeken uitgevoerd. In het aangrenzend industriegebied zijn zowel oriënterende als beschrijvende bodemonderzoeken uitgevoerd.

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie.

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. Deze zones zijn nog niet ontwikkeld maar er kunnen in de huidige planologische situatie industriegebouwen en verhardingen toegelaten worden. In het recyclagepark zijn eveneens de nodige infrastructuur en verhardingen mogelijk.

In het Noorden ter hoogte van de Bilzerstraat is nog een zone met bestemming recreatie gelegen die momenteel geen recreatieve functie meer vervult maar kunnen ook verhardingen of ander gebruik toegelaten worden.

4.1.2 Plangeïntegreerde maatregelen De inplanting van inrichtingen zoals bedoeld in het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, is niet toegelaten (Seveso).

4.1.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie Topografie Binnen het plangebied zijn geen reliëf- of topografische wijzigingen voorzien. Er is een mogelijkheid tot een geluidsberm maar deze heeft geen invloed op de algemene topografie. De erosiegevoeligheid binnen het plangebied zal niet toenemen. Mogelijke erosie is zowel door de aanwezigheid van verharde oppervlaktes als groenzones met beplanting zeer beperkt. Het effect is neutraal.

Bodemtypologie en –gebruik Of er al dan niet wijziging in het bodemprofiel zal plaatsvinden is niet relevant. Het plangebied heeft actueel geen belangrijke profielontwikkeling vanwege het akkergebruik en er zijn ook geen zeldzame bodemprofielen aanwezig.

Door het aanleggen van een bedrijventerrein wordt een aanzienlijke verhoging van het percentage verharding in het plangebied verwacht. Mogelijke effecten hiervan naar afstroming en infiltratie worden bij de discipline Water besproken.

Bodemkwaliteit De bodemkwaliteit kan wel wijzigen door het uitbouwen van het gebied als bedrijventerrein. Er kunnen zich bedrijven vestigen die gebruik maken van milieugevaarlijke producten. Deze bedrijven zullen bij de opslag en behandeling van deze producten de relevante milieuwetgeving moeten naleven (VLAREM,

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 38

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Vlarea en VLAREBO). Naleving van deze wetgeving zal de kans op het optreden van bodemverontreiniging verwaarloosbaar klein maken.

Het toekomstig grondverzet in het kader van de ontwikkeling zal volgens de wettelijke bepalingen dienen te gebeuren.

Referentie planologische situatie Het voorliggend plan zorgt voor de zone tussen de Leeuwerikstraat en het bestaand industrieterrein ten aanzien van de planologische situatie niet voor een aanzienlijke verhoging van het percentage verharding tegenover het plan van het RUP Industrie IV. In het RUP Industrie IV werd het plangebied bestemd als zone voor bedrijvigheid en KMO. Het voorliggend plan bestemt dit gebied als gemengd regionaal bedrijventerrein (met overdruk voor lokale bedrijvigheid). Hierdoor is het mogelijk dat bedrijven met meer risico’s ten opzichte van het milieu zich kunnen vestigen. Naleven van de wetgeving zal de kans op het optreden van bodemverontreiniging echter verwaarloosbaar klein maken. Het effect ten aanzien van de planologische situatie in de zone RUP Industrie IV en Containerpark is verwaarloosbaar.

In de zone waar een herbestemming naar agrarisch gebied uitgevoerd wordt zal een omzetting van recreatie naar agrarisch gebied uitgevoerd worden. De gronden die herbestemd worden naar agrarisch gebied (voormalige voetbalterreinen) krijgen in aansluiting met de omliggende landbouwgronden een agrarische functie. Dit kan voor het aspect bodem als positief aanzien worden.

4.1.4 Beoordeling Het plan veroorzaakt een potentieel effect op de wijziging van de bodemkwaliteit. Aangezien echter geen Seveso-inrichtingen toegestaan zijn en bedrijven de relevante wetgeving moeten naleven, veroorzaakt het plan geen aanzienlijke effecten op de bodem.

Suggestie: De bestaande bufferdijk moet verplaatst worden naar de nieuwe grens van het bedrijventerrein langs de Oude Nederbaan.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 39

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.2 Discipline Water Figuur 4.3 Grondwaterstromingskwetsbaarheid Figuur 4.4 Watertoetskaarten

4.2.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie Oppervlaktewater en infiltratie Het plangebied behoort tot het Demerbekken. In het plangebied bevinden zich geen waterlopen. In het plangebied bevinden zich momenteel voornamelijk onbebouwde percelen, in de vorm van akkers, weilanden en boomgaarden. Er is één woning aanwezig. De Bilzerstraat is een grindweg. De Leeuwerikstraat is verhard.

De kaart met de infiltratiegevoelige bodems ten behoeve van de watertoets (afgeleid van de bodemkaart: textuur en drainageklasse) geeft aan in welke gebieden er relatief gemakkelijk hemelwater kan infiltreren naar de ondergrond. Uiteraard is er slechts infiltratie mogelijk daar waar er geen verharding is opgetekend. In de niet-verharde zones kan de aanleg van infiltratievoorzieningen of waterdoorlatende verhardingen zinvol zijn.

De leembodem in het plangebied heeft een matige infiltratiecapaciteit. In het plangebied bevinden zich geen infiltratiegevoelige bodems volgens de watertoetskaart. Dit wil zeggen dat water moeilijk in de bodem kan infiltreren. Centraal in het plangebied ligt een waterbufferbekken voor tijdelijke opslag van hemelwater. Het bestaande bekken voorkomt overlast t.h.v. het gehucht Merel, met capaciteit van 6500m³ voor ca. 75.000m² landbouwgebied. Het fungeert als erosiebekken. Hierdoor zal er minder regenwater afstromen zodat ook de bodemerosie beperkt wordt. Via deze maatregelen wordt getracht om bodemerosie op lagergelegen akkers te beperken en water- en modderstromen naar de dorpskernen te verhinderen. Het bekken is strategisch ingeplant in de topografie van het gebied, dus niet zomaar verplaatsbaar.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 40

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.2: Aanduiding waterbuffer in plangebied

Bij het uitvoeren van buffermaatregelen moet voor nieuwe structuren gekozen worden. Deze ruimtes moeten dienen voor de compensatie van de verharde oppervlakte van de wegenis, gebouwen en andere verhardingen. Dit kan in de vorm van een open gracht aan de rand van het perceel of een open bekken.

Ook de bestaande wegenis, gebouwen en andere verhardingen moet afwateren naar de aan te leggen open infiltratie- of buffervoorziening. De dimensionering ervan moet aangepast worden aan de totaal aangesloten verharde oppervlakte. Hieraan kan enkel voorbijgegaan worden indien aan de hand van een haalbaarheidsstudie blijkt dat afkoppelen van de bestaande verharding niet mogelijk is.

Er moet in de te verwachten bouwvergunning(en) een dwarsprofiel van het infiltratie/bufferbekken bijgebracht worden met het niveau van de inloop, eventuele vertraagde afvoer en eventuele overloop. Het volume dat voor buffering instaat is het volume onder de overloop.

De ruimte voor water die moet gecreëerd worden onder vorm van open waterbergingszones moet binnen elk van de voorgestelde zoneringen in dit PRUP mogelijk zijn.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 41

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Er dient echter opgemerkt te worden dat er een grondonderzoek en daarbij aansluitend infiltratieproeven moeten worden uitgevoerd op de locaties waar men regenwater wenst op te vangen. Door het voorkomen van minder doorlatende ondergrond bestaat immers de kans dat de bodemgesteldheid hier toch niet geschikt is om het regenwater van de verharding te laten infiltreren.

Grondwater Volgens de grondwaterstromingsgevoeligheidskaart van de watertoets situeert het plangebied zich in een zone die matig gevoelig is voor grondwaterstroming. Met grondwaterstroming wordt voornamelijk de laterale beweging van grondwater doorheen de ondergrond en de toestroming door kwel bedoeld. Deze stroming kan worden beïnvloed of verstoord door ondergrondse constructies. Bij matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2) dient indien er een ondergrondse constructie gebouwd wordt met een diepte van meer dan 5 m en een horizontale lengte van meer dan 100 m, er advies moet gevraagd worden bij de bevoegde adviesinstanties.

Volgens de kwetsbaarheidskaart voor het grondwater van de provincie Limburg bevindt het gebied zich in een weinig kwetsbaar gebied (Dc). Deze classificatie houdt in dat de watervoerende laag bestaat uit leemhoudend of kleihoudend zand en dat de deklaag kleiig is.

In het plangebied bevinden zich geen grondwaterwingebieden of beschermingszones.

Overstromingen In het plangebied zelf is er geen overstromingsgevoelig gebied volgens de watertoetskaarten. Ten westen van het plangebied bevindt zich een van nature overstroombaar gebied.

In het bestaande bedrijventerrein ten zuiden van het plangebied bevindt zich een recent overstroomd gebied.

Zoneringsplannen De gemeenten Hoeselt en Bilzen beschikken over een definitief zoneringsplan dat werd vastgesteld op 12/03/2016. Het zoneringsplan geeft weer in welke zuiveringszone een gebouw gelegen is en werd opgesteld als samenwerking tussen de gemeenten en de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM).

Per zuiveringszone is men verplicht om bepaalde maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn per actor en per zone terug te vinden op het geoloket ‘zoneringsplannen’ van de VMM.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 42

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.3: VMM zoneringsplan / milieu-impacttoetskaart

Binnen het plangebied zijn een aantal zoekzones gelegen als collectief te optimaliseren gebied. Het industriegebied grenzend aan het plangebied is in een centraal gebied gelegen. Het westelijk deel van het bestaande industriegebied is een collectief geoptimaliseerd buitengebied.

Om de impact van lozingen op basis van ecologische criteria te kunnen prioriteren werden zogenaamde milieu-impacttoetskaarten opgesteld. Deze kaarten houden rekening met de aanwezigheid van:

 Overstromingsgebieden

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 43

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

 Prioritair te onderzoeken waterbodems  Ecologisch waardevolle gebieden en waterlopen  Water voor de mens (drinkwater/zwemwater)  Bovenlopen van waterlopen.

Aldus werd een samengestelde kaart opgemaakt, die per gebied een score berekent op basis van het voorkomen van bovenstaande type gebieden. In de samengestelde kaart werd ook het advies van de bekkenbesturen geïntegreerd. Uit de samengestelde kaart blijkt dat het plangebied een score tot 1,5 heeft gekregen op de milieu-impacttoetskaart. Gelet op de schaal van 0 tot 10 en meer. Is de impact van de lozing beperkt

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. De bestemmingswijziging in deze gebieden maakt de aanleg van verharding eveneens mogelijk. In de planologische situatie kunnen er zich eveneens bedrijven vestigen die afvalwater produceren (bedrijfs- en/of huishoudelijk). De planologische situatie heeft in deze zones eveneens een industrieel karakter.

In het noorden (ter hoogte van de Bilzerstaart) is in de huidige situatie een recreatiezone gelegen. Hier kunnen momenteel ook verhardingen , drainages etc. voorzien worden.

4.2.2 Plangeïntegreerde maatregelen Voor alle werken en handelingen wordt in het PRUP duurzaamheid nagestreefd, waarbij o.a. ten minste gestreefd wordt naar een maximale waterdoorlatendheid van de bodemverhardingen en de optimalisatie van de waterhuishouding. Het gebruik van waterdoorlatende materialen is verplicht voor de zones die niet tot het openbaar domein behoren, behoudens de aanleg van een terras bij de woning, en behoudens genoodzaakt omwille van veiligheid of stabiliteit. De maatregelen en materialen die aangewend worden voor de goede waterhuishouding worden duidelijk omschreven: retentie, infiltratie, groendaken, beplanting,…

In overeenstemming met de gewestelijke stedenbouwkundige verordening op het gebied van hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater geldt een verplichting tot het volledig scheiden van afvalwater en hemelwater én de bouw van hemelwaterputten. Hierdoor wordt het potentiële effect van het voorgenomen plan op water in belangrijke mate beperkt.

Bestaande infrastructuren voor waterhuishouding in het plangebied, zoals het aanwezige infiltratiebekken, kunnen verplaatst worden in functie van het optimaliseren van het terreingebruik en het optimaliseren van het waterhuishoudingssysteem.

4.2.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie De hogere verhardingsgraad van het plangebied in de toekomst zal de infiltratie van hemelwater naar het grondwater doen afnemen. Tegelijk zal de oppervlakkige afstroming van hemelwater toenemen, met mogelijk wateroverlast bij piekneerslag stroomafwaarts het plangebied. Beide effecten zijn te beschouwen

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 44

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

als negatief. Om die reden is de gewestelijke verordening betreffende het gebruik, de infiltratie, buffering en vertraagde afvoer van hemelwater van kracht. Deze verordening heeft tot doel om wateroverlast te voorkomen. Het algemeen uitgangsprincipe is dat regenwater in eerste instantie zoveel mogelijk gebruikt wordt. In tweede instantie moet het resterende gedeelte geïnfiltreerd of gebufferd worden, zodat in laatste instantie slechts een beperkte hoeveelheid water met vertraging wordt afgevoerd.

Aangezien het plangebied niet in een drinkwaterbeschermingszone ligt, is infiltratie toegelaten. De leemgrond in het plangebied heeft een lage infiltratiecapaciteit, waardoor infiltratie niet verplicht is. Men kan dus volstaan met het bufferen en vertraagd afvoeren van hemelwater. Om hemelwater via een speciaal daarvoor voorziene constructie te laten infiltreren wordt meestal vooropgesteld dat de grondwatertafel permanent lager moet staan dan 70 cm-mv en dat de doorlatendheid groter moet zijn dan 0,4 m/d of 4,5 10-6 m/s. Dit wil echter niet zeggen dat bij kleinere doorlatendheden van de bodem infiltratie 2 -8 niet uit te sluiten is. Recent onderzoek heeft aangetoond dat bij doorlatendheden tot 1.10 m/s infiltratie een positief effect kan hebben op de waterkwaliteit en waterkwantiteit. Omdat de infiltratie in leembodems niet nul is, wordt voorgesteld om bufferbekkens toch infiltrerend te maken.

Vanaf een verharde oppervlakte van meer dan 1 000 m² moet door de vergunningverlenende instantie advies worden gevraagd aan de waterbeheerder met betrekking tot mogelijke schadelijke effecten op de toestand van het oppervlaktewater. In het kader daarvan moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:

 Er moet een grondonderzoek en daarbij aansluitend infiltratieproeven worden uitgevoerd op de locaties waar men regenwater wenst op te vangen om de infiltratiecapaciteit van de bodem en afgeleid daarvan de dimensionering van het infiltratiebekken(s) te kunnen bepalen. Tevens moet een inschatting gemaakt worden van de hoogste grondwaterstand. De dekking tussen de bodem van de infiltratievoorziening en de grondwatertafel moet minimaal 30 cm bedragen.  In de te ontwikkelen zone kan voorkomen dat de bodemgesteldheid niet geschikt is om het regenwater van de verharding te laten bezinken door het voorkomen van kleilenzen in de ondergrond. In dat geval moet bij de ontwikkeling (aanleg nieuwe verharding en bebouwing) er van uitgegaan worden dat de buffering van het hemelwater globaal wordt uitgebouwd voor de totale aangesloten verharde oppervlakte, dus zowel voor de aanleg van het openbaar domein als voor de te verwachten verharde oppervlakte van de bedrijvenkavels.  Bij het uitvoeren van buffermaatregelen dient steeds voor nieuwe structuren gekozen te worden met open waterstructuren zoals grachten of bekkens. Deze ruimtes moeten dienen voor de compensatie van de verharde oppervlakte van de wegenis, gebouwen en andere verhardingen. Dit kan in de vorm van een open gracht aan de rand van het perceel of een open bekken.  Ook de bestaande wegenis, gebouwen en andere verhardingen moet afwateren naar de aan te leggen open infiltratie- of buffervoorziening. De dimensionering ervan zal aangepast worden aan de totaal aangesloten verharde oppervlakte.Hieraan kan enkel voorbijgegaan worden indien aan de hand van een haalbaarheidsstudie blijkt dat afkoppelen van de bestaande verharding niet mogelijk is.  Er dient in de bouwvergunning(en) een dwarsprofiel van het infiltratie/bufferbekken opgenomen worden met het niveau van de inloop, eventuele vertraagde afvoer en eventuele overloop. Het volume dat voor buffering instaat is het volume onder de overloop.

2 Opstellen van richtlijnen voor het meten van de infiltratiecapaciteit en het modelmatig onderbouwen voor de dimensionering van infiltratievoorzieningen, Belgische Bodemkundige Dienst i.o.v. VMM

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 45

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Ook voor kleinere bijkomende verharde oppervlaktes wordt best ingezet op bovenstaande voorwaarden. Zo is het ook voor kleinere oppervlaktes aangewezen om een infiltratieproeven/grondonderzoek uit te voeren.

De ruimte voor water die moet gecreëerd worden onder vorm van open waterbergingszones zal binnen elk van de voorgestelde zoneringen in dit PRUP mogelijk zijn. Het RUP laat de aanleg van infrastructuur die nodig is voor de waterberging en waterafvoer van het gebied dan ook toe. In het concept inrichtingsplan wordt geen centrale zone voor waterberging voorzien maar laat dit wel mogelijk.

Er dient ook opgemerkt te worden dat er voldoende over gewaakt zal worden dat eventuele verplaatsing van bestaande infrastructuren voor waterhuishouding niet zal leiden tot verergering van de bestaande problemen (erosieproblematiek mag niet verergeren/bestaande riolering mag niet overbelast worden). Indien een verdere optimalisatie wordt uitgevoerd zal een concrete oplossing uitgewerkt worden. Dit rekening houdende met de mogelijkheden binnen het industriegebied.

Dit is echter pas mogelijk bij het definitief ontwerp van het domein waar dan de meest geschikte situatie in ontworpen kan worden. Vermits het uitgangspunt in eerste instantie is om het hemelwater zoveel als mogelijk te bufferen op de terreinen kan een optimalisatie van de bestaande buffer bijkomende potenties bieden naar buffermogelijkheden.

Ongeacht de keuze voor een gezamenlijke buffer of individuele buffering per terrein kan aangenomen worden dat indien de regels van de kunst worden toegepast er geen negatieve effecten zullen optreden naar afstroming.

Gezien de invulling van het gebied met bedrijfsgebouwen, wordt geen impact verwacht op vlak van erosie.

Het plan is niet gelegen in effectief overstromingsgebied. Daarnaast worden ook geen ingrepen uitgevoerd die een effect hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit. Het overstromingsregime wordt bijgevolg niet gewijzigd.

Voor wat betreft waterkwaliteit wordt een onderscheid gemaakt in oppervlaktewater en grondwater. Er wordt geen effect op de grondwaterkwaliteit verwacht, gezien de beperkte infiltratie in het gebied.

Via de milieuvergunning worden er specifieke afspraken met bedrijven gemaakt rond het lozen van bedrijfsafvalwater van bestaande of toekomstige industriegebieden. Als bedrijven uitbreiden en hiervoor een nieuwe milieuvergunning aanvragen of voor nieuwe bedrijven, wordt door VMM nagegaan of het afvalwater mag geloosd worden op riolering.

Voor wat betreft afvalwater dient gekeken te worden hoe men op de riolering aansluit. Momenteel heeft het gebied geen aansluiting (Illustratie 4.3). Het plangebied ligt tussen twee RWZI’s in:

 Het RWZI te Hoeselt op de Coolenbroekstraat met een capaciteit van 8.100 IE op ca. 1 km ten zuiden  Het RWZI van Bilzen aan de Molenstraat in Beverst met een capaciteit van 18.000 IE op ca. 4 km ten noordwesten.

Indien een aansluiting op het centraal gebied voorzien wordt, dient nagegaan of de capaciteit van de bestaande RWZI voldoende is.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 46

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Aangezien de bedrijven zelf nog niet gekend zijn, kan geen exacte uitspraak gedaan worden over eventuele grondwaterwinningen. Dit aspect vormt een onderwerp van de vergunningsaanvraag.

Het betreft een ontwikkeling van een bedrijventerrein waar ondergrondse constructies toegelaten zijn. Hiervoor kunnen voor de uitvoering van lokale ondergrondse constructies of funderingen tijdelijke lokale bemalingen noodzakelijk zijn. De ontwikkeling van het bedrijventerrein zal geleidelijk ontwikkeld worden waardoor de bouwfases voor de verschillende kavels gespreid in de tijd zullen verlopen. Bemalingsactiviteiten zijn opgenomen in de rubrieken 53 en 54 als hinderlijk beschouwde inrichtingen in Titel I van het VLAREM.

Indien er een bronbemaling, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, die technisch noodzakelijk is voor ofwel de verwezenlijking van bouwkundige werken, ofwel de aanleg van openbare nutsvoorzieningen dient conform Vlarem ( Bijlage1, rubriek 53.2) tot 30.000 m³ per jaar een melding uitgevoerd te worden. Bij meer dan 30.000 m³ per jaar en de verlaging van het grondwaterpeil van meer dan vier meter betreft het een klasse 2 vergunning. Bij het onttrekken van grondwater, met inbegrip van terugpompingen van onbehandeld en niet-verontreinigd grondwater in dezelfde watervoerende laag, en met een netto onttrokken debiet van 2500 m³ per dag of meer is een klasse 1 vergunning noodzakelijk (Bijlage 1, rubriek 53.11). Voor inrichtingen of activiteiten die volgens bijlage I van het VLAREM als klasse 1- of 2-inrichtingen worden aangeduid dient de project-m.e.r.-plicht gecontroleerd te worden. Voor infrastructuurwerken waarbij onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater noodzakelijk zijn moet, overeenkomstig het artikel 4.3.2, § 2bis en § 3bis, van het decreet algemene bepalingen inzake milieubeleid, een project-MER of een project-m.e.r.-screeningsnota worden opgesteld.

Voor lozing van niet verontreinigd bemalingswater moet Vlarem II art. 6.2.2.1.2 § 5 gerespecteerd worden. Niet-verontreinigd bemalingswater moet bij voorkeur dan ook opnieuw in de bodem gebracht worden.

In welke mate er bemalingen noodzakelijk zullen zijn gedurende de aanleg van de toekomstige constructies is nog niet duidelijk maar indien een retourbemaling wordt toegepast is het effect op de grondwaterkwantiteit beperkt. Het toepassen van een retourbemaling leidt tot een verhoging van het verhang naar de bouwput toe, en bijgevolg tot een toename van het vereiste onttrekkingsdebiet, vooral bij afwezigheid van een waterremmend scherm tussen de onttrekkingszone en de hervoedingszone. Ten einde bij afwezigheid van een waterremmend scherm een overdadig “rondpompen” te vermijden, moet een minimum tussenafstand worden gerespecteerd van de onttrekkingsbronnen tot de hervoedingsbronnen. Wanneer wel een waterremmend scherm aanwezig is, kan in daardoor verticaal afgesloten watervoerende tussenlagen wel worden hervoed tot onmiddellijk achter het scherm toe

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 47

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.4: Retourbemaling

Indien een bemaling noodzakelijk is en een retourbemaling wordt toegepast, kan dit zo gerealiseerd worden dat de grondwaterverlagingen beperkt blijven tot het projectgebied. Het effect is bijgevolg neutraal. Het verplichten van deze technieken vormt echter geen RUP-materie.

Aangezien er in of in de nabije omgeving van het projectgebied geen veenlagen voorkomen worden als gevolg van eventuele bemalingsactiviteiten geen risico’s op zettingen ten gevolge bemalen verwacht.

De vergunningsplicht geldt ook voor ondergrondse constructies. Vermits het plangebied zal opgedeeld worden in verschillende bedrijfspercelen of kavels worden echter geen grootschalige ondergrondse constructies, die de grondwaterstromen gaan beïnvloeden, verwacht. Aangezien het plangebied ‘matig gevoelig is voor grondwaterstroming’ zal de impact van eventuele ondergrondse constructies beperkt zijn. Hierdoor zal er ook geen effect van het RUP op de grondwaterstroming zijn. Indien bij de verdere

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 48

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

uitwerking op projectniveau toch nog effecten worden verwacht, kan de VMM steeds bijkomende voorwaarden adviseren.

Referentie planologische situatie Het voorliggend plan zorgt niet voor een aanzienlijke verhoging van het percentage verharding tegenover het plan van het RUP Industrie IV of de planologische situatie. In dit gebied zal het voorliggende plan niet zorgen voor bijkomende afname in infiltratie of een toename van afstromend hemelwater. Ook hier is de gewestelijke verordening betreffende het gebruik, de infiltratie, buffering en vertraagde afvoer van hemelwater van kracht. Het effect ten aanzien van de planologische situatie in de zone RUP Industrie IV en Containerpark is verwaarloosbaar.

In het noorden (ter hoogte van de Bilzerstaart) is in de huidige situatie een recreatiezone gelegen. In de planologische situatie zijn hier recreatieve functies mogelijk. De herbestemming naar agrarisch gebied zorgt niet voor een wijziging in de effecten.

4.2.4 Beoordeling Er worden voldoende plangeïntegreerde maatregelen getroffen om geen wateroverlast te laten ontstaan en om op het eigen terrein voldoende buffercapaciteit te voorzien. In het RUP is opgenomen dat een maximaal hergebruik en een maximale infiltratie van hemelwater van toepassing is voor het plangebied. Er dient voldaan te worden aan de vigerende regelgeving (m.b.t. het hergebruik, de infiltratie en de buffering van hemelwater, de lozing en zuivering van afvalwater, en de aansluiting op de riolering) en bijkomende voorwaarden. De buffering en infiltratie van het hemelwater afkomstig van de bijkomende verhardingen kunnen dus binnen het plangebied en dienen niet afgewenteld te worden op andere gebieden. Het effect wordt daarom als beperkt negatief beschouwd. De naleving van de wettelijke bepalingen en voorwaarden dient op projectniveau via de stedenbouwkundige vergunning gewaarborgd te worden. Bij voldoende buffering en infiltratie zijn de effecten beperkt negatief.

Indien gekozen wordt voor een waterbuffering kan deze in het PRUP collectief aangelegd worden. In dit geval kan best geopteerd worden voor een bufferbekken met flauwe hellingwanden. Deze wanden kunnen voor bijkomende infiltratie van het hemelwater fungeren.

Suggestie: Grondig onderzoek naar optimale afvoer opgevangen hemelwater en waar het kan worden geloosd, zonder overlast naar de lager gelegen percelen. Indien een centraal bufferbekken wordt uitgewerkt dienen in het RUP de nodige randvoorwaarden opgelegd te worden (bv. toegestane verhardingsgraden).

Bestaande dijk tegen afstromend hemelwater moet verplaatst worden naar de buitenzijde van het nieuwe bedrijventerrein (is mogelijk in de groenbuffer).

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 49

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.3 Discipline Mens – mobiliteit In het kader van dit project is een mobiliteitstoets opgesteld door Mint NV.

De mobiliteitstoets beschrijft de mobiliteitsstudie voor de ontwikkeling van het regionaal bedrijventerrein in de zoekzone. In de studie zijn zowel de planningscontext, bereikbaarheid, het mobiliteitsprofiel als de confrontatie met het bereikbaarheidsprofiel-mobiliteitsprofiel zijn beschreven.

4.3.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie Verkeersplanologische context Om de verkeersplanologische context te kaderen wordt in de mobiliteitstoets gebruik gemaakt van het mobiliteitsplan van de Stad Bilzen. Het mobiliteitsplan Bilzen werd in 2010 verbreed en verdiept.

De gemeente Hoeselt is momenteel bezig met de opmaak van een nieuw Mobiliteitsplan. Aangezien dit nog niet gefinaliseerd is, zullen we ons baseren op het vigerende mobiliteitsplan, dat dateert van 2004 en het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan uit 2003.

Het gebied dat onderwerp vormt van deze studie is onderzocht naar de bereikbaarheid van de verschillende vervoersmodi: zowel voor fietsers en voetgangers, voor openbaarvervoergebruikers als voor het gemotoriseerd verkeer en zwaar verkeer.

Voetgangers en fietsers Het fietsknooppuntennetwerk heeft geen fietsknooppunt in de onmiddellijke omgeving van de site.

Om de multimodale bereikbaarheid van de Stad Bilzen te verbeteren stelt het Mobiliteitsplan nog een aantal bijkomende lokale fietsverbindingen voor. Zo is er in de buurt van het studiegebied een bijkomende route tussen Hoeselt en Bilzen, via Eikaart, Vrankrijk en Zeepstraat. Deze route is minder direct dan de route over de N730, maar loopt parallel aan de N730.

Illustratie 4.5: Inventarisatie fietsroutes in buurt van het studiegebied, uit Mobiliteitsplan

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 50

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Openbaar vervoer In het mobiliteitsplan van Hoeselt is er sprake van om het treinstation van Hoeselt te heropenen. De wens wordt uitgedrukt om van dit station een multimodaal knooppunt te maken en een wisselwerking te creëren tussen de buslijnen, de nieuwe treinverbinding en het toeristisch fietstraject naar Alden Biesen.

Voor het bedrijventerrein in deze studie, is het treinstation van Bilzen belangrijker. Dit station is reeds operationeel.

Het Mobiliteitsplan beschrijft de stationsomgeving van Bilzen als weinig gestructureerd. De treinlijn met een frequentie van 6 treinen per uur in de spits kruist de N2 op straatniveau. In het mobiliteitsplan worden deze wachttijden voor het gemotoriseerd verkeer aan de spoorwegovergang als een knelpunt beschreven. Er is in het centrum van Bilzen, ten zuiden van de Nieuwstraat, wel een tunnel onder het spoor.

Gemotoriseerd Verkeer In de toekomst zal het doorgaand bovenlokaal verkeer uit het centrum van Bilzen worden geweerd. Een nieuwe ontsluitingsweg in het westen moet daarvoor zorgen. Deze zou bij voorkeur aansluiten op de N700 en niet op de N730. Hierdoor wordt het verkeer dat zich oost-west verplaatst het minst gehinderd. Het reeds bestaande traject van de omleidingsweg Alden Biesen heeft een categorisering als Primaire weg II en biedt een wisselwerking tussen het verkeer op de N2 Hasselt- Maastricht en het verkeer op de E313 Hasselt- Luik.

De N2 heeft een bovenlokale functie als openbaar vervoersas en heeft een categorisering als secundaire III.

Op lokaal niveau zijn er 3 lokale wegen type I. Dit zijn de N700, Tongeren-Bilzen, de N745, -Bilzen en de N730, Zutendaal Bilzen. Rondom Bilzen zijn er nog kleinere trajecten die ook geselecteerd zijn als lokale weg I, en een verbindingsfunctie hebben op lokaal niveau.

Illustratie 4.6: Wegencategorisering uit het Mobiliteitsplan Bilzen

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 51

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.7: Wegcategorisering uit Ruimtelijk Structuurplan Limburg (projectgebied aangeduid met ster)

In de gemeente Hoeselt wordt enkel de N730 gecategoriseerd als lokale weg type I. Andere wegen hebben een lagere categorisering. Het verbeteren van de verkeersleefbaarheid en de verkeersveiligheid en het verhogen van de woonkwaliteit staan voorop.

De verschillende linten langsheen de N730 worden bevroren en het ongebreideld uitbreiden van commerciële activiteiten wordt afgebouwd. Het is wenselijk om de inrichting van de doortocht doorheen Hoeselt te verbeteren, met voldoende aandacht voor de zwakke weggebruikers. Dit zal leiden tot een betere oversteekbaarheid en leefbaarheid.

In het mobiliteitsplan wordt tevens de optie geopperd om een omleidingsweg te voorzien langsheen de Heibrikstraat, de Netelstraat en de Industrielaan. Deze omleidingsweg zou het doorgaand verkeer uit het centrum van Hoeselt moeten weren. Door een tonnagebeperking op de N730 wordt het zwaar verkeer in het centrum tegen gegaan.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 52

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.8: Wegencategorisering uit Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Hoeselt

Heraanleg N730 Het Agentschap Wegen & Verkeer (AWV) legde recent de N730 Bilzen – Hoeselt heraan. De twee knooppunten van het op- en afrittencomplex met de E313 en het knooppunt van de N700 werden ingericht met een rotonde. Het kruispunt met de Industrielaan werd uitgerust met een verkeerslichtenregeling.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 53

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.9: Vernieuwd kruipunt N730 met Industrielaan, met volwaardige fietsinfrastructuur

De aansluiting van de N730 met het op- en afrittencomplex zuid werd heraangelegd met een rotonde. Er werd een bypass gecreëerd voor het verkeer dat rechtdoor rijdt vanuit Hoeselt naar Bilzen en een bypass voor het verkeer dat van de E313 komt en linksaf wil slaan.

Illustratie 4.10: Ontwerp N730 met het knooppunt Industrielaan en met het op- en afrittencomplex

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 54

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

De N730 is momenteel heringericht. alle toekomstige ontwikkelingen moeten conform het advies van Agentschap Wegen en Verkeer afgestemd worden op deze gewijzigde situatie. Aanpassingen aan de N730 zijn momenteel niet aan de orde.

Bereikbaarheid De huidige bereikbaarheid van het plangebied (Hoeselt) wordt voor verschillende vervoersmodi in kaart gebracht. Dit wordt gedaan volgens het STOP-principe: eerst worden de voetgangers besproken (Stappers), dan de fietsers (Trappers), vervolgens komt het Openbaar vervoer aan bod, en ten slotte wordt er gekeken naar het gemotoriseerd verkeer (Personenauto’s). Ook het vrachtverkeer zal aan bod komen.

Voetgangers In de wegen rondom het plangebied is geen infrastructuur voor voetgangers aanwezig. De wegen op het bestaande bedrijventerrein zijn niet uitgerust met voetpaden (Illustratie 4.11). Ook de wegen waar de uitbreiding van het bedrijventerrein is gepland, zoals de Bilzerstraat en de Leeuwerikstraat hebben geen voetpaden (Illustratie 4.12).

Illustratie 4.11: Beeld op de Industrielaan (Bron: Illustratie 4.12: Beeld op de Leeuwerikstraat (Bron: Streetview) Streetview)

Op het bestaande bedrijventerrein bevinden zich wel enkele doorsteekjes voor voetgangers, maar dit vormt het nog geen aaneengesloten geheel.. Bij een verdere ontwikkeling van deze zone is voldoende aandacht voor fietsers en voetgangers gewenst.

Fietsers In de directe omgeving van het plangebied lopen routes van het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk. Het bovenlokaal functioneel fietsroutenetwerk is gericht op functionele verplaatsingen zoals woon-werk, woon-school en woon-winkel verplaatsingen. Dit netwerk is opgebouwd uit mazen met een gemiddelde maaswijdte van 3,5 km.

Langsheen de N730 loopt een hoofdfietsroute. Volgens de inventarisatie bovenlokale fietsroutes is de fietsinfrastructuur wel aanwezig maar ontoereikend. Rondom het station van Bilzen is er helemaal geen fietsinfrastructuur aanwezig op deze hoofdroute. Het bestaande bedrijventerrein is niet uitgerust met fietsinfrastructuur.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 55

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

In Hoeselt is er een rechtstreekse fietsverbinding tussen het voormalige station van Hoeselt en de toeristische trekpleister Alden Biesen. De Goosstraat ten westen van Hoeselt heeft volwaardige fietsinfrastructuur.

Illustratie 4.13: Bovenlokaal fietsroutenetwerk, met aanduiding bedrijvenzone plangebied

Het fietsknooppuntennetwerk heeft geen fietsknooppunt in de onmiddellijke omgeving van de site. Dit knooppuntnetwerk is bedoeld voor recreatief gebruik.

Wel is er een verbinding tussen knooppunt 85 en knooppunt 106 die voor een deel langs de E313 ligt. Deze verbinding loopt vlak langs het projectgebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 56

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Plangebied

Illustratie 4.14: Fietsknooppuntennetwerk rondom het plangebied

Op basis van de besprekingen gedurende het voortraject is er naar voor gekomen dat de Leewerikstraat en Brandbriefkruistraat door studenten eveneens gebruikt wordt voor de school-woon verplaatsingen.

Sinds de herinrichting van de N730 zijn vrijliggende fietspaden tussen het industrieterrein en het centrum van Bilzen aanwezig. Richting Bilzen wordt het een dubbelrichtingsfietspad aan de oostzijde van de N730. Aan het kruispunt met het industrieterrein zijn er verkeerslichten met een fietsoversteekplaats. Er zijn geen voetpaden.

Openbaar vervoer Het netplan van De Lijn toont dat er een bushalte ligt op 250 meter van de rand van het industrieterrein. Deze halte wordt bediend door 2 buslijnen, buslijn 10 en buslijn 34a. De halte Heibrikstraat ligt op 430 meter en wordt bediend door een bijkomende buslijn 20a.

Bijkomend ligt dit gebied ook in het belbusgebied en wordt bediend door 2 belbussen met een lokaal traject: belbus 706, Bilzen-Hoeselt en belbus 707, Hoeselt. De bereikbaarheid van het plangebied wordt dan ook gewaarborgd door de halte “Hoeselt Industrielaan” bediend door de belbussen 706 en 707. Er zijn geen plannen om deze bediening verder uit te breiden.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 57

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.15: Netplan De Lijn, met aanduiding buslijnen

Busverbindingen industrieterrein

Halte Afstand Lijn Bestemming Frequentie

1 bus Bilzen - Tongeren; 2 bussen Tongeren - Bilzen / 1 bus 290 meter (vanaf 34A Bilzen-Tongeren woensdagmiddag Bilzen - Tongeren; 2 bussen Tongeren - Bilzen / 2 Hoeselt kruispunt bussen avond Bilzen - Tongeren; 1 bus Tongeren - Bilzen Gansterenstraat Industrielaan x 1 bus per uur in beide richtingen / om 16:00 uur 2 bussen per uur in beide N730) 10 Genk-Lokeren richtingen

Hasselt - Bilzen - 2 bussen ochtend/ 1 bus middag / 2 bussen avond richting Maastricht; 3 Hoeselt Heibrikstraat 430 meter 20A Maastricht bussen ochtend/ 1 bus middag/ 1 bus avond richting Hasselt

Illustratie 4.16: Buslijnen en frequentie

Bus 34a heeft ‘s ochtends om 07:25 1 bus richting Tongeren. Om 07:08 en 08:13 komen aan de halte Hoeselt Gansterenstraat bussen aan uit de richting Tongeren die verder rijden naar Bilzen. ‘s avonds vertrekken om 16:29 en 16:54 bussen naar Tongeren. Om 16:47 komt er een bus uit de richting Tongeren die verder rijdt naar Bilzen.

Bus 20a vertrekt om 07:09, 09:01, 13:00, 16:49 en 17:55 van de halte Hoeselt Heibrikstraat naar Maastricht. Om 06:37, 07:37, 08:21, 13:34 en 16:51 komen er bussen vanuit Maastricht die doorrijden naar Hasselt.

Het station van Bilzen kan voor de ontsluiting van het industrieterrein een rol van betekenis spelen. Het station is te bereiken via de N730, Bilzersteenweg, of via een veel rustiger fietstraject langsheen de Leeuwerikstraat. Deze laatste kan een interessante link zijn als het industrieterrein wordt uitgebreid naar het noorden. Beide fietstrajecten hebben een afstand van 1.2 km tot aan de rand van het industrieterrein.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 58

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het station van Bilzen wordt bediend door de treinlijnen Hasselt-Luik- Maastricht, met een frequentie van 1 trein per uur en de treinlijn Gent- Tongeren, eveneens met een frequentie van 1 trein per uur. Tijdens de ochtendspits komen er 2 extra treinenverbindingen bij voor de richting Brussel en Antwerpen. Tijdens de avondspits zijn er 2 extra treinverbindingen tot Tongeren.

Het station van Hasselt wordt bereikt in 16 minuten, voor een afstand van 14 kilometer en heeft slechts 1 tussenhalte.

Buslijn 34a en buslijn 10 rijden vanaf station Bilzen naar de halte Hoeselt Gansterenstraat, nabij het bestaande industriegebied en de zoekzonde. Dit traject tussen het station en de halte Hoeselt Gansterenstraat legt de bus af in ongeveer 4 minuten.

Gemotoriseerd verkeer De site is vlot te bereiken vanaf het hogere wegennet door de nabijheid van het op- en afrittencomplex Bilzen -Hoeselt van de E313. Onderstaande figuur biedt inzicht in de huidige ontsluitingsstructuur van het bedrijventerrein. Het terrein kent een tweeledige ontsluiting:

- Rechtstreekse ontsluiting naar de N730 via het voorrangsgeregeld kruispunt met de Industrielaan; - Onrechtstreekse ontsluiting naar de N730 via de Gansterenstraat en Oude Nederbaan. Het kruispunt van de N730 met de Gansterenstraat is een voorrangsgeregeld kruispunt. Langsheen de Oude Nederbaan zijn op regelmatige afstand wegversmallingen ingericht die vrachtverkeer moeten weren.

Illustratie 4.17: Huidige aanrijroutes van het bedrijventerrein

De meest voorkomende wachtrijen in de buurt van de site doen zich in de ochtend voor ter hoogte van de N730 richting het op en afrittencomplex. Onderstaande illustraties zijn gehaald uit een toepassing van

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 59

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Google Maps. In de ochtendspits zijn er weinig problemen te verwachten. In de avondspits kleurt het op de kaart roder en nemen de wachtrijen toe. Het voornaamste knelpunt is te vinden aan de afrit komende van Hasselt. In relatie tot dit bedrijventerrein waarbij in de avond aanzienlijk meer verkeer vertrekt dan toekomt, is dit niet problematisch. Er is in de recent vernieuwde kruispuntconfiguratie een bypass voorzien vanaf de E313 richting Tongeren die de lengte van de wachtrijen reeds merkbaar heeft ingekort t.o.v. de vroeger situatie.

Illustratie 4.18: Typische verkeersstromen ochtendspits (08:40uur) en avondspits (16:55 uur) op een donderdag (uit Google Maps)

De Industrielaan doorheen het industrieterrein is momenteel bewegwijzerd vanop de N730 om de gehuchten Vliermaal, Romershoven en Schalkhoven te bereiken.

Voor de studie van het RUP “Stedelijke entree Bilzen” zijn er tellingen gebeurd op de N730 ter hoogte van het op- en afrittencomplex E313. In deze studie kwam de avondspits als maatgevend moment naar voren. De tellingen werden uitgevoerd op 21 januari 2005, recente telgegevens zijn echter niet voorhanden. De gemeten verkeersintensiteiten worden daarom omwille van de autonome groeipercentages in de omgeving opgehoogd met 10%.

De locaties van de tellingen zijn op bijgaande figuur aangeduid. Vooral de telling op locatie 1 is voor de uitbreiding van het bedrijventerrein te Hoeselt van belang.

Illustratie 4.19: Tellocaties

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 60

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Uit onderstaande illustratie 4.20 is op te maken dat er in de ochtendspits een dominante stroom is op de N730 richting Bilzen (912 pae). Daarna volgen de stromen op de N730 richting Hoeselt (531 pae) en de stroom komende van de E313 richting Bilzen (448 pae). De andere stromen zijn veel geringer in aantal.

Illustratie 4.20: Verkeersintensiteiten 2005 +10% en verkeersgeneratie Stedelijke entrée Bilzen, ochtendspits

Uit onderstaande illustratie 4.20 met de stromen van de avondspits is op te maken dat de drie grootste stromen in de avondspits van dezelfde grootteorde zijn, namelijk:

- N730 rechtdoor richting Hoeselt (774 pae) - N730 rechtdoor richting Bilzen (791 pae) - Afrit E313 naar N730 richting Bilzen (716 pae)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 61

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.21: Verkeersintensiteiten 2005 +10% en verkeersgeneratie Stedelijke entrée Bilzen, avondspits

Kruispunt N730 x Industrielaan:

Het kruispunt van de N730 met de Industrielaan werd geteld op donderdag 23 februari 2017. De drukste ochtend- en avondspitsuren waren 07:45-08:45u en 16:45-17:45u. Om de consistentie met de tellingen aan het op- en afrittencomplex van de E313 te bewaren, wordt echter verder gerekend met de spitsuren in deze tellingen. Het gaat om volgende kleine verschillen in verkeersintensiteiten:

Tabel 4.1: Verkeersgeneratie per spitsuur bedrijventerrein Hoeselt Uur Pae Verschil (abs) Verschil (%)

7:30-8:30 1624 50 3%

7:45-8:45 1674

16:45-17:45 1805

17:00-18:00 1786 19 1%

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 62

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.22: Verkeersintensiteiten OSP

In de ochtendspits vallen de dominante stromen langsheen de N730 op: de stroom richting Bilzen/E313 is daarbij flink groter dan deze richting Hoeselt. De uitwisseling tussen de N730 kant Bilzen/E313 en de Industrielaan (221 pae, 166 pae) is vele malen groter dan de uitwisseling tussen de N730 kant Hoeselt en de Industrielaan (18 pae, 48 pae).

In de avondspits draait de dominante stroom op de N730 om richting Hoeselt. De dominante uitwisseling van de Industrielaan blijft echter van en naar richting Bilzen/E313.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 63

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.23: Verkeersintensiteiten ASP

Vergelijking tussen beide Kruispunten: Indien we beide telresultaten naast elkaar leggen, valt op dat de ophoging van de telling uit 2005 (op- en afrittencomplex) een overschatting is van hetgeen gemeten werd op het naburige kruispunt in februari 2017. Het gaat in de ochtendspits om zo’n 180 pae op 1731 (+-10%), in de avondspits is het verschil forser: zo’n 315 pae op 1993 (+-16%). Dit betekent dat we met deze cijfers een worst case scenario voorleggen en de capaciteitsberekening voor deze rotonde ook in die zin moeten interpreteren.

Zwaar verkeer De verschillende bedrijventerreinen en de daarbij horende vrachtroutes werden in kaart gebracht in 2012. Het vrachtroutenetwerk werd geïnventariseerd over heel Vlaanderen. Voor de gemeente Hoeselt sluit het bedrijventerrein rechtstreeks aan op de N730. Bovenlokaal vrachtverkeer wordt geacht om niet door de gemeente te rijden, maar gebruik te maken van de E313 en de N79 om Tongeren te bereiken. Er dient echter opgemerkt te worden dat de studie (Ontwerp vrachtroutenetwerk) enkel indicatief is en nog niet werd bekrachtigd door de Minister van Openbare Werken.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 64

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.24: Inventarisatie bedrijventerreinen en vrachtroutes (uit studie Ontwerp vrachtroutenetwerk)

Planologische situatie De huidige situatie is gelijk aan de planologische situatie, behalve in het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. Het voorzien van een lokaal bedrijventerrein en een recyclagepark genereert verkeer. In het noorden (ter hoogte van de Bilzerstaart) is in de huidige situatie een recreatiezone gelegen. In de huidige planologische situatie zijn hier recreatieve functies mogelijk met verkeersgeneratie.

4.3.2 Plangeïntegreerde maatregelen Binnen het plan wordt de nodige aandacht geschonken aan de trage wegen. Alle handelingen, werken en constructies voor de aanleg en het functioneren van deze weginfrastructuur zijn toegelaten. Dit komt de duurzaamheid van het plan ten goede.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 65

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.3.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie

Woningen Leeuwerikstraat 6, 7, 9 en 11 Het PRUP bestemd het gedeelte van de Leeuwerikstraat tussen Oude Nederbaan en Tackebosstraat, alsook een beperkt deel van de Leeuwerikstraat ten noordoosten van de Tackebosstraat als onderdeel van het regionaal bedrijventerrein en de bijhorende bufferzones. Er wordt vanuit het RUP een nieuwe veilige verbinding gerealiseerd tussen de Bilzerstraat en de Leeuwerikstraat vooropgesteld in functie van de veilige ontsluiting van de woningen langs de Leeuwerikstraat.

Het wordt echter niet wenselijk geacht dat de bewoners gelegen langs de Leeuwerikstraat zich doorheen het uitgebreide bedrijventerrein moeten begeven om naar de Oude Nederbaan te rijden. Daarnaast dient eveneens verhinderd te worden dat verkeer ontsluiting zoekt via een noordelijke ontsluitingspunt richting Leeuwerikstraat of Bilzerstraat. Het bedrijventerrein dient immers afgewikkeld te worden richting Industrielaan, Bilzersteenweg en E313. Hiertoe wordt de kruising van de Leeuwerikstraat met de Bilzerstraat in noordelijke richting verplaatst, aansluitend aan de groenbuffer van het bedrijventerrein, en wordt heraangelegd als verbinding (zonder kruising) met het gehucht Nederstraat. Op deze locatie kan wenselijk ook de fietsverbinding richting Bilzen aantakken met het bedrijventerrein.

Alle handelingen, werken en constructies voor de aanleg, het functioneren of de aanpassing van de weginfrastructuur zijn toegelaten. In functie van de verbinding tussen de Bilzerstraat en de Leeuwerikstraat dient bij het ontwerp dan ook nagegaan te worden of de zone van het openbaar domein dient te worden verbreed.

Gemotoriseerd verkeer zal, om de woningen in de Leeuwerikstraat 6, 7, 9 en 11 te bereiken, een alternatieve route moeten nemen via de Bilzerstraat naar de Nederstraat. Echter wegens de beperkte frequentie en het beperkt aantal voertuigen dat dit met zich mee zal brengen, kan het effect van het plan als zeer beperkt negatief beschouwd worden. De omrijtijden voor dit gemotoriseerd verkeer zijn eveneens beperkt.

Voor zwakke weggebruikers zal deze korte route wel blijft bestaan en zal een positief effect optreden naar veiligheid.

Mobiliteitsprofiel Op deze locatie is reeds een bedrijventerrein aanwezig van 48ha. Dit wordt uitgebreid met een extra 20,87 ha. Het PRUP regionaal bedrijventerrein Hoeselt biedt de mogelijkheid om het bedrijventerrein te ontwikkelen als regionaal bedrijventerrein. Een deel van de bestemming is in het PRUP met een overdruk aangeduid als lokaal bedrijventerrein. Binnen voorliggende screening wordt het mobiliteitsprofiel voor de worst-case situatie bepaald en wordt uitgegaan van een ontwikkeling als regionaal bedrijventerrein. Ook is er geen rekening gehouden met de oppervlakte aan hemelwaterbuffers binnen het plangebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 66

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

De kencijfers voor het berekenen van de verkeersgeneratie van bedrijventerreinen kunnen sterk wijzigen naar gelang de locatie en het type bedrijf. Gezien momenteel de exacte invulling van het bedrijventerrein niet gekend is, worden algemene kencijfers voor bedrijventerreinen toegepast3.

Een gemengd bedrijventerrein trekt 170 personenauto’s aan per netto ha per dag. De netto oppervlakte is circa 77% van de bruto oppervlakte.

Behalve dit personenvervoer genereert een bedrijventerrein ook vrachtverkeer. Per netto hectare bedrijventerrein wordt er gerekend met 44 vrachtwagens, waarvan 41% lichte vracht en 59% zware vracht.

Tabel 4.2: Verkeersgeneratie per spitsuur bedrijventerrein Hoeselt

Het nieuwe bedrijventerrein van 20,87 ha trekt bijgevolg 274 personenauto-equivalent (pae) per spitsuur aan in de ochtend (7u30-8u30) en 70 pae/u in de avond (17-18u). 86 pae/u verlaten in de ochtend het bedrijventerrein en 250 pae/u verlaten het bedrijventerrein in de avond.

De totale intensiteiten worden verdeeld over de twee toegangswegen. Aangenomen wordt dat 70% van de personenwagens toekomt of vertrekt via de N730, en 30% via de Industrielaan-west. Er wordt aangenomen dat 100% van het vrachtverkeer aan- en afrijdt via de Industrielaan, rechtstreeks aansluitend op de N730.

Tabel 4.3: Inschatting van de productie/attractiecijfers in de ochtendspits bij aansluiting N730, bestaand bedrijventerrein + uitbreiding

Tabel 4.4: Inschatting van de productie/attractiecijfers in de avondspits bij aansluiting N730, bestaand bedrijventerrein + uitbreiding

3 CROW-publicatie 256, ‘Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden – vuistregels en kengetallen gemotoriseerd verkeer’

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 67

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Op basis van bovenstaande inschatting van de verkeersgeneratie van het bedrijventerrein, gecombineerd met verkeersintensiteiten langsheen de N730 (zie sectie 3.4), wordt het toekomstig druktebeeld van het kruispunt van de N730 met de Industrielaan bepaald.

Uit de druktebeelden valt af te leiden dat tijdens de avondspits (17u-18u) een grote verkeersstroom langsheen de N730 voorkomt. Ook de linksafbeweging van de Industrielaan naar de N730 is met 363 pae/u groot.

Illustratie 4.25: Inschatting toekomstige verkeersstromen N730 x Industrielaan in de ochtendspits (7u30-8u30)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 68

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.26: Inschatting toekomstige verkeersstromen N730 x Industrielaan in de avondspits (17u-18 u)

Confrontatie bereikbaarheidsprofiel – mobiliteitsprofiel: Multimodale bereikbaarheid Voetgangers en fietsers In het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan werd doorheen het industrieterrein een fietsas getekend. Deze is deels bestaand. Om het fietsgebruik bij werknemers van het bedrijventerrein te ondersteunen is voldoende fietsinfrastructuur binnen het gebied een grote meerwaarde wat bijdraagt tot een hoger fietsgebruik. Binnen een bedrijvenzone is er veel zwaar verkeer waardoor de veiligheid voor fietsers en voetgangers extra aandacht verdient. Gescheiden fietsinfrastructuur is daarvoor aangewezen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 69

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.27: Openbare vervoersvoorzieningen en gewenste fietsinfrastructuur in de buurt van de bedrijvenzone

Het promoten van bedrijfsfietsen, en een ondersteuning van het stallen van de fietsen aan het treinstation in Bilzen zijn acties om het aantal fietsers te vergroten.

Voor voetgangers is er geen infrastructuur aanwezig rondom het plangebied.

Openbaar vervoer Het sterkste aspect van de locatie van dit bedrijventerrein met betrekking tot het openbaar vervoer is de nabijheid van het NMBS station in Bilzen op 1,2 km van de site. Dit station heeft in de spits een treinaanbod van 6 treinen per uur naar de grotere steden in de omgeving. De verbinding tussen dit station en het bedrijventerrein verdient verdere ondersteuning. Momenteel rijden buslijnen 10, 20a en buslijn 34a van het NMBS station Bilzen langs de N730. De haltes Bilzen Gansterenstraat en Bilzen Autosnelweg liggen nabij het bestaande bedrijventerrein. De frequentie van lijn 34a is echter erg laag.

Er is een zachte as langsheen de Leeuwerikstraat en het fietspad langsheen de N730 wordt aangelegd. Deze kunnen beiden worden ingezet als verbindingsweg tussen het bedrijventerrein en het station.

De busverbindingen in de buurt van het bedrijventerrein hebben een aanbod van 2 bussen per uur naar Genk en Tongeren. De bushaltes situeren zich langsheen de N730, op circa 270 meter van het kruispunt met de Industrielaan verwijderd. Vooral voor het nieuw aan te snijden industrieterrein is deze bushalte verafgelegen. Een busdienst doorheen het industrieterrein naar het station van Bilzen tijdens de spitsuren kan een bijkomende service zijn van de bedrijven die zich hier vestigen.

Gemotoriseerd verkeer

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 70

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

De beoordeling van het gemotoriseerd verkeer gebeurt op basis van het toekomstig druktebeeld zoals bepaald in het hoofdstuk Mobiliteitsprofiel.

We bekijken zowel het kruispunt N730 x Industrielaan als de rotonde N730 x op- en afrittencomplex E313. Om de verzadigingsgraad te duiden, hanteren we volgende tabel:

Tabel 4.5: Betekenis verzadigingsgraad Percentage Verzadigingsgraad Verzadigingsgraad rotonde Minder dan 80% Vlotte verkeersafwikkeling Vlotte verkeersafwikkeling Van 80% tot 90% Kortstondige lichte filevorming Kritische belasting Van 90% tot 100% Langdurige belangrijke filevorming Overbelasting Meer dan 100% Oververzadiging

Kruispunt N730 x Industrielaan

Vooral in de avondspits tekenen de verkeersstromen op de N730 vanuit Bilzen rechtdoor richting Hoeselt en de linksaf strook vanuit de Industrielaan naar de N730 richting Bilzen de hoogste verzadigingsgraden op (71%). Deze laten echter nog voldoende ruimte voor een vlotte verkeersafwikkeling. Uit de capaciteitsberekening van het kruispunt van de N730 met de Industrielaan (zie onderstaande tabellen) blijkt dat de huidige inrichting van het kruispunt voldoende capaciteit zal bieden. De capaciteitsanalyse geeft aan dat er beperkte wachtrijen kunnen optreden. Gezien de verzadigingsgraad die gemeten wordt, kan aangenomen worden dat het slechts gaat om wachtrijen voor de verkeerslichten, niet om een structureel probleem.

Tabel 4.6: Aantal rijstroken per richting Tabel 4.7: Verzadigingsgraad ASP

Tabel 4.8: Wachtrijlengtes in pae ASP

Rotonde N730 X op en afrittencomplex E313

Deze rotonde heeft op 2 plaatsen een bypass: het verkeer op de N730 van Hoeselt naar Bilzen en het verkeer dat van de afrit E313 naar Hoeselt rijdt kan zonder interferentie afgewikkeld worden en belasten de rotonde bijgevolg niet. In volgende tabel worden de verkeersstromen berekend inclusief de verwachtte verkeersgeneratie van/naar Bilzen van het bedrijventerrein (zie Tabel 4). Dit bijkomend verkeer werd

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 71

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

verdeeld in verhouding tot de reeds bestaande stromen. Hieruit blijkt dat veruit de grootste bijkomende verkeersstroom gebruikt maak van de bypass (afrit E313 naar Hoeselt, 149 pae) en dus geen invloed heeft op de rotonde. Ook blijkt dat er 37 pae/u de rotonde bijkomend zullen belasten op een totaal van 1714 pae, een stijging van 2%.

Tabel 4.9: Avondspits Tak Opgehoogde tellingen 2005 Uitbreiding bedrijventerrein Totaal

N730 kant Hoeselt rechtdoor 730 149 879 (bypass, Bilzen)

N730 kant Hoeselt links 51 10 61 (E313)

E313 afrit rechts (bypass, 453 18 471 Hoeselt)

E313 afrit links (Bilzen) 701 0 701

N730 kant Bilzen rechts 83 0 83 (E313)

N730 kant Bilzen rechtdoor 759 27 786

In de ‘Screening van de milieu-effecten voor het RUP Stedelijke entreestrip te Bilzen’4 werd de rotonde ook aan een capaciteitsanalyse onderworpen. De capaciteitsanalyse gaf aan dat de verkeersafwikkeling in de avondspits op één tak kritisch was (afrit E313). Daarop werd aangehaald dat een tweestrooksrotonde te voorzien was.

De actuele capaciteitsanalyse met behulp van de methode Bovy toegepast op de opgehoogde cijfers (+10%) inclusief de verwachtte verkeersgeneratie van het bedrijventerrein geeft dan ook een resultaat weer dat coherent is met de mobiliteitsstudie uit 2005 – een overbelasting van de rotonde. Wachtrijen op de kritische tak (Afrit E313) zullen toenemen tot circa 20 pae.

Tabel 4.10: Verzadigingsgraad, verliestijd en wachtrij (in pae)

4 Screening milieu-effecten RUP Stedelijke entreestrip te Bilzen, screeningsnota, 28 januari 2010 (Grontmij i.o.v. Stad Bilzen)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 72

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Op basis van een microsimulatie, ook in 2005, van een enkelstrooksrotonde werden andere resultaten bekomen: een groei van 10% tov de gegevens uit 2005 is volgens deze microsimulatie probleemloos mogelijk zonder een overbelasting van de rotonde. Deze 10% groei is als aanname in het druktebeeld opgenomen, zoals beschreven in hoofdstuk 3.4. Zoals reeds bij de vergelijking van de intensiteiten in 3.4.3 beschreven werd, valt uit de telling van de N730 x Industrielaan uit februari 2017 af te leiden dat de 10% toename op de aanpalende rotonde (N730 x op- en afrittencomplex E313) zich niet heeft gerealiseerd. Er is in de avondspits zelfs sprake van een afname van intensiteiten tov 2005. Dat bovenstaande verzadigingsgraden op de rotonde zich realiseren is dus een absoluut worst case scenario.

Hieronder worden de restcapaciteiten op de rotonde volgens de resultaten van de microsimulatie uit 2005 weergegeven. De stijging van de intensiteiten op de rotonde te wijten aan de uitbreiding van het bedrijventerrein (37 pae) blijft ruim binnen de gegeven marges.

Tabel 4.11: Restcapaciteit rotonde op- en afrittencomplex E313, microsimulatie

Als we voor deze situatie (geen ophoging, met uitbreiding bedrijventerrein) de methode van Bovy toepassen, krijgen we volgend resultaat, dat in lijn met de analyse uit 2005, een kritische belasting van de rotonde voorspelt.

Tabel 4.12: Verzadigingsgraad, verliestijd en wachtrij (pae)

Noordelijke rotonde N730 zijde Bilzen De effecten op de noordelijke rotonde op de N730 werden niet onderzocht in de mobiliteitsstudie, aangezien deze van minder belang is voor het plan. Naar aanleiding van de adviezen wordt dit toch kort besproken.

Uit het mobiliteitsprofiel blijkt dat in de avondspits door het PRUP ongeveer 149 pae extra richting Bilzen zullen rijden (tabel 4.9). Een deel van deze 149 pae zal de N700 (Alden Biesensingel) oprijden, maar de meerderheid zal vermoedelijk gebruik maken van de noordelijke rotonde en de oprit van de E313 richting Hasselt. Uit de mobiliteitsstudie van 2005 bleek dat deze rotonde slechts een beperkte restcapaciteit had (40 pae volgens methode Bovy).

Confrontatie bereikbaarheidsprofiel – mobiliteitsprofiel: verkeersveiligheid Door de heraanleg van de N730 worden de verschillende verkeersdeelnemers beter gescheiden en dit zal de verkeersveiligheid ten goede komen. Er dient wel nog voldoende aandacht besteed te worden aan

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 73

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

fiets- en voetgangersassen doorheen het bedrijventerrein. Verschillende type bezoekers gebruiken andere routes:

- De looplijnen vanaf het bedrijventerrein van en naar de bushaltes. - Pendelaars die met de fiets komen. - Fietsers die dit bedrijventerrein kruisen, als onderdeel van hun route.

Door het hoge aandeel vrachtverkeer zijn vrijliggende fietspaden te verkiezen.

In de huidige situatie ontbreken voetgangersvoorzieningen. Voetgangers maken gebruik van zachte bermen of lopen op rijbaan. Dit leidt tot potentiële conflicten met gemotoriseerd verkeer (en dus ook vrachtverkeer). Om de verkeerveiligheid te vergroten is het wenselijk om voetpaden te realiseren.

Het weren van vrachtverkeer op de smalle lokale wegen Netelstraat en Oude Nederbaan zal de veiligheid op deze straten verbeteren. Vrachtverkeer moet gebruik maken van de rechtstreekse aansluiting op de N730. Op deze straten geldt er een snelheidsregime van 70 km per uur. Dit is voor dit type weg en zonder gescheiden fiets- en voetgangersvoorzieningen te hoog en leidt tot een onveilige situatie.

Confrontatie bereikbaarheidsprofiel – mobiliteitsprofiel: verkeersleefbaarheid Door het vrachtverkeer te concentreren op de N730 met een vlotte aansluiting op de E313 worden de achterliggende straten gevrijwaard van vrachtverkeer. Vooral de Gansterenstraat en de Oude Nederbaan zijn woonstraten waar vrachtverkeer niet thuis hoort. De straat is reeds ingericht met wegversmallingen om het vrachtverkeer te weren en de snelheid te matigen.Referentie planologische situatie Het voorgenomen plan kan een grotere verkeersgeneratie met zich meebrengen dan het plan in RUP Industriezone IV . De verkeersintensiteit kunnen dus hoger gelegen zijn dan in de planologische situatie. De effecten zullen echter kleiner zijn dan dat in de huidige situatie of referentiesituatie zijn onderzocht (worst case volledig regionaal bedrijventerrein zonder hemelwaterbuffers). Indien hier geen negatieve effecten zijn kan besloten worden dat ten aanzien van de planologische situatie evenmin negatieve effecten te verwachten zijn.

In de zone waar een herbestemming naar agrarisch gebied uitgevoerd wordt zal een omzetting van recreatie naar agrarisch gebied uitgevoerd worden. De gronden die herbestemd worden naar agrarisch gebied (voormalige voetbalterreinen) krijgen een agrarische functie. Dit kan voor het aspect mobiliteit als positief aanzien worden. Hierdoor worden toekomstige verkeersgeneraties vermeden.

4.3.4 Beoordeling Het nieuwe bedrijventerrein trekt 274 personenauto-equivalent (pae) per spitsuur aan in de ochtend en 70 pae/u in de avond. 86 pae/u verlaten in de ochtend het bedrijventerrein en 250 pae/u verlaten het bedrijventerrein in de avond.

Uit de capaciteitsberekening van het kruispunt van de N730 met de Industrielaan blijkt dat de huidige inrichting van het kruispunt voldoende capaciteit zal bieden. De capaciteitsanalyse geeft aan dat er beperkte wachtrijen kunnen optreden. Gezien de verzadigingsgraad die gemeten wordt, kan aangenomen worden dat het slechts gaat om wachtrijen voor de verkeerslichten, niet om een structureel probleem.

Op basis van de methode van Bovy wordt een kritische belasting van de rotonde voorspeld. Volgens microsimulaties is de te verwachten verkeersgeneratie mogelijk zonder een overbelasting van de rotonde.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 74

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Suggestie: In de huidige situatie ontbreken voetgangersvoorzieningen. Voetgangers maken gebruik van zachte bermen of lopen op rijbaan. Dit leidt tot potentiële conflicten met gemotoriseerd verkeer (en dus ook vrachtverkeer). Om de verkeerveiligheid te vergroten is het wenselijk om voetpaden te realiseren.

Het weren van vrachtverkeer op de smalle lokale wegen Netelstraat en Oude Nederbaan zal de veiligheid op deze straten verbeteren. Vrachtverkeer moet gebruik maken van de rechtstreekse aansluiting op de N730. Op deze straten geldt er een snelheidsregime van 70 km per uur. Dit is voor dit type weg en zonder gescheiden fiets- en voetgangersvoorzieningen te hoog en leidt tot een onveilige situatie.

Er wordt voorgesteld om in de voorschriften op te nemen dat de trage wegen moeten aansluiten op de bestaande rijwegen. Zo kan een optimale ontsluitingen of een continuïteit van de fietsverbindingen gegarandeerd worden.

De berekeningen voor de rotondes op de N730 zijn worst-case en volgens de microsimulaties wordt geen overbelasting van de zuidelijke rotonde verwacht. Toch worden best binnen het RUP duurzame verplaatsingen gestimuleerd om de doorstroming op de N730 en het op- en afrittencomplex te behouden.

Onderstaand worden vanuit de screening enkele suggesties meegegeven die op verschillende niveaus uitgewerkt kunnen worden. Het betreft dus suggesties in bredere zin die niet altijd in het RUP verankerd kunnen worden maar later eventueel ook flankerend of op projectniveau kunnen uitgevoerd worden.

Enkele suggesties zijn:

1. Verplaatsingen laten plaatsvinden buiten de spitsuren om de weginfrastructuur te ontlasten:  Bedrijven aantrekken die met een ploegensysteem werken en zodoende de spitsuren minimaal belasten.  Leveringen buiten de spitsuren inplannen.

2. Autoverplaatsingen vermijden door:  Algemeen:  Concrete mobiliteitsprofielen per bedrijf opmaken via de mobiscans van mobidesk van de provincie Limburg. Hiermee wordt voor elk bedrijf, tips op maat gegeven, gelet op de spreiding van de woonplaatsen en werkschema’s van de werknemers.  Fietsgebruik te bevorderen:  Veiligere infrastructuur voorzien voor fietsers. Gezien het vele zware verkeer is gescheiden fietsinfrastructuur aangewezen.  aanbieden van de fietsvergoeding voor fietsen en e-fietsen.  Er zijn lease(e-)fietsformules die met een testperiode werken en zo drempelverlagend werken voor de overstap van de auto naar de (e-)fiets.  Informatie over het plaatsen van voldoende veilige en overdekte fietsenstallingen, op korte afstand van de ingang en op straatniveau.  Omkleed- en douchemogelijkheden voor fietsers. Voorzien van kluisjes.  Als bedrijf inpikken op bestaande campagnes zoals de Woensdag Fietsdag.  Openbaar Vervoer (OV) bevorderen:  Informatie over looproutes naar bushaltes/treinstation Bilzen en vertrektijden aan de ingang van het bedrijf.  Bedrijfsfietsen of busdienst afgestemd op werkuren voor voor-/natraject naar station Bilzen aanbieden.  Waar mogelijk flexibiliteit aanbieden aan werknemers om werkuren op uren OV af te stemmen.  Carpool bevorderen:  Een carpoolsoftware op niveau van het bedrijf of bedrijventerrein die het matchen van bestuurder en passagier(s) vergemakkelijkt.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 75

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

 Bedrijven informeren over hoe ze carpoolen kunnen stimuleren: gereserveerde parkeerplaatsen dichtbij de ingang, beloning (door spelelement, financieel,…)

4.4 Discipline Geluid en trillingen

4.4.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie In het plangebied is momenteel de naastliggende autostrade E313 hinderlijk.

Voor Vlaanderen is er een studie uitgevoerd waarin geluidsbelastingskaarten langs wegen werden opgemaakt door het Agentschap Wegen en Verkeer van de Vlaamse Overheid. Op deze kaarten wordt het gemiddelde geluidsniveau afkomstig van het wegverkeer op belangrijke wegen voorgesteld met kleurcodes. In onderstaande illustraties is de geluidsbelasting door het wegverkeer in de omgeving van het plangebied weergegeven.

Lden (Day-Evening-Night) is het gewogen energetisch gemiddelde geluidsniveau van de dag-, avond- en nachtwaarden waarbij de avond- en nachtniveaus verhoogd worden met resp. 5 en 10 dB(A). Lnight is het gemiddelde geluidsniveau van alle nachtperioden (23u00 tot 7u00) over een jaar. Uit de kaarten kan opgemaakt worden dat er meer dan 75 dB als Lden kan verwacht worden rondom deze wegen.

Illustratie 4.28 Geluidskaart parameter Lden

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 76

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.29: Geluidskaart parameter Lnight

Illustratie 4.30 zoom Geluidskaart parameter Lden

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 77

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Volgens de geluidskaarten is tot op een afstand van circa 460 m van de autostrade een geluidsniveau tussen 55 dB en 74 dB hoorbaar (Lden).

Momenteel is er een discussienota ter beschikking met vermelding van te hanteren richtwaarden voor weg- en spoorverkeer. Het betreft de discussienota 19/09/2008 met de gedifferentieerde referentiewaarden. Het voorstel van toetsingskader voor wegverkeer kan als volgt worden samengevat:

Het zijn wel nog referentiewaarden, aangezien hun betekenis nog steeds slechts is dat er naar kan worden “verwezen”, zonder dat daarmee al gezegd is welke (wettelijke) implicatie een overschrijding van deze waarden moet hebben.

Tabel 4.13: Toetsingskader voor wegverkeer

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. In het voorziene lokale bedrijventerrein kunnen geluidsemissies van

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 78

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

transport en machines voorkomen. Aangezien deze zone enkel voor lokale bedrijven werd bestemd, kan de geluidsproductie (zware industrie) anders zijn dan bij een regionaal bedrijf. In het recyclagepark worden geluidsemissies verwacht van machines, opnemen en neerzetten containers, deponeren van afval, personenwagens die aan- en afrijden,

In het noorden (ter hoogte van de Bilzerstaart) is in de huidige situatie een recreatiezone gelegen. In de planologische situatie zijn hier recreatieve functies mogelijk die al dan niet voor geluidshinder kunnen zorgen.

4.4.2 Plangeïntegreerde maatregelen Op basis van raadplegingen gedurende het voortraject is er beslist om de afstand tot de woningen ter hoogte van de Nederstraat voldoende groot te houden. De grens van het plangebied is in functie van deze woningen ook naar het zuiden verschoven.

In het PRUP wordt eveneens een aaneengesloten groenbuffer van 25 m breed voorzien langs de noordelijke en westelijke zijde van het plangebied. Dit geeft een garantie naar minimale afstand t.o.v. de bewoning.

Industrieën met een geluidsemissie hoger dan 65 dB(A) (volgens de kengetallen) worden uitgesloten uit het PRUP. Schrootoverslag met een geluidsemissie van 70 dB(A)/m² zal niet toegestaan worden binnen het plangebied.

Er zal een uitgiftecomité worden opgericht dat instaat voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven, in functie van de vereisten m.b.t. het regionale of lokaal karakter en eventuele andere vestigingsvoorwaarden. Geluidsproductie zal hier ook een rol in spelen.

De aanleg van een geluidswal in de zone voor groenbuffer is toegestaan en kan bijdragen aan de geluidsbuffering van de snelweg.

4.4.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie Wijziging geluidsklimaat door bedrijvigheid Mogelijk veroorzaakt de geplande bedrijvigheid geluidsoverlast voor de nabijgelegen woongebieden. De geplande bedrijvigheid zal meer geluid veroorzaken dan de huidige landbouw. De dichtstbijzijnde woningen liggen op zeer korte afstand van de contour van het plangebied. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij de inplanting van de bedrijven.

Om een beeld te vormen van de mogelijke impact is er gebruik gemaakt van kengetallen. In de studie ‘Onderzoek kengetallen geluidemissie in het Rijnmond-gebied’ is een lijst met kengetallen per categorie vastgelegd. Voor deze studie zijn veel gegevens verzameld van al de aanwezige bedrijven. Op basis van die informatie is de actuele emissie per vierkante meter in het Rijnmondgebied vastgesteld voor de verschillende bedrijfscategorieën.

In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de mogelijke kengetallen uit de lijst die zich zouden kunnen vestigen in het plangebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 79

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Tabel 4.14: lijst met kengetallen “Onderzoek kengetallen geluidemissie in het Rijnmond-gebied,1999” categorie Kengetallen (dB(A)/m²)

Procesindustrie 65

Massagoed overslag 65

Gasoverslag 58

Vloeibare overslag 50

Container overslag 65

Schroot overslag 70

Opslag en distributie 55 energiecentrales 61 afvalverwerking 53

Indien de oppervlakte van een bepaald bedrijf gekend is kan een inschatting gemaakt worden wat de geluidsemissie van dit bedrijf zal zijn. Echter betreft het hier een planniveau en is moeilijk in te schatten wat het effect zal zijn.

Aangezien het bedrijventerrein tussen de E313 en de woningen aan de Nederstraat en de Oude Nederbaan in komt te liggen, zal het bedrijventerrein het geluid komende van de E313 deels bufferen. Op basis van bovenstaande kengetallen werden enkele scenario’s gemodelleerd. Hiervoor werd gebruik gemaakt van een geluidsmodellering met het softwarepakket Geomilieu (DGMR), met een module specifiek voor industrielawaai. De berekening gebeurde conform ISO-9613-1. Het model werd opgebouwd aan de hand van de bodemgesteldheid (zacht en geluidsabsorberend of hard en geluidsreflecterend) en aanwezige gebouwen (standaard hoogte van 8 m). Per modellering werd telkens een oppervlaktebron van 1 ha ingebracht, met een emissie conform tabel 4.14. Voor het plangebied (uitgezonderd het agrarisch gebied) is een harde ondergrond gehanteerd ( bodemfactor 0,2). Bij een zachter ondergrond zal er een hoger geluidsabsorptie zijn.

Om het effect van de plaatsing van de verscheidene industrieën binnen het plangebied te kunnen onderzoeken werden 3 zones voor het plaatsen van de oppervlaktebron geselecteerd. Er is een analyse uitgevoerd met een oppervlakte van 1 ha met een kengetal van 65 dB(A)/m2. Dit zijn onder andere procesindustrie, massagoed overslag en containeroverslag.

Zone A werd gekozen in het gebied met overdruk voor lokale bedrijvigheid, ter hoogte van de woningen in de Leeuwerikstraat. Zone B werd gekozen in de noordwestelijke hoek van het plangebied en zone C in het zuidwestelijk deel van het plangebied. De toetspunten werden gekozen bij de relevante woningen (illustratie 4.31).

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 80

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.31: Aanduiding toetspunten (groene driehoeken) en 3 zones voor plaatsing oppervlaktebron

Het specifieke geluidsniveau van de technische installaties moet voldoen aan de grenswaarden opgelegd volgens de bepalingen in VLAREM II. Om te voldoen aan de VLAREM zal een nieuwe inrichting bij een specifiek geluid (LA95) kleiner dan de richtwaarde (RW) steeds moeten voldoen aan de RW – 5dB(A). Indien het achtergrondgeluid lager is dan de RW (voor gebieden op minder dan 500 m van industrie) zal om geen overschrijdingen te hebben (ter hoogte van de omliggende woningen) het specifiek geluid overdag maximaal 45 dB(A) en ‘s nachts 40 dB(A) bedragen.

In tabel 4.15 worden de resultaten (specifiek geluid) weergegeven van een oppervlakte van 1 ha met een kengetal van 65 dB(A)/m². Dit zijn onder andere procesindustrie, massagoed en overslag en containeroverslag. In deze tabel is eveneens een aftoetsing gebeurd aan de normen voor geluid in open lucht volgens Vlarem II. Deze aftoetsing wordt uitgevoerd voor de dagperiode (7-19u). Op basis van de huidige inzichten kan er van uitgegaan worden dat de activiteiten hoofdzakelijk binnen dit tijdschema zullen plaatsvinden. Indien dit niet het geval is, dient de norm met 5 dB(A) verlaagd te worden.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 81

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Tabel 4.15: Resultaten geluidsmodellering met een oppervlaktebron van 1 ha met emissie 65 dB(A)/m2 en toetsing aan de geluidsnorm in open lucht. Overschrijdingen zijn aangegeven in vet. Gemodelleerde waarde Normen in Overschrijding norm open lucht,

Zone A Zone B Zone C overdag LSP - RW-5

Toetspunt Hoogte (m) dB(A) dB(A) dB(A) RW-5 Zone A Zone B Zone C

1_A 4 52,9 44,2 37,6 45 7,9 -0,8 -7,4

1_B 1,5 53,6 44,5 37,6 45 8,6 -0,5 -7,4

2_A 4 54,1 38,6 33,8 45 9,1 -6,4 -11,2

2_B 1,5 55,2 38,8 33,8 45 10,2 -6,2 -11,2

3_A 4 37,8 50,1 36,2 45 -7,2 5,1 -8,8

3_B 1,5 37,2 50,6 35,4 45 -7,8 5,6 -9,6

4_A 4 36,9 50,6 36,4 45 -8,1 5,6 -8,6

4_B 1,5 36,9 51 35,9 45 -8,1 6 -9,1

5_A 4 36,1 48,2 40,6 45 -8,9 3,2 -4,4

5_B 1,5 35,4 48,2 40 45 -9,6 3,2 -5

6_A 4 20,9 24,6 36,5 45 -24,1 -20,4 -8,5

6_B 1,5 20,7 24,6 36,7 45 -24,3 -20,4 -8,3

7_A 4 28,9 34,6 38 45 -16,1 -10,4 -7

7_B 1,5 28,6 32,7 37,9 45 -16,4 -12,3 -7,1

8_A 4 28,5 31,1 37,1 45 -16,5 -13,9 -7,9

8_B 1,5 27,2 30,2 36,7 45 -17,8 -14,8 -8,3

Bij de modellering van een oppervlaktebron in zone A is er een overschrijding van de norm in toetspunten 1 en 2, ter hoogte van de woningen in de Leeuwerikstraat. Bij de plaatsing van een oppervlaktebron in zone B is er een overschrijding van de norm in toetspunten 3, 4 en 5 (in de Nederstraat en Brandbriefkruisstraat). Bij plaatsing van de oppervlaktebron in zone C is er nergens een overschrijding van de norm.

Een gelijkaardige modellering gebeurde voor ‘opslag en distributie’ met een geluidsemissie van 55 dB(A)/m². Enkel bij plaatsing van de oppervlaktebron in zone A, werd bij het toetspunt 2 op 1,5 m hoogte een beperkte overschrijding gemodelleerd (nl. 0,6 dB(A)). In de andere toetstpunten en bij de andere zones werd geen overschrijding vastgesteld.

Het grote voordeel van het gebruik van kengetallen is dat het een snel en goedkoop alternatief is voor tijdrovend en kostbaar onderzoek om de mogelijke effecten van een bepaalde inrichting na te gaan. Een belangrijk nadeel is dat het toepassen van gemiddelde kengetallen kan leiden tot zeer onnauwkeurige effectinschattingen wanneer het specifieke project dat uiteindelijk zal toegestaan worden sterk afwijkt van de aanname. Er wordt geen rekening gehouden met een toekomstige invulling van het terrein, echter gebouwen en andere obstakels kunnen voor een afscherming zorgen. Bovendien werd geen rekening gehouden met het aanwezige geluid van de snelweg.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 82

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Op basis van bovenstaand onderzoek kan wel aangetoond worden dat de toegestane activiteiten mogelijk zijn. Het uitgiftecomité zal instaan voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven, in functie van de vereisten m.b.t. het regionale of lokaal karakter en eventuele andere vestigingsvoorwaarden.

Geluidshinder t.a.v. de receptor natuur wordt besproken in paragraaf 4.6 Fauna en flora.

Wijziging geluidsklimaat door verkeer Naast het geluid afkomstig van de installaties of de activiteiten op het terrein is er eveneens geluid afkomstig van het bijkomende verkeer.

Algemeen kan gesteld worden dat een toename van meer dan 25 % aan verkeer heeft een effect van 1 dB(A) op het omgevingsgeluid. Een toename van 100 %, m.a.w. een verdubbeling van het verkeer zal het omgevingsgeluid met 3 dB(A) doen toenemen. De totale verkeersintensiteit is echter niet de enige bepalende parameter. Ook het voertuigtype, snelheid, ritdynamiek, etc. is van belang. Om het effect van de toename in het verkeer te kaderen kan gebruik gemaakt worden van onderstaande illustraties. Deze illustraties geven weer wat de impact op het geluidsniveau is ten gevolge van de intensiteitswijzigingen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 83

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.32: geluidsniveaus wijziging verkeersintensiteiten. (Bron Achtergrondinformatie over luchtverontreinigingen en geluidshinder afkomstig van gemotoriseerd verkeer, LNE)

De geplande activiteiten kunnen ook zorgen voor toename van het verkeerslawaai. Het bedrijventerrein zal ontsloten worden via het bestaande industrieterrein (Industrielaan). Het bestaande en nieuwe bedrijventerrein zullen hier dienen als buffer, waardoor de toename in verkeerslawaai beperkt zal blijven voor de omwonenden.

Volgens de mobiliteitsgegevens trekt het nieuwe bedrijventerrein 274 pae per spitsuur aan in de ochtend en 70 pae/u in de avond. 86 pae/u verlaten in de ochtend het bedrijventerrein en 250 pae/u verlaten het bedrijventerrein in de avond. Dat is maximaal een stijging van ca. 63 % ten opzichte van het bestaande bedrijventerrein. In het industriegebied zal de toename een verhoging van het verkeersgeluid veroorzaken kleiner zijn dan 3 dB(A). Deze verkeersbewegingen zullen zowel richting Bilzen als richting Hoeselt plaatsvinden. Op basis van de spitsintensiteiten uit de mobiliteitstoets kan er opgemaakt worden dat de stijging ten aanzien van de referentiesituatie met 12 tot 15 % kan stijgen gedurende de spitsmomenten op de N730. Op basis van de mobiliteitsgegevens kan er dan ook aangenomen worden dat de maximale stijging ter hoogte van de woningen langsheen de ontsluitingswegen minder dan 1 dB(A), zal bedragen. Conform het beoordelingskader uit het richtlijnenboek geluid kan geconcludeerd worden dat het effect verwaarloosbaar zal zijn op de ontsluitingswegen.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 84

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.33: Schaal voor de waargenomen ernst van geluidstoename

Op basis van bovenstaande gegevens kan er dan ook geoordeeld worden dat een stijging ten aanzien van de referentiesituatie op de spitsmomenten maximaal merkbaar zal zijn.

Referentie planologische situatie In de zone van het plan in RUP Industrie IV en het containerpark kunnen reeds activiteiten met geluidsemissies gerealiseerd worden. De geluidsemissies ten gevolge van regionale bedrijvigheid kunnen afwijken van de huidig mogelijke bedrijvigheid. Er kan aangenomen worden dat bedrijven met een lokaal karakter algemeen een iets lager geluidsemissie veroorzaken dan dat mogelijk gemaakt wordt aan de hand van het voorliggende RUP. In eerste instantie kan op basis van de overdruk wel verwacht worden dat de gelijkaardige effecten zullen optreden en het effect ten aanzien van de planologische situatie neutraal is.

Het voorliggend plan kan andere verkeersgeneraties teweegbrengen ten opzichte van het plan in RUP Industrie IV en Het RUP containerpark. In eerste instantie kan op basis van de overdruk wel verwacht worden dat de gelijkaardige effecten zullen optreden en het effect neutraal is. Naar verkeersgeluid kan echter ook aangenomen worden dat het verschil in intensiteiten en dus geluidsemissies tussen lokaal bedrijventerrein en regionaal bedrijventerrein verwaarloosbaar zal zijn en het effect ten aanzien van de planologische situatie neutraal is.

De omvorming van recreatiegebied naar agrarisch gebied vormt planologische positief effecten. Hiermee worden geluidsproducties op het terrein of op de ontsluitingswegen naar de toekomst vermeden.

4.4.4 Beoordeling Het effect wordt ten aanzien van de huidige situatie als beperkt negatief beoordeeld. Conform de milieuwetgeving dienen milieuvergunningen aangevraagd en nageleefd te worden.

Suggestie: Het uitgiftecomité zal instaan voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven, in functie van de vereisten m.b.t. het regionale of lokaal karakter en eventuele andere vestigingsvoorwaarden. Om

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 85

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

een goed beeld van de geluidsbelasting te kennen kan het nuttig zijn om reeds bij de onderhandelingen een akoestische studie te laten uitvoeren.

Indien er grondoverschotten aanwezig zijn (bv van bufferbekken) in het plangebied kunnen deze aangewend worden om een geluidswal aan te leggen in de groene bufferzone.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 86

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.5 Discipline Lucht

4.5.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie De kwaliteit van de omgevingslucht wordt bepaald door natuurlijke emissies en emissies afkomstig van menselijke activiteiten zoals industrie, energievoorziening, landbouw, gebouwenverwarming en verkeer, en dit gekoppeld aan de weersomstandigheden welke niet alleen effect hebben op de grootte van diverse emissies (bv bij gebouwverwarming) maar tevens verantwoordelijk zijn voor de mate van transport en verdunning van polluenten.

Binnen het plangebied komen geen noemenswaardige emissiebronnen voor. De belangrijkste emissiebronnen in het plangebied vandaag zijn het verkeer op de omliggende wegen.

Illustratie 4.34: Luchtkwaliteit in een stedelijke omgeving en in de buurt van een (snel)weg

De exacte lokale luchtkwaliteit is afhankelijk van de verkeersintensiteit, de vlootsamenstelling, de verkeersafwikkeling (snelheid, congestie), omgevingsparameters (weg- en gebouwenconfiguraties) en achtergrondconcentraties.

De voornaamste emissies ten gevolge van wegverkeer bestaan uit stikstofoxiden, vluchtige organische stoffen (benzeen), koolstofmonoxide (CO, product van onvolledige verbranding), fijn stof en zwaveldioxide. Door de ligging van het plangebied ten opzichte van de verkeersader kan aangenomen worden dat de luchtkwaliteit in het gebied hierdoor beïnvloed wordt.

Om een beeld te vormen van de concentraties aan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de omgeving van het plangebied is gebruik gemaakt van Atmosys. Deze applicatie is ontwikkeld om de problematiek van luchtverontreiniging in Europese hotspots te evalueren. De kaarten met de jaarlijkse gemiddelde concentraties geven een benaderend beeld van de luchtkwaliteit aan de hand van interpolaties volgens een rooster van 4 x 4 km² gecombineerd met een IFDM model op basis van punt- en lijnbronnen.

Illustratie 4.35 visualiseert het PM10 jaargemiddelde voor 2013. Het jaargemiddelde bedraagt ter hoogte van het plangebied tussen 21 en 25 μg/m³. Vanaf een jaargemiddelde concentratie van 40 μg/m3 is de norm overschreden.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 87

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.36 visualiseert de jaargemiddelde concentratie van NO2 voor 2013. Het plangebied is gelegen in een zone waar een achtergrondconcentratie kan verwacht worden tussen 16 en 20 μg/m³, behalve nabij de autostrade, waar concentraties tot 40 µg/m³ kunnen verwacht worden. Vanaf een jaargemiddelde concentratie van 40 μg/m3 is de norm overschreden. Dit gebeurt voornamelijk op verkeersintensieve plaatsen, zoals de autostrade ter hoogte van het op– en afrittencomplex.

Illustratie 4.35: Gemiddeld gehalte aan PM10 in 2013 (µg/m³)(bron: Atmosys)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 88

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.36: Gemiddeld gehalte aan NO2 in 2013 (µg/m³)(bron: Atmosys)

De belangrijkste bron voor luchtverontreiniging in het gebied is de E313 die de grens van het plangebied vormt. De verbrandingsgassen van motorbrandstoffen geven aanleiding tot de emissie van NOx, SO2,

CO2, CO, VOS en stofdeeltjes. Vooral het op- en afrittencomplex zorgt voor een hogere uitstoot van gassen.

Geurhinder Er is geen weet van klachten i.v.m. geurhinder.

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark.

Een zone voor openbaar nut (het recyclagepark) kent geen belangrijke emissies naar de lucht. Het voorziene lokaal bedrijventerrein veroorzaakt beperkte emissies door gebouwverwarming, transport en specifieke emissies van bedrijven. Bedrijven met belangrijke geuremissies worden niet verwacht. In de zone voor recreatie kunnen deze effecten eveneens beperkt voorkomen.

4.5.2 Plangeïntegreerde maatregelen Er wordt een groenbuffer voorzien. Deze kan algemeen fungeren als buffer tegen stof en heeft een gunstig effect op de luchtkwaliteit.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 89

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.5.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie Wijziging luchtkwaliteit door bedrijvigheid Zeer diverse invullingen van bedrijvigheid zijn mogelijk, gaande van regionaal tot lokaal of logistieke bedrijvigheid. Het voorgenomen plan zal resulteren in emissies naar de lucht van gebouwenverwarming en van voertuigen. Specifieke emissies, afhankelijk van het type bedrijf, zullen ook voorkomen. Van de nieuwe industriële emissies is in de planfase nog niets gekend. Daarom is voor de effecten van deze toekomstige industriële ontwikkelingen een eerder kwalitatieve benadering gehanteerd. Een correcte uitspraak over de impact op de luchtkwaliteit kan pas op projectniveau gebeuren, via de milieuvergunningsaanvraag of project-MER.

Voor de beïnvloeding van de luchtkwaliteit op lokale schaal is de overheersende windrichting erg belangrijk. In onderstaande illustratie 4.37 is een typische windrichtingsroos voor Vlaanderen weergegeven.

Ten gevolge van de overheersende windrichting in Vlaanderen worden de grootste effecten van lokale verontreinigingsbronnen waargenomen in zones die ten noordoosten van de bronnen liggen. De bijdrage in de omgeving van het plangebied is naast de hoeveelheid geëmitteerde verontreinigende stoffen afhankelijk van het aantal punt- en oppervlaktebronnen, de hoogten, de temperaturen en de snelheden waarmee de afvalgassen de schouw verlaten. Van al deze factoren is op planniveau niet genoeg geweten.

De emissies zijn echter onderworpen aan de VLAREM-wetgeving. Elke exploitatie dient deze emissiegrenswaarden te respecteren. Daarenboven dient de exploitant van de inrichting de Best Beschikbare Technieken (BBT) toe te passen ter bescherming van mens en milieu, en dit zowel bij de keuze van de behandelingsmethodes op het niveau van emissies, als bij de keuze van de bronbeperkende maatregelen. Dit is opgenomen in VLAREM II, Art. 4.1.2.1.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 90

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.37: Windrozen voor het station Antwerpen-Luchtbal (wind komende van)

In onderstaande paragrafen wordt een beeld weergegeven van de mogelijke invullingen.

Logistieke bedrijvigheid Het betreft hier een activiteit waarbij de mogelijkheid bestaat om goederen in de zone verder te verpakken, tijdelijk op te slaan, … om ze vervolgens te verdelen.

Het betreft binnen deze activiteit dan ook hoofdzakelijk luchtgebonden emissies die met logistiek te makken hebben.

De emissiebronnen in het studiegebied welke emissies van de relevant geachte parameters kunnen veroorzaken zijn vnl. :  gebouwverwarming (zowel van bewoning, kantoorgebouwen, ,… )  verkeer

De verwarming van de nieuwe gebouwen zal voor een extra uitstoot aan luchtvervuilende stoffen zorgen.

Bij gebruik van fossiele brandstoffen bij gebouwverwarming komen verbrandingsgassen in de lucht vrij. Bij gebruik van aardgas zijn de belangrijkste parameters CO en NOx. Het gebruik van huisbrandolie veroorzaakt bijkomend nog SO2 en PM10 (roet) emissies.

De verwachte toename van de emissies ten gevolge van gebouwverwarming is echter beperkt en zal nauwelijks een invloed hebben op de plaatselijke luchtkwaliteit. De efficiëntie van de gebouwenverwarming zal echter grotendeels afhankelijk zijn van de warmteverliezen die voorkomen.

Het verkeer zal onder het aspect verkeersemissie meegenomen worden.

Procesindustrie

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 91

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Naast emissies te wijten aan verbranding (bv voor verwarming, stoomproductie, ovens,….) kunnen er tevens procesemissies optreden naargelang de aard van de processen.

Bij productie en verwerking van goederen zoals de verwerking en bewerking van grondstoffen met inbegrip van delfstoffen zullen de emissies van de bedrijven zeer sterk afhankelijk zijn van de aard van deze bedrijven. De bedrijven binnen het gedefinieerde bedrijfstype zijn echter zelden gelijk wat de diverse emissies betreft. Er zijn meestal verschillen in:  bedrijfsgrootte (in termen van productiecapaciteit, opgesteld vermogen, aantal medewerkers, productie-oppervlak et cetera);  productiewijze (processen, voorzieningen, milieuzorg).

Wat de industriële emissies betreft: deze worden, voor zover relevant, doorgaans in kaart gebracht o.b.v. de Integrale Milieujaarverslagen (IMJV) van de bedrijven. Op basis van de emissies (afgeleid uit de IMJV) en de terreinoppervlakte van de bestaande bedrijven, worden “standaard” emissiefactoren (in kg/m², ton/ha,…) per type bedrijf bepaald die vervolgens toegepast worden op de geplande oppervlakte bijkomend bedrijventerrein. De beschouwde polluenten verschillen dus van geval tot geval. Gezien slechts een beperkt aantal bedrijven de meest relevante emissies dienen te rapporteren in het kader van het IMJV, kunnen de emissies van de totaliteit van de bedrijven onvoldoende nauwkeurig in kaart gebracht worden.

Er wordt een groenbuffer aangelegd. Deze buffer dient in de eerste plaats om het zicht vanuit de achtertuinen op het bedrijventerrein te milderen. Deze groenbuffer is tegelijk ook een buffer tegen fijn stof. Het is immers aangetoond dat groenaanplantingen fijn stof vasthouden en een verbetering van de luchtkwaliteit betekenen. Op die manier kan de eventuele lichte negatieve wijziging van het lokale luchtklimaat worden beperkt.

Zone met mogelijkheid tot lokale bedrijvigheid Met het voorzien van een overdruk op het regionaal bedrijventerrein als lokaal bedrijventerrein bestaat de opportuniteit om naast nieuwe KMO’s aan te trekken ook bestaande KMO’s (verspreid over het grondgebied van Hoeselt en Bilzen) te bundelen en beter te bufferen. Deze verschuiving kan een positief effect hebben op de lokale luchthinder in gevoelige zones. Door het plan worden activiteiten mogelijk die de luchtkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden, met name specifieke bedrijvigheid met emissies (geur, stof,…) en/of toename van verkeersemissies ten gevolge van de potentieel verkeer genererende werking.

Wijziging luchtkwaliteit door verkeer In de discipline mobiliteit is de verkeersgeneratie geëvalueerd. Dagintensiteiten of aspecten rond hoe de attractie over de dag zal verlopen zijn niet beschikbaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan echter aangenomen worden dat het plangebied lokaal zal zorgen voor bijkomend verkeer. Het aandeel van de verontreinigende uitlaatgassen afkomstig van het gemotoriseerde verkeer zal verwaarloosbaar zijn ten opzicht van de uitstoot door de verkeersintensiteit op de omliggende hoofdwegen. Er treden geen negatieve effecten op.

Wijziging geurklimaat Binnen het plangebied voor gemengd regionaal bedrijventerrein wordt de verwerking en bewerking van mest of slib verboden. Dit vormen risicoactiviteiten naar geurhinder. Regionale bedrijven met afvalverwerkende en recyclerende activiteiten en (grootschalige) opslag, productie en verwerking in open lucht kunnen afhankelijk van de activiteit geur produceren. De precieze impact kan echter moeilijk worden ingeschat aangezien het type van bedrijvigheid nog niet is gespecificeerd.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 92

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het is echter ook geen reden om te concluderen dat er effectief geurhinder zal zijn. Maar op basis van de huidige inzichten zijn de afstanden wel voldoende om te komen tot een geurimpact lager dan het nuleffectniveau. Dit nuleffectniveau komt overeen met het niveau waaronder geen negatieve effecten te verwachten zijn. Het is een maximale geurconcentratie gekoppeld aan een frequentie van voorkomen, waarvan kan aangenomen worden dat er geen hinder ervaren wordt, en (een uitzondering niet te na gesproken) geen aanleiding zal geven tot klachten. Er wordt dus vanuit gegaan dat een bepaalde geurbelasting mogelijk is, op voorwaarde dat de waarneming ervan, de concentratie en de frequentie bepaalde limietwaarden niet overschrijdt, limietwaarden die uiteraard functie zijn van het type geur. Eventuele geurhinder voor de omwonenden zal op basis van de geldende wetgeving (oa. Vlarem) beperkt worden.

Het uitgiftecomité zal instaan voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven. Deze zal dan ook een belangrijke rol spelen in ha al dan niet toelaten van bepaalde activiteiten en het opleggen van de nodige maatregelen. Gezien de voornaamste windrichting het noordoosten is, zullen de aanwezige huizen ten zuid en zuidoosten van de site minder kans op hinder ondervinden.

Referentie planologische situatie Er kan aangenomen worden dat de herbestemming ten aanzien van de planologische situatie in de zone RUP Industrie IV en Containerpark naar regionaal bedrijventerrein beperkt negatief is. Binnen deze bestemming kunnen zich een ander type bedrijven gaan vestigen. Waardoor voor de emissies ten aanzien van een lokaal bedrijf kunnen toenemen.

Door de zone met recreatieve bestemming te herbestemmen naar een zone met een agrarische bestemming kan aangenomen worden dat de emissie naar de lucht ten gevolge van verbrandingsprocessen zullen beperkt worden. Het effect kan als neutraal tot licht positief aanzien worden.

Voor de overige zones zijn de effecten gelijk aan de huidige situatie.

4.5.4 Beoordeling Ten NO van het plangebied komt voornamelijk landbouwgebied voor. Slechts een beperkt aantal woningen bevindt zich ten noordoosten van het plangebied, o.a. ter hoogte van de Leeuwerikstraat. Indien er bedrijfsspecifieke emissies voorkomen zullen er geen aanzienlijke effecten op de omgeving zijn.

De hoeveelheid emissies van het geplande bedrijventerrein is nog onbekend. Er kan dus nog geen exacte uitspraak gedaan worden. Bij strikte toepassing van de VLAREM II voorschriften (inzake minimale schouwhoogte) kan aangenomen worden dat de impact van eventuele geleide emissies voor omwonenden beperkt is. Rekening houdend met de achtergrondconcentraties zullen geen overschrijdingen van luchtkwaliteitsdoelstellingen optreden. De mogelijke wijziging van luchtkwaliteit ten gevolge van bedrijfsactiviteit in de plangebieden wordt als beperkt negatief effect beschouwd.

Suggestie: Het uitgiftecomité zal instaan voor de selectie van en onderhandeling met kandidaat bedrijven, in functie van de vereisten m.b.t. het regionale of lokaal karakter en eventuele andere vestigingsvoorwaarden. Om een goed beeld van de emissies te kennen kan het nuttig zijn om reeds bij de onderhandelingen een nota met de emissiebronnen op te laten maken.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 93

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.6 Discipline Fauna en flora Figuur 4.5 Biologische waarderingskaart Figuur 4.6 Natura 2000 habitatkaart Figuur 4.7 Speciale Beschermingszones

4.6.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie Er liggen geen vogelrichtlijngebieden of habitatrichtlijngebieden op een relevante afstand van het plangebied. Op figuur 4.7 is het dichtstbijzijnde VEN-gebied aangeduid. Het gaat om het gebied ‘Bovenloop Demer en Winterbeek’ op ca. 500 m afstand ten westen van het plangebied.

Op figuur 4.5 is de waardering volgens de biologische waarderingskaart weergegeven. In het plangebied zijn zowel biologisch minder waardevolle als biologisch waardevolle (in complex met biologisch minder waardevolle) elementen aanwezig.

Het overgrote deel van het plangebied zijn biologisch minder waardevolle akkers op lemige bodem. De perceelsranden aan de Nederstraat en de Oude Nederbaan zijn bermen met mesofiel hooiland. Er is ook een bomenrij met dominantie van plataan. Deze zijn als complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen aangeduid. Ook een hoogstamboomgaard in het westen van het plangebied en het bezinkingsbekken met ruige of pioniersvegetatie in het noorden van het plangebied zijn hierbinnen beoordeeld. Er zijn enkele gebieden beoordeeld als biologisch waardevol:  Een perceel in het noordoosten van het plangebied bevat een loofhoutaanplant met populier en mesofiel hooiland.  De strook naast de E313, grenzend aan het plangebied, is een loofhoutaanplant van gemengd loofhout met soortenrijk permanent cultuurgrasland;  Nabij de Leeuwerikstraat zijn enkele bermen en perceelsranden gelegen met soortenrijk permanent cultuurgrasland;  .

Op figuur 4.6 is de ligging van de habitats volgens de biologische waarderingskaart weergegeven voor het plangebied en omgeving. In het plangebied zelf is één perceel gelegen dat voor 90% werd aangeduid als geen habitattype, maar voor 10% als habitattype laag gelegen schraal hooiland: glanshaververbond onder aanplant of met bosopslag (6510, bos, gh). Dit perceel is gelegen naast de woning binnen het plangebied.

Er zijn geen precieze faunagegevens gekend voor het plangebied. Het plangebied ligt niet in of nabij faunistisch belangrijk gebied (biologische waarderingskaart fauna, geopunt.be). Soortengroepen die mogelijk een effect zouden kunnen ondervinden van geluids- en lichtverstoring zijn voornamelijk vogels en vleermuizen.

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. Hier worden verhardingen voorzien. Op het lokaal bedrijventerrein wordt een groenbuffer voorzien met een breedte van 15 m aan de zijde van de Leeuwerikstraat. De

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 94

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

recreatiezone is momenteel niet meer in gebruik maar binnen deze bestemming kan een volledig urbaan gebruik voorkomen.

4.6.2 Plangeïntegreerde maatregelen Er wordt een zone voor groenbuffer voorzien van 25 m breed langsheen de noordelijke en westelijke grens van het plangebied. De zone wordt beplant voor de volledige lengte en breedte zodanig dat een dichte, ondoordringbare beplanting ontstaat, en dient als dusdanig gehandhaafd. De aanplanting zal bestaan uit inheemse of streekeigen en standplaatsgeschikte beplanting van hoogstammige bomen met ondergroei en schermbeplanting. Het groenscherm zal minimaal 6 meter hoog zijn.

Een aanvraag tot stedenbouwkundige en verkavelingsvergunning die betrekking heeft op herbouw, nieuwbouw en/of uitbreiding, kan slechts worden verleend voor zover deze eveneens betrekking heeft op de realisatie de groenbuffer voor de totaliteit van het art. 4 ‘zone voor groenbuffer’, of voor zover deze aantoont dat deze groenbuffer reeds gerealiseerd werd. Daarbij geldt dat uiterlijk in het eerste plantseizoen dat volgt op de stedenbouwkundige vergunning, de bufferstroken integraal beplant moeten zijn.

4.6.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie Het plangebied ligt op voldoende grote afstand om geen effect te hebben op VEN-gebied.

Het plan zorgt niet voor het opbreken van een ecologische verbinding. De aanwezigheid van E313 en het bestaande industrieterrein zorgen reeds voor een harde barrière.

Het plan voorziet in een bouwvrije zone langs de autosnelweg, te meten 30 m vanaf de grens van het autosnelwegdomein. Dit zal ervoor zorgen dat de waardevolle loofhoutaanplant en soortenrijk permanent cultuurgrasland langs de E313 niet aangetast worden door het plan.

De waardevolle bermen en perceelsranden met soortenrijk cultuurgrasland en het perceel in het noordoosten van het plangebied met loofhoutaanplant en soortenrijk permanent cultuurgrasland zullen verdwijnen of aangetast worden. De oppervlaktes waardevolle vegetatie binnen het plangebied zijn echter beperkt en liggen voornamelijk aan de rand van het plangebied. Door de aanleg van een groenbuffer van 25 m breed met inheemse of streekeigen hoogstammige bomen, ondergroei en schermbeplanting, kan het effect op de vegetatie als neutraal beschouwd worden.

Voor het verdwijnen van de populierenaanplant in het noordoosten van het plangebied geldt de boscompensatieplicht. Bij ontwikkeling van het terrein dient hieraan voldaan te worden.

Door het aanleggen van een groenbuffer blijven schuilplaatsen en eventuele broedplaatsen voor fauna bestaan. Enkel voor typische akkers- en weidevogels zal het plan een verlies aan oppervlakte leefgebied betekenen. Zij kunnen echter uitwijken naar het westen van het plangebied of naar het oosten over de autostrade, waar nog grote arealen akkergebied aanwezig zijn. Bovendien is het plangebied zelf of de omgeving niet aangeduid als akkervogelgebied of weidevogelgebied.

Zoals reeds vermeld onder paragraaf Lucht en Geluid is er ten gevolge van het plan geen significante lucht- of geluidshinder te verwachten. In de huidige situatie is reeds verstoring van de E313 aanwezig. Het gebied is bovendien niet aangeduid als belangrijk voor broedvogels.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 95

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Aangezien de bedrijven zelf nog niet gekend zijn, kan geen exacte uitspraak gedaan worden over eventuele grondwaterwinningen. Om een duurzaam waterbeheer te verzekeren en geen effecten te veroorzaken op fauna en flora mogen de winningen de draagkracht van het natuurlijk systeem niet overschrijden. Dit kan echter niet afgedwongen worden in een RUP, maar is het onderwerp van de milieuvergunning.

Referentie planologische situatie Het voorliggend plan zorgt ter hoogte van het RUP Industrie IV voor een vergroting van de groenbuffer, nl. van een breedte van 15 m naar een breedte van 25 m. De bufferzone langs de E313 blijft behouden. Door de herbestemming van recreatiegebied naar agrarisch gebied kan als gunstig bestempeld worden voor de discipline fauna en flora.

4.6.4 Beoordeling Beperkte oppervlaktes waardevolle vegetatie zullen verdwijnen, maar worden gecompenseerd door de aanleg van een groenbuffer. Het effect op vegetatie is neutraal.

Vermits het plangebied gelegen is in de invloedsfeer van de E313 (veel geluids- en lichtverstoring) kan aangenomen worden dat de invloed op verstoring van fauna verwaarloosbaar zal zijn. Akkervogels verliezen op deze locatie sowieso leefgebied, maar kunnen nog uitwijken naar de naastgelegen akkers ten westen en ten oosten.

Vanuit het soortenbesluit, dat het mogelijk vernietigen van nesten verbiedt, volgt dat de aanplanten gerooid moeten worden buiten de broedperiode voor vogels. Dit is tussen 1 april en 30 juni.

Mits het volgen van de regelgeving, zijn er slechts beperkt negatieve effecten te verwachten.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 96

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.7 Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Figuur 4.8 Bouwkundige relicten in de buurt van het plangebied

4.7.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie Algemeen Het plangebied kent open en gesloten landschapselementen. De open elementen zijn de al dan niet verlaten akkers en weiden, die dominant aanwezig zijn in het plangebied. De gesloten elementen zijn bomenrijen, een hoogstamboomgaard en een woning.

Erfgoedwaarde Het plangebied ligt niet in een relictzone noch in een ankerplaats. In het noorden van het plangebied, op het kruispunt van de Leeuwerikstraat en Tackebosstraat, staat een replica van het brandbriefkruis (Illustratie 4.42). Het kruis was oorspronkelijk bevestigd aan een linde (Illustratie 4.39). Het kruisbeeld dankt zijn naam aan de bokkenrijders die brandbrieven verspreidden en daarop deze locatie aanduidden voor het deponeren van losgelden. Het is opgenomen in de inventaris van het onroerend erfgoed van Limburg.

Ten oosten van het agrarisch compensatiegebied in het plan bevindt zich de hoeve Groot Bibelen (Illustratie 4.41). Deze hoeve is een gesloten hoeve van ca. 1860. Ze is opgenomen in de inventaris van het onroerend erfgoed van Limburg. Dit bevindt zich echter niet in het plangebied.

Illustratie 4.38: zicht vanop de Oude Nederbaan naar het noordoosten, met kleine hoogstamboomgaard in het plangebied, omgeven door open akkerland en huidig industrieterrein in de achtergrond (Google street view, mei 2009)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 97

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.39: zicht van kruispunt Leeuwerikstraat-Bilzerstraat naar het ZZW, met het relict ‘Brandbriefkruis’ en een boomgaard met laagstamfruit. Links op de foto is het bestaande bedrijventerrein waar te nemen (Google street view, mei 2009)

Illustratie 4.40: zicht naar het ZZO vanuit Bilzerstraat, begin grindweg, met veedrinkpoel en houtkanten (Google street view, mei 2009)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 98

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.41: zicht op hoeve Groot Bibelen. Dit behoort niet tot het plangebied. (Google street view, mei 2009)

Illustratie 4.42: replica Brandbriefkruis, op paal gezet, nabij jong aangeplante linde

Archeologie De archeologische waarde van het gebied is niet echt gekend. Er zijn geen opgravingen uitgevoerd in de onmiddellijke omgeving. Omdat in Haspengouw overal archeologische vondsten gebeuren, is er een kans dat er archeologische waarden aanwezig zijn.

In de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) zijn vijf vindplaatsen aangeduid in de omgeving van het plangebied (Illustratie 4.43, Tabel 4.16). Enkel de losse vondst van musketkogel (ID 52672) bevindt zich binnen het plangebied, namelijk op de grens van het gebied voor recreatie dat omgevormd zal worden naar agrarisch gebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 99

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Tabel 4.16: gegevens uit CAI in omgeving plangebied Nummer Aard Beschrijving ID52672 Losse vondst Musketkogel Munten, aardewerk en ID150464 Losse vondsten metaal ID159383 Losse vondsten Musketkogels en munten (musket)kogels, ID52673 Losse vondsten aardewerk, munten en metaal ID51453 Bewoning Hoeve Groot Bibelen

Illustratie 4.43: locatie CAI gegevens (bron: geo.onroerenderfgoed.be)

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 100

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. De replica van het Brandbriefkruis valt binnen het plangebied van RUP Industrie IV. Het landschap wijzigt lokaal van een open tot halfopen landelijk landschap in een gesloten industrielandschap.

De zone met bestemming recreatie is momenteel niet meer in gebruik als recreatiegebied maar kan binnen deze bestemming terug een gebruik kennen dat tegenstrijdig is met het landschappelijke of agrarische karakter.

4.7.2 Plangeïntegreerde maatregelen Langsheen de noordelijke en westelijke grens van het plangebied wordt een groenbuffer van 25 m breed voorzien met o.a. als doel een visuele afscherming en landschappelijke inpassing. Deze buffer zal bestaan uit een mix van inheemse of streekeigen hoogstammige bomen, ondergroei en schermbeplanting.

Het is opgenomen in de stedenbouwkundige voorschriften dat elke aanvraag tot stedenbouwkundige vergunning met betrekking tot de elementen voorkomend op de door de Vlaamse overheid vastgestelde inventaris van bouwkundig erfgoed dient aan te tonen dat het behoud en/of het herstel van de erfgoedwaarde van deze elementen wordt nagestreefd. Bij de inrichting van de terreinen dient het ‘Brandbriefkruis’ op zijn huidige plaats geïntegreerd te worden als zichtbaar landmark op het knooppunt van wegen en/of trage wegen, en dient daarbij deel uit te maken van het openbaar domein.

4.7.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie

Wijziging perceptieve kenmerken Het voorgenomen plan zal de bestaande, veelal natuurlijke, landschapselementen vervangen door gebouwen (loodsen, hallen, kleine kantoorgebouwen, …), wegenis en straatverlichting, infiltratie– en bufferbekkens voor hemelwater en een groenbufferzone. Het bedrijvenlandschap dat al aanwezig is ten zuiden van het plangebied zal bij uitvoering van het voorgenomen plan dus naar het noorden opschuiven. Dit resulteert in een gewijzigde perceptie van het landschap door bewoners en passanten in de Oude Nederbaan, de Nederstraat, Leeuwerikstraat en de Bilzerstraat. Momenteel bevindt zich tussen de bewoning en het bestaande industrieterrein een beperkte strook landelijk gebied. Na uitvoering van het plan zal er tussen de bewoning en het industrieterrein een groenbuffer aanwezig zijn. Voor de bewoning ter hoogte van de Leeuwerikstraat (huisnummers 11, 9 en 7) zal deze groenbuffer zich net aan de overzijde van de straat bevinden. Dit kan als minder waardevol aangevoeld worden door de bewoners. Ook voor de passanten zal het open landschap verdwijnen en vervangen worden door een groen lint. Hierbij verdwijnt echter ook het zicht op het bestaande industrielandschap, wat als positief ervaren kan worden.

Door de toevoeging van de in de vorige paragraaf besproken landschapselementen wijzigt het landschap lokaal van een open tot halfopen landelijk landschap in een gesloten industrielandschap. In het verstedelijkte Vlaanderen is dit een negatieve invloed op het landschap.

Landschapswaardering en belevingswaarde

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 101

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Het voorgenomen plan resulteert in de uitbreiding van het bestaande industrielandschap. De belevingswaarde vanaf de Oude Nederbaan, Nederstraat en Leeuwerikstraat zal wijzigen. In de huidige situatie is een open landschap aanwezig, echter met zicht op het bestaande industrieterrein. Door het plan zal langs deze banen een groenbuffer komen. De beleving wijzigt. . De beleving vanop de snelweg zal niet wijzigen. Door het voorzien van een groenbuffer op de rand van het industrieterrein kan aangenomen worden dat het effect naar belevingswaarden beperkt negatief zal zijn.

Structuur –en relatiewijzigingen Er zijn geen effecten op dit vlak omwille van volgende redenen: - Het plangebied ligt buiten een relictlandschap waardoor geen ingreep gebeurt binnen een als ‘gaaf’ beschouwd landschap - Het plangebied grenst aan industriegebied waardoor er geen versnippering van landschapsecologische relaties kunnen optreden noch het actuele gebruik versnipperd wordt

Verlies aan erfgoedwaarde De vastgestelde erfgoedwaarde (Brandbriefkruis) ligt centraal in het plangebied. Het is echter opgenomen in het plan dat deze op zijn huidige plaats geïntegreerd zal worden als zichtbaar landmark op het knooppunt van wegen en/of trage wegen en dat deze deel zal uitmaken van het openbaar domein. Het effect is dus te verwaarlozen. De aantasting van de belevingswaarde is besproken in een voorgaande paragraaf.

Het plangebied ligt weliswaar niet in de omgeving van gekende archeologische sites, maar overal in Haspengouw is er een zekere kans dat er ongekende archeologische waarden aanwezig zijn. Deze kunnen verloren gaan of aangetast worden bij werken aan de fundering van de gebouwen. Bij de ontwikkeling ervan zal dan ook de vigerende wetgeving m.b.t. het aantreffen van artefacten gevolgd worden.

Op 1 juni 2016 is een nieuwe wet in werking getreden over de archeologienota van het Onroerend Erfgoeddecreet (12 juli 2013) van de Vlaamse Overheid. Zijnde het hoofdstuk 5 van het onroerenderfgoeddeccreet. Afhankelijk van de ligging en de oppervlakte van het projectgebied wordt het bekomen van een bekrachtigde archeologienota verplicht voor het aanvragen van de stedenbouwkundige of verkavelingsvergunningsaanvraag ( art 5.4.1 en 5.4.2 van het onroerenderfgoeddecreet).

Bij een aantasting van een archeologische waarde is het effect steeds negatief. Door het vragen van een advies, een archeologische begeleiding van de werken, een archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving kan het negatief effect wel gemilderd worden.

Daarnaast ben je verplicht om een eventuele vondst binnen de drie dagen te melden aan het agentschap Onroerend Erfgoed. Je beschermt de vondst en haar vindplaats tot tien dagen na het vinden. Onroerend Erfgoed komt ter plaatse. Op basis van dat onderzoek kan de termijn van tien dagen verlengd of ingekort worden.

Aangezien er voldoende regelgeving is inzake archeologie worden er geen significante effecten verwacht.

Referentie planologische situatie Het voorliggend plan heeft geen bijkomende negatieve effecten ten opzichte van het plan uit het RUP Industrie IV en GRUP Recyclage. Binnen de beide bestemmingen zijn dezelfde typische industriële gebouwen mogelijk. De bevestiging in voorliggend plan van het Brandbriefkruis als zichtbaar landmark en

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 102

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

het voorzien van een groenbuffer van 25 m breed ter hoogte van de Leeuwerikstraat kunnen als positief beschouwd worden tegenover het plan uit RUP Industrie IV.

Door de herbestemming van recreatiegebied naar agrarisch gebied wordt het landschap planologisch beschermd tot landschappelijk gebied.

4.7.4 Beoordeling Het voorgenomen plan zorgt voor een verlaging van de perceptie van het landschap. Dit negatief effect kan als beperkt beschouwd worden omwille van twee redenen: - Het landschap is niet opgenomen in een relictzone of ankerplaats - Het aantal personen dat de wijziging zal ervaren is beperkt

Bij een aantasting van een archeologische waarde is het effect steeds negatief. Door het vragen van advies, een archeologische begeleiding van de werken, een archeologisch vooronderzoek of een archeologische opgraving kan het negatief effect wel gemilderd worden.

Suggestie In samenhang met een nieuwe trage wegverbinding in de groenbufferzone zou het Brandbriefkruis verplaatst kunnen worden naar de rand van het industrieterrein. De belevingswaarde ven het kruis zal hier hoger liggen. Hierbij zou dan een Linde geplant kunnen worden alsook infobordje aan te brengen met geschiedenis van het kruis en de link met de Bokkenrijders.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 103

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.8 Discipline Licht

4.8.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie 'Licht' is de elektromagnetische straling in het golflengte-gebied van 200 tot 780 nm. Dit komt overeen met het voor het menselijk oog zichtbaar gebied uitgebreid met het ultraviolet licht. Het ultraviolet wordt onderverdeeld in UV-A (320 - 400 nm), UV-B (280 - 320 nm) en UV-C (200 - 280 nm). Lichthinder is het ongemak dat mensen ervaren ten gevolge van licht uitgestraald door een lichtbron en betreft vaak een subjectief gegeven. Meestal zijn negatieve effecten eenvoudig te vermijden of te milderen door aangepaste maatregelen. Ook dieren ondervinden hinder van lichthinder door versnippering en beïnvloeding van hun leefgebied en verstoring van hun bioritme.

De invloedsfeer van lichthinder is moeilijk vast te leggen en wordt door een groot aantal factoren bepaald. Oude verlichting is doorgaans weinig energie-efficiënt en niet ingesteld op een selectieve belichting van de te verlichten oppervlakte. Hierdoor ontstaat er een groot uitstralingseffect naar de omgeving. Bovendien kunnen meteorologische omstandigheden de effecten van lichthinder versterken of verminderen.

VLAREM II, hoofdstuk 4.6, bevat een viertal artikels betreffende de beheersing van hinder door licht waarin in algemene bewoordingen de voorwaarden gesteld worden waaraan verlichting dient te voldoen. Verlichting moet beperkt zijn tot de ‘noodwendigheden inzake uitbating en veiligheid’, niet-functionele lichtoverdracht naar de omgeving moet maximaal worden beperkt (strooilicht vermijden, klemtoonverlichting enkel gericht op inrichting zelf of onderdelen ervan) en de nodige maatregelen moeten worden genomen om lichthinder te voorkomen. De regelgeving is beperkt, en omwille van zijn weinig kwantitatief en expliciet karakter voor ruime interpretatie vatbaar en bijgevolg moeilijk afdwingbaar.

Hemelluminantie Lichtvervuiling is een term die veelal gebruikt wordt om het overmatig en verspillend gebruik van buitenverlichting met kunstlicht aan te duiden; het meest waargenomen gevolg hiervan is een verhoging van de hemelgloed of hemelluminantie.

Hemelgloed of lichtsluier is het gevolg van weerkaatsing van zichtbare en niet-zichtbare straling op gasmoleculen, waterdamp en stofdeeltjes in de lucht. Er bestaan twee soorten hemelgloed. Enerzijds is er de natuurlijke sluier die veroorzaakt wordt door natuurlijke lichtbronnen en de luminantie van de atmosfeer, anderzijds is er de kunstmatige hemelgloed, veroorzaakt door de directe en weerkaatste straling van verlichtingstoestellen, lampen en verlichte oppervlakten. De intensiteit van de lichtsluier wordt beïnvloed door de atmosferische omstandigheden en het vervuilingniveau van de atmosfeer.

In illustratie 4.44 is de lichthinder in en rondom het plangebied weergegeven. De kleurencode op de kaart toont hemelluminantie door kunstlicht ten opzichte van de natuurlijke hemelluminantie. Daar waar de UNESCO stelt dat deze vervuiling hoogstens 10% mag bedragen, heeft zowat heel Vlaanderen een luminantie van meer dan 300%.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 104

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.44: Lichthinderkaart (bron: lichthinderkaart.vvs.be)

Het plangebied kent volgens deze kaart reeds een hoge hemelluminantie (oranje gebied, 520-900%).

Binnen het plangebied zijn momenteel geen grote verlichtingen aanwezig. Er is enkel straatverlichting in de Leeuwerikstraat, ter hoogte van de bestaande huizen. Aan de rand van het plangebied ligt de E313, met straatverlichting, en het bestaande industriegebied.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 105

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark. Op een lokaal bedrijventerrein kan straatverlichting en reclameverlichting aanwezig zijn.

In de zone met recreatie zijn in de planologische situatie eveneens (zoals op de voormalige voetbalterreinen) grootschalige verlichtingen mogelijk.

4.8.2 Plangeïntegreerde maatregelen De oppervlakte publiciteit wordt beperkt en geïntegreerd in de globale architectuur van de gebouwen.

4.8.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie In het plan is een bedrijvenzone voorzien, wat eventueel enige lichthinder kan veroorzaken. De specifieke lichtemissie hangt af van de bedrijven en de gekozen wegverlichting. Deze gegevens zijn nu nog niet in detail duidelijk.

Suggestie Ter bestrijding van eventuele lichthinder is het aan te raden om geschikte armaturen te gebruiken, waarbij het licht naar onder schijnt in plaats van naar boven of horizontaal. Bolle verlichting dient daarbij vermeden te worden. Ook moet de vraag gesteld worden of de verlichting echt wel nuttig is. Zo kan verlichting bedoeld om ongewenste bezoekers af te schrikken beter gekoppeld worden aan een bewegingsmelder, zodat deze enkel gaat branden als het nodig is.

Referentie planologische situatie Ter hoogte van het plangebied van RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark worden er geen extra lichtemissie verwacht.

Door de recreatiezone te herbestemmen naar agrarisch gebied kan aangenomen worden dat de lichtemissie s naar de toekomst vermeden worden. Dit is een licht positief effect.

4.8.4 Beoordeling Het effect op licht wordt als beperkt negatief beoordeeld.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 106

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

4.9 Discipline Mens – ruimtelijke aspecten Bijlage 4-1: Landbouwimpactstudie (LIS) 2016 + Bijkomende toelichting Bijlage 4-2: Landbouwimpactstudie (LIS) 2017 + Bijkomende toelichting

4.9.1 Beschrijving en analyse Huidige situatie In het plangebied ligt één woning. Deze werd behandeld in RUP Industrie IV. Verder liggen geen woningen of landbouwbedrijfszetels in het plangebied. Het plangebied is nagenoeg volledig in landbouwgebruik. In maart 2016 werd een Landbouwimpactstudie opgemaakt door het Departement Landbouw & Visserij (zie Bijlage 4-1). De landbouwgebruikskaart (illustratie 4.45) wijst voornamelijk op gebruik als akker (geel op de figuur) en in mindere mate voedergewassen (oranje op de figuur) en kapitaal intensieve teelten (i.c. boomgaarden – roze op de figuur). Naar aanleiding van de adviezen werd in april 2017 een nieuw LIS opgevraagd (zie Bijlage 4-2). De landbouwgebruikskaart (illustratie 4.46) wijst hier voornamelijk op gebruik als akker en voedergewassen en in mindere mate kapitaal intensieve teelten.

Het gedeelte van het plangebied ten zuiden van de Leeuwerikstraat ligt in het voorgenomen RUP ‘Industriepark IV’, waarvoor reeds eerder een MER-screening werd opgemaakt. Het voormalige voetbalterrein aan de Bilzerstraat is niet langer in gebruik.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 107

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.45: Landbouwgebruikskaart (bron: landbouwimpactstudie - dep L&V 2016)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 108

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.46: Landbouwgebruikskaart (bron: Landbouwimpactstudie – dep L&V 2017)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 109

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

landbouwbedrijf

voormalig voetbalterrein

wooncluster

Woningen

gepland lokaal bedrijventerrein

bestaand bedrijventerrein

Illustratie 4.47: Bebouwing (bron: geopunt.be - GRB)

Ten zuiden en zuidoosten sluit het plangebied aan op het bestaande regionale bedrijventerrein. In het noordwesten komt het plangebied tot op ongeveer 80 m van de (de meest zuidelijke woning van) een wooncluster van een 9-tal woningen langs de Nederstraat. De ruimere omgeving ten westen en noorden is open ruimte in landbouwgebruik. In het noorden (bestemming naar agrarische zone) komt het plangebied tot tegen een landbouwzetel (vierkantshoeve). De voetbalvelden aan de Bilzerstraat worden naar de voorziene sportcluster geherlocaliseerd en zullen dus niet langer in gebruik zijn. Verder noordelijk, op min. 300 m van het geplande bedrijventerrein, ligt de woonkern O.L.V.-Parochie. De woonomgevingsingskwaliteit is er landelijk, met weinig hinderaspecten. Het bestaande bedrijventerrein en de autosnelweg liggen op redelijke afstand en leiden niet tot overmatige hinder.

In het plangebied noch in zijn omgeving (straal 2 km) ligt een Seveso-bedrijf.

Planologische situatie De huidige situatie is in het westen gelijk aan de planologische situatie

In het noordoostelijk deel van het plangebied tussen de Leeuwerikstraat en het bestaande bedrijventerrein is de planologische situatie verschillend van de huidige situatie. Deze zone werd beschreven in RUP

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 110

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Industrie IV en GRUP Recyclagepark. De aanwezige woning in het plangebied werd beschreven in RUP Industrie IV. Het voorgenomen lokale bedrijventerrein zal naderen tot dicht bij de bewoning langs de Leeuwerikstraat.

In het noorden is een zone voor recreatie gelegen ( voormalig voetbalterrein). In deze zone zijn eventueel in de huidige planologische omstandigheden recreatieve functies mogelijk.

4.9.2 Plangeïntegreerde maatregelen De inplanting van inrichtingen zoals bedoeld in het Samenwerkingsakkoord tussen de Federale Staat, het Vlaamse gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, is niet toegelaten (Seveso).

Er worden brede en dense groenbuffers voorzien langs de bewoning op de Leeuwerikstraat en langs de westelijke zijde van het plangebied. Langsheen de autostrade wordt een onbebouwde zone van 30 m breed voorzien.

4.9.3 Onderzoek naar aanzienlijke effecten Referentie huidige situatie Ruimtebeslag Het voorgenomen plan houdt geen extra inname van woonpercelen of landbouwbedrijfszetels in (de aanwezige woning werd reeds behandeld in RUP Industrie IV). Achterliggende delen van bedrijfspercelen vallen in het plangebied, maar krijgen een bestemming als bedrijventerrein, zodat dit geen functieverlies inhoudt.

De herbestemming van het recreatiegebied aan de Bilzerweg, waarop zich de voetbalterreinen bevinden, houdt eveneens geen functieverlies in. Deze voetbalterreinen worden immers geherlocaliseerd naar de reeds bestemde sportcluster ten zuiden van het bestaande bedrijventerrein.

De ontwikkeling zal wel leiden tot inname van landbouwgronden. Het plangebied is niet als agrarisch gebied herbevestigd. De agrarische macrostructuur wordt dan ook niet aangetast door het voorgenomen plan. Het effect van voorgenomen plan op de landbouwstructuur op macroniveau is dus niet significant.

De effecten voor de betrokken landbouwbedrijven kunnen evenwel aanzienlijk zijn. Om dit in te schatten werd een Landbouwimpactstudie (LIS) uitgevoerd door het departement Landbouw en Visserij (studie uitgevoerd in maart 2016 op basis van landbouwgegevens uit 2011-2012). Daaruit blijkt dat de inname van de landbouwgronden voor het overgrote deel een matige impact heeft. Voor kleine delen binnen het plangebied is de impact zeer hoog. Het betreft twee percelen en een klein perceelsdeel dat in gebruik is als boomgaard. Er worden geen huiskavels van landbouwbedrijven ingenomen.

Naar aanleiding van de adviezen werd in april 2017 opnieuw een Landbouwimpactstudie opgevraagd en uitgevoerd door het departement Landbouw en Visserij, op basis van landbouwgegevens uit 2014-2015. Daaruit blijkt dat de inname van de landbouwgronden voornamelijk een matige of hoge impact heeft. Voor kleine delen binnen het plangebied is de impact zeer hoog. Een groot deel van de percelen heeft een sterke betrokkenheid met het studiegebied (arcering op illustratie 4.49). Dit wil zeggen dat 20% of meer van het bedrijfsareaal van een professioneel geacht bedrijf (standaard omzet meer dan 25.000 euro) gelegen is binnen het studiegebied of dat de leefbaarheid verbonden is met het bedrijfsareaal gelegen in het studiegebied. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat de zone centraal op de als kaart KMO-zone ingekleurd op figuur 6 op p7 inderdaad de gewestplanbestemming is maar de bestemming d.m.v. BPA Industriezone

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 111

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

omgevormd is naar agrarisch gebied. Later zijn er door het RUP Industrie IV of GRUP Recyclage in het plangebied terug herbestemmingen uitgevoerd.

Illustratie 4.48: Landbouwimpactkaart (dep. L&V – LIS 29 maart 2016)

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 112

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Illustratie 4.49: Landbouwimpactkaart (dep. L&V – LIS 27 april 2017)

Het verlies aan landbouwgronden waarop het plan een grote impact heeft moet financieel of via grondenruil worden gecompenseerd. Aangezien het plangebied volledig in het ruilverkaveling Vliermaalroot ligt, en nabij het plangebied ook landbouwgronden verdwijnen voor het geplande lokale bedrijventerrein en de geplande sportcluster, kan er van uit worden gegaan dat ruilgronden niet eenvoudig te vinden zijn. Bijzonder aandachtspunt is bovendien dat de fruitplantages, waarvan de reeds gedane (recente) investeringen in het plangebied een langere afschrijfperiode hebben dan bv. akkerbouw of grasland, en nieuwe aanplanten elders niet onmiddellijk tot een vergelijkbaar rendement leiden.

Het voorgenomen plan voorziet in de herbestemming van de site van de voetbalterreinen naar landbouwgebied. Binnen het voorgenomen plan worden m.a.w. ruilgronden voorzien met een vergelijkbare oppervlakte als de landbouwpercelen waarop de voorgenomen bedrijventerreinontwikkeling een grote impact heeft conform het LIS van 2016. Een gefaseerde ontwikkeling van het bedrijventerrein kan aangewezen zijn om voldoende tijd te hebben voor het realiseren van deze flankerende maatregel. Bij de fasering van de realisatie van het bedrijventerrein zal bv. rekening moeten worden gehouden met het

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 113

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

vrijkomen van de site met de voetbalterreinen, met eventuele uitdovende landbouwbedrijfsvoeringen en/of de (ouderdom van) de aanplanten, en de benodigde termijn voor volwaardige oogstopbrengst na aanplant op de ruilgronden.

Uit het LIS dat opgesteld werd na de adviezen blijkt een grotere impact op landbouwbedrijven dan in het LIS opgesteld in 2016. Een Landbouweffectenrapport (LER) kan meer inzichten geven in de bedrijfsvoering van de betrokken landbouwers. Op basis hiervan kan ook de toekomstige bedrijfsvoering uitgestippeld worden zodat zij hun bedrijf in de toekomst op economisch zinvolle en duurzame wijze kunnen verderzetten.

Hinder De effecten inzake visuele hinder zijn beschreven en beoordeeld onder de noemer ‘perceptieve kenmerken’ bij de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

De effecten inzake lichthinder, stof en geluid zijn beschreven en beoordeeld in respectievelijk de disciplines Licht, Lucht en Geluid en trillingen.

Externe veiligheid Het plangebied ligt op minder dan 2 km van gebied met woonfunctie, een school, en de (geplande) sportzone. Seveso-inrichtingen op het te ontwikkelen bedrijventerrein kunnen een veiligheidsrisico inhouden. Volgens de gegevens van de dienst VR zijn er binnen het plangebied en in een straal van 2 km geen Seveso-inrichtingen aanwezig. Doordat de vestiging van Seveso-bedrijven in het plan wordt uitgesloten, stelt dit veiligheidsrisico zich niet.

Er kan besloten worden dat er geen aanzienlijke effecten verwacht worden inzake externe veiligheid.

Referentie planologische situatie Het voorgenomen plan zal niet leiden tot inname van meer landbouwgronden dan voorzien in het RUP Industrie IV of GRUP Recyclage. Het voorliggend plan voorziet bovendien in de herbestemming van voetbalterreinen naar landbouwgrond. Er zullen eveneens geen Seveso-bedrijven toegelaten worden.

Door de herbestemming van recreatiegebied naar agrarisch gebied zal er voor de landbouw planologisch terug grond ter beschikking gesteld worden. Dit is door de afname van het areaal agrarisch gebied een positief effect.

4.9.4 Beoordeling De effecten op de mens – ruimtelijke aspecten worden niet als significant negatief beoordeeld, voor zover, de site van de voormalige voetbalterreinen wordt voorbehouden i.f.v. grondenruil voor de getroffen landbouwpercelen waarop het plan een hoge impact heeft (boomgaarden), en in de timing van de ontwikkeling van het bedrijventerrein rekening wordt gehouden met de effectiviteit van deze flankerende maatregelen (vrijkomen site voetbalterreinen, benodigde tijd voor aanplant en volwaardige opbrengst na aanplanting). Hierbij is het ook belangrijk dat de bepalingen uit de pachtwet of uit een ander overeenkomst gesloten met de gebruiker gerespecteerd worden.

Suggestie: Een Landbouweffectenrapport (LER) kan meer inzichten geven in de bedrijfsvoering van de betrokken landbouwers. Op basis hiervan kan ook de toekomstige bedrijfsvoering uitgestippeld worden zodat zij hun bedrijf in de toekomst op economisch zinvolle en duurzame wijze kunnen verderzetten.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 114

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

5 Grensoverschrijdende effecten

Het plangebied ligt in vogelvlucht op ca. 12 km van een gewestgrens en een landsgrens. Grensoverschrijdende effecten zijn vanwege de aard van het plan niet te verwachten over die afstand.

6 Cumulatieve effecten met bestaand bedrijventerrein

Het plangebied grenst aan een bestaand bedrijventerrein. In dit hoofdstuk worden voor alle disciplines de cumulatieve effecten van het plan en het bestaand bedrijventerrein nagegaan.

Discipline Bodem Door het plan zal de oppervlakte aaneengesloten verandering verharding verhogen. Zoals besproken in de discipline bodem zijn echter geen waardevolle bodems aanwezig. Mogelijke cumulatieve effecten naar afstroming en infiltratie worden bij de discipline Water besproken. Er worden geen cumulatieve effecten verwacht voor de discipline Bodem.

Discipline Water De verhardingsgraad zal toenemen in het gebied, wat de infiltratie van hemelwater naar grondwater doet afnemen. De oppervlakkige afstroming van hemelwater zal toenemen. Er dient echter voldaan te worden aan de vigerende regelgeving (m.b.t. het hergebruik, infiltratie en buffering van hemelwater, de lozing en zuivering van afvalwater, en de aansluiting op riolering) en de bijkomende voorwaarden. Aan deze regelgeving dient eveneens voldaan te zijn in het bestaande industriegebied. Er wordt ten aanzien van de huidige situatie een beperkt negatief cumulatief effect verwacht.

Discipline Mens – mobiliteit De effecten van de discipline mobiliteit zijn cumulatief nagegaan. In de verkeersgegevens of de huidige situatie zitten de verkeersbewegingen van het huidige industrieterrein vervat. Er worden geen bijkomende cumulatieve effecten verwacht.

Discipline Geluid en trillingen De aanwezige bedrijven op het huidige industrieterrein zorgen reeds voor een bepaalde geluidsbelasting in de omgeving. Het geplande industrieterrein zal een beperkte extra geluidsbelasting veroorzaken. Het bijkomende verkeer op de ontsluitingswegen zal een verwaarloosbaar effect veroorzaken. Voor de woningen ter hoogte van het nieuwe plangebied kan aangenomen worden dat er door de geplande gebouwen een geluidsafscherming zal zijn van de huidige bedrijven binnen het industriegebied en het verkeerslawaai afkomstig van de snelweg. Ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen zal het geluidsklimaat bepaald worden door de nieuwe bedrijven. De huidige bedrijven binnen het industrieterrein zullen gemaskeerd worden. Het cumulatieve effect is beperkt negatief.

Discipline Lucht Door de overheersende windrichting zullen de grootste effecten van eventuele nieuwe verontreinigingsbronnen ten noordoosten waargenomen worden. Door de ligging van de woningen ten aanzien van de huidige infrastructuren kan aangenomen worden dat het cumulatieve effect beperkt negatief is.

Discipline Fauna en flora Het plan zal niet zorgen voor een extra barrière of onderbreking van een natuurverbinding. Er is geen cumulatief effect.

Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 115

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Door de aanwezigheid van industrie ten zuiden en zuidoosten van het plangebied, zijn enkel ten noorden en zuidwesten effecten te verwachten op de perceptie van bewoners. Het bestaand industrieterrein heeft een lage landschappelijke waarde; het is geen relictzone noch ankerplaats. Hier dient dus geen rekening mee gehouden te worden bij het invullen van het nieuwe industrieterrein. De aanleg van groenbuffers moet zorgen voor een maximale landschappelijke integratie van het bedrijventerrein. Het beeld naar het achterliggende bedrijventerrein wordt eveneens afgeschermd. Het cumulatieve effect is beperkt positief.

Discipline Licht Verlichting en reclamepanelen op het bestaand bedrijventerrein zorgen reeds voor lichtemissie in het gebied. De stedenbouwkundige voorschriften in het PRUP zullen beperkingen opleggen aan de lichtreclame. Er is een groenbuffer voorzien die lichtverstrooiing beperkt. Nieuwe gebouwen zullen lichtverstrooiing vanuit het bestaande terrein afschermen. Er is een neutraal cumulatief effect.

Discipline Mens – ruimtelijke aspecten Er worden geen cumulatieve effecten met het bestaande bedrijventerrein verwacht.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 116

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

7 Besluit

Het plan is plan-m.e.r-plichtig van rechtswege, gezien het plan kader vormt voor een project van bijlage I, II of III van het uitvoeringsbesluit. De opmaak van een plan-MER van rechtswege wordt niet noodzakelijk geacht gezien het RUP een klein gebied van lokaal niveau betreft. Het plan is derhalve screeningsgerechtigd.

Indien de nodige doorwerking in het PRUP wordt gerealiseerd kan aan de hand van voorgaande effectbespreking aangetoond worden dat de effecten die zich op de diverse milieuaspecten voordoen beperkt te noemen zijn. De effecten ten aanzien van de planologische situatie zijn eveneens onderzocht. Er kan algemeen aangenomen worden dat de effecten ten aanzien van het RUP Industrie IV en GRUP Recyclagepark verwaarloosbaar zijn. De omzetting van de recreatiezone naar agrarisch gebied kan als positief beoordeeld worden.

De krachtlijnen voor de uiteindelijke inrichting van het regionaal bedrijventerrein zijn de volgende:

 Ontsluiting regionaal bedrijventerrein via het bestaande bedrijventerrein.  Groenstructuur aanbrengen op het bedrijventerrein (aanplant van streekeigen bomen en struiken langs ontsluitingswegen en op de grens van bedrijfspercelen);  Voorzien van onbebouwde bufferzone van 30 m breed langsheen de snelweg.  In functie van hinder een brede bufferzone ( voorzien bufferzone van 25 m aangevuld met afstandsbuffer) tussen het bedrijventerrein en de woningen in het noorden voorzien;  Uitsluiten van industrie met hoge geluidsemissie (schroothandel)  Zorgvuldige inrichting ter hoogte van de erfgoedwaarden;  Seveso-bedrijven worden uitgesloten;  Inbouwen van de nodige garanties met betrekking tot het watersysteem, met name de buffering met vertraagde afvoer;  Een gefaseerde ontwikkeling van het bedrijventerrein kan aangewezen zijn om voldoende tijd te hebben voor het realiseren van de flankerende maatregelen ( i.f.v. betrokken landbouwbedrijven);

Rekening houdend met de conclusies en de kenmerken van het plan (rekening houdende met de geïntegreerde maatregelen) kan geoordeeld worden dat het voorliggend PRUP niet plan-MER plichtig is. De mogelijke negatieve milieueffecten van het plan zijn niet aanzienlijk. Er moet bijgevolg geen plan-MER worden opgemaakt.

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 117

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Figuren

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 118

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Bijlage 4-2: Landbouwimpactstudie

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 119

Provinciaal RUP Regionaal bedrijventerrein

Bijlage 4-2: Landbouwimpactstudie (LIS) 2017

22 mei 2017 FP1592/R/873253/Mech 120