
KIMO Klinische praktijkrichtlijn Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie Module 1. Signalering – Concept voor commentaarronde 1 Xerostomie en hyposialie gerelateerd 2 aan medicatie en polyfarmacie 3 Module 1. Signalering 4 Uitgangsvraag 1. Bij gebruik van welke medicatie (soorten en/of aantal) moeten 5 mondzorgverleners alert zijn op problemen rond xerostomie en/of hyposialie? 6 1a. Gebruik bepaalde soorten medicatie 7 Uitwerking in PDO (PDO model i.p.v. PICO; PDO = patiënten/populatie, determinanten, outcome 8 (uitkomstmaat)): 9 P: Alle patiënten in de mondzorgpraktijk 10 D: Gebruik van bepaalde medicatie, namelijk 11 • ACE-remmers 12 • Alfablokkers 13 • Anesthetica (intraveneuze) 14 • Angiotensinereceptorblokkers (ARBs) 15 • Antidepressiva (overige) 16 • Antidepressiva (tricyclische) 17 • Anti-epileptica 18 • Antihistaminica 19 • Antihypertensiva (centraal aangrijpend) 20 • Antipsychotica 21 • Benzodiazepine-agonisten 22 • Bètablokkers 23 • Bisfosfonaten 24 • Calciumantagonisten 25 • CCR5-antagonisten 26 • Dihydropyridinen 27 • Diuretica 28 • Dopamine-agonisten 29 • H2-antagonisten 30 • Hiv-integraseremmers 31 • Hiv-non-nucleoside reverse-transcriptaseremmers 32 • Hiv-nucleoside reverse-transcriptaseremmers 33 • Hiv-proteaseremmers 34 • Lisdiuretica 35 • Lithiumzouten 36 • MAO-A-remmers 37 • MAO-B-remmers 38 • Medicamenten bij alcoholverslaving 39 • Medicamenten bij nicotineverslaving 40 • Monoklonale antilichamen bij maligniteiten 41 • Oncolytica 42 • Opioïden 43 • Parasympathicolytica (bronchodilatators) 1 KIMO Klinische praktijkrichtlijn Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie Module 1. Signalering – Concept voor commentaarronde 44 • Platinaverbindingen (oncolytica) 45 • Protonpompremmers 46 • Psychostimulantia 47 • Serotonineheropnameremmers 48 • Spasmolytica (urologische) 49 • Spierrelaxantia 50 • Sympathicomimetica (bronchodilatators) 51 • Vasopressine-antagonisten 52 • Vermageringsmiddelen 53 • Xanthinederivaten (bronchodilatator theophylline) 54 55 O: Klachten/symptomen/bevindingen rond de speekselsecretie, namelijk 56 - Xerostomie 57 - Hyposialie 58 Aanbeveling 59 Mondzorgverleners dienen alert te zijn op het optreden van xerostomie en/of hyposialie. Indien 60 een patiënt meldt dat hij of zij hinder ondervindt van een droge mond of wanneer bij mondon- 61 derzoek tekenen worden gezien van monddroogheid, dient de mondzorgverlener na te gaan of de 62 patiënt medicamenten gebruikt waarvan bekend is dat deze xerostomie en/of hyposialie kunnen 63 veroorzaken. Dan dient ook de speekselsecretiesnelheid in rust en na stimulatie te worden beoor- 64 deeld. 65 Overwegingen 66 Medicatie kan een effect hebben op het centrale en perifere zenuwstelsel en/of op de musca- 67 rinerge, α- en β-adrenerge receptoren en/of op bepaalde peptidereceptoren op de speekselklie- 68 ren zelf. Hiertoe behoren in het bijzonder medicamenten die inwerken op het zenuwstelsel, op 69 het cardiovasculaire, urogenitale, musculoskelettale of pulmonaire systeem, en/of op het maag- 70 darmstelsel. Van veel medicamenten is wel bekend dat gebruik hiervan xerostomie en/of hypo- 71 sialie kan veroorzaken of bestaat hieromtrent een sterk vermoeden, maar helaas is vaak niet be- 72 kend of gebruik van die medicamenten resulteert in hyposialie. In dat kader zou het een aanbeve- 73 ling zijn om van iedere patiënt te weten wat zijn of haar speekselsecretiesnelheid in rust en na 74 stimulatie is onder gezonde omstandigheden, zodat kan worden vastgesteld of gebruik van medi- 75 catie bij die patiënt inderdaad heeft geresulteerd in hyposialie. Een algemene richtlijn is dat ie- 76 mand een drogemondgevoel (xerostomie) ervaart als de speekselsecretiesnelheid maximaal 50% 77 van diens normale speekselsecretiesnelheid bedraagt. Ook kan door de secretoire potentie van de 78 speekselklieren te weten, worden beoordeeld of stimulatie van de speekselsecretie succesvol kan 79 zijn als het het niet mogelijk is het medicatiegebruik aan te passen. Bij een patiënt die ten ge- 80 volge van medicatiegebruik xerostomie heeft, is gewoonlijk de speekselsecretiesnelheid in rust 81 verminderd. Na stimulatie kan vaak nog een (sub)normale speekselsecretiesnelheid worden be- 82 werkstelligd. Bij xerostomie ten gevolge van andere oorzaken is vaak de speekselsecretiesnelheid 83 zowel in rust als na stimulatie (sterk) verminderd. Dit is een belangrijk differentieeldiagnostisch 84 kenmerk. Voor praktische adviezen over meting van de speekselsecretiesnelheid wordt verwezen 85 naar het Advies Droge Mond van het Ivoren Kruis (1). Voor het meten en evalueren van de ernst 86 van xerostomie kan (de verkorte versie van) de Xerostomia Inventory worden gebruikt (2). 87 Onderbouwing 88 Voor het beantwoorden van uitgangsvraag 1 is gebruikgemaakt van een combinatie van methoden: 89 - Systematisch literatuuronderzoek (zie bijlage 1); 90 - Informatie van de Stichting Health Base (zie bijlage 2); 91 - Informatie zoals opgenomen in het boek MKA-chirurgie (Stegenga et al., Assen: van Gorcum, 92 2013, (zie bijlage 3); 2 KIMO Klinische praktijkrichtlijn Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie Module 1. Signalering – Concept voor commentaarronde 93 - Systematisch verzamelde data over de bijwerking van medicamenten door de afdeling Orale 94 Geneeskunde van het Academisch Centrum Tandheelkunde Amsterdam (ACTA), in het kader 95 van het promotieonderzoek van W.M.H. Rademacher (zie bijlage 4). 96 Het geaggregeerde resultaat hiervan is weergegeven in de volgende conclusie: 97 Conclusie Er bestaat een associatie tussen het optreden van xerostomie en/of hyposialie en het gebruik van medicamenten uit de volgende medicamentgroepen (voor een volledige lijst van de medi- camentgroepen en de individuele medicamenten wordt verwezen naar bijlage 5): - Alfablokkers, in het bijzonder de selectieve alfa-1-blokkers (medicamenten bij prostaatklachten) - Allergeenextracten - Antiaritmica - Antibiotica: aminoglycosiden, antibacteriële medicamenten (overige), carba- penems, cefalosporinen, fluorochinolonen, macroliden, oxazolidinonen, penicilli- nen, tetracyclinen - Antidepressiva: selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI), tricyclische an- tidepressiva (TCA), MAO-A-remmers, MAO-B-remmers - Antidiabetica: DPP4-remmers, GLP-1-agonisten, SGLT2-remmers - Anti-emetica - Anti-epileptica - Antiglaucoommedicamenten: NSAIDs (oculair), prostaglandine f-analoga, koolzuur- anhydrase(II)-remmers, bètablokkers (oculair), parasympathicolytica (oculair), sym- pathicomimetica (oculair) - Antihistaminica - Antihypertensiva: diuretica, bètablokkers, calciumantagonisten (overige), ACE-rem- mers, angiotensinereceptorblokkers, alfablokkers, antihypertensiva (centraal aan- grijpend), lisdiuretica, renineremmers - Antimycotica: antimycotica (overige), echinocandinen, imidazolen, triazolen - Anti-Parkinsonmedicatie: amantadine (groep), COMT-remmers, dopamine-agonis- ten, levodopa met decarboxylaseremmers, MAO-B-remmers, tertiaire aminen - Antipsychotica: antipsychotica (atypische), antipsychotica (klassieke), dopamine- antagonisten, lithiumzouten - Antitrombotica: anticoagulantia (direct werkende), glycoproteïne IIb/IIIa-recepto- rantagonisten, prostacycline-analoga, salicylaten - Antivirale medicamenten: antivirale medicamenten bij hepatitis (overige), fosfon- zuurderivaten, HCV-polymeraseremmers, HIV-integraseremmers, HIV-non-nucleo- side reverse-transcriptaseremmers, HIV-nucleoside reverse-transcriptaseremmers, HIV-proteaseremmers, nucleoside- en nucleotide-analoga, NS5A-remmers - Anxiolytica: benzodiazepine-agonisten, psychofarmaca (overige) - Bèta2-sympathicomimetica - Bisfosfonaten - Coxibs - Fosfodiësterase-5-remmers - H2-receptorantagonisten - Immunosuppressiva: calciumneurineremmers, immunosuppressiva (overige), MS- medicamenten, TNF-alfa-blokkers - Medicamenten bij alcohol-, nicotine- en opioïdverslaving - Prostaglandinesynthetaseremmers (NSAIDs) - Oncolytica: alkylerende medicamenten, anti-androgenen, antracyclinederivaten, aromataseremmers, gonadoreline-agonisten, interferonen, monoclonale antilicha- men bij maligniteiten, oncolytica (overige), progestagenen (exclusief 3 KIMO Klinische praktijkrichtlijn Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie Module 1. Signalering – Concept voor commentaarronde anticonceptiva), proteïnekinaseremmers, pyrimidine-antagonisten, retinoïden (sys- temische), taxanen - Opioïden - Parasympathicolytica (inhalatie) - Protonpompremmers - Psychostimulantia: amfetaminen, psychostimulantia (overige) - Spierrelaxantia - Thyreomimetica - Triptanen - Urologische spasmolytica 98 4 KIMO Klinische praktijkrichtlijn Xerostomie en hyposialie gerelateerd aan medicatie en polyfarmacie Module 1. Signalering – Concept voor commentaarronde 99 1b. Polyfarmacie 100 Uitwerking in PDO (PDO model i.p.v. PICO; PDO = patiënten/populatie, determinanten, outcome 101 (uitkomstmaat)): 102 P: Alle patiënten in de mondzorgpraktijk 103 D: Polyfarmacie 104 O: Klachten/symptomen/bevindingen rond de speekselsecretie, namelijk 105 - Xerostomie 106 - Hyposialie 107 Aanbeveling 108 Mondzorgverleners dienen alert te zijn op het optreden van xerostomie en/of hyposialie bij men- 109 sen met polyfarmacie. Zie verder aanbeveling 1a. 110 Overwegingen 111 Hoewel de studies waarop de aanbeveling is gebaseerd voornamelijk een observationeel karakter 112 hebben, wijzen de uitkomsten van deze studies alle in dezelfde richting: hoe groter het aantal 113 medicamenten dat een patiënt gebruikt, des te groter is de kans op het ontwikkelen van xerosto- 114 mie en/of
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages125 Page
-
File Size-