Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, 1976-1977. E.J. Brill, Leiden 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa003197701_01/colofon.htm © 2005 dbnl 1 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 3 Romanie oftewel eros en emeritus De metamorfose van een gedicht van Pierre Kemp ‘Als U ooit dat ‘Romanie, de geschiedenis van een gedicht’ zoudt pennen, waarschuwt U mij, bij leven en niet-al-te-ziek-zijn mijner-zijds, dan vul ik Uw gegevens nog eens zo gul mogelijk aan.’1 1. Muzen van vlees en muzen van papier De lange gedichten van Pierre Kemp, ik bedoel de Muze-gedichten, waren in eerste instantie bestemd voor intern gebruik.2 Ze zijn ontstaan in het forensen-gezelschap dat hij iedere weekdag ontmoette in de trein van zijn woonplaats Maastricht naar zijn werkplaats Eygelshoven en terug. Hij schreef ze sinds ongeveer 1942.3 Het begon met de Elegie om het verlies van 10 kilo sex-appeal, voltooid in dat jaar, en het zou eindigen met het gedicht dat ons hier bezighoudt, met Romanie. De Muzen waren jonge vrouwen in het gezelschap, van even onbesproken gedrag als andere jonge vrouwen. Ze deden de dichter het genoegen hem te inspireren tot ondeugend-erotische verhaalverzinsels in versvorm, waarin hij graag een inslag van plagerij verweefde. Ze speelden daarin onder een vaak kleurig pseudeniem - Amaranth, Turkoois, Zonne-bruintje; een hele stoet - een verzonnen rol, waarin echter voor de steelse en speelse verstandhouding allerlei details verstopt waren die verwezen naar hun werkelijkheid: woorden, voorvallen, accessoires; het dessin of de stof van hun jurken ook.4 Die jurken hadden - in de gedichten - de taak uitgetrokken te worden, want ook wat eronder verscholen was vermocht de dichter ongemeen te boeien.5 Poëtisch-erotische dagdromen dus, zult u zeggen. Dagdromen van een ouder wordende, tenslotte oude dichter, die in dit laatste lange versverhaal, Romanie, de tragiek daarvan, nauwelijks gedempt, laat meeklinken. Hij heeft er in zijn lyriek de term Emeritaat voor gebruikt, titel van een gedicht en van een hele bundel.6 U zult toestaan dat ik uit zijn correspondentie alleen een van de minst-schrijnende uitingen hierover aanhaal: ‘Begrijpt U nu, waarom ik reeds eens schreef ‘en daarom weende in mij de oude man’?’7 Maar de Muzen. Al lieten ze zich de functie van gangmaaksters der erotische verbeelding graag aanleunen, de relatie bleef in feite onberispelijk. Toch kan men zich voorstellen dat deze jonge vrouwen - er waren ook Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 4 mevrouwen onder - toen de gedichten in ruimere kring verspreid werden hun identiteit niet graag onthuld zagen. ‘Maar bang zijn ze allen voor hun renommée; de eenvoudige lezer mocht eens gaan menen, dat hij [de dichter dus] ze werkelijk buiten hun hemdje heeft gekregen.’8 Maar hoe het werkte blijkt uit een niet gepubliceerd gedicht dat onomwonden luidt: Muze ‘simple comme bonjour’... Wat doe je toch de hele dag? Ik zwem voor hem in de zonneschijn of langs het zilvermaan-gordijn en lach dan zonder stem en zo bevredig ik hem! [var.: en dat bevredigt hem!]9 In het oeuvre van Pierre Kemp speelt het Muze- gedicht Romanie, een versverhaal in acht parten van samen negenhonderdachtendertig regels, een merkwaardige rol. Toch is het niet uitgegeven en dat komt juist doordat de dichter het als het ware heeft weggecijferd. Het werd blootgesteld aan een proces van poëem-splitsing - ‘Is dit niet eigenlijk een biologisch proces?’, vroeg Pierre Kemp zelf zich af -10 is aldus opgegaan in twee nieuwe werken, en heeft daarmee het eind gemarkeerd van de categorie der lange gedichten en het begin van een nieuwe categorie, die der suites.11 Het is een lang en moeilijk proces geweest. Romanie zelf is, naar de dichter zich vijf jaar later meent te herinneren, opgezet in ‘de hete zomer van 1947’, ‘toen we allen (en hoe soms) vol waren van de Zon.’12 Maar in het dossier-Romanie is de datum die boven de eerste bladzij van de eerste versie staat 14 juli 1948. Is er al eerder iets ‘opgezet’, of vergist Pierre Kemp zich een jaar? Het laatste lijkt me het waarschijnlijkst, want de voorhanden eerste versie is wel erg aanvankelijk, eerder de voorstaat van een gedicht dan al een gedicht. Het merkwaardigst is dat deze versie nog niet rijmt en daardoor op veel plaatsen de indruk wekt van een prozaverhaal, al is de regellengte wisselend. In de tweede voorhanden versie wordt dan het rijm aangebracht, met een nadrukkelijke opzet die nog geaccentueerd lijkt doordat alle rijmwoorden zijn onderstreept. Ter illustratie enkele parallelle regels uit het begin van het verhaal: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 5 Versie 1: Zij leek ook zoo provoceerend nieuwsgierig en de leider van de Zigeuner-muzikanten keek zoo intens naar haar, alsof de eene nieuwsgierigheid de andere zocht en ontmoette. Versie 2 ( = Romanie vs. 52-57, onveranderd): Zij leek zoo uitdagend nieuwsgierig en de leider van de Zigeunermuzikanten sloot zijn oogen zeker niet voor het zwierige van haar psyche en het elegante bewegen van haar lichaam daar om heen. Neen, Zigeuners zijn niet en nooit van steen. Wie valt het moeilijk hierbij aan de niet-‘professionele’ techniek van een zondagsdichter te denken? Na herhaaldelijk doornemen - zo heeft Kemp op vijf dagen binnen het bestek van één week het gedicht telkens helemaal onder handen genomen - was het op 3 oktober 1948 ‘onder de kap’ maar nog erg ‘prae-definitief’. De laatste datum op het laatste handschrift luidt inderdaad 2 oktober. Hij zou toen gaan tikken. Maar pas jaren later, op 19 februari 1952, stuurt de dichter me een typogram ‘in uiteindelijke eerste aanleg’. Het is deze versie die aan het nu volgende ten grondslag ligt. Latere omwerkingen van het gedicht als geheel hebben het alleen tot kladhandschriften gebracht. Zo'n zeventig verzen vóór het einde van de hier gebruikte versie (na vs. 870) staat: ‘'t Slot zou ook hier kunnen zijn’, een aanwijzing van de splitsing die ophanden is. Romanie is geen maaslands gedicht, zoals de trits lange gedichten rond Amaranth: het decor is een heuvellandschap ergens in Zuid-Limburg.13 Maar de Zon speelt er wel een belangrijke rol in, wat het gedicht weer verbindt met de drie andere. Onder die Zon zijn er ditmaal één meisje - voorlopig nog gehuld in een jurk met opvallend dessin - en twee mannen: een ik, die dichter is, en een hij, die violist is. De hij een zigeuner, hier weggezet als een bronzen prachtexemplaar van viriliteit, de ik is blank en als man wat minnetjes. Ook hij heeft een viool, maar op zolder, en als hij nog eens Ravels Tzigane speelt, blijkt hem ook hier zijn minderheid. Overigens emuleert hij ook als dichter met de muzikant: wat hij maakt heet niet gedicht maar lied, het wordt dan ook gezongen.14 Hoe de verhoudingen liggen heeft de ik uitgedrukt door het meisje - dat in het begin aan beide Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 6 mannen onbekend was - spontaan Romanie te dopen: naar het Engelse woord voor zigeunertaal, zoals in het gedicht zelf wordt uitgelegd (vs.154). De zigeuner wint het inderdaad in het grootste deel van het verhaal. Als hij met zijn kampgenoten vóór zonsopgang een primitieve rite van zang en dans opvoert, woest en extatisch de halmen tegen het naakte lijf drukkend en dan de vuisten ballend naar de opgaande zon om zegen,15 staat de dichter dit aan de rand van het veld aan te zien. Hij kan alleen een waarschuwing roepen, maar Romanie, die daar ook is opgedoken, ‘goochelt zich naakt’ en valt de zigeuner in de armen. Bevangen door jaloerse haat voelt zelfs de ik zich opgaan in een animale roes van graan en vlees en vretend zonnevuur. Dan staat hij met de bekende jurk, door Romanie daar neergeworpen, in zijn handen, en ‘Het is alsof ik met die stoffen fijnheid houd/de huid van haar ziel tegen mijn armen.’ (vs.380-381) Eerst magische riten van zigeuners, nu magische krachten van de haver zelf. Als de dichter zijn verhaal zingt over het liefdesdrama waarin hij zelf partij is, neemt ‘de eeuwige haver’ het lied in zich op, zoals ze eerst de muziek heeft opgenomen. Beide kan ze verklikkend reproduceren. Dat doet ze ook, als Romanie teleurgesteld uit het zigeunerkamp naar het veld terugvlucht. Zij ontdoet zich ditmaal van de vernederende zigeunerlompen en strekt zich - opnieuw naakt en daardoor één met al het goddelijke der Natuur - tussen de haver uit: Kom over mij, Zon, trouwer dan de ‘soortgeurende’ mannen met hun krolse muziek, en betast heel mijn lichaam!16 De dichter hoort een vrouwenstem, samen met een niet-woeste mannenstem - die van de Zon dus? - de klanken nabootsen van zijn eigen liedverhaal dat door de haver gezongen wordt. Zelf dialogeert hij met de aren. Een naakt meisje rijst op uit de haver en kijkt hem doordringend aan, ook met de ogen van haar huid: Romanie. Hij slaat de armen om haar schouders. De Zon maakt hen goddelijk-vrij (maar ze blijven daar zo staan, nog eens luisterend naar het lied). Dit is de plaats waar ook het slot had kunnen zijn. Volgt een dialoog achteraf over de jurk die de dichter aan Romanie terug zal brengen. Ze vertrouwen elkaar niet: - Zal hij het wel doen? - Zal zij er niet met de violist vandoor gaan? - Je houdt mij toch, sentimentele dichter, mét mijn jurk. We zullen vrij blijven, maar het wel met elkaar proberen. Inderdaad, ‘een knus onderonsje’, dit slot.17 Eén stapje en we zijn buiten het verhaal, bij de echte dichter en de echte ‘Romanie’, door wie en voor wie het geschreven is.18 Het is duidelijk - en passend bij zijn emeritaat - dat die dichter zich in zijn erotisch verzinsel uiterst bescheiden heeft opge- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 1977 7 steld: hij vaardigt achtereenvolgens de zigeuner en de Zon af als plaatsvervangende minnaars, zijn ik mag toezien en dichten en zich hoogstens het beschermend gebaar permitteren van een oude vriend: de arm om kwetsbaar-blote schouders.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages162 Page
-
File Size-