Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, planMER - aanvulling Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, planMER - aanvulling Inhoud Rapport + bijlagen 10 december 2014 Projectnummer 230.00.00.01.06 Inhoudsopgave 1 I n l e i d i n g 5 1.1 Aanleiding 5 1.2 Leeswijzer 5 2 Beoordeling van de milieueffecten 7 2.1 Referentiesituatie 7 2.1.1 Referentiesituatie 2014 8 2.1.2 Omschrijving en beoordeling van de milieueffecten 12 2.2 Natuur – Natura 2000-gebieden 14 2.3 Geur 24 2.3.1 Referentiesituatie 28 2.3.2 Omschrijving van de milieueffecten 30 2.3.3 Beoordeling van de milieueffecten 30 2.3.4 Maatregelen 31 2.3.5 Leemten in de kennis 32 2.4 Lucht 32 B i j l a g e n 230.00.00.01.06 1 I n l e i d i n1 g 1.1 A a n l e i d i n g Door de gemeente De Friese Meren wordt het bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, een bestemmingsplan voor het lan- delijk gebied van de voormalige gemeente Skarsterlân opgesteld. Het vooront- werp van dit bestemmingsplan heeft in de periode vanaf 15 oktober 2012 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Voor het opstellen van het bestemmingsplan Buitengebied was ook het opstel- len van een milieueffectrapport (planMER) nodig. Het planMER wordt samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Op 26 juni 2014 is de Commissie voor de milieueffectrapportage (Commissie voor de m.e.r.) gevraagd om een toetsingsadvies over het planMER te geven. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) moet deze toetsing van het planMER door de commissie plaatsvinden. Op 6 oktober 2014 heeft de commissie het concept van het toetsingsadvies beschikbaar gesteld. Uit het concept van het toetsingsadvies blijkt dat de commissie waardering heeft voor het opgestelde planMER: “het MER is uitgebreid en prettig leesbaar en bevat goed kaartmateriaal. Ook is er een uitgebreid ecologisch onderzoek bijgevoegd”. Daarbij is de commissie van mening dat op drie onderdelen een aanvulling op het planMER nodig is om bij het besluit over het vaststellen van het bestemmingsplan een verantwoorde keuze te kunnen maken. Naar de me- ning van de commissie is de volgende aanvulling nog nodig: − “de beschrijving van de referentiesituatie”; − “de gevolgen van stikstofdepositie, de effectiviteit van mitigerende maatregelen waarmee volgens het MER een toename van stikstofdeposi- tie op Natura 2000-gebieden kan worden voorkomen”; − “de gevolgen voor de geurhinder”. Door de gemeente is de keuze gemaakt op het planMER op deze onderdelen aan te vullen. Deze aanvulling is in het voorliggende rapport opgenomen. 1.2 L e e s w i j z e r Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 de aanvulling op de drie door de Commissie voor de m.e.r. bedoelde onderdelen opgenomen. Hiermee is het 230.00.00.01.06 - Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, 5 planMER - aanvulling - 10 december 2014 voorliggende rapport aanvulling op het planMER voor het bestemmingsplan Buitengebied. Dit betekent dat de aanvulling ook in samenhang met de plan- MER moet worden beoordeeld: in het voorliggende rapport is, met uitzondering van enkele verwijzingen, alleen de aanvulling opgenomen. 230.00.00.01.06 - Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, 6 planMER - aanvulling - 10 december 2014 2 Beoordeling van de milieueffecten2 2.1 Referentiesituatie Kader 1. Advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage, referentiesituatie “De Commissie adviseert voorafgaande aan de besluitvorming in een aanvul- ling op het MER en de Passende beoordeling de huidige ke -legale- situatie nader te onderbouwen en te actualiseren. Mocht hierdoor de referentiesituatie gewijzigd worden dan kan dit gevolgen heb- ben voor de effectberekening en –beoordeling van het voornemen.” De referentiesituatie is de bestaande situatie met de autonome ontwikkeling1. Hierbij vindt het voornemen (het vaststellen van het bestemmingsplan Buiten- gebied (van de voormalige gemeente Skarsterlân)) niet plaats. De opmerking van de Commissie voor de m.e.r. is vooral gericht op de algeme- ne uitgangspunten van de referentiesituatie voor wat betreft het aantal stuks vee dat op de bedrijven in de gemeente gehouden wordt. Deze zijn in hoofd- stuk 4.2 van het planMER uiteengezet. Het is de commissie vooral opgevallen dat het aantal stuks rundvee, varkens en kippen dat werkelijk gehouden wordt veel kleiner is dan het aantal dat op grond van een omgevingsvergunning (on- derdeel milieu) of een melding (op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur) op de veehouderijbedrijven gehouden mag worden. De commissie vraagt om dit verschil verder te verklaren. Ook merkt de Commissie voor de m.e.r. op dat de bestaande situatie (als on- derdeel van de referentiesituatie) is bepaald op basis van een in 2009 door de gemeente uitgevoerde inventarisatie. Het planMER biedt geen inzicht in de ontwikkelingen in het aantal stuks vee in de periode na 2009. Naar aanleiding van de opmerking van de Commissie voor de m.e.r. is in okto- ber-december 2014 door de gemeente een nieuwe inventarisatie uitgevoerd van het aantal stuks vee dat op grond van de omgevingsvergunningen en mel- dingen op de veehouderijbedrijven gehouden kan worden. Hierna zijn de resul- taten van deze nieuwe inventarisatie uiteengezet. De resultaten van de 1 Commissie voor de milieueffectrapportage (2012). Referentiesituatie in mer voor be- stemmingsplannen. Factsheet nummer 29. Commissie voor de milieueffectrapportage, Utrecht, 2012. 230.00.00.01.06 - Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, 7 planMER - aanvulling - 10 december 2014 inventarisatie zijn ook vergeleken met de informatie van het CBS. Daarbij is in bijlage 1 (Ontwikkelingen en trends) de ontwikkeling van de agrarische be- drijfstak in de (voormalige) gemeente Skarsterlân in de periode van 2004 tot en met 2013 uiteengezet. De Commissie voor de m.e.r. merkt ook op dat door het gebruik van mogelijk niet juiste uitgangspunten voor de referentiesituatie er mogelijk ook sprake is van een over- of onderschatting van de milieueffecten van het voornemen en de alternatieven. 2 . 1 . 1 Referentiesituatie 2014 B e s t a a n d e situatie 2014 1. Naar aanleiding van de opmerking van de Commissie voor de m.e.r. in het conceptadvies is in oktober-december 2014 door de gemeente een nieuwe inventarisatie uitgevoerd van het aantal stuks vee dat op grond van de omgevingsvergunningen (onderdeel milieu) of een melding (op grond van een Algemene Maatregel van Bestuur) op de veehouderijbe- drijven gehouden kan worden. Uit een vergelijking van de informatie van het CBS van 20132 en de in 2014 uitgevoerde inventarisatie van het aantal stuks dat op grond van de vergunningen en meldingen op de veehouderijbedrijven gehouden kan worden, blijkt dat het aantal dat op basis van de informatie van het CBS afwijkt van de mogelijkheden op grond van de vergunningen en meldin- gen. In tabel 1 is de vergelijking opgenomen. Tabel 1. Vergelijking van de informatie van het CBS van 2013 en de in oktober- december 2014 uitgevoerde inventarisatie Rav-nr omschrijving aantal stuks vee omgevingsvergunning CBS 2013 verhouding of melding st st % A rundvee 43.177 40.881 95% B schapen 2.440 5.798 238% C geiten 1.660 847 51% D varkens 11.151 8.055 72% E kippen 248.590 57.334 23% I konijnen 53 - - K paarden en pony’s 1.608 709 44% 2 In de informatie van het CBS was op het moment van het opstellen van de aanvulling van op het planMER niet mogelijk omdat: − de (voormalige) gemeente Skarsterlân vanaf 1 januari 2014 samen met de (voormalige) gemeente Gaasterlân-Sleat en de (voormalige) gemeente Lemsterland door herindeling de gemeente De Friese Meren is geworden; − de informatie van het CBS over 2014 alleen nog als voorlopig beschikbaar was. 230.00.00.01.06 - Bestemmingsplan Buitengebied van de voormalige gemeente Skarsterlân, 8 planMER - aanvulling - 10 december 2014 Wat opvalt bij deze vergelijking is dat het aantal stuks schapen dat wer- kelijk wordt gehouden op de veehouderijbedrijven veel hoger is dat het aantal dat op grond van vergunningen en meldingen mag worden gehou- den. De verklaring hiervoor is dat in de (voormalige) gemeente Skarster- lân schapen ook buiten de veehouderijbedrijven, als hobbyactiviteit, worden gehouden. Deze verklaring is ook waarschijnlijk omdat uit de in- formatie van het CBS voor 2013 blijkt dat er in de gemeente 73 bedrij- ven zijn gevestigd waar schapen worden gehouden en er in de in 2014 uitgevoerde inventarisatie 60 bedrijven zijn opgenomen waar schapen worden gehouden. Voor alle andere veesoorten is het aantal dat werkelijk wordt gehouden lager tot veel lager dan het aantal dat op grond van de vergunningen en meldingen mag worden gehouden. Hierbij moet in overweging worden genomen dat het werkelijk aantal stuks vee in beginsel altijd lager is dan het aantal dat gehouden mag worden op grond van de vergunningen en meldingen; een hoger aantal is namelijk in strijd met de vergunning of melding van het bedrijf. Daarbij blijkt uit de ontwikkelingen en trends zoals die in bijlage 1 zijn uiteengezet ook dat het aantal veehou- derijbedrijven in de periode vanaf 2004 tot en met 2013 is afgenomen. Omdat de (voormalige) gemeente Skarsterlân geen beleid had voor het intrekken van vergunningen en meldingen voor deze bedrijven, is het dan ook waarschijnlijk dat de verschillende veehouderijbedrijven welis- waar zijn gestaakt maar dat de vergunning of melding daarbij niet is in- getrokken. Voor wat betreft het aantal stuks rundvee kan worden opgemerkt dat het verschil tussen het aantal dat werkelijk wordt gehouden en het aan- tal dat op grond van de vergunningen en meldingen gehouden mag wor- den, een gebruikelijk verschil is. Een aanvullende verklaring voor dit verschil is niet te geven. Een verklaring voor het verschil in het aantal stuks geiten dat gehouden wordt en gehouden mag worden is waarschijnlijk het aantal bedrijven waar (een groot aantal stuks) geiten worden gehouden.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages55 Page
-
File Size-