-Joist van den Vondels r y t EN OORSPRONKLIJKE sl Yh OZASCHRIFTEN y« - IN VERBAND MET EENIGE', LEVENSBIJZONDERHEDEN BBWIi&ItT . boos en.na ztjn dood voortgezet dbor ^ ro / y h ZESDE DEEL: 1648-1655 t6 t t LEIDEN A. W. SIJTHOFF • 1895 JOOST VAN DEN VONDEL VI Joost van den Vondels DICHTWERKEN EN OORSPRONKLIJKE PROZASCHRIFTEN IN VERBAND MET tenist A63tito643onberOtben BEWERKT DOOR Dr. 7. A. ALBERDINGK THUM en na iijn dood voortgezet door J. H. W. UNGER ZESDE DEEL: 1648-1655 LEIDEN Bij A. W. SIJTHOFF, Anno 1895 Aiillytng OVER DEN HEER KASPER VAN BAERLE, 1 Professor te Amsterdam. MUSA VETAT MORI. U daalt de gansche Helikon N In rouwe, en schreit een Hengstebron I. Kasper van Baerle overleed 14 Januari 1648 en werd 18 Januari in de Nieuwe Kerk begraven. Geboren 12 Februari 1584 te Antwerpen, verliet hij reeds op zeer jeug- digen leeftijd zijne vaderstad en werd te Zalt-Bommel, waar zijn vader rector was, opgevoed. Nadat hij te Leiden gestudeerd had, werd hij in 1608 predikant te Nieuwe Tonge, in 1612 onder-regent van 't Staten-Colle- gie en in 1617 hoogleeraar in de Logica te Leiden. Om zijn Remonstrant- sche gevoelens uit dit ambt ontslagen, ging hij in de medicijnen studeeren en verwierf te Caen den doctorstitel. In 1632 werd hij beroepen als pro- fessor aan het Athenaeum Illustre, welke betrekking hij tot zijn dood ver- vulde. Hij huwde 21 September Oro met Barbara Sayon, uit Brugge, uit welk huwelijk acht kinderen werden geboren. Musa vetat Mor i: de Zanggodin belet te sterven, hier, met to epassing op van Baerle, in den zin van: „zijn roem als dichter en geleerde maakt hem onsterfelijk." De aanhaling is uit Horatius. — I. De gansche Hel i- k on: Apollo en de Zanggodinnen, als den Helikon bewonende. — 2. E e n Hengstebro n: de Hippokrene of Hengs t e b r on was ontstaan door den hoefslag van Pegasus, het vliegende paard, en maakte hen, die daaruit dronken tot dichters. Hier echter schijnt Vondel in zeker opzicht een fabel op zijn eigen hand te maken, daar hij den Helikon, om van Baerle's dood, een bron, en nog wel een hengstebr on laat s c h r e i e n. Doch men versta hier de meening aldus: „Apollo en de Muzen storten tranen in zulk een overvloed, als vloeide er een geheele Hippokrene." — En dan is — daar men wel van „een zee van tranen" spreekt — de figuur niet al te hyper- bolisch te noemen. VONDEL VI. I 2 LIJKZANG OVER KASPER VAN BAERLE. Van tranen, op Apollo's zoon ; Apollo treedt zijn lauwerkroon 5 Met voeten, en verteert en smilt Tot water. Och ! wie paait, wie stilt Den vader, die, zoo rood beschreid, Zijn gouden stralen nederleit Om dien herboren Claudiaan? I0 Een God stort nimmermeer een traan, 't En zij om iemand van zijn bloed, Op Pindus' toppen opgevoed. Nu zwijgt de honigzoete tong Des nachtegaals, die eeuwig zong, I 5 En kwinkeleerde 't heele jaar ; Die harp, theorb en cymbelsnaar, En orgels mengde met zijn keel. Dees' Koopstad, die een lustprieel, Een Tempe scheen, vol zang en klank, 20 Begint te kwijnen, en leit krank Voorover op die koude zerk. Een zandkuil, een bekrompen perk Begrijpt dat groote lijk, Wiens faarn De wereld valt te klein, en adm 25 En leven schept uit 's Dichters stof; Waar eenig Rijk of Vorstenhof Hem eert voor zijne heldenmaat; Zoo lang hij luit of trommel slaat. Ons Holland mist zijn Zanggodes, 30 En Aristotels wijze les, En Hippokraat, en Cicero In 't eerie lijk. Helaas, hoe no6 Verliest een kenner zijn juweel ! Zoo valt 't eeste een graf ten deel. 35 Men houwe 'r, in een lauwerkrans, Dees' letters op, ten roem des mans : Hier sluimert Baerle nej7ens Hooft, Geen zerk hun glans noch vriendschaft dooft. 7. Den vader: Apollo. — 9. Dien herboren Claudiaan: Claudia- nus was een dichter, ten tijde van Theodosius. — x6, 17. H a r p, t h e orb en cymbelsnaar, en or gels: harp staat hier voor „Hebreeuwsche", theo rb voor „Grieksche", cymbel voor „Latijnsche", en orgel voor „Nederduitsche" melodieen, en de regel geeft te kennen, dat van Baerle in al die talen bedreven was. — 31. Hippo k r a a t: de beroemde genees- meester der oudheid. VREDEZANG. 3 Trtbepts ONDER DE REGEERINGE DER HEEREN GEERAART SCHAEP, GERBRANT PANKRAS, KORNELIS DE GRAEF, WOUTER VALCKENIER, Burgemeesteren to Amsterdam, AAN DE BURGER1J DERZELVE STEDE, U de Nederlandsche Leeuwen, In het strijdperk afgerecht, N Staken dit verwoed gevecht, En de gouden d'ijzeren eeuwen 5 Sluiten, past het, dat ons Y Deze blijdschap innewij ; Dat men 't Vredejaar eendrachtig Onder Schaep en Pankras vier', En De Graef, en Valckenier. I0 Amsterdam was nooit zoo krachtig Op gewonnen slag of stet, Als op d'inkomst van den Vree; Want men trof, na zooveel slagen, 't Wit van 't uitgetrokken zwaard, I 5 Nu Borgonje u vrij verklaart, En gij, op den Vredewagen, Roemt op Vrijheid, 't waardste pand Van 't verdadigd Vaderland. Neerlands Vrede schrijft nu wetten 20 Allen Vorstendommen voor, Licht ze veur, op 't heilzaam spoor, Met lantaarnen en trompetten. leder volge ons' Witte vlag, In het krieken van den dag. 25 't Hol en 't hongerig Europe is. Borgonje: men zij hierbij indachtig, dat de Koning van Spanje zijn recht op de Nederlanden — althans voor het grootste deel daarvan — ontleende van Maria, de laatste erfdochter van 't Bourgondische Huis; — en dat deze Gewesten onder Karel V een deel uitmaakten van wat men toen den Bourgondischen Kreits noemde. 4 VREDEZANG. Hijgt, met smerte en open mond, Naar 't gemeene vreeverbond, Afgepijnd van lange hope, Op den toevoer van dit land, 30 Voedster van zoo menig strand. Hoor de zeelién en matrozen Dansen op den waterstroom, En uw vloten, zonder toom, Dondren en kortouwen lozen, 35 Daar ze brommen op de ree, Tochtig naar de rijke zee. Zie de Batavieren trekked Naar een nieuwen Oceaan, Langs een nooit bezeilde baan, 40 Om meer werelden t' ontdekken, En to boren door een as, Zonder graadboog en kompas. Overvloed met vollen horen, Zwanger van gewas en schat, 45 Baart een wereld in uw Stad ; Op het steigren van haar toren, Daar 't gestarrent voor verschiet, Als het naar den grondbouw ziet. Teffens steigren land en erven 50 In waardij ; de Pais is mild, Dies verrijkt ze kunst en gild. Nering, leggende op haar sterven. Springt ten bedde uit, en ontluikt Met dat zij de teervlam ruikt. 55 Bouw nu zolders boven zolders. Leg de kelders in tiras. Spaar noch kranen, noch windas. Leg verdronken weide in polders. Maal het Haarlemsch meer tot land, 36. Tochtig: verlangende. — 46-48. Men had namelijk in Mei 1646 een aanvang gemaakt met het graven der grondslagen voor den nieuwen toren der verbrande St.-Katharijnekerk — welke toren de hoogste van 't geheele land had moeten worden : en op den 20 Juli 1647 was daarvan de eerste steen gelegd door Cornelis, den zoon van Burgemeester Backer. — De opbouw werd later — men weet niet om welke reden — gestaakt. De teervlam: de vlammen der teertonnen, welke men ter viering—54. van den gesloten vrede ontstoken had. Zie vs. 6o. — 56. Men ziet uit dezen regel, dat men toen in Amsterdam reeds druk bezig was aan 't leggen van cementen kelders. — 57. windas: zooals 't woord hier staat, zou men win das moeten lezen, (als ronda s), met den nadruk op de tweede letter- greep. — Even verkeerd als men heiblo k, sleeptou w, d r a a g b a a r uit- sprak. In al die woorden vordert de eerste sylbe den klemtoon voor zich'. VREDEZANG. 5 6o Nu de vette teerton brandt. Zie al 't platte land eens barnen, Op de grens en overal, Met een galm en dorpgeschal. Melker valt aan 't boterkarnen, 65 En oom Buisman vaart gerust Visschen op zijns buurmans kust. Laat den krijgsman dit benijden, En zijn hand slaan aan den ploeg, Zaaien, maaien, spade en vroeg : 70 Holland schept geen lust in strijden. 't Oorlog heeft te lang geduurd, Dat al 't Christendom bezuurt. Holland voelt zijn rug verlichten Van het lastig oorlogspak, 75 Scheurt den schuldbrief met gemak, Daar zoovele steen voor zwichten, En het stijft, met Amstels raad, Dus de zenuw van den Staat. Draag ons Viertal op uw handen, 8o 't Welk, als 't nutste Vredelid, Op 't gekruiste kussen zit, En 't Geweld schutte op zijn tanden, Dat den Landpais steuren kwam. Eer zij Gode en Amsterdam ! Op be i3rtbei ONDER DE GLAZEN IN DE OUDE KERK TE AMSTERDAM. E wapens tuigen u, wat Heeren Als Burgemeesters hier regeeren DNadat men Filips en de wet Uit hun regeering heeft gezet. II. In de Oude Kerk te Amsterdam bevonden zich, achter bet groote koor, twee beschilderde glazen, in 't eene waarvan het kronen van Filips den Schoone, 't welk de Nederlanden aan Spanje bracht, was afgebeeld. Wat op bet andere glas te zien was, is niet bekend. De Regeering liet het wegnemen en door een ander vervangen, waarop Philips IV werd voorgesteld, het Munstersch verdrag, waarbij de Nederlan- den voor vrij erkend werden, bezegeld overreikende. Hieronder kwamen de boven afgedrukte regels van Vondel te staan. Wat meer zuidwaarts werd een ander glas aangebracht en daaronder af- 61. B a r nen: vreugdevuren branden. — 64. Melke r: de boer. 6 OP DE VREDE. Philippus teekent met zijn handen, Het vreeverbond met zeven landen, En staat zijn recht en titel af; Dit tuigt het zegel, dat hij gaf. gouz&41115.111 AAN GERBRANT PANKRAS, JAKOB DE GRAEF, SYBRAND VALKONIER, PETER SCHAEP, DER BURGEMEESTEREN ZONEN EN NEVEN, EERSTE GRONDSTEENLEGGERS VAN' HET STADHUIS TE AMSTERDAM, onder het gezag derzelve Heeren, in 't Vredejaar, den 28sten van Wijnmaand.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages468 Page
-
File Size-