Biografie Bulletin. Jaargang 6 bron Biografie Bulletin. Jaargang 6. Werkgroep Biografie, Amsterdam 1996 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_bio001199601_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. III Biografie Bulletin 96/1 Biografie Bulletin. Jaargang 6 1 Wetenschap en biografie Ten geleide Jan Fontijn Vooraf De ‘Week van de biografie’ - in december 1995 georganiseerd door studenten van de Faculteit der Letteren (UvA) - haalde dagelijks Het Parool. Het was dan ook een bijzonder evenement: vijf dagen lang konden er lezingen en werkgroepen bezocht worden, er werden levendige debatten gevoerd en interviews afgenomen, films vertoond, en een Biografieprijs uitgereikt. Tot slot vierde de Werkgroep Biografie haar vijfjarig bestaan met het symposium ‘De boom der kennis’. De vijf spekers van deze dag vertegenwoordigden even zovele wetenschappelijke disciplines: Nelleke Noordervliet (literatuurwetenschap), Ellen van Wolde (theologie), Heleen M. Dupuis (ethiek), Frank Bovenkerk (criminologie) en René Diekstra (psychologie)1.. Iéts van de week kunt u proeven in deze aflevering van het Biografie Bulletin, een extra-dikke special met als thema ‘biografie en wetenschap.’ Samen met Arjen Fortuin, een van de drijvende krachten achter de ‘Week van de biografie’, selecteerde de redactie een aantal lezingen, die u in dit nummer aantreft.2. Jan Fontijn vroegen wij om zijn indrukken en commentaar. Toen ik ruim een jaar geleden voor het eerst van het plan van de studenten hoorde, realiseerde ik me dat in mijn studententijd zo iets niet mogelijk zou zijn geweest. Niet alleen waren toen in de sterk hiërarchische structuur van de universiteit dergelijke initiatieven van studenten een onmogelijkheid, maar ook kwam in die dagen de biografie als studieobject in de letterenstudie nauwelijks aan bod. Literatuur werd toen vooral als iets autonooms gezien, een wereld op zichzelf. Wie een gedicht of roman las en bestudeerde, lette vooral op de structuur en liet de relatie van het literaire werk met de sociale werkelijkheid en het leven van de schrijver buiten beschouwing. Ten opzichte van de subtiele ‘close reading’ van een tekst, was biografische informatie over een schrijver bijna iets vulgairs. In de neerlandistiek was de invloed van de op de tekst gerichte Amerikaanse ‘New critics’ en het tijdschrift Merlyn (1962-1966), dat vol stond met nauwkeurige analyses van gedichten en romans, erg groot. Bij mijn bijvakstudie geschiedenis werd ik voor het eerst echt geconfronteerd met de biografie. Ik volgde geboeid de werkcolleges van de Amsterdamse historicus Jacques Presser over autobiografie, dagboek en brieven. Voor die genres had hij de naam ‘egodocumenten’ bedacht. De Amsterdamse hoogleraar Jan Romein had eerder met zijn monografie De biografie uit 1946 belangstelling trachten te wekken voor de biografie. Dresden deed dat in 1956 met De structuur van de biografie. Schrijversbiografieën werden er gedurende de jaren zestig en zeventig in de faculteit der letteren nauwelijks gepubliceerd. Structuralisme (waar de auteur dood werd verklaard), literatuursociologie, receptie-esthetica waren toen in de mode. Hoe sterk die stroming tot in de jaren tachtig, ook buiten Nederland, was, blijkt onder andere uit een vaststelling van de literatuurwetenschapper en schrijver Malcolm Bradbury Biografie Bulletin. Jaargang 6 in 1988 dat in de academische wereld de biografie en speciaal de schrijversbiografie een uitdaging Biografie Bulletin. Jaargang 6 2 was, zelfs een provocatie. Ook toen nog hield de literatuurstudie zich meer met het schrijven, teksten en theorie bezig bezig dan met schrijvers en feitelijke documenten. Buiten de academische wereld echter kwam toen de biografie tot bloei. De sterk individualistische tendenzen in de maatschappij, gecombineerd met de steeds groeiende drang in de media om de mensen te verleiden tot persoonlijke bekentenissen bleken een uitstekende voedingsbodem voor de biografie. Pas de laatste jaren kreeg ook op de universiteit, en wel binnen de literatuurstudie en historische wetenschappen, de biografie veel meer aandacht. Er verschenen niet alleen goede schrijversbiografieën (men denke bijvoorbeeld aan de tweedelige biografie over de Antilliaanse schrijver Cola Debrot door Jaap Oversteegen, ooit redacteur van het tijdschrift Merlyn en hoogleraar literatuurwetenschap), maar ook theoretische beschouwingen over de biografie en egodocumenten. Het lijkt erop dat de biografie eindelijk als studieobject op de universiteit serieus wordt genomen. De week van de biografie is daarvan een bewijs. Het verrassende van het programma van deze week was voor mij de grote variatie van onderwerpen en methoden. Er waren lezingen en werkgroepen over de geschiedenis van de biografie, over de bronnen (dagboek, autobiografie, brief en interview), over verschillende soorten biografie, verklaringsmodellen, de psychoanalytische benadering, de ethiek, de bijzondere relatie van de biograaf ten opzichte van de held of heldin en over het verhalende karakter van de biografie. De grote variatie toonde aan hoe vruchtbaar het zou zijn de biografie een vaste plaats te geven in het programma van de studie letteren. Biografieën zijn wat vorm, inhoud en functie betreft, aan de ene kant betreft sterk gebonden aan de tijd en de cultuur waarin ze geschreven zijn, maar bouwen aan de andere kant voort op biografiemodellen van eeuwen her. Dit is heel goed te zien aan (auto)biografie in de middeleeuwse, Arabische literatuur, waarover Arie Schippers in deze aflevering schrijft. De classicus D. den Hengst toont dat bestudering van biografieën uit het verre verleden ons inzicht vergroot in de toenmalige cultuur. Zijn bijdrage geeft een haarscherp beeld van de biograaf Suetonius en van diens methode. Ook schenkt hij aandacht aan de wijze waarop in latere eeuwen Suetonius als voorbeeld werd genomen bij het schrijven van biografieën. Suetonius en in nog grotere mate Plutarchus hebben met hun biografieën tot in de negentiende eeuw niet alleen invloed kunnen uitoefenen op de biografievorm maar ook op het denken over mens en maatschappij. Verrassend was het voor mij te zien dat bij een bekend tekstgedeelte in het Oude Testament vanuit een biografisch standpunt nieuwe visies ontwikkeld kunnen worden. J.W. Wesselius, docent Hebreeuws en Aramees, analyseerde nauwkeurig de biografie van koning David en ging daarbij in op het opmerkelijke verschijnsel dat daarin alternatieve versies van een verhaal worden aangeboden aan de lezer. Ellen van Wolde, hoogleraar Oude testament en Hebreeuws in Tilburg, toont aan dat iedereen onderwerp kan worden van een biografie, zelfs God. Van Wolde signaleert, evenals Nelleke Noordervliet in haar bijdrage, een bekend probleem voor biografen: de spanning tussen tussen het ‘geleefde’ leven en het beschreven leven. In het geleefde leven is er de onzekerheid, de openheid van de toekomst. In het beschreven leven, de biografie, is die onzekerheid verdwenen; de toekomst is bekend. Taak van de biograaf is in het vertellen van het levensverhaal Biografie Bulletin. Jaargang 6 zoveel mogelijk de ruimte van het volledige leven te bewaren. De vraag alleen is: hoe doe je dat? De ro- Biografie Bulletin. Jaargang 6 3 manschrijfster Noordervliet hecht terecht veel waarde aan kleine details, die heel even licht werpen op de gebiografeerde en kleur geven aan het levensverhaal. In de laatste jaren is bij het bestuderen van de biografie veel aandacht geschonken aan het feit dat een biografie een verhaal vertelt. Dat verhaal kan op zeer verschillende wijze verteld worden. De biograaf maakt keuzes uit de vele feiten die hem ter beschikking staan, ordent die op zijn wijze en neemt ze op zijn persoonlijke manier op in zijn levensverhaal. Hoe persoonlijk dat kan zijn demonstreert Rosemarie Buikema in haar bijdrage over Alva Myrdal, winnares van de Nobelprijs voor de vrede in 1982. Ze laat zien hoe drie van Myrdals kinderen, een zoon en twee dochters, ieder op hun manier over hun moeder en hun eigen leven schreven en oordeelden. Een nieuw aspect in de theorievorming van de laatste jaren is de ontwikkeling van een poëtica van de biografie. Tot voor kort is in de theorie over de biografie meer aandacht gevallen op de wetenschappelijke kanten van de biografie dan op de literaire. In de poëtica van de biografie komt het verhaalelement, het taalgebruik, de stijlfiguren en andere compositorische elementen om het levensverhaal te vertellen en de lezer geboeid te houden aan de orde. Voor Buikema en anderen zijn vooral de theorieën van Hayden White van groot belang. Deze wees op de overeenkomsten tussen historische vertelteksten en fictie. Marjet Berendsen probeert in haar bijdrage aan de hand van een analyse van Katherine Franks biografie over Emily Brontë na te gaan welk inzicht een poëticale benadering verschaft en welke literaire vormgevingsprincipen er in de biografie zich voordoen. Zij constateert terecht dat een biografie formeel en inhoudelijk een combinatie is van wetenschappelijke verhandeling en literair verhaal en daardoor een dualistisch karakter heeft. Dit dualistische karakter wordt ook gesignaleerd in de lezing van een der beste Engelse biografen in Engeland, Richard Holmes. Voor Holmes, biograaf van onder anderen Shelley en Coleridge en in Nederland bekend als schrijver van Footsteps, is kenmerkend voor de biografie: ‘Invention marrying Truth’. In de biograaf worstelt het inventieve, scheppende instinct van de verhalenverteller met het ideaal van een historisch en objectief document. De biograaf
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages524 Page
-
File Size-