Memoires 1972-1973 Willem Oltmans bron Willem Oltmans, Memoires 1972-1973. Papieren Tijger, Breda 2004 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oltm003memo14_01/colofon.php © 2013 dbnl / Willem Oltmans Stichting VI Voor Loet Kilian Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 VII Inleiding De uitgever zond me de drukproef van dit deel Memoires uit 1972-1973. Ik lees er op nieuwjaarsdag 2004 in. Ik beleef opnieuw wat meer dan 30 jaar geleden gebeurde. Ik was toen 47-48 jaar. Ben nu 78-79. Vrijwel in het begin van deel 14 biecht ik, naar aanleiding van een incidentje om me heen, mijn misschien grootste zonde op als kind jegens mijn ouders. Ik herinner me, dat deze aantekening ook letterlijk in mijn dagboek stond. Bij het samenstellen van dit deel dagboek veel later, toen ik in Zuid-Afrika woonde, lang nadat mijn ouders waren overleden, voerde ik een discussietje met mezelf. Het was onvoorstelbaar slecht wat ik had gedaan, ook al was het een tijd van oorlog en schaarste. Was het nodig deze zonde zovele jaren later te vermelden? Het antwoord is een volmondig ‘ja.’ Heilige boontjes bestaan niet. Niemand legt een foutloos parcours af. Waarom pretenderen om een ongecensureerd dagboek te publiceren en tegelijkertijd de donkere zijden ‘ausradieren?’ Zelfbedrog schaadt op de eerste plaats hem, die zich van onwaarheid bedient. Terugkijkend op een dagboek dat in 1935 begon, concludeerde ik, ook toen ik nog zeer jong was, dat dergelijke notities hun waarde alleen behouden, wanneer een maximum aan eerlijkheid domineert. Ik schreef dan ook de rotte dingen op. Op De Horst hing boven mijn kinderbed een tegel die ik van Sint Nicolaas had gekregen, met de woorden: ‘Eet wat gaar is, drink wat klaar is en spreek wat waar is.’ Het zou een fataal advies worden, een leven lang. Een journalist, die de blote waarheid meldt, is in de 20ste eeuw onbruikbaar en min of meer ten dode opgeschreven. Hij roept tegenkrachten op, die hem levenslang als nog meetellende schrijver uitschakelen. En toch belandde ik in 1992 liever (met opgeheven hoofd) in de armenuitkering van Amsterdam, dan om ooit te heulen met de wolven in het bos ten koste van mijn zelfrespect. De les van mijn hele dagboek, ook na 50 jaar journalist te zijn geweest, zou moeten zijn, althans voor wie the happy ending in 2000 voor ogen staat met een overwinning op de staat, dat integer door het leven gaan uiteindelijk de victorie garandeert. Het maakt een levenswandel tot een ware pelgrimstocht. Hij, die dit voorbeeld op weg naar het einde volgt, zal ontdekken, dat men alleen dan Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 VIII met een gerust hart het hiernamaals, door Francois Rabelais (1490-1553) omschreven als ‘le grand peutêtre’, betreedt, wanneer men zichzelf op de dag des oordeels recht in de ogen kan kijken. Willem Oltmans, 1 januari 2004 Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 1 Amsterdam 27 maart 1972 Wanneer Peter op Tamerbos1 is, heb ik geen behoefte om me in mijn dagboek terug te trekken. Dan schrijf ik minder of niet. We bleven thuis en genoten van ons contact. Peter ziet er onwaarschijnlijk gezond uit. Hij is bruingebrand. Zijn blonde haar steekt mooi af. Hij is nu weer terug in Tilburg om twee examens (economie en geografie) te doen voor zijn atheneumdiploma. Telefoneerde vanavond met ambassadeur Anak Agung Gde Agung in Wenen, nadat hij van een officieel diner was thuisgekomen.2 Hij had, na ontvangst van mijn laatste brief die gebaseerd was op de informatie van de lobbyist Martojo, namelijk dat er wel degelijk een telegram van premier Harahap naar Genève was gegaan (dat Luns in handen had gekregen omdat het hem opzettelijk door de Indonesiërs was toegespeeld), nog eens door zijn mappen en papieren gebladerd. Het telegram dat het dichtste bij mijn nieuwste informatie kwam was een boodschap gedateerd op 1 februari 1956 aan delegatieleider en minister van Buitenlandse Zaken Anak Gde Agung van premier Burhanuddin Harahap. Het instrueerde het volgende: ‘U mag tot paraferen overgaan, als Nederland akkoord gaat met FINEC (de door Indonesië voorgestelde schuldenregeling) en wij tevreden kunnen zijn over Irian-Barat (Nieuw-Guinea)....’ Zou dit het telegram zijn dat Luns in handen had gekregen? De ambassadeur sprak wel tien minuten over de dramatische vergaderingen in Genève en het wankele kabinet dat hem dekking moest geven. ‘Ik heb vanavond nog eens alle telegrammen van die bijeenkomst doorgebladerd,’ aldus de ambassadeur. ‘Dus u is van een spelletje van Sumitro Djojohadikusomo3 niets bekend?’ vroeg ik. Het maakte op mij maar een aarzelende, zwakke indruk. ‘Voor mij komen die verhalen allemaal uit de koker van meneer Ernst Utrecht. Indien u dat zou publiceren zou ik u moeten te- 1 Onze naam voor Amerbos 205. 2 Het ging over de vraag of Joseph Luns had gelogen over de Conferentie van Genève 1955-1956. 3 Zie Memoires 1971-1972. Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 2 genspreken.’ Ik verzekerde hem dat ik me aan zijn bevestigingen en ontkenningen zou houden en dat ik met professor Utrecht over deze zaak geen contact onderhield. Ik ken mijn pappenheimers. Anak Agung voorspelde dat ik meer verrassingen in zijn komende boek zou aantreffen. Nauwelijks was ik van mijn werkkamer naar een etage hoger, mijn slaapkamer, gelopen of de heer Martojo telefoneerde me, ondanks het late uur. Ik was flabbergasted en zei: ‘Ik heb het juist over u gehad met ambassadeur Anak Agung.’ ‘Dat weet ik,’ antwoordde de man ook nog. Het kon niet anders dan dat niet alleen mijn gesprek met ambassadeur Anak Agung was afgeluisterd, maar dat deze Martojo ook in het kamp van ‘de vijand’ zat - wat me overigens nauwelijks meer verwonderde. ‘Natuurlijk ontkent Anak Agung het bestaan van het bewuste telegram van Harahap,’ vervolgde Martojo. Met wat denken de heren in Den Haag me, waarin te kunnen laten tippelen? 28 maart 1972 Geen oog dichtgedaan. Schrok wakker omdat ik droomde dat mam met een emotionele stem zei dat er iets was. Ik antwoordde dat ik direct zou komen, maar dat hoefde niet ‘want ik heb mijn vier kinderen bij me,’ was haar antwoord. Hierdoor lag ik nog langer wakker. Peter zei dat zijn moeder de Luns-affaire op de voet had gevolgd ‘en zij is trots op je.’ Henk Hofland schrijft nu televisiekritieken. Deze ademen zijn misselijke gemoedstoestand uit. Om 18.30 uur organiseerde Carel Enkelaar in zijn huis in Hilversum een meeting met een aantal medewerkers (en mij) om Gerard Croiset nog eens van A tot Z naar de moord in Dallas op JFK te laten kijken. ‘Voor mij,’ zei Gerard, ‘blijft de hoofdzaak de schutting op dat grasveldje vanwaar het beslissende dodelijk schot op Kennedy is afgevuurd en niet, zoals ze zeggen, vanuit dat gebouw waar Oswald zou hebben gezeten. Hij was er wel trouwens. De man, die de president eigenlijk heeft doodgeschoten leeft nog. Er zijn in het geheel vier schoten gevallen. Er waren op verschillende plaatsen moordenaars opgesteld. Ze schoten allemaal vanuit dezelfde richting. En ik zie ook weer die man met die vioolkist, waar een geweer in heeft gezeten,’ aldus Croiset. Hij vervolgde: ‘George de Mohrenschildt was de schakel tussen enerzijds de oliebaronnen en anderzijds de Cubanen.’ We vroegen hem opnieuw naar de eigenaar van de ranch waar hij Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 3 eerder van had gezegd dat daar het complot tegen JFK feitelijk in elkaar was gezet. Hij tekende de ranch, gaf aan waar paardenstallen waren en waar garages. Hij dacht echter dat een gedeelte van het JFK-complot in een hotel in Dallas was uitgedokterd. Hij sprak over een gezette man, die sigaren rookte. Maar hij handhaafde zijn mening dat de ranch bewoond werd door een van de voornaamste samenzweerders, die deze plaats meer als buitenverblijf gebruikte. Ik beschreef Sylvester Dason, de vriend van George de Mohrenschildt, die eveneens op een ranch woond, en die me al enige malen had uitnodigd. Deze informatie zei Croiset echter niets. Daarop toonde ik de beroemde foto van Lee Harvey Oswald met het geweer waarmee hij JFK zou hebben vermoord (en waar Life Magazine zoveel ophef over maakte). De foto zei Croiset opnieuw niets. Integendeel. Hij deelde mee dat het geweer waarmee Oswald werd gefotografeerd niet hetzelfde geweer is als waarmee JFK werd vermoord. De man die het dodelijke schot uiteindelijk afvuurde zou buiten Fort Worth in de bergen wonen. Gerard zette enkele kruisjes op de kaart, die we hadden meegebracht. Hij beschreef een blokhut en een kruidenierswinkel. Op de vraag of hij nu nog leefde, zei Croiset: ‘Man dat weet ik niet.’ Een Cubaan die ook had meegedaan woonde 11,5 kilometer verderop. Om er te komen moest je een riviertje oversteken. Hij was uitgesproken beslist over het aantal schutters, namelijk vijf. Twee van Willem Oltmans, Memoires 1972-1973 4 achteren, van de zijde van het Book Depositor, waarvan Oswald er een was en drie van de andere kant bij de schutting. Ik bracht het gesprek op Loran Hall, die ik in Californië had gefilmd en die 50.000 dollar had aangeboden gekregen als hij mee zou doen. Croiset: ‘Die Hall weet wie het wel heeft gedaan.’ De paragnost meende dat als we maar eenmaal de hut zouden kunnen vinden van de man die het dodelijke schot loste, we met zijn hulp ook andere gegevens boven water zouden kunnen krijgen. Bij verder doorvragen zei Croiset dat twee of drie van de schutters nog in leven waren. Er zaten zes man in het doodseskader, drie ervan waren dood. Zij waren vermoord. Een overleed in een huis en twee verloren hun leven op straat. Zij waren te loslippig geweest. We waren ook langdurig bezig geweest met Sylvester Dason. Croiset beschreef de man in detail. Hij was bijvoorbeeld nog niet zo lang geleden geopereerd aan de rechterkant van zijn buik.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages392 Page
-
File Size-