De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 bron De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3. Em. Querido, Amsterdam 2011 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_rev002201101_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. i.s.m. 7 [2011/2] Daan Stoffelsen Mijn kind 1 Het begint altijd met vragen. Bij mij tenminste. Ik weet niet of dat betekent dat ik een fase overgeslagen heb, of juist de rest van de wereld, maar vragen bepalen me, ze drijven me. Wat literatuur is, dat is er zo een, wat goed is, een andere, waarom ik, een derde. Misschien is twijfels een beter woord. Het mag bij vragen blijven, wat mij betreft. Dat de nieuwe verschijningsvorm van dit drie decennia oude tijdschrift zonder verantwoording of inleiding zou gaan, betreurde ik dan ook niet. Wij, de nieuwe redactie, waren niet van het manifest. Maar er waren wel antwoorden op de presentatie van het eerste nummer. Toen opende Gustaaf Peek de avond met een gedreven toespraak, die hij zo afsloot: Dit geloven we: wie goed leest, leeft beter. De wereld heeft schrijvers nodig die elke mogelijke gedachte kunnen vangen, en lezers die al die stemmen kunnen wegen. De Revisor erkent deze noodzaak. En het genot. Het pure plezier dat het juiste woord kan veroorzaken. Doe het maar eens, besta maar eens zonder taal. De Revisor zoekt naar schoonheid en moed en toewijding en kunst. We vragen lezers ons te vergezellen op deze tocht. Ja, dat willen wij. Maar wat willen we precies? Hoe dan? En in welke zin zijn we daarin anders dan al die andere tijdschriften die het beste De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 8 zoeken, hun best doen en hun lezers keer op keer voeden met hoogwaardige literatuur, met proza, poëzie en essayistiek van hoge kwaliteit? En wie zijn wij om dat te willen? Het klinkt als een minderwaardigheidscomplex, maar ik geloof niet dat het minderwaardig is, wel complex. Recensenten vroegen ons om duiding, om beginselverklaringen, principes en voorwoorden, ik heb slechts een wedervraag, en een tijdelijk antwoord. Een persoonlijk antwoord, voor nu. 2 Wij waren niet van het manifest, schreef ik, maar ik bedoel: ik was niet van het manifest. Een manifestatio, dat is Latijn voor (1) een bekendmaking, een openbaring. Een (2) verschijning ook, en (3) duidelijkheid. Jezus manifesteerde zich. Ik heb niets bekend te maken, en wat ik bekend te maken heb is niet van belang of al bekend. Ik heb niets te openbaren. En als ik het eens doe, dan sla ik bijna direct weer aan het twijfelen. Ik las een boek, ik schreef erover, leverde mijn recensie in, ging iets anders lezen, en nu, nu het stuk in de krant staat, weet ik dat ik heel andere dingen had moeten zeggen. Mijn perspectief is veranderd, en doet dat continu, van alle zekerheden die ik heb, bouw ik de helft simultaan op, de andere af. Het enige overstijgende, vaste is die twijfel. Verklaart dat mijn allergische reactie op de betweters? Ik zou Alessandro Baricco's De barbaren maar eens moeten lezen, werd mij gezegd. En inderdaad, er zit wat in, in zijn analyse van de verplatting van de wereld. Als de boekenwereld een ei is, dan is rond het klassiek literaire eigeel veel eiwit. Maar die toon: Zullen we proberen te begrijpen waaruit dat eiwit bestaat? Ik heb er wel een idee van. Het eiwit bestaat uit boeken die geen boeken zijn. Het merendeel van de mensen die vandaag de dag De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 9 boeken kopen, zijn geen lezers. Als je het zo hoort, klinkt het als het gebruikelijke gezeur van de conservatieveling die hoofdschuddend blijk geeft van zijn afkeuring (in feite is het de vertaling van de slogan ‘de mensen lezen niet meer’). Maar ik wil je vragen om de zaak op een intelligente manier te benaderen... Ik ben de kamer al uit gelopen. Het is een redeneertrant die zich boven het publiek stelt, baadt in zijn eigen gelijk, geniet van zijn gelijk, het doet zonder argumenten, en alles op een toon alsof ik een kind ben. 3 Was ik nog een kind toen ik afstudeerde? Mijn scriptie ging over Orestes' wraak op zijn moeder in drie Griekse tragedies, over karaktertekening en handeling, en even was ik mijn eerbied voor het Grieks en mijn nervositeit om te schrijven kwijt. Ik schreef door. Het werd een toneelstuk voor de studievereniging, met Orestes als hoofdpersoon. Niet die van Aischylos, niet de ridder, recht-door-zee, zeker, vastgeroest in een religieus kader dat weliswaar niet zijn eigen gelijk was, maar toch loodzwaar. Die van Euripides werd het, de twijfelende, het mietje, met dit verschil, dat mijn Orestes blééf twijfelen, en niemand vermoordde - tot algemene, hoopte ik, hilariteit. Het is opgevoerd, er is gelachen. Mijn eerbied en nervositeit zijn teruggekomen. (Is het bekennen van bescheidenheid ook een manifestatie?) 4 Verklaart die eigen onzekerheid ook mijn ergernis over de zelfverzekerde inleidingen van oudere nummers van dit tijdschrift? Ik heb er wel een idee van. Toen ging het nog met de ondertitel Letterkundig tijdschrift voor Nederland en Vlaanderen, wat ooit een neutrale en juiste term was, maar inmiddels een academische bijklank heeft. Mijn beste vrienden zijn letterkundigen, en ik kom graag in universitaire De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 10 bibliotheken, maar de term brengt kasten vol onaangeroerde boeken, oud stof en de echo's van te lege collegezalen met zich mee. Letterkundig, dat is plichtmatig, dogmatisch en weinig levendig. Als ik dan de vorige redactie zie reageren op een aanval door De Contrabas op moralistische standpunten, dan zie ik vooral de stelligheid, de vooringenomenheid: Zonder cynisme kunnen we stellen dat literatuur ons heilig is - uiteraard in het volle besef van de vooronderstellingen van die uitspraak (wat is literatuur? wat is heilig?). De redactie neemt elke keer een tamelijk elitair en tot nu toe onaangevochten standpunt in over wat ‘literatuur’ is. En niet het voorbehoud. Noodzaak, schoonheid, moed, toewijding, en heiligheid - grote woorden, lege plaatsen, naar eigen inzicht in te vullen. Literatuur met een Orestes zonder vuile handen, of, als we Jezus er niet buiten willen laten, literatuur als de graalmythe. 5 Ik heb geen bezwaar tegen die mythe, wel tegen zulke vooronderstellingen, tegen de zekerheid en de doelgerichtheid. Ik heb bezwaar tegen de pretentie, tegen de vooringenomenheid, tegen de mythologisering van literatuur lezen en schrijven. In de praktische uitvoering van onze redactionele taken zijn de redactieleden van De Revisor van het paard gestapt. Bloedvlekken op het hoofse kostuum, ogen op de grond, niet op de hemel gericht, gaan we met grote stappen door de modder, op zoek naar zandkastelen en veldboeketten. Dat is niet volgens plan, en niet naar een programma, dat is een plaatsvervanger voor een antwoord. Het verhoudt zich niet tot elitair of onbevochten, het is stap voor stap persoonlijk. De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 11 6 Toen mij een tijdje geleden gevraagd werd waar ik over zou schrijven in dit nummer van De Revisor, zei ik: onbevangenheid. Ik wilde een lofrede schrijven op de naïviteit, op de open blik, en het gebrek aan frons en brom bij mijn collega's is een belangrijke reden dat ik dit stuk ondanks twijfels schrijf. Hun houding is misschien te verklaren uit het feit dat dit een redactie is van jonge vaders (en mijzelf), mannen die dagelijks zien dat het bestaat, het alles voor het eerst leven en lezen. Alles, zonder ‘alsof’, geen metafoor, geen romantisch ideaal. Want voor volwassen mannen die boekenkasten verstouwd hebben en niet zelden de marges en de schutbladen volgeklad hebben met verdiepende aantekeningen, dwarsverbanden, intertekstualiteit, inzichten in hun eigen genialiteit, voor mensen die met het potlood in de hand boeken lezen na de krant en met de radio aan, een zoveelste dag, weer een jaar verder, vandaag beter weer, vanmiddag trekken de wolken weg, maximumtemperatuur 22 graden in het binnenland, welk binnenland, volgende pagina, voor zulke lezers is onbevangenheid een godsonmogelijkheid, een mythe. Geen ridder, maar een kind - dat is de mythe waaromheen dit essay geschreven zou worden. Ja, meneer Baricco, ik wíl een kind zijn. 7 Ik ben een kind geweest, maar hoe, waar, wanneer, ik herinner het me niet meer. Gelukkig zijn er foto's en verhalen, en er zijn boeken. Heel veel boeken. Willy Vandersteen was er, en Hergé, meneer Dick Laan en Annie M.G. Schmidt, P. Nowell en Tonke Dragt, Thea Beckman en Aidan Chambers. Alles door elkaar, alles is goed, niets is genoeg, het kind als omnivoor, als Koekiemonster dat altijd nog wel een koekje lust, het vorige al vergeten is als hij het volgende ziet, al was het maar omdat ze bij hem altijd net de ingang tot de slokdarm missen. De Revisor. Halfjaarboek voor nieuwe literatuur 2-3 12 Ik ken de omslagen, herken de namen, nog een enkel verhaal, maar hoe het nu ook weer zat met Tiuri en die Brief voor de koning? Alleen hierom al kijk ik ernaar uit ook een jonge vader te worden, om een reden te hebben om te herlezen. Wie heeft dat ook weer gezegd, dat herlezen herinneren is? Wie niet? 8 Zonder herinneren is er niets, zonder vergeten zijn er geen vragen. Mijn kinderboeken leende ik bij een christelijke openbare bibliotheek en als in een dorp het algemene zo bepaald wordt door het bijzondere, dan ontkom je bijna niet aan schoolgaan op een protestants-christelijke basisschool. Daar begon elke maandagochtend met het opzeggen van een uit het hoofd geleerde psalm. Ik had daar een uiterst effectieve methode voor: twaalf maal uittypen, zo doorstond ik elke overhoring.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages335 Page
-
File Size-