Onderzoek luchtkwaliteit RijnGouwelijn - Oost Bestaand Spoor Opdrachtgever ProRail, Infraprojecten cluster Grote Projecten ir. H. van Veen Movares Nederland B.V. Auteur dr. H. Stuit Kenmerk BO-HS-090020072 - Versie 1.0 Utrecht, 8 april 2010 Vrijgegeven 2010, ProRail. All rights reserved. No part of this edition may be reproduced, stored in an automated database or published in any form or by any mean, electronic or mechanical, including photo-copying and recording, without permission in writing from ProRail. Original maker of this work is Movares Nederland B.V. Samenvatting De plannen voor RijnGouwelijn betreffen de realisatie van een hoogwaardige lightrailverbinding tussen Gouda, Leiden en de kust bij Katwijk en Noordwijk. Het project RijnGouwelijn-Oost (RGLO), dat ProRail voor de provincie Zuid-Holland uitvoert, betreft het deel van Gouda tot een nieuw te bouwen opstelterrein bij Zoeterwoude. Dit rapport beschrijft de effecten ten aanzien van luchtkwaliteit. Deze effecten hangen samen met het goederenvervoer. De goederenwagons worden namelijk getrokken door locomotieven met dieselmotoren. De reizigerstreinen zijn elektrisch en leveren geen significante bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er zijn twee redenen waarom er effecten op de luchtkwaliteit te verwachten zijn: 1. Daar waar het spoor wordt verdubbelt (Alphen aan den Rijn – Hazerswoude Rijndijk) komen de goederentreinen dichter bij de omliggende woningen te rijden. 2. ProRail houdt in de prognose rekening met een extra goederentrein op werkdagen (heen- en terug) tussen Alphen aan den Rijn en Gouda en de eventuele komst van een goederentrein op werkdagen (heen- en terug) tussen Alphen aan den Rijn en Leiden. Deze effecten zijn in dit onderzoek beschouwd. Daaruit blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de normen. BO-HS-090020072 /vrijgegeven / versie 1.0 1/21 Inhoudsopgave 1.1 Aanleiding 3 1.2 Luchtkwaliteit 3 1.3 Leeswijzer 3 2 Wettelijk kader 4 2.1 Toetsingskader luchtkwaliteit 4 2.2 Toetsingslocaties 6 2.2.1. Standaard toetsingslocatie 6 2.2.2. Toepasbaarheidsbeginsel 6 3 Beschrijving Situatie 8 4 Aanpak en uitgangspunten 11 4.1 Keuze toetsingskader NIBM 11 4.2 Richtlijnen berekeningen 11 4.3 Onderzochte situaties 11 4.4 Spoorgegevens 11 4.4.1. Spoorgebruik 11 4.4.2. Treinintensiteiten 12 4.4.3. Emissiefactoren lucht 12 4.5 Omgeving 14 4.5.1. Rekenpunten 14 4.6 Overige uitgangspunten berekening 14 4.6.1. Modelkeuze 14 4.6.2. Achtergrondconcentraties lucht 16 5 Resultaten 17 6 Conclusie 19 BO-HS-090020072 /vrijgegeven / versie 1.0 2/21 Inleiding 1.1 Aanleiding De plannen voor RijnGouwelijn betreffen de realisatie van een hoogwaardige lightrailverbinding tussen Gouda, Leiden en de kust bij Katwijk en Noordwijk. Het project RijnGouwelijn-Oost (RGLO), dat ProRail voor de provincie Zuid-Holland uitvoert, betreft het deel van Gouda tot een nieuw te bouwen opstelterrein bij Zoeterwoude. De exploitatie van de lijn zou een negatief effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit. Deze zorg is aanleiding tot het uitvoeren van een onderzoek om deze effecten te kwantificeren. 1.2 Luchtkwaliteit Dit rapport beschrijft de effecten ten aanzien van luchtkwaliteit. Deze effecten hangen samen met het goederenvervoer. De goederenwagons worden namelijk getrokken door locomotieven met dieselmotoren. De reizigerstreinen zijn elektrisch en leveren geen significante bijdragen aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Er zijn twee redenen waarom er effecten op de luchtkwaliteit te verwachten zijn: 1. Daar waar het spoor wordt verdubbelt (Alphen aan den Rijn – Hazerswoude Rijndijk) komen de goederentreinen dichter bij de omliggende woningen te rijden. 2. ProRail houdt in de prognose rekening met een extra goederentrein op werkdagen (heen- en terug) tussen Alphen aan den Rijn en Gouda en de eventuele komst van een goederentrein op werkdagen (heen- en terug) tussen Alphen aan den Rijn en Leiden. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 is het wettelijk kader voor luchtkwaliteit in algemene zin weergegeven. Hierin zijn de 2 verschillende wijzen van toetsing toegelicht en zijn de wettelijke grenswaarden aangegeven. Hoofdstuk 3 beschrijft het projectgebied en de toekomstige situatie. In hoofdstuk 4 is de aanpak beschreven en de gehanteerde uitgangspunten voor de berekeningen. Voor de onderzochte situaties zijn de spoorgegevens de omgeving en de uitgangspunten voor de berekeningen beschreven. De resultaten staan in hoofdstuk 5 weergegeven. Tenslotte zijn in hoofdstuk 6 de conclusies opgenomen. BO-HS-090020072 /vrijgegeven / versie 1.0 3/21 2 Wettelijk kader 2.1 Toetsingskader luchtkwaliteit De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007). Omdat titel 5.2 van deze wijzigingswet handelt over luchtkwaliteit, staat de nieuwe titel 5.2 bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’ (Wlk). Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden en vervangt het ‘Besluit luchtkwaliteit 2005’. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijnen voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen de volgende AMvB’s en Ministeriële Regelingen: Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007); Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007); Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007; rectificatie SC 237, 2007); Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 136, 2008; SC 245, 2008; SC 53, 2009); Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007); Besluit gevoelige bestemmingen (StB 14, 2009). Berekeningen worden uitgevoerd conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit, voor de plansituatie het eerste kalender jaar na de realisatie en een doorkijk naar de toekomst van 10 jaar na realisatie. De wettelijke toetsing aan de luchtkwaliteit verloopt via twee mogelijke routes. Stap 1: Levert de bijdrage van het plan (ten opzichte van de autonome ontwikkeling) een “in betekenende mate” verslechtering op van de luchtkwaliteit? Stap 2: Als er sprake is van een “in betekenende mate” verslechtering op van de luchtkwaliteit, is er dan in de plansituatie sprake van overschrijding van de grenswaarde? Stap 1 : Bijdrage “niet in betekenende mate” Op basis van de Wlk zijn plannen die niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden (Art. 5.16, lid 1 sub c). Hiervoor wordt wettelijk een NIBM-grensi gehanteerd van 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Dit betekent dat voor NO2 en PM10 planbijdragen zijn toegestaan van maximaal 1,2 μg/m³. Een planbijdrage betreft het verschil van de situatie met en zonder plan. Voor een NIBM-toetsing kan volgens de Nota van Toelichting bij het Besluit NIBM (p.7) het onderzoek worden beperkt tot NO2 en PM10 , omdat de kans op overschrijding voor deze stoffen het grootst is en voor andere stoffen speelt overschrijding niet of vrijwel niet. BO-HS-090020072 /vrijgegeven / versie 1.0 4/21 Stap 2: Toetsing op individueel projectniveau Plannen waarvan niet aannemelijk gemaakt kan worden dat ze NIBM zijn, moeten individueel getoetst worden aan de Wlk. In de Wlk zijn normen (grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels1) voor concentraties van stoffen in de buitenlucht opgenomen. De Wet geeft normen voor zeven stoffen, te weten zwaveldioxide (SO2), stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden (NOx), zwevende deeltjes (fijn stof, afgekort PM10), benzeen (C6H6), koolmonoxide (CO) en lood (Pb). De bijbehorende grenswaarden uit de Wlk zijn in tabel 1 opgenomen. De Wlk-normstelling (zie tabel 1) betreft voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) naast een toetsing van de jaargemiddelde toetsingswaarde, ook een toetsing van een termijngemiddelde waarde, die een aantal maal per jaar mag worden overschreden. Welke grenswaarden het meest kritisch zijn volgt uit de statistische relatie tussen het jaargemiddelde concentratie en de piekconcentraties2. Voor stikstofdioxide ligt de jaargemiddelde waarde veelal kritischer dan de uurgemiddelde waarde. Het uurgemiddelde stikstofdioxide wordt in de Nederlandse situatie niet of nauwelijks overschreden. Voor fijn stof is echter de etmaalgemiddelde toetsingswaarde kritischer dan het jaargemiddelde toetsingswaarde. Tabel 1. Grenswaarden op basis van de Wlk. Stof Grenswaarde Toetsingsperiode 1) NO2 40 μg/m³ Jaargemiddelde (stikstofdioxide) 200 μg/m³ 1) Uurgemiddelden, mag max. 18x per kalenderjaar overschreden worden 2) CO 10.000 μg/m³ 8 uurgemiddelde (koolmonoxide) 1) C6H6 5 μg/m³ Jaargemiddelde (benzeen) SO2 125 μg/m³ 24 uurgemiddelden, mag max. 3x per kalenderjaar overschreden (zwaveldioxide) worden 350 μg/m³ Uurgemiddelde, mag max. 24x per kalenderjaar overschreden worden PM10 40 μg/m³ Jaargemiddelde (fijn stof) 50 μg/m³ 24 uurgemiddelden, mag maximaal 35 maal per kalenderjaar overschreden worden. 1) Grenswaarde waar uiterlijk in 2010 aan voldaan moet worden 2) Alleen geldig voor wegen met intensiteiten van ten minste 40.000 motorvoertuigen per etmaal Wanneer de grenswaarden en plandrempels uit de Wlk worden overschreden op een locatie, zijn maatregelen vereist. Bij een lichte verslechtering is compensatie met een maatregel mogelijk via de saldobenadering (Wlk; art. 5.16, lid 1 sub b2). De eisen die aan de saldering gesteld worden zijn opgenomen in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007. 1 Alarmdrempels zijn bedoeld voor acute overschrijdingssituaties (bijvoorbeeld door calamiteiten of meteo- omstandigheden)
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages21 Page
-
File Size-