Memoires 1959-1961 Willem Oltmans bron Willem Oltmans, Memoires 1959-1961. In den Toren, Baarn 1988 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/oltm003memo04_01/colofon.php © 2013 dbnl / Willem Oltmans Stichting 6 Voor mejuffrouw Gertrude Buringh Boekhoudt 26 juli 1945 Be true to the highest within thee. Met de allerbeste wensen van je G. Buringh Boekhoudt. Opdracht in: Stefan Zweigs Die Augen des ewigen Bruders. Willem Oltmans, Memoires 1959-1961 7 Inleiding Steeds weer wordt mij gevraagd, waarom ik deze mémoires publiceer. Hoe verder ik met bewerken van mijn aantekeningen kom - ik ben met deel V bijna gereed en nader 1962 - hoe meer ik me aangemoedigd voel om verder te gaan. De twee voornaamste facetten van deze notities zijn: de publieke en historische observaties enerzijds en de psychologische en persoonlijke ervaringen anderzijds. Critici brengen altijd weer tegen dagboeken het afgezaagde argument in stelling, dat herinneringen niet ‘de’ waarheid zijn, maar ‘een’ waarheid. Dat mag waar zijn. Maar daar staat tegenover, dat de dagboekschrijver met oneindig veel meer accuratesse over het verleden bericht, dan hij, die op het notoire geheugen af gaat. In het geval van deze mémoires werd over een periode van vijftig jaar uitzonderlijk gedisciplineerd geschreven. Eerst als schooljongen en student, zoals deel I van 1925-1953 aangeeft, maar na 1953, toen ik journalist was geworden, veel meer als waarnemer, als correspondent van het leven binnen en buiten mezelf. Vooral in deel V, dat het jaar 1961 beslaat, en ik nauw betrokken was bij de kwestie Nieuw-Guinea, zoals deze zich achter de schermen afspeelde, doken details en gesprekken op, die waar zijn, omdat ze werden opgeschreven toen zij werden gevoerd, en die om die reden ongetwijfeld historische waarde hebben. Bovendien, wanneer specialisten meningen zijn toegedaan, zoals de achterzijde van dit boek vermeldt, geeft dit de burger moed. Zo schreef dr. Maarten Schneider mij einde 1987 over dagboeknotities rond de brandende kwestie Suriname, zoals deze die dagen in de ‘Haagse Post’ waren verschenen. Dr. Schneider was eens mijn leraar Nederlands aan het Baarns Lyceum, later directeur van de Rijks Voorlichtings Dienst en tenslotte hoogleraar perswetenschappen te Amsterdam. ‘Mij lijken jouw dagboeknotities (in de H.P.) uit een oogpunt van feitelijke, maar toch ook persoonlijke documentatie - feit en persoon zijn tenslotte onscheidbaar - een nuttige bijdrage te zijn voor allen, die een definitieve oplossing ter harte gaat, en wel hoe eerder hoe beter.’ Uiteraard zal ik de werkelijke achtergronden van mijn nauwe betrokkenheid in 1987 bij het Surinaamse drama pas in de einde der Willem Oltmans, Memoires 1959-1961 8 negentiger jaren of begin tweeduizend kunnen weergeven, wanneer ik hopelijk de notities over deze cruciale periode in definitieve vorm zal kunnen beschrijven in Mémoires - ik schat - deel twintig. Op dit moment wil ik, naast de uitgever, één persoon in het bijzonder danken voor het gereed maken en begeleiden van de eerste vier delen van mijn dagboeken, namelijk de voormalige directeur van uitgeverij Bosch & Keuning, Aize de Visser, die met eindeloos veel geduld zoveel mogelijk slordigheden of onnederlandse zinswendingen heeft bijgeslepen. Na dertig jaar voornamelijk in het buitenland en de V.S. te hebben gewoond, ben ik niet alléén steeds meer in het Engels gaan denken, maar vooral ook gaan schrijven, met alle nadelige gevolgen voor het zuivere gebruik van het Nederlands vandien. Maar hier ligt dus ook niet mijn prioriteit. Men heeft wel eens gezegd dat dagboeken onbetrouwbaar zijn, omdat mensen die publiekelijk liegen dit ook privé zouden doen. Volgens deze stelling zou liegen dus 's mensen tweede natuur zijn. In mijn dagboeken of in de weergave ervan onderneem ik een uiterste poging om juist de externe en de interne dialoog zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen, en vooral naar buiten niet te verzwijgen, wat in bepaalde gevallen misschien beter niet aan de dag had kunnen komen. Ik probeer het ijzeren gordijn tussen binnen- en buitenwereld zo hoog mogelijk op te trekken. december 1987 Willem Oltmans, Memoires 1959-1961 9 New York 14 mei 1959 (dagboek) Kew Gardens, Long Island Reisde naar Baltimore, Maryland om een lezing te geven voor de ‘Woman's Club van Roland Park’. Honorarium 150 dollars. Ik voer onder de vlag van correspondent voor het weekblad ‘Vrij Nederland’ bij de Verenigde Naties. Maar zelfs dat werd me niet door de Nederlandse overheid gegund.1. Den Haag maakte zelfs gebruik van de diensten van collega Paul Sanders van ‘Het Parool’ om mij naar den brode te staan. Sanders had zich actief ingezet om te voorkomen dat ik erkend zou worden door de U.N.C.A. (United Nations Correspondents Association). Dus nauwelijks van een reis naar Europa met Frieda teruggekeerd - waarbij we twee maal door president Sukarno in Kopenhagen werden ontvangen2. - laaide de ‘frische, fröhliche Krieg’ met Buitenlandse Zaken weer op als nooit te voren. Ik ging mijn nood klagen bij Bernard Person3., de correspondent van het ‘Algemeen Handelsblad’ in New York, die mij mede had voorgedragen voor het lidmaatschap van de U.N.C.A. Maar ook Person scheen nu uit een ander vaatje te tappen. Hij had met de ambassadeurs J.H. van Roijen (Washington) en C.W.A. Schurmann (New York) over mij gesproken. ‘Ze zeggen me,’ aldus Person, ‘Hij heeft het volste recht een andere mening te hebben, maar hij mag zich niet in het buitenland tegen de regeringspolitiek keren, that is not done.’ Ik antwoordde: ‘Ze kletsen maar wat. Ik keerde me in een Adres aan de Staten Generaal bij het parlement tegen de regeringspolitiek. Maar ik werd voor landverrader uitgemaakt.4. Luns zond de B.V.D. naar mijn drie opdrachtgevers, de “N.R.C.”, het “Vaderland” en het “Handelsblad” en ik werd ontslagen. Daarna werd een intensieve campagne bij “Vrij Nederland” gevoerd. 1. Alle details werden in voorgaande delen gegeven. 2. Zie Deel III, Memoires: 1957-1959. 3. Zie voorgaande delen. 4. Door o.a. “De Telegraaf”; zie Deel II, Memoires: 1953-1957. Willem Oltmans, Memoires 1959-1961 10 Men zwaaide met zogenaamde vertrouwelijke rapporten over privé verwikkelingen5., inbegrepen mijn vriendschappen met jongens en zond die, daar heb ik de bewijzen van, rond naar ambassades. En nà dus mijn arbeid als journalist in Nederland onmogelijk te hebben gemaakt, zou ik Den Haag thans verplicht zijn om over dat beleid in het buitenland te gaan liegen? Sorry,’ zei ik tegen Person, ‘het landsbelang staat op het spel in Indonesië. No way!’ Hij antwoordde: ‘Pech dat ze niet naar je willen luisteren, maar je kunt je eigen regering niet in het buitenland becritiseren.’ ‘Heb je wel eens gehoord wat Jean Christophe eens heeft gezegd?’ zei ik. ‘En attaquant les Français corrompus, c'est la France que je défends.’ Ik verweerde me en schreef brieven naar leden van de Raad van Bestuur van ‘Het Parool’, o.a. mr. P. Sanders te Rotterdam, naar mijn advocaat, mr. J.C.S. Warendorf en naar hoofdredacteur dr. P.J. Koets. Deze antwoordde glashard6., dat hij bij zijn correspondent in New York, Paul Sanders, inlichtingen had ingewonnen, ‘en zij hebben mij geen enkele aanleiding gegeven ter zake verder enigerlei stap te ondernemen.’ De (heren) speelden onder één hoedje. Mijn positie als journalist in de V.S. werd nu dus niet alléén door de overheid ondermijnd, maar een collega-journalist probeerde een wit voetje te halen7. door aan deze sabotage mee te doen. Ik beklaagde me bij Emile van Konijnenburg, die me te hulp kwam. Hij schreef, ‘Waarde Oltmans, (dagboek) Had een zéér interessante lunch met de heer P.M. Smedts. Ten aanzien van jezelf zat hij eigenlijk omhoog met het volgende (dit beslist onder ons natuurlijk): je hebt een artikel in een Amerikaanse krant geschreven, waarbij je hebt vermeld “correspondent van Vrij Nederland”. Gezien de strekking van het betreffende stuk niet overeenstemde met de policy van V.N., is dit echt verkeerd gevallen. Dezer dagen zal de heer Smedts je schrijven. Naar ik meen ligt het wel in zijn bedoeling een of andere regeling met je te treffen op een zodanige wijze, dat de zaak niet uit de rails kan lopen. Dat ik een duit in het zakje heb gedaan, is je stellig wel duidelijk...’8. 5. Alle details staan in de drie voorgaande delen dagboeken. 6. Brief van 19 mei 1959. 7. Vice-president van de K.L.M. en motor achter de groep-Rijkens (zie ook voorgaande twee delen). 8. Brief van 22 mei 1959. Willem Oltmans, Memoires 1959-1961 11 Sukarno was in Italië. Hij bracht ook een bezoek aan paus Johannes XXIII, die een uitnodiging om Indonesië te bezoeken aanvaardde. Ook mr. G.B.J. Hiltermann had zich naar Rome begeven om Sukarno te ontmoeten. Later begreep ik, dat hij tevergeefs een groot aantal dagen had geantichambreerd en niet was ontvangen, met desastreuze gevolgen op de Hiltermann-‘berichtgeving’ ten aanzien van de Indonesische leider. Er lagen bij thuiskomst stapels brieven, zoals van de voormalige Amerikaanse ambassadeur in Djakarta, Hugh S. Cumming Jr., van Walter S. Robertson, staatssecretaris in Washington voor zuidoost-aziatische aangelegenheden, van de Indonesische ambassadeur in Ottawa, Lambertus Palar, en vele anderen. Ik schreef een brief aan kolonel J.J.C. baron Taets van Amerongen, de commandant van het Regiment van Heutsz, in een poging voor Martin Portier9. een woning in Amsterdam te krijgen, nu hij van Alkmaar naar de kazerne in de hoofdstad was overgeplaatst. 18 mei 1959 (dagboek) Vertrouwelijk gesprek met oud-premier dr. Ali Sastroamidjojo, in diens kantoor van de permanente missie van Indonesië bij de U.N.O. Ik sneed eerst het onderwerp aan van het boek dat ik over Bungkarno wilde schrijven. ‘Het moet een gedegen boek zijn,’ antwoordde hij, ‘gebaseerd op de werkelijke levensgeschiedenis van onze leider. Er zijn over Nehru en Nasser ook boeken verschenen, sommige met duidelijke kritiek.
Details
-
File Typepdf
-
Upload Time-
-
Content LanguagesEnglish
-
Upload UserAnonymous/Not logged-in
-
File Pages363 Page
-
File Size-