Zoetwatermossels zijn schoon-watermossels

W. J. WOLFF.

In het kader van het vastleggen van de hui­ de Nieuwe , het , dige verspreiding van dieren in het Delta­ de Biesbosch, de , de , gebied vóór de Deltawerken daar grote het en de Maas tot bij 's Her- veranderingen te weeg brengen, werd door togenbosch. In het gehele gebied ten noor­ de afdeling Deltaonderzoek van het Hydro- den van de dikke lijn op het kaartje vingen biologisch Instituut te Yerseke ook de ver­ wij echter slechts bovengenoemde twee spreiding van zoetwatermossels in Zuidwest- mossels, terwijl wij ten zuiden ervan er hon­ Nederland bekeken. derden bemachtigden. De lijn op het kaart­ Het ligt voor de hand dat bij een intensief je is de scheiding tussen de invloedsferen onderzoek vele nieuwe vindplaatsen van van het Rijn- en het Maaswater. verschillende soorten ontdekt zullen worden, Hoewel de collecties van onze grote musea hetgeen ook inderdaad het geval was (2). er getuigenis van afleggen hoe rijk vroeger Minder hadden wij echter verwacht dat zo het stroomgebied van de Rijn aan zoetwa­ vele van vroeger bekende vindplaatsen he­ termossels is geweest, is daar nu vrijwel den ten dage geen levende zoetwatermos­ niets meer van over. De enige twee zoet­ sels meer opleveren. Voor de delen van het watermossels die we vonden, waren twee Deltagebied die in de oorlogsjaren en tij­ Stroommossels (Unio tumidus). Eén exem­ dens de stormramp van 1953 met zout en plaar werd helemaal achterin het Kooigat, brak water overstroomd zijn geweest, is dit een zijarm van de tussen de natuurlijk niet verwonderlijk. Wij vonden grienden en rietvelden bij Rhoon, gevon­ daar de laatste jaren nog steeds geen enkele den, terwijl een tweede exemplaar werd aan­ zoetwatermossel. getroffen in het Gat van de Kleine Hil, een kreek in de Brabantse Biesbosch die onder Een tweede gebied echter waar de zoetwa­ invloed van het Rijnwater staat (1). Hier termossels vrijwel geheel verdwenen bleken echter ook ver van de monding van de te zijn, is het stroomgebied van de Rijn. Wij kreek. Een derde levende Sroommossel in visten daar met een zg. oesterkorretje, dat het gebied van de Rijn werd vanaf de oe­ op de Yersekse oesterbanken gebruikt wordt ver verzameld in de Bakkerskil bij Krimpen om Oesters van de percelen te vissen. aan de , ook in een doodlopende kreek. In de Biesbosch en op andere plaatsen bleek Wij vermoeden dat het water in deze kre­ ons, dat met een dergelijk korretje ook ken een grotere biologische zelfreiniging voortreffelijk zoetwatermossels zijn te vis­ ondergaat, doordat het daar langer verblijft sen, tot honderden schelpen in vijf minuten dan in de rivier en dat daardoor zoetwater- toe. In al onze trekken met dit korretje in mossels in deze kreken kunnen leven. Hoe het stroomgebied van de Rijn vingen wij groot echter de invloed van het Rijnwater echter slechts twee levende zoetwatermos­ is, bleek in het Steurgat in de Brabantse sels. Biesbosch. Deze kreek mondt bij Geertrui- Wij visten met dit korretje in het , de denberg in de Maas uit, doch is aan zijn Oude Maas, de Beneden-Merwede, de Bo- andere einde door middel van een schut- ven-Merwede, de tot bij Zaltbommel, 213 pïtWE

KIL VAN HURWEHEHff g* «fmK^JS'f^miïDf

=^\ -ZALTBOMMEL

-4^3ASI5 s-HERTOGEMBDSCH BIESBOSCH I ISEËRTRUIDENBER6

(

ZEEUWS \ VLAANDEREN

ANTWERPEN

Fig. 1. Het beneden-stroomgebied van onze grote rivieren. De zware lijn geeft de grens aan tussen de invloedsferen van het Rijn- en het Maaswater.

sluis met de , dus met de rivieren is dus sterk ingekrompen door de Rijn, verbonden. Bij het schutten komt re­ verontreiniging van de Rijn. Voor enige gelmatig Rijnwater in het Steurgat binnen, soorten betekent dit een sterke vermindering en het blijkt dat er de eerste honderden me­ van hun voorkomen in ons land. Van de ters achter de sluis geen zoetwatermossels typische riviersoorten Unio crassus batavus, leven. Pas na ongeveer vijfhonderd meter, Pseudanodonta complanata, Sphaerium so- daar waar de invloed van het Rijnwater te lidum en S. rivicola troffen wij geen enkel niet is gedaan, leven weer zoetwatermossels exemplaar meer aan in de Rijn. Dat wil in grote aantallen. Parma (1) wijst er op dat zeggen, dat deze soorten in ons land alleen dit zelfde gebied ook aan de chemische ei­ nog maar in de Maas en mogelijk een zeer genschappen van het water is te herkennen. klein aantal andere vindplaatsen (Friese me­ De oorzaak van het ontbreken van zoet­ ren) voorkomen. watermossels in het stroomgebied van de Sphaerium solidum bleek nog vrij algemeen Rijn is klaarblijkelijk de verregaande ver­ in de Maas en de Brabantse Biesbosch. S. vuiling van deze rivier. Alleen hier en daar rivicola en Unio crassus batavus vonden we in kreken die alleen tijdens de voorjaars­ slechts in enkele exemplaren op een zeer overstroming, dus in perioden met schoon klein aantal vindplaatsen, terwijl Pseudano­ water, in contact met de rivier komen, le­ donta complanata slechts in één exemplaar ven nog zoetwatermossels, zoals bijvoor­ in het Oude Maasje ten oosten van Geer- beeld in de Kil van Hurwenen. truidenberg werd gevonden. Het bestand van zoetwatermossels in onze Als men de geur en de kleur van de Dieze, 214 waar deze in de Maas uitmondt, waarneemt nog lang als refugia dienst doen, maar zoals en als men hoort van een toeneming van langs de Rijn blijkt, niet tot in het onein­ de hoeveelheden afval- en industriewater dige. Bovendien zijn de typische rivier­ welke op de Maas in België en Nederland soorten het gevoeligst en verdwijnen het worden geloosd, dan beseft men dat ook eerst. het voorkomen van bovengenoemde vier Hoewel bestrijding van de watervervuiling soorten in de Maas en zijn zijtakken aan in de eerste plaats een zaak van belang voor een zijden draadje hangt. Deze soorten drinkwatervoorziening en volksgezondheid staan op het punt uit ons land te verdwij­ is, zullen onze zoetwatermossels er toch nen! ! ook wel bij varen. Het is alleen te hopen dat Bij toenemende vervuiling van de rivieren een afdoende bestrijding voor hen niet te kunnen doodlopende zijtakken, als het Oude laat wordt gerealiseerd. Maasje en de bij

Litteratuur: 1. Parma, S., 1966. Hydrobiologisch onderzoek in de Biesbosch. Gestencild rapport RIVON, 87 pp. 2. Wolff, W. L, 1968. The Mollusca of the estuarine region of the rivers . , and in relation to the hydrography of the area. I, The Unionidae. Basteria 32 (Vs) : 13-47.

Vragen en korte mededelingen

Rectificatie. Eerst thans blijkt mij dat in het ar­ geplant dennenbos, vooral na uitdunning en bij tikel „De broedvogels van de zuidelijke Hoge voldoende licht standhoudend. Onder Amerikaan­ Veluwe", D.L.N. 71, pag. 44-47, een zetfout is se vogelkers {Prunus serotina) hier en daar voor­ geslopen. In de grote tabel op pag. 46 zijn nl. de komend, doch niet meer vitaal en in zeer kleine aantallen gevangen vogels van de soorten Tuin­ exemplaren. Na kappen in loofbosjes en randbe- fluiter en Braamsluiper verwisseld. De cijfers op groeiingen langs wegen op niet te zure grond kan zichzelf zijn wel juist. de plant als pionier aspectbepalend optreden. D. WESTRA. Wanneer de boom- en struiklaag zich door uit­ groeiing weer sluit neemt de soort af. Langs de zuidrand van landgoed „De Beek" (gemeente Enkele mededelingen over de Rankende helm- Naarden) waar voor reparatie van de terreinaf­ bloem in het Gooi. De Rankende helmbloem scheiding eik- en braambegroeiing werden ver­ (Corydalis clavictilala) is in het Gooi een vrij al­ wijderd en gaten gegraven, kwam de plant mas­ gemeen voorkomende plant. De mooiste groei­ saal voor op puur zand. Hierbij was opvallend plaatsen zijn gelegen in en langs bosranden bij dat de planten forser waren dan normaal; dikkere akkers en weiden. De boomsoorten waaronder de wortels, meer vertakte en zwaardere stengels en plant voorkomt kunnen vrij sterk variëren, mits iets grotere blaadjes. Deze planten vergeelden de boom- en struiklaag niet te dicht is, daar de reeds in de loop van juni. plant het beste groeit op licht tot half bescha­ Het is mogelijk de plant in zachte winters duwde plaatsen. Bijzonder fraaie groeiplaatsen als winterannuel aan te treffen (zie hierover mijn bevinden zich langs de oostrand van de Hilver- artikel in Gorteria, deel 4, juni 1968, blz. 43). sumse Meent, in de randen van Eiken-berken­ Alhoewel door voortgaande bebouwing en wegen­ bosjes op niet al te zure grond. In de droge en aanleg de groeiplaatsen inkrimpen, bestaat er voor zure Eiken-berkenbosjes, waar de kruidlaag voor­ het verdwijnen uit het Gooi van de fraaie Ran­ namelijk bestaat uit Bochtige smcle (Deschamp- kende helmbloem nog geen direct gevaar. sia flexuosa) en Hengel {Melampyrum pratense) is de plant als regel niet aanwezig. Soms in aan- Bussum, H. GRIFFIOEN. 213