Natuurhistorisch Maandblad 71 (9). 1982 156

Agabus melanarius Aubé (Coleoptera; ), nieuw voor Nederland J.G.M. Cuppen Vakgroep Waterzuivering, sektie Hydrobiologie, Landbouwhogeschool Wageningen

Tijdens een onderzoek naar de macrofauna van bronnen en bovenloopjes GUEORGUIEV, 1962 en 1971 in FRANCI- van beken in de gemeente Vaals werd door de studenten T. v.d. Ploeg en C. SCOLO, 1979). Upperman van de vakgroep Natuurbeheer van de Landbouwhogeschool te Het milieu, waarin A melanarius wordt Wageningen een hen onbekende gevonden. Bij determinatie bleek aangetroffen, zijn ondiepe bospoelen dit Agabus melanarius Aubé te zijn, welke nieuw is voor de Nederlandse bedekt met afgevallen blad en rot- fauna (BRAKMAN, 1966). tende bladeren. (BALFOUR-BROWNE, Agabus melanarius is een middelgrote 1950) en zonder uitgesproken plan- (8 - 9,5 mm) soort van het genus Aga- tengroei (SCHAEFLEIN, 1971). ZAITSEV bus Leach. De bovenzijde van deze (1953) noemt het voorkomen in kleine soort is geheel zwart gekleurd met uit- meren, terwijl GUIGNOT(1 947) bronnen zondering van twee roodbruine vlek- en koude bospoelen vermeldt. FOSTER ken op de kop tussen de ogen; de on- (1972) noemt A melanarius algemeen derzijde is geheel zwart. De tibia en de in kleine, venige vijvers en poeltjes in tarsen zijn roodbruin van kleur evenals bossen. Deze poeltjes worden vaak de antennen, lip- en kaaktasters; van gevoed door bronnen. Habitat vereis- deze laatste drie is het apicale ge- ten zijn volgens hem schaduw en on- deelte van het laatste segment zwart dergedoken vegetaties van bv. aangelopen. Karakteristiek voor de Sphagnum oMuncus bulbosus. NILS- soort zijn de grote, poly-edrische ma- SON (1979) vindt A melanarius verbor- zen op kop, halsschild en dekschilden. gen in de modder in detritusrijke bron- Deze mazen zijn bij het 6 op de dek- nen en in poeltjes met detritus of be- schilden kort poly-edrisch en de tus- groeid met mossen langs bosranden. senruimten zijn niet of nauwelijks ge- Hij beschouwt A melanarius als een chagrineerd; bij het 9 zijn de mazen op koud stenotherme soort. de voorste helft der dekschilden dui- In Limburg is de soort aangetroffen op delijk langwerpig en naar achteren kort 17-10-1981 (S; leg. T. v.d. Ploeg & C. poly-edrisch, terwijl de tussenruimten Upperman) en 27-3-1982 (2 S <3 en 2 fijn gechagrineerd zijn (sexueel di- Figuur 1. Kwelpoel Vaals: vindplaats van Agabus 9 $; leg. J. Cuppen & C. Visser) in de morphisme). De geslachten zijn duide- melanarius Aubé. gemeente Vaals. De exakte vindplaats lijk herkenbaar, doordat bij het ó* de wordt hier niet bekend gemaakt, aan- eerste drie leedjes van de tarsen van is zwart met brede roodgele zijden. gezien de vindplaats niet gelegen is in voor- en middenpoot verbreed zijn. De Determinatie van de soort is mogelijk een natuurreservaat en het de enige binnenzijde van de binnenste klauw met SCHAEFLEIN (1971). Afbeeldingen plaats of een van de weinige plaatsen der voorpoten bezit bij het S een zwak van de aedeagus van het 3 zijn te is in Nederland, waar het geschikte mi- ontwikkelde tand of minstens een ver- vinden in BALFOUR-BROWNE (1950), lieu voor deze soort aanwezig is, zodat dikking (zie fig. 1652 in FRANCISCOLO, SCHAEFLEIN (1971) en FRANCISCOLO een verstoring niet ondenkbeeldig is. 1979). (1979). De larve (3e stadium) is be- De Limburgse vindplaats is gelegen in Verwarring is mogelijk met de even- schreven door GALEWSKI (1980). een poel in een weiland (fig. 1), die eens zwart gekleurde A. striolatus Agabus melanarius is een noord- en ontstaan is door het neerstorten van (Gyll.) en A bipustulatus (L.). De ma- middeneuropese soort (ZIMMERMANN, een vliegtuig in de tweede wereldoor- zen der dekschilden zijn echter bij 1934), die bekend is uit Denemarken, log. Deze poel zou oorspronkelijk een beide soorten sterk langwerpig (6-10 Noorwegen, Zweden en (HEL- diepte van zes meter hebben gehad; x langer dan breed) en de tussenruim- LEN, 1939), Rusland (ZAITSEV, 1953), door kwel (dichtslibben), verlanding en ten der mazen zijn sterk gechagri- Engeland en Schotland (BALFOUR- mogelijk het storten van puin en vuilnis neerd in beide geslachten. De ver- BROWNE, 1950), België (VAN DORSSE- resteert nu een poel met een opper- 2 wante A. sturmi (Gyll.) heeft donker- LAER, 1919), Frankrijk (GUIGNOT, 1947), vlakte van ongeveer 15 m met een bruine dekschilden met korte poly- Duitsland (SCHAEFLEIN, 1971), Polen diepte van maximaal 50 cm. Het edrische mazen en duidelijk gechagri- (GALEWSKI, 1980), Oostenrijk, Joego- poeltje ontvangt duidelijk kwelwater uit neerde tussenruimten; het halsschild slavië en Bulgarije (FRANZ, 1970 en de ondergrond; dit is te zien aan het 157 Natuurhistorisch Maandblad 71 (9).1982 roestbruine detritus (ijzerneerslag) op afvoergreppel de rheophiele soort FOSTER, G.N., 1972. The aquatic Coleoptera of de bodem. De bovenste laag van de Agabus paludosus (F.) werd aange- East Sussex. Entomol. Gaz. 23: 25-60, 15 figs.. FRANCISCOLO, M.E., 1979. Fauna d'ltalia. Vol. bodem bestaat voornamelijk uit grof troffen. XIV. Coleoptera Haliplidae, Hygrobiidae, Gyrini- organisch materiaal als Carex- De habitat van A. melanarius in Lim- dae, Dytiscidae. Bologna; Edizioni Calderini. strooisel en Salix-bladeren. De poel is burg stemt gedeeltelijk overeen met de GALEWSKI, K-, 1980. Third stage larvae of Euro- via een langzaamstromende afvoer- bovengenoemde literatuurreferenties pean species of Agabus Leach (Coleoptera, Dyti- greppel verbonden met een nabijgele- Het water is een kwelpoel, zodat de scidae). Pol. Pismo Ent. 50: 3-69, 98 figs.. GUIGNOT, F., 1947. Coléoptères Hydrocantha- gen beekje; hierin monden ook de tal- temperatuurvariatie geringer zal zijn res. Faune Fr. 48: 1-286, 128 figs.. rijk in het weiland aanwezige helo- dan in poelen zonder ondergrondse HELLEN, W., 1939. Catalogus Coleoptorum Da- krene bronnen uit. De oevers van de watertoevoer. Het poeltje is echter niet niaeetFennoscandiae. Helsingfors; Societaspro poel gaan geleidelijk over in vegetatie in een bos gelegen, zodat tempera- Fauna et Flora Fennica. NlLSSON, A., 1979. The Dytiscid (Coleoptera: Dy- met stikstof-indicatoren als Urtica tuurverschillen toch vrij groot kunnen tiscidae) fauna of the province of Vasterbotten, dioica, Filipendula ulmaria en Juncus zijn. Northern . Fauna Norrlandica 10: 1-32, effusus. Vanaf de zuid- en westoever Het verdient aanbeveling de poel en 28 figs., 1 map. wordt de poel licht beschaduwd door het omringende weiland tijdens de SCHAEFLEIN, H., 1971. Familie: Dytiscidae, echte Schwimmkafer. In: H. Freude, KW. Harde en Salix cinerea en Prunus spinosa. De ruilverkaveling Vaals over te doen G.A. Lohse. Die Kafer Mitteleuropas III, Krefeld; vegetatie in de poel bestaat uit Lemna gaan in handen van Staatsbosbeheer Goecke & Evers Verlag: 16-89. minor en Carex sp.; in de afvoergrep- of een beheerscontract op te stellen in ZAITSEV, F.A., 1953. Nasekomye zhetkokrylye pel groeit een weelderige vegetatie samenwerking met de huidige eige- IV. Plavuntsovye i vertyachki. Fauna SSSR 58: van Cardamine amara en Epilobium naar. De vuilstort dient opgeruimd te 1-376, 73 figs. (English Translation: Coleoptera. families Amphizoidea, Hygrobiidae, Haliplidae, hirsutum. Aan de westelijke oever be- worden en de poel moet gedeeltelijk Dytiscidae, Gyrinidae 1-401, 74 figs, Jerusalem, vindt zich een kleine vuilstort. De poel worden uitgediept op een kleinscha- 1972). en de afvoergreppel zijn afgezet met lige wijze (handkracht). ZIMMERMANN, A., 1934. Monographie der pa- prikkeldraad, zodat betreding door vee laarktischen Dytiscidae. V. Colymbetinae. (1. onmogelijk is. Het water in de poel was Teil): 1-78 helder, stilstaand en had een tempera- tuur van 7,8 °C (17-10-1981) en 12,2 Literatuur °C (27-3-1982). Het electrisch gelei- Summary dingsvermogen bedroeg 380yumho en BALFOUR-BROWNE, F., 1950. British Water Beet- de pH was 6,3. les 2: 1 -394, 90 figs., 56 maps. London; Ray So- Agabus melanarius Aubé (Coleoptera, Dytisci- Het water was kalkrijk (70 mg/l) en had ciety. dae) has been found for the first time in the Ne- een laag Cr-gehalte (29 mg/l). BRAKMAN, P.J., 1966. Lijst van Coleoptera en het therlands in the province Limburg (municipality of omliggende gebied. Monogrn. Ned. ent. Ver. 2: Vaals). The species occurs here in a small puddle Andere Dytiscidae in deze poel waren 1-219. with seepage-water in a meadow with many helo- Hydroporus angustatus Strm. en Hy- DORSSELAER, R. VAN, 1919. Les Dytiscides de krene springs. The puddle drains in a nearby droporus incognitus Shp., terwijl in de Belgique. Bull. Soc. Ent. Belg. 6: 104-119. brooklet.

Korte mededelingen

Bijzondere waarnemingen raedts niet meer in Zuid Limburg waar- trekkers komen uit Zuid-Duitsland en Noord-Frankrijk, en niet uit Zuid- aan vlinders in 1982 genomen. Dit zou te wijten zijn aan het slechte beheer van de kalkgraslanden. Europa. Daar komt een andere soort Papilio machaon (Koninginnepage) is voor, C. australis, die veel op C. hyale Dat 1982 een goed jaar voor zeldzame dit jaar wel in Limburg waargenomen, lijkt. trekvlinders zal blijken te zijn kan door evenals Leptidea sinapis (Boswitje) Thecla betulae (Berkenpage) werd vele lepidopterologen worden voor- en Aporia crataegi (Groot geaderd gekweekt door de heer Sentjens, wat speld. Dit is te danken aan de hittegolf witje). voor deze toch niet zo algemene vlin- in juli en de warme periodes in het Colias hyale (Gele luzernevlinder) der vrij moeilijk is. voorjaar. Maar ook van andere soorten werd waargenomen door J. van Digge- Quercusia quercus (Eikenpage) werd vlinders kreeg ik op de op 11 augustus len en M. Prick (28 stuks). Al deze door M. Prick massaal waargenomen gehouden bijeenkomst van de Vlin- waarnemingen werden gedaan op in het Vijlenerbos. derstudiegroep van het Genootschap kalkgraslanden, zoals de Wrakelberg Cupido minimus, het zeer zeldzame allerlei interessante gegevens binnen. en de Kunderberg. De Gele luzerne- Dwergblauwtje, is waargenomen door De Dikkopjes Thymelicus acteon en vlinder is sinds 1976 nog maar zelden P.J. Segeler in het midden van Zuid- Spialia sertorius zijn volgens W. Ge- waargenomen (LEMPKE). De meeste Limburg.