174 AUGUSTUS 1998 JAAKGANG 87 NATUUHHISTORISCH MAANDBLAD

BIJEN EN WESPEN {HmENOPJERKACULEATA) IN DE ENCI-GROEVE VAN DE SINT-PIETERSBERG BIJ MAASTRICHT

V. Lefeber, Brusselsestraat 38. 621 I PG Maastricht

Zoals al eerder opgemerkt bij de beschrijving van de mergelgroeve Wat de loodrechte mergelwanden betreft: in het zuidwestelijk deel zijn die door de ENGI "t Rooth" (LEFEBER, 1995b en 1996a) zijn grote ontgrondingen een indertijd afgewerkt tot glooiende hellingen. rigoureuze aantasting van het oorspronkelijke milieu. Dat geldt ook, Daarbij werd gebruik gemaakt van de voor hen lastige deklaag, die vervolgens met snel• en in hoge mate, voor de "ENCI-groeve". Toch blijkt ook hier moeder groeiende bomen en struiken werd beplant, natuur sterker dan de mens en zijn zware machines, maar we moeten uitstekend voor vogels en zoogdieren. Bijen en wespen vinden het prettig als er enkele haar wel enkele jaren de tijd gunnen. open plekken in het bos van nu zouden wor•

Op een vaak verrassende wijze legt zij al na enige jaren beslag op het den gecreëerd. Degrote ondiepe "schapenkuil" is weer hard overgebleven woestijnlandschap. Via een pionierbegroeiing, hier toe aan een stevige graas- of maaibeurt, maar vooral Witte honingklaver, ontstaat een bloemrijke vegetatie, die op dan niet met zware machines. De nu nog loodrechte mergelwanden in het noordelijk haar beurt weer een groot aantal insecten lokt. Daar kunnen dan deel zijn imposant en voor holenbroeders weer diverse vogels, reptielen, amfibieën, kleine zoogdieren en ideaal, zoals sinds 1997 overduidelijk bewe• zen is door de broedende Oehoe. Voor bij• spinnen op jagen. en en wespen zijn van belang: de puinhelling

In de diepste delen van de groeve blijft, met enige menselijke hulp, aan de voet van de wanden en de schuin afge• werkte deklaag op de top van de wand. Bei• het water staan en een vijftal vijvers herbergt weer een interessante de bieden een ideale nestgelegenheid, al is de

waterflora en -fauna. Ook de delen die om een of andere reden laatstgenoemde voor onderzoek in de prak• tijk onbereikbaar. Het zou jammer zijn als onbegroeid blijven zijn zeer belangrijk voor bijvoorbeeld bodem- ook die steile wanden mettertijd in hun ge•

bewonende bijen of wespen, die op de aangrenzende restanten van de heel glooiend zouden worden afgewerkt. Het ENGI-bos werd al in 1939 en D'n Obser• kalkgraslanden vaak tevergeefs op zoek zijn naar nestgelegenheid, vant in 1976 voor het publiek opengesteld.

zoals in het Popelmondedal. Deze terreinen blijven in deze publicatie bui• ten beschouwing, evenals het zeer rijke Po• pelmondedal, groeve Duchäteau, landgoed De Schark, speeltuin Mergelhoof en de bota• TERREIN EN BEHEER gaan totdat na jaren de begroeiing al te uitbun• nische tuin Lichtenberg, al komen die wel hier dig wordt en een verstandig maai- of begra- en daar ter sprake. Voor wat betreft de bodem van de groeve, zingsbeheergeadviseerd zou moeten worden, voorzover die niet door zwaar verkeer bere- Groepjes struiken en hier en daar een boom Geschikte plekken in het verleden en heden den wordt, is hiermee eigenlijk alles al gezegd kunnen gespaard blijven, zoals rond de visvij- waren: I. het plateautje bij de voormalige in de inleiding: laat daar de natuur haar gang ver al jaren gepraktiseerd wordt. boveningangtegenover het Popelmondedal,

D'n Observant Doorsnede door ENCI-groeve volgens gebogen streepjeslijn (A-Bj van figuur I I70m

±50m

puinhelling NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 lAAIGANG 87 175

nu deels afgegraven en deel verbost (vang- den in de zuidwesthoek; 6. bloemrijk ter• METHODE VAN ONDERZOEK tent 1986 tot 1992); 2. het moerassig ter• rein langs de visvijver, vangtent in 1985 en rein aan de voet van locatie I, met vangtent, 1987; 7. grote schapenvallei, vangtent van Gedurende de inventarisaties werden de thans een werkv^eg; 3. voormalige wegkan• 1995 tot 1997, dit terrein begint sterk te volgende vangmethodes gebruikt: I. hand• ten langs de oostflank van het ENCI-bos, verruigen; 8. terrein aan de voet van het pla• vangsten (met net), vooral uitgevoerd in de vangtent in 1993, nu afgegraven; 4. vochtig teau van Slavante, tussen de vijver en de zuid-, west- en noordoosthoek bij de nest• terrein vanaf de silex-stortvijver tot aan lo• mergelwand; 9. puinhellingen aan de voet plaatsen. 2. op bloeiende planten of op in de catie 2, vangtent van 1992 tot 1995, nu een van de steile wanden. De genoemde locaties zon gelegen struikgewas. 3. het plaatsen van werkweg; 5. steile kantjes langs de bospa• zijn aangegeven in figuur 2. zogenaamde vangtenten (Malaise-vallen) op diverse plekken in het zuidwestelijk deel, vaak afhankelijk van de graafactiviteiten van zowel de bijen en wespen, als van het ENCI- personeel. 4. het kweken uit merghoudende stengels van vlier, braam, Es en rozen heeft niet veel succes gehad, evenals het kweken uit (geplaatst) dood hout. 5. notering van duidelijk herkenbare soorten.

RESULTATEN VAN VIJFTIEN JAAR ONDERZOEK IN DE

ENCI-GROEVE (Fguur3)

Van de ongeveer 340 bijensoorten {), die momenteel uit Nederland bekend zijn,

werden er hier 172 aangetroffen (zie tabel I). Daarvan waren er 27 nooit eerder van het Nederlandse deel van de St.-Pietersberg ver•

meld (LEFEBER, 1969), waardoor het totale aantal soorten op dat deel van de St.-Pieters• berg op 253 kwam. Het soortenaantal van de hele St.-Pietersberg kwam op 287, al moet men deze aantallen niet al te letterlijk nemen, omdat de opvattingen omtrent de soortsta- tus niet overal gelijkluidend zijn. Van de ruim 400 nu in Nederland bekende wespensoorten werden er hier 217 aange•

troffen (zie tabel II tot en met VI), waarvan een 40-tal niet eerder van het Nederlandse deel vermeld was. Door deze aanwinsten kwam het totaal voor ons deel op 243, voor de hele berg op 283. Voor het Belgische gedeelte bedraagt het aantal "slechts" 246. Vooral door het grote aantal Dryinidae dat hier in de vangtenten terecht kwam en dat door J. de Rond op naam gebracht kon worden, streef• de het Nederlandse deel het Belgische deel voorbij.

NOTITIES BIJ DE GEVONDEN BIJENSOORTEN {APIDAE)

De soorten die hier besproken worden zijn

FIGUUR I nieuw voor de gehele St.-Pietersberg of Situering van de ENCI-groeve in de St.-Pietersberg bij Maastricht nieuw voor het Nederlandse deel van de berg 176 AUGUSTUS 1998 JAARGANG 87 NATUURHISTORISCH MAANDBLAD

FIGUUR 3 ENCI-groeve in 1993 (foto: B. Graatsma).

2 ANDRENA APICATA APICATA (SMITH.) Van deze geheel zwarte soort, mijns inziens een bergbewoner, werden twee mannetjes aangetroffen in een van de vangtenten op 16 april en 21 mei 1993. Ze meet 12 tot 14 mm. Ze is aan de basis van de kaken voorzien van een stevige tand, die bij "onze" Andrena api- cata batava Pérez ontbreekt. Of Andrena api- cata apicata ook bij Epen en in Drenthe is waargenomen, is me nog steeds niet duide• lijk. Ook Andrena apicata batava is enkele malen op de St.-Pietersberg gemeld, name• lijk van Slavante en de groeve Duchateau. of in Nederland zeer zeldzaam. Ook andere Belgische deel is de soort gewoner en nestelt 3 ANDRENA BIMACULATA KIRBY redenen (bijvoorbeeld nomenclatorische) ze in een grote kolonie op de Thier des Vig- Deze grote (I I tot 14 mm) bruine zandbij kunnen vragen om een nadere toelichting. nes. De wijfjes vliegen bij voorkeur op kruis• hoort ook in de zandstreken thuis. Het is een bloemen (Maasraket); de mannetjes ook op zeldzame soort die nauw verwant is aan de I ANDRENA AGILISSIMA (SCOPOLI) meidoorn. Het nest wordt aangelegd in Steil• gewone Andrena tibialis, maar ze heeft don• BLAUWE ZANDBIJ (Figuur 4) wänden van klei. Als nestparasieten treden bij kere schenen. Op 27 mei 1987 werd een Van deze donkerblauw-zwarte, 13 tot 16 mm deze fraaie soort een aantal wespbijen op: mannetje waargenomen, terwijl ook van het lange soort, werd zowel in 1986 als in 1994 een Nómada lineola cornígera en (niet op het Ne• Belgische deel een mannetje bekend is (7 april mannetje aangetroffen op Wilde reseda. Of de derlandse deel) Nómada melathoracica Imhoff. 1971). Als parasiet wordt Nomada lineola ver• soort met haar fraaie witte haarvlekken in de Nómada lineola komt ook in de groeve voor, meld. groeve nestelt is zeer twijfelachtig. Met uitzon• maar werd als parasiet bij de soms gewone deringvan een mannetje in dejulianagroeve bij Andrena tibialis vastgesteld. Andrena agilissima 4 ANDRENA FULVAGO CHRIST. 't Rooth op 19 mei 1971 is ze in Nederland werd in 195 I door J. van der Assem als nieu• Deze zandbij is glanzend donkerbruin met alleen bekend van de St.-Pietersberg. Op het we soort voor Nederland gemeld. gele poten bij een lengte van 8 tot 10 mm. Ze werd meermalen in de groeve aangetroffen, evenals op De Schark en in het Popelmonde- dal. Ze is buiten Zuid-Limburg in de laatste decennia alleen nog waargenomen op Texel. Daar nestelt ze in de plaggenmuurtjes rond weilanden. Ze bezoekt de bloemen van gele composieten. De parasiet van Andreno fulva- go is nog steeds niet bekend.

5 ANDRENA STROHMELLA STOCKHERT. Dit is een van de kleine zwarte Andreno-soor- ten, die alleen uit Zuid-Limburggemeld is. Op de St.-Pietersberg is ze vrij gewoon, ook in de groeve. Alle exemplaren zijn gedetermi• neerd door H. Teunissen. In het voorjaar vliegtze op paardenbloem en Klein hoefblad. De kleine wespbij Nomada flavoguttata treedt bij de hele groep van kleine zwarte Andrena- soorten als parasiet op.

6 ANTHOPHORA RETUSA FIGUUR 4 MERIDIONALIS PÉREZ Blauwe zandbij ó (Andrena agilissima) Een wijfje van deze bij vloog op 9 mei 1994 in (foto:j. Petit). een van de vangtenten. Het is de Zuid-Euro- NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS I 998 lAARGANG 81 177

pese vorm van Anthophora retusa, die sinds FIGUUR 5 Halictus scabiosae enkele jaren weer massaal optreedt op de ge• een groefbij (foto:]. Petit). hele St.-Pietersberg. In heel Noordwest-Euro• pa heeft de soort een geheel donkerbruin be• haard lichaam (Donkere sachembij), althans bij het wijfje. Bij de hier besproken zuidelijke va• riëteit is een groot deel van de beharing licht• bruin, nog lichter dan bij de mannetjes. Bij bei• de vormen van het wijfje is de scheenborstel oranjebruin, waardoor deze zuidelijke vorm te onderscheiden is van Anthophora aestivalis, die een vuilwitte scheenborstel heeft en bo• vendien bredere achterlijfsbandjes bezit. In Frankrijk ligt de noordgrens van Anthophora retusa meridionalis in de omgeving van Lyon (schriftelijke mededeling van P. Rasmont) (LE•

FEBER, 1995a). Anthophora retuso vliegt bij voor• keur op lipbloemen. Ze nestelt in de grond.

7 EPEOLUS VARIEGATUS (L.), niet alleen een rood achterlijf, maar ook een 10 TETRALONIA MACROGLOSSA ZANDVILTBIJ rood gezicht en rode poten. Ze is parasiet bij (ILLIGER.), Een koekoeksbij van 5 tot 8 mm. Ze is vanaf de hier gewone Andrena labialis, die in de Steil• PSEUDOLANGHOORNBIJEN 1991 in de groeve present, evenals in Maas• wänden nestelt. Op 8 mei 1993 is een wijfje Deze soort behoort tot de subfamilie Anfhop- tricht (Bospoort). Op het Belgisch deel is ze in een vangtent gevangen, die tegen een stei• horidae en is nauw verwant aan Eucera, de al aanwezig vanaf 1987, één jaar na het (weer) le wand was geplaatst. Of de soort ook voor• langhoornbijen. In SCHMIEDEKNECHT (1930) verschijnen van de gastheer Co/letes sim/lis (zie komt op het Belgische deel van de berg is nog heet de soort nog Tetralonia malvae, de Mal- nummer 13). In onze zandstreken is deze steeds niet zeker. Verwisseling met Nonnada vabij. Op 7 augustus verscheen een manne• soort niet ongewoon en parasiteert daar in similis, Nomada Integra of zelfs Nomada pleu- tje van deze zuidelijke soort in de vangtent de nesten van Colletes fodiens. Epeolus varie- rosticta is mogelijk. Uit Nederland zijn nog (LEFEBER, 1997); op 31 augustus 1997 volgde gatus was meerdere malen aanwezig bij de slechts drie andere vindplaatsen bekend (Em• een wijfje. Het betreft in dit geval niet alleen nesten van de gastheer en soms te vinden op men, Losser en Berg-en-Dal); in België be• een nieuwe soort, maar een nieuw genus Boerenwormkruid. Ze is ook tweemaal in kend van vijf vindplaatsen. Andrena labialis voor de Benelux (determinatie H. Wiering). een vangtent gevonden. vliegt vooral op Witte klaver. Het verschil met Eucero zit in de voorvleugel;

8 NOMADA LEUCOPHTHALMA (KIRBY.) Een van onze 43 soorten wespbijen met een lengte van 8 tot 14 mm. Ze is donker van ui• terlijk met zwarte poten. Deze Nomada is pa• rasiet bij de zandbijen Andrena c/orkeWo, Andre• na apicata en Andrena nycthemera. De eerste meldingen van het Nederlandse deel betref• fen in 1988 een wijfje en in 1996 weer een wijfje. Daarna werd ze ook gevonden in de Mergelhoof (1997). Van haar gastheren is Andrena clarkella heel gewoon op de St.-Pie• tersberg; Andrena apicata batava is waargeno• men in de groeve Duchateau, Andreno nycthe• mera komt alleen voor, zij het zeer zeldzaam, op het Belgische deel van de berg en het be• treft hier de enige vindplaats in de Benelux. Voor Andreno apicata apicata zie onder num• mer twee. Zowel parasiet als gastheren vlie• gen voornamelijk op wilgen.

9 NOMADA STIGMA FABRICIUS (= NOMADA CINNABERINA MOR.) FIGUUR 6 Het is een van de rode wespbijen met een af• Lasioglossum pallens ^, meting van 9 tot 12 mm. Nomada stigma heeft een groefbij (foto: j. Petit). 178 AUGUSTUS I 998 lAARGANG 8) NATUURHISTORISCH MAANDBLAD

Eucera heeft een cubitaalcel minder, slechts mm) vliegt in de duinen en langs de rand van thuis op duinachtige terreinen en vliegt graag twee, terwijl de mannetjes bovendien lange• zandverstuivingen op Kruipwilg. Op de St.- op braam. Colletes marginatus is nieuw voor re antennes ("hoorns") bezitten. Ook Tetra- Pietersberg vinden we haar op Kraakwilg, de hele berg. Ze nestelt in losse grond. tonia nestelt in de grond. De in Zuid-Europa maar de mannetjes ook op Sleedoorn. De pa• talrijk voorkomende soorten van dit genus rasiet van deze soort is de Grote bloedbij 13 COLLETES SIMILIS SCHENCK zijn sterk gespecialiseerd op bepaalde bloem• Sphecodes atbilabris, die volgens de atlas van Een 9 tot 10 mm grote bij die present was op planten. Tetro/on/amocroglosso vliegt op kaas• LECLERCQ (1988) eens is gemeld van het Bel• hetzelfde terrein als de twee voorgaande jeskruid, vooral op Muskuskaasjeskruid {Mal- gische deel (Lixhe, 1952), maar op het Ne• soorten. Ze nestelt in tegenstelling tot de va moschata). derlandse deel nog niet is gevonden. nauw verwante Colletes daviesanus in de vlak• ke bodem. Colletes similis is in Nederland al• I I COLLETES CUNICULARIUS (L.), 12 COLLETES /VIARG/NATUS SMITH, leen bekend van de Waddeneilanden en hier GROTE ZIJDEBIJ KLEINE OF DONKERE ZIJDEBIJ en daar in Zuid-Limburg. Ze is aanwezig op De Grote zijdebij is sinds 1986 talrijk aanwe- Ook deze kleine, 8 tot 9 mm grote bij bleek de Nederlandse St.-Pietersberg vanaf 1987, zigop de St.-Pietersberg. In de groeve bevindt op hetzelfde plateau aanwezig als de Grote op het Belgische deel vanaf 1986. Daarna zich een grote kolonie tegenover het Popel- zijdebij (12 tot 30 juli 1987 en 1991). De de- werd ze ook gevonden in Maastricht (Bos• mondedal in de overhangende deklaag van terminaties werden verricht door H. Wie• poort) en in een zandgroeve bij Vilt. Ze vliegt een klein plateau. Deze grote bij (13 tot 15 ringen Th. Peeters. Col/etesmorg/notus hoort graag op guldenroede en Boerenwormkruid. Als parasiet treedt Epeolus vahegatus op (zie nummer 7).

14 COLLETES SUCCINCTUS (L.), HEIDEZIJDEBIJ Deze soort zou men in een mergelgroeve echt niet verwachten. Toch kwam tweemaal een mannetje inde vangtent terecht (27 sep• tember en 7 oktober 1986). De soort vliegt uitsluitend op Struikheide en is in heideach- tige streken dan ook vaak talrijk. In de groe• ve is geen Struikheide aanwezig, wel enkele pollen in het Popelmondedal. Op het Bel• gische deel is een enkele vangst bekend nabij Wonck (So Hée). Deze vondst wordt nader onderzocht.

15 HYLAEUS ANNULARIS (KIRBY), BRILMASKERBIJ

Eveneens een specifieke zandbewoner, die

hier voor het eerst van onze berg wordt ver•

meld: een wijfje gevangen op 8 augustus 1993.

Ze bleek later ook present in het Popel•

mondedal en in de Bospoort. Op het Bei-

plattegrond volgens ENCI

sportterrein

p parkeerplaats

— — grens groeve

T -r T landsgrens Ig'/'

FIGUUR 2 Detail van de ENCI-groeve. De aangegeven nummers BELGIË worden omschreven in het tekstgedeelte over Terrein en beheer NATUURHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 JAARGANG 87 179

TABEL I fabriciana mono Totaallijst van de aangetroffen bijen (Apidae) (171 van ferruginata nitidiusculum de 340 Nederlandse soorten). Nomenclatuur volgens flava nitidulum WESTRICH (1989). Het nummer achter een soort verwijst flavoguttata pallens 21 naar de tekstnotities. flavopicta parvulum fucata pauxillum z = hier zeldzaam goodeniana punctatissimum ! = hier talrijk lathburlana quadrinotatulum leucophthalma semilucens Andreninae 40 van de 78 soorten lineóla villosulum Andrena agilissima 1 marshammei la ! xanthopus api cata 2 panzeri ¡ zonulum z barbilabris ! rufipes z Sphecodes (waarschijnlijk niet volledig) bicolor sheppardana ( crassus z

bimaculata 3 stigma 9 ephippius chrysoscelis ! striata 1 ferruginatus cineraria z succincta 1 geoffrellus ¡ clarkella ! Tetralonia macroglossa 10 gibbus z dorsata propingua Apinae 1 1 van de 30 soorten hyalinatus flavipes t (onder voorbehoud) longulus 1 florea 2 Apis mellifera marginatus z fucata z Bombus es. hortorum miniatus fulva t lapidarius monilicornis 1 ful vago 4 lucorum pellucides 1 gravida z pascuorum punctlceps z haemorrhoa ! pratorum reticulatus 22 hactorfiana terrestris Megachilinae 3 1 van de 56 soorten humilis Psithyrus bohemicus Anthidium manicatum jacobi t campestris punctatum ! labialis rupestris strigatum 23 labiata sylvestris Chelostoma campanularum ! lathyri z vestal is distinctum z minutula ! Colletinae 16 van de 29 soorten fuliginosum minutuloides Colletes cuniculahus II Coelioxys elongata mitts z daviesanus ! inermis ! nigroaenea ! marginatus 12 cónica 24 nítida similis 13 Heriades truncorum ovatula succinctus of hederae? 14 Megachile alpicola praecox ! Hylaeus annularis IS centuncularis ! próxima z brevicorne ! circumcincta ! strohmella 5 communis ! ericetorum subopaca confusus ! lapponica 25 synadelpha z cornutus 16 versicolor ! tibialis gracilicornis 17 willughbiella ! vaga 1 hyalinatus ! Osmia adunca ! varians leptocephalus z caerulescens ventralis I pictipes z claviventris 1 wiikella I signatus ! cornuta ! Panurgus banksianus z styriacus 18 fulviventris z calcaratus Halictinae 38 van de 73 soorten leucomelana Anthophorinae 30 van de 69 Dufourea dentiventris 19 ravouxi 26 Anthophora acervorum ! Hal ictus maculatus z rufa ! furcata z rubicundus ! spinulosa 27 quadrifasciata z scabiosae 20 tridentata 28 retusa ! tumulorum Stelis breviuscula z retusa meridionatis 6 Lasioglossum {waarschijnlijk onvolledig) ornatula 29 Ceratina cyanea albipes z phaeoptera z Epeolus variegatus 7 calceatum punctulatissima z Eucera longicornis ¡ laticeps Melittinae 5 van de 7 soorten tuberculata z leucopus Dasypoda hirtipes 30 Melecta punctata leucozonium I Melitta haemorhoidalis j Nómada alboguttata lucidulum z leporina bifasciata malachurum nigricans 31 bifida 1 minutissimum tricincta !

gische deel zijn ook enkele waarnemingen 16 HYLAEUS CORNUTUS CURTIS, de rest van de berg. Het wijfje heeft een zwart gedaan. De soort vliegt onder andere op GEHOORNDE MASKERBIJ en gedoomd gezicht. Het mannetje heeft Zandblauwtje, dat overigens op de St.-Pie• Deze maskerbij is iets groter dan de vorige merkwaardig vervormde antennes, die bijna tersberg zeldzaam is. Ze nestelt in stengels. soort (6,5 tot 7,5 mm). Ze werd vanaf 1984 geheel geel gekleurd zijn. De soort is bij ons Het wijfje van deze soort heeft witte "oog- in de groeve waargenomen, vooral op alleen bekend van de zuidelijke helft van Lim• vlekken" op het gezicht. Het mannetje valt op schermbloemen. De laatste jaren nam het burg. Volgens WESTRICH (1989) nestelt de door de dikke half gele antenneschaft. aantal waarnemingen weer sterk af, ook op Gehoornde maskerbij in stengels van bij- 180 AUGUSTUS 1998 JAARGANG 87 NATUURHISTORISCH MAANDBLAD

voorbeeld Bijvoet en braam, soms in gallen, wezig langs de toenmalige bovenrand van het rijk geel getekende buikverzamelaar (6 tot 7 maar ze werd hier nooit uitgekweekt. Ze ENCI-bos (thans afgegraven). Na de herin• mm), die op de heide thuishoort, maar in de nestelt hier waarschijnlijk ook in steilwanden troductie (LEFEBER, 1993a) is ze weer elk jaar groeve niet ongewoon is. Op het Nederland•

(KOSTER, 1986; LEFEBER, 1987, 1991). present, zowel in de groeve als in de botani• se deel van de berg is ze alleen gemeld in sche tuin Lichtenberg. Het is een van de gro• 1937; ook van het zuidelijk deel waren slechts 17 HYLAEUS GRACILICORNIS te groefbijen met duidelijke achterlijfsbanden enkele vondsten bekend. Op de heide vliegt (MORAWITZ) en opvallend slanke mannetjes. De soort ze bij voorkeur op Kruipbrem; hier op Rol• Een van de kleinere maskerbijen (4,5 tot 5,5 vliegt in de voorzomer op gele composieten, klaver. De vrij hangende nestcellen worden mm) die in 1986 en 1988 in enkele exempla• in de nazomer vooral op Grootbloemcentau- vervaardigd van hars, gemengd met planten- ren in de vangtenten werd aangetroffen. rie. Deze zuidelijke soort was voordien vezels. De zeldzame parasiet Steils signata is Deze exemplaren bevinden zich in de collec• slechts eenmaal waargenomen in het Savels- op de berg alleen gemeld van Thier de Lanaye tie van J. de Rond. In Nederland is de soort bos in 1935 door W. Maassen. Ze is op het in 1949 door Maréchal. alleen gemeld van Emmen, Ede en Eindhoven. Belgische deel hier en daar tal rijk aanwezig en In België is ze bekend van Montagne-St.-Pier- ze nestelt bijvoorbeeld in La Frayère, meest• 24 COELIOXYS CONICA (L.) re. La Frayère en het Semoisdal (PETIT, 1993). al in de Steilwand aldaar, soms ook in de puin- (= COELIOXYS QUADRIDENTATA (L.))

Zelfs WESTRICH (1989) geeft geen vliegplan- helling aan de voet ervan. De soms extra klei• Dit is een van de lastig te determineren ke• ten. VEGTER (1971) vermeldt Sporkehout. ne wijfjes worden wel als werksters be• gelbijen. De wijfjes hebben een spits uitlo• Maskerbijtjes worden meestal geparasiteerd schouwd. Daar komen we later nog weieens pend achterlijf; de mannetjes bezitten een door sluipwespjes van het genus Gosteruf)tion. op terug. stevig gedoomd achterlijf. Ze zijn alle zwart met min of meer onderbroken witte band• 18 HYLAEUS STYRIACUS FOERSTER, 21 LASIOGLOSSUM PALLENS jes. Zowel in de groeve als langs het Albert- STIPMASKERBIJ (BRULLÉ) (Figuur 6) kanaal is deze soort met een grootte van I I Dit kleine zwarte bijtje (4 tot 5 mm) was bij Van deze onverwachte gast werden op 2 april tot 13 mm niet ongewoon. Ze parasiteert bij ons alleen gemeld van de omgeving Roer• 1997 twee mannetjes aangetroffen langs een de behangersbijen Megachile willughbiella en mond (KOSTER, 1986) Het wijfje heeft bospad in de zuidoosthoek van de groeve. Megachile circumcincta, die hier beide talrijk (meestal?) een wit stipje op het kopschild. In Het is een Midden-Europese groefbij, die het present zijn. Ze vliegt graag op Rolklaver.

1988 kwamen twee paartjes in een vangtent jaar tevoren ook al door PETIT (1997) als in de groeve, gedetermineerd door J. de nieuwe soort voor België werd gemeld van 25 MEGACHILE LAPPONICA THOM• Rond. Ze is ook hier en daar gemeld van het Bassenge. Ook uit de groeve 't Rooth kan ik SON, LAPSE BEHANGERSBIJ Belgische deel. Ze vliegt onder andere op een mannetje melden van 25 april 1997 in een Deze soort werd in 1967 gekweekt uit een bereklauw en Wilde peen. Het nest bevindt vangtent aldaar. Deze vondst is nog niet ge• halfvergaan paaltje van de voormalige omhei• zich in dood hout of dorre stengels, zoals in publiceerd. Het wijfje is niet zo eenvoudig te ning langs het Popelmondedal. Het betrof een 1971, toen ik een mannetje kweekte uit een herkennen, maar het mannetje is een speciaal wijfje. Het is de zwartste soort van dit genus weipaaltje te Eben (determinatie]. Petit). geval: als enige soort in de groep groefbijen en ze vliegt vooral op Gewoon wilgenroos• vliegt ze (ook?) in het voorjaar. Bij alle ande• je. In ons land is deze soort pas bekend sinds 19 DUFOUREA DENTIVENTRIS re soorten overwinteren alleen de wijfjes. 1959 (VEGTER, 1960). Ook op het Belgische (NYLANDER) deel van de St.-Pietersberg zijn enkele waar• Als enige exemplaar van het Nederlandse 22 SPHECODES RETICULATUS nemingen gemeld door J.Petit. Het Gewoon deel werd hier een mannetje aangetroffen THOMSON wilgenroosje is erg zeldzaam op de St.-Pie• (30 juli 1986). Ze is wel hier en daar aange• Dit is een van onze grotere bloedbijen, zwart tersberg, maar bleek wel aanwezig na het troffen op het Belgische deel. Het is degroot- met een glimmend rood achterlijf. De bloed• kappen van een gedeelte van het ENCI-bos. ste soort van onze Dufourea's. Glansbijen (7 bijen zijn bijna allemaal parasiet bij de groef• tot 8 mm). Het zijn zwarte bijtjes, nauw ver• bijen van de genera Haliaus en Lasioglossum. 26 OSMIA RAVOUXI PÉREZ want aan Lasioglossum, maar met slechts twee Sphecodes reticulatus is zeldzaam op de St.- Een 8 tot 9 mm grote metselbij, nauw ver• cubitaalcellen in de voorvleugel. Ook twee Pietersberg. In de groeve niet ongewoon op want aan de iets grotere Osmia adunca. Ze andere Dufbureo-soorten zijn op de berg aan• Doucus en in de vangtenten tussen 1986 en komt bij ons alleen voor in Midden- en Zuid- wezig, maar niet in de groeve: Dufourea iner- 1995. De soort hoort voornamelijk thuis in Limburg en vliegt op Rolklaver, terwijl Osmia mis alleen op het Belgische deel en Dufourea de zandstreken en parasiteert daar bij Andre• adunca op Slangenkruid vliegt. Osmia ravouxi halictula (= Dufbureo minuta) alleen in het na barbilabris en Los/og/ossum prasinum; op de was op het Nederlandse deel alleen gemeld Popelmondedal uit 193 I! De zeldzame para• St.-Pietersberg waarschijnlijk bij Andreno w/7- van Slavante (1973) en St.Pieter (1942), maar siet Biastes trur)catus is op de berg nergens kella. Op de St.-Pietersberg was Andreno bor- kwam hier waarschijnlijk van de omgeving aangetroffen. De normale vliegplant van Du- bilabris tussen 1970 en 1980 gewoon; Andre• Opcanne in de groeve terecht, getuige de fourea dentiventris is het Grasklokje; het nest na wilkella is nog steeds gewoon en Lasioglos• verschillende waarnemingen tussen 1988 en bevindt zich in de grond. sum prasinum ontbreekt. 1993. Ze maakt een klein kleinestje tussen steentjes. Enkele goudwespen treden op als

20 HALICTUS SCABIOSAE (ROSSI) 23 ANTHIDIELLUM STRIGATUM parasiet, maar ze werden hier nooit aange• (Figuur 5) (PANZER), KLEINE HARSBIJ troffen. De pollen worden bij deze groep ver• Deze bij van 13 tot 15 mm bleek in 1986 aan• De Kleine harsbij is een gedrongen, zwarte, zameld aan de buikborstel. NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 JAARGANG 81 18!

27 OS/VIM SPINULOSA (KIRBY) aangetroffen, nestelend in de losgestorte zeldzamer dan de vorige soort. Het manne• Een kleine (7 tot 8 mm) grote metselbij met mergel uit het verbrede Albertkanaal. Deze tje heeft duidelijk anders gekartelde anten• een kenmerkend 'afdakje' aan het eind van het mergel is thans aan de beurt voor verwer• nes. Slechts een enkel paartje kwam in 1995 borststuk. Ze v^erd door van Aartsen aange• king. De Pluimvoetbij is een bewoner van in een vangtent terecht. In Zuid-Limburg was troffen aan de buitenzijde van de prikkeldraad• duin en hei en vliegt op hoge gele composie• deze soort bekend van Terziet bij Epen in afrastering tussen de groeve en het Popel• ten. De enkele vondsten op het zuidelijk deel 1926 en 1973 en van de groeve 't Rooth mondedal: het was een wijfje (5 juli 1967). Op van de St.-Pietersberg stammen van voor (1994 en 1996). Op het Belgische deel is ze het Belgische deel zijn slechts enkele oude 1970. De laatste twee jaren was de soort ook bekend van Loën (1945), de 'kaap' van Lanaye vondsten gemeld. Ze behoort met Osmia auru- present in de Bospoort te Maastricht. (1996); ook in de Hochter Bampd (1996) (LE• lenta en Osmia bicolor tot de zogenaamde heli- FEBER, 1996a).Ook deze soort wordt soms cophile soorten, die in lege slakkenhuisjes nes• 31 /VIEL/TT/^ NIGRICANS ALFKEN, belaagd door Hedychridium roseum. telen. Wij kennen deze soort alleen uit de KATTENSTAART- OF OEVERDIK-

duinstreek en van enkele vondsten in Zuid- POOTBIJ 34 C£RC£R;S ARENARIA (L), Limburg zoals de Wrakelberg, de Bemeler- In de vochtige delen van de groeve is de ge• GEWONE SNUITTORDODER berg en de Kunderberg, waar het kalkgrasland noemde voedselplant in een behoorlijke po• (GEWONE KNOOPWESP) nog niet mechanisch gemaaid wordt! De soort pulatie aanwezig en in 1993 en 1994 vlogen Deze soort bereikt een lengte van 9 tot 16 bezoekt vooral hoge gele composieten (NlEU- er ook enkele wijfjes van deze oeversoort mm en is inderdaad zeer gewoon op alle WENHUYSEN & WiERING, 1996). rond. Overigens is de soort hier alleen be• zandgronden in het binnenland, maar was kend van enkele plekjes langs de Maas en in onbekend van de St.-Pietersberg. Vanaf 1987 28 OSMIA TRIDENTATA (DUFOUR & het Belgische Jekerdal. Ook de andere drie zijn er meerdere paartjes gevonden in de PERRIS), DRIEDOORNIGE METSELBIJ Me/itto-soorten zijn sterk gespecialiseerd: groeve. Op het Belgische deel is ze al vanaf Op 15 juni 1992 werden hier twee manne• Melitta haemorrhoidalis op klokjes, Melitta le- 1982 present langs het verbrede Albertka• tjes van deze zuidelijke soort aangetroffen in porina op vlinderbloemen en Melitta tricincta naal. Waarschijnlijk is dit een van de vele een van de vangtenten en later nog eens een op Rode ogentroost. Alle vier hebben als soorten die hier uit de Kempen via de toen mannetje op 26 juni 1994. Ook op het Bel• parasiet de wespbij Nomada flavopicta, die kale taluds van het kanaal geïmmigreerd zijn. gisch gedeelte bleek deze soort present te So hier altijd present is. De nesten van Melitta- Het nest zit in de grond en het bloembezoek Hée bij Wonck: een wijfje vliegend op Bosla- soorten zijn moeilijk te vinden tussen de be• vindt plaats op Sporkehout en Witte honing• thyrus. Verdere meldingen volgden: Wrakel• groeiing. klaver. Als parasiet fungeert de goudwesp berg, 1994 (van Aartsen) en Lage Fronten te Hedychrum nobile. Maastricht in 1996 (Lefeber). Het betrof dus een nieuwe soort voor zowel Nederland als 35 CERCERIS QUADRIFASCIATA België. Het mannetje is duidelijk herkenbaar NOTITIES BIJ DE GEVONDEN (PANZER), GLADDE SNUITTOR• aan de driedoornige achterlijfsspits. Beide GRAAFWESPEN (SPHECIDAE) DODER geslachten hebben een scherpe rand op de Voor deze iets kleinere soort geldt ongeveer grens van schedel en achterkop. De soort 32 ASTATA BOOPS (SCHRANK), hetzelfde verhaal: een immigrant van de laat• nestelt in dikkere stengels en vliegt op vlin• GROTE WANTSENDODER ste jaren. In de groeve zijn meerdere paartjes derbloemigen, hier op Boslathyrus en Rolkla• Deze wantsendoder meet 9 tot 13 mm. Het gevonden tussen 1987 en 1995, soms in een ver. Ze komt voor van Zuid-Europa tot in is een zwarte wesp met een rood achterlijf, vangtent, soms op rupsklaver. Op het Bel• Zuid-Duitsland, eens bij Berlijn en bij Stetdn die in de groeve niet zeldzaam is. De vang• gische deel enkele vondsten in 1988 en 1989. (WESTRICH, 1989; zie ook LEFEBER, 1993a). tenten leverden daarvan meerdere bewijzen Het nest wordt het liefst in aangetrapt zand tussen 1988 en 1996. Ze is eveneens present gebouwd. Deze soort wordt belaagd door de 29 STELIS ORNATULA (KLUG) in de Mergelhoof en op de Lichtenberg; van goudwespen Hedychrum aureicolle en moge• Dit is een van de zwarte koekoeksbijen, die het Belgische deel was ze al veel langer be• lijk Hedychrum nobile. Ook Cerceris quadricinc- parasiteert bij kleinere, stengelbewonende kend. De prooi bestaat uit roofwantsen. Ze ta, Cerceris quinquefasciata en Cerceris rybyen- metselbijen zoals Osmia claviventris en Osmia nestelt in de grond. Deze soort bewoont de sis zijn overal op de St.-Pietersberg talrijk aan• leucomelana. Deze Stelis heeft enkele witte, zandgronden van Midden- en Zuid-Neder• wezig. onopvallende vlekjes op het achterlijf Op de land en Noord-België. In Zuid-Limburg was zandgronden en in de groeve 't Rooth is de de soort verder onbekend totdat in 1996 36 CRABRO SCUTELLATUS soort niet ongewoon, maar op ons deel van enkele exemplaren gevonden werden in de (SCHEVEN), BLEKE ZEEFWESP de St.-Pietersberg was dit in 1987 de eerste groeve 't Rooth en bij Vilt (LEFEBER, 1996a). Deze 7 tot IO mm lange wesp is in alle Bene- melding. Daarna volgden meerdere exempla• De parasiet Hedychridium roseum werd hier lux-provincies een niet zeldzame soort op

ren in de vangtenten (LEFEBER, 1995) niet gevonden. Wel is die aanwezig ten noor• niet te droge zandgronden. Merkwaardiger• den van Maastricht in de Hochter Bampd, wijze was deze soort nooitgemeld van de St.- 30 DASYPODA HIRTIPES (FABRICIUS) tegenover Borgharen en Itteren. Pietersberg, ook niet van het Belgische deel. (= D.PLUMIPES AUCT.=DASYP0DA AL- In de groeve werd een wijfje gevonden in een TERCATOR (HARRIS)), PLUIMVOETBIJ 33 ASTATA MINOR KOHL, van de vangtenten op 13 juli 1995. Het nest Deze bekende bij is zeldzaam op de berg. KLEINE WANTSENDODER wordt in zandbodem gemaakt, vaak in kolo• Hier werden in 1985 en 1986 enkele paartjes Deze soort is wat kleiner (8 tot I I mm) en nies. De prooi bestaat uitvliegen, die ze vaak 182 AUGUSTUS 1998 JAARGANG 87 NATUURHISTORISCH MAANDBLAD

zoekt op schermbloemen. Crobro cribrahus en TABEL II Gorytes fallax 45 Crabro peltarius zijn tiier niet zeldzaam. Totaaüijst van de aangetroffen graafwespen fSphecidae) laticinctus (109 van de 17! Nederlandse soorten). Nomenclatuur quadrifasciatus volgens KLEIN (1996/1997). Alfabetisch volgens genus. quinquecinctus ¡ 37 CROSSOCERUS BINOTATUS Nummer verwijst naar de tekstnotities. Harpactus lunatus 46 (LEP.&BRULLÉ) (= CROSSOCERUS cumtdus 47 z = hier zeldzaam CONFUSUS SCHULTZ) Lestica aiata ! = hier talrijk clypeata Dit is een van de vier Crossocerus-soorten subterránea 48 met gele vlekkentekening, die bij ons ver• Ammophila sabulosa ! Lestiphorus bicinctus Argogorytes mystaceus Lindenius albilabris ! spreid maar vrij zelden voorkomt. Deze Astata boops 32 panzeri ! soort werd nog niet vermeld van de St.-Pie• minor 33 pygmaeus 49 tersberg. Slechts een enkel wijfje kwam op 25 Cerceris arenaria 34 Mellinus arvensis I quadricincta ! Mimesa bruxellensis 50 mei 1995 in een vangtent terecht. De soort quadrifasciata 35 equestris SI is wel waargenomen in hetjekerdal en op het quinquefasciata ! lutaria ! Belgische deel. Volgens de literatuur nestelt rybyensis ! Mimumesa atratina » ze in dood hout, maar werd hier nooit uitge• Crabro cribrarius unicolor pelcarius 1 Miscophus ater kweekt. Wel werd ze eens aangetroffen te• scutellatus 36 niger/spurius 52 gen een steilwand. De prooi bestaat uit diver• Crossocerus annulipes Nitela borealis se vliegen. assimills Nysson maculosus binotatus 37 niger 53 capitosus spinosus 38 CROSSOCERUS PALMIPES (L.) cetratus trimaculatus congener Oxybelus bipunctatus ! Dit is een zwarte soort, maar het mannetje dimidiatus trisplnosus 54 heeft extreem brede en gele voorschenen. distinguendus uniglumis 1 Lengte 5 tot 7 mm. Op zandgronden niet elongatulus 1 Passaioecus borealis ongewoon, maar in Zuid-Limburg heel zeld• exiguus corniger megacephalus eremita zaam. Hier zijn twee mannetjes in 1992 ge• nigritus gracilis ! vonden waarvan één in een vangtent. Ze was ovalis insignis hier alleen bekend van groeve Duchateau palmipes 38 singularis podagricus Pemphredon clypeata 55 (een mannetje in 1966). Het nest wordt in pusillus inornatus zandpaden gemaakt. De prooi bestaat uit quadrimaculatus 1 lethifer vliegen. Als parasiet treedt de mierwesp Myr- styrius 39 lugubris tarsatus mono 55 mosa atra op. vagabundus 40 Philanthus triangulum wesmaeli Psenulus concolor ! 39 CROSSOCERUS STYRIUS (KOHL) Didineus lunicornis 41 laevigatus 56 Diodontus luperus paliipes Een kleine (4,5 tot 6,5 mm) zeldzame, zwar• minutus 1 schencki te soort, nauw verwant aan Crossocerus capi- tristis 1 Rhopalum clavipes tosus. In Nederland is ze pas vastgesteld in Dryudeila pinguis 42 coarctatum Ectemnius borealis Spilomena troglodytes 1966 (VEGTER, 1971). Nadien vondsten van cavifrons Stigmus pendulus wel twintig verspreide vindplaatsen. Hier een cephalotus solskyi wijfje in de vangtent op 23 mei 1993. De soort continuus ! Tachysphex helveticus ? 57 dives nitidus werd ook gekweekt uit dood hout van het guttatus 43 pompiliformis ! Kannerbos, bij Wolder (gecontroleerd door lapidarius ¡ psammobius 58 Leclercq) en uit dood hout en een vliersten• lituratus Trypoxylon attenuatum rubicola clavicerum gel van dejulianagroeve. ruficornis 44 figulus ¡ sexcinctus medium 40 CROSSOCERUS VAGABUNDUS Entomognathus brevis minus (PANZER) Eveneens een van de vier geelgevlekte soor• matig op schermbloemen aangetroffen, maar Wrakelberg, Heteren (van Aartsen) en Saef- ten (zie nummer 37). Deze soort is ongeveer ook in de vangtenten. Van de 25 Crossocerus- tinge (Petit); ook in België zijn slechts vijf vind• even groot als Crossocerus binotatus. zo'n 7 soorten komen er 22 op de berg voor, waar• plaatsen bekend. Hier zowel in 1986 als in mm. Ze wordt de laatste decennia weer re• van 21 in de groeve. Hier ontbreekt alleen de 1987 een mannetje in een vangtent; verder gelmatig gemeld en wordt ook in de groeve stengelbewoner Crossocerus cinxius. Op de een wijfje in 1989 op De Schark in een vang• sinds 1990 elk jaar weer aangetroffen. Op het berg ontbreken Crossocerus imitans, Crossoce• tent en een mannetje in 1979 te Opcanne, Belgische deel is ze al eerder gevonden. Ze rus leucostoma en Crossocerus walken. eveneens in een vangtent. Het exemplaar van nestelt in dood hout, waarschijnlijk in de Saeftinge werd aangetroffen op Pastinaak (|. omringende bossen. Ze proviandeert het 4! DIDINEUS LUNICORNIS Petit). Bij dit vrij kleine wespje (5,5 tot 8 mm) nest met vliegen, langpootmuggen en soms (FABRICIUS), SIKKELWESP zijn het achterlijf en de poten gedeeltelijk met vlindertjes. De poten van de langpoot• De Sikkelwesp was vóór 1986 in Nederland rood, terwijl het laatste antennelid van het muggen worden afgebeten. Ze wordt regel- alleen bekend van Weert, Echt, Heerlen, mannetje sikkelvormig gebogen is. Het nest NATUURHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 JAARGANG 81 183

bevindt zich op icaie zandpleicjes, de prooi werden meerdere wijfjes van Gorytes fallax berg. Op het Nederlandse deel (ENGI-groe- bestaat uit springcicaden. aangetroffen zowel in de ENGI- als in de Be- ve) pas in 1985 de eerste waarneming. In

melergroeve (LEFEBER, 1996a). De soort was 1992 ook een wijfje op De Schark in een 42 DRYUDELLA PINGUIS (DAHLBOM) nooitgemeld voor Zuid-Limburg en evenmin vangtent en in de groeve 't Rooth. Verder is Dit genus is nauw verwant aan Astata (zie de voor het Belgische deel van de berg. Over de de soort in de Benelux praktisch beperkt tot nummers 32 en 33). Deze soort is 5 tot 8 mm biologie is niets bekend. Een mannetje is hier de zandgronden. Ze nestelt hier in de groeve groot. De mannetjes hebben een ivoorwitte pas aangetroffen in 1997. Onze enige Gorytes- in de puinhellingen en proviandeert de nes• glimmende plel< op het voorhoofd. De soort soort die nog niet op de berg is aangetroffen ten met vliegjes, sluipwespjes! en mieren! Een was voor 1985 nog onbekend in Zuid-Lim• is Gorytes quinquefasciatus. enkele maal werd de soort aangetroffen op burg. In België alleen gemeld van de drie Wilde reseda en Pasdnaak. De twee andere Linden/us-soorten zijn hier overal gewoon. noordwestelijke provincies, dus onbekend 46 HARPACTUS LUNATUS van Belgisch-Limburg. In de groeve meerde• (DAHLBOM) re waarnemingen zowel in de vangtenten als Een kleine, 5 tot 6,5mm lange, zwarte soort 50 MIMESA BRUXELLENSIS vliegend boven zandplekjes, waar ze vooral met witte vlekjes. Een typische bewoner van BONDROIT nestelt in steile kantjes. De prooi bestaat uit kaal los zand. In de groeve waargenomen Deze soort meet 7 tot 9 mm en is in ons land larven van aardwantsen. De soort is ook be• sinds 1986, langs het Albertkanaal en ten pas bekend sinds 1968 toen H. Wiering haar

kend van groeve 't Rooth (LEFEBER, 1996a). westen van het Kannerbos al sinds 1978, al• aantrof in de Biesbosch. Sindsdien in Neder• Dryudella stigma hoort thuis op zandverstui• leen op de zwaar verstoorde delen. In Zuid- land nog vijf en in België ook vijfvindplaatsen. vingen en ontbreekt op de St.-Pietersberg. Limburg alleen bekend van 't Rooth en Schin• In 1988 ontdekte J. de Rond een wijfje in het veld. Ze nestelt in de grond en wordt belaagd hem toegezonden materiaal van een ENCI- 43 ECTEMNIUS GUTTATUS (VANDER door de parasieten Nysson dimidiatus (niet in vangtent. De soort was wel onderandere ge• LINDEN) de groeve) en Nysson maculosus, die hier wel vonden bij So Hée bij Wonck, een wijfje op Een zwart met gele, 6 tot 9 mm lange hout• aanwezig is. Harpactus lunatus proviandeert 26 juli 1980 (Lefeber, determinatie Lomhol- bewoner van onze zandgronden. Ze ont• het nest met kleine cicaden. dt). De soort lijkt sterk op de gewone hei• breekt in alle kustprovincies. Ze gelijkt sterk soort Mimesa equestis. De biologie is onbe• op de 'gewone' Ectemnius borealis en lijkt 47 HARPACTUS TUMIDUS (PANZER), kend. sterk bedreigd. Op het Belgische deel zijn RODE CICADENDODER enkele, voornamelijk oude, vangsten bekend. Een cicadendoder met een gedeeltelijk rood 51 MIMESA EQUESTRIS (FABRICIUS) Hier kwam het eerste wijfje in de vangtent op en wit gevlekt achterlijf; ze meet 6 tot 8 mm. Deze soort is even groot als de vorige soort. 8 augustus 1986 en daar bleef het bij. De Op 9 juni I 996 verscheen hier een mannetje Ze treedt in heidestreken vaak massaal op, prooi zou bestaan uit zweef- en kamervlie- in een vangtent, het eerste exemplaar voor maar is hier in tegenstelling tot Mimesa luta- gen. Hiermee zijn alle elf Nederlandse Ec- de gehele St.-Pietersberg. In Zuid-Limburg ria zeldzaam. Ze is in de groeve aanwezig temn/ussoorten van de St.-Pietersberg en de alleen bekend van de Brunssummerheide. Ze sinds 1985. Ze was wel gemeld van Loën ENCI-groeve bekend. nestelt in los zand; prooi en parasieten als bij (191 I) en van Lixhe (1991). Het nest bevindt Harpactus lunatus. zich wel 50 cm diep in zandgrond, vaak in 44 kolonies met kleine cicaden als prooi voor de (ZETTERSTEDT) (= ECTEMNIUS 48 LESTICA SUBTERRÁNEA larven. Als parasiet treedt een goudwesp op NIGRIFRONS (CRESSON)) (FABRICIUS) van het genus Elampus (zie aldaar). Veelvul• Ook deze zwarte, geel getekende soort van Dit is met 8,5 tot 12 mm niet alleen de groot• dig bloembezoek op Struikheide (niet aanwe• 8 tot 14 mm ontbreekt in alle kustprovincies. ste, maar ook de gewoonste soort van dit zig in de groeve) en op schermbloemen. Ze nestelt bij voorkeur in vermolmde plek• genus. Ze hoort op de heide thuis. Vrijwel ken van oude bomen (ENCI-bos?). Ze pro• zeker is ook deze soort via het Albertkanaal 52 MISCOPHUS SPURIUS OF viandeert het nest met grote zweefvliegen. (Vroenhoven, 1990) in de groeve terecht ge• MISCOPHUS NIGER DAHLBOM? Ectemnius ruficomis is op de berg heel zeld• komen (1991 en 1992). Op het Belgische deel Het enige wijfje dat in de groeve werd gevan• zaam, maar een van de vangtenten leverde op verder alleen een vondst bij Eben. De andere gen op 19 augustus is een 4,5 mm lang zwart 2 juli 1987 een wijfje op. In Zuid-Limburg ten twee soorten Lestica alata en Lestica clypeata M/scopfius-exemplaar, dat zeker niet de hier oosten van de Maas, ook in 't Rooth, is de zijn in Nederland veel zeldzamer, maar bei• gewone /Vijscophus ater is. Miscophus spurius

soort niet ongewoon (LEFEBER, 1996a). Ze de op meerdere plaatsen op de berg aanwe• was tot nu beperkt tot de hoge zandgronden werd onder andere aangetroffen op engel• zig, ook in de groeve. Lest/co subterráneo pro• en in Zuid-Limburg onbekend. Miscophus ni• wortel, zowel voor nectaropname als voor viandeert het nest met kleine vlindertjes. Het ger was min of meer beperkt tot de zandgron• de jacht. nest ligt in degrond. Ze vliegt graag op Spor• den van de beide Limburgen, maar nooitver- kehout, dat op de berg zeldzaam is, maar op meld van de St.-Pietersberg. Al onze vijf

45 GORYTES FALLAX HANDLIRSCH de nieuwe hellingen van het Albertkanaal hier Miscop/ius-soorten provianderen met kleine Deze soort is na Gorytes quinquefasciatus wel en daar is aangeplant. spinnetjes. Dit exemplaar moet nog nader de zeldzaamste soort van onze 'gele' cicaden- onderzocht worden. doders. Bovendien is ze gemakkelijk te ver• 49 LINDENIUS PYGMAEUS ROSSI warren met Gorytes quinquecinctus die op de Een kleine 3,5 tot 5,5 mm zwarte soort, rij• 53 NYSSON NIGER CHEVRIER St.-Pietersberg niet ongewoon is. Sinds 1992 kelijk present op het Belgisch deel van de Deze soort werd in 1965 als fauna nova spe- 184 AUGUSTUS 1998 lAARGANG 87 NATUlJIïHISTORISCH MAANDBLAD

TABEL III Belgische deel is ze niet ongewoon. Het wijf• heid van de gewone Tachysphex nitidus te Totaallijst van de aangetroffen splnnendoders (32 van de je is geheel zwart inclusief de poten; het man• onderscheiden aan de stekels van de tarskam. 66 Nederlandse soorten). Nomenclatuur volgens WAHIS netje is wel geel getekend. Het genus Oxybe• Tachysphex helveticus proviandeert met lar• (1986). Alfabetisch volgens genus. Het nummer achter ; een soort verwijst naar de tekstnotities. | lus proviandeert het nest met vliegen, die aan ven van sprinkhanen. Beide genoemde soor• de angel gespiest naar het grondnest ver• ten zijn geheel zwart, evenals de zeer zeldza• z = hier zeldzaam i voerd worden. Van een eventuele parasiet is me Tachysphex unicolor. Van de vier 'rode' ƒ = hier talrijk I niets bekend. Tochysphex-soorten zijn T.pompiliformis en

Agenioideus apicalis 59 T.psammobius hier gewoon. t cinctellus 55 PEMPHREDON MORIO VANDER sericeus LINDEN EN PEMPHREDON CLYPEALIS 58 TACHYSPHEX PSAMMOBIUS KOHL usurarius 60 Anoplius alpinobalticus 61 THOMSON Een 4 tot 9 mm grote soort die in Nederland

concinnus 62 De meest recente auteurs, ook KLEIN (1996), alleen bekend is van Midden en Zuid-Lim• infuscacus 1 beschouwen beide taxa als één soort. Ze burg. Zowel op de berg als in de groeve is ze nigerrimus ! viaticus hebben beide een typisch afdakje tussen de niet ongewoon (1985 tot 1994). Het achter• Aporus unicolor 63 antenne-inplantingen. Bij Pemphredon morio lijf is rood, de bestippeling fijn. Behalve met Arachnospila anceps ! (6 tot 8 mm) is dat afdakje groot en vierkant; sprinkhaantjes schijnt deze soort ook wel minútala ! bij Pemphredon clypealis (4,5 tot 6 mm) is het spissa ! eens met vlindertjes te provianderen trivialis klein en driehoekig. Pemphredon morio werd (Eben, 17 juni 1972). Ze nestelt op rulle plek• wesmaeli in de groeve gevonden, een wijfje (1990) in jes van de hellingen. Als parasiet treedt hier Auplopus carbonarius de vangtent, ook op Slavante. Van Pemphre• Caliadurgus fasciatellus ! (waarschijnlijk) op de goudwesp Chrys/s////ge- Dipogon subintermedius don clypealis werden twee wijfjes aangetrof• ri (zie nummer 79). variegatus 65 fen in vangtenten, een in 1984 en een in 1992. Epysiron rufipes 66 Ook bekend van De Schark en het Kanner• Evagetes crassicornis ! dubius bos. Beide soorten zijn ook op het Belgisch Homonotus sanguinolentus 67 deel aangetroffen; hier zijn ze meestal ge• NOTITIES BIJ DE GEVONDEN Priocnemis agilis 68 kweekt uit dood hout, maar nooit samen. De ex al cata SPINNENDODERS fennica prooi bestaat uit bladluizen. Als parasiet tre• (POMPILIDAE) hyalin ata den goudwespen van het genus Omalus op. minuta ! perturba tor 1 59 AGENIOIDEUS APICALIS (VANDER pusilla 56 PSENULUS LAEVIGATUS LINDEN), GROTE ZWARTE schioedtei 69 (SCHENCK) SPRINGSPINNENDODER susterai 70 Een kleine soort van ongeveer 5 mm die bij Deze 6 tot 13 mm grote soort is bij ons al• ons pas bekend is sinds I960 (Heerlen, Br. leen gevonden in het zuidoosten, vooral in de cies gemeld van groeve Duchateau (de Tom• Arnoud). Daarna nog enkele meldingen in omgeving van Roermond (Cobben) rond be) (LEFEBER, 1966). Het is een 5,5 tot 7,5 mm Zuid-Limburg (Lefeber) en de Veluwe (van 1950, te Nijmegen rond 1970 (Benno) en in lange soort, gedrongen van bouw, zwart met Aartsen). H ier in de groeve enkele vondsten: de Lage Fronten te Maastricht tussen 1985 gele onderbroken bandjes en rode poten. een wijfje op 19 juli 1987 en een wijfje op 20 en 1996. In België alleen in de rivierdalen in Tussen 1987 en 1995 werden in de groeve juli 1988. Ze is ook present op De Schark en de Ardennen. In de ENCI-groeve meerdere meerdere exemplaren aangetroffen en ze langs het Kannerbos, bij Opcanne en Wonck. paartjes in de vangtent tussen 1987 en 1992. bleek ook aanwezig in het Popelmondedal, De dieren werden meestal gekweekt uit Ze is ook aangetroffen op De Schark in een ten westen van het Kannerbos, in de groeve stengels van Es en vlier, onder andere ook bij vangtent, in de Bospoort te Maastricht op 't Rooth en op de Brunssummerheide. Ver• Borgharen, Itteren, Bunde en Ulestraten. Het struiken en in de Lage Fronten op een oude der is ze in Nederland onbekend maar in het genus proviandeert met bladluizen en blad- muur. Ze jaagt op springspinnen en nesteltin Belgische grensgebied niet ongewoon. Deze vlooien. Ook hier treden goudwespen op als holten van muren en steilwanden. De in Ne• koekoekswesp parasiteert (hier) zeker bij parasiet {Omalus). Psenulus concolor, Psenulus derland veel zeldzamere Agenioideus sericeus

Gofytes laticinaus (LEFEBER, 1996a). De man• pallipes en Psenulus schencki zijn hier overal is kleiner en op de St.-Pietersberg gewoner, netjes zijn moeilijk scheidbaar van Nysson gewoon; Psenulus brevitarsis is op de berg aan• evenals in de groeve. maculosus, die hier ook voorkomt; het wijfje wezig, maar nog niet in de groeve waargeno• van Nysson maculosus heeft een gedeeltelijk men; Psenulus fuscipennis ontbreekt geheel. 60 AGENIOIDEUS USURARIUS rood achterlijf. (TOURNIER), RODE SPRING- 57 TACHYSPHEX HELVETICUS KOHL SPINNENDODER 54 OXY&ELUS TRISPINOSUS Van deze in de Benelux zeer zeldzame sprink- Deze voor Noordwest-Europa zeer zeldza• (FABRICIUS) haandoder (5 tot 9 mm) werd waarschijnlijk me soort werd bij ons voor het eerst aange• Een wesp van 5 tot 8 mm groot. Van deze een wijfje in de groeve aangetroffen op 9 au• troffen in 1990 in de Beatrixhaven-Limmel, zwarte spieswesp zijn weinig recente vond• gustus 1986. In Limburg is ze bekend van Maastricht in een vangtent (LEFEBER, 1992, sten bekend. Een enkele maal op onze St.- Kessel en Aayen; verder bij ons slechts drie 1993a; WAHIS, 1996). Ook in de groeve en• Pietersberg gevonden waarvan slechts een vondsten; in België zeven vindplaatsen. Al• kele paartjes in vangtenten (1991 tot 1995). wijfje in de groeve (8 augustus 1995); op het leen zeer verse exemplaren zijn met zeker• Daarna volgden nog de groeve 't Rooth ende NATUURHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 lAAKGANG 87 185

Lage Fronten; in België te La Frayère en Bass- melden de soort ook van de oostflank van de TABEL IV enge (Lefeber en Petit). Bij het wijfje is het berg namelijk van Thier des Vignes. Voor 't Totaallijst van de aangetroffen plooivleugelwespen (Vespidae) (30 van de 56 Nederlandse soorten). eerste tergiet zwart, scherp afgescheiden van Rooth zie LEFEBER (1996a). Nomenclatuur volgens HENSEN (1985). Alfobetiscii het rode tweede tergiet. Een van de manne• volgens genus. Nummer verwijst naar de tekstnotities. tjes van 't Rooth was geheel zwart, maar 64 ARACHNOSPILA SPISSA z = hier zeldzaam werd door Wahis op naam gebracht, even• SCHIOEDTE .' = hier talrijk als de eerste exemplaren van de andere vind• Een spinnendoder die op de zandgronden plaatsen. een van de allergewoonste soorten is. Ze Allodynerus rossii 71 werd op de St.-Pietersberg nooit waargeno• Ancistrocerus dusmetioius gazel la 1 61 ANOPLIUS ALPINORALTICUS WOLF, men (?). In de groeve is ze vrij gewoon, even nigricornis ! BAARDSPINNENDODER als nu op alle zwaar verstoorde plaatsen in de oviventris z Deze totaal zwarte soort werd bij ons voor omgeving; ook op het Belgische deel van de parietinus z parietum het eerst gemeld van Venlo (LEFEBER, 1973), berg. quadratus al bleek later dat er al driemaal eerder een trifasciatus ! wijfje was aangetroffen, maar pas later her• 65 DIPOGON VARIEGATUS (L.) Dolichovespula media norwegica z kend: door R. Wahis van Roermond in 1944 De donkerste boomspinnendoder wordt 4 Saxonia { en te Haelen in 1964 (beide in de collectie tot IO mm groot. De vondst van deze berg• sylvestris ! Sanders) en bij Beerze in 1946 (alle gedeter• soort in de groeve betekende een nieuwe Eumenes coronatus 72 papiltarius z mineerd door H. Wolf en R. Wahis). In de soort voor onze fauna (een mannetje op 18 pedunculatus 73 groeve is blijkbaar een kolonie aanwezig, mei 1993 door Lefeber). Op 2 september Gymnomerus laevipes want tussen 1992 en 1996 kwamen drie wijf• 1995 volgde nog een wijfje, beide in een Microdynerus exilis 74 Odynerus pinipes 1 jes en meerdere mannetjes terecht in de vangtent (determinatie door R. Wahis). De Poiistes biglumts + dominulus 75 vangtenten. In de Hoge Fronten werd in 1994 twee andere soorten van dit genus nestelen Symmorphus bifasciatus j een mannetje vastgesteld. Verder is de soort in schorsspleten. Dipogon variegatus wellicht connexus z debilitatus gemeld van Nivelle (WAHIS et ai, 1996). Het ook in muren en steilwanden. Vooral de eer• gracilis mannetje is direct te herkennen aan de lange ste dwarsband op de voorvleugel is veel bre• Vespa crabro baardvormige beharing op de buik. Het wijf• der dan bij de andere soorten. Het mannetje Vespula austriaca 76 1 je lijkt sterk op dat van de gewone Anoplius is ook duidelijk aan de antennes te herken• germanica rufa ! nigerrimus. nen. Op het Belgische deel van de berg zijn vulgaris ! twee oude meldingen bekend en een in 1997.

62 ANOPLIUS CONCINNUS Dat de soort ook in Rhenen gevonden zou ("Montagne St.Pierre") (WAHIS et ai, 1996). (DAHLBOM), OEVERSPINNEN- zijn is zeer dubieus. Dipogon variegatus jaagt Bij ons komen de meeste meldingen van de DODER (ook?) op de bodem en in de kruidlaag. Ge• Veluwe. Bloembezoek is waargenomen op Deze soort is 6 tot I 1,5 mm groot. Een vrij zien de data 4 mei en I I oktober zijn er vrij Pastinaak en Wilde peen. Ze jaagt onder an• zeldzame geheel zwarte soort die vooral zeker twee generaties per jaar. dere op kokerspinnen. wordt gemeld van kribben en stenige oevers. Hier gevonden in de groeve langs de visvijver 66 EPISYRON RUFIPES (L.) 68 PRIOCNEMIS AGILIS (SHUCKARD) in 1984 en 1994. Ook tweemaal ten westen Een 6 tot 13 mm groot dier, witgevlekt met Een 6 tot 9 mm lang . Vrij kleine en vrij van het Kannerbos (1983 en 1984) en in het rode poten. Deze soort is op de zandgron• zeldzame soort met meestal rode poten. Ze Popelmondedal (1955). Op enkele grindplek- den gewoon, maar tot 1984 was ze nooit ge• werd in 1941 aangetroffen op het toenmali• jes langs de Maas is ze niet zeldzaam. De soort meld van de St.-Pietersberg. In de groeve is ge plateau (nu groeve?). Daarna enkele paar• heeft een opvallend groot vleugelstigma. ze vanaf dat jaar regelmatig aangetroffen, ook tjes in de groeve in 1985 en 1991; ook ten op De Schark was ze in 1992 present, als een westen van het Kannerbos en op het Bel• 63 APORUS UNICOLOR SPINOLA, van de vele immigranten uit de Kempen. Ook gische deel van de berg. Langs de rivieren SCHILDKOPSPINNENDODER op het Belgische deel zijn er waarnemingen wordt deze soort het vaakst gemeld.

Het genus Aporus telt in de Benelux slechts sinds 1990, maar niet gemeld door WAHIS et één soort, die op het Belgische deel van de o/. (1996) van de oostflank. 69 PRIOCNEMIS SCHIOEDTEI HAUPT berg niet ongewoon is. Ze is zwart met een Een van de vele schubspinnendoders, zwart grotendeels donkerrood achterlijf Ze heeft 67 HOMONOTUS SANGUINOLENTUS met een deels rood achterlijf en een lengte een opvallend schildvormige kop en slechts (F.) van 6 tot 10,5 mm. De hals bij deze soort is twee cubitaalcellen in de voorvleugel. In 1992 Deze 6 tot 9 mm lange soort heeft een merk• lichtrood. Alle wijfjes van dit genus hebben verscheen hier een paartje in een vangtent. waardig gevormde, grotendeels rode thorax. achterschenen met doornachtige schubben. De soort is ook bekend van het Kannerbos Ze is in de groeve op schaars begroeide plek• Deze soort isopdehele St.-Pietersberg zeld• en de Hoge Fronten te Maastricht; verder van ken niet ongewoon, ook in de vangtenten in zaam. In 1987 en 1991 enkele paartjes in de het oostelijke lössgebied en het zuidelijk en 1992 en 1993. Ook eens (1993) in het Popel• groeve. Hier verder alleen gevonden op De centraal diluvium. Op de bermen bij So Hée mondedal. Op het Belgische deel alleen waar• Schark (1989 en 1992 in vangtent) en aan de en Wonck soms talrijk op Gewone bere• genomen bij Eben (1971 en 1973). Dat bete• voet van de Thier de Lanaye in 1982. Op de klauw en Wilde peen. WAHIS et al. (1996) kent: geen meldingen van de oostflank Veluwe is de soort vrij gewoon. De vondsten 186 AUGUSTUS 1998 JAARGANG 87 NATUURHISTORISCH MAANDBLAD

TABEL V stamtuit 1971 (?).Dithelegenusiszwartmet in de ENCI-groeve gevonden. De nesten van Totaallijst vat} de aangetroffen goudwespen (Chrysidi- min of meer uitgebreide gele tekening. An- beide soorten worden geparasiteerd door de daej (20 van de 50 Nederlandse soorten) en Scoioidea cistrocerus dusmetiolus nestelt in holten van goudwespjes Chrysis gracillima en Chrysis ruti- (7 van de 13 Nederlandse soorten). Nomenclatuur volgens LiNSENMAIER (1997). Alfabetisch volgens genus. steilwanden. Ze vliegt graag op Gewone lans, waarvan alleen de laatste bekend is van

Nummer verhijst naar de tekstnotities. brem en wordt volgens SANDERS (1966) ge• het Belgische deel van de berg. parasiteerd door de goudwesp Chrysis obtu- z = hier zeldzaam sidens, die op de berg onbekend is. Prooidie• ! = hier talrijk 75 POLISTES BIGLUMIS BIMACULATUS ren zijn onbekend. (FOURCROY), BERGVELDWESP Chrysis c.s. angustula (Figuur 9) bicolor 77 72 EUMENES CORONATUS (PANZER) Deze in de Ardennen niet zeldzame, sociale cyanea ! Ígnita c.s. 78 (Figuur 8) wesp was in Nederland alleen gemeld van illigeri 79 Dit is de zeldzaamste van onze vier fraaie urn• Nuth (leg. Br. Arnoud, 1949) en de Bospoort mediata ! tjeswespen. In 1954 werd een mannetje (als te Maastricht. In 1996 werden twee werk• viridula ! Cleptes semiauratus t "coarctata" auct) gevonden op de berg, als sters en in 1997 twee mannetjes in de groe• Elampus panzeri (?) 80 82 nieuw voor onze fauna (H. Sanders). In de ve aangetroffen, zowel inde vangtent als vlie• sanzii (?) 81 groeve werd een wijfje gevonden op I I au• gend. In 1997 bleek de soort in aantal te vlie• Hedychridium ardens ! Hedychrum aureicolle ! gustus 1988 en een wijfje ? op 27 augustus gen in de botanische tuin Lichtenberg, voor• gerstaeckeri ! 1996. Ook van het Belgische deel zijn enkele al op Kervel en Klimop. Er zijn ook enkele nobile ! vondsten bekend, onder andere een wijfje meldingen van het Belgische deel, onder an• Omalus C.s. aeneus auratus ! van La Frayère op 21 juli 1997. Bij ons werd dere een werkster bij Kanne langs het Albert• ! biaccinctus de soort ook nog (mondeling) vermeld van kanaal. Deze soort is veel minder geel gete• ! bidentuius kend dan de in Maastricht gewone Polistes pusillus ! UIvenhout door T. Peeters (zie ook SANDERS, dominulus, die in de groeve pas in 1997 gevon• violáceos 1966). De klei-urntjes worden op steentjes den is. Deze laatste soort, die wij de Zwerf- Scoioidea gemetseld. De prooi zou bestaan uit span- Myrmosa atra t veldwesp zouden kunnen noemen, was in rupsjes. De soort lijkt sterk op Eumenes pa- Sapyga ctavicornis 1997 ook in aantal present bij de Lichtenberg, quinquepunctata pillarius, die hier vrij gewoon is, maar lichter samen metPo/istes biglumis en vliegend op de• Sapygina decemguttata 84 behaard. Het kopschildje heeft altijd een bre• ! Smicromyrme rufipes zelfde planten (LEFEBER, 1996). Tiphia femorata j de gele bovenrand terwijl dat bij onze Eume• minuta nes coronotus-exemplaren geheel zwart is. 76 VESPULA AUSTRIACA (PANZER), van hier zijn grotendeels gedetermineerd 73 EUMENES COARCTATUS (L.) EN OOSTENRIJKSE WESP door R. Wahis. EUMENES PEDUNCULATUS (PANZER) Deze parasiet bij de Rode wesp {Vespula rufa) Deze beide heidesoorten zijn wel eens op de kent bij ons slechts een dental vindplaatsen; 70 PRIOCNEMIS SUSTERAI HAUPT berg aangetroffen, maar Eumenes coarctotus in de Ardennen is ze gewoner. Het kopschild (NIET S. WILCKE 1943!) is alleen van het Belgisch deel bekend, terwijl heeft twee scherpe tandjes; de achtersche- Lengte 9 tot 16 mm. Een grote zandsoort die van Eumenes pedunculatus alleen één manne• nen hebben lange donkere haren en verder niet eenvoudigte onderscheiden blijictvande tje op 26 mei 1997 in de ENCI-vangtent werd ziet ze er uit als de Rode wesp, maar het rood veel gewonere Priocnemis perturbator (Har- aangetroffen. ontbreekt. De parasitaire soorten hebben ris). Ze vliegt eveneens in het voorjaar. In de geen werksters. In de groeve werden in 1987 groeve slechts twee wijfjes (1992 en 1996, 74 /VI/CRODYNERL/S EXIUS (H.-S.), twee wijfjes aangetroffen. Ze was ook aanwe• determinatie R. Wahis); ook op het Belgisch RUWE MICRO-METSELWESP zig op De Schark, tussen i960 en 1970. Op deel schaars aanwezig op verstoorde delen Dit wespje meet slechts 6 tot 8 mm. We ken• het Belgische deel is er een oude melding van van de berg. den hier slechts een vage melding: een wijfje Loën (CRÈVECOEUR & MARÉCHAL, 1931- van de St.-Pietersberg in 1935. In de groeve 1939) Het mannetje is veel kleiner en slan• werd een wijfje aangetroffen in de vangtent ker dan het wijfje en overwegend zwart ge• op 28 juli 1989. Op het Belgische deel ook kleurd.

NOTITIES BIJ DE GEVONDEN een vage melding in de atlas van LECLERCQ PLOOIVLEUGELWESPEN (1985, UTM-hok FS83). Op onze zandgron• (V£SP0;D£A) den is de soort minder zeldzaam. Ze werd meermalen gekweekt uit oude paaltjes en NOTITIES BIJ DE GEVONDEN 71 ANCISTROCERUS DUSMETIOLUS dode takken, te G rathem zelfs samen met de GOUDWESPEN (CHRYSIDIDAE) STRAND, BREMMETSELWESP andere soort Microdynerus nugdunensis. die in Lengte 7 tot I I mm, een soort van hei en het lössgebied het meeste voorkomt. De 77 CHRYSIS BICOLOR LEPELETIER veen, in ons land ongeveer beperkt tot Lim• prooi zou bestaan uitsnuittorlarven. Eenmaal Een kleine 5 tot 8 mm lange soort van duin burg. In België beperkt tot de Ardennen en werd bloembezoek waargenomen op Gele en hei, die in de groeve niet ongewoon is. Er Plombières. In de ENCI-groeve werd een kamille te Simpelveld. De nauwverwante Mi• zijn meerdere vondsten vanaf 1987, ook in de mannetje aangetroffen op 22 juli 1989. De crodynerus nugdunensis is aanwezig op De vangtenten. Verder op onze berg geen mel• laatst bekende vondst op het Belgische deel Schark en in de groeve Duchäteau, maar niet dingen, wel van het Belgische deel. De kleu- NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS I 998 JAAKGANG 87 187

ren blauw-groen en 'goud' gaan vloeiend in zandige oevers. Ze parasiteert bij de zwarte, TABEL VI elkaar over. Ze parasiteert bij Tachysphex- slanke graafwespjes van het genus Mimume- Totaallijst van de aangetroffen 'micro-wespen'. Nomenclatuur volgens determinatie van J. de Rond. soorten en op de hei doet ze dat zeker bij sa. Vooral in 1992 en 1995 werden hier Alfabeüsch volgens familie en genus. Tachysphex obscuripennis. die op de St.-Pie• meerdere exemplaren aangetroffen, samen tersberg niet voorkomt. Waarschijnlijk stelt met Mimumesa atratina en Mimumesa unico- Bethylidae 3 van de 13 soorten ze zich hier tevreden met Tachysphex pompi- lor, die massaal rondvlogen in twee vochtige cephalotus (Förster) Bethylus fuscicornis (Jurine) liformis, Tachysphex nitidus of Tachysphex delen van de groeve. Meldingen van deze niger (Westwood) psammobius. tweede soort {Elampus panzeri ?) van de St.- Epyrus Pietersberg noch van de rest van Zuid-Lim• 16 van de 39 (?) soorten Dryinidae arcuatum Kleffer burg zijn mij bekend, ofschoon zowel Mime• Anteon 78 CHRYSIS ígnita brachycerum (Dalman) Deze soort is en blijft in deze groep het gro• sa als Mimumesa daar aanwezig zijn. BENNO flavicorne (Dalman) fulviventre (Haliday) te probleem. De soort is overal op de berg (1950) noemt deze soort Notozus productus; gaullei Kleffer LECLERCQ (1988) en anderen kennen slechts aanwezig, evenals de subspecies Chrysis Ígni• pubicorne (Datman) ta impressa en Chrysis Ígnita schencki. Ze para• één soort, die zij Elampus panzeri noemen, Aphelopus atratus (Dalman) camus Richards siteren vooral bij kleinere metselwespen. maar die in deze publicatie Elampus sanzii melaleucus (Dalman) wordt genoemd (zie nummer 81). LiNSEN• querceus Olmi MAIER (1997) noemt voor Zwitserland vier 79 CHRYSIS ILLIGERI WESMAEL serratus Richards soorten, die daar alle zeldzaam zijn. Elampus Gonatopus c.s. bicolor (Haliday) CHRYSIS HELLENI LINS.) distinctus Kleffer bidens komt bij ons zeker niet voor. Verder Deze soort is iets kleiner dan de nauwver• lunatus Klug noemt hij Elampus panzeri, Elampus panzeri wante Chrysis bicolor, maar het kleurpatroon pallidus (Geballos) coeruleus, Elampus constrictus en Elampus san• Lonchodryinus ruficornis (Dalman) op het tweede achterlijfssterniet is afwijkend. species nova? zii... onderzoek is hier nog steeds op zijn Ze treedt hier zeer waarschijnlijk op als pa• plaats. rasiet bij Tachytes psammobius, die op de hele Embolemidae I soort berg niet ongewoon is. In de groeve slechts Embolemus ruddii Westvïood twee vondsten van Chrysis illigeri, in 1995 in 83 OMALUS BIACCINCTUS een vangtent. Verder geen meldingen van het (DE BUYSSON) de groeve een wijfje in 1992, evenals op De Nederlandse deel. Wel tweemaal op de Deze kleine groene soort (3 tot 5 mm) is Schark en in 1997 op het plateau. Verdere 'kaap' van Lanaye in 1985 en 1989. In Neder• plaatselijk gewoon op onze hoge zandgron• vindplaatsen in Zuid-Limburg zijn: 1991, Hei• land is deze soort veel zeldzamer dan Chrysis den, ook in Limburg, maar niet in de duinen. hof (P. Thomas); 1991, Stokkem Smit); bicolor. Op ons deel van de St.-Pietersberg slechts Heughem, sinds enkele jaren (C. Evers); 1996, twee vondsten: in de ENCI-groeve in 1987 Bospoort (Lefeber). In Midden-Limburg ook 80 HET GENUS ELAMPUS SPINOLA, in de vangtent en in het Popelmondedal in te Kesseleik in 1978. Sapygina decemguttata TONG-GOUDWESPEN 1994. Ze is ook gevonden op de al eerder is een klein slank wespje, zwart met onopval• Dit genus plaatst ons nog steeds voor moei• genoemde "kaap" van Lanaye. Ze parasiteert lende witte vlekjes en licht knotsvormige, lijkheden: gaat het hier om één soort, of zijn waarschijnlijk bij kleine, zwarte stengel- en deels gele antennes. Ze parasiteert (hier) bij er twee of zelfs drie soorten in het spel? De houtbewonende graafwespjes van het genus de Tronkenbij {Heriades truncorum) die hier auteur houdt het (voorlopig) op twee soor• Passaloecus. De nauwverwante Omalus biden• overal nestelt in oude paaltjes, (zie GEURTS, 1949, 1952; LEFEBER, 1992). ten, zoals ook BENNO (1950) en LiNSENMAIER tuius is in de Benelux veel zeldzamer, maar is (1997) dat doen, al wist ook Benno nog geen in Zuid-Limburg vrij gewoon, ook op de St.- raad metde nomenclatuur. Pietersberg en in de hier besproken groeve. MICRO-WESPEN Eveneens bekend van groeve 't Rooth (LEFE• Van deze zeer kleine soorten geven wij hier 81 ELAMPUS SANZin BER, 1996a). alleen de namen (tabel VI) zoals ze door J. de Elampus sanzii, de eerste soort, is op al onze Rond werden opgegeven. Alle zijn gevangen zandgronden gewoon en parasiteert daar bij in de vangtenten in de ENCI-groeve. Een pu• zwart-rode graafwespjes van het genus Mi• blicatie van zijn hand hierover is in voorbe•

mesa, vooral bij Mimesa equestris (zie num• NOTITIES BIJ DE SCOLOIDEA reiding. mer 51). Deze soorten zijn beide zeldzaam EN DE "MICRO"WESPEN in de groeve. Daarom wordt aangenomen dat Elampus "sonziV" hier parasiteert bij Mime• 84 SAPYGINA DECEMGUTTATA (F.), DANKWOORD sa lutaria, die hier gewoon is. De hier bedoel• KLEINE KNOTSWESP De volgende collegae dank ik hier oprecht voor

de E/ompus-soort wordt in SCHMIEDEKNECHT Deze wesp van 7 mm werd voor het eerst in hun hulp bij het determineren van de voor mij

(1930) en BENNO (1950) Notozus constrictus Nederland gemeld door R. Geurts van Echt moeilijke gevallen:]. Leclercq, Liège (België): Cra-

Foerster genoemd; KUNZ (1989) spreekt van in 1949 en 1952. De laatste jaren wordt deze broninae;J. P. van Lith, Rotterdam: Psenini; Th. Elampus panzeri-sanziiV. soort vaakgemeld, maar niet buiten Limburg. Peeters, Tilburg: diversen; j. de Rond, Lelystad: Op het Belgische deel was de soort talrijk in Hylaeus en 'micro'wespen;M. Schwarz, Freidorf 82 ELAMPUS. TWEEDE SOORT 1991 en 1993 op oude paaltjes op de "kaap" (Austria): Nomada en Sphecodes; ƒ van der Deze tweede soort is veel zeldzamer en van Lanaye (nieuw voor België), daarna in een Smissen, Bad Schwartau (BRD); H. Teunissen, komtvooral voor in de binnenduinen en langs tuin te Rekem en op de Hochter Bampd. In Oss: Andrena; K. Vegter, Emmen: Lasioglossum 188 AUGUSTUS 1998 lAARGJNG 87 NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD

FIGUUR 7 en SphecocJes; R Wahis, Chaudfontaine (Bel• Odynerus spinipes ç, gië): Pompilidae; H. Wiering, Bergen: Tetralo• een metselwesp {foto:}. Petit). nia e.o.; H. Wolf, Plettenberg (BRD): Pompilidae; G. van der Zanden, Eindhoven: Megachilinae.

RESUME

DES ABEILLES, DES GUÊPES (HYMEN-

OPTERA ACULEATA) DANS LA GRANDE

MARNIÈRE DE LA MONTAGNE

ST-PIERRE (ENCl) AU SUD DE LA

VILLE DE MAASTRICHT (FS 83)

Nous donnons un résumé de la présence des espèces d'abeilles et des guêpes, trou• vées dans cette marnière dans l'extrème- sud de la province de Limburg-neêrlandais, près de la frontière de la province de Lim- burg-belge et de la province de Liège. 172 espèces d'abeilles et 217 espèces de guêpes ont été observées ici depuis 1984. Spécia• lement la présence de huit espèces et deux sousespèces d'abeilles etquatre espèces de guêpes très rares est très intéressante. Au moins 16 espèces de la famile Dryinidae sont observées.

SUMMARY

BEES AND WASPS ( ACULEATA) IN THE LARGE LIMESTONE QUARRY OF THE ST. PIETERSBERG, SOUTH OF MAASTRICHT (FS 83)

A survey is presented ofthe occurrence of bees and wasps in a limestone quarry in the southernmost part of the Dutch province of Limburg, near the borders with the Bel• gian provinces of Limburg and Liège. Partic• ularly interesting finds include Andrena api• cata apicata, Anthophora retusa meridionalis, Hylaeus cornutus, Hylaeus grocilicornis, Hylae- us styriacus, Lasioglossum pallens, Osmia tri- dentata and the wasps Agen/oideus usurarius, Anoplius alpinobalticus, Dipogon variegatum and Eumenes coronatus. The presence of 16 species of Dryinidae is another interesting discovery.

LITERATUUR

FIGUUR 8 Eumenes coronatus. een ASSEM.J. VAN DE, 1951. Andrena-soorten van de Sint-Pietersberg. urntjeswesp (foto. J. Petit). Natuui+iist. Maandbl. 40: 60 NATUUIÏHISTORISCH MAANDBLAD AUGUSTUS 1998 lAARGANG 87 189

BENNO, P., 1950. De Nederiandse goudwespen en haar FIGUUR 9 verspnsiding. Publ. Natuurhist Genootsch. Limburg 3:9-50. ßergve/dwesp (Polistes CRÈVECOEUR, A. & P. MARÉCHAL, 1931-1939. Matériaux biglumis bimaculatusj op pour sen/ir à l'etablissemant d'un nouveau catalogue des Wouw (foto:]. Petit). Hyménoptères de Belgique, Bull, Ann, Soc, Ent, Belg., partie 71-79. GEURTS, R., 1952. Sapygina decemguaatojunne, f.n.g, off,n,sp,? Natuurhist, Maandbl, 41 ; 32-34, HENSEN. R.. 1985. De plooiwespen, Jeugdb, Uitg.: I -60. KLEIN, W., 1996 (1997). De graafwespen van de Benelux. l-tymenopleiu Spheodae. Jeugdb. Uitg: I -130, KOSTER, A., 1986. Het genus Hy/aeus In Nederiand

(Hymenopiero Colletidae). Zool, Bijdr, 36: I -120 KUNZ, P.. 1989. Die Goldv^espen Baden-Württembergs, Diss, Kaiistiihe, LECLERCQ, J., 1971 -1985. Atlas provisoire des insectes de Belgique. Notes Faun. Belgique Gembloux. Cartes; 2-14: 31-60 165-174: 217-242: 501-550: 601-683: 869-888: I 102-1 153: I 157-1200 1401-1574: I70l-I800:en 1963, LECLERCQ, J., 1988. Atlas provisoire des insectes de Efelgique, l-lymenoptem Chiysididae. Notes Faun, Belgique, Gembloux 15: 1-41, LEFEBER, V., 1969. De aculeaten van de SInt-Pietersberg met inbegrip van Louwber^ en Jekerdal. Ent Ber Amsterdam 29: 224-240 LEFEBER, V., 1975. De Aculeaten van de Schieper^berg (en de Beyart), Natuuriiist. Maandbl, 64: 106-1 I I: I 17-123: 153- 156

LEFEBER, V., 1987. Verder Maskeri^ijennleuws {Hymenoptera Colleüdae: Hylaeus). Natuurhist, Maandbl, 76: 62-63, LEFEBER, V., 1991. Aculeaten langs Limbui^gse spoorwegen I, Ber. Amsterdam 26: 133. (Hymenoptero Aculeata). Bull. Ann. Soc. r. Beige ent I 32: de bijen, Natuui+iist, Maandbl, 80: 74-78, VEGTER, K., 1971. Aculeaten in Drenthe (Hymenoptera). Ent, 165-182, LEFEBER, V., 1992. Agemoideus usuranus. nieuw voor Neder• Ber-, Amstendam 31:227-231, WESTRICH, P., 1989. Die Wildbienen Baden Württembergs land. Ent Ber. Amsterdam 52: 88. WAHIS, R., 1986. Catalogue systématique et codage des II Spez, Teil, Vetiag Eugen Ulmer, LEFEBER, V., 1993A. Nieuwe en zeldzame Aculeaten bij Hyménoptères Pompilidesde la région Ouest-Europeënne. WESTRICH, P. & H. DATHE. 1997. Die Bienenarten Maastncht {Hymenoptera Apo'öea, Vespidoe. Pompilidae). Notes Faun, Gembloux 12; I -89, Deutschlands. Mitt. Ent Ver Stuttgart 32: 3-54. Ent, Ber Amsterdam 53: 134-135, WAHIS, R., 1996. Données sur la faune entomologique de la WILCKE.J.. 1943. De Nederiandse Pompilidae. Med. Landb, LEFEBER, V., 1993B. Haliaus scabiosae uitgezet op de Sint- Réseree naturelle de la Montagne Saint-Pleme II Pompilidae h, school, Wageningen, Deel 47 (I); I -88. Pletei-sberg, faunavetvalsing of faunaherstel? Ent Ben Am• sterdam 53: 103. LEFEBER, V., I 995A. Dne aanwinsten voor de Nederiandse Aculeatenfauna {Hymenoptera Apidae, Fonvicidae). Ent Ben

Amsterdam 55: I 35, LEFEBER, V., I 995B. De bijen en een miervan de mergelgroeve

't Rooth bij Bemelen {Hymenoptera Apidae, Fonvicidae). Natuurhist, Maandbl, 84: 227-229, LEFEBER, V., I 996A. De wespen van de mergelgraeve 't Rooth, Natuurhist, Maandbl, 85: 54-56, LEFEBER, V., 1996B. Veldwespen in Maastncht Natuui+iist. Maandbl. 85: 70-71, LEFEBER, V., 1997. Tetrahnia macrogbsso nieuw voor de Benelux {Hymenoptera Apidae, Anthophondae). Ent Ben Amsteixiam 57: 146, LiNSENMAIER, W., 1997. Die Goldwespen der Schweiz Veröff. Nat Mus, Luzem 9: 1-140. MARÉCHAL P., 1951. Mes premières recherches au Wijngaards- berg à Maastncht, NatuuriiisL Maandbl, 40 105-108 NIEUWENHUYSEN, H. & H. WiERING, 1996. HopBtis Spinulosa

in Nederiand Bzz 3: 12-13. PETIT. J., 1988. Co//eles similis et Epeolus wjnegatus. Natura

Mosana 41:5-11, PETIT, J., 1993. Faunistlque de la Montagne StPleire 3. Sur la présence de Hylaeus gradiicomis et de Hylaeus conformis. Lambillionea 93: 417-419, PETIT,]., 1997. Lasioglossum pallens (Br 1832), abeille solitaire nouvelle pour la faune belge. Lambillionea 97: 49-52, SANDERS, H., 1949. H/menoptero Aculeata in Limbur^g II,

Natuuihist Maandbl, 38: 98-99, SANDERS, H., 1966. Plooiwespen in Llmbui^g, Hymenoptera Aculcaui VI, Natuurtiist, Maandbl, 55: 38, SCHMIEDEKNECHT, O., 1930. Die Hymenopteren Nord und Mitteleuropas, Jena, Veri, Gustav Fischen I -1062. VEGTER. K., 1960. Megaciiile lapponica en andere behangers-

bijen in 1959 in Zuidoost-Drenthe. Ent Ben Amsterdam 20: FIGUUR 10 154-156 Chrysis viridula, een VEGTER. K.. 1966. F wee nieuwe Sphecidoe uit Drenthe. Ent goudwesp (foto: j. Petit).