LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE AanmeldingLIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE Aanmelding project-MER Infrax Fluvius

FEBRUARI 2019

5 FEBRUARI 2018

LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Contactpersoon

Hanne Carlens xxxxxxxxxxx MER-coördinator xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx

Arcadis nv Corda 1 | Kempische Steenweg 311/2.07xxx

3500 België

2 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING 8 1.1 Beknopte projectbeschrijving 8 1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht 8 1.3 Doel van het project-MER 8 1.4 Initiatiefnemers 9 1.5 Team van deskundigen 9

2 PROJECTBESCHRIJVING 10 2.1 Ruimtelijke situering 10 2.2 Verantwoording van het project 10 2.3 Projectomschrijving 10 2.4 Projectingrepen 10 2.4.1 Aanlegfase 11 2.4.2 Exploitatiefase 20 2.4.3 Technische gegevens 21 2.4.4 Overzicht preventieve maatregelen 22 2.5 Aan te vragen vergunningen 24

3 BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN 25 3.1 Nulalternatief 25 3.2 Uitvoerings- en locatiealternatieven 25 3.2.1 Ondergronds alternatief 25 3.2.2 Bovengronds alternatief 30 3.2.3 Conclusie 30

4 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN 31

5 INGREEP-EFFECTSCHEMA 37 5.1 Globale analyse en scoping naar relevante milieuaspecten 37

3 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5.1.1 Bodem 37 5.1.2 Water 37 5.1.3 Licht, warmte en EM-velden 38 5.1.4 Biodiversiteit 38 5.1.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 39 5.1.6 Mens 39 5.1.7 Klimaat 40 5.2 Samenvatting 41

6 METHODIEK BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE,

EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING 42 6.1 Afbakening van het studiegebied 42 6.2 Beschrijving van de referentiesituatie 42 6.3 Effectvoorspelling 42 6.4 Effectbeoordeling 42 6.5 Ontwikkelingsscenario’s 43 6.5.1 Autonome ontwikkeling 43 6.5.2 Gestuurde ontwikkeling 43 6.6 Cumulatieve effecten 44 6.7 Leemten in de kennis 44

7 BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, EFFECTVOORSPELLING EN -

BEOORDELING PER DISCIPLINE 45 7.1 Licht, warmte en EM-velden 45 7.1.1 Afbakening van het studiegebied 45 7.1.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 45 7.1.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 53 7.1.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen 59 7.1.5 Conclusie 59 7.2 Biodiversiteit 60 7.2.1 Afbakening van het studiegebied 60 7.2.2 Beschrijving van de referentiesituatie 60 7.2.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 68 7.2.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen 87 7.2.5 Conclusie 88 7.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 89 7.3.1 Afbakening van het studiegebied 89 7.3.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 89

4 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.3.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 91 7.3.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen 94 7.3.5 Conclusie 94 7.4 Mens 95 7.4.1 Afbakening van het studiegebied 95 7.4.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 95 7.4.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 102 7.4.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen 108 7.4.5 Conclusie 109 7.5 Klimaat 110 7.5.1 Afbakening van het studiegebied 110 7.5.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 110 7.5.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 110

8 (GEWEST)GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 111

9 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE 112

10 KAARTENBUNDEL 118

11 PASSENDE BEOORDELING 119 11.1 Inleiding 119 11.2 Beschrijving van de Speciale Beschermingszones 121 11.2.1 SBZ-H BE2200031 Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden; SBZ-V BE2200525 Bokrijk en omgeving 121 11.2.2 SBZ-H De Maten & SBZ-V De Maten 138 11.3 Effectbeschrijving en –beoordeling 145 11.3.2 Besluit 147

12 VERSCHERPTE NATUURTOETS 148 12.1.1 Inleiding 148 12.1.2 Beschrijving van de referentiesituatie en huidige situatie 148 12.1.3 Effectbeschrijving en –beoordeling 148 12.1.4 Besluit 149

5 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

VOORWOORD Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóór dat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De achterliggende grondgedachte suggereert dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten (plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en indien mogelijk bij te sturen.

In de nieuwe m.e.r.-procedure die van kracht is sinds 23 februari 2017 (Titel IV, Hoofdstuk III van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid), zijn naast een aantal verplichte stappen, ook verschillende facultatieve procedurestappen voorzien. Hierna volgt een beschrijving van het traject dat werd overeen gekomen door de initiatiefnemers en de Dienst Mer.

Dit document is de aanmelding voor het projectmilieueffectrapport (project-MER) dat wordt opgemaakt voor de versterking van het bovengrondse hoogspanningsleidingennetwerk tussen de hoogspanningsstations Stalen () en Godsheide (Hasselt). Hierbij zullen de bestaande masten van de 70 kV lijn vervangen worden. Het project-MER heeft tot doel om de milieu-impact van deze ontwikkeling te onderzoeken.

De initiatiefnemer van een project-MER, in dit geval Fluvius, brengt de administratie (de Dienst Mer) op de hoogte van het voornemen tot opstelling van een project-MER door middel van een aanmelding. Deze aanmelding is uitgewerkt als een ontwerp-MER. Er wordt met deze aanmelding dan ook een scopingsadvies bij de dienst MER aan gevraagd.

Inhoud en doelstelling aanmelding met verzoek om scopingsadvies

Een aanmelding omvat minimaal een beschrijving van het project, met inbegrip van de overwogen alternatieven, de bestaande vergunningstoestand en aan te vragen vergunningen, de te onderzoeken aanzienlijke effecten die het project vermoedelijk zal hebben, het voorgestelde MER-team en taakverdeling en een beschrijving van het procesverloop.

Een aanmelding met verzoek om scopingsadvies omvat tevens een voorstel van de inhoud van het project- MER en de methodologie. Bij een dergelijk verzoek tot scoping bezorgt de dienst Mer de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties (administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen) die op basis van de geografische ligging van het project en van de mogelijke te verwachten aanzienlijke effecten geselecteerd worden.

Het doel van een verzoek om scoping is de administraties voldoende informatie te verschaffen over het geplande project en de manier waarop een milieueffectrapport dat project zal bestuderen, evalueren en beoordelen, zodat zij reeds in een vroege fase extra elementen kunnen aanbrengen die in het MER aanvullend mee in beschouwing moeten worden genomen om de effectenstudie zo volledig mogelijk te maken.

In plaats van aan de minimale inhoudelijke eisen van een aanmelding te voldoen, is de voorliggende aanmelding uitgewerkt tot een ontwerp-project-MER. Dit wil zeggen dat de effectbeoordeling al is gebeurd. De dienst Mer kan op die manier een gericht scopingsadvies geven. Op basis van het scopingsadvies kan het ontwerp-MER verbeterd worden en verhogen de kansen op een vlotte procedure.

De geraadpleegde adviesinstanties bezorgen hun advies aan de Dienst Mer binnen de 30 dagen. De Dienst Mer neemt uiterlijk binnen de 60 dagen na ontvangst een beslissing over de aanmelding en het ontwerp- project-MER. Doorgaans gaat hier een vergadering aan vooraf. De beslissing bevat een advies over de uitgevoerde effectbeoordeling. De aanmelding wordt bekend gemaakt op de website van de Dienst Mer.

De deskundigen kunnen op basis van het scopingsadvies het MER-rapport aanpassen. De initiatiefnemer dient vervolgens het ontwerp-project-MER in bij de vergunningsaanvraag.

De vergunningverlenende overheid beschikt over 30 dagen om na te gaan of het dossier ontvankelijk en volledig is. Zodra de vergunning ontvankelijk en volledig wordt bevonden, wordt er een adviesvraag over de vergunningsaanvraag en het project-MER verstuurd naar de relevante adviesinstanties. De termijn voor advies

6 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

op het project-MER bedraagt 30 dagen na verzending van de adviesvraag (termijn voor advies over vergunning bedraagt daarentegen 60 dagen). Er wordt binnen 10 dagen tevens een openbaar onderzoek (O.O.) georganiseerd. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en eventueel op het project-MER.

Rekening houdend met de ingesproken reacties tijdens het openbaar onderzoek en de ontvangen adviezen, beslist de dienst Mer 60 dagen na de beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid over de goed- of afkeuring van het project-MER. De dienst Mer informeert de initiatiefnemer en de vergunningverlenende overheid en in voorkomend geval de omgevingsvergunningscommissie over haar beslissing en heeft hiervoor 10 dagen.

Indien het project-MER wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-MER kan de procedure voortgezet worden.

Het goedgekeurde project-MER en het project-MER-verslag (opgesteld door de administratie) liggen vanaf de betekening van de beslissing ter inzage bij de Dienst Mer en worden ter beschikking gesteld op haar website.

7 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

1 INLEIDING 1.1 Beknopte projectbeschrijving Fluvius wenst aanpassingswerken uit te aan de bestaande bovengrondse 70 kV verbinding tussen de onderstations Stalen (Genk) en Godsheide (Hasselt). Het is de bedoeling om deze lijn op lange termijn uit te baten als een 150 kV verbinding. Hiervoor dienen de bestaande masten afgebroken en vernieuwd te worden. Van de 63 masten zijn er in het verleden al 12 aangepast. Het project omvat dus de afbraak van 51 bestaande masten en de bouw van 51 nieuwe masten. Nadien zullen op de aangepaste masten nieuwe draadstellen geplaatst worden.

1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht Het m.e.r.-besluit van 10 december 2004 (BS 17.02.2005) verdeelt MER-plichtige projecten in 3 categorieën. Een 1ste categorie van projecten is steeds onderworpen aan MER-plicht (Bijlage I van voornoemd m.e.r.- besluit), een 2de categorie kan via een gemotiveerd verzoek ontheven worden van de MER-plicht (Bijlage II van voornoemd m.e.r.-besluit). De 3de categorie omvat projecten die onder de drempelwaarde vallen (Bijlage III van voornoemd m.e.r.-besluit). Hierdoor dient door middel van een project-m.e.r.-screening nagegaan te worden of deze aanleiding geven tot aanzienlijke milieueffecten.

De bovengrondse hoogspanningsverbinding zal op termijn uitgebaat worden als een 150 kV verbinding. De lijn heeft een lengte van 13,5 km. Hierdoor is de volgende rubriek van bijlage II relevant:

Rubriek 3.b: Industriële installaties voor het transport van elektrische energie via bovengrondse leidingen van 150 kV of meer over een lengte van 5 km tot 15 km, of die over een ononderbroken lengte van 1 km of meer in een bijzonder beschermd gebied zijn gelegen.

Gezien het project een aanpassing betreft van een bestaande hoogspanningslijn is ook de volgende rubriek van bijlage II van toepassing:

Rubriek 13: Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding op zich voldoet aan de in bijlage II genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).

Het project valt bijgevolg enkel onder rubrieken van Bijlage II van voornoemd m.e.r.-besluit. Dit betekent dat er voor het project een ontheffing op de MER-plicht bekomen kan worden mits er aangetoond kan worden dat het project geen aanzienlijke milieueffecten veroorzaakt.

De ontheffingsaanvraag werd opgemaakt in 2016 (PR2441). Op 17 mei 2017 concludeerde de dienst Mer echter dat de ontheffingsaanvraag onvoldoende informatie bevat om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. Het ingediende rapport kon immers niet uitsluiten dat er geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten zijn, met name voor de discipline mens. Voor het project zal daarom een volwaardige project-MER opgesteld worden.

1.3 Doel van het project-MER Het project-MER vormt geen doel op zich, maar wordt beschouwd als een hulpmiddel in het besluitvormingsproces. Voor de verschillende projectingrepen zal aangegeven worden wat de mogelijke milieueffecten zijn en hoe deze effecten eventueel gemilderd kunnen worden.

8 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

1.4 Initiatiefnemers Fluvius Contactpersoon:

Trichterheideweg 8 Rob Van ([email protected])

3500 Hasselt Sam Vandenborn ([email protected])

KBO-nummer: 0882 509 166

V.E. nr: 2.155.312.779

1.5 Team van deskundigen Het project-MER wordt opgemaakt door Hanne Carlens als MER-coördinator (erkend MER deskundige bodem, landschap en mens – ruimtelijke aspecten) en zal daarbij ondersteund worden door An Tombeur (erkend MER deskundige mens – gezondheid). In functie van specifieke milieutechnische input wordt daarbij beroep gedaan op een ruimer team van erkende MER-deskundigen.

Tabel 1.1 geeft een overzicht van de erkende MER-deskundigen die als externe deskundigen optreden in dit dossier.

Tabel 1.1: Team van MER-deskundigen Discipline Erkend MER-deskundige Erkenningsnummer Handtekening

LNE/ERK/MER/201 Biodiversiteit Riet Durinck 6/00003

Landschap, bouwkundig AMV/LNE/ERK/MER/EDA- Hanne Carlens erfgoed en archeologie 817

Mens - ruimtelijke AMV/LNE/ERK/MER/EDA- Hanne Carlens aspecten 817

Mens - gezondheid An Tombeur ERK/MER/2016/00001

MER-coördinator Hanne Carlens

9 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

2 PROJECTBESCHRIJVING Kaart 1: Situering in de ruime omgeving Kaart 2: Orthofoto Kaart 3: Gewestplan 2.1 Ruimtelijke situering De bestaande bovengrondse 70 kV hoogspanningsverbinding vertrekt op het grondgebied van de stad Genk, vanaf de portieken van de 70 kV buitenpost Stalen, doorkruist het grondgebied van de stad Genk, de gemeente en de stad Hasselt, waar ze eindigt op de portieken van de 70 kV buitenpost Godsheide. Het gaat over een tracé van 13,5 km.

In het uiterste noordelijk deel van het projectgebied loopt ten noorden van de E314 ten noorden van de bestaande 70 kV verbinding nog een bovengrondse 70 kV hoogspanningsverbinding van Elia. In het uiterste zuiden van het projectgebied loopt ten zuiden van het Albertkanaal een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding van Elia parallel aan de 70 kV verbinding.

2.2 Verantwoording van het project De huidige 70 kV hoogspanningsverbinding is 54 jaar oud. Er zit ernstige sleet op de metalen vakwerkmasten en op de uitrustingen van de energiegeleiders en aardgeleider waardoor enerzijds vernieuwingswerken aan de vakwerkmasten noodzakelijk zijn.

Anderzijds voldoet de bronzen aardgeleider van 35 mm² ook niet meer aan de huidige kortsluitvermogen, en de transportcapaciteit van de koperen energiegeleiders van 70 mm² is slechts goed voor een maximale doorvoer van 366 A hetgeen op termijn onvoldoende wordt. Er zijn bijgevolg nieuwe energiegeleiders en aardgeleider met een grotere doorsnede nodig. De mechanische stabiliteit van de bestaande masten en fundaties voldoet echter niet om de trekkrachten in deze nieuwe energiegeleiders en aardgeleider te ondervangen. Er dienen dus nieuwe metalen vakwerkmasten en funderingen geplaatst te worden.

2.3 Projectomschrijving Van de huidige 70 kV verbinding tussen Stalen en Godsheide zijn in 2012 de 12 bestaande hoekmasten en hun fundaties reeds afgebroken en vernieuwd. Voorliggend project betreft de afbraak en vernieuwing van de overige 51 masten van deze verbinding. Het tracé van de vernieuwde 70 kV verbinding blijft ongewijzigd en integraal behouden zoals nu. Op lange termijn kan de lijn geëxploiteerd worden als een 150 kV verbinding

Dit betekent dat alle nieuwe masten en funderingen op dezelfde standplaats en op hetzelfde perceel worden ingeplant. De voetafdruk van de nieuwe masten zal op het maaiveld niet groter zijn dan deze van de huidige masten. Ook de funderingen van de nieuwe masten blijven binnen het formaat van de huidige funderingen.

De hoogte van de nieuwe masten wordt bepaald in functie van veilige afstand boven de grond en kunstwerken op aardpotentiaal en toegelaten elektromagnetische straling op grondniveau, zodanig dat de geleiders geen hinder vormen voor de onderliggende onroerende goederen. Voor de energiegeleiders wordt deze doorhang berekend bij een temperatuur van 75°C. Op die manier zal er steeds een vooropgestelde veilige afstand zijn tussen de laagste energiegeleiders en de overkruiste gebouwen en het grondniveau.

2.4 Projectingrepen In functie van de effectvoorspelling wordt een onderscheid gemaakt tussen de aanleg- en exploitatiefase van het project.

10 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

In de aanlegfase zullen de aanpassingen aan de vakwerkmasten en aan de energiegeleiders en aardgeleider plaatsvinden. Effecten in deze fase hebben betrekking op de uitvoering van de werken en de tijdelijke aanwezigheid of het ruimtebeslag van de werfinfrastructuur. De effecten zijn meestal tijdelijk van aard.

Vervolgens is er de exploitatiefase. Het betreft de fase vanaf de ingebruikname van de nieuwe hoogspanningsverbinding, als een 70 kV lijn en op termijn als een 150 kV lijn. Onderhoudswerken vallen ook onder de exploitatiefase. Effecten van de exploitatiefase zijn meestal als permanent te beschouwen.

2.4.1 Aanlegfase 2.4.1.1 Werkzone rond de masten Voor de werken aan de masten wordt een werkzone afgebakend van 20 m op 20 m rond de mast. Opgaande vegetatie binnen de werkzone zal verwijderd worden. Rondom de werkzone wordt een tijdelijke afsluiting met hekken geplaatst zodanig dat de werkzone niet toegankelijk is voor onbevoegden.

De bodem binnen de werkzone zal beschermd worden tegen bodemverdichting. De beschermingsmaatregelen zullen gekozen worden in functie van de omstandigheden. Zo zal bijvoorbeeld in een wei of akker steeds gewerkt worden met rijplaten. In een bos of op veldwegen kan een tijdelijke verharding met niet vervuild steenpuin of kiezel op een geotextiel aangelegd worden, maar ook hier kan gebruik gemaakt worden van rijplaten. Er mogen in geen geval asfalt of andere milieuvervuilende middelen gebruikt worden.

Op het einde van de werken zullen de werkzones rond de masten terug in hun oorspronkelijke staat hersteld worden.

Figuur 2.1: Voorbeeld van rijplaten in de werkzone

Om het ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties zoveel mogelijk te vermijden, worden – waar mogelijk – lokaal aanpassingen of verschuivingen van de werkzone voorzien zodanig dat de werkzone zoveel mogelijk komt te liggen in biologisch minder waardevolle vegetaties.

Hetzelfde geldt voor werkzones in de nabijheid van menselijke functies. De werkzone zal hier plaatselijk aangepast worden om zo weinig mogelijk inname of hinder te veroorzaken (bv. ter hoogte van tuinen en gebouwen). In functie van landbouw zullen de werkzaamheden zodanig georganiseerd worden dat de groei- en oogstperiode zo veel mogelijk vermeden wordt. Cultuurschade die toch door werken optreedt, zal billijk vergoed worden. Indien het tijdstip van beëindigen van de werken niet in overeenstemming is met het tijdstip van inzaaien van gewassen, zal ook dit verlies aan opbrengst voor dat teeltseizoen in rekening gebracht worden. Tijdens de werken zal de toegankelijkheid van de aanpalende menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) steeds verzekerd worden.

11 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Langs waterlopen zal de werkzone zo voorzien worden dat waterlopen niet omgelegd of gedempt moeten worden. Kleine grachten zullen tijdelijk ingebuisd worden met stalen buizen en op de oevers worden rijplaten gelegd.

Menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) zullen steeds toegankelijk blijven.

2.4.1.2 Verwijderen van energiegeleiders en aardgeleider De huidige energie- en aardgeleider hebben de volgende eigenschappen: 70 mm² Cu d = 10.5 mm, aarding 35 mm² Bz d = 7.5 mm. Alvorens de bestaande masten afgebroken worden, dienen deze energie- en aardgeleider verwijderd te worden. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van de keuze van de aannemer. De geleiders kunnen via de trekstations naar beneden gehaald worden of in kleinere stukken manueel gedemonteerd worden waarbij wegen, woningen,… beschermd worden door tijdelijke beschermingsportieken. Eventueel kan er ook een helikopter gebruikt worden.

2.4.1.3 Afbraak van de bestaande masten De afbraak van de bestaande masten kan op 2 manieren gebeuren: hetzij met een kraan ofwel door de mast te laten omvallen. Bij ruimtegebrek en indien de mastsite het niet toelaat zal de mast door middel van een kraan verknipt worden en in 3 of 4 stukken met een kraan naar beneden getakeld worden. Nadien worden de masten verschroot. Daar de masten geschilderd zijn in loodverf, zal hier speciale aandacht moeten naar uitgaan en zal de vigerende wetgeving rond bouw- en sloopafval moeten gevolgd worden. Metaal met loodverf valt volgens de Europese afvalstoffenlijst (EURAL Handleiding) onder de code “metaalafval dat met gevaarlijke stoffen is verontreinigd’. Afhankelijk van de loodconcentratie zullen de masten als gevaarlijk worden beschouwd en als dusdanig moeten verwerkt worden. De werkzone wordt beschermd met rijplaten.

Na afbraak van de masten worden de funderingen volledig verwijderd.

2.4.1.4 Plaatsen van nieuwe funderingen Voor de bouw van de nieuwe masten zijn nieuwe funderingen vereist. Hoogspanningsmasten kunnen gefundeerd worden met ofwel oppervlaktefunderingen (= 1 geïsoleerde zoolfundering per mastvoet) ofwel met diepfunderingen (= 1 of meerdere geschroefde kokerpalen of boorpalen per mastvoet).

In het voorliggende project zal gewerkt worden met schroefpalen. Deze palen worden gerealiseerd door het inboren van de boorbuis en boorkop door een combinatie van lassen, drukken en rotatie. Eens de buis op diepte is, wordt de wapening in de buis aangebracht. De schroefvorm wordt gerealiseerd doordat door de boorkop beton wordt gespoten, deze vermengd zich met de door de boorkop losgemaakte grond en vormt een buitenwand in grout rond de boorbuis. Dit type paal kan trillingsvrij worden uitgevoerd en zonder bemaling. Het grout en de boorpunt verhindert indringen van water en grond in de boorbuis. De boorbuis blijft nadien in situ achter.

De funderingen worden finaal bovengronds afgewerkt met een bovengronds betonmassief met diamantpuntvormige top.

12 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.2 : Plaatsen van de verankeringsprofielen en realiseren van het bovengrondse massief

De aardinglussen (diepte – 1 m) bestaan uit blank koper 120 mm². Daarnaast worden gegalvaniseerde I-profielen samen met de aardingslus gelegd om een lagere aardingsweerstand te krijgen. Indien de vereiste aardingsweerstand niet behaald wordt, zullen er nog bijkomende diepteaardingen geplaatst worden.

Tijdens de aanlegfase zullen gepaste voorzorgsmaatregelen genomen worden en met de beste beschikbare technieken gewerkt worden om het risico op bodemverontreiniging te beperken. Indien er bij calamiteiten toch een verontreiniging ontstaat zal passend opgetreden worden om deze ongedaan te maken en om verspreiding ervan tegen te gaan.

Het is op dit moment nog niet duidelijk welk type machines de aannemer zal gebruiken. Maar er zal door Fluvius aan de aannemer gevraagd worden om te werken met geluidsarme machines.

2.4.1.5 Bouw van nieuwe masten Vakwerkmasten bestaan uit vele metalen profielen die ter plaatse geassembleerd worden tot grote afzonderlijke stukken van de mast. Vervolgens worden deze aparte stukken met behulp van kranen op elkaar gestapeld. De masten worden dus stuk voor stuk opgebouwd op hun sokkel in verticale richting.

Het aan elkaar bevestigen van deze stukken gebeurt door monteurs die in de mast klimmen. Als laatste worden de armen van de hoogspanningsmast waaraan de geleiders komen te hangen aan de mast bevestigd.

Figuur 2.3 : Geassembleerde onderdelen in de werfzone

De nieuwe masten zijn van het type ‘dubbele vlag’. Ze zullen ca. 10 m hoger zijn dan de bestaande masten, gemiddeld komt dit neer op een hoogte van 45 m in plaats van 35 m. Deze hoogtetoename treedt vooral op door de grotere afstand tussen de armen en de top van de mast. Voor de bestaande 70 kV verbinding bedraagt de afstand tussen de laagste arm en de top 8,7 m en voor de 150 kV verbinding zal dit 19 m zijn.

13 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.4 : Hoogte aanduiding masten

De masten moeten niet geschilderd worden aangezien ze gegalvaniseerd zijn. Enkel de masten die omwille van de veiligheid van het luchtverkeer dagbebakening moeten hebben, zijn rood-wit geschilderd. Vliegbakens zijn o.a. masten van overspanningen over snelwegen en waterwegen. Wat betreft de hoogspanningsverbinding tussen Stalen en Godsheide zijn de masten over de snelweg E314 reeds vervangen en rood-wit geschilderd. De masten over het Albertkanaal dienen nog rood wit bebakend te worden. Tijdens de schilderwerken worden op de grond afdichtingdoeken/zeilen geplaatst om te vermijden dat de omgeving van de mast besmeurd of vervuild wordt met verf of verfresten. Het is nog niet bekend welke masten een bebakening zullen krijgen.

2.4.1.6 Plaatsen van de energiegeleiders en aardgeleider Bij het plaatsen van de nieuwe draadstellen worden een aantal stappen opeenvolgend doorlopen:

• Aan de kruisingen van de verbinding met (water)wegen en spoorwegen worden beschermingsportieken geplaatst (Figuur 2.5). Deze blijven gedurende de gehele aanlegfase aanwezig en beschermen de passanten in geval van loskomende geleiders tijdens de aanleg. Ook daar waar woningen overspannen worden, worden beschermingsportieken aangebracht. Voor de levering en het lossen van materialen voor beschermingsportieken langs de weg kan het nodig zijn om het verkeer tijdelijk om te leiden. • Er worden beschermingsportieken voorzien tussen de volgende masten: P2-P3, P4-P5, P5-P6, P6- P7, P7-P8, P9-P10, P13-P14, P14-P15, P16-P17, P20-P21, P24-P25, P26-P27, P27-P28, P31-P32, P35-P36, P36-P37, P41-P42, P42-P43, P43-P44, P44-P45, P53-P54, P54-P55, P60-P61 en P61- P62. Voor kleinere wegen of wegen met slechts weinig verkeer, kan er ook voor gekozen worden om deze tijdelijk af te sluiten. • Aan de masten worden isolatoren en trekwielen bevestigd. De trekwielen zijn slechts tijdelijk aanwezig en zijn noodzakelijk als loopwiel voor het trekken van de draden. Bij de hoekmasten moeten de fase-

14 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

en aardgeleider getrokken door een hoek worden. Dit vereist grotere trekwielen of twee gekoppelde trekwielen. • Er wordt een trekkoord aan de masten bevestigd door middel van een helikopter. De helikopter vliegt van mast naar mast waar het trekkoord in het trekwiel bevestigd wordt. Er dienen trekkoorden geplaatst te worden voor de 2 draadstellen, die elk uit 3 fasen bestaan, en 1 aardgeleider. Per mast en per trekdraad is de helikopter gedurende een 15-tal minuten aanwezig. • De energiegeleiders die geplaatst worden zijn geschikt voor een uitbating met 150 kV op lange termijn. Initieel zal de hoogspanningsverbinding wel nog uitgebaat worden als een 70 kV verbinding. • Aan een uiteinde van het tracé wordt het trekkoord verbonden met de energie- of aardgeleider. Door middel van een mobiel trekstation worden deze vervolgens over de trekwielen naar de andere zijde van het tracé getrokken (Figuur 2.6). Aan de ene kant komt een remmachine en een volle haspel met de nieuwe geleiders te staan en aan de andere kant een trekmachine met een lege haspel voor het oprollen van de oude geleiders. In de buurt van de volgende masten dienen geschikte locaties gezocht te worden voor de trekstations: P4, P14 (of 17), P29, P46 en P62 (Figuur 2.7). • De zone voor het trekstation heeft een oppervlakte van 20 m op 30 m en bevindt zich voor of achter de mast (meestal op een afstand van 2 keer de hoogte van de mast). De trekzone wordt voorzien van rijplaten. De volledige zone wordt vrijgemaakt van vegetatie. De locaties van de trekstations worden – waar mogelijk – zodanig gekozen dat ze zich buiten Habitatrichtlijngebied bevinden en dat ze geen tijdelijk ruimtebeslag van Europese habitats veroorzaken. De volledige trekzone van kabeltrek wordt vrijgemaakt van hoogstammige vegetatie. • Het trekken dient voor elk van energiegeleiders en de aardgeleiders te gebeuren. De afstand waarover het trekken van de draadstellen gebeurt kan niet in 1 keer over het gehele tracé uitgevoerd worden. Er dient in meerdere secties gewerkt te worden van ca. 5 km. De gemiddelde tijd om elke sectie te trekken bedraagt ongeveer 7 à 10 dagen, afhankelijk van de terreincondities en de weersomstandigheden. • Vervolgens worden de geleiders bevestigd aan de isolatoren en worden de trekwielen verwijderd. • Als laatste stap in het project worden de beschermingsportieken verwijderd.

Figuur 2.5: Beeld van beschermingsportieken t.h.v. een kruising van een weg

15 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.6: Beeld van de machine die de geleiders trekt

16 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.7: Locaties van de trekstations en trekzones

2.4.1.7 Werfdepots en werfroutes Voor de werken in functie van het voorliggend project zullen ter hoogte van de onderstations Stalen en Godsheide werfdepots ingericht worden. De werfdepots dienen voor de opslag van materiaal, haspels, installatie van bureaucontainers, afvalcontainers, enz.… .

Naar de verschillende mastlocaties worden werfroutes aangelegd voor de aan- en afvoer van materiaal en personeel. De meeste werfroutes zijn in droge omstandigheden bereikbaar met lichte 4x4 voertuigen. Er zijn echter ook werfroutes die moeilijk berijdbaar zijn en meer gespecialiseerde voertuigen vereisen. Er kan hierbij gebruik gemaakt worden van voertuigen met een lage bandspanning of met rupsbanden om bodemverdichting te vermijden.

Figuur 2.8 : Mogelijk in te zetten machines

17 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Het transport van de boorpaalmachine gebeurt met een dieplader (Figuur 2.9) of kleiner.

Figuur 2.9 : Dieplader met boorpaalmachine

De werfroutes naar de werkzones zijn in de meeste gevallen reeds aanwezig. Waar nodig zullen:

• gebroken puin aangebracht worden of zullen rijplaten geplaatst worden over moeilijker terrein ; • overhangende takken van de berijdbare werfroutes gesnoeid worden om een gabarit vrij te maken voor de vrachtwagen en betonmixers; • putten in de werfroutes opgevuld worden met geschikt materiaal; • afsluitingen, toegangspoorten gedemonteerd en ter plaatse gestockeerd worden en na de werken terug geplaatst worden; • kleine grachten ingebuisd worden met stalen buizen of worden op de oevers rijplaten gelegd; • minimale grondwerken plaatsvinden voor het lokaal aanleggen of aanpassen van toegangshellingen (indien grond aangevoerd moet worden, zal dit op een geotextiel worden gelegd om menging met bodemeigen materiaal te vermijden); • signalisatie t.h.v. de inritten op openbare wegen, kruisingen met ruiterpaden of fietspaden, ... geplaatst worden; • kruisingen met fietspaden worden gerealiseerd met houten schotten om elke beschadiging te vermijden (fietsers zullen met de nodige signalisatie en afbakeningen verplicht worden om af te stappen) (in overleg met lokale politie). Na de werken zullen de werfdepots en werfroutes in de mate van het mogelijke in hun oorspronkelijke staat hersteld worden.

Figuur 2.10: Voorbeeld van rijplaten ter hoogte van de werfroutes

18 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.11: Voorbeeld van tijdelijke verharding van de werfroutes

2.4.1.8 Timing van de werken De werken aan de 70 kV verbinding zullen waarschijnlijk starten in 2019 en zullen ca. 2 jaar in beslag nemen. Over het algemeen zal er niet tijdens het weekend, ’s avonds en ’s nachts gewerkt worden. Werkzaamheden op deze tijdstippen kunnen uitzonderlijk toegestaan worden als de aannemer de noodzaak ervan kan aantonen naar planning of met het oog op het vermijden van hinder voor het verkeer.

Om verstoring ten aanzien van avifauna te beperken zullen de werkzaamheden aan de masten die zich binnen het broedgebied van bijzondere broedvogels bevinden, uitgevoerd worden buiten het broedseizoen. Er zullen dus geen werken en geen helikopterbewegingen plaatsvinden in de periode van half maart tot begin september binnen het broedgebied van bijzondere broedvogels.

Ook het gebruik van mobiele trekstations in broedgebied van bijzondere broedvogels wordt vermeden in de periode van half maart tot begin september.

19 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

2.4.2 Exploitatiefase 2.4.2.1 Exploitatie van de hoogspanningsverbinding Na de aanpassingen aan de masten en geleiders, zal de bovengrondse hoogspanningsverbinding eerst nog gebruikt worden als een 70 kV lijn. Hierbij zal de elektrische energie overgebracht worden onder de vorm van driefasige wisselstroom met een spanning van 70 kV tussen de fasen. De verbinding zal uitgerust worden met 2 driefasige draadstellen, waarvan elke energiegeleider bestaat uit één blanke geleider in aluminium legering – Aluminium-Magnesium-Silicium (AMS) – met een doorsnede van 445,7 mm². De geleiders worden opgehangen aan de vakwerkmasten door middel van isolatorkettingen ontworpen voor een bedrijfsspanning van 70 kV. De lijn wordt beschermd door een bestaande aardgeleider in aluminium legering – AMS – met een doorsnede van 228 mm², die de top van de vakwerkmasten verbindt.

Op lange termijn kan de verbinding uitgebaat worden als een 150 kV verbinding. Omwille van de aanpassing van de spanning naar 150 kV zullen de 70 kV isolatoren door grotere 150 kV isolatoren vervangen worden. De nieuwe geleiders die geplaatst worden, zijn reeds geschikt als 150 kV verbinding.

De nominale stroom van zowel de 70 kV verbinding als de 150 kV verbinding zal 889 A bedragen.

2.4.2.2 Onderhoud van de hoogspanningsverbinding Bovengrondse hoogspanningsverbindingen worden jaarlijks gepatrouilleerd. Dit gebeurt aan de mastvoeten met jeep. Bijkomend wordt ongeveer 5% van de masten jaarlijks beklommen om de staat ervan te controleren. Om de 5 jaar worden de lijnen ook gecontroleerd door middel van infrarood thermografie.

De masten worden om de 10 à 15 jaar (afhankelijk van de leeftijd van de masten) geschilderd. Hierbij worden op de grond afdichtingdoeken/zeilen geplaatst zodanig dat de omgeving van de mast niet besmeurd of vervuild wordt met verf of verfresten. Tijdens de werken zal de mast afgeschermd worden zodanig dat mensen of dieren niet bij de mast kunnen komen. Het is mogelijk dat er een werfcontainer op de werf geplaatst wordt. Na de werken wordt het terrein volledig hersteld naar de oorspronkelijke situatie.

Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningsverbinding geen hoogstammige vegetatie toegelaten. De vegetatie binnen de veiligheidszone wordt daarom omgevormd naar een bosrand. De bosfunctie blijft m.a.w. behouden. Er vindt dus geen ‘ontbossing’ plaats.

De afstand waarbinnen de vegetaties gesnoeid worden zijn:

• toekomstige exploitatie als 70 kV lijn: over een breedte van 8 m en een minimale hoogte van 4,5 m (2 m extra voor 2 groeiseizoenen)1; • toekomstige exploitatie als 150 kV lijn: over een breedte van 13 m en een minimale hoogte van 6 m (2 m extra voor 2 groeiseizoenen). In vergelijking met de huidige situatie betekent dit dat de zone waarbinnen de vegetatie gesnoeid zal worden toeneemt. In de huidige situatie wordt de vegetatie gesnoeid over een breedte van 7 m en een minimale hoogte van 3 m (2 m extra voor 2 groeiseizoenen).

Indien er als nog snoeiwerken of andere werken voor de conservering van de lijnen nodig zijn, worden deze uitgevoerd met de toestemming van de eigenaars. Dit is in overeenstemming met de wet op elektriciteitsvoorziening (van 10 maart 1925) waarin in artikel 14 is opgenomen dat boomtakken afgehakt, bomen geveld en wortels gerooid mogen worden die dichtbij bovengrondse (en ondergrondse) hoogspanningsleidingen hangen en die kortsluitingen of schade aan de geleiding zouden kunnen veroorzaken.

Ook de werfroutes tot de masten worden tijdens het jaarlijks bezoek gecontroleerd. Als een interventie nodig is, worden de vegetatie gekapt of gemaaid, met toestemming van de eigenaars.

1 Er wordt 2 m extra gesnoeid om de toekomstige groei van de bomen in te calculeren.

20 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Wat betreft van het gebruik van de gronden onder en grenzend aan de voet van de masten en ter hoogte van de hoogspanningsleidingen wordt eveneens verwezen naar de wet op elektriciteitsvoorziening (van 10 maart 1925).

Art. 14. De Staat, de provinciën en de gemeenten, alsmede de vergunninghouders, in de mate waarin zij door de vergunningsakte daartoe zijn gemachtigd, hebben het recht: • 1° Op blijvende wijze steunen en ankers aan te brengen voor bovengrondse elektrische energiegeleidingen, aan de buitenzijde van de muren en gevels die uitgeven op den openbaren weg; dit recht mag slechts worden uitgeoefend onder de voorwaarden bepaald bij de algemene verordeningen voorzien bij artikel 21; • 2° De elektrische energiegeleidingen boven de private eigendommen laten doorgaan zonder vasthechting noch aanraking, onder dezelfde voorwaarden als die vermeld in bovenstaand 1°; 3° De boomtakken af te hakken, bomen te vellen en wortelen te rooien die dicht bij de bovengrondse ( of ondergrondse) elektrische energiegeleidingen hangen en die kortsluitingen of schade aan de geleiding zouden kunnen veroorzaken. Behoudens de dringende gevallen, wordt het recht te hakken, te vellen of te rooien, zoals voorzien in de bepaling onder 3° echter afhankelijk gesteld, hetzij van de weigering van den eigenaar de werken uit te voeren, hetzij van het feit dat bedoelde eigenaar gedurende een maand het desbetreffend verzoek zonder gevolg heeft gelaten. Art. 15. De Koning bepaalt de modaliteiten volgens dewelke, het aanleggen van elektrische lijnen van het elektrisch transportnetwerk en alle aansluitingen hierop boven of onder private onbebouwde gronden, die niet door muren of dergelijke omheiningen zijn afgesloten van openbaar nut kan worden verklaard. Door deze verklaring bekomt de belanghebbende onderneming het recht bedoelde lijnen aan te leggen boven of onder deze gronden voor het toezicht daarop te zorgen en de onderhouds- en herstellingswerken uit te voeren, dit alles onder de bij bedoeld besluit bepaalde voorwaarden. De Koning mag, onder dezelfde voorwaarden, de houder een wegenistoelating machtigen de bij artikel 14 bepaalde rechten uit te oefenen.

2.4.3 Technische gegevens De 70 kV hoogspanningsverbinding tussen Stalen en Godsheide bevat 63 masten waarvan er 12 hoekmasten reeds vervangen werden in 2012. De overige 51 masten zullen nu vervangen worden. De hoogte van de nieuwe masten ligt tussen 35 en 62 m.

De toekomstig energie- en aardgeleiders hebben de volgende eigenschappen: 446 mm² AMS, d=27.45 mm, aarding 228 mm², AMS d=19.60 mm.

Er zijn verschillende mogelijkheden wat betreft de verspreiding van de stroomfluxen. De stromen kunnen in beide draadstellen in dezelfde richtingen vloeien (in fase) maar zullen soms ook in tegenovergestelde richtingen (in tegenfase) stromen. Zowel in de bestaande als de toekomstige fase zijn de stromen in tegenfase. Dit heeft als voordeel dat de elektromagnetische velden elkaar deels opheffen.

21 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 2.12: Visualisatie van de fasering in de referentie en toekomstige situatie

2.4.4 Overzicht preventieve maatregelen Fluvius voorziet reeds enkele maatregelen om de hinder ten gevolge van de realisatie van het project zoveel mogelijk te beperken. In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van deze preventieve maatregelen.

Tabel 2.1: Overzicht preventieve maatregelen Effect Maatregel

Wijziging van bodemprofiel Werken met schroefpalen

Wijziging van bodemgebruik Inplanting van alle nieuwe masten en funderingen op exact dezelfde standplaats met dezelfde voetafdruk

Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat

Optreden van bodemverdichting Gebruik van rijplaten of voorzien van tijdelijke verharding met niet vervuild steenpuin of kiezel op een geotextiel binnen de werk- en werfroutes

Ontstaan van Preventie loodverf zoals beschreven in 2.4.1.3. bodemverontreiniging

Bij schilderwerken aan de mast afdichtingdoeken/zeilen voorzien op de grond

Tijdens de aanlegfase gepaste voorzorgsmaatregelen nemen en met de best beschikbare technieken werken

Passend optreden bij calamiteiten om verontreiniging ongedaan te maken en om verspreiding ervan tegen te gaan

Aantasting van structuurkwaliteit Werkzone aanpassen zodanig dat waterlopen niet omgelegd of gedempt moeten van waterlopen worden

Tijdelijk inbuizen van kleine grachten met stalen buizen en oevers beschermen met rijplaten

22 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Inname van ecotopen Werkzone aanpassen om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties te vermijden. Bij alle werkzones geldt minstens de randvoorwaarde dat hoogstammige vegetaties en kleine landschapselementen zoals boomrijen, hagen… zoveel mogelijk moeten worden gevrijwaard.

Trekstations – waar mogelijk – positioneren buiten Habitatrichtlijngebied en ruimtebeslag van Europees beschermde habitats vermijden. Er dient naar gestreefd te worden om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties maximaal te vermijden.

Bij uitvoering van kappingen binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningsverbinding zal gestreefd worden naar een omvorming naar grasland. Dit aspect zal worden meegenomen in beheerafspraken met aanpalende terreinbeheerders. Kappingen in functie van inrichtingswerken worden mee opgenomen in een werkplan dat als bijlage bij dit dossier en de vergunningsaanvraag wordt gevoegd.

Verstoring van avifauna Werken aan masten gelegen in broedgebied van bijzondere broedvogels uitvoeren buiten het broedseizoen (half maart tot begin september)

Werken met de helikopter voor alle masten uitvoeren buiten broedseizoen en aanvliegroutes van de helikopter afstemmen op het vermijden van verstoring van de pleisterplaatsen

Trekstations – waar mogelijk en indien gebruikt tijdens het broedseizoen – positioneren buiten broedgebied van bijzondere broedvogels

Werken met geluidsarme machines in relatie tot broed- en pleisterende vogels

Draadslachtoffers Plaatsen van vogelflappen daar waar de hoogspanningsverbinding zones kruist met veel passage van avifauna (bv. tijdens de seizoenstrek of bij lokale verplaatsingen zoals voedseltrek en slaaptrek van broedvogels of overwinteraars)2

Effecten op bodemkundig en Gebruik van rijplaten binnen de werk- en werfroutes archeologisch erfgoed Gebruik maken van bestaande werfroutes en werfdepots voorzien op bestaande onderstations

Impact op gebruiksfuncties Plaatselijk aanpassen van de werkzone om inname en hinder te beperken

Werkzaamheden zodanig organiseren dat de groei- en oogstperiode zo veel mogelijk vermeden wordt

Cultuurschade billijk vergoeden

Maatregelen nemen om bodemverdichting te vermijden

Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat

Tijdens de werken de toegankelijkheid van de aanpalende menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) steeds verzekeren, enkel kleinere wegen of wegen met slechts weinig verkeer kunnen tijdelijk afgesloten worden

Plaatsen van beschermingsportieken ter hoogte van kruisingen

Gezondheidseffecten Afscherming van de werkzone met hekken

2 Voor vleermuizen dienen geen bijkomende maatregelen voorzien te worden. Vleermuizen komen vaak wel in aanvaring met windmolens maar niet met stationaire draadstellen. 23 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Plaatsen van beschermingsportieken bij het trekken van de energie- en aardgeleider

Werken met trillings- en geluidsarme machines

Weekendwerk en avond- en nachtwerk zoveel mogelijk vermijden

Voorzien in een bijkomende verhoging van de masten P9-P10 zodanig dat het magnetisch veld op 1,5 m boven het maaiveld lager blijft dan 0,4 µT

2.5 Aan te vragen vergunningen Sinds 23 februari 2017 zijn milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen geïntegreerd in de omgevingsvergunning.

Er zijn 3 bevoegde niveaus voor de aanvraag van de omgevingsvergunning: de Vlaamse Regering, de deputatie en het college van burgemeester en schepenen. Wie bevoegd is voor een vergunningsaanvraag, is hoofdzakelijk afhankelijk van het voorwerp van de aanvraag.

• De Vlaamse Regering is bevoegd voor aanvragen die omwille van hun strategisch belang op een lijst met Vlaamse projecten worden vermeld en voor aanvragen die zich in meerdere provincies bevinden. • De deputatie is bevoegd voor aanvragen die omwille van hun bovenlokale belang of belangrijke impact op de omgeving op de lijst met provinciale projecten worden vermeld, voor aanvragen die zich in meerdere gemeenten bevinden en voor aanvragen die een ingedeelde inrichting of activiteit betreffen die in de eerste klasse is ingedeeld volgens de VLAREM-indelingslijst. • Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor alle andere omgevingsvergunnings- aanvragen. Het gaat hierbij zowel om de aanvragen voor stedenbouwkundige handelingen (met inbegrip van de voor het functioneren noodzakelijke aanhorigheden en de eventueel met het project inherent verbonden natuur- en waterbergingscompensaties en landschappelijke integratiemaatregelen) als om de aanvragen voor het exploiteren van ingedeelde inrichtingen of activiteiten.

De Vlaamse projecten, zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, 11°, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, worden aangewezen in bijlage 1 van het besluit tot aanwijzing van Vlaamse en provinciale projecten omgevingsvergunning. De provinciale projecten, zoals vermeld in artikel 2, eerste lid, 9° van het decreet van 25 april 2014 worden aangewezen in bijlage 2 van dit besluit.

In de lijst met Vlaamse projecten is opgenomen:

• 11° Aanvragen met betrekking tot het transmissienet en het plaatselijke vervoersnet van elektriciteit. Dit betekent dat de Vlaamse Regering de vergunningsverlenende instantie is. De vergunningverlener zal voor de toekenning van de omgevingsvergunning steeds alle relevante aspecten aftoetsen.

24 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

3 BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN 3.1 Nulalternatief Het nulalternatief beschrijft de situatie indien het voorgenomen project niet wordt uitgevoerd. Het vervangen van de masten en de geleiders van 70 kV lijn tussen Stalen en Godsheide is echter essentieel voor de bevoorradingszekerheid. De huidige infrastructuur is immers verouderd, de aardgeleider voldoet niet meer aan de huidige kortsluitvermogen en de transportcapaciteit van de geleiders is op termijn onvoldoende. Dit betekent dat er een risico is voor het uitvallen van deze hoogspanningsverbinding.

Het nulalternatief komt op lokaal vlak overeen met de referentiesituatie en de effecten ten opzichte van die situatie worden dus in die zin onderzocht in het project-MER. Op een hoger niveau leidt het nulalternatief echter tot het niet kunnen garanderen van de permanente energiebevoorrading. Het nulalternatief heeft dus ook een niet verwaarloosbare impact op de omgeving en bijgevolg wordt dit alternatief niet weerhouden.

3.2 Uitvoerings- en locatiealternatieven 3.2.1 Ondergronds alternatief In de onderstaande alinea wordt de verantwoording gegeven waarom de huidige hoogspanningsverbinding niet vervangen kan worden door een ondergrondse die op termijn een capaciteit dubbel zo groot als de huidige heeft. Eerst worden de technische aspecten van dit alternatief beschreven waarna de mogelijke effecten op de ruimte en omgeving worden geanalyseerd.

3.2.1.1 Technische aspecten De gevolgen van een ondergronds traject in plaats van een bovengronds op de haalbaarheid en de veiligheid van de exploitatie zijn divers.

1. Een ondergrondse verbinding is minder betrouwbaar voor wat betreft haar beschikbaarheid dan een bovengrondse verbinding. • Een ondergrondse verbinding bestaat uit veel meer elementen (verbindingsputten, overgangsstations, shunt reactor) dan een bovengrondse en er is dus inherent meer kans op fouten. • Als een ondergrondse verbinding uitschakelt, blijft de verbinding onbeschikbaar gedurende meerdere dagen of weken omdat het vinden van de fout bij een ondergrondse verbinding moeilijk verloopt en vaak met graafwerken gepaard gaat. Dit in contrast met een bovengrondse verbinding die vaak automatisch terug inschakelt of waarbij de fout snel gevonden en hersteld kan worden. De reële beschikbaarheid van een ondergrondse verbinding ligt lager dan bij een bovengrondse en er moet met een zekere redundantie gewerkt worden. • Bij een bovengrondse verbinding komen bovendien veel minder structurele defecten voor dan bij een ondergrondse verbinding gezien dit een goed ontwikkelde technologie is. 2. De ondergrondse kabels dienen zeer robuust uitgerust te worden om de temperatuurschommelingen in de kabel aan te kunnen. De warmteoverdracht in de grond is namelijk slechter dan in de lucht. • Hierdoor worden de ondergrondse kabels in een speciaal zandbed aangelegd. Een deel van de uitgegraven grond wordt afgevoerd en vervangen door dolomiet, dat een betere warmteoverdracht mogelijk maakt. • De isolatie van dergelijke kabels is eveneens voorzien op het voorkomen van wortelintreding en dergelijke. • Eenmaal de kabel onder de grond zit, is er quasi niets meer aan te wijzigen, verbeteren, repareren,.. 3. Ondergrondse verbindingen leiden tot hogere verliezen van getransporteerde elektriciteit. Aangezien de kabels zich capacitief gedragen verplaatst het actief vermogen zich naar het reactieve vermogen. Enkel het actief vermogen is bruikbaar voor de finale gebruiker. Het reactief vermogen vormt warmteverliezen en beperkt de bruikbare capaciteit van de installatie. 4. De transmissiecapaciteit van een lange ondergrondse verbinding is beperkt. Hierdoor dienen meerdere verbindingen aangelegd te worden om dezelfde capaciteit te kunnen bekomen. 5. Bij een ondergrondse verbinding dient aan de overgang van een bovengrondse naar een ondergrondse hoogspanningsverbinding een overgangsstation aangelegd te worden om het reactief vermogen van

25 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

ondergrondse verbindingen te compenseren. De aanleg van een onderstation zorgt voor ruimte inname van ca. 1 ha en produceert tevens geluid door aanwezigheid van ene shunt reactor.

Ook de aanlegfase is bij ondergrondse verbindingen veel gecompliceerder dan bij bovengrondse verbindingen. Het aanleggen van ondergrondse verbindingen vindt normaal plaats via graafwerken in open sleuven, waarbij voor een 150 kV een breedte nodig is van ca. 5,2 m waarvan 1,7 m voor de sleuf, 2 m voor het werkgedeelte en 1,5 m voor de uitgegraven aarde naast de sleuf.

Figuur 3.1: Voorbeeld van een sleufdoorsnede van 2 ondergrondse 150 kV verbindingen gelegd in parallel in een open sleuf

Wanneer het graven van een sleuf niet mogelijk is, wordt er gekozen voor microtunneling of een gestuurde boring. Dit is een techniek die wordt gebruikt bijvoorbeeld bij de kruising van waterwegen of grote hindernissen zoals een snelweg, spoorlijn, …. De diepte hangt af van de topologie en schommelt meestal tussen 3 m en 20 m. De aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding gebeurt steeds in verschillende deellengtes. De exacte deellengte dient nog bepaald te worden. De verbinding tussen 2 deellengten gebeurt in de zogenaamde mofputten. Aan deze vermoffingen worden zogenaamde bovengrondse kasten geplaatst. De kasten hebben ca. de volgende afmetingen: H = 830 mm, L = 785 mm en B = 320 mm.

3.2.1.2 Ruimtelijke aspecten Tijdens de aanlegfase van een ondergrondse verbinding is het tijdelijk ruimtebeslag groter dan bij aanpassingen aan een bestaande hoogspanningsverbinding. Tijdens de aanleg van de sleuf is immers een breedte nodig van +/- 5,2 m. Dit betekent dat er over de volledige lengte van het tracé (dat aangelegd wordt in open sleuf) een bouwvrije strook aanwezig zou moeten zijn van 5,2 m breed. Ook het lokaal ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding (bv. ter hoogte van dichtbebouwde zones) heeft een ruimtelijk effect gezien er dan een omleiding gezocht moet worden in openruimtegebied en de ondergrondse hoogspanningsverbinding ook gepaard gaat met een permanent ruimtebeslag.

26 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

De strook boven de ondergrondse kabels moet immers permanent onbebouwd (woningen, bedrijven, bomen, … ) blijven. Daar waar de kabels ondergronds gaan en terug bovengronds treedt ook een permanent ruimtebeslag op. Op deze overgang dienen immers overgangsstations en zwaardere masten met eindportieken voorzien te worden.

3.2.1.3 Milieu aspecten De milieu aspecten worden voor de aanleg- en exploitatiefase geanalyseerd rekening houdend met de technische aspecten voorgesteld in paragraaf 3.2.1.1.

3.2.1.3.1 Effecten tijdens aanlegfase De aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding gaat gepaard met aanzienlijk ruimtebeslag. Op Figuur 3.2 wordt een beeld gegeven van de werken aan het kabeltraject. Gezien er voor de aanleg van een ondergrondse hoogspanningsverbinding een bouwvrije werfstrook van ca. 5,2 m breed is, zal de sleuf aangelegd moeten worden in openruimtegebied. Er kan bijgevolg aangenomen worden dat er een aanzienlijk tijdelijk ruimtebeslag ten aanzien van mogelijks waardevolle natuur of landbouw (tijdelijk) zal optreden.

Daarnaast zal er ook voor de afbraak van de huidige bovengrondse hoogspanningslijn een tijdelijk ruimtebeslag noodzakelijk zijn. Voor de afbraakwerken zijn gelijkaardige werfzones vereist als voor de aanpassingswerken aan de lijn.

Figuur 3.2: Beeld van grondwerken bij een kabeltraject

Het ondergronds brengen van de kabels zal grondverzet met zich meebrengen. Bij een gemiddelde sleufbreedte van ongeveer 1,7 m en diepte van ca. 1,5 m is er per strekkende m kabellengte 2,55 m³ grondverzet nodig. Dit kan deels worden teruggeplaatst, maar om de thermische overdracht te verbeteren wordt de aarde rondom de kabels vervangen door dolomiet. Dit betekent dat circa 20% van de uitgegraven bodem afgevoerd zal worden.

De afvoer van het grondoverschot gaat gepaard met een groot aantal transportbewegingen. Op lokale wegen kan dit bijkomend vrachtverkeer mogelijk verkeershinder veroorzaken.

De open sleuf vormt een tijdelijke barrière voor mens en dier.

Tijdens de werken, noodzakelijk voor het graven van de sleuf en aanleggen van de kabels, kan er geluidshinder optreden als gevolg van de graafmachines en het werfverkeer.

Het projectgebied doorkruist ook verschillende gebieden die een aangepaste techniek vergen:

• speciale beschermingszones, waaronder de habitatrichtlijngebieden ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ (BE2200031) en ‘De Maten’ (BE2200028) en de vogelrichtlijngebieden ‘Bokrijk en omgeving’ (BE2200525) en ‘De Maten’ (BE2200626). • belangrijke waterwegen waaronder het Albertkanaal en de Demer; • belangrijke verkeerswegen waaronder de N76, E314, N726, N75, N702;

27 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

• spoorlijn Genk - Hasselt. Op de bovenstaande locaties zal de aanleg niet kunnen gebeuren in open sleuf en moet er gewerkt worden van een sleufloze techniek (microtunneling of gestuurde boring).

3.2.1.3.2 Effecten tijdens exploitatiefase Positieve effecten van het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding zijn het verdwijnen van de visuele verstoring van de masten en geleiders, de kans op aanvaring door vogels en het knetterend geluid van de bovengrondse verbinding bij vochtig weer (corona-effect).

Daartegenover staan ook enkel negatieve effecten waaronder het permanent ruimtebeslag. Boven de ondergrondse hoogspanningsverbinding (die aangelegd wordt in open sleuf) mogen er in een strook van ca. 2 m breed geen gebouwen of bomen aanwezig zijn. Landbouw is nog wel mogelijk boven de kabels.

De EM-effecten van een ondergrondse hoogspanningsverbinding verschillen van een bovengrondse verbinding. Beide genereren magnetische velden met een heel lage frequentie (50 Hertz). Maar ondergrondse verbindingen genereren geen elektrische velden omdat deze velden bij een ondergrondse verbinding worden tegengehouden door de isolerende omhulsels.

De verschillen in magnetische velden tussen bovengrondse en ondergrondse verbindingen zijn afhankelijk van de kenmerken van de desbetreffende verbindingen. In de meeste situaties zal in de directe nabijheid van een ondergrondse verbinding het magnetische veld hoger liggen dan bij een bovengrondse verbinding door het feit dat de ondergrondse verbinding op 1,5 m – 2 m diepte in de grond ligt terwijl de lijn meestal 20 à 30 m boven het maaiveld hangt. Dit betekent dat wanneer men zich net boven een ondergrondse kabel bevindt, men wordt blootgesteld aan een veel hogere magnetische veldsterkte, dan wanneer men onder een hoogspanningslijn wandelt. Bij een ondergrondse verbinding neemt de sterkte van het magneetveld in de regel echter sneller af met de afstand dan bij een bovengrondse verbinding. De magnetische velden veroorzaakt door een ondergrondse verbinding verminderen met de hoogte t.o.v. het grondniveau als de afstand met de kabel groter wordt.

Figuur 3.3: Magnetisch veld ondergrondse kabel i.f.v. hoogte t.o.v. grondniveau

28 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Onderstaande figuur geeft een beeld van de elektromagnetische velden voor een bovengrondse lijn in vergelijking met een ondergrondse kabel (één kabel voor de ondergrondse variant tegen verschillende geleiders voor de bovengrondse) voor een 150 kV hoogspanningsverbinding.

Figuur 3.4: Vergelijking elektromagnetische velden van bovengrondse lijnen en ondergrondse kabels

Het magnetisch veld veroorzaakt door de ondergrondse 150 kV verbinding is in de zone boven de kabels veel hoger dan die van een bovengrondse verbinding. Hierbij bestaat de kans dat het magnetisch veld van de kabelverbinding de 10 µT overschrijdt. Deze limiet wordt minder snel overschreden in geval van een bovengrondse verbinding.

3.2.1.4 Economische aspecten Een ondergrondse verbinding heeft een veel hogere retourprijs dan een bovengrondse verbinding. Voor eenzelfde transporteerbaar vermogen kan de kost van een ondergrondse verbinding 7 à 10 keer hoger liggen dan die van een bestaande bovengrondse verbinding (zoals in dit geval met reeds bestaande pylonen) en tot 3 à 4 keer hoger dan in het geval van een niet bestaande bovengrondse verbinding.

3.2.1.5 Conclusie Uit basis van de bovenstaande bespreking van de technische, ruimtelijke en milieu aspecten wordt besloten dat het ondergronds brengen van de hoogspanningsverbinding geen redelijk alternatief is. Het ondergronds alternatief zal daarom niet verder onderzocht worden in het voorliggend project-MER.

29 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

3.2.2 Bovengronds alternatief Het voorliggend project heeft op termijn als doel de capaciteit op de bestaande hoogspanningsverbinding te verhogen door het vervangen van de masten en geleiders. Een locatiealternatief wordt niet overwogen omdat de reeds aanwezige impact op de omgeving dan verplaatst wordt naar een nieuwe locatie.

Er werden 2 alternatieven bekeken om de versterkingen van de bovengrondse hoogspanningsverbinding tussen Stalen en Godsheide te realiseren.

• Het behouden en vernieuwen van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding waarbij de bestaande masthoogte behouden blijft. De lijnen zullen echter verzwaard worden om aan de verhoogde capaciteitsvraag te kunnen voldoen. Bij een exploitatie van de lijn als een 70 kV verbinding, zal de invloed van straling toenemen ten opzichte van de huidige situatie omdat er meer stroom door de vernieuwde bovengrondse hoogspanningsverbinding zal vloeien en omdat de geleiders zich op dezelfde hoogte zullen bevinden. • Het behouden en vernieuwen van de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding waarbij de masthoogte verhoogd zal worden. Bij een exploitatie van de lijn als een 70 kV verbinding, zal de invloed van straling afnemen ten opzichte van de huidige situatie ondanks dat er meer stroom door de vernieuwde bovengrondse hoogspanningsverbinding zal vloeien. Dit komt omdat de geleiders zich hoger boven het maaiveld zullen bevinden.

3.2.3 Conclusie Samengevat wordt er omwille van de volgende redenen niet gekozen voor een ondergronds alternatief:

• De impact van de grondwerken op de omgeving bij een ondergronds hoogspanningslijn is veel groter dan bij een bovengrondse hoogspanningslijn. Gezien het traject tussen Stalen en Godsheide voor grote delen langs biologisch waardevol gebied loopt, zou dit een grote impact hebben op de fauna en flora. • Bij een ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt het elektrisch veld geneutraliseerd rond de kabel, maar het magnetisch veld wordt helemaal niet gedempt. Meer nog, bij een ondergrondse hoogspanningsverbinding bevinden de kabels en dus ook de bron van het magnetisch veld zich veel dichter bij personen/bewoners. Hierdoor kan het magnetisch veld op het maaiveld net boven de kabel hoger zijn dan in dezelfde situatie onder een bovengrondse hoogspanningsverbinding. • Er werd in 2012 reeds geïnvesteerd in de bovengrondse hoogspanningsverbinding tussen Stalen en Godsheide. De hoekmasten werden vervangen en reeds op gabarit 150 kV gebracht. • De voorkeur voor een ondergronds tracé geldt voor nieuwe hoogspanningslijnen. Hier betreft het een bestaande lijn, waar reeds een vergunning van openbaar nut voor actief is.

30 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

4 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Tabel 4.1: Overzicht juridische en beleidsmatige randvoorwaarden Toelichting

RUIMTELIJKE ORDENING

Ruimtelijk ordeningsrecht

Vlaamse Codex Ruimtelijke De Vlaamse Codex ruimtelijke ordening geeft aan voor welke ingrepen een stedenbouwkundige vergunning noodzakelijk is. Ordening (van kracht sinds 1/09/09) Voor het plaatsen van vaste constructies zijn stedenbouwkundige vergunningen noodzakelijk. Ook voor aanmerkelijke reliëfwijzigingen zoals elke aanvulling, ophoging, uitgraving of uitdieping die de aard of functie van het terrein wijzigt, is een stedenbouwkundige vergunning nodig.

Gewestplan Het gewestplan geeft een visie m.b.t. het gewenste/toegestane grondgebruik binnen het Vlaams Gewest. Het tracé doorkruist woongebied, woonuitbreidingsgebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, gebied voor recreatiepark, parkgebied, bufferzone, groengebied, natuurgebied, bosgebied, agrarisch gebied, landschappelijk waardevol agrarisch gebied, industriegebied, transportzone, researchpark en (uitbreiding van) ontginningsgebied.

GRUP ‘Afbakening Voor het gebied Hasselt – Genk is het GRUP ‘Afbakening regionaalstedelijk gebied Hasselt – Genk’ definitief vastgesteld op regionaalstedelijk gebied Hasselt – 20/06/2014. Voor het voorliggend project zijn de volgende deelgebieden van dit GRUP relevant: Genk’ • deelgebied 7– Wonen Oud-Winterslag; • deelgebied 10 – Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek Zonhoverheide; • deelgebied 13 – Demervallei (Universiteits- en hogeschoolcampus). In elk van de deelgebieden is rekening gehouden met de aanwezigheid van de bovengrondse hoogspanningsleiding. Deze verbinding is aangeduid met een overdruk ( ). Hiervoor zijn de volgende voorschriften vastgelegd: “In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. Bij de beoordeling van de aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden wordt rekening gehouden met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de bestaande hoogspanningsleidin niet in het gedrang worden gebracht.”

Ruimtelijke structuurplannen

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Het 380 kV hoogspanningsnet wordt (evenals het 150 kV hoogspanningsnet en de transformatiestations voor dit net) (RSV) beschouwd als “structuurbepalend op Vlaams niveau omwille van de transportfunctie voor elektriciteit en de ruimtelijke impact; vooral op de landschappelijke structuur (visueel) en de nederzettingsstructuur (o.a. bebouwingsvrij houden onder hoogspanningsleidingen om milieuhygiënische redenen)”.

Provinciaal ruimtelijk structuurplan Omwille van de selecties op Vlaams niveau (hoogspanningsleiding, havengebied, hoofdwaterweg), zijn in het PRS (PRS) Limburg geen relevante bepalingen m.b.t. het voorliggende project opgenomen.

31 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Gemeentelijk ruimtelijk M.b.t. het project zijn weinig tot geen relevante bepalingen opgenomen in het GRS Genk omwille van afbakeningen op Vlaams structuurplan (GRS) Genk niveau.

Gemeentelijk ruimtelijk M.b.t. het project zijn weinig tot geen relevante bepalingen opgenomen in het GRS Hasselt omwille van afbakeningen op structuurplan (GRS) Hasselt Vlaams niveau.

Landschapszorg

Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet 4 mogelijke beschermingsstatuten: een beschermd monument, een beschermd cultuurhistorisch landschap, een beschermd stads- of dorpsgezicht en een beschermde archeologische site. Van mast P32 tot P42 loopt de bovengrondse hoogspanningsverbinding door het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Domein van Bokrijk’. Andere beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten, monumenten of archeologische sites zijn niet aanwezig in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied.

Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in 6 vastgestelde inventarissen. Hierin worden erfgoedobjecten opgenomen die niet beschermd zijn maar wel waardevol zijn. Er is een inventaris voor bouwkundig erfgoed (gehelen en relicten), landschapsatlas, Onroerenderfgoeddecreet houtige beplantingen met erfgoedwaarde, historische tuinen en parken, archeologische zones. Er zijn een aantal (12/07/2013) rechtsgevolgen voor vastgelegd. Tussen mast P45 en mast P52 gaat de bovengrondse hoogspanningsverbinding doorheen de ankerplaats ‘De Maten’. De hoogspanningsverbinding doorsnijdt tussen de masten P45 en P51 het provinciaal Domein Bokrijk dat (als geheel) is opgenomen in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed.

Tot slot zijn er nog de erfgoedlandschappen. Een erfgoedlandschap is een groter ruimtelijk geheel van erfgoedelementen en –waarden, afgebakend in een RUP. Daarbij worden de maatregelen voor het behoud van de erfgoedwaarden en -kenmerken ingeschreven in de stedenbouwkundige voorschriften. In het projectgebied of in de omgeving zijn geen erfgoedlandschappen aanwezig.

Het archeologieluik uit het Onroerenderfgoeddecreet (2013) is gebaseerd op de Europese standpunten uit het Verdrag van La Valletta en steunt op de zorgplicht, die impliceert dat de eigenaar of de gebruiker zijn verantwoordelijkheid moet opnemen om de archeologische erfgoedwaarden die zich op zijn gronden bevinden te bewaren en te beschermen en ze voor beschadiging Europese Conventie van Malta (La en vernieling te behoeden. Valetta, 1992) Er wordt in de eerste plaats gestreefd naar het behoud van de sites in situ, wat een inschakeling van archeologie in de vroegste fasen van de ruimtelijke planning vereist. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, is het enige mogelijke alternatief een preventief archeologisch onderzoek van de bedreigde sites. Dit is algemeen van toepassing.

Natuurbehoud

Decreet betreffende het Het standstill-principe en de zorgplicht vormen belangrijke elementen in het natuurdecreet. natuurbehoud en het natuurlijk

32 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

milieu (21/10/1997 met wijziging Indien uit de effectbespreking zou blijken dat ten gevolge van de uitvoering van het project natuurelementen in de onmiddellijke 19/07/2002) omgeving kunnen vernietigd of ernstig beschadigd worden, moeten maatregelen genomen worden om deze vernietiging of beschadiging te voorkomen, te beperken of te herstellen. De vermelde principes zijn algemeen van toepassing. De Europese Habitat- en Vogelrichtlijn, inclusief de afbakening van speciale beschermingszones op Vlaams grondgebied, zijn in het natuurdecreet geïntegreerd. In het decreet wordt tevens het Vlaams Ecologisch Netwerk toegelicht.

Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) In uitvoering van het natuurdecreet wordt een Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) afgebakend, bestaande uit Grote Eenheden Natuur (GEN) en Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO). Diverse masten situeren zich in de nabijheid van de GEN ‘Het Vijvergebied Midden-Limburg’ (nummer 433).

Speciale beschermingszones (SBZ) Europa wenst een Europees netwerk van gebieden (het zogenaamde Natura2000-netwerk) te realiseren waar de bescherming van de Europees meest kwetsbare dier- en plantensoorten en hun leefgebieden centraal staat. Er werden vogel- en habitatrichtlijngebieden afgebakend. De volgende vogel- en habitatrichtlijngebieden bevinden zich in de nabijheid van de bovengrondse hoogspanningsverbinding: • Habitatrichtlijngebied ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ (BE2200031); • Vogelrichtlijngebied ‘Bokrijk en omgeving’ (BE2200525); • Habitatrichtlijngebied ‘De Maten’ (BE2200028); • Vogelrichtlijngebied ‘De Maten’ (BE2200626).

Vlaamse en erkende natuur- en Vlaamse of erkende reservaten zijn terreinen die van belang zijn voor het behoud en de ontwikkeling van het natuurlijk milieu. bosreservaten Deze gebieden zijn aangewezen of erkend door de Vlaamse regering. In de nabijheid van het tracé van de hoogspanningslijn situeren zich de natuurreservaten Het Wik en De Maten.

Besluit van de Vlaamse Regering tot Dit besluit legt de bepalingen vast voor het wijzigen van een vegetatie of van een klein landschapselement. vaststelling van nadere regels ter Wijzigingen aan vegetaties of kleine landschapselementen zijn verboden of aan voorwaarden verbonden. Dit laatste betekent uitvoering van het decreet van 21 dat voor de werken een natuurvergunning aangevraagd moet worden of dat de werken gemeld moeten worden aan het college oktober 1997 betreffende het van burgemeester en schepenen. natuurbehoud en het natuurlijk Er zal nagegaan worden of verboden te wijzigen vegetaties of kleine landschapselementen beïnvloed worden door het project. milieu

Bosdecreet (13/06/1990 met Het behoud, bescherming, aanleg en beheer van bossen wordt geregeld in het bosdecreet evenals de kappingen, wijziging 17/07/2002) vergunningsvoorwaarden en eventuele compensaties. Mogelijks zullen er bomen gekapt worden maar er zal nergens permanent bos ingenomen worden door het project.

Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit is van toepassing op alle inheemse soorten en uitheemse soorten die vallen onder toepassingsgebied van de Vogel- van 15 mei 2009 met betrekking tot en Habitatrichtlijn en het verdrag van Bern, en alle andere uitheemse soorten voor zover het gaat over de introductie ervan of soortenbescherming en populatiebeheer. soortenbeheer (13/08/2009)

33 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

MILIEUHYGIËNE

Bodem en Water

Bodemdecreet (27/10/2006) en Het decreet betreffende de bodemsanering moet toelaten in Vlaanderen een efficiënt bodemsaneringsbeleid te voeren, waarbij uitvoeringsbesluit Vlarebo aan OVAM verregaande bevoegdheden worden toegekend. Het decreet voorziet in het gebruik van normen voor de (05/03/1996) beoordeling van bodemverontreiniging en in het vaststellen van saneringsdoelstellingen. Het uitvoeringsbesluit VLAREBO bevat de bepalingen die van toepassing zijn op grondverzet en het (her)gebruik van uitgegraven bodems. Voor de realisatie van het project is er geen aan- of afvoer van gronden voorzien. Ten gevolge van calamiteiten door gebruik van machines bij de aanleg kunnen lokaal eventueel verontreinigingen ontstaan. Hierop zijn de bepalingen van het saneringsdecreet van toepassing, zodat ernstige verontreinigingen steeds verwijderd zullen worden.

Functietoekenning oppervlaktewater Het immissiebesluit legt de kwaliteitsdoelstellingen voor alle oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net vast. In kwaliteit Vlarem II zijn de kwaliteitsnormen vastgelegd die met deze doelstelling overeenkomen. Wet op de onbevaarbare waterlopen De hoogspanningslijn overspant de volgende waterlopen: Zusterkloosterbeek (2de categorie), naamloze waterloop (niet geklasseerd), Miserikbeek (2de categorie), Albertkanaal (bevaarbaar), Oude Miserikbeek (niet geklasseerd), Demer (1ste categorie) en Galgebeek (2de categorie).

Besluit van de Vlaamse Regering Dit decreet vormt de basis voor zowel de kwalitatieve bescherming van het grondwater als voor het grondwatergebruik en houdende reglementering van de voorziet in de afbakening van waterwingebieden en beschermingszones rond drinkwaterwinningsgebieden. De watergebieden en de waterwingebieden zijn zones aangeduid in het gewestplan, waar ten aanzien van de uitvoering van handelingen en werken beschermingszones en het beperkingen kunnen worden opgelegd met het doel de waterwinning te beschermen (drinkwater, industriewater, bronwater). grondwaterdecreet Binnen het projectgebied zijn geen waterwingebieden of beschermingszones aanwezig.

Decreet Integraal Waterbeheer Dit decreet regelt het integraal waterbeleid. Enkele van de doelstellingen van dit decreet zijn: (09/07/2003) en Besluit tot • De bescherming, de verbetering of het herstel van oppervlaktewater- en grondwaterlichamen op zo’n wijze dat uiterlijk tegen vaststelling van nadere regels voor 22/12/2015 een goede toestand van de watersystemen wordt bereikt; de toepassing van de watertoets • Het beheer van hemelwater en oppervlaktewater zo organiseren dat overtollig hemelwater bij voorkeur op een vertraagde (20/07/2006) wijze via het oppervlaktewaternet wordt afgevoerd en dat verdroging wordt voorkomen; Een van de instrumenten om deze doelstellingen te bereiken is de ‘watertoets’, waarin moet nagegaan worden of een plan of activiteit een schadelijk effect heeft op watersystemen. Voor MER-plichtige activiteiten dienen in het MER de nodige elementen aangereikt te worden voor de uitvoering van de watertoets. Het in werking getreden uitvoeringsbesluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets.

34 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Geluid

Besluit van de Vlaamse Regering van 22/7/2005 inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingsgeluid Dit besluit zet de Richtlijn 2002/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van 25/6/2002 inzake de evaluatie en de en tot wijziging van het besluit van de beheersing van omgevingslawaai om door titel II van het VLAREM aan te passen. Vlaamse Regering van 1/6/1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne

Lucht

In de dochterrichtlijnen lucht worden luchtkwaliteitsdoelstellingen vastgelegd voor een aantal verontreinigende stoffen. Dochterrichtlijnen lucht De richtlijnen zijn omgezet in VLAREM II wetgeving.

EU-richtlijn luchtkwaliteit 2008 De EU-richtlijn luchtkwaliteit 2008 bevat grens- en streefwaarden voor PM2,5.

EM-velden

Elektrische velden België In het Ministerieel Besluit van 7 mei 1987 (Staatsblad van 14.05.1987) gewijzigd door het Ministerieel Besluit van 20 april 1988 wordt een limiet opgelegd voor de elektrische velden die opgewekt worden door lijnen voor het transport of de distributie van energie (AREI art 139). Dit besluit bepaalt dat ‘de waarde van het niet gestoord elektrisch veld in een niet verstoord regime, opgewekt door een installatie van transport of verdeling van elektrische energie lager moet zijn dan volgende waarden, gemeten op 1,5 meter van de grond of woningen: 1. in woongebieden of in gebieden voor woongebied bestemd volgens het gewestplan: 5 kV/m 2. in overspanning van wegen: 7 kV/m 3. op andere plaatsen: 10 kV/m.

Magnetische velden Vlaanderen In het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu worden o.a. de ELF-velden genormeerd. Recent (13 juli 2018) is er een wijziging aan dit Besluit doorgevoerd, waarbij de richtwaarde voor extreem laag frequente elektromagnetische straling werd verhoogd naar 0,4 μT (was vroeger 0,2 μT), en de interventiewaarde voor extreem laag frequente elektromagnetische straling werd verhoogd naar 20 μT (was vroeger 10 μT). De richtwaarde wordt in de buurt van hoogspanningsleidingen vaak overschreden, maar zonder dat er juridische consequenties aan vasthangen. De interventiewaarde voor straling mag niet overschreden worden in het binnenmilieu en publieke gebouwen. Europa Wat de bescherming van het grote publiek tegen de mogelijke effecten van EMF betreft leggen de Europese Verdragen de hoofdverantwoordelijkheid bij de Staten en verlenen zij geen bevoegdheid aan de Commissie om wetten hier aangaande op

35 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

te stellen. De Europese Unie heeft een referentieniveau aanbevolen van 100 μT. Onder deze waarde kan aangenomen worden dat er geen korte termijneffecten (bv. verstoorde werking van zenuwen en spieren, waarnemen van lichtflitsen, …) optreden. Wereldwijd De International Commission on Non-Ionizing Radiation Protection (ICNIRP) is een onafhankelijke organisatie die wetenschappelijk advies en begeleiding geeft over de gezondheids- en milieueffecten van niet-ioniserende straling om mensen en het milieu te beschermen tegen nadelige blootstelling aan deze straling. Het ICNIRP ontwikkelt en publiceert richtlijnen die gebruikt worden door regionale, nationale en internationale stralingsbeschermingsinstanties. In het ICNIRP worden in functie van de bescherming van de gezondheid volgende normen voorgesteld: 200 μT voor blootstelling van de algemene bevolking.

Extreem laag frequente (ELF) In opdracht van de dienst Milieu & Gezondheid werd in 2010-2011 een consultatietraject georganiseerd dat tot doel had om magnetische velden van een wetenschappelijk onderbouwd en maatschappelijk gedragen rapport op te stellen met adviezen voor het omgaan met elektrische installaties milieu- en gezondheidsrisico’s van ELF van elektrische installaties zoals hoogspanningsverbindingen. Rekening houdend met de conclusies van consultatietraject heeft de Vlaamse Regering in een mededeling van 1 juni 2012 o.a. de volgende aanbevelingen gemaakt: • het overspannen van bestaande gevoelige functies bij nieuwe hoogspanningslijnen tot een minimum te beperken; • geen nieuwe gevoelige functies plaatsen in magneetveldzones van bestaande hoogspanningslijnen.

36 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5 INGREEP-EFFECTSCHEMA 5.1 Globale analyse en scoping naar relevante milieuaspecten Het project betreft de vervanging van de bestaande masten en geleiders van de bovengrondse hoogspanningsverbinding tussen Stalen en Godsheide. In onderstaande scoping van relevante milieuaspecten wordt aangegeven welke effecten verwacht kunnen worden. Tenzij anders vermeld, zullen de hieronder besproken effecten meegenomen worden in de effectbespreking en -beoordeling van de verschillende milieudisciplines.

5.1.1 Bodem 5.1.1.1 Aanlegfase De fundering van de nieuwe masten gebeurt aan de hand van schroefpalen. De impact op de bodem blijft hierdoor beperkt. Effecten ten aanzien van het bodemprofiel worden daarom niet relevant geacht. In de werfzone rondom de masten en ter hoogte van de tijdelijke toegangswegen, mobiele trekinstallaties en werfdepots kan bodemverdichting optreden. Fluvius voorziet echter het gebruik van rijplaten of het aanbrengen van steenslag waardoor dit effect niet relevant geacht wordt. Tijdens de werken kunnen calamiteiten ontstaan door lekkende brandstoftanks en/of lekkende olie- en brandstofleidingen van machines en voertuigen, of door morsen bij het vullen van brandstoftanks. Rekening houdend met het feit dat een dergelijke bodemverontreiniging volgens de bepalingen van het Bodemdecreet als nieuw te beschouwen is, moet er bij het optreden van calamiteiten onmiddellijk ingegrepen worden. Effecten ten aanzien van de bodemkwaliteit worden bijgevolg voldoende afgedekt door het Bodemdecreet.

5.1.1.2 Exploitatiefase De aanwezigheid van de bovengrondse hoogspanningsverbindingen en de uitbating ervan heeft geen effect op de bodem.

5.1.2 Water 5.1.2.1 Aanlegfase Voor het afbreken van de meeste bestaande masten en het plaatsen van de meeste nieuwe masten zal er geen bemaling noodzakelijk zijn. Er wordt immers gewerkt met schroefpalen. Het boorpunt dat op diepte achterblijft, verhindert indringen van water en grond in de boorbuis. Effecten ten gevolge van een tijdelijke grondwaterverlaging treden hier bijgevolg niet op. Op bepaalde locaties zal mogelijks echter wel beperkt, plaatselijk en tijdelijk bemaling noodzakelijk zijn. Ter hoogte van grondwaterafhankelijke vegetaties kan dit een negatief effect tot gevolg hebben (verdroging). Dit aspect wordt onderzocht binnen de receptordiscipline biodiversiteit.

De tijdelijke toename van verharde oppervlakte door de aanleg van werfwegen of gebruik van rijplaten wordt niet relevant geacht voor de infiltratie en afvoer van water. De werfwegen en rijplaten hebben een beperkte oppervlakte. Het eventuele hemelwater dat niet rechtstreeks infiltreert maar links of rechts van de werfweg of rijplaat wordt afgeleid, kan onmiddellijk infiltreren en zal geen invloed hebben op de aanvoer naar het grond- of oppervlaktewater.

Het vervangen van de masten en geleiders zal niet interfereren met oppervlaktewater. Waterlopen zullen immers bovengronds gekruist worden. Waterlopen die aanwezig zijn binnen de zone die afgebakend wordt ter hoogte van de mastvoeten, toegangswegen, zones voor kabeltrek worden ofwel gevrijwaard door de werkzone aan te passen ofwel beschermd door te werken met rijplaten op de oever. Hierdoor worden effecten op de structuurkwaliteit niet relevant geacht.

37 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5.1.2.2 Exploitatiefase De funderingspalen zullen door hun beperkt volume geen impact veroorzaken op de grondwaterstroming. Het ruimtebeslag van de mastvoeten en de bijkomende fundering zijn zeer beperkt. Er worden dan ook geen relevante effecten verwacht van deze verhardingen ten aanzien van overstromingsgebieden en infiltratiemogelijkheden. Er treden in de exploitatiefase dus geen effecten op.

5.1.3 Licht, warmte en EM-velden 5.1.3.1 Aanlegfase Lichthinder tijdens de aanlegfase wordt niet relevant geacht. Nachtwerk is immers in principe niet voorzien. Eventueel kan via vergunningen wel opgelegd worden om het plaatsen van beschermingsportieken of werken boven de autosnelweg of andere te kruisen infrastructuren ’s nachts te doen. Deze hinder zal slechts tijdelijk en niet aanzienlijk van aard zijn.

5.1.3.2 Exploitatiefase Eventueel kan lichtbebakening van enkele masten noodzakelijk zijn. Hiervan wordt geen relevante hinder verwacht.

Transport van elektriciteit doorheen hoogspanningsleidingen gaat gepaard met warmteverliezen. Deze verliezen worden o.a. veroorzaakt door de weerstand van de geleiders. Voor een gegeven hoeveelheid elektrische energie getransporteerd doorheen een geleider zal er bij een hoger voltage minder stroom nodig zijn waardoor er minder verlies zal zijn. De warmteverliezen afkomstig van de bovengrondse geleiders zijn echter gering per lopende meter en de geproduceerde warmte wordt onmiddellijk afgegeven aan de omgevingslucht en heeft dan ook een verwaarloosbare impact op de omgeving en het milieu. Het aspect warmte wordt daarom niet relevant geacht.

De aanpassingen aan de hoogspanningslijn hebben als doel om op termijn meer stroom te kunnen transporteren. Dit zal een wijziging van de elektromagnetische (EM) velden veroorzaken. Dit effect wordt onderzocht in het project-MER.

5.1.4 Biodiversiteit 5.1.4.1 Aanlegfase De werfzone die bij elke mast wordt aangelegd, impliceert mogelijk ruimtebeslag. Dit kan gepaard gaan met de vernietiging van de aanwezige vegetatie, inclusief het kappen van bomen en de wijziging van kleine landschapselementen. Daarnaast veroorzaken ook de locaties van de trekinstallaties en trekzones een tijdelijk ruimtebeslag. De exacte locatie van de toegangswegen en werfdepots is nog niet gekend. Het project-MER duidt daarom zones aan die vanuit de discipline biodiversiteit gevrijwaard moeten worden.

Een grondwaterverlaging zal voor afbraak en bouw van de masten in de meeste locaties niet nodig zijn. Verdroging wordt in deze gevallen bijgevolg niet relevant geacht. Op de locaties waar wel een beperkte en tijdelijke bemaling noodzakelijk is en waar grondwaterafhankelijke vegetaties voorkomen, kan dit een negatief effect tot gevolg hebben. Ter hoogte van dergelijke natte situaties kan een grondwaterverlaging ook noodzakelijk zijn om de werkzone te kunnen betreden. De uitvoeringstijd van de werken, zijnde augustus en september (de droogste periode van het jaar) maakt echter dat de noodzaak om te bemalen hiervoor beperkt zal zijn.

De werken in de aanlegfase kunnen verstoring (geluidshinder en visuele hinder) ten aanzien van de in de omgeving aanwezige fauna met zich kunnen meebrengen.

38 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5.1.4.2 Exploitatiefase Het voorgenomen project heeft als doel de vervanging van masten en geleiders van een bestaande hoogspanningsverbinding. De nieuwe masten zullen hoger zijn dan de bestaande. Hierdoor kan een wijziging van aanvaringsrisico’s voor avifauna en vleermuizen optreden. Dit effect wordt onderzocht in het project- MER. Hierbij wordt bepaald waar kritische locaties voor draadslachtoffers aanwezig zijn en waar milderende maatregelen aangewezen zijn voor avifauna. Hierbij zal gesteund worden op de beschikbare kaart, die in opdracht van ELIA in 2012 werd opgemaakt voor gans Vlaanderen, met aanduiding van de kwetsbare zones.

Over de effecten op fauna ten gevolge van de aanwezigheid van elektromagnetische velden is nog weinig bekend. De beschikbare kennis wordt in het project-MER beschreven.

Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningsverbinding geen hoogstammige vegetatie toegelaten. Het onderhoud en snoeibeleid onder de lijn zal wijzigen. Het effect van dit ruimtebeslag wordt behandeld in het project-MER.

5.1.5 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 5.1.5.1 Aanlegfase Vermits de visuele hinder van de werkzaamheden naar omwonenden onder de discipline mens wordt behandeld, wordt voor deze discipline enkel de mogelijke verstoring van bodemkundig en archeologisch erfgoed relevant geacht tijdens de aanlegfase.

5.1.5.2 Exploitatiefase Het project betreft het vervangen van bestaande masten en geleiders van een bestaande hoogspanningslijn. De nieuwe masten zullen hoger zijn dan de bestaande. De visuele verstoring van het project wordt daarom beoordeeld in het project-MER. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn waarbinnen de hoogstammige vegetatie gekapt zal worden.

Binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn zal tijdens de exploitatiefase de aanwezige vegetatie gesnoeid worden. Het kappen en vooral het ontstronken van bomen kan leiden tot een verstoring van bodemkundig en archeologisch erfgoed.

5.1.6 Mens 5.1.6.1 Aanlegfase De werken tijdens de aanlegfase gaan gepaard met een tijdelijk ruimtebeslag. Effecten ten aanzien van betrokken functies worden beoordeeld.

De werkzaamheden aan de masten kunnen gepaard gaan met een tijdelijke visuele hinder. Dit effect wordt voor de verschillende ingrepen behandeld in het project-MER.

Het gebruik van machines voor graafwerkzaamheden, funderingen, mobiele trekstations, werfverkeer zal gepaard gaan met een toename van de geluidsniveaus. De geluidshinder tijdens de aanlegfase zal onderzocht worden.

De impact op de luchtkwaliteit ten gevolge van stofhinder en emissies van machines wordt niet relevant geacht, gezien de korte werktijd en beperkte invloedzone per mast. Deze effectgroep wordt daarom niet verder behandeld in het project-MER.

39 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5.1.6.2 Exploitatiefase Naast het direct ruimtebeslag van de masten kunnen de hoogspanningsverbindingen ook een effect hebben op de gebruiksfuncties van de onderliggende percelen. Deze gebruiksfuncties zullen echter niet wijzigen ten opzichte van de bestaande situatie aangezien de voetafdruk en locatie van de masten onveranderd blijft. De nieuwe geleiders zullen zich door de hogere masten wel hoger boven het maaiveld bevinden.

Er bestaat ook bezorgdheid omtrent mogelijke gezondheidseffecten door elektromagnetische velden veroorzaakt door hoogspanningsverbindingen. In het project-MER worden deze gezondheidseffecten beschreven door een inschatting te maken van het aantal gehinderden en kwetsbare functies gelegen binnen de contouren voor de drempelwaarden voor elektromagnetische velden. Daarnaast wordt een inschatting gemaakt van de ongerustheid die er bij de omwonenden heerst in verband met de hoogspanningslijnen.

Rond de bovengrondse hoogspanningsverbindingen kunnen bij vochtig weer geluidseffecten optreden als gevolg van het corona-effect, wat een licht knetterend geluid veroorzaakt. Het corona-effect wordt het vaakst opgemerkt bij mist en regen. Corona is het geleidend worden (doorslaan) van lucht door ionisatie onder invloed van een hoge elektrische veldsterkte. Deze micro-ontladingen – vonkjes – zijn soms hoorbaar als gekraak of geknetter en komen vaker voor bij:

• oudere geleiders met ronde draden; • afzetting van luchtvervuiling op de geleiders; • het vormen van druppels op de geleiders bij mist of regenweer. De geluidshinder als gevolg van het corona-effect zal onderzocht worden.

Ten gevolge van de corona-effecten worden fijn stof deeltjes in de lucht rondom de hoogspanningsverbinding geladen. Dit kan theoretisch tot een verhoogde afzetting in de longen en daaruit voortkomende effecten leiden. Uit een studie van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (2007, actualisering 2011) is echter gebleken dat de hoogspanningslijnen de negatieve impact van fijn stof op de mens niet aannemelijk versterken. Dit effect wordt daarom niet verder behandeld in het project-MER.

5.1.7 Klimaat 5.1.7.1 Aanlegfase Ten aanzien van het klimaat worden in de aanlegfase geen relevante effecten verwacht. Deze effectgroep wordt daarom niet verder behandeld in het project-MER.

5.1.7.2 Exploitatiefase Klimaatsverandering kan een invloed hebben op de duurzaamheid van het project. Hierbij wordt voornamelijk geacht aan extreme weersomstandigheden met zware windstoten en overstromingen. Er wordt in het MER bekeken of het project bestand is tegen deze veranderingen.

40 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

5.2 Samenvatting Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de hierboven beschreven scoping.

Tabel 5.1: Overzicht scoping

Discipline Aanlegfase Exploitatiefase

Wijziging van elektromagnetische Licht, warmte en EM velden Niet relevant velden

Verdroging (zie receptordiscipline Water - biodiversiteit)

Wijziging van aanvaringsrisico’s voor Ruimtebeslag avifauna en vleermuizen Biodiversiteit Verstoring Aanwezigheid van elektromagnetische Verdroging velden Ruimtebeslag

Visuele verstoring Landschap, bouwkundig erfgoed en Verstoring van bodemkundig en Verstoring van bodemkundig en archeologie archeologisch erfgoed archeologisch erfgoed

Geluidshinder Tijdelijk ruimtebeslag Gezondheidseffecten door Mens Visuele hinder elektromagnetische velden Geluidshinder Ongerustheid

Klimaat Niet relevant Effecten van klimaatsveranderingen

41 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

6 METHODIEK BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING 6.1 Afbakening van het studiegebied Het projectgebied is het gebied waarbinnen effecten ten gevolge van de aanleg- of exploitatiefase van het project kunnen plaatsvinden. Dit komt in het voorliggend MER overeen met de bovengrondse hoogspanningslijn, inclusief de werfzones, trekstations, trekzones en toegangswegen.

Het studiegebied wordt voor elke discipline apart afgebakend.

6.2 Beschrijving van de referentiesituatie Voor dit MER wordt geopteerd om als referentiesituatie de huidige situatie te hanteren. De huidige planning voorziet immers om in 2019 te starten. De werken zullen ca. 2 jaar in beslag nemen. Gezien de korte uitvoeringstermijn van het project kan gesteld worden dat de referentiesituatie overeenkomt met de huidige situatie.

6.3 Effectvoorspelling Per discipline wordt aangegeven welke effectgroepen besproken en beoordeeld worden.

6.4 Effectbeoordeling Binnen elke discipline wordt voor de effectbeoordeling een 7-delige schaal als significantiekader gebruikt. Bij de bepaling van het significantieniveau per effectgroep is onder meer rekening gehouden worden met volgende criteria: duur van het effect (tijdelijk of permanent), grootte en omvang van het effect, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid (soorten, habitats, monumenten, landschappen, bevolkingsgroepen) en de mate waarin aan kwaliteitsdoelstellingen wordt voldaan.

De 7-delige schaal die in elke discipline gehanteerd zal worden, is de volgende:

• aanzienlijk negatief effect (permanent negatief effect dat groot in omvang is): - - - • negatief effect (permanent negatief effect dat klein in omvang is of een tijdelijk negatief effect dat groot in omvang is): - - • beperkt negatief effect (tijdelijk negatief effect dat klein in omvang is): - • verwaarloosbaar of geen effect: 0 • beperkt positief effect (tijdelijk positief effect dat klein in omvang is): + • positief effect (permanent positief effect dat klein in omvang is of een tijdelijk positief effect dat groot in omvang is): + + • aanzienlijk positief effect (permanent positief effect dat groot in omvang is): + + +

42 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

6.5 Ontwikkelingsscenario’s Per discipline zal nagekeken worden of het project een invloed heeft op de ontwikkelingsscenario’s. Er wordt nagekeken of de ontwikkelingsscenario’s nog kunnen gerealiseerd worden nadat het project uitgevoerd is. Tevens wordt nagegaan of het al dan niet realiseren van de ontwikkelingsscenario’s impact heeft op de effectbeschrijving en –beoordeling van het project.

6.5.1 Autonome ontwikkeling Een autonome ontwikkeling is een ontwikkeling of evolutie die spontaan plaatsvindt. Het is de ontwikkeling die het studiegebied doormaakt zonder gestuurde menselijke beïnvloeding.

De autonome ontwikkeling betreft in dit project de huidige situatie, namelijk het voortbestaan van de bovengrondse hoogspanningslijn tussen Stalen en Godsheide met de huidige masten en geleiders.

6.5.2 Gestuurde ontwikkeling Een gestuurde ontwikkeling is een ontwikkeling of evolutie die plaatsvindt als gevolg van de uitvoering van plannen of projecten (door zowel private als publieke initiatiefnemers) en van door de overheid genomen beleidsbeslissingen.

De gestuurde ontwikkelingen die relevant zijn voor het project zijn het gevolg van het GRUP ‘Afbakening regionaalstedelijk gebied Hasselt – Genk’, dat definitief werd vastgesteld op 20/06/2014. Voor het voorliggend project zijn de volgende deelgebieden van dit GRUP relevant:

• deelgebied 7– Wonen Oud-Winterslag; • deelgebied 10 – Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek Zonhoverheide; • deelgebied 13 – Demervallei (Universiteits- en hogeschoolcampus). Het verschil tussen het gewestplan en het grafisch plan van het GRUP is voor deze deelgebieden hieronder weergegeven.

deelgebied 7 – Wonen Oud-Winterslag

Woonuitbreidingsgebied Woongebied

43 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

deelgebied 10 – Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek Zonhoverheide

Ontginningsgebied met nabestemming natuur Specifiek regionaal bedrijventerrein voor transport, distributie en logistiek met bufferzone, natuurgebied

deelgebied 13 – Demervallei (Universiteits- en hogeschoolcampus)

Researchpark, parkgebied, gebied voor Parkgebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut openbaar nut Figuur 6.1: Relevante gestuurde ontwikkelingen

Er zal rekening gehouden worden met deze ontwikkelingsscenario’s.

6.6 Cumulatieve effecten In het uiterste noordelijk deel van het projectgebied loopt ten noorden van de bestaande 70 kV verbinding vanaf het onderstation Stalen tot aan de mast P6 een bovengrondse 70 kV hoogspanningsverbinding van Elia.

In het uiterste zuiden van het projectgebied loopt vanaf de mast P53 tot aan het onderstation Godsheide een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding van Elia parallel aan de 70 kV verbinding.

De cumulatieve effecten van het project worden meegenomen in de disciplines EM-velden en Mens.

6.7 Leemten in de kennis Leemten die in het onderzoek naar de effecten naar boven komen, zullen opgelijst worden.

44 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7 BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE, EFFECTVOORSPELLING EN -BEOORDELING PER DISCIPLINE 7.1 Licht, warmte en EM-velden Kaart 4: EMF contouren in de referentiesituatie Kaart 20: EMF contouren in de toekomstige situatie

7.1.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied komt overeen met de zone aan weerskanten van de as van de geleiders waarbinnen een invloed van het magnetisch veld kan verwacht worden. De reikwijdte van het magnetisch veld bij een jaarlijkse maximumstroom en een jaargemiddelde stroom wordt in het project-MER berekend aan weerszijde van de geleiders.

7.1.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 7.1.2.1 Fysische principes Alle componenten die tussenkomen in het transport van elektrische energie evenals het merendeel van de uitrustingen die zij voeden, produceren elektrische en magnetische velden met dezelfde frequentie als deze van het elektriciteitsnet. In Europa en in de meeste landen bedraagt deze zogenaamde industriële frequentie 50 Hz.

In de elektriciteitsleer wordt het elektrisch veld gebruikt om het verschijnsel van aantrekking of afstoting door een elektrische lading op een andere elektrische lading aan te geven3. Op dezelfde manier karakteriseert het magnetisch veld de kracht uitgeoefend door een bewegende elektrische lading (stroom) of door een permanente magneet op een andere elektrische lading in beweging. De praktische eenheid voor de sterkte van het elektrisch veld is de kilovolt per meter kV/m (1000 V/m); deze voor de sterkte van het magnetisch veld is de ampère per meter (A/m). Men geeft echter dikwijls de voorkeur aan de eenheid van de geïnduceerde magnetische veldsterkte die de invloed van het magneetveld op een bepaalde omgeving weergeeft. De praktische eenheid van magnetische inductie is de microtesla (µT) (1 µT = 0,000001 T).

In het vervolg van dit document zullen we ter vereenvoudiging de term magnetisch veld gebruiken in plaats van magnetisch inductieveld, ook al is het algemeen gebruikelijk de eenheid van magnetische inductie te gebruiken om de veldsterkte te karakteriseren. Dit schept geen probleem voor de meeste niet-magnetische middenstoffen, zoals lucht, waarvoor 1 µT overeenkomt met 0,8 A/m.

Vanuit een praktisch standpunt kan men stellen dat het elektrisch veld verbonden is met de spanning terwijl het magnetisch inductieveld opgewekt wordt door de voorbijvloeiende stroom. Een voorwerp onder spanning veroorzaakt steeds een elektrisch veld, ook al vloeit er geen enkele stroom door. Het magnetisch inductieveld daarentegen, wordt alleen opgewekt als een stroom vloeit.

Sommige velden zijn constant of variëren slechts langzaam4, zoals het magnetisch veld van de aarde5 of het natuurlijke elektrisch veld aan het aardoppervlak6.

3 Het is bijvoorbeeld dit verschijnsel dat het gevoel van tinteling veroorzaakt als gevolg van het bewegen van de haartjes van de hand wanneer men het in de buurt van een TV-scherm houdt. 4 Men spreekt ook van “statische” velden 5 Dit veld wordt veroorzaakt door de circulatie van materie binnenin de aardkern en is van de grootteorde van 40 µT in onze streken 6 Het is van de grootteorde van 100 tot 200 V/m maar kan 10kV/m overschrijden bij een onweer

45 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

De velden die opgewekt worden door de netten voor elektriciteitstransport en -distributie en door de toestellen die door deze netten gevoed worden, zijn wisselvelden. Ze worden gekenmerkt door hun frequentie (deze bedraagt 50 Hz) en hun intensiteit.

Een bovengrondse lijn genereert zowel een elektrisch als een magnetisch veld. Een ondergrondse kabel daarentegen genereert geen elektrisch veld buiten de metalen afscherming die de kabel omringt.

Het magnetisch veld van een bovengrondse lijn7:

• is, in eerste benadering, evenredig met de sterkte van de stroom die er doorvloeit; • is afhankelijk van de geometrische opstelling van de geleiders; • neemt toe met de onderlinge afstand tussen de geleiders zelf; • neemt af met de afstand tot de lijn; • is niet afhankelijk van de spanning. Vermits het magneetveld afhangt van de stroom en niet van de spanning, zal een bovengrondse hoogspanningslijn niet noodzakelijk een sterker magneetveld produceren dan een lijn op een lagere spanning. Wanneer de spanning stijgt, zal echter over het algemeen ook de afstand tussen de geleiders en de sectie ervan toenemen, zodat de velden meestal ook toenemen wanneer de nominale spanning stijgt.

Het maximale elektrisch veld dat onder een bovengrondse hoogspanningslijn aanwezig is, is in eerste benadering evenredig met de spanning van de lijn en omgekeerd evenredig met de afstand tussen de onderste geleider en de grond.

7.1.2.2 Algemene beschrijving 7.1.2.2.1 Magnetisch veld opgewekt door een bovengrondse lijn Het magnetisch veld dat door een bovengrondse hoogspanningslijn opgewekt wordt, hangt in hoofdzaak af van de sterkte van de stroom die erdoor vloeit en de configuratie en afstand tot de lijn. Aangezien het magnetisch veld onafhankelijk is van de spanning, zal een hoogspanningsverbinding met een hogere spanning niet noodzakelijk een sterker magnetisch veld produceren. In de praktijk echter worden de sterkte magnetische velden gemeten in de nabijheid van 380 kV-lijnen. Dit komt omdat men bij 380 kV lijnen optimaal gebruik wenst te maken van het de transportcapaciteit en men hierdoor vaak deze lijnen uitrust met 2 of 3 geleiders per fase. Hierdoor vergroot de transportcapaciteit en ook de stroom die er doorvloeit, deze hangt samen met de grootte van het magnetisch veld. De waarde van het magnetisch veld onder 380 kV-hoogspanningslijnen is meestal niet hoger dan 4 µT en neemt snel af naarmate te afstand toeneemt. Bij een 150 kV-hoogspanningslijn ligt dit een stuk lager, omdat een 150 kV lijn wordt uitgevoerd met slechts één geleider per fase. Een typische waarde voor het magnetisch veld hier is 1,5 µT. Op een afstand van 30 m van de lijn zal het magnetisch veld nog ongeveer 0,2 µT bedragen.

Men onderscheidt in het algemeen 2 gevallen naargelang de lijn een enkel circuit (draadstel genoemd, gezien het 3 fasen bevat) of meerdere circuits (of draadstellen) bevat. Na de aanpassingen aan de masten en geleiders, zal de bovengrondse hoogspanningsverbinding eerst nog gebruikt worden als een 70 kV lijn. Hierbij zal de elektrische energie overgebracht worden onder de vorm van driefasige wisselstroom met een spanning van 70 kV tussen de fasen. De verbinding zal uitgerust worden met 2 driefasige draadstellen, waarvan elke energiegeleider bestaat uit één blanke geleider in aluminium legering. De geleiders worden opgehangen aan de vakwerkmasten door middel van isolatorkettingen ontworpen voor een bedrijfsspanning van 70 kV.

7 De lijn bevat steeds minstens drie vermogensgeleiders (fasegeleiders genoemd) en, in de meeste gevallen, ook een beschermingsgeleider of bliksemdraad om ze te beschermen tegen blikseminslag en om de elektrische risico’s bij storingen en fouten te beperken. Voor de lijnen met de hoogste spanningen (220 en 380kV) zijn de fasegeleiders bovendien meestal ontdubbeld ; men spreekt in dat geval van bundelgeleiders.

46 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Op lange termijn kan de verbinding uitgebaat worden als een 150 kV verbinding. Omwille van de aanpassing van de spanning naar 150 kV zullen de 70 kV isolatoren door grotere 150 kV isolatoren vervangen worden. De nieuwe geleiders die geplaatst worden, zijn reeds geschikt als 150 kV verbinding.

Naast de draadstellen omvat de lijn meestal 1 of 2 aardgeleiders - ook bliksemkabels of waakdraden genoemd - die zich boven de draadstellen bevinden en bestemd zijn om deze te beschermen tegen blikseminslag en ook om een deel van eventuele foutstromen af te leiden. In voorliggend project wordt de lijn beschermd door een bestaande aardgeleider in aluminium legering – AMS – met een doorsnede van 228 mm², die de top van de vakwerkmasten verbindt.

In normale bedrijfstoestand zal er steeds een zwakke stroom (enkele ampères) door deze waakdraad vloeien.

Lijn met één draadstel of enkelvoudige lijn

In de veronderstelling dat, in eerste benadering, de geleiders rechtlijnig zijn en voor een welbepaalde opstelling van deze, is het magnetisch veld rechtstreeks evenredig met de driefasenstroom die er doorvloeit en met de gemiddelde onderlinge afstand tussen de geleiders. Het veld is, in eerste benadering8, omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand tot het zwaartepunt van de 3 fasegeleiders, voor zover deze afstand groot is in vergelijking met de gemiddelde afstand tussen de geleiders. In de nabijheid van de lijn verandert het veld omgekeerd met de afstand tot de onderste geleider. Het aantal geleiders per fase heeft daarentegen geen invloed op de waarde van het magnetisch veld.

Op basis van deze evenredigheidsregels, is het in principe mogelijk een berekende of gemeten veldwaarde voor een bepaalde plaats en stroom te extrapoleren naar andere plaatsen of andere stroomwaardes.

In de praktijk dient men er echter rekening mee te houden dat de geleiders niet rechtlijnig zijn maar tussen 2 masten een zogenaamd “kettinglijnprofiel” volgen. Ze bevinden zich in het midden van de overspanning dichter bij de grond dan ter hoogte van de isolatorkettingen van de masten. De verticale afstand tussen de geleiders en de rechte lijn die hun ophangingspunten aan de isolatoren verbindt, wordt lokale doorhang genoemd. Wanneer de overspanning waterpas is, d.w.z. dat de rechte die de ophangingspunten verbindt horizontaal is en wanneer de grond ook waterpas is, stemt het laagste punt van de geleiders overeen met de mediaan van de doorhang9.

Een ander probleem dat zich bij de extrapolaties voordoet, is dat de doorhang van de geleiders afhangt van hun temperatuur die op haar beurt afhangt van de stroom die er doorvloeit. Hoe groter de stroom is, hoe groter de doorhang zal zijn. Daarom speelt er in de onmiddellijke nabijheid van de lijn meer dan alleen de evenredigheid tussen het magnetisch veld en de stroom.

Men heeft, tenzij uitdrukkelijk anders gesteld wordt in het vervolg van het document, de berekeningen steeds uitgevoerd voor het pessimistische scenario van doorhang bij nominale stromen (of referentiestromen), d.w.z. de maximale toegelaten permanente stromen in de geleiders en dit voor de meest ongunstige bedrijfsomstandigheden.

In deze omstandigheden blijven de velden rechtstreeks evenredig met de stroom, wat toelaat ze voor elke waarde van de stroom te extrapoleren.

8 Op grote afstand (> 50 m) wordt het veld beïnvloed door de stroom die geïnduceerd wordt in de aardgeleider en neemt dan niet langer omgekeerd met het kwadraat van de afstand af maar omgekeerd met de afstand af. Een eventueel onevenwicht tussen de fasestromen kan eveneens deze veldsterkteafnamewet lichtjes wijzigen. 9 Wanneer de grond sterk hellend is of wanneer de hoogte van aanpalende masten sterk verschilt, kan het zich voordoen dat het punt waar de doorhang maximaal is, gevoelig verschilt van het punt waar de afstand tussen de geleiders en de grond het kleinst is

47 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Lijn met meerdere draadstellen of meervoudige lijn

Wanneer de lijn meerdere draadstellen omvat, worden de velden die door elk van deze verwekt worden in elk punt van de ruimte vectorieel opgeteld.

Het is relatief eenvoudig de resultante hiervan te berekenen maar de extrapolatie naar de verschillende plaatsen of naar verschillende waarden van de stroom is enkel mogelijk in het eenvoudige geval dat de lijn slechts 2 symmetrische draadstellen bevat waar identieke (of nagenoeg identieke) stromen doorvloeien.

Wanneer de lijn met 2 draadstellen in “dubbele vlag” opgesteld is (Figuur 7.2 e), kunnen er zich nog 2 gevallen voordoen naargelang de volgorde van de fasen in de twee draadstellen identiek is, zoals op Figuur 7.1 weergegeven wordt door de getallen 4, 8, 12, of omgekeerd10 is. Men spreekt in dat geval van een lijn “met transpositie” of een lijn “met lage reactantie”.

In het eerste geval is de afname van het veld met de afstand omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand, zoals het geval is voor een enkelvoudige lijn. In het tweede geval neemt het veld benaderend af omgekeerd evenredig met de derde macht van de afstand11. Men heeft er dus alle belang bij, wanneer het technisch mogelijk is, de geleiders te transponeren12.

Voor de andere opstellingen, zoals de opstelling in driehoek of Donau (Figuur 7.2 g), of voor de opstellingen met meer dan 2 draadstellen (Figuur 7.2 c en f), zijn de zaken minder evident en levert het niet noodzakelijk een voordeel op om de volgorde van de geleiders om te wisselen.

In vele gevallen behoren de draadstellen tot onafhankelijke circuits, of zelfs tot andere spanningen, en kan men enkel schattingen uitvoeren.

150-14 150-13 150-14 150-13 4 4 4 8 12 12 12 12 8 8 8 4

Figuur 7.1: Lijn zonder transpositie (links) en lijn met transpositie (rechts)

10 In dat geval heeft men van hoog naar laag aan een kant 12, 8, 4, en 4, 8, 12 aan de andere kant 11 Bij grote afstand ten opzichte van de gemiddelde afstand tussen de geleiders en voor zover de stroom in de waakdraad te verwaarlozen is. 12 Zelfs indien er verschillende stromen door de twee draadstellen vloeien

48 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

a b c d

e f g h

Figuur 7.2: Standaardopstellingen van bovengrondse lijnen Legende: a) Zadel - b) Driehoek - c) Kattekop - d) Horizontaal - e) f) Vlag - g) Donau - h) Caravelle

7.1.2.2.2 Elektrisch veld opgewekt door bovengrondse lijn Het elektrisch veld is maximaal onder de geleiders en hangt hoofdzakelijk af van de spanning van de lijn en de afstand tussen de onderste geleider en de grond.

Bij gelijke spanning en afstand tussen de geleider en de grond, zal het veld in de buurt van de grond echter licht toenemen wanneer het aantal geleiders per fase toeneemt.

Wanneer men zich verwijdert van de as van de lijn, neemt het elektrisch veld snel af, vooral wanneer de lijn meerdere draadstellen met getransponeerde fasen bevat.

7.1.2.3 Elektromagnetische velden ten gevolge van het project Op basis van bestaande informatie over het elektrisch transport wordt een berekening gemaakt van de huidige situatie bij een exploitatie van de bestaande hoogspanningslijn als een 70 kV verbinding. Voor de bepaling van de velden dienen volgende 3 stroomamplitudes in rekening genomen:

49 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

• de nominale stroom (rated): dit is de maximumstroom waarvoor de lijn ontworpen is, die er theoretisch permanent kan doorvloeien ongeacht de werkelijke structuur van het net en in de meest strenge omgevingsomstandigheden. Deze bedraagt momenteel 366 A. • de jaarlijkse maximumstroom (max) bij normale bedrijfstoestand (winterpiek), rekening houdend met de werkelijke belastingen van het net. Een goede waardebepaling van deze stroom is het 95ste percentiel van de jaardistributie van stroom, d.w.z. de waarde van de stroom die slechts 5% van de tijd overschreden wordt. Ze ligt in het algemeen in de buurt van 50% van de nominale stroom. In de huidige situatie bedraagt de jaarlijkse maximumstroom bijgevolg dus 366 A/2 = 183 A. • de jaargemiddelde stroom (mean): deze ligt meestal dicht in de buurt van de stroom die gedurende 50% van de tijd niet overschreden wordt (ook mediaan of 50ste percentiel genoemd), rekening houdend met de belastingen van het net die van uur tot uur en volgens de seizoenen wijzigen. Deze stroom is in het algemeen kleiner dan 50% van de jaarlijkse maximumstroom. Uit veiligheidsoverwegingen wordt bij de berekeningen de jaargemiddelde stromen echter gelijk gesteld aan 60% van de jaarlijkse maximumstromen. In de huidige situatie bedraagt de jaarlijkse maximumstroom bijgevolg dus 183 A * 0,6 = 110 A. De veldsterkteprofielen worden berekend in functie van de afstand tot de as van de 70 kV lijn in een vlak loodrecht op de lijn in het midden van de overspanning en bij een jaarlijkse maximumstroom en een jaargemiddelde stroom.

De onderstaande figuren geven een idee van de veldsterkteprofielen in de referentiesituatie. Bij de berekeningen is rekening gehouden met de situatie ter hoogte van de volgende overspanningen:

• P58-P59: Deze overspanning vertegenwoordigt de locatie met de kleinste afstand tussen de energiegeleiders en de grond (worst case). Hierbij is geen rekening gehouden met de invloed van de naburige aanwezigheid van de bovengrondse 150 kV verbinding tussen Hasselt – Beringen van Elia. • P2-P3: Ten noorden van deze overspanning bevindt zich een bovengrondse 70 kV verbinding tussen Beringen – Stalen van Elia. Hierdoor verschuift de piek van het magnetisch veld naar rechts op Figuur 7.4. De afstanden tussen de lijnen zijn zo dichtbij elkaar dat er alleen 1 piek (maximum) is en geen twee afzonderlijke pieken. • P54-P55: Ten zuiden van deze overspanning bevindt zich een bovengrondse 150 kV verbinding tussen Hasselt – Beringen van Elia. Hierdoor zijn er 2 pieken van het magnetisch veld aanwezig (zie Figuur 7.5). De zichtbare piek op -60 m wordt dan ook veroorzaakt door de 150 kV-Elia-lijn. De cumulatieve effecten tussen de Fluvius-lijn en de ELIA-lijn hebben ook een invloed, maar de Elia-lijn heeft een veel sterkere impact. Dit is te zien omdat de piek van de ELIA-lijn op -60 m veel hoger is dan die bij de Fluvius-lijn op 0 m. De magnetische velden ter hoogte van de bovenstaande 3 overspanningen worden geëxtrapoleerd over de volledige hoogspanningsverbinding:

• tussen P1 en P6: de magnetische velden berekend voor de overspanning P2-P3; • tussen P6 en P53: de magnetische velden berekend voor de overspanning P58-P59; • tussen P53 en P63: de magnetische velden berekend voor de P54-P55.

50 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.3: Overspanning P58-P59 – Magnetische velden voor de referentiesituatie situatie bij een jaargemiddelde stroom (links) en bij een jaarlijkse maximumstroom (rechts)

Figuur 7.4: Overspanning P2-P3 – Magnetische velden voor de referentiesituatie situatie bij een jaargemiddelde stroom (gele lijn) en bij een jaarlijkse maximumstroom (grijze lijn)

51 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.5: Overspanning P54-P55 – Magnetische velden voor de referentiesituatie situatie bij een jaargemiddelde stroom (gele lijn) en bij een jaarlijkse maximumstroom (grijze lijn)

Gezien de aanwezigheid van kwetsbare functies onder de hoogspanningsverbinding zijn de veldsterkteprofielen ook bepaald ter hoogte van de volgende overspanningen:

• P9-P10: Ter hoogte van deze overspanning bevindt zich tussen 5 en 15 m van de as van de lijn een kinderopvang (rode lijn op Figuur 7.6 en rode stippellijn op Figuur 7.11); • P40-P41: Ter hoogte van deze overspanning bevindt zich op meer dan 170 m van de as van de lijn een secundaire school Sint-Jozefinstituut (rode lijn op Figuur 7.7 en rode stippellijn op Figuur 7.12).

Figuur 7.6: Overspanning P9-P10 – Magnetische velden voor de referentiesituatie bij een jaargemiddelde stroom (links) en bij een jaarlijkse maximumstroom (rechts)

52 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.7: Overspanning P40-P41 – Magnetische velden voor de referentiesituatie bij een jaargemiddelde stroom (links) en bij een jaarlijkse maximumstroom (rechts)

De beïnvloedingscorridors, i.e. de afstanden aan beide kanten van lijn tot de welke de veldniveaus een bepaalde drempel overschrijden voor de jaargemiddelde stroom, worden gegeven in Tabel 7.1 voor de referentiesituatie.

Tabel 7.1: Beïnvloedingscorridors van het magnetisch veld in de referentiesituatie (afstand tot de as van de lijn) 0,2 µT 0,4 µT 10 µT Overspanning Links13 Rechts Links Rechts Links rechts

P58-P59 14 m 14 m 10 m 10 m nvt nvt

P2-P3 26 m 53 m 9 m 39 m nvt nvt

Tussen 14 m en 108 m Tussen 25 m P54-P55 6 m nvt nvt nvt en 96 m 6 m

P9-P10 nvt nvt nvt nvt nvt nvt

P40-P41 8 m 8 m nvt nvt nvt nvt

7.1.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 7.1.3.1 Methodiek Een beoordeling van de effecten afkomstig van de EM-velden zal gebeuren onder de discipline Mens.

13 Voor links en rechts is uitgegaan van een positie kijkend van het onderstation Stalen naar het onderstation Godsheide.

53 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.1.3.2 Exploitatiefase 7.1.3.2.1 Wijziging van elektromagnetische velden De stroomwaarden voor de toekomstige situatie worden in de onderstaande tabel vergeleken met de huidige situatie. Hierbij worden er voor de toekomstige exploitatie 2 situaties in rekening gebracht. Na de aanpassingen aan de masten en geleiders, zal de bovengrondse hoogspanningsverbinding namelijk eerst gebruikt worden als een 70 kV lijn en pas op lange termijn als een 150 kV lijn. Uit onderstaande tabel blijkt dat er na de aanpassingen aan de masten en geleiders geen onderscheid is in nominale stroom, jaarlijkse maximumstroom en jaargemiddelde stroom tussen de exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV lijn. Zodra de dikkere kabel gemonteerd is, kan de lijn immers meer belasting aan waarbij ook bij de toekomstige exploitatie als een 70 kV lijn gebruik van gemaakt zal worden.

Tabel 7.2: Overzicht stroomwaarden Bij exploitatie van de Bij exploitatie van de Bij exploitatie van de

huidige 70 kV lijn toekomstige 70 kV lijn toekomstige 150 kV lijn

Nominale stroom 366 A 889 A 889 A

Jaarlijkse 183 A 445 A 445 A maximumstroom

Jaargemiddelde stroom 110 A 267 A 267 A

De sterkte van het elektrisch veld langs een hoogspanningsverbinding hangt af van de spanning en van de configuratie van de lijn (bijvoorbeeld de plaatsing van de geleiders en hun onderlinge afstand) en de afstand van de waarneming tot de lijn. Na de aanpassingen aan de masten en geleiders, zal de bovengrondse hoogspanningsverbinding eerst nog gebruikt worden als een 70 kV lijn. Het spanningsniveau wijzigt niet maar de masten zullen gemiddeld 10 m hoger zijn. Hierdoor zal het elektrisch veld op 1,5 m van de grond of woningen lager zijn dan in de huidige situatie. Pas op lange termijn zal de hoogspanningsverbinding geëxploiteerd worden als een 150 kV lijn. Het elektrisch veld zal groter worden door de toename van het spanningsniveau. Toch kan ook voor een dergelijke hoogspanningsverbinding aangenomen worden dat op 1,5 m van de grond of woningen de volgende drempelwaarden niet overschreden worden: • 5 kV/m in woongebieden of in gebieden voor woongebied bestemd volgens het gewestplan • 7 kV/m in overspanning van wegen • 10 kV/m op andere plaatsen. Onder een 380 kV hoogspanningsverbinding bedraagt het elektrisch veld immers maar gemiddeld 4 kV/m op 1,5 m boven de grond. Dit veld verzwakt snel naarmate men zich van de lijn verwijdert. Bebouwing en beplanting gaan het elektrisch veld aanzienlijk afzwakken, binnenin een woning is het veld al 10 tot 100 keer zwakker dan buiten. Voor de lagere spanningsniveaus (220, 150 en 70 kV lijnen) zal het elektrisch veld beduidend zwakker zijn (bron: http://www.elia.be/nl/over-elia/De-samenleving- voorop/Environnemental/elektrische-en-magnetische-velden).

Het magnetisch veld dat een hoogspanningsverbinding genereert, is afhankelijk van de sterkte van de stroom die erdoor vloeit en - net zoals het elektrisch veld - van de plaatsing van de geleiders en de afstand tot de geleiders. Gezien de stroomwaarden bij de toekomstige exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV dezelfde zijn, worden er geen verschillen in de magnetische velden in de toekomstige situatie verwacht (ongeacht de toekomstige exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV lijn).

54 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.8 geeft het magnetisch veld weer ter hoogte van de overspanning P58-P59 (worst case) in de toekomstige situatie (ongeacht de toekomstige exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV lijn).

Figuur 7.8: Overspanning P58-P59 – Magnetische velden voor de toekomstige situatie bij een jaargemiddelde stroom (gele lijn) en bij een jaarlijkse maximumstroom (grijze lijn)

In de toekomstige situatie treedt er ter hoogte van de overspanning P1(P2)-P314 ten gevolge van de aanwezigheid van een parallelle hoogspanningslijn een verschuiving op in de piek van het magnetisch veld in vergelijking met de huidige situatie (Figuur 7.4).

14 De overspanning P2-P3 bestaat in de toekomst niet meer. Mast P2 zal worden afgebroken en de overspanning wordt P1-P3.

55 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.9: Overspanning P1(P2)-P3 – Magnetische velden voor de toekomstige situatie bij een jaargemiddelde stroom (gele lijn) en bij een jaarlijkse maximumstroom (grijze lijn)

In de toekomstige situatie treedt er ter hoogte van de overspanning P54-P55 ten gevolge van de aanwezigheid van een parallelle hoogspanningslijn een toename van de 2de piek van het magnetisch veld op in vergelijking met de huidige situatie (Figuur 7.5).

Figuur 7.10: Overspanning P54-P55 – Magnetische velden voor de toekomstige situatie bij een jaargemiddelde stroom (gele lijn) en bij een jaarlijkse maximumstroom (grijze lijn)

56 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Uit de onderstaande figuur blijkt dat het magnetisch veld ter hoogte van het kinderdagverblijf bij een jaargemiddelde stroom onder 0,4 µT blijft. Bij de jaarlijkse maximumstroom wordt lokaal de waarde van 0,4 μT wel overschreden (ook ter hoogte van het kinderdagverblijf). In werkelijkheid zal de situatie waarbij de lijn geëxploiteerd wordt met een maximum stroom hoogst onwaarschijnlijk zijn. Deze situatie moet beschouwd worden als een theoretische situatie die zich in werkelijkheid niet of uiterst zelden voordoet.

Figuur 7.11: Overspanning P9-P10 – Magnetische velden voor de toekomstige situatie (rode stippellijn toont de zone van het kinderdagverblijf)

Uit de onderstaande figuur blijkt dat het Sint-Jozefinstituut zich in de toekomstige situatie - net zoals in de referentiesituatie (Figuur 7.7) - in een zone bevindt waar het magnetisch veld al sterk afgezwakt is.

57 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.12: Overspanning P40-P41 – Magnetische velden voor de toekomstige situatie (Sint-Jozefinstituut in de zone 170 m)

De beïnvloedingscorridors in de referentiesituatie en toekomstige situatie worden gegeven in Tabel 7.3. Er is geen verschil in de magnetische velden in de toekomstige situatie bij een exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV lijn.

Tabel 7.3: Beïnvloedingscorridors van het magnetisch veld in de referentiesituatie en toekomstige situatie (afstand tot de as van de lijn) Referentiesituatie Toekomstige situatie Over- 0,2 µT 0,4 µT 10 µT 0,2 µT 0,4 µT 10 µT spanning

Links15 rechts Links rechts Links rechts Links rechts Links rechts Links rechts

P58-P59 14 m 14 m 10 m 10 m nvt nvt 30 m 30 m 23 m 23 m nvt nvt

P1(P2)-P3 26 m 53 m 9 m 39 m nvt nvt 35 m 57 m 24 m 43 m nvt nvt

tss 14 m en tss 25 P54-P55 108 m 6 m m en nvt nvt nvt 108 m 25 m 96 m 7 m nvt nvt 96 m 6 m

P9-P10 nvt nvt nvt nvt nvt nvt 17 m 17 m nvt nvt nvt nvt

P40-P41 8 m 8 m nvt nvt nvt nvt 25 m 25 m 14 m 14 m nvt nvt

15 Voor links en rechts is uitgegaan van een positie kijkend van het onderstation Stalen naar het onderstation Godsheide.

58 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.1.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen

Het project voorziet reeds de bijkomende verhoging van de masten P9 en P10 met respectievelijk 4 en 2 m ter hoogte van de kinderopvang zodanig dat het magnetisch veld op 1,5 m boven het maaiveld lager blijft dan 0,4 µT. Bijkomende milderende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

7.1.5 Conclusie

Ten gevolge van het project zal de reikwijdte van de beïnvloedingscorridors van het magnetisch veld toenemen. Er is echter geen verschil tussen de exploitatie als een 70 kV lijn en een 150 kV lijn gezien het magnetisch veld afhankelijk is van sterkte van de stroom. Het niveau van 10 µT wordt nergens overschreden.

59 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.2 Biodiversiteit Kaart 5: Biologische waarderingskaart (toestand 2014) Kaart 6: Habitatkaart (toestand 2014) Kaart 7: VEN en IVON Kaart 8: Natura 2000 gebieden Kaart 9: Erkende natuurreservaten Kaart 10: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Bijzondere broedvogels Kaart 11: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Broedkolonies Kaart 12: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Pleistergebied Kaart 13: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Voedseltrek Kaart 14: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Slaapplaats Kaart 15: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Slaaptrek Kaart 16: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Seizoenstrek Kaart 17: Vlaamse risicoatlas vogels-windturbines 2015 – Synthesekaart

7.2.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor Biodiversiteit komt grotendeels overeen met het projectgebied (incl. werfzones, trekstations, trekzones en toegangswegen). Daarnaast dient ook de zone te worden beschouwd waarin geluidsverstoring van avifauna kan optreden. Het betreft een zone van ca. 2 km rondom de lijn.

7.2.2 Beschrijving van de referentiesituatie 7.2.2.1 Biologische waardering en Habitatkaart Volgens de biologische waarderingskaart bevinden verschillende van de voorlopig arbitrair afgebakende werkzones van masten16 zich ter hoogte van percelen met (zeer) waardevolle natuurelementen (Tabel 5.2). Ter hoogte van enkele (zeer) waardevolle percelen geeft de Habitatkaart de aanwezigheid aan van diverse Europese habitats en Regionaal Beschermde Biotopen.

Legende

m Biologisch minder waardevol

Complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle mw elementen

Complex van biologisch minder waardevolle, waardevolle en zeer mwz waardevolle elementen

Complex van biologisch minder waardevolle en zeer waardevolle mz elementen

w Biologisch waardevol

Complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle wz elementen

z Biologisch zeer waardevol

16 De arbitrair afgebakende werkzones beslaan een zone van 20m x 20m met de mastvoet als middelpunt.

60 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Tabel 7.4: Biologische waardering van de werkzones, aanwezigheid van Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen en ligging binnen Habitat- en Vogelrichtlijngebied Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

P1 m ui

P2 m ui

m ua

w kbb + kbq +

kbpins

P3 z qb

P5 wz sz + qb- +

pins + kbq

P8 wz ppmb + qs

m ua

P9 m ua

w hp*

P10 w ppmb

P12 z qb + pins

P13 m ui

wz ppmb + qb +

ppmb

P15 mw ko + sz

P16 m ui

P18 m ui

w sz

P19 m ui

P20 m ui + kc

m ui

P21 w sz

w pms + ppms

+ kbqr

P22 w sz

w pms + ppms

+ kbqr

P23 w sz

61 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

w pmb + pinn +

quer + kbqr

P24 w sz

w pms + ppms

+ pinn + quer

P25 mz hp + kh

P26 m ua

m hp

P27 z qb + pins

w hp* + ha- +

sz + prus

P28 wz hp* + hc- Dotterbloemgrasland

(rbbhc)

w hp*

m ua

P29 w sz Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden

z vo + bet Ruigte-elzenbos Valleien van de (91E0_vo) Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden

P30 w sz Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden

z vo + bet Ruigte-elzenbos Valleien van de (91E0_vo) Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden

62 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

m ua

P31 m ua

w ppmb

P32 w sz

m ua

P33 w sz

z khw + weg + Atlantische qs beukenbossen op Bokrijk en omgeving zure bodem (9120)

P35 w n + gmn +

gml

mw hp + hp* +

kbq

m ua

P36 m ua Bokrijk en omgeving

P37 w sz + prus + Bokrijk en omgeving bet

z qs- Bokrijk en omgeving

z qb Bokrijk en omgeving

P38 w sz + prus + Bokrijk en omgeving bet

z qb + pins Bokrijk en omgeving

P39 w sz + prus + Bokrijk en omgeving bet

z qb + lar Bokrijk en omgeving

z qb + pins + Bokrijk en omgeving pica

P40 w cpb + sz Bokrijk en omgeving

w pa + pica Bokrijk en omgeving

wz qb + fag + Bokrijk en omgeving ppmb

P41 wz ppmb + qb + Bokrijk en omgeving prus

P44 m ua

63 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

P45 w pa + pica + De Maten De Maten sz

m ua

P48 z hf + hfb Moerasspirearuigte De Maten De Maten (rbbhf)

P49 mwz hp + hp* + kn De Maten De Maten + kbb

P50 w hp* De Maten De Maten

mwz hp + hp* + kn De Maten De Maten + kbb

P51 z kh(sz) De Maten De Maten

mwz hp + hp* + kn De Maten De Maten + kbb

P52 z cgb Droge Europese

heide (4030)

z so + alng Vochtig wilgenstruweel op

venige of zure grond (rbbso)

wz ku + cgb

P53 wz qb- + bet + sz

+ sal

P54 m ua

m weg

P56 w hp*

wz hp* + hc- Dotterbloemgrasland

(rbbhc)

P57 z hf + mr + ms Voedselrijke + sal zoomvormende ruigten (6430) + Moerasspirearuigte (rbbhf) + Rietvegetaties (rbbmr) + Kleine zeggenvegetaties (rbbms)

z hc Dotterbloemgrasland

(rbbhc)

64 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

P58 z qs Atlantische beukenbossen op zure bodem (9120)

w hp*

P59 z qs Atlantische beukenbossen op zure bodem (9120)

wz sf + sz + cp Wilgenstruweel

(rbbsf)

w cp

P60 wz sf + sz Wilgenstruweel

(rbbsf)

mw weg + kbgml

+ kbgmn

w sz

wz qb + n

P61 mw hp + kbq

P62 m hp

P63 m ui + hp + kbp

m ur

Daarnaast dient er ook rekening gehouden te worden met het ruimtebeslag ter hoogte van de trekstations. De trekstations worden voorzien ter hoogte van de masten P4, P14 (of 17), P29, P46 en P62.

Tabel 7.5: Biologische waardering van de trekstations, aanwezigheid van Natura 2000 habitats en regionaal belangrijke biotopen en ligging binnen Habitat- en Vogelrichtlijngebied

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

P4 z qb

wz sz + qbl + pins +

kbq

w hr + hj

P14 m ui

mw ko + sz

mw ui + sz

P17 m ui

65 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Biologische Mastnummer BWK label Habitatkaart Habitatrichtlijngebied Vogelrichtlijngebied waardering

P29 w sz Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden

m ua

P46 w hp* De Maten De Maten

m hp De Maten De Maten

P62 mw hp

w sz + pop + bet

w kbp

w sz/kz + pop

w k(ku) + kbb

m hp

7.2.2.2 Vlaams Ecologisch Netwerk Diverse masten situeren zich in de nabijheid van de Grote Eenheid Natuur (GEN) ‘Het Vijvergebied Midden- Limburg’ (nummer 433). Dit onderdeel van het Vlaams Ecologisch Netwerk wordt nagenoeg volledig omvat door de aanwezige habitat- en vogelrichtlijngebieden in de omgeving (zie verder). In hoofdstuk 12 wordt nagegaan of het project onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het GEN kan veroorzaken (verscherpte natuurtoets).

7.2.2.3 Natuurreservaten In de nabijheid van het hoogspanningstracé van de hoogspanningslijn situeren zich volgende natuurreservaten:

• Klotbroek (nr E-359): Natuurreservaat onder beheer van Natuurpunt Beheer vzw. Het Klotbroek verbindt de droge gebieden Schemmersberg en Zonhoverheide met Bokrijk en het Wik. Het is van nature een zeer vochtig gebied met waardevolle natte vegetaties. Het Klotbroek is voor een groot deel ook gelegen binnen habitatrichtlijngebied. De hoogspanningsleiding doorkruist het gebied tussen de masten P28 en P31, waarbij mast P29 ook binnen het gedeelte van het habitatrichtlijngebied staat. • Het Wik (nr: E-128): Natuurreservaat onder beheer van Natuurpunt Beheer vzw. Het Wik is een vijvercomplex te midden van de bosrijke omgeving van Bokrijk. Typerend zijn de vele vogelsoorten die er hun broedplaats vinden. In totaal bestaat het gebied uit 19 vijvers, die werden aangelegd voor de viskweek of resulteren uit de vroegere ijzerertswinning. De Zusterkloosterbeek voorziet alle vijvers van water via een netwerk van grachten, sloten, sluizen en overlopen. Het Wik grenst aan het tracé van de hoogspanningsverbinding tussen de masten P32 en P34. Er bevinden zich geen masten of werkzones in dit natuurreservaat.

66 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.13: Situering erkende natuurreservaten Klotbroek en Het Wik

7.2.2.4 Natura 2000 gebieden Diverse masten en hun werkzones situeren zich binnen Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied (Tabel 5.2). Het betreft volgende gebieden:

• Habitatrichtlijngebied ‘Valleien van de Laambeek, Zonderikbeek, Slangebeek en Roosterbeek met vijvergebieden en heiden’ (BE2200031); • Vogelrichtlijngebied ‘Bokrijk en omgeving’ (BE2200525); • Habitatrichtlijngebied ‘De Maten’ (BE2200028); • Vogelrichtlijngebied ‘De Maten’ (BE2200626).

In hoofdstuk 11 wordt gedetailleerder ingegaan op de natuurwaarden van deze speciale beschermingszones en wordt nagegaan of het project een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van deze speciale beschermingszones kan veroorzaken (passende beoordeling).

67 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.2.2.5 Risicoatlas vogels – windturbines De risicoatlas voor vogels m.b.t. windturbines (versie 2015; Everaert, 201517) laat toe om de kwetsbaarheid van gebieden voor de inplanting van windturbines in te schatten op basis van verschillende deelkaarten. De deelkaarten geven een ruimtelijk beeld van de belangrijke vogelrijke gebieden in Vlaanderen en van belangrijke, in kaart gebrachte vliegbewegingen. Precies daarom kunnen zij ook gebruikt worden om een indicatie te geven van de kwetsbaarheid van gebieden voor de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningslijnen. Op de synthesekaart voor het risico op aanvliegslachtoffers is het projectgebied gedeeltelijk aangeduid als een zone met groot risico. De rest is aangeduid als zone met (mogelijk) risico.

Het hoge risico op aanvliegslachtoffers binnen het projectgebied is het gevolg van volgende factoren:

• De aanwezigheid van 2 gebieden voor bijzondere broedvogels: o Vijvergebied Midden-Limburg: zeer belangrijk voor Roerdomp, Woudaap, Zomertaling, Wespendief, Porseleinhoen, Snor, Grote Karekiet en Grauwe Klauwier; o Heide Houthalen-Helchteren-: zeer belangrijk voor Nachtzwaluw en Boomleeuwerik; • De aanwezigheid van het pleister- en rustgebied Vijvergebied Midden-Limburg: zeer belangrijk voor Dodaars, Fuut, Aalscholver, Blauwe Reiger, Krakeend, Wintertaling, Wilde Eend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend en Watersnip; • De aanwezigheid van de slaapplaats Albertkanaal sluis Hasselt: zeer belangrijk voor Kokmeeuw.

Overige (minder hoge) risico’s op aanvliegslachtoffers binnen het projectgebied zijn het gevolg van:

• De nabijheid van 2 broedkolonies: o Borggraevevijvers Hasselt: broedkolonie Aalscholver o De Maten Genk: broedkolonie Blauwe Reiger • De aanwezigheid van het pleister- en rustgebied Albertkanaal Genk-Diepenbeek; • De nabijheid van enkele voedseltrekgebieden ter hoogte en in de omgeving van het Albertkanaal, De Maten en het Vijvergebied Midden Limburg; • De nabijheid van de slaapplaats De Maten Genk voor Aalscholver; • De nabijheid van enkele slaaptrekgebieden ter hoogte en in de omgeving van het Albertkanaal en De Maten en het Vijvergebied Midden Limburg; • De aanwezigheid van een zone die aangeduid is als belangrijk voor de seizoenstrek over land, en die de noordoost-zuidwest georiënteerde vijvers van het gebied De Maten volgt.

7.2.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 7.2.3.1 Methodiek De effectboordeling gebeurt op basis van volgende criteria:

• Ruimtebeslag: o aanzienlijk negatief: ▪ Ruimtebeslag van Europees beschermde habitats en/of regionaal belangrijke biotopen; ▪ Ruimtebeslag van biologisch (zeer) waardevolle biotopen; ▪ Verlies van (potentiële) leefgebieden van Europees of op Vlaams niveau beschermde diersoorten; ▪ Het effect is permanent; ▪ Het effect is niet beperkt in omvang; o negatief:

17 Everaert, J. (2015). Effecten van windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen. Leidraad voor risicoanalyse en monitoring. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (INBO.R.2015.6498022). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

68 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

▪ Ruimtebeslag van Europees beschermde habitats en/of regionaal belangrijke biotopen; ▪ Ruimtebeslag van biologisch (zeer) waardevolle biotopen; ▪ Verlies van (potentiële) leefgebieden van Europees of op Vlaams niveau beschermde diersoorten; ▪ Het effect is tijdelijk of permanent; ▪ Het effect is beperkt in omvang; o beperkt negatief: ▪ Ruimtebeslag van biologisch minder waardevolle biotopen; ▪ Het effect is tijdelijk of permanent; ▪ Het effect is beperkt in omvang; o verwaarloosbaar: ▪ Geen ruimtebeslag; ▪ Geen ecotoopcreatie; o beperkt positief: ▪ Ecotoopcreatie (of herstel) van biologisch minder waardevolle biotopen; ▪ Creatie van (potentiële) leefgebieden voor diersoorten; o positief: ▪ Ecotoopcreatie (of herstel) van biologisch (zeer) waardevolle biotopen; ▪ Creatie van (potentiële) leefgebieden voor diersoorten; o aanzienlijk positief: ▪ Ecotoopcreatie (of herstel) van Europees beschermde habitats en/of regionaal belangrijke biotopen; ▪ Creatie van (potentiële) leefgebieden voor Europees of op Vlaams niveau beschermde diersoorten; • Verstoring: o aanzienlijk negatief: Permanente verstoring binnen (zeer) belangrijk broedgebied; o negatief: Tijdelijke verstoring binnen (zeer) belangrijk broedgebied OF Permanente verstoring binnen (zeer) belangrijk pleister- en rustgebied; o beperkt negatief: Tijdelijke verstoring binnen (zeer) belangrijk broedgebied buiten het broedseizoen OF Tijdelijke verstoring binnen (zeer) belangrijk pleister- en rustgebied; o verwaarloosbaar: Er is (nagenoeg) geen sprake van verstoring; o beperkt positief: Tijdelijke reductie verstoring binnen (zeer) belangrijk pleister- en rustgebied; o positief: Tijdelijke reductie verstoring binnen (zeer) belangrijk broedgebied OF Permanente reductie verstoring binnen (zeer) belangrijk pleister- en rustgebied; o aanzienlijk positief: Permanente reductie verstoring binnen (zeer) belangrijk broedgebied. • Wijziging van aanvaringsrisico’s voor avifauna: o aanzienlijk negatief: Geen wijziging aanvaringsrisico binnen zone(s) met hoog bestaand risico; o negatief: Geen wijziging aanvaringsrisico binnen zone(s) met matig bestaand risico; o beperkt negatief: Geen wijziging aanvaringsrisico binnen zone(s) met beperkt bestaand risico; o verwaarloosbaar: Geen wijziging aanvaringsrisico in gebied met beperkt bestaand risico; o beperkt positief: Afname aanvaringsrisico binnen zone(s) met reeds beperkt bestaand risico; o positief: Afname aanvaringsrisico binnen zone(s) met matig bestaand risico; o aanzienlijk positief: Afname aanvaringsrisico binnen zone(s) met hoog bestaand risico. • Aanwezigheid van elektromagnetische velden: Er wordt geen waardeoordeel gegeven.

Effecten op beschermde habitats en soorten onder de Habitat- en Vogelrichtlijn worden besproken en beoordeeld in Hoofdstuk 11, de Passende beoordeling. In de Verscherpte natuurtoets (Hoofdstuk 12) worden de effecten op de natuurwaarden van het VEN besproken en beoordeeld.

69 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.2.3.2 Aanlegfase 7.2.3.2.1 Ruimtebeslag Werkzones

Voor de werken aan de masten wordt een werkzone afgebakend van 20 m op 20 m rond de mast. Opgaande vegetatie binnen de werkzone zal verwijderd worden. Uit Tabel 5.2 (bespreking referentiesituatie) blijkt dat er ter hoogte van verschillende van de voorlopig arbitrair afgebakende werkzones biologisch (zeer) waardevolle vegetatie voorkomen. Ter hoogte van enkele percelen is er sprake van ruimte-inname van Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen (in het vet aangeduid in de onderstaande lijst).

Waar mogelijk zal de werkzone geoptimaliseerd worden zodat ze maximaal de meest waardevolle percelen vrijwaart. Dit betekent dat de werkzone – daar waar een overlap bestaat met meerdere percelen met verschillende gradaties in biologische waardering – zoveel mogelijk gepositioneerd zullen worden ter hoogte van het perceel/de percelen met de laagste biologische waarde. Dit is mogelijk, aangezien het niet noodzakelijk is om de mast als middelpunt van de werkzone te behouden.

Dergelijke optimalisatie van de werkzone kan – onder voorbehoud van het ontbreken van andere conflicten met gebruikersfuncties, toegankelijkheid, etc. – minstens doorgevoerd worden ter hoogte van volgende masten:

P2 P37 P8 P38 P9 P39 P13 P50 P27 P51 P29 P52 P30 P56 P31 P58 P33 P59 P35 P60

Ter hoogte van enkele masten (zoals P38 of P39) is een optimalisatie van de voorlopig arbitrair afgebakende werkzone een evidentie, gezien deze masten zich bevinden binnen een corridor zonder hoogstammige vegetatie in een bomenrijke/beboste omgeving. De voorlopig arbitrair afgebakende zone toont in diverse gevallen een kleine overlap met de vaak meer waardevolle beboste zone net buiten de corridor. Hier is het evident dat de feitelijke werkzone volledig binnen de corridor voorzien wordt.

Bij alle werkzones geldt minstens de randvoorwaarde dat hoogstammige vegetaties en kleine landschapselementen zoals bomenrijen, hagen… zoveel mogelijk gevrijwaard moeten worden.

70 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de masten waar een optimalisatie van de werkzone mogelijk is

P2 P8

P9 P13

P27 P29

P30 P31

71 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

P33 P35

P37 P38

P39 P50

P51 P52

72 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

P56 P58

P59 P60 Figuur 7.14: Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de masten waar een optimalisatie van de werkzone mogelijk is

Ter hoogte van de werkzone van de masten P28, P48 en P57 komen ook Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen voor. Deze vegetaties zijn volgens de biologische waarderingskaart aanwezig binnen de volledige arbitrair afgebakende werkzone.

Situering van Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen binnen de werkzone van de masten P28, P48, P57

P28 P48

73 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

P57 Figuur 7.15: Situering van Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen binnen de werkzone van de masten P28, P48, P57

Om ervoor te zorgen dat de meest waardevolle vegetaties effectief zoveel mogelijk gevrijwaard worden, werd in het kader van de opmaak van een werkplan een inventarisatie uitgevoerd. Het werkplan maakt het mogelijk om concrete randvoorwaarden/milderende maatregelen voor de uitvoeringsfase te implementeren (incl. afstemming met ANB) met betrekking tot de werkzones rond masten, inbuizingen, gebruik van rijplaten…, in het bijzonder daar waar werken uitgevoerd worden in beschermd gebied (Habitatrichtlijngebied, natuurreservaat). Het werkplan wordt als bijlage bij dit dossier en de vergunningsaanvraag gevoegd.

Het ruimtebeslag door de werkzones is een tijdelijk effect gezien na afloop van de werken de werkzones – in de mate van het mogelijke – in hun oorspronkelijke staat hersteld zullen worden. Hiermee rekening houdend, en rekening houdend met de maximale optimalisatie van de werkzones en de opmaak van een werkplan, wordt het tijdelijk ruimtebeslag van de werkzones als negatief beoordeeld.

Werfroutes, trekstations en werfdepots

Andere locaties waar vegetaties ingenomen kunnen worden ten gevolge van werkzaamheden, zijn de werfroutes naar de werkzones en de locaties van de mobiele trekstations en werfdepots. De werfroutes naar de werkzones zijn in de meeste gevallen reeds aanwezig en de werfdepots worden ingericht op de onderstations Stalen en Godsheide. Hoewel dit maximaal zal vermeden worden, valt niet uit te sluiten dat er lokaal houtige vegetatie moet gekapt worden om transport van machines mogelijk te maken. De openbare aanrijroutes zijn zo geselecteerd dat bochtstralen van 90° of meer vermeden worden, maar voor het vervoer van machines op diepteladers is een draaicirkel nodig van 30-35 m. De machines zelf hebben een draaicirkel van 10-15 m.

De mobiele trekstations worden voorzien ter hoogte van de masten P4, P14 (of 17), P29, P46 en P62. Als preventieve maatregel voorziet Fluvius reeds om de trekstations - waar mogelijk - te positioneren buiten Habitatrichtlijngebied en om ruimtebeslag van Europese habitats te vermijden. Enkel in de omgeving van de masten P29 en P46 is het niet mogelijk om het trekstation buiten Habitatrichtlijngebied te positioneren. Er worden echter geen Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen ingenomen.

Uit Figuur 7.16 blijkt dat het trekstation ten oosten van mast P62 zich bevindt ter hoogte van oppervlaktewater. De locatie van dit trekstation zal bijgevolg nog aangepast moeten worden. Het trekstation zal daarbij verschoven worden, weg van mast P62. Uit Figuur 7.17 blijkt dat het mogelijk is om het trekstation te positioneren zonder ruimtebeslag van Europese habitats. Het trekstation is ook niet gelegen in Habitatrichtlijngebied.

Rekening houdend met het feit dat het een tijdelijk ruimtebeslag betreft, de meeste werfroutes reeds bestaand zijn, het terrein in de mate van het mogelijke in de oorspronkelijke staat hersteld wordt en de opmaak van een werkplan, wordt het ruimtebeslag van de werfroutes, trekstations en werfdepots als negatief tot beperkt negatief beoordeeld.

74 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de trekstations

P4 P14

P17 P29

P46 P62 Figuur 7.16: Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de trekstations

75 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Situering van biologisch waardevolle zones bij verschuiving van het trekstation ten oosten van P62

Figuur 7.17: Situering van biologisch waardevolle zones bij verschuiving van het trekstation ten oosten van P62

Trekzones

Binnen de volledige trekzone zal de hoogstammige vegetatie verwijderd worden. Vegetaties die zullen verdwijnen zijn:

• trekzone thv mast P4: eiken-berkenbos (ook aangeduid als Europees habitattype ‘Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur’), grove den en bomenrij met dominantie van Zomereik; • trekzone thv mast P14: struweelopslag van allerlei aard; • trekzone thv mast P29: struweelopslag van allerlei aard; • trekzone thv mast P46: houtkant; • trekzone thv mast P62: struweelopslag van allerlei aard, bomenrij met dominantie van populier, berk.

Om veiligheidsredenen is tijdens de exploitatiefase sowieso onder de hoogspanningsverbinding geen hoogstammige vegetatie toegelaten (zie verder; ruimtebeslag tijdens de exploitatiefase). Gezien de beperkte omvang van het effect, wordt het ruimtebeslag van de trekzones als negatief beoordeeld.

76 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de trekzones

P4 P14

P17 P29

P46 P62 Figuur 7.18: Situering van biologisch waardevolle zones ter hoogte van de trekzones

7.2.3.2.2 Verdroging Voor het afbreken van de meeste bestaande masten en het plaatsen van de meeste nieuwe masten zal er geen bemaling noodzakelijk zijn. Er wordt immers gewerkt met schroefpalen. Het boorpunt dat op diepte achterblijft en de grout verhinderen het indringen van water en grond in de boorbuis. Effecten ten gevolge van een tijdelijke grondwaterverlaging treden hier bijgevolg niet op.

Voor bepaalde masten zal mogelijks wel beperkt, plaatselijk en tijdelijk bemaling noodzakelijk zijn. Ter hoogte van grondwaterafhankelijke vegetaties kan dit een aanzienlijk negatief effect tot gevolg hebben. Om het effect van deze bemaling te milderen, is het gebruik van een retourbemaling hier noodzakelijk. Indien rekening wordt gehouden met deze milderende maatregel worden er geen aanzienlijke effecten verwacht. Locaties die gevoelig zijn verdroging zijn weergegeven op de kwetsbaarheidskaart voor verdroging (Kaart 21). Ter hoogte van volgende masten dienen bijgevolg milderende maatregelen te worden genomen om de impact van verdroging te milderen: 29, 30, 48 en 51, 52, 57 en 60. Indien hiermee wordt rekening gehouden, zullen de effecten niet aanzienlijk zijn.

77 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Tabel 7.6: Vegetaties gevoelig voor verdroging BWK-eenheid / Natura 2000 BWK-eenheid / Natura 2000 habitat t.h.v. aangrenzend Mast Kwetsbaarheid voor verdroging habitat t.h.v. mast perceel kwetsbaar voor verdroging

vo+bet (oligotroof elzenbroek met Aangrenzend perceel zeer veenmossen) kwetsbaar voor verdroging. 29 sz (opslag van allerlei aard) Op 17 m van mast Milderende maatregel

noodzakelijk Habitattype 91E0_vo

vo+bet (oligotroof elzenbroek met Aangrenzend perceel zeer veenmossen) kwetsbaar voor verdroging. 30 ua Op 13m van mast Milderende maatregel

noodzakelijk Habitattype 91E0_vo

hf+hfb (moerasspirearuigte (met Milderende maatregel 48 / struikopslag) noodzakelijk

kh(sz) (houtkant met opslag van 51 / Kwetsbaar voor verdroging allerlei aard)

cgb (droge struikheidevegetatie so (vochtig wilgenstruweel op Aangrenzend perceel zeer met beperkte opslag van struiken venige of zure grond) + alng kwetsbaar voor verdroging. 52 en bomen) (zwarte els) Milderende maatregel

Op 6 m van de mast noodzakelijk Habitattype 4030

hf+mr+ms+sal (moerasspirearuigte+rietland+zuur Zeer kwetsbaar voor verdroging. hc+mc (dotterbloemhooiland + 57 laagveen+wilg) Milderende maatregel grote zeggevegetatie) noodzakelijk Habitattype 6430, rbbhf

sf+sz (vochtig wilgenstruweel op Kwetsbaar voor verdroging 60 voedselrijke bodem + opslag van / Milderende maatregel allerlei aard) noodzakelijk

7.2.3.2.3 Verstoring De afbraak van de bestaande masten, het plaatsen van de nieuwe funderingen, de bouw van de nieuwe masten en het plaatsen van de energie- en aardgeleider zijn allen activiteiten die verstoring kunnen veroorzaken voor broedende of pleisterende vogels in de omgeving. De fysieke aanwezigheid en geluidsproductie van mensen, machines en werfverkeer kunnen ertoe leiden dat de omgeving van de werken vermeden zal worden door tal van soorten.

De grootste verstoring kan verwacht worden bij het bevestigen van trekkoorden aan de masten door middel van een helikopter. Deze handeling impliceert herhaaldelijke helikopterbewegingen op geringe hoogte boven het maaiveld t.h.v. de hoogspanningslijn en de onmiddellijke omgeving. Er dienen immers trekkoorden geplaatst te worden voor de 2 draadstellen, die elk uit 3 fasen bestaan, en voor de aardgeleider. Per mast en per trekdraad is de helikopter gedurende een 15-tal minuten aanwezig.

Om de verstoring van avifauna te beperken, worden volgende preventieve maatregelen door Fluvius reeds voorzien:

• werken aan masten gelegen in broedgebied van bijzondere broedvogels uitvoeren buiten het broedseizoen (half maart tot begin september);

78 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

• werken met de helikopter voor alle masten uitvoeren buiten het broedseizoen en aanvliegroutes van de helikopter afstemmen op het vermijden van verstoring van de pleisterplaatsen; • trekstations – waar mogelijk – positioneren buiten broedgebied van bijzondere broedvogels (tijdens het broedseizoen); • werken met geluidsarme machines in relatie tot broed- en pleisterende vogels.

Verstoring door werken thv masten en door trekstations

Verstoring van broedvogels – Verstoring van broedvogels ter hoogte van masten en trekstations is in hoofdzaak van belang ter hoogte van de zones die in de Vlaamse risicoatlas vogels m.b.t. windturbines (Everaert, 2015) aangeduid zijn als ‘bijzondere broedvogel gebieden’. Het tracé kruist volgende bijzondere broedvogelgebieden:

• Vijvergebied Midden-Limburg: o zeer belangrijk voor Roerdomp, Woudaap, Zomertaling, Wespendief, Porseleinhoen, Snor, Grote Karekiet en Grauwe Klauwier; o P21, P22, P23, P24; • Heide Houthalen-Helchteren-Zonhoven o zeer belangrijk voor Nachtzwaluw en Boomleeuwerik; o P48, P49, P50. Gezien Fluvius zich engageert om de werken ter hoogte van de masten in deze zones enkel buiten broedseizoen uit te voeren, is er geen sprake van een verstoringseffect op deze bijzondere broedvogels. Het broedseizoen voor deze vogels loopt van half maart tot begin september. Daarnaast worden de trekstations buiten de bijzondere broedvogel gebieden voorzien. Verstoring van bijzondere broedvogels wordt bijgevolg als beperkt negatief beschouwd.

Verstoring van pleisterende vogels – Verstoring van pleisterende vogels in het winterhalfjaar is in hoofdzaak van belang ter hoogte van de gebieden die in de Vlaamse risicoatlas vogels m.b.t. windturbines (Everaert, 2015) aangeduid zijn als zeer belangrijke pleister- en rustgebieden:

• Vijvergebied Midden-Limburg: zeer belangrijk voor Dodaars, Fuut, Aalscholver, Blauwe Reiger, Krakeend, Wintertaling, Wilde Eend, Slobeend, Tafeleend, Kuifeend en Watersnip; • Albertkanaal Genk-Diepenbeek: belangrijk voor Kokmeeuw.

Volgende masten situeren zich in of zeer nabij deze gebieden: • P32 en P33: Deze masten situeren zich in de nabijheid van het Natuurreservaat het Wik. De minimale afstand van deze masten tot het meest waardevolle gedeelte van het Wik (i.e. het open water van het vijvercomplex) bedraagt evenwel 170 m. De (werkzones van de) masten worden van het vijvercomplex gescheiden door een weg en een beboste zone van bijna 150 m breed die zal fungeren als bufferzone ten aanzien van visuele en geluidsverstoring. De verstoring van pleisterende en rustende vogels in het Wik tijdens de aanlegfase wordt bijgevolg als verwaarloosbaar beoordeeld. • P45, P48, P49 en P50: De masten situeren zich binnen of nabij het pleister- en rustgebied De Maten. Ook in dit gebied zijn in eerste instantie de vijvers van het grootste belang voor de pleisterende vogels. De minimale afstand van de masten tot meest westelijk gelegen vijvers van De Maten (‘Lang Water’), bedraagt 130 m. Bovendien worden de vijvers visueel en auditief afgeschermd van de (werkzones van de) masten door een smalle beboste strook. De verstoring ter hoogte van deze vijvers zal bijgevolg beperkt zijn. Ter hoogte van de masten zelf komt natte moerasspirearuigte met struik- of boomopslag voor (P48) of soortenarm tot soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke grasland (P49, P50). P45 ligt aan de rand van het pleister- en rustgebied, ter hoogte van een woonzone. De zones van P48, P49 en P50 kunnen dienstdoen als foerageer- en rustgebied voor diverse soorten (bv. Watersnip). Gezien deze zones eerder in een uithoek van het gebied De Maten gesitueerd zijn, kan verwacht worden dat pleisterende vogels die normaal gezien gebruik maken van deze zones voldoende uitwijkmogelijkheden hebben naar andere deelzones van het gebied. Er mee rekening houdende dat zoveel mogelijk gebruik gemaakt zal worden van geluidsarme machines en gezien het effect tijdelijk van aard is, kan aangenomen worden dat het verstoringseffect tijdens de

79 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

aanlegfase op het pleister- en rustgebied De Maten beperkt negatief zal zijn. De mogelijke aanwezigheid van een trekstation in de meest westelijke uithoek van De Maten zal een gelijkaardig gering effect hebben op de rustverstoring als de werken ter hoogte van de masten P48, P49 en P50. • P51 en P52: Deze masten flankeren het Albertkanaal dat voor Kokmeeuw fungeert als slaapplaats. Gezien de aanwezigheid van een bufferende strook bomen tussen de (werkzone van de) masten en het kanaal, en gezien de ruime uitwijkmogelijkheden voor Kokmeeuw, wordt het verstoringseffect als verwaarloosbaar beschouwd.

Verstoring door helikopters

Verstoring van broedvogels – Werken met helikopters kunnen tot op grote afstand verstoring van broedvogels veroorzaken. Gezien Fluvius evenwel het gebruik van een helikopter enkel voorziet buiten het broedseizoen (half maart – begin september), is er geen sprake van verstoring van broedvogels ten gevolge van deze activiteit (verwaarloosbaar effect).

Verstoring van pleisterende vogels – Van helikopters is gekend dat ze zeer verstorend zijn voor pleisterende vogels. Binnen de studie van Bureau Waardenburg (201318) werden kritische afstanden voor starten en landen van helikopters bepaald. Het starten en landen van helikopters kan als gelijkaardig beschouwd worden aan de werkzaamheden op lage hoogte aan de hoogspanningslijnen. Voor het helikoptergebruik van enkele kort opeenvolgende dagen met veel vliegbewegingen wordt in het rapport van Bureau Waardenburg (2013) een verstoringsafstand voor weinig tot matig gevoelige niet-broedvogels van 900 tot 1.100 m gedefinieerd. Voor zeer gevoelige soorten geldt een verstoringsafstand van 2.150 m. In Tabel 7.7 wordt de verstoringsgevoeligheid van de belangrijkste pleisterende vogels in de omgeving van de hoogspanningslijn weergegeven. Uit deze tabel blijkt dat tal van soorten zeer gevoelig zijn voor verstoring.

Tabel 7.7: Overzicht verstoringsgevoeligheid van de belangrijkste voorkomende pleisterende vogels (Krijgsveld et al., 200819). Soort Gevoeligheid Soort Gevoeligheid

Dodaars 9 Wilde Eend 14

Fuut 13 Slobeend 14

Aalscholver 15 Tafeleend 14

Blauwe Reiger 16 Kuifeend 12

Krakeend 9 Watersnip 14

Wintertaling 12 Kokmeeuw 14

Score 1-6 = weinig gevoelig; score 7-12 = gevoelig; score 13-17 = zeer gevoelig.

In Figuur 7.19 worden de diverse verstoringscontouren weergegeven. Deze figuur toont dat er voor de zeer verstoringsgevoelige pleisterende vogels verstoring optreedt over het grootste gedeelte van de pleister- en rustgebieden in de omgeving van de hoogspanningslijn. Ook voor de matig verstoringsgevoelige soorten treedt verstoring op van grote delen van de pleistergebieden. Hierbij is het evenwel van belang op te merken dat de werken weliswaar plaatsvinden gedurende meerdere opeenvolgende dagen, maar niet overal tegelijkertijd,

18 Bureau Waardenburg bv (2013). Kritische afstanden voor starten en landen van helikopters nabij Natura 2000-gebieden in Noord- Holland. In opdracht van Provincie Noord-Holland .64 pp. 19 Krijgsveld, K.L., R.R. Smits & J. van der Winden (2008). Verstoringsgevoeligheid van vogels. Update literatuurstudie naar de reacties van vogels op recreatie. Rapport 08-173. Bureau Waardenburg, Culemborg.

80 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

aangezien er maar met één helikopter gewerkt wordt die voortschrijdend langsheen het tracé van de hoogspanningslijn werkt en ongeveer een kwartier per dag bij elke mast aanwezig zal zijn. Bij het optreden van verstoring binnen het ene deelgebied kunnen pleisterende vogels dit gebied tijdelijk verlaten en gebruik maken van een ander deelgebied van het Vijvergebied Midden-Limburg. Bovendien zal bij de helikopterwerken aan de eerste 22 masten nog geen verstoring optreden ter hoogte van een van de deelgebieden van het Vijvergebied Midden-Limburg. Deze factoren in beschouwing genomen en gezien de tijdelijke aard van het effect, wordt de verstoring door helikopters van pleisterende en rustende vogels als beperkt negatief beoordeeld.

Figuur 7.19: Verstoringscontouren van 900 m en 1.100 m (matig tot weinig verstoringsgevoelige soorten) en van 2.150 m (zeer verstoringsgevoelige soorten). Donkerblauw: belangrijke pleistergebieden in het Vijvergebied Midden-Limburg; Lichtblauw: pleistergebied en slaapplaats Albertkanaal en pleistergebied Hengelhoef

Globaal kan dus besloten worden dat er beperkt negatieve tot verwaarloosbare verstoringseffecten verwacht worden tijdens de aanlegfase ten aanzien van broedvogels en pleisterende vogels.

81 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.2.3.3 Exploitatiefase 7.2.3.3.1 Wijziging van aanvaringsrisico’s voor avifauna en vleermuizen Avifauna – Vogels (en vleermuizen) die sterven als gevolg van een botsing met een energie- of aardgeleider, worden draadslachtoffers genoemd. Sterfte van vogels door hoogspanningslijnen is een gekend probleem. De inschattingen in de literatuur van hoeveel vogels per km hoogspanningsleiding sterven lopen sterk uiteen. Derouaux et al. (2012)20 gaan voor België uit van een gemiddelde van 30 tot 100 draadslachtoffers per km en per jaar.

Passages van avifauna ter hoogte van de lijnen vinden in hoofdzaak plaats tijdens de seizoenstrek of bij lokale verplaatsingen zoals voedseltrek en slaaptrek van broedvogels of overwinteraars. Het voorkomen van draadslachtoffers is afhankelijk van een hele reeks factoren, zoals lokale vogeldichtheden, de aanwezigheid van trekroutes met veel migrerende vogels (zeker in het geval de hoogspanningslijn dwars op de trekrichting is gesitueerd op een locatie waar gestuwde trek plaatsvindt), terreinkarakteristieken, tijdstip van passage, weersomstandigheden, soortspecifieke factoren… (De Vlas & Butter, 200321; Haas et al., 200322; Prinsen et al., 200923).

20 Derouaux, A., Everaert, J., Brackx, N., Driessens, G., Martin Gìl, A., Paquet, J.-Y. (2012). Reducing bird mortality caused by high- and very-high voltage power lines in Belgium, final report, Elia and Aves-Natagora, 56 pp. 21 De Vlas M.J. & Butter M.E., 2003. Draadslachtoffers in de Westerbroekstermade polder. Schatting van het aantal dode vogels als gevolg van een hoogspanningsverbinding in een natuurgebied. Rapport 61. Rijksuniversiteit Groningen. 22 Haas D., Nipkow M., Fiedler G., Schneider R., Haas W., Schürenberg B., 2003. Protecting Birds from Powerlines : a practical guide on the risks to birds from electricity transmission facilities and how to minimise any such adverse effects. Convention on the conservation of European wildlife and natural habitats. Standing Committee 23rd meeting, Strasbourg, 1-4 December 2003 23 Prinsen H.A.M., Smits R.R., Brekelmans F.L.A., Anema L.S.A., Emond D., Dirksen S., 2009. Achtergrondrapport natuur MER Zuidring Randstad380. Bureau Waardenburg bv. Studie in opdracht van TenneT TSO bv, Arnhem. 218p.

82 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.20: Risico op het optreden van draadslachtoffers bij hoogspanningslijnen (Verbelen et al., 2015). Scores hoger dan 50 betekenen een hoog risico.

In de studie van Derouaux et al. (2012) werden de bestaande hoogspanningslijnen geclassificeerd naarmate hun gevaar voor aanvaring door vogels. Uit deze studie blijkt dat er ter hoogte van het meest westelijke gedeelte van het gebied ‘De Maten’ een zeer hoog risico bestaat voor het optreden van draadslachtoffers (masten met scores > 50 links op Figuur 7.20). Dit hoge risico is het gevolg van de kruising van de hoogspanningslijn met diverse pleister- en rustgebieden, een slaapplaats en een broedgebied voor bijzondere broedvogels, en ten gevolge van de kruising van diverse lokale trekroutes binnen en tussen de diverse gebieden in de omgeving (voedseltrek en slaaptrek), zoals aangegeven door de deelkaarten van de Vlaamse risicoatlas vogels m.b.t. windturbines. De impact op de seizoenstrek is vermoedelijk beperkt gezien de hoogspanningslijn parallel loopt met de overheersende noordoost-zuidwest georiënteerde trekroutes.

Voor de overige masten in het projectgebied is het risico op draadslachtoffers beperkter.

83 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.21: Prioritering hoogspanningssecties met hoog risico op draadslachtoffers – regio Genk (Verbelen et al., 2015) (let op: de benaming van de masten is foutief in deze figuur)

Als vervolg op de studie van 2012 werden in 2014 terreinbezoeken uitgevoerd ter hoogte van de meest risicovolle hoogspanningstracés om het effectieve risico op draadslachtoffers te verifiëren en de kennis van lokale experten te integreren (Verbelen et al., 2015)24. Vervolgens werd aan elk van de onderzochte tracés een prioriteitsscore gegeven, die zowel de ernst van de bedreiging op lokaal niveau weergeeft als de hoogdringendheid voor het aanbrengen van bakens of vogelkrullen. Aan het tracé tussen Stalen en Godsheide – sectie P45 tot P53 – werd een score van 1+ toegekend (links op Figuur 7.21). Dit betekent dat er zo snel mogelijk actie ondernomen dient te worden om het risico op draadslachtoffers te reduceren.

Daarom engageert Fluvius zich om ter hoogte van de sectie P45 tot P53 bakens of vogelkrullen te voorzien. Op vraag van ANB wordt de sectie met vogelkrullen uitgebreid tot aan mast P29 in functie van de vogelpopulaties in vijvercomplex het Wik en de vliegbewegingen ernaar toe. Derouaux et al. (2012) stellen dat van elk groot object dat om de 5 à 10 m op de aardgeleider wordt aangebracht, een significante afname van de aantallen draadslachtoffers mag worden verwacht. Bakens zijn ronde (vaak wit of rood gekleurde) bollen die de zichtbaarheid van de hoogspanningsleiding kunnen verhogen. Vogelkrullen zijn spiralen die rood of wit gekleurd kunnen zijn. Rode krullen blijken zeer effectief te zijn bij daglicht. ‘s Nachts en bij schemering blijken witte spiralen evenwel effectiever te zijn (Derouaux et al., 2012). De afwisseling van rode en witte spiralen is een goede oplossing in het geval zich zowel ’s nachts en bij schemering als overdag belangrijke vliegbewegingen voordoen.

In Oudenaarde werd het succes van het aanbrengen van dergelijke vogelkrullen om het aantal draadslachtoffers te doen dalen reeds duidelijk aangetoond. De krullen werden begin december 2014

24 Verbelen, D., Driessens, G., Derouaux, A., Leirens & Paquet, J.Y. (2015) Reducing bird mortality caused by high-voltage power lines in Belgium: field evaluation of high-risk line from Elia network. Final Report, Natuurpunt Studie & Natagora, 285 pp.

84 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

aangebracht ter hoogte van een sectie waar belangrijke slaaptrek van meeuwen plaatsvindt. Het aantal gemelde slachtoffers daalde van 70 exemplaren in de winter van 2013-2014 naar slechts 2 exemplaren in de winter van 2014-2015 (Verbelen, 2015)25.

De nieuwe masten zullen 10 meter hoger zijn. Er wordt geen grote wijziging verwacht in het aanvaringsrisico door deze wijziging in de hoogte van de masten. Het aanvaringsrisico wordt immers niet zozeer bepaald door de grootte en hoogte van de obstructie, maar wel door de zichtbaarheid van de lijnen. De studie van Derouaux et al. (2012) geeft aan dat aardgeleider de meest gevaarlijke kabel is voor vogels, gezien de beperkte dikte van deze kabel. Omwille van deze reden worden vogelkrullen of andere bakens bij voorkeur ook aan deze aardgeleider bevestigd. De aardgeleider is de hoogst gesitueerde kabel op de mast. De impact van wijziging van de hoogte van deze aardgeleider wordt beperkt geacht.

Door het plaatsen van vogelkrullen of bakens in de meest risicovolle sectie kan gesteld worden dat het effect het aantal draadslachtoffers ter hoogte van de hoogspanningslijn tussen Stalen en Godsheide in belangrijke mate zal afnemen ten opzichte van de huidige situatie. De wijziging van de aanvaringsrisico’s voor avifauna kan daarom aanzienlijk positief beoordeeld worden in de sectie P29 tot P53. Over de rest van het tracé wijzigt het aanvaringsrisico nauwelijks (verwaarloosbaar effect).

Vleermuizen – Over de impact van hoogspanningslijnen op vleermuizen is minder informatie gekend. Van vleermuizen wordt evenwel verwacht dat deze doorgaans slechts incidenteel tegen de stationaire masten of lijnen zullen aanvliegen. Onder de slachtoffers zouden in hoofdzaak relatief hoog vliegende vleermuizen vallen die op trek zijn tussen hun zomerleefgebieden naar de winterslaapplaatsen. Vermoed wordt dat trekkende vleermuizen minder gebruik maken van sonar en daardoor niet of te laat hoogspanningslijnen e.d. op hun route opmerken. Gezien kruising van de hoogspanningslijn met het Albertkanaal worden er veel trekbewegingen verwacht van vleermuizen die op weg zijn van en naar hun winterverblijfplaatsen.

Voor hun lokale vliegbewegingen blijven de meeste vleermuissoorten op lagere hoogte (onder de geleiders) en bovendien maken ze dan gebruik van hun sonar, waardoor zij in staat zijn de draden te detecteren en te ontwijken.

Het aanvaringsrisico wijzigt nauwelijks ten aanzien van de huidige situatie (verwaarloosbaar effect).

7.2.3.3.2 Aanwezigheid van elektromagnetische velden De aanwezigheid van EM-velden rond de bovengrondse geleiders kan ook effecten genereren ten aanzien van fauna. Er bestaat veel onzekerheid rond de effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden op vogels, in hoofdzaak omwille van het beperkt aantal studies hieromtrent. De meeste van deze studies geven aan dat blootstelling aan EM-velden veranderingen kan veroorzaken in gedrag, reproductief succes, de groei en ontwikkeling, fysiologie en endocrinologie (Fernie & Reynolds, 2005)26. Dergelijke effecten werden waargenomen bij verschillende soorten waaronder zangvogels, roofvogels en kippen.

Vogels zullen voornamelijk blootgesteld worden aan EM-velden wanneer zij zich op de masten bevinden, aangezien deze masten een gunstig substraat verstrekken om te rusten, te jagen of te nestelen. Vooral bij het gebruik van een mast als nestplaats kan langdurige blootstelling aan EM-velden optreden (Fernie & Reynolds, 2005). Dit kan voorkomen bij tal van roofvogelsoorten en bij Ooievaar. Voor de overige vogels is het optreden van effecten van EM-velden eerder onwaarschijnlijk.

Ook over de impact van elektromagnetische straling op vleermuizen is nog maar weinig bekend. Op basis van wat momenteel bekend is, blijkt dat radarvelden vleermuizen wegjagen en dat mogelijks ook

25 Verbelen (2015). Eerste Belgische vogelkrullen groot succes om draadslachtoffers te doen dalen. Nieuwsbericht van 17 juli 2015, beschikbaar op de website van Natuurpunt. 26 Fernie, K. & Reynolds, S. (2005). The effects of electromagnetic fields from power lines on avian reproductive biology and physiology: a review. Journal of Toxicology and Environmental Health, Part B, 8:127–140, 2005.

85 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

elektromagnetische velden van hoogspanningsleidingen dit effect hebben. Dit kan dus een indirect verlies van jachthabitat betekenen. Tevens is er sprake van een opwarming van het vocht in de hersenen door de aanwezigheid van elektromagnetische velden27. Ook hebben vleermuizen een soort van kompas in de hersenen voor de oriëntatie. Tests met het ompolen van het magnetisch veld hebben aangetoond dat vleermuizen in plaats van naar het noorden naar het zuiden vliegen bij ompoling.

Gezien de beperkte hoeveelheid aan wetenschappelijk onderbouwde gegevens is het moeilijk om een uitspraak te doen over deze fenomenen. Dit kan gezien worden als een leemte in de wetenschappelijke kennis over de effecten op vogels en vleermuizen. Enkel toekomstig wetenschappelijk onderzoek kan toelaten om te komen tot uitspraken.

7.2.3.3.3 Ruimtebeslag Om veiligheidsredenen is onder de hoogspanningsverbinding geen hoogstammige vegetatie toegelaten. De vegetatie binnen de veiligheidszone wordt daarom omgevormd naar een bosrand. De bosfunctie blijft m.a.w. behouden. Er vindt dus geen ‘ontbossing’ plaats.

De vegetatie wordt gesnoeid onder de lijn. Door de aanpassingen aan de hoogspanningsverbinding verandert de corridor waarbinnen de vegetatie gesnoeid zal worden. In de onderstaande tabel wordt het ruimtebeslag begroot ten aanzien van bos (volgens de BWK) in de volgende situaties:

• huidige situatie: corridor met een breedte van 7 m aan weerskanten van de lijn; • toekomstige exploitatie als 70 kV lijn: corridor met een breedte van 8 m aan weerskanten van de lijn; • toekomstige exploitatie als 150 kV lijn: corridor met een breedte van 13 m aan weerskanten van de lijn. De Europees beschermde habitats of regionaal belangrijke biotopen zijn in het vet aangeduid.

Tabel 7.8: Permanent ruimtebeslag t.a.v. bos t.g.v. de veiligheidszone onder de hoogspanningsverbinding (o.b.v. BWK) Veiligheidszone in de Veiligheidszone in de Veiligheidszone in de BWK-code toekomstige situatie (70 toekomstige situatie (150 huidige situatie kV) kV)

n 0,35 ha 0,42 ha 0,74 ha

pa 0,09 ha 0,11 ha 0,23 ha

pms 0 ha 0 ha 0,05 ha

ppmb 0,95 ha 1,09 ha 1,81 ha

ppms 0 ha 0 ha 0,01 ha

qb 1,08 ha 1,24 ha 2,18 ha

qb- 0,48 ha 0,55 ha 0,88 ha

qs 0,14 ha 0,17 ha 0,38 ha

27 Informatie uit telefonisch contact met Ben Van der Wijden.

86 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

qs- 0 ha 0 ha 0,02 ha

sf 0,48 ha 0,54 ha 0,73 ha

so 0,07 ha 0,08 ha 0,14 ha

sz 3,14 ha 3,59 ha 5,59 ha

vo 0 ha 0 ha 0,04 ha

Totaal 6,80 ha 7,79 ha 12,80 ha

De bijkomende kappingen voor toekomstige exploitatie als 70 kV lijn zijn beperkt (ca. 1 ha in totaal). Voor deze kappingen dient een kapmachtiging als onderdeel van de omgevingsvergunningsaanvraag aangevraagd te worden. Een latere upgrade naar een 150 kV lijn betekent additioneel ruimtebeslag van 5 ha. Het effect wordt als negatief beoordeeld.

Bij uitvoering van dergelijke kappingen zal gestreefd worden naar een omvorming naar bosrand. De opmaak van een natuurbeheerplan is hierbij aangewezen. Binnen deze context wordt verwezen naar het LIFE+ Elia project (www.life-elia.eu/nl). Het doel van dit project is de corridors onder bovengrondse hoogspanningsleidingen in bebost gebied om te vormen naar ecologische corridors in België en Frankrijk. Er worden verschillende acties tot herstel in deze corridors uitgevoerd met als doel de biodiversiteit ervan te versterken en een gevarieerd publiek te sensibiliseren voor natuurlijke habitats en soorten die gelinkt zijn aan deze lineaire context. Deze strook kan als een corridor en leefgebied fungeren voor tal van bosrand- en heidesoorten. Bijkomend zal door de inrichting van de corridors met andere vegetatie nadien geen nieuwe bosontwikkeling ontstaan, waardoor de beheerkost bij exploitatie gereduceerd kan worden. De uitvoering van de kappingen betekent op die manier geen permanent ruimtebeslag. Door omvorming naar bosrand en een gepast beheer kan minstens een gelijkwaardig habitat gecreëerd worden (positief effect).

7.2.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen Kaart 19: Beschermde landschapswaarden

Om ervoor te zorgen dat de meest waardevolle vegetaties effectief zoveel mogelijk gevrijwaard worden bij uitvoering van de werken tijdens de aanlegfase, werd een inventarisatie van de werf- en mastzones uitgevoerd en een werkplan opgemaakt. Het werkplan maakt het mogelijk om concrete randvoorwaarden/milderende maatregelen voor de uitvoeringsfase te implementeren (incl. afstemming met ANB) met betrekking tot de werkzones rond masten, de periode van uitvoering, gebruik van rijplaten…, in het bijzonder daar waar werken uitgevoerd worden in beschermd gebied (Habitatrichtlijngebied, natuurreservaat). Het werkplan wordt als bijlage bij dit dossier en de vergunningsaanvraag gevoegd (Kaart 22).

Naar aanleiding van het ruimtebeslag binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn wordt aanbevolen om de veiligheidszone in bebost gebied om te vormen naar een ecologische corridor. Hierbij wordt gedacht aan de ontwikkeling van soortenrijke lage vegetaties in het centrale deel (heidevegetaties waar abiotiek geschikt is) en op de ontwikkeling van soortenrijke geleidelijke bosranden in de periferie (overgang naar aangrenzende bosbestanden).

87 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.2.5 Conclusie Het project veroorzaakt geen aanzienlijk negatieve effecten ten aanzien van biodiversiteit in het algemeen en in het bijzonder ten aanzien van het realiseren van de Natura 2000 instandhoudingsdoelstellingen en ten aanzien van de natuurwaarden van het GEN (zie Hoofdstuk 11 en 12). Deze beoordeling is enkel geldig mits strikte toepassing van de diverse preventieve maatregelen om het ruimtebeslag, de verstoring en de moraliteit bij fauna en flora in belangrijke mate te beperken. Bijkomend wordt ook geadviseerd om een aangepast beheer uit te voeren binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn.

88 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie Kaart 2: Orthofoto Kaart 19: Beschermde landschapswaarden 7.3.1 Afbakening van het studiegebied Voor de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt voor de ruimtelijke impact een zone van 2 km rond het projectgebied genomen. De impact op bodemkundig en archeologisch erfgoed wordt enkel ter hoogte van de masten onderzocht.

7.3.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 7.3.2.1 Landschapsstructuur op macroniveau 7.3.2.1.1 Traditionele landschappen Het projectgebied doorloopt van noord naar zuid de volgende traditionele landschappen: ‘Mijngebied van Genk-Waterschei’, Demerland en Demervallei. De kenmerken van deze traditionele landschappen zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 7.9: Kenmerken van de traditionele landschappen Autonome Wenselijkheden Structurele Identiteitsbepalende Erfgoedwaarde ontwikkeling en voor toekomstige hoofdkenmerken Elementen problemen ontwikkeling

Mijngebied van Genk-Waterschei

terreinen van vroegere gebied met sterke - behoud van de steenkoolontginning verstedelijking milieu- en met uitgestrekte en dichte bebouwing; woonkwaliteit versneden verstedelijkte gemeenten jong landschap met uiterst sterke voorzien bij de zuidwestelijke en en industrieel versnijding door reconversie; zuidelijke rand van nieuwe archeologische infrastructuren; - nieuwe infrastructuur het Kempens industrieterreinen; waarde mijnverzakkingen en inpassen bij de Plateau compartimentlandschap uitgestrekte woeste traditionele van (braakliggende) hoofdstructuren van bebouwing en vegetatie gronden; het landschap invloed stadsgewest Hasselt-Geel

Demerland

- gedifferentieerd sterk versneden sterke versnijding; ruimtelijk beleid heuvelland met hoge dichtheid aan gericht op het herstel getuigenheuvels en - verspreide landelijke van de ruggen van het bosrijk heuvelland bewoning en verscheidenheid en Diestiaan en omvat parallel talrijke lintbebouwing; meer herkenbaarheid het glacis van versneden door natuurgebieden in de dan 10% toename (leesbaarheid) van Beringen- moerrassige moerassige valleien van het aantal het landschap; Diepenbeek; valleien woningen - milieusanering; aansluitend bij sedert 1980; - behoud van de de vallei van de (vervuilende) moerassige Demer industrieën valleigronden; - herstel kleinschalig bocagelandschap;

89 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

- stoppenlintbebouwing

Dijle-Demer-Getevallei (subeenheid: Demervallei)

de Demer en de benedenlopen van de Gete en Dijle, en de Rupel vormen brede alluviale vlakten samen de grote met oost-west uiterwaarden; waterrijke karakteristieke hydrografische as vrijwaren waterrijke gronden met (populier)- grootschalige geringe bebouwing van het Vlaamse valleigronden aanplantingen en talrijke valleilandschappen Gewest; de Rupel is plassen; tussen Gete en onderhevig aan Demer: glasteelt getijden en behoort met de benedenloop en Gete tot de Vlaamse Vallei

7.3.2.2 Landschapsstructuur op mesoniveau 7.3.2.2.1 Ankerplaatsen Tussen mast P45 en P52 gaat de bovengrondse hoogspanningsverbinding doorheen de ankerplaats ‘De Maten’. Deze ankerplaats is nog niet definitief vastgesteld.

Kenmerkend voor deze ankerplaats is het voorkomen van een aaneensluitend logisch geheel van voor de Kempen typische en steeds zeldzamer wordende landschapselementen zoals vijvers met verlandingszones, veenplassen, vochtige en droge heidegebieden, al dan niet begroeide langgerekte kalkarme landduinen, eiken-berkenbosjes, weidegebieden met houtkanten enz. Daarbij horen ook een kenmerkende flora en fauna. De Maten zijn als het ware een synthese van het klassieke Kempense moeras- en heidelandschap met een aaneenschakeling van evenwijdige duinruggen, parallel met de Stiemerbeek. In het gebied bevindt zich ook nog een oude, typisch Kempense boerderij, omringd door enkele akkers en weilanden en ingeschakeld in het beheer. De Slagmolen is weliswaar sedert 1955 buiten werking maar van industrieel-archeologische waarde, als dusdanig herkenbaar en integrerend onderdeel van het landschap rond de Stiemerbeek.

7.3.2.2.2 Relictzones De masten P1 en P2 bevinden zich (net zoals het hoogspanningsstation Stalen) in de relictzone ‘Mijn Waterschei & Zwartberg’, bestaande uit een cluster van mijnindustrieel erfgoed met de terrils, schachtbokken, mijngebouwen en tuinwijken.

Tussen masten P37 en P42 wordt de relictzone ‘Domein van Bokrijk’ doorsneden. Dit domein dateert al van ten tijde van Ferraris. Een groot deel van het bos en huidige weilanden met bomenrijen waren toen reeds aanwezig. Het kasteel van “Boeckraeck” was reeds gebouwd en meerdere vijvers waren reeds gegraven.

Andere naburige relictzones zijn de ‘Bossen en heide van Midden-Limburg’ en ‘De Maten’. De eerste relictzone bestaat uit grote aaneengesloten heidegebieden van Tenhaagdoornheide, De Teut en de Molenheide met een afwisseling van droge en natte heide en stuifduinen. Ten zuiden van de Roosterbeek komt historisch stabiel bos voor. De Maten is een abiotisch en biotisch zeer rijk gebied door de afwisseling van historische vennen en vijvers, stuifduinen, heide en historisch stabiel bos rondom de vallei van de Stiemerbeek.

90 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.3.2.2.3 Beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten Van mast P32 tot P42 loopt de bovengrondse hoogspanningsverbinding door het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Domein van Bokrijk’. Andere beschermde landschappen, stads- of dorpsgezichten of monumenten zijn niet aanwezig in de onmiddellijke omgeving van het projectgebied.

7.3.2.2.4 Archeologisch erfgoed Er zijn geen beschermde archeologische zones aanwezig ter hoogte van het projectgebied.

7.3.2.2.5 Bouwkundig erfgoed Het provinciaal Domein Bokrijk is als geheel opgenomen in de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. Het domein ligt in de vallei van de Zusterklooster- en de Kapelbeek en is een onderdeel van een hydrografisch landschap, meer bepaald het bosrijk vijvergebied tussen het Kempisch plateau en de Demer. Bijgevolg is het gebied typerend voor Midden-Limburg als landschapstype. Het domein bestaat uit het park in landschappelijke stijl met riant karakter bij het kasteel van Bokrijk, ontstaan uit de oorspronkelijke abdijhoeve; het Openluchtmuseum; het arboretum; het natuurreservaat het Wik; bossen tussen het kasteel en het Wik en tenslotte zones voor sport, spel en recreatie. De hoogspanningsverbinding doorsnijdt dit bouwkundig erfgoed tussen de masten P45 en P51.

7.3.2.3 Landschapsbeeld op microniveau In het noordelijk deel van het projectgebied bevindt het merendeel van de masten zich in bebost gebied (P3- P13, P20-P24, P29-P41). De bovengrondse hoogspanningslijn is als een strook zichtbaar doorheen het bos omdat de vegetatie onder de lijn regelmatig wordt gesnoeid.

Tussen de masten P13-P20 kruist de bovengrondse hoogspanningslijn het industrieterrein Genk-Noord.

Er wordt ook enkele woonclusters door de bovengrondse hoogspanningsverbinding gekruist (P25-P29, P42- P45).

Ter hoogte van het Albertkanaal wordt het landschap meer open door de aanwezigheid van weilanden. Zichten worden echter begrensd door tussenliggende bosfragmenten.

7.3.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 7.3.3.1 Methodiek De effectbeoordeling is als volgt gebeurd voor:

• verstoring van bodemkundig en archeologisch erfgoed: o aanzienlijk negatief: sterke aantasting van archeologisch erfgoed ▪ Direct ruimtebeslag van een relatief grote oppervlakte, of de volledige inname van gekende archeologische sites ▪ Aantasting van en ernstige verstoring binnen een relatief grote oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal o negatief: beperkte mate van aantasting van archeologisch erfgoed ▪ Direct ruimtebeslag van een relatief beperkte oppervlakte gekende archeologische sites ▪ Aantasting binnen een relatief beperkte oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal

91 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

o beperkt negatief: zeer beperkte mate van aantasting van archeologisch erfgoed ▪ Direct ruimtebeslag van een relatief zeer beperkte oppervlakte gekende archeologische sites ▪ Aantasting binnen een relatief zeer beperkte oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal o verwaarloosbaar: geen aantasting van bodemkundig en archeologisch erfgoed • visuele verstoring: o aanzienlijk negatief: wanneer de perceptieve kenmerken globaal worden aangetast en de beleving van het gebied zodanig verandert dat er geen herkenning van de uitgangssituatie meer is o negatief: wanneer de perceptieve kenmerken een belangrijke lokale aantasting ondergaan (bijvoorbeeld verwijderen van kenmerkende randbegroeiing) en wanneer belevingsaspecten toegevoegd worden die duidelijk niet in overeenstemming zijn met de gewenste functie noch met de uitgangssituatie, of wanneer de mogelijke beleving van waardevolle landschapselementen sterk wordt gereduceerd o beperkt negatief: wanneer de perceptieve kenmerken beperkt worden aangetast, wanneer positieve beelddragers worden verzwakt of negatieve beelddragers versterkt en de beleving van het gebied minder aansluit bij de uitgangssituatie en wordt gehinderd o verwaarloosbaar: geen wezenlijke verandering van het landschapsbeeld en landschapsbeleving o beperkt positief: wanneer positieve beelddragers worden beschermd of versterkt of negatieve beelddragers worden afgezwakt wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen de te onderscheiden projectgebieden o positief: wanneer lokaal een meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, lokale positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd, wat de lokale landschapsbeleving verbeterd binnen en rondom de te onderscheiden projectgebieden o aanzienlijk positief: wanneer een belangrijke meerwaarde wordt gecreëerd voor perceptieve kenmerken, (zichten op) waardevolle positieve beelddragers worden toegevoegd of negatieve beelddragers worden verwijderd wat zorgt voor een globale en sterke verbetering van de landschapsbeleving.

7.3.3.2 Aanlegfase 7.3.3.2.1 Verstoring van bodemkundig en archeologisch erfgoed Verstoring van het bodemkundig en archeologisch erfgoed kan optreden door ingrepen in de bodem. Gezien de meeste archeologische sporen zich net onder de teelaarde bevinden (op een 50-tal cm diepte) dient vooral het verstoren van de teelaarde vermeden te worden.

Fluvius voorziet daarom het gebruik van houten rijschotten of metalen rijplaten ter hoogte van de werkzones, werfroutes en trekstations. Rijplaten verhinderen het samendrukken van de bodemlagen en vermijden dus een aantasting van eventueel aanwezig bodemkundig of archeologisch erfgoed. Bij deze werkwijze wordt het effect verwaarloosbaar geacht.

Als alternatieve wijze om bodemverdichting te vermijden, kan echter ook geopteerd worden om geotextiel met steenslag aan te brengen. Hiervoor wordt de teelaarde afgegraven. Deze ingreep kan wel een effect hebben op aanwezig bodemkundig of archeologisch erfgoed. Indien deze werkwijze wordt voorzien, kan het noodzakelijk zijn om door middel van een archeologienota te onderzoeken wat het archeologisch potentieel van het gebied is, wat de mogelijke bedreigingen zijn voor het eventueel aanwezige bodemarchief, en hoe hiermee omgegaan moet worden.

De onderstaande beslissingsboom geeft aan wanneer er een archeologienota opgemaakt moet worden. De werkzone en trekzones zijn niet gelegen in een beschermde archeologische site of een vastgestelde archeologische zone. De oppervlakte van de percelen en bodemingrepen zullen dus bepalend zijn.

92 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Figuur 7.22: Beslissingsboom voor verplicht archeologisch vooronderzoek bij het aanvragen of verlenen van vergunningen

In functie van het project zullen ook 2 werfdepots ingericht worden. Deze worden voorzien op de onderstations Stalen en Godsheide. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande verharde delen van de sites. Hierdoor worden er geen effecten op het archeologisch erfgoed verwacht.

Gezien voldaan zal worden aan de verplichtingen wat betreft de archeologienota, kan verondersteld worden dat de impact op archeologie beperkt negatief zal zijn.

7.3.3.3 Exploitatiefase 7.3.3.3.1 Visuele verstoring De bestaande hoogspanningslijn zorgt momenteel al voor landschappelijke verstoring in o.a. ‘De Maten’ (ankerplaats) en het ‘Domein van Bokrijk’ (relictzone, beschermd cultuurhistorisch landschap en geheel van bouwkundig erfgoed). Ten gevolge van het vervangen van de bestaande energie- en aardgeleiders worden geen aanzienlijke visuele effecten verwacht. Het verschil in dimensies is maar beperkt waarneembaar vanaf het maaiveld.

De bestaande masten zullen afgebroken worden en vervangen worden door nieuwe. De nieuwe masten zullen ca. 10 m hoger zijn dan de bestaande masten, gemiddeld komt dit neer op een hoogte van 45 m in plaats van 35 m. Deze hoogtetoename treedt vooral op door de grotere afstand tussen de armen en de top van de mast. De voetafdruk van de masten blijft echter ongewijzigd. Door de toename van de masten in de hoogte zal het visuele effect van de bovengrondse hoogspanningslijn vergroten. De masten zullen vanaf een grotere afstand zichtbaar zijn. Dit effect treedt vooral op in het meer open landschap in het zuidelijk deel van het landschap, o.a. in de ankerplaats ‘De Maten’. In de beboste omgeving blijft de zichtbaar sowieso beperkt. Gezien de visuele verstoring ten gevolge van de masten momenteel al optreedt en de nieuwe masten op exact dezelfde locatie opgericht worden, wordt het effect als beperkt negatief beoordeeld.

Om draadslachtoffers te beperken, engageert Fluvius zich om op een gedeelte van de bovengrondse hoogspanningslijn bakens of vogelkrullen te voorzien. Dergelijke bakens of vogelkrullen verhogen de

93 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

zichtbaarheid van de geleiders voor vogels. Deze ingreep zal beperkt blijven tot de zone waar dit het meest relevant is voor vogels, nl. tussen de masten P29 en P53. Hier kruist de bovengrondse hoogspanningsverbinding echter ook de ankerplaats ‘de Maten’. Rekening houdend met de beperkte zichtbaarheid van de vogelkrullen vanaf het maaiveld en de bestaande toestand, wordt de visuele verstoring van deze ingreep ten aanzien van de ankerplaats als beperkt negatief beoordeeld.

Onder de hoogspanningslijn is een veiligheidsbeleid van toepassing waarbij de vegetatie niet hoger mag zijn dan een bepaalde hoogte. Gezien dit beleid reeds geldt in de huidige situatie, is het oorspronkelijk opgaand groen (bomen, hoge struiken) momenteel al grotendeels vervangen door andere, lagere, vegetatie. Na het aanpassen van de lijn zal dit beheer verder gezet worden maar zal de corridor waarbinnen de vegetatie gesnoeid wordt, nog toenemen. De huidige corridor heeft een breedte van 7 m aan weerskanten van de lijn. In de toekomstige situatie zal er binnen een corridor van 8 m (bij exploitatie als 70 kV lijn) en 13 m (bij exploitatie als 150 kV lijn) gesnoeid worden.

Door het snoeien van de vegetatie ontstaat er in de bossen een zichtcorridor van ca. 16 m breed. Bij exploitatie als 150 kV lijn zal deze zichtcorridor zelfs 26 m breed zijn. Meteen na de kapping wordt de doorkijk doorheen het bebost landschap (waaronder het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Domein van Bokrijk) negatief ervaren. In een open landschap zal de invloed beperkter zijn.

Er wordt daarom aanbevolen om de veiligheidszone in de beboste gebieden te beheren als een heidecorridor met een zoomvegetatie. Deze vegetatie past binnen het Kempisch landschap. Hierdoor zal de zichtcorridor minder tot niet storend ervaren worden. Op termijn kan de nieuwe zichtrelatie resulteren in een positief effect.

7.3.3.3.2 Verstoring van bodemkundig en archeologisch erfgoed Binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn zal tijdens de exploitatiefase de aanwezige vegetatie gesnoeid worden. Het kappen en vooral het ontstronken van bomen heeft een impact op de bodem en het archeologisch erfgoed. Binnen de huidige kapstrook wordt verwacht dat eventueel aanwezig bodemkundig erfgoed mogelijks reeds verstoord zal zijn. Door het project zal er echter een uitbreiding van de bestaande kapstrook plaatsvinden (8 tot 16 m aan de weerkanten van de lijn).

Indien er voor het realiseren van de veiligheidszone ingrepen in de bodem zullen plaatsvinden, kan het noodzakelijk zijn om een archeologienota op te maken. Hierin zal onderzocht worden wat het archeologisch potentieel van het gebied is, wat de mogelijke bedreigingen zijn voor het eventueel aanwezige bodemarchief, en hoe hiermee omgegaan moet worden.

Gezien voldaan zal worden aan de verplichtingen wat betreft de archeologienota, kan verondersteld worden dat de impact op archeologie beperkt negatief zal zijn.

7.3.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen Naar aanleiding van de zichtcorridor die zal ontstaan door de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn wordt aanbevolen om de veiligheidszone in bebost gebied te beheren als een heidecorridor met een zoomvegetatie.

7.3.5 Conclusie Het project resulteert, mits een aangepast beheer binnen de veiligheidszone onder de hoogspanningslijn, niet in aanzienlijk negatieve effecten ten aanzien van landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Wel moet er in het kader van de vergunningsaanvraag nagegaan worden of een archeologienota noodzakelijk is voor bepaalde werkzaamheden met ingrepen in de bodem.

94 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.4 Mens Kaart 1: Situering in de ruime omgeving Kaart 3: Gewestplan Kaart 4: EMF contouren in de referentiesituatie Kaart 20: EMF contouren in de toekomstige situatie

7.4.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied volgt uit de discipline Licht, warmte en EM-velden. Dit is de zone waarbinnen er mogelijk hinder of gezondheidseffecten te verwachten vallen voor de mens.

7.4.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 7.4.2.1 Ruimtelijke functies Het tracé van de bovengrondse hoogspanningsverbinding doorkruist voornamelijk bossen en woongebieden.

De onderstaande foto’s geven een beeld van de woonzones die zich onder de hoogspanningsverbinding bevinden. De overspannen woningen worden hierna weergegeven. Hierbij dient wel opgemerkt dat de masten P6, P14 en P55 reeds vervangen zijn. Hier zijn bijgevolg geen nieuwe werken voorzien.

• Emiel Van Dorenlaan in Genk (tussen masten P2 - P3); • Hulshagenstraat en Swennenblook in Genk (thv mast P6); • Koerweg en Vogelsberg in Genk (tussen masten P7 - P10); • Delweg, Binnendelweg, Klotbroek, Wetzandstraat en Zonhoverweg in Genk (tussen masten P24 – P28); • Plaggenstraat in Genk (thv mast P30); • Klotstraat in Genk (tussen masten P31 – P32); • Turfstraat in Genk (tussen mast P32 – P35); • Craenevenne in Genk (thv mast P36); • Hasseltweg, Poreistraat, Aspergerijstraat, Krekenstraat, Berenbroekstraat in Genk (tussen masten P41 – P45); • Mizerikstraat in Genk (niet in woongebied) (thv mast P54); • Kiezelstraat in Hasselt (niet in woongebied) (thv mast P62). De woningen in de Mizerikstraat in Genk en de Kiezelstraat in Hasselt zijn niet gelegen in woongebied of woonuitbreidingsgebied. Deze woningen zijn gelegen respectievelijk in agrarisch gebied en gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut.

Woonfuncties

Mast P2 thv Emiel Van Dorenlaan Mast P6 thv Swennenblook

95 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Mast P25 thv Binnendelweg Mast P26 thv Klotbroek, Genk

Mast P28 thv Zonhoverweg, Genk Mast P30 thv Plaggenstraat, Genk

Mast P32 thv Klotstraat, Genk Mast P36 thv Craenevenne, Genk

Mast P34 thv Turfstraat, Genk Mast P42 thv Poreistraat, Genk

Mast P44 thv Krekenstraat, Genk Mast P45 thv Berenbroekstraat, Genk

96 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Mast P54 thv Mizerikstraat, Genk Mast P62 thv Kiezelstraat, Hasselt Figuur 7.23: Beelden t.h.v. woonfuncties

Daarnaast overspant het hoogspanningstracé in het noorden het industriegebied Genk-Noord.

Bedrijventerrein Genk-Noord

Mast P14 thv Hengelhoefstraat, Genk Mast P20 thv Mercuriuslaan, Genk Figuur 7.24: Beelden t.h.v. bedrijventerrein

Ten noorden en ten zuiden van het Albertkanaal is de bovengrondse hoogspanningsverbinding gelegen in een agrarische omgeving. Hier worden graslanden/weilanden overspannen.

Landbouwpercelen

Mast P50 thv Langwaterstraat, Genk Masten P55 en P56 thv Universiteitslaan (N702), Hasselt

Mast P61 thv campus Diepenbeek, Hasselt Figuur 7.25: Beelden t.h.v. landbouwpercelen

97 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.4.2.2 Kwetsbare functies De woonfuncties aanwezig onder de hoogspanningsverbinding zijn vermeld in de bovenstaande paragraaf. Andere kwetsbare functies zich die op een afstand van minder dan 150 m van het tracé bevinden zijn:

• kinderopvang El Hassani Fatima in Vogelsberg 82, Genk (tussen masten P9 en P10); • secundaire school Sint-Jozefinstituut, Hasseltweg 383, Genk (t.h.v. mast P41); • vrije basisschool Sterrenrijk, Kuurstraat 6, Genk (tussen masten P42 en P43).

Kwetsbare functies

Kinderopvang

Secundaire school Vrije basisschool

Figuur 7.26: Ligging van kwetsbare functies

7.4.2.3 Mobiliteit Het hoogspanningstracé overspant de volgende straten:

• in Genk: o Emiel van Dorenlaan; o Westerring (N76); o op- en afritcomplex 31 van de E314 Genk-Centrum; o Swennenblook; o Hulshagenstraat; o E314; o Guillaume Lambertlaan; o Koerweg; o Vogelsberg; o Hengelhoefstraat; o Hermeslaan; o Mercuriuslaan;

98 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

o Delweg; o Binnendelweg; o Klotbroek; o Wetzandstraat; o Zonhoverweg; o Craenenvenne; o Hasseltweg; o Poreistraat; o Aspergerijstraat; o Krekenstraat; o Berenbroekstraat; o Boudewijnlaan (N702); o Mizerikstraat; • in Hasselt: o Universiteitslaan (N702); o Kiezelstraat. Daarnaast wordt ook de spoorlijn Genk – Hasselt en het Albertkanaal gekruist. Op het industrieterrein Genk – Noord wordt ook nog een goederenspoor gekruist.

7.4.2.4 Leef- en omgevingskwaliteit 7.4.2.4.1 Elektromagnetisch velden Er werd reeds veel onderzoek uitgevoerd over de gevolgen van de aanwezigheid van elektromagnetische velden ter hoogte van hoogspanningsverbinding op de menselijke gezondheid. Er werd bij bevolkingsonderzoeken een statistisch verband gevonden tussen wonen in de buurt van hoogspanningslijnen en het meer voorkomen van kinderleukemie. Het gaat om een statistisch verband, dat wil niet zeggen dat magnetische velden de oorzaak zijn van het meer voorkomen van leukemie (dan is het een oorzakelijk verband). Om te bewijzen dat dat magnetisch veld de oorzaak is, was er bevestiging nodig uit onderzoek op proefdieren en op cellijnen. Dat bijkomend onderzoek heeft nooit kunnen aantonen dat de velden de oorzaak van het meer voorkomen van kinderleukemie zijn. De meest recente wetenschappelijke studies kunnen het statistisch verband bovendien ook niet of bijna niet meer terugvinden, wat het verband tussen kinderleukemie en magnetische velden verzwakt. Op dit moment zijn er geen wetenschappelijk onderbouwde studies die wijzen op andere mogelijke gezondheidseffecten. Er zijn dus geen gezondheidseffecten aangetoond bij volwassenen die verblijven in de buurt van hoogspanningslijnen. Voor een laatste stand van zaken rond gezondheidseffecten wordt verwezen naar de website: http://www.bbemg.be/nl/startpagina- gezondheid/effecten-op-de-gezondheid/kinderleukemie.html.

Ondanks dat het niet zeker is dat magnetische velden kinderleukemie kunnen veroorzaken, oordeelde een groep van experten in het Vlaamse consultatietraject hoogspanning dat er toch voldoende reden is tot voorzorg. Op basis van de bevolkingsonderzoeken klasseerde het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) het extreem lage frequentie magnetisch veld in 2002 als “mogelijk kankerverwekkend voor de mens” (= categorie 2B28). Stoffen worden tot deze klasse geclassificeerd indien er een beperkt bewijs is van carcinogeniteit. Dit wil zeggen dat er een positieve associatie gevonden werd waarvoor een oorzakelijk verband geloofwaardig geacht wordt, maar dat toeval, bias29 of verstorende factoren (confounding) niet met redelijke zekerheid kunnen uitgesloten worden.

Bij een gemiddelde blootstelling aan 0,4 μT wijzen bevolkingsonderzoeken op een statistische verhoging van het risico op ontwikkeling van leukemie bij kinderen jonger dan 15 jaar. Deze waarde zal behandeld worden in functie van het bepalen van de mogelijke milieueffecten.

De epidemiologische veronderstelling van een oorzakelijk verband tussen blootstelling aan een magnetisch veld in de omgeving (groter dan 0,4 μT) en kinderleukemie stemde in Vlaanderen overeen met 1 geval van

28 Categorie 2B is momenteel (mei 2015) samengesteld uit 287 stoffen, waaronder behalve ELF magnetische velden, ook koffie, lood, groenten opgelegd op zuur (traditioneel in Azië), chloroform, nikkel, benzine 29 D.w.z. dat de steekproef niet representatief is voor de populatie

99 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

kinderleukemie om de twee jaar door elektriciteitslijnen en 1/3 geval door een ondergronds kabelnet. Dit betekent dat als het verband oorzakelijk is er zich om de 2 jaar 1,3 bijkomende gevallen zouden kunnen voordoen. Dit houdt rekening met alle types van leukemie.

Ter vergelijking, de incidentie (aantal nieuwe gevallen per 100.000 kinderen jonger dan 15 jaar per jaar) van lymfatische leukemie (de meest voorkomende vorm van kinderleukemie) in Vlaanderen is ongeveer 40 kinderen (bron: Belgisch kankerregister, 2011).

Bij het bepalen van eventuele gezondheidseffecten op de mens ten gevolge van elektromagnetische velden, wordt rekening gehouden met de volgende drempelwaarden:

• magnetische veldwaarde van 10 µT omwille van de interventiewaarde volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu. • magnetische veldwaarde van 0,4 µT omwille van het statistische verband met een verhoogde kans op kinderleukemie; • magnetische veldwaarde van 0,2 µT omwille van de richtwaarde volgens het Besluit van de Vlaamse Regering van 11 juni 2004 houdende maatregelen tot bestrijding van de gezondheidsrisico’s door verontreiniging van het binnenmilieu. • Waarden van 100 µT en 200 µT komen niet voor en worden niet verder besproken.

Ten gevolge van de huidige 70 kV verbinding zijn er in de referentiesituatie reeds elektromagnetische velden aanwezig. De reikwijdte van de magnetische veldsterktes van 10 µT, 0,4 µT en 0,2 µT aan weerszijden van de as van de bovengrondse hoogspanningsverbinding in de referentiesituatie is weergegeven in Tabel 7.1.

Aan de hand van de GIS-databank van het Vlaams Planbureau voor Omgeving wordt het aantal inwoners voor de huizen binnen de veldsterkteprofielen van 0,2 μT, 0,4 μT en 10 μT bepaald. Hierbij worden zowel woningen in woongebied als in niet-woongebied in rekening gebracht. Van het aantal kinderen zijn geen exacte cijfers gekend. Omdat de contour van 0,4 μT in het bijzonder van belang is voor de berekening van de kans op leukemie bij kinderen jonger dan 15 jaar, werd ook van deze bevolkingsgroep een inschatting gemaakt. Hiervoor werd ervan uitgegaan dat 18% van de bevolking jonger is dan 15 jaar30.

Tabel 7.10: Aantal inwoners en kinderen jonger dan 15 jaar binnen invloedzone t.h.v. bovengrondse hoogspanningsverbinding (referentiesituatie) Veldsterkteprofiel Aantal inwoners Aantal kinderen jonger dan 15 jaar

0,2 µT 87 16

0,4 µT 72 13

10 µT nvt nvt

Naast het aantal woningen binnen de invloedzone is het ook relevant om de onbebouwde percelen in woongebied te beschouwen. Op deze percelen zullen immers ooit woningen gebouwd worden. Daarnaast werd ook de oppervlakte van de onbebouwde percelen in woongebied berekend.

In de onderstaande tabel wordt het aantal en de oppervlakte onbebouwde percelen binnen de invloedzone weergegeven. Enkel de oppervlakte binnen de contouren werd in rekening gebracht, dus niet de totale oppervlakte van het perceel.

30 Er moet opgemerkt worden dat dit percentage bepaald is op basis van de leeftijdsverdeling van de totale Vlaamse bevolking. Voor een kleine (lokale) populatie kan het aantal jongeren echter groter of kleiner zijn. Dit komt omdat in wijken vaak mensen van ongeveer dezelfde leeftijd wonen. In een nieuwe verkaveling wonen meestal jongere gezinnen in de woningen, met bijgevolg een hoger percentage aan jongeren. Die populatie wordt dan 'samen' ouder zodat 30 jaar later het een wijk is met een lager percentage aan jongeren. 100 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Tabel 7.11: Aantal en oppervlakte onbebouwde percelen binnen invloedzone t.h.v. bovengrondse hoogspanningsverbinding (referentiesituatie) Veldsterkteprofiel Aantal onbebouwde percelen Oppervlakte onbebouwde percelen

0,2 µT 47 2,8 ha

0,4 µT 40 2,1 ha

10 µT nvt nvt

Onder de hoogspanningsverbinding zijn enkele kwetsbare functies aanwezig, zoals een kinderopvang ter hoogte van de masten P9-P10 en een secundaire school Sint-Jozefinstituut en de vrije basisschool Sterrenrijk ter hoogte van de masten P40-P41. Deze locaties worden als kwetsbaar beschouwd omwille het statistisch verband tussen kinderleukemie en het langdurig verblijven in de nabijheid van een magnetisch veld met een blootstelling vanaf 0,4 µT en meer. Bij volwassenen die verblijven in de buurt van hoogspanningslijnen zijn geen gezondheidseffecten aangetoond.

Op de onderstaande figuur worden de magnetische veldsterktes voorgesteld ter hoogte van de aanwezige kwetsbare functies. In de referentiesituatie wordt het lokaal magnetisch veld van 0,4 µT niet bereikt. Ter hoogte van de kinderopvang (masten P9-P10) blijft het magnetisch veld ook onder 0,2 µT. Bij de overspanning P40- P41 reikt het magnetisch veld van 0,4 µT tot op 8 m aan weerskanten van de hoogspanningsverbinding. De scholen bevinden zich echter buiten deze aangeduide contour.

Ligging kwetsbare functies t.o.v. veldsterkteprofiel (referentiesituatie)

Secundaire school en Vrije basisschool

Figuur 7.27: Kwetsbare functies binnen contour van 0,2 µT en 0,4 µT contour (referentiesituatie)

101 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.4.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 7.4.3.1 Methodiek De effectbeoordeling is als volgt gebeurd voor:

• tijdelijk ruimtebeslag: o aanzienlijk negatief: aanzienlijk bijkomende bodeminname o negatief: matig bijkomende bodeminname o beperkt negatief: beperkt bijkomende bodeminname o verwaarloosbaar: geen bodeminname • aantasting van belevingswaarde: o aanzienlijk negatief: er treedt aanzienlijke hinder op o negatief: er treedt matige hinder op o beperkt negatief: er treedt in beperkte mate hinder op o verwaarloosbaar: er is geen of verwaarloosbare hinder te verwachten • geluidshinder: o aanzienlijk negatief: er treedt aanzienlijke geluidshinder op o negatief: er treedt matige geluidshinder op o beperkt negatief: er treedt in beperkte mate geluidshinder op o verwaarloosbaar: er is geen of verwaarloosbare geluidshinder te verwachten • gezondheidseffecten: Dit wordt beoordeeld in de mate dat er meer/minder personen (kinderen) worden blootgesteld aan het magnetisch veld vanaf 0,4 μT in de exploitatiefase. Er wordt geen waardeoordeel gegeven. • ongerustheid: Er wordt geen waardeoordeel gegeven.

7.4.3.2 Aanlegfase 7.4.3.2.1 Tijdelijk ruimtebeslag Werkzones

Voor de werken aan de masten wordt een werkzone afgebakend. Voorlopig beslaan de arbitrair afgebakende werkzones een zone van 20 m x 20 m met de mastvoet als middelpunt. Hierin zullen de afbraakwerkzaamheden plaatsvinden net zoals de opbouw van de nieuwe mast, die op exact dezelfde locatie wordt ingeplant. Rondom de werkzone wordt een tijdelijke afsluiting met hekken geplaatst zodanig dat de werkzone niet toegankelijk is voor onbevoegden.

Op de onderstaande figuur zijn de masten voorgesteld die zich bevinden in het tuingedeelte van woningen (P2, P8, P25, P26, P28, P30, P31, P36, P44, P45). Hier kan tijdens de werken door de werkzone een tijdelijk ruimtebeslag ten aanzien van mens optreden. De werkzone zal echter plaatselijk aangepast worden zodanig dat er zo weinig mogelijk hinder veroorzaakt wordt (bv. ter hoogte van tuinen en gebouwen).

Werkzones t.h.v. woonfuncties

102 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

P2 P8

P25 P26

P28 P30

P31 P36

103 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

P44 P45 Figuur 7.28: Werkzones ter hoogte van woonfuncties

Naast een ruimtebeslag in bewoonde gebieden, treedt er op sommige locaties ook een tijdelijke inname van landbouwgrond op. Het gaat hierbij uitsluitend over graslanden/weilanden. Fluvius zal voorzien in een passende vergoeding voor het tijdelijk areaalverlies. Tijdens de werken zullen maatregelen genomen worden om bodemverdichting te vermijden ter hoogte van de werkzone. Na de werken wordt het terrein terug in de oorspronkelijke staat hersteld.

Tijdens de werken zal de toegankelijkheid van de aanpalende menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) steeds verzekerd worden. Enkel kleinere wegen of wegen met slechts weinig verkeer kunnen tijdelijk afgesloten worden. Ter hoogte van kruisingen zullen beschermingsportieken geplaatst worden om onderliggende functies te beschermen in geval van loskomende geleiders.

Na de werken komt het ruimtebeslag van de masten overeen met de huidige situatie aangezien de voetafdruk van de masten niet wijzigt.

Het bovenstaande doet besluiten dat de effecten van het tijdelijk ruimtebeslag van de werkzones beoordeeld kunnen worden als beperkt negatief.

Werfroutes, trekstations en werfdepots

Andere locaties die een tijdelijk ruimtebeslag veroorzaken, zijn de werfroutes naar de werkzones en de locaties van de mobiele trekstations en werfdepots. De werfroutes naar de werkzones zijn in de meeste gevallen reeds aanwezig en de werfdepots worden ingericht op de onderstations Stalen en Godsheide.

De mobiele trekstations worden voorzien ter hoogte van de masten P4, P14 (of 17), P29, P46 en P62. De zone van de trekstations is weergegeven op Figuur 2.7. Het betreft een arbitrair afgebakende zone van 20 m op 30 m. Deze zone zal, net zoals de werkzones, echter plaatselijk aangepast worden zodanig dat er zo weinig mogelijk hinder veroorzaakt wordt (bv. ter hoogte van tuinen en gebouwen). Tijdelijk ruimtebeslag van graslanden/weilanden zal door Fluvius gecompenseerd worden door een passende vergoeding. Daarnaast zullen tijdens de werken maatregelen genomen worden om bodemverdichting te vermijden. Na de werken wordt het terrein terug in de oorspronkelijke staat hersteld.

Het bovenstaande doet besluiten dat de effecten van het tijdelijk ruimtebeslag van de werfroutes, trekstations en werfdepots beoordeeld kunnen worden als beperkt negatief.

104 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Trekzones

Voor het trekken van de geleiders en aardkabel wordt er een trekzone afgebakend. Om gebouwen of wegen die aanwezig zijn binnen de trekzone te beschermen in geval van loskomende geleiders tijdens de aanleg, worden beschermingsportieken geplaatst. Deze beschermingsportieken hebben een beperkt ruimtebeslag (enkele m²). Dergelijke beschermingsportieken worden ook voorzien ter hoogte van andere kruisende (water)wegen, spoorwegen en gebouwen onder het volledige hoogspanningstracé. Op die manier kunnen de aanwezige functies onder de hoogspanningslijn tijdens de werken zoveel mogelijk verdergezet worden.

De trekzones ter hoogte van de masten P14 en P17 bevinden zich boven industriegebied. Hier zullen de activiteiten onder de trekzone tijdens de werken slechts gedeeltelijk verder gezet kunnen worden. Momenteel is nog niet bepaald of het trekken van de geleiders en aardkabel zal plaatsvinden ter hoogte van mast P14 of P17. Er zal daarom met de betrokken bedrijven bekeken worden welke van de 2 alternatieven uitvoerbaar is.

Er kan geconcludeerd worden dat het ruimtebeslag ter hoogte van de trekzones beoordeeld kan worden als beperkt negatief aangezien er rekening gehouden zal worden met de aanwezige activiteiten onder de trekzones.

7.4.3.2.2 Visuele hinder Werkzones

De werkzaamheden aan de masten en het aan- en afrijden van vrachtwagens tijdens de aanlegfase kunnen voor een verstoring van de belevingswaarde zorgen. Dit geldt voornamelijk voor de masten die zich in de nabijheid van woningen bevinden (masten P2, P6, P8, P9, P25 – P28, P30 – P36, P42 – P45, P54 en P62). Zichten op de werfzone kunnen door omwonenden als storend ervaren worden. De hinder is echter slechts tijdelijk van aard aangezien Fluvius na de werkzaamheden het terrein in de oorspronkelijke staat zal herstellen. De visuele hinder wordt daarom als beperkt negatief beoordeeld.

Het plaatsen van de draadstellen gebeurt met een helikopter. Hiervan treedt geen visuele hinder op. De trekstations en tijdelijke beschermingsportieken zijn beperkt van omvang en zorgen hierdoor niet voor relevante visuele verstoring.

Werfroutes, trekstations en werfdepots

De werfroutes naar de werkzones zijn in de meeste gevallen reeds aanwezig en de werfdepots worden ingericht op de onderstations Stalen en Godsheide. Deze projectonderdelen veroorzaken bijgevolg geen aantasting van de belevingswaarde.

De mobiele trekstations worden voorzien ter hoogte van de masten P4, P14 (of 17), P29, P46 en P62. Enkel de woningen in de buurt van mast P29 zullen vanuit de achtertuin zicht hebben op het noordelijk gelegen trekstation. Hierdoor kan er verstoring van de belevingswaarde ontstaan. De hinder is echter slechts tijdelijk van aard aangezien Fluvius na de werkzaamheden het terrein in de oorspronkelijke staat zal herstellen. De visuele hinder wordt daarom als beperkt negatief beoordeeld.

7.4.3.2.3 Geluidshinder De afbraak van de bestaande masten, het plaatsen van de nieuwe funderingen, de bouw van de nieuwe masten en het plaatsen van de energie- en aardgeleider zijn alle activiteiten die geluidshinder kunnen zorgen voor een verhoging van het omgevingsgeluid. Het plaatsen van de geleiders zal gebeuren met trekkoorden die bevestigd worden door een helikopter. Deze handeling impliceert herhaaldelijke helikopterbewegingen op geringe hoogte boven het maaiveld t.h.v. de hoogspanningslijn en de onmiddellijke omgeving. Er dienen immers trekkoorden geplaatst te worden voor de 2 draadstellen, die elk uit 3 fasen bestaan, en voor de aardgeleider. Per mast en per trekdraad is de helikopter gedurende een 15-tal minuten aanwezig.

105 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

De meeste masten bevinden zich echter op voldoende afstand van woningen waardoor de geluidshinder van de werkzaamheden beperkt zal zijn. Toch zijn er ook masten aanwezig in de nabije omgeving van woningen (masten P2, P6, P8, P9, P25 – P28, P30 – P36, P42 – P45, P54 en P62). Het lawaai tijdens de aanlegfase kan door omwonenden als storend ervaren worden. Fluvius voorziet reeds dat er gewerkt zal worden met geluidsarme machines en dat weekendwerk en avond- en nachtwerk zoveel mogelijk vermeden worden. Gezien de hinder ook slechts tijdelijk van aard is, wordt het effect als beperkt negatief beoordeeld.

7.4.3.3 Exploitatiefase 7.4.3.3.1 Geluidshinder Rond de bovengrondse hoogspanningsverbindingen kunnen geluidseffecten optreden als gevolg van het corona-effect, wat een licht knetterend geluid veroorzaakt. Het corona-effect wordt het vaakst opgemerkt bij mist en regen. Corona is het geleidend worden (doorslaan) van lucht door ionisatie onder invloed van een hoge elektrische veldsterkte. Deze micro-ontladingen – vonkjes – zijn soms hoorbaar als gekraak of geknetter.

In het project-MER van de 380 kV Hoogspanningsverbinding Zomergem - Zeebrugge van Elia (2013) werden voor de 380 kV hoogspanningslijn maximale geluidswaarden als gevolg van het corona-effect bepaald. Deze lagen in de grootte-orde van 43,2 dB(A)31 voor een klassieke vakwerkmast en 45,4 dB(A) voor een vakwerkmast met isolerende armen. Deze maximale geluidsniveaus blijven ruim onder de norm van 53 dB(A).

Gezien de berekende verwachte niveaus nog onder de norm liggen, de niveaus op zichzelf vrij laag zijn en dit de niveaus zijn die zich buitenshuis enkel bij regen/nat weer voordoen wordt de geluidshinder door corona beperkt negatief geacht. Sommige omwonenden kunnen het effect echter als hinderlijk ervaren.

7.4.3.3.2 Gezondheidseffecten door elektromagnetische velden De reikwijdte van de magnetische veldsterktes van 10 μT, 0,4 μT en 0,2 μT ter hoogte van verschillende overspanningen in de toekomstige situatie bij een jaargemiddelde stroom wordt weergegeven in Tabel 7.3. Net zoals voor de referentiesituatie is, op basis van de GIS-databank van het Vlaams Planbureau voor Omgeving, het aantal inwoners bepaald binnen deze veldsterktes. Op basis van deze bevolkingsaantallen wordt een inschatting gemaakt van het aantal kinderen jonger dan 15 jaar.

Tabel 7.12: Aantal inwoners en kinderen jonger dan 15 jaar binnen invloedzone t.h.v. bovengrondse hoogspanningsverbinding in de toekomstige situatie Aantal kinderen jonger Situatie Veldsterkteprofiel Aantal inwoners dan 15 jaar

Referentiesituatie 0,2 µT 87 16

0,4 µT 72 13

10 µT nvt nvt

Toekomstige situatie 0,2 µT 121 22

0,4 µT 101 19

10 µT nvt nvt

31 Berekend volgens voorschriften EN50341-3-2-bij regen.

106 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Uit de bovenstaande cijfers blijkt dat er een toename is van het aantal beïnvloeden binnen de magnetische veldsterktes van 0,4 µT en 0,2 µT.

In de onderstaande tabel wordt het aantal en de oppervlakte onbebouwde percelen binnen de invloedzone weergegeven. Enkel de oppervlakte binnen de contouren werd in rekening gebracht, dus niet de totale oppervlakte van het perceel.

Tabel 7.13: Aantal en oppervlakte onbebouwde percelen binnen invloedzone t.h.v. bovengrondse hoogspanningsverbinding in de toekomstige situatie Aantal onbebouwde Oppervlakte onbebouwde Situatie Veldsterkteprofiel percelen percelen

Referentiesituatie 0,2 µT 47 2,8 ha

0,4 µT 40 2,1 ha

10 µT nvt nvt

Toekomstige situatie 0,2 µT 57 5,7 ha

0,4 µT 54 4,1 ha

10 µT nvt nvt

Uit de bovenstaande tabel blijkt eveneens een toename van het aantal onbebouwde percelen en de oppervlakte onbebouwde percelen binnen de contouren van 0,4 µT en 0,2 µT.

Op de onderstaande figuren worden de magnetische veldsterktes voorgesteld ter hoogte van de aanwezige kwetsbare functies.

In de toekomstige situatie blijven ter hoogte van de kinderopvang (masten P9-P10) de magnetische velden onder 0,2 µT bij een jaargemiddelde stroom. Dit is het gevolg van het bijkomend verhogen van de masten P9 en P10 met respectievelijk 4 en 2 m. Bij de jaarlijkse maximumstroom wordt ter hoogte van het kinderdagverblijf de waarde van 0,4 μT wel overschreden. In werkelijkheid zal de situatie waarbij de lijn geëxploiteerd wordt met een maximumstroom echter hoogst onwaarschijnlijk zijn. Deze situatie moet beschouwd worden als een theoretische situatie die zich in werkelijkheid niet of uiterst zelden voordoet. Er vindt bijgevolg geen langdurige blootstelling aan 0,4 µT plaats.

Bij de overspanning P40-P41 zijn zowel bij een jaarlijkse maximumstroom als bij een jaargemiddelde stroom magnetische velden boven 0,2 en 0,4 µT aanwezig. Beide scholen bevinden zich echter buiten de aangeduide contouren.

107 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Ligging kwetsbare functies t.o.v. veldsterkteprofiel (toekomstige situatie)

Secundaire school en Vrije basisschool Figuur 7.29: Kwetsbare functies binnen contour van 0,2 µT en 0,4 µT contour (toekomstige situatie)

7.4.3.3.3 Ongerustheid Door de bovengrondse aanwezigheid van de hoogspanningsverbindingen kunnen psychosomatische effecten optreden. Gezien de afwezigheid van wetenschappelijke informatie over ongerustheid die bij de bevolking veroorzaakt kan worden door hoogspanningsverbindingen, is het moeilijk deze effectgroep te beoordelen. Er kan wel gesteld worden dat bij personen die dicht bij de hoogspanningsverbinding wonen een grotere bezorgdheid kan bestaan dan bij mensen die op grotere afstand wonen.

De psychosomatische effecten kunnen gereduceerd worden door de omwonenden te informeren over de wetenschappelijke kennis m.b.t. gezondheid en elektromagnetische velden en door de bevolking op de hoogte te houden van de projectstudies.

Dit effect wordt niet beoordeeld.

7.4.4 Milderende maatregelen of aanbevelingen Om de ongerustheid omtrent gezondheid en elektromagnetische velden te reduceren wordt aanbevolen om de bevolking en omwonenden te informeren over de wetenschappelijke kennis en projectstudies hieromtrent.

108 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.4.5 Conclusie Ten gevolge van het project zal er een toename zijn van de reikwijdte van de magnetische veldsterkte. Hierdoor komen er meer woningen en dus ook kinderen onder invloed te staan van de magnetische velden. Ter hoogte van de aanwezige kwetsbare functies blijft het magnetisch veld echter onder 0,4 µT. Toch wordt aanbevolen om de bevolking en omwonenden te informeren over de wetenschappelijke kennis en projectstudies omtrent gezondheid en elektromagnetische velden.

109 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

7.5 Klimaat 7.5.1 Afbakening van het studiegebied 7.5.2 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie 7.5.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 7.5.3.1 Exploitatiefase 7.5.3.1.1 Effecten van klimaatsveranderingen Mogelijke gevolgen van de klimaatsverandering die een invloed kunnen hebben op het project zijn extreme weersomstandigheden waarbij zware windstoten en overstromingen optreden. Zware windstoten kunnen een invloed hebben op de stabiliteit van de masten en op de geleiders. Overstromingen zullen toenemen en kunnen de exploitatie van de onderstations in het gedrang brengen.

Volgens het MINA-klimaatrapport 2015 worden voor de gemiddelde windsnelheden, zowel in de winter als in de zomer, en de gemiddelde windrichting in België deze eeuw geen significante veranderingen verwacht. Wel zal in de winter de windsnelheid tijdens de sterkste stormen waarschijnlijk met 0 à 30 % toenemen.

Om elektrische transportcapaciteit te verhogen worden de onderstations Stalen en Godsheide en de transmissielijn omgebouwd tot 150kV. De nieuwe lijn zal bestaan uit 2 draadstellen, elk met 3 geleiders van AMS 446 met een doorsnede 445,6 mm² en één aardkabel van AMS 228 met een doorsnede van 228 mm² (eigenschappen van kabels in NBN C 34-100 [4]). De huidige lijn draagt momenteel 2 draadstellen die bestaan uit 3 geleiders van koper met elk een doorsnede van 70mm² en één aardkabel van brons met een doorsnede van 35 mm². De huidige lijn bestaat uit 63 masten waarvan er al 15 stuks gerenoveerd zijn conform de nieuwe geleiders. Ven de resterende masten zal 1 mast worden afgebroken en geschrapt en zullen 47 masten vervangen worden, rekening houdend met de eigenschappen van nieuwe geleiders en geldende stabiliteitsnormen en basiswinddruk (qb). Dit is conform het Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties (AREI).

De verwachte zeespiegelstijging en de verhoogde stormopzet zullen de kansen op overstromingen aan de kust doen toenemen. Dat geldt ook langs de oevers van rivieren die verbonden zijn met de Noordzee (bijv. de Schelde). Vooral bij sterke noordwestenwind kan een extreme stormopzet voorkomen in combinatie met hevige neerslag in het binnenland, wat tot nog sterkere toenames van de waterhoogtes en de overstromende debieten kan leiden. Hogere waterstanden kunnen niet alleen leiden tot overstromingen vanuit rivieren, maar kunnen ook de uitwateringsmogelijkheden van polders en wateringen beperken. De onderstations Stalen en Godsheide bevinden zich niet in effectief overstromingsgevoelig gebied. Er wordt ook geen bijkomende afstroming van hemelwater wordt verwacht gezien de bijkomende verharding van de funderingsversterkingen zeer beperkt is.

110 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

8 (GEWEST)GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het projectgebied situeert zich op Vlaams grondgebied in de provincie Limburg (Genk, Diepenbeek en Hasselt). De grens met Nederland bevindt zich op minimaal 15 km in oostelijke richting.

Vanuit de disciplines bodem; water; fauna en flora; landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens worden geen grensoverschrijdende effecten verwacht aangezien de invloedzone van de mogelijke effecten beperkt blijft tot het projectgebied. De reikwijdte van de magnetische velden bedraagt in de worst case situatie 23 m (bij 0,4 µT) en 30 m (bij 0,2 µT) ten opzichte van de as van de bovengrondse hoogspanningslijn. Ook dit effect is dus niet grensoverschrijdend.

111 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

9 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE Fluvius wenst aanpassingswerken uit te voeren aan de bestaande bovengrondse 70 kV verbinding tussen de onderstations Stalen (Genk) en Godsheide (Hasselt). Het is de bedoeling om deze lijn op lange termijn uit te baten als een 150 kV verbinding. Hiervoor dienen de bestaande masten afgebroken en vernieuwd te worden. Het project omvat dus de afbraak van 51 bestaande masten en de bouw van 51 nieuwe masten. Nadien zullen op de aangepaste masten nieuwe draadstellen geplaatst worden.

Voorliggend project-MER bestudeert de verschillende ingrepen tijdens de aanlegfase en de mogelijke effecten ervan op het milieu en de mens. Ook de effecten tijdens de exploitatie van de lijn worden bestudeerd en geëvalueerd.

Fluvius doet wat mogelijk is om de eventuele effecten te vermijden of milderen. De belangrijkste maatregelen die in het project zijn geïntegreerd zijn

• Wijziging van bodemprofiel: o Werken met schroefpalen • Wijziging van bodemgebruik: o Inplanting van alle nieuwe masten en funderingen op exact dezelfde standplaats met dezelfde voetafdruk o Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat • Optreden van bodemverdichting: o Gebruik van rijplaten of voorzien van tijdelijke verharding met niet vervuild steenpuin of kiezel op een geotextiel binnen de werk- en werfroutes • Ontstaan van bodemverontreiniging: o Bij schilderwerken aan de mast afdichtingdoeken/zeilen voorzien op de grond o Tijdens de aanlegfase gepaste voorzorgsmaatregelen nemen en met de best beschikbare technieken werken o Passend optreden bij calamiteiten om verontreiniging ongedaan te maken en om verspreiding ervan tegen te gaan • Aantasting van structuurkwaliteit van waterlopen: o Werkzone aanpassen zodanig dat waterlopen niet omgelegd of gedempt moeten worden o Tijdelijk inbuizen van kleine grachten met stalen buizen en oevers beschermen met rijplaten • Inname van ecotopen: o Werkzone aanpassen om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties te vermijden. Bij alle werkzones geldt minstens de randvoorwaarde dat hoogstammige vegetaties en kleine landschapselementen zoals boomrijen, hagen… zoveel mogelijk moeten worden gevrijwaard o Trekstations – waar mogelijk – positioneren buiten Habitatrichtlijngebied en ruimtebeslag van Europees beschermde habitats vermijden. Er dient naar gestreefd te worden om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties maximaal te vermijden. • Verstoring van avifauna: o Werken aan masten gelegen in broedgebied van bijzondere broedvogels uitvoeren buiten het broedseizoen (half maart tot begin september) o Werken met de helikopter voor alle masten uitvoeren buiten broedseizoen en aanvliegroutes van de helikopter afstemmen op het vermijden van verstoring van de pleisterplaatsen o Trekstations – waar mogelijk en indien gebruikt tijdens het broedseizoen – positioneren buiten broedgebied van bijzondere broedvogels o Werken met geluidsarme machines in relatie tot broed- en pleisterende vogels • Verdroging: o Toepassen van milderende maatregelen ter hoogte van grondwaterafhankelijke vegetaties om de impact van verdroging te milderen. • Draadslachtoffers: o Plaatsen van vogelkrullen daar waar de hoogspanningsverbinding zones kruist met veel passage van avifauna (bv. tijdens de seizoenstrek of bij lokale verplaatsingen zoals voedseltrek en slaaptrek van broedvogels of overwinteraars), met name de sectie tussen de masten P29 tot P53. • Effecten op bodemkundig en archeologisch erfgoed: o Gebruik van rijplaten binnen de werk- en werfroutes

112 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

o Gebruik maken van bestaande werfroutes en werfdepots voorzien op bestaande onderstations • Impact op gebruiksfuncties: o Plaatselijk aanpassen van de werkzone om inname en hinder te beperken o Werkzaamheden zodanig organiseren dat de groei- en oogstperiode zo veel mogelijk vermeden wordt o Cultuurschade billijk vergoeden o Maatregelen nemen om bodemverdichting te vermijden o Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat o Tijdens de werken de toegankelijkheid van de aanpalende menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) steeds verzekeren, enkel kleinere wegen of wegen met slechts weinig verkeer kunnen tijdelijk afgesloten worden o Plaatsen van beschermingsportieken ter hoogte van kruisingen • Gezondheidseffecten: o Afscherming van de werkzone met hekken o Plaatsen van beschermingsportieken bij het trekken van de energie- en aardgeleider o Werken met trillings- en geluidsarme machines o Weekendwerk en avond- en nachtwerk zoveel mogelijk vermijden o Voorzien in een bijkomende verhoging van de masten P9-P10 zodanig dat het magnetisch veld op 1,5 m boven het maaiveld lager blijft dan 0,4 µT Tijdens het opstellen van het project-MER zijn nog de volgende aanbevelingen naar voren gekomen:

• De veiligheidszone in bebost gebied omvormen naar een ecologische corridor met een heide- en zoomvegetatie • Bevolking en omwonenden informeren over de wetenschappelijke kennis m.b.t. gezondheid en elektromagnetische velden en over projectstudies. •

113 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

De onderstaande tabel geeft een overzicht van de effecten (inclusief de milderende maatregelen).

Tabel 9-1: Eindsynthese

Beoordeling zonder Beoordeling met Milderende Discipline/Fase Effect Maatregelen reeds voorzien in het project milderende milderende maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling

Licht, warmte en EM velden

Wijziging van Voorzien in een bijkomende verhoging van de Exploitatiefase elektromagnetische masten P9-P10 zodanig dat het magnetisch veld Geen beoordeling Geen Geen beoordeling velden op 1,5 m boven het maaiveld lager blijft dan 0,4 µT

Biodiversiteit

Werkzone aanpassen om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties te vermijden. Bij alle werkzones geldt minstens de randvoorwaarde dat hoogstammige vegetaties en kleine landschapselementen zoals boomrijen, hagen… zoveel mogelijk moeten worden gevrijwaard. Negatief tot beperkt Ruimtebeslag Negatief tot beperkt negatief Geen negatief Trekstations – waar mogelijk – positioneren buiten Habitatrichtlijngebied en ruimtebeslag van Europees beschermde habitats vermijden. Er dient Aanlegfase naar gestreefd te worden om ruimtebeslag van biologische waardevolle vegetaties maximaal te vermijden.

Werken aan masten gelegen in broedgebied van bijzondere broedvogels uitvoeren buiten het broedseizoen (half maart tot begin september) Beperkt negatief tot Beperkt negatief tot Verstoring Geen Werken met de helikopter voor alle masten verwaarloosbaar verwaarloosbaar uitvoeren buiten broedseizoen en aanvliegroutes van de helikopter afstemmen op het vermijden van verstoring van de pleisterplaatsen

114 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Beoordeling zonder Beoordeling met Milderende Discipline/Fase Effect Maatregelen reeds voorzien in het project milderende milderende maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling

Trekstations – waar mogelijk en indien gebruikt tijdens het broedseizoen – positioneren buiten broedgebied van bijzondere broedvogels

Werken met geluidsarme machines in relatie tot broed- en pleisterende vogels

Plaatsen van vogelflappen daar waar de Wijziging van hoogspanningsverbinding zones kruist met veel Aanzienlijk positief tot Aanzienlijk positief tot aanvaringsrisico’s passage van avifauna (bv. tijdens de seizoenstrek Geen verwaarloosbaar verwaarloosbaar voor avifauna of bij lokale verplaatsingen zoals voedseltrek en slaaptrek van broedvogels of overwinteraars)

Exploitatiefase Aanwezigheid van elektromagnetische Geen Geen beoordeling Geen Geen beoordeling velden

De veiligheidszone in bebost gebied omvormen Ruimtebeslag Geen Negatief Positief naar een ecologische corridor

Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Gebruik van rijplaten binnen de werk- en werfroutes Verstoring van bodemkundig en Gebruik maken van bestaande werfroutes en Aanlegfase Beperkt negatief Geen Beperkt negatief archeologisch werfdepots voorzien op bestaande onderstations erfgoed Opmaken van een archeologienota (indien noodzakelijk)

De veiligheidszone in Beperkt negatief tot Exploitatiefase Visuele verstoring Geen Negatief tot beperkt negatief bebost gebied beheren positief

115 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Beoordeling zonder Beoordeling met Milderende Discipline/Fase Effect Maatregelen reeds voorzien in het project milderende milderende maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling

als een heidecorridor met een zoomvegetatie

Verstoring van bodemkundig en Opmaken van een archeologienota (indien Beperkt negatief Geen Beperkt negatief archeologisch noodzakelijk) erfgoed

Mens

Plaatselijk aanpassen van de werkzone om inname en hinder te beperken

Werkzaamheden zodanig organiseren dat de groei- en oogstperiode zo veel mogelijk vermeden wordt

Cultuurschade billijk vergoeden

Maatregelen nemen om bodemverdichting te vermijden Aanlegfase Tijdelijk ruimtebeslag Beperkt negatief Geen Beperkt negatief Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat

Tijdens de werken de toegankelijkheid van de aanpalende menselijke functies (zoals bv. woningen, landbouwpercelen, …) steeds verzekeren, enkel kleinere wegen of wegen met slechts weinig verkeer kunnen tijdelijk afgesloten worden

Plaatsen van beschermingsportieken ter hoogte van kruisingen

116 LIJNMASTEN STALEN GODSHEIDE FLUVIUS

Beoordeling zonder Beoordeling met Milderende Discipline/Fase Effect Maatregelen reeds voorzien in het project milderende milderende maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling maatregel/aanbeveling

Gebruik maken van bestaande werfroutes en werfdepots voorzien op bestaande onderstations Visuele hinder Beperkt negatief Geen Beperkt negatief Terrein na de werken herstellen in oorspronkelijke staat

Werken met trillings- en geluidsarme machines Geluidshinder Beperkt negatief Geen Beperkt negatief Weekendwerk en avond- en nachtwerk zoveel mogelijk vermijden

Geluidshinder Geen Beperkt negatief Geen Beperkt negatief

Voorzien in een bijkomende verhoging van de Gezondheidseffecten masten P9-P10 zodanig dat het magnetisch veld Geen beoordeling Geen Geen beoordeling door EM-velden op 1,5 m boven het maaiveld lager blijft dan 0,4 µT Exploitatiefase Bevolking en omwonenden informeren over de wetenschappelijke kennis Ongerustheid Geen Geen beoordeling Geen beoordeling m.b.t. gezondheid en elektromagnetische velden en over projectstudies

117