AANMELDING PROJECT-MER2020 - ELECTRABEL PAGINA 1

ELECTRABEL NV Renewable Energies Belux Simon Bolivarlaan 34 1000 Brussel

Aanmelding project-MER Windturbinepark Berlare E17

Oktober 2020

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 2

INHOUDSOPGAVE

INHOUDSOPGAVE ...... 2 OVERZICHT TABELLEN ...... 6 OVERZICHT FIGUREN ...... 7 OVERZICHT BIJLAGEN ...... 10 LEESWIJZER AANMELDING ...... 11 VOORWOORD EN PROCEDURE ...... 12 I. ALGEMENE SITUERING ...... 15 I.1. ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS ...... 15 I.2. HET VOORGENOMEN PROJECT...... 15 I.3. SITUERING VAN HET PROJECT ...... 16 I.4. SITUERING VAN HET MER ...... 18 I.5. VOORSTELLING VAN DE INITIATIEFNEMER EN DE PROJECTLEIDING ...... 19 I.6. TEAM DESKUNDIGEN ...... 21 I.7. M.E.R.-PLICHT EN -PROCEDURE ...... 22 I.8. VERDERE BESLUITVORMING ...... 23 II. RUIMTELIJKE SITUERING ...... 25 II.1. LIGGING VAN HET PROJECTGEBIED ...... 25 II.2. AFBAKENING VAN HET PROJECTGEBIED ...... 26 II.3. BESCHRIJVING VAN DE OMGEVING ...... 26 II.3.1. Algemene ligging ...... 26 II.3.2. Relevante gebiedselementen ...... 28 II.4. RANDVOORWAARDEN LUCHTVAART ...... 34 III. BELEIDSMATIGE EN JURIDISCHE SITUERING ...... 36 III.1. HERNIEUWBARE ENERGIEBELEID ...... 36 III.2. PLANOLOGISCHE SITUERING ...... 38 III.2.1. Situering ...... 38 III.2.2. Aftoetsing stedenbouwkundige voorschriften ...... 39 III.3. RUIMTELIJKE EN JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ...... 41 IV. CONCRETE PROJECTBESCHRIJVING ...... 53 IV.1. BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING ...... 53 IV.1.1. Algemene werking en onderdelen ...... 53 IV.1.2. Kenmerken van de windturbines ...... 53 IV.1.3. Aanlegfase ...... 56 IV.1.3.1. Fase 1: Aanleg van de funderingssokkel ...... 56 IV.1.3.2. Fase 2: Aanvoer van de onderdelen ...... 57 IV.1.3.3. Fase 3: Montage van de onderdelen ...... 59 IV.1.3.4. Fase 4: Aansluiting op het elektriciteitsnet ...... 59

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 3

IV.1.3.5. Fase 5: Afwerking van de windturbine ...... 60 IV.1.3.6. Besluit aanlegfase: ingrepen ...... 60 IV.1.4. Exploitatiefase ...... 60 IV.1.5. Afbraakfase ...... 61 IV.2. PARTICIPATIE EN COMMUNICATIE ...... 62 IV.2.1. Communicatietraject ...... 62 IV.2.2. Participatietraject ...... 63 IV.3. PROJECTVERANTWOORDING ...... 63 V. BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN ...... 66 V.1. NULALTERNATIEF ...... 66 V.2. LOCATIEALTERNATIEVEN ...... 66 V.3. INRICHTINGSALTERNATIEVEN ...... 67 V.4. UITVOERINGSALTERNATIEVEN ...... 68 VI. RELEVANTE GEGEVENS UIT VOOROVERLEG, PREADVIEZEN EN VOORSTUDIES...... 69 VII. METHODOLOGIE ...... 70 VII.1. RELEVANTE DISCIPLINES ...... 70 VII.2. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED ...... 70 VII.3. REFERENTIESITUATIE, GEPLANDE SITUATIE EN ONTWIKKELINGEN ...... 70 VII.4. EFFECTENBEOORDELING EN MILDERENDE MAATREGELEN ...... 70 VII.5. GEGEVENSVERZAMELING EN INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT ...... 72 VIII. INGREEPEFFECTSCHEMA ...... 73 IX. DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ...... 75 IX.1. AFBAKENING STUDIEGEBIED ...... 75 IX.2. REFERENTIESITUATIE...... 76 IX.2.1. Landschappelijke situering ...... 76 IX.2.2. Landschappelijk Beleid ...... 78 IX.2.3. Onroerend erfgoed ...... 78 IX.2.3.1. Beschermd onroerend erfgoed ...... 78 IX.2.3.2. Vastgestelde inventarissen en landschapsatlas ...... 79 IX.2.3.3. Historische ontwikkeling en archeologisch erfgoed ...... 80 IX.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE ...... 81 IX.3.1. Wijziging van de perceptieve kenmerken en de landschapsbeleving ...... 82 IX.4. BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE ...... 82 IX.4.1. Aanlegfase ...... 82 IX.4.2. Exploitatiefase ...... 83 IX.4.2.1. Macroniveau ...... 83 IX.4.2.2. Mesoniveau ...... 85 IX.4.2.3. Microniveau ...... 88 IX.5. SYNTHESE ...... 97

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 4

IX.6. MILDERENDE MAATREGELEN EN AANBEVELINGEN ...... 98 IX.7. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 98 IX.8. POSTMONITORING ...... 98 XI. DISCIPLINE BIODIVERSITEIT ...... 99 XI.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED ...... 99 XI.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE ...... 99 XI.2.1. Methodiek beschrijving biodiversiteit in en rond het toekomstige windpark ...... 99 XI.2.2. Methodiek beschrijving vliegbewegingen van vogels en vleermuizen ...... 99 XI.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING IMPACT VAN DE GEPLANDE SITUATIE ...... 100 XI.3.1. Methodiek effectbeschrijving ...... 100 XI.3.1.1. Effectgroep verstoring ...... 100 XI.3.1.2. Effectgroep mortaliteit ...... 101 XI.3.1.3. Effectgroep barrièrewerking ...... 102 XI.3.1.4. Effectgroep direct verlies van ecotopen of leefgebied van soorten ...... 102 XI.3.2. Methodiek effectbeoordeling ...... 103 XI.4. BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE ...... 106 XI.4.1. Beschermingszones natuur ...... 106 XI.4.1.1. Criteria van de aanwijzing van de gebieden ...... 107 XI.4.1.2. Natuurdoelen ...... 108 XI.4.2. Bos- en natuurgebieden ...... 114 XI.4.3. Risicoatlas windturbines (INBO, versie 2015) ...... 114 XI.4.3.1. Vogels ...... 114 XI.4.3.2. Vleermuizen ...... 121 XI.4.4. Fortech studie in het kader van windturbinepark Goeiende ...... 121 XI.4.4.1. Onderzoek ...... 121 XI.4.4.2. Resultaten trekbewegingen ...... 122 XI.4.5. Gegevens Natuurpunt Studie ...... 123 XI.4.5.1. Vogels ...... 123 XI.4.5.2. Vleermuizen ...... 127 XI.4.6. Gegevens trektellingen ...... 128 XI.4.7. Vegetaties ...... 132 XI.5. MILDERENDE MAATREGELEN ...... 133 XI.6. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 133 XI.7. POSTMONITORING ...... 134 XI.8. LITERATUURLIJST ...... 134 XII. DISCIPLINE GELUID ...... 135 XII.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED ...... 135 XII.2. JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE CONTEXT ...... 135 XII.2.1. VLAREM wetgeving ...... 135

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 5

XII.2.2. Europese richtlijn 2002/49/EG – Omgevingsgeluid ...... 136 XII.2.3. Significantiekader ...... 137 XII.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE ...... 138 XII.4. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE ...... 139 XII.4.1. Aanlegfase ...... 139 XII.4.2. Exploitatiefase ...... 139 XII.4.3. Cumulatieve effecten – Bestaande / vergunde windturbines in de nabijheid van de aanvraag ...... 140 XII.5. MILDERENDE MAATREGELEN ...... 140 XII.6. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 141 XII.7. POSTMONITORING ...... 141 XIII. DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER ...... 142 XIII.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED ...... 142 XIII.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE ...... 142 XIII.2.1. Pedologie en bodemkwaliteit ...... 142 XIII.2.2. Geologie en hydrogeologie ...... 143 XIII.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE ...... 144 XIII.4. MILDERENDE MAATREGELEN ...... 146 XIII.5. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 146 XIII.6. POSTMONITORING ...... 146 XIV. DISCIPLINE MENS ...... 147 XIV.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED ...... 147 XIV.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE ...... 147 XIV.3. MILDERENDE MAATREGELEN ...... 149 XIV.4. LEEMTEN IN DE KENNIS ...... 149 XIV.5. POSTMONITORING ...... 149 XV. OVERIGE DISCIPLINES ...... 150 XV.1. LUCHT ...... 150 XV.2. OPPERVLAKTEWATER EN WATERHUISHOUDING ...... 150 XV.3. ENERGIE EN KLIMAAT ...... 150 XVI. GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ...... 151 XVII. VOORSTEL INHOUDSTAFEL PROJECT-MER ...... 152

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 6

OVERZICHT TABELLEN

Tabel II-1: Gegevens initiatiefnemer en studiebureau ...... 20 Tabel II-2: MER-coördinator en medewerkers ...... 21 Tabel II-3: Team externe MER-deskundigen ...... 22 Tabel II-1: Kadastrale gegevens ...... 25 Tabel II-2: Overzicht beschermde natuurgebieden binnen een straal van 4 km rond het projectgebied ...... 32 Tabel III-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied...... 42 Tabel IV-1: Maximale waarden windturbinespecificaties ...... 54 Tabel VII-1 Gegevensverzameling en interdisciplinaire gegevensoverdracht ...... 72 Tabel VIII-1 Ingreep-effectschema met de (T)ijdelijke en (P)ermanente milieueffecten ...... 73 Tabel IX-1: Wijziging perceptieve kenmerken . Criteria voor de beoordeling van de effecten...... 82 Tabel XI-1 Verstoringsafstand broedvogels volgens Everaert (2017)...... 101 Tabel XI-2. Beoordelingskader Biodiversiteit ...... 103 Tabel XI-3. Criteria voor het beoordelen van effecten op een lokale (of regionale) populatie. Het onderscheid tussen een matig of sterk negatief effect is afhankelijk van de onzekerheidsmarge...... 105 Tabel XI-4. Habitattypes en soorten waarvoor de habitatrichtlijnen aangewezen zijn en het teken "*" aangeeft dat het een prioritaire habitat betreft in de zin van de habitatrichtlijn; ...... 107 Tabel XI-5. Instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten van de Zeeschelde ...... 109 Tabel XI-6. Broed- en pleistergebieden in de omgeving turbines met aanduiding van het belang van de soorten...... 117 Tabel XI-7. Slaapplaatsen met soorten en aantallen volgens de risicoatlas...... 118 Tabel XI-8. Soorten met grootste aantal waarnemingen in periode 2014-2017 ...... 123 Tabel XI-9. Belangrijkste waarnemingen trektelpost 'Kalkense Meersen'...... 129 Tabel XI-10. Belangrijkste waarnemingen trektelpost 'Hussevelde'...... 130 Tabel XII-1 Evaluatiekader voor een windturbinepark...... 136 Tabel XII-2: Significantiekader voor industriële project-MER’s...... 137 Tabel XII-3: Milderende maatregelen...... 140 Tabel XIV-1: Disciplines relevant in het kader van interdisciplinaire gegevensoverdracht...... 148

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 7

OVERZICHT FIGUREN

Figuur II-1 Luchtfoto indicatieve ligging windturbinepark Berlare E17 (1 t.e.m. 4 van links naar rechts) ...... 17 Figuur II-2 Indicatie windturbineprojecten omgeving E17 ...... 19 Figuur II-3: Windturbineparken ENGIE Electrabel mei 2020 ...... 21 Figuur II-1: Uittreksel topografische kaart...... 25 Figuur II-2 Situering windturbines op macroniveau ...... 27 Figuur II-3 Situering windturbines op mesoniveau ...... 28 Figuur II-4 Woonkernen in de omgeving ...... 29 Figuur II-5 Onderwijslandschap (links) & zorgatlas (rechts) (bron: geopunt) ...... 30 Figuur II-6 Bedrijventerreinen (paars) in de omgeving incl. Seveso (oranje) (bron: geopunt) ...... 30 Figuur II-7 Landbouwpercelen in de omgeving (bron: geopunt - Landbouwgebruikspercelen LV, 2018) ...... 31 Figuur II-8 Waterlopen in de omgeving (bron: geopunt - VHA-waterloop volgens categorie) ...... 32 Figuur II-9 Beschermde natuurgebieden in de omgeving (bron: geopunt) ...... 33 Figuur II-10 Projectgebied op de Luchtvaartadvieskaart 2020 (bron: geopunt), de Wind Turbine Consultation Map (bron: skeyes) en de General Chart for Obstacle Evaluation ...... 35 Figuur IV-1: Onderdelen en werking van een onshore windturbine...... 53 Figuur IV-2: Funderingspalen en wapening betonnen massief windturbine...... 57 Figuur IV-3: Afgewerkte versie fundering met betonnen massief op palen...... 57 Figuur IV-4: Weergave breedte transport onderdelen...... 58 Figuur IV-5: Aanvoer rotorbladen met uitzonderlijk transport...... 58 Figuur IV-6: Montage van de rotorbladen op de mast met hijskraan...... 59 Figuur IV-7: Resultaat stoeptegel uit gerecycleerd rotorblad...... 61 Figuur V-1 Bundeling van de windturbines met bestaande structuren ...... 67 Figuur IX-1 Beeldimpact windturbine ...... 76 Figuur IX-2: Afbakening studiegebied a.h.v. visuele impactzones ...... 76 Figuur IX-3: Inplanting op macroschaal ...... 77 Figuur IX-4: Inplanting aanwezige woningen (rood) en bedrijventerreinen (paars) ...... 78 Figuur IX-5: Beschermd cultuurlandschap en beschermd monument ...... 79 Figuur IX-6: Overzicht aanwezig bouwkundig erfgoed (gele punten) ...... 80 Figuur IX-7: Projectgebied ten tijde van Ferraris (1770) ...... 81 Figuur IX-8: Visuele invloedssfeer bestaande en nieuwe windturbines langs E17 ...... 84 Figuur IX-9: Uitbreiding visuele intrusiezone (800m) door plaatsen van nieuwe windturbines ...... 84 Figuur IX-10: Uitbreiding visuele invloedszone (2000m) rond nieuwe windturbines ...... 85

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 8

Figuur IX-11: Overzicht aanwezige bebouwing ter hoogte van de nieuwe windturbines ...... 86 Figuur IX-12: Zicht op de windturbines ter hoogte van het project (voor en na) ...... 87 Figuur IX-13: Overzicht foto’s met standpunten visualisaties...... 89 Figuur IX-14: Zicht vanaf Kapel van Smarten – Evelaarstraat 159 (voor en na) ...... 90 Figuur IX-15: Zicht vanaf OLV-Kapel – Bijkomstraat 7 (voor en na) ...... 91 Figuur IX-16: Zicht vanaf Heikantstraat 17 (voor en na) ...... 92 Figuur IX-17: Zicht vanaf kruising Moortelstraat/Heikant (voor en na) ...... 93 Figuur IX-18: Zicht vanaf Bayaerdstraat 28 (voor en na) ...... 94 Figuur IX-19: Zicht vanaf Kattebroekstraat (voor en na) ...... 95 Figuur IX-20: Zicht vanaf N407 Kerkstraat (voor en na) ...... 96 Figuur XI-1. Beschermingszones in de ruime omgeving van het project...... 106 Figuur XI-2. Bos- en natuurgebieden in de omgeving van het projectgebied...... 114 Figuur XI-3. Totaalkaart risicoatlas windturbines versie 2015...... 115 Figuur XI-4. Belangrijke pleister- en broedgebieden volgens de risicoatlas...... 116 Figuur XI-5. Zones met bijzondere broedvogels volgens de risicoatlas...... 116 Figuur XI-6. Slaapplaatsen volgens de risicoatlas...... 118 Figuur XI-7. Weidevogelgebieden in de omgeving van het projectgebied...... 119 Figuur XI-8. Slaaptrek volgens de risicoatlas...... 120 Figuur XI-9. Voedseltrek volgens de risicoatlas...... 121 Figuur XI-10. Totaalkaart vleermuizen...... 121 Figuur XI-11. Situering projectzone (rood) Fortech studie ...... 122 Figuur XI-12. Waarnemingen databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 123 Figuur XI-13. Meest relevante waarnemingen zangvogels uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 125 Figuur XI-14. Meest relevante waarnemingen duiven uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 125 Figuur XI-15. Meest relevante waarnemingen kievit uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 126 Figuur XI-16. Meest relevante waarnemingen eenden uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 126 Figuur XI-17. Meest relevante waarnemingen roofvogels uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018...... 127 Figuur XI-18. Waarnemingen vleermuizen uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018. .. 128 Figuur XI-19. Trektelposten die relevant zijn voor het projectgebied...... 128 Figuur XI-20. Biologische waarderingskaart, versie 2018...... 133 Figuur IX-XII-1: Voorgestelde vaste meetpunten geluid (indicatief) ...... 138

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 9

Figuur XII-2 Beoordelingskader industriegeluid ...... 139

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 10

OVERZICHT BIJLAGEN

Bijlage 0 Kaarten: Kaart 1_1 Topografische kaart met gemeente-, provincie- en landsgrenzen Kaart 1_2 Topografische kaart Kaart 2 Orthografische foto Kaart 3 Bundeling met bestaande structuren Kaart 4 Optimale afstanden Kaart 5 Situering op het gewestplan Kaart 6 Afstanden tot bewoning Kaart 7 Biologische waarderingskaart Kaart 8 Bodem Kaart 9 Water Kaart 10 Beschermde natuur Kaart 11 Landschap bouwkundig erfgoed en archeologie Kaart 12 Mens Kaart 13 Overzichtskaart studiegebied Bijlage 1 Overzicht windturbines Bijlage 2 MER Screeningsnota Bijlage 3 Archeologienota Bijlage 3_1 Archeologienota Bijlage 3_2 Verslag van resultaten Bijlage 3_3 Bewijs bekrachtiging Bijlage 4 Landschapsstudie Bijlage 5 Geluidstudie Bijlage 6 Slagschaduwstudie Bijlage 7 Natuurtoets

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 11

LEESWIJZER AANMELDING

Voorliggend document is de aanmelding van het eigenlijke milieueffectrapport (=MER) dat betrekking heeft op het project “Windturbinepark Berlare E17”, bestaande uit vier windturbines, in opdracht van ELECTRABEL NV, Renewable Energies Belux (verder “Electrabel” of “de initiatiefnemer”), met maatschappelijke zetel in 1000 Brussel, Simon Bolivarlaan 34. Het MER wordt opgesteld in toepassing van het titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (verder “DABM”). Het voorwoord beschrijft de m.e.r.-procedure met aandacht voor de relatie met de omgevingsvergunning. Deel I is bedoeld als inleiding en bevat algemene inlichtingen i.v.m. de voorgeschiedenis, het voorgenomen project en het MER met o.a. een beknopte projectbeschrijving, de toetsing aan de m.e.r.-plicht en de coördinaten van de initiatiefnemer, de MER-coördinator en het team van deskundigen. Deel II geeft de ruimtelijke situering van het project met een afbakening van het projectgebied, een beschrijving van de omgeving. Deel III omvat een toetsing aan het bindend planologisch kader. Dit deel bevat eveneens een overzicht en omschrijving van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden in matrixvorm van de verschillende wetgeving die relevant kan zijn voor het voorgenomen project. Deel IV omvat een concrete projectbeschrijving. Deel V beschrijft de aanpak van de studie i.v.m. alternatieven die in het MER kunnen bestudeerd worden. Deel VI geeft een overzicht van relevante gegevens uit vooroverleg en (voor)studies. Deel VII bespreekt de in het MER gehanteerde methodologie in het algemeen. Delen VIII omvat een ingreepeffectenschema. Het ingreep-effectenschema geeft aan welke directe en indirecte effecten er te verwachten zijn in de verschillende milieucompartimenten. Delen IX t.e.m. XIII behandelen voor de verschillende sleuteldisciplines (landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; biodiversiteit; geluid; bodem en grondwater; Mens) de bronnen en de methoden voor de beschrijving en beoordeling van de referentiesituatie. Tevens wordt de methodologie aangegeven die zal gebruikt worden in het MER om de effecten van de bouw en de exploitatie van windturbines op mens en leefmilieu te voorspellen en te beoordelen. Deel XIV behandelt de andere (neven)disciplines (Lucht, Oppervlaktewater en waterhuishouding en Klimaat en Energie). Deel XV geeft aan dat er geen grensoverschrijdende effecten te verwachten zijn die in het MER zullen bestudeerd en geëvalueerd worden. Het aanmeldingsdocument geeft een voorstel voor de inhoudsopgave van het MER in deel XVI.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 12

VOORWOORD EN PROCEDURE

Dit voorwoord geeft een overzicht van de m.e.r.-procedure. Meer info over de verschillende project-MER- trajecten is te vinden in de “Handleiding Project-MER in de omgevingsvergunning” van het Departement Omgeving (versie februari 2020). Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een juridisch-administratieve procedure waarbij de milieugevolgen van een gepland project op een wetenschappelijk verantwoorde wijze bestudeerd, besproken en beoordeeld worden. Milieueffectrapportage gaat vooraf aan de aanvraag van een omgevingsvergunning. Het voorlopig goedgekeurd milieueffectrapport moet bij de vergunningsaanvraag gevoegd worden als informatief instrument en wordt mee opgenomen in het openbaar onderzoek en de inspraak- en adviesronde. Via het milieuonderzoek wordt getracht om de voor het milieu/de omgeving mogelijk negatieve effecten in een vroeg stadium van de besluitvorming te kennen, zodat ze kunnen worden voorkomen. Op die manier kan het project waar nodig worden bijgestuurd. Milieueffectrapportage geeft dus invulling aan één van de basiseisen uit het Europese en Vlaamse milieubeleid, namelijk de toepassing van het voorzorgsbeginsel. Sinds 1 januari 2018 is de m.e.r.-procedure geïntegreerd in de omgevingsvergunningsprocedure. Hierin is een fase voorafgaand en een fase tijdens de vergunningsaanvraag te onderscheiden.

M.e.r.-procedure voorafgaand aan vergunningsprocedure Voorafgaand aan de omgevingsprocedure is het verplicht om een voornemen tot opmaak van een project-MER te melden aan het Team Mer via de zgn. aanmelding, die minstens de volgende informatie dient te bevatten: • Beschrijving van het procesverloop; • Bestaande vergunningstoestand + de aan te vragen vergunningen; • Het team van erkende MER-deskundigen en MER-coördinator, alsmede de taakverdeling; • Beschrijving van het project met inbegrip van de overwogen alternatieven; • Beschrijving van de te onderzoeken (aanzienlijke) milieueffecten ten gevolge van het project.

Het Team Mer neemt een beslissing over de aanmelding en bezorgt haar beslissing uiterlijk binnen een termijn van 20 dagen (of 60 bij eventueel grensoverschrijdende effecten, wat in casu niet het geval is) na de datum van ontvangst van de aanmelding aan de initiatiefnemer. Op vraag van Team Mer en in onderling overleg met de initiatiefnemer kan een langere termijn worden afgesproken. De beslissing over de aanmelding bevat ten minste volgende informatie: • Een beslissing over de opstellers van het project-MER (het team van erkende MER-deskundigen en de erkende MER-coördinator; • Een advies over de voorgestelde methodologie van effectbeoordeling in de aanmelding, rekening houdend met de inhoud van het project-MER; • Op verzoek van de initiatiefnemer een beslissing over de vraag tot onttrekking aan bekendmaking van de aanmelding of delen ervan.

De aanmelding wordt bekendgemaakt op de website van Team Mer. Vervolgens gaan de erkende MER- deskundigen onder leiding van een erkende MER-coördinator aan de slag en maken een ontwerp-project-MER op conform de inhoud van de aanmelding. Het onderstaande schema toont het door de initiatiefnemer gekozen m.e.r.-traject voorafgaand aan de vergunningsprocedure, met name het “minimale traject”:

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 13

M.e.r.-procedure tijdens de vergunningsprocedure Het nog niet (definitief) goedgekeurde project-MER maakt deel uit van de vergunningsaanvraag. De vergunningverlenende overheid beslist binnen de 30 dagen over de ontvankelijkheid en volledigheid van het dossier. Zodra het dossier ontvankelijk en volledig is bevonden organiseert ze een adviesvraag over de vergunning. Adviesinstanties hebben een termijn van 60 dagen om advies te formuleren over de vergunning. Tegelijk start de vergunningverlenende overheid ook het openbaar onderzoek. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en het project-MER. Team Mer organiseert op haar beurt een adviesvraag over het project-MER vanaf dat het dossier ontvankelijk en volledig is bevonden. Adviesinstanties hebben een termijn van 30 dagen om advies te formuleren over het project-MER. Naast deze adviezen worden ook de reacties uit het openbaar onderzoek ter beschikking gesteld van Team Mer. Vervolgens beslist Team Mer over de goedkeuring van het project-MER. Deze beslissing wordt genomen uiterlijk 60 dagen na de beslissing over de ontvankelijkheid en volledigheid van het vergunningsdossier. Het schema toont de m.e.r.-procedure tijdens de vergunningsprocedure. De totale doorlooptijd tot er door Team Mer een goedkeuringsbeslissing over het project-MER wordt genomen bedraagt 90 dagen vanaf de indiening van de omgevingsvergunningsaanvraag.

Start vergunningsprocedure + 30 dagen + 60 dagen

Indienen vergunningsaanvraag Beslissing ontvankelijkheid en Goedkeuringsbeslissing + project-MER volledigheid vergunningsdossier over project-MER

Indien het project-MER wordt afgekeurd, dan stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Er kan een nieuwe vergunningsaanvraag worden ingediend met een aangepast project-MER. Indien het project echter substantieel gewijzigd wordt, is het aangeraden vooraf de m.e.r.-procedure opnieuw te starten met een nieuwe aanmelding. Bij een goedkeuring van het project-MER door Team Mer kan de vergunningsprocedure gewoon worden voortgezet. Uiteraard kan er enkel een vergunning worden verleend indien het project-MER wordt goedgekeurd. Indien het project-MER wordt goedgekeurd, maar de vergunning wordt geweigerd, dan kan het goedgekeurde project-MER toegevoegd worden bij een nieuwe vergunningsaanvraag indien dit nog actueel is. Dit project-MER dient dan niet opnieuw te worden goedgekeurd. Indien het project-MER niet meer actueel is, moet het worden aangepast en opnieuw een m.e.r.-procedure gevolgd worden met een nieuwe aanmelding.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 14

Meer informatie is beschikbaar bij het Team Mer:

Team Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Telefoon: 02 553 80 79 Fax: 02 553 80 75 E-mail: [email protected] www.mervlaanderen.be

Ruimtelijke ordening en MER BV

I. ALGEMENE SITUERING

I.1. ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS

De omgevingsvergunningsaanvraag voor het beoogde project “Windturbinepark Berlare E17” werd oorspronkelijk ingediend door Electrabel op 21 maart 2018 bij de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen. Het betrof een aanvraag met het oog op de bouw en de exploitatie van vier windturbines op percelen gelegen in Berlare, langs de E17. Bij de aanvraag werden naast de studies omtrent geluid, slagschaduw, natuur en landschap, opgemaakt in kader van de vergunningsaanvraag van 2018, een project-MER-screeningsnota toegevoegd als bijlagen (zie Bijlagelijst).1 De studies die omwille van gewijzigde omstandigheden niet kunnen worden hergebruikt voor de huidige vergunningsaanvraag (zoals vb. de slagschaduwstudie) worden opnieuw uitgevoerd en bij het definitieve project-MER gevoegd. Na ongunstig adviezen van het college van burgemeester en schepenen (1 juni 2018) en de provinciale omgevingsvergunningscommissie (10 juli 2018) weigert de deputatie op 9 augustus 2018 de omgevingsvergunning omwille van strijdigheid met de goede ruimtelijke ordening. Electrabel stelt tegen deze weigeringsbeslissing een administratief beroep in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor Omgeving. Na een hoorzitting van 18 december 2018 adviseert de gewestelijke omgevingsvergunningscommissie om het beroep gegrond te verklaren en de omgevingsvergunning bijgevolg te verlenen. Op 30 januari 2019 verleent de bevoegde Vlaamse minister de omgevingsvergunning. Tegen deze omgevingsvergunning stelt nv Aspiravi en het College van Burgemeester van de gemeente Berlare een beroep tot vernietiging in bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen (afgekort “RvVB”). Op 23 juni 2020 vernietigt de RvVB de beslissing van de Vlaamse minister d.d. 30 januari 2019 op basis van het beroep van nv Aspiravi onder meer omwille van strijdigheid met de geldende MER-regelgeving2. Concreet oordeelt de RvVB dat “de bestreden beslissing onvoldoende blijk geeft van een zorgvuldig en richtlijnconform onderzoek door de verwerende partij (lees: Vlaamse Regering) naar de vorm van milieueffectrapportering die op voorliggende aanvraag van toepassing is. (…)”. Met andere woorden in de vergunningsbeslissing wordt volgens de RvVB onvoldoende aangetoond dat de toevoeging van een project-MER-screeningsnota volstond in het aanvraagdossier. Electrabel wenst aan deze rechtspraak van de RvVB tegemoet te komen en start voor het beoogde project “Windturbinepark Berlare E17” een m.e.r.-procedure op. Voorliggende aanmelding is de eerste formele procedurestap van het m.e.r.-proces.

I.2. HET VOORGENOMEN PROJECT

Electrabel wenst de bouw en exploitatie van een windturbinepark met 4 windturbines te realiseren op het grondgebied van de gemeente Berlare, langs de zuidkant van de E17 en dit in tweede lijn achter een bestaand windturbinepark. De 4 windturbines zijn over een rechte lijn verspreid over een afstand van ca. 1.850 m. Het exacte windturbinetype dat voor dit project uiteindelijk zal worden gebouwd, ligt nog niet definitief vast. Aangezien deze markt continu nieuwe ontwikkelingen voortbrengt, is het aangewezen te wachten op het ogenblik van uitvoering om dan het meest geschikte type te kiezen. Verderop in deze aanmelding zal de initiatiefnemer op basis van de bovenstaande kenmerken verschillende types van windturbines suggereren. Dit zijn mogelijke types die in aanmerking komen om opgenomen te worden in de latere vergunningsaanvraag. Toch

1 Slagschaduw: Windturbinepark Berlare E17: Slagschaduwstudie van 19 oktober 2017, opgesteld door Tractebel Engineering S.A., met ref. WINDDEV/4NT/0577449/004/00; Geluid: Windturbinepark Berlare E17: Geluidstudie van 19 oktober 2017, opgesteld door Tractebel Engineering S.A., met ref. WINDDEV/4NT/0577449/003/00; Natuur: Natuurtoets Berlare van 15 februari 2018, opgesteld door Sweco N.V. met ref. 9Y2033-133; Landschap: Landschapsstudie Lochristi/Berlare van 16 november 2017, opgesteld door HASKONINGDHV BELGIUM N.V. met ref. &B9Y2033-122-100R001D0.1. 2 RvVB 23 juni 2020, RvVB-A-1920-0956.

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 16 kunnen we uitgaan van types met een maximale rotordiameter van 127 m en een maximale tiphoogte van 210 m. Deze turbines zullen een vermogen van maximaal 5 MW generen, zodat het totaal geïnstalleerd vermogen van het windturbinepark 20 MW bedraagt. De funderingssokkel heeft een maximale diameter van 25 meter. De masthoogte bij de gegeven maximale tiphoogte en rotordiameter bedraagt 146,5 m. De exacte masthoogte is uiteindelijk afhankelijk van het type WT die te initiatiefnemer voor ogen heeft en die later bepaald wordt Naast de bouw van 4 windturbines bevat de voorgenomen activiteit ook de benodigde infrastructuur zoals de (tijdelijke) werkplatformen, toegangswegen, stroomcabines en kabels voor aansluiting op het elektriciteitsnet. Het permanente ruimtebeslag bij exploitatie (incl. werkplatform, toegangswegen en stroomcabine) zal in totaal ca. 3.800 m² bedragen.

I.3. SITUERING VAN HET PROJECT

Doelstellingen inzake hernieuwbare energie Ons energiesysteem staat voor grote uitdagingen. Om de opwarming van de aarde tegen te gaan, moeten we de broeikasgasuitstoot drastisch terugdringen. Dit betekent dat het totale energieverbruik de komende jaren sterk moet dalen en het resterende energieverbruik maximaal met hernieuwbare – dus duurzame – energiebronnen moet worden ingevuld. Hierbij wordt het huidige energiesysteem omgevormd naar een decentraal koolstofarm systeem, met een energievoorziening die maximaal steunt op hernieuwbare, koolstofarme energiebronnen, zoals zonne- en windenergie. Energie zal in de toekomst steeds meer lokaal worden geproduceerd, opgeslagen en verbruikt. Nieuwe technologieën laten toe om energiediensten digitaal aan te sturen en slim te connecteren. Deze veranderingen staan gekend als de ‘energietransitie’, die ook als internationaal beleidsdoel zijn opgenomen in het Klimaatakkoord van Parijs, dat de opwarming van de aarde tegen het einde van deze eeuw moet beperken tot maximum 2°C. Er moet zelfs gestreefd worden naar het beperken van de opwarming tot maximaal 1,5 °C. In 2018 werd er door het IPCC een speciaal rapport gepubliceerd waarin de risico’s van klimaatverandering boven de grens van 1,5 °C toegelicht werden (IPCC, 2018, Global Warming of 1,5 °C). Tijdens het UN Climate Action Summit in 2019 hebben de lidstaten opnieuw bevestigd dat er gestreefd moet worden naar het beperken van klimaatverandering tot 1,5 °C en werd gesteld dat er netto gestreefd moet worden naar nulemissie tegen 2050. Het Klimaatakkoord van Parijs en de daaropvolgende COP’s hebben een grote impact op het Europese beleid. Europa stelt in dit verband de klimaat- en energiedoelstellingen op en verdeelt deze over de lidstaten. In november 2018 werd de strategische langetermijnvisie van Europa vastgelegd, waarin een visie rond een klimaatneutraal Europa neergeschreven werd. Deze visie wordt dit jaar naar verwachting vastgelegd in een Europese klimaatwet. De Europese Green Deal geeft alvast een indicatie van het te verwachten beleid. België heeft momenteel de wettelijke verplichting om tegen 2030 de uitstoot van broeikasgassen met 35% te reduceren (t.o.v. 2005, niet-ETS). Omtrent hernieuwbare energie is er tegen 2030 geen specifieke nationale richtlijn opgelegd, maar Europa dient als geheel een hernieuwbare energieproductie van 32% tegen 2030 te behalen. Mogelijk wordt de nationale doelstelling inzake CO2-reductie in de toekomst verstrengd naar aanleiding van de Green Deal waarin voorgesteld wordt om te streven naar een CO2-reductie van 50 of zelfs 55 %.

Windenergie en -ontwikkeling in Vlaanderen Windenergie speelt met betrekking tot het halen van de klimaatdoelstellingen een prominente rol. Vlaanderen nam zich voor om bovenop de 424 windturbines die er in 2016 stonden, 280 extra te realiseren in 2020. Omgerekend moesten er in Vlaanderen dan gedurende vier jaar zo’n 70 windturbines per jaar bijkomen. In 2017 kwamen er 77 bij, goed voor een bijkomend vermogen van 224 MW. Op drie jaar tijd werd het geïnstalleerd elektrisch vermogen zo bijna verdubbeld: van 583 MW in 2014 naar 1.134 MW in 2017. In 2018 kwamen er 31 windturbines bij, goed voor 85 MW. Het gaat dan wel om windturbines met een groter vermogen (3MW i.p.v. 2 MW), zodat 59 hadden volstaan (i.p.v. 77). Voor 2019 staat de teller op 25 windturbines, goed voor een vermogen

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 17 van 75 MW. Het totale operationeel vermogen aan windkracht bedraagt daarmee 1.278 MW.3 De globale Vlaamse winddoelstelling voor 2020 bedroeg 1.490 MW. Dat betekent dat er nog 212 MW te gaan was. Om dit te realiseren zouden er nog 71 windturbines van gemiddeld 3 MW bijgeplaatst moeten worden voor het einde van 2020. De bottom line is duidelijk: Vlaanderen heeft snel nood aan meer windenergie om haar klimaat- en energiedoelstellingen tijdig te behalen. In december 2019 keurde de Vlaamse Regering een nieuw Vlaams Energie- en Klimaatplan goed voor de periode 2021-2030.

Windturbinepark Berlare E17 Het voorgenomen project betreft de bouw en exploitatie van een windturbinepark van 4 windturbines door Electrabel langs en ten zuiden van de E17, tussen het TOTAL Tankstation van Kalken en het industrieterrein van , op het grondgebied van de gemeente Berlare. De initiatiefnemer wenst de 4 windturbines in een lijnopstelling in te planten over een afstand van ca. 1.850 m in een tweede lijn achter een reeds bestaande lijnopstelling van windturbines langs de E17.

Figuur II-1 Luchtfoto indicatieve ligging windturbinepark Berlare E17 (1 t.e.m. 4 van links naar rechts)

Momenteel zijn er in een zone van ca. 4km rond het voorgenomen project langs de E17 al 23 bestaande windturbines, waarvan er 21 zijn gebouwd en twee zijn vergund (Storm en Aspiravi – zie Bijlage 1). Deze staan aan weerszijden van de autosnelweg E17. Acht van de windturbines staan ten westen van de geplande windturbines, zeven staan ten oosten en acht ten noorden (zie infra hoofdstuk I.4.).

3 Volgens de laatste cijfers van de Vlaamse Windenergie Associatie (VWEA) consulteerbaar op https://wind.ode.be/nl/cijfers

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 18

I.4. SITUERING VAN HET MER

Nut en noodzaak van het MER Windontwikkeling is een complex proces. Zeker in een dichtbebouwd gebied als Vlaanderen waar de ruimte sowieso al schaars is, moet veel aandacht worden besteed aan een goede inplanting van windturbines. Windturbines worden bij voorkeur zoveel mogelijk aan infrastructuren gebundeld zoals haven- en industriegebieden, autosnelwegen, spoorwegen, dijken of kanalen. Daarbij wordt rekening gehouden met de mogelijke hinder voor de mens op vlak van geluid en slagschaduw. Om ook de natuur zoveel mogelijk te ontzien, komen windturbines op veilige afstand van beschermde natuur- en vogelgebieden. Ten slotte moet elke locatie voor windenergie energetisch optimaal worden ingevuld, zodat windturbines de beschikbare wind zo efficiënt mogelijk benutten (windsnelheid, open landschap, onderlinge afstand, hoogte etc.). Deze ruimtelijke, milieu- en hinderaspecten zijn het voorwerp van het milieueffectrapport (MER) waarbij de haalbaarheid van een nieuw windpark wordt onderzocht. Het MER is geen doel op zich, maar een hulpmiddel bij de latere besluitvorming over het project in die zin dat de conclusies van het MER moeten doorwerken in de formele vergunningsbeslissing. Het MER geeft daarom aan wat de mogelijke milieueffecten zijn en formuleert ook alternatieven, milderende of compenserende maatregelen om te komen tot een project dat de goedkeuring van de initiatiefnemer wegdraagt én tegelijk zo weinig mogelijk schadelijke gevolgen heeft voor mens en milieu.

Inhoud en afbakening van het MER Het MER zal, waar relevant, voor de aanlegfase en exploitatiefase de verschillende ingrepen van deze ontwikkeling op hun mogelijke milieueffecten beschrijven en beoordelen voor de disciplines Landschap, Biodiversiteit, Geluid, Bodem, Water, Mens en Klimaat. Per discipline wordt het studie- en projectgebied afgebakend, waarbij het studiegebied zowel het projectgebied als het gebied waarbinnen de milieueffecten zich kunnen voordoen omvat. De ruimtelijke (en inhoudelijke) afbakening wordt voor elke discipline duidelijk beschreven, gemotiveerd en waar mogelijk, voorgesteld op kaart. In het MER is de referentiesituatie de huidige situatie: de toestand van het milieu die als vergelijkingsbasis dient voor het beschrijven en beoordelen van de milieu-impact van het voorgenomen project. In dit geval de bestaande toestand van het milieu in het studiegebied als het windturbinepark niet wordt gerealiseerd. De geplande situatie volgt nadat er een definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden (de omgevingsvergunning) en het voorgenomen project kan worden gerealiseerd. In dit geval de aanleg en exploitatie van een windpark met 4 turbines aan het traject van de E17 t.h.v. Berlare in opdracht van Electrabel (op het moment van de uitvoering). Het MER zal de milieueffecten van deze geplande situatie vergelijken met de referentiesituatie. Voor elke discipline gebeurt hierbij een effectbeschrijving en -beoordeling wat leidt tot milderende maatregelen als een milieueffect als (aanzienlijk) negatief wordt beoordeeld. De geplande situatie wordt dan aangevuld met deze milderende maatregelen om het effect voor mens en/of milieu zoveel mogelijk te beperken. Wanneer het resterende effect na de milderende maatregelen nog steeds als sterk negatief wordt beoordeeld, is het project zoals voorgenomen in de geplande situatie wellicht niet vergunbaar. De conclusie van het MER geeft dit dan aan.

Andere windenergieprojecten en ontwikkelingen De omgeving van ca. 4km rond de E17 in Berlare wordt gekenmerkt door 21 gerealiseerde windturbines, 2 vergunde windturbines en 6 windturbines in aanvraag. De windturbines in aanvraag zijn allen van de initiatiefnemer, waaronder het windpark Berlare E17 (4 windturbines) en het windpark E17 (2 windturbines). Tijdens het opstellen van dit MER wordt de stand van zaken hiervan aan de hand van de meest recente en representatieve beschikbare gegevens opgevolgd. In Bijlage 1 ‘Overzicht windturbines’ wordt een overzicht gegeven van de reeds bestaande, de vergunde, de lopende en geplande windturbineprojecten, hun situering en kenmerken.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 19

Figuur II-2 Indicatie windturbineprojecten omgeving E17

Enkel de bestaande (reeds gerealiseerd & vergund) windturbines behoren tot de referentiesituatie. Wanneer het gaat om geplande windturbines in studie- of vergunningsfase, worden zij in rekening gebracht als ontwikkelingsscenario: toekomstige evoluties die onafhankelijk zijn van het voorgenomen project, maar er wel een invloed op kunnen hebben. Het MER zal aangeven voor welke disciplines deze ontwikkelingsscenario’s al dan niet relevant zijn. Hierbij gaat de aandacht uit naar cumulatieve effecten. Dit zijn milieueffecten die slechts gedeeltelijk het gevolg zijn van het bestudeerde project. Zij zijn ook het gevolg van andere projecten in de directe omgeving van het studiegebied, die één of meer milieueffecten gemeenschappelijk hebben met het bestudeerde project. Het cumulatieve effect is dan het gecombineerde effect van al deze ingrepen op een bepaalde milieucomponent. Bijvoorbeeld: het gecombineerde effect van geluidsoverlast door de geplande windturbines van Electrabel met de turbines van andere geplande windenergieprojecten samen kan meer belastend zijn voor de mens dan het effect van beide hinderaspecten afzonderlijk. Om in het MER de effecten van de geplande situatie t.o.v. de referentiesituatie niet te onderschatten, wordt bij de beschrijving van de geplande situatie daarom gewerkt met twee verschillende scenario’s: I Geplande situatie zonder ontwikkelingsscenario: het voorgenomen project Berlare E17 (4 WT’s) en de bestaande (reeds gerealiseerd & vergund) windturbines van diverse uitbaters (23 WT’s), t.o.v. de bestaande milieutoestand (referentiesituatie); II Geplande situatie met ontwikkelingsscenario: de cumulatieve effecten van het voorgenomen project Berlare E17 (4 WT’s) en de bestaande (reeds gerealiseerd & vergund) windturbines van diverse uitbaters (23 WT’s), samen met het project Laarne E17 in OVA, t.o.v. de bestaande milieutoestand (referentiesituatie).

I.5. VOORSTELLING VAN DE INITIATIEFNEMER EN DE PROJECTLEIDING

De ontwikkelaar van het windturbinepark, Electrabel NV, is de initiatiefnemer van dit MER. De projectleiding en redactie van dit MER werd toevertrouwd aan studiebureau M-tech.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 20

Tabel II-1: Gegevens initiatiefnemer en studiebureau

INITIATIEFNEMER STUDIEBUREAU (projectleiding)

Bedrijfsnaam Electrabel NV M-tech Ruimtelijke Ordening en MER Adres Simon Boulevardlaan 34 Buro & Design Center, 1000 Brussel Esplanade 1, bus 16 1020 Brussel Telefoon 02 / 510 72 19 02 / 734 02 65 KBO-nummer BE 0403.170.701 BE 0466.838.729 Contactpersoon Louise Vanisterdael (Business Developer) Michiel Boodts (Senior Consultant) Mobiel 0473/81.68.71 0485/94.55.15

E-mail [email protected] [email protected]

Electrabel NV is de grootste energieproducent en -leverancier in België. De onderneming behoort tot de belangrijkste werkgevers van het land en haar bijdrage tot de Belgische economie is aanzienlijk. Electrabel maakt deel uit van ENGIE Group, wereldspeler voor energie en expert in 3 vakgebieden: elektriciteit, aardgas en energiediensten. ENGIE integreert verantwoorde groei in de kern van zijn vakgebieden om de grote uitdagingen van de energietransitie naar een koolstofarme economie aan te gaan: toegang tot duurzame energie, klimaataanpassing en -mitigatie, bevoorradingszekerheid en een verantwoord gebruik van de natuurlijke rijkdommen. Electrabel is ook de grootste groene stroomproducent van het land met een totaal opgesteld vermogen hernieuwbare energie van 727 MW in mei 2020. Die groene stroomcapaciteit behelst 4 technologieën: III Biomassa: 285 MW IV Waterkracht (m.u.v. Coo): 22 MW V Zonne-energie: 37 MW VI Windenergie: 383 MW

Hernieuwbare bronnen, en windenergie in het bijzonder, nemen een prominente plaats in op de weg naar een duurzame en koolstofarme energievoorziening. Voor wat betreft windenergie uitte ENGIE Electrabel midden 2015 de ambitie om tegen eind 2020 zijn onshore windcapaciteit uit te bouwen tot 550 MW. In september 2019 stond de teller op 383 MW in gebruik (169 windturbines). Daarenboven zijn 21 windturbines (97 MW) in aanbouw en nog eens 16 windturbines (61 MW) vergund. Deze totale windcapaciteit zal goed zijn voor een jaarlijkse productie van 1 miljard kilowattuur of het verbruik van zo’n 330.000 Belgische gezinnen. Bovendien zal 484.000 ton minder CO2 worden uitgestoten. Vandaag staat in Vlaanderen ongeveer 1.300 MW geïnstalleerd vermogen aan onshore windenergie. Om de Vlaamse klimaat- en energiedoelstellingen van 2030 te halen, moeten er over tien jaar nog eens zoveel bijkomen: in 2030 moeten we aan een vermogen van 2.500 MW komen via windturbines op het land.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 21

Figuur II-3: Windturbineparken ENGIE Electrabel mei 2020

I.6. TEAM DESKUNDIGEN

Voor de opstelling van dit MER wordt beroep gedaan op een team van erkende MER-deskundigen waarbij minstens de voor het project aangewezen sleuteldisciplines vertegenwoordigd worden. Het team van de MER- deskundigen wordt geleid door een erkend MER-coördinator.

Tabel II-2: MER-coördinator en medewerkers

MER-coördinatie Projectleiding

Peter De Bruyne Michiel Boodts (Senior Consultant) (LNE/ERK/MERCO/2020/00002) Met medewerking van : Stef Vliegen (Consultant projectleider) Cédric Simons (Junior Consultant/jurist) M-tech Ruimtelijke Ordening en MER BV M-tech Ruimtelijke Ordening en MER BV

Buro & Design Center, Esplanade 1 bus 16 1020 Buro & Design Center, Esplanade 1 bus 16 1020 Brussel Brussel 0498 / 90 84 75 0485 / 94 55 15 [email protected] [email protected]

De MER-coördinator en het studiebureau staan in voor de algemene delen, de coördinatie van het MER en de uitwerking van de niet-sleuteldisciplines: Water (oppervlaktewater), Mens – ruimtegebruik (landbouw), mobiliteit en de Klimaatreflex. De disciplines Landschap, Biodiversiteit, Geluid, Bodem en Grondwater en Mens – gezondheid zijn sleuteldisciplines en worden behandeld door de hierna vermelde erkende deskundigen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 22

Tabel II-3: Team externe MER-deskundigen

Landschap Biodiversiteit Geluid

Patrick Maes (EDA-016) Annemie Pals (EDA-704) Sven Loridan (EDA-798) MAES PATRICK MIECO-EFFECT DBA-PLAN

Estafetteweg & Nicolas Welterstraat 4 Heidestraat 120 A 9000 Gent 3920 Diest 3590 Diepenbeek 0478 / 70 82 81 013 / 32 89 19 011 / 93 32 91 [email protected] [email protected] [email protected]

Bodem MENS - Gezondheid

Maarten Geypens (EDA-224) Geert Boogaerts (EDA-624) Consultancy en expertisebureau BOOGAERTS GEERT M. Geypens Guldensporenlaan 17 Naamsesteenweg 76, bus 102 3540 Herk-de-Stad 3052 Oud-Heverlee

013 / 55 22 24 0476 / 90 66 63 [email protected] [email protected]

I.7. M.E.R.-PLICHT EN -PROCEDURE

Toetsing aan de m.e.r.-plicht Projecten worden volgens artikel 4.3.1. e.v. van het DABM4, alvorens een vergunning kan worden verleend voor de vergunningsplichtige activiteit die het voorwerp uitmaakt van het project, aan milieueffectrapportage (m.e.r.) onderworpen. De categorieën van projecten waarvoor een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld en dus een m.e.r.-plicht geldt, staan opgesomd in het project-m.e.r.-besluit.5 Het voorgenomen project betreft de bouw en exploitatie van een windturbinepark door Electrabel aan het traject van de E17 op het grondgebied van de gemeente Berlare. Het beoogde project bestaat uit 4 windturbines en maakt, zoals hiervoor reeds toegelicht, deel uit van de cluster 23 bestaande en vergunde windturbines langs de E17. Deze activiteiten zijn onderworpen aan de m.e.r.-plicht volgens het project-m.e.r.-besluit, volgens de rubrieken: VII ”Bijlage II, Rubriek 3 Energiebedrijven, sub i) Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voor zover de activiteit betrekking heeft: - op 20 turbines of meer of, - op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied. VIII Bijlage III, Rubriek 10 Infrastructuurprojecten, sub j)

4 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, zoals herhaaldelijk gewijzigd (DABM). 5 Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, B.S. 17 februari 2005, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 23

Werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II” (aangezien bemaling mogelijk is).

Voor de projecten opgenomen in bijlage II van het project-m.e.r-besluit, kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de m.e.r-plicht indienen. Er wordt echter gekozen voor een volwaardig project-MER.

Verloop m.e.r.-procedure Voorliggend document is de aanmelding, de eerste formele procedurestap van de m.e.r.-procedure. Team Mer neemt een beslissing over de aanmelding 20 dagen (termijn van orde) na ontvangst ervan. Het ontwerp project-MER zal dan in een volgende stap uitgewerkt worden, conform de voorgestelde methodologie in de aanmelding en rekening houdend met het voortschrijdend inzicht m.b.t. het project, de milieueffecten en de relevante ontwikkelingsscenario’s (uitvoeringsfase). Het definitieve project-MER zal toegevoegd worden als onderdeel van de omgevingsvergunningsaanvraag bij Vlaamse Regering

I.8. VERDERE BESLUITVORMING

Omgevingsvergunning Na de m.e.r.-procedure, zal de initiatiefnemer de vergunningsfase opstarten waarin er definitieve besluitvorming over het project plaatsvindt met als resultaat het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning. Het nog niet goedgekeurde MER dient te worden gevoegd bij de vergunningsaanvraag, zodat de milieueffectbeoordeling mee doorweegt bij de autonome afweging van het project tijdens de vergunningsfase. Sinds 23 februari 2017 zijn de vroegere stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Via de omgevingsvergunning krijgt men dus toelating tot zowel de bouw als exploitatie van een inrichting. Hiervoor moet slechts één dossier worden ingediend en één procedure worden doorlopen. In de meeste gevallen is het bouwen onlosmakelijk verbonden met het exploiteren. Dit zijn de zgn. ‘gemengde projecten’. Het grote nut van de omgevingsvergunning komt bijgevolg vooral tot uiting bij projecten die beide, individueel vergunningsplichtig gestelde handelingen, in zich dragen. Voor grootschalige windturbines is dit altijd het geval. De indiening van een omgevingsvergunningsaanvraag gebeurt volledig digitaal via het omgevingsloket.

Vergunningsplicht De bouw van windturbines is als stedenbouwkundige handeling op zich te allen tijde vergunningsplichtig volgens artikel 4.2.1., 1°, a) van de VCRO6 dat betrekking heeft op ”het optrekken of plaatsen van een constructie”. De Vlaamse Regering heeft bepaald dat “het bouwen of wijzigen van andere technische installaties, zoals […] installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie”, voor zover het geen gebouwen betreft, vrijgesteld is van de verplichte medewerking van een architect.7 De basis van een windturbine wordt niet beschouwd als een gebouw, maar als een mast. Een mast is volgens het besluit te beschouwen als een technische installatie, zodat de medewerking van een architect niet vereist is. Los van de bouw is ook de exploitatie van windturbines als hinderlijke inrichting vergunningsplichtig vanwege hun indeling in rubriek 20.1.6 van de VLAREM II-indelingslijst8 die betrekking heeft op: “Inrichtingen voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie 1° met een elektrisch vermogen van: a) 300 kW tot en met 500 kW (klasse 3: meldingsplichtig) b) Meer dan 500 kW tot en met 1.500 kW (klasse 2: vergunningsplichtig)

6 Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, B.S. 20 augustus 2009, zoals herhaaldelijk gewijzigd (VCRO). 7 Artikel 3, 13° van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2003 tot bepaling van de [… (geschr. BVR 29 mei 2009, art. 1] handelingen die vrijgesteld zijn van de medewerking van de architect, B.S. 16 juli 2003, zoals herhaaldelijk gewijzigd. 8 Bijlage 1 ‘Indelingslijst’ bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, B.S. 31 juli 1996, zoals herhaaldelijk gewijzigd (VLAREM II).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 24

c) Meer dan 1.500 kW (klasse 1: vergunningsplichtig) 2° als de activiteit betrekking heeft op: a) 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder bescherm gebied (klasse 1: vergunningsplichtig) b) 20 windturbines of meer (klasse 1: vergunningsplichtig)”.

Het beoogde project voorziet de inplanting van 4 windturbines met elk een vermogen van maximaal 5 MW. De exploitatie hiervan is bijgevolg vergunningsplichtig op basis van het totale elektrische vermogen dat zo’n 20 MW bedraagt (meer dan 1.500 kW)). Volledigheidshalve wordt gewezen op rubriek 12.2.2 die betrekking heeft op “Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van [...] 2° meer dan 1.000 kVA (klasse 2: vergunningsplichtig)”, aangezien elke windturbine wordt uitgerust met een transformator die de opgewekte elektriciteit op het distributienet zet.

Vergunningverlenende overheid Artikel 15, §1 OVD9 bepaalt welke overheid bevoegd is om te beslissen over een bepaalde vergunningsaanvraag. Overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 13 februari 2015 tot aanwijzing van de Vlaamse en provinciale projecten ter uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, is de deputatie van de provincie bevoegd voor “aanvragen met betrekking tot installaties voor het opwekken van elektriciteit door windenergie tot en met vier windturbines per aanvraag, met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW, buiten de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan” (bijlage 2 ‘De provinciale lijst’, 6°). Hieruit volgt dat de vergunningsaanvraag wordt ingediend bij de deputatie van de provincie Oost-Vlaanderen die bevoegd is om ervan kennis te nemen en erover te beslissen. De uiteindelijke timing hangt af van de keuze door de initiatiefnemer om ofwel één omgevingsvergunning voor alle windturbines van het project aan te vragen, dan wel gefaseerd te werk gaan waarbij telkens een cluster van een aantal windturbines binnen het totaalproject zal worden aangevraagd. De gemiddelde termijn tussen de studiefase van een project en de ingebruikname van een windpark is 3 à 4 jaar.

9 Decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, B.S. 23 oktober 2014, zoals herhaaldelijk gewijzigd (OVD).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 25

II. RUIMTELIJKE SITUERING

II.1. LIGGING VAN HET PROJECTGEBIED

Het projectgebied situeert zich op het grondgebied van de gemeente Berlare. De geplande windturbines worden voorzien ten zuiden van de E17, tussen het TOTAL tankstation in Kalken (langs de E17) en het industrieterrein van Lokeren. De 4 windturbines bevinden zich op het grondgebied van de gemeente Berlare. De initiatiefnemer wenst de 4 windturbines in een lijnopstelling in te planten over een afstand van ca. 1.850 m in een tweede lijn achter een reeds bestaande lijnopstelling van windturbines langs de E17. Momenteel zijn in de zone van ca. 4km rond het voorgenomen project langs de E17 al 23 windturbines vergund, waarvan er 21 zijn gebouwd. Deze staan aan weerszijden van de autosnelweg E17. Acht van de windturbines staan ten westen van de geplande windturbines, zeven staan ten oosten en acht ten noorden.

Figuur II-1: Uittreksel topografische kaart.

Beervelde Lokeren

Zele

Laarne Berlare

KADASTRALE GEGEVENS – Oost-Vlaanderen, Berlare 3, LAMBERT COÖRDINATEN:

Tabel II-1: Kadastrale gegevens WT Afdeling Sectie Perceelnummer

1 0132/00B000 D 2 0440/00_000 Overmele 3 0089/00_000 A 4 0252/00_000

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 26

II.2. AFBAKENING VAN HET PROJECTGEBIED

Het projectgebied volgt het traject van de E17 ter hoogte van Berlare, vanaf de grens met in het oosten tot aan de grens met Laarne in het westen (ongeveer 10 km). Voor de afbakening van het projectgebied wordt rekening gehouden met de plaats die nodig is voor de ruimte en de exploitatie van de windturbines, inclusief de ruimte die nodig is om het noodzakelijke elektriciteitskabelnetwerk aan te leggen. De kaarten 1_1 en 1_2 tonen een overzicht en close-up van het gebied waar het project gesitueerd is ten opzichte van de gemeentegrenzen. Kaart 13 toont de afbakening van het projectgebied (zie ook onderstaande figuur) Hieruit blijkt dat het projectgebied volledig gelegen is op het grondgebied van de gemeente Berlare waarop de 4 windturbines staan ingeplant. De effecten van de windturbines zijn ruimer waar te nemen tot in de omliggende gemeenten.

Figuur II-2: Afbakening projectgebied en de directe omgeving

II.3. BESCHRIJVING VAN DE OMGEVING

II.3.1. Algemene ligging

SITUERING OP MACRONIVEAU – Berlare is een gemeente in de Belgische provincie Oost-Vlaanderen. De gemeente bestaat naast Berlare zelf nog uit de deelgemeenten Overmere en Uitbergen. Tussen Overmere en Berlare ligt, gespreid over de drie deelgemeenten, het gehucht Donk. Het is gelegen aan een brede bocht in de Zeeschelde.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 27

De gemeente telt ruim 14.500 inwoners. De buurgemeentes van Berlare zijn Lochristi, Lokeren, Zele, , , en Laarne.

Figuur II-2 Situering windturbines op macroniveau

SITUERING OP MESONIVEAU – De windturbines situeren zich tussen de kernen van Overmere, Zele, Lokeren, Beervelde en Laarne en sluit het dichtste aan bij de E17. De windturbines zijn allen gelegen op het grondgebied van Berlare. De initiatiefnemer wenst de 4 windturbines in een lijnopstelling in te planten over een afstand van ca. 1.850 m in een tweede lijn achter een reeds bestaande lijnopstelling van windturbines langs de E17. De directe omgeving van het projectgebied wordt gekenmerkt door het polderlandschap ‘Polder tussen Schelde en Durme’ met akkers bestemd voor landbouw. Hier en daar treft men geïsoleerde bebouwing aan die voornamelijk in functie van de landbouwexploitatiezetels staat met bijhorende bedrijfswoning. Slechts in enkele gevallen gaat het om geïsoleerde woningen zonder bedrijfsvoering.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 28

Figuur II-3 Situering windturbines op mesoniveau

SITUERING OP MICRONIVEAU – Zie voor een verdere situering op microniveau hoofdstuk II.1.

II.3.2. Relevante gebiedselementen

GEBIEDEN MET WOONFUNCTIE OF KWETSBARE LOCATIES – Binnen een straal van 4 km rond het projectgebied van liggen 7 gebieden met woonfunctie: 1) Lokeren op ca. 3 km ten noordoosten; 2) Overmere op ca. 2,2 km ten zuiden; 3) Kalken op 3,9 km ten zuidwesten; 4) Donk op 3,2 km ten zuiden; 5) Oudebos op ca. 3,5 km ten noordwesten; 6) Lammeken op ca. 3,6 km ten noorden 7) Hillare op ca. 3,3 km ten noorden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 29

Figuur II-4 Woonkernen in de omgeving

Kaart 6 in bijlagen toont overigens de afstanden tot bewoning (woongebied en woongebied met landelijk karakater) rondom de windturbines. Onder gebieden met kwetsbare locaties worden de terreinen bedoeld waarop scholen, ziekenhuizen, rusthuizen en verzorgingstehuizen gevestigd zijn. Binnen een straal van 4 km liggen een aantal kwetsbare locaties, namelijk: 1) Vrije basisschool Sint Denijs op ca. 3,2 km ten zuidwesten; 2) Gemeentelijke basisschool De windwijzer op ca. 3,2 km ten zuidwesten; 3) GO! Basisschool de 2 Meersen op ca. 3,9 km ten zuidwesten; 4) Centrum voor basiseducatie Waas & Dender op 2,3 km ten zuiden; 5) Kunstacademie Wetteren op ca. 2,2 km ten zuiden; 6) Vrije basisschool Sint-Jozef op ca 2,1 km ten zuiden; 7) Vrije basisschool De Kleurenboog op ca. 3,1 km ten zuiden; 8) Vrije basisschool de Vlinderboom op ca. 3,9 km ten zuidoosten; 9) Vrije basisschool Heikant en Gemeentelijke Academie voor Beeldende Kunst op ca. 1,8 km ten oosten; 10) Gemeentelijke basisschool Spoele en kunstacademie Ter Beuken op ca. 3,1 km ten noordoosten; 11) VLOT!, vrije lagere school Onze-lieve-vrouwcollege, buitengewoon secundair onderwijs De Karwij en vrije kleuterschool Duizendvoet op ca. 3,7 – 3,9 km ten noorden; 12) Vrije basisschool Heiende op ca. 1,9 km ten noorden; 13) Vrije basisschool Oudebos op ca. 3,7 km ten noordwesten; 14) Groep assistentiewoningen Lindenhof op ca. 3,8 km ten oosten; 15) Woonzorgcentrum De Meander op ca. 3,9 km ten oosten; 16) Dagverzorgingscentrum Het Getij ca. 3,9 km ten oosten;

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 30

17) Groep assistentiewoningen Boerenkrijghof op ca. 2,2 km ten zuiden; 18) Woonzorgcentrum Ter Meeren op ca. 2,2 km ten zuiden; 19) Dagverzorgingscentrum De Dagvlinder op ca. 3,2 km ten zuidwesten; 20) Woonzorgcentrum Hof ten Kouter op ca. 3,2 km ten zuidwesten.

Figuur II-5 Onderwijslandschap (links) & zorgatlas (rechts) (bron: geopunt)

BEDRIJVIGHEID – Binnen een straal van 4 km zijn de volgende bedrijven, bedrijventerreinen, zonevreemde bedrijven en Seveso-inrichtingen gelegen: 1) Het bedrijventerrein E17/4 Lokeren op ca. 750 m ten noordoosten (nog uit te rusten, momenteel in landbouwgebruik); 2) Het bedrijventerrein E17/3 Everslaar op ca. 2 km ten noordoosten; 3) Het Seveso-bedrijf Entaco op ca. 3,2 km ten noordoosten, in het bedrijventerrein E17/3 Everslaar; 4) Zonevreemd bedrijf Trans Meco op ca. 3,5 km ten noordoosten; 5) Het bedrijventerrein E17/2 Bokslaar op ca. 3,6 km ten noordoosten; 6) 7 bedrijventerreinen langs de Gentse Steenweg op ca. 1,7 – 3,3 km ten oosten en ten zuiden; 7) 3 bedrijventerreinen in en rond de kern van Evermere op ca. 2,1 -2,3 km ten zuiden; 8) 5 bedrijventerreinen langs de Dendermondse Steenweg en ten noorden van de woonkern Kalken op ca. 2,3 – 3,5 km ten zuidwesten; 9) Het bedrijf Vervaet NV op ca. 2,8 km ten zuidwesten; 10) Zonevreemd bedrijf De Clercq-Rogiers op ca. 2,3 km ten zuidwesten; 11) De bedrijventerreinen APA 36/36 en APA 32/36, gelegen langs de E17 bij de aftrit Beervelde op ca. 3,8 – 3,9 km ten westen; 12) Het bedrijventerrein APA 27/36 op ca. 3,9 km ten westen; 13) Het bedrijventerrein APA 25/36 op ca. 2,1 km ten westen; 14) Het zonevreemde bedrijf KJ Keukens Cailliet op ca. 2,6 km ten noordwesten; 15) 2 bedrijventerreinen in de kern van Oudebos op ca. 3,5 – 3,9 km ten noordenwesten; 16) Het zonevreemde bedrijf Van Bastelaere Roger op ca. 2,4 km ten noorden; 17) Het zonevreemde bedrijf De Cock Guy bvba op ca. 3,7 km ten noorden; 18) Het zonevreemde bedrijf Carrosserie Dirk De Ruyck op ca. 3 km ten noorden.

Figuur II-6 Bedrijventerreinen (paars) in de omgeving incl. Seveso (oranje) (bron: geopunt)

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 31

LANDBOUW – Zoals waar te nemen op onderstaande figuur is het landbouwgebruik op de percelen in de omgeving van het projectgebied voornamelijk gefocust op mais en grasland en in tweede orde op aardappelen en granen, zaden en peulvruchten. Op het perceel van WT1 worden granen, zaden en peulvruchten geteeld, op het perceel van WT2 wordt mais geteeld en de percelen van WT3 en WT4 zijn bestemd als grasland.

Figuur II-7 Landbouwpercelen in de omgeving (bron: geopunt - Landbouwgebruikspercelen LV, 2018)

De vier windturbines zijn allen gelegen in herbevestigd agrarisch gebied onder de naam ’Landbouwgebied van Laarne, Overmeire, Zele, ’.

OPPERVLAKTEWATEREN – In de omgeving van het projectgebied bevinden zich geen bevaarbare waterlopen, wel een heel aantal onbevaarbare waterlopen, zoals weergegeven in onderstaande figuur. Zie ook kaart 9 in bijlagen voor een overzicht op ruimere schaal.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 32

Figuur II-8 Waterlopen in de omgeving (bron: geopunt - VHA-waterloop volgens categorie)

Verder bevinden zich het Donkmeer op ca. 2 km ten zuiden en het meer Nieuw Donk op ca. 3,5 km ten zuiden van het projectgebied. Tussen WT3 en WT4 is een plas gelegen, eveneens als 2,3 km ten oosten op het bedrijventerrein E17/3 Everslaar en 3,9 km ten westen dat gebruikt wordt voor windsurfing.

NATUURGEBIEDEN – Binnen een straal van 4 km rond het projectgebied bevinden zich een aantal natuurgebieden: die een bijzondere bescherming10 genieten:

Tabel II-2: Overzicht beschermde natuurgebieden binnen een straal van 4 km rond het projectgebied VEN- en Erkend SBZ- Afstand tot project Natuurgebied SBZ-Vogel IVON- natuur Habitat gebied (km) gebied reservaat

3km oosten Relicten in Durme- en & / / / E-129 Scheldeland 3,3 km noordwesten

Reservaatzone Donkmeer / / / E-104 2,7 km zuiden

Kalkense meren / / / E-093 3,3 km zuiden

Vallei van de Boven Zeeschelde van Kalkense 2 km – 3,2 km / / 122 / meersen tot Sint- zuiden Onolfspolder

10 Dit zijn de zgn. Speciale Beschermingszones (SBZ) volgens de Habitatrichtlijn (SBZ-H) en Vogelrichtlijn (SBZ-V), de gebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON) en erkende en Vlaamse natuurreservaten.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 33

VEN- en Erkend SBZ- Afstand tot project Natuurgebied SBZ-Vogel IVON- natuur Habitat gebied (km) gebied reservaat Schelde- en 2 km – 3,2 km Durmevstuarium van de / BE2300006 / / zuiden Nederlandse grens tot Gent Durme en de middenloop 2 km – 3,2 km BE2301235 / / / van de Schelde zuiden

Er zijn binnen een straal van 4 km geen Ramsargebieden, geen Vlaamse natuurreservaten en natura 2000- gebieden geleden.

Figuur II-9 Beschermde natuurgebieden in de omgeving (bron: geopunt)

Belang per discipline Het belang van deze gebieden wordt per discipline nagegaan door een concrete afbakening van het studiegebied. Zo zal bv. de afstand van de windturbines tot de woongebieden uitmaken of er mogelijke geluidshinder kan optreden (disciplines Geluid en Mens). Natuurgebieden kunnen belangrijke voortplantings-, rust- en foerageergebieden voor vogels zijn (discipline Biodiversiteit), en er gelden ook restricties vanwege de luchtvaart. Om de ligging van het projectgebied te illustreren ten opzichte van bovenstaande gebieden worden in bijlage volgende kaarten toegevoegd: Kaart 6 Afstanden tot bewoning Kaart 7 Biologische waarderingskaart Kaart 8 Bodem Kaart 9 Water Kaart 10 Beschermde natuur

Ruimtelijke ordening en MER BV 1

2 AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 34

Kaart 11 Landschap bouwkundig erfgoed en archeologie Kaart 12 Mens

II.4. RANDVOORWAARDEN LUCHTVAART

Algemeen Windturbines zijn constructies die mogelijks het luchtverkeer kunnen hinderen. Vanuit veiligheidsoverwegingen moet daarom rekening worden gehouden met hun potentiële impact op technische installaties die cruciaal zijn voor de luchtverkeersleiding, zoals vliegprocedures, radars, navigatie- en communicatiesystemen, CTR-zones etc. Hieruit volgen beperkingen en randvoorwaarden voor windturbines, opgelegd door zowel Skeyes als Defensie, nabij de luchtvaartterreinen onder hun beheer. De Vlaamse Regering heeft het wegwerken van de ruimtelijke beperkingen vanwege de luchtvaart altijd als een quick-win naar voren geschoven in de beleidsinitiatieven rond sneller en meer windturbines.11 Concreet werden Werkgroepen opgericht met als doel meer inplantingslocaties vrij te maken door de strenge restrictieperimeters te versoepelen. Als gevolg hiervan maakte Defensie recent bekend om op korte termijn extra windturbines toe te laten.12

Luchtvaartadvieskaart De luchtvaartadvieskaart bepaalt wanneer het Directoraat-Generaal Luchtvaart (DGLV) van de FOD Mobiliteit en Vervoer, om advies moet worden gevraagd bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een constructie die invloed kan hebben op de luchtvaart omwille van haar hoogte. Dit is het geval wanneer de constructie de op de kaart aangegeven hoogte overschrijdt. De windturbines liggen volgens de luchtvaartadvieskaart in de groene zone. Voor constructies vanaf 25 m moet het DGLV om advies worden gevraagd. De grote rode zone ten westen van de windturbines heeft betrekking op de luchthaven van Oostende.

Wind Turbine Consultation Map (Skeyes) De Wind Turbine Consultation Map (2017) werd door luchtverkeersleider Skeyes opgemaakt en geeft op sterk vereenvoudigde wijze de criteria weer voor de inplanting van windturbines in zones rond de luchtvaartterreinen. De rode zones zijn de “no-go zones”. Hier zijn geen windturbines toegelaten omdat de impact op de door Skeyes gebruikte installaties en/of procedures te groot is. In de oranje zones is er steeds impact, zodat een gedetailleerd onderzoek nodig is (intern of extern). De lichtblauwe zones zijn de “Clear zones”. Een adviesaanvraag via het DGLV blijft verplicht en onder bepaalde voorwaarden (o.a. afhankelijk van de hoogte, clustering, geografische kenmerken, …) is er geen gedetailleerd onderzoek nodig, maar verricht Skeyes een eenvoudige interne studie.13 De windturbines zijn gelegen in een lichtblauwe zone.

General Chart for Obstacle Evaluation (Defensie) De General Chart For Obstacle Evaluation (2013) duidt de zones aan waarbinnen beperkingen aan windturbines worden opgelegd omwille van de interferentie met het militaire vliegverkeer. Defensie heeft inmiddels bekend gemaakt dat ze nieuwe kaarten aan het opstellen is teneinde meer plaats voor windturbineprojecten te voorzien. Het projectgebied bevindt zich in een zone waar geen beperkingen worden opgelegd.

11 Conceptnota’s ‘Fast Lane Windenergie’ (2015) en ‘Windkracht 2020’ (2016). 12 VWEA 28 mei 2019, “VWEA verwelkomt het initiatief van Defensie om in bepaalde zones grotere windturbines toe te laten”, zie ode.be. 13 Deze kaart met de gedetailleerde legende is beschikbaar op: www.skeyes.be/nl/diensten/urbanisme/faq-wind-turbine-consultation-map. Let wel, deze kaart is opgesteld voor windturbines met een tiphoogte van max. 200 m. Bij grotere turbines, alsook voor windparken vanaf 20 windturbines, of vanaf 10 windturbines afhankelijk van de geografische locatie, is steeds een ad-hoc assessment nodig.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 35

Figuur II-10 Projectgebied op de Luchtvaartadvieskaart 2020 (bron: geopunt), de Wind Turbine Consultation Map (bron: skeyes) en de General Chart for Obstacle Evaluation

WT’s

WT’s

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 36

III. BELEIDSMATIGE EN JURIDISCHE SITUERING

III.1. HERNIEUWBARE ENERGIEBELEID

Energieplan 2020 doelstellingen wind In uitvoering van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen heeft Vlaanderen aan zichzelf de doelstelling opgelegd van een totale productie aan hernieuwbare energie tegen 2020 t.b.v. 25.734 GWh.14 Deze energie, afkomstig uit hernieuwbare bronnen, wordt onderverdeeld in drie categorieën volgens gebruik: de productie van groene stroom (11.564 GWh, met 2.094 GWh aan onshore windenergie), groene warmte (9.170 GWh) en hernieuwbare energie in transport of de zgn. ‘biobrandstoffen’ voor motor- en drijfkracht (5.000 GWh).15 Om de vooropgestelde groene stroomproductie te behalen, worden er indicatieve subdoelstellingen vastgelegd per hernieuwbare energiebron. Vlaanderen wil hierbij meer inzetten op zon en wind en minder op groene stroom uit biomassa. Deze vorm van hernieuwbare energie heeft hogere ondersteuning nodig en is niet altijd duurzaam. Deze subdoelstellingen werden op 8 juli 2016 door de Vlaamse Regering met het ‘Energieplan 2020’ geëvalueerd en geactualiseerd.16 Concreet bedragen deze 2020-subdoelstellingen17:

Hieruit blijkt dat Vlaanderen aan zichzelf een lagere doelstelling oplegt voor de totale hernieuwbare energieproductie dan initieel was voorzien (25.074 i.p.v. 27.734 GWh).

14 Art. 71.10, §2 van het Energiedecreet bepaalt dat de Vlaamse Regering voor elk jaar een bruto binnenlandse groenestroomproductie vooropstelt en indicatieve subdoelstellingen per hernieuwbare energiebron vastlegt die erop gericht zijn de vooropgestelde bruto binnenlandse groenestroomproductie te bereiken., BS 7 juli 2007. 15 Cijfers zoals vastgelegd door de Vlaamse Regering op 31 januari 2014. Zie F. VAN DEN BOSSCHE, Nota aan de Vlaamse regering “Vastleggen van de jaarlijkse bruto binnenlandse stroomproductie”, 31 januari 2014. 16 Nota aan de Vlaamse Regering (B. TOMMELEIN) “Conceptnota over het Energieplan – Voorstel van nieuwe subdoelstellingen hernieuwbare energie 2020 voor stakeholderoverleg”, 8 juli 2016. Na stakeholderoverleg zou dan de definitieve beslissing worden genomen, maar een definitieve goedkeuring door de Vlaamse Regering kwam er uiteindelijk niet. Het zijn echter deze subdoelstelling die gebruikt zijn als vertrekpunt voor het ‘Ontwerp Vlaams Energieplan 2021-2030’ dat in uitvoering van de Europese klimaat- en energiedoelstellingen 2030 een prognose maakt van een totale hernieuwbare energieproductie in Vlaanderen t.b.v. 27.700 GWh in 2030. De vooropgestelde groei zit vooral in de ontwikkeling van groene warmte en zon- en windenergie. 17 Cijfers van scenario 2 dat omwille van de onzekerheden rond biomassa, meer inzet groene warmte en zon-en windenergie. Dit scenario hield rekening met het mogelijk wegvallen van de biomassacentrale in Langerloo en dat is een klein jaar later ook zo gebleken (faillissement).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 37

Het aandeel groene stroom is wel gestegen en specifiek voor energie uit wind gaat het om een verhoging naar 2.913 GWh. Naar opgesteld vermogen vertaalt zich dat in ongeveer 700 MW of 280 windturbines van 2,5 MW die er in 2020 bijgekomen hadden moeten zijn. Deze hadden groene stroom kunnen voorzien voor ca. 446.00 gezinnen.

Vlaams energie- en klimaatplan 2021-2030 Vlaanderen heeft de doelstelling opgelegd gekregen om tegen 2030 de broeikasgassen in de niet-ETS sectoren te reduceren met 35% ten opzichte van 2005. Aangezien prognoses uitwijzen dat de huidige inspanningen onvoldoende zijn, wenst de Vlaamse regering dit tekort af te bouwen door middel van diverse maatregelen. Met betrekking tot energie wordt het engagement aangegaan om 28.512 GWh hernieuwbare energie te produceren in 2030. De volgende doelstellingen worden als belangrijkst naar voor geschoven: • Het vermogen aan windenergie wordt opgetrokken van 1,4 naar 2,5 GW, • Het vermogen aan zonne-energie wordt opgetrokken van 3,6 naar 6,7 GW, • Het minimum aandeel energie in gebouwen wordt verhoogd, • De calls groene warmte, restwarmte en duurzame warmtenetten worden versterkt. Waar in het Ontwerpplan enkel rekening gehouden werd met het geraamde potentieel op nieuwe locaties, is in het definitieve energie- en klimaatplan ook het potentieel van repowering in kaart gebracht, i.e. vervangen van oudere generatie windturbines door nieuwe, efficiëntere windturbines. Dit heeft geleid tot het optrekken van de groei van windenergie van 50 naar 100 MW per jaar. Concreet bedragen de 2030-doelstellingen:

Productie 2030 (GWh)

Groene warmteproductie

Zon 287 Warmtepompen 1.455

Geothermie 594

Biomassa huishoudens 1.950 Biomassa andere 5.401

Groene stroomproductie

Zon 6.244 Wind (onshore) 4.944

Waterkracht 9

Biomassa 490 Biogas 1.044

Er zal een Windplan 2025 met een doorkijk naar 2030 uitgewerkt worden.

Burgemeestersconvenant Steden stoten wereldwijd bijna twee derde van alle broeikasgassen uit. Ze kunnen dus het verschil maken in de strijd tegen de klimaatverandering. Naar aanleiding van de CO2-reductiedoelstellingen in het Europees energie- en klimaatpakket 2013-2020 lanceerde Europa daarom het Burgemeestersconvenant, om de lokale ambities op vlak van energie en klimaat kracht bij te zetten. De deelnemende gemeenten zeggen vrijwillig toe om de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op hun grondgebied te verhogen tegen 2020 en meer bepaald om 20% minder CO2 uit te stoten,

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 38

20% minder energie te verbruiken en 20% van het totale energieverbruik uit hernieuwbare bronnen te halen. Het bereik gaat veel verder dan louter een intentieverklaring. Alle gemeenten zijn verplicht een ‘nulmeting’ te doen, waarbij een inventaris wordt gemaakt van de CO2-uitstoot op hun grondgebied. Daarnaast moeten ze ook een doordacht actieplan opmaken dat aantoont dat het doel tegen 2020 effectief kan worden bereikt, en moet tweejaarlijks worden gerapporteerd om de opvolging van het project te verzekeren. Op 28 augustus 2019 ondertekende Berlare het burgemeestersconvenant. Het geplande windturbinepark met 4 turbines beschikt over een totaal vermogen van max. 20 MW dat gedurende 20 jaar lang decentraal groene stroom kan opwekken voor ca. 17.200 gezinnen, terwijl het permanente ruimtebeslag bij exploitatie (incl. werkplatform, toegangswegen en stroomcabine) in totaal ca. 3.800 m² bedraagt. Het geplande windturbinepark zal hoe dan ook een substantiële impact hebben op de engagementen die Berlare zal aangaan in kader van het Burgemeestersconvenant. Hiertegenover staat dat windturbines in vergelijking met PV-panelen meer hinderlijk zijn voor mens en omgeving. Op basis van de milieudisciplines in het MER wordt daarom onderzocht in welke mate de effecten van het windturbinepark bij aanleg, maar vooral bij exploitatie, significante effecten teweeg zullen brengen. Na filtering hiervan is duidelijk in welke mate het voorgenomen project haalbaar is en kan het rendement worden bepaald.

III.2. PLANOLOGISCHE SITUERING

III.2.1. Situering

De geplande windturbines situeren zich volgens het gewestplan ‘Dendermonde’ (KB 7 november 1978) in de bestemming agrarisch gebied.

In deze gebieden gelden de volgende stedenbouwkundige voorschriften (KB van 28/12/1972 betreffende de inrichting en de toepassing van de ontwerp-gewestplannen en de gewestplannen, verder het Inrichtingsbesluit):

“ART. 11.4.1. De agrarische gebieden zijn bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarische gebieden enkel bevatten de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen, de woning van de exploitanten, benevens verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven. Gebouwen bestemd voor niet aan de grond gebonden agrarische bedrijven met industrieel karakter of voor intensieve veeteelt, mogen slechts opgericht worden op ten minste 300 m van een woongebied of op ten minste 100 m van een woonuitbreidingsgebied, tenzij het een woongebied met landelijk karakter betreft. De afstand van 300 en 100 m geldt evenwel niet in geval van uitbreiding van bestaande bedrijven. De overschakeling naar bosgebied is toegestaan overeenkomstig de bepalingen van artikel 35 van het Veldwetboek, betreffende de afbakening van de landbouw- en bosgebieden.”

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 39

Figuur III-3: Uittreksel uit het gewestplan.

III.2.2. Aftoetsing stedenbouwkundige voorschriften

Ingevolge de afwijkingsmogelijkheid voorzien in artikel 4.4.9. van de Vlaamse Codex voor Ruimtelijke Ordening is dit agrarisch gebied compatibel met windenergie activiteiten. Artikel 4.4.9. van de Vlaamse Codex voor Ruimtelijke Ordening, ingevoerd bij Decreet van 27 maart 2009 tot aanpassing en aanvulling van het ruimtelijke plannings-, vergunningen- en handhavingsbeleid, speelt een belangrijke rol bij de inplanting van windturbines in agrarisch gebied. Dit artikel luidt als volgt: “4.4.9. §1. Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor windturbines en windturbineparken, alsook voor andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie in een gebied dat sorteert onder de voorschriften van een gewestplan van een stedenbouwkundige vergunning of een verkavelingsvergunning in een gebied dat sorteert onder de voorschriften van een plan van aanleg, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, indien het aangevraagde kan worden vergund op grond van de voor de vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bepaalde standaardtypebepalingen, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008. Het eerste lid laat geen afwijkingen toe op de voorschriften van het plan van aanleg die betrekking hebben op de inrichting en het beheer van het gebied. 2. Voor de toepassing van §1, eerste lid, geldt dat een bestemmingsvoorschrift van een plan van aanleg alleszins vergelijkbaar is met een categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding, indien deze concordantie vermeld wordt in de tabel, opgenomen in artikel 7.4.13, eerste lid, of in de concordantielijst, bepaald krachtens voornoemd artikel 7.4.13, tweede lid.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 40

De Vlaamse Regering kan die concordanties verfijnen en bepalen voor welke bestemmingsvoorschriften van de gewestplannen geen vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bestaat. De Vlaamse Regering kan overige concordanties vaststellen.” In dit artikel wordt voorzien in de mogelijkheid om werken of handelingen die zich strikt genomen niet laten inpassen in de voorschriften van het geldende plan van aanleg toch te vergunnen als deze overeenkomstig de op 11 april 2008 vastgestelde RUP-typevoorschriften voor een vergelijkbaar RUP-gebied vergunbaar zouden zijn, techniek van de zogenaamde ‘clichering’. De bedoeling van deze techniek is om op flexibele wijze te kunnen inspelen op nieuwe maatschappelijke evoluties (zoals bij uitstek de inplanting van windturbines in agrarisch gebied) waarvoor het strakke keurslijf van de bestaande plannen van aanleg geen toereikende oplossing biedt. Dit betekent dat windturbines gelegen in agrarisch gebied kunnen worden vergund zonder opmaak van een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, voor zover de windturbines door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen. In de Memorie van Toelichting bij de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening wordt immers uitdrukkelijk gesteld dat via de techniek van clichering de vergunning van windturbines in agrarisch gebied niet langer afhankelijk wordt gemaakt van de vaststelling van een bijzonder RUP (Memorie van Toelichting – Stuk 2011 (2008-2009) – Nr. 1). Dit geldt ook voor windturbines gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied, zoals in casu. Dit is ook uitdrukkelijk aangegeven in de parlementaire voorbereidingen van het wijzigingsdecreet (zie verslag Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed (stuk 2011 nr.6 (p. 53)) en de verantwoording opgenomen bij het aangenomen amendement nr. 66 (stuk 2011 nr. 3 (p.32))).18 Conform de rechtspraak van de Raad van State en de Raad voor vergunningsbetwistingen moet de vergunningverlenende overheid dan wel ook steeds een toets op de schoonheidswaarde van het gebied uitvoeren.19 Hier aan de orde is de gebiedscategorie landbouw bedoeld in artikel 1, 4° van het typevoorschriftenbesluit van 11 april 2008 (B.S. 1 augustus 2008). In de bijlage bij dit besluit wordt in de typevoorschriften voor deze gebiedscategorie het volgende gesteld: “(…) Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: - (…) - het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten dienen in een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd.” Zoals verder nog omstandig zal worden toegelicht, brengen windturbines door hun beperkte impact op het terrein de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang. Voorts worden de mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbating(smogelijkheden) en landschappelijke kwaliteiten in het project-MER op gedetailleerde wijze beschreven en geëvalueerd. De ervaring leert dat windturbines geen negatieve effecten hebben op gewassen of dieren. In onderliggende case wordt bijgevolg terecht toepassing gemaakt van artikel 4.4.9 VCRO. Er is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden voor de clichering.

18 Dit blijkt tevens uit rechtspraak van de Raad van State, waarbij bevestigd wordt dat de mogelijkheid van vergunningverlening op grond van de zogenaamde clichering zelfs toegepast kan worden in de landschappelijk waardevolle agrarische gebieden (RvS 10 oktober 2013, nr. 225.044, Valckenier, RvS 10 oktober 2013, nr. 225.045, gemeente ). Ook werd met de inwerkingtreding van de Codextrein d.d. 30/12/2017 (B.S. 20/12/2017) een nieuw artikel 5.7.1 ingevoegd in de Codex Ruimtelijke Ordening m.b.t. Gewestplanvoorschriften die de inplanting in Landschappelijk Waardevol Agrarisch gebied toelaten. 19 O.a. RvS, nr. 231.520, 11 juni 2015, Van der Meulen; RvS, nr. 237161, 26 januari 2017 (Stad Wervik, Gemeente Zonnebeke, Bertin Boudry, e.a. / Vlaamse Gewest); RvVB nr. A/1516/1179, 7 juni 2016, Stad Aarschot; RvVB nr. A/1516/1221, 14 juni 2016, Van den Abeele; RvVB nr. A/1617/1074, 1 augustus 2017, Van der Meulen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 41

III.3. RUIMTELIJKE EN JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN

De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn de uitgangspunten voor de selectie van alternatieven, het bepalen van de referentiesituatie en de ontwikkelingsscenario’s, maar ook (en vooral) voor het beoordelen van de milieueffecten. Er wordt getoetst aan de wetgeving (juridische randvoorwaarden) en aan beleidsinitiatieven: • Juridische randvoorwaarden kunnen criteria leveren die van belang zijn voor de effectbeoordeling; • Ongeacht het gegeven dat het bij de beleidsinitiatieven gaat om niet-juridische afdwingbare visies, geven ze toch aan hoe de bestaande wetgeving in de toekomst kan evolueren. Zij kunnen ook deel uitmaken van het beoordelingskader van bepaalde effectgroepen. Het is belangrijk om vooraf de van toepassing zijnde juridische en beleidsmatige randvoorwaarden te kennen (het kader waarbinnen zal worden gewerkt. Het beschrijven van de juridische randvoorwaarden is ook van belang voor het bepalen van wettelijke verplichtingen als het voorgenomen project zal worden uitgevoerd. Er wordt eerst getoetst aan het ruimtelijke ordeningsrecht. Deze randvoorwaarden zijn algemeen relevant en kwamen reeds aan bod in de voorgaande hoofstukken. Vervolgens wordt getoetst aan de randvoorwaarden die van belang zijn voor de milieudisciplines. Hierbij wordt het onderscheid gemaakt tussen milieuhygiënerecht (het recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te voorkomen en te beperken op vlak van bodem, water en geluid) en milieubeschermingsrecht (het recht dat het behoud en het herstel van positieve elementen uit natuur en landschap beoogt). De laatste twee categorieën randvoorwaarden zijn specifiek voor een windturbineproject en omvatten de aspecten klimaat en energie enerzijds en veiligheid anderzijds. Elke randvoorwaarde wordt algemeen inhoudelijk toegelicht en volgens de relevantie voor dit project besproken. De methodologie in de milieudisciplines is gebaseerd op de relevante randvoorwaarden. Het overzicht in de tabel op de volgende pagina’s is bedoeld opdat ze in de disciplines zelf niet meer uitgebreid herhaald moeten worden. De relevantie voor dit MER wordt aangetoond als volgt: (A)lgemeen relevant, (L)andschap, (B)iodiversiteit, (G)eluid, (B)odem, (W)ater (zowel oppervlaktewater als grondwater), (M)ens en (K)limaat.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 42

Tabel III-1: Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het studiegebied. Wetgeving/Beleidsdocument Toelichting Relevant Bespreking A. RUIMTELIJKE ORDENING

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en bevat de A Zowel het RSV als het BRV bevatten principes over de (RSV) (2011) krachtlijnen van het beleid inzake de ruimtelijke ordening op lange termijn: manier waarop installaties voor decentrale Beleidsplan Ruimte Vlaanderen het verder ontwikkelen van de steden, zodat dit aangename plekken om te hernieuwbare energieproductie, zoals windturbines, (BRV) (2018) wonen worden, en wat nog rest aan groen en open ruimte in stand houden. het best in onze ruimte worden ingepast, zonder Het BRV ontwikkelt deze visie verder en bevat een gewenst toekomstbeeld, concrete locaties of zoekzones aan te duiden. en de strategische doelstellingen om dit te realiseren. Zo wordt bepaald dat er vanaf 2040 enkel nog gebouwd mag worden in de al ingenomen ruimte. Het BRV zal op termijn het RSV vervangen eenmaal de nodige beleidskaders zijn goedgekeurd om dit gewenst ruimtelijke beleid te realiseren. Ruimtelijk Structuurplan Oost- Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de Provincie Oost- A Ruimtelijke visie in Oost-Vlaanderen, niet dwingend Vlaanderen Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de bij de beoordeling van een toekomst. omgevingsvergunningsaanvraag Ruimtelijk Structuurplan Berlare Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Berlare en A Ruimtelijke visie op het grondgebied van Berlare, niet legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid van de toekomst. dwingend bij de beoordeling van een omgevingsvergunningsaanvraag. Bestemmingsplannen: Met het gewestplan werd in de jaren ’70 voor de gronden in Vlaanderen A Het projectgebied ligt volgens het gewestplan (bijna) perceelsgewijs een exacte bestemming vastgelegd. De voorschriften Dendermonde en het in agrarisch gebied. Er zijn geen APA’s, BPA’s of RUP’s van kracht binnen het Gewestplan ‘Dendermonde’ ervan konden gewijzigd of verfijnd worden door een APA of BPA. Algemeen plan van aanleg (APA) projectgebied. Tot 2000 werden de gewestplannen geregeld bijgewerkt. Sindsdien wordt Bijzonder plan van aanleg (BPA) gebruik gemaakt van RUP’s om gronden te bestemmen. Deze voeren het Ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) beleid van de structuurplannen uit en leggen de bestemmings- en bouwvoorschriften vast voor een bepaald grondgebied op gemeentelijk, provinciaal of Vlaams niveau. De voorschriften van het gewestplan (of APA/BPA) blijven gelden zolang ze niet door een RUP vervangen worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 43

Gecodificeerde decreten Vlaamse Bevat de aan ruimtelijke ordening gerelateerde wetgeving en bepaalt de A De bouw van een windturbine(park) – evenals de Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) regelgeving voor het bouwen van constructies, met in het bijzonder de aanleg van alle randinfrastructuur – is een (15/05/2009) stedenbouwkundige vergunningplicht. stedenbouwkundige handeling die onder de vergunningsplicht valt. Art. 4.4.9 VCRO stelt dat windturbines in niet- geëigende bestemmingsgebieden kunnen worden gebouwd, zoals o.a. agrarisch gebied. Omgevingsvergunningsdecreet Bevat de procedureregeling inzake de omgevingsvergunning, De invoering A Een omgevingsvergunning moet aangevraagd worden (OVD) (25/04/2014) en van de omgevingsvergunning maakt een einde aan de opdeling tussen voor zowel de bouw (stedenbouwkundige handeling) uitvoeringsbesluit ruimtelijke ordening en milieu. Door de samenvoeging van de milieu- en als de exploitatie (ingedeelde hinderlijke inrichting) stedenbouwkundige vergunning worden zowel de milieutechnische als van de windturbines. ruimtelijke aspecten van een vergunningsaanvraag in één behandeld. Dit kan voor alle turbines tegelijk ofwel gefaseerd De inhoudelijke bepalingen i.v.m. de vergunningsplicht zijn terug te vinden in voor delen van het windturbinepark. de VCRO, het DABM (Titel V) en het VLAREM. Omzendbrief RO/2014/02 Schept een kader voor de optimale inplanting van grootschalige windturbines A Het project beantwoord aan dit wettelijk kader. Afwegingskader en a.h.v. een gecoördineerde aanpak die stoelt op elementen vanuit sectorale Onder de projectverantwoording wordt het project randvoorwaarden voor de oprichting afwegingen enerzijds en anderzijds randvoorwaarden vertrekkend van de getoetst aan de twee fundamentele principes van de van windturbines ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven uit het RSV, onder meer rekening omzendbrief: het bundelingsprincipe en de houdend met de invalshoeken natuur, landbouw, woon- en leefmilieu, energetische maximalisatie vanuit het oogpunt van economie, geluid, landschap, veiligheid, recreatie, energierentabiliteit en een duurzaam ruimtegebruik. best beschikbare technologie, luchtvaart, radarsystemen en andere golvenverstoring, … Het kader is opgesteld met het oog op het minimaliseren van deze effecten op de verschillende sectoren, alsmede aan het bieden van voldoende ontwikkelingskansen voor windenergie op land. Planningsprocessen voor landbouw, In uitvoering van het RSV stelde de Vlaamse overheid in 2005 een ruimtelijk A Het projectgebied overlapt met alle windturbines natuur en bos: regio Kust, Polders en visie op voor landbouw, natuur en bos voor o.m. de regio Kust, Polders en Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG). Westhoek Westhoek. Deze visie geeft aan welke gebieden behouden kunnen blijven De omzendbrief bepaalt dat bij de beoordeling van Omzendbrief RO/2010/01 voor landbouw en waar ruimte kan zijn voor natuurontwikkeling en vergunningsaanvragen voor niet-agrarische functies betreffende het ruimtelijk beleid bosuitbreiding. Vervolgens werd de gewestplanbestemming voor heel wat binnen HAG bijzondere aandacht moet gaan naar de binnen de agrarische gebieden agrarische gebieden herbevestigd (HAG). De landbouw heeft de zekerheid functionele inpasbaarheid van het project t.o.v. de waarvoor de bestaande plannen van dat de agrarische bestemming er in principe behouden blijft en niet zomaar landbouwfunctie. door latere RUP’s gewijzigd kan worden. De omzendbrief legt het ruimtelijk aanleg en ruimtelijke uitvoeringsplannen herbevestigd zijn beleid vast in HAG voor de plannende en vergunningverlenende overheid.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 44

Gewestelijke stedenbouwkundige Beschrijft de voorwaarden inzake de behandeling van niet-verontreinigd W Het hemelwater kan op natuurlijke wijze in de bodem verordening hemelwaterputten, hemelwater dat afkomstig is van verharde oppervlakten. Elk op te richten infiltreren en gelet op het soort activiteit is er geen infiltratievoorzieningen, gebouw, constructie op aan te leggen verharding groter dan 40 m2 moet aan risico op verontreiniging. Bijgevolg is het aanleggen buffervoorzieningen en gescheiden de normen voldoen. De plaatsing van een infiltratievoorziening is dan van een infiltratievoorziening niet verplicht. 2 lozing van afvalwater en hemelwater verplicht als het goed (perceel) groter is dan 250 m . Voor extra buffercapaciteit bij piekbuien worden (5/07/2013) sowieso infiltratiegrachten voorzien.

B. MILIEUHYGIËNERECHT

Decreet Algemene Bepalingen Bevat de aan milieu gerelateerde wetgeving en bepaalt de regels die gelden A De exploitatie van een windturbinepark is een Milieubeleid (DABM) (5/04/1995) bij het exploiteren van inrichtingen of activiteiten die hinderlijk voor het G activiteit die onder de m.e.r.-plicht valt en ook milieu kunnen zijn, met in het bijzonder de milieuvergunningsplicht en het vergunningsplichtig is omdat windturbines staan MER/VR-decreet (18/12/2002) M verwerkt in Titel IV DABM en toepassingsgebied en procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.). ingedeeld als een hinderlijke inrichting. uitvoeringsbesluiten Het Project-m.e.r.-besluit (10/12/2004) vermeldt de projecten die aan de Aan de exploitatie van windturbines zijn specifieke Vlaams reglement milieuvergunning m.e.r.-plicht zijn onderworpen. Het Aanmeldingsbesluit (17/02/2017) bevat voorwaarden verbonden om de hinder op vlak van (VLAREM) (1/06/1995) de nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten voorafgaand geluid, slagschaduw en veiligheid te beperken. In de en tijdens de omgevingsvergunningsprocedure (aanmelding, voorlopige disciplines Geluid en Mens zal het project aan deze Het decreet van 17 juli 2020 bepaalt goedkeuring project-MER en adviesverlening). sectorale voorwaarden worden getoetst. dat Afdeling 5.20.6 van VLAREM II met de sectorale milieuvoorwaarden VLAREM bevat de indelingslijst van hinderlijke inrichtingen en bepaalt de De geldigverklaring geldt vanaf de inwerkingtreding, voor windturbines geldig blijft vanaf sectorale voorwaarden waaraan deze moeten voldoen t.a.v. het milieu 31 maart 2012, tot het ogenblik dat er nieuwe de datum van inwerkingtreding. tijdens de exploitatie ervan. De Vlaamse Regering keurde op 15 juli 2011 de sectorale windturbinenormen worden vastgesteld die sectorale voorwaarden voor windturbines goed. aan een voorafgaande milieueffectrapportage Op 25 juni 2020 besliste het Europees Hof van Justitie dat de sectorale worden onderworpen, voor een maximumtermijn van milieuvoorwaarden voor windturbines uit VLAREM II onwettig zijn. De drie jaar. sectorale milieuvoorwaarden uit VLAREM II, zijn ‘plannen of programma’s’ in de zin van de plan-mer-richtlijn. Dat betekent dat zij nooit hadden mogen afgekondigd worden zonder milieu-effectbeoordeling. De voorgestelde decretale regularisatieregeling houdt in wezen in dat, in afwachting van het doorlopen van de plan-MER-procedure, de sectorale windturbinenormen in afdeling 5.20.6 van titel II van het VLAREM en de omzendbrief van 2006 vanaf hun inwerkingtreding geldig worden verklaard. Verdrag van Espoo (25/02/1991) Beoogt in wezen belangrijke nadelige grensoverschrijdende milieueffecten te / Het projectgebied is ver gelegen van landsgrenzen. voorkomen, te beperken en te beheersen. Het is geïmplementeerd in het Grensoverschrijdende effecten zijn niet te DABM. Indien een project nadelige effecten kan hebben op het milieu van verwachten. een naburige lidstaat, moet er tijdens de milieueffectrapportage informatie uitgewisseld worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 45

Materialendecreet (14/12/2011) Legt de administratieve en milieutechnische verplichtingen vast voor het / Dit decreet is niet relevant voor de activiteiten van Vlaams reglement beter sluiten van de materialenkringlopen. Electrabel: Het project betreft geen productie noch materiaalkringlopen en afvalstoffen verwerking van afvalstoffen. (VLAREMA) (17/02/2012) Bodemdecreet (27/10/2006) De regelgeving inzake bodembescherming, bodemverontreiniging en B De bestaande gronden zijn landbouwgrond. Er zijn Vlaams reglement bodemsanering bodemsanering met als doel op een milieuhygiënische verantwoorde manier geen VLAREBO-plichtige activiteiten geweest op deze en bodembescherming (VLAREBO) met de bodem om te gaan. Nieuwe verontreiniging voorkomen (preventief) gronden. De geplande activiteit is niet VLAREBO- (14/12/2007) en historische verontreiniging saneren (curatief) zijn de uitgangspunten. plichtig. Voor grondverzet van meer dan 250 m³, ook van niet- verdachte gronden, moet een technisch verslag en bodembeheerrapport worden opgemaakt, zelfs indien de uitgegraven grond wordt toegepast binnen dezelfde kadastrale werkzone of op de eigendom van de eigenaars van de uitgegraven grond. Grondwaterdecreet (24/01/1984) Heeft als doel de bescherming van het grondwater, het behoud van de B Het projectgebied ligt niet in een beschermingszone B.Vl.Reg houdende reglementering grondwaterreserves en bepaalt de objectieve aansprakelijkheid van wie een W rond grondwaterwingebied (zie ook deel bodem). van de handelingen binnen daling van de grondwaterlaag veroorzaakt. Binnen een straal van 5 km bevindt zich het waterwingebieden en Ter preventie van het drinkwater is het winnen van grondwater aan strikte waterwingebieden of beschermingszones Berlare- beschermingszones (27/03/1985) voorwaarden onderworpen. Zele. De verziltingsproblematiek van het grondwater in de polderstreek is een aandachtspunt bij de retournering van verzilt bemalingswater. Dit komt aan bod in de discipline Bodem en grondwater. Bij de voorziening van infiltratiebekkens zal rekening worden gehouden met eventuele impact op grondwater.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 46

Waterwetboek: gecodificeerde Legt de doelstellingen en beginselen vast van het integraal waterbeheer: W Het projectgebied is een waterrijk gebied met vooral decreten betreffende het integraal ontwikkeling, beheer en herstel van het watersysteem zodat het voldoet aan onbevaarbare waterlopen en niet-geklasseerde waterbeleid (15/06/2018) de doelstellingen van de verschillende gebruiks- en natuurfuncties voor de baangrachten. De lozing van verzilt bemalingswater is Besl.Vl.Reg tot vaststelling van de huidige generatie, zonder daarbij de multifunctionaliteit voor de komende een aandachtspunt en komt aan bod in de discipline nadere regels voor toepassing van de generaties in het gedrang te brengen. Oppervlaktewater. watertoets (20/07/2006) Het biedt een aantal instrumenten om dit te realiseren, zoals o.a. de De ‘watertoets’ moet nagaan of het project een watertoets. Het bepaalt hoe de watersystemen worden ingedeeld en vertaalt schadelijk effect heeft op het watersysteem. In de dit door naar in een organisatiestructuur. discipline Oppervlaktewater worden alle elementen Ook de regels inzake waterzuivering en drinkwatervoorziening uit de Wet aangereikt t.b.v. de opmaak van de watertoets. Oppervlaktewateren en het Drinkwaterdecreet zijn hierin opgenomen. Wet onbevaarbare waterlopen Regelt o.a. de buitengewone werken van verbeteringen en wijzigingen die W Er moeten mogelijks grachten worden ingebuisd voor (28/12/1967) pas plaats kunnen vinden na machtiging. aanleg van de randinfrastructuur. Wet betreffende de polders In het poldergebied staat het polderbestuur in voor het beheer van de (3/06/1957) onbevaarbare waterlopen van 2de of 3de categorie en de grachten. Besl.Vl.Reg evaluatie en beheersing Blootstelling aan omgevingslawaai vermijden, voorkomen of verminderen. G De windturbines veroorzaken omgevingslawaai. van omgevingslawaai (22/07/2005) Hiertoe dienen geluidsbelastingskaarten voor drukke wegen, spoorwegen, luchthavens en grote agglomeraties te worden opgemaakt om het publiek voor te lichten en aansluitend moeten ook actieplannen worden opgesteld. Stiltegebieden Unieke gebieden waar de nood tot bescherming voortvloeit uit stilte en rust. G Op ca. 3,3 km ten zuiden van de winturbines ligt het Er is geen totale afwezigheid van geluid, maar wel een aangenaam geheel stiltegebied Kalkense Meersen. van geluiden aanwezig in een landelijke omgeving waar natuurlijke geluiden overheersen, afkomstig van fauna en flora. Er bestaat nog geen concrete wetgeving. Gemeenten en provincies kunnen wel een actief stiltebeleid voeren met het kwaliteitslabel van Stiltegebied. KB geluidsvermogen materieel voor Beperkt de toegelaten geluidsemissie van werktuigen in de open lucht. G Naargelang het vermogen moeten de werfmachines gebruik buitenshuis (6/03/2002) het toelaatbaar geluidsvermogenniveau respecteren.

C. MILIEUBESCHERMINGSRECHT

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 47

Onroerenderfgoeddecreet Het decreet bevat een overkoepelende regelgeving met als doel het behoud L In het studiegebied van de discipline Landschap ligt (12/07/2013) en uitvoeringsbesluit en beheer van de waarden van onze landschappen, stads-en dorpsgezichten, veel vastgesteld bouwkundig erfgoed met veel oude Inventaris Onroerend erfgoed bouwkundig erfgoed, monumenten en archeologie te verzekeren. hoevegebouwen. EU-conventie van Malta (1992) De inventaris geeft een overzicht van het waardevol erfgoed in Vlaanderen, zowel archeologisch, bouwkundig en landschappelijk. Het inventariseren van

het onroerend erfgoed is een eerste stap in het naar waarde schatten en beheren ervan. Wanneer een onroerend goed is opgenomen in de inventaris, dan gelden er enkele juridische gevolgen. Is het erfgoed ook beschermd dan gelden er meer juridische gevolgen om het behoud te garanderen. De vier vormen van bescherming zijn: monument, cultuurhistorisch landschap, stads- of dorpsgezicht en een archeologische site. De Conventie van Malta beoogt het erfgoed in de bodem te beschermen met als uitgangspunt dat de verstoorder betaalt als behoud in situ onmogelijk is. Het is geïmplementeerd in het Onroerenderfgoeddecreet. Landschapsatlas (2001) Inventariseert de relicten van de traditionele landschappen in Vlaanderen. Er L Lijnrelicten komen niet voor in het studiegebied van worden drie types onderscheiden: punt-, lijn- en vlakobjecten. Puntrelicten de discipline Landschap. bestaan meestal uit monumenten of gebouwen met een hoge architecturale In het studiegebied komen enkele puntrelicten, waarde. Historische wegen, verdedigingslinies of waterwegen zijn ankerplaatsen en relictzones voor (waaronder voorbeelden van lijnrelicten. De vlakobjecten worden verder onderverdeeld cultuurhistorische landschappen en in relictzones en ankerplaatsen. Relictzones zijn gebieden die structuren of landschapsgehelen). complexen uit traditionele landschappen bevatten (nederzettings- of Enkel de relictzones opgenomen in de vastgestelde perceelstructuren). Ankerplaatsen zijn de meest waardevolle inventaris landschapsatlasrelicten zijn onderworpen landschappelijke plaatsen die bestaan uit complexen van gevarieerde aan de rechtsgevolgen van het erfgoedelementen die een geheel of ensemble vormen. Ze zijn uitzonderlijk Onroerenderfgoeddecreet. inzake gaafheid of representativiteit of nemen een ruimtelijke plaats in die belangrijk is voor de zorg of het herstel van de landschappelijke omgeving. Met de wijziging van het Onroerenderfgoeddecreet worden ankerplaatsen en relictzones niet meer aangeduid zoals vroeger, maar opgenomen in de vastgestelde inventaris van landschapsatlasrelicten teneinde een juridisch beschermd statuut te verwerven. Dit wil echter niet zeggen dat de vroegere ankerplaatsen en relictzones niet langer waardevol zijn, maar bescherming ontbreekt zolang ze niet zijn opgenomen in de vastgestelde inventaris.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 48

Besl.Vl.Reg. definitieve vaststelling Historisch permanente graslanden zijn beschermd door de natuurwetgeving, B Tussen de windturbines is een oppervlakte van 2180 van de kaarten van de historisch zij het door een verbod, zij het door een vergunningsplicht voor het wijzigen L m² historisch permanent grasland (HPG) aangeduid. permanente graslanden in de van deze graslanden. (De windturbines zijn hier niet op ingeplant.) Verder landbouwstreek de Polders en de Binnen de landbouwstreek de polders is er ecologisch kwetsbaar blijvend is er HPG gelegen op ca. 2,6 km ten oosten en 1,8 km bijhorende beschermingsbepalingen grasland (EKBG) aangeduid en beschermd vanuit de landbouwwetgeving ten zuiden van de windturbines. Deze zijn niet (27/11/2015) voor zowel het mechanische wijzigen als het wijzigen van het reliëf. aangeduid als EKBG. Natuurdecreet (10/01/1997) en Vormt de basis voor het Vlaams natuurbeleid met als doel de bescherming, B De natuurtoets is de concrete toepassing van het uitvoeringsbesluiten de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk L integratiebeginsel dat milieuoverwegingen centraal milieu. Uitgangspunt is het ‘stand-still beginsel’ dat stelt dat de kwaliteit en stelt bij de vergunningverlening. Geplande werken of kwantiteit van de natuur niet mag achteruitgaan. Om schade aan de natuur activiteiten mogen geen vermijdbare schade aan de te vermijden, formuleert het decreet een aantal maatregelen: natuur veroorzaken. De natuurtoets gaat na of er • Horizontale maatregelen (overal en altijd van toepassing) zoals de schade zal zijn en bekijkt welke maatregelen kunnen zorgplicht en het integratiebeginsel; worden opgelegd deze te voorkomen, te beperken of • Gebiedsgerichte maatregelen en beschermingsbepalingen voor te herstellen. natuurreservaten, gebieden van het VEN en SBZ’s; De discipline Biodiversiteit doet uitspraak over de • Aanvullend hierop een soortgerichte bescherming. natuurtoets. Buiten deze gebieden geldt een specifieke regeling voor vegetatiewijzigingen en wijziging van kleine landschapselementen (KLE). Hoofdstuk IV “Voorwaarden voor het Activiteiten die in bepaalde zones de natuur kunnen schaden of veranderen B De discipline Landschap inventariseert de KLE’s t.h.v. wijzigen van vegetaties of kleine door het wijzigen van vegetaties of kleine landschapselementen (KLE) zijn L de windturbinelocaties. landschapselementen” Besl.Vl.Reg. ofwel verboden, ofwel onderworpen aan de vergunningsplicht. Het kan gaan nadere regels ter uitvoering van het om bomen, bosjes of struiken buiten bosverband, maar ook vennen, heiden, Natuurdecreet (23/07/1998) houtkanten, holle wegen, waterlopen, sloten etc. Natuurbeheerplannen Het natuurdecreet voorziet in de mogelijkheid om natuurbeheerplannen op / Het studiegebied van de discipline Biodiversiteit valt te stellen. Het is een contract tussen de overheid en de beheerder waarbij niet samen met een gebied dat het voorwerp is van vergoedingen worden verleend in ruil voor bepaalde engagementen m.b.t. een natuurbeheerplan. het behoud van de aanwezige natuurwaarde in een bepaald gebied of het verhogen van de natuurkwaliteit door voor een bepaalde oppervlakte binnen het gebied natuurstreefbeelden realiseren (looptijd van 24 jaar).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 49

Decreet van 21 oktober 1997 Gebieden waar de biodiversiteit, de natuur of het landschap door nationale, B Rondom het projectgebied zijn verschillende betreffende het natuurbehoud en Europese of internationale wetgeving wordt beschermd als garantie tegen natuurgebieden met een bijzondere bescherming het natuurlijk milieu (B.S. ondoordachte veranderingen in landgebruik of andere menselijke activiteiten gelegen, die deel uitmaken van het studiegebied van 10/01/1998) die de natuurwaarde of ecosystemen zouden kunnen aantasten. de discipline Biodiversiteit. Er is geen verscherpte Beschermde natuurgebieden: VEN is de kern van de natuurlijke structuur en bestaat uit grote eenheden natuurtoets of passende beoordeling nodig omdat het projectgebied niet gelegen is in of nabij VEN- Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en natuur of eenheden natuur in ontwikkeling. De functie natuur primeert er. gebied of SBZ. Integraal Verwervings- en Het IVON bestaat uit natuurverwervings- en natuurverbindingsgebieden. De Ondersteunend Netwerk (IVON) natuur kan hier duurzaam in stand gehouden worden zonder dat dit zware Het wijzigen van de vegetatie of het geheel of gevolgen heeft voor andere functies zoals landbouw, bosbouw of recreatie. gedeeltelijk wijzigen van kleine landschapselementen Vlaamse en erkende natuur- en of de vegetatie ervan, voor zover de Vlaamse regering bosreservaten Een natuurreservaat wordt specifiek beheerd om de natuurwaarden in stand te houden en/of verder te ontwikkelen (d.m.v. natuurbeheerplan). Hier zijn die wijzigingen niet verbiedt, is afhankelijk aan het Speciale beschermingszones (SBZ) of heel wat verboden van kracht opdat de mens de rust er niet kan verstoren. verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het Natura 2000-gebieden als gevolg van wijzigen van de vegetatie. de Vogelrichtlijn (30/11/2009) en de SBZ’s zijn afgebakend om bijkomende kansen te geven aan habitats of Habitatrichtlijn (21/05/1992) soorten die van levensbelang zijn voor de Europese biodiversiteit. Elke lidstaat duidt de gebieden aan die het belangrijkst zijn voor het behoud van Ramsargebieden als gevolg van de de onder de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn vallende habitats en soorten. Conventie van Ramsar (1971) Het geheel van deze SBZ’s vormt het Europese NATURA-2000-netwerk.

Ramsargebieden zijn internationaal erkende waterrijke gebieden die beschermd worden vanwege van de belangrijke aanwezigheid van watervogels, biodiversiteit en vispopulaties.

Bosdecreet (13/06/1990) en Bevat de algemene regels omtrent bossen met als doel een verstandig en / In het studiegebied van de discipline Biodiversiteit en uitvoeringsbesluiten duurzaam gebruik en beheer van de Vlaamse bossen. De basisprincipes zijn tussen de windturbines is bos gelegen, maar voor het bosbehoud (verbod op ontbossen, compensatieplicht), bosuitbreiding en project moet geen bos worden gekapt, waardoor het multifunctioneel bosgebruik. bosdecreet niet relevant is. Soortenbesluit (13/08/2009) Zet in op zowel het beschermen en begunstigen van gewenste soorten, als B De discipline Biodiversiteit gaat na of het project leidt Bern-conventie (1979) op de bestrijding en verdelging van niet gewenste soorten. Het doel is herstel tot een verstoring die negatieve gevolgen heeft voor van een populatie/soort/ecosysteem, het duurzame gebruik van een soort en de instandhouding van een soort, met aandacht voor Bonn-conventie (1979) en de het vermijden van schade/overlast veroorzaakt door een aanwezige soort. vleermuizen en vogels. overeenkomst inzake de bescherming van vleermuizen die De Bern-conventie is gericht op het behoud van (met name bedreigde) wilde eruit is voortgevloeid (1991) dier- en plantensoorten. De Bonn-conventie heeft als doel de bescherming van (met name bedreigde) trekken wilde diersoorten. Deze verdragen zijn omgezet in de Vogel- en Habitatrichtlijn en het Soortenbesluit.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 50

Vlaamse risicoatlas vogels en Windturbines kunnen in bepaalde situaties een gevaar vormen voor B De discipline Biodiversiteit toetst het studiegebied vleermuizen – windturbines (2015) vliegende fauna (o.a. aanvaringen, verlies leefgebied, …). De locatiekeuze is aan de risicoatlas om de aandachtsgebieden voor nog steeds de belangrijkste methode om de impact te beperken. Belangrijke vogels en vleermuizen af te bakenen. Vervolgens broed-, pleister-, rust- en doortrekgebieden van vogels en vleermuizen wordt dit afgetoetst aan de bestaande telgegevens en kunnen best zoveel mogelijk gemeden worden. De risicoatlassen geven aan de eigen terreinwaarnemingen. waar en waarom bepaalde gebieden een potentieel risico vormen voor vogels of vleermuizen bij het plaatsen van windturbines. Zij geven enkel een eerste signaal en vormen daarmee het startpunt in de detailanalyse van het project.

D. KLIMAAT EN ENERGIE

Energiedecreet (8/05/2009) en Vormt de basis voor het Vlaams energiebeleid. Het bepaalt dat de Vlaamse K Het project draagt bij aan de subdoelstellingen inzake uitvoeringsbesluit Regering voor elk jaar een bruto binnenlandse groene stroomproductie windenergie. vooropstelt en indicatieve subdoelstellingen per hernieuwbare energiebron vastlegt die erop gericht zijn de vooropgestelde groene stroomproductie te bereiken. Conceptnota’s: Beleidsinitiatieven van de toenmalige ministers bevoegd voor energie met A Het project kadert binnen de daadwerkelijke uitrol Fast Lane voor windenergie (2015) verschillende maatregelen om de drempels voor windenergieprojecten te van deze beleidsinitiatieven. Windkracht 2020 (2016) verlagen teneinde de hernieuwbare energiedoelstellingen inzake wind te bereiken zoals destijds vastgelegd in het Energieplan 2020.

Protocol van Kyoto bij het VN- Gedurende de jaren ‘90 werden politici wereldwijd zich steeds meer bewust K Stroomproductie uit hernieuwbare, koolstofarme klimaatverdrag (1997) van de ernstige gevolgen van de klimaatverandering voor mens en milieu en energiebronnen zoals wind draagt bij aan de reductie dat de uitstoot van broeikasgassen zoals CO2 hier een grote rol in speelt. van de uitstoot van broeikasgassen en bijgevolg ook De 55 deelnemende geïndustrialiseerde landen verbonden zich ertoe om hun het behalen van de Kyoto-inspanningen. uitstoot te doen dalen t.o.v. het referentiejaar 1990 voor de periode 2008- 2012, maar het Protocol werd verlengd tot 2020. België verdeelde de Kyoto- inspanningen tussen de gewesten en de federale overheid door het sluiten van een samenwerkingsakkoord omtrent de lastenverdeling (14/11/2002).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 51

Klimaatakkoord van Parijs (2015) De klimaatconferentie in Parijs mondde uit tot een nieuw internationaal K Stroomproductie uit hernieuwbare, koolstofarme Klimaatverdrag met bindende doelstellingen voor de 195 deelnemende energiebronnen zoals wind draagt bij aan de reductie partijen. Hierin werd vastgelegd om de opwarming van de aarde tot 2°C te van de uitstoot van broeikasgassen en bijgevolg ook beperken t.o.v. het pre-industriële tijdperk en te streven naar 1,5°C. Van de het behalen van doelstelling van het Klimaatakkoord. deelnemers wordt verwacht dat ze klimaatplannen opstellen voor de periode vanaf 2020 met terdege ambities voor het terugdringen van de CO2-uitstoot. De EU is zelf toegetreden tot het klimaatverdrag, zodat de doelstellingen van Parijs voor de EU-lidstaten uniform worden opgelegd via het Europees recht. Europese Klimaat-Energiepakket Legt een bindende reductiedoelstelling van minstens 40% op voor de uitstoot K Elke lidstaat krijgt een bindende reductiedoelstelling 2030 en de Routekaart 2050 op EU-grondgebied en een inzet van 32% hernieuwbare energie tegen 2030. opgelegd. Voor België bedraagt deze 35%. Het project De routekaart bevat de langetermijnstrategie waarmee Europa de uitstoot draagt bij aan het behalen hiervan. van broeikasgassen met 80 tot 95% wil beperken in 2050 (t.o.v. 1990). Verordening (EU) 2018/1999 inzake Wil zorgen voor een gecoördineerde en coherente tenuitvoerlegging van de K België was verplicht om ten laatste op 31/12/2019 de governance van de energie-unie vijf dimensies van de strategie van de energie-unie, waar decarbonisatie er een geïntegreerd Nationaal Energie- en Klimaatplan een van is. In ruimere zin moet de verordening ervoor zorgen dat de energie- in te dienen voor de periode 2021-2030. unie haar doelstellingen bereikt, m.n. de streefcijfers van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 en van het Klimaatakkoord van Parijs. Er geldt een bewakings- en rapportagesysteem voor de uitstoot van broeikasgassen. Burgemeestersconvenant Europees initiatief om de energie- en klimaatambities bottom-up kracht bij te K Berlare neemt deel, maar heeft nog geen actieplan zetten via de lokale besturen. Gemeenten kunnen vrijwillig toetreden en ingediend. engageren zich om de Europese 20/20/20-doelstellingen van 2020 te halen. Gewestelijk milieubeleidsplan – Het milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van het milieubeleid voor de K Algemeen geldend in Vlaanderen. MINA 4 voor 2011-2015 komende jaren. De doelstellingen hebben meestal betrekking op de gewenste milieu- en natuurkwaliteit of de uitstoot van vervuilende stoffen. Nationaal Energie- en Klimaatplan Het NEKP geeft aan hoe ons land zal bijdragen aan de door Europa opgelegde K In de Klimaatreflex wordt getoetst hoe het project 2021-2030 (NEKP) energie- en klimaatdoelstellingen 2030. Deze worden verdeeld tussen de bijdraagt aan de vooropgestelde doelstellingen inzake Vlaams Energie- en Klimaatplan federale staat en de gewesten (zgn. “intrabelgische burden sharing”). windenergie zoals vastgelegd in het VEKP. 2021-2030 (VEKP) De inspanningen van het Vlaams Gewest zitten vervat in het VEKP.

E. VEILIGHEID

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 52

Instrumentarium Windturbines Aan windturbines is een risico voor de mens in de omgeving verbonden M Bij de vergunningsaanvraag is een studie vereist, (1/10/2019) ingeval van faling, zoals bv. bladbreuk (d.i. externe mensrisico). waarin de veiligheidsaspecten worden verduidelijkt. Het Instrumentarium Windturbines bundelt de instrumenten voor het In de discipline Mens wordt nagegaan of de turbines berekenen, het rapporteren en het beoordelen van dit externe mensrisico. voldoen aan de risicocriteria (direct risico). Seveso-III-richtlijn (4/07/2012) De Seveso-richtlijn heeft tot doel de preventie van zware ongevallen waarbij M Binnen een straal van 5 km ligt het Seveso-bedrijf gevaarlijke stoffen betrokken zijn en de beperking van de gevolgen daarvan Entaco op ca. 3,2 km ten noordoosten, in het op mens en milieu. Als in een bedrijf een bepaalde hoeveelheid gevaarlijke bedrijventerrein E17/3 Everslaar. stoffen aanwezig is, is het onderworpen aan een rapportageplicht om aan te tonen dat de risico’s gekend zijn en beheerst kunnen worden. Nationaal geïmplementeerd via een het samenwerkingsakkoord SWA-3 (16/02/2002). Reductieprogramma Gevaarlijke Het besluit van de Vlaamse minister keurde het reductieprogramma goed op / Niet van toepassing. Stoffen 2005 23 oktober 2005 (B.S. 25 november 2005). Het reductieprogramma kadert de diverse elementen van het beleid gevaarlijke stoffen in het oppervlaktewater. Het geeft aan welke (bestaande) principes en instrumenten dienen uitgebouwd of ingezet te worden en op welke manier dit hoort te gebeuren.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 53

IV. CONCRETE PROJECTBESCHRIJVING

IV.1. BESCHRIJVING VAN DE INRICHTING

IV.1.1. Algemene werking en onderdelen

De belangrijkste onderdelen van een windturbine zijn de gondel, de wieken en de mast. De wieken en de hub vormen samen de rotor. Via de holle mast kan de gondel worden bereikt. Deze bevat de rotoras, een tandwielkast en de generator. De gondel draait automatisch de neus in de richting van de wind, zo profiteert de windturbine steeds van de windsnelheid en -richting. Aan de voet van de mast bevindt zich de transformator die de spanning van de opgewekte stroom verhoogt.

De werking van een windturbine is vrij eenvoudig: kracht wordt omgezet in stroom. De wieken brengen de kracht van de wind over op de as van de windturbine, die op zijn beurt via een tandwielkast, een elektrische generator aandrijft. De tandwielkast zet het lage toerental van de wieken om in het hogere toerental van de generator. De generator zet kinetische energie om in elektriciteit. Van de generator wordt de stroom, langs een transformator, op het distributienet aangesloten via ondergrondse kabels, tot bij de eindgebruiker.

Figuur IV-1: Onderdelen en werking van een onshore windturbine.

IV.1.2. Kenmerken van de windturbines

Voorkomen De geplande windturbines hebben allemaal dezelfde kenmerken: een rotor met drie wieken en een variabel ofwel laag toerental. Traag draaiende windturbines worden als “statiger” en minder storend ervaren dan snel draaiende. De mast bestaat uit 5 à 6 stalen segmenten en de funderingssokkel is van gewapend beton. De kleur

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 54 van de turbines is niet-reflecterend lichtgrijs met lichtbebakening op de wieken en gondel voor de zichtbaarheid ten behoeve van het luchtvaartverkeer conform de vereisten van het Directoraat Generaal Luchtvaart.20

Specificaties De specificaties van de windturbines zijn begrepen binnen de onderstaande waarden. Het type dat gebouwd wordt ligt nu nog niet vast, gelet op het grote tijdsverloop dat een windturbineproject in beslag neemt tot aan de uitvoering. Mogelijke referentietypes zijn de VESTAS V-126, NORDEX N117 of ENERCON E-126. Op basis daarvan zijn onderstaande specificaties bepaald die in het MER gebruikt worden om de effectbeoordeling mee te doen. Het betreffen maximale waarden, zodat in elke discipline wordt uitgegaan van een worstcasescenario.

Tabel IV-1: Maximale waarden windturbinespecificaties

Max. Max. Max. Max. Max. Gemiddelde Max. geluidsvermogen Hoogte Diameter nominaal diameter Tiphoogte Productie (bij 95% power rate) Mast Rotor Vermogen Fundering

Bepaald tijdens ca. 15.000 127 m 210 m 5 MW Bekend na geluidstudie 25 opmaak MWh/jaar MER

Afmetingen De afmetingen van een windturbine zijn belangrijk omdat de stroomopbrengst stijgt met de grootte van de mast en de rotordiameter. Hierdoor is het veel doeltreffender om een minder aantal grote windturbines te bouwen dan een groter aantal kleinere. Kleinere windturbines hebben immers niet enkel het nadeel van een kleiner rotoroppervlak, maar ook dat van een lagere windsnelheid vanwege de geringe masthoogte.21 Hierdoor ligt de opbrengst beduidend lager, zodat ze m.b.t. ‘Energy Return on Investment’ oftewel de verhouding tussen de geleverde energie en gebruikte energie (fabricage, transport, bouw, onderhoud, ontmanteling) slecht scoren.22

Geluid Het geluid van een windturbine heeft twee oorzaken: het zoevende geluid dat ontstaat bij het draaien van de rotorbladen en, slechts verwaarloosbaar, het mechanische geluid van de bewegende onderdelen in de gondel. Dit brongeluid is het geluidsvermogen dat een windturbine produceert als men fictief veronderstelt dat het afkomstig is van één punt op masthoogte. Hoe verder men van dit punt verwijderd is, hoe groter het oppervlak wordt waarover de geluidsdruk wordt verspreid en hoe lager het geluidsniveau er zal zijn. Door de aanwezigheid van achtergrondgeluid (weer, verkeer of ritselende bladeren) dringt het geluid van de windturbine ook minder door. Net zoals het geluid van de windturbine, varieert ook het omgevingsgeluid met de windsnelheid, waardoor bij hogere snelheden zowel het bron- als achtergrondgeluid stijgt. Door het ontbreken van achtergrondgeluid afkomstig van wind (op grondniveau) en verkeer tijdens de nacht, terwijl het op grote hoogte net extra hard kan waaien, is het geluid van windturbines juist dan beter hoorbaar. Om die reden kunnen windturbines uitgebaat worden in een gereduceerde modus, waarbij het brongeluid van de windturbines een aantal decibels minder bedraagt. De stroomproductie ligt dan uiteraard lager. Om geluidshinder – hoe minimaal ook – zoveel mogelijk te beperken, worden de geplande windturbines op voldoende afstand van de woongebieden geplaatst om aan de geluidsnormen zoals opgenomen in de VLAREM-

20 Circulaire bebakening van hindernissen, CIR-GDF 03. 21 Kleine en middelgrote windturbines zijn turbines op land met een nominaal vermogen van 10 kW tot 300 kW en een masthoogte van minder of meer dan 15 m. Zij zijn enkel interessant voor bv. kmo’s, boeren of ziekenhuizen die de opgewekte stroom meteen kunnen verbruiken. Vanwege hun geringe opbrengst dragen deze turbines nauwelijks bij tot het behalen van de hernieuwbare energiedoelstellingen. 22 Terwijl een goedgeplaatste windturbine van 3 MW gemakkelijk 6.500 MWh stroom per jaar produceert – goed voor bijna 2.000 gezinnen – behaalt een middelgrote turbine met een vermogen van 100 kW ongeveer 180 MWh. Om de stroom van één grote windturbine te evenaren, zijn dus er dus 36 middelgrote windturbines van elk 30 à 40 m nodig.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 55 wetgeving te voldoen. Er zal vervolgens een gedetailleerde geluidsstudie in het op te stellen MER worden opgenomen en zal beschreven worden onder de discipline Geluid.

Slagschaduw Afhankelijk van de stand van de zon kan een windturbine voor slagschaduw zorgen (licht/donker effect door de draaiende wieken). Dat kan hinderlijk zijn wanneer dit een woonkamer of werkzone binnendringt. Zeker bij een laagstaande zon reikt de schaduw van een windturbine vrij ver. Om de mogelijke hinder goed in te schatten, wordt in de MER onderzocht waar en in welke mate slagschaduw kan optreden. Blijkt de hinder op sommige momenten te groot, dan leggen sensoren de windturbines tijdelijk stil. Ook hier zijn door VLAREM-grenzen van toepassing inzake het maximumaantal uren per jaar en/of het maximaal aantal minuten per dag dat een windturbine slagschaduw mag veroorzaken. Dit aspect zal beschreven en beoordeeld worden onder de discipline Mens.

Veiligheid De windturbines zijn gecertificeerd volgens de IEC61400-norm. Hierdoor voldoen de gebruikte materialen o.v.v. vermoeiing, vochtinwerking, corrosie en verbindingstechnieken aan de eisen om een levensduur van minstens 20 jaar te waarborgen. Deze normen maken aanvullende constructieve eisen overbodig, zodat in rechte worden aangenomen dat de constructie an sich voldoende veilig is. De windturbines worden uitgerust met een redundant remsysteem, ijsdetectiesysteem, bliksembeveiliging en een online controlesysteem. De operationele werking van het windpark zal permanent gemonitord worden (windproductie, lichtbebakening, geluidsreductie, slagschaduwdetectie, etc.) vanop afstand en periodiek ter plaatse. Naast de eigen controles wordt er ook een onderhouds- en garantiecontract afgesloten met de leverancier, om een correcte naleving van het onderhoudsprogramma op de lange termijn te verzekeren.

Vermogen De hoeveelheid groene stroom die een windturbine produceert, wordt bepaald door verschillende parameters zoals de afmetingen (type), de windsnelheid (locatie), het nominaal vermogen (generator), de tijd die ze draait en het rendement van de omzetting van windenergie naar elektriciteit. Het nominale of geïnstalleerde vermogen is het maximale aantal MW dat een windturbine in de meest gunstige windsituatie kan opwekken. Windturbines draaien, afhankelijk van het type windturbine, in principe pas als de windsnelheid ongeveer 3 m/s bedraagt en bereiken hun volle vermogen bij ongeveer 12 m/s. Bij 25 m/s of meer worden ze om veiligheidsredenen stilgelegd, net zoals bij ijsvorming, geluids- of slagschaduwhinder. De windsituatie is echter nooit 100% optimaal en evenmin constant. Aan de kust waait het harder dan op het vlakke land en een nabijgelegen stad of gebouw kan de windsnelheid afremmen. Doorgaans ligt de gemiddelde windsnelheid op het vasteland tussen 6 en 7 m/s tussen de 90 en 100 m boven maaiveld. De werkelijke energieopbrengst wordt daarom uitgedrukt in het gemiddeld vermogen gemeten over een bepaalde duur. Een onshore windturbine levert haar volle vermogen gedurende een equivalente periode van gemiddeld 2.500 uur per jaar (± 28,5% van de tijd). Dat betekent dat een windturbine van 5 MW jaarlijks gemiddeld zo’n 15.000 MWh elektriciteit kan produceren. Dat komt overeen met het jaarverbruik van bijna 4.300 gezinnen.23 Het windpark van Electrabel bestaat uit 4 windturbines en zal dus ca. 60 GWh/jaar aan groene stroom produceren, wat goed is voor ca. 17.200 Vlaamse gezinnen. De aansluiting op het distributienet gebeurt via ondergrondse middenspanningskabels, zodat geen bijkomende elektriciteitsmasten nodig zijn. Om stroomverliezen tijdens het transport zoveel mogelijk te beperken, wordt de stroom ter plaatse omgezet naar middenspanning met een transformator. Zo’n middenspanningscabine is ca.

23 De federale regulator (CREG) en Eurostat gaan uit van een verbruik van 3.500 kWh per jaar voor een standaardgezin.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 56

8,7 m op 3,2 m en bevat alle stroomkabels, meet- en schakelapparatuur. Tijdens de vergunningsfase zal samen met de netbeheerder worden geëvalueerd welke aansluitingen er mogelijk zijn.

Ruimtebeslag In vergelijking met de totale oppervlakte van een windpark is het effectieve ruimtebeslag slechts gering. Rondom de windturbine moet ruimte worden vrijgehouden voor de fundering, de toegangswegen en eventueel de middenspanningscabine. Voor de funderingssokkel wordt rekening gehouden met een diameter van maximaal 25 m rondom de mast, zodat de ruimte-inname ca. 490 m2 bedraagt. Tijdens de bouwfase moet er een werkoppervlak met tijdelijke verharding worden aangelegd voor de plaatsing van kranen en materialen. De toegangswegen zijn verhard met een breedte van doorgaans 4 m, die na de aanlegfase tot het hoogstnoodzakelijke wordt versmald (3 m). Buiten deze voorbehouden zone kunnen de bestaande landbouwactiviteiten probleemloos worden verdergezet. De permanente verharding kan als volgt worden samengevat: - 490 m² per fundering - 200 m² permanent werkvlak - 27 m² cabine - 80 m weg * 3 = 240m²  957 m²/WT  3800 m² voor park

IV.1.3. Aanlegfase

De bouw van de windturbines wordt zoveel mogelijk gebundeld en gebeurt in principe over een periode van één jaar. De locatie van de windturbines moet tijdens de aanleg- en exploitatiefase goed bereikbaar zijn. De toegang tot de windturbines zal gebeuren via eventuele nieuw aan te leggen toegangswegen die aansluiten op het bestaande wegennet.

IV.1.3.1. Fase 1: Aanleg van de funderingssokkel

De fundering bestaat uit gewapend beton die rust op een cirkel van hei- of schroefpalen die diep in de grond worden aangebracht. Het wapeningsnet van de palen wordt vervlochten met de palen van de funderingsvoet. De afmetingen van de funderingssokkel van een windturbine worden bepaald volgens het windturbinetype en volgens de bodemeigenschappen van de locatie. Hoe groter de windturbine, hoe groter de krachten die overgezet moeten worden op de bodem. De weerstand van de grond (klei-, zand- of rotsgrond) bepaalt of er nood is aan fundering op staal of paalfundering. De dimensies van de voet van de funderingssokkel worden eveneens bepaald door de inwerkende krachten en de bodemgesteldheid. Onderstaande foto’s tonen de funderingen en de heipalen. Bij dit voorbeeld werden eerst de funderingspalen geplaatst en vervolgens een betonnen massief erboven.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 57

Figuur IV-2: Funderingspalen en wapening betonnen massief windturbine.

Figuur IV-3: Afgewerkte versie fundering met betonnen massief op palen. De diameter van de fundering van de geplande windturbines, is maximaal 25 m met een diepte van 3 m. Echter, de exacte afmetingen van de funderingen kunnen enkel worden bepaald na onderzoek van de bodemgesteldheid (de fysische, geologische en mechanische eigenschappen van de grond dienen gekend te zijn) en na uitvoering van bodemsonderingen (die uitgevoerd worden na het verkrijgen van de nodige omgevingsvergunning). Voor de grond- en betonwerken moet rekening gehouden worden met de volgende transporten: 1) Uitgegraven grond (wordt zoveel mogelijk ter plekke verwerkt zodat het grondverzet minimaal is). 2) Beton via vrachtwagentransporten van telkens 7 tot 11m3 om het betonnen massief mee te gieten. 3) Boorpalen, metaalvlechtwerk en accessoires: ook vrachtwagens (palen worden ter plekke gevormd).

IV.1.3.2. Fase 2: Aanvoer van de onderdelen

De aanvoer van de segmenten van de mast, de rotorbladen en de overige onderdelen gebeurt ‘just in time’ met uitzonderlijk transporten. Dit transport is onderworpen aan de voorschriften van het Algemeen Reglement op de politie van het wegverkeer (KB van 1/12/1975). De voertuigen zelf moeten beantwoorden aan de vereisten

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 58 van het Algemeen Reglement op de technische eisen waaraan de motorvoertuigen, hun aanhangwagens, hun onderdelen en hun veiligheidstoebehoren moeten voldoen (KB van 15/03/1968).

Figuur IV-4: Weergave breedte transport onderdelen. Om het transport naar de site vlot te laten verlopen, stelt elke fabrikant per windturbinetype een specificatie op waarbij er minimale eisen gesteld worden voor de transportroute. In deze fase zijn er vergunningen nodig voor uitzonderlijk vervoer. Voor deze vergunning beroept de fabrikant zich op gespecialiseerde firma’s die instaan voor de begeleiding van uitzonderlijke transporten. Het gaat voor alle onderdelen om ongeveer 20 transporten in totaal per windturbine. Ook zijn er nog zo’n 30 transporten nodig met onderdelen voor de hijskraan. De keuze wordt bepaald op basis van de beschikbaarheid van de kranen bij start van de bouw.

Figuur IV-5: Aanvoer rotorbladen met uitzonderlijk transport.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 59

IV.1.3.3. Fase 3: Montage van de onderdelen

Voor het windturbinepark Berlare E17 wordt een permanent werkvlak voorzien van 200 m² per WT en een tijdelijk werkvlak (oppervlakte is afhankelijk van het type). Beide werkvlakken overlappen elkaar niet en dienen daarom in de aanlegfase cumulatief bekeken te worden om de totale ingenomen oppervlakte te bepalen. Het permanent werkvlak is nodig voor de opstelling van hijswerktuigen. De kranen worden opgesteld in de vrije ruimte naast de werfputten, niet op de openbare weg. Voor een windturbinepark van 4 is wellicht 1 hijskraan voldoende. De torensecties worden vanaf de wagens gehesen. Het tijdelijk werkvlak dient als een extra ruimte voor het aanleveren en stallen van de windturbine-onderdelen. De werf wordt afgebakend en afgesloten voor het publiek. Bij het einde van de aanlegfase wordt het tijdelijk werkvlak afgebroken en de zone hersteld in zijn oorspronkelijke staat. Het permanent werkvlak blijft aanwezig gedurende de gehele exploitatiefase. De windturbineleverancier én de exploitant wensen steeds te kunnen beschikken over een voldoende grote en stabiele ondergrond in geval er onderhoudswerken dienen te gebeuren. De beide werkvlakken worden voorzien in waterdoorlatend steenslag. Het permanent werkvlak wordt door de exploitant gedurende de termijn van exploitatie onderhouden. Afhankelijk van de windturbineleverancier en de locatie wordt een windturbine gedeeltelijk of volledig opgebouwd. Er kan geopteerd worden om eerst enkel de masten van het volledige windpark op te bouwen en daarna pas de gondel en de wieken te monteren. Een andere mogelijkheid is om de windturbines afzonderlijk te bouwen. Het optrekken van de windturbine dient te gebeuren tijdens windstille momenten en duurt ca. 1 dag per windturbine.

Figuur IV-6: Montage van de rotorbladen op de mast met hijskraan.

IV.1.3.4. Fase 4: Aansluiting op het elektriciteitsnet

De opgewekte groene energie wordt rechtstreeks op het lokaal elektriciteitsnet geïnjecteerd d.m.v. een netstation of stroomcabine, die zowel op het middenspannings- als op het hoogspanningsnet worden geïnjecteerd. De nodige studies worden door Electrabel bij de betrokken distributienetbeheerder aangevraagd. De elektriciteitskabels kunnen ofwel aangelegd worden in de openbare weg, ofwel op privaat terrein, ofwel een combinatie van beide.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 60

De windturbines worden onderling verbonden via een intern, ondergronds parkbekabelingsnet dat wordt aangelegd tijdens de bouwfase. Afhankelijk van de onderlinge afstand tussen de windturbines, voorziet Electrabel een elektriciteitscabine per windturbine afzonderlijk of gecombineerd met meerdere windturbines. De elektrische aansluiting van de windturbines wordt bestudeerd zodra alle nodige vergunningen zijn verkregen. De algemene principes omtrent de bekabeling die op dit moment reeds gekend zijn: - Een zo kort mogelijk afstand; - Ongeveer 80 cm onder het maaiveld; - Aanleg in open sleuf of boring indien noodzakelijk.

IV.1.3.5. Fase 5: Afwerking van de windturbine

Na de bouw wordt het tijdelijk werkvlak verwijderd, waarbij de ondergrond in zijn oorspronkelijke toestand wordt hersteld met de uitgegraven grond van de fundering. Het permanent werkvlak blijft. De fundering wordt maximaal ingepast in de omgeving. Daarbij wordt de voet van de fundering ingegraven en bedekt met aarde opdat de begroeiing rond de windturbine zich opnieuw kan herstellen.

IV.1.3.6. Besluit aanlegfase: ingrepen

Uitvoeringswerken waarmee rekening moet gehouden worden zijn dus: grondwerken, bronbemaling, plaatsen en aansluiting van leidingen en het gebruik van kranen bij de plaatsing van de mast, de rotorbladen en de gondel.

IV.1.4. Exploitatiefase

Het geplande windturbinepark is gelegen in agrarisch gebied. Een beperkte oppervlakte wordt permanent ingenomen door het werkoppervlak en de eventuele toegangswegen, maar buiten deze zone kunnen de huidige landbouwactiviteiten tijdens de exploitatiefase probleemloos hernomen worden. Het grote voordeel van windturbines in agrarisch gebied is net dat deze perfect combineerbaar zijn met begrazing van gronden en teelt van akkerbouwgewassen. Het permanent werkvlak, dat in oppervlakte steeds geminimaliseerd wordt, blijft en is nodig ingeval van grote schade of onderhoudswerken waarvoor de exploitant/leverancier onmiddellijk over de noodzakelijke ruimte/toegang moet kunnen beschikken. Gelet op de hoogdringendheid van dergelijke werken, mag er geen tijd verloren worden met een nieuwe vergunningsaanvraag voor en aanleg van dit werkvlak. Gelukkig komt dergelijke schade bij windturbines zelden voor. Bijkomend is deze ruimte nodig voor algemene onderhoudswerkzaamheden. De windturbines worden namelijk regelmatig nagekeken en onderhouden door personeel ter plaatse. Indien nodig kunnen bepaalde onderdelen worden vervangen. Bovendien wordt de conditie van het windpark continu van op afstand (online supervisie en 24/24 permanentie) gemonitord. Onderhoud van de windturbines vindt gemiddeld tweemaal per jaar plaats en neemt doorgaans twee dagen in beslag. Hiervoor dient de windturbine goed bereikbaar te zijn met een onderhoudswagen en moet er een beperkt oppervlak naast de mast beschikbaar zijn. Als er ernstige schade aan een windturbine zou zijn, dienen er soms grotere oppervlaktes beschikbaar gemaakt te worden om bv. een mobiele kraan te kunnen plaatsen. De nodige ruimte dient op zeer korte termijn te kunnen worden vrijgemaakt. Om de toegang te verzekeren worden indien nodig permanente toegangswegen aangebracht (aanlegfase). Deze verharding is beperkt tot het strikt noodzakelijke en er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande wegenissen. Tijdens de exploitatiefase is het directe grondgebruik van de windturbines zeer beperkt. De bepalende factoren voor het vrijhouden van een zone naast de mast zijn de veiligheid, onderhoudswerkzaamheden en herstellingen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 61

Het veiligheidsaspect wordt tijdens de vergunningsfase (lokalisatienota) per windturbine in detail onderzocht door een erkend VR-deskundige. Deze studie is medebepalend voor de noodzakelijk ruimtebehoefte rond de windturbine. Belangrijke veiligheidsaspecten betreffen o.a. de aanwezigheid hoogspanningslijnen en ijsvorming.

IV.1.5. Afbraakfase

De windturbines hebben een levensduur van gemiddeld 20 à 25 jaar, waarna ze worden afgebroken ofwel vervangen door krachtigere modellen (afhankelijk van de technologie), opdat de locatie voor windenergie benut kan blijven. Dat wordt beoordeeld op grond van de ervaring met het project en de visie op energieproductie op dat moment. De exploitant van het windturbinepark is in ieder geval wettelijk verplicht om de windturbines na hun levensduur te ontmantelen en dient hiervoor voldoende financiële provisies te voorzien. Pas tijdens de afbraakfase zal de verharding van het permanent werkplatform en de toegangswegen verdwijnen. De betonnen funderingssokkel zal worden afgebroken, waardoor de locatie terug als landbouwgebied kan worden ontwikkeld. De ontmanteling gebeurt ook d.m.v. kranen en vereist eenzelfde aantal transporten als gedurende de aanlegfase. Een Deense studie24 wijst uit dat 98% van het materiaal (in gewicht) kan worden gerecycleerd. Enkel de glasvezel van de wieken (composiet) – minder dan 2% van het gewicht – is moeilijk recycleerbaar en wordt verband met terugwinning van warmte. De residu’s worden vervolgens opgeslagen in een technisch opslagcentrum waar ze behandeld worden als niet-gevaarlijk afval. Omdat de eerste generatie windturbines stilaan aan vervanging toe is, zijn de technieken echter volop in ontwikkeling. Een Nederlandse startup heeft bijvoorbeeld een technologie ontwikkeld om het rotorblad te verkleinen en het overblijvende composiet tot bestrating en siertegels te verwerken, waarbij één blad tot 300 m2 aan voetpad oplevert. Begin 2019 werd in Flevoland voor het eerst een voetpad aangelegd dat bestaat uit 85% composiet en 15% andere materialen.25

Figuur IV-7: Resultaat stoeptegel uit gerecycleerd rotorblad.

24 Elsam Engineering, 2004, Life Cycle Assessment of offshore and onshore sited wind farms, te raadplegen op www.vestas.com/~/media/vestas/about/sustainability/pdfs/lca_v80_2004_uk.ashx. 25 29 januari 2019, Bladen van windturbines worden voetpaden, zie wind.ode.be.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 62

IV.2. PARTICIPATIE EN COMMUNICATIE

De inplanting van een windturbinepark kan bij de lokale bevolking onrust veroorzaken. De initiatiefnemer is zich hiervan bewust en beschouwt een nauwgezette betrokkenheid van de buurtbewoners om die reden als een onontbeerlijke schakel doorheen het verloop van een windturbineproject. Bekommernis is immers vaak te wijten aan een verkeerd beeld van wat er juist zal veranderen en wat juist de implicaties zijn. Communicatie moet dan ook verder gaan dan loutere informatieverstrekking, maar is gericht op een dialoog waarin de pro’s en contra’s een evenwaardige plaats krijgen, zodoende voldoende draagvlak te creëren bij iedereen die zich betrokken voelt. Burgerparticipatie, zowel in de besluitvorming als in de financiële opbrengst van de windturbine, leidt tot een toenemende mate van fairness en verminderde weerstand. De initiatiefnemer heeft door zijn ervaring met vorige succesvolle windenergieprojecten een volwaardig participatietraject voor de lokale besturen en omwonenden.

IV.2.1. Communicatietraject

Zolang het project nog in de studiefase verkeert, is communicatie naar het grote publiek weinig zinvol. Eerst moeten de mogelijke effecten voor de mens en het milieu nauwkeurig in kaart gebracht worden om tot een haalbaar project te komen. Pas daarna kan er eenduidig over het project worden gecommuniceerd. Wat wel reeds gebeurt, is het betrekken de belanghebbende overheden en instanties via vooroverleg en advies, eerst bij de MER-aanmelding van het project en vervolgens opnieuw wanneer het MER definitief op punt staat. De lokale besturen in het bijzonder spelen een uiterst belangrijke rol in het creëren van een positief draagvlak zodat zij van meet af aan nauw betrokken en geïnformeerd worden. Tijdens het openbaar onderzoek (vergunningsfase) wordt een eerste consultatiemoment voor het publiek gehouden met een infovergadering. De initiatiefnemer zal dit moment aangrijpen om een infomarkt te organiseren waarop het project wordt voorgesteld en het resultaat van het MER wordt toegelicht. Ook de pers wordt uitgenodigd, zodat het project voldoende aandacht en naambekendheid krijgt in de lokale media en zoveel mogelijk potentieel geïnteresseerden bereikt. Eens het project vergund is, volgt in samenwerking met het gemeentebestuur opnieuw een persconferentie en infomarkt, waarbij toelichting gegeven wordt over de bouwwerken, de timing, de geplande evenementen en de mogelijkheid om in het project te participeren (zie verder). De start van de bouwwerken zal gepaard gaan met een ceremonieel moment in de vorm van een eerste spadesteek in de aanwezigheid van het gemeentebestuur, de grondeigenaars, de pers en de lokale ondernemers die bij het project betrokken zijn. De initiatienemer kiest bij de realisatie van de bouwwerken – in de mate van het mogelijke – voor lokale ondernemers, zodat het project ook bijdraagt aan de plaatselijke werkgelegenheid. Tijdens de bouw zullen er op geregelde tijdstippen updates over de voortgang van werken worden gedeeld via de windblog van ENGIE. Daarnaast kan ook een open werfdag georganiseerd worden voor scholen en/of andere geïnteresseerden, waarop algemene en technische uitleg over de werking van het windturbinepark wordt gegeven. Als de aanlegfase achter de rug is, wordt het park officieel ingehuldigd en krijgt iedereen opnieuw de kans om de windturbines van dichtbij te bezoeken.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 63

IV.2.2. Participatietraject

Participatie van bewoners Naast een doorgedreven communicatiestrategie creëert de initiatiefnemer draagvlak door buurtbewoners te laten participeren in zijn windparken. Ze heeft daarom de coöperatieve vennootschap Electrabel CoGreen cv opgericht met als doelstelling het verwerven van kapitaal voor de bouw en exploitatie van windparken. Via deze coöperatieve kunnen buurtbewoners mee investeren in lokale windparken. Op die manier kunnen ze bijdragen aan de energietransitie en krijgen ze een rendement dat een flink stuk hoger ligt dan een spaarboekje. Aandeelhouder worden is simpel en kan als men op korte afstand van het windpark woont en een of meerdere aandelen koopt. Een aandeel kost 125 euro en men kan maximaal 20 aandelen verwerven. Electrabel CoGreen is een zgn. ‘fincoop’ met een model van onrechtstreekse participatie. In tegenstelling tot een ‘rescoop’ wordt men geen rechtstreekse mede-eigenaar van het windpark. Bij een fincoop biedt de coöperatieve het ingezamelde kapitaal aan ENGIE Electrabel om het windpark te financieren in de vorm van een niet- achtergestelde lening. Electrabel CoGreen is erkend door de Nationale Raad voor de Coöperatie. Dat heeft als gevolg dat het rendement beperkt is tot maximaal 6% en de dividendinkomsten, onder bepaalde voorwaarden, in aanmerking komen voor de algemene vrijstelling van roerende voorheffing van 800 euro dividendopbrengsten. Op de infomarkten zal het op dat moment aangeboden participatiemodel uitgebreid worden toegelicht. De 24 parken van Electrabel CoGreen produceerden in de periode januari-juli 2019 tezamen 231.400 MWh. Dit is voldoende voor het gemiddelde stroomverbruik van ongeveer 113.350 gezinnen.

Participatie van lokale besturen ENGIE Electrabel wil ook duurzame publiek-private partnerships aangaan met de lokale autoriteiten om ze te betrekken bij de ontwikkeling van windturbineparken. Daarnaast werden er sinds juni 2015 drie coöperatieve vennootschappen gecreëerd om een nieuwe dynamiek te geven aan de windmolenprojecten: • GreenSky: partnership tussen ENGIE Electrabel, Infrabel, Sint-Truiden en IBE; • Wind4Flanders: 50/50 partnership tussen ENGIE Electrabel en de Vlaamse (financierings)intercommunales; • Wind4Wallonia: 50/50 partnership tussen ENGIE Electrabel en de Waalse (financierings)intercommunales. ENGIE Electrabel verzorgt de operationele activiteiten. Voor de intercommunales betekent het een verderzetting van het engagement van de gemeentelijke aandeelhouders om te investeren in hernieuwbare energie. Concreet gebeurt de participatie van de lokale besturen via de vennootschap Wind4Flanders. Dit betekent dat de helft van de geplande windturbines in handen zal zijn van publieke middelen en bijgevolg de helft van de opbrengsten op die manier terugvloeien naar de lokale besturen om in te zetten ten goede van de bevolking.

IV.3. PROJECTVERANTWOORDING

Op alle beleidsniveaus werden afspraken gemaakt om de opwarming van de aarde te beperken door de uitstoot van CO2 terug te dringen. Op vlak van energie wordt ingezet op minder en meer efficiënt energieverbruik, maar ook door een transitie naar hernieuwbare vormen van energie, waaronder windenergie.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 64

Tijdens de klimaatconferentie van Parijs in 2015 nam de internationale gemeenschap een wereldwijd klimaatakkoord aan om de opwarming van de aarde tegen te gaan. Deze ‘Overeenkomst van Parijs’ wil de uitstoot van broeikasgassen zodanig verminderen dat de verhoging van de gemiddelde temperatuur op aarde ruim onder 2°C t.o.v. het pre-industriële niveau blijft. Dit bindend klimaatakkoord ging vanaf 2020 van kracht. Het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), een organisatie van de Verenigde Naties die de risico's van klimaatverandering evalueert, publiceerde op 6 oktober 2018 een nieuw klimaatrapport. Dit toonde aan dat de opwarming van de aarde onder 1,5°C moet blijven om de effecten van de klimaatsverandering te beperken. Dit vereist radicale beleidsveranderingen zoals meer inzet op hernieuwbare energie, energie-efficiëntie en elektrificatie, en een afbouw van steenkool en koolstof. Dit internationale kader vormt de basis voor de Europese, Belgische en Vlaamse doelstellingen rond energie en klimaat. De Europese richtlijn 2009/28/EC over de bevordering van het gebruik van energie van hernieuwbare bronnen stelt dat 20 % hernieuwbare energieproductie voor de volledige Europese Unie (EU) haalbaar is. België heeft deze richtlijn geïmplementeerd en stelt hierbij dat 13 % van het totale energieverbruik tegen 2020 afkomstig moet zijn uit hernieuwbare energie. Gezien de toenemende bezorgdheid over de klimaatproblematiek, herzag de EU haar richtlijn en verhoogde ze het percentage voor hernieuwbare energieproductie naar 32 % tegen 2030 (richtlijn (EU) 2018/2001). België moet deze richtlijn uiterlijk op 30 juni 2021 omzetten in nationaal recht. De EU eist daarnaast dat de CO₂-uitstoot met 40% daalt en de energie-efficiëntie met 32,5% stijgt in Europa. Met haar langetermijnstrategie “A Clean Planet for All” en de Europese Green Deal wil de Europese Commissie zo tegen 2050 een klimaatneutrale economie verwezenlijken. Meer dan 80% van de energieproductie zal daarbij uit hernieuwbare energiebronnen moeten komen. Windenergie is één van de noodzakelijke opties om de bindende Europese doelstellingen voor België te behalen. Overeenkomstig de Europese richtlijn 2009/28/EC werd in 2010 een ‘Nationaal actieplan voor hernieuwbare energie’ opgesteld met bijdragen van de drie gewesten. Dit actieplan beschrijft de knelpunten en maatregelen om de Belgische doelstelling van 13% hernieuwbare energie in het binnenlands energieverbruik tegen 2020 te bereiken. Het recentste Nationaal Energie- en Klimaatplan (NEKP) legt de Belgische energie- en klimaatdoelstellingen vast voor de periode 2021-2030. Dit ligt momenteel voor ter goedkeuring bij de Europese Commissie. De federale overheid engageert er zich tot een doelstelling van 4GW geïnstalleerde offshore windcapaciteit tegen 2030. België rondde in de loop van februari 2020 ook zijn langetermijnstrategie af, waarbij de streefdoelen en aandachtspunten voor de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen tegen 2050 werden geformuleerd. De strategie is gebaseerd op de langetermijnstrategieën die de Vlaamse, Waalse en Brusselse regeringen voor hun respectieve gewesten hebben uitgewerkt. Zo streeft België naar een vermindering van 85 à 87 procent in de uitstoot van broeikasgassen. In de Vlaamse regelgeving werden de bindende doelstellingen van de Europese richtlijnen (richtlijn 2004/8/EG en 2009/28/EG) vastgelegd in het Energiedecreet van 8 mei 2009 en het Energiebesluit van 19 november 2010. De nota ‘Visie 2050: een langetermijnstrategie voor Vlaanderen’ van de Vlaamse Regering van 25 maart 2016 maakt van de energietransitie één van de zeven prioritaire transitiegebieden die onze samenleving nodig heeft. Naar het Nationaal Energie- en Klimaatplan, werd het Vlaams Energie- en Klimaatplan voor de periode 2021- 2030 opgesteld. Hierin werd een doelstelling van 2500 MW voor onshore windenergie tegen 2030 opgenomen. De Vlaamse klimaatambities worden verder vertaald in het regeerakkoord 2019-2024, waarbij een vermindering van minstens 80 % van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tegen 2050 wordt vooropgesteld. Dit kan verwezenlijkt worden door de energieproductie fors te verhogen, onder meer met het verder verhogen van de geïnstalleerde capaciteit aan windturbines op land tot 2,5 GW tegen 2030. Dit komt volgens het Vlaams Energie- en Klimaatplan 2030 overeen met een jaarlijks bijkomend vermogen van ongeveer 108 MW gemiddeld per jaar vanaf 2020.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 65

De oprichting van windturbines kadert dus in de doelstellingen van de Europese richtlijnen en van de Belgische Regering inzake de uitbouw van hernieuwbare energiebronnen. De elektriciteitsopwekking via windenergie vermijdt het gebruik van fossiele brandstoffen en de uitstoot van milieuschadelijke gassen. Windenergie is één van de noodzakelijke opties om tot een klimaatneutrale economie te komen tegen 2050.

Een belangrijke doelstelling in dit verhaal is bijgevolg windturbines positief te benaderen als nieuw element in het landschap en te kaderen in een lange termijnvisie op duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Voorliggend project kan meehelpen om de doelstellingen op lokaal en internationaal niveau te realiseren.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 66

V. BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN

De toetsing van dit project gebeurt op basis van verschillende alternatieven. Een alternatief duidt op een andere manier om de doelstellingen van het basisproject te realiseren. De doelstelling van het project is het realiseren van een windturbinepark ter hoogte van het projectgebied. Dit is enerzijds nuttig omdat in deze zone er een duidelijke clustering kan ontstaan met de E17 en de reeds vergunde en bestaande windturbines. Dit is anderzijds noodzakelijk om voldoende capaciteit aan hernieuwbare energie te winnen opdat de Vlaamse (en Europese) doelstellingen gehaald kunnen worden.

V.1. NULALTERNATIEF

Het nulalternatief omschrijft de situatie indien het project niet wordt uitgevoerd. Het niet uitvoeren van het huidige project heeft tot gevolg dat er op een andere locatie een of andere vorm van hernieuwbare energie zal moeten worden voorzien, wil Vlaanderen zijn vooropgestelde doelstellingen behalen. Windenergie lijkt daarbij de meest efficiënte bron van hernieuwbare energie om deze doelstellingen op korte termijn te verwezenlijken. Het nulalternatief dient als referentiekader om de milieueffecten te beoordelen. Een beschrijving van het nulalternatief zal bij elke discipline overeenstemmen met de weergave van de referentiesituatie met zijn gekende karakteristieken.

V.2. LOCATIEALTERNATIEVEN

In eerste instantie dient aangegeven te worden dat in het project-MER geen afweging gemaakt zal worden van de milieu-impact van de inplanting van de windturbines van het beoogde project, tegenover andere mogelijke locaties in Vlaanderen of offshore. Een dergelijke afweging valt buiten de scope van een project-MER. Binnen het afgebakende projectgebied langs de E17 is de positie van de geplande windturbines het resultaat van grondig onderzoek naar de optimalisatie van het potentieel ter hoogte van deze locatie. Bij de locatiekeuze voor de windturbines werd terdege rekening gehouden met de twee fundamentele principes van de Omzendbrief. Ten eerste werd er conform het bundelingsprincipe een cluster van windturbines ingeplant langs de E17, zodat er bundeling is met bestaande lijninfrastructuur (zie Figuur V-1). Daarnaast is er een bundeling met vergunde en bestaande windturbines in de onmiddellijke omgeving (zie Bijlage 1 en Figuur II-2).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 67

Figuur V-1 Bundeling van de windturbines met bestaande structuren

Ten tweede werd er in functie van het optimalisatieprincipe voor de locatiekeuze rekening gehouden met de volgende criteria: • Maximale afstand tot bewoning (m.b.t. geluid en slagschaduw) (zie kaart 6 in bijlagen); • windaanbod en maximale windopvang; • type windturbine (masthoogte en rotordiameter); • energetische productie per windturbine.

De locatiekeuze heeft voor de 4 nieuwe windturbines uitgemond in de weergegeven coördinaten onder hoofdstuk II.1. Deze locaties zijn nog indicatief. Het aantal en de ligging van de windturbines kan immers nog aangepast worden door voortschrijdend inzicht tijdens het verdere verloop van het project. In het stadium van de daadwerkelijke effectenbeoordeling in het project-MER, zullen de locaties worden vastgelegd zodat de beoordeling hierop kan gebeuren. De ruimtelijke visie in Vlaanderen is om windturbines te koppelen aan kernen en bestaande grootschalige lijninfrastructuur. Ook in de toekomst blijft deze visie overeind, namelijk het maximaal gebruiken van bestaand ‘ruimtebeslag’, het bestendigen van de open ruimte en het concentreren van ruimtebepalende structuren. De keuze van het projectgebied ter hoogte van Berlare langsheen de E17 dient in dit licht gezien te worden. Doordat de windturbines hierbij aansluiten, blijft het karakter van het poldergebied grotendeels bewaard.

V.3. INRICHTINGSALTERNATIEVEN

Een inrichtingsalternatief is een alternatief dat erin bestaat binnen eenzelfde projectgebied een andere (ruimtelijke) configuratie van de beoogde windturbines te voorzien. Gelet op de overige windturbines in de omgeving (gebouwde, vergunde en geplande), kunnen mogelijks de cumulatieve effecten hiervan tezamen met het huidige project tot een alternatieve configuratie van de windturbines nopen. Daarbij kan dan gedacht worden aan een aanpassing van de coördinaten of het aantal, die momenteel nog indicatief zijn. Zolang deze projecten niet vergund zijn, worden ze in het MER beschouwd als ontwikkelingsscenario.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 68

Allicht zal er met deze ontwikkelaars in dialoog getreden moeten worden, aangezien zij ook de cumulatieve effecten naar aanleiding van huidige project in rekening moeten brengen.

V.4. UITVOERINGSALTERNATIEVEN

Uitvoeringsalternatieven bestaan in het werken met een ander type windturbine. Het type windturbine dat geplaatst zal worden, ligt op dit moment nog niet vast. Wel wordt uitgegaan van windturbines met een maximale tiphoogte van 210 m, een maximale rotordiameter van 127 m en een maximaal vermogen van 5 MW. Aangezien er continu nieuwe ontwikkelingen op de markt zijn, is het aangewezen te wachten op het moment van uitvoering om dan het meest geschikte type te kiezen. In het ontwerp project-MER zal de initiatiefnemer verschillende types windturbines suggereren. Dit zullen mogelijke types zijn die in aanmerking komen om opgenomen te worden in de vergunningsaanvraag.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 69

VI. RELEVANTE GEGEVENS UIT VOOROVERLEG, PREADVIEZEN EN VOORSTUDIES

De relevante gegevens uit voorstudies en uit vorige rapportages en goedgekeurde rapporten die daaruit zijn voortgekomen worden in de disciplines zelf beschreven.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 70

VII. METHODOLOGIE

VII.1. Relevante disciplines

Volgende disciplines worden in het kader van de effectenstudie in het MER afzonderlijk onderzocht door de respectievelijk erkende MER-deskundige: • Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie • Biodiversiteit • Bodem en grondwater • Geluid • Mens (inclusief gezondheid) Voor de disciplines “lucht26”, “oppervlaktewater en waterhuishouding”, “energie en klimaat” worden geen significante effecten verwacht, zodat zij buiten de scope van het MER blijven. De aspecten “licht” (slagschaduw) en “veiligheid” zijn in het geval van windturbineprojecten wel relevant en worden ondergebracht in de discipline “mens”.

VII.2. Afbakening van het studiegebied

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het projectgebied en het studiegebied. Het projectgebied is de ruimte waarbinnen het project gerealiseerd wordt. Dit omvat de ruimte die nodig is voor de aanleg en exploitatie van de windmolens, met inbegrip van het noodzakelijk elektriciteitskabelnetwerk. Het studiegebied omvat minstens het projectgebied, maar strekt zich verder uit tot waar de lokalisatie en de invloedssfeer van de te verwachten effecten reiken. Het studiegebied zal daarom binnen elke beschouwde discipline afzonderlijk worden afgebakend.

VII.3. Referentiesituatie, geplande situatie en ontwikkelingen

In het MER is de referentiesituatie de huidige situatie: de toestand van het milieu die als vergelijkingsbasis dient voor het beschrijven en beoordelen van de milieu-impact van het voorgenomen project. In dit geval de bestaande toestand van het milieu in het studiegebied als het windturbinepark van Electrabel niet wordt gerealiseerd. De geplande situatie volgt nadat er definitieve besluitvorming heeft plaatsgevonden (de omgevingsvergunning) en het voorgenomen project kan worden gerealiseerd. In dit geval de aanleg en exploitatie door Electrabel van een windpark met 4 windturbines langs de E17 op het grondgebied van de gemeente Berlare. Het MER zal de milieueffecten van deze geplande situatie vergelijken met de hogervermelde referentiesituatie.

VII.4. Effectenbeoordeling en milderende maatregelen

Voor elk van de disciplines wordt de referentiesituatie beschreven en zal een specifieke methodologie gebruikt worden om de effecten van de geplande situatie te beschrijven en te evalueren/beoordelen. Per discipline wordt bepaald wat de huidige milieutoestand is. Er wordt steeds gestreefd om zoveel mogelijk gebruik te maken van kwantitatieve beoordelingswijzen. De resultaten worden, indien relevant, getoetst aan de van toepassing zijnde juridische randvoorwaarden, in dit geval voornamelijk de normen uit VLAREBO en VLAREM.

26 Windturbines geven geen uitstoot en zullen dus geen invloed hebben op de luchtkwaliteit tijdens de exploitatiefase. Er worden dus geen significante effecten verwacht inzake lucht- en/of geurhinder

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 71

De effecten zullen ook beoordeeld worden naar omvang, significantie en – waar mogelijk en/of relevant – naar omkeerbaarheid. Wanneer significante negatieve effecten worden vastgesteld, worden milderende maatregelen voorgesteld. Milderende maatregelen worden voorgesteld om de belangrijke nadelige milieueffecten van het project te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen. Daar waar de methodologie van effectvoorspelling en -beoordeling per discipline verschillend kan zijn, wordt de uiteindelijke effectbeoordeling van alle thema’s samengebracht in een gestructureerd schema volgens volgende methode. De beoordeling wordt uitgedrukt aan de hand van een waarderingsschaal, waarbij de significantie, de omvang van het effect en het waardeoordeel worden uitgedrukt. Significantie van de ingreep beoordeelt het belang van het effect van de ingreep op het desbetreffende onderdeel. Dit kan zowel op ruimtelijke schaal (“Over welke oppervlakte gaat het effect?”) als op tijdsschaal (“Hoe lang duurt het effect?”). Bij de effectbeoordeling wordt bij voorkeur gewerkt met de volgende schaal met bijhorende betekenis:

Score Beoordeling

-3/+3 Aanzienlijk negatief/positief -2/+2 Negatief/positief -1/+1 Beperkt negatief/positief 0 Verwaarloosbaar of geen effect

Door het spiegelen van de effecten krijgt men een zevendelige schaal met drie positieve beoordelingsniveaus, drie negatieve en een neutraal niveau. Er is strikt genomen geen dwingende reden om te werken met een zevendelige schaal; beoordelingsschalen met meer of minder niveaus zijn in principe mogelijk. Belangrijk is wel dat het significantiekader steeds duidelijk geëxpliciteerd wordt en dat duidelijk gemaakt wordt welke consequenties men aan een bepaalde score koppelt op het vlak van milderende maatregelen en van aanvaardbaarheid van het project/plan vanuit milieuoogpunt. Een beoordelingskader moet immers ook een uitspraak doen met betrekking tot de noodzaak om al dan niet milderende maatregelen te onderzoeken, in functie van de mate waarin het effect als aanzienlijk wordt beschouwd. Onderstaande tabel geeft aan hoe de effectbeoordeling (en bijhorende negatieve score) moet geïnterpreteerd worden in termen van milderende maatregelen (in geval van een zevendelige schaal).

Beoordeling van het effect Koppeling met milderende maatregelen.

Beperkt negatief (score -1) Onderzoek naar milderende maatregel is minder dwingend; als de milieukwaliteit in de referentiesituatie echter reeds

slecht is, kunnen milderende maatregelen toch nodig zijn om een bijkomende verslechtering te vermijden.

Negatief (score -2) Er dient gezocht te worden naar milderende maatregelen.

Aanzienlijk negatief (score -3) Er dienen in elk geval milderende maatregelen voorgesteld te

worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 72

VII.5. Gegevensverzameling en interdisciplinaire gegevensoverdracht

Voor de algemene delen zijn geen specifieke gegevens verzameld. In de disciplines zelf wordt steeds toegelicht welke informatie gebruikt werd om de referentiesituatie en de geplande situatie te beschrijven en te beoordelen. Onderstaande tabel bevat een overzicht van de specifieke gegevens die verzameld zijn voor elke discipline en de discipline waaraan die zijn doorgegeven. Geschreven bronnen zijn opgenomen in de voetnoten en literatuurlijst.

Tabel VII-1 Gegevensverzameling en interdisciplinaire gegevensoverdracht

Discipline die verzamelt Gegevens en bronnen Discipline die ontvangt

Inventarisatie bestaande landschap d.m.v. data GOE, CAI, Landschap Landschapsatlas en terreinbezoek Beeldkwaliteit en Mens zichtbaarheid d.m.v. visualisaties

Inventarisatie bestaande fauna en flora: BKW, Habitatkaart, Risico-atlas, gegevens uit monitoring van Biodiversiteit Landschap andere windturbines, bestaande en eigen verzamelde telgegevens tijdens terreinbezoeken

Oorspronkelijk omgevingsgeluid opgemeten d.m.v. Geluid continue en ambulante immissiemetingen. Modellering Mens met software Geomilieu

Bodem Typologie en grondwaterkwaliteit m.b.v. data DOV Water

Licht Slagschaduwstudie d.m.v. software WINDPRO Mens

Risicoanalyse windturbines Veiligheid Mens Risk assessment studie luchtvaart

Ruimtelijke ordening en MER BV

VIII. INGREEPEFFECTSCHEMA

Electrabel wenst de bouw en exploitatie van een windturbinepark met 4 windturbines te realiseren op het grondgebied van de gemeente Berlare, langs de zuidkant van de E17 en dit in tweede lijn achter een bestaand windturbinepark. De 4 windturbines zijn over een rechte lijn verspreid over een afstand van ca. 1.850 m. De voornaamste ingrepen doen zich voor tijdens drie fases, m.n.: • Aanlegfase: deze fase begint (en eindigt) met de bouw van het windturbinepark en randinfrastructuur. De duur is relatief kort en milieueffecten door de ingrepen zijn veelal beperkt tot de werfomgeving; • Exploitatiefase: deze fase duurt zolang het windturbinepark operationeel is. Milieueffecten staan nu los van menselijk ingrijpen, maar betreffen het functioneren en de aanwezigheid van de windturbines; • Afbraakfase: deze fase begint wanneer de levensduur van de windturbines bereikt is en ze verwijderd of vervangen worden. Afgezien van het tijdstip geldt voor de ingrepen mutatis mutandis ook wat voor de aanlegfase geldt, zodat er qua milieueffecten geen wezenlijk onderscheid tussen beide fases is. Uitgaande van de verschillende deelingrepen per fase wordt in de onderstaande tabel nagegaan welke effecten er te verwachten zijn per milieudiscipline. Hierbij wordt aangegeven welke het primaire effect van de ingreep is, alsook het secundaire effect voor wanneer de ingreep in tweede orde op een andere discipline uitwerking heeft.

Tabel VIII-1 Ingreep-effectschema met de (T)ijdelijke en (P)ermanente milieueffecten

INGREEP/ACTIVITEIT PRIMAIR EFFECT SECUNDAIR EFFECT AANLEGFASE

Landschap: wijziging cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed (P)

Bodem: profielverstoring, verdichting, erosie en wijziging bodemkwaliteit (P) Grondwerken: Bodem: wijziging bodemgebruik (T) Mens: ruimtegebruik (T) • fundering • werkplatform • toegangsweg Water: indien bemaling nodig is: wijziging Biodiversiteit: verstoring fauna (ingevolge • kabeltracé grondwaterpeil (T) en kwaliteit grond- en waterverontreiniging) (P) oppervlaktewater (P)

Water: wijziging infiltratie en Water: wijziging overstromingsrisico (P) waterhuishouding (P) Landschap: wijzing cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed (P)

Landschap: wijziging perceptieve kenmerken en belevingswaarde (T)

Transport onderdelen Geluid: inzet werfmachines (T) Mens: geluids- en stofhinder (T) Opbouw windturbines Biodiversiteit: verstoring fauna (T)

Mens: mobiliteit (T) Mens: ruimtegebruik (T)

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 74

EXPLOITATIEFASE

Bodem: wijziging bodemgebruik (P) Mens: ruimtegebruik (P)

Biodiversiteit: verlies van ecotopen (P)

Toename verharding Landschap: archeologie (P)

Water: wijziging grondwaterstroming, Water: wijziging overstromingsrisico en grond- infiltratie en waterhuishouding (P) en oppervlaktewaterkwantiteit (P)

Landschap: wijziging structuur en relaties in het landschap, cultuurhistorie en erfgoedwaarden, belevings- en perceptieve waarden (P)

Biodiversiteit: verstoring, mortaliteit Werking windturbines (aanvaringsrisico) en barrièrewerking (P)

Geluid: wijziging geluidsniveau (P) Mens: geluidshinder (P)

Licht: slagschaduw (P) Mens: slagschaduwhinder (P)

Mens: veiligheid (P)

Op basis van het ingreepeffectschema, in combinatie met de op vandaag al gekende effecten van windturbines, wordt van een aantal disciplines ingeschat dat ze bepalend zullen zijn. Dit zijn de zgn. sleuteldisciplines die door een erkend MER-deskundige worden behandeld. De inhoudelijke afbakening gebeurt in de disciplines zelf. Het gaat om: • Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie • Biodiversiteit • Geluid en trillingen • Licht (slagschaduw – beoordeeld onder mens (gezondheid)) • Bodem (incl. grondwater) • Mens (gezondheid) De disciplines “Lucht”, oppervlaktewater en waterhuishouding” en “klimaat en energie” worden voor dit project niet relevant geacht. Aandacht voor het energieaspect komt terug in de klimaatreflex, waarbij de focus ligt op de klimaatmitigatie i.p.v. klimaatadaptatie. De mogelijke milieueffecten voor deze disciplines ten gevolge van het project worden beknopt beschreven/beoordeeld in XIV ‘Overige disciplines’, tenzij in een later stadium van de studie zou blijken dat ze meer aandacht verdienen. Met uitzondering van Bodem, Water en Landschap (archeologie) zijn de effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk. Voor de effectvoorspelling- en beoordeling ligt het zwaartepunt van dit MER om die reden bij de exploitatiefase. Specifiek voor windturbineprojecten zijn de effecten die tijdens deze fase als het meest relevant worden geacht: • Effecten op landschap en erfgoed • Effecten op biodiversiteit • Effecten op mens vanwege hinder door geluid en slagschaduw

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 75

IX. DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

Deze discipline steunt voor een groot deel op de landschapsstudie Lochristi/Berlare die op vraag van Engie Electrabel in 2017 werd opgesteld door RoyalHaskoningDHV en toegevoegd in Bijlage 4. De analyse die uit deze nota is overgenomen werd waar nodig gecorrigeerd en leidde tot een aangepaste conclusie en een voorstel van milderende maatregel.

IX.1. AFBAKENING STUDIEGEBIED

De afbakening van het studiegebied hangt rechtstreeks samen met de visuele impact van de geplande windturbines. Hierbij kan men een onderscheid maken tussen • De visuele intrusiezone • De visuele invloedszone • De visuele blootstellingszone

De visuele intrusiezone wordt bepaald door een straal die overeenkomt met 3 maal de maximale hoogte van een windturbine (paal in verticale positie). 27 In deze zone vallen de windturbines gedeeltelijk buiten het statische gezichtsveld en de toeschouwer dient het hoofd op te richten om een windturbine in zijn geheel te zien. In deze zone vallen de windturbines groter uit dan de meerderheid van andere gekende referentiepunten (boom, huis, kerk, GSM-mast, hoogspanningspaal, …). De toeschouwer kan een gevoel van disproportie, overweldiging en visueel ongemak krijgen. De visuele impact is zeer belangrijk.

De visuele invloedszone bevindt zich in een straal van ongeveer 2000 m omheen de windturbines. In deze zone nemen de windturbines een belangrijk deel van het gezichtsveld in. De meest dichtbijgelegen windturbines op de voorgrond zijn voor de waarnemer dominant en zijn in deze zone een overheersend element in het landschap, wat een visueel ongemak kan veroorzaken. Ze betekenen een belangrijke verandering van het kader en kunnen de kwaliteit ervan op het vlak van landschap en aanzicht beïnvloeden. De (dis)continue visuele blootstellingszone: op een afstand van 2 km of meer omheen de windturbines zijn de windturbines aanwezig in het landschap en mogelijkerwijze zichtbaar, maar de visuele impact ervan zal minder zijn dan in de visuele invloedszone. In deze zone neemt de visuele impact af met de afstand. Op een afstand van 10 km en meer zouden de windturbines zichtbaar kunnen zijn bij gunstige weersomstandigheden vanop vrij liggende punten zoals hellingsruggen (panoramische vergezichten). Vanop deze afstanden is de visuele impact zeer beperkt.

27 In de landschapsstudie van RoyalhaskoningDHV is uitgegaan van een maximale hoogte van 180m, dit is 30m lager dan wat nu voorzien wordt. Anderzijds houdt men rekening met een intrusiezone van 800m, dat is meer dan 3x de maximale hoogte van de geplande windturbines. Bijgevolg is ook in de landschapsstudie uitgegaan van een worstcasescenario.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 76

Figuur IX-1 Beeldimpact windturbine

Figuur IX-2: Afbakening studiegebied a.h.v. visuele impactzones

IX.2. REFERENTIESITUATIE

IX.2.1. Landschappelijke situering

Het projectgebied valt binnen het traditionele landschap: ‘Zandstreek binnen de Vlaamse Vallei/straatdorpen van Lokeren. Het is een plat gebied met grote openruimtekamers tussen de verschillende straatdorpen en meer ontwikkelde kernen met veel glastuinbouw tussen Gent en het Waasland. Lochristi sluit al aan op de verstedelijkte zone rond Gent. In het oosten ligt het stedelijk gebied van Lokeren met uitgestrekte bedrijventerreinen, o.a. het bedrijventerrein E17-3 Everslaar en de uitbreiding ervan E17-4.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 77

De nieuw geplande windturbines liggen langs een sterke lijn(infra)structuur E17 die Gent verbindt met Antwerpen. Deze lijn wordt nog geaccentueerd door de aanwezige windturbines. De streek ten noorden en ten zuiden van de snelweg is een halfopen agrarische zone. Lintbebouwing sluit min of meer loodrecht aan op de snelweg. De zones tussen de lintbebouwing zijn veelal onbebouwd. In het noorden is de Beerveldestraat sterk aanwezig, met hierrond dichtere bebouwing. In het zuiden is er de verbindingsweg tussen Laarne, Overmere en Zele. In het oosten ligt Lokeren, een zone die dichter bevolkt is.

Waasland

Verstedelijkte zone rond Gent Straatdorpenlandschap

Scheldevallei

Figuur IX-3: Inplanting op macroschaal

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 78

Figuur IX-4: Inplanting aanwezige woningen (rood) en bedrijventerreinen (paars)

IX.2.2. Landschappelijk Beleid

In het kader van de AGNAS (afbakening gewenste natuurlijke en agrarische structuur) werd de volgende visie voor regio Schelde-Dender, deelruimte 1, Zuidelijke straatdorpengebied van Lokeren, waarin het projectgebied valt, omschreven (2008): • Landbouw is de hoofdfunctie. • De grondgebonden veehouderij is structuurbepalend voor grote delen van dit gebied. Deze goed gestructureerde agrarische gebieden worden maximaal gevrijwaard voor de beroepslandbouw. • In deze landbouwgebieden vormt een sterke grondgebonden landbouwstructuur een garantie voor het open houden van het landschap. • Binnen deze landbouwgebieden wordt ruimte gelaten voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van een raamwerk van kleine landschapselementen naast het behoud van natuur- en boselementen, zodat landschapsecologische basiskwaliteit gegarandeerd wordt.

Dezelfde visie is terug te vinden in het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan van Berlare (2008).

IX.2.3. Onroerend erfgoed

IX.2.3.1. Beschermd onroerend erfgoed

Er liggen geen beschermde stads- en dorpsgezichten in de buurt van de windturbines. Het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘De Turfput en Het Broek’ ligt op circa 2 km ten zuiden van de windturbines. De Turfput en Het Broek bevinden zich in een afgesneden Scheldemeander. Dit gebied vormt het laatste, min of meer ongerept halfnatuurlijk moerasgebied van het geheel van Overmere-Donk. De Turfput en Het Broek vormen samen een ongeveer 300 meter brede en 5 kilometer lange, sikkelvormige strook tussen Berlare-Sluis en Overmere-Donk. Kasseiweg Vogelzangstraat in Lokeren ligt ten noorden van deE17 op circa 1 km van de windturbines. Dit beschermd monument is een zeldzaam wordend voorbeeld van een lange kasseiweg binnen een uitgesproken

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 79 landelijke omgeving van het Waasland. De gekasseide Vogelzangstraat met zijn lengte van ongeveer 1.300 m behoort tot de meest representatieve kasseiwegen uit deze regio.

Kasseiweg Vogelzangstraat

De Turfput en Het Broek

Figuur IX-5: Beschermd cultuurlandschap en beschermd monument

IX.2.3.2. Vastgestelde inventarissen en landschapsatlas

Binnen een straal van 1 km van de windturbines zijn een aantal hoeves en kapellen opgenomen in de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed. Voor meer informatie hierover verwijzen we naar de landschapsstudie. De landschapsatlas geeft aan dat een zone 2 km ten westen ingetekend staat als relictzone “Hekkenhoek, Gavers, De Vliet, Wezepoel-Hoek (R40036)”. Op circa 2,5 km ten zuiden ligt de relictzone ‘Gratiebossen’ (R40091). De relictzone ‘Scheldevallei van Uitbergen tot Wichelen (R40095) ligt op circa 2 km in het zuiden van de windturbines. Deze is iets ruimer dan de ankerplaats ‘Oude Scheldemeander van Overmere- Donk en Berlare Broek (A40026)’ en omvat dus ook het beschermd cultuurlandschap ‘De Turfput en Het Broek’ (zie hierboven). Er zijn geen lijnrelicten aanwezig binnen het projectgebied.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 80

Figuur IX-6: Overzicht aanwezig bouwkundig erfgoed (gele punten)

IX.2.3.3. Historische ontwikkeling en archeologisch erfgoed

Uit raadpleging van het geoportaal van Onroerend Erfgoed blijkt het plangebied niet in een ‘gebied geen archeologie’ te liggen, noch in een ‘archeologische zone’. Er werd reeds een archeologienota (Bijlage 3) opgesteld voor het project en goedgekeurd. Uit deze nota blijkt dat binnen het plangebied zijn geen archeologische gegevens bekend. In de omgeving van het projectgebied gaan vondsten terug tot het mesolithicum. Er is een verhoogde aanwezigheid van sites uit de metaaltijden (bronstijd en ijzertijd). Vanaf de volle en late middeleeuwen concentreren de sites zich tot de bestaande bewoningskernen. Uit late middeleeuwen kennen we ook de sites met walgracht en boerderijen die ook op de historische kaarten te zien zijn. De vier afgebakende zones kennen een gebruik als akkerland. Dit gebruik gaat mogelijk terug tot in de late middeleeuwen. Op de kaart van Ferraris is te zien dat het plangebied gelegen is in agrarisch gebied. Alle zones zijn in gebruik als akker, omzoomd door bomen of hagen, of zijn deels ingenomen door bomen, zoals het geval is bij WT1. De wegen die er toen lagen zijn thans te herkennen in het straatbeeld. Elke zone was in die tijd onbebouwd. De toestand op de Ferrariskaart is nog steeds herkenbaar in de perceelsstructuur, maar het lineair groen is door de agrarische vergroting na WO II sterk gedegradeerd en verminderd.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 81

Figuur IX-7: Projectgebied ten tijde van Ferraris (1770) Op basis van het bureauonderzoek is er een potentieel op het aantreffen van archeologische resten vanaf het laat-paleolithicum tot en met de Romeinse periode. Gezien er binnen het projectgebied geen kennis is betreffende de verstoring van de bodem werd besloten om een landschappelijk bodemonderzoek uit te voeren. Op basis van het landschappelijke booronderzoek kon besloten worden dat de kans op het aantreffen van goed bewaarde steentijdvindplaatsen zeer klein is, gezien enerzijds de verstoring van de oorspronkelijke loopniveaus door menselijk ingrijpen (ploegen e.d.) en anderzijds de matig interessante landschappelijke ligging voor deze periode. Wat betreft vindplaatsen uit jongere periodes (vanaf het neolithicum) bestaat wel degelijk de kans dat er resten aanwezig zijn. Het landschappelijke booronderzoek kan hierover echter geen uitsluitsel geven. De meest aangewezen onderzoeksmethode daarvoor is een proefsleuvenonderzoek.

IX.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE

De indeling in effectgroepen van de discipline ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie sluit aan bij de verschillende benaderingswijzen die bestaan in het landschapsonderzoek, namelijk: • het landschap als relatiesysteem • de erfgoedaspecten • perceptieve kenmerken Volgende effectgroepen worden onderscheiden: • structuur en relatiewijzigingen • wijziging erfgoedwaarde • wijziging perceptieve kenmerken

Omdat de voorgestelde turbines worden gekoppeld aan de lineaire structuur van de snelweg E17 tussen Antwerpen en Gent doet zich geen landschappelijke structuur- en relatiewijziging voor, en wordt deze effectgroep niet verder besproken. Ook de impact op erfgoed is beperkt tot het visueel aspect. Er verdwijnt geen

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 82 erfgoed door de inplanting van de vier geplande windturbines. Daarom wordt enkel de wijziging van de perceptieve kenmerken verder geanalyseerd, in samenhang met de landschapsbeleving (in principe een onderdeel van de discipline mens ruimtelijke aspecten), wat op zich een zeer subjectief gegeven is..

IX.3.1. Wijziging van de perceptieve kenmerken en de landschapsbeleving

Verstoring van perceptieve kwaliteiten ontstaat door auditieve en visuele verstoring en het minder toegankelijk worden van het landschap. De uit te voeren ingrepen kunnen de visuele beleving beperken. Anderzijds kunnen visueel aantrekkelijke nieuwe elementen een opwaardering van het landschap betreffen. Voor de wijziging van perceptieve kenmerken zijn volgende elementen belangrijk: • relatie met de context (samenhang) • variatie en contrast • herkenbaarheid (oriëntatie; identiteit) • gaafheid, zorg en netheid • gebruiksmogelijkheden • algemene sfeer

De inplantingsplaats van de vier turbines wordt geanalyseerd op macro-, meso- en microniveau om hun landschappelijke impact op elk van deze niveaus te beoordelen. Een overzicht van de beoordelingscriteria en significantiekader is onderstaande tabel weergegeven.

Tabel IX-1: Wijziging perceptieve kenmerken. Criteria voor de beoordeling van de effecten. Criteria beoordeling code

belangrijke globale meerwaarde voor perceptieve kenmerken, aanzienlijk positief effect +3 waardevolle positieve beelddragers

belangrijke lokale meerwaarde voor perceptieve kenmerken positief effect +2

zeer lokale meerwaarde voor perceptieve kenmerken beperkt positief +1

geen impact op perceptieve kenmerken of zeer beperkte impact op verwaarloosbaar 0 reeds sterk aangetaste kenmerken

beperkte aantasting van perceptieve kenmerken beperkt negatief -1

belangrijke lokale aantasting van perceptieve kenmerken negatief -2

belangrijke globale aantasting van perceptieve kenmerken aanzienlijk negatief -3

IX.4. BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE

IX.4.1. Aanlegfase

Tijdens de aanlegfase zullen de werken voor de bouw van de vier windturbines in de beginfasen een zeer beperkte visuele impact hebben op de omgeving. Door het halfopen karakter van het agrarisch landschap zullen de werken wel zichtbaar zijn vanaf de E17. Op het moment dat de eigenlijke montage van mast en wieken doorgaat (fase 3) kan er niet naast worden gekeken en krijgen we hetzelfde effect als in de exploitatiefase.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 83

IX.4.2. Exploitatiefase

IX.4.2.1. Macroniveau

Over het volledige traject van de E17 tussen Antwerpen en Gent worden turbines gekoppeld aan de lineaire structuur van de snelweg en ook aan de zones met bebouwing en industrie. Hierdoor valt het beeld van de turbines samen met het industriële karakter van de omgeving en blijft de visuele invloed voor de passanten langs de snelweg eerder beperkt. Vanuit de Kennedytunnel kom je richting Gent de eerste turbines tegen ter hoogte van , waar ze samenvallen met de meer industriële site ter hoogte van Kruibeke. De drie turbines in Sint- Niklaas staan ook in een bedrijvenzone In de open zone tussen Kruibeke en Sint-Niklaas staan geen turbines en ook de groene zone rond is vrij van turbines. Tussen Lokeren en Beervelde staan circa 23 turbines die gekoppeld zijn aan de snelweg en de industriezone rond Lokeren. De eerste turbines verschijnen pas na het verlaten van de groene zone rond Waasmunster. De vier nieuwe turbines komen tussen deze turbines, en vallen binnen het totaalbeeld van het turbinepark. Vertrekkend van het gegeven dat de visuele invloedszone van de turbines langs de snelweg tot circa 2 km verder zal reiken, maar dat de nieuwe turbines samenvallen met de reeds aanwezige turbines, kan men besluiten dat ook langs de snelweg de invloedssfeer van de vier nieuwe turbines niet zal uitbreiden naar het oosten en het westen (zie onderstaande figuren). Deze figuur geeft weer wat de invloed van de 4 nieuwe windturbines zal hebben op de passanten langs de snelweg en op de omwonenden. In het zuiden van de snelweg zal de visuele invloedssfeer door de vier nieuwe turbines wel uitbreiden (zie figuur IX-8. Vermits de nieuwe turbines op circa 600 m ten zuiden van de snelweg worden ingepland zal het effect ten noorden van de snelweg zeer beperkt zijn. Dit zal meer gedetailleerd bekeken worden op meso- en microniveau. Hieruit blijkt dat de invloed van de windturbines op het macroniveau van het landschap enkel naar de zuidzijde van de snelweg zal uitbreiden. De nieuw gepland windturbines zijn van hetzelfde type, maar 10 à 60 m hoger dan de bestaande/vergunde. De geplande windturbines van Engie te E17 Berlare hebben een max. tiphoogte van 210 m versus 200 m tiphooge van de twee vergunde WT’s in de omgeving van Storm en Aspiravi. De bestaande windturbines in de omgeving hebben een tiphoogte van ca. 150 m. Het totaalbeeld blijft mede door de veelheid aan windturbines in de omgeving hetzelfde en hoewel de turbines iets hoger zijn, blijft de huidige schaal behouden. Wel zal de masthoogte verschillen, maar door de afstand en behoud van het type zal er geen opvallend verschil te merken zijn tussen de nieuwe en bestaande turbines. Voor de passagiers langs de snelweg zal er zo goed al geen bijkomende visuele hinder worden verwacht. Voor de omwonenden in het zuiden van de snelweg wel, maar dit wordt meer gedetailleerd omschreven in beschrijving op meso- en microniveau.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 84

Figuur IX-8: Visuele invloedssfeer bestaande en nieuwe windturbines langs E17

Figuur IX-9: Uitbreiding visuele intrusiezone (800m) door plaatsen van nieuwe windturbines

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 85

Figuur IX-10: Uitbreiding visuele invloedszone (2000m) rond nieuwe windturbines

IX.4.2.2. Mesoniveau

De snelweg, gekoppeld aan de windturbines, doorsnijdt de agrarische open ruimte. De vier windturbines worden ingepland in deze open agrarisch landschap, de meest westelijke wordt door de N407 afgesneden van de 3 andere turbines. De meest dichtbijgelegen woningen liggen langs de N407, op circa 360 m afstand. De infrastructuur van de snelweg, samen met de turbines, is duidelijk aanwezig in het landschapsbeeld. De meeste vrijstaande woningen rond de turbines hebben geen groenbuffer en staan ingepland in een open landschap. Enkel rond de 2 meest oostelijke windturbines zijn enkele groene zones, klein bosjes. Zij vormen een visuele buffer voor de aanwezige gebouwen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 86

Figuur IX-11: Overzicht aanwezige bebouwing ter hoogte van de nieuwe windturbines

IX.4.2.2.1. Gebied in het oosten en het westen

Wat betreft het traject langs de snelweg, kan men hier aansluiten met de beoordeling bij het macroniveau. Komende vanuit Antwerpen vormt het windturbinepark, een keerpunt in de rit richting Gent. De windturbines zijn als landmark de voorbode van het begin van de stedelijke omgeving rond Gent. Na de eerste turbines, verschijnen ook de bedrijven rond Lokeren. Over een afstand van 10 km tussen het industrieterrein van Lokeren en de afrit Beervelde staan 23 turbines. Doordat ze aan weerszijden van de weg staan en in een bocht staan ingepland, geeft dit een beeld van een eerder chaotisch aantal turbines, maar die wel lineair staan opgesteld. Figuur 4 geeft aan dat de nieuwe dubbele rij, opgesteld aan de zuidzijde, de lineaire opstelling plaatselijk breekt wat het chaotisch beeld versterkt. Anderzijds door het groot aantal turbines wijzigt dit niet veel aan het totaalbeeld en bijgevolg aan de visuele invloed van de turbines. Mocht de lijn volledig ontdubbeld worden tot een volledige tweede lijn eveneens parallel aan de snelweg, zou dit deze lineaire opstelling terug versterken. Komende vanuit Gent zijn de eerste turbines zichtbaar vanaf Lochristi, net voorbij de Scheldevallei. Vanaf dit punt krijg je dezelfde landschapsbeleving als de rit vanaf het oosten.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 87

Figuur IX-12: Zicht op de windturbines ter hoogte van het project (voor en na)

IX.4.2.2.2. Gebied in het noorden

In het noorden van de snelweg ligt een halfopen agrarisch gebied van waaruit de nieuwe turbines waargenomen zullen worden. Ze zullen versmelten met het beeld van de bestaande turbines, maar omdat ze verder naar het zuiden liggen zullen ze geen bijkomende visuele invloed hebben. Wel zal het beeld wijzigen, vier extra turbines zullen het turbinepark voller doen lijken maar de lijnstructuur wordt vanuit het noorden minder sterk waargenomen. Toch zal men gewaarworden dat de nieuwe turbines een extra lijn vormen, die los staat van de

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 88 eerste lijn. Dit zal ook de perceptie en beleving van het windturbinepark wijzigen. Ook vanuit het industrieterrein E17/Lokeren zal men een gewijzigd beeld ervaren. Het aanwezig erfgoed, zoals Kapel Onze-Lieve-Vrouw van, valt deels binnen de visuele intrusiezone maar figuur IX-12 bevestigt dat de nieuwe turbines een beperkt gewijzigd beeld opleveren. Op verder gelegen erfgoed, zoals de kasseiweg, is er weinig invloed te verwachten, ook al omdat het beeld hier gebufferd worden door groen. Meer naar het noorden, liggen wegen zoals Beerveldestraat en de St. Jozefstraat al vrij ver weg van de snelweg en zeker van de nieuw geplande turbines, zodat hier men weinig zal ondervinden van het gewijzigd zicht door de vier nieuwe turbines.

IX.4.2.2.3. Gebied in het zuiden

De nieuwe turbines zullen in de ruime open landschapskamer ten zuiden van de snelweg ingeplant worden, wat voornamelijk effect zal hebben het landschap ten zuiden van de snelweg. WT1 komt nog in een andere landschapskamer tussen de N407 en de Musselinestraat. Hoewel deze turbines een aanvulling vormen op de bestaande en geplande turbines rondom de projectzone, zullen ze het open landschap ten zuiden van de snelweg nog verder inpalmen. Ze vormen een tweede rij windturbines als aanvulling op de bestaande en geplande turbines. Het turbinepark breidt uit en meso- en zeker op microschaal zullen deze windturbines, min of meer uitgestrooid tussen de akkers, de weidsheid van het open landschap verstoren en door hun concurrentie met de huidige typologie van het open landschap eerder hinderlijk zijn, wat als negatief (-2) wordt beoordeeld. Er kan gekeken worden om door het aanplanten van groene schermen het beeld af te schermen en de impact van de nieuwe structuur binnen het landschap te milderen. Hoewel reeds hinder is door andere storende elementen (aanwezige turbines, snelweg,..), zullen de nieuwe windturbines dit visueel storend effect versterken. De open ruimte wordt kleiner en een kleine twee rij turbines geeft de aanzet om uit te breiden tot een volledig nieuwe rij parallel aan de bestaande. Door WT1 in te planten in een andere landschapskamer is de eerste stap tot uitbreiding al gezet. Wel wordt door de aanwezige groenelementen het beeld van de turbines vaak gebufferd. Het recreatiegebied Overmere Donk, en het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘De Turfput en Het Broek’ zullen geen bijkomende hinder ondervinden van de 4 windturbines. Wel zullen de omwonenden van de Kerkstraat, Heikant en Bosstraat, die momenteel al kijken op windturbines bijkomende visuele hinder ondervinden door de vier turbines die dichter bij de woningen en de wegen worden ingepland (zie verder).

IX.4.2.3. Microniveau

Voor het microniveau werd gebruik gemaakt van een WindPro Photomontage. Op de volgende figuur staat de aanduiding van de foto’s weergegeven.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 89

Foto 2 Foto 1

Foto 4

Foto 7 Foto 5

Foto 3

Foto 6

Figuur IX-13: Overzicht foto’s met standpunten visualisaties

Ruimtelijke ordening en MER BV

IX.4.2.3.1. Everslaarstraat Lokeren

Deze foto geeft een beeld van het zicht vanaf de weg, binnen de perceelsgrenzen en de bebouwing. Hieruit blijkt dat de nieuwe turbines hier niet waar te nemen zijn. Vanuit de zuidelijke woningen zullen de turbines wel waar te nemen zijn. Uit de beschrijving op mesoschaal blijkt dat de bijkomende turbines weinig visuele hinder zullen opleveren voor de noordzijde van de E17, maar wel een gewijzigd beeld zullen opleveren.

Figuur IX-14: Zicht vanaf Kapel van Smarten – Evelaarstraat 159 (voor en na)

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 91

IX.4.2.3.2. Bijkomstraat Lokeren

Vanaf de OLV kapel langs de Bijkomstraat zie je duidelijk de aanwezigheid van de nieuwe turbine aan de overzijde van de snelweg. Omdat reeds 23 turbines aanwezig zijn zal de toename niet voor bijkomende hinder te volgen, maar het beeld zal wijzigen.

Figuur IX-15: Zicht vanaf OLV-Kapel – Bijkomstraat 7 (voor en na)

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 92

IX.4.2.3.3. Heikantstraat 17 Berlare

Een deel van de woningen langs de Heikantstraat kijken uit op de huidige windturbines. Foto 3 geeft weer hoe het landschapsbeeld wijzigt met de nieuwe turbines. Hier zou kan men een afweging maken of een visuele buffering door extra bomen een mogelijkheid zou zijn om nog meer zichten te filteren. Daardoor zou het open landschap meer gecompartimenteerd worden, maar dat betekent ook een gedeeltelijk herstel van het oorspronkelijk bocagelandschap.

Figuur IX-16: Zicht vanaf Heikantstraat 17 (voor en na)

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 93

IX.4.2.3.4. Kruising Anneheidestraat/Moortselstraat/Heikant Berlare

De hoeve langs de Anneheidestraat valt momenteel al binnen de visuele intrusiezone. De invloed van de bestaande windturbines is duidelijk aanwezig binnen het open landschap, maar door de extra turbines lijken de bewoners en bezoekers nu omringd te worden door de windturbines. Deze visualisatie illustreren wel het bufferend vermogen van de groenzones binnen de omgeving. De bomen rond de vijver zorgen voor een sterke visuele buffer van de turbines. Dit geeft duidelijk aan dat groenbuffers wel degelijk als milderende maatregel zouden kunnen gebruikt worden.

Figuur IX-17: Zicht vanaf kruising Moortelstraat/Heikant (voor en na)

IX.4.2.3.5. Bayaerdstraat 28 Berlare

Door bomen kan men de nieuwe windturbine niet waarnemen. Deze foto is al op circa 2 km van de nieuwe turbines genomen, waardoor de visuele invloed en het gewijzigd landschapsbeeld al veel minder is. Door vergelijking met de visualisatie op foto 3 kan men een inschatting maken van de schaal van de nieuwe windturbines.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 94

Figuur IX-18: Zicht vanaf Bayaerdstraat 28 (voor en na)

IX.4.2.3.6. Kattebroekstraat Berlare

De huidige turbines langs de snelweg zijn in dit landschapsbeeld reeds duidelijk aanwezig. De visualisatie getuigt van de wijziging van het landschapsbeeld door de nieuwe turbines. Door de openheid van het landschap komen ze duidelijk in beeld, en men krijgt het beeld van een windturbinepark dat drukker is en minder lineair de snelweg volgt. De nieuwe turbines komen iets dichter, maar vanuit dit gezichtspunt zijn ze niet dominant aanwezig. Bovendien maakt de bundeling met de aanwezige turbines dat ze als het waar versmelten en als een iets uitgebreid windturbinepark aan de horizon aanwezig zijn. Ook hier wordt het positief effect door buffering met groen zeer duidelijk geïllustreerd. Bewoners van de Kattebroekstraat, Lindestraat en het meer zuidelijke gelegen deel van de Kerkstraat krijgen dit gewijzigd beeld vanuit hun woning.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 95

Figuur IX-19: Zicht vanaf K attebroekstraat (voor en na)

IX.4.2.3.7. Kerkstraat Berlare

Uit de fotosimulatie blijkt dat de open ruimte tussen de Kerkstraat (N407) zal worden aangetast door de nieuwe turbines op microniveau. Deze foto is genomen ter hoogte van de hoeve die als bouwkundig erfgoed geklasseerd is (ID: 84228). Foto 7 ligt in de visuele intrusiezone en hier is het duidelijk dat de nieuwe turbine zeer dominant zal zijn in de open landschapskamer. Vanaf de Kerkstraat zullen de nieuwe turbines dominant aanwezig zijn in het landschapsbeeld van de bewoners en passanten. Het toevoegen van bufferende groenelementen in deze landschapskamer moet dan ook overwogen worden (cf. AGNAS-visie en het GRS). Bijkomende houtkanten, bomenrijen of bosjes zullen het (historisch) gesloten karakter deels herstellen, maar omwille van de hoogte van de windturbines zeker niet volledig verstoppen. De vraag moet ook gesteld worden of de windturbines als artefacten van een transitie naar een koolstofvrije maatschappij überhaupt moeten gebufferd worden. Bewoners kunnen ook bijkomend opgaand

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 96 groen in hun achtertuinen voorzien als maatregel om het beeld van de turbines te filteren. Voor extra buffering van achtertuinen door opgaande bomen, dient een afweging te worden gemaakt in hoeverre men door extra buffering het zicht naar de open ruimte moet opgeven ten koste van betere buffering van het beeld van de turbines.

Figuur IX-20: Zicht vanaf N407 Kerkstraat (voor en na)

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 97

IX.5. SYNTHESE

De snelweg E17 doorkruist het open landschap tussen Gent en Lokeren dat aan weerszijden van de E17 loopt, maar momenteel al opgesplitst wordt door de aanwezige infrastructuur en het windturbinepark. Deze uitgebreide landmark functioneert op zich positief, gezien de koppeling met de snelweg die dit compartiment doorsnijdt. Vanuit landschappelijke perspectief en op macroniveau sluiten de vier windturbines goed aan op de cluster van toekomstige 23 bestaande en vergunde windturbines. De turbines worden niet buiten het tracé langs de snelweg ingepland, zodat de overige rustzones langs de E17 ongewijzigd blijven, wat positief is op macroniveau. Enkel naar het zuiden toe zullen de turbines buiten de huidige perimeter van het windturbinepark vallen, waardoor de visuele invloedszone van de landmark uitbreidt naar het zuiden toe. Omdat het landschap vlak is, is het beter dat alle windturbines met een vergelijkbare hoogte en hetzelfde type worden voorzien. Zo zullen ze ongemerkt toegevoegd worden aan het bestaande windturbinepark. De nieuw gepland windturbines zijn van hetzelfde type, maar 10 à 60 m hoger dan de bestaande/vergunde. Het totaalbeeld blijft mede door de veelheid aan windturbines in de omgeving hetzelfde en hoewel de turbines iets hoger zijn, blijft de huidige schaal behouden. Wel zal de masthoogte verschillen, maar door de afstand en behoud van het type zal er geen opvallend verschil te merken zijn tussen de nieuwe en bestaande turbines. De inplanting is landschappelijk aanvaardbaar op macroniveau. Op mesoniveau zal de nieuwe dubbele rij, opgesteld aan de zuidzijde, de lineaire opstelling plaatselijk breken wat het chaotisch beeld versterkt. Anderzijds door het groot aantal turbines wijzigt dit niet veel aan het totaalbeeld en bijgevolg aan de visuele invloed van de turbines. Dit dossier is een eerste stap in de volledige ontdubbeling tot een volledige tweede lijn eveneens parallel aan de snelweg. Mocht de lijn volledig ontdubbeld worden tot een volledige tweede lijn eveneens parallel aan de snelweg, zou dit deze lineaire opstelling terug versterken. De nieuwe turbines zullen in de ruime open landschapskamer ten zuiden van de snelweg ingeplant worden, wat voornamelijk effect zal hebben het landschap ten zuiden van de snelweg. Hoewel er al hinder is door andere storende elementen (aanwezige turbines, snelweg,..), zal de uitbreiding naar het zuiden dit visueel storend effect versterken. De open ruimte wordt kleiner en een kleine twee rij turbines geeft de aanzet om uit te breiden tot een volledig nieuwe rij parallel aan de bestaande. Door WT1 in te planten in een andere landschapskamer is de eerste stap tot uitbreiding al gezet. Vanaf de noordzijde van de snelweg toe is er zeer weinig effect zwel op meso- als op microniveau. Deze zone is al sterk visueel gekoppeld aan de infrastructuur rond de snelweg en gewestwegen. De zichten bevatten vanuit vrijwel elk standpunt veel turbines en verkeersinfrastructuur. Wel zal het beeld wijzigen. Vier extra turbines zal het turbinepark voller doen lijken en de huidige lineaire structuur wordt minder sterk. Op microniveau zijn het vooral specifieke standpunten binnen de genoemde landschapskamer ten zuiden van de snelweg, links en rechts van de N407 die visuele hinder ondervinden van de vier nieuwe windturbines. Een beperkt aantal woningen langs de Kerkstraat (waaronder een hoeve opgenomen in de inventaris bouwkundig erfgoed), Heikant en Moortelstraat hebben hier rechtstreekse en ongefilterde zichten op de nieuwe turbines. Deze komen dichter dan de huidige turbines. Het beeld wordt slechts deels gefilterd door boscompartimenten of bomen omdat de turbines hoger boven de horizon uitsteken dan die bufferende elementen. Het toevoegen van bufferende groenelementen in deze landschapskamer moet dan ook overwogen worden (cf. AGNAS-visie en het GRS). Bijkomende houtkanten, bomenrijen of bosjes zullen het (historisch) gesloten karakter deels herstellen, maar omwille van de hoogte van de windturbines zeker niet volledig verstoppen. De vraag moet ook gesteld worden of de windturbines als artefacten van een transitie naar een koolstofvrije maatschappij überhaupt moeten gebufferd worden. Bewoners kunnen ook bijkomend opgaand groen in hun achtertuinen voorzien als maatregel om het beeld van de turbines te filteren. Voor extra buffering van achtertuinen door opgaande bomen, dient een afweging te worden gemaakt in hoeverre men door extra buffering het zicht naar de open ruimte moet opgeven ten koste van betere buffering van het beeld van de turbines.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 98

IX.6. MILDERENDE MAATREGELEN EN AANBEVELINGEN

Er kan overwogen worden om in de zuidelijke visuele intrusiezone (omgeving Kerkstraat, Heikant en Moortelstraat) via houtkanten, bomenrijen of bosjes de visuele impact van de vier nieuwe, maar ook van de bestaande windturbines te milderen en hiermee deels het oorspronkelijk gesloten agrarisch landschap te herstellen. Hiervoor dient een landschapsplan te worden opgesteld, waarbij via een aantal ingrepen het landschapsbeeld en de landschapsbeleving in dit gebied verbeterd wordt. Om hierbij de agrarische functie van het gebied niet te hinderen, is het aangewezen om de aanplantingen langs gemeentewegen en officiële waterlopen te voorzien.

IX.7. LEEMTEN IN DE KENNIS

Nihil

IX.8. POSTMONITORING

Nihil

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 99

XI. DISCIPLINE BIODIVERSITEIT

XI.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit is ruimer dan het eigenlijke projectgebied. Er kan immers niet worden uitgesloten dat de inplanting van windturbines negatieve effecten veroorzaakt buiten het projectgebied. Daarom omvat het studiegebied, naast het projectgebied zelf, in eerste instantie alle gebieden die vanuit het natuurbeleid bijzondere bescherming genieten en die op relatief korte afstand van het projectgebied gelegen zijn. Het gaat meer bepaald om erkende natuurgebieden, gebieden van het VEN en IVON, Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H) en Vogelrichtlijngebieden (SBZ-V). Daarnaast zijn ook andere gebieden met belangrijke natuurwaarden opgenomen als aandachtszone. Concreet omvat het studiegebied de VEN-gebieden “Vallei van de Boven Zeeschelde van Kalkense meersen tot Sint-Onolfspolder” en “De Vallei van de Durme”, delen van het Vogelichtlijngebied “Durme en de middenloop van de Schelde” en delen van het Habitatrichtlijngebied “Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent”.

XI.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE

Voor dit project werd eerder al door Sweco een nota opgemaakt waarin de verschillende natuurtoetsen voor het project besproken werden. Gezien deze nota veel informatie bevat over de natuurwaarden in de omgeving van het projectgebied en slechts 2 jaar oud is, zal deze gebruikt worden als basis voor de bespreking van de referentiesituatie. In onderstaande paragrafen wordt kort toegelicht welke informatie beschikbaar is.

XI.2.1. Methodiek beschrijving biodiversiteit in en rond het toekomstige windpark

Voor de beschrijving van de referentiesituatie op vlak van biodiversiteit, wordt in eerste instantie vertrokken van een ruwe inschatting van de aanwezige natuurwaarden op basis van de aanwezigheid van beschermingszones natuur enerzijds en de kaarten uit de risicoatlas windturbines van het INBO anderzijds (versie 2015). In een tweede stap werden voor de relevante zones gegevens opgevraagd bij Natuurpunt Studie. In de databank waarnemingen.be werden alle gegevens opgevraagd voor de periode 2014-2017 van de volgende UTM1-hokken: ES6559; ES6659; ES6759; ES6859; ES6959;ES6558; ES6658; ES6758; ES6858; ES6958; ES6558; ES6658; ES6758; ES6858; ES6958; ES6557; ES6657; ES6757; ES6857 ; ES6957; ES6556 ; ES6656 ; ES6756 ; ES6856 ; ES6956. De gegevens worden overzichtelijk weergegeven op kaart. Het gaat hierbij om gegevens over zowel vogels als vleermuizen. De aanwezigheid van waardevolle vegetaties wordt nagegaan aan de hand van de Biologische waarderingskaart, versie 2018.

XI.2.2. Methodiek beschrijving vliegbewegingen van vogels en vleermuizen

Ook voor de vliegbewegingen wordt eerst gestart met de kaarten van de risicoatlas windturbines van het INBO (versie 2015). Voor de dagelijkse vliegbewegingen worden bijkomende gegevens gebruikt uit een studie van Fortech in het kader van het windturbinepark Goeiende (zie Bijlage 7). Voor de seizoenale vliegbewegingen worden gegevens verzameld op de website trektellen.nl.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 100

XI.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING IMPACT VAN DE GEPLANDE SITUATIE

XI.3.1. Methodiek effectbeschrijving

De effecten van windturbines zijn, naast de inplantingslocatie, afhankelijk van de types die worden ingeplant. Voor de effectbeschrijving wordt uitgegaan van de maximale afmetingen van de turbines. De effectbeschrijving wordt in eerste instantie opgedeeld in vier verschillende effectgroepen: verstoring (effect op habitatkwaliteit), mortaliteit (effect op populatieniveau), barrièrewerking (effect op connectiviteit) en direct verlies van ecotopen en leefgebied van soorten. In tweede instantie omvat de effectbeschrijving zowel de aanlegfase als de exploitatiefase van de geplande turbines. De focus van de effectbeschrijving ligt op de effecten voor vogels en vleermuizen. De reeds bestaande windturbines binnen het projectgebied worden beschouwd als onderdeel van de referentiesituatie en zullen in eerste instantie niet worden meegenomen in de effectbeschrijving van het project. Pas in de laatste fase van de effectbeschrijving worden de cumulatieve effecten van de bestaande en geplande windturbines besproken. Bij de effectbeoordeling wordt wel rechtstreeks uitgegaan van het geheel van bestaande en geplande windturbines. Gezien de situering in de (ruime) omgeving van VEN-gebied en Natura-2000 gebieden wordt een verscherpte natuurtoets en een voortoets of passende beoordeling toegevoegd in het MER. Daarnaast zal ook een gewone natuurtoets en een toets aan het soortenbesluit opgenomen worden.

XI.3.1.1. Effectgroep verstoring

XI.3.1.1.1. Vogels

Uit case studies blijkt dat vogels vaak een zekere afstand houden tot windturbines, zelfs al is het gebied rond de turbines geschikt als broed-, foerageer- of rustgebied. De verstoring resulteert mogelijk in het minder of niet meer geschikt worden van leefgebieden. Dit betekent dat ook turbines die buiten bestaand leefgebied worden geplaatst toch een verstorend effect kunnen hebben op dat leefgebied. De verstoring kan verschillende oorzaken hebben en het gevolg zijn van verstoring door geluid, door licht (slagschaduweffecten), door beweging (het draaien van de rotor) of wegens menselijke aanwezigheid voor onderhoud van de turbines. Verstoringsafstanden uit de literatuur integreren alle mogelijke vormen van verstoring. Daarom is het ook niet zinvol binnen dit project- MER om de verschillende onderliggende effecten die kunnen meespelen van elkaar te gaan onderscheiden en ‘uit elkaar te trekken’. In het MER zal, waar mogelijk, gebruik worden gemaakt van de verstoringsafstanden uit Everaert (2017). Een overzicht van deze verstoringsafstanden is weergegeven in Tabel XI-1 . Voor soorten waarvoor geen verstoringsafstanden zijn opgenomen in Everaert (2017) kan worden teruggevallen op de verstoringsafstanden weergegeven in Everaert (2015) die overzichten geeft voor zowel broedvogels als pleisterende vogels.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 101

Tabel XI-1 Verstoringsafstand broedvogels volgens Everaert (2017).

Voor het bepalen van de verstoringsafstanden wordt gewerkt met de verstoringsafstand van de meest gevoelige soort als broedvogel die in de directe omgeving van het projectgebied werd waargenomen

XI.3.1.1.2. Vleermuizen

Het gebrek aan voldoende studies met eenduidige resultaten zorgt ervoor dat de verstorende effecten van geplande windparken naar vleermuizen momenteel moeilijk in te schatten zijn. Everaert (2015) geeft aan dat, op basis van de huidige kennis, de verstorende werking van windturbines op vleermuizen globaal gezien minder is dan voor vogels. Voor dit project-MER zal de afstand gehanteerd worden waarbinnen de meest gevoelige vleermuissoorten ultrasone geluiden kunnen waarnemen, zijnde 150 m. Waar relevant wordt deze afstand genuanceerd op basis van landschapsecologische kenmerken.

XI.3.1.2. Effectgroep mortaliteit

XI.3.1.2.1. Vogels

Op basis van de combinatie van belangrijk geachte corridors voor vogels, een inschatting van het aantal vogels dat er passeert en het inplantingsplan van nieuwe en bestaande windturbines, kan het potentieel aantal slachtoffers van het nieuwe windturbinepark berekend worden. Bij deze berekeningen zal, rekening houdend met de beperkingen van de beschikbare gegevens, gebruik gemaakt worden van de aangeraden rekenmethodes door Everaert (2015). Betracht zal worden om te werken met de rekenmethodes volgens het SNH-Band model waarbij in verschillende stappen achtereenvolgens het volgende wordt berekend: - het aantal vogels dat doorheen de rotorvlakken vliegen; - de kans dat vogels die doorheen de rotorvlakken vliegen worden geraakt; - de kans dat een vogel uitwijkt; - de berekening van het mogelijk aantal aanvaringsslachtoffers.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 102

Doorrekeningen zullen gebeuren voor een selectie aan soorten en vliegroutes zodat een representatief beeld ontstaat van de kans op mortaliteit.

XI.3.1.2.2. Vleermuizen

Everaert (2015) stelt dat voor vleermuizen de opmaak van een kwantitatieve effectenanalyse voor geplande windturbines vaak heel moeilijk tot onmogelijk is, aangezien er onvoldoende kennis beschikbaar is over aanvaringskansen en uitwijkingsgedrag. Om die reden zal het inschatten van de kans op mortaliteit in dit project- MER op een kwalitatieve wijze gebeuren. Hierbij zal rekening gehouden worden met het verschil in gedrag (en vlieghoogte) van de verschillende vleermuissoorten.

XI.3.1.3. Effectgroep barrièrewerking

Barrièrewerking is een effectgroep die niet expliciet als afzonderlijke effectgroep wordt beschouwd in de toonaangevende Vlaamse literatuur (o.m. Everaert e.a., 2011; Everaert, 2015). Wellicht heeft dit mede te maken met de aanname dat windturbines geen absolute barrière vormen tussen (natuur)gebieden omdat: - onafgezien van het mogelijk optreden van mortaliteit er steeds een (groot) aantal vogels (en wellicht ook vleermuizen) ‘succesvol’ door een windpark kunnen vliegen; - het tevens bekend is, alvast van vogels, dat dieren uitwijkingsgedrag kunnen vertonen en dus om een windpark of concentratie van windturbines heen kunnen vliegen. Niettemin wordt ook aangenomen dat het ‘omvliegen’ ook energieverlies met zich mee kan brengen en op die manier een negatief effect kan hebben op individuele vogels en eventueel populaties van soorten. De effectinschatting aangaande ‘barrièrewerking’ zal in kwalitatieve termen gebeuren.

XI.3.1.4. Effectgroep direct verlies van ecotopen of leefgebied van soorten

Het direct verlies aan ecotopen of leefgebieden zal worden ingeschat op basis van de beschikbare gegevens van locaties van turbines, werfzones, toegangswegen, etc. Indien niet alle gegevens beschikbaar zijn bij uitwerking van het MER, zal aangegeven worden welke delen van het projectgebied beter niet gebruikt worden hiervoor.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 103

XI.3.2. Methodiek effectbeoordeling

In Tabel XI-2 wordt het beoordelingskader voor de discipline biodiversiteit weergegeven. Positieve effecten van het project worden enkel indirect verwacht omwille van een positieve impact op bijvoorbeeld stikstofdepositie of klimaatsverandering (door vermeden emissies). Deze positieve impact kan echter onmogelijk ingeschat worden gezien niet geweten is waar deze wijzigingen optreden. Daarom wordt hiervoor ook geen beschrijving opgenomen in het beoordelingskader.

Tabel XI-2. Beoordelingskader Biodiversiteit

Effect Score

Effectgroep mortaliteit

Geen of verwaarloosbaar effect op populatieniveau 0

Beperkt negatief effect op populatieniveau -1

Negatief effect op populatieniveau -2

Belangrijk effect op populatieniveau -3

Effectgroep verstoring

Vrij beperkte, permanente verstoring van weinig verstoringgevoelige gebieden of 0 soorten. Geen of verwaarloosbare wijziging in de verstoring

Tijdelijke verstoring van niet-verstoringgevoelige gebieden of soorten -1

Vrij beperkte, permanente verstoring van weinig verstoringgevoelige gebieden of -2 soorten

Permanente verstoring van verstoringsgevoelige, waardevolle gebieden of soorten. -3

Effectgroep barrièrewerking

Geen of verwaarloosbare wijziging in bereikbaarheid of samenhang 0

De ecologische samenhang wordt beperkt verstoord, beperkte impact op migratie, zachte barrière of barrièrewerking reeds aanwezig, tijdelijke barrière of negatieve -1 randeffecten

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 104

Effect Score

De ecologische infrastructuur wordt op 1 of diverse locaties doorsneden; harde barrière, samenhang wordt lokaal significant verstoord, permanente barrière of -2 randeffecten; impact op waardevolle soorten/ecotopen

De ecologische infrastructuur wordt doorsneden, harde barrière voor belangrijke soorten, samenhang wordt op grote schaal significant verstoord, permanente barrière -3 of randeffecten; grote impact op waardevolle soorten/ecotopen

Effectgroep direct verlies van ecotopen of leefgebieden van soorten

Nagenoeg geen oppervlakte-inname van ecologisch waardevolle habitats of leefgebieden, nagenoeg geen inname binnen beschermingszones of ecologische 0 kerngebieden, geen wezenlijke effecten op populatieniveau

Geringe oppervlakte-inname van waardevolle ecotopen of habitats en/of geringe inname binnen beschermingszones of ecologische gebieden en/of geringe, negatieve -1 impact op populatieniveau

Matige oppervlakte-inname van waardevolle ecotopen of habitats en/of matige inname binnen beschermingszones of ecologische gebieden en/of matige, negatieve -2 impact op populatieniveau

Belangrijke oppervlakte-inname van waardevolle ecotopen of habitats en/of belangrijke inname binnen beschermingszones of ecologische gebieden en/of -3 belangrijke, negatieve impact op populatieniveau

Voor de soortgroepen waarvoor de effectgroep mortaliteit kwantitatief beoordeeld zal worden, zal het beoordelen in eerste instantie gebeuren door berekeningen van de mortaliteit van vogelsoorten te vergelijken met ‘drempelwaarden’. De drempelwaarden worden hierbij berekend uit de ‘lokale populatie’ van soorten. De voorgedragen drempelwaarden zijn 1% of 5% van de (theoretisch berekende) bestaande sterfte in de lokale populatie. De 1%-drempel wordt door Everaert (2015) gebruikt voor gevoelige soorten op basis van volgende criteria:

▪ Indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen (Paelinckx et al., 2009) zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen kleiner is dan de populatiedoelstelling of wanneer er onvoldoende gegevens zijn om dit te bepalen; ▪ Indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen zijn opgemaakt: wanneer er een negatieve trend is in de Vlaamse populatie of wanneer er onvoldoende gegevens zijn. De 5%-drempel wordt door Everaert (2015) gebruikt voor minder gevoelige soorten volgens de criteria:

▪ Indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen minstens gelijk is aan de doelstelling; ▪ Indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer er een stabiele of positieve trend is in de Vlaamse populatie (Everaert & Peymen, 2013).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 105

Als drempelwaarden worden overschreden, worden maatregelen genomen om significante gevolgen te voorkomen (zie Error! Reference source not found.). Voor die soorten of soortgroepen waarvoor voldoende gegevens beschikbaar zijn om de effectgroep verstoring kwantitatief te beoordelen, zal gebruik worden gemaakt van onderstaande drempelwaarden en criteria (Tabel XI-3). 1% drempel: voor gevoelige soorten volgens de criteria:

▪ indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen (Paelinckx et al., 2009) zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen kleiner is dan de populatiedoelstelling of wanneer er onvoldoende gegevens zijn om dit te bepalen. ▪ indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer er een negatieve trend is in de Vlaamse populatie of wanneer er onvoldoende gegevens zijn. 5% drempel: voor minder gevoelige soorten volgens de criteria:

▪ indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen minstens gelijk is aan de doelstelling. ▪ indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer er een stabiele of positieve trend is in de Vlaamse populatie.

Tabel XI-3. Criteria voor het beoordelen van effecten op een lokale (of regionale) populatie. Het onderscheid tussen een matig of sterk negatief effect is afhankelijk van de onzekerheidsmarge.

in zowel worst- enkel in worst- case als

case scenario gemiddeld scenario

mogelijk sterk mogelijk matig negatief Blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring voor ≥ 1% en negatief effect voor (betekenisvol) < 5% van de populatie gevoelige soorten effect voor gevoelige soorten

mogelijk sterk Blijvend jaarlijks habitatverlies of verstoring voor ≥ 5% van mogelijk matig negatief de populatie negatief effect (betekenisvol) effect

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 106

XI.4. BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE

XI.4.1. Beschermingszones natuur

Het project is niet gelegen binnen een speciale beschermingszone van de vogelrichtlijn (SBZ-V) of habitatrichtlijn (SBZ-H) of in een VEN-gebied. De beschermingszones zijn weergeven in Figuur XI-1. Het dichtst bijgelegen SBZ-V is het BE2301235 “Durme en de middenloop van de Schelde” waarvan deelgebieden gelegen zijn ten zuiden en zuidoosten op ca. 2,3 km van de geplande windturbines. Een deelgebied van dit SBZ- V is ook gelegen ten noordoosten van de windturbines. Het dichtst bijgelegen SBZ-H gebied is BE2300006 “Schelde- en Durme estuarium van de Nederlandse grens tot Gent” met meerdere deelgebieden ten zuiden en ten zuidoosten op ca. 2,2 km van de geplande turbines. Net zoals bij de SBZ-V zijn er eveneens deelgebieden van dit SBZ-H gelegen ten noorden en ten noordoosten van de windturbines op ca. 4 tot 5 km. Het dichtst bijgelegen VEN-gebied is gebied 215 “Vallei van de Boven Zeeschelde van Kalkense meersen tot Sint- Onolfspolder” op ca. 2,2 km ten zuidoosten en ten zuiden (overlappend met voornoemde SBZ-H en SBZ-V). Een ander gebied is 208 “De Moervaartdepressie tot Durmevallei” op ca. 5,2 km ten noorden (overlappend met voornoemde SBZ-H).

Figuur XI-1. Beschermingszones in de ruime omgeving van het project.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 107

XI.4.1.1. Criteria van de aanwijzing van de gebieden

Beide Natura 2000 gebieden, SBZ-H BE2300006 en SBZ-V BE2301235 vallen onder eenzelfde overkoepelend gebied ‘Schelde-Durme’ waarvoor habitattypes en soorten zijn opgesomd in Tabel XI-4. De andere SBZ-H en SBZ- V in Vlaanderen liggen op meer dan 5 km van de ingeplande turbines zoals hier boven al vermeld. Er worden door het project geen effecten verwacht op geen van deze gebieden en ze worden bijgevolg niet besproken in deze paragraaf.

Tabel XI-4. Habitattypes en soorten waarvoor de habitatrichtlijnen aangewezen zijn en het teken "*" aangeeft dat het een prioritaire habitat betreft in de zin van de habitatrichtlijn; SCHELDE- EN DURME ESTUARIUM VAN DE NEDERLANDSE GRENS TOT GENT (BE2300006)

Habitattypes bijlage Habitatrichtlijn

1130 Estuaria

1310 Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicorniasoorten en andere zoutminnende planten

1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spatinion maritimae)

1330 Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

2310 Psammofiele heide met Calluna- en Genista-soorten

2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostissoorten op landduinen

3140 Kalkhoudende oligo-mesptrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties;

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of 3150 Hydrocharition

Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodietum rubri p.p. 3270 en Bidention p.p

Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van 6230* submontane gebieden in het binnenland van Europa)

6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Eu-Molinion)

Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene 6430 zones

6510 Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

7140 Overgangs- en trilveen

9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

9160 Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli

Alluviale bossen met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (AlnoPadion, Alnion 91E0* incanae, Salicion albae)

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 108

SOORTEN BIJLAGE II HABITATRICHTLIJN

Bittervoorn Rhodeus sericeus amarus

Europese bever Castor fiber

Fint Alosa fallax

Gevlekte witsnuitlibel Leucorrhina pectoralis

Ingekorven vleermuis Myotis emarginatus

Kamsalamander Triturus cristatus

Kleine modderkruiper Cobitis taenia

Meervleermuis Myotis dasycneme

Rivierprik Lampetra fluviatilis

XI.4.1.2. Natuurdoelen

Voor elk Natura 2000-gebied werden per habitattype of soort zowel een kwantiteits- als kwaliteitsdoel vastgelegd. Het eerste geeft aan welke oppervlakte van een bepaald habitat of welke grootte van een populatie wordt nagestreefd. Het tweede geeft aan welke kwaliteitseisen worden gesteld aan het leefgebied van een soort of aan een habitattype.

Voor de habitattypes en soorten die het gebied ‘Schelde-Durme’ voorkomen, worden de instandhoudingsdoelstellingen voor de IHD-Zeeschelde toegepast. In onderstaande tabel worden doelstellingen voor enerzijds het gedeelte dat habitatrichtlijngebied is en anderzijds het gedeelte dat 'zuiver vogelrichtlijngebied' (lees enkel vogelrichtlijngebied maar geen habitatrichtlijngebied) is, niet onderscheiden, maar geïntegreerd. Aangezien de windturbines niet binnen SBZ geplaatst worden en dus geen effecten verwacht worden op de vegetaties, worden enkel de instandhoudingsdoelstellingen van de soorten in onderstaande tabel besproken. Voor de Europese natuurdoelen werden zoekzones en voorlopige zoekzones aangeduid. Zoekzones situeren zich dus binnen de Speciale Beschermingszones. Aangezien de windturbines ver van SBZ geplaatst worden, zijn er geen relevante effecten te verwachten. Dit wordt niet verder besproken.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 109

Tabel XI-5. Instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten van de Zeeschelde POPULATIEDOELSTELLINGEN KWALITEITSDOELSTELLINGEN

Soorten bijlage I en II Doel Toelichting Doel Toelichting

Kamsalamander = Behoud van de huidige populatie. =/↑ Goede staat van instandhouding met betrekking tot water- (telkens > 5 poelen per deelgebied) en Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied waarbij landhabitat. Opheffen van migratiebarrieres en gestreefd wordt naar een minimum van 50 adulte individuen aanleg of herstel van diepe poelen die niet per populatie in Sigmagebieden 35 (overlap met deelgebied 21 van SBZ-H BE2300044) 36 en 37 (overlap met deelgebied 19 van droogvallen in de zomer. SBZ-H BE2300044). Verbetering van de kwaliteit van het omringende landschap (kleinschalige landschapselementen, struwelen,..) om de connectiviteit te verbeteren

Poelkikker = Behoud van de soort op de actuele locaties. (Wijmeers) = Om de soort te kunnen behouden, is er nood aan een beter inzicht in het voorkomen van de

soort en is een evaluatie van de soort in de tijd noodzakelijk.

IJsvogel = Behoud van de bestaande populatie. = Streven naar een goede habitatkwaliteit

Roerdomp ↑ Uitbreiden van de huidige populatie (0-1 broedpaar) tot een ↑ Streven naar een goede habitatkwaliteit. Grote goede staat (20 broedkoppels) en uitbreiding van het areaal. aangesloten en voldoende natte rietlanden (> 50 ha) Binnen de gebieden van het Sigmaplan moet 540- 900 ha extra in combinatie met vis- en amfibierijke plassen en leefgebied worden gerealiseerd. andere moerasvegetaties.

Bruine kiekendief ↑ Uitbreiding van de huidige populatie (15-30 broedparen) tot 50 ↑ Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied broedkoppels. De oppervlaktebehoeften van deze soort zitten (waaronder het foerageergebied). vervat in de IHD voor SBZV BE2301336 (goedgekeurd door de

Vlaamse Regering op 22/7/2011) en in de voorgestelde

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 110

benodigde extra oppervlakte aan leefgebied van roerdomp en porseleinhoen.

Kwartelkoning ↑ Uitbouw van een populatie in gunstige staat met 40 paren. ↑ Streven naar een goede habitatkwaliteit door Binnen de gebieden van het Sigmaplan moet 600–1200 ha extra inrichting van voldoende grote graslandgebieden (> oppervlakte leefgebied gerealiseerd worden, boven op de extra 30 ha) en een gepast maaibeheer (met late oppervlaktes leefgebied van Roerdomp en Porseleinhoen. maaidatum) Uitbreiding van habitattype 6510 met 232 – 475 ha en van habitattype 6430 met 38 – 68 ha. Een bijkomende oppervlakte leefgebied van 330 – 657 ha, bestaande uit mesofiele graslanden (RBB_hc, RBB_hu) en ruigten (RBB_hf). Actieve bescherming van lokale broedparen door al dan niet tijdelijke beheerovereenkomsten met de betrokken landbouwers.

Woudaap ↑ Uitbreiden van de huidige populatie (0-2 broedparen) tot een ↑ Goede staat van het leefgebied door uitbreiding van goede staat met 20 broedkoppels. De oppervlaktebehoeften bestaande en ontwikkeling van nieuwe rieten van deze soort zijn volledig vervat in de voorgestelde benodigde moerasvegetaties tot grote aangesloten moerassen extra oppervlakte van roerdomp en porseleinhoen. (> 10 ha).

Blauwborst =/↑ Behoud of uitbreiding van de bestaande populatie tot minimaal Streven naar een goede habitatkwaliteit. 550 broedparen. De oppervlaktebehoeften van deze soort zitten vervat in de IHD voor SBZV BE2301336 (goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 22/7/2011) en in de voorgestelde benodigde extra oppervlakte aan leefgebied van roerdomp en porseleinhoen.

Kwak ↑ Creatie van een populatie van 20 broedparen. De Verbetering van de kwaliteit van het leefgebied, oppervlaktebehoeften van deze soort zijn volledig vervat in de onder meer door verdere verbetering van de voorgestelde benodigde extra oppervlakte van roerdomp en waterkwaliteit en behoud en ontwikkeling van porseleinhoen. Door de realisatie van de habitatdoelen en de moerasbos.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 111

oppervlakte extra leefgebied voor roerdomp en porseleinhoen zal ook de oppervlakte foerageerhabitat toenemen.

Lepelaar ↑ Uitbouw van een populatie van 40 paren in gunstige staat via ↑ Streven naar een goede habitatkwaliteit door gerichte ingrepen kunnen binnen de extra oppervlakte inrichting van potentieel broed- en foerageerhabitat. leefgebied voor roerdomp en porseleinhoen in de gebieden van het Sigmaplan potentiële broedplaatsen voor deze soort worden ingericht. Potentieel foerageergebied zal voldoende aanwezig zijn door de uitbreiding van habitattype 1130 en van de leefgebieden voor roerdomp en porseleinhoen.

Porseleinhoen ↑ Uitbouw van een populatie in gunstige staat met 40 broedparen ↑ Streven naar een goede habitatkwaliteit door binnen de gebieden van het Sigmaplan moet 800-1200 ha extra inrichting van voldoende grote moerasgebieden (> leefgebied worden gerealiseerd. 30 ha). Het leefgebied bestaat uit een mozaïek van open water met oeverzones (RBB_ae), zeggemoerassen (RBB_mc) en natte mesofiele graslanden (RBB_hc, RBB_hu) en ruigten (RBB_hf) en de randen van rietmoerassen (RBB-mr) waaronder uitbreiding van habitattype 6430 met 13 – 14 ha.

Kluut ↑ Uitbreiden van de huidige populatie (150- 200 broedparen) tot ↑ een goede staat met 350 broedkoppels in Prosperpolder-noord en Doelpolder.

Purperreiger ↑ Vestiging van een populatie van 60 broedparen. De ↑ oppervlaktebehoeften van deze soort zijn volledig vervat in de voorgestelde benodigde extra oppervlakte van roerdomp en porseleinhoen.

Waterrietzanger ↑ Uitbreiding van geschikt leefgebied. De nieuwe moerasgebieden die in het kader van het Sigmaplan zullen aangelegd worden ten behoeve van o.a. roerdomp en porseleinhoen zullen geschikt doortrekhabitat vormen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 112

Doortrekkende en = Behoud van het huidige populatieniveau (seizoensgemiddelde overwinterende periode 2000/01 – 2005/06 voor pijlstaart, seizoensgemiddelde vogels: pijlstaart, periode 1998/99 – 2006/07 voor wintertaling, wintertaling, seizoensgemiddelde periode 2002/03 – 2006/07 voor krakeend, tafeleend en krakeend, seizoensgemiddelde periode 2001/02 – 2006/07 bergeend. voor tafeleend, seizoensgemiddelde periode 1992/93 - 2006/07 voor bergeend) . Een zekere afname als gevolg van een verminderde eutrofiëring in het estuarium is aanvaardbaar en kan minstens gedeeltelijk gecompenseerd worden door natuurontwikkeling op andere plaatsen. Behoud en optimaal beheer van belangrijke watervogelgebieden (in deel Blokkersdijk van SBZ-V2300222) Het besliste geactualiseerde Sigmaplan voorziet zowel in de uitbreiding van het estuarium als in de ontwikkeling van bijkomende waterrijke gebieden die de terugval in dichtheid van watervogels in het estuarium kunnen opvangen: Estuariene natuurontwikkelingsgebieden, zie habitattype 1130 in paragraaf estuarium. Ondiepe stilstaande wateren met moerasoevers in SBZ-H 2300006, deelgebieden 1, 4, 16 en 24. Ondiepe stilstaande wateren met moerasoevers buiten SBZ, Sigmagebieden 4, 12, 13, 41.

Slobeend = Behoud van het huidige populatieniveau (seizoensgemiddelde berekend over periode 2001/02 – 2006/07). Geschikte herinrichting van diepe winningsputten in de Durmevallei zoals voorzien in het Sigmaplan, zal extra overwinteringshabitat voor slobeend opleveren.

Kleine zwaan = De kleine zwaan overwintert jaarlijks in schommelende maar meestal kleine aantallen op Blokkersdijk. Behoud en optimaal beheer van de stilstaande wateren in de Blokkersdijk is wenselijk.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 113

Kokmeeuw = Behoud van de huidige situatie. Gemiddeld worden 3000-5000 kokmeeuwen geteld bij de maandelijkse boottellingen van het INBO op het Schelde-estuarium, de maxima variëren van 5000 tot 11000 exemplaren. De voorziene wetlands en estuariene gebieden in het Sigmaplan zullen de oppervlakte geschikt overwinteringshabitat doen toenemen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

XI.4.2. Bos- en natuurgebieden

De dichtst bijgelegen bossen zijn het Everslaarbos te Lokeren op ca. 2 km ten noordoosten en het Berlare Broek op ca. 2 km ten zuiden (Figuur XI-2). Het erkende natuurreservaat ‘Molsbroek’, beheerd door Durme vzw, situeert zich op meer dan 4 km ten noordoosten. Hier situeert zich ook het Vlaams natuurreservaat ‘Molsbergen’. Het Molsbroek is een, naar Vlaamse normen, vrij groot natuurreservaat. Het omvat een uitgestrekte moerasvlakte met talrijke watervogels, elzenbroeken, rivierduinen, rietvelden en vochtige graslanden. Op ongeveer 3 km ten zuiden van de geplande turbines bevindt zich de Reservaatzone Donkmeer, eveneens in beheer bij Durme vzw. Het landschap is ontstaan uit een oude meander van de Schelde. In de reservaatzone wisselen oude broekbossen, turfputten, veengraslanden, rietvelden, zeggevegetaties, drijftillen en een historische eendenkooi elkaar af. Meer naar het zuidwesten bevinden zich de Kalkense Meersen, beheerd door Natuurpunt vzw. De Kalkense Meersen zijn laaggelegen, vochtige graslanden in de overstromingsvlakte van de Schelde. Ze vormen een bijzondere broed- en overwinteringsplaats voor vele weidevogels en zijn dan ook aangeduid als Vogelrichtlijngebied.

Figuur XI-2. Bos- en natuurgebieden in de omgeving van het projectgebied.

XI.4.3. Risicoatlas windturbines (INBO, versie 2015)

XI.4.3.1. Vogels

In 2011 heeft het INBO zijn Vogelatlas geüpdatet onder de vorm van een nieuwe Vlaamse Risico-atlas vogels- windturbines. In 2015 werd hierop nog een aanvulling gepubliceerd. Deze Risico-atlas vertrekt van de meest actuele gegevens van Vlaamse vogeltelprojecten en deels elementen uit de vorige Vogelatlas (waar nodig aangepast op basis van recente gegevens). Deze Risico-atlas is online te raadplegen via de website van het INBO (risicoatlas.inbo.be/signaalkaart).

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 115

Vlaanderen is in deze Risico-atlas ingedeeld in een aantal risicoklassen gaande van 0 (geen informatie of laag risico) tot 3 (groot risico). Er dient opgemerkt dat geen enkele risicoklasse van de Risico-atlas automatisch uitsluiting geeft voor de inplanting voor windturbines, noch een vrijgeleide is voor de plaatsing van windturbines. De Risico-atlas geeft louter weer waar en waarom bepaalde gebieden een risico vormen voor vogels bij het plaatsen van windturbines (indien gekend) en wat er eventueel verder dient te gebeuren als er windturbines worden gepland. WT1 – WT3 vallen binnen een zone met risicoklasse 1 ‘mogelijk risico’, WT4 valt binnen risicoklasse 2 ‘risico’. Dit is weergegeven in Figuur XI-3.

Figuur XI-3. Totaalkaart risicoatlas windturbines versie 2015. De turbines worden geplaatst in de omgeving van pleistergebieden en slaapplaatsen. Deze zijn ruimtelijk gesitueerd op Figuur XI-4 tot en met Figuur XI-7 Figuur XI-6en worden verder besproken onder paragraaf XI.4.3.1.1 en XI.4.3.1.2. De turbines bevinden zich ook binnen een belangrijke trekroute voor vogels (voedsel- en slaaptrek). Dit is ruimtelijk weergegeven op Figuur XI-8 en Figuur XI-9. Er bevindt zich binnen de 20 km afstand geen Akkervogelgebied en dus zal dit niet verder besproken worden.

XI.4.3.1.1. Broed- en pleistergebieden

De beschouwde turbines vallen binnen een bufferzone (risicoklasse 1 ‘mogelijk risico’) rond pleister- en broedgebieden van watervogels en steltlopers. De turbines bevinden zich niet in een bufferzone van een bijzonder broedgebied. Een overzicht van de broed- en pleistergebieden (Figuur XI-4) en bijzondere broedvogels (Figuur XI-5) in de omgeving met de kortste afstand tot de geplande turbine en de belangrijkste soorten en hun belang wordt weergegeven in Tabel XI-6.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 116

Figuur XI-4. Belangrijke pleister- en broedgebieden volgens de risicoatlas.

Figuur XI-5. Zones met bijzondere broedvogels volgens de risicoatlas.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 117

Tabel XI-6. Broed- en pleistergebieden in de omgeving turbines met aanduiding van het belang van de soorten.

Belang soorten

Gebied Naam Kortsteafstand (km) Max.aantal* Soorten Min. internationale populatie Bijlage I vogelrichtlijn 1% RodeLijst Min. 15% populatie Vlaamse Min. 2% populatie Vlaamse Slobeend X X

Molsbroek Lokeren 4,2 2196 Wilde eend X

Watersnip X

Slobeend X X

Fuut X Donkmeer Berlare 2,2 1426 Aalscholver X

Blauwe reiger X pleistergebied Kalkense Meersen 3,4 889 Grauwe gans X Kalken

St. Onolfspolder Tafeleend X 6,0 920 Dendermonde Kuifeend X

2500 Kokmeeuw X

Molsbroek Lokeren 4,2 40 Zwartkopmeeuw X X

96 Blauwe reiger X

Broedkolonie Donkmeer Berlare 2,2 68 Aalscholver X

Woudaap X X X

Molsbroek Lokeren 4,2 Zomertaling X X

Porseleinhoen X X X

Kalkense Meersen Zomertaling X 3,4 X Kalken

Scheldenbroeken- Graszanger X 6

Aubroek Bijzonderebroedvogels

XI.4.3.1.2. Slaapplaatsen

De beschouwde turbines vallen binnen een bufferzone (risicoklasse 1, mogelijk risico) rond een slaapplaats (Figuur XI-6). De nabijgelegen slaapplaatsen volgens de risicoatlas en hun afstand tot de geplande turbines zijn weergegeven in Tabel XI-7.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 118

Figuur XI-6. Slaapplaatsen volgens de risicoatlas.

Tabel XI-7. Slaapplaatsen met soorten en aantallen volgens de risicoatlas. SLAAPPLAATS KORTSTE AFSTAND (KM) SOORT AANTAL*

Molsbroek Lokeren 5 Wulp 207

Donkmeer Berlare 3 Aalscholver 520

Kokmeeuw 20600

Nieuwdonk Berlare 3,5 Stormmeeuw 860

Zilvermeeuw 730

XI.4.3.1.3. Weidevogelgebieden

Een overzicht van de weidevogelgebieden is weergeven in Figuur XI-7. Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied is “Kalkense Meersen” op ca. 4 km ten zuiden van de geplande windturbines. De andere gebieden (Daknamse Meersen, Durmepolder en Waterhoek Berlare) liggen op meer dan 5 km van de geplande windturbines. De windturbines worden niet in een risicovolle zone geplaatst met betrekking tot deze weidevogelgebieden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 119

Figuur XI-7. Weidevogelgebieden in de omgeving van het projectgebied.

XI.4.3.1.4. Vogeltrekroutes

Vogeltrekroutes volgens de risicoatlas zijn weergeven als zones (trekcorridors) waarbinnen kan verwacht worden dat de meeste vogels vliegen. De breedte van deze trekzones is variabel en daar waar mogelijk gebaseerd op kennis uit plaatselijke tellingen, ruimtelijke eigenschappen, afstanden tot pleister- en rustgebieden, enz. Enkel de gekende lokale trekroutes tijdens het winterhalfjaar werden gebruikt voor de afbakening (Everaerts, 2015). Windturbines 1,2 en 3 zijn gesitueerd buiten de trekzones. WT4 is gelegen op de rand van een slaap- en voedseltrekroute tussen de gebieden. De slaaptrekroute op de rand van WT4 is de verbinding tussen de pleistergebieden “Molsbroek LOKEREN” en “Kalkense Meersen KALKEN” (Figuur XI-8). Deze verbinding dient als slaaptrekroute voor 100 tot 500 meeuwen. Voor de voedseltrekroute is de situatie identiek aan de slaaptrekroute. Enkel WT4 ligt op de rand van de voedseltrekroute die de pleistergebieden “Molsbroek LOKEREN” en “Kalkense Meersen KALKEN” verbindt (Figuur XI-9). Deze voedselroute wordt gebruikt door de wintertaling, smient, slobeend, wilde eend en kievit in aantallen tussen de 500 en 1000.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 120

Figuur XI-8. Slaaptrek volgens de risicoatlas.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 121

Figuur XI-9. Voedseltrek volgens de risicoatlas.

XI.4.3.2. Vleermuizen

De risicoatlas geeft voor WT1 en WT2 aan dat ze in risicoklasse 0 “laag risico of geen informatie” liggen (Figuur XI-10). De windturbinelocaties van WT1 en WT2 bevinden zich op biologisch minder waardevol gebied. WT3 is gelegen op de grens tussen risicoklasse 1 “mogelijk risico” en 2 “risico”. De ligging van WT3 is op complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen. In de buurt zijn bermen en perceelsgrenzen gelegen met permanent cultuurgrassen die ingeschreven staan als complex van biologisch waardevolle en zeer waardevolle elementen. Ten noorden is ook een plas water gelegen met steile oever die ingedeeld wordt als biologisch waardevol. WT4 wordt aangeduid in de risicolatlas als risicoklasse 1 “mogelijk risico” en is gelegen op complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen.

Figuur XI-10. Totaalkaart vleermuizen.

XI.4.4. Fortech studie in het kader van windturbinepark Goeiende

XI.4.4.1. Onderzoek

In het kader van een vergunningsaanvraag voor een windpark te Zele (“Windpark Goeiende”) liet de THV Elicio- Fortech in de Fortech Studie de mogelijke invloed op vogels bestuderen. Deze studie zat als bijlage bij de aanvraag tot ontheffing van de project-milieueffectrapportage voor het windpark Goeiende (Arcadis, 2015) en wordt hier eveneens als Bijlage 7 toegevoegd. Het studiegebied van deze studie sluit aan bij de ingeplande windturbines in Berlare-Lochristi. De projectzone waarvan sprake is aangeduid op Figuur XI-11. Het doel van de studie was een duidelijk beeld te krijgen van de situatie ter hoogte van de projectzone door met lokale waarnemingen de theoretische veronderstelde trekbeweging te verifiëren en te kwantificeren om de eventuele effecten van het

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 122 windpark te kunnen inschatten. In het licht van effectieve aanvaring, diende opgemerkt te worden dat enkel de uitwisseling van noordelijke naar zuidelijke richting (van Molsbroek richting Donkmeer/Nieuwdonk en Scheldebroeken) de windturbines kruist.

Figuur XI-11. Situering projectzone (rood) Fortech studie

XI.4.4.2. Resultaten trekbewegingen

De resultaten van zowel het oriënterend onderzoek in 2008, als de uitvoerige studie tijdens de winterperiode 2010 (oktober 2009 – april 2010) en de controlemetingen in 2011-2012 geven weer dat in de projectzone niet de grote aantallen vogelbewegingen konden worden vastgesteld die op basis van een theoretische benadering werden verwacht. Er werden geen uitzonderlijke soorten of aantallen vogels waargenomen in de projectzone. Zoals verwacht waren er bewegingen van voornamelijk meeuwen. Daarnaast is een groot aantal bewegingen vastgesteld van duiven en kieviten. Voor deze beide soorten betrof het vermoedelijk zowel trek als lokale bewegingen. Anders dan verwacht op het advies van INBO over deze zone, werden geen belangrijke bewegingen van eenden vastgesteld. Het aantal bewegingen is gestandaardiseerd uitgedrukt in de flux van aantal vogelbewegingen/km/uur. De gemiddelde flux is 326 bewegingen/km/uur. Dit is een normaal gemiddelde. Ook de maximale waarden van de piekflux (slechts 1 maal waargenomen) van 2.000 bewegingen/km/uur is niet uitzonderlijk. Daarbuiten was de piekflux niet hoger dan 1.000 bewegingen/km/uur. Meer dan 60% van alle bewegingen tijdens de dag gebeurden in de onderste luchtlagen, op minder dan 40 m hoogte. Uit de metingen met de radar blijkt dat het gemiddeld aantal bewegingen tot op een hoogte van 500 m tijdens de nacht beperkt blijft tot gemiddeld 56 bewegingen/km/uur. Daarenboven bleek meer dan de helft van de bewegingen tijdens de nacht zich af te spelen op een hoogte boven de 150 m.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 123

XI.4.5. Gegevens Natuurpunt Studie

Bij Natuurpunt Studie werden de waarnemingen van vogels opgevraagd voor de periode 2014-2017. In onderstaande illustratie worden al deze waarnemingen voor alle soorten weergegeven.

Figuur XI-12. Waarnemingen databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

XI.4.5.1. Vogels

In Tabel XI-8 zijn de soorten weergegeven die het vaakst of in de grootste aantallen werden waargenomen in de onderzochte periode. De waarnemingen worden gesitueerd op Figuur XI-13 tot en met Figuur XI-17.

Tabel XI-8. Soorten met grootste aantal waarnemingen in periode 2014-2017 SOORT AANTAL MAXIMAAL AANTAL PER WAARNEMINGEN WAARNEMING

Gele Kwikstaart 31 9

Vink 10 350

Huismus 11 10 Zangvogels Zwarte Kraai 49 60

Kauw 31 200

Spreeuw 33 250

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 124

Houtduif 75 800 Duiven Turkse Tortel 33 30

Weidevogels Kieviet 20 150

Aalscholvers Aalscholver 8 200

Krakeend 6 35

Kuifeend 11 40

Eenden Slobeend 7 158

Tafeleend 15 30

Wilde Eend 12 35

Kokmeeuw 36 300 Meeuwen Zilvermeeuw 16 50

Torenvalk 35 2 Roofvogels Buizerd 65 4

Zangvogels worden vaak waargenomen, maar meestal in lage aantallen. Vink, kauw, zwarte kraai en spreeuw werden geregeld in grotere aantallen waargenomen binnen het studiegebied. Houtduif werd éénmalig waargenomen in een groep van 800 exemplaren. Verder wordt deze soort geregeld waargenomen met een 100-tal of minder dan 50. Turkse tortel werd veel waargenomen, maar telkens in lage aantallen. Van aalscholver werd slechts éénmaal een grote groep van 200 exemplaren opgetekend in 2015. Verder wordt deze soort slechts sporadisch waargenomen. Kievit werd geregeld waargenomen in lage aantallen en slechts enkele keren met ongeveer 100-150. De waarnemingen situeren zich voornamelijk langs de E17 en nabij de reeds bestaande turbines. Ook roofvogels werden voornamelijk waargenomen langs de E17. De waarnemingen van eenden situeren zich voornamelijk aan het Donkmeer en Berlare broek.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 125

Figuur XI-13. Meest relevante waarnemingen zangvogels uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

Figuur XI-14. Meest relevante waarnemingen duiven uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 126

Figuur XI-15. Meest relevante waarnemingen kievit uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

Figuur XI-16. Meest relevante waarnemingen eenden uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 127

Figuur XI-17. Meest relevante waarnemingen roofvogels uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

XI.4.5.2. Vleermuizen

Bij natuurpunt Studie werden eveneens de waarnemingen van vleermuizen opgevraagd. Deze zijn weergeven op onderstaande illustratie. Het gaat telkens over een waarneming van 1 of 2 individuen en zo goed als alle waarnemingen (met uitzonderlijk van 1) situeerden zich ten zuiden van de geplande turbines in het Berlare Broek.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 128

Figuur XI-18. Waarnemingen vleermuizen uit databank waarnemingen.be (2014-2017), bron: Sweco, 2018.

XI.4.6. Gegevens trektellingen

De resultaten van de trektelposten ‘Kalkense Meersen’ en ‘Hussevelde’ sinds 2014 werden opgevraagd (Figuur XI-19). De belangrijkste waarnemingen zijn opgesomd in onderstaande tabellen.

Figuur XI-19. Trektelposten die relevant zijn voor het projectgebied. De Aalscholver, Boerenzwaluw, Buizerd, Graspieper, Grauwe Gans, Houtduif, Kauw, Kievit, Koperwiek, Spreeuw, Veldleeuwerik en Vink werden vaak en in grote aantallen waargenomen in de trektelpost ‘Kalkense Meersen' (Tabel XI-9).

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 129

In de trektelpost ‘Hussevelde’ werden de Aalscholver, Boerenzwaluw, Buizerd, Graspieper, Grauwe Gans, Houtduif, Kauw, Kievit, Kneu, Kokmeeuw, Koperwiek, Veldleeuwerik, Vink en Zanglijster dan weer vaak en in grote aantallen waargenomen (Tabel XI-10).

Tabel XI-9. Belangrijkste waarnemingen trektelpost 'Kalkense Meersen'. JAAR NAAM AANTAL TOTAAL AANTAL MAXIMUM WAARNEMINGEN AANTAL

2014 Aalscholver 20 2368 1117

2015 Aalscholver 32 3362 820

2016 Aalscholver 42 4040 872

2014 Boerenzwaluw 12 405 103

2015 Boerenzwaluw 23 2934 1726

2016 Boerenzwaluw 36 1840 557

2017 Boerenzwaluw 28 1102 347

2014 Buizerd 10 136 76

2015 Buizerd 21 130 21

2016 Buizerd 25 210 44

2017 Buizerd 19 157 48

2014 Graspieper 24 8994 2236

2015 Graspieper 30 4492 628

2016 Graspieper 44 12421 3178

2017 Graspieper 38 9106 1334

2014 Grauwe Gans 2 53 42

2015 Grauwe Gans 8 109 34

2016 Grauwe Gans 14 337 151

2017 Grauwe Gans 10 164 73

2014 Houtduif 20 1922 394

2015 Houtduif 28 6525 2349

2016 Houtduif 42 4721 1453

2017 Houtduif 11 3582 1646

2014 Kauw 5 110 77

2015 Kauw 11 467 379

2016 Kauw 13 653 318

2017 Kauw 6 306 162

2014 Kievit 15 522 185

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 130

JAAR NAAM AANTAL TOTAAL AANTAL MAXIMUM WAARNEMINGEN AANTAL

2015 Kievit 23 886 177

2016 Kievit 25 1429 594

2017 Kievit 18 528 85

2015 Koperwiek 11 529 257

2016 Koperwiek 17 355 94

2017 Koperwiek 17 4393 1154

2014 Spreeuw 27 2955 1170

2015 Spreeuw 31 12901 3685

2016 Spreeuw 44 10295 2114

2017 Spreeuw 31 14471 3242

2014 Veldleeuwerik 20 1723 876

2015 Veldleeuwerik 23 5692 1017

2016 Veldleeuwerik 29 8643 4458

2017 Veldleeuwerik 22 4141 1378

2014 Vink 19 16784 11938

2015 Vink 23 4070 795

2016 Vink 38 7560 2451

2017 Vink 31 46010 11886

Tabel XI-10. Belangrijkste waarnemingen trektelpost 'Hussevelde'. JAAR NAAM AANTAL TOTAAL AANTAL MAXIMUM WAARNEMINGEN AANTAL

2014 Aalscholver 18 762 209

2015 Aalscholver 17 706 609

2016 Aalscholver 14 169 46

2017 Aalscholver 64 1443 294

2014 Boerenzwaluw 16 468 139

2015 Boerenzwaluw 23 283 75

2016 Boerenzwaluw 18 533 264

2017 Boerenzwaluw 55 1220 338

2014 Buizerd 15 114 76

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 131

JAAR NAAM AANTAL TOTAAL AANTAL MAXIMUM WAARNEMINGEN AANTAL

2015 Buizerd 22 65 11

2016 Buizerd 9 27 6

2017 Buizerd 42 137 11

2014 Graspieper 23 2328 442

2015 Graspieper 27 1222 332

2016 Graspieper 21 707 284

2017 Graspieper 93 4215 558

2014 Grauwe Gans 5 63 27

2015 Grauwe Gans 3 25 24

2016 Grauwe Gans 2 12 12

2017 Grauwe Gans 11 192 82

2014 Houtduif 13 12267 4188

2015 Houtduif 14 1916 833

2016 Houtduif 7 800 682

2017 Houtduif 26 1150 279

2014 Kauw 6 120 51

2015 Kauw 5 191 109

2016 Kauw 7 171 44

2017 Kauw 29 527 96

2014 Kievit 14 708 239

2015 Kievit 8 79 29

2016 Kievit 2 2 1

2017 Kievit 26 293 61

2014 Kneu 13 203 65

2015 Kneu 14 97 38

2016 Kneu 7 16 6

2017 Kneu 52 377 62

2014 Kokmeeuw 5 73 30

2015 Kokmeeuw 9 439 310

2016 Kokmeeuw 11 126 34

2017 Kokmeeuw 48 572 00

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 132

JAAR NAAM AANTAL TOTAAL AANTAL MAXIMUM WAARNEMINGEN AANTAL

2014 Koperwiek 7 69 25

2015 Koperwiek 6 210 173

2016 Koperwiek 4 138 71

2017 Koperwiek 34 2059 814

2014 Veldleeuwerik 13 1312 504

2015 Veldleeuwerik 17 801 577

2016 Veldleeuwerik 9 93 35

2017 Veldleeuwerik 36 1695 291

2014 Vink 24 3328 1006

2015 Vink 26 1218 250

2016 Vink 22 2311 1358

2017 Vink 82 29454 8226

2014 Zanglijster 20 943 343

2015 Zanglijster 14 80 45

2016 Zanglijster 6 164 131

2017 Zanglijster 40 542 140

XI.4.7. Vegetaties

Volgens de biologische waarderingskaart van 2018 (Figuur XI-20) vallen de geplande turbines WT1 en WT2 binnen biologisch minder waardevol gebied, akkers op zandige bodems (bs). WT3 en WT4 daarentegen zijn gelegen op complex van biologisch minder waardevolle en waardevolle elementen. Deze gebieden zijn ingenomen door een soortenarm permanent cultuurgrasland (minder waardevol). De waardevolle elementen op deze percelen betreffen de waardevolle vegetaties op de bermen en perceelsranden. Het gaat om elementen van soortenrijk cultuurgrasland (k(hp+)), moerasspirearuigte (k(hf-)) en vegetaties van het rietverbond (k(mr-)). Tussen WT3 en WT4 is ook een perceel dat in de biologische waarderingskaart als biologisch zeer waardevol staat ingeschreven en omvat een zuur eikenbos. Ten noorden tussen WT3 en WT4 is ook een plas water gelegen met steile oever die ingedeeld wordt als biologisch waardevol, waarin de vergunde WT van Storm is gelegen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 133

Figuur XI-20. Biologische waarderingskaart, versie 2018.

XI.5. MILDERENDE MAATREGELEN

Indien aanzienlijke effecten optreden, zullen milderende maatregelen worden geformuleerd. Hierbij kan (niet- limitatief) gedacht worden aan: - het weglaten van windturbines; - het tijdelijk stilleggen van de windturbines in de periode en onder de meteorologische omstandigheden waarin het risico op aanvaring het grootst is; - micro-siting (= aanpassen van de configuratie van het windpark) waarbij turbines over kleinere afstand verplaatst worden…; - cut-in-speed maatregelen door op gevoelige locaties ervoor te kiezen om windturbines pas te laten draaien vanaf een bepaalde windsnelheid; - aanpassen van de windturbines dimensies (zoals het verhogen van de vrije slaghoogte, verlagen van de draaisnelheid, etc.).

XI.6. LEEMTEN IN DE KENNIS

Indien uit de verzamelde gegevens blijkt dat er nog belangrijke lacunes zijn in de gegevens, zal bij de beoordeling van de impact van de geplande situatie uitgegaan worden van het worst-case scenario. Voor mortaliteit van vleermuizen kan geen kwantitatieve effectenanalyse voor de geplande windturbines gebeuren, aangezien er onvoldoende kennis beschikbaar is over aanvaringskansen en uitwijkingsgedrag. Om die reden zal het inschatten van de kans op mortaliteit in dit project-MER op een kwalitatieve wijze gebeuren. Hierbij

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 134 zal rekening gehouden worden met het verschil in gedrag (en vlieghoogte) van de verschillende vleermuissoorten. Het gebrek aan voldoende studies met eenduidige resultaten zorgt ervoor dat de verstorende effecten naar vleermuizen momenteel moeilijk zijn in te schatten voor geplande windparken. Voor het MER zal op basis van recente literatuurgegevens en landschapsecologische kenmerken (situatie op terrein), de gepaste afstand gehanteerd worden.

XI.7. POSTMONITORING

Indien uit de effectanalyse blijkt dat postmonitoring noodzakelijk is, en/of opgelegd wordt als bijkomende maatregel, zal dit uitgevoerd worden.

XI.8. LITERATUURLIJST

Everaert J. (2015). Effecten van windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen: Leidraad voor risicoanalyse en monitoring. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Everaert J. (2017). Advies over verstoringsafstanden voor akker- en weidevogels bij windturbines. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. Sweco (2018). Natuurtoets Berlare Lochristi.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 135

XII. DISCIPLINE GELUID

XII.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied voor de discipline geluid en trillingen wordt afgebakend enerzijds door de voorgeschreven meetlocaties volgens VLAREM en het MER richtlijnenboek en anderzijds door de mogelijke geluidsimpact van het windturbinepark. Er wordt gerekend tot een contour van 39 dB(A). In de praktijk zal dit ongeveer tot op 1 km van het projectgebied zijn. Voor de beoordeling van de effecten naar mens wordt het studiegebied afgebakend tot aan de woningen of woonkernen die binnen de invloedsfeer liggen van het specifieke geluid van het project.

XII.2. JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE CONTEXT

XII.2.1. VLAREM wetgeving

Op 25 juni van dit jaar besliste het Europees Hof van Justitie dat de sectorale milieuvoorwaarden uit VLAREM II, ‘plannen of programma’s’ waren in de zin van de plan-mer-richtlijn. Dat betekent dat zij zelf eerst aan een milieu- effectbeoordeling onderworpen moesten worden. Hierdoor achtte het Hof van Justitie de sectorale milieuvoorwaarden als onwettig.

Met een nooddecreet probeert het Vlaams Parlement deze onwettigheid te remediëren om de windenergiesector zo weinig mogelijk te blokkeren. Het decreet van 17 juli 2020 bepaalt dat de afdeling 5.20.6 van VLAREM II met de sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines geldig blijft vanaf de datum van inwerkingtreding van die sectorale voorwaarden – dat is vanaf 31 maart 2012 – tot de datum van inwerkingtreding van nieuwe sectorale normen voor windturbines, met een maximumtermijn van 3 jaar.

Volgens de tabel in de VLAREM sectorale milieuvoorwaarden voor windturbines dienen geluidsdrukniveaus gerespecteerd te worden in functie van de ligging van de evaluatiepunten volgens het gewestplan of een goedgekeurd ruimtelijk uitvoeringsplan.

De hoorbaarheid en de daaruit eventueel voortvloeiende hinder voor de omgeving wordt mede bepaald door het niveau van het oorspronkelijke omgevingsgeluid. De normering staat via het uitvoeren van achtergrondgeluidsmetingen emissiegrenswaarden toe die onder het achtergrondgeluid moeten blijven

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 136

Tabel XII-1 Evaluatiekader voor een windturbinepark.

XII.2.2. Europese richtlijn 2002/49/EG – Omgevingsgeluid

De richtlijn 2002/49/EG van het Europese Parlement en de Raad van 25 juni 2002 inzake de evaluatie en de beheersing van omgevingslawaai (PB L 189 van 18.07.2002) heeft tot doel een gemeenschappelijke Europese aanpak in te voeren om de blootstelling aan omgevingsgeluid te vermijden, voorkomen, beperken en verminderen. Deze aanpak is gebaseerd op het volgende: • het opmaken van geluidsbelastingskaarten volgens gemeenschappelijke methoden (voor geluidsindicator en berekening), • het aannemen van actieprogramma’s, uitgaande van limieten die door de lidstaten worden bepaald, teneinde het omgevingsgeluid zo nodig te voorkomen, beperken en handhaven waar zij goed is, • voorlichting van het publiek.

De omzetting van deze richtlijn is opgenomen in het Belgische Staatsblad van 31 augustus 2005 in het besluit van de Vlaamse Regering inzake de evaluatie en de beheersing van het omgevingslawaai en tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 137

Sinds 2009 stelt LNE de geluidsbelastingskaarten ter beschikking. Deze kaarten zijn terug te vinden op volgende website:http://www.lne.be/themas/hinder-en-risicos/geluidshinder/beleid/eu-richtlijn/goedgekeurde- geluidskaarten.

Voor het projectgebied worden de kaarten van het wegverkeer, spoorverkeer en luchtverkeer bekeken, maar de invloedssfeer zit niet in de omgeving van het projectgebied (spoorweg op meer dan 1 km, E40 op ca. 3 km).

XII.2.3. Significantiekader

Onderstaand significantiekader geldt voor industriële project-MER’s maar het principe van de tussenscore (effectscore) kan ook toegepast worden bij windturbineprojecten, weg-, spoor- en vliegverkeer, mits aanpassing van het wettelijk kader. In onderstaand significantiekader is de koppeling met het VLAREM II opgenomen.

De score onder ‘Voldoet aan het VLAREM’ betreft de eindscore na correctie. Voor wat betreft de lege vakjes (-) kan gesteld worden dat de mogelijkheid om in dergelijk vakje terecht te komen, zich in uitzonderlijke gevallen zal voordoen. De deskundige zal hier zelf een score aangeven die vergezeld gaat van een degelijke motivatie. Elke score dient door de deskundige bovendien gekaderd te worden in het project.

Tabel XII-2: Significantiekader voor industriële project-MER’s.

Voldoet aan het VLAREM? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp≤GW Lsp> Lsp≤ RW GW RW ≤RW+10 RW+10 ΔLAX,T>+6 -3 -1 -3 -1 -2 -3

+3<ΔLAX,T≤+6 -2 -1 -3 -1 -2 -3 +1<ΔLAX,T≤+3 -1 -1 -3 -1 -1 -3 -1≤ΔLAX,T≤+1 0 0 -1/-2 ** 0 -1 -3 -3≤ΔLAX,T<-1 +1 +1 - +1 +1 - -6≤ΔLAX,T<-3 +2 +2 - +2 +2 - ΔLAX,T<-6 +3 +3 - +3 +3 - ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in dB(A) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd

Met T = duur in seconden

Met X:

“N” parameter van statistische analyse (LAN,T), in VLAREM wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm

ofwel

“eq” voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid.

GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema 4.5.6.1 van VLAREM II

RW : richtwaarde

Lsp : specifiek geluid

*bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 138

** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie).

XII.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE

Voor de beschrijving van de referentiesituatie of het huidige (oorspronkelijke) omgevingsgeluid wordt beroep gedaan op nieuwe geluidsmetingen. Er wordt voorgesteld om 3 langdurige omgevingsmetingen uit te voeren. De geluidsmetingen worden uitgevoerd conform het MER-richtlijnenboek. De meetlocaties worden bevinden zich t.h.v de nabijgelegen woningen op diverse afstanden tot de autosnelweg (E17). In eerste instantie worden die meetpunten gekozen waar er de grootste effecten te verwachten zijn. Mogelijks kan in deze beoordelingspunten het omgevingsgeluid bepalend zijn als richtwaarde. Daarnaast is het belangrijk om te weten wat de effecten zijn op het omgevingsgeluid bij werking van de windturbines in de stillere gebieden (woongebied ten zuiden) waar de invloed van de gewestwegen/industrie beperkt is. De vaste meetpunten zijn aangeduid op onderstaande figuur. De ligging en/of het aantal meetlocaties kan nog wijzigen in functie van de verkenning van het studiegebied. We geven de voorlopige woonstraten op, maar er moet toestemming gevraagd worden aan de bewoners zodat de exacte locatie nog niet vastligt. Dit is te verifiëren op het terrein.

Figuur IX-XII-1: Voorgestelde vaste meetpunten geluid (indicatief)

De voorlopig weerhouden 3 locaties: 1. Kerkstraat 163, Berlare 2. Kerkstraat 161, Berlare 3. Kerkstraat 147A, Berlare Op deze 3 meetlocaties zullen er langdurige omgevingsmetingen worden uitgevoerd over een meetduur van 14 opeenvolgende dagen waarbij het omgevingsgeluid wordt geanalyseerd op basis van de akoestische grootheden

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 139

LAeq,T , LA01,T , LA05,T , LA10,T , LA50,T en LA95,T. Voor de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1u aangehouden conform de voorschriften van Vlarem. Het doel van deze metingen is om het oorspronkelijke omgevingsgeluid te bepalen, zodat het effect op dit omgevingsgeluid (zie significantiekader) kan bepaald worden na realisatie van het project. Ook kunnen de normen voor windturbinegeluid, die afhankelijk zijn van het heersende achtergrond- geluidsniveau, vastgelegd worden. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde LA95,T waarden van het gemeten omgevingsgeluid voor de dag-, avond- en nachtperiode.

XII.4. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE

De geluidsimpact van het project wordt beschreven voor zowel de aanlegfase als voor de exploitatiefase (of na ingebruikname).

XII.4.1. Aanlegfase

Voor de verschillende bouwfases wordt – indien een relevante impact te verwachten is – een beoordeling gegeven o.b.v. het bronvermogen en te verwachten geluidsimmissies op een aantal type afstanden. De geluidsimpact wordt beschreven door de geluidsimmissies van relevante bouwfases te vergelijken met het oorspronkelijke omgevingsgeluid en/of de milieukwaliteitsnormen van Vlarem. De heiwerkzaamheden veroorzaken naast geluid ook trillingen, ook dit wordt meegenomen.

XII.4.2. Exploitatiefase

Op basis van de geluidsemissie, de ligging en de hoogte van de windturbine-HUB worden geluidscontouren bepaald en wordt op discrete punten het specifiek geluid berekend volgens ISO-9613. De beschrijving van de geluidsimpact gebeurt conform het significantiekader voor industriegeluid zoals hierna weergegeven en opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen (28/02/2011 ref.: LNE/AMNEB/MER/2008.10.28). De geluidsimpact wordt bepaald en beschreven t.h.v. de uitgekozen meetlocaties. Het specifiek geluid van de geplande turbines wordt berekend en getoetst aan de bepalingen conform VLAREM II. Indien nodig worden deze gereduceerd of wordt een maximaal geluidsvermogenniveau opgelegd. Voor de uiteindelijke beoordeling wordt de “tussenscore” uit voorgaand kader gecorrigeerd tot een “eindscore” naargelang aan de vigerende wetgeving (Vlarem) wordt voldaan of niet.

Figuur XII-2 Beoordelingskader industriegeluid

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 140

XII.4.3. Cumulatieve effecten – Bestaande / vergunde windturbines in de nabijheid van de aanvraag

Rekening houdend met de bedoeling van de Europese MER-richtlijn om windturbineparken onder het toepassingsgebied van projectmilieueffectrapportage te brengen, moet naast het aantal windturbines in de betreffende vergunningsaanvraag (en de eventueel daaraan te koppelen vergunningsaanvragen) ook rekening gehouden worden met eventueel vergunde/bestaande windturbines in de nabijheid van de aanvraag. Om “nabijheid van de aanvraag” af te bakenen zijn objectieve en duidelijke criteria nodig, bij voorkeur criteria die rekening houden met verschillende types windturbines (hoogte, bronvermogen en rotordiameter). Voor het betrokken project zal de 39 dB(A)-contour worden bepaald, wat de strengst mogelijke richtwaarde is. Om mogelijke interferentie voor geluid te toetsen, wordt elke individuele vergunde windturbine waarvan de 29 dB(A)-contour raakt aan de 39 dB(A)-contour van het project mee in rekening gebracht. Een geluidsbron die resulteert in een specifiek geluid dat 10 dB(A) lager is dan het oorspronkelijke (of te toetsen) geluidsniveau heeft namelijk geen relevante bijdrage aan het oorspronkelijke (of te toetsen) geluidsniveau. Voor de individuele reeds vergunde windturbines, die op basis van de berekende contouren interfereren met de WT’s van het project, dient de bevoegde overheid een standpunt in te nemen m.b.t. het al dan niet toetsen van het cumulatieve specifieke geluidsniveau aan de geluidsnorm.

XII.5. MILDERENDE MAATREGELEN

Indien nodig worden reducerende maatregelen (noise modes) uitgewerkt per turbine. De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen:

Tabel XII-3: Milderende maatregelen.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 141

Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de -1 juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem (matig significant kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende negatief) maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te -2 koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd (significant negatief) te worden. -3 Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te (zeer significant koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te negatief) worden. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling verwaarloosbaar, positief, zeer positief en uitgesproken positief.

XII.6. LEEMTEN IN DE KENNIS

Voor afstanden tussen bron en ontvanger tussen 100 m en 1000 m geeft ISO 9613 (waarop het rekenmodel is gebaseerd) een nauwkeurigheid van ± 3 dB(A). Dit is echter enkel geldig voor een gemiddelde hoogte tussen bron en ontvanger die kleiner is dan 30 m. Voor grotere hoogtes (zoals hier het geval is) doet de norm geen uitspraak over de nauwkeurigheid van de berekeningen.

XII.7. POSTMONITORING

Indien er milderende maatregelen moeten worden doorgevoerd moet het mogelijk zijn een scenario uit te werken om een aangepast werkingsregime in te stellen voor de geplande windturbines zodat er voldaan wordt aan de geldende richtwaarden voor de avond- en nachtperiode. Dit houdt in dat de individuele windturbines uit dit project vanaf een proefondervindelijk te bepalen windsnelheid (ter hoogte van de hub) begrensd worden (“pitchen”) waardoor de geluidsimmissie voldoende beperkt wordt. Bij de uitvoering van het project kunnen er dan praktische exploitatiemodaliteiten na een evaluatieperiode worden vastgelegd in een protocol in overleg met de exploitant en de vergunningverlenende overheid.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 142

XIII. DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER

XIII.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Het studiegebied voor de discipline bodem en grondwater is minimaal het projectgebied. In totaal wordt de plaatsing van 4 windturbines in lijn gepland parallel met de E-17 op een afstand van ca. 600 m over een lengte van ca.1,85 km. De wijziging van de bodemkwaliteit, de profielwijziging en bodemerosie treden vooral plaatselijk op ter hoogte van de uitgravingen en de gestapelde gronden. Voor deze effectengroepen valt het studiegebied bijgevolg samen met het projectgebied. De aanvoer van materieel en de afvoer van de uitgegraven gronden over niet verharde wegen kan leiden tot belasting van de bodem en kan bijgevolg structuurwijzigingen veroorzaken. Het studiegebied omvat aldus eveneens de transportroutes over de niet verharde wegen in de nabijheid van het projectgebied. De eventuele bemaling voor de realisatie van de funderingssokkel leidt mogelijk tot bodemzetting. Hier wordt het studiegebied bepaald door de invloedssfeer van de bemaling.

XIII.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE

Bij de discipline bodem worden zowel de bodem als het grondwater bestudeerd. Aandacht wordt vooral besteed aan mogelijke veranderingen in bodemeigenschappen in de aanlegfase. Op basis van bestaande literatuur en archiefgegevens wordt een beschrijving gemaakt worden van de huidige toestand van het studiegebied met betrekking tot het bodem- en grondwatermilieu. Hiertoe werden o.a. volgende gegevens geraadpleegd/verzameld: - het detailplan van het terrein met situering van de activiteiten en kritische locaties van de deelterreinen en van eventuele boringen en peilputten (in de nabije omgeving); - geologisch profiel (http://dov.vlaanderen.be); - bodemkaarten + verklarende tekst - geologische kaart (1/40.000 en 1/50.000) + overlays + toelichtende tekst (Kaartblad 22 Gent) - kwetsbaarheidskaart grondwater; - gegevens beschikbaar op website Geo-Vlaanderen; - gegevens bij OVAM zoals register van verontreinigde gronden en register van OBO’s, BBO’s en BSP in de omgeving van het project/studiegebied; - bodem en grondwatergegevens opgenomen in Databank Ondergrond Vlaanderen: aanwezigheid van bestaande oppervlaktewinningen in het studiegebied, boringen, sonderingen, peilputten; - kwaliteits- en kwantiteitsgegevens uit verschillende meetnetten (AMINAL-meetnet e.a); - literatuurgegevens: b.v. aanwezigheid van natuurgebieden en/of andere gebieden die gevoelig zijn voor veranderingen in waterstand en/of waterkwaliteit; - richtlijnenboek Deel 6: Algemene methodologie discipline bodem (versie 2008)

XIII.2.1. Pedologie en bodemkwaliteit

De beschrijving van de plaatselijke pedologie is gesteund op de digitale bodemkaart (DOV) en de toelichting bij de bodemkaart Wetteren 56 W. Het projectgebied is gesitueerd aan de zuidrand van de Vlaamse zandstreek in de Vlaamse vallei. Het gebied is vlak met een matig microreliëf. Het projectgebied behoort tot een oud cultuurlandschap met een mozaïekachtig patroon van kleine akker- en weilanden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 143

In het traject waar de windturbines zullen geplaatst worden komen droge tot matig natte zandgronden en matig natte lemige zandbodems voor. De windturbines worden op gronden geplaatst die steeds als landbouwgronden zijn uitgebaat. Er zijn geen bodemonderzoeken voor milieukundige doeleinden uitgevoerd.

XIII.2.2. Geologie en hydrogeologie

De gronden waarop de windturbines zullen geplaatst worden, liggen in de vlakke zandstreek op een hoogte van ca. 6-6,5 m TAW. In tabel XII.1 wordt een benaderend schema van de bodemopbouw voor het midden van het traject weergegeven . Tabel XII.1 Benaderend schema van bodemopbouw in het projectgebied (bron: DOV) TAW 6 m Diepte - Lithostratigrafie Lithologie Hydrogeologie mv HCOV code

Formatie Lid

Quartair 0 - 10 Quartaire afzetting zand, silt, leem klei , doorlatend, 0100 grind zandige deklagen en Quartair Aquifersysteem Pleistocene afzettingen Tertiair 10 - 17 Ursel grijs blauwe klei tot 10 -14 m-mv zware klei niet doorlatend, 0500 Asse glauconiethoudende en Bartoon Aquitardsysteem zandige klei tot zware klei Wemmel glauconiethoudend fijn 14-43 m –mv zand doorlatend 0600 17- 23 Lede zand Ledo Paniseliaan Brusseliaan 23-30 Oedelem fijn zand met glauconiet Aquiferssysteem 30-53 Gentbrugge Aalterbrugge fijn kleirijk zand en Vlierzele Pittem klei niet doorlatend 0700 klei met siltt Paniseliaan Aquitardsysteem

53-68 Hyon en Egem en fijn kleirijk zand doorlatend 0800 Gentbrugge Kwatrecht Ieperiaan Aquifersysteem 68-87 Tielt en Hyon zeer fijn kleirijk zand met niet doorlatend 0900 silt

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 144

87-179 Kortrijk klei , zandig kalkrijke Ieperiaan Aquitardsysteem klei, grijze klei(

In het traject van de geplande windturbines (ca. 1850 m) is de dikte van het Quartaire Aquifersysteem (HCOV 0100) gemiddeld 14 m en wordt door het Bartoon Aquifersysteem (HCOV0500) afgesloten van het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem (HCOV 0600) dat een dikte heeft van gemiddeld 25 m. Het Bartoon Aquifersysteem is beperkt in dikte maar neemt toe van west naar oost (0,3 m tot 4,m). Een paar honderd meter buiten het projectgebied in het westen is het Bartoon Aquifersysteem niet meer aanwezig. Het Bartoon Aquifersysteem wordt voornamelijk gevormd door de klei van het lid van Asse van de formatie van Maldegem. Volgens de grondwaterkwetsbaarheidskaart ligt het terrein in een gebied geklasseerd als zeer kwetsbaar, Ca1. Dit wil zeggen dat de watervoerende laag zandig is, de deklaag gelijk of kleiner is dan 5 m en/of zandig en de dikte van de onverzadigde zone is maximaal 10 m. Volgens de grondwaterwinningskaarten ligt het terrein niet in een grondwaterwinningsgebied noch in een beschermingszone I, II of III van een drinkwaterwinning. Op een afstand van 1000 m aan weerszijden van het trajectgebied zijn 10 grondwatervergunningen toegekend. Hiervan pompen er 2 water uit Quartaire Aquifersysteem (HCOV 0160), 3 uit het Ledo Paniseliaan Brusseliaan Aquifersysteem (HCOV 0600) en 5 uit het Ieperiaan Aquifersysteem (HCOV 0800). De vergunde debieten zijn zeer beperkt. Het trajectgebied staat onder invloed van permanent grondwater op relatief geringe diepte dat aan seizoenschommeling onderhevig is. De grondwatertafel bevindt zich tussen 0,2 m tot 1 m-mv (bron: grondwatermeetnet te raadplegen op de website van DOV. Het trajectgebied ligt niet in overstromingsgevoelig gebied en is matig gevoelig voor grondwaterstroming.

XIII.3. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE GEPLANDE SITUATIE

Op het traject van ca. 1,85 ten, ca 600 m ten zuiden van de autosnelweg E17 is de bouw van 10 windturbines gepland. De effecten worden globaal besproken voor alle turbines samen, tenzij er verschillende effecten te verwachten zijn als gevolg van de plaats van inplanting. De effecten worden alleen beschreven voor de aanlegfase. Zodra de turbines in exploitatie zijn, worden namelijk geen tot minimale effecten verwacht op bodem en grondwater. Bij de bespreking van de effecten op de bodem wordt een onderscheid gemaakt tussen volgende effectgroepen: • structuurwijziging; • profielwijziging; • erosie; • bodemzetting; • wijziging bodemvochtregime; • wijziging bodemkwaliteit Bij de bespreking van de effecten op het grondwater worden volgende effectgroepen behandeld: • wijziging grondwaterkwantiteit; • wijziging grondwaterkwaliteit

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 145

Het ruimtebeslag is beperkt. Voor de bouw van een windturbine wordt een werkvlak voorzien van ±1.600 m². Van dit werkvlak wordt een opp. van ±20 op 10 m (± 200 m²) permanent verhard. De overige opp. van ±1.400 m² betreft het tijdelijk werkvlak. Het tijdelijk werkvlak wordt bij het einde van de bouwwerkzaamheden afgebroken en in zijn oorspronkelijke staat hersteld. Eventueel zouden ook nieuwe toegangswegen moeten voorzien worden die aansluiten op de bestaande wegen. De tijdelijke werkvlakken zijn beperkt in oppervlakte en in tijdsgebruik. Voor beide werkvlakken moet rekening gehouden worden met structuurwijziging. Wat betreft de effectgroep structuurwijziging kan mogelijk bodemverdichting optreden door het gebruik van zware machines tijdens de werken. De gevoeligheid voor bodemverdichting is afhankelijk van de bodemtextuur, de bodemstructuur en de waterhuishouding. De werkvlakken worden verhard met steenslag of met rijplaten. Voor het tijdelijk werkvlak is dit maar zeer tijdelijk omdat dit werkvlak na de bouw van de turbines in zijn oorspronkelijke staat wordt hersteld. De uitgravingen voor de funderingen kunnen leiden tot profielwijziging. De windturbines worden voorzien van paalfunderingen en een betonnen sokkel. De windturbines steunen op een betonnen funderingssokkel (diameter 20-25 m en hoogte 3 m). Bodemzetting kan optreden door de belasting van de bodem ten gevolge van de bouw van de windturbines. Het risico van bodemzetting is onder meer afhankelijk van de aard van de ondergrond. Tijdens de werken is mogelijk bemaling nodig in functie van de realisatie van de betonnen sokkel. Hiervoor dienen de nodige uitgravingen te gebeuren. De reglementering voor grondverzet is hier van toepassing. De aanleg van de paalfunderingen en de betonnen sokkel heeft tot gevolg dat de gegraven put gedurende een periode 'open' is. In deze periode kan er water accumuleren in de put waarbij dit water enerzijds afkomstig is van insijpelend grondwater en anderzijds van hemelwater. De mate waarin er water accumuleert in de put hangt in hoofdzaak af van de duur van de periode dat de put 'open' is en van de diepte van de grondwatertafel in relatie tot de diepte van de put. Bemaling is zeer waarschijnlijk noodzakelijk gezien de hoge grondwaterstand. Bemaling zal tijdelijk een invloed hebben op het bodemvochtregime van de omgeving. Bodemerosie kan mogelijk lokaal optreden ten gevolge van de grondwerken. Uit de databank Ondergrond Vlaanderen kan afgeleid worden dat alle landbouwpercelen binnen het plangebied ingedeeld worden in de klasse met de laagste potentiële erosiegevoeligheid. Winderosie (opstuivend zand) is mogelijk ter hoogte van vergraven en gestapelde gronden (in hoofdzaak tijdens de werken). Als gevolg van eventueel lekverlies en/of calamiteiten tijdens de bouw kunnen wijzigingen optreden in de bodem- en grondwaterkwaliteit, rekening houdend met de hoge kwetsbaarheidsgraad van het gebied. In de exploitatiefase moet aandacht gaan naar de buffering van het water afkomstig na regenvlaag op de windturbines. Dit zal per windturbine moeten nagegaan worden. Waterdoorlatende afdekking ter hoogte van de windturbines zal mogelijk volstaan om infiltratie te verzekeren (grondwaterkwantiteit). De levensduur van windturbines wordt voorlopig geschat op 20 jaar. Bij de afbraak kan beslist worden op dezelfde plaats nieuwe windturbines te plaatsen met aanpassing van de fundering als gevolg van nieuwe technieken of windturbines kunnen definitief verwijderd worden. In dit geval moet de landbouwgrond zo veel als mogelijk in zijn oorspronkelijke toestand terug gebracht worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 146

XIII.4. MILDERENDE MAATREGELEN

In de planning wordt mogelijk voor de bereikbaarheid van de windturbines de aanleg van toegangswegen voorzien. De bereikbaarheid van de windturbines kan mogelijkerwijze ook gerealiseerd worden door gebruik te maken van 4x4-voertuigen gezien de eerder geringe afstand tot de nabijgelegen wegen en de aanwezigheid van een permanent en verhard werkvlak bij de turbines.

XIII.5. LEEMTEN IN DE KENNIS

De plannen zijn nog niet volledig uitgewerkt maar wel in een eindstadium.

XIII.6. POSTMONITORING

Er wordt geen postmonitoring voorzien

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 147

XIV. DISCIPLINE MENS

XIV.1. AFBAKENING VAN HET STUDIEGEBIED

Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij getracht wordt om zo vroeg mogelijk de verwachte milieugevolgen van een activiteit, plan of project prospectief in kaart te brengen. Als dusdanig is het MER een instrument om het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen te helpen realiseren. De discipline ‘Mens-Gezondheid’ kan omschreven worden als: het deel van de milieueffectrapportage, dat zich bezighoudt met het verzamelen, verwerken en interpreteren van informatie over wijzigingen in de leefomgeving teneinde de gevolgen, op korte en lange termijn, voor de volksgezondheid te schatten. De Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) definieert gezondheid als: “Health is a state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity”. Deze brede definitie impliceert dat bij milieueffecten-inschattingen, naast de directe impact van stressoren, ook rekening moet worden gehouden met de bestaande situatie, de effecten op langere termijn, de sociale context, met indirecte psychosomatische effecten en de publieke perceptie. De discipline ‘mens’ is een ontvangende discipline. Dit impliceert dat zij de mogelijke significante bijdragen ontvangt van de sleuteldisciplines, in dit geval waarschijnlijk slagschaduw (licht), geluid, visuele hinder (landschap) en veiligheid. De afbakening van het studiegebied is dan ook functie van de ruimte waarbinnen er significante (immissie) concentraties of niveaus zijn voor wat betreft lucht, geluid en trillingen. Wat betreft geluid ligt het studiegebied vrij strikt vast via het normenkader geschetst in VLAREM II en is anderzijds functie van de ervaring van de deskundige. Voor wat betreft slagschaduw zal het studiegebied bepaald worden in functie van de maximale afmetingen van de windturbines.

XIV.2. METHODOLOGIE BESCHRIJVING EN BEOORDELING VAN DE REFERENTIESITUATIE

De discipline 'mens' kan men als volgt omschrijven: Het deel van de milieueffectrapportage dat zich bezighoudt met het verzamelen, verwerken en interpreteren van informatie over wijzigingen in de leefomgeving teneinde de gevolgen, op korte en lange termijn, voor de gezondheid te schatten. Er wordt eveneens aandacht besteed aan aanbevelingen en maatregelen om schadelijke effecten te vermijden of te milderen. De wijzigingen in de leefomgeving die in deze discipline bestudeerd worden, kunnen zowel fysische, scheikundige als biologische agentia omvatten: de uitstoot van schadelijke stoffen, geluidsproductie, ziekteverwekkende organismen en straling. Het is niet alleen de bedoeling de mogelijke effecten te bespreken, maar ook om bevolkingsgroepen die een (verhoogd) risico lopen te identificeren. Concreet voor dit project betekent dit dat de mogelijke effecten van slagschaduw en van geluid bestudeerd worden, wanneer in de sleuteldisciplines of studies de immissiewaarden of effecten in de omgeving als significant beschouwd worden. Na het interpreteren van de significante waarden worden de bevolkingsgroepen blootgesteld aan deze waarden beschreven, alsook de mogelijke gevolgen. In functie van het aantal blootgestelden en de aard van de blootgestelden worden deze significante waarden al of niet als een significant effect binnen de discipline mens-gezondheid aanzien en worden er al/of niet (aanvullende) milderende maatregelen voorgesteld door de deskundige. De mogelijke gezondheidseffecten worden gerelateerd aan het project. Over de eventuele tijdelijke gezondheidseffecten gedurende de constructiefase zijn, afgezien de geformuleerde maatregelen in de deeldisciplines, geen tijdelijke of permanente gezondheidseffecten te bespeuren. Een onderscheid is gemaakt tussen volgende mogelijke effectgroepen die een afzonderlijke aanpak vergen, namelijk:

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 148

- Gezondheidseffecten: de te verwachten immissiewaarden en lichaamsbelastingen worden vergeleken met normen en advieswaarden (VLAREM, EPA, WHO, EC en andere); - Hindereffecten): de resultaten uit andere disciplines (lucht, geluid en trillingen) worden getoetst aan literatuurgegevens. o Psychosociaal: dit zijn mogelijke effecten als ongemak, welbehagen of milieubeleving o Psychosomatisch: mogelijke lichamelijke stoornissen die psychisch bepaald zijn. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten worden volgende stappen doorlopen: - Identificatie van de relevante parameters - Op basis van de berekende immissiebijdragen in de discipline geluid en licht, in casu slagschaduw - Bepaling van de blootstelling - Identificatie van de relevante gezondheidseffecten - Bespreking van de te verwachten gevolgen en voorstel van maatregelen Volgende disciplines hebben, gezien de aard van een windturbineproject, een relevantie met de discipline mens- gezondheid.

Tabel XIV-1: Disciplines relevant in het kader van interdisciplinaire gegevensoverdracht.

Discipline Relevant in het kader van de interdisciplinaire gegevensoverdracht

Geluid/Trillingen x

Lucht (-)

Hinder van slagschaduw x

Water (-)

Klimaat reflex (-)

Bodem & Grondwater (-)

Fauna & Flora (-)

Licht, warmte en stralingen (-)

De selectiecriteria voor verder te karakteriseren blootstellingen aan fysische, chemische en biologische agentia en hinderaspecten zijn gebaseerd op het richtlijnenhandboek en de ervaring van de deskundigen. Belangrijke parameters zijn de overschrijding van de achtergrondwaarden, de bijdrage door de beschouwde activiteit of reeds bestaande klachten of bestaande onrust bij de bevolking. Algemeen kan men de methodologie van de discipline mens-gezondheid samenvatten volgens onderstaand stappenplan overgenomen uit het richtlijnenboek mens-gezondheid:

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 149

FASE A. Inventarisatie (pre-fase):

Stap 1. Beschrijving van ruimtegebruik en betrokken populatie

Deze stap is opgenomen onder de rubriek: Beschrijving van de huidige toestand. Hier wordt algemeen beschreven wat het ruimtegebruik is in de omgeving van het project om een afweging te kunnen maken van de mogelijke impact. In de andere delen van voorliggend rapport is er eveneens al uitgebreid aandacht besteed aan de beschrijving van het ruimtegebruik. De doelstelling van deze stap is om op een semi-kwantitatieve basis een inschatting te kunnen maken van het ruimtegebruik van de betrokken populatie.

Stap 2. Identificatie van potentiële relevante milieustressoren

Deze stap is voornamelijk, zoals hierboven reeds beschreven, gebaseerd op de interdisciplinaire gegevensoverdracht, in dit geval voornamelijk vanuit de disciplines licht en geluid en trillingen. Dit aspect wordt uitgewerkt na de beschrijving van de huidige toestand.

FASE B. Milieueffectrapportage (MER-fase)

Stap 3. Inventarisatie van stressoren data

Stap 4. Beoordeling gezondheidsimpact

FASE C. MER-evaluatie (post-fase)

Stap 5. Post-evaluatie

Algemeen zal het richtlijnen handboek mens-gezondheid gehanteerd worden doch specifiek voor dit project zal er een aangepast toetsingskader opgesteld worden rond slagschaduw. Met betrekking tot geluid worden de WHO-normen gevolgd.

XIV.3. MILDERENDE MAATREGELEN

Vanuit de discipline mens zullen er milderende maatregelen geformuleerd worden specifiek of afgeleid van de ontvangen disciplines.

XIV.4. LEEMTEN IN DE KENNIS

De leemten in de kennis zullen opgelijst worden.

XIV.5. POSTMONITORING

Met betrekking tot dit project zal het bijhouden van een mogelijk klachtenregister als post-monitoring voorgesteld worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 150

XV. OVERIGE DISCIPLINES

XV.1. LUCHT

Het beoogde project heeft geen negatief effect op de luchtkwaliteit. Integendeel, inzetten op hernieuwbare energiebronnen, zoals windturbines, zorgt voor minder verbruik van fossiele brandstoffen en bijgevolg voor minder CO2-uitstoot. Windturbineprojecten, zoals voorliggend project, hebben dus zelfs minstens een onrechtstreeks positief effect op de luchtkwaliteit.

XV.2. OPPERVLAKTEWATER EN WATERHUISHOUDING

Het beoogde project heeft geen of slechts een verwaarloosbaar effect op het oppervlaktewater en de waterhuishouding.

XV.3. ENERGIE EN KLIMAAT

In lijn met de internationale en Europese klimaatdoelstellingen zet Vlaanderen in op zowel mitigatie van, als adaptatie aan klimaatverandering. Daarbij staat mitigatie voor het tegengaan of beperken van klimaatverandering door het reduceren van de broeikasgas•uitstoot. Met adaptatie wordt voor de aanpassing van natuurlijke en menselijke systemen aan de huidige en de te verwachten gevolgen van klimaatverandering bedoeld. Het beoogde project, namelijk de inplanting van windturbines, draagt in belangrijke mate bij tot het behalen van de klimaatdoelstellingen en de verdere verduurzaming van de maatschappij.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 151

XVI. GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN

Gezien de afstand tot de gewest- en landsgrenzen zijn er geen effecten te verwachten voorbij deze grenzen. De procedure voor grensoverschrijdende effecten dient dan ook niet opgestart te worden.

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 152

XVII. VOORSTEL INHOUDSTAFEL PROJECT-MER

INLEIDING Aanleiding van het MER Beknopte beschrijving van het project ▪ Toetsing aan de m.e.r.-plicht ▪ Coördinaten van de initiatiefnemer ▪ College van deskundigen LEESWIJZER DEEL 1 ADMINISTRATIEVE SITUERING VAN HET PROJECT 1.1. Ruimtelijke situering 1.2. Juridische randvoorwaarden 1.3. Beleidsmatige randvoorwaarden DEEL 2 PROJECTOMSCHRIJVING 2.1 Inleiding en verantwoording 2.2 Technische beschrijving van het project 2.3 Alternatieven DEEL 3 REFERENTIESITUATIE EN AANGEVRAAGDE SITUATIE DEEL 4 INGREEP-EFFECTSCHEMA - ALGEMENE METHODOLOGIE 4.1 Ingreep-effectschema 4.2 Milieueffecten voor de disciplines (met onderdelen: huidige en geplande toestand, effecten en milderende maatregelen) DEEL 5 DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE DEEL 6 DISCIPLINE BIODIVERSITEIT DEEL 7 DISCIPLINE BODEM EN GRONDWATER DEEL 8 DISCIPLINE GELUID DEEL 9 DISCIPLINE MENS DEEL 10 OVERIGE DISCIPLINES 10.1. Lucht 10.2. Oppervlaktewater en waterhuishouding 10.3. Energie en klimaat DEEL 11 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN - MILDERENDE MAATREGELEN DEEL 12 LEEMTEN IN DE KENNIS DEEL 13 POSTMONITORING DEEL 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Overzicht van de figuren Overzicht van de tabellen Lijst van afkortingen en verklarende woordenlijst Bijlagen

Ruimtelijke ordening en MER BV

AANMELDING PROJECT-MER 2020 - ELECTRABEL BERLARE PAGINA 153