MILIEUEFFECTRAPPORT AANLEG AARDGASTRANSPORTLEIDINGEN MIDWOLDA-MEEDEN/

GASUNIE

3 december 2007 110623/CE7/2I0/000623

MILIEUEFFECTRAPPORT

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 2 MILIEUEFFECTRAPPORT

Inhoud

Samenvatting______7

DEEL A ______17

1 Inleiding ______19 1.1 Waarom een Milieueffectrapport? ______19 1.2 Relatie met de Plan-m.e.r.-procedure______22 1.3 Betrokken partijen en procedure ______23 1.4 Leeswijzer ______25

2 Achtergronden en doelstelling ______27 2.1 Inleiding______27 2.2 Gastransportsysteem en ontwikkeling gasmarkt ______28 2.2.1 Bestaand gastransportsysteem______28 2.2.2 Algemene ontwikkelingen in de gasmarkt ______29 2.3 Zekere ontwikkelingen op de Nederlandse gasmarkt ______31 2.3.1 Toename vraag transportcapaciteit gas______31 2.3.2 Uitbreiding aardgastransportnet voor zekere ontwikkelingen ______33 2.4 In planningsfase verkerende projecten en vereiste transportcapaciteiten ______40 2.4.1 Verdere uitbreiding aardgastransportnet voor de projecten in planningsfase 40 2.4.2 Optimale tracé ______41 2.5 Integrale oplossing Noord-Zuid project ______42 2.6 Voorgenomen activiteit en doelstellingen Noord – Zuid project ______42

3 Voorgenomen activiteit en technische varianten ______45 3.1 Inleiding______45 3.2 Voorgenomen activiteit ______45 3.3 Uitgangspunten bij tracering en variantenontwikkeling ______46 3.3.1 Tracering______46 3.3.2 Aanleg______48 3.3.3 Aanlegperiode ______51 3.4 Onderzochte tracés Midwolda-Ommen______51 3.5 Het voorgenomen tracé______55 3.6 Aandachtsgebieden ______59 3.7 Alternatieven ______61 3.7.1 Nulalternatief ______61 3.7.2 Meest Milieuvriendelijk Alternatief en voorkeursalternatief ______61

4 Vergelijking van de alternatieven en MMA______63 4.1 Inleiding______63 4.2 Vergelijking op milieueffecten ______63 4.2.1 Negatieve effecten______64 4.2.2 Licht negatieve effecten ______65 4.2.3 Geen effecten ______65

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 3 MILIEUEFFECTRAPPORT

4.3 effecten per gemeente ______67 4.3.1 Gemeente ______71 4.3.2 Gemeente Stadskanaal ______71 4.3.3 Gemeente ______71 4.3.4 Gemeente Borger-Odoorn ______71 4.3.5 Gemeente Coevorden______72 4.3.6 Gemeente Midden- ______72 4.3.7 Gemeente Hoogeveen ______72 4.3.8 Gemeente Hardenberg ______73 4.3.9 Gemeente Ommen ______73 4.3.10 Waterschap Hunze en Aa’s______73 4.3.11 Waterschap Reest en Wieden______73 4.3.12 Waterschap Velt en Vecht ______74 4.3.13 Waterschap Groot Salland ______74 4.3.14 Regge en Dinkel______74 4.4 Mitigerende en compenserende maatregelen ______75 4.4.1 Voorkeursalternatief ______75 4.4.2 Meest Milieuvriendelijke alternatief______76 4.5 Keuze gasunie ______76 DEEL B ______77

5 Huidige situatie, autonome ontwikkeling en effecten______79 5.1 Inleiding______79 5.1.1 Effectbeoordeling ______79 5.1.2 Effectcriteriumparagrafen______81 5.2 Bodem en water______83 5.2.1 Verandering grondwaterstand ______83 5.2.2 Zetting______89 5.2.3 Doorsnijding van afsluitende lagen ______93 5.2.4 Beïnvloeding gebouwen en infrastructuur ______96 5.2.5 Verandering grondwaterstroming ______97 5.2.6 Beïnvloeding waterbodemmilieu en waterkolom______98 5.2.7 Beïnvloeding bodemkwaliteit door boorvloeistof______101 5.2.8 Aantasting Grondwater- en milieubeschermingsgebieden ______103 5.2.9 Beïnvloeding bodem- en grondwaterverontreiniginglocaties ______105 5.2.10 Warmte-invloed tracé op omgevingstemperatuur ______112 5.3 Natuur ______113 5.3.1 Beschermde gebieden ______113 5.3.2 Beschermde soorten en rodelijst-soorten ______116 5.4 Archeologie______126 5.5 Ruimtelijke omgeving ______133 5.6 Geomorfologie, cultuurhistorie en visueel ruimtelijke kenmerken ______137 5.6.1 Geomorfologie______137 5.6.2 Cultuurhistorie ______141 5.6.3 Visueel ruimtelijke kenmerken ______145 5.7 Milieu______148 5.7.1 Externe veiligheid______148 5.7.2 Geluid ______151 5.7.3 Trillingen ______153

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 4 MILIEUEFFECTRAPPORT

5.7.4 Luchtkwaliteit______154

6 Beleidskader, te nemen besluiten en procedures ______157 6.1 Inleiding______157 6.2 Beleidskader ______157 6.3 Milieu bij Gasunie______158 6.4 Veiligheid bij Gasunie ______159 6.4.1 Risicobeheersing ______159 6.4.2 Ontwerp en bouw ______159 6.4.3 Gebruik (beheer & onderhoud) ______160 6.4.4 Buitengebruikstelling______162 6.5 Besluiten ______162 6.6 Procedures ______163

7 Leemten in kennis en aanzet evaluatieprogramma ______165 7.1 Leemten in kennis ______165 7.2 Aanzet evaluatieprogramma______165

Bijlage 1 Verklarende woordenlijst ______167

Bijlage 2 Aanlegmethoden voor aardgastransportleidingen ______173

Bijlage 3 Overzicht van kruisingen in voorgenomen tracé ______185

Bijlage 4 Kaart Noord-Zuid project ______189

Bijlage 5 Overzichtskaart van stedelijke, natuur- en veengebieden ______191

Bijlage 6 Overzicht ruwe data natuur- en veengebieden (Alterra) ______193

Bijlage 7 Relatie richtlijnen en MER ______205

Bijlage 8 Maatgevende kenmerkenkaart en kaarten ECP's______209

Bijlage 9 Beleid______211

Bijlage 10 Literatuurlijst______233

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 5

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 6

MILIEUEFFECTRAPPORT

Samenvatting

DE HOOFDLIJNEN UIT HET MER AARDGASTRANSPORTLEIDING MIDWOLDA-OMMEN Gasunie is van plan een ondergrondse transportleiding voor aardgas aan te leggen van Midwolda naar Ommen (in dit tracé ligt het bestaande compressorstation Ommen). Deze nieuwe gasleiding komt zoveel mogelijk langs het bestaande leidingen tracé. Voor de aanleg zijn vergunningen nodig in het kader van de Grondwaterwet en de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Daarnaast leidt de geplande gasleiding tot wijzigingen in de bestemmingsplannen van de betrokken gemeenten. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in voorliggend milieueffectrapport (MER). Het MER dient ter onderbouwing van de besluitvorming. De centrale vraag in het MER is of de gasleiding kan worden aangelegd zonder significante effecten op de Natura 2000-gebieden, zoals het het Drouwerzand en het Mantingerzand. De conclusie van dit MER is dat de aanleg van de gasleiding volgens het Voorkeursalternatief van Gasunie mogelijk is zonder significante effecten.

In Nederland -en niet in de laatste plaats bij Gasunie- is veel ervaring met aanleg en gebruik van ondergrondse leidingen beschikbaar. Daaruit, en ook uit eerder uitgevoerde milieueffectrapportages over ondergrondse leidingen, blijkt telkens weer: als de leiding er eenmaal ligt, is er niets meer van te zien, te horen, te voelen of te ruiken. Een aandachtspunt voor de gebruiksfase is uiteraard dat altijd aan strenge veiligheidsvoorschriften wordt voldaan. Maar voor het overige heeft een ondergronds gelegen gasleiding in de gebruiksfase nauwelijks tot geen milieueffecten. Wel ontstaat er een ruimtebeslag als gevolg van de nieuwe gasleiding. Vanwege veiligheidsvoorschriften mag niet gebouwd worden op en vlak langs de gasleiding. De aanleg van de gasleiding heeft wél -letterlijk- enige voeten in de aarde. De bedoeling is dan ook in het onderzoek het accent te leggen op de tijdelijke milieueffecten van de aanlegwerkzaamheden. Daarnaast zijn in de milieueffectrapportage alternatieve tracés en aanlegmethoden in beeld gebracht. In Figuur S1 is het voorgenomen tracé tussen Midwolda en Ommen weergegeven. Ook zijn de aansluitende projecten binnen het noord-zuid project weergegeven.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 7 MILIEUEFFECTRAPPORT

Figuur S1 Voorgenomen aardgastransportleidingtracé Midwolda-Ommen

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 8 MILIEUEFFECTRAPPORT

WAAROM IS DE NIEUWE AARDGASTRANSPORTLEIDING NOODZAKELIJK? Er zijn vier ontwikkelingen die uitbreiding van het aardgasleidingennet noodzakelijk maken: ƒ Er is een groeiende vraag naar gas. ƒ Het binnenlands aanbod in Nederland neemt af. ƒ Er is een productieplafond opgelegd voor gaswinning uit het Groningenveld. ƒ Er is behoefte aan extra doorvoercapaciteit.

Bij deze ontwikkelingen komt het erop neer dat de vraag naar gas groter wordt en het aanbod in Nederland kleiner. Gevolg is dat gas geïmporteerd moet worden. Om dit mogelijk te maken moeten er nieuwe aansluitingspunten komen en moet de capaciteit van het net uitgebreid worden

Figuur S2 Overzichtskaart Noord-Zuid projecten

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 9 MILIEUEFFECTRAPPORT

HET TRACÉ VAN DE AARDGASTRANSPORTLEIDING MIDWOLDA-OMMEN. In onderstaand tekstkader is een korte beschrijving gegeven van de aanlegmethoden van een aardgastransportleiding.

Aanleg op het land: ‘aanleg in den droge’ Bij leidingaanleg op land kan bijna overal achtereenvolgens de volgende standaardmethode gevolgd worden: ƒ Afrasteren van een werkstrook van 35 tot 60 m breed. ƒ Sleuf graven van maximaal 4 meter diep. In veel gevallen is het nodig om grondwater tijdelijk weg te pompen (‘bemalen’ van de sleuf). ƒ Naast de sleuf worden de pijpen (elk zo’n 18 meter lang) aan elkaar gelast. ƒ De leidingstreng wordt vervolgens in de sleuf gelegd. ƒ Na afloop wordt de grond teruggebracht in de sleuf in de juiste volgorde.

De doorlooptijd om een leidingsectie in den droge aan te leggen, bedraagt vanaf het afrasteren tot het moment van terugzetten van de grondlagen exclusief de teelaarde circa 10 tot 12 weken. In deze periode wordt (indien nodig) gemiddeld 2 weken bemalen. De teelaarde wordt teruggezet op het moment dat dit cultuurtechnisch verantwoord is.

Systemen voor de kruising van infrastructuur Er zijn meerdere methoden om infrastructuur (water, spoor, wegen) te kruisen, namelijk een Horizontaal gestuurde boring (HDD), Open Front techniek, Gesloten Front techniek of een Pneumatische boring. Voor de kruising met watergangen, kanalen en bestaande leidingen kan gebruik gemaakt worden van een zinker.

Bij de planning van het project is al ruimschoots aandacht besteed aan de voorkoming en minimalisatie van milieurisico’s. Tracés, maatregelen en tijdplan van de bouw zijn bijvoorbeeld aangepast, vanwege verwachte milieueffecten. Bij de aanleg van de gasleidingen zijn extra maatregelen ter voorkoming of minimalisatie van effecten mogelijk. Hieronder een overzicht van deze maatregelen: ƒ Het is het streven van Gasunie om de lengte van het nieuw aan te leggen tracé zo kort mogelijk te houden (dat is vanuit economisch en energetisch oogpunt aantrekkelijk) en het tracé wordt zo goed mogelijk ingepast in de omgeving. ƒ Bestaande en geplande woonbebouwing en bedrijfspanden worden ontzien bij de tracering. ƒ Beschermde gebieden zoals Natura2000 en de Ecologische Hoofdstructuur worden zoveel mogelijk vermeden ƒ De aardgastransportleiding wordt waar mogelijk, conform het Nederlandse overheidsbeleid gebundeld aangelegd met bestaande leidingen. Compressorstations en afsluiterlocaties sluiten waar mogelijk aan op bestaande Gasunie-locaties om het ruimtebeslag en de belemmerde strook aan beide zijden van de leidingen zo klein mogelijk te houden.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 10 MILIEUEFFECTRAPPORT

ƒ Het gebruik van oppervlak wordt beperkt tot het technisch absoluut noodzakelijke. ƒ Bij de aanleg van de leidingen wordt gebruik gemaakt van de meest moderne methoden en technieken. ƒ Gasunie streeft ernaar de aardgasleiding buiten de kritische perioden (vogelbroedseizoen, vroege voorjaar) aan te leggen om negatieve effecten op bijvoorbeeld broedende vogels, paddentrek en waardevolle flora te voorkomen. Mocht de situatie zich voordoen dat de aanleg binnen de kritische perioden moet plaatsvinden, dan zullen aanvullende maatregelen worden genomen. ƒ Direct na afsluiting van de bouwmaatregelen worden de bodemopbouw en de teeltlaag zorgvuldig terug gebracht. Voor de opbrengstderving tijdens de aanlegperiode wordt de grondgebruiker financieel gecompenseerd.

De voorgenomen activiteit voor het deeltracé bestaat uit: “Het realiseren van een additionele transportcapaciteit door de aanleg van: ƒ Twee 48” aardgastransportleidingen van Midwolda(gemeentegrens van Menterwolde en Veendam) naar compressorstation Ommen. ƒ Twee 48” aardgastransportleidingen van vanaf compressorstation Ommen richting Angerlo binnen de gemeente Ommen. ƒ Het uitbereiden van enkele bestaande afsluiterlocaties en/of het bouwen van nieuwe afsluiterlocaties ten behoeve van de nieuwe 48” aardgastransportleidingen.

Het tracé loopt van Midwolda richting Ommen en valt vanaf de gemeentegrens tussen Menterwolde en Veendam binnen de reikwijdte van dit MER. Vanaf de gemeentegrens loopt het tracé in zuidelijke richting, langs bestaande leidingen tot het bestaande compressorstation Ommen. Vanaf daar gaat het leiding tracé verder in zuidelijke richting naar Angerlo en verder naar Limburg en Zeeland. Tot de gemeentegrens Ommen/Dalfsen valt de aanleg van de twee nieuwe 48” leidingen binnen de reikwijdte van dit MER.

Effecten van het tracé Bij aanleg van de leiding treedt een aantal tijdelijke effecten en een beperkt aantal blijvende effecten op de omgeving. Per aspect is beoordeeld wat de effecten zijn (tabel S1). Hiervoor is onderstaande beoordelingsschaal toegepast.

Score Omschrijving + + + Zeer positief ten opzichte van de referentiesituatie + + Positief ten opzichte van de referentiesituatie + Licht positief ten opzichte van de referentiesituatie 0 Neutraal - Licht negatief ten opzichte van de referentiesituatie - - Negatief ten opzichte van de referentiesituatie - - - Zeer negatief ten opzichte van de referentiesituatie

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 11 MILIEUEFFECTRAPPORT

Een toelichting bij de beoordeling van deze effecten is opgenomen in de hoofdstukken 4 en 5 van het MER. In de volgende paragraaf wordt uitgebreider ingegaan op de afweging. Tabel S1 Integrale effectvergelijking Criterium Referentie- Voorkeurs- situatie tracé T = Tijdelijk effect Bodem en water P = Permanent effect Verandering grondwaterstand (T) 0 0 Zetting (P) 0 0 Doorsnijding van afsluitende lagen (T) 0 0 Verandering stabiliteit infrastructuur en bebouwing (P) 0 0 Verandering grondwaterstroming (T) 0 0 Beïnvloeding waterbodemmilieu en waterkolom (T) 0 0 Beïnvloeding bodemkwaliteit door boorvloeistof (P) 0 0 Aantasting grondwater- en milieubeschermingsgebieden (P/T) 0 - Beïnvloeding bodem- en grondwaterverontreiniging locaties (T) 0 - Warmte-invloed tracé op omgevingstemperatuur (P) 0 0 Natuur Beïnvloeding beschermde gebieden (T) 0 - Beïnvloeding flora (T) 0 - Beïnvloeding fauna (T) 0 - Geomorfologie, cultuurhistorie en visueel ruimtelijke kenmerken Aantasting GEA-objecten en overige waardevolle geomorfologische 0 - - vormen (P) Aantasting cultuurhistorische waardevolle gebieden en 0 0 cultuurhistorisch waardevolle structuren en patronen (P) Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken (P) 0 - - Archeologie Aantasting archeologische terreinen en bekende vindplaatsen (P) 0 - - Potentieel archeologisch waardevol en zeer waardevol gebied (P) 0 - Ruimtelijke omgeving Ruimtebeslag op bestaande en toekomstige woongebieden (P) 0 0 Ruimtebeslag op bestaande en toekomstige werkgebieden (P) 0 0 Ruimtebeslag op landbouwgebieden (P/T) 0 0 Ruimtebeslag op recreatiegebieden (P/T) 0 0 Doorsnijding infrastructuur (T) 0 0 Externe veiligheid Plaatsgebonden risico (P) 0 0 Groepsrisico (P) 0 0 Zoneringsafstanden (P) 0 0 Geluid, trillingen en lucht Geluidshinder aanlegfase (T) 0 0 Trillingen (T) 0 0 Luchtkwaliteit (T/P) 0 0

TOELICHTING OP NEGATIEVE EN LICHT NEGATIEVE EFFECTEN Uit de effectvergelijking (zie tabel S1) blijkt dat er op bepaalde criteria wel en op bepaalde criteria geen milieueffecten op treden bij de aanleg van de aardgastransportleiding tussen Midwolda en Ommen ten opzichte van de referentiesituatie. Bij de criteria waarbij wel effecten optreden, kan onderscheid gemaakt worden in de ernst van het effect (licht negatief (-) of een negatief effect (- -). Hieronder volgt een toelichting op de negatieve en licht negatieve effecten.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 12 MILIEUEFFECTRAPPORT

Bodem en water

Aantasting grondwater- en milieubeschermingsgebieden (P/T) Er worden geen bodembeschermingsgebieden doorsneden. Wel wordt rond Ommen een milieubeschermingsgebied doorsneden (km 76t/m 86,5) en ten noorden van Ommen een grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone (km 77,8 t/m 79,4). Het ruimtebeslag op deze gebieden bedraagt circa 1075 hectare. Door boorgaten af te dichten en de laagopbouw te herstellen zullen de permanente gevolgen van de tijdelijke ingreep beperkt worden. (score -).

Beïnvloeding bodem- en grondwaterverontreinigingslocaties (T) Een veertien tal bodemverontreinigingsgebieden worden door het voorgenomen tracé doorsneden. Daarnaast liggen er in de directe omgeving van het tracé een 6-tal locaties met mogelijke bodemverontreiniging. Door bemaling kunnen genoemde locaties eventueel worden beïnvloed (score -).

Natuur

Beïnvloeding beschermde gebieden (T) Het tracé passeert een tweetal Natura 2000-gebieden: het Drouwerzand en het Mantingerzand. Deze gebieden worden niet doorsneden. Het tracé doorsnijdt enkele gebieden die zijn aangewezen als (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). De doorsnijding van de meeste bosgebieden vindt plaats door de bestaande leidingstrook waarop geen oude bomen staan. Uitzondering hierop vormt het Colenbranderbos bij Dedemsvaart. Dit gebied wordt gepasseerd middels een HDD-boring. Er treedt wel verdroging op in een deel van de EHS-gebieden Reestdal en Vechtdal die respectievelijk gepasseerd en doorsneden worden. In deze gebieden zal veraarding van het veen optreden waardoor er permanente veranderingen zullen ontstaan. (score -).

Beïnvloeding flora (T) Het grootste gedeelte van het leidingtracé loopt door grootschalige en intensief gebruikt cultuurlandschap. Daar worden geen effecten op de flora verwacht. Op een aantal plaatsen (Drouwerzand en omgeving Colenbranderbos) kan schade als gevolg van vergraving aan (beschermde) plantensoorten niet worden uitgesloten. Gezien de aard van de ingreep zullen de soorten zich snel herstellen. Volledig herstel wordt na 1 a 2 groeiseizoenen verwacht. Op enkele plaatsen komen grondwaterafhankelijke vegetaties voor waar de tijdelijke grondwaterdaling enig effect kan hebben. Door verdrogingseffecten in veengebieden als het Reestdal en Vechtdal zal veraarding van veen optreden waardoor permanent standplaatsen zullen verdwijnen. (score -)

Beïnvloeding fauna (T) Door de effectbeperkende maatregelen die worden toegepast worden negatieve gevolgen voor beschermde en kwetsbare soorten zoveel als in redelijkheid mogelijkheid is voorkomen. Op delen van het tracé komen relatief veel reptielen voor: de levendbarende hagedis en zandhagedis. Het valt niet uit te sluiten dat tijdens de aanleg onbedoeld een individu van één van deze soorten wordt verstoord of gedood. Verstoring van broedende vogels en het verstoren en vernietigen van nesten wordt voorkomen door in de meest kwetsbare gebieden buiten het broedseizoen aan te leggen en daar waar in het broedseizoen wordt gewerkt voorkomen wordt dat vogels tot broeden komen. In de nabijheid van het tracé leven dassen. Bij aanleg van de leiding in gebieden waar dassen voorkomen (Boswachterij Schoonloo) zal de sleuf te allen tijde passeerbaar blijven voor de das. Uitgangspunt is om tijdens de aanleg

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 13 MILIEUEFFECTRAPPORT

verstoring van dassen(burchten) te voorkomen. Voor de overige soorten worden als gevolg van de zorgvuldige werkwijze geen effecten verwachten. Omdat niet voorkomen kan worden dat exemplaren van de levendbarende hagedis en de zandhagedis worden gedood is een ontheffing in het kader van de Flora en Faunawet naar verwachting noodzakelijk. Het ligt in de verwachting dat deze ontheffing ook verleend kan worden. (score -)

Archeologie

Aantasting archeologische terreinen en bekende vindplaatsen (P) In het tracé zijn in totaal 9 archeologische terreinen bekend waarvan één terrein een beschermd archeologisch monument is. Dit monument, uit het Mesolithicum - Late Middeleeuwen, ligt bijna geheel binnen de werkstrook en het leidingtracé, en wordt dus vergraven. (score --).

Potentieel archeologisch waardevol en zeer waardevol gebied (P) In het tracé zijn 28 waarnemingen bekend die niet binnen een archeologisch terrein of monument vallen. De uitvoeringswijze van kruisen bepaald de mate van hinder. Boringen (HDD, PBT, GFT) geven nauwelijks hinder. Bij een open ontgraving is een weg tijdelijk niet bruikbaar (score -).

Geomorfologie , cultuurhistorie en visueel ruimtelijke kenmerken

Aantasting GEA-objecten en overige waardevolle geomorfologische vormen (P) Het GEA object Beekrestant bij Borger en Dekzandrug bij Schoonoord en Gieterveen wordt doorsneden en deels doorboord. De beide GEA objecten zijn onderdeel van het aardkundig waardevol gebied Drentse Aa. Het oorspronkelijk aanwezige bodemprofiel wordt verstoord en is slechts in beperkte mate te herstellen. (score --)

Aantasting visueel ruimtelijke kenmerken (P, score -) Voor de aanleg van de gasleiding bij het Colenbranderbosch wordt onder het bos doorgeboord. De aanleg heeft geen impact op de visueel ruimtelijke elementen en is daarom als neutraal beoordeeld. Voor de aanleg van de gasleiding bij Buinen treden tijdelijke effecten op. Het tracé volgt bestaande leidingen in een strook door het bos. Dit geldt ook voor de kruising van het bos bij Hoogeveen. Het verwijderen van beplanting op de kruising met, de direct ten oosten van het compressorstation gelegen bomenlaan is licht negatief beoordeeld(Giethmense Veld). (score -)

KEUZE GASUNIE Gasunie kiest er voor de leiding tussen Midwolda en Ommen aan te leggen conform het voorkeursalternatief zoals opgenomen in dit MER. In het voorkeursalternatief zijn al veel mitigerende maatregelen opgenomen om de effecten van de voorgenomen activiteit te beperken. Gasunie voldoet met de aanleg conform het voorkeursalternatief aan het geldende overheidsbeleid ten aanzien van de effecten op de omgeving.

Afspraken over de aanlegwerkzaamheden Het streven is volgend jaar met de aanlegwerkzaamheden te starten. Daaraan voorafgaand neemt Gasunie contact op met de grondeigenaren om afspraken over de uitvoering te maken. Eventuele schade door de werkzaamheden wordt passend gecompenseerd. Ook daarover worden vooraf afspraken gemaakt.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 14 MILIEUEFFECTRAPPORT

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 15 MILIEUEFFECTRAPPORT

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 16 MILIEUEFFECTRAPPORT

DEEL A

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 17 MILIEUEFFECTRAPPORT

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 18 MILIEUEFFECTRAPPORT

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 WAAROM EEN MILIEUEFFECTRAPPORT?

HET VOORNEMEN Gasunie heeft het voornemen om tussen Midwolda en Meeden/Ommen twee aardgastransportleidingen te realiseren. De diameter van beide leidingen bedraagt 48 inch (48”, 120 centimeter) en de tracélengte bedraagt circa 100 km. De leidingen zijn uitsluitend bedoeld voor transport van hoog calorisch gas. In figuur 1.1 is het traject Midwolda- Meeden/Ommen weergegeven. In dit milieueffectrapport worden de milieueffecten beschreven vanaf de gemeentegrens van Menterwolde en Veendam tot aan de gemeentegrens van Ommen en Dalfsen. In het vervolg wordt dit traject aangeduid met de term Midwolda-Ommen. De relatie van dit milieueffectrapport met de milieueffectrapporten voor de aansluitende trajecten wordt in paragraaf 3.2 nader toegelicht.

Figuur 1.1 Traject Midwolda-Ommen (met aanduiding gemeente- en provinciegrenzen)

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 19 MILIEUEFFECTRAPPORT

MILIEUEFFECTRAPPORTAGE De realisatie van een aardgastransportleiding is m.e.r.-plichtig indien deze een diameter van (M.E.R.) meer dan 80 cm en een lengte van meer dan 40 kilometer heeft. In een kadertekst is de tekst uit het Besluit m.e.r. opgenomen waarin de m.e.r.-(beoordelings)plicht is verwoord. Ten behoeve van de nieuwe aardgastransportleiding Midwolda – Ommen worden twee stalen pijpleidingen van 48 inch (48”, diameter 120 cm) aangelegd met een lengte van ieder ongeveer 100 km. Dit betekent dat de deze leiding op grond van voornoemde wetgeving project m.e.r.-plichtig is.

BIJLAGE C VAN HET BESLUIT MILIEU-EFFECTRAPPORTAGE 1994 (HIERNA: BESLUIT M.E.R.), ZOALS LAATSTELIJK GEWIJZIGD PER 29 SEPTEMBER 2006: Categorie 8: De aanleg van een buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën is m.e.r.-plichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een buisleiding met een diameter van meer dan 80 centimeter en een lengte van meer dan 40 kilometer.

De project-m.e.r.-plicht is volgens het Besluit m.e.r (kolom 4) gekoppeld aan het besluit, bedoeld in artikel 94, eerste lid, en 95 van het Mijnbouwbesluit dan wel van het besluit bedoeld in artikel 2, van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

Categorie 15.1: Bronbemalingen bij bouwputten, bodemsaneringen en proefprojecten voor waterwinning dan wel wijziging of uitbreiding daarvan zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een hoeveelheid water van 3 miljoen m3 of meer per jaar.

De mogelijke project-m.e.r.-plicht is volgens het Besluit m.e.r. (kolom 4) gekoppeld aan het besluit bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Grondwaterwet.

GASUNIE VOLGT De project-m.e.r.-procedure voor het realiseren van de aardgastransportleiding tussen PROJECT-M.E.R.-PROCEDURE Midwolda en Ommen is gekoppeld aan het besluit in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken . De project-m.e.r.-procedure voor het realiseren van de aardgastransportleiding is gekoppeld aan het besluit in het kader van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en mogelijk aan het besluit in het kader van de Grondwaterwet1. Voor de herziening van bepaalde bestemmingsplannen geldt bovendien de plan-m.e.r.- procedure. Door het volgen van de project-m.e.r.-procedure wordt inhoudelijk ook voldaan aan de eisen van de plan-m.e.r.-procedure. Meer hierover kunt u vinden in paragraaf 1.2.

m.e.r. –procedure tot nu toe Op 30 mei 2007 is met de bekendmaking van de startnotitie in de Staatscourant de m.e.r.- procedure van start gegaan. De startnotitie heeft ten behoeve van de inspraak bij gemeenten en waterschappen gedurende zes weken ter inzage gelegen (tot 11 juli 2007). Vervolgens is op 10 juli 2007 met een tweede bekendmaking van de startnotitie in de Staatscourant de m.e.r.-procedure vervolgd. De startnotitie heeft ten behoeve van de inspraak bij Rijkswaterstaat gedurende zes weken ter inzage gelegen (tot 22 augustus 2007).

1 In het Milieueffectrapport (MER) worden de wateraspecten meegenomen. Het MER dient in dit geval tevens als onderbouwing voor de besluitvorming over de Grondwaterwetvergunning.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 20 MILIEUEFFECTRAPPORT

Op basis van de inspraakreacties op de startnotitie heeft de Commissie voor de Milieueffectrapportage adviesrichtlijnen voor de inhoud van dit MER uitgebracht op 5 september 2007 aan de bevoegde gezagen. De diverse bevoegde gezagen hebben de richtlijnen voor de inhoud van dit MER vastgesteld. Dit MER is mede aan de hand van deze richtlijnen opgesteld. In bijlage 7 is aangegeven waar de verschillende onderwerpen uit de richtlijnen in dit MER zijn verwerkt. Hieronder zijn de hoofdpunten van het advies aangeduid in hoofdletters, met in kleine letters een reactie hoe hiermee in het MER is omgegaan:

BESCHRIJF IN HET MER HOE DE PROVINCIES , DRENTHE EN OVERIJSSEL DE BESCHERMINGSREGIMES VOOR DE (PROVINCIALE) ECOLOGISCHE HOOFDSTRUCTUUR EN ANDERE GEBIEDEN MET NATUURWAARDEN TOEPASSEN EN WELKE CONSEQUENTIES DIT HEEFT VOOR DE REALISATIE VAN DE AARDGASLEIDING. - In paragraaf 5.3 wordt uitgebreid ingegaan op de Ecologische Hoofdstructuur en andere gebieden met natuurwaarden.

GEEF IN HET MER EEN ONDERBOUWING VAN DE TRACÉKEUZE, MEDE IN RELATIE TOT DE LOCATIE VAN HET COMPRESSORSTATION VAN HET TEN NOORDEN LIGGENDE DEELTRACÉ RYSUM (D) – MIDWOLDA/MEEDEN. - In de afweging die gemaakt is om te komen tot het voorkeursalternatief is waar mogelijk gekozen voor een uitvoering die het beschermd gebied ontziet. In hoofdstuk 3 is deze afweging beschreven. - Van beschermde gebieden, die wel doorkruist worden, is in hoofdstuk 5 een uitgebreide gebieds- en effectbeschrijving opgenomen.

GEEF INZICHT IN DE EFFECTEN VAN GRAVEN EN BRONBEMALING EN HET DOORKRUISEN/DOORSNIJDEN VAN AFSLUITENDE LAGEN OP HET GEOHYDROLOGISCH SYSTEEM (ONDER ANDERE OP INZIJGING EN, INDIEN VAN TOEPASSING, WATERWINNING). - In paragraaf 5.2 en paragraaf 5.6 wordt aandacht besteed aan bovenstaand aandachtspunt.

GEZIEN HET KARAKTER VAN HET STUDIEGEBIED DIENT SPECIFIEK AANDACHT UIT TE GAAN NAAR LANDSCHAP (INCLUSIEF AARDKUNDIGE/GEOMORFOLOGISCHE WAARDEN), CULTUURHISTORIE EN ARCHEOLOGIE. - In diverse paragrafen wordt aandacht besteed aan het landschap. Zie paragrafen 5.4, 5.6 .

BESTEED IN HET MER ENERZIJDS AANDACHT AAN HET RISICO VAN DE GASTRANSPORTLEIDING VOOR DE OMGEVING EN ANDERZIJDS AAN HET RISICO VAN ACTIVITEITEN IN DE OMGEVING VOOR DE GASTRANSPORTLEIDING. - Voor het voorkeursalternatief is een QRA rapport opgesteld, dat de effecten op externe veiligheid beschrijft. Dit rapport is als bijlage 15 – op CD-rom - toegevoegd. - In paragraaf 5.7.1 van dit MER zijn effecten op plaatsgebonden risico en persoonsgebonden risico beschreven. Paragraaf 6.4 beschrijft hoe Gasunie omgaat met veiligheid.

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 21 MILIEUEFFECTRAPPORT

Na inspraak en advies zal de Commissie voor de Milieueffectrapportage dit MER toetsen aan de Richtlijnen, op juistheid en volledigheid van informatie en de wettelijke regels voor de inhoud van een MER. De bevoegde gezagen gebruiken dit toetsingsadvies vervolgens bij de besluitvorming over de vergunning Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de vergunning in het kader van de Grondwaterwet en de (partiële) herziening van diverse bestemmingsplannen.

Noord-Zuid project Het project Midwolda-Ommen maakt deel uit van een groter project genaamd “Noord-Zuid project”. Vanwege de omvang en fasering van het Noord-Zuid project is een onderverdeling in deeltrajecten gemaakt, waarbij voor de afzonderlijke trajecten een m.e.r.-procedure wordt doorlopen (zie hier onder).

M.E.R.-PROCEDURES NOORD-ZUID PROJECT Rekening houdend met de fasering in de aan te leggen trajecten met toebehoren als compressorstations, is het totale traject functioneel ingedeeld in een aantal deeltrajecten. Per deeltrajecten onderscheiden: 1. Rysum(Duitsland)-Midwolda-Tripscompagnie en Oude Statenzijl-Midwolda, inclusief nieuw compressorstation. 2. Midwolda-Ommen. 3. Ommen-Angerlo. 4. Angerlo-Beuningen. 5. Wijngaarden-Ossendrecht, inclusief nieuw compressorstation Wijngaarden. 6. Ossendrecht-Zelzate. 7. Beuningen-Odiliapeel, inclusief uitbereiding compressorstation Ravenstein. 8. Odiliapeel-Bocholtz (Duitsland)/’s Gravenvoeren (België).

DOEL M.E.R.-PROCEDURE Dit MER is een hulpmiddel voor de besluitvorming over de aanleg van de toekomstige aardgastransportleidingen van Midwolda naar Ommen. Het MER heeft tot doel om het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen bij de belangenafweging. De m.e.r.- procedure en met name de rol van de Commissie voor de Milieueffectrapportage geeft alle belanghebbenden de garantie dat de besluitvorming een toetsbare weg doorloopt, waarbij inspraak en advies wezenlijke elementen zijn.

1.2 RELATIE MET DE PLAN-M.E.R.-PROCEDURE

Voor de aanleg van de aardgastransportleidingen van Midwolda naar Ommen wordt de project-m.e.r.-procedure gevolgd. Voor de herziening van de bestemmingsplannen is echter ook de plan-m.e.r.-procedure van toepassing. Onderstaand wordt nader ingegaan op de relatie met de plan-m.e.r.-procedure.

Implementatie SMB-richtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving Per 29 september is de Europese richtlijn nummer 2001/42/EG betreffende de milieubeoordeling van plannen en programma’s (ook wel Strategische Milieubeoordeling (SMB) genoemd) geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm) en het hieraan gekoppelde Besluit m.e.r. 1994. Er bestaan daarmee in de Nederlandse wetgeving nu twee soorten milieueffectrapportages (m.e.r.): ƒ M.e.r. voor projecten (project-m.e.r.). ƒ M.e.r. voor plannen (plan-m.e.r.).

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 22 MILIEUEFFECTRAPPORT

De project m.e.r. betreft de oorspronkelijke ‘m.e.r.’. In het Besluit m.e.r. is de project-m.e.r.- plicht veelal gekoppeld aan m.e.r.-(beoordelings)plichtige vergunningen (zie Besluit m.e.r., kolom 4 bijlage C en D). Slechts in sommige gevallen waar een dergelijke vergunning ontbreekt, is de m.e.r.-plicht gekoppeld aan het ruimtelijk plan dat als laagste in de hiërarchie is en het meest concreet is.

In het Besluit m.e.r. van september 2006 is voor de aanleg van een aardgastransportleiding de project-m.e.r.-plicht gekoppeld aan de benodigde vergunningen in het kader van de Mijnbouwwet, de Wet beheer rijkswateren (Wbr) en/of Grondwaterwet.

De plan m.e.r. geldt voor wettelijk of bestuursrechtelijk verplichte plannen indien het betreffende plan een kader vormt voor toekomstige m.e.r.- (beoordelings)plichtige activiteiten en/of er voor het betreffende plan een passende beoordeling moet worden opgesteld op grond van de artikelen 6 en 7 van de Habitatrichtlijn (richtlijn nr. 92/43/EEG) (zie Besluit m.e.r., kolom 3 bijlage C en D).

Het voorgenomen tracé van de aardgastransportleidingen tussen Midwolda en Ommen doorkruist geen Natura 2000-gebieden. Een passende beoordeling is derhalve niet noodzakelijk. Wel dienen de bestemmingsplannen herzien te worden die een kader vormen voor toekomstige m.e.r.-(beoordelings)plichtige vergunningen. Hiervoor geldt een plan- m.e.r.-plicht.

De m.e.r.-procedure voor het project Midwolda-Ommen PROJECT-M.E.R. Voor de aanleg van de aardgastransportleidingen tussen Midwolda en Ommen wordt de OMVAT PLAN-M.E.R.! project-m.e.r.-procedure gevolgd. De vereisten voor een plan-m.e.r.-procedure zijn lichter dan die voor een project-m.e.r.-procedure. Dit betekent dat door het doorlopen van de zwaarste procedure, die van de project-m.e.r., tevens invulling wordt gegeven aan de procedurele vereisten van een plan-m.e.r.-procedure. Ook inhoudelijk wordt aan de vereisten van beide m.e.r.-procedures voldaan.

1.3 BETROKKEN PARTIJEN EN PROCEDURE

Initiatiefnemer Als initiatiefnemer van het realiseren van de nieuwe aardgastransportleiding tussen Midwolda en Ommen treedt op: N.V. Nederlandse Gasunie Concourslaan 17 Postbus 19 9700 MA Groningen Contactpersoon: de heer ing. J. Sanderse

110623/CE7/2I0/000623 ARCADIS 23 MILIEUEFFECTRAPPORT

N.V. NEDERLANDSE GASUNIE Ingegeven door de liberalisatie van de Nederlandse gasmarkt is Gasunie sinds 1 juli 2005 gesplitst in twee onafhankelijke bedrijven: ƒ N.V. Nederlandse Gasunie: dit bedrijf richt zich op transport en opslag van aardgas en heeft als aandeelhouder de Nederlandse Staat. De N.V. Nederlandse Gasunie is primair een gastransportbedrijf. De hoofdtaak is het besturen, onderhouden en aanpassen (renovatie en nieuwbouw) van het gastransportsysteem. Het bedrijf is eigenaar van en beheert een van de grootste gasleidingnetwerken in Europa (circa 12.000 km). Gasunie wil op efficiënte en duurzame wijze haar diensten leveren binnen de integrerende Europese vrije markt. ƒ Gasterra BV: dit bedrijf richt zich op de handel in gas en heeft als aandeelhouders Shell, ExonMobiel en de Nederlandse Staat. Dit bedrijf heeft geen rol in het project Midwolda- Ommen.

Binnen N.V. Nederlandse Gasunie zijn de dochter Gas Transport Services (GTS) en de divisie Bouw en Beheer verantwoordelijk voor de realisatie van het project Midwolda-Ommen: ƒ GTS is een 100% dochter van de N.V. Nederlandse Gasunie. Op grond van de Gaswet is in 2004 GTS aangewezen als onafhankelijk beheerder van het landelijk gastransportnet. GTS is verantwoordelijk voor het beheer, de werking en de ontwikkeling van het landelijke transportnet op een economische basis. Zij zorgt voor voldoende transportcapaciteit, balancering van het net en aansluiting op andere netten. GTS heeft bijzondere verantwoordelijkheden voor publieke taken met betrekking tot het kleine aardgasveldenbeleid en leveringszekerheid voor Nederland. ƒ Bouw en beheer is verantwoordelijk voor het fysieke beheer van het gastransportnet.