AANLEG STRANDHOOFDENVELD WENDUINE

MER-ontheffingsaanvraag

T.V. SBE - Tractebel

03/04/2020

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag

AANLEG STRANDHOOFDENVELD WENDUINE MER-ontheffingsaanvraag

INHOUDSTAFEL

1. INLEIDING ...... 7

1.1. Korte voorstelling van het voorgenomen project ...... 7

1.2. Naam van de initiatiefnemer ...... 7

1.3. Toetsing aan de MER-plicht ...... 7 1.3.1. Juridisch / beleidsmatig kader ...... 7 1.3.2. Toetsing van het project ...... 8

1.4. Procedure ...... 8

2. VERANTWOORDING VAN HET PROJECT ...... 10

3. RUIMTELIJKE, ADMINISTRATIEVE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING ...... 12

3.1. Ruimtelijke situering ...... 12

3.2. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden ...... 13

4. PROJECTBESCHRIJVING ...... 31

4.1. Aanwezige strandhoofdenveld ...... 31

4.2. Ontwerp ...... 32 4.2.1. Ontwerpcriteria ...... 32 4.2.2. Ontwerpstrandprofiel ...... 33 4.2.3. Lay-out strandhoofdenveld...... 36 4.2.4. Dwarsdoorsnede van de strandhoofden ...... 37 4.2.5. Kustveiligheidstoets ...... 40

4.3. Geplande werken ...... 40 4.3.1. Afbraak bestaande strandhoofden ...... 40 4.3.2. Opbouw nieuwe strandhoofden ...... 42

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag

4.4. Onderhoudswerkzaamheden ...... 46

4.5. Werfzones, werfroutes en transporten ...... 46

4.6. Uitvoeringstermijn ...... 50

5. INTERFERENTIE MET PROJECTEN IN DE OMGEVING ...... 52

6. ALTERNATIEVEN ...... 53

6.1. Voorheen onderzochte alternatieven ...... 53 6.1.1. Modelsimulaties ...... 53 6.1.2. Kosten-batenanalyse ...... 55 6.1.3. Landschappelijke aspecten en beleving ...... 55 6.1.4. Milieu-technische aspecten en vergunbaarheid ...... 55 6.1.5. Samenvatting voor- en nadelen per alternatief ...... 58 6.1.6. Keuze voorkeursalternatief ...... 61

6.2. Locatiealternatieven ...... 62

6.3. Inrichtingsalternatieven ...... 62

6.4. Uitvoeringsalternatieven ...... 63

7. BESPREKING VAN DE REFERENTIESITUATIE EN DE MILIEUEFFECTEN PER DISCIPLINE ...... 64

7.1. Discipline Bodem ...... 64 7.1.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 64 7.1.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 68 7.1.3. Aanbevelingen ...... 76

7.2. Discipline Water ...... 77 7.2.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 77 7.2.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 81 7.2.3. Aanbevelingen ...... 95

7.3. Discipline Lucht ...... 96 7.3.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 96 7.3.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 100 7.3.3. Aanbevelingen ...... 108

7.4. Discipline Geluid en Trillingen ...... 108 7.4.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 108 7.4.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 114 7.4.3. Aanbevelingen ...... 124

7.5. Discipline Biodiversiteit ...... 124 7.5.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 124

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag

7.5.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 131 7.5.3. Aanbevelingen ...... 140

7.6. Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie ...... 141 7.6.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 141 7.6.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 144 7.6.3. Aanbevelingen ...... 145

7.7. Discipline Mens ...... 145 7.7.1. Beschrijving van de referentiesituatie ...... 145 7.7.2. Milieueffecten geplande toestand ...... 151 7.7.3. Aanbevelingen ...... 155

8. PASSENDE BEOORDELING ...... 156

8.1. Inleiding ...... 156

8.2. Betrokken speciale beschermingszones ...... 157 8.2.1. Algemene beschrijving ...... 157 8.2.2. Instandhoudingsdoelstellingen ...... 158

8.3. Beschrijving bestaande toestand ...... 159 8.3.1. Vegetaties te beschouwen als habitats van bijlage I van de habitatrichtlijn 159 8.3.2. Soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn ...... 161

8.4. Beschrijving van de effecten ...... 162 8.4.1. Scoping 162 8.4.2. Versnippering ...... 162 8.4.3. Rustverstoring ...... 163

8.5. Conclusie ...... 165

8.6. Aanbevelingen ...... 165

9. VERSCHERPTE NATUURTOETS...... 167

9.1. Inleiding ...... 167

9.2. Doelstellingen VEN-gebieden ...... 168

9.3. Toets naar onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur van het VEN ...... 169 9.3.1. Scoping 169 9.3.2. Direct ruimtebeslag ...... 170 9.3.3. Versnippering ...... 170 9.3.4. Rustverstoring ...... 171

9.4. Conclusie ...... 173

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag

9.5. Aanbevelingen ...... 173

10. EINDSYNTHESE EN BESLUIT ...... 175

11. REFERENTIES ...... 178

12. BIJLAGEN ...... 181

Bijlage 1. Dwarsprofielen ontwerpstrand ...... 183

Bijlage 2. Lay-out strandhoofdenveld ...... 189

Bijlage 3. Typeprofiel strandhoofden ...... 191

Bijlage 4. Meetstaat ...... 193

Bijlage 5. Milieumaatregelen werfverkeer op strand en dijk ...... 195

Bijlage 6. Luchtkwaliteitsdoelstellingen ...... 197

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag

1. INLEIDING

1.1. Korte voorstelling van het voorgenomen project

De strandzone rond Wenduine is onderhevig aan structurele erosie. De strandsuppleties die de voorbije jaren zijn aangebracht, hebben slechts een beperkte levensduur waardoor het strand onvoldoende stabiel is. Als oplossing voor de erosieproblematiek wordt de aanleg van een strandhoofdenveld naar voor geschoven. Na realisatie van het strandhoofdenveld zal het minimale strandprofiel behaald worden dat noodzakelijk is om te voldoen aan de Kustveiligheidstoets.

1.2. Naam van de initiatiefnemer

De initiatiefnemer is de organisatie of instantie die het project heeft ontwikkeld. De initiatiefnemer wil met de procedure van de project-milieueffectrapportage een beeld krijgen van de milieugevolgen die het project met zich meebrengt en eventuele negatieve gevolgen op het milieu vermijden of milderen. Voor het betrokken project in de gemeente Wenduine is de initiatiefnemer Vlaamse Overheid, Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust, Afdeling Kust:

Vlaamse Overheid Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende Contactpersoon bij de initiatiefnemer is Elias Van Quickelborne.

1.3. Toetsing aan de MER-plicht

1.3.1. Juridisch / beleidsmatig kader

Op 18 december 2002 is het “decreet tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage” goedgekeurd (B.S. 13 februari 2003). Het uitvoeringsbesluit van de Vlaamse Regering over de categorieën van projecten waarvoor (al dan niet) een milieueffectrapport moet worden opgemaakt, werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 10 december 2004 en gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 17 februari 2005 (gewijzigd bij besluit op 1 maart 2013). De categorieën van projecten waarvoor een project-MER moet worden opgesteld zijn vermeld in bijlage I, II en III van dit besluit.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 7/206

Bijlage I projecten zijn steeds MER-plichtig. Bijlage II projecten zijn eveneens MER-plichtig maar de initiatiefnemer kan een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van MER-plicht indienen bij de bevoegde overheid (Dienst Mer). Ontheffing is mogelijk indien:

• vroeger al een plan-MER werd goedgekeurd betreffende een plan of programma waarin een project met vergelijkbare effecten beoordeeld werd of een project-MER werd goedgekeurd betreffende een project waarvan het voorgenomen initiatief een herhaling, voortzetting of alternatief is, en een nieuw project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. • een toetsing aan de criteria van bijlage II uitwijst dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. Voor bijlage III projecten moet de m.e.r.-plicht geval per geval beoordeeld worden.

Bijlage III projecten zijn projecten waarvoor een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld en ingediend bij de overheid die beslist over de ontvankelijkheid en volledigheid van de vergunningsaanvraag. De project-m.e.r.-screeningsnota omvat alle elementen die nodig zijn om te besluiten of er aanzienlijke milieueffecten te verwachten zijn van het voorgenomen project.

1.3.2. Toetsing van het project

Ter hoogte van Wenduine is de aanleg van een strandhoofdenveld voorzien om de erosie ter plaatse tegen te gaan. De realisatie van het strandhoofdenveld te Wenduine behoort tot de Bijlage II-projecten, categorie 10, sub n, namelijk: kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door de aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen, en andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken. Het project is bijgevolg project-MER-plichtig, maar er kan door de initiatiefnemer een verzoek tot ontheffing van de MER-plicht worden ingediend bij de bevoegde overheid (Dienst Mer). In voorliggend ontheffingsdossier zal aangetoond worden dat het project geen aanzienlijk negatieve milieueffecten zal veroorzaken en dat een project-MER redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens over milieueffecten kan bevatten.

1.4. Procedure

De initiatiefnemer dient het verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht te stofferen met voldoende informatie. De administratie beslist uiterlijk binnen de 60 dagen na ontvangst van het verzoek. In voorkomend geval bevat de beslissing de voorwaarden die aan de vrijstelling of ontheffing zijn verbonden. Ontheffing worden verleend voor een beperkte duur en vervallen als het project niet wordt aangevat binnen een termijn die in de beslissing wordt opgenomen. Deze termijnen mogen niet meer dan 2 jaar bedragen in geval van een vrijstelling en 4 jaar in geval van een ontheffing. Binnen de 70 dagen na ontvangst van het verzoek wordt de beslissing betekend aan de initiatiefnemer.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 8/206

Indien de ontheffingsaanvraag onvoldoende kan aantonen dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten, kan de Dienst Mer één van volgende beslissingen nemen:

• Er zijn aanpassingen of verduidelijkingen noodzakelijk. Na een eventueel tweede adviesronde kan de ontheffing alsnog verleend worden; • Aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen niet uitgesloten worden en de ontheffing kan niet verleend worden. Er wordt meteen gestart met een doorwerking naar een project- MER.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 9/206

2. VERANTWOORDING VAN HET PROJECT

De zone rond Wenduine is onderhevig aan structurele erosie. Het strand blijkt onvoldoende stabiel, ook na de suppleties van 2012 en 2014. De strandsuppleties hebben meestal slechts een beperkte levensduur. De fundamentele oorzaak voor de erosie is dat Wenduine gelegen is op een knikpunt in de Belgische kustlijn (Figuur 2-1). Dit zorgt voor een verschillende gemiddelde golfinvalshoek langs de twee zijden van Wenduine, en is een divergentie in het litoraal transport (Figuur 2-2). De oorzaak van de structurele erosie is dus eerder een grootschalig dan een lokaal fenomeen. Op macroschaal zal de zone Wenduine dus steeds te maken hebben met een nettoverlies van sediment.

FIGUUR 2-1: LOCATIE VAN WENDUINE OP EEN KNIKPUNT IN DE BELGISCHE KUSTLIJN

FIGUUR 2-2: SYSTEEMSCHETS VAN DE HUIDIGE SITUATIE ROND WENDUINE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 10/206

De huidige oplossing voor de erosie rond Wenduine is het uitvoeren van lokale strandsuppleties. Het frequent uitvoeren van suppleties heeft echter een relatief hoge kostprijs, een beperkte levensduur en een eerder negatieve ecologische impact: de suppleties begraven immers telkens de aanwezige fauna en flora op het strand, en door de hoge onderhoudsfrequenties van de suppleties is er weinig tijd voor herstel van het ecosysteem.

Het realiseren van een duurzame oplossing dringt zich bijgevolg op.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 11/206

3. RUIMTELIJKE, ADMINISTRATIEVE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING

3.1. Ruimtelijke situering

Het projectgebied bevindt zich op het strand van de Belgische kust ter hoogte van Wenduine, een deelgemeente van De Haan. In dit document wordt regelmatig verwezen naar zogenaamde “secties“ om bepaalde stukken van het strand te lokaliseren. Een sectie is in deze context een welomlijnd deel van het strand dat zich uitstrekt van de zeedijk of duin tot de laagwaterlijn, over een kustlengte van gemiddeld 250 meter. De sectiegrenzen zijn eenmalig vastgelegd. In de loop der jaren werden hier en daar constructies afgebroken of opnieuw aangelegd. De sectiegrenzen worden hieraan niet aangepast. De secties zijn genummerd van west naar oost. Sectie 2 is de eerste sectie op Belgisch grondgebied aan de Franse grens. De Zwinmonding, op de grens met Nederland, ligt in sectie 255. Het projectgebied overlapt met de secties 172 tot 176 (zie ook figuur op p. 32).

FIGUUR 3-2 ORTHOFOTO

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 12/206

3.2. Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

TABEL 3-1 JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN EN RELEVANTIE VOOR HET PROJECT

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Ruimtelijke ordeningsrecht

Vlaamse Codex Ruimtelijke Omvat bepalingen inzake de organisatie, Ja Zie verder in deze tabel onder Verschillende disciplines Ordening planning, vergunningenbeleid en “Gewestplan”, “Algemene en handhaving. Het voorziet onder meer in de bijzondere plannen van aanleg” en opmaak van structuurplannen op drie “Structuurplannen”. niveaus (gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk) en legt de bevoegdheden van de genoemde beleidsniveaus vast.

Gewestplan Het gewestplan is een bij Koninklijk Besluit Ja In Figuur 3-1 zijn de bestemmingen Verschillende disciplines goedgekeurd plan. Het gewestplan legt de weergegeven die van toepassing zijn bestemming en het gebruik van een in het projectgebied. grondgebied vast. Deze gewestplannen kunnen gewijzigd worden door Bijzondere plannen van Aanleg of Ruimtelijke Uitvoeringsplannen. Zolang er geen structuurplannen beschikbaar zijn, blijven de bestaande gewestplannen de basis vormen voor de ruimtelijke ordening.

Gewestelijk Ruimtelijk Indien een goedgekeurd ruimtelijk Ja Ten westen van het projectgebied in Verschillende disciplines uitvoeringsplan (GRUP) structuurplan voorhanden is, vervangt het Wenduine is het GRUP ‘Natuur en GRUP het gewestplan. landbouwgebieden – strand Middenkust-Oost’ (Figuur 3-2) van kracht. Volgens de stedenbouwkundige voorschriften van dit GRUP zijn binnen het natuurgebied werken die nodig zijn voor de realisatie van de zeewerende functie toegestaan “voor zover de technieken van natuurtechnische milieubouw zoveel als mogelijk gehanteerd worden”. Binnen de contouren van dit GRUP zal de aanleg van een strandhoofdenveld gerealiseerd worden.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 13/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Provinciaal Ruimtelijk Verfijning van de visie van het ruimtelijk Ja De volgende PRUP’s zijn van kracht Mens Uitvoeringsplan (PRUP) structuurplan Vlaanderen op provinciaal binnen het projectgebied (Figuur niveau. 3-3): ‘Strand en dijk De Haan’ Volgens deze PRUP’s is de hoofdfunctie voor het gehele projectgebied zeewering, waarbij nevengeschikte functies zoals recreatie en natuur mogelijk zijn in het projectgebied. Werken, handelingen en wijzigingen zijn toelaatbaar voor de realisatie van de zeewerende functie, voor infrastructuren voor kust- en zeevaart, voor de realisatie van de ondergeschikte functies met inbegrip van artistieke werken.

Gemeentelijk Ruimtelijk De gemeentelijke uitvoeringsplannen Nee Er zijn geen gemeentelijke RUP’s Uitvoeringsplan (RUP) bepalen op gemeentelijk niveau de van kracht binnen het projectgebied gewenste evolutie van de ruimtelijke zelf. structuur.

Bijzonder plan van aanleg Bijzondere plannen van aanleg (BPA’s) zijn Nee Ter hoogte van de geplande werken / gemeentelijke bestemmingsplannen die zijn is het BPA ‘Wenduine centrum’ opgemaakt ter verfijning van het gelegen. De geplande werken gewestplan. situeren zich echter buiten dit BPA (zie Figuur 3-2). Het decreet op de Ruimtelijke ordening (zie verder) bepaalt dat de bijzondere plannen van aanleg vervangen worden door gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s), omdat deze steeds vertrekken vanuit de visie van een ruimtelijk structuurplan. De bestaande bijzondere plannen van aanleg blijven evenwel rechtsgeldig tot ze worden vervangen door een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 14/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Milieubeheers- en milieuhygiënerecht

VLAREM I en II VLAREM I behandelt de Ja Maatregelen ter bescherming van Bodem milieuvergunningsplicht en omvat een lijst het milieu met hinderlijke inrichtingen. Water Vlarem I: Waterkwaliteitsdoel- In VLAREM II zijn de milieuvoorwaarden, stellingen zijn van toepassing bij de Geluid gekoppeld aan de vergunning tot exploitatie evaluatie van de ingrepen en de Mens van een hinderlijke inrichting opgenomen. milieuvoorwaarden zijn van belang bij het voorstellen van milderende maatregelen. Vlarem II: hiermee wordt rekening gehouden zowel tijdens als na de werken

Duurzaam Materialendecreet (24 Het VLAREMA bouwt verder op het Vlaams Ja Bij de werkzaamheden kunnen Bodem juni 2011) en Vlaams Reglement Reglement inzake Afvalvoorkoming en - mogelijk materialen vrijkomen die bij voor het duurzaam beheer van beheer (VLAREA) uit 1997 en voert het hergebruik onder de VLAREMA- materiaalkringlopen en afvalstoffen Materialendecreet uit dat de basis is voor de reglementering vallen (bv. gebruik (VLAREMA) (17 februari 2012) overgang van een afvalstoffenbeleid naar van baggerspecie als bodem). een duurzaam materialenbeleid.

Decreet betreffende de Het decreet voorziet in een regeling voor de Ja Binnen het studiegebied komen voor Bodem bodemsanering en de identificatie van verontreinigde gronden, zover geweten geen verontreinigde bodembescherming (27 oktober een grondinformatieregister, een regeling gronden voor. Wel moet er over 2006) en VLAREBO voor nieuwe en voor historische gewaakt worden dat tijdens de bodemverontreiniging en een bijzondere werken en de exploitatie geen regeling voor grondverzet. Vlarebo bevat nieuwe vormen van onder meer bodemsaneringsnormen, bodemverontreiniging ontstaan normen voor hergebruik van bodem. (bijvoorbeeld door aanrijking met vervuild baggerspecie). Daarnaast zijn in het VLAREBO ook normen voor het vrij gebruik van behandeld slib als bodem opgenomen.

Besluit van de Vlaamse Regering Het besluit voorziet in een methodiek voor Ja Bij de werkzaamheden kunnen Geluid inzake de evaluatie en de de evaluatie van hinder veroorzaakt door mogelijk geluidsbelastende beheersing van het schadelijk of ongewenst geluid. activiteiten plaatsvinden. omgevingslawaai (22/07/2005)

NEC -Richtlijn / Richtlijn Deze Europese richtlijn legt Ja De richtlijn legt nationale Lucht 2001/81/EG inzake emissieplafonds reductiedoelstellingen voor verzuring, emissieplafonds vast voor lidstaten. eutrofiëring (vermesting) en vorming van Bij de werkzaamheden kunnen ozon vast. mogelijk activiteiten plaatsvinden, die

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 15/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE een bijkomende uitstoot van de vermelde polluenten veroorzaken.

Koninklijk Besluit van 06/03/2002 , Materiaal voor gebruik buitenshuis zijn alle Ja Het KB legt restricties op aan de Geluid gewijzigd door het KB van machines, zoals bepaald in het geluidsemissie voortgebracht door 14/02/2006, betreffende het machinerichtlijn die zijn bedoeld om naar werktuigen in open lucht. Bij de geluidsvermogen van materiaal gelang van hun type buitenshuis te worden werkzaamheden zullen werktuigen voor gebruik buitenshuis gebruikt en geluidshinder kunnen worden gebruikt die voorkomen in de veroorzaken. In bijlage 1 worden 57 lijst. verschillende materiaaldefinities gegeven.

Kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen Vormt de basis voor het luchtbeleid binnen Ja De kaderrichtlijn legt grenswaarden Lucht inzake luchtkwaliteit de Europese Unie. voor SO2, NOx, CO, PM10, Pb en benzeen en streefwaarden voor O3 vast. Bij de werkzaamheden kunnen mogelijk activiteiten plaatsvinden, die een bijkomende uitstoot van de vermelde polluenten veroorzaken.

Natuurbeschermingsrecht

Decreet natuurbehoud en natuurlijk Het decreet betreffende het natuurbehoud Ja Het projectgebied overlapt met of ligt Bodem milieu en het natuurlijk milieu is gericht op de in de nabijheid van een aantal VEN- bescherming, de ontwikkeling, het beheer gebieden (Figuur 7-39): Water en het herstel van de natuur en de Biodiversiteit natuurlijke milieus, op de handhaving of het GEN en natuurverwevingsgebied herstel van de daartoe vereiste 102 ‘De Middenkust’ milieukwaliteit en op het scheppen van een GEN 113 ‘De Uitkerkse polder’ zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak daarvoor. Het natuurdecreet legt met andere woorden de fundamenten voor het natuurbeleid in Vlaanderen. Iedereen die handelingen verricht of hiertoe de opdracht verleent, en die weet of redelijkerwijze kan vermoeden dat de natuurelementen in de onmiddellijke omgeving daardoor kunnen worden vernietigd of ernstig geschaad, is verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijze van hem kunnen worden gevergd om de vernietiging of de schade te voorkomen, te beperken of indien dit niet mogelijk is, te herstellen. Een van de belangrijkste gebiedsgerichte maatregelen is de ontwikkeling van een netwerk van uiterst waardevolle en gevoelige natuurgebieden, met name het

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 16/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON). In het VEN gelden een aantal algemene voorschriften. Het doel hiervan is minstens de bestaande natuurkwaliteiten van het gebied te behouden. Op termijn zullen, in samenspraak met de verschillende gebruikers en eigenaars, ook specifieke maatregelen worden afgesproken om de bijzondere natuurwaarden te beschermen en te ontwikkelen. Die afspraken worden vastgelegd in een natuurrichtplan. De vogel- en habitatrichtlijngebieden (zie verder) zijn eveneens geïmplementeerd in het Natuurdecreet.

Maatregelenbesluit Dit besluit behelst de maatregelen die Ja Zie hoger Biodiversiteit algemeen gelden in VEN en IVON of die via natuurrichtplannen gebiedsspecifiek kunnen worden ingevoerd.

Besluit van de Vlaamse Regering Het besluit beschrijft welke Ja In het projectgebied zijn duinen Biodiversiteit tot vaststelling van nadere regels vegetatiewijzigingen en wijzigingen aan aanwezig, die mogelijks door de ter uitvoering van het decreet van kleine landschapselementen werkzaamheden aangetast kunnen 21 oktober 1997 betreffende het vergunningsplichtig zijn. worden. natuurbehoud en het natuurlijk milieu Het is verboden de volgende vegetaties te wijzigen, ongeacht hun ruimtelijke (23 juli 1998) bestemming (op graslanden na): Aangevuld met het gewijzigd Historisch permanent grasland met inbegrip natuurdecreet (Art. 13) van het daaraan verbonden microreliëf en poelen, indien deze gelegen zijn in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden en de met deze gebieden vergelijkbare bestemmingsgebieden aangewezen op de plannen van aanleg of de ruimtelijke uitvoeringsplannen van kracht in de ruimtelijke ordening of indien deze gelegen zijn binnen de perimeter van beschermd landschap of van de beschermingsgebieden Poldercomplex en Het Zwin + krekengebied Vennen en heiden Moerassen en waterrijke gebieden

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 17/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE Duinvegetatie

Ramsar conventie De conventie is een internationale Nee Er zijn geen Ramsargebieden in of in / overeenkomst inzake watergebieden die de omgeving van het projectgebied van internationale betekenis zijn, in het te vinden. bijzonder als woongebied voor watervogels. Het doel van deze conventie is “het behoud en het oordeelkundig gebruik van alle watergebieden door middel van plaatselijke, regionale en nationale acties en internationale samenwerking, als bijdrage tot het tot stand komen van een duurzame ontwikkeling in de gehele wereld”. In België zijn 9 Ramsargebieden aangeduid.

Natura 2000 Natura 2000 staat voor een Europees Ja Het projectgebied overlapt met het Biodiversiteit netwerk van beschermde gebieden. Het habitatrichtlijngebied BE2500001 netwerk is de hoeksteen van het Europese ‘Duingebieden, inclusief natuurbeleid. Door middel van Nature 2000 Ijzermonding en Zwin’. Daarnaast wil Europa de biodiversiteit in haar lidstaten zijn het habitatrichtlijngebied behouden en beschermen. Hiervoor moeten BE2500002 ‘Polders’ en de lidstaten de nodige maatregelen treffen vogelrichtlijngebied BE2500932 voor het behoud, het herstel en de ‘Poldercomplex’ gelegen in de ontwikkeling van de aanwezige habitats en nabijheid van het projectgebied (zie soorten en de aantasting van habitats en Figuur 7-39). verstoring van soorten tegengaan. Een studie moet uitgevoerd worden voor alle projecten en plannen die niet rechtstreeks gelinkt zijn aan het beheer van de gebieden maar er wel een invloed op kunnen hebben en compensatiemaatregelen moeten getroffen worden.

Besluit van de Vlaamse Regering De Vlaamse Regering kan terreinen die van Nee Het projectgebied overlapt niet met / tot vaststelling van de voorwaarden belang zijn voor het behoud en de erkende natuurreservaten. voor de erkenning van ontwikkeling van de natuur of het natuurlijk natuurreservaten en van milieu aanwijzen of erkennen als terreinbeherende natuurreservaat. In deze natuurreservaten natuurverenigingen en houdende wordt, via een aangepast beheer, een toekenning van subsidies. natuurstreefbeeld behouden of ontwikkeld. Een Vlaams Natuurreservaat wordt door de Vlaamse Regering aangewezen op gronden die het Vlaamse Gewest in eigendom of huur heeft of die daartoe ter beschikking worden gesteld. De Vlaamse Regering kan tevens natuurreservaten erkennen op verzoek van de eigenaar en/of diegene die het

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 18/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE gebruiksrecht heeft, als beiden toestemmen, of van de beheerder, als de eigenaar hiermee instemt. Art 35 van het Natuurbehoudsdecreet regelt de verbodsbepalingen binnen de erkende en Vlaamse natuurreservaten. Relevant voor dit project is het verbod om: “Opgravingen, boringen, grondwerkzaamheden of exploitatie van materialen te verrichten, welk werk ook uit te voeren dat de aard van de grond, het uitzicht van het terrein, de bronnen en het hydrografisch net zou kunnen wijzigen, boven- of ondergrondse leidingen te leggen en reclameborden en aanplakbrieven te plaatsen.”

Duinendecreet Met dit decreet worden maatregelen Nee Er zijn geen gebieden, beschermd / genomen tot bescherming van de via het duinendecreet, in het kustduinen. projectgebied gelegen. Duingebieden van minstens 2 ha, met biologisch voldoende waarde of gebieden die als onvervangbaar werden beschouwd (door vorm of bodemsamenstelling) werden aangeduid. In de duinen geldt een bouwverbod tenzij de werken in functie van natuurbehoud of kustverdediging noodzakelijk zijn. Ook landbouwgebied met een invloed op de duinen werd aangeduid. In totaal is er 336 ha 'beschermd duingebied' en 769 ha 'voor het duingebied belangrijk landbouwgebied' beschermd via het Duinendecreet.

Bosdecreet Het bosdecreet, uitgebreid met art. 90bis uit Nee Er bevindt zich geen bos in het / het decreet op natuurbehoud en het projectgebied. natuurlijk milieu (21 oktober 1997) heeft tot gevolg dat elke ontbossing alleen nog mag worden vergund als de ontbossing gebeurt in functie van de uitvoering van werken van algemeen belang of in gebieden met bestemming woongebied en industriegebied of een met voormelde gebieden gelijk te stellen bestemming volgens de geldende plannen van aanleg.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 19/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Besluit van de Vlaamse Regering De Vlaamse Regering stelt vast voor welke Nee Er bevinden zich geen / tot vaststelling van regelen bossen of bosgedeelten bijzondere bosreservaten in het projectgebied. betreffende de aanwijzing of beschermings- en beheersmaatregelen erkenning en het beheer van de worden genomen omdat ze een ecologische bosreservaten en wetenschappelijke functie te vervullen hebben. Deze bossen worden vanaf de aanwijzing of erkenning bosreservaten genoemd.

Besluit van de Vlaamse Regering Een compenserende bebossing kan slechts, Nee Er bevindt zich geen bos in het / tot vaststelling van nadere regels met inachtneming van alle wettelijke en projectgebied inzake compensatie van ontbossing reglementaire bepalingen, worden en ontheffing van het verbod op uitgevoerd op terreinen die nog niet bebost ontbossing. zijn. Deze bebossing mag afhankelijk van de bestemming van een grond al dan niet plaatsvinden. Daarnaast kan een compenserende bebossing niet gebeuren op terreinen die reeds buiten het kader van artikel 90 bis van het bosdecreet dienen bebost of herbebost te worden.

Besluit van de Vlaamse Regering Dit decreet regelt: Ja In het project-MER zal worden Biodiversiteit met betrekking tot nagegaan of het project een impact soortenbescherming en De inventarisatie en registratie van heeft op beschermde soorten. soortenbeheer inheemse soorten, Rode lijst soorten en invasieve soorten Soortenbescherming en soortenbehoud Soortenbeheer De werking van opvangcentra voor wilde dieren Het houden van beschermde soorten in gevangenschap Toezichtsbepalingen

Besluit van de Vlaamse Regering Het Bermbesluit werd genomen in Neen Er zijn geen bermen in het / houdende maatregelen inzake uitvoering van de Wet op het natuurbehoud. projectgebied gelegen. natuurbehoud op de bermen De doelstelling van het Bermbesluit is een beheerd door publiekrechtelijke natuurvriendelijk bermbeheer te stimuleren rechtspersonen. en via een aangepast maaibeheer met daartoe geschikt materieel en met het verbod tot gebruik van biociden. Het Bermbesluit voorziet dat niet gemaaid wordt vóór 15 juni; het maaisel steeds dient afgevoerd te worden; er niet lager dan 10

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 20/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE cm gemaaid mag worden en er geen biociden gebruikt worden.

Beheer van oppervlakte- en grondwater

De wet tot bescherming van het Deze wet biedt de rechtsbasis om het Ja Het MER zal de effecten ten gevolge Water mariene milieu in de zeegebieden Belgisch deel van de Noordzee te van de aanleg van het onder de rechtsbevoegdheid van behoeden tegen zeegebonden strandhoofdenveld onderzoeken op Bodem België. (20/01/1999) verontreiniging en om aan natuurbehoud, - het marien milieu. Biodiversiteit herstel en –ontwikkeling te kunnen doen.

In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit KB de procedure voor vergunningen en machtigingen voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden onder rechtsbevoegdheid van België. Biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden tegen zeegebonden verontreiniging en om aan natuurbehoud-, herstel- en – ontwikkeling te kunnen doen. In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terugstorten in de Noordzee van bepaalde materialen en stoffen.

Europese kaderrichtlijn water Sinds 22 december 2000 is de Europese Ja De essentie van de kaderrichtlijn is Water kaderrichtlijn Water van kracht. De richtlijn de stroomgebiedenbenadering. In de (23/10/2000) vormt het raamwerk voor het integraal KRLW worden milieudoelstellingen Decreet integraal waterbeleid waterbeleid van de Unie én van de voorgesteld voor onder andere lidstaten, die de Europese regelgeving naar oppervlaktewater. Deze eigen wetgeving moeten omzetten. In doelstellingen houden in dat de Vlaanderen gebeurde de omzetting via het 'goede status' voor decreet betreffende het integraal oppervlaktewateren moet worden waterbeleid. bereikt en dat wordt voldaan aan de gestelde normen voor de Streven naar het gecoördineerd en ecologische en chemische kwaliteit. geïntegreerd ontwikkelen, beheren en De doelstellingen vanuit de KRLW herstellen van het watersysteem zodat het worden gezien als voldoet aan de kwaliteitsdoelstellingen voor resultaatsverplichtingen. het ecosysteem en aan het huidige multifunctioneel gebruik. Elk plan moet aan Voor het project moet een watertoets de watertoets onderworpen worden. opgemaakt worden. De elementen van de watertoets worden aangereikt in het MER.

Besluit van de Vlaamse Regering Het besluit van de Vlaamse Regering legt Ja Voor het project moet een watertoets Water tot vaststelling van nadere regels de richtlijnen vast voor de opgemaakt worden. De elementen

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 21/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE voor de toepassing van de vergunningsverleners. Daarmee beoogt de van de watertoets worden aangereikt watertoets, tot aanwijzing van de Vlaamse Regering een objectieve en in de ontheffingsnota. adviesinstantie en tot vaststelling uniforme toepassing door de vele van nadere regels voor de beslissingnemende overheden. Deze adviesprocedure bij de watertoets. richtlijnen moeten vanaf 1 november 2006 toegepast worden op alle nieuwe (20 juli 2006) vergunningen. De watertoets houdt in dat bij de beslissing over een vergunning, plan of programma, rekening gehouden wordt met de mogelijke nadelige gevolgen ervan voor het watersysteem en voor de functies die het watersysteem voor de mens vervult.

Wet op de onbevaarbare Classificering en wetgeving rond werken Neen Er zijn geen onbevaarbare / waterlopen van verbetering of wijziging voor waterlopen in het studiegebied onbevaarbare waterlopen. gelegen.

Kwaliteitsdoelstellingen Overeenkomstig de EG-richtlijnen werd Nee In het projectgebied zijn geen niet- / oppervlaktewater hiervoor de volgende wetgeving ontwikkeld: geklasseerde waterlopen aanwezig.

de Wet van 24/05/83 betreffende de kwaliteitsobjectieven van oppervlaktewater met als uitvoeringsbesluiten het KB van 25/09/84 tot vaststelling van de normen die de kwaliteitsobjectieven bepalen van zoet water, bestemd voor de productie van drinkwater, het KB van 17/02/84 tot vaststelling van de algemene immissienormen voor zwemwater, schelpdierwater en zoet water dat bescherming of verbetering behoeft om geschikt te zijn voor het leven van vissen. de Wet van 26/03/71 op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging. De inhoud hiervan is opgenomen in VLAREM II voor wat betreft de milieukwaliteitsnormen. VLAREM II houdende de algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, in uitvoering van het Decreet betreffende de milieuvergunning. Bijzondere milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewateren met verschillende bestemmingen werden hierin opgenomen.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 22/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Besluit van de Vlaamse Regering Deze regelgeving heeft tot doel het Nee Het projectgebied overlapt niet met / houdende reglementering van de grondwater te beschermen dat gebruikt een beschermingszone of handelingen binnen de wordt voor drinkwater. Hiervoor worden drie waterwingebied. watergebieden en de verschillende beschermingszones beschermingszones afgebakend met telkens strengere regelgeving wanneer de grondwaterwinning dichter wordt genaderd.

Grondwaterdecreet Het decreet betreffende het Nee Het projectgebied overlapt niet met / grondwaterbeheer vermeldt dat de Vlaamse een beschermingszone of Regering in de waterwingebieden en waterwingebied. beschermingszones volgende zaken kan verbieden, reglementeren of aan een vergunning onderwerpen: het vervoeren, opslaan, deponeren, afvoeren, bedelven, storten, direct of indirect lozen en uitstrooien van stoffen die het grondwater kunnen verontreinigen; de kunstwerken, werken en werkzaamheden, alsmede de wijzigingen in de grond of de ondergrond die een gevaar voor verontreiniging van het grondwater kunnen inhouden. Door wijzigingen in de milieuwetgeving is de procedure voor het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, geïntegreerd in VLAREM I (rubrieken 52 tot en met 55). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52 tot en met 5.55 van VLAREM II, toegevoegd bij Art. 240. De bemaling wordt onderverdeeld in drie klassen afhankelijk van het debiet. De milieukwaliteitsnormen voor bodem en grondwater en de beleidstaken worden weergegeven in hoofdstuk 2.4 van VLAREM II en bijlagen 2.4.1 en 2.4.2. Algemene milieuvoorwaarden met betrekking tot de beheersing van bodem- en grondwaterverontreiniging zijn weergegeven in hoofdstuk 4.3 van VLAREM II.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 23/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Bescherming van het cultuurhistorisch patrimonium

Onroerenderfgoeddecreet Regelt de bescherming van monumenten, Nee In het projectgebied zijn geen / stads- en dorpsgezichten en landschappen beschermde landschappen, stads- of Onroerenderfgoedbesluit en de instandhouding, het herstel en het dorpsgezichten of monumenten te beheer van beschermde landschappen. vinden. Regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium. Het Onroerenderfgoeddecreet, in werking sinds 1 januari 2015, wil het behoud en het beheer van landschappen, monumenten en archeologie verbeteren. Het nieuwe decreet vervangt drie bestaande decreten (Monumentendecreet van 1976, Archeologiedecreet van 1993 en Landschapsdecreet van 1996). Met het decreet wil Vlaanderen onder meer tegemoet komen aan het Europees Verdrag voor de bescherming van archeologisch erfgoed, het zogenaamde Verdrag van Valletta (Malta). Opvallende maatregelen zijn vooral gesitueerd op het vlak van archeologie en de bijkomende verantwoordelijkheden die lokale besturen kunnen opnemen.

Verdrag van Malta Het doel van deze conventie is de Ja De impact van het project op het Landschap, bouwkundig bescherming van het archeologisch erfgoed archeologisch erfgoed zal in erfgoed en archeologie als een bron van het Europese collectieve ontheffing besproken en beoordeeld geheugen en als een instrument voor worden. historische en wetenschappelijke studie.

Gewest- of grensoverschrijdende Het verdrag inzake m.e.r. in Ja De grenzen van het Vlaamse / wetgeving grensoverschrijdend verband werd op 25 Gewest eindigen zeewaarts aan de februari 1991 aangenomen te Espoo provinciegrens van West- (Finland) en ondertekend door de Europese Vlaanderen. De provinciegrens Gemeenschap. De doelstellingen van het eindigt op haar beurt ter hoogte van verdrag van Espoo zijn dezelfde als van de toepasselijke basislijn, zijnde de milieueffectrapportage in het algemeen, zei laagwaterlijn van gemiddeld laag het dat vooral de nadruk wordt gelegd op de laagwaterspring (G.L.L.W.S). voorkoming, beperking en beheersing van belangrijke nadelige grensoverschrijdende Dit betekent dat het grondgebied van milieueffecten van voorgenomen het Vlaamse Gewest zich maar activiteiten. Op 9 juni 1999 (B.S. uitstrekt tot aan de basislijn en het 31/12/1999) heeft België via de ‘wet Vlaamse Gewest in beginsel slechts houdende instemming met het Verdrag bevoegd is tot aan de basislijn. Voor het gebied zeewaarts vanaf de

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 24/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE inzake milieueffectrapportage in basislijn is de federale bevoegdheid grensoverschrijdend verband, gedaan te van toepassing. Espoo op 25/02/1991’ het verdrag bekrachtigd. Verder kan er inzake Het projectgebied strekt zich uit gewestgrensoverschrijdende milieueffecten voorbij de laagwaterlijn, het project is ook verwezen worden naar het samen- bijgevolg werkingsakkoord van 4 juli 1994 tussen het gewestgrensoverschrijdend. Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, en de Europese richtlijn van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (85/337EEG), gewijzigd door de richtlijn 97/11/EG van de Raad van 3 maart 1997.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 25/206

TABEL 3-2 BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN EN RELEVANTIE VOOR HET PROJECT

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling Ja De rol van Wenduine ligt in de Mens van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast kustgebonden toeristisch recreatieve van het ruimtelijk beleid naar de toekomst . ontwikkeling, naast transportfunctie rond de poorten (havens Oostende en Gewenste Ruimtelijke Structuur is en luchthaven Oostende). Richtinggevend op Vlaams Niveau. Bindende bepalingen leveren het kader voor uitvoerende Ontwikkelingsperspectief: obv maatregelen op Vlaams Niveau. onderzoek naar samenhang, dynamiek, tendensen en potenties op De bindende bepalingen hebben betrekking strategische locaties verder uitbouwen; op: rekening houden met specifieke De selecties en indelingen in behoeften tweede verblijven en beleidscategorieën; vakantiewoningen. Taakstellingen in verband met de uitvoering; Kwantitatieve elementen in verband met de structuurbepalende elementen en het ruimtegebruik van diverse maatschappelijke activiteiten.

Beleidsplan Ruimte Vlaanderen De Vlaamse Regering keurde op 20 juli 2018 Ja Het Vlaams ruimtelijk beleid legt in het Mens de strategische visie van het Beleidsplan gebiedsgericht beleid voor water op Ruimte Vlaanderen (BRV) goed. De Vlaams niveau prioriteit bij de strategische visie omvat een toekomstbeeld uitvoering van het Geactualiseerd en een overzicht van beleidsopties op lange Sigmaplan en de termijn, met name de strategische stroomgebiedsbeheerplannen. Met doelstellingen. De Vlaamse Regering heeft name betekent dit de hiermee een beleidslijn uitgezet die een riviervalleisystemen van de IJzer, de vernieuwde filosofie en aanpak in het Leie, de Beneden-Schelde met Durme, ruimtelijke beleid wil inzetten. de Bovenschelde, de Dender, de Demer, de Zenne en de Dijle met de Rupel, de Grote en Kleine Nete, en de Maas, en de bescherming van het kustmilieu.

Beleidsnota Omgeving 2014-2019 De beleidsnota bevat een aantal Ja De beleidsnota bevat lange Verschillende beleidsvoornemens: (1) de aandacht voor de termijndoelstellingen (strategische disciplines vergroening van de economie; (2) het doelstelling) die van toepassing zijn op concrete engagement om Vlaanderen op weg verschillende thema’s, om zo tot een te zetten naar een kringloopeconomie en in kwaliteitsvolle leefomgeving met een deze context, het inzetten op vernieuwende evenwichtige mix aan functies te beleidsbenaderingen zoals transitiedenken, komen. Deze doelstellingen worden roadmapping, (3) de voorgenomen evolutie vertaald in operationele doelstellingen

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 26/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE naar een koolstofarm Vlaanderen tegen 2050, voor water, bodem, lucht, hinder, (4) de aandacht voor het internaliseren van de natuur, afval & materialen en klimaat. externe milieukosten, (5) de aandacht voor kernversterking als principe voor de ruimtelijke ordening en (6) het samenvoegen van de beleidsdomeinen Leefmilieu en Ruimtelijke Ordening tot een nieuw beleidsdomein Omgeving, met bijhorende instrumenten zoals een omgevingsvergunning en omgevingsplannen.

Bekkenbeheerplan 2008-2013 van Het bekkenbeheerplan brengt alle aspecten Nee Er zijn geen effecten van extra / het Benedenscheldebekken (incl. en kenmerken van het betreffende bekken verharding op het afwateringsregime voortgangsrapporten) samen en beschrijft de knelpunten en kansen binnen het bekken. die er zich voordoen. Het jaarlijkse Stroomgebied-beheerplan voor de bekkenvoortgangsrapport rapporteert over de Schelde 2016 - 2021 Bekkenspecifiek voortgang van het bekkenbeheerplan. deel Benedenscheldebekken

Natuurinrichting Natuurinrichtingsprojecten willen een gebied Nee Het projectgebied overlapt niet met / zo goed mogelijk inrichten met het oog op het een natuurinrichtingsproject. behoud, het herstel, het beheer of de ontwikkeling van de natuur of het natuurlijk milieu. De natuurinrichtingsprojecten zijn een initiatief van de VLM.

Landinrichting Landinrichtingsprojecten willen grote gebieden Nee Het projectgebied overlapt niet met / zodanig inrichten dat alle facetten die in het een landinrichtingsproject. gebied aanwezig zijn (milieu, natuur, landbouw, recreatie, cultuurhistorie), zich volwaardig kunnen ontwikkelen. De landinrichtingsprojecten zijn een initiatief van de VLM.

Ruilverkaveling Ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen Nee Het projectgebied overlapt niet met / binnen een vooraf afgebakend gebied. een ruilverkavelingsproject. Hiermee wordt gestreefd naar aaneengesloten, regelmatige en gemakkelijk toegankelijke kavels die zo dicht mogelijk bij het landbouwbedrijf liggen. Ruilverkaveling past zich hierbij in in het ruimtelijke ordenings- , het milieu- en natuurbeleid en het plattelandsbeleid. Er wordt gezocht naar mogelijkheden om bij te dragen aan natuur- en landschapszorg, zorg voor cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed, recreatief

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 27/206

RANDVOORWAARDE INHOUD EN DOELSTELLING RELEVANT BESPREKING RELEVANTIE DISCIPLINE medegebruik, ... in evenwicht met de landbouwkundige verbeteringen.

Landschapsatlas De landschapsatlas is een gebiedsdekkende, Ja Het projectgebied overlapt met de Landschap, wetenschappelijk onderbouwde inventaris van volgende ankerplaatsen en bouwkundig het landschap in het begin van de 21ste eeuw. relictzones, volgens de erfgoed en De atlas geeft aan waar de historisch landschapsatlas (Figuur 7-52): archeologie gegroeide landschapsstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als Uitkerkse polder relicten van de traditionele landschappen. De nadruk ligt hierbij op de inventaris van de landschapskenmerken van bovenlokaal belang met erfgoedwaarde. Deze atlas vormt het eerste deel van een ruimer inventarisatieproject. Een inventaris vanuit de esthetische invalshoek zal het project vervolledigen zodat uiteindelijk een globale landschapskwaliteitskaart opgemaakt kan worden.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 28/206

FIGUUR 3-1 GEWESTPLAN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 29/206

FIGUUR 3-2 GEWESTELIJK RUP ‘NATUUR EN LANDBOUWGEBIEDEN – STRAND MIDDENKUST- OOST’

FIGUUR 3-3 PROVINCIAAL RUP ‘STRAND EN DIJK DE HAAN’

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 30/206

4. PROJECTBESCHRIJVING

4.1. Aanwezige strandhoofdenveld

De projectzone Wenduine is weergegeven in Figuur 4-1. Een strandhoofdenveld is aanwezig in de kustsecties 171 tot 184 ten westen van Wenduine tot aan de havendam van . Figuur 4-2 toont de toestand in 2005 - 2007. In de periode 2008 – 2018 zijn de aanwezige strandhoofden grotendeels bedekt door herhaaldelijke strandsuppleties. De nummering van de aanwezige strandhoofden en de kustsecties is opgenomen in Figuur 4-2.

FIGUUR 4-1 LUCHTFOTO PROJECTZONE (AFDELING KUST, 2011)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 31/206

FIGUUR 4-2 LUCHTFOTO PROJECTZONE WENDUINE 2005-2007 (WWW.GEOPUNT.BE), MET NUMMERING VAN AANWEZIGE STRANDHOOFDEN (1-6) EN KUSTSECTIES (171-180)

4.2. Ontwerp

De strandhoofden werden ontworpen in dezelfde lijn als de aanwezige strandhoofden langsheen de Belgische kust. De twee meest westelijk gelegen strandhoofden komen bovenop de bestaande strandhoofden te liggen. In wat volgt wordt in detail ingegaan op het ontwerp van het strandhoofdenveld en het bijhorende ontwerpstrandprofiel.

4.2.1. Ontwerpcriteria

4.2.1.1. STRAND Voor de lay-out van het strand en het strandhoofdenveld wordt als criterium vooropgesteld dat het strandprofiel in de zone Wenduine dient te voldoen aan de toetsing kustveiligheid tijdens de 1000-jarige ontwerpstorm, en dit na 5 jaar van morfologische evolutie, en inclusief zeespiegelstijging gedurende de levensduur van de strandhoofden (50 jaar).

Hiervoor wordt eerst een minimaal strandprofiel bepaald dat voldoet aan de kustveiligheidstoets (Suzuki, et al., 2016) met behulp van XBeach en SWASH-modellering (zie § 4.2.5). Het criterium voor overslag over de dijk is vastgelegd op q < 1 l/s/m, voor een retourperiode van 1000 jaar inclusief zeespiegelstijging op het einde van de levensduur. Dit minimaal strandprofiel wordt dan gebruikt als startpunt voor het functioneel ontwerp van de strandhoofden, en voor de numerieke simulaties van de ontwerpvarianten (gevoeligheidsonderzoek). Het nieuwe minimaal strandprofiel is verschillend van het referentie-strandprofiel dat werd gebruikt in de numerieke simulaties tijdens de haalbaarheidsstudie, dat was gebaseerd op het gemeten strandpeil van voorjaar 2014.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 32/206

4.2.1.2. STRANDHOOFDEN Afdeling Kust stelt voor het ontwerp van de strandhoofden te Wenduine een minder streng ontwerpcriterium voorop (in vergelijking met de eisen gesteld aan bijvoorbeeld golfbrekers of dijken). De enige functionaliteit van de strandhoofden is het vasthouden van het strand. Bij de kustveiligheidstoets (Suzuki, et al., 2016) worden strandhoofden niet in rekening gebracht. Bijgevolg wordt er een ontwerpcriterium met een lagere retourperiode gedefinieerd.

Langs de Belgische kust zijn er een groot aantal strandhoofden reeds aanwezig. Er zijn echter geen recente referentieprojecten voor de aanleg van een dergelijke structuur in België.

De ontwerpcriteria zijn vastgelegd op:

• De strandhoofden worden ontworpen in dezelfde lijn als de aanwezige strandhoofden; • De stabiliteit van de strandhoofden wordt gecontroleerd op falen bij een event met een retourperiode van 100 jaar; • Onderhoud van de structuren is toegestaan, bijvoorbeeld door schade tijdens stormen, door beperkte zettingen van de structuren, enz.

Falen wordt gedefinieerd als het verlies van de functionaliteit van de structuur. Er wordt verondersteld dat de structuren hun functie behouden tot de deklaag faalt.

4.2.2. Ontwerpstrandprofiel Het ontwerpstrand wordt gedefinieerd als initieel (T0) strandprofiel in het ontwerp van de strandhoofden. Het strandhoofdenveld wordt ingepland op het ontwerpstrand. Door de werking van de strandhoofden zal het strandprofiel vervolgens evolueren.

Het ontwerpstrandprofiel is gebaseerd op het “suppletiestrand inclusief onderhoudsbuffer Wenduine” uit de ontwerpnota van het Masterplan Kustveiligheid (IMDC, 2011). Dit suppletiestrand is weergegeven in Figuur 4-3. In de context van het huidige voorontwerp bevat dit ontwerpstrand echter geen onderhoudsbuffer en stemt overeen met een minimaal strandprofiel voor kustveiligheid; het zandvolume dat was voorzien als onderhoudsbuffer dient in het huidige ontwerp, om bij zeespiegelstijging over een levensduur van 50 jaar (zeespiegelstijging van +0,50 m), nog aan de kustveiligheidstoets te voldoen.

Het ontwerpstrandprofiel heeft de volgende kenmerken:

• Berm op +7,5 m TAW. De bermbreedte varieert kustlangs om een uniforme strandhelling aan te houden: o Ter hoogte van de rotonde is er geen berm aanwezig; o Ter hoogte van de westelijke sectie van de dijk bedraagt de bermbreedte circa 3 m; o Ter hoogte van de oostelijke sectie van de dijk bedraagt de bermbreedte circa 12 m; • Helling 1/35 tussen +7,5 en +5,0 m TAW; • Helling 1/45 tussen +5,0 m TAW en aansluiting met het bestaande strand (op ca. - 5,0 m TAW).

Figuur 4-5 toont een typisch dwarsprofiel van het ontwerpstrand. Bijkomende dwarsprofielen zijn weergegeven Bijlage 1. Het ontwerpstrand wordt in het voorontwerp in rekening gebracht als initiële bathymetrie in de numerieke modellen.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 33/206

Er wordt opgemerkt dat het ontwerpstrand is ontworpen met het oog op kustveiligheid en dat de berm van het ontwerpstrand niet voldoende breed is voor de huidige inplantingszone met strandcabines. Figuur 4-6 toont een optie voor een operationeel strandprofiel waarbij de berm verbreed is om de zone voor strandcabines in te passen.

FIGUUR 4-3 STRANDSUPPLETIE INCLUSIEF ONDERHOUDSBUFFER WENDUINE (IMDC, 2011)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 34/206

FIGUUR 4-4 ONTWERP STRANDPROFIEL MET AANDUIDING VAN KUSTSECTIES (ZWART) EN DWARSPROFIELEN (PAARS)

FIGUUR 4-5 DWARSPROFIEL ONTWERPSTRAND IN SECTIE 174

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 35/206

FIGUUR 4-6 OPTIE VOOR EEN OPERATIONEEL STRAND MET AANGEPASTE BERMBREEDTE VOOR INPLANNING STRANDCABINES

De aanleg van het ontwerpstrandprofiel maakt geen onderdeel uit van voorliggende ontheffingsaanvraag.

4.2.3. Lay-out strandhoofdenveld De voornaamste kenmerken van de geselecteerde lay-out van het strandhoofdenveld zijn als volgt (zie ook Bijlage 2) :

• 4 nieuwe strandhoofden genummerd 2 t/m 51, met: o Strandhoofden 2 en 3 op de bestaande strandhoofden 2 en 3 respectievelijk; o Strandhoofd 4 ca. 60 m ten noordoosten van het bestaande strandhoofd 4; o Strandhoofd 5 ter hoogte van het oostelijke einde van de dijk te Wenduine, ca. 80 m ten noordoosten van het bestaande strandhoofd 5; • 3 bestaande strandhoofden genummerd 4 t/m 6 worden afgebroken; • De kop van de strandhoofden wordt aangelegd waar het strandpeil ca. -1,8 m TAW bedraagt; • De strandhoofden worden aangelegd: o Onder een helling 1/50 onder +6,0 m TAW; o Horizontaal op +6,0 m TAW; • De kruinhoogte van de strandhoofden ligt gemiddeld 1,2 m boven het ontwerpstrandprofiel.

1 In overeenstemming met de nummering van de bestaande strandhoofden

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 36/206

FIGUUR 4-7 TOPOGRAFISCHE KAART

4.2.4. Dwarsdoorsnede van de strandhoofden De strandhoofden worden ingedeeld in 3 secties (zie Figuur 4-8 en Bijlage 3):

• Sectie A strekt zich uit van aan de duinvoet tot aan kruinniveau op gemiddeld hoog water bij doodtij (+3.75 m TAW). Deze sectie bevindt zich ter hoogte van het droog strand, dat continu toegankelijk is. In deze sectie is een trap geïntegreerd om het strandhoofdenveld vlot te kunnen kruisen (zie aanduiding op Bijlage 3); • Sectie B strekt zich uit van aan sectie A tot aan aanzetniveau op gemiddeld laag water bij doodtij (+0.89 m TAW). Deze sectie is onderhevig aan het getij, i.e. de midden en hooglitorale zone. Deze zone van het strand is toegankelijk tijdens laagwater; • Sectie C strekt zich uit van aan sectie B tot het zeewaartse uiteinde. Het gedeelte boven gemiddeld laag water bij springtij (+0.23 m TAW) van deze sectie komt enkel bij laagwater bloot te liggen, i.e. de laaglitorale zone. Het onderste gedeelte bevindt zich continue onder water, i.e. de sublitorale zone. De strandhoofden worden ontworpen voor hun primaire functionaliteit: het vasthouden van het strand. Daarnaast wordt bij het ontwerp van de dwarsdoorsnede rekening gehouden met secundaire randvoorwaarden: toegankelijkheid van het strand, ecologische opportuniteiten van de verschillende litorale zones, etc.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 37/206

FIGUUR 4-8 LENGTEPROFIEL MET AANDUIDING VAN DE SECTIES

4.2.4.1. SECTIES A EN B Het voorontwerp van de dwarsdoorsnede voor secties A en B is weergegeven in Figuur 4-9. De karakteristieken van deze dwarsdoorsnede zijn:

• Kruinbreedte van 3.0 m, naar beide zijdes afhellend onder 5%; • Zijhellingen van 16:4 (H:V); • Scheidingslaag: - Sectie A: geotextiel; - Sectie B: geotextiel versterkt met rijshout; • Kern: brokkenpuin, verdicht, met betonpenetratie 100 l/m² van boven- en zijvlakken; • Deklaag: metselwerk van geprefabriceerde betonblokken met afmetingen 1,00 x 0,43 x 0,25 m op betononderlaag van 0,05 m dikte en voegvulling met fijnkorrelig beton. Het bovenvlak van de betonblokken wordt uitgevoerd met reliëf, om de ecologische waarde te vergroten. Opmerking: Ervaring met aanwezige strandhoofden leert dat de voegen onderhevig zijn aan verwering en monitoring vereist is; • Teen: schanskorven met helling van 20:4 (H:V), gevuld met brokkenpuin en gepenetreerd op boven- en buitenvlak met beton 150 l/m².

FIGUUR 4-9 DWARSDOORSNEDE STRANDHOOFDEN SECTIE A EN B

De teen van de strandhoofden wordt onder het strandprofiel doorgetrokken door middel van schanskorven om ondermijning van de strandhoofden bij erosie van het strand te vermijden. De benodigde diepte onder het strandprofiel wordt bepaald aan de hand van de strandafslag ter hoogte van secties A en B onder de ontwerpcondities met een retourperiode van 100 jaar.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 38/206

Er wordt een minimumbreedte van 4,0 m in acht genomen voor de schanskorven. Rekening houdend met een helling van 20:4, een dikte van 0,5 m en een aanzet van 0,1 m onder het ontwerpstrand voor de schanskorven, resulteert een breedte van 4,0 m in een onderzijde van de schanskorven op een diepte van 1,4 m onder het ontwerpstrand. Deze diepte is voor alle vier de strandhoofden voldoende om ondermijning van de strandhoofden bij deze condities te vermijden.

4.2.4.2. SECTIE C Het voorontwerp van de dwarsdoorsneden voor secties C is weergegeven in Figuur 4-10. De karakteristieken van deze dwarsdoorsnede zijn:

• Kruinbreedte van 23.0 m; • Centrale rijweg met breedte van 3.0 m; • Scheidingslaag: zinkstuk in rijshout met dikte van 0.5 m, ruwe breukstenen LMA10/60 als zinkstenen minimum 150 kg/m²; • Kern: tout-venant2, verdicht, met betonpenetratie van boven- en zijvlakken; • Deklaag: - Centrale rijweg: profileren van stortstenen 40% HMA300/1000 en 60% HMA1000/3000, holtevulling met ruwe breukstenen LMA10/60, waar nodig aangevuld met breukstenen LMA40/200 of LMA60/300, gepenetreerd met colloïdaal beton 200 l/m² zodat een matrix gevormd wordt rondom de stenen van de uitvullingslaag; - Opmerking: Door de lagere ligging wordt de rijweg deels afgeschermd van golfimpacten. Op basis van de verwachte golfbelasting en de ervaring uit de aanwezige strandhoofden wordt echter verwacht dat de rijweg onderhevig zal zijn aan schade en herstellingen noodzakelijk zullen zijn; - Naast centrale rijweg: ruwe breuksteen 40% HMA300/1000 en 60% HMA1000/3000.

FIGUUR 4-10 DWARSDOORSNEDE STRANDHOOFDEN SECTIE C

2 Opgebaggerd zand of grind

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 39/206

4.2.5. Kustveiligheidstoets Een kustveiligheidstoets van het voorontwerp van het strandhoofdenveld is uitgevoerd volgens de toetsingsmethodologie 2015 (Suzuki, et al., 2016). Deze toetsing is uitgevoerd voor het strandprofiel na 1 jaar en 5 jaar morfologische simulatie vertrekkende van het ontwerpstrandprofiel. De toetsing is opnieuw uitgevoerd voor de stormcondities met een gemiddelde jaarlijkse overschrijdingskans van 1/1000 en er wordt verder rekening gehouden met een zeespiegelstijging over een levensduur van 50 jaar. Voor de duinenzone Wenduine- Blankenberge voldoen alle kustsecties aan de kustveiligheidstoets. Voor de dijkzone Wenduine voldoen de verschillende kustsecties aan de kustveiligheidstoets, met uitzondering van:

• Profielen 173-61 en 173-63: Doordat de niet-verankerde parapet vooraan de zeedijk niet meegerekend wordt, ligt het overslagdebiet boven het veiligheidscriterium q < 1,00 l/m/s. In overleg met Afdeling Kust is beslist dat het ontwerpstrandprofiel niet moet worden aangepast in deze sectie. • Profiel 176-105: Op basis van een ensemblemodellering wordt een overslagdebiet q = 1,31 l/m/s bekomen voor de toestand na 1 jaar morfologische ontwikkeling. Voor de ontwerptoestand en de toestand na 5 jaar morfologische ontwikkeling wordt wel aan het veiligheidscriterium q < 1,00 l/m/s/ voldaan.

4.3. Geplande werken

De werken omvatten:

- De aanleg van 4 nieuwe strandhoofden voor de dijk van Wenduine. Strandhoofden 2 en 3 worden respectievelijk boven de bestaande strandhoofden 2 en 3 gebouwd. Strandhoofden 4 en 5 worden op een nieuwe locatie gebouwd. - De volledige afbraak van de bestaande strandhoofden 4, 5 en 6. Van bestaande strandhoofden 2 en 3 wordt enkel de sectie uit losgestorte breuksteen afgebroken. Er is geen afbraak voorzien van elementen uit secties A-B/C-D bij bestaande strandhoofden 2 en 3.

4.3.1. Afbraak bestaande strandhoofden

4.3.1.1. UITVOERINGSMETHODE SECTIES A-B en C-D

Deze secties strekken zich uit van aan de duinvoet/dijkvoet tot aan kruinniveau op ca.1,0– 1,5 m TAW, gelegen boven gemiddeld laagwater doodtij (+0,89 m TAW). Deze secties zijn deels onderhevig aan het getij. Deze zone van het strand is toegankelijk tijdens laagwater. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een uitvoering van op de droge, met beperking tot het laagwater van het getijde. De beperking neemt zeewaarts toe over de sectie.

De afbraak van de strandhoofden secties A-B en C-D kan uitgevoerd worden door toepassing van onderstaande fasering:

• Uitgraving voor gebruik binnen de werf, in losse grond: o Het ganse bovenvlak van het strandhoofd dient blootgelegd te worden. o Er dient een tijdelijke opslag van het uitgegraven zand op de werfzone voorzien te worden voor hergebruik binnen het project. • Slopen van elementen uit natuursteen, slopen bekledingen uit gemetselde breuksteen en fundering: o Deklaag regelmatige breuksteen met voegvulling (sectie A-B en C-D)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 40/206

• Slopen van elementen uit metselwerk van metselstenen, slopen bekledingen uit metselwerk en fundering: o Deklaag betonblokken met voegvulling (sectie A-B en C-D) o Metselwerk (sectie A-B) • Opbreken en verwijderen van talud- en oeververdediging, uitbreken van ongewapend betonnen massieven: o Beton (sectie A-B) • Opbreken en verwijderen van talud- en oeververdediging, verwijderen van breuksteenbestortingen: o Bekleding vakken met staken (sectie C-D) o Kernmateriaal (sectie A-B en C-D) o Gravel/grind (sectie C-D) • Opbreken en verwijderen van talud- en oeververdediging, verwijderen van zinkstukken met bijhorende steenbestortingen: o Zinkstuk (sectie C-D) • Ophoging, met uitgegraven bodem, afkomstig van de werf en geleverd door de aannemer: o Aanvulling tot aan het strandniveau of het aanzetniveau van het bovenliggende ontwerpstrandhoofd • Materialen die in aanmerking komen voor hergebruik als brokkenpuin in de kern van de ontwerpstrandhoofden en binnen dezelfde uitvoeringsfase in de ontwerpstrandhoofden verwerkt kunnen worden, kunnen tijdelijk op het strand worden opgeslagen. • Na afbraak van de bouwwerken dienen de terreinen volledig gezuiverd te worden van alle afbraakmaterialen, puinbrokken en afval.

SECTIE MET LOSGESTORTE BREUKSTEEN

Deze sectie strekt zich uit van aan een kruinniveau op ca. 1,0 – 1,5 m TAW, gelegen boven gemiddeld laagwater doodtij (+0,89 m TAW), tot aan een kruinniveau op ca.0,3–0,8m TAW, gelegen boven gemiddeld laagwater springtij (+0,23 m TAW). Deze sectie is onderhevig aan het getij. Deze zone van het strand is toegankelijk tijdens laagwater. Het onderste gedeelte bevindt zich continue onder water. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een uitvoering van op de droge, met sterke beperking door het laagwater van het (spring)getijde en inzet van werktuigen met een aangepaste grijparm. De beperking neemt zeewaarts toe over de sectie.

De afbraak van de strandhoofden - sectie breukstenen - kan uitgevoerd worden door het uitvoeren van volgende stappen:

• Het nodige grondverzet voor het bloot maken van de op te breken structuren • Opbreken en verwijderen van talud- en oeververdediging, verwijderen van breuksteenbestortingen: o Breukstenen • Opbreken en verwijderen van talud- en oeververdediging, verwijderen van zinkstukken met bijhorende steenbestortingen: o Zinkstuk • Na afbraak van de bouwwerken dienen de terreinen volledig gezuiverd te worden van alle afbraakmaterialen, puinbrokken en afval.

4.3.1.2. IN TE ZETTEN APPARATUUR De afbraak van de bestaande strandhoofden kan met volgende werktuigen uitgevoerd worden:

• Zandwerken o Graafmachine (uitgraving en aanvulling zand)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 41/206

o Bulldozer, wiellader (verplaatsing en aanvulling zand) • Afbraak strandhoofden o Graafmachine (lange arm), graafmachine met grijper, wiellader o Ponton, kraanponton o Graafmachine met drilboor • Vervoer van materialen o Ponton met sleepboot (afvoer over zee, aanstranden in werfzone) o Kiepwagen (afvoer over land) o Verreiker, wiellader (vervoer binnen werfzone)

Rekening houdend met de werksnelheid (zie § 4.6) en de hoeveelheid materiaal die dient aan- en afgevoerd te worden (zie § 4.3.1.3), wordt aangenomen dat er, in functie van de afbraak van de strandhoofden, op piekdagen maximum 2 sleepboten per dag zullen aanstranden in de werfzone.

Voor de aan- en afvoer over land is vooral de fase waarin de ophoging zal gebeuren belastend qua werfverkeer. Rekening houdend met de werksnelheid (zie § 4.6) wordt er aangenomen dat er maximaal (bij parallelle afbraak van 3 strandhoofden) 22 vrachtwagens per uur zullen aan- en afrijden (44 bewegingen).

4.3.1.3. MATERIAAL EN GRONDVERZET De hoeveelheden materiaal en grond die aan- en afgevoerd moeten worden in het kader van de afbraak van bestaande strandhoofden, worden weergegeven in de meetstaat in Bijlage 4.

4.3.2. Opbouw nieuwe strandhoofden

4.3.2.1. UITVOERINGSMETHODE SECTIE A

Sectie A strekt zich uit van aan de duinvoet/dijkvoet tot aan het kruinniveau op gemiddeld hoog water bij doodtij (+3,75 m TAW). Deze sectie bevindt zich voornamelijk ter hoogte van het droog strand, dat continu toegankelijk is. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een uitvoering van op de droge, met beperkte beperkingen door het getij.

De aanleg van de strandhoofden kan uitgevoerd worden door het uitvoeren van volgende stappen:

• Uitgraving en ophoging van strand: o Uitgraving / aanvulling van zand tot aanzetniveau van het strandhoofd ▪ Aanvulling: hergebruik van uitgegraven zand ▪ Uitgraving: tijdelijke opslag voor hergebruik. • Leveren en plaatsen van de scheidingslaag: o Na profilering van het strand wordt de scheidingslaag aangebracht. o De scheidingslaag bestaat uit een geotextiel. o Het aanbrengen van een scheidingslaag gebeurt volgens SB 250-4-7. o De overlappen tussen de stroken scheidingslaag dienen haaks te liggen t.o.v. de lengte-as van het strandhoofd. o De scheidingslaag dient door te lopen onder de schanskorven. • Aanvullingen met brokkenpuin voor de aanleg van de kern en beton voor de deklaag van de kern: o Na de plaatsing van de scheidingslaag wordt de kern aangelegd. o De kern bestaat uit brokkenpuin.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 42/206

o De kern wordt aangelegd door het puinlichaam te profileren en aan te leggen volgens het opgelegde profiel. Alle puinaanvullingen worden verdicht en ingewalst tot een goed aaneensluitende massa. Ze worden daarenboven volledig verzand door het inwateren van zand en dit per lagen van max. 0,30 m dikte en tot op 0,05 m van het bovenvlak van elke laag. Alle holle ruimten in de puinaanvulling moeten met fijn puin en zand gevuld zijn. Waar de gevlakte puinaanvullingen in een latere post gepenetreerd worden, dient de verzanding te gebeuren volgens de bepalingen van de opdrachtdocumenten. o De kern (onder de kruin en de zijbelopen) wordt voorzien van een gesloten deklaag die bestaat uit 100 l beton per m². • Leveren en plaatsen van schanskorven en beton voor de deklaag van de schanskorven: o De schanskorven dienen te worden gelegd op de plaats en volgens de geometrie aangeduid op de plannen. De gevulde schanskorven worden verzand tot 0,05 m van het bovenvlak. o De met beton te bedekken oppervlakken van de schanskorven worden vooraf met water afgespoten zodat een goede indringing van het beton tussen de puinbrokken gewaarborgd is. Het bovenvlak en de buitenste zijvlakken van de schanskorven worden voorzien van een gesloten deklaag die bestaat uit 150 l beton per m². De deklaag wordt zo uitgevoerd dat de draden van het boven- en zijvlak van de schanskorven minstens 0,05 m in het beton verzonken zitten. o Indien het buitenste zijvlak van de schanskorven vooraf wordt gebetonneerd, dienen de voegen tussen de geplaatste schanskorven over een diepte van minstens 0,15 m met fijnkorrelig beton gevuld te worden. De betondeklaag wordt aan de bovenkant met de nodige zorg afgewerkt. • Bekleding uit geprefabriceerde betonblokken met structuuroppervlak: o De funderingslaag/betononderlaag van de bekleding wordt in beton aangelegd. De opdrachtnemer levert en verwerkt het beton in een laag van 0,05 m dikte. o De geprefabriceerde betonblokken met structuuroppervlak voor de aanleg van de bekleding worden geplaatst volgens de opdrachtdocumenten. Vóór de verwerking dienen de blokken gereinigd en met water verzadigd te worden om de hydraulische binding met het beton van de vermetsing te bevorderen. De blokken worden in halfsteensverband geplaatst. o De voegen van het metselwerk worden gevuld. Er moet bijzondere zorg besteed worden aan de voegvulling die stevig dient aangestampt te worden zodat de voegen over de volledige hoogte van de blokken gevuld zijn. • Aansluiting tussen strandhoofd en zeedijkglooiing: o Het verwezenlijken van een degelijke aansluiting tussen het worteleinde van het nieuw te bouwen strandhoofd op de bestaande zeedijkglooiing en de plasberm omvat: ▪ het maken van een sleuf of het uitvoeren van een gedeeltelijke ontmanteling van de bekleding in de bestaande glooiing en plasbermen om een degelijke aansluiting te bekomen met de zijbelopen en plasberm van het nieuw te bouwen strandhoofd; ▪ het penetreren van de gevlakte bovenlaag à rata van 150 l beton per m² van de plasberm; ▪ het verwijderen van alle afbraakproducten buiten het domein van het Vlaams Gewest en alle nodige leveringen en werken die de aanbestedende overheid nodig acht om verwezenlijken van een degelijke aansluiting, zoals voegwerk, baksteen- of breuksteenmetselwerk, enz. te realiseren.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 43/206

SECTIE B

Sectie B strekt zich uit van aan sectie A tot aan aanzetniveau op gemiddeld laag water bij doodtij (+0,89 m TAW). Deze sectie is onderhevig aan het getij, i.e. de midden en hooglitorale zone. Deze zone van het strand is toegankelijk tijdens laagwater. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een uitvoering van op de droge, met beperking tot het laagwater van het getijde. De beperking neemt toe richting Sectie C.

De aanleg van de strandhoofden kan analoog worden uitgevoerd aan de uitvoering van Sectie A, met uitzondering van:

• Leveren en plaatsen van de scheidingslaag: o De scheidingslaag bestaat uit een geotextiel versterkt met rijshout.

SECTIE C

Sectie C strekt zich uit van aan sectie B tot het zeewaartse einde. Het gedeelte boven gemiddeld laag water bij springtij (+0,23 m TAW) van deze sectie komt enkel bij laagwater deels bloot te liggen, i.e. de laaglitorale zone. Het onderste gedeelte bevindt zich continue onder water, i.e. de sublitorale zone. Er wordt bijgevolg uitgegaan van een combinatie van uitvoering van op de droge, met beperking tot het laagwater van het getij, en uitvoering vanop het water.

De aanleg van de strandhoofden kan uitgevoerd worden door het uitvoeren van volgende stappen

• Uitgraving en ophoging van strand: o Uitgraving / aanvulling van zand tot aanzetniveau van het strandhoofd ▪ Aanvulling: hergebruik van uitgegraven zand; ▪ Uitgraving: tijdelijke opslag voor hergebruik. • Leveren en plaatsen van zinkstukken: o Na profilering van het strand worden de zinkstukken aangebracht. o Het zinkstuk bestaat uit een geotextiel met een wiepenrooster uit rijshout. o De oriëntatie van de onderste wiepen van het onderrooster van het zinkstuk dient haaks op de stroming te staan. o Voegen in de zinkstukken volgens de lengterichting van het strandhoofd zijn niet toegelaten. • Leveren en verwerken van zinkstenen - ruwe breukstenen 10 tot 60 kg (24-10.3): o De bestortingen voor het afzinken van het zinkstuk gebeuren à rata van 150 kg/m² voor een zinkstuk in rijshout van 0,50 m dikte. • Leveren en verwerken breukstenen 300 à 1000 kg en 1000 à 3000 kg en profileren van de steenbestortingen: o Voor het moment en wijze van uitvoering zijn volgende bepalingen van toepassing: ▪ Voordat de zware stortstenen van 1.000 à 3.000 kg op de zinkstukken gestort worden, dient vooraf een laag ruwe breukstenen van 300 à 1.000 kg per stuk op de zinkstukken gestort te worden à rata van ongeveer 400 kg per m² zinkstuk; ▪ Het aanbrengen van de ruwe breukstenen met uiterste massagrenzen van 1.000 à 3.000 kg voor de randinsluiting; ▪ Het profileren van de steenbestortingen bestaat uit het onder profiel brengen van de stortstenen van 300 à 1.000 kg voor 40 % en van 1.000 à 3.000 kg voor 60 % onder een naast de rijweg met het oog op het verwezenlijken van de rijweg (geëffende en gesloten bovenlaag);

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 44/206

▪ Tevens bestaat het profileren uit het zo dicht mogelijk aaneensluitend plaatsen van de ruwe breukstenen van 1.000 à 3.000 kg op de randen van die geëffende strook met het oog op het verwezenlijken van de randinsluiting van de rijweg; ▪ Nadat de bestortingen met zware stenen onder het gewenste profiel liggen (rijweg op de kruin), worden de ruwe breukstenen voor holtevulling ter plaatse van de rijweg aangebracht. • Rijweg - vullen van de holten: 10 à 60 kg, 40 à 200 kg en 60 à 300 kg, en penetreren van de rijweg met beton: o Voor de holtevulling met ruwe breukstenen zijn volgende bepalingen van toepassing: ▪ Vullen van de holten tussen de geprofileerde stortstenen op de kruin van het strandhoofd over de breedte van 3,00 m van de rijweg met kleinere stenen met een massa van 40 à 200 kg of 60 à 300 en van 10 à 60 kg tot het verwezenlijken van een zo dicht mogelijk geprofileerde, gesloten en geëffende bovenlaag als rijweg. Iedere holte dient gevuld te worden met één steen van gepaste vorm en grootte; ▪ De penetratie van de rijweg met colloïdaal beton à rata van 200 l/m² van de geëffende bovenlaag op de kruin (rijweg) over een breedte van 3,00 m.

Rekening houdend met de werksnelheid (zie § 4.6) en de hoeveelheid materiaal die dient aan- en afgevoerd te worden (zie § 4.3.1.3), wordt aangenomen dat er, in functie van de opbouw van de strandhoofden, op piekdagen maximum 2 sleepboten per dag zullen aanstranden in de werfzone.

Voor de aan- en afvoer over land is vooral de fase waarin betonwerken worden uitgevoerd belastend qua werfverkeer. Er wordt aangenomen dat er maximaal (bij parallelle aanleg van 2 strandhoofden) 12 betonmixers per uur zullen aan- en afrijden (24 bewegingen).

4.3.2.2. IN TE ZETTEN APPARATUUR

Vervoer van materialen:

• Ponton met sleepboot (aanvoer vanop zee, aanstranden in werfzone) • Kiepwagen, betontruckmixer (aanvoer vanop land) • Verreiker, wiellader (vervoer binnen werfzone)

Zandwerken:

• Graafmachine (uitgraving en aanvulling zand) • Bulldozer, wiellader (verplaatsing en aanvulling zand) • Wals (verdichten zand)

Aanleg strandhoofden:

• Graafmachine, wiellader • Mobiele kraan • Ponton, kraanponton • Betonpomp

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 45/206

4.3.2.3. MATERIAAL EN GRONDVERZET De hoeveelheden materiaal en grond die aan- en afgevoerd moeten worden in het kader van de opbouw van de nieuwe strandhoofden, worden weergegeven in de meetstaat in Bijlage 4.

4.4. Onderhoudswerkzaamheden

Volgende onderhoudswerken worden verwacht:

• Inspectie van de staat van de deklaag, plasbermen, rijweg en aansluiting met de dijk; • Opmeting van het niveau van de strandhoofden; • Reinigen van de deklaag en voegvulling in secties A en B; • Verwijderen van voegvulling en heropvoegen van de deklaag in secties A en B; • Herstel van de aansluiting met de dijk in sectie A; • Herprofilering van breukstenen in sectie C; • Herstel van de betonpenetratie voor de rijweg in sectie C.

4.5. Werfzones, werfroutes en transporten

OP HET STRAND WORDT EEN WERFZONE AFGEBAKEND. DE WERFZONE WORDT FYSIEK AFGEBAKEND MET EEN OMHEINING TENEINDE DE VEILIGHEID VAN DE RECREANTEN TE GARANDEREN. BINNEN DE WERFZONE IS VOLDOENDE RUIMTE VOOR OPSLAG VAN MATERIAAL EN MATERIEEL, EEN KETENPARK EN HET UITVOEREN VAN DE GEPLANDE WERKZAAMHEDEN. DE WERKEN WORDEN GESPREID OVER 2 JAAR, DE WERFZONE IN JAAR 1 VERSCHILT VAN DE WERFZONE IN JAAR 2. BEIDE AFBAKENINGEN WORDEN WEERGEGEVEN IN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 46/206

Figuur 4-11.

Materiaal en materieel wordt zo veel als mogelijk aan- en afgevoerd via het water met pontons tot op het strand om de verkeershinder in het centrum van Wenduine en De Haan te beperken. Het is echter niet duidelijk op dit moment welke materialen effectief via de weg of via het water zullen aangevoerd worden. Voor de effectbeoordeling wordt uit gegaan van een worst-case-beoordeling waarbij alle materiaal, met uitzondering van de rotsblokken, via de weg zal aangevoerd worden. Aan- en afvoer via de weg dient via een opgelegde route te gebeuren. Toegang tot het strand zal georganiseerd worden via de bestaande toegang ter hoogte van Tearoom De Westhinder.

De strandtoegang t.h.v. Tearoom De Westhinder wordt bereikt via volgende werfroute: Koninklijke Baan – Ringlaan (N34) – Brugsesteenweg (N307) – Oostendsesteenweg (N9) – Expresweg (N31) en van daaruit naar het hogere wegennet verlopen. Het verlaten van de werf gebeurt via de Koninklijke Baan (keren ter hoogte van Zwarte Kiezel) – Nieuwe Rijksweg (N34y) – Drift (N34y) – Ringlaan (N34) - Brugsesteenweg (N307) – Oostendsesteenweg (N9) – Expresweg (N31) en van daaruit naar het hogere wegennet.

Deze werfroute (1) wordt weergegeven op Figuur 4-12.

Op dit moment zijn werken aan de Ringlaan aan de gang. De werken zullen wellicht niet afgerond zijn bij aanvang van de werken in het kader van dit project. In dat geval dient een andere route gevolgd te worden, nl. Koninklijke Baan – N34 richting Oostende – Ringlaan (R31) – A10 en van daaruit naar het hogere wegennet.

Deze werfroute (2) wordt weergegeven op Figuur 4-13.

Op basis van de te transporteren volumes (zie § 4.3.1.3 en 4.3.2.3) en de capaciteit van een vrachtwagen (15 m³) wordt het aantal vrachtwagentransporten op jaarbasis als volgt ingeschat:

- Jaar 1 (afbraak strandhoofden 4, 5 en 6 en aanleg strandhoofden 4 en 5): 4.269 vrachtwagens per jaar - Jaar 2 (afbraak strandhoofden 2 en 3 en aanleg strandhoofden 2 en 3): 1.488 vrachtwagens per jaar

Een inschatting van de verdeling van dit aantal vrachtwagentransporten over de uitvoeringsperiode wordt weer gegeven in Tabel 4-1.

TABEL 4-1 VERDELING VRACHTWAGENTRANSPORTEN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 47/206

Jaar 1: afbraak 4, 5 en 6 / Totaal Oktober November December Januari Februari Maart April aanleg 4 en 5 volume Uitgraving ifv afbraak (m³) 0 0 0 Afbraak (m³) 8533 5818 5818 5818 25986

Ophoging (m³) 6769 6769 6769 6769 27076 Aanleg (m³) 2736 2736 2736 2736 10945 Aantal vrachtwagens 569 634 634 634 1022 388 388 4269 vrachtwagens /jaar Jaar 2: afbraak 2 en 3 / Totaal Oktober November December Januari Februari Maart April aanleg 2 en 3 volume Uitgraving ifv afbraak (m³) Afbraak (m³) 904 904 1808 Ophoging (m³) 2507 2507 2507 2507 10028 Aanleg (m³) 2103 2103 2103 2103 2103 10517 Aantal vrachtwagens 60 227 307 307 307 140 140 1488 vrachtwagens /jaar

FIGUUR 4-11: AANDUIDING WERFZONES IN JAAR 1 EN JAAR 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 48/206

FIGUUR 4-12: AANDUIDING WERFROUTE 1

FIGUUR 4-13: AANDUIDING WERFROUTE 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 49/206

4.6. Uitvoeringstermijn

In dit hoofdstuk wordt een inschatting gegeven van de uitvoeringstermijn benodigd voor de aanleg van de ontwerpstrandhoofden en de afbraak van de bestaande strandhoofden, in het kader van het voorontwerp.

De uitvoeringstermijn is opgesteld uitgaande van volgende aannames voor de werkbare periodes en de uitvoeringssnelheid:

• Werkbare periode: o Werkuren: 12 uur/dag (occasioneel ook nachtwerk) o Werkdagen: 5 dagen/week (occasioneel ook weekendwerk) o Werkmaanden: 1 oktober t.e.m. 30 april • Uitvoeringssnelheid zandwerken (per strandhoofd): o Uitgraving: 40 m³/uur per werktuig, 2 werktuigen parallel o Aanvulling: 55 m³/uur per werktuig, 2 werktuigen parallel o Nivellering: 50 m³/uur o Compactie: 45 m²/uur • Uitvoeringssnelheid strandhoofden (per strandhoofd): o Afbraak: 5 m/dag (sectie A-B en C-D), 8 m/dag (sectie breukstenen) o Installatie: 10 m/dag (sectie A end B), 8 m/dag (sectie C)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 50/206

Verder is uitgegaan van:

• De uitvoeringstermijn is begroot op basis van de meetstaten in paragraaf 4.3.1.3 en 4.3.2.3. • De uitvoering is afhankelijk van weersomstandigheden (getij, stormopzet, golven, wind, etc.). De impact op de uitvoeringstermijn wordt bepaald door de uitvoeringsperiode. Beperkingen door weersomstandigheden zijn niet opgenomen in de aangenomen uitvoeringssnelheden.

Tabel 4-2 geeft een overzicht van de uitvoeringstermijn. De fasering ziet er als volgt uit:

• Jaar 1: Aanleg ontwerpstrandhoofden 4 en 5 én afbraak bestaande strandhoofden 4, 5 en 6 • Jaar 2: Gedeeltelijke afbraak bestaande strandhoofden 2 en 3 én aanleg ontwerpstrandhoofden 2 en 3

Om dit schema aan te houden dienen de werken aan de verschillende strandhoofden binnen één fase grotendeels parallel uitgevoerd te worden. Om de uitvoeringstermijn in te korten kunnen maatregelen genomen worden zoals:

• Het inzetten van meerdere werktuigen parallel, voornamelijk bij de zandwerken; • De zandwerken kunnen deels overlappen met de afbraakwerken en/of de aanlegwerken; • Het aanpassen van de werkbare periode (werkuren, -dagen en/of -maanden).

TABEL 4-2 INSCHATTING VAN DE UITVOERINGSDUUR VAN DE WERKEN

Bestaand strandhoofd afbraak 2 3 4 5 6

Strandhoofd aanleg 2 3 4 5

Totaal (weken) 15 16 14 13 22 21 21

Uitgraving (weken) 5 4 4

Afbraak (weken) 2 2 11 11 11

Uitgraving/aanvulling (weken) 5 5 5 4 6 6 6

Aanleg (weken) 8 9 9 9

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 51/206

5. INTERFERENTIE MET PROJECTEN IN DE OMGEVING

Ten oosten van het projectgebied situeert zich de haven van Blankenberge. Deze haven heeft te kampen met verzanding als gevolg van de zeer korte en ondiepe haveningang die dicht bij zee is gelegen. De verzandingsproblematiek neemt dusdanig ernstige vormen aan dat het kan voorkomen dat jachten de haven niet meer in of uit kunnen varen. Bij dergelijke aanzanding is het noodzakelijk om snel baggerwerken uit te voeren om de monding en de vaargeul terug vrij te maken.

Diverse voorstudies werden reeds uitgevoerd teneinde deze problematiek op te lossen. In een haalbaarheidsstudie werden 6 verschillende ontwerpalternatieven onderzocht (IMDC i.s.m. Tractebel, SBE en Maatontwerpers, 2017). Finaal werd als oplossing gekozen voor een scenario waarbij de westelijke havendam wordt verhoogd met een hellend kruinpeil. De havendam heeft een constante helling van 1:60 en ligt 2,30 m boven het peil van de bestaande westdam. Er zijn momenteel nog studies lopende om de finale hoogte en lengte van de dam te bepalen. Wellicht wordt de dam, ten opzichte van het initiële ontwerp, nog 50 m ingekort en/of 1 m verhoogd.

Ten oosten van de verlengde westdam wordt een buffer (overdiepte) aangelegd met een volume van 80.000 m³. De buffer begint vanaf ca. de -1,5 m TAW contour en wordt aangelegd op een diepte van -4,5 m TAW (breedte ca. 125 m). In kustlangse richting loopt de buffer van ca. 80 m ten westen tot 630 m ten westen van de westelijke havendam. De bedoeling van de buffer is dat het kustlangs zandtransport in oostwaartse richting eerst de buffer opvult, en niet in de havengeul terechtkomt. De buffer moet jaarlijks worden onderhouden waarbij het zand op het strand van Blankenberge kan worden gestort, als een kunstmatige zandbypass over de haventoegang. Het voordeel van de bufferzone is dat deze kan onderhouden worden met grotere baggertuigen dan de havengeul (kosteneffectief) en dat sedimentatie in de bufferzone niet hinderlijk is voor de scheepvaart.

De realisatie van de hellende westdam wordt gecombineerd met een afbraak van het bestaande westerstaketsel. De afbraak is niet gerelateerd aan de verzandingsproblematiek maar aan de toestand van het staketsel.

FIGUUR 5-1: DWARSPROFIEL VAN DE WESTELIJKE HAVENDAM

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 52/206

6. ALTERNATIEVEN

6.1. Voorheen onderzochte alternatieven

Op basis van de vereisten van Afdeling Kust en de input uit de eerste stakeholder-workshop (dd 24/05/2017 in Oostende) werden ontwerpalternatieven voorgesteld voor Wenduine zoals weergegeven in Tabel 6-1. De nummering verwijst naar de nummering zoals die is gehanteerd in diverse voorstudies voorafgaand aan de opmaak van voorliggende MER- ontheffing.

TABEL 6-1 ONTWERPALTERNATIEVEN WENDUINE

Nummer Beschrijving

4 Megasuppletie Wenduine-Blankenberge, met verlenging en verhoging strandhoofd en bufferzone

5 Strandhoofd Wenduine oost

6 Strandhoofdenveld Wenduine – Blankenberge

7 Vooroeversuppletie Wenduine

8 Strandhoofden Wenduine oost en west

6.1.1. Modelsimulaties

6.1.1.1. ALTERNATIEF 4: SUPPLETIE WENDUINE – BLANKENBERGE In alternatief 4 wordt een suppletie aangelegd tussen Wenduine en Blankenberge, met als doel om de knik in de kustlijn ter hoogte van Wenduine te verminderen, en zo het langsverlies van de suppletiezone te verminderen. De numerieke modelsimulaties voorspellen dat de maatregel niet het beoogde effect heeft: de reductie van het zandverlies in Wenduine is relatief klein, en staat niet in proportie tot het aangevoerde zandvolume.

6.1.1.2. ALTERNATIEF 5: STRANDHOOFD WENDUINE OOST Alternatief 5 bestaat uit het aanleggen van een nieuw strandhoofd aan de oostzijde van de zeedijk van Wenduine, waarbij dit nieuwe strandhoofd het kustlangse transport afvangt. Dit leidt volgens de modelsimulaties tot een sterke reductie van de erosie rond Wenduine. Er vindt een heroriëntatie plaats van de kustlijn waarbij de breedte van het strand toeneemt in het oostelijk deel van Wenduine (vlak naast het nieuwe strandhoofd), en afneemt in het westelijke deel van Wenduine (de afname is echter beduidend minder dan in de huidige situatie).

Doordat zand wordt vastgehouden aan de westzijde van het strandhoofd, treedt er aan de oostzijde erosie op. Dit kan leiden tot lokale erosie van het strand en de duinvoet, en op lange termijn zal zich waarschijnlijk een nieuwe evenwichtskustlijn instellen.

Het nieuwe strandhoofd genereert stromingspatronen die gelijkaardig zijn aan bestaande strandhoofden langsheen de Belgische kust. Rond hoogwater stroomt de vloedstroming grotendeels over het strandhoofd, en rond laagwater buigt de ebstroming grotendeels af op het strandhoofd, met stationaire muistromen tot gevolg. Hierbij moet de kanttekening worden gemaakt dat dergelijke situaties (strandhoofd met stationaire muistromen) al veelvuldig aanwezig zijn langsheen de Belgische kust.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 53/206

6.1.1.3. ALTERNATIEF 6: STRANDHOOFDENVELD WENDUINE Het strandhoofdenveld in alternatief 6 vangt het kustlangs transport sterker op dan het enkel strandhoofd uit alternatief 5: het numeriek model voorspelt hierbij een quasi volledige eliminatie van de stranderosie onder normale condities (tijdens stormcondities of tijdens het winterseizoen is wel nog erosie mogelijk). De kustlijn voor Wenduine blijft stabiel of verplaatst zich zeewaarts, in tegenstelling tot de huidige situatie.

Omdat het afvangen van het langstransport sterker is in alternatief 6 dan in alternatief 5, is ook de afwaartse erosie ten oosten van het strandhoofdenveld sterker. Dit zou eventueel kunnen worden opgevangen door het geleidelijk afbouwen van het strandhoofdenveld, met een aantal kortere of lagere strandhoofden.

De impact op de stroming is gelijkaardig aan alternatief 5, met bijkomend de vorming van een aantal circulatiecellen tussen de strandhoofden. Dit is opnieuw vrij gelijkaardig aan bestaande strandhoofdenvelden aan de Belgische kust. Tussen de strandhoofden is de stroomsnelheid algemeen wel lager dan buiten het strandhoofdenveld, omdat de brandingsstroming wordt geremd door de strandhoofden.

6.1.1.4. ALTERNATIEF 7: VOOROEVERSUPPLETIE WENDUINE In alternatief 7 wordt een vooroeversuppletie aangelegd voor het strand van Wenduine. Door golfdemping op de vooroeversuppletie en door kustdwars transport moet deze zorgen voor een verminderde erosie van het strand van Wenduine en dus een langere levensduur van de strandsuppleties. Het numerieke XBeach model voorspelt een klein effect van de vooroeversuppletie op het droog strand. Het is echter bekend dat XBeach algemeen het landwaarts gericht transport onderschat, en het effect van de vooroeversuppletie zal daarom in realiteit mogelijk groter uitvallen wat wordt voorspeld door het model. Toch is het waarschijnlijk dat een deel van het zand van de vooroeversuppletie in oostwaartse zin (richting Blankenberge) zal bewegen onder invloed van de vloeddominante getijstroming, zoals nu voorspeld door het model, waar het kan zorgen voor een sterkere aanzanding van de havengeul.

6.1.1.5. ALTERNATIEF 8: STRANDHOOFDEN WENDUINE OOST EN WEST Ten opzichte van alternatief 5, wordt in alternatief 8 een bijkomend strandhoofd geplaatst aan de westrand van de bebouwde zone van Wenduine. Dit strandhoofd zorgt echter niet voor een reductie, maar voor een toename van de erosie in de zone rond Wenduine. Volgens de simulaties is deze ontwerpmaatregel met andere woorden niet effectief.

6.1.1.6. CONCLUSIE MODELSIMULATIES De numerieke modellen voorspellen dat alternatieven 4 en 8 niet doeltreffend zijn in het verminderen van de erosie in Wenduine. Ook alternatief 7 wordt als weinig effectief voorspeld door het model, maar dit kan ook het gevolg zijn van een onderschatting van het kustdwars transport door het XBeach-model. Alternatieven 5 en 6, waarbij een strandhoofd of strandhoofdenveld wordt aangelegd, zijn in de simulaties wel effectief in het terugdringen van de stranderosie in Wenduine. Wel treedt er in deze alternatieven erosie op bij het strand tussen Wenduine en Blankenberge, ten oosten van het strandhoofd(-enveld). Dit is een aandachtspunt voor de twee alternatieven, en zou eventueel kunnen worden tegengegaan door het strandhoofdenveld geleidelijk af te bouwen.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 54/206

6.1.2. Kosten-batenanalyse Voor elk van de gedefinieerde alternatieven werd een kosten-batenanalyse uitgevoerd. Alle alternatieven kunnen op termijn kostenbesparend zijn ten opzicht van de huidige situatie: door het bouwen van één of meerdere structuren wordt een lagere jaarlijkse onderhoudskost behaald door een lager volume voor de onderhoudssupleties. Uit de morfologische modellering bleek dat alternatieven 4, 7 en 8 weinig effectief bleken in het reduceren van de erosie in Wenduine. Deze alternatieven blijken dan ook weinig kostenefficiënt te zijn. Alternatief 5, waarin één enkel strandhoofd wordt gebouwd in Wenduine (in combinatie met een verhoogde westdam in Blankenberge, alternatief 1) heeft een terugverdientijd van 7 jaar, en is daarmee het meest kostenefficiënte alternatief. Alternatief 6 heeft een langere terugverdientijd (24 jaar) omwille van de hoge initiële bouwkost van het strandhoofdenveld (ca. 50 miljoen €). Gerekend over 50 jaar heeft dit alternatief echter een lagere kostprijs dan de andere alternatieven (incl. de huidige toestand).

6.1.3. Landschappelijke aspecten en beleving De voornaamste landschappelijke elementen in de huidige situatie zijn weergegeven in Figuur 6-1. De belangrijkste landschappelijke en belevingsaspecten werden opgelijst per alternatief. Voor elk aspect werd, indicatief, aangegeven of de ontwikkeling positief of negatief is vanuit landschappelijk oogpunt.

FIGUUR 6-1 BELANGRIJKSTE LANDSCHAPPELIJKE ELEMENTEN IN DE PROJECTOMGEVING

6.1.4. Milieu-technische aspecten en vergunbaarheid Voor de verschillende alternatieven werden de belangrijkste aspecten inzake vergunbaarheid en milieueffecten op hoofdlijnen onderzocht. De alternatieven werden hierbij ontleed in één of meerdere bouwstenen. Vervolgens werd de milieu-impact van elke bouwsteen afzonderlijk besproken.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 55/206

Tabel 6-2 geeft weer hoe de verschillende alternatieven zijn opgebouwd uit de verschillende bouwstenen. De kleurcode van de tabel is als volgt:

• Grijs betekent dat er geen verandering is ten opzichte van de huidige toestand. • Groen betekent dat er ‘meer’ van een bepaald element aanwezig is ten opzichte van de huidige toestand. • Rood betekent dat er ‘minder’ van een bepaald element aanwezig is ten opzichte van de huidige toestand. Rood en groen betekenen dus enkel dat er ‘meer’ of ‘minder’ van een bepaalde bouwsteen aanwezig is en dat er dus minder of meer effect is voor wat betreft de bouwsteen.

De kleuren geven dus geen indicatie of een bepaalde ontwikkeling ‘positief’ (wenselijk) of ‘negatief’ (niet-wenselijk) is; een bepaalde bouwsteen (bv. een strandhoofd) kan immers zowel positieve als negatieve effecten hebben.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 56/206

TABEL 6-2 OVERZICHTSTABEL MILIEUEFFECTEN PER ALTERNATIEF

P.012380[Identification • of the document] • MER[Edition]-ontheffingsaanvraag 5757/206/206 INTERNAL

6.1.5. Samenvatting voor- en nadelen per alternatief

De belangrijkste effecten op vlak van morfologie, nautische toegankelijkheid, zwemveiligheid, kosten-baten, landschap en beleving, milieueffecten en kustveiligheid werden in de haalbaarheidsstudie (IMDC i.s.m. Tractebel, SBE en Maatontwerpers, 2017) voor elk alternatief samengevat in fichevorm.

Onder ‘nautische toegankelijkheid’ wordt het effect van golven en stromingen bedoeld op de scheepvaart.

6.1.5.1. ALTERNATIEF 4: SUPPLETIE WENDUINE - BLANKENBERGE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 58/206

6.1.5.2. ALTERNATIEF 5: STRANDHOOFD WENDUINE OOST

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 59/206

6.1.5.3. ALTERNATIEF 6: STRANDHOOFDEN WENDUINE

6.1.5.4. ALTERNATIEF 7: VOOROEVERSUPPLETIE WENDUINE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 60/206

6.1.5.5. ALTERNATIEF 8: STRANDHOOFDEN WENDUINE OOST EN WEST

6.1.6. Keuze voorkeursalternatief Uit de vergelijking van de alternatieven blijkt dat de alternatieven 5 (strandhoofd aan de oostrand van Wenduine) en 6 (strandhoofdenveld voor zeedijk van Wenduine) het meest gunstig zijn als oplossing voor de erosie van het strand van Wenduine:

• De stranderosie in de suppletiezone van Wenduine wordt (quasi) volledig geëlimineerd, wat een kostenbesparing teweegbrengt omdat de onderhoudssuppleties sterk kunnen worden gereduceerd. De terugverdientijd van alternatief 5 (waarin ook de verhoging van de westdam van Blankenberge zit vervat) is 7 jaar, en kan op een termijn van 50 jaar leiden tot een besparing van ca. 65 miljoen euro. De terugverdientijd van alternatief 6 is hoger (24 jaar) omwille van de hoge initiële bouwkost van het strandhoofdenveld, maar op een termijn van 50 jaar is er nog steeds een besparing van ca. 27 miljoen euro mogelijk. • Alternatief 6 is ietwat gunstiger dan alternatief 5 vanuit het oogpunt van zwemveiligheid, omdat luwe zones worden gecreëerd tussen de strandhoofden (lagere stroomsnelheid van de brandingsstroming). De aanwezigheid van de strandhoofden blijven daarentegen wel een aandachtspunt. • Vanuit landschappelijk oogpunt is alternatief 5 gunstiger: in alternatief 6 vormt het strandhoofdenveld een functionele en visuele compartimentering van het badstrand, terwijl in alternatief 5 het nieuwe strandhoofd een eindmarkering vormt voor de zeedijk en een tegenhanger voor de rotonde.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 61/206

• In zowel alternatief 5 als alternatief 6 wijst het morfologisch model op erosie van het strand en de duinvoet ten oosten van het strandhoofd. Dit is een aandachtspunt in verband met kustveiligheid op lange termijn, dat eventueel kan worden tegengegaan door het geleidelijk afbouwen (korter maken) van het strandhoofdenveld of door suppleties. • Vanuit milieuoogpunt hebben de strandhoofden in alternatieven 5 en 6 voor- en nadelen. Enerzijds is er de barrièrewerking en (veiligheids-)hinder bij het oversteken van het strandhoofd (zowel voor de mens als voor migrerende bodemdieren). Anderzijds bieden de nieuwe strandhoofden ook kansen voor bepaalde soorten. Het potentieel op ecologische winst kan worden gemaximaliseerd wanneer de strandhoofden worden uitgevoerd als natuurtechnisch strandhoofd. Om een finale keuze te maken tussen de alternatieven 5 en 6 zijn beide alternatieven in meer detail geanalyseerd. Hierbij zijn nieuwe simulaties uitgevoerd van het zandtransport over 5 jaar met een numeriek model met verhoogde resolutie en is een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd naar de bouwkost van de strandhoofden.

Uit de resultaten van de nieuwe modellering en de kosten-batenanalyse wordt geconcludeerd dat alternatief 6 (strandhoofdenveld Wenduine) het meest effectieve alternatief is voor wat betreft het reduceren van de stranderosie in de zone Wenduine. Modelsimulaties voorspellen voor dit alternatief een netto aangroei van het zandvolume, waardoor er (nagenoeg) geen onderhoudssuppleties nodig zijn. Dit alternatief is ook het meest kosteneffectieve scenario over de levensduur van het project (kostenbesparing van ca. 14 - 34 miljoen euro over 50 jaar). Nadelen van alternatief 6 zijn de relatief hoge initiële investeringskost (15 - 30 miljoen euro) en de lange terugverdientijd (9 - 26 jaar).

Alternatief 6 werd verder uitgewerkt in een voorontwerp. Naar aanleiding van feedback van de reddingsdiensten van de gemeente De Haan met betrekking tot de zwemveiligheid tussen de huidige, centrale strandhoofden voor de zeedijk van Wenduine, werd op vraag van Afdeling Kust een alternatief voorontwerp met strandhoofdenveld bestaande uit 4 strandhoofden uitgewerkt.

Het strandhoofdenveld met 4 strandhoofden is het alternatief dat verder bestudeerd zal worden in voorliggende ontheffing.

6.2. Locatiealternatieven

Een locatiealternatief is een alternatief dat erin bestaat het project (of delen ervan) te realiseren op een andere locatie dan voorzien in het projectalternatief. De problematiek van erosie doet zich echter voor langsheen de kust van Wenduine. De te nemen maatregelen focussen dan ook op deze zone. Locatiealternatieven zijn niet aan de orde.

6.3. Inrichtingsalternatieven

Een inrichtingsalternatief is een alternatief dat erin bestaat binnen eenzelfde projectgebied een andere (ruimtelijke) configuratie van dezelfde bouwstenen te voorzien.

Voorafgaand aan voorliggende ontheffing werden een aantal varianten onderzocht waarbij het aantal en de locatie van de strandhoofden varieerden. Omwille van diverse redenen (zie § 6.1) werd gekozen voor de lay-out van het strandhoofdenveld zoals die beoordeeld zal worden in deze ontheffing. Verdere inrichtingsalternatieven zijn niet meer aan de orde.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 62/206

6.4. Uitvoeringsalternatieven

In het licht van de mildering van eventuele negatieve milieueffecten kunnen uitvoeringsalternatieven beschouwd worden onder de vorm van milderende maatregelen.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 63/206

7. BESPREKING VAN DE REFERENTIESITUATIE EN DE MILIEUEFFECTEN PER DISCIPLINE

7.1. Discipline Bodem

7.1.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.1.1.1. BATHYMETRIE In Figuur 7-1 wordt de bathymetrie weergegeven net na een suppletie van 324.000 m³ op het strand van Wenduine.

FIGUUR 7-1 BATHYMETRIE (IMDC I.S.M. TRACTEBEL EN SBE, 2017)

7.1.1.2. MORFOLOGIE De bodem in de nabijheid van het projectgebied wordt gevormd door een opeenvolging van zeebodem, strand en dijk met achterliggende bebouwing of duin, overgaand naar het poldergebied.

Bodemkundig gezien bestaan de niet door bebouwing ingenomen bodems uit duingronden en diverse types polderbodems, voornamelijk gedifferentieerd op basis van hun topografische ligging. Het strand wordt pedologisch gezien niet als een “bodem” beschouwd. In Figuur 7-2 is de bodemkaart weergegeven, waarin vooral het duinengebied van belang is. Het strand is niet opgenomen in de kartering, aangezien de bodemkaart opgemaakt is in het kader van kartering van de landbouw. De zeebodem voor de Belgische kust is amper dieper dan 30 meter en wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een complex systeem van zandbanken, tussenliggende laagten en geulen die ongeveer evenwijdig met de kust georiënteerd zijn. Het getijverschil tussen

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 64/206

hoog- en laagwater bedraagt gemiddeld 4 m. De breedte van het intergetijdengebied varieert tussen 200 en 500 m en neemt af in oostelijke richting (Speybroeck J. , et al., 2014). Natuurlijke harde substraten komen aan de Belgische kust niet voor.

Gebaseerd op een aantal karakteristieke hoogtelijnen kan het fysisch strandmilieu morfologisch in een aantal eenheden worden opgedeeld (Tabel 7-1 ).

TABEL 7-1 KARAKTERISTIEKE HOOGTELIJNEN TER BEPALING VAN MORFOLOGISCHE EENHEDEN ZOALS GEDEFINIEERD IN DE KUSTLIJNKAARTEN (SPEYBROECK J. ET AL., 2004)

Hoogte t.o.v. Z (m) Scheidingsvlak aan Morfologische eenheid (TAW +0.106m) ondergrens

…tot +7.0 Duin Duinvoet

+7.0 tot +4.5 Droog strand Hoogwaterlijn

+4.5 tot +1.5 Nat strand Laagwaterlijn

+1.5 tot -4.0 Vooroever Vooroevervoet

-4.0 tot… Zeebodem /

Aan de Belgische kust is het zand primair schelp- en kalkrijk. De Vlaamse stranden worden gekenmerkt door een mediane korrelgrootte van gemiddeld 200-220 μm (min. 140 μm; max. 380 μm). Van west naar oost is een algemene vergroving van het sediment merkbaar. De Vlaamse stranden zijn vooral opgebouwd uit kwartszand. Het strandzand is kalkhoudend door de aanwezigheid van schelpengruis dat lokaal de korrelgroottewaardes veel grover kan maken. Algemeen gezien zijn de stranden slibvrij, behalve lokaal in de zwinnen (Degraer, Volckaert, & Vincx).

FIGUUR 7-2 BODEMKAART TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 65/206

In het rapport “Morfologische evolutie van de Vlaamse kust ingedeeld in morfologisch homogene kuststroken, vanaf de eerste meetvlucht tot 2009, rekening houdend met de aangevoerde zandhoeveelheden (Rik Houthuys i.s.m. IMDC 2010)” wordt de morfologische evolutie van de verschillende kustzones besproken. Voor de zone 168-172 staat vermeld: Een langjarige gemiddelde erosie van -4m³/m/jaar is hier de natuurlijke evolutie (trend van de gecorrigeerde tijdreeks). Na de suppletie van 1996 stelde deze erosietrend zich ook in op het strand, maar niet het duin: dat groeide aan. Hierdoor is de waargenomen evolutie na beëindiging van de strandsuppletie van 1996 slechts een lichte afslag (-1,2m³/m/jaar over de periode 1997-2009).

Voor de zone 173-176 staat vermeld: De waargenomen trend is een constant zandvolume in de periode 1981-1997; nadien een aangroeitrend van gemiddeld 9,6m³/m/jaar. De evolutie bepaald aan de hand van de gecorrigeerde tijdreeks is een lichte meerjarige erosie van 2m³/m/jaar tot 2004. Deze erosie verhoogt vanaf 2004 tot 31m³/m/jaar. Er moet een verband zijn met de “kleine strandsuppleties” die vanaf 2005 worden uitgevoerd. Ofwel zorgt de vooruitgeschoven kustlijn voor meer erosie in langsrichting ofwel verliest het te steil aangelegd strand snel zand in dwarsrichting.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 66/206

In De Haan en omgeving zijn omvangrijke suppletiewerken uitgevoerd in de jaren ’90, waarbij het strand aanzienlijk verbreedde. Hierdoor kon het duin sterk aangroeien, maar de winst in de duinen is nog steeds kleiner dan de verliezen op het strand. Er treedt dus nog steeds een netto afslag richting zee op. De basiskenmerken van het duingebied zijn in eerste instantie het vrij grofzandige substraat dat meestal eolisch werd afgezet en verder door een combinatie van wind, water, vegetatie, dieren en menselijke ingrepen tot diverse duinvormen werd gemodelleerd (Declercq & De Moor 1996). De totale oppervlakte aan kustduinvegetaties en strand bedraagt 3310 à 4000 ha, waarvan 2100 ha ingenomen worden door het strand (Paelinckx & Wils 2001). Langs de Belgische kust zijn de duinen vrij smal. De evolutie van de kustlijn in de referentiesituatie wordt weergegeven in Figuur 7-3. In de referentietoestand trekt de kustlijn zich sterk terug in jaar 1 ter hoogte van Wenduine en blijft redelijk stabiel in de daarop volgende jaren. Ten oosten van Wenduine blijft de kustlijn over jaar redelijk stabiel zonder significante terugtrekking.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 67/206

FIGUUR 7-3 EVOLUTIE VAN DE HOOGWATERLIJN (0 M TAW-CONTOUR) VOOR REFERENTIETOESTAND

De zandverliezen die gepaard gaan met het terug trekken van de kustlijn worden weergegeven in Tabel 7-2 (IMDC, 2019a).

TABEL 7-2: EROSIEVOLUME IN DE REFERENTIESITUATIE

Jaar Erosievolume (m³)

1 234.000

2 285.000

3 301.000

4 308.000

5 312.000

7.1.2. Milieueffecten geplande toestand

7.1.2.1. AANLEGFASE

Impact op de Bodemkwaliteit Tijdens de aanlegfase behoort verontreiniging als gevolg van lekkage (olie- of brandstoflekken langs de werfwegen of in de werfzones) tot de mogelijke effecten. Verontreiniging door lekken zal zeer lokaal van aard zijn, zal bij een goed onderhouden

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 68/206

machinepark weinig waarschijnlijk zijn en zal bij een goed opgevolgde werf onmiddellijk gedetecteerd en gesaneerd worden. De impact is bijgevolg te verwaarlozen.

7.1.2.2. EXPLOITATIEFASE Impact op de Bodemkwaliteit Tijdens de uitvoering van de werken worden vreemde materialen aangebracht op en in het strand. Deze bodemvreemde materialen dienen echter te voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen waardoor kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit niet zal wijzigen door het aanbrengen van deze materialen. Bovendien zijn grotendeels dezelfde materialen ook in de huidige situatie reeds aanwezig, zij het dan niet altijd op dezelfde locatie. Morfologische effecten Langetermijn

Strandhoofden reduceren het transport van zand langsheen de kust en kunnen op deze manier bijdragen tot een beperking van het onderhoud van de stranden. Strandhoofden zijn harde infrastructuurelementen die dwars op de kustlijn tussen de hoog- en de laagwaterlijn worden aangebracht.

Figuur 7-4 toont het effect van strandhoofden op de kustlijn, voor een golfklimaat met een uitgesproken richting (schuin invallend van links). Afhankelijk van de lengte van de strandhoofden blokkeren ze in meer of mindere mate het langstransport en is er strandaangroei aan de opwaartse kant. Aan de afwaartse kant (het uiteinde van de rij strandhoofden) is er bij (lange) strandhoofden minder zandaanvoer dan voorheen, waardoor er lokaal erosie optreedt. Dit kan vermeden worden door het ontwerp aan te passen zodat er nog transport langsheen de strandhoofden mogelijk is.

FIGUUR 7-4 EFFECT VAN STRANDHOOFDEN OP DE KUSTLIJN, GOLVEN SCHUIN INVALLEND VAN DE LINKERKANT (ENCORA, 2009)

Het belangrijkste effect van strandhoofden in combinatie met een strandsuppletie, is dat de erosie van het strand vertraagd wordt. Op deze manier kan ook de onderhoudsfrequentie verlaagd worden.

De impact op het sedimenttransport en de morfologie van de zone Wenduine is nagegaan aan de hand van simulaties met het hoge resolutie morfologisch XBeach- Wenduine model,

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 69/206

voor een duurtijd van 5 jaar. Er wordt een representatief morfologisch jaarklimaat beschouwd.

De impact van het strandhoofdenveld op de morfologische evolutie wordt geïllustreerd in onderstaande figuren. Figuur 7-5 geeft de evolutie weer van de laagwaterlijn (0 m TAW- contour) over 5 jaar. Figuur 7-6 toont de sedimentatie/erosie patronen na 5 jaar evenals de volumebalans. Figuur 7-7 geeft de evolutie van een dwarsprofiel weer voor de strandzone voor de dijk en voor het duinengebied.

Tabel 7-3 geeft de erosie/sedimentatievolumes voor de referentietoestand en het strandhoofdenveld weer voor de zone Wenduine (som van rekenpolygonen 2 en 3 in Figuur 7-6). Uit deze tabel blijkt dat het strandhoofdenveld voor een globale toename van het zandvolume en een stabielere kustlijn ten opzichte van de referentietoestand zorgt in de zone voor de zeedijk van Wenduine. Tussen strandhoofden 2 en 3 evenals ten westen van het strandhoofdenveld treedt er een aangroei van het strand ter hoogte van de 0 m TAW- contour op. In de oostelijke profielen tussen strandhoofden 3, 4 en 5 treedt initieel erosie op van het strand (jaar 1) gevolgd door een aangroei van het strand eens bypassing van de eerste strandhoofden begint op te treden (vanaf jaar 2). Na jaar 5 wordt er tussen alle strandhoofden een netto aangroei van het ontwerpstrand waargenomen (zie Figuur 7-5).

Ten oosten van het strandhoofdenveld, in de duinzone tussen Wenduine en Blankenberge, migreert de kustlijn significant landwaarts. De bestaande strandhoofden in deze zone komen opnieuw bloot te liggen (ter hoogte van de ‘knikken’ in de kustlijncontour in Figuur 7-5). De simulaties voorspellen dat het strandprofiel in de zone vlakker wordt (Figuur 7-7, paneel onderaan); dit is positief vanuit ecologisch oogpunt. Merk echter op dat XBeach algemeen minder betrouwbaar is in het voorspellen van de vorm van het dwarsprofiel.

In het morfologisch XBeach-model is in Blankenberge scenario 10 uit de haalbaarheidsstudie (IMDC i.s.m. Tractebel en SBE, 2017) ingevoegd. Dit scenario bestaat uit een verhoogde en verlengde westdam met een hellend kruinpeil (zie hoofdstuk 5).

TABEL 7-3 EROSIE-/SEDIMENTATIEVOLUME IN REKENPOLYGOON WENDUINE VOOR DE REFERENTIETOESTAND EN HET PROJECTALTERNATIEF

Jaar Erosie/sedimentatievolume (m³)

Referentiesituatie Projectalternatief

1 -234.000 +36.000

2 -285.000 +90.000

3 -301.000 +139.000

4 -308.000 +177.000

5 -312.000 +207.000

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 70/206

FIGUUR 7-5 EVOLUTIE LAAGWATERKUSTLIJN (0M TAW-CONTOUR)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 71/206

FIGUUR 7-6 SEDIMENTATIE/EROSIE PATRONEN NA 5 JAAR (BOVEN) EN DE VOLUMEBALANS VAN HET SEDIMENT PER BESCHOUWDE ZONE (ONDER) VOOR HET STRANDHOOFDENVELD

Proj. alt.

Proj. alt.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 72/206

Proj. alt.

Proj. alt.

FIGUUR 7-7 EVOLUTIE VAN HET DWARSPROFIEL IN KUSTSECTIE 174 IN DE DIJKZONE (BOVEN) EN KUSTSECTIE 178 IN DE DUINZONE (ONDER)

FIGUUR 7-8: LOCATIE DWARSPROFIELEN WEERGEGEVEN IN FIGUUR 7-7

Honderdjarige storm

Naast de impact op de lange termijnmorfologie werd ook de impact van de 100-jarige storm gesimuleerd met het hoge resolutie morfologisch XBeach-Wenduine model. De simulaties zijn uitgevoerd met strandhoofden aanwezig in het model aangezien deze ontworpen zijn om hun functie te behouden onder 100-jarige ontwerpstormcondities. Er werden zowel simulaties uitgevoerd startende van het initiële strandprofiel, als voor een 100-jarige storm die volgt op 5 jaar morfologische evolutie onder normale condities. Daarnaast zijn simulaties uitgevoerd met loodrechte golfinval en met golfinval onder een hoek van ±20° en ±30° loodrecht op de kustlijn, aangezien er mogelijk meer erosie optreedt naast het strandhoofd onder schuine golfinval.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 73/206

Figuur 7-9 tot Figuur 7-12 geven de profielwijziging weer na de 100-jarige storm voor de vier strandhoofden. De blauwe lijn in het bovenste paneel geeft de ligging weer van het strandhoofd, de rode lijn geeft het ontwerpstrandprofiel weer op de gridlijnen naast het strandhoofd en de zwarte lijn geeft het minimale strandprofiel weer na de storm. In het onderste paneel wordt steeds in grijze lijnen de bodemwijziging weergegeven links en rechts van de storm voor de individuele stormsimulaties, de zwarte lijn toont de omhullende maximale negatieve bodemwijziging van alle beschouwde stormsimulaties.

Uit de simulaties blijkt dat er tijdens de 100-jarige storm stranderosie optreedt tot aan de zeedijk. Dit wordt veroorzaakt door een extreem hoogwater op +6,80 mTAW (+6,30 mTAW voor 100-jarige condities +0,50 m zeespiegelstijging) in combinatie met een golfhoogte van 4,5 m. Om achterloopsheid te vermijden worden de nieuwe strandhoofden daarom aangelegd tot aan de dijk, waarbij het meest landwaartse gedeelte van de strandhoofden horizontaal wordt uitgevoerd op +6,0 mTAW.

FIGUUR 7-9 PROFIELWIJZIGING STRAND NA 100-JARIGE STORM NAAST STRANDHOOFD 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 74/206

FIGUUR 7-10 PROFIELWIJZIGING STRAND NA 100-JARIGE STORM NAAST STRANDHOOFD 3

FIGUUR 7-11 PROFIELWIJZIGING STRAND NA 100-JARIGE STORM NAAST STRANDHOOFD 4

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 75/206

FIGUUR 7-12 PROFIELWIJZIGING STRAND NA 100-JARIGE STORM NAAST STRANDHOOFD 5

7.1.3. Aanbevelingen

Om accidentele vervuiling tijdens de werken te vermijden, dienen regelmatig controles van het gebruikte materieel uitgevoerd te worden tijdens de constructiefase. In dat kader adviseert Afdeling Kust om volgende voorwaarden op te nemen in de omgevingsvergunning (zie ook Bijlage 2):

• Vooraf dient een lijst met alle voertuigen en materieel die het strand en de dijk zullen berijden te worden ingediend bij de gemeente. Deze lijst vermeldt alle technische gegevens (zoals gewicht per as) en nummerplaten. Een dergelijke lijst maakt het mogelijk om na te gaan of de gebruikte voertuigen een verhoogd risico vormen op schade aan het milieu of infrastructuur. • Werfvoertuigen mogen ’s nachts en tijdens langdurige stilstand enkel worden geparkeerd op een afgesloten zone, bij voorkeur boven een verharde ondergrond. • De aannemer of vergunninghouder is verantwoordelijk voor de goede staat van de gebruikte voertuigen. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan het verlies van hydraulische olie, motorolie en brandstof. Er mogen geen zichtbare resten van dergelijke stoffen aanwezig zijn aan de buitenzijde van het voertuig of motorcompartiment. • Het tanken van de voertuigen gebeurt in een daarvoor ingerichte zone, voorzien van de nodige veiligheids- en preventiemiddelen. Hierbij worden procedurele en technische maatregelen genomen om mors- en lekverliezen te voorkomen en te beheersen. • Op de werf is steeds een noodprocedure aanwezig die de acties opsomt in het geval er gevaarlijke vloeistoffen uit een voertuig lekken of bij breuk van de

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 76/206

vloeistofreservoirs. Alle middelen om deze acties uit te voeren zijn aanwezig op de werf, zoals (mariene) spill-kits.

7.2. Discipline Water

7.2.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.2.1.1. STROMING De stroming van het Noordzeewater wordt enerzijds veroorzaakt door de getijdenwerking (dominerende component), anderzijds door windeffecten of eventueel densiteitverschillen. De oscillerende werking van het getij veroorzaakt een netto residuele stroming die de helft van de waterstroming in de Noordzee voor zijn rekening neemt. De meest extreme situaties (grote stroomsnelheden en extreme waterniveaus) ontstaan wanneer een storm samenvalt met een springtij. In de referentietoestand (huidige toestand met ontwerpstrand) liggen de bestaande strandhoofden begraven onder het zand en hebben dus geen impact op de stromingen. De stroming stroomt ongehinderd langs het strand en loopt quasi volledig in kustlangse richting. Er is steeds een brandingsstroming zichtbaar nabij de waterlijn (aangedreven door de golven) en een getijstroming verder in zee (aangedreven door het getij: vloed richting het oosten en eb richting westen). Afhankelijk van de getijfase en golfrichting lopen deze in dezelfde of in tegengestelde richting (IMDC, 2019a).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 77/206

FIGUUR 7-13 PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT WNW EN WIND UIT WZW VOOR DE REFERENTIESITUATIE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 78/206

FIGUUR 7-14 PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VOOR DE REFERENTIESITUATIE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 79/206

FIGUUR 7-15 PIEK EBSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VOOR DE REFERENTIESITUATIE

7.2.1.2. WATERKWALITEIT Het water in de Noordzee bestaat voornamelijk uit een mix van Noord-Atlantisch water met een relatief hoge saliniteit en zoet water afkomstig van de rivieren (gedomineerd door de Rijn en de Schelde) die in de Zuidelijke Noordzee uitmonden. De atmosfeer is via het neerslagoverschot ook een zoetwaterbron. De temperatuur en saliniteit van het zeewater worden sterk beïnvloed door warmte-uitwisseling met de atmosfeer, verdamping en plaatselijke instroom van zoet water. Er treedt een variatie in concentratie aan zwevend materiaal op tijdens een tijcyclus.

• Bij het opzetten van de vloed wordt het fijnkorrelig sediment in suspensie gebracht. Dit resulteert in een concentratiepiek ongeveer een halfuurtje na de snelheidspiek. Op dat

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 80/206

moment kan men uitgaan van een Rouse concentratieprofiel3 over de verticale as waarbij ook een belangrijke fractie zand in suspensie wordt gebracht. • Bij storm kunnen de maximumconcentraties tot 15 maal hoger liggen dan bij goed weer, voor hetzelfde getij. • Het zand bezinkt in een periode van minuten (een gemiddelde zandkorrel met diameter 300 μm heeft een valsnelheid van ongeveer 5 cm/s). Het zand sedimenteert dus snel, maar het slib blijft enkele uren in suspensie. De mondingen van waterlopen en uitwateringen van kanalen bevinden zich ter hoogte van de havens. Er zijn geen rechtstreekse uitwateringen van rioleringen in zee binnen het projectgebied. Buiten de zee zijn er geen bijzondere elementen van het watersysteem vermeldenswaardig.

7.2.2. Milieueffecten geplande toestand

7.2.2.1. AANLEGFASE Oppervlaktewaterkwaliteit Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan een vertroebeling of een verhoogde turbiditeit van het zeewater optreden, gezien de werken ook beneden de laagwaterlijn zullen plaatsvinden. Turbiditeit is niet de belangrijkste zorg in de kustnabije zone van hoog-energetische stranden, omdat fijn materiaal, dat grote hoeveelheden organisch materiaal en andere contaminanten kan bevatten, snel zeewaarts getransporteerd wordt en sulfiden snel oxideren (Naqvi & Pullen, 1982). De verhoogde turbiditeit verdwijnt bij depositie van het opgewoelde sediment. Een permanent effect op de troebelheid is niet te verwachten.

Tijdens de aanlegfase behoort verontreiniging als gevolg van lekkage (olie- of brandstoflekken) tot de mogelijke effecten. Verontreiniging door lekken zal bij een goed onderhouden machinepark weinig waarschijnlijk zijn en zal bij een goed opgevolgde werf ook snel gedetecteerd worden. De impact is bijgevolg te verwaarlozen. De gebruikte materialen zijn inert en zullen geen uitloging van bepaalde stoffen naar het oppervlaktewater veroorzaken.

7.2.2.2. EXPLOITATIEFASE

Veranderingen in stromingen De impact van het strandhoofdenveld op de stromingen nabij het strand is onderzocht aan de hand van simulaties met het hydrodynamisch XBeach-model. In het model zijn stromingscondities opgelegd die representatief zijn voor springtij, gecombineerd met golven met golfhoogte Hmo = 1,28 m, golfperiode Tp = 5,2 s en windsnelheid 12 m/s. De wind- en golfcondities komen overeen met de 90%-onderschrijdingswaarden in Blankenberge/Zeebrugge (zie Tabel 7-4).

TABEL 7-4: FREQUENTIETABEL VAN DE SIGNIFICANTE GOLFLENGTE HMO EN DE GEMIDDELDE

GOLFPERIODE TMO,2 , VOOR DE ZONE WENDUINE (IMDC, 2009)

3 Rouse concentratieprofiel : weergave van gesuspendeerd sediment concentratie t.o.v. de diepte in een stromend fluidum. Genoemd naar Hunter ROUSE, Amerikaans deskundige in fluida-dynamica.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 81/206

De stromingsresultaten worden bekeken voor 3 situaties van golf- en stromingscondities:

• Piek vloedstroming in combinatie met golven uit WNW en wind uit WZW; • Piek vloedstroming in combinatie met golven uit NNO en wind uit ONO; • Piek ebstroming in combinatie met golven uit NNO en wind uit ONO.

Verder is de stromingsmodellering uitgevoerd voor twee morfologische situaties:

• De initiële ontwerptoestand; • De toestand na 2 morfologische jaren. Het tweede jaar van morfologische evolutie is gekozen omdat na twee jaar de grootste terugtrekking van de kustlijn aanwezig is.

De impact van het strandhoofdenveld op de stroming wordt geïllustreerd in onderstaande figuren. Figuur 7-16 tot Figuur 7-18 tonen de stroomsnelheden bij de drie geselecteerde situaties voor de toestand na 2 morfologische jaren. Door het nieuwe strandhoofdenveld wordt het stromingsveld in de zone voor de zeedijk in het algemeen luwer, maar complexer ten opzichte van de huidige toestand (aanwezige strandhoofden begraven). De nieuwe strandhoofden vormen een obstakel voor de stroming. De impact van de strandhoofden is sterker tijdens eb dan tijdens vloed, omdat de strandhoofden tijdens vloed grotendeels onder water liggen.

De brandingsstroming buigt af op het uiterste strandhoofd en de snelheid van de brandingsstroom wordt tussen de strandhoofden gereduceerd. Tussen elk strandhoofd ontwikkelt zich een circulatiepatroon waarbij de brandingsstroom afbuigt op het strandhoofd aan de afwaartse zijde van de brandingsstroom en een retourstroom langs het strandhoofd vormt (IMDC, 2019a).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 82/206

FIGUUR 7-16: PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT WNW EN WIND UIT WZW VOOR STRANDHOOFDENVELD, JAAR 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 83/206

FIGUUR 7-17: PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VOOR STRANDHOOFDENVELD, JAAR 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 84/206

FIGUUR 7-18: PIEK EBSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VOOR STRANDHOOFDENVELD, JAAR 2

De stroomsnelheid in langs- en dwarsrichting op de kust wordt weergegeven ter hoogte van transecten (zie Figuur 7-19). De transecten zijn gelegen in de zone tussen strandhoofd 2 en 3 voor de dijk van Wenduine (transecten West en Oost) en anderzijds op het einde van de dijk nabij de surfclub (transect Surfclub). De transecten zijn gesitueerd langsheen de strandhoofden omdat hier de sterkste dwarsstromingen voorkomen. Het coördinatensysteem voor de stroomsnelheden langsheen de kust is positief in oostelijke richting, terwijl het coördinatensysteem dwars op de kust positief is in landwaartse richting (IMDC, 2019b).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 85/206

FIGUUR 7-19 LOCATIE VAN DE TRANSECTEN VOOR LANGS- EN DWARSSTROMINGEN (IMDC, 2019B)

Stromingen in de centrale dijkzone Wenduine

Figuur 7-20, Figuur 7-21 en Figuur 7-22 tonen de langs- en dwarsstrominegn langsheen de transecten West en Oost tussen de strandhoofden 2 en 3, voor de drie verschillende stromingssituaties respectievelijk.

In de referentietoestand (donkerblauwe lijnen in Figuur 7-20 en Figuur 7-22) is de brandingsstroming steeds nagenoeg volledig kustgericht en is er quasi geen kustdwarse stromingscomponent.

In het projectalternatief (rode lijnen in Figuur 7-20 en Figuur 7-22) is de kustlangse component van de brandingsstroming significant minder sterk, maar er treedt wel een zeewaarts gerichte (U < o) stromingscomponent op aan het afwaartse van de 2 transecten. Bij golven uit NNO is het westelijke transect het afwaartse transect en treedt daar een zeewaartse stroming op (Figuur 7-21 en Figuur 7-22); bij golven het WNW is het oostelijke het afwaartse transect en treedt daar de zeewaartse stroming op (Figuur 7-20).

De grootste zeewaarts gerichte stromingen treden op bij golven uit NNO (Figuur 7-21 en Figuur 7-22), dat wil zeggen tegen het westelijke strandhoofd van de circulatiecel (IMDC, 2019b).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 86/206

FIGUUR 7-20 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT WNW EN WIND UIT WZW (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 87/206

FIGUUR 7-21 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 88/206

FIGUUR 7-22 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK EB STROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO (IMDC, 2019B)

Stromingen ter hoogte van surfclub

De langs- en dwarsstromingen langsheen het transect Surfclub ter hoogte van het einde van de dijk worden weergegeven in Figuur 7-23, Figuur 7-24 en Figuur 7-25 voor de initiële ontwerptoestand en voor het projectalternatief (variant 2), voor de drie verschillende stromingssituaties respectievelijk.

De stroming buigt zeewaarts af door de nabijheid van het nieuwe strandhoofd 4, waardoor de kustlangse stroming sterk afneemt en de dwarsstroming sterk zeewaarts toeneemt ten opzicht van de referentietoestand.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 89/206

Figuur 7-26, Figuur 7-27 en Figuur 7-28 tonen de langs- en dwarsstromingen langsheen de transect Surfclub voor het projectalternatief (variant 2) in de initiële ontwerptoestand en voor de morfologische situatie na 2 jaar.

De simulaties tonen dat door het bloot komen liggen van het bestaande strandhoofd 6 de brandingsstroom deels reeds ten oosten van dit strandhoofd zeewaarts wordt afgebogen. Dit zorgt voor minder sterke langs- en dwarsstromingen in de zone van de surfclub. Echter, het stromingspatroon wordt grilliger en vertoont de initiatie van een circulatiecel tussen het nieuwe strandhoofd 4 en het bestaande strandhoofd 7 (IMDC, 2019b).

FIGUUR 7-23 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT WNW EN WIND UIT WZW TER HOOGTE VAN DE SURFCLUB (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 90/206

FIGUUR 7-24 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO TER HOOGTE VAN DE SURFCLUB (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 91/206

FIGUUR 7-25 DWARS- EN LANGSSTROMING VOOR PIEK EBSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO TER HOOGTE VAN DE SURFCLUB (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 92/206

FIGUUR 7-26 DWARS- EN LANGSSTROMING VAN PROJECTALTERNATIEF (VARIANT 2) VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT WNW EN WIND UIT WZW VAN DE SURFCLUB (INITIEEL EN NA 2 JAAR) (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 93/206

FIGUUR 7-27 DWARS- EN LANGSSTROMING VAN PROJECTALTERNATIEF (VARIANT 2) VOOR PIEK VLOEDSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VAN DE SURFCLUB (INITIEEL EN NA 2 JAAR) (IMDC, 2019B)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 94/206

FIGUUR 7-28 DWARS- EN LANGSSTROMING VAN PROJECTALTERNATIEF (VARIANT 2) VOOR PIEK EBSTROMING IN COMBINATIE MET GOLVEN UIT NNO EN WIND UIT ONO VAN DE SURFCLUB (INITIEEL EN NA 2 JAAR) (IMDC, 2019B)

7.2.3. Aanbevelingen

Om accidentele vervuiling tijdens de werken te vermijden, moeten in het uitvoeringsbestek van de bouwheer specifieke maatregelen opgenomen worden. Bovendien dienen regelmatig controles van het gebruikte materieel uitgevoerd te worden tijdens de constructiefase.

In dat kader adviseert Afdeling Kust om volgende voorwaarden op te nemen in de omgevingsvergunning (zie ook Bijlage 2):

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 95/206

• Vooraf dient een lijst met alle voertuigen en materieel die het strand en de dijk zullen berijden te worden ingediend bij de gemeente. Deze lijst vermeldt alle technische gegevens (zoals gewicht per as) en nummerplaten. Een dergelijke lijst maakt het mogelijk om na te gaan of de gebruikte voertuigen een verhoogd risico vormen op schade aan het milieu of infrastructuur. • Werfvoertuigen mogen ’s nachts en tijdens langdurige stilstand enkel worden geparkeerd op een afgesloten zone, bij voorkeur boven een verharde ondergrond. • De aannemer of vergunninghouder is verantwoordelijk voor de goede staat van de gebruikte voertuigen. Hierbij wordt bijzondere aandacht besteed aan het verlies van hydraulische olie, motorolie en brandstof. Er mogen geen zichtbare resten van dergelijke stoffen aanwezig zijn aan de buitenzijde van het voertuig of motorcompartiment. • Het tanken van de voertuigen gebeurt in een daarvoor ingerichte zone, voorzien van de nodige veiligheids- en preventiemiddelen. Hierbij worden procedurele en technische maatregelen genomen om mors- en lekverliezen te voorkomen en te beheersen. • Op de werf is steeds een noodprocedure aanwezig die de acties opsomt in het geval er gevaarlijke vloeistoffen uit een voertuig lekken of bij breuk van de vloeistofreservoirs. Alle middelen om deze acties uit te voeren zijn aanwezig op de werf, zoals (mariene) spill-kits.

7.3. Discipline Lucht

7.3.1. Beschrijving van de referentiesituatie

Gezien het project quasi enkel een invloed veroorzaakt tijdens de aanlegfase, en dit door het gebruik van machines en transportmiddelen, zijn de uitlaatgassen hiervan bepalend voor de impact. In die zin worden volgende parameters het meest relevant geacht : stikstofoxiden (NOx/NO2), fijn stof (PM10 en PM2,5), ultra fijn stof (UFP) en roet (te beoordelen op basis van ofwel EC en BC).

Omwille van het ontbreken van effectieve meetgegevens voor het studiegebied kan de huidige toestand m.b.t. de luchtkwaliteit ter hoogte van het projectgebied in kaart gebracht worden aan de hand van modelgegevens van VMM inzake NO2, PM10, PM2,5 en BC.

De impact van deze parameters is hierbij vooral gekoppeld aan de impact van wegverkeer en gebouwverwarming.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 96/206

FIGUUR 7-29 JAARGEMIDDELDE NO2 CONCENTRATIE IN 2018 (BRON VMM)

FIGUUR 7-30 JAARGEMIDDELDE PM10 CONCENTRATIE IN 2018 (BRON VMM)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 97/206

FIGUUR 7-31 JAARGEMIDDELDE PM2,5 CONCENTRATIE IN 2018 (BRON VMM)

FIGUUR 7-32 JAARGEMIDDELDE BC CONCENTRATIE IN 2018 (BRON VMM)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 98/206

Uit de interpolatiekaarten kunnen voor het studiegebied volgende jaargemiddelde waarden voor 2018 afgeleid worden:

• NO2 concentratie tussen 0 en 15 μg/m³ met lokaal langs de Ringlaan nog verhoogde waarden tot 25 µg/m³ omwille van de impact van verkeer en de aanwezige bebouwing die resulteert in een hogere impact in vergelijking met een niet bebouwde weg. Het valt niet uit te sluiten dat ook langsheen andere wegen met aaneengesloten bebouwing aan beide zijden op korte afstand tot de weg er ook nog verhoogde concentraties optreden gezien bij de modelberekeningen niet voor alle wegen verkeersintensiteiten beschikbaar zijn.

• PM10 concentratie tussen 16 en 20 μg/m³. M.b.t. PM10 kan nog opgemerkt worden dat een aanzienlijk deel ervan bestaat uit de fractie zeezout (grootte orde 6 à 8 µg/m³), waarvan vermoed kan worden dat de gezondheidskundige impact lager is dan deze van andere PM fracties. 3 • PM2.5 concentratie tussen 11 en 12 µg/m • BC concentraties tussen 0,5 en 1 µg/m³ Uit deze resultaten kunnen volgende algemene conclusies geformuleerd worden:

• Uit de NO2 waarden blijkt de positieve impact van de overheersende zuidwesten- westenwinden waarbij zuiverder lucht van over zee aangevoerd wordt. • De modelwaarden 2018 voldoen voor de parameters NO2 en PM aan de grenswaarden. • Uit de relatief lage NO2 en BC concentraties kan ook afgeleid worden dat de concentraties aan roet, EC en UFP eveneens relatief laag zullen zijn.

Voor het werfverkeer wordt ook de optie onderzocht dat dit verkeer via Oostende zou rijden.

De luchtkwaliteit langsheen de gebruikte wegsegmenten op die locaties worden in kaart gebracht op basis van de achtergrondconcentraties opgenomen in CAR-Vlaanderen.

Langs deze locaties liggen de NO2 en PM concentraties wel hoger dan te Wenduine. Dit kan te maken hebben met de impact van meer (scheepvaart)verkeer, emissies gebouwverwarming en emissies bedrijven. De concentraties voldoen echter ook nog steeds ruimschoots aan de wettelijke grenswaarden.

Op beide locaties worden de PM concentraties ook nog op een relevante manier beïnvloed door zeezoutaerosolen aanwezig in de lucht. Op jaargemiddelde basis is dit als een zeer relevante fractie te aanzien in kustgebieden.

TABEL 7-5 : LUCHTKWALITEIT IN 2020 LANGSHEEN EEN MOGELIJKE WERFROUTE TE OOSTENDE (ACHTERGRONDCONCENTRATIES ZOALS OPGENOMEN IN HET MODEL CAR- VLAANDEREN)

NO2 [µg/m³] # Overschrij- Straatnaam X Y Jm achtergrond dingen uur GW Dokter Eduard Moreauxlaan 50265 214335 23.6 0 Dokter Eduard Moreauxlaan 50165 213380 23.6 0 Ringlaan 49785 212895 23.8 0 Wettelijke grenswaarde 40.0 18

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 99/206

PM10 [µg/m³] # Overschrij- Straatnaam X Y Jm achtergrond dingen dag GW Dokter Eduard Moreauxlaan 50265 214335 21.1 16 Dokter Eduard Moreauxlaan 50165 213380 21.1 16 Ringlaan 49785 212895 16.3 8 Wettelijke grenswaarde 40.0 35

PM25 [µg/m³]

Straatnaam X Y Jm achtergrond Dokter Eduard Moreauxlaan 50265 214335 12.6 Dokter Eduard Moreauxlaan 50165 213380 12.6 Ringlaan 49785 212895 11.9 Wettelijke grenswaarde 20.0

EC [µg/m³]

Straatnaam X Y Jm achtergrond Dokter Eduard Moreauxlaan 50265 214335 0.9 Dokter Eduard Moreauxlaan 50165 213380 0.9 Ringlaan 49785 212895 0.7 Wettelijke grenswaarde -

In Bijlage 6 wordt een overzicht gegeven van de van toepassing zijnde luchtkwaliteitsdoelstellingen.

In de mate dat er bij de referentiesituatie periodes voorkomen met zeer aanzienlijke zandsuppleties, aangevoerd door baggerschepen, kan wel zeer lokaal en tijdelijk een verhoogde impact optreden te wijten aan de uitlaatgassen van het baggerschip en van de machines die desgevallend ingezet worden.

7.3.2. Milieueffecten geplande toestand

7.3.2.1. AANLEGFASE De impact in de aanlegfase is terug te brengen tot de impact van de inzet van machines en transportmiddelen.

De tijdelijke impact van een beperkt aantal machines die ingezet worden op het strand zal enkel zeer lokaal voor een verhoging zorgen van concentraties van de verschillende polluenten die aanwezig zijn in de uitlaatgassen. De uitstoot van deze machines doet zich ook verspreid voor over de volledige oppervlakte van het werkterrein, en is dan ook totaal niet te vergelijken met de impact van een even grote uitstoot die bvb. via een puntbron zou emitteren. De uitlaatgassen worden door de verspreid optredende emissie dan ook sterker verdund, zodat de (jaar)gemiddelde impact als hooguit beperkt kan beoordeeld worden.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 100/206

Gezien de werfzone opgesplitst wordt in verschillende zones voor jaar 1 en jaar 2 (zie beschrijving in § 4.5) zal voor de onderscheiden jaren dan ook een andere locatie met hoogste impact tijdens de aanlegfase optreden. Tijdens de aanlegfase wordt een stockagezone voorzien ter hoogte van Tearoom De Westhinder. Op deze locatie kan dan ook uit gegaan worden van de hoogste concentratie aan interne werftransporten, waardoor de impact van het interne werfverkeer op die locatie dan ook het hoogste zal zijn.

Gezien deze werken ook enkel tijdens een gedeelte van het jaar voorzien worden kan aangenomen worden dat de globale impact dan ook als hooguit beperkt kan beoordeeld worden.

Op de dagen met grootste aandeel van werkzaamheden kan, in functie van de meteo op die dagen, de impact uiteraard aanzienlijk hoger zijn. Zeer tijdelijk kan er dan een negatieve impact optreden windafwaarts de werkzone. Deze negatieve impact neemt wel zeer snel af met de afstand tot dit gebied.

M.b.t. de impact van het werftransport worden hierna twee varianten beoordeeld, m.n.:

• Route via Wenduine en Brugsesteenweg • Route via Oostende

Variant impact wegtransport via route Wenduine Een impact die zich wel ter hoogte van de bewoning kan voordoen is de impact van wegtransport. Door waar mogelijk gebruik te maken van transport over het water kan de impact ter hoogte van de woonomgeving beperkt worden.

Op basis van een raming van het aantal transporten en de duur van de werken kan de impact modelmatig onderzocht worden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het model CAR- Vlaanderen (met achtergrond en emissiefactoren 2020).

Bij deze berekeningen wordt rekening gehouden met de aanwezige gebouwconfiguratie.

Langs geen van de beschouwde wegen is er sprake van een aaneengesloten karakter van de bebouwing aan beide zijden van de weg waardoor zou moeten uit gegaan worden van een zogenaamde ‘Street Canyon’ (zie onderstaande figuur). De berekeningen worden voor alle wegsegmenten te Wenduine dan ook uitgevoerd voor wegtype 2.

Voor alle segmenten wordt gerekend met snelheidstype “normaal stadsverkeer” en een bomenfactor 1.

Voor de afstand tot de bebouwing wordt rekening gehouden met de afstand van de gebouwen tot de wegas, zoals af te leiden uit kaartmateriaal van geo-vlaanderen zoals hieronder opgenomen. Voor de Brugsesteenweg worden de berekeningen uitgevoerd met twee verschillende afstanden gezien een beperkt aantal gebouwen op een aanzienlijk kleinere afstand staan tot de wegas dan de andere gebouwen langsheen deze straat.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 101/206

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 102/206

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 103/206

FIGUUR 7-33: DIVERSE DEELFIGUREN MET LIGGING GEBOUWEN LANGSHEEN MOGELIJKE WERFROUTE VIA WENDUINE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 104/206

De impact van het vrachtwagenverkeer wordt berekend voor “jaar 1”, omdat in dat jaar het grootste aantal transporten verwacht wordt. Op basis van de ramingen qua aantal transporten, en de duur van de werken, wordt hierbij rekening gehouden met gemiddeld 24 transportbewegingen met zware vrachtwagens per dag gespreid over een volledig jaar (om de jaargemiddelde impact te kunnen berekenen). Op effectieve werkdagen zal dit aantal uiteraard aanzienlijk hoger liggen.

Indien een dergelijke intensiteit een gans jaar zou optreden dan wordt een jaargemiddelde impact berekend van minder dan 0,1 µg/m³ . Dit is voor alle parameters kleiner dan ook kleiner dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde.

Voor de maand met het hoogste aantal werftransporten kan uit gegaan worden van zowat 100 bewegingen per effectieve werkdag. De gemiddelde impact op die effectieve werkdagen met het meeste werfverkeer zal dan ook grootte-orde een factor 4 hoger zijn dan de jaargemiddelde impact, en dus ook gemiddeld minder dan 0,4 µg/m³ bedragen voor de onderscheiden parameters. Dus enkel inzake PM2,5 kan de gemiddelde impact op die werkdagen op een niveau van 1 à maximaal 2 % van de jaargemiddelde grenswaarde van 20 µg/m³ komen te liggen. Voor NO2 en PM10 blijft dit lager dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde.

De impact van werfverkeer kan dan ook als verwaarloosbaar beschouwd worden langsheen de voorziene transportwegen door Wenduine.

TABEL 7-6: IMPACT WERFVERKEER BIJ 24 VRACHTWAGENBEWEGINGEN PER DAG VIA ROUTE WENDUINE BEREKEND MET CAR-VLAANDEREN (2020)

NO2 [µg/m³] PM10 [µg/m³] PM25 [µg/m³] EC [µg/m³] # Overschrij- # Overschrij- Jm achter- dingen uur Jm achter- dingen dag Jm achter- Jm achter- Straatnaam X Y jrgemid. grond GW jrgemid. grond GW jrgemid. grond jrgemid. grond Koninklijke Baan 59720 221615 8.9 8.9 0 12.1 12.1 4 8.9 8.9 0.4 0.4 Ringlaan (ZW) 60170 221580 8.9 8.9 0 12.1 12.1 4 8.9 8.9 0.4 0.4 Brugsesteenweg 60360 221570 8.9 8.9 0 12.1 12.1 4 8.9 8.9 0.4 0.4 Brugsesteenweg 60455 221385 8.9 8.9 0 12.1 12.1 4 8.9 8.9 0.4 0.4 Gezien in het tweede werkjaar er minder vrachtwagenverkeer verwacht wordt, zal de impact in het tweede jaar uiteraard ook lager zijn dan in het eerste jaar (zowat een factor 3).

Bij bovenstaande berekeningen dient wel aangegeven te worden dat de impact van PM enkel gebaseerd is op uitlaatgasemissies en de normale slijtage emissies. In de mate dat de werfwegen meer verontreinigd zouden zijn dient wel rekening gehouden te worden met een grotere impact van opwaaiend stof. Dit effect kan evenwel niet gekwantificeerd worden. Er kunnen echter wel afdoende maatregelen genomen worden om dit effect te minimaliseren.

Variant wegtransport via Oostende Ter hoogte van De Haan verloopt het werfverkeer gespreid over twee routes (N34 en N317- N34E). De impact op die locaties zal dan ook beperkter zijn dan de impact op de locaties waar aan- en afrijdend werfverkeer dezelfde route gebruiken.

Ter hoogte van is er nauwelijks of geen bebouwing langsheen de werfroute. Dit is wel het geval te Oostende. In onderstaande figuren wordt voor een aantal locaties te Oostende de afstand tot de bebouwing opgenomen. Uit die figuren kan ook de te hanteren gebouwconfiguratie voor de modelberekeningen afgeleid worden. Enerzijds is dit type 4 (aaneengesloten gebouwen aan één zijde), anderzijds type 2 (ander wegtype met bebouwing en geen zgn. street canyon).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 105/206

Ook voor deze variant wordt voor de beschouwde wegsegmenten gerekend met normaal stadsverkeer en een bomenfactor 1.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 106/206

TABEL 7-7 : DIVERSE DEELFIGUREN MET LIGGING GEBOUWEN LANGSHEEN MOGELIJKE WERFROUTE VIA OOSTENDE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 107/206

Ook bij de berekening van de impact via de route van Oostende wordt een verwaarloosbare jaargemiddelde impact berekend (jaargemiddelde impactbijdrage van minder dan 0,1 µg/m³).

TABEL 7-8 : IMPACT WERFVERKEER BIJ 24 VRACHTWAGENBEWEGINGEN PER DAG VIA ROUTE OOSTENDE BEREKEND MET CAR-VLAANDEREN (2020)

NO2 [µg/m³] PM10 [µg/m³] PM25 [µg/m³] EC [µg/m³] # Overschrij- # Overschrij- Jm achter- dingen uur Jm achter- dingen dag Jm achter- Jm achter- Straatnaam X Y jrgemid. grond GW jrgemid. grond GW jrgemid. grond jrgemid. grond Dokter Eduard Moreauxlaan 50265 214335 23.6 23.6 0 21.1 21.1 16 12.6 12.6 0.9 0.9 Dokter Eduard Moreauxlaan 50165 213380 23.6 23.6 0 21.1 21.1 16 12.6 12.6 0.9 0.9 Ringlaan 49785 212895 23.8 23.8 0 16.3 16.3 8 11.9 11.9 0.7 0.7

7.3.2.2. EXPLOITATIEFASE In de exploitatiefase wordt geen impact verwacht.

7.3.3. Aanbevelingen

Ten aanzien van de aanlegfase kunnen een aantal maatregelen aanbevolen worden ten aanzien van diverse project-geïntegreerde maatregelen om de emissies/impact te beperken:

• Voldoende aandacht te besteden aan het vermijden van verontreiniging van de omliggende (werf)wegen; • Frequente reiniging van de wegen bij het vaststellen van visuele verontreiniging van het wegdek. Het gebruik van natte veegwagens in plaats van droog vegen is hierbij in elk geval aan te bevelen. • Streven naar inzetten van machines met de meest recente type-keuringen.

Verder adviseert Afdeling Kust om volgende voorwaarden op te nemen in de omgevingsvergunning (zie ook Bijlage 5):

• Om de milieu-impact gerelateerd aan het inzetten van bulldozers, kranen en zwaar werfverkeer te verminderen is het inzetten van de recent gebouwde types met verlaagde emissieniveaus aangewezen. Hierbij wordt o.a. rekening gehouden met de wettelijke vereisten, conform de Europese richtlijn 97/68/EG. • Om luchtemissies tot een minimum te beperken wordt stationair draaien van motoren zoveel mogelijk vermeden. Dit gebeurt bij voorkeur aan de hand van een automatisch systeem.

7.4. Discipline Geluid en Trillingen

7.4.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.4.1.1. MILIEUKWALITEITSNORMEN GELUIDSHINDER Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen kan het huidig omgevingsgeluid op land getoetst worden aan de milieukwaliteitsnormen van VLAREM-II. De milieukwaliteitsnormen werden opgesteld als basis voor de duurzame ontwikkeling en de bescherming van een gezond leefmilieu in Vlaanderen. Er worden daarbij kwaliteitseisen aangegeven waaraan het betrokken onderdeel van het milieu in heel het Vlaams Gewest moet voldoen. Eén van de onderdelen is het aspect geluid. De milieukwaliteitsnormen voor geluid worden aangegeven als toelaatbare dB(A)-waarden met betrekking tot het achtergrondgeluidsniveau van het

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 108/206

omgevingsgeluid, in open lucht. De hinderbeleving is daarbij afhankelijk van de periode van de dag en de bestemming van het gebied waarin bewoonde gebouwen zijn gelokaliseerd. Zo geldt er in een woongebied een milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (7u-19u). Voor gebieden op minder dan 500 m van een industriegebied geldt een milieukwaliteitsnorm van 50 dB(A) tijdens de dagperiode. ’s Avonds is de richtwaarde 5 dB(A) lager dan overdag. ’s Nachts is de richtwaarde 10 dB(A) lager dan overdag, met uitzondering voor milieubelastende gebieden (industriegebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, dienstverleningsgebieden, ontginningsgebieden tijdens de ontginning), de 500 m overgangszone omheen de milieubelastende gebieden (met uitzondering van ontginningsgebieden tijdens de ontginning, de KMO-gebieden en de dienstverleningsgebieden) en in bufferzones, waarvoor de richtwaarde ’s nachts overeenkomstig is met ’s avonds. Het betreft een richtwaarde voor de gemiddelde waarde van de LA95,1h-meetwaarden. Volgens het gewestplan bestaat de kustzone te Wenduine uit lintbebouwing en open ruimtes voornamelijk gelegen in het bestemmingsgebied ‘woongebied’. De zone voor de zeedijk heeft als bestemmingsgebied ‘natuurgebied’, terwijl het westelijk uiteinde van de kustzone te Wenduine voorzien is van een skatepark, basketbalterrein en een zwembad, gezamenlijk gelegen in een ‘gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen. De bestemmingsgebieden waarbinnen de woningen aan de kustlijn te Wenduine zijn gelegen worden weergegeven in Tabel 7-9.

TABEL 7-9: TOEPASBARE VLAREM II-MILIEUKWALITEITSNORMEN IN OPEN LUCHT VOOR DE WONINGEN AAN DE ZIJDIJK GELEGEN

Milieukwaliteitsnormen voor geluid in dB(A) in open lucht

Bestemmingsgebieden overdag (7u tot 19u) ’s avonds (19u tot 22u) ’s nachts (22u tot 7u)

Woongebieden 45 40 35

Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van gebieden voor 50 45 45 gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen

Als een woning gelegen is in een gebied waarvoor twee of meer bestemmingsgebieden van toepassing zijn, zoals aangegeven in bovenstaande tabel, dan is in dat gebied de hoogste milieukwaliteitsnorm van toepassing. De werkzaamheden bij aanleg of bij onderhoud zullen overdag en ’s avonds gebeuren zodat het geluidsniveau aan de woningen op de zeedijk in een gebied op minder dan 500 m van een gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, respectievelijk 50 dB(A) en 45 dB(A) mag bedragen.

7.4.1.2. OMGEVINGSLAWAAI AAN DE KUSTLIJN Aan de kust heerst er meestal een matige tot vrij krachtige wind, met een gemiddelde windsnelheid op jaarbasis van 6 à 7 m/s. In het binnenland neemt de windsnelheid af door wrijving met de grond, tot 2 à 4 m/s in de valleien van Hoog-België. 4 Naast natuurlijke geluiden is er langs de kustlijn in het algemeen een afwezigheid van belangrijke geluidsbronnen (industrie, verkeer, permanente recreatie-instellingen (dancings,

4 KMI: Karakteristieken van enkele klimatologische parameters

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 109/206

lunaparken)) op of langs de dijk en het strand. Dit heeft als gevolg dat er momenteel weinig tot geen sprake is van geluidsoverlast. Daardoor zullen aan de kust de geluidsbijdrages overheersen van de wind en de golven op het waarneembaar geluidsniveau op of langs de dijk en het strand. Bij zwakke wind zal tijdens de zomer het geluid van wandelaars en recreanten op de dijk en het strand overheersen. Geen van deze vormen van geluid worden doorgaans als storend ervaren. Volgens meerdere studies en metingen is het geluid afhankelijk van de windkracht en windrichting. De gemiddelde waarde ligt tussen 50 en 65 dB(A) op 25 m van de kustlijn. Uit oriënterende metingen aan de Polders in Nederland blijkt dat het omgevingsgeluid langs de Noordzee gemiddeld tussen de 30 en 40 dB(A) ligt, gedurende de nachtperiode (de meest kritische periode door de afwezigheid van menselijke activiteiten). In de kustzone zal het omgevingsgeluid verschillen van plaats tot plaats, afhankelijk van de verkeerssituatie, de vegetatie, het afschermend effect van eventuele gebouwen, enz. Het achtergrondgeluidsniveau ter hoogte van de woningen (voornamelijk dan gedurende de nacht) zal dus meestal lager liggen dan het achtergrondgeluidsniveau aan de kustlijn. Aan de kustlijn is het geluidsniveau sterk afhankelijk van de windrichting en windsnelheid. De hoogste geluidsniveaus worden waargenomen bij wind vanuit de zee en bij toenemende windsnelheden.

7.4.1.3. EMISSIEBEPERKING VOOR WERKTUIGEN Voor 57 categorieën van machines en werktuigen, gaande van bouwmachines tot grasmaaiers, gelden op Europees vlak specifieke regels met betrekking tot de geluidsemissies. De regels werden opgelegd door de Europese richtlijn 2000/14/EG en omgezet in Belgische wetgeving door het Koninklijk Besluit van 6 maart 2002 (BS van 12 maart 2002) betreffende het geluidsvermogenniveau van materieel voor gebruik buitenshuis. Onder het KB vallen machines en werktuigen die bij de aanlegwerkzaamheden of onderhoud zullen worden gebruik in de nabijheid van de bewoonde gebouwen aan de zeedijk te Wenduine en die daarom kunnen bijdragen tot geluidshinder in de leefomgeving. De reglementering beoogt niet alleen de bescherming van de gezondheid en het algemeen welzijn, maar heeft ook oog voor de goede werking van de interne markt. Op elke machine en elk apparaat dat onder het KB valt, moet de fabrikant naast de CE-markering ook een vermelding aanbrengen van het gewaarborgde geluidsvermogen. Voor sommige categorieën (bv graafmachines) zijn grenswaarden opgelegd, voor andere machines en werktuigen (bv. houthakselaar, bandtransporteurs, heimachines, hydraulische hamers, enz.) gelden geen grenswaarden en is enkel een geluidsmarkering van het geluidsvermogenniveau verplicht. Materieel dat niet voldoet aan de voorschriften van het KB van 6 maart 2002 kan door de overheid uit de handel genomen worden.

Voor de effectbepaling van de aanlegwerkzaamheden en onderhoud wordt aangenomen dat de werktuigen van de aannemer wettelijk voldoen aan de opgelegde geluidsgrenswaarden van het KB.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 110/206

TABEL 7-10: TOEPASBARE GELUIDSGRENSWAARDEN VOOR HET GELUIDSVERMOGENNIVEAU VAN WERKTUIGEN EN MACHINES VOOR GEBRUIK BUITENSHUIS.

7.4.1.4. STRATEGISCHE GELUIDSBELASTINGSKAARTEN 2016 Om een objectief beeld te krijgen van de geluidsbelasting in Vlaanderen, heeft de Vlaamse Overheid (ter uitvoering van de Europese richtlijn 2002/49/EG) geluidskaarten laten opmaken voor belangrijke wegen, spoorwegen, luchthavens en agglomeraties. De geluidskaarten werden opgemaakt op basis van modelberekeningen voor wegen met meer dan 3 miljoen voertuigbewegingen per jaar, spoorwegen met meer dan 30.000 treinpassages per jaar en luchthavens met meer dan 50.000 vliegbewegingen per jaar.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 111/206

De wegen in de omgeving van het projectgebied hebben uiteraard een veel lagere intensiteit. Enkel een gedeelte van de werfweg langs de Ringlaan (N34) voldoet aan de randvoorwaarde. De geluidsbelasting zoals die op de kaart staat aangegeven, is het resultaat van een berekening waarbij een inschatting wordt gemaakt van de geluidsniveaus die in de omgeving van de geluidsbron optreden. De geluidsbelasting op de kaart wordt aangegeven voor de gewogen etmaalbelasting en de nachtbelasting met de respectievelijke indicatoren Lden en Lnight. Het gebruik van deze indicatoren wordt door de Europese richtlijn voorgeschreven en werd overgenomen in de Vlaamse milieuwetgeving.

De geluidskaarten geven aan hoeveel geluid de omgeving door wegverkeer op de N34 wordt blootgesteld. De lokale wegen met lage verkeersintensiteiten werden niet in beschouwing genomen bij de opmaak van de geluidsbelastingskaarten. De geluidskaarten zijn dan ook slechts een indicatie voor het werkelijke wegverkeerslawaai op het plaatselijk wegverkeersnetwerk.

De geluidskaarten hebben enkel een strategisch nut, namelijk het geven van globale informatie over de blootstelling aan geluid in Vlaanderen. Ze zijn niet bijzonder geschikt voor het geven van specifieke informatie voor een bepaalde lokale verkeerssituatie (bv. wegen rondom het projectgebied).

FIGUUR 7-34 STRATEGISCHE GELUIDSBELASTINGSKAART VOOR BELANGRIJKE EN AANVULLENDE WEGEN - LDEN (2016) – SECTIE WENDUINE (BRON: GEOPUNT VLAANDEREN)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 112/206

FIGUUR 7-35 STRATEGISCHE GELUIDSBELASTINGSKAART VOOR BELANGRIJKE EN AANVULLENDE WEGEN - LNIGHT (2016) – SECTIE WENDUINE (BRON: GEOPUNT VLAANDEREN)

De geluidsbelasting langs de werfwegen is op de kaart zichtbaar door de aanduiding van de werfwegen met een stippellijn.

De eerste geluidskaart geeft aan dat de gewogen etmaalbelasting door het wegverkeer van de N-wegen, in casu N34 (Ringlaan), een gevelbelasting Lden tussen 65 en 69 dB (oranje geluidszone op de kaart) voor de aanpalende woningen teweegbrengt, afhankelijk van de afstand van de bouwlijn (voorgevels) tot de rijbaan. De tweede geluidskaart geeft aan dat de equivalente geluidsbelasting tijdens de nachtperiode (23u – 7u) beduidend minder is omwille van een veel lagere uurgemiddelde verkeersintensiteit. De berekende equivalente geluidsbelasting van de N34 bedraagt er voor Lnight tussen 55 en 60 dB (donkergele zone op de kaart).

Als we mogen veronderstellen dat er geen transporten zullen plaatvinden na 23u en vóór 7u, zal er geen geluidsimpact zijn tijdens de nachtperiode. De geluidskaart Lnight is dan niet toepasbaar voor de effectbepaling.

Voor de wegen nabij het projectgebied, zoals Zeedijk Wenduine/Leopold II-laan/enz., is op de geluidskaart geen informatie beschikbaar omwille van een te beperkt aantal voertuigpassages op jaarbasis. De gevelbelasting voor de woningen aan de zeedijk zal er beduidend lager zijn dan een Lden van 65 dB en een Lnight van 55 dB. Volgens de referentiewaarden omtrent ernstige geluidshinder en slaapverstoring door

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 113/206

wegverkeerslawaai5 is het voor de bestaande lokale wegen aangewezen om de gevelbelasting te beperken voor Lden tot 65 dB en Lnight tot 55 dB. Daarnaast geldt een “stand-still”-principe voor bestaande lokale wegen als een consequentie om langs deze wegen te kiezen voor leefbaarheid boven bereikbaarheid. Het “stand-still”-principe wordt beperkt tot die bestaande wegen waar minstens de referentiewaarde voor nieuwe wegen al wordt overschreden (gedif. ref. lokale wegen: Lden ≤ 55 dB en Lnight ≤ 45 dB). Eenvoudig kan men voor de zeedijk met een aslijn van de rijweg op ca. 8 m van voorgevels stellen dat met voertuigpassages aan een frequentie van 1 auto per minuut met een snelheid van 50 km/u (= verkeersarme weg) reeds een equivalent geluidsniveau van 55 dB(A) op uurbasis wordt bekomen.

Daarnaast blijkt uit bevolkingsonderzoeken dat wanneer de verkeersintensiteit een drempel van 600 voertuigen per uur onderschrijdt, de hinder langs lokale wegen bij eenzelfde geluidsniveau lager ligt dan wat de dosiseffectrelaties zouden doen vermoeden. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat er bij lagere verkeersintensiteiten tussen de verschillende geluidsevents (tijdsperiode tussen twee voertuigpassages) voldoende lange periodes van rust bestaan. Bovenstaande geluidskaarten laten vermoeden dat de drempelwaarde voor ernstige geluidshinder door het bestaande wegverkeer aan de zeedijk minstens wordt gerespecteerd.

In de buurt van het projectgebied en zijn omgeving bevinden zich geen spoorwegen of luchthavens met relevante geluidsbelasting voor de omwonenden aan de zeedijk te Wenduine.

7.4.2. Milieueffecten geplande toestand

7.4.2.1. AANLEGFASE Geluidsemissie aanleg en afbraak strandhoofden

Een strandhoofd behoeft weinig onderhoud zodat er enkel geluidsverstoring te verwachten is tijdens de aanlegfase. Geluid wordt gegenereerd door vrachtwagens, graafmachine en dumpers die worden ingezet voor de aanvoer van kernmateriaal en stenen. De aanleg van een strandhoofd is getijafhankelijk. Omwille van de opgedrongen inactiviteitsperiodes zal de gemiddelde geluidsbelasting op dagbasis beperkt zijn.

De geluidsblootstelling van de werkzaamheden hangt af van de omgeving van de werf, de vordering van de werken en het merkbare verschil tussen de theoretische geluidsemissie (begrensd door het KB van 6 maart 2002 betreffende het geluidsvermogen van materieel voor gebruik buitenshuis) en de werkelijke geluidsemissie ervan. Hieronder enkele typerende geluidsvermogenniveaus van de inzetbare werktuigen.

5 Gedifferentieerde referentiewaarden voor verkeerslawaai opgenomen als toetsingskader in het MER richtlijnenboek, discipline geluid en trillingen. De gedifferentieerde referentiewaarden werden opgesteld ter differentiatie van de milieukwaliteitsnormen voor omgevingslawaai naar omgevingskenmerken, neergeschreven in een discussienota (19/09/2008) opgesteld door de Vlaamse Overheid, dept. LNE. De nota is ter voorbereiding van een latere implementatie in de milieuwetgeving Vlarem II.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 114/206

Type materieel Typerend werktuig Geluidsvermogenniveau

Netto geïnstalleerd vermogen P in kW

Dumper 107 dB(A)*

Type: Knikgestuurde dumptruck CAT 725C2 234kW

Dumper/vrachtwagen 104 dB(A)6

[Vervoer van materialen over de weg]

Betonmixer 107 dB(A)7

[Aanleg strandhoofden]

DAF CF85/410 – 302 kW

Verdichtingsmachines 108 dB(A)

[Zandwerken aanleg]

Type: grondverdichter met enkele wals JCB 97kW

7 Geluidsvermogen uit studie Peutz B.V. – Bouwlawaai: hoe ermee om te gaan in de praktijk.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 115/206

Graafmachine met drilboor 115-125 dB(A) 8

[Afbraak strandhoofden]

*indicatief geluidsvermogenniveau

Het transport van kernmateriaal naar de strandhoofden en het verwerken van de stenen bij aanleg van nieuwe strandhoofden kan beperkt waarneembaar zijn binnen een zone van 180 m tot de bebouwing aan de zeedijk, afhankelijk van het aanwezig achtergrondgeluidsniveau. Transportgeluiden buiten de 180 m zone tot de bebouwing worden waarschijnlijk gemaskeerd omwille van het gemiddeld achtergrondgeluidsniveau aan de Belgische kustlijn. Het dumpen van het kernmateriaal veroorzaakt een momentaan piekniveau dat op grotere afstand (> 180 m) nog waarneembaar is. Het aantal piekmomenten op dagbasis zal daarentegen gering zijn, wat ervoor zorgt dat de geluidsoverlast door piekgeluiden beperkt blijft.

De afbraak van bestaande strandhoofden omvat het slopen van elementen uit natuursteen, het slopen van de bekleding uit gemetselde breuksteen en het slopen van funderingen, waarvoor een graafmachine met drilboor wordt gebruikt. Het drillen zal de lawaaiierigste activiteit zijn waarvoor met piekniveaus van 60-70 dB(A) geluidshinder aan de dijk kan verwacht worden. Het gemiddeld aantal hindermomenten op dagbasis tijdens de uitvoeringsperiode zal daarentegen gering zijn, wat ervoor zorgt dat de geluidsoverlast beperkt blijft.

De werkzaamheden zouden in een termijn van 2 jaar worden voorzien. In het eerste jaar zouden de ontwerpstrandhoofden 4 en 5 worden aangelegd en de bestaande strandhoofden 4, 5 en 6 worden afgebroken. In het tweede jaar zouden de bestaande strandhoofden 2 en 3 gedeeltelijk worden afgebroken en de ontwerpstrandhoofden 2 en 3 worden aangelegd. Om dit schema aan te houden dienen de werken aan de verschillende strandhoofden binnen één fase grotendeels parallel uitgevoerd te worden. Dit betekent dat voor bovenvermelde werktuigen met hun bijhorende impactafstanden, meerdere werktuigen parallel worden ingezet omdat zandwerken deels kunnen overlappen met de afbraakwerken en/of aanlegwerken. Wanneer werktuigen in mekaars omgeving in werking zijn ontstaan er cumulatieve geluidseffecten, de individuele geluidsemissies versterken elkaar waardoor de receptor aan de dijk (appartementen) een hoger immissieniveau ervaart dan de individuele geluidsbijdrage. Vermits de werktuigen alternerend actief zijn en niets steeds in elkaars invloedssfeer zal het cumulatief geluid een variabel geluidsniveau bevatten. Een kwantitatieve inschatting van de aanlegfases werd onderzocht voor de maanden van jaar 1 en jaar 2 waarin de meeste werkzaamheden in beschouwing worden genomen. Daarnaast wordt voor de deskundige biodiversiteit een kwantitatieve inschatting gemaakt voor de werkzaamheden binnen de maanden van het broedseizoen (maart/april) en voor de werkzaamheden aan strandhoofd 6 het dichtst bij het beschermde duingebied gelegen.

Op onderstaand uitvoeringsschema wordt de beschouwde fasering in de geluidsoverdrachtsberekening met kaders aangeduid: geel = werken dichtstbijzijnde strandhoofd tot het duingebied / groen = aanleg strandhoofden tijdens de maanden van het

8 8 Geluidsvermogen uit studie Peutz B.V. – Bouwlawaai: hoe ermee om te gaan in de praktijk.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 116/206

broedseizoen / rood = periode met de meeste werkzaamheden in jaar 1 / oranje = periode met de meeste werkzaamheden in jaar 2.

De berekende geluidswaarde (op 4m hoogte) betreft een momentaan maximaal geluidsniveau voor de cumulatieve werkzaamheden, namelijk het ogenblik waarbij alle gesimuleerde werktuigen gelijktijdig in werking zijn. Tijdens de dagelijkse werkuren zal deze toestand zeker geen 12u/dag voorkomen. Er worden telkens werkzaamheden in twee zones beschouwd, namelijk dicht bij de dijk (sectie A) en dicht bij de zee (sectie C). In functie van de vorderingen langsheen het strandhoofd zal het cumulatief geluidsniveau variëren volgens onderstaande waarden.

In de geluidsberekening werd naast de geluidsbelasting van de werktuigen op het strand ook het cumulatief geluidseffect van het werftransport op het strandgedeelte mee opgenomen als een mobiele geluidsbron voor het gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen van de betreffende maand. Beschouwde route van de mobiele geluidsbron wordt op kaart aangeven met de rode stippellijn.

JAAR 1 - Oktober Cum.geluidsniveau (positie werktuigen in sectie A met rode stippen aangegeven – strandroute dumper met rode aan de gevel (LAeq,dag) stippellijn aangegeven) App 1 SA: 52.8 SC: 52.4 App 2 SA: 50.6 SC: 50.4 App 3 SA: 49.5 1 SC: 49.5 2 App 4 SA: 48.0 3 SC: 47.9 4 5 App 5 SA: 46.1 6 SC: 46.3 App 6 SA: 43.7 SC: 43.7

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 117/206

JAAR 1 - Februari Cum.geluidsniveau (positie werktuigen in sectie A met rode stippen aangegeven – strandroute dumper met rode aan de gevel (LAeq,dag) stippellijn aangegeven)) App 1 SA: 75.2 SC: 61.7 App 2 SA: 72.2 SC: 60.3 App 3 SA: 64.2 SC: 59.3 1 App 4 SA: 62.0 2 SC: 58.1 3 4 App 5 SA: 59.8 5 SC: 57.1 6 App 6 SA: 58.6 SC: 55.5

JAAR 2 - November Cum.geluidsniveau (positie werktuigen in sectie A met rode stippen aangegeven – strandroute dumper met rode aan de gevel (LAeq,dag) stippellijn aangegeven) App 1 SA: 53.4 SC: 53.7 1 App 2 SA: 56.1 2 SC: 55.0 3 App 3 SA: 64.0 4 5 SC: 56.6 6 App 4 SA: 68.1 SC: 57.5 App 5 SA: 66.5 SC: 58.0 App 6 SA: 63.6

SC: 58.1

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 118/206

JAAR 2 – Maart/April Cum.geluidsniveau (positie werktuigen in sectie A met rode stippen aangegeven – strandroute dumper met rode aan de gevel (LAeq,dag) stippellijn aangegeven)) App 1 SA: 52.6 SC: 52.9 App 2 SA: 54.9 SC: 53.8 App 3 SA: 62.1 1 SC: 55.2 2 App 4 SA: 65.9 3 SC: 55.9 4 5 App 5 SA: 64.8 6 SC: 56.3 App 6 SA: 62.8 SC: 56.3

De geluidsbelasting op de nabije natuurgebieden wordt besproken door de deskundige biodiversiteit op basis van een geluidscontourenkaart voor de 24-uursbelasting (LAeq,24u).

Met een gemiddelde geluidsbelasting langs de kustlijn tussen 50 en 65 dB(A) als gevolg van windruis en golfslag zullen de werkzaamheden in oktober van jaar 1 geen relevante verhoging van het reeds aanwezige geluidsniveau veroorzaken.

De meest belaste werkzaamheden in jaar 1 zijn voorzien voor de maand februari met gelijklopende werkzaamheden aan de bestaande en nieuwe strandhoofden 4 en 5. Deze bevinden zich voor appartementsgebouwen 1 en 2, dewelke de hoogste geluidsbelasting zullen ondervinden. Tijdens hun werkzaamheden in sectie A (: dicht aan dijkzijde) zal er geluidshinder aanwezig zijn voor de nabije appartementsgebouwen. De geluidsbelasting kan er meer dan 20 dB(A) stijgen tijdens de gezamenlijke werkzaamheden. In de minst belastende periode met werkzaamheden in sectie C (aan zeezijde) zal de geluidshinder beperkt zijn. Dit geldt ook voor de overige appartementsgebouwen (3 t.e.m. 6).

De meest belastende werkzaamheden in jaar 2 zijn voorzien voor de maand november met gelijklopende werkzaamheden aan de bestaande en nieuwe strandhoofden 2 en 3. De werkzaamheden zijn van die aard dat ze minder luidruchtig zijn dan deze voorzien in de maand februari van jaar 1. Echter, tijdens werkzaamheden in sectie A kunnen appartementsblokken 3 t.e.m. 6 geluidshinder ondervinden.

De geluidsbelasting van de werkzaamheden in de maanden maart/april van jaar 2 zijn vergelijkbaar met deze voor maand november van jaar 2.

In functie van de vordering van de werkzaamheden in een termijn van 2 jaren kan er vooral in de periode februari van het eerste werkjaar geluidshinder ontstaan tijdens periodes van gezamenlijke werking van de werktuigen.

Trillingsemissie aanleg- en afbraak strandhoofden

Een aantal werktuigen zal naast een geluidsemissie eveneens een trillingsemissie veroorzaken. Het gaat hier voornamelijk over de bulldozers en rupskranen die ingezet zullen worden voor de nivelleringswerken. Het (maximaal) trillingsniveau aan de bebouwing is functie van het type werktuig en de afstand tussen bebouwing en werktuig. De voelbare trillingen situeren zich in een niveau groter dan 0,1 mm/s. De trillingen veroorzaakt door kleine bulldozers en kranen zijn slechts waarneembaar vanaf een afstand kleiner dan respectievelijk 3 en 4 meter van het werktuig. Voor grote bulldozers is de trillingshinder niet

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 119/206

meer waarneembaar vanaf een afstand groter dan ongeveer 20 meter tot het werktuig. De trillingshinder veroorzaakt door de ingezette werktuigen ter hoogte van de bebouwing kan bijgevolg als verwaarloosbaar worden beschouwd.

FIGUUR 7-36 TRILLINGSHINDER IN FUNCTIE VAN DE AFSTAND TOT DE BRON (BRON: AHMAD BAYAT, VIBRO-ACOUSTIC CONSULTANTS)

Geluidsemissie werfverkeer over de weg

In het algemeen wordt het materiaal en materieel zo veel als mogelijk aan- en afgevoerd via de zee om de verkeershinder in het centrum van Wenduine te beperken. Het materiaal dat via de weg wordt getransporteerd zal de opgelegde werfroute moeten volgen via Tearoom De Westhinder. Indien de strandtoegang via Tearoom De Westhinder wordt georganiseerd zal de werfroute vervolgens via de Koninklijke Baan – Ringlaan (N34) – Brugsesteenweg (N307) – Oostendsesteenweg (N9) – Expresweg (N31) en van daaruit naar het hogere wegennet verlopen. Het verlaten van de werf gebeurt via de Koninklijke Baan – Nieuwe Rijksweg (N34y) – Drift (N34y) – Ringlaan (N34) - Brugsesteenweg (N307) – Oostendsesteenweg (N9) – Expresweg (N31) en van daaruit naar het hogere wegennet.

Op dit moment zijn werken aan de Ringlaan aan de gang. De werken zullen wellicht niet afgerond zijn bij aanvang van de werken in het kader van dit project. In dat geval dient een andere route gevolgd te worden, nl. Koninklijke Baan – N34 richting Oostende – Ringlaan (R31) – A10 en van daaruit naar het hogere wegennet.

De ruimtelijke situering van de werfwegen op de figuren in paragraaf 4.5. Op basis van de ingeschatte volumes en de uitvoeringstermijn voor de verschillende werkzaamheden voor de aanleg van de ontwerpstrandhoofden en de afbraak van de bestaande strandhoofden, werd het aantal benodigde vrachtwagens bepaald voor het transport over de weg.

In onderstaande tabel worden gegevens weergegeven aangaande de volumes voor aan- en afvoer per vrachtwagen, in de veronderstelling dat de werken binnen een periode van 2 jaren zijn uitgevoerd.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 120/206

TABEL 7-11 VOLUMES AAN- EN AFVOER PER VRACHTWAGEN (PROJECT)

VOLUMES okt nov dec jan feb mrt apr TOTAAL jaar 1 afbraak 8533 5818 5818 5818 25987 uitgraving/aanv 6769 6769 6769 6769 27076 aanleg 2736 2736 2736 2736 10944 # M3/MND 8533 9505 9505 9505 15323 5818 5818 64007 jaar 2 afbraak 904 904 1808 uitgraving/aanv 2507 2507 2507 2507 10028 aanleg 2103 2103 2103 2103 2103 10515 # M3/MND 904 3411 4610 4610 4610 2103 2103 22351

Rekening houdende met het laadvermogen van een vrachtwagen (15m³), het aantal werkdagen in een maand (20 dagen) en het aantal werkuren per dag (12 u), worden het aantal benodigde vrachtwagens bepaald. Daarbij wordt één vrachtwagen gelijk gesteld aan twee vrachtwagenbewegingen (heen en weer). Bovenstaande tabel wordt herleid tot onderstaande maandverdeling in gemiddeld aantal vrachtwagenbewegingen per uur.

TABEL 7-12 VRACHTWAGENBEWEGINGEN PER UUR TIJDENS DE DAGPERIODE (PROJECT)

VRACHTWAGEN- BEWEGINGEN/UUR okt nov dec Jan Feb mrt apr jaar 1 afbraak 5 3 3 3 uitgraving/aanvulling 4 4 4 4 aanleg 1 1 1 1 # VRACHTW/UUR 5 5 5 5 8 3 3 jaar 2 afbraak uitgraving/aanvulling 1 1 1 1 aanleg 1 1 1 1 1 # VRACHTW/UUR 0 2 2 2 2 1 1

De meest belastende maand voor het werfverkeer betreft de maand februari van het eerste werkjaar waarbij gedurende een maand gemiddeld 8 vrachtwagenbewegingen per uur worden voorspeld. De geluidsbelasting (LAeq,1u) van het werftransport bedraagt dan 48 dB(A) als gevelbelasting voor de woningen langs de N34 (Ringlaan) (20 m van de centrale aslijn van de rijbaan). De specifieke geluidsbelasting kan dagelijks verschillen temeer het hier gaat om een gemiddelde uurbelasting op basis van de maandelijks te behandelen hoeveelheden (volumes). Als we mogen veronderstellen dat er geen vrachttransporten over de weg zullen plaatvinden na 19u en vóór 7u, zal er geen geluidsimpact zijn tijdens de nachtperiode waardoor de gewogen etmaalwaarde Lden als gevolg van het werftransport 45 dB zal bedragen als gevelbelasting aan de N34 (Ringlaan) voor een gemiddelde van 8 vrachtwagenbewegingen per uur tijdens de maand februari. De jaargemiddelde geluidsbelasting aan de voorgevels bedraagt er reeds tussen 65 en 69 dB (cf. strategische geluidsbelastingkaart 2016) voor de gewogen etmaalbelasting Lden. De cumulatieve geluidseffecten als gevolg van het werftransport zal er een verwaarloosbare toename van 0 tot 0.1 dB veroorzaken ten aanzien van de reeds aanwezige geluidsbelasting van het wegverkeer.

Voor de woningen langsheen de Drift heerst er volgens de strategische geluidsbelastingskaarten een gevelbelasting voor Lden tussen 60 en 65 dB. De cumulatieve geluidseffecten als gevolg van het werftransport zal er een verwaarloosbare toename van 0

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 121/206

tot 0.2 dB veroorzaken ten aanzien van de reeds aanwezige geluidsbelasting van het wegverkeer.

Voor het vervolg van de werfroute langsheen de N307 (Brugsesteenweg) enz., zijn er geen geluidsgegevens beschikbaar vanuit de strategische geluidsbelastingskaart. Vanuit de jaarlijkse telgegevens opgesteld door het agentschap Wegen en Verkeer kan men stellen dat het aantal voertuigen op de N307 op een gemiddelde werkdag (6u-22u) ordegrootte 4000 voertuigen9 bedraagt of een uurgemiddelde verkeerintensiteit van 250 voertuigen per uur. Met een toegelaten snelheid van 50 km/u in de bebouwde kom wordt met de geluidsoverdrachtsberekening volgende geluidscontourenkaart bekomen voor de N307 (noord) ten aanzien van de equivalente geluidsbelasting tijdens de dagperiode:

FIGUUR 7-37 GELUIDSCONTOURENKAART N307 – PARAMETER LDAY (ACHTERGRONDKAART LUCHTFOTO GOOGLE EARTH)

9 Verkeertellingen in Vlaanderen met automatische telapparaten – Vlaamse Overheid, Agentschap Wegen en Verkeer.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 122/206

Voor het merendeel van de woningen varieert het equivalent geluidsniveau in de huidige toestand aan de meest belaste gevel tussen 55 en 60 dB(A) tijdens de dagperiode. Tijdens de meest belastende maanden voor het werfverkeer (februari en maart van het eerste werkjaar) kan de geluidsbelasting er toenemen met ca. 0.8-0.9 dB(A). Het betreft nog een verwaarloosbaar geluidseffect ten aanzien van de huidige geluidsbelasting op de N307.

Als de werken aan de Ringlaan nog aan de gang zijn, zal bij het verlaten van de werf een westelijke werfroute via de Koninklijke Baan richting Oostende worden gebruikt. Eveneens verwaarloosbare toenames worden verwacht voor de werfroute richting Oostende met doortochten door de badsteden De Haan, Bredene-aan-Zee en Oostende. Namelijk voor de woonzone van De Haan en Bredene-aan-Zee heerst er volgens de strategische geluidsbelastingkaarten eveneens een gevelbelasting voor Lden tussen 60 en 65 dB langsheen de N34 (Koninklijke Baan). In Oostende heerst er zelfs een hogere geluidsbelasting volgende de strategische geluidsbelastingkaarten met een gevelbelasting langs de R31 voor Lden tussen 65 en 70 dB ten aanzien van woningen op een gelijkwaardige afstand tot de rijweg in vergelijking met de situatie te Drift.

Bepaalde werkzaamheden zullen intens en op korte termijn worden uitgevoerd waardoor zij kunnen leiden tot een hogere intensiteit (piekbelasting) aan werftransporten ten opzichte van de maandelijks uurgemiddelde intensiteit. Tijdens de afbraakperiode is vooral de aan- en afvoer over land waarin de ophoging zal gebeuren belastend qua werfverkeer. Rekening houdend met de werksnelheid (zie § 4.6) wordt er aangenomen dat er maximaal (bij parallelle afbraak van 3 strandhoofden) 22 vrachtwagens per uur zullen aan- en afrijden (44 vrachtwagenbewegingen). Dit veroorzaakt een geluidsbijdrage (LAeq,1u) van 55 dB(A) tijdens de dagperiode of een gewogen etmaalwaarde Lden van 52 dB als gevelbelasting aan de N34 (Ringlaan). Tijdens de piekbelasting gedurende een korte termijn zal de huidige geluidsbelasting aan de N34 (Ringlaan) beperkt worden verhoogd met +0.1 tot +0.3 dB(A) en aan de Drift met +0.1 tot +0.8 dB(A). Het geluidseffect wordt als tijdelijk en verwaarloosbaar beschouwd. Voor de woningen langs de N307 zal de huidige geluidsbelasting gedurende een korte termijn worden verhoogd met +3.5 dB(A). Het geluidseffect wordt tijdelijk als gering tot matig significant beschouwd.

Bij de keuze van de westelijke werfroute via de Koninklijke Baan (N34) richting Oostende geldt eveneens een tijdelijk verwaarloosbaar effect tijdens de piekbelasting voor de woningen langs de N34 in De Haan, Bredene-aan-Zee en langs de R31 in Oostende.

Tijdens de opbouwperiode is vooral de aan- en afvoer over land waarin betonwerken worden uitgevoerd belastend qua werfverkeer. Er wordt aangenomen dat er maximaal (bij parallelle aanleg van 2 strandhoofden) 12 betonmixers per uur zullen aan- en afrijden (24 vrachtwagenbewegingen). Dit veroorzaakt een geluidsbijdrage (LAeq,1u) van 52 dB(A) tijdens de dagperiode of een gewogen etmaalwaarde Lden van 49 dB als gevelbelasting aan de N34 (Ringlaan). Tijdens de piekbelasting gedurende een korte termijn zal de huidige geluidsbelasting aan de N34 (Ringlaan) beperkt worden verhoogd met +0 tot +0.2 dB(A) en aan de Drift met +0.1 tot +0.4 dB(A). Het geluidseffect wordt tijdelijk als verwaarloosbaar beschouwd. Voor de woningen langs de N307 zal de huidige geluidsbelasting gedurende een korte termijn worden verhoogd met +2 dB(A). Het geluidseffect wordt tijdelijk als gering significant beschouwd.

Bij de keuze van de westelijke werfroute via de Koninklijke Baan (N34) richting Oostende geldt eveneens een tijdelijk verwaarloosbaar effect tijdens het betontransport (betonmixers) voor de woningen langs de N34 in De Haan, Bredene-aan-Zee en langs de R31 in Oostende.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 123/206

7.4.2.2. EXPLOITATIEFASE Er is sprake van beperkte geluidsbelasting tijdens het jaarlijks herpositioneren van blokken en voegen als gevolg van het beperkt aantal in te zetten werktuigen op grotere afstand tot de dijk gelegen.

7.4.3. Aanbevelingen Om geluidshinder te beperken, is het aangewezen om de werfroutes maximaal te weren uit smalle straten, zoals dorpskernen.

Verder adviseert Afdeling Kust om volgende voorwaarde op te nemen in de omgevingsvergunning (zie ook Bijlage 2):

• Om geluidshinder te beperken doch de veiligheid te kunnen blijven garanderen, kan het achteruitrijsignaal worden vervangen door een krekelgeluid.

7.5. Discipline Biodiversiteit

7.5.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.5.1.1. ALGEMEEN De terrestrische componenten van de kustzone zijn:

• de stranden, • schorren, slikken, • duinen en pannen of natte duinvalleien.

Ze bieden een platform voor land-zee interacties en herbergen diverse biotopen.

Stranden kunnen onderverdeeld worden in drie verschillende zones naargelang hun afstand tot de waterlijn. De zonering die gehanteerd wordt in voorliggend document ziet er als volgt uit:

• Supralitorale zone: zone boven de GLWS die onder invloed van zeewater staat; • Litorale zone: synoniem voor de intertidale zone of de zone tussen de hoog- en laagwaterlijn (i.c. GHHWS en GLLWS); • Infralitorale zone, waarvan enkel de vooroeverzone zal besproken worden, dit is de zeewaartse verderzetting van het strandprofiel, tot een diepte van -4 m (t.o.v. het Z- peil10).

Deze zonering is gebaseerd op de studie ‘Biologische evaluatie van elf strandzones langs de Vlaamse Kust – B.E.S.T.’ (Speybroeck J. , et al., 2005). De zones worden bepaald door de getijdenwerking, maar kunnen duidelijk herkend worden aan de fauna en flora die functioneel aangepast is aan die omgevingsvariabelen (Speybroeck J. , et al., 2004).

10 Z = T.A.W. + 0,106 m

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 124/206

De bespreking van de zones zal zich beperken tot volgende componenten van het kustecosysteem:

• Vaatplanten • Zoöbenthos - dierlijke organismen die op/in de bodem leven: o Macrobenthos: benthische fauna groter dan 1 mm o Meiobenthos: benthische fauna kleiner dan 1 mm maar groter dan 0,1mm o Hyperbenthos: benthische fauna voorkomend in de eerste 1m-zone boven de bodem o Epibenthos: benthische fauna voorkomend op het oppervlak van de bodem • Avifauna • Zeezoogdieren

De verschillende faunacomponenten van de zandstranden zijn potentiële indicatoren van de mate van antropogene verstoring op de locaties.

FIGUUR 7-38 SCHEMA VAN HET STRANDECOSYSTEEM MET DE VOORKOMENDE BIOLOGISCHE ORGANISMEN

Bijzondere aandacht gaat uit naar de speciale beschermingszones (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden), de RAMSAR-gebieden, de VEN- en IVON-gebieden, de reservaten en gebieden met belangrijke biologische waarden.

Speciale beschermingszones Figuur 7-39 geeft de speciale beschermingszones weer op kaart. Voor de geplande werken is enkel het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’ (BE2500001) relevant. Ten zuiden van het projectgebied zijn het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ (BE2500002) en het uitgestrekte Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’ (BE2500932) gesitueerd. Er is geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van deze gebieden in het kader van het voorliggende project niet relevant. Ter hoogte van het projectgebied zijn geen (federale) mariene speciale beschermingszones afgebakend.

Het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en het Zwin’ is uitermate belangrijk omwille van het voorkomen van verschillende habitats op de overgang tussen zee

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 125/206

en land. Verschillende van deze habitats zijn zogenaamde prioritaire habitats met name: EU habitat 2130 - grijze duinen en EU-habitat 2150 - Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen. Van de 13 deelgebieden waarin het Habitatrichtlijngebied wordt opgesplitst, ligt het deelgebied ‘Jonge duinen van Bredene – De Haan’ het dichtst bij het projectgebied.

FIGUUR 7-39 NATURA 2000-GEBIEDEN TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

VEN- en IVON-gebieden Figuur 7-40 geeft de VEN- en IVON-gebieden weer op kaart. Voor de geplande werken is enkel het VEN-gebied ‘De Middenkust’ (nr. 102) relevant. Dit gebied overlapt immers gedeeltelijk met het projectgebied. Ten zuiden van het projectgebied is het VEN-gebied “De Uitkerkse polder” (nr. 113) gesitueerd. Er is geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van dit gebied in het kader van het voorliggende project niet relevant.

Het decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21 oktober 1997, aangepast op 19 juli 2002, legt de fundamenten voor het natuurbeleid in Vlaanderen. In het Natuurdecreet wordt onder meer de regelgeving rond ‘Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN)’ (art.17-26) vastgelegd.

Het VEN is een selectie van de waardevolste en gevoeligste natuurgebieden in Vlaanderen waarin een beleid gevoerd wordt, gebaseerd op de kenmerken en elementen van het natuurlijk milieu, de onderlinge samenhang tussen de gebieden en de aanwezige en potentiële natuurwaarden. Het zijn die gebieden waar natuurbehoud, herstel en natuurontwikkeling op de eerste plaats moeten komen om een representatief staal van de Vlaamse natuur duurzaam in stand te kunnen houden.

Het VEN omvat naast Grote Eenheden Natuur in Ontwikkeling (GENO) ook Grote Eenheden Natuur (GEN). GEN-gebieden zijn gebieden die hetzij natuurelementen over een oppervlakte

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 126/206

van minstens de helft van het gebied bevatten hetzij gebieden waarin een specifiek natuurelement met een hoge natuurkwaliteit aanwezig is.

Het VEN-gebied ‘Middenkust’ komt gefragmenteerd voor langs de kustlijn van Nieuwpoort tot Blankenberge. Ter hoogte van het projectgebied is het gebied, ter hoogte van sectie 172 en de westelijke werfroute, aangeduid als natuurverwevingsgebied en, ter hoogte van secties 176 en 177, als grote eenheid natuur.

FIGUUR 7-40 VEN- EN IVON-GEBIEDEN TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

Reservaten Het projectgebied overlapt niet met een natuur- of bosreservaat. Ten zuidoosten bevindt zich het erkend natuurreservaat “Uitkerkse Polder” (E-112) en ten zuidwesten het bosreservaat “Duinbos Jan De Schuyter” (Figuur 7-41). Biologisch waardevolle vegetaties Figuur 7-42 geeft de Biologische waarderingskaart (versie 2, 2018) weer ter hoogte van het projectgebied. Het projectgebied wordt aangeduid als biologisch waardevol en wordt gekarteerd als ‘strand met kunstwerken’ (dla).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 127/206

FIGUUR 7-41 NATUUR- EN BOSRESERVATEN TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

FIGUUR 7-42 BIOLOGISCHE WAARDERINGSKAART TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 128/206

7.5.1.2. BESPREKING VAN DE VOORKOMENDE FAUNA EN FLORA Vaatplanten Op de Vlaamse stranden zijn vaatplanten beperkt tot de supralitorale zone: ze worden aangetroffen op de vloedmerklijn, het droog strand en de voorduinen (Speybroeck J. , et al., 2005).

De zone ter hoogte van De Haan-Wenduine bestaat deels uit een hoogstrandzone, deels uit een zone (t.h.v. de rotonde) waar geen hoogstrand voorkomt.

Door herhaaldelijke strandopspuitingen en het hoge recreatieve gebruik komen geen vaatplanten op het strand voor. Zoöbenthos Macrobenthos

Net zoals op de meeste stranden wereldwijd domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden (Degraer S. , Macrobenthos of shallow marine habitats (Belgian coast) and its use in coastal zone management, 1999) (Degraer, Volckaert, & Vincx, 2003). Er wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze gedomineerd door de gemshoornworm Scolelepis squamata, de agaatpissebed Eurydice pulchra en de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi. De abundanties in De Haan-Wenduine zijn vooral hoog op het hoog intertidaal en dit is voornamelijk te wijten aan de hoge densiteiten van het vlokreeftje Bathyporeia pilosa. Lager in de intergetijdenzone is de soortenrijkdom hoger, maar zijn de densiteiten lager dan in de hoog intertidale gemeenschap. Kenmerkende soorten van het lager intertidaal zijn onder meer de zandzager Nephtys cirrosa en het zaagje Donax vittatus. In het laag intertidaal worden veelal soorten aangetroffen, die een korttijdige blootstelling aan de lucht kunnen overleven, maar waarvan de optimale omstandigheden zich beneden de laagwaterlijn bevinden.

Ten oosten van Oostende, dus ook in de zone De Haan – Wenduine, wordt het infralitorale macrobenthos gedomineerd door de soortenarme, maar densiteitrijke Macoma balthica gemeenschap. Deze gemeenschap kan, met het nodige voorbehoud, als ecologisch minder waardevol beschouwd worden dan de gemeenschappen ten westen van Oostende, waar de drie overige subtidale gemeenschappen (Abra alba – Mysella bidentata, Nepthys cirrosa en Ophelia limacina – Glycera lapidum gemeenschap) dominerend aanwezig zijn (Speybroeck J. , et al., 2005).

Meiobenthos

De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes) (McLachlan, 1983). Nematoden domineren in fijnere sedimenten, harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën, microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal (McLachlan, 1983), terwijl copepoden voornamelijk microfytobenthos eten (Granéli & Turner, 2002). Een scheiding tussen de voedselwebben van macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten (Jansson, 1967; Kemp, 1987; McLachlan, 1983). De meiofauna is meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale biomassa uitmaakt (Greene, 2002).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 129/206

Hyperbenthos

De totale densiteit wordt grotendeels bepaald door de aasgarnaal Mesopodopsis slabberi, Clupeïden (haringachtigen), de postlarvae van Crangon crangon (grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (bot).

Epibenthos

Langs de Belgische kust, vormt de grijze garnaal met overschot de meest abundante soort van het epibenthos. Vaak maakt de soort meer dan 80% uit van alle epibenthische organismen (Beyst et al., 2001). Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren.

Verder komen o.m. noordzeekrab (Cancer pagurus), strandkrab (Carcinus maenas), gewone zwemkrab (Liocarcinus holsatus), fluwelen zwemkrab (Necora puber) en kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor t.h.v. de strandhoofden.

Avifauna Strandbroedende vogelsoorten, die op de Belgische stranden al extreem schaars zijn, komen niet voor ter hoogte van De Haan-Wenduine. Het duingebied vormt mogelijk wel een broedgebied voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Het gebied wordt echter niet aangeduid als faunistisch belangrijk gebied (Figuur 7-43). Op de Biologische Waarderingskaart, versie 2, krijgen een aantal gebieden de specifieke arcering “faunistisch belangrijk gebied” omwille van de aanwezigheid van bepaalde fauna-elementen. De afbakening is gebaseerd op soorten die behoren tot de Rode lijst-soorten in Vlaanderen, soorten die vermeld worden in de bijlagen van de Europese Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn, en soorten waarvoor Vlaanderen internationaal van belang is.

De Vogelatlas geeft ook geen regionaal of internationaal belangrijk leefgebied voor vogels aan ter hoogte van het projectgebied. De polder ten zuidoosten van het projectgebied is wel van belang als weidevogelgebied, als broedgebied voor bijzondere broedvogels zoals kluut en als pleister- en rustgebied voor watervogels en steltlopers (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2019).

De strandzone t.h.v. de rotonde fungeert als hoogwatervluchtplaats tijdens de dag voor steenloper. Bij laagwater is de verspreiding van steenloper en paarse strandloper op het strand van belang. De verspreiding van paarse strandloper t.h.v. de zone Wenduine is vooral te wijten aan de verstoring van exemplaren te Blankenberge, waardoor deze o.m. westwaarts wegvliegen.

Tijdens de winter bevinden de hoogwatervluchtplaatsen van steenloper zich gedeeltelijk in de polders langs de Koninklijke Baan tussen Wenduine en Blankenberge. Daar foerageren ze meestal in het grasland, tussen andere steltlopers zoals scholekster, kievit, goudplevier en kemphaan. Een ander deel bevindt zich meer landinwaarts, in de Uitkerkse polder. Een klein resterend deel blijft bij hoogwater achter op het strand, in de buurt van de rotonde.

Naast steltlopers komen in de zone Wenduine ook meeuwen voor. Het betreft hier hoofdzakelijk zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw en kokmeeuw.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 130/206

FIGUUR 7-43 FAUNISTISCH BELANGRIJKE GEBIEDEN TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE Zeezoogdieren De gewone zeehond komt steeds vaker voor langs de Vlaamse kust. Ter hoogte van het projectgebied wordt de zeehond sporadisch foeragerend en rustend waargenomen (waarnemingen.be).

7.5.2. Milieueffecten geplande toestand

7.5.2.1. SCOPING

Op basis van de geplande ingrepen kunnen mogelijk volgende effecten optreden op flora en/of fauna:

• Aanlegfase: o Direct ruimtebeslag: tijdens de aanlegfase gaat het project gepaard met direct eco-/biotoopverlies door het verwijderen van habitats. o Mortaliteit: tijdens aanlegfase kan sterfte van fauna optreden. o Wijziging van de hydrologie van een oppervlaktewaterlichaam: tijdens de aanlegfase kan vertroebeling optreden. o Verontreiniging: Het project gaat, buiten eventuele accidentele situaties tijdens de aanlegwerken, niet gepaard met een risico op verontreinigingen. Gezien de vigerende wetgeving qua uitvoeringsmodaliteiten en de te volgen veiligheidsvoorschriften, wordt het risico tijdens de aanlegwerken tot een minimum beperkt. Deze effectgroep wordt bijgevolg verder niet onderzocht.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 131/206

o Rustverstoring: ▪ Verstoring door geluid: tijdens de aanlegfase is er een toename in geluidsbelasting. ▪ Visuele verstoring: tijdens de aanlegfase is er een verhoogde aanwezigheid en beweging van mensen en machines. De geplande strandhoofden hebben een impact op de visuele verstoring in het gebied. ▪ Verstoring door licht: tijdens de aanlegfase wordt waarschijnlijk werfverlichting gebruikt.

• Exploitatiefase: o Direct ruimtebeslag en -winst: ook tijdens de exploitatiefase kan direct eco- /biotoopverlies optreden door het permanent verwijderen van habitats. Daarnaast ontstaan kansen voor de ontwikkeling van nieuwe habitats. o Versnippering: de strandhoofden kunnen een barrière vormen. Dit kan enerzijds een impact hebben op de migratie van dieren, anderzijds kan dit een wijziging van de zandverstuivingsprocessen veroorzaken.

Er wordt verwacht dat geen effect optreedt voor volgende effectgroepen:

• Eutrofiëring: de beoogde werken veroorzaken geen toename van voedingsstoffen in het milieu (zie ook §0). • Verzuring: het project heeft geen impact op de zuurtegraad van de bodem of het water. • Wijziging van de (grond)waterstand: er is geen impact van het project op (grond)waterstanden. Er is geen bemaling nodig tijdens de aanlegfase. • Verzoeting en verzilting: er is geen impact van het project op de zoet- of zoutwaterbalans.

7.5.2.2. AANLEGFASE Effecten die tijdens de aanlegfase optreden, zijn in regel tijdelijke effecten. In die hoedanigheid worden ze onderstaand geëvalueerd. Ruimtebeslag/mortaliteit Vaatplanten

Op het strand in De Haan-Wenduine komen geen vaatplanten voor. Binnen de werfzone worden geen duinvegetaties ingenomen.

Microphytobenthos en zoöbenthos

Het verwijderen van de bestaande en de aanleg van de nieuwe strandhoofden gaat gepaard met de volledige mortaliteit van de aanwezige microfytobenthos en zoöbenthos ter hoogte van de ingreep. Tijdens de aanlegfase is het daarnaast mogelijk dat bodemorganismen beïnvloed worden door de compactie van het zand veroorzaakt door bulldozers. Het strand van De Haan-Wenduine wordt gekenmerkt door een lage soortenrijkdom aan macrobenthos en eerder hoge abundanties. Verstoring van de aanwezige soorten is niet te vermijden, maar er worden geen aanzienlijke effecten verwacht, gezien het om een lokale ingreep gaat.

Een aantal soorten van deze bodemfauna dient als voedsel voor steltlopers en juveniele vissen, zodat kan worden verwacht dat het verdwijnen van deze voedseldieren een invloed zal hebben op het voorkomen van en het foerageergedrag van deze soortengroepen (zie verder).

Hoewel de oorspronkelijk aanwezige organismen afsterven, zal na realisatie van het strandhoofdenveld de herkolonisatie starten (Speybroeck et al., 2004). Deze herkolonisatie

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 132/206

gebeurt voornamelijk door dispersie van juveniele stadia van mariene benthische organismen.

Rekening houdend met de bovenstaande vaststellingen kunnen we stellen dat de impact van het project op de mortaliteit van de bodemfauna (tijdelijk) negatief is, maar niet aanzienlijk.

Avifauna

Strandbroedende vogelsoorten, die op de Belgische stranden al extreem schaars zijn, komen niet voor ter hoogte van Wenduine-De Haan. De geplande ingreep zal bijgevolg vooral effecten hebben op foeragerende en rustende vogels.

Naast het feit dat het projectgebied tijdens de werken niet beschikbaar is als rust- of foerageergebied, zal, zoals eerder gesteld, de mortaliteit van de bodemfauna in het projectgebied een langere tijd zorgen voor een tijdelijk, lokaal verminderd voedselaanbod voor steltlopers. Vogels zijn erg mobiel, er wordt maar een klein deel van het voedselaanbod ter hoogte van het strand beïnvloed en de polders landinwaarts van het projectgebied kunnen (vooral ’s winters) dienen als foerageerplaats voor de steenloper en andere steltlopers. Aangezien de verwachte effecten tijdelijk zijn en er voldoende alternatief leefgebied aanwezig is in de directe omgeving, worden geen aanzienlijke effecten verwacht.

Zeezoogdieren

De gewone zeehond gebruikt het projectgebied sporadisch als rustgebied. Tijdens de werken is het projectgebied niet bruikbaar als rustgebied. Gezien het om individuen gaat, het een tijdelijk effect is en in de omgeving voldoende alternatief leefgebied aanwezig is, worden geen negatieve effecten op de populatie van de gewone zeehond verwacht. Wijziging van de hydrologie van een oppervlaktewaterlichaam Een stijging van de turbiditeit als gevolg van de opbouw en afbraak van de strandhoofden wordt veelal niet beschouwd als een groot ecologisch probleem omdat de verhoogde turbiditeit meestal slechts kort en lokaal wordt waargenomen (Greene, 2002). Bovendien zijn kustnabije benthosgemeenschappen van nature al aangepast aan een relatief hoge en variabele turbiditeit van het water onder invloed van de inwerking van golven en stormen (Van Dolah, et al., 1994) (Speybroeck J. , et al., 2007).

Voor een aantal vogelsoorten die zijn aangewezen voor hun voedsel op organismen die zich in de waterkolom bevinden, wordt, hoe meer het water vertroebeld is, het wel moeilijker om voedsel te vinden. De hinder die verwacht wordt als gevolg van de opbouw en afbraak van de strandhoofden wordt als zeer lokaal en tijdelijk verwacht en heeft bijgevolg geen aanzienlijke effecten. Rustverstoring Rustverstoring, enerzijds door geluidsoverlast en lichtverstoring en anderzijds door visuele verstoring, tijdens de aanlegfase kan in principe voor een tijdelijke verstoring van de aanwezige avifauna en zeezoogdieren zorgen. Dit kan vervolgens leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. Vooral vogels zijn hiervoor gevoelig. De duinen en de polder zijn van belang als broedgebied voor vogels. De werken worden uitgevoerd tussen 1 oktober en 1 mei, waardoor er een overlap is met het broedseizoen. Meer specifiek gaat het over de afbraak van de strandhoofden 4, 5 en 6 in werkjaar 1 en de aanleg van strandhoofden 2 en 3 in werkjaar 2.

Onderstaande figuren tonen de geluidscontourenkaarten voor de 24-uursbelasting (LAeq,24u) voor achtereenvolgens: de maanden van werkjaar 1 en werkjaar 2 waarin de meeste werkzaamheden in beschouwing worden genomen (resp. februari en november); voor de werkzaamheden binnen de maanden van het broedseizoen (maart/april) en voor de

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 133/206

werkzaamheden aan strandhoofd 6 (oktober, werkjaar 111) die het dichtste bij het beschermde duingebied gelegen is . Voor elke situatie werden twee uiterste posities van de werktuigen beschouwd: dicht bij de dijk en dicht bij de zee (zie ook §7.4.2.1 in discipline geluid en trillingen).

FIGUUR 7-44 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING FEBRUARI WERKJAAR 1, WERKZONE THV DIJK

11 Ook representatief voor de geluidsbelasting tijdens broedseizoen jaar 1.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 134/206

FIGUUR 7-45 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING FEBRUARI WERKJAAR 1, WERKZONE THV ZEE

FIGUUR 7-46 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING NOVEMBER WERKJAAR 2, WERKZONE THV DIJK

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 135/206

FIGUUR 7-47 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING NOVEMBER WERKJAAR 2, WERKZONE THV ZEE

FIGUUR 7-48 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING MAART-APRIL WERKJAAR 2, WERKZONE THV DIJK

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 136/206

FIGUUR 7-49 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING MAART-APRIL JAAR 2, WERKZONE THV ZEE

FIGUUR 7-50 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING OKTOBER WERKJAAR 1, WERKZONE THV DIJK

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 137/206

FIGUUR 7-51 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING OKTOBER WERKJAAR 1, WERKZONE THV ZEE

Met een gemiddelde geluidsbelasting langs de kustlijn tussen 50 en 65 dB(A) als gevolg van windruis en golfslag zullen de werkzaamheden in het broedseizoen een verwaarloosbare tot beperkte verhoging van het reeds aanwezige geluidsniveau veroorzaken ter hoogte van de duinen en de polder. Bovendien starten de werken reeds voor het broedseizoen, waardoor broedvogels de mogelijkheid krijgen om elders, buiten de verstoringszone, een nest te bouwen. In dit kader worden door de aanlegwerken geen noemenswaardige effecten van rustverstoring op broedvogels verwacht.

Met betrekking tot het foerageergebied van vogels, zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig, waardoor hierop ook geen relevante effecten worden verwacht.

Veel steltlopers en meeuwen overtijen op het strand tijdens hoog water en verzamelen overdag op hoogwatervluchtplaatsen (bv. de rotonde). Veel verstoring van hoogwatervluchtplaatsen zou er toe kunnen leiden dat deze verlaten worden. Vooral tijdens de wintermaanden kan verder verstoring optreden onder de aanwezige foeragerende vogels (steltlopers en meeuwen) tijdens laag water en onder de aanwezige foeragerende en rustende vogels in het duingebied. Omdat vogels mobiel zijn en de verstoring van tijdelijke aard is, worden hier echter geen aanzienlijke effecten verwacht. Ook zeehonden gebruiken het strand om te rusten. Tijdens de aanlegwerken zal de zeehond de omgeving van het projectgebied vermijden. Gezien het om individuen gaat, het een tijdelijk effect is en in de omgeving voldoende alternatief leefgebied aanwezig is, worden geen negatieve effecten op de populatie van de gewone zeehond verwacht. Ter hoogte van de N34 zelf wordt, rekening houdend met de reeds aanwezige geluidsbelasting, ten gevolge van het werftransport geen relevante wijziging van het geluidklimaat verwacht (zie ook §7.4.2.1 in discipline geluid en trillingen) en bijgevolg geen bijkomende verstoring van fauna.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 138/206

7.5.2.3. EXPLOITATIEFASE Ruimtebeslag en -winst Strandmorfologie

In de discipline Bodem is de lange termijn evolutie van de morfologische kenmerken van het strand onderzocht (zie § 7.1.2.2). Bij een strandhoofd vindt enerzijds aanwas van zand plaats en anderzijds ook erosie. De omvang van de aanzandingen en erosie varieert sterk per kustgedeelte. De simulaties voorspellen dat ten oosten van het strandhoofdenveld in de duinzone tussen Wenduine en Blankenberge de bestaande strandhoofden ten gevolge van erosie opnieuw bloot komen te liggen en dat het strandprofiel in deze zone vlakker wordt. De soortenrijkdom ter hoogte van strandhoofden is in het algemeen hoger dan ter hoogte van de strandzone; dit geldt eveneens voor een zwakkere gradiënt ten opzichte van een steile gradiënt. Deze evolutie is bijgevolg positief voor de biodiversiteit.

Ter hoogte van de strandhoofden kan bij voldoende luwere omstandigheden embryonale duinvorming ontstaan op het supralitoraal. Intensieve betreding en strandreiniging verhinderen echter embryonale duinvorming, waardoor het onwaarschijnlijk is dat er ook effectief embryonale duinvorming zal optreden.

Vaatplanten

Op het strand in De Haan-Wenduine komen geen vaatplanten voor en deze worden in de toekomst ook niet verwacht.

Microphytobenthos en zoöbenthos

De oppervlakte droog en nat strand neemt ten gevolge van het nieuwe strandhoofdenveld af gezien een verharde oppervlakte wordt aangelegd. De strandhoofden hebben echter een grote, diverse biologische waarde, gezien hier veel meer en andere soorten voorkomen dan ter hoogte van de zandstranden. Bij een vergelijking van de macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5 gemeenschappelijke soorten gevonden (Resource Analysis, ANTES Milieustudies, JOVECO, IMDC, & Grontmij, 2010). De artificiële harde substraten hebben dus een positief effect op de aanwezige macrofauna. Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna.

De strandhoofden herbergen een ander type macrobenthos, dan de omliggende zachte substraten. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede kolonisatoren (Engledow, et al., 2001). Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de omringende stranden. In dit dynamische milieu waar natuurlijke verstoring algemeen voorkomt, zal de graad van impact van antropogene verstoring mee bepalend zijn voor de ecologische karakteristieken van de aanwezige fauna.

Uit buitenlandse studies blijkt dat er ook een impact verwacht kan worden op de macrofauna van de omliggende zachte substraten. Artificiële harde substraten kunnen immers de infauna van de natuurlijke aangrenzende zachte substraten op verscheidene manieren beïnvloeden: (1) door het hydrodynamische regime en de fysische karakteristieken van het substraat te veranderen, (2) door het wijzigen van de verspreiding en/of samenstelling van de beschikbare voedselbronnen en (3) door de wijziging van de biologische interacties tussen verschillende delen van het voedselweb. Eén van deze factoren kan domineren over de andere of de verschillende factoren kunnen samen handelen (Ambrose & Anderson 1990;

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 139/206

Danovaro et al. 2002). De meest dominante biologische verandering zou de wijziging in de predator-prooi interactie zijn (Davis et al. 1982; Posey & Ambrose 1994).

De verandering van het substraat zal hierdoor een verandering van de diversiteit (soortensamenstelling) van de bodemfauna veroorzaken, met een (beperkt) positief effect op de voedselbeschikbaarheid van op bodemorganismen foeragerende avifaunasoorten.

Het is daarnaast belangrijk aan te geven dat in de referentiesituatie periodisch suppleties plaatsvinden voor het onderhoud van het strand. Het huidige (strand)beheer in het projectgebied heeft zijn implicaties op de aanwezige soorten. Dankzij voorliggend project kan de frequentie van dit onderhoud verminderd worden, waardoor de ecologische potentie voor macrofauna in het gebied toeneemt.

Avifauna

Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, verhoogt de diversiteit aan macrofauna en de beschikbaarheid van deze bij laag water voor avifauna. Meeuwen, verschillende soorten strandlopers, steenlopers, e.d. profiteren van deze verhoogde voedselbeschikbaarheid op het hard substraat. Ook ter hoogte van het droog en nat strand zal de voedselbeschikbaarheid toenemen, dankzij de verminderde frequentie van de onderhoudssuppleties. Dankzij het strandhoofdenveld zullen ook de hoogwatervluchtplaatsen toenemen.

Zeezoogdieren

Strandhoofden worden door zeehonden gebruikt als rustplaats. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het rustgebied voor zeehonden dus niet af. Versnippering Een strandhoofd vormt een barrière voor migrerende bodemdieren. Vooral de parallelle migratie wordt hierdoor verstoord. Deze verstoring van de migratie kan een negatief effect veroorzaken op de populaties van de migrerende bodemdieren (Speybroeck J. , 2007). Binnen het projectgebied zijn reeds 5 strandhoofden aanwezig, hetzij grotendeels bedolven onder zand ten gevolge van de suppleties in 2012 en 2014. Deze worden vervangen door 4 nieuwe strandhoofden. Ervanuit gaande dat in het verleden reeds sprake was van een barrièrewerking voor migrerende bodemdieren wordt de impact van voorliggend project op de populatie bodemdieren als beperkt beoordeeld.

De aanwezigheid van de strandhoofden kan een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek veroorzaken met mogelijk een wijziging van duinvegetaties tot gevolg. Vooral het oostelijk gelegen duingebied is hier gevoelig voor. Door de aanwezigheid van strandcabines is de natuurlijke zandverstuivingsdynamiek ter hoogte van de duinen nabij het projectgebied reeds verstoord. Daarnaast zijn, losstaand van voorliggend project, strandsuppleties gepland, waarbij het droogstrand aan de zijde van de dijk wordt opgehoogd tot boven de kruinhoogte van de strandhoofden. In dit kader worden geen aanzienlijke effecten van een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek op het duingebied verwacht.

7.5.3. Aanbevelingen

• Een goede afbakening van de werfzone is essentieel: op die manier begeven machines zich niet buiten de werfzone en kan geen onnodige schade aan vegetatie,… optreden. Met name de betreding in het oostelijk gelegen duingebied moet voorkomen en verhinderd worden.

• De afbraak van strandhoofden 4 en 5 richting zee uitvoeren (m.a.w. starten ter hoogte van de dijk), om de rustverstoring tijdens het broedseizoen in het duingebied te beperken.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 140/206

• De verlichting tijdens de aanlegwerken zoveel mogelijk vermijden. Indien verlichting van de werkzone noodzakelijk is, lichtverstrooiing naar de omgeving voorkomen door gericht licht te gebruiken. Met name lichthinder ter hoogte van het oostelijk gelegen duingebied voorkomen.

• De zandsuppletie ter hoogte van de strandhoofden 4 en 5 wordt best op korte termijn na realisatie van deze strandhoofden voorzien, zodat de zandverstuiving naar de duinen toe mogelijk blijft.

7.6. Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

7.6.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.6.1.1. LANDSCHAP Ten westen van de kern van Wenduine bevindt zich een uitloper van de ankerplaats ‘Duinen tussen Oostende en Wenduine met concessie De Haan’. Deze ankerplaats bevat het strand en de duinen van Oostende tot ten westen van Wenduine. Ze wordt in het zuiden begrensd door de N317 en de N34 van Wenduine naar Oostende. Tussen De Haan en Wenduine biedt het strand zonder kustverdedigingswerken een natuurlijke aanblik wat vergezichten langs het strand mogelijk maakt. Het strand in de ankerplaats is eerder smal ten gevolge van natuurlijke processen. Aansluitend op het strand heeft men een smalle zeereep die een aaneengesloten zandrug vormt zonder grote windgeulen en met lokaal enkele hoge toppen. De overgang tussen strand en zeereepduinen gebeurt soms door een talud, een zgn. duinklif. Achter de zeereep liggen nog resten van paraboolduinen die ontstaan zijn tijdens de 14e- 16e eeuw. Door kusterosie zijn deze al gedeeltelijk verdwenen. Op de zeereep is de vegetatie beperkt; meer landinwaarts komt eerst grasland en dan struweel voor.

Ten oosten van Wenduine ligt de ankerplaats ‘Uitkerkse polder’. Deze ankerplaats bevat een sequentie van strand over duinen tot een zeer gave en herkenbare Oudlandpolder ten westen van Blankenberge. Op het strand staan enkele strandhoofden. De overgang tussen strand en duinen wordt niet gehinderd door enige infrastructuur waardoor aanvoer van zand door zee naar het smalle duinenfront nog steeds mogelijk is. De duinen zijn gedeeltelijk gefixeerd door vegetatie. De overgang tussen de duingordel en de achterliggende polders is verstoord door de autoweg N34 Blankenberge - De Haan. Langs de kant van de polder heeft deze weg een zandige talud waar men tijdens droge zomerdagen nog actieve zandverstuiving waarneemt. Actieve overstuiving van poldergrond met zand is zeer zeldzaam langs de Belgische kust wat dit gebied een grote natuurwetenschappelijke waarde geeft. Deze Oudlandpolders worden gekenmerkt door microreliëf, overwegend graslandgebruik en een onregelmatig netwerk van grachten en afwateringskanaaltjes. Microreliëf is typisch voor Oudland, maar op sommige plaatsen in dit gebied kan het te wijten zijn aan ontvening. Onder weiland blijft dit microreliëf best bewaard en herkenbaar. Het netwerk van grachten wordt geaccentueerd door rietkragen en soms staat er rietvegetatie in de lanen van weilanden. In akkerlandpercelen daarentegen is het microreliëf zwaar aangetast en moeilijk herkenbaar. De Blankenbergevaart vormt de voornaamste afwatering van deze en aangrenzende polders. Hij wordt voor het eerst vermeld rond 1185 en de huidige loop stemt overeen met die op de kabinetskaart van de Ferraris (ca. 1776). Parallel aan de Blankenbergevaart ligt de Blankenbergdijk. Op sommige kleine waterwegen staat nog steeds een kleine sluis die met de hand bediend moet worden. De vrij hoge grondwaterstand in het gebied is typisch voor polders en is van groot belang voor flora en fauna omdat het een overwinterings- en broedplaats is voor watervogels.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 141/206

FIGUUR 7-52 ERFGOEDWAARDEN UIT DE LANDSCHAPSATLAS TER HOOGTE VAN WENDUINE

7.6.1.2. BOUWKUNDIG ERFGOED In Wenduine is weinig beschermd erfgoed. Op de dijk, ter hoogte van sectie 175, bevindt zich een tweelingvilla (Zeedijk 68-69) die in 2005 als monument werd beschermd: "Villa Malvina". Het zijn eclectische villa's met lichte art-nouveau-inslag.

7.6.1.3. ARCHEOLOGIE

Diverse archeologische vondsten staven het bestaan van een belangrijke Gallo-Romeinse nederzetting (1ste-3de eeuw) die zich vanaf 70 na Christus. ontwikkelt uit vier bescheiden woon(vissers?)-kernen. Vanaf het einde van de 2de eeuw smelten deze nederzettingen samen tot één grote agglomeratie met handelsfunctie die een bloeiperiode beleeft in de 2de- 3de eeuw. Voor de Gallo-Romeinse periode vormt Wenduine samen met Oudenburg en Brugge een van de belangrijkste vindplaatsen aan de kust.

Heel wat archeologische vondsten, op een tiental plaatsen verspreid over het ganse grondgebied, geven een beeld van hoe deze agglomeratie tot stand komt. Een eerste site (WI) ligt onder het strand (de kustlijn lag toen enkele honderd meters zeewaarts) ten westen van de huidige dorpskern. Vondsten uit 1929 en 1963 bestaan hoofdzakelijk uit potscherven en een Romeinse afvalkuil met houtresten. Wenduine I is gelegen op het huidige strand, tegenover kilometerpaal 43. Het vondstenmateriaal dateert uit de periode Flavische tijd tot midden 3de eeuw. 39 Wenduine I ontwikkelde zich in de 2de-3de eeuw tot een belangrijk handelscentrum. Ook het strand van Wenduine wordt al lang vermeld als vindplaats van Romeinse archaeologica. De eerste archeologische vermelding dateert van 1895. Een volgende melding van Romeinse vondsten op het strand van Wenduine dateert van 1896. Het betreft fragmenten van zowel ceramiek als dakpannen, gevonden door A. de Loë in 1894.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 142/206

In 1903 werden te Wenduine op 35 m van de hoogwaterlijn, tussen het strand en de duinen de vondst van dakpannen en Romeins aardewerk vermeld. Door S. De Schrijver werd in 1904 gemeld dat ‘une grand urne en terre grise trouvée à Wenduyne, à marée basse dans un banc de tourbe (envoi de M. Ed. Bernays)’ door de Koninklijke musea is verworven. A. de Loë vermeldde in 1905 dat op het strand van Wenduine (een beetje verder dan ‘l’hospice’) op ongeveer 35 m van de voet van de duinen, een zwarte humeuze bank met heel wat Romeinse archaeologica zoals tegulae en terra sigillata, allemaal met frisse breukvlakken, werd aangetroffen. Hij vermeldt ook het complete skelet van een schaap. In 1910 bleken de sites op het strand van Wenduine grotendeels met zand bedekt. In 1928 werden in een veenlaag op het strand fragmenten van Romeinse dakpannen gevonden. Tot het archeologische deel van het strand behoort volgens Prudens Verduyn in elk geval de zone tussen Wenduine en Blankenberge. Ook in recentere tijden blijft de site vondstmeldingen opleveren. Een merkwaardige vondst van het strand van Wenduine betreft een oestervorkje in een koperlegering. In het begin van de jaren ’90 van de vorige eeuw werd op het strand van Wenduine een fragment van een Romeinse lemen vloer gerecupereerd.

De nederzetting zal zich gaandeweg oostwaarts uitbreiden, aansluitend met de sites WII en WIII. Een tweede site (WII) wordt ontdekt naast de Bommelzwin ter hoogte van Ringlaan nummer 29, ook hier graaft men in 1955 en de jaren 1960-1970 vooral aardewerk op uit de 2de en de 3de eeuw (CAI Locatie 70020). De derde site (WIII) bevindt zich ongeveer een kilometer landinwaarts ten zuidoosten van de dorpskern. Er worden graven ontdekt met brandresten die wijzen op crematie en een reeks houten palen, waarschijnlijk de fundering van een weg (1955). Op de oostelijk gelegen site (WIV) van Harendijke bij Blankenberge vinden in 1917 turfstekende Duitse soldaten potscherven en de resten van een houten Gallo- Romeinse woning met Romeinse pannen als dakbedekking. Aan de bloeiperiode komt abrupt een einde door de opstand van Postumus (260-264) en de daarmee gepaard gaande plunderingen enerzijds en de stormvloeden rond 270-280 anderzijds. Rond 270 is de Gallo- Romeinse bewoning te Wenduine definitief verdwenen. Circa 267 voeren invallende, Frankische piraten herhaaldelijk strooptochten langs de kust en jagen de bevolking op de vlucht. Vanaf die periode geraakt ook de kustvlakte geleidelijk aan overstroomd en maakt zo bewoning onmogelijk.

Verder vermeld de CAI een aantal overblijfselen van kustverdediging uit verschillende periodes.

Op locatie 222720 bevond zich -volgens de Ferrariskaart’ een ‘Corps de Garde’ (wachtpost).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 143/206

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bouwen de Duitsers een indrukwekkende kustverdediging. In de duinen bij Harendijke en in de dijk van de Rotonde planten ze batterijen met snelvuurkanonnen. Achter de Rotonde vindt men in 1984 resten van loopgraven uit die periode.

Op het strand, boven de vloedlijn, ten oosten van het kruispunt van Zeedijk 70 en de Manitobahelling, ca. 55m zeewaarts van de huidige duinen, werd een vlakke betonstructuur, onderdeel van bunker of ander kustverdedigingselement uit gewapend beton, aangetroffen (CAI-locatie 220563)

7.6.2. Milieueffecten geplande toestand

Structuur- en relatiewijzigingen Strandhoofden zijn een vast onderdeel van de kustverdediging aan de Belgische kust. Het bijkomend voorzien van strandhoofden heeft weliswaar een effect op de waarneming van het strand en de zee, maar kan niet per definitie als negatief worden bestempeld. Daar waar strandhoofden worden verhoogd zal ook het strand zelf mee opgehoogd worden, waardoor het verschil met de bestaande toestand eerder beperkt is.

Verlies erfgoedwaarden Het aanleggen van steenbestortingen kan een ernstige impact hebben op archeologische waarden die her en der aan de kust voor, vlak bij (of onder) het strand voorkomen. De op te stellen archeologienota kan verdere inzichten verschaffen in de archeologische potentie van het projectgebied en eventuele verdere onderzoeksstappen aanbevelen.

Andere erfgoedwaarden zijn niet aanwezig binnen het projectgebied. De impact op de landschappelijke waarden is verwaarloosbaar.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 144/206

Impact op perceptieve kenmerken Zie paragraaf 8.6.1.

7.6.3. Aanbevelingen Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zijn geen aanbevelingen noodzakelijk.

7.7. Discipline Mens

7.7.1. Beschrijving van de referentiesituatie

7.7.1.1. RUIMTELIJKE CONTEXT

Het projectgebied bevindt zich langs de kustlijn. Langs de kustlijn bevinden zich parallel met het strand diverse harde infrastructuren (de zeedijk, het bebouwingsfront langs de Zeedijk, de Koninklijke Baan met de kusttramlijn…). Deze verbinden de diverse kustdorpen en steden. Deze structuur komt voor van tot , met plaatselijke onderbrekingen of infrastructuren zich plaatselijk iets verder van de kustlijn bevinden. Dieper landinwaarts bevindt zich de A18 Veurne-Jabbeke.

De kustzone wordt op niveau van Vlaanderen beschouwd als een stedelijk netwerk, genaamd ‘de kust’. Het is tevens een belangrijk toeristisch recreatief netwerk. In deze kustzone liggen de regionale steden Brugge en Oostende en de kleine steden Blankenberge, De Panne, Knokke-Heist en Nieuwpoort. Daarnaast zijn er woonkernen in de kustpolders (o.a. , , Bredene, …). De stedelijke ontwikkeling is hier geënt op de toeristische en recreatieve ontwikkelingen. De zeehavens van Oostende en Zeebrugge en de luchthaven van Oostende worden beschouwd als economische poorten.

Wenduine is in het Provinciaal Structuurplan aangeduid als kusthoofddorp, net zoals De Haan. Het bevindt zich tussen de steden Oostende en Blankenberge. In de onmiddellijke omgeving vormen de Koninklijke Baan als toeristisch recreatief lijnelement en het Duinbos als openluchtrecreatief groenelement structuren van bovenlokaal belang.

De toekomstvisie voor de kusstrook is een verdere toeristisch recreatieve ontwikkeling waarbij de open ruimtes tussen de harde infrastructuren die de natuurlijke kustovergang (strand – duinen -polders) maximaal behouden en hersteld worden.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 145/206

Bron: www.kustatlas.be

FIGUUR 7-53 DEELRUIMTE KUST - PROVINCIAAL RUIMTELIJK STRUCTUURPLAN WEST- VLAANDEREN

7.7.1.2. RUIMTEGEBRUIK EN GEBRUIKSKWALITEIT De Noordzee wordt intensief gebruikt door diverse actoren: maritiem transport, zand- en grindwinning, bagger- en stortplaatsen, militair gebruik, communicatiekabels en gasleidingen, energiewinning, natuur, visserij, recreatie.

Nabij het strand is recreatie de belangrijkste activiteit, zeker in de zomer. Voorbeelden van zeegebonden recreatie zijn: windsurfen, hengelen, (klein)zeilerij, golfsurfen en de strandrecreatie die zich doortrekt tot in het water. In het projectgebied, ter hoogte van de dijk, worden tijdens het toeristisch seizoen verschillende strandconstructies opgericht: strandcabines, maar ook de surfclub ter hoogte van de Manitobahelling.

De activiteiten in het projectgebied tijdens de werfperiodes, van oktober tot april, zijn beperkter. De strandkabines zijn aanwezig van 15 maart tot 15 oktober, dus ook aan het begin en het eind van de werfperiode. Op het strand wordt gewandeld, gelopen, maar is er op mooie dagen ook plaats voor diverse andere individuele recreatieve activiteiten (jeu de boules, etc…). De surfclub is in de werfperiode eveneens open: tijdens de weekends en de schoolvakanties. De intensiteit van het gebruik is echter heel wat lager. Op het strand vinden ook enkel evenementen plaats, zoals de kerstboomverbranding en de nieuwjaarsduik. Er is geen andere activiteit in het water.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 146/206

Ook aangrenzend aan het projectgebied, op de dijk is er in de winter nog activiteit: naast bewoners en verblijfstoeristen in de aanpalende appartementsgebouwen maken ook andere toeristen en recreanten gebruik van de dijk om te wandelen, fietsen en flaneren, weliswaar in beperktere mate dan tijdens het toeristische periodes. Er kan aangenomen worden dat de vakantieperiodes zoals de herfst-, krokus-, paas- en kerstvakantie, net als verlengde weekends met mooi weer, een grotere activiteit teweegbrengen.

De nabijheid en het zicht op strand en zee zijn de belangrijkste aspecten van de gebruikskwaliteit. Het zorgt voor de aantrekkelijkheid van de kust, zowel voor gebruiker als bewoners.

Bij stormcondities kan erosie van het strand optreden waardoor het strand plaatselijk niet meer gebruikt kan worden voor recreatie. Na herstel door zandsuppletie kan het strand zijn recreatieve functie weer opnemen. Tijdens het aanbrengen van nieuw zand is er gedurende een korte periode geen toegang tot het strand, en is er geluidsverstoring van het ingezette materieel (vrachtwagens, kranen…).

Eveneens relevant is de eventuele aanwezigheid van kwetsbare of meer gevoelige menselijke populaties: het gaat hier in de eerste plaats om personen met verminderde of slechte gezondheidstoestand (in ziekenhuizen of hospitalen), verder om oudere personen (bejaarden in rusthuizen of RVT), kinderen (scholen, kinderdagverblijven). Wenduine telt 1 rust- en verzorgingstehuis, 1 kinderdagverblijf en 2 scholen.

7.7.1.3. MOBILITEIT

De projectzone bevindt zich aangrenzend aan de zeedijk. Deze is aangelegd als een publieke ruimte met langzaam verkeer, die toegankelijk is voor dienstvoertuigen. De dijk wordt dan ook gebruikt als route voor verschillende functionele en recreatieve langzaam verkeersroutes.

Vanaf de dijk zijn er een beperkt aantal toegangen tot het strand voor dienstvoertuigen: met name ter hoogte van de Manitobahelling (in het oosten van het projectgebied), en ter hoogte van de tea room Westhinder, die zich een kilometer ten westen van het projectgebied bevindt. Beide sluiten aan op de N34 (de Koninklijke Baan). De Manitobahelling is praktish niet geschikt als werftoegang: …. De N34 is een goed uitgeruste bovenlokale weg, met vrijliggend dubbelrichtingsfietspad en plaatselijk geflankeerd door een vrijliggende trambedding. In het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan is de N34 aangeduid als secundaire weg type 1. Ter hoogte van Wenduine verbindt de N307 de Koninklijke baan met het hinterland, meer oostelijk bevindt zich ook de N371 als verbinding met de N31 en de A11 / E40 / E403.

In het Bovenlokaal Functioneel Fietsroutenetwerk wordt de N307 Brugsesteenweg als functionele fietsroute aangeduid. Ook de N317 De Smet de Naeyerlaan wordt geselecteerd als functionele fietsroute. De N307 Brugsesteenweg heeft tussen het centrum van Wenduine en het kruispunt met de N9 een vrijliggend dubbelrichtingsfietspad aan de oostzijde.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 147/206

FIGUUR 7-54 BOVENLOKAAL FUNCTIONEEL FIETSROUTENETWERK IN STUDIEGEBIED

7.7.1.4. VEILIGHEIDS- EN RISICOASPECTEN Een KLIP-planaanvraag is uitgevoerd ter inventarisatie van de aanwezige nutsleidingen. Figuur 7-55 geeft het gebied weer dat de KLIP-aanvraag omvat (5 X 100.000 m²). De contouren van het strandhoofdenveld uit het voorontwerp zijn eveneens weergegeven. KLIP- planaanvragen zijn zeewaarts beperkt. Bijgevolg is de volledige projectzone niet opgenomen in de KLIP-planaanvraag.

De resultaten van de KLIP-planaanvraag zijn ontvangen op 10-11/07/2019. Tabel 7-13 geeft een samenvatting van de resultaten weer.

Op twee leidingen na bevinden alle aanwezige nutsleidingen zich in de dijk.

Ter hoogte van de aanzet van het bestaande strandhoofd 3 / ontwerpstrandhoofd 2 liggen twee rioleringsleidingen buiten de dijk:

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 148/206

Gegevens m.b.t. beide leidingen:

• Geldig vanaf 08/07/2015 tot 09/01/2020 • Riolering – Afvalwater persleiding • Nauwkeurigheid ligging: Onbekend • Type: Afvalwater • Materiaaltype: Polyethyleen hoge densiteit • Verticale positie: Ondergronds • Diameter: 63 mm • Technische specificaties: Cirkelvormig • Laatste actualisering op: 08/07/2015

Positionering

• Leiding in Kustsectie 173: Loopt ca. 10 m loodrecht uit de dijk op een afstand van ca. 30 m tot de as van het bestaande strandhoofd 3 / ontwerpstrandhoofd 2; • Leiding in Kustsectie 174: Loopt vanuit de dijk schuin richting het bestaande strandhoofd 3 / ontwerpstrandhoofd 2 tot een afstand van ca. 14 m van de as van het strandhoofd en ca. 5 m buiten de dijk.

Deze leidingen bevinden zich in de werfzone.

FIGUUR 7-55 GEBIED KLIP-PLANAANVRAAG

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 149/206

TABEL 7-13 SAMENVATTING RESULTATEN KLIP-PLANAANVRAAG

P.012380 • • MER-ontheffingsaanvraag 150/206

7.7.2. Milieueffecten geplande toestand

7.7.2.1. AANLEGFASE Tijdens de aanlegfase wordt er geen impact verwacht op de wisselwerking met de ruimtelijke context. De werf zal de aanwezige ruimtelijke structuren niet wijzigen. Effecten inzake het ruimtegebruik en de gebruikskwaliteit, de ontsluiting en bereikbaarheid en veiligheids- en risico aspecten kunnen niet per definitie uitgesloten worden. Ruimtegebruik en gebruikskwaliteit Tijdens de werffases kan het normale recreatieve gebruik van het strand niet plaatsvinden. Tijdens de werkzaamheden is het strand van Wenduine ter hoogte van de bebouwde kern en de verharde zeedijk bijna volledig ingenomen en niet toegankelijk. Dit tussen oktober en april, en gedurende twee opeenvolgende jaren. Hoewel dit buiten het toeristisch seizoen valt en ook heel wat van de voor- en nazomer vrijwaart is dit een negatieve impact. De aanwezige strandkabines moeten eerder opgebroken worden en kunnen pas later terug geplaatst worden, er kan aangenomen worden dat de paasvakantie in de werfperiode zal vallen…

De werfzone zal ieder jaar slechts een deel van het toeristisch strand innemen, op het andere deel kunnen op dat ogenblik nog strandactiviteiten plaatsvinden. In het eerste werfjaar kunnen de activiteiten van de surfclub niet doorgaan, daar de club in de werfzone gelegen is. Ook is de toegang tot het stranddeel dat niet in de werfzone ligt minder goed toegankelijk door de werfstrook voor het werfverkeer, net als het strand tussen Wenduine en Blankenberge. De werfzone scheidt de zeedijk van de twee aantrekkelijkste aspecten: het strand en de zee. Indien deze niet langer zichtbaar zijn is dit eveneens een negatief aspect.

In het tweede werkjaar zal het oostelijke stranddeel wel goed toegankelijk zijn vanaf de dijk, net als de surfclub en het strand tussen Wenduine en Blankenberge. De negatieve impact zal dan ook kleiner zijn in het tweede werkjaar.

Impact op het wonen of verblijven wordt niet verwacht. De werf bevindt zich weliswaar in het zicht van de vele woon- en verblijfseenheden op de zeedijk, maar deze zullen over de werf heen kijken. Ook kan het uitzicht op de werfactiviteiten een extra belevenis zijn.

Eventuele effecten inzake geluid zijn niet uit te sluiten. De vrachtwagens en dumpers die worden ingezet voor de aanvoer van kernmateriaal en stenen zullen geluid produceren. Deze effecten zijn tijdens werkdagen en werkuren als aanvaardbaar te beschouwen, ook al zijn er mogelijks heel wat aanwezige bewoners en tweedeverblijvers. Geluid in de vroege ochtend of latere avond, alsook ‘s nachts en in het weekend, kan als erg hinderlijk ervaren worden. Er wordt echter aangenomen dat deze lange werkdagen (van 12u) niet gedurende de volledige werfperiode zullen aanhouden, en nachtelijke en weekend werkzaamheden enkel in geval van uiterste nood zullen voorkomen.

Rekening houdend met de referentiesituatie, waar het strand regelmatig moet hersteld worden en gedurende weliswaar kortere periodes niet toegankelijk is, is de impact beperkt negatief. Als daarnaast ook de waarschijnlijkheid overwogen wordt dat dergelijk strandherstel in de toekomst frequenter nodig zal zijn, en blijvend nodig zal zijn zonder structurele maatregelen, dan is de impact van de geplande werken verwaarloosbaar ten opzichte van de referentiesituatie.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 151/206

Mobiliteit Tijdens de werffase worden geen doorgaande infrastructuren onderbroken. Wel zal het strand deels niet toegankelijk zijn voor recreanten en toeristen.

De grootste impact kan verwacht worden van de werftransporten. Zoals beschreven bij de projectbeschrijving zal een deel van het materiaal over het water worden getransporteerd. Er zijn echter nog heel wat bijkomende transporten over de weg nodig. Deze impactbeschrijving gaat dan ook uit van een worst-case, met een maximum aantal aantal transporten. De meeste transporten worden gegeneerd in het eerste werkjaar, door de afbraakwerkzaamheden van de strandhoofden 4, 5 en 6. Tijdens piekperiodes kunnen tot 22 transporten per uur plaats vinden, of 22 vrachtwagens die per uur het strand oprijden en 22 die het strand verlaten. Tijdens andere fases zijn de transporten minder groot. Zo zal tijdens de simultane aanleg van de 2 strandhoofden er 12 betonmixers per uur aan- en afrijden.

De toegangen tot het strand zijn in het eerste werkjaar zoals beschreven bij de referentiesituatie beperkt tot de toegang 1km ten westen van het einde van de zeedijk en de werfzone. De werfzone en de werftransporten vormen een barrière tussen het nog beschikbare westelijke stranddeel en de dijk, alsook tussen de duinen en het stranddeel richting De Haan. Om het strand te bereiken moet de werfweg gedwarst worden. Dit kan door ter hoogte van specifieke plaatsen, zoals de strandtoegangen, oversteekplaatsen te voorzien. De werfweg bevindt zich ter hoogte van de duinen op enige afstand van de toegangen, zodat er zichtbaarheid is op de aanwezige wandelaars en op de werftransporten

In het tweede werkjaar is het aantal transporten heel wat beperkter. Er kan aangenomen worden dat de piek +/- 12 vrachtwagens per uur zal bedragen. Ook is de barrière gevormd door de werfweg kleiner..

De toegang via Tearoom de Westhinder verloopt over het strand. De verkeersafwikkeling kan op een vlotte manier gebeuren: de strandtoegang is voldoende ruim voor kruisend verkeer, er zijn parkeerstroken langs de weg die tijdens de werfperiodes minder intensief gebruikt worden en kunnen ingezet worden als wachtplaatsen. De N34 is een voldoende uitgeruste weg van bovenlokaal niveau met voldoende capaciteit. De aanvoerroute kent geen knelpunten. Ter hoogte van de lagere school ’t Klavertje is de afslaande beweging er naar links, waarbij er geen dode hoek situaties zijn. Wel blijft er een risico tijdens het begin en eind van de schooluren. De afvoerroute heeft wel deze rechtsaf beweging voor vrachtwagens op het lichtengeregeld kruispunt aan de lagere school ’t Klavertje op de hoek van de N34 en de N307. Ter hoogte van de school zijn er voorzieningen voor langzaam verkeer, zoals fiets- en voetpaden, en is er een lichtengeregeld kruispunt. Daar de vertrekkende vrachtwagens er een rechtsaf beweging moeten maken op hetzelfde ogenblik als het doorgaande langzaam verkeer zijn er nog altijd conflicten (waaronder dode hoek ongevallen) mogelijk tussen fietsende en wandelende scholieren. Er wordt dan ook geoordeeld dat er net voor en na de schooluren een verhoogd ongevallenrisico is Ook kunnen de vertrekkende vrachtwagens vanaf de strandtoegang niet onmiddellijk naar links richting Wenduine, maar kunnen ze pas in De Haan een keerbeweging maken. Deze keerbeweging bevindt zich op 1,5km ten westen van de strandtoegang is niet lichtengeregeld en vergt het opstellen van de vrachtwagens dwars op de tussenliggende trambaan tot ze de weg kunnen oprijden richting Wenduine.

De tweede route loopt van de strandtoegang aan de tearoom Westhinder via de R34 naar Oostende, om daar aan te sluiten op de snelweg. Tussen Blankenberge en Bredene is de R34 een aparte weg per rijrichting.

Te Oostende bevindt de weg zich als een stadsring met gescheiden voorzieningen per modi in het stadsweefsel: hij heeft een belangrijke functie voor doorgaand verkeer maar ook voor stedelijk verkeer. De kruisende bewegingen zijn te Oostende geconcentreerd op een aantal kruispunten, er zijn nagenoeg geen erftoegangen, plaatselijk zijn er ventwegen. Eventuele bijkomende transporten zijn niet van die aard dat de beperkte bestaande congestie op

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 152/206

kruispunten tijdens spitsuren noemenswaardig zullen doen toenemen. Wel bevinden zich kwetsbare locaties, in de onmiddellijke omgeving van de weg, zoals de basisschool De Puzzel, het ziekenhuis…

Te Bredene is er eenzelfde wegbeeld en impact: gescheiden verkeersstromen, functionerend voor doorgaand verkeer en ontsluiten van lokaal verkeer, geen erftoegangen en concentratie van kruisende bewegingen. Ter hoogte van de strandtoegang is een langzaam verkeerstunnel onder de weg. Kwetsbare voorzieningen zoals de basisschool De Zandloper en het jeugdverblijf De Horizon worden niet rechtstreeks ontsloten op de Koninklijke baan.

Tussen Bredene en De Haan splitst de weg zich op, met tussen de twee rijrichtingen duinen en een aantal voorzieningen in de duinen (golf, met brug over de R34). In de richting van Wenduine, de aanvoerrichting, zijn er geen specifieke aandachtspunten. Het keerpunt richting de strandtoegang bevindt zich op een lichtengeregeld kruispunt. In de afvoerrichting bevinden zich wel erftoegangen lans de R34: in het centrum van De Haan is de weg een eenrichtingsstraat, met aanliggende fietspaden en parkeerstroken. Op deze locatie zal het vrachtverkeer mogelijks als hinderlijk ervaren worden.

Veiligheids- en risicoaspecten Bij de uitvoering zullen de nodige veiligheidsmaatregelen getroffen worden rondom de aanwezige rioleringen. Deze vormen geen veiligheidsrisico voor de bevolking.

7.7.2.2. EXPLOITATIEFASE

Wisselwerking met de ruimtelijke context De vernieuwde strandhoofden houden de structurele opbouw van de kuststrook in stand: zee- strand – dijk of duinen. Daarbij vormen ze geen structurele onderbreking van het strand.

Op een lokaal schaalniveau vormen ze wel onderbrekingen in het strand. Deze vormen een extra lokale structuur: ze splitsen het strand en het begin van de zee op in duidelijk afleesbare zones. De aanpassingen aan de strandhoofden wijzigen deze: niet alleen worden de strandhoofden altijd zichtbaar op het strand (nu slechts beperkt waarneembaar want afhankelijk van het tijdstip van de strandophoging soms volledig onder het zand), ook de afstand tussen de strandhoofden 3, 4 en 5 wordt groter en het strandhoofd 6 verdwijnt.

De bijkomende onderliggende structurerende werking van de strandhoofden wordt beperkt positief beoordeeld. Ruimtegebruik en gebruikskwaliteit Na de werffase kan het huidig ruimtegebruik hernomen worden. Alle recreatieve activiteiten kunnen opnieuw plaatsvinden.

De activiteiten waarbij de afstand tussen de golfbrekers als maat worden gebruikt, zoals het gebruik als zwemwater, afbakening van zones voor redders, ouders die het speelvlak van hun kinderen begrenzen, herkenningspunten,…) wijzigen niet maar worden duidelijker afgebakend en worden plaatselijk ruimer. Deze wijziging is niet van die aard dat deze tot andere wijzen van gebruik zal leiden. Wel kan aangenomen worden dat bv. de bewaakte zone groter zal worden: nu loopt deze tot strandhoofd 5, en het lijkt logisch dat deze na het opschuiven van het strandhoofd ook mee opschuift.

Ook zal het gebruik kwalitatiever worden daar er altijd duidelijker zones zijn, daar waar de strandhoofden nu soms onder het zand verstopt zitten. Positief is ook dat het bijkomende functies en belevingen mogelijk maakt. Onder meer hengelvissers kunnen regelmatig gespot

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 153/206

worden op de strandhoofden. Maar ook kinderen worden aangetrokken door de fauna en flora, zoals krabben en zeesterren, op de (natte delen van de) strandhoofden.

Daartegenover staat wel dat strandhoofden ook barrières zijn op het strand: ze vormen onderbrekingen in het zand die vaak glad zijn en waar wandelaars kunnen op uitglijden. Het afwerkingsmateriaal, betonblokken met een reliëf, vormt geen garantie op het voorkomen van gladde situaties. Elk strandhoofd is voorzien van een geïntegreerde trap. Deze trap kan gebruikt worden voor het probleemloos kruisen van de strandhoofden. De specifieke ondergrond vormt een goede basis voor de groei van mossen en dergelijke en vormt dan ook een ecologische waarde. Voor recreanten is de ondergrond minder geschikt en kan de oorzaak vormen van valpartijen. Dit is in mindere mate het geval in de referentiesituatie, de strandhoofden liggen immers vaak diep onder het zand.

Ook kunnen de strandhoofden in het water voor onverwachte stromingen en onveilige zwemsituaties zorgen. Het water dat door de golven tussen twee opeenvolgende strandhoofden in het betreffende compartiment geduwd wordt, zorgt voor zogenaamde ‘rip currents’ die baders kunnen verrassen en naar open zee meesleuren. (VLIZ, 2001). Dit houdt veiligheidsrisico’s in. Deze veiligheidsrisico’s zijn gekend bij de recreanten. Ook is er een zwemverbod op de ogenblikken dat er geen bewaking is. De zwemveiligheid bij de stromingspatronen rond het strandhoofdenveld is in detail bestudeerd voor verschillende lay- outvarianten van het strandhoofdenveld. In samenspraak met Afdeling Kust, de gemeente De Haan en de reddingsdienst is voor het projectalternatief dat bestudeerd wordt in voorliggende ontheffing en dat gekenmerkt wordt door volgende eigenschappen:

• De tussenafstand tussen de strandhoofden (ca. 230 – 250 m) is gebaseerd op de bestaande strandhoofden 2-3 en 4-5. De zwemveiligheid in deze zones is in de huidige situatie immers aanvaardbaar; • Door de afbraak van het bestaande strandhoofd 6 is er ter hoogte van de surfclub voldoende ruimte beschikbaar tussen de strandhoofden om een aparte toegang tot de zee voor de verschillende activiteiten te voorzien. Bij ebstroming dient er rekening gehouden te worden met een zeewaartse afbuiging van de brandingsstroom aan strandhoofd 5; • Het meest oostelijke strandhoofd (5) is gelegen ter hoogte van de Manitoba-helling aan het einde van de dijk te Wenduine. Dit biedt de mogelijkheid om een bewaakte zwemzone langsheen de volledige dijk van Wenduine te voorzien en dienst te doen als afscheiding tussen zwemmers en kitesurfers.

Verder in zee kunnen strandhoofden een vlotte doorgang van surfers en kleine (vissers)bootjes die te dicht bij de kust komen belemmeren.

Het effect op het ruimtegebruik en de gebruikskwaliteit wordt in zijn totaliteit beperkt negatief ingeschat.

Mobiliteit De ontsluiting en te toegankelijkheid van de projectzone wijzigt niet, er het project zal geen extra verkeer generen. Het effect is neutraal. Veiligheids- en risicoaspecten Tijdens de exploitatiefase zijn er geen veiligheids- en risicoaspecten met betrekking tot externe veiligheid. Ander veiligheidsrisico’s zijn beschreven bij het ruimtegebruik.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 154/206

7.7.3. Aanbevelingen Tijdens de aanlegfase treden voor de mens verschillende negatieve effecten op. Deze kunnen gemilderd worden door een aangepaste werfzonering waarbij de werfzones worden beperkt in oppervlakte.

In het eerste werkjaar wordt er gewerkt aan de strandhoofden 4, 5 en 6. Het is raadzaam om na te gaan of, in functie van de werkzaamheden op dat ogenblik, de werfzone kan verkleind worden in functie van de uitbating van de surfclub / toegankelijkheid van de strandzone richting Blankenberge. De werkzaamheden aan strandhoofd 6 zullen plaatsvinden in oktober. De resterende periode van jaar 1 kan de werfzone dan ook beperkt worden tot strandhoofden 4 en 5, zodat de surfclub gevrijwaard kan worden..

Het is aangewezen dat de oversteekplaatsen voor recreanten op de werfweg goed worden ingericht: aansluitend op de bestaande strandtoegangen (trappen in het dijklichaam, paden in de duinen…) en dat deze zo zijn ingericht dat zowel de voetgangers als het werfverkeer een goed overzicht hebben op de situatie en conflicten kunnen vermijden.

Om geluidshinder voor de omwonenden te beperken, zijn de aanbevelingen die worden voorgesteld vanuit de discipline geluid en trillingen (zie §7.4.3) ook hier van toepassing. Daarbij moet erover gewaakt worden dat geluidoverlast buiten de normale kantooruren beperkt blijft.

Om de visuele hinder te beperken raden we aan om zoveel mogelijk met doorkijkbare werfafsluitingen te werken. Op deze manier blijft het strand en de zee ook zichtbaar voor de wandelaars op de dijk.

Met betrekking tot de werfroutes is het wenselijk om maatregelen te nemen met betrekking tot de verkeersveiligheid rond de school indien geopteerd wordt voor de route via Wenduine. Mogelijkheden zijn geen werftransporten uit te voeren net voor en na de schooltijden, of indien dit niet mogelijk is het plaatsen van gemachtigde toezichthouders op het kruispunt. De overige knelpunten moeten besproken worden met de chauffeurs van de vrachtwagens en gesignaleerd worden aan de tramchauffeurs van de lijn, met name de mogelijke opstelling van vrachtwagens ter hoogte van de keerbeweging op de N34 in De Haan en de aansluiting met de Manitobahelling.

Tijdens de exploitatiefase zijn de effecten erg beperkt. Eventuele zwemrisico’s kunnen gemilderd worden door de strandredders op voorhand vertrouwd te maken met de nieuwe stromingssituatie, bv. aan de hand van webvisualisaties.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 155/206

8. PASSENDE BEOORDELING

8.1. Inleiding

Volgens art. 6 van de Habitatrichtlijn dient elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van een Speciale Beschermingszones (SBZ) en dat een significant effect kan hebben op de doelstellingen voor het in stand houden van de aangewezen gebieden op passende wijze beoordeeld te worden. Gelet op de conclusies van deze beoordeling en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4 geven de bevoegde instanties slechts toestemmingen voor het plan/project indien ze zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken (integriteit) van het gebied niet zal aantasten.

De doelstelling van de passende beoordeling wordt opgevat als een eerste fase van de door de richtlijn voorziene gefaseerde procedure voor de beoordeling van plannen en projecten. Er wordt een overzicht gegeven van de habitattypes en soorten waarvoor de SBZ’s aangemeld werden. De vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied en de aangemelde soorten worden toegelicht. Verder worden de elementen met een mogelijke impact op het SBZ en haar beschermde soorten beoordeeld. Op basis van deze beoordeling worden de eventueel noodzakelijke milderende maatregelen besproken. Tenslotte wordt in een conclusie beschreven of de effecten op de Speciale Beschermingszones al dan niet van die aard zijn dat de betreffende instandhoudingsdoelstellingen in het gedrang zouden kunnen komen.

FIGUUR 8-1 SPECIALE BESCHERMINGSZONES

Het projectgebied grenst aan, en de werfzone overlapt deels met, de speciale beschermingszone (SBZ) Habitatrichtlijngebied BE2500001 ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’. Ten zuiden van het projectgebied zijn verder het Habitatrichtlijngebied ‘Polders’ (BE2500002) en het uitgestrekte Vogelrichtlijngebied

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 156/206

‘Poldercomplex’ (BE2500932) gesitueerd. Met deze gebieden is er geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van deze gebieden in het kader van het voorliggende project niet relevant. Omdat er mogelijk effecten ten gevolge van het project optreden voor Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’ en/of de aanwezige beschermde Natura 2000- soorten is het nodig een passende beoordeling op te stellen. Een passende beoordeling gaat de effecten van het project na op de Europees beschermde Natura 2000-gebieden en soorten van de Habitat- en Vogelrichtlijn, ter hoogte van het projectgebied en in de nabije omgeving ervan. Het significantiebegrip wordt getoetst aan de gunstige staat van instandhouding die op zijn beurt geoperationaliseerd is via de instandhoudingsdoelstellingen.

8.2. Betrokken speciale beschermingszones

8.2.1. Algemene beschrijving

Het betrokken Natura 2000 gebied is het SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ (BE2500001). Dit Habitatrichtlijngebied wordt opgesplitst in 32 deelgebieden. Ten westen van het projectgebied bevindt zich deelgebied 21 en ten oosten deelgebied 32. Beide behoren tot de ‘Jonge duinen van Bredene en De Haan’. De Europees te beschermen habitattypes en soorten waarvoor het SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ werd aangemeld, staan opgelijst in Tabel 8-1.

TABEL 8-1: HABITATTYPES EN SOORTEN IN SBZ-H ‘DUINGEBIEDEN INCLUSIEF IJZERMONDING EN ZWIN’ (AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, RAPPORT 30 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN VOOR SPECIALE BESCHERMINGZONES BE2500001 DUINGEBIEDEN INCLUSIEF IJZERMONDING EN ZWIN, BE2500121 WESTKUST, BE2501033 HET ZWIN, 2011)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 157/206

8.2.2. Instandhoudingsdoelstellingen

Voor het Habitatrichtlijngebied “Duinengebieden incl. IJzermonding en Zwin” zijn op 23 april 2014 instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd. Het managementplan is het centrale instrument waarmee de voortgang van de implementatie van de natuurdoelen van een speciale beschermingszone wordt bijgehouden en aangestuurd. De managementplannen 1.0 werden niet formeel vastgelegd en zijn informatieve documenten. Vanuit het managementplan Natura 2000 1.0 voor het betrokken SBZ (Agentschap voor Natuur en Bos, 2014) wordt een taakstelling voor de habitats op het niveau van de voorlopige zoekzones, zoals op heden bekend, vastgesteld. Tevens worden de prioritaire inspanningen per deelgebied vastgelegd.

Onderstaand worden de instandhoudingsdoelstellingen voor de Europees te beschermen habitattypes en soorten in de betrokken speciale beschermingszone opgelijst.

TABEL 8-2 IHD’S VOOR DE EUROPEES TE BESCHERMEN HABITATS IN SBZ-H “DUINGEBIEDEN INCLUSIEF IJZERMONDING EN ZWIN” (AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, 2014)

Oppervlakte- Kwaliteits- Habitat bijlage 1 van het Natuurdecreet doelstelling doelstelling

1130 - Estuaria = 

1140 - Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten  

1310 - Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia   soorten. en andere zoutminnende planten

1320 - Schorren met slijkgrasvegetatie =/ =/

1330 - Atlantische schorren  

2110 - Embryonale wandelende duinen  

2120 - Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria  

2130* - Vastgelegde duinen met kruidvegetatie (grijze duinen)  

2150* - EU-atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetae) =/ 

2160 - Duinen met Hippophae rhamnoides = =/

2170 - Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenaria)  

2180 - Beboste duinen van het Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied  

2190 - Vochtige duinvalleien  

= behoudsdoelstelling  uitbreidings- of verbeterdoelstelling

TABEL 8-3 IHD’S VOOR DE EUROPEES TE BESCHERMEN SOORTEN IN SBZ-H “DUINGEBIEDEN INCLUSIEF IJZERMONDING EN ZWIN” (AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, 2014)

Kwaliteitsdoelstelling aan de Populatiedoelstelling Soort bijlage 2 en 3 van het Natuurdecreet leefgebieden

Boomkikker – Hyla arborea  

Groenknolorchis - Liparis loeselii =/ 

Kamsalamander – Triturus cristatus  

Kruipend moerasscherm - Apium repens  

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 158/206

Kwaliteitsdoelstelling aan de Populatiedoelstelling Soort bijlage 2 en 3 van het Natuurdecreet leefgebieden

Nauwe korfslak - Vertigo angustior =/ =/

Rugstreeppad – Bufo calamita  

Zeggekorfslak - Vertigo moulinsiana =/ =/

= behoudsdoelstelling  uitbreidings- of verbeterdoelstelling

Volgens het rapport zijn tien prioritaire inspanningen nodig om bovenstaande instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Deze inspanningen inzake de instandhouding van de habitats en soorten zijn de volgende:

1. De realisatie van een dynamisch intergetijdengebied 2. De realisatie van dynamische stuifduinen 3. Herstel van populatie Boomkikker 4. Het terugdringen van invasieve exoten 5. Het terugdringen van vergrassing, verruiging en verstruweling in vnl. stuifduinen, duingraslanden en duinvalleien 6. De realisatie van 5 aaneengesloten duinmassieven 7. Het herstel en de inrichting van fossiele duinen 8. Herstel van populaties kustbroedvogels 9. Herstel van populaties Kamsalamander en Rugstreeppad 10. De realisatie van een bijkomend en meer kwalitatief hoogstaand duinbos

De prioritaire inspanningen die vooropgesteld worden in de deelgebieden ter hoogte van het projectgebied worden in bovenstaande oplijsting in vet weergegeven.

8.3. Beschrijving bestaande toestand

8.3.1. Vegetaties te beschouwen als habitats van bijlage I van de habitatrichtlijn

8.3.1.1. HABITATKAART

Op basis van de Biologische waarderingskaart (BWK versie 2) is een indicatieve kaart met de ruimtelijke spreiding van de Natura 2000 habitats opgemaakt (Figuur 8-2). Vanwege de vertaalproblemen tussen BWK en Natura 2000 is sinds 2003 gestart met de rechtstreekse kartering van de habitats op terrein. Deze indicatieve habitatkaart geeft aan waar er momenteel beschermde habitats voorkomen ter hoogte van het projectgebied.

Het laag strand ter hoogte van het projectgebied betreft habitattype 1140 ‘slik- en zandplaten die droogvallen bij eb’. De werfzone overlapt op onderstaande kaart ten oosten met habitattype 2110 ‘embryonale duinen’ en de werfroute ten westen met habitattype 2120 (Wandelende duinen met Helmgras) en habitattype 2130 (Vastgelegde duinen). Hierbij dient opgemerkt te worden dat het in het oosten om de randzone van de werf gaat. Enkel de westelijke werfroute overlapt met het Habitatrichtlijngebied, maar het betreft hier een bestaande verharde weg en duinovergang.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 159/206

FIGUUR 8-2 HABITATKAART

8.3.1.2. ZOEKZONES HABITATTYPEN INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN Voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen is door het Agentschap van Natuur en Bos per habitattype of cluster van habitattypen een voorlopige zoekzone afgebakend (Figuur 8-3). Een 'zoekzone' geeft per Europees te beschermen habitat de perimeter aan die gevrijwaard wordt met het oog op het optimaal plaatsen van de instandhoudingsdoelstellingen voor de betrokken speciale beschermingszone.

Het duingebied ten oosten van het projectgebied is aangeduid als zoekzone voor habitattype 2120 (Wandelende duinen met Helmgras, opgave deelgebied = 10 ha) en habitattype 2130 (Vastgelegde duinen, opgave deelgebied = 1 ha). Het duingebied ten westen van het projectgebied onder meer voor habitattype 2110 (embryonale duinen, opgave deelgebied = 2 ha), habitattype 2120 (opgave deelgebied = 15 ha), habitattype 2130 (opgave deelgebied = 22 ha), habitattype 2160 (Duinstruweel, opgave deelgebied = 11 ha) en habitattype 2180 (Natuurlijke loofbossen van de kustduinen, opgave deelgebied = 113 ha).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 160/206

FIGUUR 8-3 ZOEKZONES

8.3.2. Soorten van bijlage I van de Vogelrichtlijn en bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn

8.3.2.1. SOORTEN VAN BIJLAGE I VAN DE VOGELRICHTLIJN

Het strand en de duinen ter hoogte van het projectgebied zijn niet van regionaal belang aangeduid voor soorten van de Vogelrichtlijn. De polder ten zuidoosten daarentegen is wel van belang voor de soorten roerdomp, woudaap, porseleinhoen, kluut, steltkluut, bruine kiekendief (vogelatlas).

Ter hoogte van het projectgebied komen geen strandbroedende vogelsoorten van de Vogelrichtlijn (of Bijlage IV van het Natuurdecreet) voor. De omgeving van het projectgebied kan wel gebruikt worden als foerageer- en rustgebied door vogelsoorten van de Vogelrichtlijn.

8.3.2.2. SOORTEN VAN BIJLAGE II EN IV VAN DE HABITATRICHTLIJN Geen enkele van de soorten vermeld in bijlage II en IV komen actueel voor in het deelgebied van de SBZ rond het projectgebied. Enkel van de nauwe korfslak zijn een aantal populaties in de bossen en duinen rond De Haan (ca. 2,5 km van het projectgebied) gekend. Wat vleermuizen langs de Belgische kust betreft is er momenteel weinig geweten. Het is wel bekend dat het duinengebied door deze soorten wordt gebruikt als foerageergebied en dat bunkers en forten gebruikt worden als overwinteringsplaats.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 161/206

8.4. Beschrijving van de effecten

8.4.1. Scoping

Op basis van de geplande ingrepen kunnen mogelijk volgende effecten optreden op de habitats en de soorten van het Habitatrichtlijngebied:

• Verontreiniging: Het project gaat, buiten eventuele accidentele situaties tijdens de aanlegwerken, niet gepaard met een risico op verontreinigingen. Gezien de vigerende wetgeving qua uitvoeringsmodaliteiten en de te volgen veiligheidsvoorschriften, wordt het risico tijdens de aanlegwerken tot een minimum beperkt. Deze effectgroep wordt bijgevolg verder niet onderzocht in voorliggend document. • Versnippering: De strandhoofden kunnen een wijziging van de zandverstuivingsprocessen veroorzaken. • Rustverstoring: o Verstoring door geluid: tijdens de aanlegwerken is er een toename in geluidsbelasting. o Visuele verstoring: tijdens de aanlegwerken is er een verhoogde aanwezigheid en beweging van mensen en machines. De geplande strandhoofden hebben een impact op de visuele verstoring in het gebied. o Verstoring door licht: tijdens de aanlegwerken wordt waarschijnlijk werfverlichting gebruikt.

Er wordt verwacht dat geen effect optreedt voor volgende effectgroepen:

• Ruimtebeslag: er vinden geen ingrepen plaats binnen de speciale beschermingszone. De mogelijke werfroutes betreffen bestaande wegen. • Eutrofiëring: de beoogde werken veroorzaken geen toename van voedingsstoffen in het milieu (zie ook §0). • Verzuring: het project heeft geen impact op de zuurtegraad van de bodem of het water. • Wijziging van de (grond)waterstand: er is geen impact van het project op (grond)waterstanden. Er is geen bemaling nodig tijdens de aanlegfase. • Wijziging van de hydrologie van een oppervlaktewaterlichaam: er is geen impact van het project op een oppervlaktewaterlichaam binnen een speciale beschermingszone. • Verzoeting en verzilting: er is geen impact van het project op de zoet- of zoutwaterbalans.

8.4.2. Versnippering

Door het langgerekte karakter van de kustduinen ter hoogte van het projectgebied kunnen negatieve randeffecten over een grote lengte inwerken. De aanwezigheid van de strandhoofden kan een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek veroorzaken met mogelijk een wijziging van duinvegetaties tot gevolg. Rekening houdend met de meest voorkomende windrichtingen, is vooral het oostelijk gelegen duingebied hier gevoelig voor. Ter hoogte van het westelijk gelegen duingebied is bovendien een opstaande betonnen muur tussen het strand en het duingebied aanwezig.

Door de aanwezigheid van strandcabines is de natuurlijke zandverstuivingsdynamiek ter hoogte van de oostelijk gelegen duinen nabij het projectgebied reeds verstoord. Daarnaast zijn, losstaand van voorliggend project, strandsuppleties gepland, waarbij het droogstrand aan de zijde van de dijk wordt opgehoogd tot boven de kruinhoogte van de strandhoofden. Na deze suppletie wordt de zandverstuivingsdynamiek weer hersteld. De periode van verminderde zandverstuiving wordt geschat op 1 tot 2 jaar. Een vegetatiewijziging hiervan

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 162/206

wordt niet verwacht. In dit kader worden geen significant negatieve effecten van een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek op de aanwezige en gewenste Europees beschermde habitats verwacht.

8.4.3. Rustverstoring

8.4.3.1. VERSTORING DOOR GELUID Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. Vooral vogels zijn hiervoor gevoelig. Ondanks de sterke correlatie tussen geluidsverstoring en dichtheid van broedparen en vogels in het algemeen, varieert de gevoeligheid voor geluidsverstoring sterk naargelang de soort en de biotoop. Omgevingsfactoren zoals de reeds aanwezige geluidsbelasting, de structuur van de vegetatie, het type biotoop en het reliëf beïnvloeden de geluidsspreiding en bijgevolg het geluidseffect op de vogelpopulatie.

Tijdens de aanlegwerken kan rustverstoring door geluid optreden. In de omgeving van het projectgebied is de polder van belang voor broedvogels van de Vogelrichtlijn. Onderstaande figuren geven een indicatie van de maximale geluidsbelasting tijdens het broedseizoen (voor meer uitleg zie §7.5.2.2). Rekening houdend met de reeds aanwezige geluidsbelasting, wordt geen belangrijke wijziging van het geluidklimaat verwacht in de polder. Effecten op het broedgebied worden daarom uitgesloten. Met betrekking tot het foerageergebied, zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig, waardoor geen impact op het reproductiesucces van deze broedvogels wordt verwacht.

FIGUUR 8-4 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING OKTOBER WERKJAAR 1

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 163/206

FIGUUR 8-5 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING MAART-APRIL WERKJAAR 2

De omgeving van het projectgebied wordt mogelijks ook als foerageer- en rustgebied door doortrekkende of overwinterende vogelsoorten van de Vogelrichtlijn gebruikt. Gezien de mobiliteit van vogels en de relatief beperkte omvang van het project worden geen aanzienlijke effecten van verstoring door geluid verwacht op deze vogelsoorten. In de directe omgeving is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Ter hoogte van de N34 zelf wordt, rekening houdend met de reeds aanwezige geluidsbelasting, ten gevolge van het werftransport geen relevante wijziging van het geluidklimaat verwacht (zie ook §7.4.2.1 in discipline geluid en trillingen) en bijgevolg geen bijkomende verstoring van fauna. Significant negatieve effecten ten gevolge van rustverstoring door geluid op de actueel voorkomende Europees beschermde soorten of instandhoudingsdoelstellingen worden uitgesloten.

8.4.3.2. VISUELE VERSTORING De effectgroep betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in een natuurlijke omgeving en treedt vaak samen op met verstoring door geluid, trillingen en licht. Aanleg Tijdens de aanlegwerken wordt tijdelijk een verhoging van de aanwezigheid en beweging van mensen, machines, … verwacht. De impact door verstoring door beweging en visuele verstoring is ondergeschikt aan de impact van verstoring door geluid (zie §8.4.3.1).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 164/206

Exploitatiefase Ten opzichte van de huidige situatie wordt geen relevante wijziging van de visuele verstoring van zeezoogdieren en/of avifauna in het projectgebied verwacht.

8.4.3.3. VERSTORING DOOR LICHT De effectgroep verstoring door licht omvat alle effecten voor de aanwezige fauna en flora ten gevolge van een wijziging van het natuurlijke stralingsniveau door kunstmatige stralingsbronnen. Dieren kunnen door bijkomende stralingsbronnen gedesoriënteerd worden of door de stralingsbron aangetrokken of afgeschrikt worden. Een toename van verlichting kan bijgevolg leiden tot het ongeschikt worden van leefgebied. Aanlegfase Tijdens de aanlegfase zal, gezien de winterperiode, in de vroege en late uren kunstmatige verlichting in de werkzones gebruikt worden. Dit gaat echter over een beperkt aantal uren waarin lokale verlichting nodig is. Gezien de beperkte verlichtingsniveaus ter hoogte van de werkzone en in deze periode geen vogels of vleermuizen actief zijn ter hoogte van het projectgebied, worden geen significant negatieve effecten ten gevolge van verstoring door licht tijdens de aanlegfase verwacht. Het gebruik van verlichting dient wel enkel gericht op de werkzone. Exploitatiefase Het project voorziet geen permanente verlichting.

8.5. Conclusie

Op basis van de bovenstaande bespreking worden geen significant negatieve effecten verwacht op het aanwezige Habitatrichtlijngebied BE2500001 ‘Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin’ en de Europees beschermde soorten door de aanleg van een strandhoofdenveld te Wenduine.

Volgende stellingen zijn bijgevolg geldig;

1. Het project heeft geen negatieve impact op de habitats (natuurlijke habitats en habitats van een soort) qua oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit. 2. Het project heeft geen negatieve impact op het evenwicht tussen de verspreiding en densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel. 3. Het project heeft geen potentiële negatieve impact op de vitale factoren hoe de SBZ functioneert als ecosysteem. 4. Het project heeft geen negatieve impact op de abiotische relaties die de structuur en functie van de SBZ bepalen. 5. Het project heeft geen negatieve impact op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding voor de betreffende SBZ.

Onderstaand worden nog enkele aanbevelingen geformuleerd om de beperkte en tijdelijke effecten op het Habitatrichtlijngebied nog te milderen of om positieve effecten te realiseren.

8.6. Aanbevelingen

• Een goede afbakening van de werfzone is essentieel: op die manier begeven machines zich niet buiten de werfzone en kan geen onnodige schade aan vegetatie,… optreden. Met name de betreding in het oostelijk gelegen duingebied moet voorkomen en verhinderd worden.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 165/206

• De afbraak van strandhoofden 4 en 5 richting zee uitvoeren (m.a.w. starten ter hoogte van de dijk), om de rustverstoring tijdens het broedseizoen in het duingebied te beperken.

• De verlichting tijdens de aanlegwerken zoveel mogelijk vermijden. Indien verlichting van de werkzone noodzakelijk is, lichtverstrooiing naar de omgeving voorkomen door gericht licht te gebruiken. Met name lichthinder ter hoogte van het oostelijk gelegen duingebied voorkomen.

• De zandsuppletie ter hoogte van de strandhoofden 4 en 5 wordt best op korte termijn na realisatie van deze strandhoofden voorzien, zodat de zandverstuiving naar de duinen toe mogelijk blijft.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 166/206

9. VERSCHERPTE NATUURTOETS

9.1. Inleiding

Het VEN-gebied nr. 102 ‘De Middenkust’ overlapt gedeeltelijk met het projectgebied. Ten zuiden van het projectgebied is ook het VEN-gebied nr. 113 “De Uitkerkse polder” gesitueerd. Er is geen overlap met het projectgebied en het gaat om een heel ander type van omgeving met daaraan gerelateerde ecosystemen. Daarom is de aanwezigheid van dit gebied in het kader van het voorliggende project niet relevant.

FIGUUR 9-1 VEN- EN IVON-GEBIEDEN TER HOOGTE VAN DE HAAN-WENDUINE

Wordt voor een activiteit, binnen of buiten het VEN, een vergunning aangevraagd, dan mag de overheid deze niet toestaan als deze activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade kan aanrichten aan de natuur van het VEN .

Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Vermijdbare schade is die schade die kan vermeden worden door de activiteit op een andere wijze uit te voeren (bvb. met andere materialen, op een andere plaats, …) en is overal in Vlaanderen verboden.

Onherstelbare schade betekent dat de schade niet meer kan hersteld worden. Onder herstel van de schade, wordt herstel verstaan op de plaats van beschadiging met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 167/206

Art. 26 bis vormt hierbij de basis voor het opmaken van een VEN-toets of ‘verscherpte natuurtoets’:

Art. 26bis van het Decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu bepaalt dat de overheid geen vergunning of toestemming mag verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het afgebakend VEN-gebied kan veroorzaken. De verscherpte natuurtoets van het VEN gaat na of onvermijdbare en onherstelbare schade wordt veroorzaakt. Onvermijdbare schade is de schade die men hoe dan ook zal veroorzaken, op welke wijze men de activiteit ook uitvoert. Schade is onherstelbaar indien ze op de plaats van beschadiging niet meer kan worden hersteld met kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was.

De VEN-toets kan men omschrijven als een “verscherpte natuurtoets” (strenger ten opzichte van de “algemene natuurtoets” van artikel 16 van het Natuurdecreet). Het gaat hierbij om een gebiedsgerichte verscherping van de natuurtoets door het VEN, die garant moet staan voor het behoud van het VEN tegen nadelige invloeden van activiteiten in en buiten het VEN, met effect op het VEN.

Het Besluit van de Vlaamse regering houdende maatregelen ter uitvoering van het gebiedsgericht natuurbeleid dateert van 21 november 2003 is in werking getreden op 1 januari 2004 en regelt het opstellen van de natuurrichtplannen. Via de natuurrichtplannen kan men vastleggen welke maatregelen (onder andere beperkingen, verbodsbepalingen, verplichtingen…) in welke VEN- groen- of andere beschermde gebieden zullen opgelegd worden.

9.2. Doelstellingen VEN-gebieden

In VEN-gebieden dienen de volgende algemene doelstellingen gerealiseerd te worden:

• Natuurgerichte bosbouw, waarbij een evenwicht wordt nagestreefd tussen enerzijds de ecologische en recreatieve waarde van een bos en anderzijds de economische waarde ervan. • De waterhuishouding wordt bewaard of hersteld in haar natuurlijke staat of afgestemd op natuurelementen met een hoge waarde. Hiervoor zal gewerkt worden aan de verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit, de structuur van de waterlopen en hun oevers, uiteraard zonder dat dit disproportionele gevolgen heeft voor de gebieden buiten het VEN. • Herstel van het microreliëf en de structuur van het landschap. • Landbouw en natuur- en landschapsbehoud met elkaar verzoenen. • Natuur en (zachte) recreatie en toerisme elkaar laten versterken en op elkaar af te stemmen.

Het projectgebied is daarnaast gelegen binnen de afbakening van een natuurrichtplan: ‘Natuurrichtplan voor de VEN-gebieden, speciale beschermingszone, groen-, park- en bosgebieden in de “Duinen van de Middenkust tussen Oostende en Blankenberge”. In het natuurrichtplan zijn bindende en richtinggevende bepalingen opgenomen. Natuurrichtplan In het natuurrichtplan “Duinen van de Middenkust tussen Oostende en Blankenberge” is een algemene en een specifieke gebiedsvisie opgemaakt (Agentschap voor Natuur en Bos, 2007). De specifieke gebiedsvisie kent daarnaast een bindend gesteld gedeelte en een niet- bindend gesteld gedeelte dat enkel een richtinggevende waarde heeft.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 168/206

FIGUUR 9-2: SPECIFIEKE GEBIEDSVISIE CONFORM NATUURRICHTPLAN (AGENTSCHAP VOOR NATUUR EN BOS, 2007)

Ter hoogte van het projectgebied is het natuurrichtplan niet van toepassing (5). Voor de duingebieden ten oosten en westen wordt gestreefd naar het natuurdoeltype “Duin met droog grasland, moeras en struweel” (Figuur 9-2).

9.3. Toets naar onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur van het VEN

9.3.1. Scoping

Op basis van de geplande ingrepen kunnen mogelijk volgende effecten optreden op de natuurwaarden van het VEN-gebied:

• Direct ruimtebeslag: direct eco-/biotoopverlies door het verwijderen van habitats. • Versnippering: de strandhoofden kunnen een wijziging van de zandverstuivingsprocessen veroorzaken. • Verontreiniging: het project gaat, buiten eventuele accidentele situaties tijdens de aanlegwerken, niet gepaard met een risico op verontreinigingen. Gezien de vigerende wetgeving qua uitvoeringsmodaliteiten en de te volgen veiligheidsvoorschriften, wordt het risico tijdens de aanlegwerken tot een minimum beperkt. Deze effectgroep wordt bijgevolg verder niet onderzocht in voorliggend document.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 169/206

• Rustverstoring: o Verstoring door geluid: tijdens de aanlegwerken is er een toename in geluidsbelasting. o Visuele verstoring: tijdens de aanlegwerken is er een verhoogde aanwezigheid en beweging van mensen en machines. De geplande strandhoofden hebben een impact op de visuele verstoring in het gebied. o Verstoring door licht: tijdens de aanlegwerken wordt waarschijnlijk werfverlichting gebruikt.

Er wordt verwacht dat geen effect optreedt voor volgende effectgroepen:

• Eutrofiëring: de beoogde werken veroorzaken geen toename van voedingsstoffen in het milieu (zie ook §0). • Verzuring: het project heeft geen impact op de zuurtegraad van de bodem of het water. • Wijziging van de (grond)waterstand: er is geen impact van het project op (grond)waterstanden. Er is geen bemaling nodig tijdens de aanlegfase. • Wijziging van de hydrologie van een oppervlaktewaterlichaam: er is geen impact van het project op een oppervlaktewaterlichaam binnen een speciale beschermingszone. • Verzoeting en verzilting: er is geen impact van het project op de zoet- of zoutwaterbalans.

9.3.2. Direct ruimtebeslag De effectgroep ruimtebeslag slaat op het (tijdelijk of permanent) direct verlies van ecotopen of biotopen.

Het projectgebied bestaat uit een strand met kunstwerken (dla). De bestaande strandhoofden liggen door de vele strandsuppleties volledig begraven onder het zand. Bij het verwijderen van de bestaande en de aanleg van de nieuwe strandhoofden treedt tijdelijk verlies op van de aanwezige macrofauna en wordt rust- en foerageergebied tijdelijk ingenomen. Na de aanlegwerken zal deze weer herstellen. Bovendien zal de biodiversiteit toenemen (zie ook §7.5.2).

De werken zullen bijgevolg niet leiden tot een permanent verlies van het strand en zijn natuurwaarden. Met andere woorden: het project zal niet leiden tot een onherstelbare schade die niet meer kan worden hersteld met een kwantitatief en kwalitatief gelijkaardig habitat als deze die er voor de beschadiging aanwezig was. De natuurwaarden zullen zelfs toenemen.

9.3.3. Versnippering

Door het langgerekte karakter van de kustduinen ter hoogte van het projectgebied kunnen negatieve randeffecten over een grote lengte inwerken. De aanwezigheid van de strandhoofden kan een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek veroorzaken met mogelijk een wijziging van duinvegetaties tot gevolg. Rekening houdend met de meest voorkomende windrichtingen, is vooral het oostelijk gelegen duingebied hier gevoelig voor. Ter hoogte van het westelijk gelegen duingebied is bovendien een opstaande betonnen muur tussen het strand en het duingebied aanwezig.

Door de aanwezigheid van strandcabines is de natuurlijke zandverstuivingsdynamiek ter hoogte van de oostelijk gelegen duinen nabij het projectgebied reeds verstoord. Daarnaast zijn, losstaand van voorliggend project, strandsuppleties gepland, waarbij het droogstrand aan de zijde van de dijk wordt opgehoogd tot boven de kruinhoogte van de strandhoofden. Na deze suppletie wordt de zandverstuivingsdynamiek weer hersteld. De periode van

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 170/206

verminderde zandverstuiving wordt geschat op 1 tot 2 jaar. Een vegetatiewijziging hiervan wordt niet verwacht.

Onvermijdbare én onherstelbare schade door een wijziging in de zandverstuivingsdynamiek voor het VEN-gebied wordt op basis van bovenstaande bespreking niet verwacht.

9.3.4. Rustverstoring

9.3.4.1. VERSTORING DOOR GELUID Geluidsbelasting kan leiden tot stress en/of vluchtgedrag van individuen. Dit kan vervolgens weer leiden tot het verlaten van het leefgebied of bijvoorbeeld een afname van het reproductieproces. Vooral vogels zijn hiervoor gevoelig. Ondanks de sterke correlatie tussen geluidsverstoring en dichtheid van broedparen en vogels in het algemeen, varieert de gevoeligheid voor geluidsverstoring sterk naargelang de soort en de biotoop. Omgevingsfactoren zoals de reeds aanwezige geluidsbelasting, de structuur van de vegetatie, het type biotoop en het reliëf beïnvloeden de geluidsspreiding en bijgevolg het geluidseffect op de vogelpopulatie.

Tijdens de aanlegwerken kan rustverstoring optreden. Ter hoogte van het projectgebied zijn de duinen en de polder van belang als broedgebied voor vogels. De werken worden uitgevoerd tussen 1 oktober en 1 mei, waardoor er een overlap is met het broedseizoen. Meer specifiek gaat het over de afbraak van de strandhoofden 4 en 5 in werkjaar 1 en de aanleg van strandhoofden 2 en 3 in werkjaar 2, die mogelijks rustverstoring van broedvogels kan veroorzaken. Onderstaande figuren geven een indicatie van de maximale geluidsbelasting tijdens het broedseizoen (voor meer uitleg zie §7.5.2.2).

FIGUUR 9-3 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING OKTOBER WERKJAAR 1

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 171/206

FIGUUR 9-4 INVLOEDSZONE GELUIDSVERSTORING MAART-APRIL WERKJAAR 2

Met een gemiddelde geluidsbelasting langs de kustlijn tussen 50 en 65 dB(A) als gevolg van windruis en golfslag zullen de werkzaamheden in het broedseizoen een verwaarloosbare tot beperkte verhoging van het reeds aanwezige geluidsniveau veroorzaken. Bovendien starten de werken reeds voor het broedseizoen, waardoor broedvogels de mogelijkheid krijgen om elders, buiten de verstoringszone, een nest te bouwen. In dit kader worden geen effecten op broedvogels verwacht. Met betrekking tot het foerageergebied, zijn in de directe omgeving voldoende alternatieven aanwezig, waardoor geen impact op het reproductiesucces van broedvogels wordt verwacht.

De omgeving van het projectgebied is ook van belang als foerageer- en rustgebied voor doortrekkende of overwinterende vogelsoorten. Gezien de mobiliteit van vogels en de beperkte omvang van het project worden geen aanzienlijke effecten van verstoring door geluid verwacht op deze vogelsoorten. In de directe omgeving is voldoende alternatief leefgebied aanwezig. Ter hoogte van de N34 zelf wordt, rekening houdend met de reeds aanwezige geluidsbelasting, ten gevolge van het werftransport geen relevante wijziging van het geluidklimaat verwacht (zie ook §7.4.2.1 in discipline geluid en trillingen) en bijgevolg geen bijkomende verstoring van fauna. Na de werken treedt geen verstoring door geluid meer op. Onvermijdbare én onherstelbare schade door verstoring door geluid en trillingen voor het VEN-gebied wordt op basis van bovenstaande bespreking uitgesloten.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 172/206

9.3.4.2. VISUELE VERSTORING De effectgroep betreft verstoring door de aanwezigheid en/of beweging van mensen dan wel voorwerpen die niet thuishoren in een natuurlijke omgeving en treedt vaak samen op met verstoring door geluid, trillingen en licht.

Aanleg Tijdens de aanlegwerken wordt tijdelijk een verhoging van de aanwezigheid en beweging van mensen, machines, … verwacht. De impact door verstoring door beweging en visuele verstoring is ondergeschikt aan de impact van verstoring door geluid (zie §9.3.4.1). Exploitatiefase Ten opzichte van de huidige situatie wordt geen relevante wijziging van de visuele verstoring van zeezoogdieren en/of avifauna in het projectgebied verwacht.

9.3.4.3. VERSTORING DOOR LICHT De effectgroep verstoring door licht omvat alle effecten voor de aanwezige fauna en flora ten gevolge van een wijziging van het natuurlijke stralingsniveau door kunstmatige stralingsbronnen. Dieren kunnen door bijkomende stralingsbronnen gedesoriënteerd worden of door de stralingsbron aangetrokken of afgeschrikt worden. Een toename van verlichting kan bijgevolg leiden tot het ongeschikt worden van leefgebied. Aanlegfase Tijdens de aanlegfase zal, gezien de winterperiode, in de vroege en late uren kunstmatige verlichting in de werkzones gebruikt worden. Dit gaat echter over een beperkt aantal uren waarin lokale verlichting nodig is. Gezien de beperkte verlichtingsniveaus ter hoogte van de werkzone en in deze periode geen voor verlichting verstoringsgevoelige soorten (zoogdieren en vogels) actief zijn ter hoogte van het projectgebied, worden geen significant negatieve effecten ten gevolge van verstoring door licht tijdens de aanlegfase verwacht. Het gebruik van verlichting dient wel enkel gericht op de werkzone. Exploitatiefase Het project voorziet geen permanente verlichting.

9.4. Conclusie

Er treedt geen onvermijdbare én onherstelbare schade aan de natuur van het VEN op.

Onderstaand worden nog enkele aanbevelingen geformuleerd om de beperkte en tijdelijke effecten op het VEN-gebied nog te milderen of om positieve effecten te realiseren.

9.5. Aanbevelingen

• Een goede afbakening van de werfzone is essentieel: op die manier begeven machines zich niet buiten de werfzone en kan geen onnodige schade aan vegetatie,… optreden. Met name de betreding in het oostelijk gelegen duingebied moet voorkomen worden.

• De afbraak van strandhoofden 4 en 5 richting zee uitvoeren (m.a.w. starten ter hoogte van de dijk), om de rustverstoring tijdens het broedseizoen in het duingebied te beperken.

• De verlichting tijdens de aanlegwerken zoveel mogelijk vermijden. Indien verlichting van de werkzone noodzakelijk is, lichtverstrooiing naar de omgeving voorkomen door

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 173/206

gericht licht te gebruiken. Met name lichthinder ter hoogte van de duingebieden voorkomen.

• De zandsuppletie ter hoogte van de strandhoofden 4 en 5 wordt best op korte termijn na realisatie van deze strandhoofden voorzien, zodat de zandverstuiving naar de oostelijk gelegen duinen toe mogelijk blijft.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 174/206

10. EINDSYNTHESE EN BESLUIT

In het decreet betreffende milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (B.S. 13 februari 2003) staat aangegeven welke criteria van toepassing zijn voor de mogelijke ontheffing van de MER-plicht voor projecten die weergegeven zijn in Bijlage II van het Besluit van de Vlaamse Regering van 17/02/2005.

Afdeling Kust vraagt een ontheffing van de project-MER-plicht aan voor de (gedeeltelijke) afbraak van 5 strandhoofden en de aanleg van een strandhoofdenveld voor de kust van Wenduine.

De milieueffecten die zich als gevolg van dit project voorzien worden in hoofdstuk 7 beschreven.

Tijdens de aanlegwerkzaamheden kan een vertroebeling of een verhoogde turbiditeit van het zeewater optreden, gezien de werken ook beneden de laagwaterlijn zullen plaatsvinden. Een permanent effect op de troebelheid is niet te verwachten en de impact op de aanwezige vogelsoorten die hun voedsel zoeken in de waterkolom, is verwaarloosbaar.

De inzet van machines op het strand veroorzaken zowel geluidshinder als luchtemissies. De uitlaatgassen worden door de verspreid optredende emissies echter sterk verdund, zodat de (jaar)gemiddelde impact op het luchtklimaat als verwaarloosbaar kan beoordeeld worden.

De aanleg van een strandhoofd is getijafhankelijk waardoor er opgedrongen inactiviteitsperiodes zijn, de gemiddelde geluidsbelasting op dagbasis is hierdoor beperkt. Het dumpen van kernmateriaal veroorzaakt echter een momentaan piekniveau dat op grotere afstand (> 180 m) nog waarneembaar is. Het aantal piekmomenten op dagbasis blijft gering, wat ervoor zorgt dat de geluidsoverlast door piekgeluiden beperkt blijft. Eenzelfde redenering geldt voor het piekniveau dat veroorzaakt wordt door een drilboor in de afbraakfase.

De trillingshinder veroorzaakt door de ingezette werktuigen is verwaarloosbaar ter hoogte van de bebouwing.

De impact van het vrachtverkeer in jaar 1 (het jaar met het grootste aantal transporten) veroorzaakt een jaargemiddelde impact die voor alle luchtparameters kleiner is dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde. Op de dagen waar effectief transport optreedt, zal de impact groter zin dan de indicatief berekende jaargemiddelde impact maar ook in deze situatie wordt de impact van het werfverkeer als verwaarloosbaar beschouwd langsheen de voorziene transportwegen.

De impact op het geluidsklimaat langsheen de werfroute is tijdelijk en verwaarloosbaar ten opzichte van de reeds aanwezige geluidsbelasting van het werfverkeer. Tijdens periodes van piekbelasting (gedurende een korte termijn) wordt de geluidsbelasting voor de woningen langsheen de N307 verhoogd met met 3.5 dB(A). Het geluidseffect wordt tijdelijk als gering tot matig significant beschouwd.

Bij de keuze van de westelijke werfroute via de Koninklijke Baan (N34) richting Oostende geldt eveneens een tijdelijk verwaarloosbaar effect tijdens de piekbelasting voor de woningen langs de N34 in De Haan, Bredene-aan-Zee en langs de R31 in Oostende.

Langsheen de werfroute, op de hoek van de N34 en de N307, situeert zich een lagere school, net voor en net na de schooluren is er een verhoogd ongevallenrisico ten gevolge van rechts afslaande vrachtwagens.

Het verwijderen van de bestaande en de aanleg van de nieuwe strandhoofden gaat gepaard met de volledige mortaliteit van de aanwezige microfytobenthos en zoöbenthos ter hoogte

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 175/206

van de ingreep. Het strand van De Haan-Wenduine wordt gekenmerkt door een lage soortenrijkdom aan macrobenthos en eerder hoge abundanties. Gezien het om een lokale ingreep gaat en na afloop van de werken herkolonisatie optreedt is de impact slechts (tijdelijk) negatief.

Met betrekking tot de aanwezige avifauna kan gesteld worden dat ze erg mobiel zijn en dat slechts een klein deel van het voedselaanbod ter hoogte van het strand beïnvloed zal worden. Effecten van rustverstoring zijn verwaarloosbaar tot beperkt. Bovendien is er voldoende alternatief leefgebied in de omgeving waardoor er geen aanzienlijke effecten verwacht worden.

Tijdens de werffase zal het normale recreatieve gebruik van het strand niet kunnen plaats vinden. Deze situatie is echter tijdelijk en vindt ook in de referentiesituatie plaats (wanneer zandsuppleties worden uitgevoerd) waardoor de effecten als verwaarloosbaar worden aanzien.

Tijdens de exploitatiefase is het belangrijkste effect voor de discipline bodem de netto strandaangroei die 5 jaar na de aanleg van het strandhoofdenveld wordt waargenomen. Ten oosten van het strandhoofdenveld, in de duinzone tussen Wenduine en Blankenberge, migreert de kustlijn significant landwaarts. De simulaties voorspellen dat het strandprofiel in deze zone vlakker wordt, dit is positief vanuit ecologisch oogpunt.

Door de aanwezigheid van nieuwe strandhoofdenveld wordt het stromingsveld in de zone voor de zeedijk in het algemeen luwer, maar complexer ten opzichte van de huidige toestand (aanwezige strandhoofden begraven). De brandingsstroming buigt af op het uiterste strandhoofd en de snelheid van de brandingsstroom wordt tussen de strandhoofden gereduceerd. Tussen elk strandhoofd ontwikkelt zich een circulatiepatroon waarbij de brandingsstroom afbuigt op het strandhoofd aan de afwaartse zijde van de brandingsstroom en een retourstroom langs het strandhoofd vormt. Baders kunnen verrast worden door deze circulatiepatronen.

Het strandhoofdenveld heeft een positief effect op de aanwezige macrofauna. Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna, met een (beperkt) positief effect op de voedselbeschikbaarheid van op bodemorganismen foeragerende avifaunasoorten. Dankzij het strandhoofdenveld zullen ook de hoogwatervluchtplaatsen toenemen.

Het is daarnaast belangrijk aan te geven dat in de referentiesituatie periodisch suppleties plaatsvinden voor het onderhoud van het strand. Het huidige (strand)beheer in het projectgebied heeft zijn implicaties op de aanwezige soorten. Dankzij voorliggend project kan de frequentie van dit onderhoud verminderd worden, waardoor de ecologische potentie voor macrofauna in het gebied toeneemt.

De bijkomende structurerende werking van de strandhoofden wordt als beperkt positief beoordeeld vanuit de discipline mens. Positief is ook dat het strandhoofdenveld bijkomende functies mogelijk maakt. Onder meer hengelvissers kunnen regelmatig gespot worden op de strandhoofden. Maar ook kinderen worden aangetrokken door de fauna en flora, zoals krabben en zeesterren, op de (natte delen van de) strandhoofden. Daar tegenover staat dat het risico op uitglijden wordt vergroot door de aanwezigheid van het strandhoofdenveld.

Op basis van bovenstaande beschrijving en beoordeling van de milieueffecten kan gesteld worden dat het project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke effecten kan bevatten.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 176/206

Op basis van bovenstaande beschrijving en beoordeling van de milieueffecten kan gesteld worden dat het project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-MER redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke effecten kan bevatten.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 177/206

11. REFERENTIES

Afdeling Kust. (2011). Masterplan Kustveiligheid.

Agentschap voor Natuur en Bos. (2007). Natuurrichtplan voor de VEN-gebieden, speciale beschermingszone, groen-, park- en bosgebieden in de “Duinen van de Middenkust tussen Oostende en Blankenberge”. Natuurrichtplan NRPW01c. Provincie West-Vlaanderen. Gemeenten Oostende, Bredene, De Haan, Blankenberge.

Agentschap voor Natuur en Bos. (2011). Rapport 30 Instandhoudingsdoelstellingen voor speciale beschermingzones BE2500001 Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin, BE2500121 Westkust, BE2501033 Het Zwin.

Agentschap voor Natuur en Bos. (2014). Managementplan Natura 2000 1.0 - BE2500001 - Duingebieden incl. IJzermonding en Zwin en BE2500121 - Westkust. Agentschap voor Natuur en Bos.

De Roo, S., Suzuki, T., Altomare, C., & Mostaert, F. (2017). Uncertaintyin wave overtopping calculation using SWASH. Shallow foreshore conditions (along the Flemish coast).

De Roo, S., Trouw, K., Ruiz Parrado, I., Suzuki, T., Verwaest, T., & Mostaert, F. (2016). Het hydraulisch randvoorwaardenboek (2014). Versie 4.0. Antwerpen, België: Waterbouwkundig Laboratorium & Fides Engineering.

Degraer, S. (1999). Macrobenthos of shallow marine habitats (Belgian coast) and its use in coastal zone management. Doctoraatswerk, Universiteit Gent.

Degraer, S., Volckaert, A., & Vincx, M. (2003). Macrobenthic zonation patterns along a morphodynamical continuum of macrotidal, low tide bar/rip and ultra-dissipative sandy beaches. Estuarine, Coastal and Shelf Science, 56 (3-4), p 459-468.

Degraer, S., Volckaert, A., & Vincx, M. (sd). Macrobenthic zonation patterns along a morphodynamical continuum of macrotidal, low tide bar/rip and ultra-dissipative sandy beaches.

Engledow, H., Spanoghe, G., Volckaert, A., Coppejans, E., Degraer, S., Vincx, M., & Hoffmann, M. (2001). Onderzoek naar de fysische karakterisatie en de biodiversiteit van strandhoofden en andere harde constructies langs de Belgische kust. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel en Universiteit Gent.

Greene, K. (2002). Beach Nourishment: A Review of the Biological and Physical Impacts. Washington DC: ASMFC Habitat Management Series #7.

IMDC. (2009). Afstemming Vlaamse en Nederlandse voorspelling golfklimaat op ondiep water.

IMDC. (2011). GKVP: aanlegprofielen strandsuppletie De Haan - Wenduine. I/NO/11310/11.121/ABO.

IMDC. (2017). Blankenberge - De Haan (Wenduine): studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding ter hoogte van de haveningang en de havengeul Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Technical Report - Hydrodynamic Modelling.

IMDC. (2018a). Blankenberge - De Haan (Wenduine): Studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding ter hoogte van de haveningang en de havengeul Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Wenduine voorontwerp.

IMDC. (2018b). Blankenberge - De Haan: Studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding ter hoogte van de haveningang en de havengeul Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Methodologie en toepassing Kustveiligheidstoets.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 178/206

IMDC. (2019a). Blankenberge - De Haan: Studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding ter hoogte van de haveningang en de havengeul te Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Voorontwerp Wenduine 4 strandhoofden.

IMDC. (2019b). Nota. Blankenberge - De Haan (Wenduine). Voorontwerp Wenuine 4 strandhoofden: lay- outvarianten.

IMDC i.s.m. Tractebel en SBE. (2017). Blankenberge - De Haan: Studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding t.h.v. de haveningang en de havengeul Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Syntheserapport numerieke modellering.

IMDC i.s.m. Tractebel, SBE en Maatontwerpers. (2017). Blankenberge - De Haan (Wenduine): Studie en ontwerp van maatregelen voor het mitigeren van de verzanding ter hoogte van de haveningang en de havengeul Blankenberge en van de erosie van het strand te Wenduine. Haalbaarheidsstudie alternatieven.

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. (2019). https://geo.inbo.be/windturbines/. Opgehaald van Risicoatlassen vogels en vleermuizen mbt windturbines - versie 2015.

Naqvi, S. M., & Pullen, E. J. (1982). Effects of beach nourishments and borrowing on marine organisms.

Resource Analysis, ANTES Milieustudies, JOVECO, IMDC, & Grontmij. (2010). Plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. In opdracht van Afdeling Kust.

Speybroeck, J. (2007). Ecologie van macrobenthos als een basis voor een ecologische bijsturing van strandsuppleties. PhD Thesis. . Universiteit Gent. Vakgroep Biologie, sectie Mariene Biologie.

Speybroeck, J., Bonte, D., Courtens, W., Gheskiere, T., Grootaert, P., Maelfait, J.-P., . . . Degraer, S. (2004). Studie over de impact van zandsuppleties op het ecosysteem: eindrapport. Universiteit Gent/KBIN/Instituut voor Natuurbehoud.

Speybroeck, J., Bonte, D., Courtens, W., Gheskiere, T., Grootaert, P., Maelfait, J.-P., . . . Degraer, S. (2014). Studie over de impact van zandsuppleties op het ecosysteem.

Speybroeck, J., Bonte, D., Dasseville, R., . Gheskiere, T., Grootaert, P., Lionard, M., . . . Degraer, S. (2005). Biologische evaluatie van elf strandzones langs de Vlaamse kust - B.E.S.T. : eindrapport. Gent: Instituut voor Natuurbehoud/KBIN/Universiteit Gent.

Speybroeck, J., Bonte, D., De Groote, D., Denayer, S., Maelfait, J.-P., Provoost, S., . . . Degraer, S. (2007). Studie over de impact van zandsuppleties op het ecosysteem - Fase 3: Eindrapport. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek/Universiteit Gent.

Suzuki, T., De Roo, S., Altomare, C., Zhao, G., Kolokythas, G., Willems, M., . . . Mostaert, F. (2016). Toetsing kustveiligheid 2015 - Methodologie: Toetsingsmethodologie voor dijken en duinen. Versie 10.0.

Tuerlincx, R., Van der Biest, K., Reyns, J., Verwaest, T., & Mostaert, F. (2009). Haven van Blankenberge - Verminderen van de aanzanding van de havengeul en het voorplein: Eindrapport. Versie 2_0. Waterbouwkundig Laboratorium. Antwerpen, België: WL Rapporten.

Van Dolah, R., Martore, R., Lynch, A., Levisen, M., Wendt, P., Whitaker, D., & Anderson, W. (1994). Environmental Evaluation of the Folly Beach Nourishment Project U.S. Army Corps of Engineers- Charleston District. Marine Resources Division-South California Department of Natural Resources.

Witteveen + Bos. (2017). Toetsing van de zeewering - veiligheidstoetsing 2015, Technisch rapport. i.o.v. Agentschap voor Martieme Dienstverlening en Kust, Afdeling Kust.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 179/206

Zimmermann, N., Wang, L., Trouw, K., Vanlede, J., De Maerschalck, B., Verwaest, T., & Mostaert, F. (2013). Toegankelijkheid haven Blankenberge: Optimalisatie van de haveningang. Versie 4.0. Antwerpen, België: Waterbouwkundig Laboratorium & IMDC.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 180/206

12. BIJLAGEN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 181/206

BIJLAGE 1. DWARSPROFIELEN ONTWERPSTRAND

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 183/206

FIGUUR 12-1 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 52

FIGUUR 12-2 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 77

FIGUUR 12-3 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 97

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 185/206

FIGUUR 12-4 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 103

FIGUUR 12-5 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 118

FIGUUR 12-6 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 142

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 186/206

FIGUUR 12-7 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 168

FIGUUR 12-8 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 197

FIGUUR 12-9 INITIEEL ONTWERP STRAND TER HOOGTE VAN DWARSPROFIEL 245

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 187/206

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 188/206

BIJLAGE 2. LAY-OUT STRANDHOOFDENVELD

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 189/206

BIJLAGE 3. TYPEPROFIEL STRANDHOOFDEN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 191/206

BIJLAGE 4. MEETSTAAT

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 193/206

BIJLAGE 5. MILIEUMAATREGELEN WERFVERKEER OP STRAND EN DIJK

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 195/206

BIJLAGE 6. LUCHTKWALITEITSDOELSTELLINGEN

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 197/206

Luchtkwaliteitsdoelstellingen

In onderstaande tabel worden de actueel van toepassing zijnde, en de reeds vastgelegde toekomstige luchtkwaliteitsdoelstellingen opgenomen, zoals af te leiden uit de Europese regelgeving, en in Vlaanderen via Vlarem-II wetgeving geïmplementeerd.

TABEL 12-1 LUCHTKWALITEITDOELSTELLINGEN OVEREENKOMSTIG DE EUROPESE KADERRICHTLIJN ‘LUCHT’ (HERZIENING GOEDGEKEURD OP 14 APRIL 2008)

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden

Zwevende deeltjes (PM10)

3 Daggrenswaarde voor 24 uur 50 µg/m PM10 mag niet 50% bij de inwerking- 1 januari 2005 de bescherming van de meer dan 35 keer per treding van deze richtlijn, gezondheid van de jaar worden op 1 januari 2001 en mens overschreden. (35/365 - daarna om de twaalf > P 90,40 - maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

3 Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 40 µg/m PM10 20% bij de inwerking- 1 januari 2005 de bescherming van de treding van deze richtlijn, gezondheid van de op 1 januari 2001 en mens daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

Zwevende deeltjes (PM2,5)

3 1 Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 25 µg/m PM2,5 1 januari 2015 de bescherming van de gezondheid van de mens

1 : tot 2015 geldt de waarde als streefwaarde; voor 2020 staat een indicatieve waarde van 20 µg/m³ vermeld.

Stikstofdioxide (NO2) en stikstofoxiden (NOX)

3 Uurgrenswaarde voor 1 uur 200 µg/m NO2 mag 50% bij de inwerking- 1 januari 2010 de bescherming van de niet meer dan 18 keer treding van deze richtlijn, gezondheid van de per kalenderjaar op 1 januari 2001 en mens worden overschreden daarna om de twaalf (18/8760 -> P 99,79 - maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0%

3 Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 40 µg/m NO2 50% bij de inwerking- 1 januari 2010 de bescherming van de treding van deze richtlijn, gezondheid van de op 1 januari 2001 en mens daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarpercentage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2010

3 Alarmdrempel Uurbasis 400 µg/m NO2 Geen 1 januari 2010 gedurende 3 overschrijdingsmarge opeenvolgende uren

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 199/206

Polluent Middelingtijd Grenswaarde Overschrijdingsmarge Datum waarop aan de grenswaarde moet voldaan worden

3 Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 30 µg/m NOx Geen 19 juli 2001 de bescherming van de overschrijdingsmarge vegetatie In Vlaanderen zijn evenwel geen gebieden gedefinieerd waar de grenswaarde van toepassing is

Zwaveldioxide (SO2)

Uurgrenswaarde voor 1 uur 350 µg/m3 mag niet 150 µg/m3 (43%) bij de 1 januari 2005 de bescherming van de meer dan 24 keer per inwerkingtreding van gezondheid van de kalenderjaar worden deze richtlijn, op 1 januari mens overschreden 2001 en daarna om de twaalf maanden met een gelijkblijvend jaarper- centage afnemend tot 0% uiterlijk 1 januari 2005

Daggrenswaarde voor 24 uur 125 µg/m3 mag niet geen 1 januari 2005 de bescherming van de meer dan 3 keer per gezondheid van de kalenderjaar worden mens overschreden

Koolstofmonoxide (CO)

Grenswaarde voor de Gemiddeld dagelijks 10 mg/m3 6 mg/m3 op 13 december 1 januari 2005 bescherming van de maximum over 8 uur 2000, op 1 januari 2003 gezondheid van de en daarna om de 12 mens maanden afnemend met 2 mg/m3, om op 1 januari 2005 uit te komen op 0%

Lood (Pb)

Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 0,5 µg/m3 100% 1 januari 2001 – 12 1 januari 2005 de bescherming van de maanden afnemend tot gezondheid van de 0% op 1 januari 2005 (1 januari 2010) mens (2010)

Benzeen (C6H6)

Jaargrenswaarde voor Kalenderjaar 5 µg/m3 1 januari 2010 de bescherming van de gezondheid van de mens

Daggemiddelde 50 µg/m³ (als 98P) - -

Ozon (O3)

Streefwaarde voor de Gemiddeld dagelijks 120 µg/m³ (25 x Grenswaarde nog niet 1 januari 2010 bescherming van de maximum over 8 uur gemiddelde over 3 jaar) definitief gezondheid van de mens

Ten aanzien van het Europees kader dient vermeld dat de lidstaten de mogelijkheid hebben om uitstel te vragen voor de NO2 en PM10 doelstellingen. Dergelijk uitstel werd niet verleend aan België.

M.b.t. de vermelde grenswaarden dient gesteld dat het voldoen hieraan zeker niet impliceert dat er geen gezondheidseffecten meer zullen zijn. Dit is geenszins het geval m.b.t. fijn stof waarvan aangenomen wordt dat er geen onderste concentratie bestaat beneden dewelke er geen (gezondheids)effecten meer zouden optreden. Inzake PM10 wordt door WHO trouwens een doelstelling van 20 µg/m³ vooropgesteld.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 200/206

Niettegenstaande de ingevoerde doelstellingen inzake PM2,5, (fractie die als schadelijker kan beschouwd worden dan PM10), blijkt uit evaluatie van de gegevens dat alsnog het respecteren van de daggemiddelde doelstelling inzake PM10 de meest kritische factor blijft ten aanzien van het al of niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen. Dit heeft vnl. te maken met de hoogte van de jaargemiddelde PM2,5 doelstellingen. Internationaal worden soms strengere doelstellingen vooropgesteld. Zo zou in California de doelstelling voor jaargemiddelde PM2,5 15 µg/m³ bedragen.

Opmerking m.b.t. de beoordeling van de emissies van fijn stof afkomstig van verkeer en verbranding

Uit tal van literatuurgegevens kan afgeleid worden dat zelfs het voldoen aan grenswaarden inzake fijn stof niet wil zeggen dat er geen gezondheidseffecten optreden. Dit wordt trouwens ook in VMM rapporten letterlijk opgenomen. Eén van de redenen hierbij is het feit dat PM10 in feite een minder geschikte parameter is om gezondheidseffecten te wijten aan fijn stof eenduidig in kaart te brengen. De kleinere fracties en de samenstelling ervan blijken meer bepalend te zijn m.b.t. de gezondheidsimpact. In dat kader zou de meting van het aantal deeltjes en/of de concentratie van elementair koolstof een betere indicator zijn.

HCl en HF

Vlarem-II grenswaarde inzake HF van 3 µg/m³ als 98P

WGO richtwaarde van 1 µg/m³ HF als jaargemiddelde

TA-luft beschermingswaarde van 0,4 µg/m³ HF als jaargemiddelde

TA-luft beschermingswaarde van 0,3 µg/m³ fluorzouten als jaargemiddelde

Vlarem-II grenswaarde inzake HCl van 300 µg/m³ (als 98P waarde)

Stofdepositie

richt- of grenswaarden van respectievelijk 350 of 650 mg/m².dag

Zware metalen in neervallend stof

TABEL 12-2 JAARGEMIDDELDE GRENS- EN STREEFWAARDEN INZAKE DEPOSITIE VAN ZWARE METALEN UITGEDRUKT IN µG/M².DAG (ALS GEMIDDELDE OP JAARBASIS)

Grenswaarde Richtwaarde TA-luft Vlarem-II Vlarem-II

Lood 3.000 250 100

Cadmium 20 2

Nikkel 15

Arseen 4

Kwik 1

Vanadium

Mangaan

Thallium 10 2

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 201/206

Zware metalen (in zwevend stof)

Naast enkele Europees vastgelegde streefwaarden inzake cadmium, nikkel en arseen (streefwaarden waaraan zoveel mogelijk moet voldaan worden na 2012) kan nog melding gemaakt worden van grenswaarden opgenomen in Vlarem-II en van internationaal gehanteerde doelstellingen. Deze laatste hebben betrekking op de totale fracties terwijl de Europees vastgelegde doelstellingen voor cadmium, nikkel en arseen enkel betrekking hebben op de PM10 fractie.

TABEL 12-3 JAARGEMIDDELDE GRENS- EN STREEFWAARDEN INZAKE ZWARE METALEN IN OMGEVINGSLUCHT, UITGEDRUKT IN µG/M³

Grenswaarde Europese WGO doelstelling Vlarem-II streefwaarde

Lood 0,5

Cadmium 0,03 0,005 0,005

Nikkel 0,020

Arseen 0,006

Kwik 1

Vanadium 112

Mangaan 0,15

Thallium

Chroom VI 0,0025

Doelstellingen inzake zure depositie

Doelstellingen inzake zure depositie worden afgeleid uit beleidsdoelstellingen zoals opgenomen in verschillende VMM rapporten en streefwaarden opgenomen in Vlarem-II.

TABEL 12-4 BELEIDSDOELSTELLINGEN IN ZEQ/HA.JAAR VOOR VERZURENDE DEPOSITIE (BRON: VMM JAARRAPPORTEN)

Middellangetermijndoelstelling Langetermijndoelstelling 1 * Langetermijndoelstelling 2 ** (2010) (2030) (2030)

Totale verzuring 2770 1400 300 à 700 * Lange termijnsdoelstelling 1: voor de meeste bio-ecosystemen (Mina-plan 3, 2004);

** Lange termijnsdoelstelling 2: voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen;

Vlarem-II streefwaarden verzurende depositie

1400 zuurequivalenten/ha/jaar voor naaldbossen en heide op zandgronden

1800 zuurequivalenten/ha/jaar voor loofbossen op arme zandgronden

2400 zuurequivalenten/ha/jaar voor loofbossen op rijkere gronden

12 Als maximaal daggemiddelde

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 202/206

Doelstellingen NH3 immissies

Inzake NH3 liggen geen wettelijke doelstellingen vast. Er kan gerefereerd worden naar een jaargemiddelde doelstelling van 8 µg/m³ die zowel door WGO als VMM gehanteerd wordt in het kader van bescherming van ecosystemen.

Doelstellingen VOS immissies

Behoudens inzake benzeen worden op Europees vlak geen strikte doelstellingen vastgelegd inzake VOS concentraties in omgevingslucht.

Behoudens hoger vermelde wettelijk vastgelegde doelstellingen kan m.b.t. de VOS nog gebruik gemaakt worden van bvb doelstellingen zoals internationaal gehanteerd. Dit betreft o.a. WGO doelstellingen, Nederlandse MTR waarden,…. . Enkele voorbeelden ter illustratie worden hieronder opgenomen.

‘Guideline values’ van de WGO MTR waarden Nederland

Dichloroethaan 700 µg/m³ als daggemiddelde 100 µg/m³ als jaargemiddelde

Styreen 260 µg/m³ als weekgemiddelde 800 µg/m³ als jaargemiddelde

Tolueen 260 µg/m³ als weekgemiddelde 300 µg/m³ als jaargemiddelde 3000 µg/m³ als daggemiddelde

Ethylbenzeen 22 000 µg/m³ als jaargemiddelde 1000 µg/m³ (reference inhalation concentration EPA)

Xylenen 100 µg/m³ (reference inhalation concentration EPA)

Dioxines

Inzake dioxines liggen geen wettelijke doelstellingen vast.

Voor de impactbeoordeling wordt gerefereerd naar de toetsingswaarden zoals gehanteerd door VMM, welke afgeleid werden uit aanvaardbare dagelijkse innamedosissen. Dit zijn dus geen wettelijk vastgelegde doelstellingen.

Op basis van een richtwaarde van 1 of 4 pg TEQ/kg.dag als innamedosis (WGO) worden hieronder de drempelwaarden voor de gemeten deposities opgenomen, zoals gehanteerd door VMM.

TABEL 12-5 DOELSTELLINGEN INZAKE DEPOSITIE VAN DIOXINE, ZOALS GEHANTEERD DOOR VMM.

Innamedosis WGO Jaargemiddelde Maandgemiddelde Omschrijving depositie depositie

Richtwaarde op basis van 2 pg TEQ/m².dag 6 pg TEQ/m².dag Matig verhoogde waarde 1 pgTEQ/kg.dag (26 pg ≥ x > 6 pg TEQ/m².dag)

Richtwaarde op basis van 10 pg TEQ/m².dag 26 pg TEQ/m².dag Verhoogde waarde 4 pgTEQ/kg.dag (> 26 pg TEQ/m².dag)

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 203/206

Op basis van de langjarig gemiddelde meetwaarden t.h.v. achtergrondstations kan gesteld worden dat de jaargemiddelde doelstelling van 2 pg TEQ/m².dag (als jaargemiddelde depositie), hetgeen overeenkomt met een innamedosis van 1 pgTEQ/kg.dag, in Vlaanderen momenteel niet (op permanente basis) haalbaar is. De richtwaarde van 10 pgTEQ/m².dag, overeenkomend met een inname dosis van 4 pg TEQ/kg.dag, zou daarentegen wel haalbaar moeten zijn, behoudens op plaatsen met een aanzienlijke lokale bron. Als belangrijkste dioxinebronnen worden in Vlaanderen beschouwd: bepaalde metallurgische activiteiten, houtkachels en open haarden, verbranding van groen- en andere afval in open vuurtjes,… .

Emissiedoelstellingen

Broeikasgassen

Het Kyoto Protocol vormt de basis van het beleid waarbij emissiedoelstellingen worden vastgelegd voor broeikasgassen voor de verschillende contractsluitende landen. Binnen dit protocol engageerde België zich tot een emissiereductie van gemiddeld 7,5% in de periode 2008 – 2012 ten opzichte van het referentiejaar 1990. De verdeling tussen de verschillende gewesten werd in maart 2004 vastgelegd. Vlaanderen moet hierbij 5,2% broeikasgassen reduceren t.o.v. 1990, Wallonië 7,5%.

In een studie die door VITO werd uitgevoerd, werd de uitstoot door de sector verkeer en vervoer in 2020 op 15 miljoen CO2 equivalenten berekend. Dit is 2% minder dan in 2000. De niet meegerekende CO2 emissie van de biobrandstoffen (CO2 neutraal verondersteld) zouden tegen 2020 voor een aanzienlijke daling in CO2 equivalenten moeten zorgen. Niet-broeikasgassen

Emissie van verzurende en ozonvormende componenten

Teneinde verzuring en ozonvorming tegen te gaan, worden zowel op internationaal, Europees als regionaal niveau emissiedoelstellingen vastgelegd.

Op internationaal niveau worden, via het Göteborg Protocol (13) (1999), een aantal afspraken gemaakt waarbij reductiedoelstellingen worden vooropgesteld ter vermindering van verzuring, eutrofiëring (vermesting) en vorming van ozon, meer bepaald voor de uitstoot van de verontreinigingparameters SO2, NOx, NH3 en VOS. De meer recente Europese richtlijn (NEC (14)-richtlijn 2001/81/EG) legt striktere reducties op waardoor tegen 2010 een vermindering moet gehaald worden voor de parameters SO2, NOx, NH3 en VOS.

De NEC-richtlijn legt voor het jaar 2010 nationale emissieplafonds vast voor de verschillende lidstaten evenals tussentijdse milieudoelstellingen voor de Europese Gemeenschap in zijn geheel. In België werden de nationaal toegekende plafonds over de verschillende gewesten verdeeld. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de conform de NEC- richtlijn en de door LNE vooropgestelde emissiedoelstellingen voor Vlaanderen evenals de richtinggevende emissiedoelstellingen uit het Milieubeleidsplan 2003-2007 (MBP 2003– 2007).

13 Het Protocol van Göteborg betreft het “Protocol van het Verdrag over grensoverschrijdende luchtverontreiniging van verzuring, eutrofiëring en ozon in de omgevingslucht. In februari 2000 werd dit protocol door België ondertekend.

14 NEC: National Emission Ceiling of Nationale Emissie Maxima (NEM).

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 204/206

TABEL 12-6 EMISSIEDOELSTELLINGEN 2010 VASTGELEGD OVEREENKOMSTIG DE NEC- RICHTLIJN

In kton/jaar Emissiedoelstelling voor Emissiedoelstelling niet Emissiedoelstelling 2010 Vlaanderen, excl. transport stationaire bronnen (o.a. transportsector in transport en off-road) voor Vlaanderen - Aminal 2004 België

SO2 65.8 2 1,25

NOx 58.3 68 42,67

NH3 45 -

NM-VOS 70,9 35.6 20,96

Vnl. inzake VOS en NOx werd lang de haalbaarheid van de doelstelling 2010 in vraag gesteld, maar uiteindelijk blijken de emissies voor 2010 hieraan wel te voldoen (hoogste waarschijnlijk mede omwille van de economische crisis). De haalbaarheid van het emissieplafond inzake SO2 wordt niet in vraag gesteld. Deze emissieplafonds blijven uiteraard ook in de toekomst van kracht.

Gezien de te verwachten aanscherping van de doelstellingen tegen 2020 kan dan ook gesteld worden dat ongeacht het voldoen aan de doelstelling 2010 er bijkomend dient gestreefd te worden naar verdere verlaging van de emissies. Bij de aanscherping worden ook plafonds inzake fijn stof verwacht.

In dit opzicht kan verwezen worden naar het recent goedgekeurde herziening van het Protocol van Göteborg. De verlaagde plafonds die hier afgesproken werden zullen normaal gezien geïntegreerd worden bij de herziening van de NEC.

De reductiedoelstellingen voor België worden in onderstaande tabel gegeven. Deze doelstellingen zijn geformuleerd als procentuele reducties t.o.v. 2005, wat betekent dat de absolute doelstelling voor 2020 (in kton) wijzigt bij een aanpassing van de geïnventariseerde emissies voor 2005 (ook emissies van historische jaren worden regelmatig bijgesteld). In de tabel hieronder worden de emissies voor het jaar 2005 vermeld en de resulterende absolute doelstellingen voor 2020.

TABEL 12-7 REDUCTIEDOELSTELLINGEN VOOR BELGIË CFR HERZIENING PROTOCOL VAN GÖTEBORG (2012)

Reductiedoelstelling 2020 Emissie 2005 (kton) Doelstelling 2020 (kton) t.o.v. 2005

NOx 41% 291,0 171,7

SO2 43% 145,2 82,8

PM2,5 20% 24,4 19,5

VOS 21% 142,7 112,7

NH3 2% 71,3 69,9

Ter voorbereiding van de goedkeuring van het gewijzigde protocol werd met een beslissing van de Interministeriële Conferentie Leefmilieu (d.d. 27/04/2012) ook een verdeling van de emissiereductiedoelstellingen over de drie gewesten afgesproken.

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 205/206

TABEL 12-8 EMISSIEPLAFONDS CFR HERZIENING PROTOCOL VAN GÖTEBORG (2012)

2020 Vlaanderen Brussel Wallonië België België Stationair Stationair Stationair Transport Totaal

(kton) (kton) (kton) (kton) (kton)

NOx 56,9 2,3 43,0 68,0 170,2

SO2 44,5 2,0 25,7 1,0 73,2

PM2,5 6,7 0,2 5,8 5,0 17,7

VOS 63,5 4,0 29,6 15,0 112,1

NH3 41,2 0 24,9 1,0 67,1

P.012380 • MER-ontheffingsaanvraag 206/206