STRANDSUPPLETIE Verzoek tot ontheffing van de MER-plicht

COLOFON

Opdracht:

Verzoek tot MER-ontheffing voor de strandsuppletie te Middelkerke

Opdrachtgever:

Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende

Opdrachthouder: Antea nv Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen

T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB

Antea Group is gecertificeerd volgens ISO9001

Identificatienummer:

2262943000/scl

Datum: status / revisie: september 2013 ontwerp November 2013 Definitief rapport

Vrijgave:

Jan Parys, Contract Manager

Controle:

Paul Arts, senior adviseur

Projectmedewerkers:

Sofie Claerbout, Adviseur

 Antea Belgium nv 2013 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.

INHOUD

DEEL 1 RAPPORT...... 5

1 INLEIDING ...... 6 1.1 AANLEIDING ...... 6 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT ...... 6 1.3 VERZOEK TOT ONTHEFFING: PROCEDURE EN DOELSTELLING ...... 6 1.4 INITIATIEFNEMER ...... 7 2 PROJECTBESCHRIJVING ...... 8 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING ...... 8 2.2 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT ...... 8 2.3 RELEVANTE ALTERNATIEVEN ...... 11 2.4 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS ...... 11 3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ...... 12 4 OVERZICHT VAN MOGELIJKE EFFECTEN EN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ...... 26 5 BESCHRIJVING VAN DE BESTAANDE SITUATIE , EFFECTEN EN MAATREGELEN ...... 28 5.1 BODEM EN WATER ...... 28 5.2 FAUNA EN FLORA ...... 32 5.3 LANDSCHAP , BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE ...... 39 5.4 MENS – SOCIAAL ORGANISATORISCHE ASPECTEN ...... 44 6 EINDCONCLUSIE ...... 51

DEEL 2 BIJLAGEN...... 52

1 CIJFERGEGEVENS VOOR HET PROJECTVOORNEMEN MET EEN TOTAAL SUPPLETIEVOLUME VAN CA . 1.350.000 M ³ ...... 53 2 PASSENDE BEOORDELING ...... 55 2.1 ALGEMEEN ...... 55 2.2 BEOORDELINGS - EN TOETSINGSCRITERIA ...... 57 2.3 ANALYSE SBZ-H...... 59 2.4 INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN ...... 60 2.5 EFFECTEN OP SBZ-H ...... 62 2.6 DUIDING CUMULATIEVE EFFECTEN OP SPECIALE BESCHERMINGSZONES ...... 65 2.7 VOORGESTELDE COMPENSERENDE MAATREGELEN ...... 65 2.8 CONCLUSIE PASSENDE BEOORDELING ...... 65

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 3 van 65

TABELLEN Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied 13 Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) 27 Tabel 2-2: suppletievolumes (in situ, zonder buffer) per sectie voor het laag strand in - Middelkerke 53 Tabel 2-3: suppletievolumes voor het laag strand in Westende-Middelkerke 53 Tabel 2-4: oppervlakte droog en nat strand voor de suppletie met het laag strand in Westende- Middelkerke 54 Tabel 1: Totaal landgebruik in SBZ-H “Duingebieden incl. Ijzermonding en Zwin” voor en na realisatie van de IHD 61 Tabel 2: Oppervlakte Europese habitattypes en regionaal belangrijke biotopen in SBZ-H “Duingebieden incl. Ijzermonding en Zwin” voor en na realisatie van de IHD 61

FIGUREN Figuur 2-1: aanduiding van het projectgebied (groen) op de topokaart 8 Figuur 2-3: benodigde suppletievolumes binnen het projectgebied 9 Figuur 2-4: suppletieprofiel sectie 76 / 77 10 Figuur 2-5: suppletieprofiel sectie 87 10 Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en dijk Middelkerke” (bron: www.west-vlaanderen.be) 25 Figuur 5-1: wrakken gelegen ter hoogte van het projectgebied (wrakkendatabank, afdeling Kust) 43 Figuur 2-1: Afbakening van het projectgebied (groen) t.a.v. het SBZ-H “Duinengebied incl. IJzermonding en Zwin” (roze) 56 Figuur 2-2: Indicatieve situering van het projectgebied (groen) t.a.v. het SBZ-H “Vlaamse Banken” (bron: www.mumm.ac.be) 56

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 4 van 65

DEEL 1 RAPPORT

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 5 van 65

1 Inleiding

1.1 Aanleiding Onderhavig project heeft tot doel uitvoering te geven aan een onderdeel van het Masterplan Kustveiligheid. Dit Masterplan heeft als doel de veiligheid tegen overstroming door de zee langsheen de gehele Vlaamse kust te verzekeren en werd goedgekeurd door de Vlaamse regering op 10 juni 2011. De maatregelen van het Masterplan Kustveiligheid bieden minimaal bescherming tegen een stormvloed met een terugkeerperiode van 1000 jaar. Hierbij wordt eveneens de verwachte zeespiegelrijzing tot in het jaar 2050 in rekening gebracht. Het Masterplan Kustveiligheid stelt een reeks maatregelen voor die erop gericht zijn in de zwakke zones de zeewering te versterken en te verbeteren om zo de veiligheid van de Vlaamse kust bij 1000- jarige stormen te garanderen. Een van die maatregelen is het toepassen van een strandsuppletie met laag strand te Middelkerke – Westende (sectie 74 tot 88) in combinatie met een stormmuur zeewaarts van het casino van Middelkerke. In onderhavig ontheffingsdossier worden enkel de effecten van de strandsuppletie besproken. Voor de opmaak van dit verzoek tot ontheffing van de MER-plicht werd vertrokken van het plan- MER 1 voor het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan waarbij de effecten van de verschillende alternatieve maatregelen voor alle geselecteerde aandachtszones langs de Vlaamse kust reeds werden besproken. Daar waar nodig en mogelijk wordt in dit verzoek tot ontheffing dieper ingegaan op deze effectbespreking.

1.2 Toetsing aan de MER-plicht De lijst van MER-plichtige activiteiten is opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 (BS 17/02/2005). In dit besluit worden de projecten opgedeeld in Bijlage I-projecten (MER altijd vereist) en Bijlage II-projecten (ontheffing van MER-plicht mogelijk na gemotiveerd verzoek). Volgens deze regelgeving moeten m.e.r.-plichtige inrichtingen en infrastructuurwerken (werken en handelingen) een m.e.r.-proces doorlopen dat resulteert in een kennisgeving, een ontwerp-MER en een definitief goedgekeurd MER. Pas nadat de goedkeuring door de Dienst Mer is toegekend kan de milieuvergunnings- of stedenbouwkundige vergunningsprocedure verder gezet worden. Volgens §3 van artikel 4.3.3 van het MER/VR-decreet van 18 december 2002 kan de initiatiefnemer evenwel in de gevallen bedoeld in artikel 4.3.2 van het decreet een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de rapportageverplichting indienen bij de administratie. Volgens de bepalingen van artikel 4.3.2 van het MER/VR-decreet valt voorliggend project onder de hiernavolgende categorie van projecten: Bijlage II.10 n) kustwerken om erosie te bestrijden en maritieme werken die de kust kunnen wijzigen door aanleg van onder meer dijken, pieren, havenhoofden, havendammen en andere kustverdedi- gingswerken, met uitzondering van instandhoudings-, herstel- of onderhoudswerken Deze categorie van projecten behoort tot de bijlage II-projecten. Dit wil zeggen dat deze projecten MER-plichtig zijn, maar dat voor deze projecten een gemotiveerd verzoek tot ontheffing van de MER- plicht kan worden ingediend, volgens artikel 4.3.2 §2 en §3 van het decreet. Dit is de procedure die gevolgd wordt bij onderhavig project.

1.3 Verzoek tot ontheffing: procedure en doelstelling De beslissing om dit project van de MER-plicht te ontheffen kan door de bevoegde administratie worden genomen wanneer zij, op basis van de informatie in dit verzoek tot ontheffing, besluit dat het voorgenomen project geen aanzienlijke gevolgen kan hebben voor het milieu en een project-

1 Plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan, Resource Analysis goedgekeurd op 17 december 2010

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 6 van 65

MER redelijkerwijze geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten kan bevatten. De bevoegde administratie neemt hiervoor een beslissing binnen de zestig dagen na indiening van het verzoek tot ontheffing. Er wordt verzocht dit project van de MER-plicht te ontheffen omwille van verschillende redenen, die verder in dit document nader zullen worden toegelicht: • er worden geen aanzienlijke milieueffecten verwacht,

• het opstellen van een project-MER zal redelijkerwijs geen nieuwe of bijkomende gegevens over aanzienlijke milieueffecten, anders dan deze besproken in het dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

1.4 Initiatiefnemer De opdrachtgever voor dit ontheffingsdossier is: Agentschap voor Maritieme Dienstverlening en Kust Afdeling Kust Vrijhavenstraat 3 8400 Oostende

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 7 van 65

2 Projectbeschrijving

2.1 Ruimtelijke situering Het project zal gerealiseerd worden op het strand van Middelkerke, tussen Middelkerke –Bad en Westende-Bad (secties 74 tot 90).

Figuur 2-1: aanduiding van het projectgebied (groen) op de topokaart

2.2 Beschrijving van het project Ter hoogte van Middelkerke en Westende zal een strandsuppletie met laag strand uitgevoerd worden, in combinatie met harde maatregelen aan het casino van Middelkerke 2. De suppleties binnen het projectgebied (secties 74 - 90) zijn omvangrijk en verbreden het strand met een tiental meter. De benodigde hoeveelheid zand in site bedraagt in totaal ca. 950.000 m³. Het typeprofiel voor de suppletie is als volgt (vanaf de dijk): o Berm op 7 m TAW; o Helling 1/35 tussen 7 en 5 m TAW; o Helling 1/45 vanaf 5 m TAW tot aansluiting op het bestaand profiel. Er wordt uitgegaan van zand met een korreldiameter van ca. 300 µm. De bermbreedte op 7 m TAW werd bepaald door het gewenste veiligheidsniveau (voldoende bescherming bieden bij een 1000-jarige storm) en de karakteristieken van de dijk (profiel en kruinhoogte)..

2 Deze harde maatregelen maken geen deel uit van onderhavige MER-ontheffing.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 8 van 65

Figuur 2-2: benodigde suppletievolumes binnen het projectgebied

De strandlayout wordt zodanig gekozen dat aan deze voorwaarde voldaan is. De contourlijnen worden zo recht mogelijk gekozen, om verliezen ten gevolge van langstransport te beperken. In sommige secties zal er hierdoor iets meer zand komen te liggen dan minimaal vereist is. De voorgestelde strandsuppleties hebben contourlijnen die niet mee afbuigen om het dijktracé ter hoogte van het casino (secties 83 – 84) te volgen, aangezien dit tot versnelde erosie zou leiden. Hierdoor wordt het strand plaatselijk smaller waardoor de golfhoogte tegen de dijk aan het casino hoger zal worden dan op de andere plaatsen in Middelkerke en dus ook de overslagdebieten groter zullen zijn. Het casino zelf zal deze overslagdebieten (eventueel met schade) kunnen opvangen. Onderstaande figuren tonen het suppletieprofiel ter hoogte van secties 76/77 (Westende) en 87 (Middelkerke). Er is ca. 950.000 m³ zand in situ nodig om het minimaal vereiste profiel te realiseren. Afhankelijk van de onderhoudsfrequentie (5 of 10 jaar), moet hierbij nog een extra hoeveelheid als buffer worden toegevoegd om de jaarlijkse erosie op te vangen (voorlopig op 20 m³/m/jaar geraamd). Een overzicht van de minimaal vereiste volumes in situ, het minimaal buffervolume bij een onderhoudsfrequentie van 5 en 10 jaar en de oppervlaktes nat en droog strand voor en na suppletie werd opgemaakt toen er nog sprake was van een suppletievolume van ca. 1.350.000 m³. deze gegevens worden informatief weergegeven in bijlage 1. Duin- en strandsuppleties laten toe het strand en de duinen over uitgestrekte zones met zand te hervoeden en de zeewering structureel te herstellen. Het zand wordt in zee gewonnen 3 en met baggerboten tot voor de kust gebracht. De schepen worden al dan niet via een koppelponton aan een ‘drijvende’ leiding gekoppeld. De drijvende leiding wordt via een stalen pijpleiding op de zeebodem verbonden met de stalen persleidingen op het strand. Door deze leiding wordt een zand- watermengsel naar de kust gepompt. Persleidingen aan land laten toe het aangevoerde zand oordeelkundig op het strand of tegen de duinen op te spuiten.

3 Uit sector 4 A, B, C of D en/of maximaal 200.000 m³ uit sector 2 C

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 9 van 65

Figuur 2-3: suppletieprofiel sectie 76 / 77

Figuur 2-4: suppletieprofiel sectie 87

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 10 van 65

2.3 Relevante alternatieven De strandsuppletie is noodzakelijk in functie van de kustverdediging en het hinterland tegen overstromingen vanuit zee. Zandsuppleties zijn een goedkopere, efficiëntere en flexibelere vorm van kustverdediging dan harde constructies zoals dijken. Bovendien laat deze vorm van kustverdediging toe om de ecologische band te herstellen tussen het strand en de achterliggende duinen. Mogelijke alternatieven werden besproken in het plan-MER “Geïntegreerd Kustveiligheidsplan”. Het alternatief strandsuppletie met laag strand komt voor de projectzone “Middelkerke-Westende” als beste alternatief naar voor uit de multicriteria-analyse (MCA). De alternatieven strandsuppletie met golfdempende uitbouw, met een golfbreker, met een strandhoofd, met een laag muurtje en met een hoog strand volgen hierop, met een klein relatief verschil tussen deze alternatieven. Het alternatief met hoog muurtje komt als minst geschikte naar voor uit de MCA. Voor meer info wordt verwezen naar het plan-MER. Op grond van de conclusies van het plan-MER wordt verder geen rekening gehouden met alternatieven.

2.4 Administratieve voorgeschiedenis • Plan-MER van het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan • Masterplan Kustveiligheid

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 11 van 65

3 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

In het juridisch en beleidsmatig kader worden de verschillende relevante aspecten inzake het milieu- beleid voor het project- en studiegebied toegelicht. Dit gebeurt vanuit vier invalshoeken: • een eerste deel omvat de (korte) beschrijving van de wetgeving in het kader van de ruimtelijke ordening .

• het tweede deel bevat een opsomming van de wettelijke bepalingen op het vlak van de milieuhygiëne (recht dat ertoe strekt een aantal negatieve invloeden op het leefmilieu te voorkomen/beperken).

• in het derde deel komen de bepalingen van het milieubeschermingsrecht aan bod (recht dat het behoud/herstel van positieve elementen beoogt).

• In een laatste deel komen de beleidsmatige randvoorwaarden aan bod.

In Tabel 3-1 worden de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd, samen met hun relevantie voor dit project en een korte bespreking.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 12 van 65

Tabel 3-1: juridische en beleidsmatige randvoorwaarden al dan niet van toepassing op het project(gebied) en studiegebied

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking RUIMTELIJKE PLANNING

Vlaamse Codex Ruimtelijke De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (een ja Beschrijft de procedure en voorwaarden voor aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning. Ordening coördinatie van het decreet ruimtelijke ordening)

voert vernieuwingen in op drie belangrijke punten: vergunningen, planologie en handhaving. Die vernieuwingen beogen vooral vereenvoudigde en transparantere procedures en een grotere rechtszekerheid voor burgers en lokale besturen. Verordenende plannen Plannen die de bestemming van de gronden in ja Het grootste deel van het projectgebied is niet bestemd op het gewestplan . Enkel de meest Vlaanderen bepalen. Hieronder wordt verstaan zuidelijke strook, aansluitend op de Zeedijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied of

woongebied. - Gewestplan

Het projectgebied is gelegen binnen het GRUP “Natuurgebieden Strand Middenkust-West”, - Bijzonder plan van aanleg (BPA) definitief vastgesteld op 24 april 2009. Delen van het projectgebied behoren hierbij tot - Ruimtelijke Uitvoeringsplan (RUP) natuurgebied of natuurverwevingsgebied. Het projectgebied maakt deel uit van het PRUP “Strand en dijk Middelkerke”. De hoofdfunctie voor het hele plangebied is zeewering; recreatie en natuur zijn ondergeschikte functies. Het projectgebied valt binnen de zones “centrumgebied dagrecreatie” en “overgangsgebied recreatie-natuur”. Er zijn eveneens een aantal specifieke locatieaanduidingen binnen het projectgebied gelegen, met name het casino en twee locaties voor (één) permanente of tijdelijke constructie(s) in functie van water- en/of strandsportbeoefening in verenigingsverband (onder bepaalde voorwaarden). Binnen de omgeving van deze laatste twee locaties is één permanente of een beperkt aantal tijdelijke constructies toelaatbaar (onder bepaalde voorwaarden). Het projectgebied overlapt met het BPA “nr. 4-Miami” en valt hierbij binnen de zone “strand”.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 13 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

Stedenbouwkundige Concrete toepassing van de Vlaamse Codex ja Een stedenbouwkundige vergunning is vereist voor het project omwille van: vergunning Ruimtelijke Ordening. • het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen (art. 99-4°)

Herbevestigde agrarische Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wil het Neen Het projectgebied is niet gelegen in Herbevestigd Agrarisch gebied gebieden buitengebied vrijwaren voor de essentiële functies landbouw, natuur en bos. Om dat doel te bereiken wordt er o.a. 750.000 ha agrarisch gebied afgebakend. Momenteel zijn reeds 510.00 ha herbe- vestigd als agrarisch gebied. MILIEUHYGIËNERECHT Bodemdecreet – Vlarebo Regelt de bodemsanering, potentiële verontreini- Ja Bij een beoogde uitgraving zoals bedoeld in het Vlarebo (hoofdstuk X) dient er een technisch (uitvoeringsbesluit) gingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig grondverzet in Vlaanderen. is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan 250 m 3 bedraagt, en dit om te bewijzen dat de grond voldoet aan de voorwaarden voor het beoogde gebruik. Het technisch verslag wordt opgesteld door een erkende bodemsaneringsdeskundige en het bodembeheerrapport wordt afgeleverd door een erkende bodembeheerorganisatie (zoals Grondbank vzw). Op basis van het technisch verslag en een vergelijking van de bodemkwaliteit met de verschillende normen van VLAREBO wordt bepaald of de bodem mag hergebruikt worden binnen de kadastrale werkzone en/of naar welke bodembestemmingstypes hij (buiten de kadastrale werkzone) al dan niet mag afgevoerd worden. Het bodembeheerrapport geeft de volledige transportketen weer van de bodem (oorsprong, transport, bestemming, vervoerder,…). Deze wetgeving is van toepassing voor de aangevoerde grond, nodig voor de zandsuppletie.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 14 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Vlarema Het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en Ja Indien de uitgegraven grond beschouwd wordt als bouwstof (ophogingen worden niet beheer (uitvoeringsbesluit van het afvalstoffende- beschouwd als toepassing als bouwstof, indien gebruikt bij infrastructuurbouwwerken is dit wel creet), regelt het beheer en voorkomen van een bouwstof) en als afvalstof (vb. baggerspecie – ruimingsspecie) is het Vlarea van toepassing afvalstoffen in Vlaanderen. Ook het aanwenden van Voor het gebruik als secundaire grondstof van bepaalde afvalstoffen is een gebruikscertificaat afvalstoffen als secundaire grondstof wordt hierin noodzakelijk. Dit geldt o.a. voor ruimingsspecie en baggerspecie. gereglementeerd. Vlarem I Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het milieu- Ja Waterkwaliteitsdoelstellingen zijn van toepassing bij de evaluatie van de ingrepen. vergunningsdecreet. Hierin worden de procedures voor de meldingen en milieuvergunningsaanvragen vastgelegd Vlarem II en Ook Vlarem II is een uitvoeringsbesluit van het ja De voorwaarden en normen uit Vlarem II die relevant zijn voor het project, zullen worden milieuvergunningendecreet milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de alge- behandeld bij de effectbespreking in dit ontheffingsdossier. mene en sectorale voorwaarden beschreven waar- aan vergunningsplichtige activiteiten moeten vol- doen. Daarnaast bevat dit besluit ook milieukwali- teitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid en bodem. Wet op de bescherming van Regelt de bescherming van oppervlaktewateren van neen Niet van toepassing voor het project. de oppervlaktewateren het openbaar hydrografisch net tegen verontreini-

ging. De wet op bescherming van de oppervlakte-

wateren tegen verontreiniging legt de basis voor o.a. milieukwaliteitsnormen. Besluit van de Vlaamse In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, wordt regering voor wat betreft de een wijziging opgenomen van de milieukwaliteits- wijziging van de normen voor oppervlaktewater, waterbodems en milieukwaliteitsnormen grondwater. Dit besluit werd goedgekeurd op 21/05/ 2010.

Wet op de onbevaarbare Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken neen Niet van toepassing voor het project. waterlopen van wijziging van de waterlopen slechts kunnen

uitgevoerd worden nadat hiervoor een machtiging bekomen is vanwege de bevoegde overheid

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 15 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een Ja neen Niet van toepassing voor het project. besluit betreffende het toekennen van vergunnin-

gen, het vaststellen en innen van retributies voor het privatieve gebruik van het openbaar domein van de waterwegen en hun aanhorigheden Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het neen Het projectgebied en nabije omgeving liggen niet in waterwingebied of binnen een gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden van beschermingszone. schade. Er zijn geen grondwaterwinningen gepland. De procedure voor het aanvragen van een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55). In verband met de te volgen vergunningsprocedure worden de grondwaterwinningen in 3 categorieën onderverdeeld naargelang het opgepompte debiet (melding, vergunning klasse 1 en vergunning klasse 2). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52 tot en met 5.55 van VLAREM II. De afbakening van waterwingebieden en bescher- mingszones valt onder het besluit van 27 maart 1985.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 16 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Polders en Watering Polders zijn openbare instellingen die werden/ Neen Er zijn geen polders en wateringen actief in of in de directe omgeving van het projectgebied. worden opgericht met het oog op instandhouding, drooglegging en bevloeiing van de ingedijkte gronden die op de zee en de aan getij onderhevige waterlopen werden veroverd. Wateringen zijn openbare instelling die buiten de polderzones ingesteld zijn met het oog op het tot stand brengen en handhaven, binnen de grenzen van hun gebied, van een voor de landbouw en hygiëne gunstige bewatering en met het oog op de beveiliging van de grond tegen watersnood. Decreet Integraal Dit decreet is de implementatie van de Europese ja Relevante aspecten worden desgevallend toegelicht in de discipline water. Waterbeleid Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en legt In het kader van dit decreet dient door de vergunningverlenende overheid een ‘watertoets’ de doelstellingen, principes en structuren vast voor uitgevoerd te worden (art. 8). een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet wordt o.m. de watertoets als instrument voor een De analyse en de evaluatie van het al dan niet optreden van een ‘schadelijk effect’ en de op te integraal waterbeleid opgenomen. Voor een activi- leggen voorwaarden om dit effect te beperken, te herstellen of te compenseren moet cfr. art teit die wordt onderworpen aan een milieueffect- 8§4 van het decreet gebeuren in het MER. rapportage geschiedt de analyse en evaluatie van

het al dan niet optreden van een schadelijk effect op De watertoets is niet van toepassing op de mariene wateren (federale bevoegdheid). de kwantitatieve toestand van het grondwater en de op te leggen voorwaarden om dat effect te ver- mijden, te beperken, te herstellen of te compen- seren in dit rapport. Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door oplossingen die aansluiten bij de natuur van het watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voor- zien van buffering voor overtollig water). Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte voor water planmatig wordt vastgelegd. D.m.v. de watertoets (besluit van 20/06/2006) dient

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 17 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking de overheid na te gaan hoe het watersysteem zal worden beïnvloed door het project. Het watersys- teem is het geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een helling afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij hoort. Besluit inzake Dit besluit gaat uit van het principe dat hemelwater neen Het project voorziet niet in een uitbreiding van de verharde oppervlakte. Dit besluit is bijgevolg hemelwaterputten, infiltratie- in eerste instantie dient hergebruikt te worden, in niet van toepassing. voorzieningen, tweede instantie in de bodem infiltreert en in laatste buffervoorzieningen en instantie vertraagd wordt afgevoerd. Het besluit is gescheiden lozing van o.m. van toepassing op het bouwen of herbouwen afvalwater en hemelwater van gebouwen vanaf 75 m² dakoppervlakte, uitbrei- dingen vanaf 50 m² dakoppervlakte en aanleg van verharde grondoppervlaktes vanaf 200 m². Gewestgrensoverschrijdendem) Verdrag van Espoo. Ja Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten zijn, meer bepaald t.g.v. de zandwinning op het effecten Belgisch continentaal plat (federaal grondgebied) in functie van de zandsuppleties. Verdrag inzake milieueffectrapportage in grensover- schrijdend verband (UNECE, 1991) MILIEUBEHEERSRECHT MER-decreet Dit decreet en bijhorende besluiten regelt de Ja Het betreffende project is project-MER-plichtig. Voor het desbetreffende project kan een opmaak van een milieueffectrapportage. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht ingediend worden. Daartoe wordt voorliggend onthef- fingsdossier opgemaakt. Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en Ja Delen van het projectgebied worden aangeduid als VEN-gebied (natuurverwevingsgebied). De vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de opmaak van een verscherpte Natuurtoets is bijgevolg vereist. bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het Het projectgebied grenst aan het Habitatrichtlijngebied ”De Middenkust”. herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake de handhaving en het herstel van de daartoe In 2005 werd een federaal vogelrichtlijngebied afgebakend in zee voor de Belgische kust, vereiste milieukwaliteit en inzake het scheppen van bestaande uit drie delen. Deelgebied SBZ V2 (144,8 km²) strekt zich uit voor de kust van een zo breed mogelijk draagvlak. Oostende, ten noordoosten van het projectgebied. Het doel van de beschermingsmaatregelen is de bescherming en instandhouding van de vogelsoorten fuut, grote stern, visdief en Het decreet regelt tevens de procedure van de dwergmeeuw. afbakening van de Speciale Beschermingszones. Het gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van Eveneens in 2005 werd een SBZ-H op zee afgebakend, met name “Trapegeer – Stroombank”.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 18 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Inte- Dit gebied werd geïntegreerd in het Habitatrichtlijngebied “Vlaamse Banken” (KB van 16 graal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON) oktober 2012) waar het projectgebied dan ook deel van uitmaakt. in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en

geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones vast. Tevens regelt dit decreet het soortgericht natuur- beleid (soortenbescherming). Ramsargebieden In uitvoering van de Conventie van Ramsar, werden Ja De Vlaamse Banken in de kustwateren werden aangeduid als Ramsargebied. Omwille van hun in België watergebieden afgebakend, die van ligging vallen deze evenwel onder federale bevoegdheid. De meest noordelijke strook van het

internationale betekenis zijn, in het bijzonder als projectgebied valt binnen het Ramsargebied. woongebied voor watervogels. Duinendecreet De bedoeling van het Duinendecreet is om de druk Neen Ten zuiden van het projectgebied wordt een gebied aangeduid binnen het Duinendecreet. op de groene ruimte in de kuststreek te beperken. In uitvoeringsbesluiten werden de te beschermen duingebieden afgebakend. Deze besluiten werden bekrachtigd door het Vlaams Parlement. De aan- duiding als beschermd duingebied of als voor het duingebied belangrijk landbouwgebied betekent dat hiervoor een bouwverbod geldt, ongeacht de bestemming van het goed volgens de bestemmings- plannen (gewestplan, APA, BPA) of verleende ver- kavelingsvergunningen Natuurreservaten Voor elk erkend / Vlaams natuurreservaat wordt eenm) Nee Het projectgebied bevindt zich niet binnen of in de nabijheid van een natuurreservaat. beheersplan opgesteld. Bermbesluit Dit Besluit wil een natuurvriendelijker bermbeheer Neen Dit besluit is niet van toepassingvoor dit project. stimuleren via een aangepast maaibeheer met

geschikt materieel en met verbod van biociden- gebruik Bosdecreet Het bosdecreet heeft tot doel het behoud, de Neen Er bevindt zich geen bos in of nabij het projectgebied. bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen

in Vlaanderen te regelen.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 19 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Landschapsdecreet en Regelt de bescherming van landschappen en de Ja Beschermde monumenten en landschappen in de omgeving worden verder toegelicht in het decreet tot bescherming van instandhouding, het herstel en het beheer van de in overeenkomstig hoofdstuk van het ontheffingsdossier. monumenten, stads- en het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschap- dorpsgezichten. pen. Regelt de bescherming van de monumenten, stads- en dorpsgezichten. De ‘erfgoedlandschappen’ vormen een onderdeel van het Decreet inzake de landschapszorg. Nieuw voor de landschapszorg is het behoud van de erf- goedlandschappen via de tussenstap van aanduiding van ‘ankerplaatsen’. Dat zijn de meest waardevolle landschappen zoals weergegeven in de landschaps- atlas. Vanaf de opname in ruimtelijke uitvoerings- plannen worden deze ‘ankerplaatsen’ erfgoedland- schappen genoemd. Op die manier wordt een integratie van de landschapszorg in de ruimtelijke ordening nagestreefd.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 20 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Decreet op het archeologisch Regelt de bescherming, het behoud en de instand- Ja Gezien het project geen uitgraving met zich meebrengt, worden geen toevalsvondsten patrimonium houding, het herstel en het beheer van het archeo- verwacht. Er dient rekening gehouden te worden met de eventuele adviezen van het logisch patrimonium en organiseert en reglemen- Agentschap Ruimtelijke ordening-Onroerend erfgoed.

teert de archeologische opgravingen. Ontheffingsdossiers en de daaruit voortvloeiende beslissingen dienen ten volle rekening te Europese Conventie van De vertaling van de Conventie van Malta naar houden met archeologische vindplaatsen en hun context (art. 5.3 van de conventie van Malta). Malta (La Valetta, 1992) Vlaamse regelgeving is nog niet gebeurd. Vanuit de

Vlaamse Overheid wordt er wel naar gestreefd te handelen ‘in de geest van Malta’. Er wordt hierbij in de eerste plaats gestreefd naar het behoud van de sites in situ, wat een inschakeling van archeologie in de vroegste fasen van de ruimtelijke planning vereist. Daar waar behoud in situ niet mogelijk is, is het enige mogelijke alternatief een preventief archeo- logisch onderzoek van de bedreigde sites. In het verdrag zijn tevens bepalingen opgenomen m.b.t. de financiering van archeologisch onderzoek. In art. 5 van het verdrag wordt verplicht te waarborgen dat milieueffectrapportage en de daar- uit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening houden met archeologische vindplaatsen en hun context. JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN ZEEGEBIEDEN Wet Mariene Milieu De wet van 20/01/1999 tot bescherming van het Ja De bepalingen uit deze wet zijn van toepassing op het studiegebied mariene milieu in de zeegebieden onder de rechtsbevoegdheid van België biedt de rechtsbasis om het Belgisch deel van de Noordzee te behoeden tegen zeegebonden verontreiniging en om aan natuurbehoud-, herstel- en –ontwikkeling te kunnen doen

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 21 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking

KB vergunningen en machti- In uitvoering van de Wet Mariene Milieu, bepaalt dit Ja Hierin wordt o.a. een procedure beschreven voor volgende activiteiten: gingen activiteiten in de KB de procedure voor vergunningen en machti- - burgerlijke bouwkunde Noordzee gingen voor bepaalde activiteiten in de zeegebieden - het graven van sleuven en het ophogen van de zeebodem onder rechtsbevoegdheid van België Voor bepaalde werken (vb. i.v.m. zeewering en haven) zijn deze procedures niet van toepassing Zand- en grindexploitatie Dit KB bevat bepalingen voor de exploratie en Ja In geval de exploratie en exploitatie betrekking hebben op zand dat bestemd is voor haven- of exploitatie van de minerale en niet-levende rijk- kustwerken uitgevoerd door of voor de Staat in afgebakende zones, wordt de aanvraag om dommen van de zeebodem en van de ondergrond concessie vervangen door een aangifte. van de zee. Een concessie is o.a. vereist voor het winnen van aggregaten uit zee. Terugstorten baggerspecie in In uitvoering van de Wet Mariene Milieu bepaalt dit Neen Bij terugstorten van baggerspecie dient dit KB nageleefd te worden zee KB van 12/03/2000 de bepalingen ivm het terug- storten in de Noordzee van bepaalde materialen en stoffen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN

Ruimtelijk Structuurplan Het Structuurplan geeft de richtlijnen weer voor het Ja In het RSV is opgenomen dat de Kust op Vlaams niveau structuurbepalend is. De rol van dit Vlaanderen (RSV) toekomstig gebruik van de ruimte in Vlaanderen gebied ligt vooral in de kustgebonden toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Daarnaast is de voor verschillende sectoren. transportfunctie, in het bijzonder de maritieme transportfunctie rond de poorten belangrijk.

In het RSV worden ook gebiedsspecifieke ontwikkelingsperspectieven geformuleerd met betrek- king tot de natuurlijke structuur, meerbepaald voor de kustmilieus (inclusief de duinengordel). Omwille van de zware druk op de waardevolle ecosystemen van het kustmilieu moeten de ecologische waarden van het kustgebied optimaal worden versterkt. Provinciaal Ruimtelijk Struc- Het ruimtelijke structuurplan van de provincie West- Ja In het PRS zijn geen specifieke bepalingen opgenomen m.b.t. het studiegebied. Wel kunnen tuurplan (PRS) West-Vlaande- Vlaanderen werd op 12/06/2001 vastgesteld door de bepalingen uit het PRS een rol spelen voor de relatie tussen het studiegebied en de omgeving ren provincieraad (gewijzigd op 29/11/2001) en (vb. inzake toeristisch-recreatieve elementen, selecties van natuurverbindingsgebieden en goedgekeurd door de Vlaamse regering op ecologische infrastructuur van bovenlokaal belang,…) 29/11/2001. Het plan is van kracht voor alle openbare besturen, omdat het een beleidsplan is dat het ruimtelijk kader weergeeft op langere termijn

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 22 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking Gemeentelijk Ruimtelijk Het GRS van Middelkerke werd op 23 oktober 2008 Ja Het GRS wenst naast het beleidskader strandconstructies aanvullend aandacht te Structuurplan Middelkerke goed-gekeurd door de deputatie. besteden aan het windsurfen- en zeilen en het sporten eigen aan de kust. Er wordt hierbij dan ook geopteerd de bestaande locaties te behouden omwille van de reeds aanwezige infrastructuur, door gerichtheid op de omgeving en door de situering buiten de drukste strandzones. Milieubeleidsplan 2003-2007- Het gewestelijk milieubeleidsplan wordt opgesteld Ja De relevante acties worden in de toepasselijke disciplines van dit ontheffingsdossier 2010 (MINA-plan 3) met het oog op de bescherming en het beheer van besproken.. het milieu.

Milieubeleidsplan provincie De opstelling van een provinciaal milieubeleidsplan Ja In het milieubeleidsplan wordt gesteld dat de provincie het geïntegreerd kustzonebeheer zal West-Vlaanderen werd verplicht gesteld door een Besluit van de coördineren. Intussen werd hier ook concrete invulling aan gegeven. Verder is de relevantie van Vlaamse Regering van 14/06/2002. De provincies zijn het provinciale milieubeleidsplan voor onderhavig plan is eerder beperkt. verplicht hun milieubeleid te voeren op basis van een provinciaal milieubeleidsplan. Het provinciaal milieubeleidsplan moet uiterlijk op 01/05/2004 worden vastgesteld. Het milieubeleidsplan van de provincie West- Vlaanderen werd vastgesteld door de provincieraad op 28/01/1999 en beslaat de planperiode 1999- 2002. Het nieuw milieubeleidsplan 2004-2008 werd goedgekeurd door de provincieraad op 29/01/2004. Ecosysteemvisie Vlaamse Deze ecosysteemvisie (1996) is een Ja Kust beleidsoriënterend wetenschappelijk referentiewerk dat een aantal aanbevelingen formuleert voor de natuurontwikkeling langs de Vlaamse Kust. Geïntegreerd kustzonebeheer Door het voormalige AWZ werd in 2000 een planolo- Ja Het ontheffingsdossier kadert binnen dit ‘geïntegreerd kustzonebeheer’ gisch en juridisch kader voor het gebruik van de zee- wering en in het bijzonder strand en dijk opgesteld. Regionale Landschappen Een regionaal landschap is een duurzaam samen- Ja Het projectgebied is niet gelegen in een regionaal landschap werkingsverband ter bevordering van o.a. streek-

eigen karakter, natuur, beheer kleine landschaps-

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 23 van 65

Randvoorwaarde Inhoud Relevant Bespreking elementen.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 24 van 65

Figuur 3-1: Situering van het projectgebied op het PRUP “Strand en dijk Middelkerke” (bron: www.west-vlaanderen.be) Geel: overgangsgebied recreatie-natuur; oranje: centrumgebied voor dagrecreatie; groen: natuurgebied met beperkt recreatief medegebruik

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 25 van 65

4 Overzicht van mogelijke effecten en grensoverschrijdende effecten

Er zullen gewestgrensoverschrijdende effecten optreden, meer bepaald op het aanpalend maritiem gebied, dat federaal grondgebied is. De gewestgrens wordt gevormd door de zgn. GLLWS (Gemid- delde Laagste LaagWaterlijn bij Springtij). Dit is ook de zeewaartse begrenzing van het projectgebied 4. Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de projectbeschrijving worden hieronder de voornaamste mogelijke effecten t.g.v. het project die redelijkerwijze kunnen verwacht worden in een overzicht weergegeven (zie Tabel 4-1.). (T = tijdelijk ; P = permanent)

4 Merk op dat de grenslijn tussen het Vlaams en Federaal grondgebied ten gevolge van het project verlegd wordt.

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 26 van 65

Tabel 4-1: Overzicht ingreep-effect relaties (mogelijke en te onderzoeken effecten) Ingreep Direct effect Discipline Indirect effect Discipline Strandsuppletie Aanvoer van materialen / zand Verontreiniging door lekken machines Bodem en Uitkleppen van zand in zee Grondverzet + risico op verspreiding grondwater (P) Verkeershinder Mens (T) Aanleg infrastructuur/ werkzone voor verontreiniging Rustverstoring Fauna en Flora (T) zandsuppletie langs landzijde Wijziging (zee)bodem Opspuiten en effecten van zand Wijzigende belevingskwaliteit Landschap, Landschapsbeleving Mens (P) Ontruimen van de werf Bouwkundig Erfgoed Wijziging erfgoedwaarde Landschap, Bouwkundig en Archeologie (P) Erfgoed en Archeologie Sedimentatie + erosieprocessen Bodem (P) (P) Wijziging stromingspatroon Water (P) Aantasting Natura 2000 – gebieden + Fauna en flora (P) aantasting benthos

Verstoring geluidsklimaat Geluid (T) Hinderbeleving Mens (T)

2262943000 –OHD strandsuppletie Middelkerke 27 van 65

5 Beschrijving van de bestaande situatie, effecten en maatregelen

Onderstaande beschrijving geeft per discipline een beschrijving van de bestaande situatie, de toekomstige toestand en de effecten die verwacht worden en een overzicht van de maatregelen die (waar nodig) genomen dienen te worden. De disciplines geluid en lucht worden buiten beschouwing gelaten. De afgeleide effecten van de aanleg- en exploitatiefase op mens en fauna en flora worden wel besproken bij de resp. disciplines.

5.1 Bodem en water

5.1.1 Beschrijving van bestaande toestand

Bodem Voor de beschrijving van de huidige toestand is de beschikbare informatie relatief beperkt. De bodemkaart, geologische kaart, grondwaterkwetsbaarheidskaart, hydrografische kaart, watertoets- kaarten,… geven geen relevante informatie over het projectgebied. Het zee- en strandgedeelte van het projectgebied is immers niet gekarteerd. Het landgedeelte (de zone ter hoogte van het casino) is op de bodemkaart aangeduid als “antropogeen”. De ondergrond in het studiegebied wordt gevormd door de opeenvolging van zeebodem, strand, dijk met achterliggende bebouwing of duin, overgaand naar het poldergebied. De zeebodem voor de Belgische kust is maximum 30 meter diep en is gekenmerkt door de aanwezigheid van een complex systeem van zandbanken, tussenliggende laagten en geulen die ongeveer evenwijdig met de kust georiënteerd zijn. Het getijverschil tussen hoog- en laagwater bedraagt gemiddeld 4 m. De breedte van het intergetijdengebied varieert tussen 200 en 500 m en neemt af in oostelijke richting. Natuurlijke harde substraten komen aan de Vlaamse kust niet voor. Aan de Vlaamse kust is het zand primair schelp- en kalkrijk. De Vlaamse stranden worden gekenmerkt door een mediane korrelgrootte van gemiddeld 200-220 μm (min. 140 μm; max. 380 μm). Van west naar oost is een algemene vergroving van het sediment merkbaar. De mediane korrelgrootte in het intertidaal bedraagt ca. 263 µm ter hoogte van Middelkerke 5. De Vlaamse stranden zijn vooral opgebouwd uit kwartszand. Het strandzand is kalkhoudend door de aanwezigheid van schelpengruis dat lokaal de korrelgroottewaardes veel grover kan maken. Algemeen gezien zijn de stranden slibvrij behalve lokaal in de zwinnen. Onmiddellijk ten oosten van de IJzermonding is er een kuststrook die erosie kent. Vanaf Westende- Bad tot Oostende worden in alle badplaatsen jaarlijks badstrandophogingen uitgevoerd. De zandaanvoerwerken zijn noodzakelijk om de droogstrandberm in stand te houden.

Grondwater De kustduinen bevatten algemeen belangrijke (ondiepe) zoetwaterreservoirs. Hiervan bevinden de grootste zoetwaterreservoirs zich tussen de Franse grens en de IJzermonding. Deze zoetwatervoorraden ontstaan als gevolg van een neerslagoverschot (de neerslag min de totale verdamping). Doordat het duinmassief zich relatief hoog boven het strand- en polderniveau verheft en door het ontbreken van drainerende waterlopen, kan de bovengrens van deze zoetwatermassa

5 Bron: Ecologische monitoring kustverdedigingsproject Oostende (t0-situatie, fase 3); juli 2007; Afdeling Kust

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 28 van 65

(de grondwatertafel), boven het zeeniveau reiken. Deze neemt (geïdealiseerd) een lensvorm aan (zoetwaterlens, drijvend op het ‘zwaardere’ brakke en zoute grondwater). In de evenwichtstoestand stroomt steeds een deel van deze zoetwatermassa af naar zee, een ander deel in de richting van de polders. De ondergrens van de waterlens wordt in eerste instantie bepaald door de geologische opbouw van het kustgebied. Het kwartair (grondwater)reservoir is in het Vlaamse kustgebied algemeen opgebouwd uit een afwisseling van doorlatende en slecht doorlatende lagen. De onderste doorlatende laag, rustend op ondoorlatend tertiair (klei)substraat, bestaat voornamelijk uit middelmatig tot grof zand met grind en schelpfragmenten. In de doorlatende lagen gebeurt de grondwaterstroming hoofdzakelijk horizontaal, in de slecht doorlatende lagen voornamelijk verticaal. De samenstelling van die slecht doorlatende lagen kan variëren van fijne, leemhoudende zanden over leem naar kleilagen. De verticale hydraulische doorlatendheid is dan ook zeer gering. Deze slecht doorlatende lagen vertonen een discontinu verloop, wat als gevolg heeft dat het hydrologisch systeem plaatselijk min of meer afgesloten is.

Oppervlaktewater Het water in de Noordzee bestaat voornamelijk uit een mix van Noord-Atlantisch water met een relatief hoge saliniteit en zoet water afkomstig van de rivieren (gedomineerd door de Rijn en de Schelde) die in de zuidelijke Noordzee uitmonden. De atmosfeer is via het neerslagoverschot ook een zoetwaterbron. De temperatuur en saliniteit van het zeewater worden sterk beïnvloed door warmteuitwisseling met de atmosfeer, verdamping en plaatselijke instroom van zoet water. De kustwaters van de Noordzee worden gekenmerkt door een dominante zuidwest-noordoost gerichte vloedstroming (> 1 m/s) die aanleiding geeft tot een residuele drift in noordoostelijke richting. Er treedt een variatie in concentratie aan zwevend materiaal op tijdens een tijcyclus. o Bij het opzetten van de vloed wordt het fijnkorrelig sediment in suspensie gebracht. Dit resulteert in een concentratiepiek ongeveer een halfuurtje na de snelheidspiek. Op dat 6 moment kan men uitgaan van een Rouse concentratieprofiel over de verticale as waarbij ook een belangrijke fractie zand in suspensie wordt gebracht. o Bij storm kunnen de maximumconcentraties tot 15 maal hoger liggen dan bij goed weer, voor hetzelfde getij. o Het zand bezinkt in een periode van minuten (een gemiddelde zandkorrel met diameter 300 μm heeft een valsnelheid van ongeveer 5 cm/s). Het zand sedimenteert dus snel, maar het slib blijft enkele uren in suspensie. Uit het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan blijkt dat de secties 74 tot 78, 80 tot 82 en 83 tot 88 beschouwd worden als aandachtszones bij een 1000-jarige storm en rekening houdend met 30 cm zeespiegelstijging in 2050. o Er loopt een zeedijk langs de secties 74 tot 78. Bij een 1000-jarige storm inclusief zeespiegelstijging blijken overslagdebieten over deze dijk hoger te zijn dan de toegelaten norm van 1 l/s/m. Er ontstaan bij een +8m TAW storm echter geen bressen, zodat de schade lokaal blijft. o In de zone die loopt van sectie 79 tot 82 is eveneens een zeedijk aanwezig. In de eerste sectie (sectie 79) is vlak achter deze dijk geen bewoning aanwezig, in de overige secties wel. Hierdoor ligt de veiligheidslijn in sectie 79 verder landwaarts, zodat hier geen probleem is.

6 De Rouse verdeling is een concentratieverdeling over de vertikaal, waarbij wordt uitgegaan van een parabolisch verloop van de diffusiecoëfficiënt.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 29 van 65

Sectie 80 tot 82 vormt een aandachtzone, aangezien in deze zone bij de duizendjarige storm overslagdebieten tot 10 l/s/m kunnen voorkomen. Voor bresvorming bij een +8m TAW storm moet ook hier echter niet gevreesd worden. o In Middelkerke is overal een zeedijk aanwezig. De bestudeerde zone kan opgesplitst worden in een zone met gebouwen op de zeedijk en een zone waar de gebouwen meer landinwaarts zijn gelegen. De eerste zone (secties 83 tot 88) dient beschouwd te worden als een aandachtzone, omwille van de hoge overslagdebieten die hier kunnen voorkomen over de dijk bij een duizendjarige storm. Bij een +8m TAW storm worden geen bressen verwacht. 5.1.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

Wijziging zeebodem en kustlijn Na de strandsuppletie zal het strand ter hoogte van het projectgebied een tiental meter breder zijn. Het typeprofiel voor de suppletie is als volgt: o Berm op 7 m TAW; o Helling 1/35 tussen 7 en 5 m TAW; o Helling 1/45 vanaf 5 m TAW tot aansluiting. Er wordt uitgegaan van een korreldiameter van ca. 300 µm Impacten voor de discipline Bodem te wijten aan strandsuppletie kunnen gerelateerd worden aan de oppervlakte van de “verstoorde” strandbodem en aan het volume aan te brengen suppletiemateriaal, inbegrepen de volumes nodig voor onderhoud. De secundaire effecten hiervan worden grotendeels geïnterpreteerd in andere disciplines (fauna en flora, mens) maar het verstoren van een (semi)natuurlijke bodem op zich wordt vanuit bodembescherming eveneens als een relevant criterium beschouwd. Door de hoge dynamiek in de kustzone worden kustbodems, strandbodems, duinen, slikken en schorren als weinig gevoelig/kwetsbaar voor bodemverstoring aangeduid. Plaatselijke verstoringen zullen na enkele getijden of stormperiodes niet meer onderscheiden kunnen worden. Grootschalige suppleties zullen in een blijvende bodembedekking resulteren die door onderhoudswerken (om de 5 à 10 jaar) op peil zal gehouden worden. Gezien de verstoring bovendien neerkomt op het aanbrengen van een gelijkaardige bodem als de reeds aanwezige (zee- en strandbodem) wordt de verstoring als permanent effect weinig betekenisvol geacht. Aangezien een strand onderhevig is aan zowel het gemiddeld golfklimaat als aan stormen, zal er op vele plaatsen onderhoud nodig zijn om de erosie te compenseren. Bij aanleg van een strandsuppletie wordt een buffer voorzien, die kan eroderen zonder dat de veiligheid in het gedrang komt. Om echter het minimale strand op langere termijn te garanderen, zullen er onderhoudssuppleties moeten uitgevoerd worden. Het effect van de suppletie op het strand en de zeebodem wordt bijgevolg als neutraal beschouwd.

Grondverzet Het totaal suppletievolume bedraagt 950.000 m³. Er wordt verondersteld dat dit zand kan gewonnen worden in de huidige concessiezones in de Noordzee, maar qua grondbalans wordt het ontginnen van een dergelijk volume toch als matig negatief beoordeeld.

Veranderingen in hydrodynamica Veranderingen in het strandprofiel (gekoppeld aan de korrelgrootteverdeling van het suppletiezand) kunnen leiden tot veranderingen in de hydrodynamica van de intertidale zone: een toename van de hellingshoek zal een toename in de golfenergie op het strand veroorzaken. Hogere golfenergie creëert een hydrodynamisch stressvollere omgeving. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 30 van 65

water waar van nature al een grote dynamiek voorkomt. De ingreep veroorzaakt een niet relevante verhoging van de golfenergie, in verhouding tot de hoge energie van de natuurlijke golfbewegingen die in deze dynamische zone voorkomt. Het effect wordt als zeer beperkt beschouwd.

Vertroebeling van zeewater Suppletietechnieken kunnen een vertroebeling of een verhoogde turbiditeit in het water veroorzaken. Turbiditeit is niet de belangrijkste zorg in de kustnabije zone van hoogenergetische stranden, omdat fijn materiaal, dat grote hoeveelheden organisch materiaal en andere contaminanten kan bevatten, snel zeewaarts getransporteerd wordt en sulfiden snel oxideren. Nochtans kan langdurige zandsuppletie en/of erosie van suppletiezand indirect lichtgevoelige planten en dieren aantasten. Ook de aanwezigheid van modderballen, silt en kleien in de ontgonnen sedimenten kan een voortdurende bron zijn van turbiditeit lang na het suppletieproject. De ernst van de resuspensie hangt af van verschillende factoren: golfenergie (meer troebelheid tijdens stormen), hoeveelheid zand geplaatst op het strand, de kwaliteit van het zand (hogere silt/klei- inhoud verergeren turbiditeit), manier van suppletie. De effecten van een verhoogde troebelheid zijn mede afhankelijk van de op die plaats van nature voorkomende troebelheid, bijvoorbeeld onder stormachtige omstandigheden. Algemeen vinden suppleties plaats in ondiep water (gemiddeld tot 10 m diepte) waar van nature door de golfwerking al een hogere troebelheid voorkomt. Bovendien is het meeste slib dat uit het zandwinningsgebied komt al bij de zandwinningsactiviteiten vrijgekomen. Ook bij het theoretische geval dat veel slib bij een suppletie vrijkomt, veroorzaakt dit veelal een niet noemenswaardige verhoging van de troebelheid, in verhouding tot de hoge achtergrondwaarde van de natuurlijke vertroebeling die in deze dynamische zone voorkomt. Bovendien zal dit slib door het hoogdynamische karakter, zoals stroming, getijdebeweging en golfwerking, relatief snel worden verdund. Het effect wordt als neutraal tot beperkt negatief beschouwd.

Geohydrologische effecten In de huidige toestand is de natuurlijke geohydrologische relatie tussen het strand en de duinen (nl. infiltratie in de duinen en zeewaartse wegzijging) ter hoogte van het projectgebied grotendeels reeds sterk verstoord door de aanwezigheid van gebouwen tot tegen de strandzone, wat gepaard ging met het verwijderen van de duinen en met drainage en kunstmatige afwatering van de verharde oppervlakten. Het strand wordt door de suppletie zeewaarts verbreed. Door de suppletie zal de grondwaterstand in het nieuwe strandgedeelte stijgen, maar ook erachter in de bestaande duinen. Er wordt niet verwacht dat de stijging van de grondwaterstand tot grondwateroverlast zal leiden. Aanleunend bestaand lager (duin)gebied kan op termijn wel wat vochtiger worden. Ten gevolge van de suppletie kan een eventueel aanwezige zoetwaterlens meer landinwaarts lokaal worden vergroot. De stijging van de zoetwaterlens is een proces dat tijd nodig heeft. De snelheid waarmee de zoetwaterlens ter plaatse van de suppletie groeit, is afhankelijk van de hoeveelheid grondwateraanvulling (infiltratieoppervlakte). De tijd die benodigd is om een nieuwe evenwichtssituatie te bereiken ligt in de grootte-orde van 100 jaar. Bij stijgende grondwaterstanden kan de grondwaterafvoer naar de eventuele duinmeren en de duinrellen (zoet- en brakwaterafvoergeulen naar de polder) toenemen. Rekening houdend met de beperkte omvang van de suppletie en het min of meer verstedelijkt bodemgebruik t.h.v. de suppletiezone zal dit effect echter niet relevant zijn voor het projectgebied.

Bescherming tegen stormen In functie van kustverdediging wordt aangeraden maatregelen te nemen ter hoogte van de secties 74 tot 88. De strandlayout wordt zodanig gekozen dat voldaan is aan de minimale bermbreedt op 7 m TAW, die nodig is om voldoende bescherming te bieden bij een 1000-jarige storm. Door het uitvoeren van de werken wordt verwacht dat de effecten op de kustverdediging positief zullen zijn.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 31 van 65

5.1.3 Besluit Er kan gesteld worden dat inzake bodem- en wateraspecten geen aanzienlijk negatieve effecten te verwachten zijn van het project. Inzake kustverdediging zal de strandsuppletie een positief effect hebben. Voor de discipline bodem en water kan gesteld worden dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.

5.2 Fauna en flora

5.2.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.2.1.1 Huidige natuurwaarden Binnen het projectgebied komen volgende beschermde habitattypes voor: • habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (komt voor in het subtidaal); • habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal).

Macrobenthos Algemeen domineren polychaeten en crustaceeën het macrobenthos van de Vlaamse stranden. Er wordt een transversale gradiënt onderscheiden waarbij boven in de intergetijdenzone een zeer soortenarme, maar zeer dense gemeenschap voorkomt. Op de Vlaamse stranden wordt deze gedomineerd door de Gemshoornworm Scolelepis squamata, de Agaatpissebed Eurydice pulchra en de vlokreeftjes Bathyporeia pilosa en B. sarsi. Volgens het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan worden er ter hoogte van het projectgebied 5 soorten aangetroffen die allen behoren tot de Bivalva. Het projectgebied zou gekenmerkt worden door een eerder lage soortenrijkdom en lage abundanties. Macrobenthische organismen (zoals Ensis directus, Macoma balthica en Spisula subtruncata) uit het intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Het zijn soorten die te verwachten zijn in habitattype 1140. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin de werken gepland worden. De aanwezige strandhoofden herbergen een ander type macrobenthos. Door een verhoogde oppervlakte aan stenig materiaal, wijzigt de diversiteit aan macrofauna. Bij een vergelijking van de macrofauna van artificiële harde substraten en de omringende zandstranden worden op harde constructies bijna dubbel zoveel soorten geteld als op de stranden en worden slechts 5 gemeenschappelijke soorten gevonden. De epibenthische macrofauna van de artificiële harde substraten langs de Belgische kust wordt in meer of mindere mate, afhankelijk van de graad van expositie, gedomineerd door kosmopolitische soorten die alle eigenschappen hebben van goede kolonisatoren. Het feit dat de successie in een vroeg stadium blijft hangen en er geen climaxgemeenschap tot ontwikkeling komt, wijst in de richting van een onstabiel milieu. Een mogelijke verklaring hiervoor is de sterke golfwerking en de aanwezigheid van zand en slib van de omringende stranden.

Meiobenthos De meiofauna van zandstranden wordt gedomineerd door nematoden (rondwormen) en harpacticide copepoden (roeipootkreeftjes). Nematoden domineren in fijnere sedimenten, harpacticiden domineren in grover sediment. Nematoden voeden zich met bacteriën, microfytobenthos, andere meiofaunaorganismen, detritus en opgelost organisch materiaal, terwijl copepoden voornamelijk microfytobenthos eten. Een scheiding tussen de voedselwebben van

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 32 van 65

macrofauna enerzijds en meiofauna en bacteriën anderzijds wordt gesuggereerd door de beperkte invloed van het voedingsgedrag van macrofauna op de bacteriële densiteiten. De meiofauna is meestal abundanter dan de macrofauna, terwijl de macrofauna een groter deel van de totale biomassa uitmaakt.

Hyperbenthos De totale densiteit wordt grotendeels bepaald door de aasgarnaal Mesopodopsis slabberi, Clupeïden (haringachtigen), de postlarvae van Crangon crangon (Grijze garnaal) en Pleuronectes flesus (Bot) en voornamelijk de aasgarnaal Schistomysis kervillei.

Epibenthos Langs de Belgische kust, vormt de Grijze garnaal (Crangon crangon) met overschot de meest abundante soort van het epibenthos. Vaak maakt de soort meer dan 80% uit van alle epibenthische organismen. Staalnamepunten met de hoogste turbiditeit hebben vaak de hoogste densiteiten gezien turbiditeit bescherming biedt tegen predatoren. Verder komen o.m. Noordzeekrab (Cancer pagurus), Strandkrab (Carcinus maenas), Gewone zwemkrab (Liocarcinus holsatus), Fluwelen zwemkrab (Necora puber) en Kleine heremietkreeft (Diogenes pugilator) voor t.h.v. de strandhoofden. Het epibenthos tet hoogte van het projectgebied omvat daarnaast ook o.a. Pladijs, Schar, Bot, Paling en soms Tong.

Avifauna Het strand, de strandhoofden en de dijken ter hoogte van het projectgebied spelen in de eerste plaats een rol als voedselbron voor een aantal hogere organismen. Volgens de plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan komen er ter hoogte van het projectgebied een hoog aantal steltlopers dankzij het groot aantal strandhoofden. Vooral de strandhoofden ter hoogte van Westende-Bad zouden van belang zijn voor steltlopers, en meer bepaald voor Scholekster, Driesteenstrandloper en Paarse strandloper. Vooral bij laagwater is de strandzone van belang voor Steenlopers en Paarse strandloper. De vogels zitten hierbij te foerageren op of nabij de strandhoofden. Verder is het strand van belang voor meeuwen, zoals Grote mantelmeeuw, Zilvermeeuw en Kokmeeuw. Ter hoogte van de strandhoofden te Middelkerke komt een verhoogd aantal Steenlopers en Paarse strandlopers voor in vergelijking met de meeste andere delen van de Vlaamse kust 7. Paarse strandlopers (Calidris maritima) zoeken voedsel bij laagwater, uitsluitend in de getijdenzone. Bij vloed trekken ze naar hoogwatervluchtplaatsen (staketsels, hogere gedeelten van dijken en strandhoofden), die zo dicht mogelijk bij de getijdenzone moeten aansluiten. De binding aan deze zone is zo sterk dat waarnemingen van Paarse strandlopers enkele honderden meter landinwaarts van het strand al tot de grote uitzonderingen behoren. Deze wintergasten leven bij dag en nacht in een zuiver getijdenritme. Hun activiteitenprogramma is van jaar tot jaar uiterst stereotiep. Zo kan de plaatstrouw aan een welbepaalde hoogwatervluchtplaats tientallen jaren aanhouden. De Paarse strandloper is buiten de broedtijd zeer strikt gebonden aan zeekusten met natuurlijke of kunst-matige rotsformaties. Trek vindt plaats in de periode juli-oktober. Terugtrek heeft plaats van midden april tot eind mei. Juniwaarnemingen zijn zeer zeldzaam. Er zijn geen broedgevallen bekend aan de Belgische kust.

7 Bron: Engledow H., Spanoghe G., Volckaert A., Coppejans E., Degraer S., Vincx M. & Hoffmann M., Onderzoek naar (1) de fysische karakterisatie en (2) de biodiversiteit en andere harde constructies langs de Belgische kust, 2001

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 33 van 65

Steenlopers blijken duidelijk afhankelijk te zijn van strandhoofden; het gemiddelde aantal dat op de strandhoofden zat lag boven de 80%. Veel vogels die op het strand werden geteld, zaten in de onmiddellijke omgeving van een strandhoofd. Meestal foerageerden ze dan op het aanspoelsel dat tegen het strandhoofd lag, op die manier zijn zij eigenlijk ook afhankelijk van de strandhoofden. Op de strandhoofden foerageren ze bij laag tij zowel op de vlakke delen als op en tussen de grote blokken natuursteen. De Scholekster blijkt minder afhankelijk te zijn van de aanwezigheid van strandhoofden in vergelijking met de Steenlopers en Paarse strandlopers. Gemiddeld zat minder dan 50% van het totaal aantal op de strandhoofden, waar de Scholekster voornamelijk op de meer vlakke delen foerageert. De Drieteenstrandloper maakt in vergelijking met de vorige soorten het minst gebruik van de strandhoofden (gemiddeld zat minder dan 30% op de strandhoofden). Zilvermeeuwen blijken sterk afhankelijk te zijn van strandhoofden als foerageergebied. De vier andere algemene meeuwensoorten (Kleine en Grote Mantelmeeuw, Stormmeeuw en Kokmeeuw) zoeken hun voedsel voornamelijk op zee. Het gebruik van de strandhoofden door deze soorten is minimaal; het betreft hoofdzakelijk rustende vogels of vogels die foerageren op het aanspoelsel aan de randen van de strandhoofden. Uit het voorgaande blijkt dus dat de strandhoofden in het projectgebied een (zeer) belangrijk fourageergebied zijn voor de Paarse Strandloper, de Steenloper, de Drieteenstrandloper, de Scholekster en de Zilvermeeuw.

5.2.1.2 Biologische waarderingskaart en Vogelatlas Zie ook kaart 4: situering van het projectgebied op de BWK en Vogelatlas. Het strandgedeelte van het projectgebied wordt op de biologische waarderingskaart (versie 2.2) aangeduid als biologisch waardevol (dla: strand met kunstwerken). Het oostelijk deel van het projectgebied wordt aangeduid als gebied met faunistisch belang. Volgens het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan bevat het projectgebied 5 soorten vaatplanten die allen aangeduid worden als zeldzaam op de Rode Lijst: Kustmelde, Strandbiet, Strandmelde, Zeepostelein en Zeevenkel. Volgens de Vogelatlas (versie 2010) loopt er ten oosten van het gebied een voedseltrekroute. Ten noorden en ten zuiden van het projectgebied loopt een seizoentrekroute.

5.2.1.3 Internationaal beleid (SBZ’s - Ramsar) en regionaal beleid (VEN) Zie ook kaart 5: situering van het projectgebied ten opzichte van de beschermde gebieden. Op meer dan 2 km ten noordoosten van het projectgebied bevindt zich het Vogelrichtlijngebied ‘SBZ-2’. Dit vogelrichtlijngebied is in het bijzonder van belang voor volgende vogelsoorten: Zwarte Zeeëend, Fuut, Visdief, Grote stern en Dwergmeeuw. De zuidelijke rand van het projectgebied sluit op 2 plaatsen aan met het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’. Ten noorden van het projectgebied bevindt zich het Habitatrichtlijngebied H1 (Trapegeer-Stroombank). In juli 2010 werd een nieuw Habitatrichtlijn- gebied aangemeld bij de Europese Commissie. Dit gebied, dat de naam ‘de Vlaamse Banken’ heeft meegekregen, wordt nu ook in de Belgische wetgeving vastgelegd. Het gebied ‘de Vlaamse Banken’ is een grote uitbreiding zeewaarts van het vroegere gebied ‘Trapegeer-Stroombank’. Het volledige gebied heeft nu een oppervlakte van 1099,939 km² (dit is een uitbreiding met ongeveer 920 km²) en beslaat hiermee ongeveer één derde van het totale oppervlak van de Belgische zeegebieden. Het nieuwe Habitatrichtlijngebied omvat zandbanken, biodiverse grindbanken en schelpkokerworm- aggregaties.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 34 van 65

Het projectgebied sluit eveneens aan met het VEN-gebied “De Middenkust”. Wanneer VEN-gebieden een eventuele invloed van werkzaamheden kunnen hebben, dient in een natuurtoets te worden afgewogen of: • de werken inderdaad een effect (schade) genereren • de schade herstelbaar is, en • er bij de werken groot openbaar belang aan de grondslag ligt

Het Ramsargebied ‘Vlaamse Banken’ waarbij aandacht gaat naar avifauna (o.a. Zwarte zeeëend) maakt deel uit van het Habitatrichtlijngebied Trapegeer-Stroombank. Naar aanleiding van het Verdrag van Ramsar (Iran, 2 februari 1971) kreeg het gebied ‘Vlaamse Banken’, dat een reeks zeer ondiepe zandbanken voor de kust van Oostende tot in zee omhelst, namelijk de status van internationaal belangrijk water(vogel)gebied of Ramsargebied. De oppervlakte van dit Ramsargebied bedraagt ongeveer 1900 ha en het omvat de zones binnen het Habitatrichtlijngebied ‘Trapegeer Stroombank’ niet dieper dan 6 m bij laagtij. De soort waarvoor dit gebied in eerste instantie werd aangeduid, is de Zwarte zeeëend. 5.2.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.2.2.1 Aanleg en uitvoering van het project Vegetaties van vloedmerk en hoogstrand bestaan uit kortlevende soorten vaatplanten , aangepast aan het dynamisch karakter van dit ecotoop. Strandsuppletie is door de onmiddellijke begraving van deze biotopen verantwoordelijk voor het verdwijnen van vloedmerken en de bijhorende planten. Ook eventueel aanwezige embryonale duinen worden door suppleties vernietigd. Na een herstelperiode van het strand kunnen vaatplanten wel opnieuw het strand koloniseren. Ook onder meer bij het gebruik van bulldozers worden planten vernietigd en wordt de dichtheid en compactie van het strand verhoogd. Kleinere voertuigen hebben daarbij een grotere impact dan grotere die het gewicht meer verdelen. Ten gevolge van de geplande strandsuppletie zal ook een tijdelijke verstoring van het benthos optreden als volledige mortaliteit van de macrofauna door de bedekking met het zandpakket. Er wordt echter verwacht dat de macrobenthosgemeenschappen zich grotendeels kunnen herstellen onder de vorm van herkolonisatie. Compleet herstel van de gemeenschap is er binnen maximaal 4 à 5 jaar omwille van de langlevende organismen die zich niet elk jaar succesvol voortplanten. Het herstel kan echter nog langer uitblijven als de oorspronkelijke milieuomstandigheden grondig gewijzigd worden. Hierbij zijn voornamelijk de mediane korrelgrootte en het profiel van het strand van belang. Gezien voor de suppletie te Middelkerke grofzandiger sedimenten zullen gebruikt worden dan de huidige, zal dit een negatief effect hebben op de herkolonisatie, in eerste instantie op de biomassa van het microfytobenthos. Een andere trend is dat de biomassa doorgaans afneemt met de hoogteligging op het strand. Dit wordt waarschijnlijk vooral veroorzaakt door de sterke uitdroging van hoger gelegen zones bij laag water, en daarmee gepaard gaande variaties in temperatuur, saliniteit, etc. Strandsuppleties, waarbij het strand ‘hoger’ komt te liggen, zorgen ervoor dat de biomassa van de microfytobenthos zal afnemen. Dit zijn per definitie kortstondige effecten, tijdens en net na de aanleg of het onderhoud van de suppleties, en tijdens stormmomenten. Nadien stelt zich immers een nieuwe evenwichtssituatie in. Bovenstaande effecten worden daarom als zwak negatief beoordeeld. De aanwezige strandhoofden in het projectgebied zullen gedeeltelijk onder het zand verdwijnen. Dit zorgt voor een volledige mortaliteit van de aanwezige macrofauna op de strandhoofden en voor verstoring van het foerageergedrag van verschillende vogelsoorten. Gezien het aantal strandhoofden dat (gedeeltelijk) zal ingenomen worden, wordt dit effect beperkt tot matig negatief beoordeeld.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 35 van 65

Door de geplande werkzaamheden kan tijdens het opspuiten van zand de turbiditeit tijdelijk toenemen, waardoor er mogelijk effecten zijn op de aanwezige vispopulatie . Er wordt echter verwacht dat deze toename eerder beperkt zal zijn. Het systeem aan de Belgische kust wordt immers reeds gekenmerkt door een hoge turbiditeit. De aanwezige vissoorten zijn bijgevolg ook aangepast aan deze omstandigheden. Er wordt dus geen belangrijke tijdelijke verstoring van de vissoorten verwacht ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden. Indirect kan de tijdelijke mortaliteit en afname van benthos ook een beperkte invloed hebben op de foerageermogelijkheden van vissoorten, maar gezien de tijdelijkheid ervan en de mobiliteit van de soorten, verwachten we geen belangrijke effecten. De effecten van het project op de avifauna tijdens de aanlegfase hebben vooral te maken met geluidshinder en verstoring door werfverkeer, die een effect kunnen hebben op (broedende) avifauna. Het projectgebied wordt momenteel gekenmerkt door rustverstoring door recreanten, hoofdzakelijk tijdens de zomermaanden. De meest potentiële verstoring tijdens de aanlegfase komt van transporten voor aanvoer van materiaal voor de strandsuppletie, welke beperkt zal zijn. De aan- en afvoerroutes over land (van rollend materiaal) verlopen wellicht via de N34 en vervolgens door doorheen stedelijk gebied en zal over dit traject geen invloed hebben op fauna en flora. Omdat het grootste deel van de zandaanvoer vanop zee zal plaatsvinden, wordt de aanvoer over land beschouwd als een tijdelijk zwak negatief effect. De tijdelijke mortaliteit van de bodemfauna in de intertidale en subtidale zone zorgt voor een lokaal verminderd aanbod aan foerageermogelijkheden voor bijvoorbeeld Paarse strandloper en Steenloper. Ook het gedeeltelijk verdwijnen van de strandhoofden zorgt voor een afname van de hoge voedselbeschikbaarheid op het hard substraat voor o.a. meeuwen, scholeksters en strandlopers. Aangezien de verwachte effecten tijdens de aanlegfase tijdelijk zijn en vogels mobiel zijn, worden geen aanzienlijke effecten verwacht. Uit een literatuurstudie is bovendien gebleken dat op lange termijn vaak vastgesteld wordt dat opspuitingen in havengebieden en ten behoeve van natuurontwikkeling een relatief snelle bezetting door foeragerende steltlopers kennen wanneer de opspuitingen met een gunstige korrelgrootte gebeuren. Daarenboven kan op de suppletieplaats tijdelijk een gunstig foerageergebied ontstaan voor opportunistische soorten zoals meeuwen daar veel dode organismen via de pijpleiding op het strand worden gebracht. In het subtidaal kan een beperkte, tijdelijke vertroebeling van de waterkolom verwacht worden. Een aantal vogelsoorten zijn voor hun voedsel aangewezen op organismen die zich in de waterkolom bevinden. Hoe meer het water vertroebeld is, hoe moeilijker het wordt voor deze soorten om voedsel te vinden. Over het algemeen zijn de aanwezige vogelsoorten aangepast aan de bestaande hoge mate van turbiditeit in de strandzone. Er zijn bijgevolg geen belangrijke effecten te verwachten op het foerageersucces van de aanwezige avifauna.

5.2.2.2 Exploitatie- en beheerfase Na de uitvoering van een strandsuppletie is primaire duinvorming in principe mogelijk, bij een voldoende hoog strand. Bij een voldoende grote kustaanwas geeft dit aanleiding tot zogenaamde embryonale duinvorming. Ter hoogte van het projectgebied zal dit echter nauwelijks tot niet optreden, gezien de aanwezigheid van de N34 en/of de aanwezige hoogbouw nabij het projectgebied een te grote barrière betekenen. Ten gevolge van de strandsuppletie zal een tijdelijke oppervlakte-inname van het strand optreden. Binnen deze zone zijn t.g.v. de zandsuppletie verschuivingen te verwachten in oppervlakte supra- litoraal, litoraal en infralitoraal. In de supratidale zone (ook supralitorale zone of droog strand genoemd) is er een vrij belangrijke vergroting van de oppervlakte. De potenties van het supratidaal in de meeste delen van het projectgebied worden hoe dan ook zeer beperkt door de sterke antropogene verstoring. Het is

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 36 van 65

duidelijk dat soorten als strandplevier of dwergstern er ook in de toekomst niet tot broeden kunnen komen. Die mogelijkheid kan enkel gecreëerd worden mits aangepast beheer en beperking van de toegankelijkheid, wat binnen het project niet het geval is. Verder is het supratidaal ook van belang voor sommige vogelsoorten om te overtijen of als verzamelplaats om dan in groep naar een hoogwatervluchtplaats te vliegen. Sommige soorten foerageren op de vloedmerklijn. De toename van de oppervlakte supra-tidaal brengt in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe. De intertidale zone (ook littorale zone of nat strand genoemd) is een belangrijk deel van het mariene ecosysteem. Bij de geplande zandsuppletie wordt een nieuw intertidaal gebied gecreëerd, waarbij het bestaande intertidaal gebied begraven wordt. Het benthos dat zich in deze zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. De kwaliteit van het nieuwe intertidale gebied hangt af van de korrelgrootte van het suppletiemateriaal (hoe grover, hoe lager de ecologische kwa- liteit) en van de frequentie waarmee er onderhoudssuppleties moeten gebeuren. Voor de suppletie te Middelkerke zal wellicht een iets grotere korrelgrootte gebruikt worden als in de bestaande situatie. Het gebruik van een korrelgrootte die sterk verschillend is van de huidige korrelgrootte heeft een directe negatieve invloed op de bodemfauna en indirect op de avifauna. Fijnzandige (125- 250 μm) sedimenten worden doorgaans gekenmerkt door hogere biomassa’s dan meer grofkorrelige sedimenten. Het gebruik van grofzandiger sedimenten (> 250 μm) zal dan ook een negatief effect hebben op de biomassa van het benthos. Daarnaast zal het gebruik van grofzandiger sedimenten een effect hebben op de diversiteit en soortensamenstelling, met het verdwijnen van een aantal bodemorganismen (o.m. Donax ) bij grofzandiger sedimenten. Dit heeft o.m. te maken met het steiler worden van de strandhelling, met een verhoogde dynamiek tot gevolg. Voor heel wat laagdynamische soorten veroorzaakt dit een negatieve impact.. Naast de mogelijk negatieve effecten door het suppleren met zand met een grotere korreldiameter, zal er door uitvoering van het project ook een zekere oppervlakte nat strand verdwijnen, wat beperkt tot matig negatief wordt beoordeeld. Door zandsuppletie in de subtidale zone (sublittorale zone) kunnen o.a. dichte banken van de schelpkokerworm (Lanice conchilega ) beïnvloed worden. Inzake de voorkomende visfauna wordt aangenomen dat de belangrijkste parameters voor de soortsamenstelling en densiteiten voorname- lijk de korrelgrootte van het zand zijn en de steilheid van het strand. De korrelgrootte van de suppletie zal wellicht iets grover zijn dan de huidige korrelgrootte en het toekomstig strand zal ook iets steiler zijn.

De uitbreiding van het totaal areaal duingebied zal een vergroting in diversiteit aan duinhabitats en – soorten tot gevolg hebben. Deze uitbreiding zal ook een verandering in hydrologie in het gebied met zich meebrengen. De zeewaartse verbreding van het duingebied kan immers leiden tot verhoging van grondwaterstanden in het achterliggende duingebied door de vorming van een zoetwaterbel in de nieuwe duinen. Dit heeft meestal positieve effecten op de flora van het duingebied, maar is sterk afhankelijk van de mate van grondwaterstandstijging. In laag gelegen gebieden kan dit een vernatting veroorzaken. Dit heeft een verhoging van de biologische kwaliteit van grondwatergebonden habitats tot gevolg, met ontwikkeling van vochtige duinvalleien. Dit enkel indien het gebied niet te sterk onderhevig is aan recreatie.

5.2.2.3 Natuurtoets: Effecten op de afbakening van het Vlaams Ecologisch Netwerk Het projectgebied overlapt gedeeltelijk met het Vlaams Ecologisch Netwerk ‘De Middenkust’ (GEN en Natuurverwevingsgebied) . In het Natuurdecreet verwijzen artikels 25 en 26bis naar een aantal voorschriften en geboden in VEN-gebied. De procedure voor VEN-ontheffing werd reeds schematisch weergegeven in §5.2.1.3. In onderstaande paragraaf wordt beoordeeld of er onvermijdelijke/ onherstelbare schade optreedt op VEN ten gevolge van voorliggend project. Is er verandering?

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 37 van 65

Ja, door de suppletie zal het droog strand ter hoogte van het projectgebied verbreden en verhogen. De oppervlakte nat strand zal verminderen ter hoogte van het projectgebied. Is de verandering nadelig ? Door de zandsuppletie wordt een bijkomende oppervlakte droog strand gecreëerd van enkele tientallen meters. Gezien het strand hier een recreatief medegebruik zal hebben, zal er ook in de exploitatiefase enige rustverstoring zijn. Vorming van embryonale duinvorming wordt niet verwacht, gezien de nabijheid van de N34 en de hoogbouw. Hierdoor brengt de toename van de oppervlakte droog strand in de gegeven omstandigheden geen meerwaarde naar fauna en flora toe. Het globaal effect ten opzichte van de bestaande situatie wordt als neutraal beschouwd. Het bestaande intertidaal gebied zal begraven worden. Het benthos dat zich in de oorspronkelijke zone bevindt, zal naar verwachting onderhevig zijn aan volledige mortaliteit. Er wordt een nieuw intertidaal gecreëerd dat in oppervlakte kleiner is dan het bestaande intertidaal. De kwaliteit van dit nieuwe intertidale gebied zal wellicht minder zijn dan de huidige kwaliteit, gezien de korrelgrootte van het suppletiemateriaal groter zal zijn aan de huidige korrelgrootte. Daarnaast wordt er verwacht dat er om de 5 à 10 jaar onderhoudswerken zullen nodig zijn. Sommige beschermde soorten gebruiken het gebied als voedselzoekareaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholvers, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden, te weten Toppereend, Zwarte zeeëend en de Eidereend, duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leeft. De beïnvloeding van de soorten die de waterkolom gebruiken, loopt met name via troebeling. Indien het zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven, de situatie kan zich echter voor deze dieren snel herstellen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt niet in te schatten. Voor alle hier genoemde soorten geldt uiteraard dat indien er een afname van de hoeveel- heid bruikbare biomassa plaats vindt dit een negatief effect sorteert op deze soorten. Is deze schade vermijdbaar (bv. qua uitvoering, locatie) ? De eventuele schade zal zich zowel voordoen tijdens de aanlegfase als in de exploitatiefase. Het project geeft uitvoering aan de maatregelen zoals bepaald in het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. Eventuele alternatieven werden hierin onderzocht maar niet weerhouden. Is deze verandering herstelbaar ? Er wordt verwacht dat de eventuele schade tijdens de aanlegfase zich min of meer zal herstellen in de exploitatiefase. De oppervlakte en de kwaliteit van het intertidale gebied zal echter lager zijn dan momenteel het geval is. Is het project van groot openbaar belang ? Groot openbaar belang wil zeggen dat dit op Vlaams niveau van openbaar belang moet zijn met inbegrip van redenen van sociale en economische aard. Het spreekt voor zich dat het verminderen van overstromingsproblemen als groot openbaar belang kan aanzien worden. Zijn schadebeperkende maatregelen noodzakelijk ? Gezien verwacht wordt dat de eventuele tijdelijke negatieve effecten tijdens de aanlegfase zich min of meer spontaan zullen herstellen in de exploitatiefase, zijn geen schadebeperkende maatregelen noodzakelijk.

5.2.2.4 Passende beoordeling Het project kan ook een mogelijke invloed hebben op Speciale Beschermingszones, met name: • Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’ • Maritiem Habitatrichtlijngebied H1

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 38 van 65

Daarom wordt dit project onderworpen aan een Passende Beoordeling. Voor de integrale Passende Beoordeling verwijzen we naar Bijlage 1. De Passende Beoordeling leverde volgende conclusies op: Er is geen overlap met een Natuura-2000 gebied. In het zuiden grenst het projectgebied op 2 plaatsen aan het SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzer-monding en Zwin’, in het noorden grenst het projectgebied aan het SBZ-H ‘Vlaamse Banken’. Er vindt bijgevolg geen rechtstreekse oppervlakte- inname plaats. Echter, door uitvoering van het project zal de oppervlakte en de kwaliteit van het intertidale gebied binnen het projectgebied afnemen, wat negatieve gevolgen kan hebben voor soorten die aangemeld zijn ikv de omliggende Natura 2000-gebieden. In het plan-MER Geïntegreerde Kustveiligheid wordt daarom geoordeeld dat compensatie nodig is.

5.2.2.5 Besluit Er wordt besloten dat: • Er tijdelijke zwak negatieve effecten zijn ten gevolge van de strandsuppletie op het macro- benthos. Na verloop van tijd stelt zich echter een nieuw evenwicht. Het intertidale gebied zal echter kleiner zijn dan in de huidige toestand, wat negatief wordt beoordeeld. • In de aanlegfase voor de aanwezige avifauna rustverstoring kan optreden. Deze is evenwel tijdelijk en wordt zwak negatief beoordeeld. • Er in de exploitatiefase enige vorm van verstoring zal zijn, zowel rustverstoring voor de avifauna als een mogelijke verhoging van de betredingsfrequentie van het strand. Deze vormen van verstoring bestaan momenteel ook al en zullen niet in die mate toenemen dat ze voor een significant negatief effect zullen zorgen na de uitvoering van het project. Hierdoor kan vanuit de discipline Fauna en flora geconcludeerd te worden dat de werkzaamheden en de projectrealisatie een beperkt tot matig negatief effect zullen hebben op de aanwezige toestand van de natuurwaarden.Voor de discipline Fauna en flora kan echter ook gesteld worden dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

5.3 Landschap, Bouwkundig erfgoed en archeologie

5.3.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.3.1.1 Landschappelijke structuren en relaties

Situering op macroniveau De situering op macro- en mesoniveau gebeurt op basis van de Landschapsatlas. Het projectgebied behoort grotendeels tot geen enkel “traditioneel landschap”, omdat de zee en het strand buiten de indeling in traditionele landschappen gehouden zijn. Het casino te Middelkerke en omgeving en de duinenzone ten oosten ervan behoren tot het traditioneel landschap “Westelijke Middenkust (Nieuwpoort-Oostende)” (code 110030) net als de zone ten zuiden van het projectgebied. Op macroniveau wordt de omgeving van het projectgebied gekenmerkt door drie verschillende landschaptypes met elk hun karakteristieken. De te onderscheiden landschaptypes zijn dorpscentra, duinen en strand en zee. Deze landschappen staan niet ieder op zich. Tussen deze landschappen is er een wisselwerking, die kan leiden tot spanningsvelden en/of synergieën. Het landschapstype dorpskern situeert zich uit ter hoogte van de dorpskernen van Westende en Middelkerke. De dorpskernen bestaan overwegend uit gesloten bebouwing (met naast woonfunctie ook commerciële voorzieningen), pleinen en enkele parken. In aansluiting op de dorpscentra zijn een aantal campings gelegen.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 39 van 65

Tussen de dorpskernen van Middelkerke en Westende zijn de Warandeduinen gelegen. In beperkte mate zijn nog zeereepduinen en stuifduinen aanwezig. Op hoger gelegen plaatsen komt een droog duingrasland voor, in nattere zones zijn een aantal duinpannes gelegen. Verder is een groot deel van de Warandeduinen bedekt met struweel 8. Ten noord(westen) van deze landschapstypes zijn er het strand en de zee . Dit landschapstype wordt gekenmerkt door weidsheid en gave vergezichten die enkel beperkt worden door de horizon. Het strand wordt recreatief benut. De zee ter hoogte van het projectgebied is een drukke scheepvaartroute (o.a. richting Schelde-estuarium) en wordt dan ook gekenmerkt door heel wat scheepstrafiek.

Situering op meso- en microniveau De bespreking van de bestaande toestand op mesoniveau gaat enerzijds dieper in op de aanwezige relicten, ankerplaatsen,… volgens de Landschapsatlas, en anderzijds op de aanwezige landschappe- lijke structuren en kenmerken binnen ieder landschapstype. Volgende landschappelijk waardevolle elementen liggen in de directe omgeving van het project- gebied en kunnen als relevant beschouwd worden voor het ontheffingsdossier: • Ankerplaatsen: A30014 “Duinen ” in het oosten en A30010 “IJzermonding – St- Laureinsduinen” in het westen; • Relictzones: geen; • Lijnrelicten: geen; • Puntrelicten: P30096 “Vissershuisje Duineweg” in het oosten van het projectgebied, P30116 “Tractiestation Middelkerke” op ca. 55 m ten zuiden van het projectgebied en P30102 “Westende-Bad” ten zuiden van het projectgebied. Ankerplaats “Ijzermonding – St.-Laureinsduinen” o Wetenschappelijke waarde: Het slikke-schorregebied langs de Ijzer is quasi uniek in België en bevat specifieke flora én fauna. Waardevolle flora op kalkrijke droge duinen. o Historische waarde: Het gebied ligt op het vroegere eiland Testerep dat tijdens de middeleeuwen bewoond was. o De verschillende restanten van de Atlantikwall vormen een herinnering aan WOII. o Esthetische waarde: groot strand met aansluitend duinenfront waarin windgaten en andere actieve windverstuiving aanwezig is o Ruimtelijk-structurerende waarde: De loop van de Ijzer met aansluitende dijken. Ten westen van Westende-bad ligt het St.-Laureinsstrand, een klein gebied dat sinds 1982 is beschermd. In dit gebied vinden we ook nog restanten van het steunpunt Seydlitz (WO II) met o.m. een bunker en een vuurleidingsbunker (beschermd sinds 2007). Dit gebied maakt deel uit van de ankerplaats IJzermonding - St- Laureinsduinen. De ankerplaats strekt zich uit op de rechteroever van de IJzer (havengeul) bij Nieuwpoort met inbegrip van het strand, het natuurreservaat de IJzermonding en de duinen tot de bebouwing van Westende-Bad. Het gehele gebied lag langs het vroegere IJzerestuarium op een langgerekt eiland "Testerep" (Ter Streep). Dit eiland was gescheiden van het vasteland door een kreek die in de IJzer uitmondde en in noordoostelijke richting naar Middelkerke liep. Vóór de 12e eeuw ontwikkelde zich een duinenfront op dit schorrengebied wat bewoning mogelijk maakte. De ankerplaats omvat de sequentie van strand-duinen tot polder en een slikke-schorregebied nabij de monding. Het strand kent enkele kleinere golfbrekers rond de havengeul van de Ijzer, die naar het

8 Bron: http://users.skynet.be/fa048928/natuurgebieden/warandeduinen.htm

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 40 van 65

noordoosten toe groter worden. Het strand is gescheiden van de St-Laureinsduinen door een lage dijk, een restant van de Atlantikwall uit WOII. Langs de IJzer ligt een klein slikke-schorregebied dat momenteel als natuurreservaat erkend is. Dergelijke actieve slikke en schorren zijn in België vrij uniek (voorts enkel in het Zwin) en bieden plaats voor zeldzame flora en fauna. De schorren gaan over in duinen waar gebouwen van Landsverdediging staan. In het zuidoosten, rond de kreek van Lombardsijde, gaan de duinen over in de polders. De duinen ter hoogte van de camping lopen verder in noordoostelijke richting tot Westende-bad. De zeereepduinen aan het St-Laureinsstrand kennen nog actieve zandverstuiving terwijl de landinwaartse paraboolduinen, afgewisseld met lage, natte pannes, gefixeerd zijn door vegetatie. Op deze droge kalkrijke duinen komt waardevolle flora voor die mogelijkheden biedt voor fauna. In de duinen vormen het witte hotel St-Laureins en het gebouw home Crombez (voormalig restaurant Calidris) blikvangers. De vele bebouwing en wegeninfrastructuur van Landsverdediging en van de campings vormen uit visueel-esthetisch oogpunt een knelpunt . Ankerplaats “Duinen Raversijde” o Wetenschappelijke waarde: Zeereepduinen met doornstruweel en kalkminnende vegetatie. In het parkdomein van prins Karel heeft men nog een gave duin-polderovergang. o Historische waarde: Verdwenen vissersdorp Walraversijde waarvan soms op het strand resten worden bloot gelegd door de zee en waarvoor opgravingen verricht worden in functie van de aanleg van het provinciaal domein. Resten van de Atlantikwal die nu als openluchtmuseum worden uitgebaat. o Esthetische waarde: Totaalsequentie van zee - duin - polders. o Ruimtelijk-structurerende waarde: De Graaf Jansdijk (te Oostende), én de dijk tussen duinen en strand werden/worden gestructureerd door de oriëntatie van de duinen en structureren ook de wegen buiten de ankerplaats (Nieuwpoortsesteenweg). De dijk aan de zeezijde van de duinen zorgt voor een structurering van het wegennet (weg, tram, fiets). De golfbrekers delen het strand ruimtelijk-visueel op in compartimenten. Deze ankerplaats strekt zich uit over het strand, de duinen tussen Middelkerke en Raversijde met aansluitend het Provinciaal domein Prins Karel. De zuidelijke grens wordt gevormd door campings en de bebouwing. Het strand heeft op regelmatige afstand kustverdedigingswerken (strandhoofden) wat afbreuk doet aan het open karakter van een strand. Het strand eindigt op een dijk waarop de Koninklijke Baan tussen Middelkerke en Mariakerke loopt. In het gebied ligt een deel van de begraven vissersnederzetting Walraversijde, die door herhaaldelijke overstromingen en gebruik als verblijfplaats voor troepen tijdens het beleg van Oostende (1604) verlaten werd. Daarachter liggen actuele, vrij hoge zeereepduinen die niet meer rechtstreeks met het strand in contact staan. Ze zijn min of meer gefixeerd door vegetatie van doornstruweel, grassen en kalkminnende vegetatie. Deze smalle duinreep wordt bedreigd door de oprukkende bebouwing uit het zuidwesten en noordoosten, én door de aanwezige campings ten zuiden ervan. Door de campings is de duin- polderovergang niet meer gaaf en herkenbaar. Puntrelicten Het puntrelict “Westende-Bad” omvat het gaaf centraal gedeelte van de badplaats Westende-Bad. Ten zuiden van de Koninklijke Baan zijn de Sint-Theresiakapel en een gedeelte van de pittoreske landelijke verkaveling met cottages en kronkelende paden gelegen. Ten noorden van de Koninklijke Baan zijn losstaande villa's gesitueerd. Het tractiestation Middelkerke dateert van begin jaren 1920 en heeft kenmerken van een duinenhuis. De aanleg van de tramlijn aan de kust was belangrijk voor de ontwikkeling van de badplaatsen.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 41 van 65

5.3.1.2 Bouwkundig erfgoed en cultuurhistorische ontwikkeling Ten zuiden van het projectgebied zijn vele gebouwen opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed, waarvan een aantal ook als beschermd monument zijn aangeduid.. Binnen het projectgebied is het Casino van Middelkerke opgenomen in de Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed. De huidige, ruim 1,5 km lange wandeldijk van Westende-Bad gaat terug op een eerste bakstenen zeedijk van 354 m, die rond 1896 ter hoogte van het voormalig Westend'Hotel (heden hoek Koning Ridderdijk/Priorijlaan) werd aangelegd. In 1905 en 1911 werd deze verlengd met respectievelijk 832 m en 580 m. De dijk wordt gekenmerkt door typerende lintbebouwing met pleinvorming door dwarsstraten. De eerste bebouwing met onder meer villa's naar ontwerp van de architecten Albert Chambon, Octave Van Rysselberghe en François Roussel werden, op het Hotel Belle-Vue na, volledig vernield in de Eerste Wereldoorlog. Er volgde een wederopbouw naar vooroorlogs ontwerp in de jaren 1920. In de loop van de jaren 1930 verschijnen de eerste, veelal modernistisch getinte, appartementsgebouwtjes tot vier bouwlagen. Vanaf de jaren 1940-50 treedt, samen met het herstel van oorlogsschade, zowel qua perceelsbreedte als bouwhoogte een schaalvergroting op vanaf de jaren 1960 tot 10 bouwlagen, met onder meer markerende appartementsgebouwen met afgeronde hoek bij de Ooievaarslaan. Een klein gedeelte van het centrum van Westende-Bad is als dorpsgezicht beschermd (1996). Het bekendste gebouw van Westende-Bad is het Grand Hotel Bellevue (1909-1911) van Octave van Rysselberghe, ter hoogte van sectie 78. Daarnaast zijn er langs de dijk nog enkele vermeldens- waardige villa’s uit het Interbellum. Verder getuigen enkele bunkers, loopgraven en bomkraters van de Atlantikwall uit WOII. De wandeldijk van Middelkerke is 2700 m lang met typerende hoogbouwlintbebouwing, onderbroken door korte, haaks ingeplante straten naar de achterliggende Leopold- en Parklaan. Ter hoogte van het casino is er sinds 1914 een vooruitgeschoven dijkgedeelte (Epernayplein). In 1875 wordt een eerste voorlopige zeedijk aangelegd. Vanaf 1898 volgt een verstening van het centrale gedeelte van de dijk (deels bewaarde bakstenen bedijking). Het gedeelte tussen Middelkerke en Westende bleef onbebouwd tot de jaren 1970. Tussen 1875 en 1884 werkte men aan de bouw van tweeëndertig z.g. villa's (smalle burgerhuizen in de rij) in eclectische stijl aan de dijk. Het waren grote panden zoals hotels in classicistische stijl. Nog twee villa’s van de eerste generatie zijn bewaard: de z.g. "villa Cogels" (nr. 58, circa 1900) en "villa Doris" (nr. 177, circa 1899). De meeste villa’s werden vernietigd gedurende de Eerste Wereldoorlog. Na de oorlog volgt herstel en wederopbouw naar versoberd vooroorlogs model. Ook van deze periode bleven slechts enkele relicten bewaard. Daarna volgt een beperkte eerste generatie appartementsgebouwen van drie à vijf bouwlagen uit het late Interbellum. De schade tijdens de Tweede Wereldoorlog blijft beperkt. In de late jaren 1950, vroege jaren 1960 ontwikkelt Middelkerke zich tot een populaire badplaats, met als gevolg het bouwen van appartementsgebouwen ter vervanging van villa's en hotels; aanvankelijk acht bouwlagen met echter een snelle overgang naar negen bouwlagen. Over het algemeen blijft de smalle perceellering van de villa’s behouden. Breder opgevatte residenties gaan mogelijk terug op een hotel of op samengevoegde percelen. Langs de zeedijk in Middelkerke zijn nog enkele villa’s van voor WO I bewaard. Een aantal ervan is beschermd als monument. Meestal zitten ze geprangd tussen hoge appartementsgebouwen.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 42 van 65

5.3.1.3 Archeologie Voor de archeologische aspecten werd de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) 9 van VIOE en de Wrakkendatabank van Afdeling Kust geraadpleegd. De CAI geeft geen archeologische vondsten aan in het projectgebied. Uit de wrakkendatabank van de Afdeling Kust (augustus 2013) blijkt dat de vissersboot Zulma-Maria (aangeduid met zwarte pijl op onderstaande figuur) voor de kust gelegen is. Deze verging op 30 januari 1949 na stranding bij . De bemanning bleef ongedeerd. Langs dit deel van de kustlijn zijn geen vindplaatsen gekend volgens de CAI. De Kromme Hoek in het zuidwesten van de ankerplaats Ijzermonding – St.-Laureinsduinen bevat de archeologische resten van de Grote Vierboete, een middeleeuwse vuurtoren. De bakstenen toren was waarschijnlijk de eerste vuurtoren langs de Westeuropese kust ten tijde van de Hanzesteden en is een getuige van het maritieme verleden van de Nieuwpoortse haven. Tijdens WOI werd hij evenwel gedynamiteerd waardoor enkel de grondvesten nog overblijven.

Figuur 5-1: wrakken gelegen ter hoogte van het projectgebied (wrakkendatabank, afdeling Kust)

5.3.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.3.2.1 Structuur- en relatiewijzigingen In vergelijking met de bestaande toestand leiden de zandsuppleties tot een vergroting van de strandoppervlakte en een toename van de afstand tussen de dijk en de branding. De huidige relatie dijk-zee zal daardoor verzwakt worden. Sinds de aanleg van de zeewerende dijken is de relatie tussen zee en land hoe dan ook sterk artificieel, ook op plaatsen waar geen dijken aanwezig zijn. Het handhaven van een zo goed als rechte kustlijn maakt permanent menselijk ingrijpen noodzakelijk. Dit houdt in dat op vele plaatsen zowel het strand als de duinen slechts een deels natuurlijk karakter

9 De CAI is een inventaris van tot nog nu gekende archeologische vindplaatsen. Vanwege het specifieke karakter van het archeologisch erfgoed dat voor ons verborgen zit in de ondergrond, is het onmogelijk om op basis van de CAI uitspraken te doen over de aan- of afwezigheid van archeologische sporen. De aan- of afwezigheid van archeologische sporen dient met verder onderzoek vastgesteld te worden.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 43 van 65

hebben. Qua effect op de landschappelijke structuren en relaties dienen de geplande wijzigingen als zwak negatief beschouwd te worden.

5.3.2.2 Wijziging perceptieve kenmerken Om de kustverdediging te Westende-Middelkerke te verbeteren wordt voorgesteld om het strand met zandsuppleties op te hogen. Hierbij wordt een flauwe strandhelling van 1/35 tot 1/45 behouden. Naar perceptie toe heeft een verbreding van het droog strand wel enig effect, maar dit kan zowel positief als negatief beoordeeld worden. In de ene interpretatie wordt het strand, als belangrijk onderdeel van de kustmorfologie, versterkt. In de andere interpretatie wordt door de verbreding van het strand de perceptieve band tussen de zee en de dijk verzwakt. Het effect van de suppleties wordt daarom als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld.

5.3.2.3 Wijziging erfgoedwaarden De zandsuppletie leidt niet tot een significante wijziging van de erfgoedwaarde. Op het strand zelf bevinden zich immers geen waardevolle erfgoedelementen. Eronder misschien wel, maar de zandsuppletie heeft geen negatief effect omdat de mogelijk aanwezige relicten enkel (nog meer) worden afgedekt, maar niet verstoord.

5.3.2.4 Besluit De effecten van de suppletie kunnen als zwak negatief tot zwak positief beoordeeld worden. Inzake archeologie worden geen negatieve effecten verwacht, aangezien er geen vergraving, enkel ophoging plaatsvindt. Vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kan geconcludeerd worden dat de werkzaamheden en de projectrealisatie geen aanzienlijke effecten zullen hebben. Er kan gesteld worden dat een MER-onderzoek voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de beoordeling van de milieueffecten.

5.4 Mens – sociaal organisatorische aspecten

5.4.1 Beschrijving van de bestaande toestand

5.4.1.1 Bestemming Dit is een zeer specifiek project omdat het gewestplan voor het grootste deel van het projectgebied geen juridische bestemming geeft (zie kaart 3-1). Enkel de meest zuidelijke strook, aansluitend op de Zeedijk, wordt aangeduid, m.b. als natuurgebied of woongebied. Het strandgedeelte (aan zeezijde begrensd door de GLLWS-lijn, de grens van het Vlaams gewest), werd wel grotendeels opgenomen in het PRUP “Strand en dijk Middelkerke”. De hoofdfunctie voor het hele plangebied van dit PRUP is zeewering; recreatie en natuur zijn ondergeschikte functies. Het projectgebied valt binnen de zones “centrumgebied dagrecreatie” en “overgangsgebied recreatie- natuur”. Er zijn eveneens een aantal specifieke locatieaanduidingen binnen het projectgebied gelegen, met name het casino en twee locaties voor (één) permanente of tijdelijke constructie(s) in functie van water- en/of strandsportbeoefening in verenigingsverband (onder bepaalde voorwaarden). Binnen de omgeving van deze laatste twee locaties is één permanente of een beperkt aantal tijdelijke constructies toelaatbaar (onder bepaalde voorwaarden).

5.4.1.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten Het projectgebied is gelegen op de grens tussen land en zee. De belangrijkste functies in en rond het gebied zijn recreatie en natuur.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 44 van 65

De Zeedijk is in wezen een monofunctionele ruimte. Ze wordt voor het grootste deel enkel gebruikt door wandelaars en fietsers, het autoverkeer wordt er beperkt tot een smalle strook. Op de Zeedijk zijn er zo goed als geen commerciële activiteiten zoals terrassen van horecazaken of verkoopstandjes. Voor de dijk ligt een zogenaamd ‘nat strand’, een strand dat bij vloed onder water ligt en bij eb boven water. Het gebruik van het strand is dus afhankelijk van de getijden. Bij laag water kan er gewandeld worden op het strand en heeft het gebied een recreatieve functie, bij hoog water heeft het geen functie. Ter hoogte van bijna het volledige projectgebied is een bewaakte strandzone gelegen, waardoor het projectgebied (intensief) gebruikt wordt als recreatiezone tijdens het toeristisch hoogseizoen . Ten zuidoosten van het projectgebied is de N34 (Kustweg) gelegen. Deze weg heeft een belangrijke verbindende functie tussen de verschillende kustgemeenten en verbindt een deel van de kust met de A10/E40.

5.4.1.3 Beeld- en belevingswaarde De beeldwaarde van een gebied wordt in grote mate bepaald door een aantal beeldbepalende elementen of visuele ankerpunten. Het belangrijkste beeldbepalend element ter hoogte van het projectgebied is de Noordzee. Een “zeelandschap” wordt gekenmerkt door weidsheid, monotonie, gebrek aan reliëf en een indruk van oneindigheid doordat de maximale zichtafstand enkel beperkt wordt door de capaciteit van het menselijk oog en de kromming van de aarde. Relatief grote objecten op zee die boven het wateroppervlak uitsteken vallen door de vlakheid van de zee automatisch sterk op. Ter hoogte van het projectgebied zijn dit hoofdzakelijk schepen, en in mindere mate het casino van Middelkerke. De belevingswaarde van een gebied of ruimtelijk element hangt af van diverse factoren als vorm, verhoudingen, schaal, barrièrewerking, contrast, variatie en harmonie. Belevingswaarde is bij uitstek subjectief, omdat elk individu aan elk van deze factoren een verschillend belang en waardeoordeel hecht. De belevingswaarde vertrekt dus van de “objectieve” beeldwaarde, maar geeft daar bovenop een subjectieve beoordeling mee. De belevingswaarde is afhankelijk van de getijden. Bij hoog water komt de zee tot bijna tegen de dijk. Bij laag water is de zee verder verwijderd van de dijk en ligt er een strand tussen de dijk en de zee. Het aspect barrièrewerking kan hier positief benaderd worden in de betekenis van grensbeleving. Die grensbeleving tussen land en zee verschuift dus al naargelang het tij, van de dijk bij hoog water naar de branding van het nat strand bij laag water. In het kader van het plan-MER “Plan voor de kustverdediging en maritieme toegankelijkheid van Oostende” werd in juli 2006 een enquête uitgevoerd bij ca. 300 passanten en ca. 300 bewoners (zowel permanente als tijdelijke). Het overgrote deel van de respondenten hechtte veel belang aan het weids uitzicht op zee (als rustgevend element), en vonden ingrepen die de horizon onderbreken storend, maar een badstrand werd niet als storend ervaren. In dit geval kan een uitbreiding van het strand dan ook als niet storend beschouwd worden.

5.4.1.4 Verkeer Het projectgebied wordt ontsloten door de N34. Ten zuidwesten van het projectgebied sluit de N34 via de N39 en N355 aan op de E40. Ten zuidoosten van het projectgebied takt de N34 aan op de R31 (ring van Oostende) die op haar beurt in verbinding staat met de A10. De A10 vormt de bovenlokale verbinding van Oostende met de E40.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 45 van 65

5.4.1.5 Hinder (geluid, lucht)

Geluid Naast natuurlijke geluiden is er in het algemeen een afwezigheid van belangrijke geluidsbronnen (industrie, verkeer, permanente recreatie-instellingen (dancings, lunaparken)) op of langs de dijk en het strand. Dit heeft als gevolg dat er momenteel weinig tot geen sprake is van geluidsoverlast. Daardoor zal de geluidsbijdrage overheersen van de wind en de golven op het waarneembaar geluidsniveau op of langs de dijk en het strand. Bij zwakke wind zal tijdens de zomer het geluid van wandelaars en recreanten op de dijk en het strand overheersen. Geen van deze vormen van geluid worden doorgaans als storend ervaren. Volgens meerdere studies en metingen is het geluid afhankelijk van de windkracht en windrichting. De gemiddelde waarde ligt tussen 50 en 65 dB(A) op 25 m van de kustlijn. Uit oriënterende metingen aan de Polders in Nederland (MER 1998) blijkt dat het omgevingsgeluid langs de Noordzee gemiddeld tussen de 30 en 40 dB(A) ligt gedurende de nachtperiode (de meest kritische periode). Meer landinwaarts zal het omgevingsgeluid verschillen van plaats tot plaats, afhankelijk van de verkeerssituatie, het afschermend effect van eventuele gebouwen, enz. Het achtergrond- geluidsniveau ter hoogte van de woningen (voornamelijk dan gedurende de nacht) zal dus meestal lager liggen dan het achtergrondgeluidsniveau aan de kustlijn. Geluidsmetingen uitgevoerd in het Zwin in 2007 bij matige weersomstandigheden (3-4 Beaufort) werd een gemiddeld achtergrondgeluidsniveau opgemeten van 42 dB(A) overdag en ’s avonds, respectievelijk 37 dB(A) ’s nachts. Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen kan het huidig omgevingsgeluid op land getoetst worden aan de milieukwaliteitsnormen van VLAREM II. De milieukwaliteitsnormen voor geluid worden aangegeven als toelaatbare dB(A)-waarden met betrekking tot het achtergrond- geluidsniveau van het omgevingsgeluid, in open lucht. De hinderbeleving is daarbij afhankelijk van de periode van de dag en de bestemming van het gebied waarin bewoonde gebouwen zijn gelokaliseerd. Zo geldt er in een woongebied een milieukwaliteitsnorm van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (7u-19u). Het betreft een richtwaarde voor de gemiddelde waarde van de LA95,1h- meetwaarden. Volgens het gewestplan bestaat de omgeving van het projectgebied uit lintbebouwing en open ruimtes gelegen in de bestemmingsgebieden ‘woongebied’ en ‘natuurgebied’. De werkzaamheden bij aanleg of bij onderhoud zullen meestal overdag gebeuren zodat het geluidsniveau aan de woning in een woongebied 45 dB(A) mag bedragen, respectievelijk met 5 dB(A) verhoogd indien de woning(en) gelegen zijn in een zone op minder dan 500 m van een milieubelastend gebied (industriegebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen).

Lucht De huidige toestand m.b.t. de luchtkwaliteit in het studiegebied voor de discipline lucht kan in kaart gebracht worden aan de hand van meetposten van het immissiemeetnet van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM). Ter hoogte van de Vlaamse kust zijn een aantal meetposten gelegen. Deze meetposten zijn echter ofwel gelokaliseerd nabij een belangrijke emissiebron (bvb nabij sluis van ), ofwel iets meer in het achterland gelegen. De meetresultaten van deze meetposten kunnen wel een indicatie geven van de luchtkwaliteit in het studiegebied. Uit deze resultaten werden in het plan-MER “Geïntegreerd Kustveiligheidsplan” volgende conclusies geformuleerd: o Globaal gezien blijkt uit de meetwaarden de positieve impact van de overheersende zuidwesten-westenwinden waarbij zuiverder lucht van over zee aangevoerd wordt.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 46 van 65

o De meetwaarden voor 2008 voldoen t.h.v. de meetstations voor alle gemeten parameters aan de luchtkwaliteitsdoelstellingen. Zelfs aan de doelstelling voor de daggemiddelde grenswaarde inzake PM10, waarvoor op veel plaatsen in Vlaanderen overschrijdingen worden vastgesteld, wordt voldaan t.h.v. de meetplaatsen waar deze parameter gemeten wordt. o Het voldoen aan de doelstellingen t.h.v. de meetplaatsen sluit evenwel niet uit dat op bepaalde locaties met relevante plaatselijke bronnen alsnog overschrijdingen kunnen optreden, zeker in jaren die gekenmerkt worden door een meteo die regelmatig aanleiding geeft tot mindere of slechte dispersie en/of verhoogde achtergrondconcentraties die bvb voorkomen in periodes met weinig of geen wind, oostenwind, temperatuursinversie,… . o Inzake PM2,5 zijn er geen meetwaarden beschikbaar, maar rekening houdend met het feit dat de PM2,5-concentratie doorgaans 60 à 70% van de PM10 concentratie bedraagt, kan men stellen dat t.h.v. de meetplaatsen waar PM10 gemeten wordt ook aan de toekomstige grenswaarde voldaan wordt die vanaf 2015 van kracht zal worden. M.b.t. PM10 werd nog opgemerkt dat een aanzienlijk deel ervan bestaat uit de fractie zeezout (grootte orde 6 à 8 μg/m³) en dus minder schadelijk is dan fijn stof afkomstig van verbrandingsprocessen. Naast de bovenvermelde meetposten werden in het plan-MER ook de interpolatiekaarten geraadpleegd zoals gepubliceerd in de jaarrapporten van VMM. Uit deze interpolatiekaarten werden volgende jaargemiddelde waarden afgeleid: o SO2-concentratie tussen 0 en 6 μg/m³ l o NO2-concentratie tussen 21 en 35 μg/m³ l o PM10-concentratie tussen 16 en 35 μg/m³ o Voor ozon wordt een AOT 60 ppb – max 8 uur van 0 tot 500 μg/m³.uren berekend. De hoger vermelde waarden wijzen erop dat in het studiegebied aan de jaargemiddelde doelstellingen voldaan wordt. De belangrijkste locale bronnen voor luchtvervuiling langs de Vlaamse kust zijn: o Scheepvaart o Wegverkeer o Industriële emissies o Gebouwenverwarming 5.4.2 Beschrijving van de toekomstige toestand en de verwachte effecten

5.4.2.1 Bestemming De geplande functies en activiteiten in het projectgebied zijn in overeenstemming met de bestem- mingen volgens de bestaande ruimtelijke uitvoeringsplannen (strandzone). De zone voorbij de “basislijn” behoort tot het federaal grondgebied (Belgisch continentaal plat), en hier geldt de Wet op het Mariene Milieu (MM). Door de uitbreiding van het strand t.h.v. Middelkerke verschuift de “basislijn” en dus ook de grens tussen het Vlaams gewest en het federaal grondgebied. Een deel van het projectgebied behoort momenteel dus tot het federaal grondgebied, maar zal door de geplande suppletie uiteindelijk Vlaams grondgebied worden.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 47 van 65

5.4.2.2 Gebruikswaarde en functionele aspecten Door de zandsuppletie wordt een oppervlakte bijkomend droog strand gecreëerd. Vanuit het aspect gebruikswaarde (m.b. recreatief gebruik) kan deze beperkte uitbreiding van het droog strand als een zwak positief effect beoordeeld worden.

5.4.2.3 Beeld- en belevingswaarde Door de zandsuppletie wordt het strand ter hoogte van het projectgebied hoger en breder. Naar belevingswaarde toe kan de uitbreiding van het strand zowel positief als negatief beoordeeld worden, afhankelijk van de appreciatie van de waarnemer. Door de verbreding van het droog strand wordt een groter deel van het gebied gedurende langere periodes toegankelijk voor wandelaars e.d.. Wellicht zal dit een beperkt positief effect hebben op de belevingswaarde.

5.4.2.4 Verkeer Tijdens de uitvoeringsfase van de strandsuppletie gebeurt de aanvoer van materiaal maximaal via het water. Het zand wordt per baggerschip aangevoerd vanuit de zandwinningsconcessies op zee, en wordt rechtstreeks op het strand gestort via een zinkerleiding vanop het schip. Met uitzondering van rollend materieel om het uitgestorte zand te egaliseren, zal er dus geen vrachtverkeer op het strand zelf plaatsvinden. 5.4.3 Hinder (geluid, lucht)

Geluid Bij strandsuppleties worden naast de effecten van de aanlegwerkzaamheden ook effecten verwacht ten gevolge van het onderhoud. Bij aanleg van een strandsuppletie zal zand aangevoerd worden met baggerschepen. Het schip gaat op ongeveer 1 km van de dijk voor anker, vanwaar het zand via leidingen op het strand wordt gebracht. Nadien wordt het zand uitgereden op het strand. Uitrijden zal met bulldozers en rupskranen gebeuren en neemt ongeveer 2 à 3 maanden per zone in beslag. Er wordt dan dag en nacht gewerkt. Indien de afstand tussen het lospunt en de op te spuiten sectie zeer groot is, dient een zgn. booster geplaatst te worden om het zand verder te pompen of dient het lospunt verlegd te worden. In dat geval wordt er bijkomend geluidsemissie door de pompinstallatie opgewekt. De opgewekte emissie zal zich op een grotere afstand van de dijk en dus van eventuele receptoren afspelen, zodat de bijkomende impact kan worden beperkt. Geluid wordt veroorzaakt door zowel de baggerschepen als de bulldozers. De hoeveelheid geluidsproductie t.a.v. de bewoners en de faunistisch waardevolle gebieden is afhankelijk van het aantal simultaan inzetbare bulldozers en de afstand van deze bronnen tot de receptoren. Indien drie bulldozers en drie rupskranen met eenzelfde geluidsemissieniveau gelijktijdig op eenzelfde plaats werkzaam zijn, neemt het specifieke geluid met 7,8 dB toe in vergelijking met één werkend tuig. Als de afmetingen van de geluidsbron klein zijn in functie van de afstand van de geluidsbron tot de receptor, neemt het geluidsniveau af met 6 dB per afstandsverdubbeling. Om de milieukwaliteitsnorm voor woongebied (45 dB(A) voor de dagperiode) niet te overschrijden zou een bulldozer een minimale afstand van 300 m tot de bebouwing moeten respecteren. Tijdens de nachtperiode is de milieukwaliteitsnorm voor een woongebied 10 dB(A) strenger (lager) dan voor de dagperiode. Dit vertaalt zich een hinderafstand van 900 m tot de bebouwing. Het is zeker dat de werfzone zich binnen een zone 900 m tot de bebouwing zal plaatsvinden, waardoor er potentieel risico zal zijn op geluidshinder bij werkzaamheden tijdens de nachtperiode. De hinderafstanden worden groter naarmate de geluidsemissie toeneemt, bijvoorbeeld bij twee simultaan werkende bulldozers. De aan te houden afstanden tot de bebouwing teneinde de milieukwaliteitsnorm te respecteren zullen daardoor ook toenemen. Voor werkzaamheden in een zone nabij een bestemmingsgebied woongebied zal de hinderafstand toenemen van 300 m naar 400

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 48 van 65

m, overeenkomstig van 900 m naar 1300 m bij werkzaamheden in de nachtperiode. Het risico op geluidshinder voor de omwonenden en faunistisch waardevolle gebieden neemt toe naarmate er meerdere geluidsbronnen (werktuigen) simultaan worden ingezet en/of werkzaamheden plaatsvinden tijdens de kritische tijdsperiodes (avond en nacht). Naast de motorgeluiden van het werktuig worden om veiligheidsredenen ook periodieke impulsachtige geluiden opgewekt bij het achteruit manoeuvreren. Deze bijzondere geluiden zijn bijzonder hinderlijk door hun onderscheidend karakter in het omgevingsgeluid. De verstoringsgraad is functie van de afstand van het werktuig tot de menselijke receptoren. Bovendien zal het specifieke geluid aan de bebouwingslijn windafhankelijk zijn. Bij tegenwind (zuidelijke windrichtingen) zal het waargenomen geluidsniveau lager zijn dan bij meewind. Bij toenemende windsnelheden zal het achtergrondgeluidsniveau toenemen door windruis en geluidsemissie van de golven, waardoor het specifieke geluid van de werktuigen minder duidelijk wordt waargenomen (geluidsmaskering). Bij het aanleggen van een zandbuffer zal de werf zich verplaatsen waardoor de hinder het grootst zal zijn bij werkzaamheden op de kortste afstand tot een bepaalde receptor (bv. een appartements- gebouw). Bij het verplaatsen van de werf zal de hinder stelselmatig afnemen.

Lucht Effecten naar lucht worden enerzijds veroorzaakt door de uitlaatgassen van de baggerschepen en het opspuiten van de specie waarbij aerosolen ontstaan, en anderzijds door de bulldozers, die emissies naar lucht veroorzaken (uitlaatgassen en opwaaiend stof/zand). De effecten zijn afhankelijk van het suppletievolume (duur van de werken), het type baggerschip en aantal en type bulldozers die ingezet worden.

Voor schepen zijn voornamelijk emissies van SO 2, NO x en fijn stof (PM 10 , PM 2,5 en UFP: ultra fijn stof) relevant. Gezien baggerschepen gebruik maken van minder zware brandstoffen dan de gewone zeeschepen zijn de emissies ook beperkter inzake SOx en fijn stof. Door hun aanwezigheid op een min of meer vast punt ontstaat daarentegen wel een langere emissieduur op een specifiek punt in vergelijking met deze van voorbijvarende schepen. Het desgevallend gebruik van een booster zal voor een hogere tijdelijke emissie zorgen.

Voor PM10, SO 2 en NO x werd reeds vermeld dat de huidige concentraties aan de kust globaal gezien laag zijn. Een beperkte toename in emissies zal dus zeker niet leiden tot overschrijding van de normen. Aangezien de baggerschepen op 0,5 à 1 km van de dijk aanleggen (ook in het geval een booster gebruikt moet worden zal deze op een aanzienlijke afstand van de dijk liggen), en er aan zee een zeer goede luchtcirculatie is, kan echter aangenomen worden dat er geen negatieve gevolgen zullen optreden ter hoogte van de dijk (bewoning). Bij deze evaluatie wordt evenwel geen rekening gehouden met de aerosolen die kunnen ontstaan tijdens het opspuiten van de baggerspecie zelf. De fijnstoffractie die hierbij kan gevormd worden (o.a. zeezout) ontstaat veel dichter bij de eventueel aanwezige bewoning. Omwille van het ontbreken van kengetallen kan de fijnstofemissie die hierbij ontstaat evenwel niet gekwantificeerd worden en is geen kwantitatieve onderbouwing van de impact mogelijk. Omwille van het feit dat de suppletie-activiteiten slechts gedurende een beperkte periode plaatsvinden en doorgaans slechts om de 5 à 10 jaar dienen herhaald te worden, kan aangenomen worden dat de impact als beperkt mag beschouwd worden.

Voor de bulldozers die ingezet worden, kunnen de emissies van NO x en PM 10 mogelijks relevant zijn. Dit hangt sterk af van het type bulldozer, het aantal en van de werkingsduur. Omwille van de strengere emissie-eisen die van kracht worden, kan aangenomen worden dat de impact op termijn stelselmatig zal afnemen. Gezien het tijdelijk karakter, de afstand tot bewoning, het frequent optreden van hogere windsnelheden aan de kust en de overheersende windrichting, kan aangenomen worden dat het effect als beperkt/verwaarloosbaar kan beschouwd worden.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 49 van 65

Wat betreft het verwaaien van het zand dat wordt aangebracht, kan gesteld worden dat dit als een vorm van hinder kan beschouwd worden, maar niet als een effect inzake luchtkwaliteit. De impact doet zich gezien de korrelgrootte enkel over een beperkte afstand voor. Aangezien de korreldiameter van het aangevoerde zand tussen 250 en 400 μm bedraagt, valt het niet binnen de categorie ‘fijn stof’. Het zijn de deeltjes met aërodynamische diameter kleiner dan 10 μm die als fijn stof worden beschouwd en die nadelige effecten vertonen voor de gezondheid van de mens. Gezien bovenstaande kan aangenomen worden dat de impact als beperkt/verwaarloosbaar mag beschouwd worden. Er worden geen blijvende effecten op luchtkwaliteit voorzien.

5.4.3.1 Besluit Er wordt besloten dat: • Het project positieve effecten heeft op het vlak van de gebruikswaarde en functionele aspecten. De strandoppervlakte neemt toe en daardoor ook de recreatieve waarde van het gebied. • De beoordeling op het vlak van beeld- en belevingswaarde zal wellicht zwak positief zijn voor wat de uitbreiding van het (droog) strand betreft. • De aanvoer van zand zal per schip gebeuren. Er worden geen significante effecten ten aanzien van verkeer verwacht. • Er is een potentieel risico voor geluidshinder bij werkzaamheden tijdens de nachtperiode. • Er kan aangenomen worden dat er geen negatieve effecten zullen zijn op de huidige luchtkwaliteit. Vanuit de discipline Geluid wordt geoordeeld dat volgende milderende maatregelen noodzakelijk zijn: • Inzet van geluidsarm materieel: werktuigen voorzien van geluidsbeperkende maatregelen (bv. bulldozer met akoestisch dempingsrooster aan de luchttoevoer, geluidsgeïsoleerde motorkompartimenten, voor aanvoer suppletie met persleiding kan de booster in een geluidsisolerende container worden geplaatst, e.d.); • Werken bij voorkeur uitvoeren buiten het toeristische seizoen; • Werken niet ’s nachts uitvoeren. Hierdoor dient vanuit de discipline Mens geconcludeerd te worden dat het project geen significant negatieve effecten heeft. Voor de discipline Mens wordt gesteld dat een MER-onderzoek geen nieuwe of bijkomende gegevens zal opleveren voor de bespreking van de milieueffecten.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 50 van 65

6 Eindconclusie

Wanneer de verschillende behandelde disciplines in overweging worden genomen en wanneer hun effecten op een evenwaardige manier met elkaar worden vergeleken, kan gesteld worden dat de voorgenomen activiteit in zijn totaliteit beperkt negatieve, maar niet aanzienlijke effecten – en in heel wat gevallen positieve effecten – zal hebben op de elementen die werden vastgesteld in de referentiesituatie.

Er wordt geconcludeerd dat de aanlegfase en projectrealisatie zoals voorgesteld in dit dossier geen aanzienlijke milieueffecten met zich meebrengt. Het opstellen van een project-MER zal redelijker- wijze geen nieuwe of bijkomende inzichten over aanzienlijke milieueffecten, andere dan besproken in dit dossier m.b.t. verzoek tot ontheffing van de MER-plicht, opleveren.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 51 van 65

DEEL 2 BIJLAGEN

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 52 van 65

1 Cijfergegevens voor het projectvoornemen met een totaal suppletievolume van ca. 1.350.000 m³

Tabel 1-1: suppletievolumes (in situ, zonder buffer) per sectie voor het laag strand in Westende- Middelkerke Sectie Volume totaal (m³) Volume totaal/m (m³) 74 58.752 162 75 82.993 246 76 100.599 291 77 84.381 238 78 75.680 218 79 71.915 216 80 89.321 277 81 95.893 276 82 88.868 259 83 102.735 270 84 97.948 269 85 90.064 275 86 76.981 246 87 103.697 293 88 89.385 269 89 15.708 48 90 21.519 73 Totaal 1.347.603 207 Afgerond 1.348.000 207

Tabel 1-2: suppletievolumes voor het laag strand in Westende-Middelkerke Onderhoudsfrequentie (jaar) 5 jaar 10 jaar Minimaal buffervolume in situ m³ 1.348.000 1.348.000 Buffer in situ (m³) 605.000 1.210.000 Totaal aanlegvolume in situ (m³) 1.953.000 2.558.000 Totaal baggervolume in beun (m³) 2.246.000 2.941.700

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 53 van 65

Tabel 1-3: oppervlakte droog en nat strand voor de suppletie met het laag strand in Westende- Middelkerke Oppervlakte (m²) Nat strand Droog strand Bathymetrie 2006 1.293.200 356.700 Laag strand na suppletie 1.124.000 633.200 verschil -169.300 + 276.500

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 54 van 65

2 Passende beoordeling

Het MER-richtlijnenboek ‘Fauna en Flora’ schrijft voor dat de Passende Beoordeling integraal deel uitmaakt van het effectenhoofdstuk van het MER. Het is hierbij gebruikelijk de Passende beoorde- lingsparagrafen stapsgewijs te doorlopen in het MER. Vanuit het oogpunt van ‘zorgvuldigheid’ wordt geopteerd om niet alleen voor de gedeelten van de Speciale Beschermingszones (SBZ) die effectief worden aangesneden een Passende Beoordeling uit te voeren, maar ook voor de SBZ-gedeelten die in de nabijheid van het projectgebied zijn gelegen en dus potentieel een negatief effect kunnen ondervinden. We kozen voor de volgende opbouw voor de Passende Beoordeling: • Algemeen kader van de Passende Beoordeling • Beoordelings- en toetsingscriteria • Analyse SBZ-H • Bespreking Instandhoudingsdoelstellingen • Beoordeling van de effecten van de ingreep op SBZ-H’ • Beoordeling van eventuele cumulatieve / lange termijneffecten op de SBZ’s / Natura2000- gebieden • Conclusies Passende Beoordeling (tevens opgenomen in conclusie van de volledige discipline)

2.1 Algemeen De Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG) inzake het behoud van de in het wild levende soorten en natuurlijke habitats verplicht de EU-lidstaten voor de in bijlage bij deze richtlijn vermelde, bijzonder te beschermen soorten en habitats speciale beschermingsmaatregelen te treffen. Het besluit van de Vlaamse regering van 1996 duidt 38 speciale beschermingszones (i.c. Habitatrichtlijngebieden) aan. Het SBZ-H “Duinengebied inclusief Ijzermonding en Zwin” grenst gedeeltelijk aan het zuidelijk deel van het projectgebied. De omschrijving van het gebied bij aanmelding luidt: dit complex omvat alle interessante duingebieden aan onze kust, inclusief de IJzermonding, het Zwin en enkele binnenduinen. Het kustmilieu is gekenmerkt door de grote verscheidenheid aan milieutypes en een aantal zeer specifieke milieuomstandigheden en processen. Bepalend voor deze verscheidenheid zijn de overgangen van strand (met lokaal voorduinen) over kalkrijke en meer kalkarme duinen tot polder, zoutwaterslikken en -schorren en de zeer gevarieerde geomorfologie van het duingebied zelf . Het maritiem Habitatrichtlijngebied SBZ-H1 “Vlaamse Banken” grenst aan het noordelijk deel van het projectgebied. Dit gebied beslaat een oppervlakte van 181 km² en strekt zich uit over een deel van de Noordzee ter hoogte van Oostende tot de grens met Frankrijk, van de laagwaterlijn tot 3 mijl in zee. Volgens Bijlage III van art. 6 van Natura 2000, volgens het nieuwe natuurdecreet en volgens het nieuwe MER-richtlijnenboek dienen een aantal stappen te worden doorlopen bij de afweging van de geplande werkzaamheden t.o.v. de Natura 2000-bepalingen. Voor een uitgebreidere kwantificering van de effecten verwijzen we naar de eerder vermelde algemene en specifieke effecten besproken in de discipline Fauna en Flora van het MER. Het is duidelijk dat het project gevolgen kan hebben voor de aangemelde gebieden. Maar zijn er ook significante effecten op de in het kader van de twee Europese richtlijnen aangemelde habitats en soorten? (zie verder)

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 55 van 65

Figuur 2-1: Afbakening van het projectgebied (groen) t.a.v. het SBZ-H “Duinengebied incl. IJzermonding en Zwin” (roze)

Figuur 2-2: Indicatieve situering van het projectgebied (groen) t.a.v. het SBZ-H “Vlaamse Banken” (bron: www.mumm.ac.be)

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 56 van 65

2.2 Beoordelings- en toetsingscriteria

Ontwikkeling criteriaset In de Passende Beoordeling dienen de effecten op aangemelde/aangewezen soorten en habitats te worden onderzocht. Van bijzonder belang is hierbij te onderzoeken in hoeverre de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soorten of habitats wordt aangetast. Hierbij wordt het begrip ‘significantie’ gehanteerd als te toetsen kader en daarnaast wordt ook getoetst of de natuurlijke kenmerken van het gebied behouden blijven (zie de EU-brochure 'Beheer van Natura 2000-gebieden, criterium 4 voor habitats en de in dit rapport gehanteerde criteria’ (bijlage 1)). De Habitatrichtlijn geeft echter geen specifieke criteria voor de beoordeling van deze significantie.

Wat is significant? Het beoordelingskader van zowel de Vogel- als de Habitatrichtlijn is gebaseerd op het voorzorgs- principe: 'nee, tenzij...'. In de Vogel- en Habitatrichtlijn spelen de begrippen 'significant effect op de instandhoudingsdoelstelling' en 'aantasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied' een hoofdrol. Daarom dienen we de term ‘significant’ nader te verduidelijken. Een significant effect kan in zijn algemeenheid als volgt worden omschreven: veranderingen in de abiotische situatie en de ruimtelijke structuur, die de natuurlijke dynamiek te boven gaan en het leefmilieu van planten- en/of diersoorten zodanig beïnvloeden dat er letterlijk unieke situaties verloren dreigen te gaan of ecologische processen blijvend worden verstoord, of het voortbestaan van populaties van nationaal zeldzame soorten of voor dat systeem kenmerkende soorten op termijn niet meer op hetzelfde niveau verzekerd is, dan wel de betekenis van een gebied voor soorten aanmerkelijk afneemt (naar EU 2000).

Uitwerking criteriaset De centrale vraag is: Is er betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ? Hierbij wordt nagegaan of er een aantasting plaatsgrijpt die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van de SBZ, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende SBZ is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage III van het Decreet Natuurbehoud (= soorten van de Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) die in de betreffende SBZ voorkomen. De ‘natuurlijke kenmerken van een SBZ’ is het geheel van biotische en abiotische elementen, samen met hun ruimtelijke en ecologische kenmerken en processen, die nodig zijn voor de instandhouding van: • de natuurlijke habitats en de habitats van de soorten waarvoor de betreffende SBZ is aange- wezen (zijn per gebied opgelijst in de wetenschappelijke rapporten van de aanwijzing van de SBZ-V en de SBZ-H) • de soorten vermeld in bijlage III • de coherentie van het Natura 2000-netwerk De begrippen ‘instandhouding’, ‘staat van instandhouding van een soort’ en ‘staat van instand- houding van een habitat’ zijn gedefinieerd in art. 2 van het Decreet Natuurbehoud. Instandhouding : het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer: • het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat en de oppervlakte van het habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen; • de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 57 van 65

afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan; • de staat van instandhouding van de voor dat habitat gunstige typische soorten gunstig is. De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer: • uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van het habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven; • het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden; • er een voldoende groot habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden; Staat van instandhouding van een habitat: de som van de invloeden die op het betrokken habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van dit habitat of die van invloed kunnen zijn op het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten in het Vlaamse Gewest; Staat van instandhouding van een soort: het effect van de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en op lange termijn een verandering kunnen bewerkstelligen in de verspreiding en de grootte van de populaties van die soort in het Vlaamse Gewest;

Het betekenisvolle karakter van een aantasting moet worden vastgesteld in het licht van de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied zelf, en in het licht van de bijdrage die het gebied levert aan de ecologische samenhang van het Natura 2000-netwerk. Het is daarom niet mogelijk om per habitat of soort een overal geldende kwantificering te doen van die significantie. Het belang van een vermindering van de oppervlakte die door de habitats of de leefgebieden van soorten in kwestie in de SBZ ingenomen wordt, wordt (voor ieder SBZ afzonderlijk) geëvalueerd in het licht van de totale oppervlakte van deze SBZ en van de integriteit van het gebied. Teneinde te bepalen of een aantasting betekenisvol is in het licht van de doelstellingen van de richtlijn, wordt gebruik gemaakt van volgende factoren: • de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van het habitat (hierbij wordt ook gekeken naar de voor dat habitat typische soorten - zie habitatfiches) • de omvang van het natuurlijk verspreidingsgebied van die soort (de voor die soort geschikte habitats - zie soortenfiches) • de populatieomvang van de betrokken soort(en) • het bestaan van een voldoende groot habitat om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden en • het belang van het netwerk hierin. Zie art. 2, 36°, Decreet Natuurbehoud dat bepaalt wanneer de staat van instandhouding van een habitat en van een soort als gunstig wordt beschouwd (zie lijst achteraan). Neem de randvoorwaar- den en verzachtende maatregelen die gesteld worden aan de activiteit of het plan op in de steden- bouwkundige voorschriften of de vergunning - zodat werken en handelingen die mogelijk een betekenisvolle aantasting kunnen hebben op de habitats en soorten waarvoor het SBZ is aange- wezen of op de Bijlage III soorten die daar voorkomen niet gepland/vergunbaar zijn.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 58 van 65

2.3 Analyse SBZ-H

2.3.1 SBZ-H ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ Op Figuur 2-1 wordt de situering van het Habitatrichtlijngebied ‘Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin’ , met een oppervlakte van 3.737 ha, weergegeven ten opzichte van het projectgebied. Dit Habitatrichtlijngebied grenst aan de zuidelijke rand van het projectgebied. Deze Speciale Beschermingszone werd door de beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 officieel aanvaard zoals het werd aangemeld. De afbakening werd bekrachtigd door het Besluit van de Vlaamse regering van 24 mei 2002. Dit gebied werd als Habitatrichtlijngebied aangeduid op basis van het voorkomen van volgende habitats en soorten: Beschermde habitats: • Prioritair habitattype 2130: Vastgelegde duinen met kruidvegetaties (‘grijze’ duinen) • Prioritair habitattype 2150: Eu-Atlantisch vastgelegde, ontkalkte duinen (Galluno-Ulicetea) • Niet prioritair habitattype 1130: Estuaria • Niet prioritair habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten • Niet prioritair habitattype 1310: Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten • Niet prioritair habitattype 1320: Schorren met Slijkgrasvegetaties (Spartinion) • Niet prioritair habitattype 1330: Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae) • Niet prioritair habitattype 2110: Embryonale, wandelende duinen • Niet prioritair habitattype 2120: Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (‘witte’ duinen) • Niet prioritair habitattype 2160: Duinen met Hippophae rhamnoïdes • Niet prioritair habitattype 2170: Duinen met Salix arenaria • Niet prioritair habitattype 2180: Beboste duinen van het Atlantisch kustgebied • Niet prioritair habitattype 2190: Vochtige duinvalleien • Niet prioritair habitattype 3140: Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara- ceeënvegetatie Beschermde soorten: • Amfibieën en reptielen: Soort 11660: Kamsalamander (Triturus cristatus) • Invertebraten: Soort 1014: Nauwe korfslak (Vertigo angustior) • Planten: Soort 1614: Kruipend moerasscherm (Apium repens) Binnen het projectgebied, maar buiten het Habitatrichtlijngebied, komen volgende beschermde habitattypes voor: • habitattype 1110: Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken (komt voor in het subtidaal); • habitattype 1140: Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten (komt voor in het intertidaal). 2.3.2 SBZ-H ‘Vlaamse Banken’ In juli 2010 werd het Habitatrichtlijngebied ‘Vlaamse Banken’ aangemeld bij de Europese Commissie. Het nieuwe Habitatrichtlijngebied omvat zandbanken, biodiverse grindbanken en schelpkokerworm- aggregaties. Europa heeft daarop het gebied in 2011 op de lijst van beschermde gebieden geplaatst. Dit gebied wordt nu ook in de Belgische wetgeving vastgelegd. Het gebied ‘de Vlaamse Banken’ is een grote uitbreiding zeewaarts van het vroegere gebied ‘Trapegeer-Stroombank’. Het volledige gebied heeft nu een oppervlakte van ca. 1100 km² (dit is een uitbreiding met ongeveer 920 km²) en beslaat hiermee ongeveer één derde van het totale oppervlak van de Belgische zeegebieden (zie Figuur 2-2).

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 59 van 65

Criteria voor aanmelding: Bijlage I – types habitats van communaturair belang (Habitatrichtlijn): • zandbanken (Habitattype 1110) • Riffen (Habitattype 1170) Er werd beslist om Habitattype 1110 in het Belgisch deel van de Noordzee te omschrijven als “het structureel en functioneel ondeelbaar geheel van zandbanktoppen en flankerende geulen”, zoals morfologisch te onderscheiden aan de hand van bathymetrische kaarten 10 . Hierbij zijn vooral de overwegingen van belang: (1) waar nodig strekt het Habitattype 1110 zich uit beneden de 20 m dieptelijn (2) nagenoeg het volledige Belgische deel van de Noordzee wordt als Habitattype 1110 beschouwd (enkel het meest noordelijk deel, ten noorden van de Hinderbankenregio, valt erbuiten). (3) De biologische waarde, zoals bepaald in Derous et al. (2007c), biedt een uitstekende mogelijkheid om de zandbanken in functie van de beschermingsprioritisering te karakteriseren en onderling te vergelijken; dit eventueel aangevuld met bijkomende variabelen. De beschermde soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn die genoemd worden in het aanwijzingsbesluit zijn voornamelijk vogels, vissen en zeezoogdieren, dit zijn dieren van hogere trofische niveaus. Voor deze soorten vogels, vissen en zeezoogdieren dient het onderzochte benthos van het zacht substraat direct of indirect tot voedsel. Er is een relatie tussen een aantal hogere soorten die aangemeld werden aan Europa voor het Habitatrichtlijngebied Vlaamse Banken en benthische organismen. o De A. alba - M. bidentata gemeenschap wordt als ecologisch belangrijkste gemeenschap beschouwd op het Belgisch continentaal Plat. Deze gemeenschap kent een hoge soortenrijkdom en een hoge macrobenthische densiteit en is o.m. belangrijk voor de Zwarte Zeeëend en voor de Kabeljauw. Deze gemeenschap is het meest prominent aanwezig in het westen van het Habitatrichtlijngebied. o Macrobenthische organismen uit het intertidaal zijn een voedselbron voor heel wat meeuwensoorten, steltlopers en sternachtigen. Dit geldt in principe ook voor de zone waarin de werken gepland worden, hoewel hier moet opgemerkt worden dat de zone blootgesteld is aan antropogene verstoring en dus beperkte potenties heeft. Meeuwen en sternachtigen gebruiken de harde structuren (strandhoofden en staketsels) ook als rustplaats. De meeuwen gebruiken de harde structuren ook als foerageergebied, echter het belang van deze structuren is voor meeuwen en sternen veel kleiner dan dat voor een aantal steltlopers (i.c. Steenloper, Paarse Strandloper en Scholekster). Deze laatste soorten werden evenwel niet aangemeld in het kader van onderhavig Habitatrichtlijngebied.

2.4 Instandhoudingsdoelstellingen Het vastleggen van de natuurdoelen gebeurt in twee stappen. In eerste instantie werden geweste- lijke instandhoudingsdoelstellingen opgemaakt. Deze geven weer wat in het totaal nodig is om in Vlaanderen de bedreigde Europeese soorten en habitats een toekomst te geven. In een volgende stap worden deze globale natuurdoelen verfijnd per Natura 2000-gebied.

10 http://health.belgium.be/internet2Prd/groups/public/@public/@mixednews/documents/ie2divers/ 19087735.pdf

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 60 van 65

Voor de habitatrichtlijngebieden worden momenteel gebiedspecifieke instandhoudings- doelstellingen opgemaakt (S-IHD). Deze rapporten zijn nog in opmaak en kunnen nog niet als definitief beschouwd worden. Op deze basis volgt dan de definitieve aanmelding. Uit het eindrapport “Raming van de baten geleverd door het Vlaamse NATURA 2000-netwerk” kan wel een eerste beeld verkregen worden van hoe het gebied er dient uit te zien na realisatie van de IHD’s. Het rapport vermeldt dat het SBZ-H “Duingebieden inclusief Ijzermonding en Zwin” op dit moment voor meer dan 75% uit zeekust en estuaria bestaat. Na de realisatie van de IHD neemt dit nog verder toe tot 82%, ten koste van bossen en akker of weiland. De voornaamste habitattypes zijn estuaria (1140) en duinen (2120, 2130, 2160 en 2180). Het zijn ook de duintypes, en meer specifiek 2130 en 2180, die nog verder zullen toenemen in oppervlakte na realisatie van de IHD. Tabel 1: Totaal landgebruik in SBZ-H “Duingebieden incl. Ijzermonding en Zwin” voor en na realisatie van de IHD

Tabel 2: Oppervlakte Europese habitattypes en regionaal belangrijke biotopen in SBZ-H “Duingebieden incl. Ijzermonding en Zwin” voor en na realisatie van de IHD

In het rapport ‘Bepalen van IHD’s voor de beschermde soorten en habitats in het Belgische deel van de Noordzee, in het bijzonder in beschermde mariene gebieden’ staat dat de IHD’s voor het Belgisch deel van de Noordzee rekening houden met volgende aspecten: • Het betreft de habitattypen uit Bijlage I van de Habitatrichtlijn (1110 “permanent met zeewater bedekte zandbanken” en 1170 “riffen”); de soorten uit Bijlage II van de Habitatrichtlijn ( Petromyzon marinus (zeeprik), Lampetra fluviatilis (Rivierprik), Acipenser

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 61 van 65

sturio (Steur), Alosa alosa (Elft), Alosa fallax (Fint), Coregonus oxyrhynchus (Houting), Phocoena phocoena (Bruinvis), Halichoerus grypus (Grijze zeegond), Phoca vitulina (Gewone zeehond) ), de zeevogelsoorten waarvoor de beschermde mariene gebieden zijn aangeduid (Podiceps cristatus (Fuut), Sterna sandvicensis (Grote stern), Sterna Hirundo (Visdief), Larus minutus (Dwergmeeuw), Melanitta nigra (Zwarte Zee-eend) ) en de beschermde vogelsoorten (Bijlage 3 van het KB soortenbescherming 2001), in het bijzonder de zeeduikers (Gavidae). • De instandhoudingsdoelstellingen worden op een operationele manier geformuleerd (kwantitatief, rekening houdend met de druk op soorten en habitats, rekening houdend met termijnen, meetbaarheid, …). • De instandhoudingsdoelstellingen houden rekening met de definitie van “gunstige staat van instandhouding” voor soorten en habitattypen, zoals in de EU-Habitatrichtlijn geformuleerd.

2.5 Effecten op SBZ-H

2.5.1 SBZ-H “Duingebieden inclusief IJzermonding en Zwin” De zandsuppletie vindt plaats ten noorden van het Habitatrichtlijngebied, er zal dus geen rechtstreekse oppervlakte-inname gebeuren. Indien er materiaal via vrachtwagens dient aangevoerd te worden, wordt verondersteld dat dit via de N34 zal gebeuren. Tussen Westende-Bad en Middelkerke-Bad loopt deze weg over een afstand van ca. 470 m tussen twee deelgebieden van dit SBZ-H. Verder zijn er vanaf de N34 genoeg zijwegen die tot op het strand reiken zonder dat het SBZ-H dient gekruist te worden. De mogelijk verhoogde geluidsproductie ter hoogte van het SBZ-H door het beperkt aantal vrachtwagens die nodig zullen zijn om materiaal aan te voeren is te verwaarlozen ten opzichte van de huidige geluidsproductie. Er worden door uitvoering van het project geen rechtstreekse effecten verwacht op de voorkomende habitats binnen het Habitatrichtlijngebied, gezien het projectgebied niet overlapt met het SBZ-H. Hierdoor kan gesteld worden dat de instandhouding en het behalen van de doelstellingen binnen het gebied van het natuurrichtplan geen rechtstreekse impact zal ondervinden door uitvoering van het project. Binnen het projectgebied komt het habitattype 1140 “Bij eb droogvallende slikwadden en zand- platen” voor, weliswaar buiten het SBZ-H. De effecten op dit habitattype worden als beperkt tot matig negatief beschouwd, hoofdzakelijk omwille van het feit dat de suppletie zal uitgevoerd worden met zand met een iets grotere korrelgrootte, het strand iets steiler zal zijn en er een zekere oppervlakte nat strand verdwijnt, zie §5.2.2.1 en §5.2.2.2. Studies hebben uitgewezen dat strandsuppleties in sommige gevallen potenties hebben om zich te ontwikkelen tot embryonale duinen 11 (habitattype 2110). Dit is een habitattype waarvoor het habitatrichtlijngebied werd aangemeld. De eerste randvoorwaarden voor het ontstaan van embryonale duinen zijn de aanvoer van zand vanuit zee én een geëxposeerde ligging ten opzichte van de wind. Intensieve betreding en strandreiniging verhinderen dan weer de embryonale duinvorming, evenals de aanwezigheid van barrières, in dit geval de N34 en de aanwezige hoogbouw. Het is bijgevolg weinig waarschijnlijk dat er ook effectief embryonale duinvorming zal optreden in het projectgebied.

11 Bron: www.natuurkennis.nl + “Effecten van suppleties op de geomorfologische ontwikkeling van duinen: samenvatting en synthese”

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 62 van 65

Indien embryonale duinvorming is opgetreden, is het bijgevolg ook mogelijk dat er witte duinen (2120) kunnen ontstaan, gezien zij de embryonale duinen opvolgen in het proces van de duinvor- ming. Embryonale duinen kunnen ontstaan op het hoogste gedeelte van het strand die bij verdere opstuiving kunnen overgaan in witte duinen. 2.5.2 Marien SBZ-H “Vlaamse Banken” Na realisatie van de suppletie, zal het deel van het Habitatrichtlijngebied “Vlaamse Banken” dat grenst aan het projectgebied nog steeds behoren tot habitatype 1110. De biologische waarde van dit habitattype wordt meestal bepaald aan de hand van het voorkomen van het macrobenthos, als organismen rechtstreeks gekoppeld aan het habitattype 1110. Negatieve effecten situeren zich dan ook in de eerste plaats op het macrobenthos, maar ook andere benthosgroepen en vissen kunnen negatieve effecten ondervinden. Zandsuppletie kan het benthos op verschillende manieren negatief beïnvloeden: o Begraven worden onder het opgespoten zand: als de schelpen onder het opgespoten zand terecht komen, zullen zij slechts gedeeltelijk in staat zijn om voldoende omhoog te geraken. Slagen zij daar niet in omdat de opgespoten laag te dik is, dan zullen zij sterven. o Terechtkomen in zand van een andere korrelgrootte: de 3 schelpsoorten hebben bepaalde preferenties wat betreft de samenstelling en korrelgrootte van het sediment waarin zij leven. Wordt deze door het nieuw opgespoten zand voor hen nadelig veranderd, dan kan dit eveneens tot het verdwijnen van de schelpen leiden. o Belemmering van foerageren door verhoogde deeltjesconcentratie: de suppletiewerkzaam- heden verstoren het leefmilieu van de schelpen. Dit kan leiden tot een beperking van de voortplanting en tot verhongeren. Voor het gebied met zachte substraten geldt dat sommige van de beschermde soorten het gebied gebruiken als voedselzoekareaal. Fuut, Jan van Gent, duikers, Alk, Zeekoet, Aalscholvers, sternen en in mindere mate meeuwensoorten behoren tot de groep van vogels die in en op de waterkolom voedsel zoeken. Duikeenden, te weten Toppereend, Zwarte zeeëend en de Eidereend, duiken naar o.a. schelpdieren op en in de bodem, zoals klompjes mosselen en Spisula subtruncata die in het substraat leven. Indien het zicht minder wordt, kunnen soorten minder goed door het water heen kijken om hun prooi te vinden. De duikeenden zullen met name last hebben van het afdekken van de bodem waarop en waarin hun prooien leven. De situatie kan zich echter voor deze dieren snel herstellen. Of dit ook daadwerkelijk gebeurt, valt niet in te schatten. Voor alle hier genoemde soorten geldt uiteraard dat indien er een afname van de hoeveelheid bruikbare biomassa plaatsvindt dit een negatief effect sorteert op deze soorten. Vissen zijn veel directer afhankelijk van het leven in de bodem. Veranderingen in de structuur van de zandbodem zullen dus zeker een direct effect hebben op deze soorten, vooral op platvissen als Schol en Tong. Het is waarschijnlijk dat grover zand netto een afname van het voedsel voor deze soorten zal betekenen. Zij voeden zich echter met (delen van) bodemdieren, wiens verdwijnen door zandsuppletie voor een voedseltekort bij de platvissen kan zorgen, wat een nadelig effect op de vispopulatie (verminderde voortplanting) tot gevolg kan hebben. De platvissen kunnen (tijdelijk) uit het gebied verdwijnen op zoek naar een geschikter leefruimte. Het intertidaal fungeert als foerageerplaats, kinderkamer of kraamkamer voor een groot aantal (commercieel belangrijke) platvissen. Strandsuppletie zou deze functie rechtstreeks kunnen beïnvloeden door de verandering van strandmorfologie en stromingen, maar er zal zeker een tijdelijk indirect effect zijn doordat hun voedselbronnen (macrobenthos) zullen verdwijnen. Wanneer de effecten van de suppletie zich uitstrekken tot in het subtidaal kunnen als gevolg hiervan bijvoorbeeld dichte banken van de schelpkokerworm Lanice conchilega beïnvloed worden. Het eventueel verdwijnen van de banken kan dan gemakkelijk leiden tot een sterke daling in de dichtheid

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 63 van 65

van de schelpkokerworm. De zones van de schelpkokerworm fungeren als “ecosysteemingenieur”. De soortenrijkdom op plaatsen waar de schelpkokerworm voorkomt is immers vier tot zes keer hoger dan zonder de soort, en het aantal dieren dat er voorkomt is tot 34 keer hoger als gevolg van zijn aanwezigheid. Het effect van schelpkokerwormbanken op de diversiteit van het macrobenthos is hierdoor van belang. In het veld en in de realiteit is de zuurstofpompwerking waarschijnlijk irrelevant. 2.5.3 Effecten op aangemelde soorten ikv de Habitat- en Vogelrichtlijnen Het verlies aan harde substraten door afdekking heeft voor de meeste in het kader van de Habitat- en Vogelrichtlijn aangemelde soorten geen rechtstreeks effect omdat deze dieren weinig direct gebruik maken van harde substraten. Van de vogelsoorten zouden alleen de meeuwensoorten gebruik kunnen maken van de strandhoofden als foerageergebied. De sternen kunnen de strandhoofden en staketsels gebruiken als rustplaats, dit geldt ook voor de genoemde meeuwensoorten. De strandhoofden zijn wel belangrijk voor soorten als Steenloper en Paarse Strandloper, die niet aangemeld werden in het kader van de Habitatrichtlijn en die niet onder de beschermingscriteria van de Vogelrichtlijn vallen. Door de realisatie van het project zal enerzijds een groot deel van de harde structuren onder het zand komen te liggen en zijn functie verliezen. Anderzijds wordt verwacht dat de huidige recreatiedruk zal blijven bestaan en mogelijks zelfs toenemen. Zowel de rust- als foerageerfunctie zullen grotendeels verloren gaan.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 64 van 65

2.6 Duiding cumulatieve effecten op Speciale Beschermingszones In een Passende Beoordeling dienen kort de mogelijke effecten van de voorgenomen activiteit te worden beschouwd in combinatie met effecten van andere ingrepen. Immers, kleine ingrepen kunnen gezamenlijk wel een significant effect hebben op de natuurwaarden. De beoordeling van deze cumulatieve effecten van alle kustverdedigingswerken langs de Vlaamse kust is een complexe opgave. Deze afweging werd echter gemaakt tijdens de opmaak van het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan en de bijhorende Passende Beoordeling. Kort samengevat werd er voor het geheel aan ingrepen binnen dit plan natuurcompensatie voorzien (zie verder).

2.7 Voorgestelde compenserende maatregelen In het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan wordt aangegeven dat de oppervlakte nat strand die gecompenseerd dient te worden voor alle deelprojecten samen in een ecologische werkgroep met de bevoegde instanties zal worden vastgelegd. Gezien er in het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan compensaties worden voorzien, kan hiernaar verwezen worden en dienen geen bijkomende compensaties uitgewerkt te worden voor dit concreet project. Voor meer info inzake de voorgestelde compenserende maatregelen wordt verwezen naar de Passende Beoordeling horende bij het plan-MER Geïntegreerd Kustveiligheidsplan. Verder kan opgemerkt worden dat er na de opmaak van het plan-MER cruciale wijzigingen werden doorgevoerd aan het referentiekader waar de Passende Beoordeling rekening mee hield. Er wordt immers vastgesteld dat het habitattype 1140 niet meer is opgenomen als “aangemeld” habitat voor de mariene speciale beschermingszone. Ook de macrobenthossoorten en Schol en Tong zijn niet meer opgenomen als kenmerkende soorten waarvoor IHD’s moeten worden opgesomd. In het kader van mogelijke milderende / compenserende maatregelen werd bovendien op aanraden van de ecologische werkgroep een ecologische monitoring opgestart om de effecten van de strandsuppletie op het macrobenthos voor en na de suppletie in detail op te volgen.

2.8 Conclusie Passende Beoordeling Het projectgebied overlapt niet met Natura-2000 gebied, maar grenst er zowel in het noorden als in het zuiden aan. Er vindt geen rechtstreekse oppervlakte-inname plaats. Echter, het verdwijnen van een zekere oppervlakte nat strand kan negatieve effecten hebben op sommige voorkomende soorten die aangemeld zijn in kader van de omliggende Natura-2000 gebieden. Een aantal van de aangemelde soorten zijn namelijk voor hun voedsel aangewezen op organismen die zich in dit deel van de strandzone bevinden. De mogelijke compenserende en milderende maatregelen voor de cumulatieve effecten van alle projecten uit het Geïntegreerd Kustveiligheidsplan worden besproken in het bijhorende plan-MER. In principe is er bij suppleties vorming van embryonale duinen (2110) of witte duinen (2120) mogelijk wat positief te beoordelen valt. Echter, gezien er verwacht wordt dat er om de 5 à 10 jaar onderhoud zal nodig zijn, en gezien de aanwezige barrières (N34 en de aanwezige hoogbouw) is de kans eerder klein.

2262943000/scl - OHD strandsuppletie Middelkerke 65 van 65