Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Vakgroep middeleeuwen

Academiejaar 2011-2012

GHILLEBERT DE LANNOY, EEN BOURGONDISCHE SPION

IN HET MAMLUKENSULTANAAT

Een analyse van de Rapports en de Voyages

---

Scriptie tot het behalen

van de graad Master in de Geschiedenis

BERTRAND HALLYN 00801964

Promotor: Prof Dr. JAN DUMOLYN

Commissarissen: Prof. Dr. MARC BOONE en HILMI KAÇAR

1. Abstract

Ghillebert de Lannoy (1386-1462) was heer van Santes, Villerval (Willerval), Tronchiennes (Drongen), Beaumont (Hénin-Beaumont) en Wahégnies () en een telg van een oude adellijke familie. Hij had een avontuurlijk leven en was een grote reiziger. Vanaf 1410 trad hij in dienst van het Bourgondische hof. De Lannoy was een vertrouweling van Filips De Goede (1396-1467) en vervulde talrijke diplomatieke en militaire missies voor hem. Hij schopte het tijdens zijn carrière tot kamerheer van de hertog, kastellaan van het kasteel te Sluis en ridder van de Orde van de Gulden Vlies. In 1421 werd de ridder door Filips en de Engelse koning Hendrik V een aantal diplomatieke opdrachten in Oost-Europa en een verkenningsmissie in het Mamlukensultanaat toevertrouwd. De verkenningsmissie was op Bourgondisch initiatief georganiseerd ter voorbereiding van een kruistocht in de Oriënt. De Lannoy zou van 1421-1423 steeds op pad zijn. Tijdens zijn verblijf in het sultanaat hield de edelman aantekeningen bij in een schriftje waarvan hij de kopieën bij zijn terugkeer aan zijn opdrachtgevers overhandigde. Het origineel en de kopieën van de aantekeningen zijn bewaard gebleven en staan bekend als de Rapports. De meest uitvoerige studie van de Rapports is van Charles Potvin en dateert van 1878. Sinds de 19de eeuw is de bron aan weinig diepgaand of aanvullend onderzoek onderworpen. Historici beschouwen de Rapports traditioneel gezien als een bijzonder nauwkeurige verslag die van een moderne objectieve houding getuigt. De opzet van deze thesis is drievoudig. In de eerste plaats ga ik met behulp van de moderne wetenschappelijke literatuur de notities in de Rapports becommentariëren en contextualiseren. Dit doe ik op basis van de editie van Potvin die de meest betrouwbare transcriptie bevat. Het is mijn bedoeling om Potvin aan te vullen en indien nodig te verbeteren met de historische kennis die men vandaag bezit. Het contextualiseren moet betere inzichten bieden in de Rapports en is van nut voor de drie thematische analyses die in deze thesis aan bod komen. De eerste thematische analyse stelt de geprezen precisie van de Rapports in vraag. De kwaliteit van de waarnemingen en opmerkingen van militaire aard wordt onderzocht door ze te toetsen met hedendaagse historische en archeologische literatuur. Dit brengt mij tot de eerste conclusie dat de Bourgondische spion een aantal cruciale zaken van strategische waarde overzag, oppervlakkig besprak of naliet te vermelden. De twee andere thematische analyses baseren zich op en laten zich inspireren door de methodologie van de Critical Discourse Analysis van Norman Fairclough. Door uit te gaan van een discoursanalyse en te kijken naar hoe en niet alleen wat er in de tekst staat, bestudeer ik de Rapports vanuit nieuwe perspectieven. Mijn doel is om de objectieve houding van de Lannoy engiszins te nuanceren. Ik toon aan hoe dit ogenschijnlijk neutraal document in werkelijkheid beïnvloed wordt

2 door oriëntalistische vooronderstellingen en ridderlijke idealen. Hiervoor fundeer ik mij op de relevante literatuur, inhoudelijke tekstkenmerken en de historische context van de Rapports. Om een beter begrip te hebben van de typische karakteristieken van de Lannoy’s verslag verwijs ik herhaaldelijk naar de onafgewerkte memoires van de ridder, namelijk de Voyages et Ambassades. Als conclusie stel ik dat de traditionele historische visie over de Rapports herzien moet worden. De bron is zeer waardevol over allerlei aspecten van de Mamlukse en Bourgondische geschiedenis, maar is als spionage verslag onvolledig en oppervlakkig van karakter. Het document is ook niet zo vrij van ideologische presumpties en vooronderstellingen als men aanvankelijk dacht. In deze scriptie tracht ik dan ook deze hiaten in het historisch onderzoek aan te vullen.

3

2. Inhoud

1. Abstract ...... 2 2. Inhoud ...... 4 3. Dankwoord ...... 7 4. Inleiding, methodologie en Critical Discourse Analysis...... 8 4.1 Inleiding en methodologie ...... 8 4.2 Critical Discourse Analysis ...... 11 4.2.1 Beschrijving...... 13 4.2.2 C.D.A. interpretation, situational context and explanation ...... 14 5. Historische contextualisering: De laatmiddeleeuwse kruistochten, de Bourgondiërs en de Mamluken ...... 16 5.1 Van de eerste kruistocht tot Nicopolis ...... 16 5.2 Filips de Goede ...... 17 5.2.1 Filips De Goede en de kruistochten in de vijftiende eeuw ...... 17 5.2.2 Filips De Goede en de Bourgondische kruistocht ...... 19 5.2.3 Motieven van Filips De Goede...... 22 5.3 Het uitblijven van een kruistocht ...... 23 5.4 Een beknopte geschiedenis van de Mamluken en het Mamlukensultanaat ...... 24 6. Reizen naar het Heilig Land en reisverslagen ...... 26 6.1 De traditionele reis naar het Heilig Land ...... 26 6.2 De geschiedenis van het reisverhaal ...... 27 6.3 Inhoudelijke kenmerken van het reisverhaal ...... 29 7. Ghillebert de Lannoy ...... 31

7.1 Biografie ...... 31

7.2 Doel en traject van de reis (1421-1423) ...... 33 7.3 Voyages et Ambassades: 1399-1450 ...... 36 7.3.1 Over de bron ...... 36 7.3.2 Manuscripten ...... 37 7.3.3 Edities ...... 38 7. 4 Rapports ...... 39 7.4.1 Over de bron ...... 39 7.4.2Manuscripten ...... 41 7.4.3 Edities ...... 42

4

7.5 Overzicht van bedevaartsoorden ...... 43 8. Contextualisering van de Voyages ...... 44 9. Contextualisering van de Rapports...... 47

9.1 ALEXANDRIË: ...... 47

9.2 ALEXANDRIË: Cy après s’ensieut la visitacion de la cité d’Alexandrie ...... 48

9.3 ALEXANDRIË: La visitacion du viel port D’Alexandrie en Egipte...... 48

9.4 ALEXANDRIË: La vistacion du nouvel port de la cité d’Alexandrie...... 49

9.5 ROSETTA: Cy s’ensieut la visitacion du bras du Nyl devers Alexandrie, dont la bouche s’appelle Rosette...... 53

9.6 CAÏRO: Cy après s’ensieut la visitacion du Kaire...... 55

9.7 DE INWONERS VAN HET SULTANAAT: Cy s’ensieuvent les conditions et les natures des soudans de Babilonne, de leurs admiraulz et esclaves et des Sarrasins d’Egipte; de la nature des païs de Egipte et de Surie. Et premièrement: ...... 58 9.7.1 De Sultan, amirs en steden...... 58 9.7.2 De verschillende volkeren van het sultanaat ...... 62 9.7.3 Een vergelijking tussen Syrië en Egypte: Cy après s’ensieut la différence des païs d’Egipte et de Surie...... 66

9.8 DE NIJL: Cy s’ensieut la nature de la rivière du Nyl, et la visitacion d’icelle depuis deux journées au deseure du Kaire jusques au port de Damiette...... 67 9.9 Damietta en Tanis: Cy s’ensieut la visitacion du port de la ville de Damietteet de la rivière et des rivierettes qui en partent en vont chëoir au port de Thénes...... 69

9.10 MEER VAN MENZALEH : Cy s’ensieut la fasçon du lac de Lescaignon...... 70

9.11 TANIS: Cy après s’ensuiet la visitacion du port de Thénes...... 71

9.12 JAFFA: Cy-après s’ensieut la visitacion de Jaffe...... 71

9.13 RAMALLAH: Cy après s’ensieult la visitacion de Rames...... 72

8.14 JERUZALEM: Cy après s’ensieut la visitacion de Jhérusalem en brief...... 72

9.15 AKKO: S’ensieut la visitacion du port d’Acre...... 73

9.16 AKKO: Cy après s’ensieut la forme de la ville d’Acre...... 74

9.17 TYR: Cy après s’ensieut la visitacion du port de Sur...... 75

9.18 TYR: Port pour grosses nefs, a Sur...... 75

9.19 TYR: Cy après s’ensieut la forme de la ville de Sur...... 76

9.20 SIDON : Cy après s’ensieut la visitacion de Sayette...... 77

9.21 SIDON: Cy s’ensieut après la forme du port de Sayette...... 78

9.22 SIDON: Cy s’ensieut la forme de la ville de Sayette...... 78

9.23 BEIROET: Cy après s’ensieut la visitacion, du port de la ville de Baruth...... 78

9.24 DAMASCUS: Cy après s’ensieut la visitacion de Damasq, en brief...... 80

5

9.25 GALLIPOLI : Cy après s’ensieut la visitacion de Galipoli, assis en Grèce ou destroit de Rommenie...... 81 9.26 Einde van de reis ...... 82 10. Thematische Analyses ...... 83 10.1 Opzet van thematische analyses en bronnen van de Lannoy...... 83 10.2 Analyse van de militaire waarnemingen van de Rapports ...... 84 10.2.1 Historische context ...... 84 10.2.2 Sterke punten van de Rapports ...... 85 10.2.3 Onvolledige aspecten van de Rapports ...... 86 10.2.4 Steden in het Heilig Land, Syrië en Egypte ...... 87 10.2.5 De legers van het sultanaat ...... 93 10.2.6 Besluit ...... 97 10.3 Beeldvorming en historiografie van Oosterse volkeren en ‘de Ander’...... 99 10.3.1 Oriëntalisme ...... 99 10.3.2 Oriëntalistische aspecten in de de Rapports en Voyages ...... 101 10.3.4 Besluit ...... 103 10.4 De Lannoy en ridderlijkheid ...... 104 10.4.1 Inleiding ...... 104 10.4.2 Het concept van ridderschap en de ridderlijke hofcultuur ...... 104 10.4.3 Ridderschap in het Bourgondische Rijk ...... 106 10.4.4 De Orde van de Gulden Vlies ...... 111 10.4.5 Bourgondische ridderschap, de Oriënt en Preussenreisen ...... 112 10.4.6 De prouesse van De Lannoy in de Rapports en Voyages ...... 115 10.4.7 Een nobele ridder? ...... 121 11. Algemene conclusie ...... 123 12. Bibliografie...... 127 Edities ...... 127 Secundaire literatuur ...... 127 Online database...... 134 Online woordenboek voor Middelfrans ...... 134 Online kaarten ...... 134

6

3. Dankwoord

Voor de totstandkoming van dit werk wil ik graag een aantal mensen bedanken voor hun hulp en steun. Allereerst gaan mijn dankbetuigingen uit naar professor Jan Dumolyn wiens inzet en begeleiding onmisbaar waren. Ik denk ook aan David de Gier, Lies Oomen, en Nathan De Clerck voor hun waardevolle naleeswerk. Speciale dank gaat uit naar mijn vriendin, Marthe Birlouet, wiens morele steun mij heeft geholpen om te volharden bij het schrijven van deze thesis. Graag wil ik ook nog een bijzondere dank uiten aan mijn moeder en grootvader die mij op zoveel manieren hebben bijgestaan. Ten slotte wil ik ook nog professor Jean Richard en zijn vrouw bedanken voor hun vriendelijke gastvrijheid en raadgevingen.

7

4. Inleiding, methodologie en Critical Discourse Analysis.

4.1 Inleiding en methodologie

In de vijftiende eeuw waren de kruistochten nog niet van het politieke toneel verdwenen. Gedurende de periode van de Bourgondische Valois dynastie bleven de ridderlijke hofcultuur en het ideaal van de miles christi een zekere populariteit genieten. Dit gedachtegoed werd door het hof en haar bondgenoten uitgedragen. Een werkelijke kruistocht werd echter sinds de nederlaag bij Nicopolis van 1396 niet meer gerealiseerd. Dat tijdens het leven van Filips de Goede nooit een Bourgondisch leger naar het oosten marcheerde is te wijten aan de toenmalige politieke context. Het ontbrak nochtans niet aan de nodige propaganda, diplomatiek verkeer of concrete voorbereidingen. Niet lang nadat Filips aan de macht kwam plande hij een verkenningsmissie ter voorbereiding van een kruistocht. Deze missie werd uitgevoerd door zijn vertrouweling en eerste kamerheer, Ghillebert de Lannoy (1386-1462), officieel in het kader van een pelgrimstocht en een reeks diplomatieke opdrachten. Van 1421 tot 1423 zou de Lannoy reizen via Oost-Europa door het Mamlukensultanaat. De vruchten van zijn verkenningsreis werden door hem opgetekend in de Rapports en de Voyages et Ambassades. Dit zijn waardevolle bronnen waar tot nog toe weinig aandacht aan besteed werd vanuit de academische wereld.

De Rapports is, zoals de naam het aangeeft, een verslag dat de Lannoy tijdens zijn reis door het sultanaat in 1422 heeft geschreven. Het is een unieke bron met militaire, politieke en sociale aantekeningen. Het oorspronkelijke manuscript, dat verloren is gegaan, bevatte eveneens enkele kaarten van steden binnen het sultanaat. De Voyages zijn de onvoltooide memoires van de Lannoy die voor de periode van 1399-1450 een beknopt overzicht bieden van zijn belangrijkste reizen en verwezenlijkingen. Beide bronnen hebben in het verleden weinig aandacht gekregen van historici. In de negentiende eeuw zijn er enkele edities verschenen waarvan die van Charles Potvin de recentste en meeste kwaliteitsvolle is.1 Het bijzondere van de editie van Potvin ligt in het feit dat deze rekening houdt met alle voorgaande publicaties over de Lannoy. Potvins editie is dus concreet een verzameling en becommentariëring van alle bronnen die verband houden met het leven van de

1 Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, voyageur, diplomate et moraliste, recueillies et publiées par Ch. Potvin, avec des notes géographiques et une carte par J-C. Houzeau, Leuven, Lefever, 1878. Verwijzingen naar de transcripties van de Rapports en de Voyages uit de editie van Potvin zullen voortaan de volgende vorm aannemen : ‘Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. X’ of ‘Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. X.’ Verwijzingen naar andere hoofdstukken dan die van de transcripties zullen de vorm van ‘Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. X’ aannemen. 8

Lannoy. De nadruk van dit werk ligt op een kritische annotatie van de Voyages en de Rapports. Tevens bevat het een inzichtvolle kaart van de Lannoy’s reizen, gemaakt door J. C. Houzeau.

Sinds 1878 is er geen enkele diepgaande studie van de Rapports gemaakt. Historici hebben zich beperkt tot het overnemen van wat Potvin schreef zonder zelf nieuwe bijdragen te leveren. In hun werk ligt de focus op de reisroute die de ridder aflegde, niet op de observaties die hij noteerde. Ook wat de Voyages betreft ontbreekt een moderne overzichtsstudie. Desondanks heeft deze bron tot op heden de meeste belangstelling getrokken. In sommige verhandelingen maakt men gebruik van beide bronnen. Racher Arié en Jaroslav Svatek doen dit elk om de reis van 1421- 1423 samen te vatten zonder echt nieuwe inzichten te verschaffen.2 Anne Bertrand beperkt zich tot het bespreken van enkele reizen van de Lannoy in Oost-Europa en gebruikt hiervoor de Voyages. 3 Stéphane Mund heeft het enkel over de Lannoy’s reis in Rusland van 1414 en baseert zich hierbij eveneens op de Voyages.4 De enige academicus die op de Voyages en op de reis van 1421-1423 een werkelijke nieuwe visie had was Maria Holban.5 Door het toepassen van tekstkritiek toonde ze op overtuigende wijze aan dat de Voyages en in het bijzonder de passages over Oost-Europa in verband met de verkenningsreis van de Lannoy onaf zijn. Wat al deze onderzoekers gemeenschappelijk hebben is dat ze de Rapports beschouwen als een bron die zich laat kenmerken door nauwkeurigheid, helderheid en, om het met een moderne term samen te vatten, objectiviteit.

Dit onderzoek zal gewijd zijn aan de Rapports en de reis van 1422 in het sultanaat als poging om de academische achterstand enigszins goed te maken. Daarvoor zal gebruik gemaakt worden van de relevante passages uit de Voyages. Het eerste hoofdstuk bestaat uit een overzicht van de kruistochtengeschiedenis en de plaats die de kruistochten hadden in de Bourgondische politiek, met bijzondere aandacht voor de heerschappij van Filips De Goede. De historische context van het Mamlukensultanaat komt aan bod, gevolgd door een algemene beschrijving van het verloop van traditionele pelgrimsreizen naar het Heilige Land in de veertiende en vijftiende eeuw. De Rapports en de Voyages worden besproken in verhouding tot het genre van het reisverslag. In het

2 R. Arié, “Un chevalier bourguignon en terre musulmane au XVe siècle : Ghillebert de Lannoy”, Le Moyen Âge, vol. 83, 1977, pp. 283-302; J. Svatek, “Guillebert de Lannoy, un seigneur bourguignon espion en Terre Sainte”, in: La noblesse et la croisade à la fin du Moyen Âge (, Bourgogne, Bohême), J. Svatek en M. Nejedly (eds.), Toulouse, Méridiennes, 2009, pp. 85-95. 3 A. Bertrand, “Un seigneur bourguignon en Europe de L’Est: Guillebert de Lannoy (1386-1462)”, Le Moyen Âge, vol. 95, nr. 2, 1989, pp. 293-309. 4 S. Mund, “Guillebert de Lannoy, un observateur fiable de la réalité russe au début du XVe siècle”, In: Hainaut et Tournaisis: regards sur dix siècles d'histoire. Recueil d'études dédiées à la mémoire de Jacques Nazet (1944- 1996), Bruxelles, Archives et bibliothèques de Belgique, 2000, pp. 179-193. 5 M. Holban,“Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage," Revue des études sud-est européennes, vol. 5, nr. 3-4, 1967, pp. 414-439. 9 daaropvolgende hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de biografie van De Lannoy, in samenhang met een meer gedetailleerde bespreking van zowel de Rapports als de Voyages.

De bronnen die voor deze studie gebruikt worden zijn de transcripties van de Rapports en de Voyages van Potvins editie. Hiervoor zijn twee redenen. Ten eerste was het niet mogelijk de bestaande manuscripten in te zien omdat ze verloren zijn gegaan, in slechte staat geconserveerd zijn of zich in buitenlandse of privé archieven bevonden. Ten tweede heeft Potvin zijn transcripties gerealiseerd door de eigenlijke manuscripten in te kijken of rekening te houden met uitgaven waarin de manuscripten waren opgenomen. Aan de hand van een voetnotenapparaat geeft hij de verschillen en variaties tussen de manuscripten aan. Hierdoor bevat het werk van Potvin de meest betrouwbare en volledige transcripties die relevant waren voor dit onderzoek.

De eerste analyse van deze studie is positivistisch van aard. Aan de hand van de huidige historische kennis en middelen worden de analyses en beschrijvingen van Potvin besproken. Waar nodig, aangevuld en verbeterd. De bedoeling is om tot een betere kennis en begrip van de door De Lannoy gemaakte observaties te komen. Met behulp van deze eerste analyses zullen de nauwkeurige en 'objectieve’ eigenschappen van de Rapports onderzocht worden. Dit wordt gedaan aan de hand van drie thematische analyses. In de eerste plaats worden de capaciteiten van De Lannoy als spion en verkenner in vraag gesteld. Aan de hand van historische en archeologische werken wordt getoetst hoe de militaire strategieën en politieke structuren van het Mamlukensultanaat in de Rapports verwerkt zijn. De bedoeling is dus uit te zoeken of de Lannoy accurate inzichten verwierf tijdens zijn reis. Bij de twee daaropvolgende analyses wordt onderzocht of de Rapports (verhulde) elementen bevat die beantwoorden aan een oriëntalistisch of ridderlijk discours. Indien dit zo is, zal getracht worden de betekenis van dit discours te achterhalen en uit te vinden of dit een wezenlijk invloed had op de Lannoy’s 'objectieve' manier van informatie te presenteren. Om een beter idee te krijgen in de inzichten van de Lannoy zullen de overeenkomstige fragmenten van de Voyages voor de reis van 1421-1423 bestudeerd en vergeleken worden.

Voor de analyse van oriëntalistische discourselementen wordt gebruik gemaakt van het concept van Oriëntalisme van Edward Saïd en de historische literatuur die hierop betrekking heeft.6 Voor de discoursanalyse van ridderidealen wordt met behulp van wetenschappelijke literatuur een beeld geschetst van de vijftiende eeuwse ridderlijke hofcultuur. De methode van Fairclough wordt toegepast om de standpunten van de auteur te analyseren. De intentie van deze studie is niet alleen te bestuderen wat er in de bronnen staat, maar ook hoe zaken beschreven worden. Hierbij is de keuze van woorden, onderwerpen, ontleningen en verwijzingen essentieel. Daarnaast wordt de focus

6 E. Saïd, Orientalism, London, Penguin, 2004. 10 gelegd op processen en sociale condities zoals de heersende ideologie, standpunt van de schrijver en de tijdsgeest. De bedoeling is om met behulp van de conceptuele en historische kaders te achterhalen in hoeverre de Lannoy in de Rapports beïnvloed werd door oriëntalistische presumpties en zijn eigen ridderlijke achtergrond. Ten slotte eindigt deze studie met een aantal samenvattende beschouwingen en conclusies van eerder gemaakte analyses.

4.2 Critical Discourse Analysis

De methodologie waarop deze studie geïnspireerd is, is de Critical Discours Analysis zoals die door Norman Fairclough werd ontwikkeld.7 Deze methode werd gecreëerd om op hedendaags discoursen en teksten toe te passen, maar kan met enige terughoudendheid evenzeer gebruikt worden bij historische werken. Zij helpt inzichten te verwerven op de taal, tekst- en tekenstructuren van De Lannoy’s Rapports en Voyages. Men kan hiermee de identificatie en interpretatie tussen discours en macht alsmede de invloed van die macht en ideologie via impliciete boodschappen in teksten aan de oppervlakte brengen. Het doel van Fairclough toen hij deze methodologie ontwikkelde was om aan te tonen dat taalgebruik en- interpretatie zowel schriftelijk als mondeling niet neutraal zijn.8 Hij stelt dat op het eerste zicht algemeen aanvaarde vooronderstellingen in werkelijkheid door de dominante groep gevormde expressies van machtsrelaties zijn. Alleen de ideeën van Fairclough die relevant zijn voor de bestudeerde bronnen zullen in deze studie toegepast worden.

Een discours is niet alleen de drager van verborgen machtsrelaties, maar ook een sociaal fenomeen. Sociale omstandigheden bepalen en geven vorm aan het discours en omgekeerd. Taal is een homogeen gegeven en niet voor iedereen hetzelfde:9

“So in seeing languages as discourse and social practice, one is committing oneself…to analyzing the relationship between texts, processes, and their social conditions, both the immediate conditions of the situational context and the more remote conditions of institutional and social structures.” 10

Taal is dus een sociale praktijk. Dit houdt in dat taal onderhevig is aan sociale conventies zoals ideologie, etiquette, identiteit, en tijdsgeest. De Lannoy behoorde tot de top van de adel uit zijn tijd. Zijn discours zal dus hoogstwaarschijnlijk overeenstemmen met de heersende adellijke en ridderlijke ideologie van de hofelite.

7N. Fairclough, Language and power, second edition, Harlow, Pearson Education ltd., 2001. 8 Ibidem, pg. 3. 9 Ibidem, pp. 17-19. 10Ibidem, pg. 21. 11

De macht van de dominante groep steunt op het impregneren van het discours in de samenleving aan de hand van sociale conventies en instituties waaronder rechtspraak, onderwijs en religie.11 Veelal gebeurt dit op subtiele wijze. Het is moeilijk aan te tonen wat de macht van het discours versterkt. Voor Fairclough is het bestaan van dit verband tussen discours en macht onbetwistbaar.

Wanneer men het over machtsdiscours heeft moet men er zich van bewust zijn wie effectief de macht in handen heeft. Fairclough spreekt over een dominant bloc van machthebbers die in alle maatschappijen door de tijd bestaat in verscheidene vormen.12 Zij die niet tot deze dominant bloc behoren hebben weinig invloed. Ze staan onder controle van de superieure laag in de samenleving. De ideologie van de dominant bloc wordt de maatschappij opgelegd en houdt het systeem van ongelijkheid tussen bevolkingsgroepen in stand. De morele superioriteit van de clerus over de andere standen is hier een voorbeeld van. Discours is volgens Fairclough het beste machtsmiddel om een ideologie te verspreiden.13 Laatmiddeleeuwse voorbeelden zijn de verspreiding van klerikale geschriften door de Kerk of de voorbeeldverhalen omtrent het ridderschap aan het Bourgondisch hof. Om het discours te kunnen beïnvloeden moet men veelal macht hebben of verkrijgen. Belangrijke criteria hiervoor zijn onder andere sociale netwerken, opvoeding, opleiding, achtergrond en geletterdheid. Ook het behoren tot de dominante cultuur of groep is bepalend. Kortom, wanneer men niet tot de dominant bloc behoort kan men discours niet aanwenden of beïnvloeden. Fairclough maakt hierbij nog de opmerking dat discours en macht niet alleen met elkaar verweven zijn, maar ook dat zij gezamenlijk invloed uitoefenen op hoe machthebbers de invloed van hun ondergeschikten controleren en inperken.14 Deze beperkingen uiten zich in datgene dat gezegd wordt binnen het discours, de sociale relaties tussen de actoren en de situaties of posities waarin die actoren zich bevinden. De machtsrelaties binnen het discours zijn niet altijd duidelijk zichtbaar. In veel gevallen zijn er verborgen machtsrelaties of verborgen machten in een discours aanwezig die op het eerste gezicht neutraal ogen. Dit uit zich meestal in massamedia en onrechtstreekse communicatie zoals reisverslagen en boeken.

Het is belangrijk te weten dat de elite in de middeleeuwen niet een homogene groep was. De dominant bloc is zelden een homogene groep. Zij bestond uit diverse groepen zoals de adel, stedelijke leiders en clerus die zelf ook in allerlei subgroepen kunnen worden ingedeeld. Een onderscheid dat men kan maken binnen de adel is die tussen de oude en jonge families. De Lannoy behoorde zelf bijvoorbeeld tot een oud adellijk geslacht met veel militair aanzien. Al deze groepen in de samenleving hadden invloed op elkaar.

11Ibidem, pp. 27-41. 12 Ibidem, pp. 27-30. 13 Ibidem, pp. 52-54. 14 Ibidem. pp. 39-41. 12

Het concept ideologie is modern van oorsprong, maar kan met de nodige voorzichtigheid op het verleden toegepast worden. Men kan stellen dat de christelijke leer als een algemene ideologie gold in het West-Europa van de late middeleeuwen. Verder kan men stellen dat als vooraanstaand lid van de tweede stand, De Lannoy de ridderlijke hofcultuur als ideologie volledig geïnternaliseerd heeft.

In de volgende paragrafen volgt een uiteenzetting van Fairclough’s methodiek. Deze bestaat uit drie niveaus: beschrijving, interpretatie en verklaring.15

4.2.1 Beschrijving

Op het gebied van de beschrijving onderscheidt Fairclough structuren van woordenschat, grammatica en tekststructuur. Met behulp van die structuren brengt hij verder een onderscheid aan tussen de leefwereld, ideologie, perceptie en relatie van het doelpubliek en de auteur. Bij het bestuderen van de woordenschat van een auteur dient men rekening te houden met verscheidene zaken.16 Keuze, combinatie en associatie van woordgebruik, context, het gebruik van metaforen, het (in)formele gehalte van de taal. Tevens het repetitieve karakter van de woordenschat, vooroordelen en het niet vermelden van specifieke zaken.

In betrekking tot de Lannoy zijn de volgende vragen relevant: in welke mate worden waarnemingen in de Rapports beïnvloed door de achtergrond van de Lannoy? Kan men in zijn woordkeuze invloeden bespeuren van ridderlijke, adellijke en christelijke ideologische overtuigingen? Zo ja, hoe formuleert hij deze overtuigingen en aan de hand van welk (stereotiep) woordgebruik? Deelt de Lannoy, zoals Fairclough het uitdrukt, de realiteit in hokjes op? Maakt hij een strikt onderscheid tussen katholieken, andere christenen, joden en moslims die tussen de volkeren die in het Mamlukenrijk leven? Zijn er over dezelfde reis in de Voyages en de Rapports afwijkende discourselementen aanwezig? Het al dan niet formele karakter kan ook de verhouding tussen auteur en lezer verduidelijken. Het in een droge stijl geschreven Rapports illustreert bijvoorbeeld de vertrouwelijke band tussen de Lannoy en zijn opdrachtgevers. Het directe karakter van een spionagedocument wordt duidelijk uit de schrijfstijl.

Het belang van grammatica ligt in hoe zij aan bepaalde gebeurtenissen vorm geeft.17 De manier hoe bepaalde zaken worden voorgesteld kan sterk verschillen naargelang de zinsconstructie. Het in vraag- of vaststellen veroorzaakt een heel verschillend effect op de lezer. De keuze van werkwoorden (moeten, zouden, kunnen, zijn…) kunnen een valse waarheidsclaim inhouden die in eerste instantie neutraal lijkt. De plaats en volgorde die bijzinnen, stellingen en woorden innemen

15 Ibidem, pp. 91-116. 16 Ibidem, pp. 91-99. 17 Ibidem pp. 100-108. 13 zijn niet onschuldig en dragen bij tot een bepaalde betekenis. De zaken die het eerst vermeld worden in een opsomming worden bijvoorbeeld door de auteur als het belangrijkst geacht.

Bij het bestuderen van een tekststructuur worden de interacties en (macht)verhoudingen tussen de deelnemers aan een beschreven conversatie duidelijk.18 Fairclough stelt dat men aandacht moet hebben voor wat uit grotere tekststructuren en het narratieve aspect geleerd kan worden. Ook de volgorde van gebeurtenissen, argumenten en hoofdstukken kunnen een (verhuld) discours aantonen.

4.2.2 C.D.A. interpretation, situational context and explanation

Door interpretatie ontstaat een duidelijk zicht op de machtsrelaties en discours binnen een tekst.19 In samenhang met de interpretatie moet een kritische analyse uitgevoerd worden die zowel de tekst zelf als de wijze waarop de schrijver en zijn publiek de tekst decoderen, onderzoekt. De onderzoeker moet zich ook bewust zijn ook van zijn eigen positie in de tijd, samenleving en denkwereld.

De situational context verschaft een inzicht in de achtergrond of leefwereld van de auteur, wat beschreven wordt, en het leespubliek.20 Wat beschreven is geeft bijvoorbeeld een blik op wat wel of niet het vermelden waard wordt geacht, en wat als normaal beschouwd wordt in de belevingswereld van de auteur en de lezers. Kennis, sociale relaties en conventies die vanzelfsprekend zijn voor de auteur en de lezer worden hierdoor blootgelegd. Het geeft de onderzoeker de mogelijkheid een discours te begrijpen zoals het uiteengezet werd. In het kader van deze studie gaat het om de achtergrond van de Lannoy en de zaken die hij als normaal beschouwd en wel of niet beschrijft. Na de vaststelling van de situational context kan men met behulp van de volgende vier vragen tot een zo volledig mogelijke interpretatie komen.21

- Wat gebeurt er? - Wie is er betrokken? - Op welke manier zijn de individuen betrokken en welke machtsrelaties zijn er tussen hen? - Welke rol speelt taal? Welke machtsrelaties vloeien hieruit voort?

18Ibidem, pp. 110-116. 19 Ibidem, pp. 117 – 118. 20 Ibidem, pp. 120-121. 21 Ibidem, pp. 123-125. 14

Bij de interpretatie moet naast de situational context ook gewerkt worden met de intertextual context.22 Met deze intertekstualiteit worden de verwantschap tussen teksten en de overeenkomsten in discours bedoeld. Aangezien iedere tekst of discours verwijst naar een andere tekst of discours, moet uitgezocht worden tot welke ‘reeks’ ze behoort om te bepalen door welke teksten en discours ze werd beïnvloed. De onderlinge relaties moeten in het kader van deze studie in historisch perspectief onderzocht worden.23De Voyages kan zowel gekaderd worden binnen het genre van avontuurlijke reisverhalen als dat van memoires. De Rapports behoort tot het genre van het reisverhaal, maar is eveneens een administratief (werk)document. Het discours van de Voyages en de Rapports is dat van de heersende elite, namelijk de hoge Bourgondische adel. Het is belangrijk om bewust te zijn van welke vooronderstellingen als algemeen aanvaard werden beschouwd.

Dergelijke presupposities konden zowel ter goeder trouw als manipulatief gebruikt worden. Wanneer de kennis van het doelpubliek van een zeker onderwerp gering is, kan de schrijver bepaalde vooronderstellingen op manipulatieve wijze in zijn tekst opnemen. In het geval van reisbeschrijvingen van verre oorden zoals het Mamlukenrijk zijn deze vaak aanwezig. Slechts weinig Europeanen waren er geweest, en weinig kennis was beschikbaar voor het grote publiek. Vooronderstellingen kunnen vanuit ideologische of religieuze redenen herhaald worden. Wanneer ze teruggevonden worden betekenen ze de eigenlijke ontmaskering van het discours van een schrijver.24 Op basis hiervan kunnen conclusies getrokken, zoals de antwoorden op de volgende vragen:

- In welke mate vormen machtsrelaties het discours? - Gebeurt dit op openlijke of juist subtiele wijze? - In welke mate wordt het discours van de auteur door religie, ideologie en andere elementen bepaald? - Wat is de invloed van het discours op de tekst en haar auteur? - Bevestigt het discours bepaalde machtsrelaties of stelt ze ze juist in vraag?

Het is in de geest van deze methodologie dat de hierop volgende analyse uitgevoerd zal worden. Er zal niet alleen gekeken worden naar wat er in de bronnen staat, maar naar wat er in ontbreekt, en of deze informatie bewust aan de lezer onthouden is. Op die manier zal getracht worden, al dan niet verborgen, machtsrelaties en discourselementen in het daglicht te plaatsen. Het is de bedoeling van deze studie om het historiografische discours en de consensus over de kwaliteit en eigenschappen van de Rapports op deze wijze grondig te onderzoeken en te revalueren.

22Ibidem, pp. 125-127. 23Ibidem, pp. 128-129. 24 Ibidem, pp. 135-138. 15

5. Historische contextualisering: De laatmiddeleeuwse kruistochten, de Bourgondiërs en de Mamluken

5.1 Van de eerste kruistocht tot Nicopolis

Vanaf de elfde tot de dertiende eeuw werden een serie militaire expedities vanuit West- Europa ondernomen die historici traditioneel als de kruistochten aanduiden.25 Deze militaire expedities waren religieus geïnspireerd en hadden als officieel doel het Heilig Graf in christelijke handen terug te brengen. De eerste kruistocht van 1096-1099 leidde tot de verovering van Jeruzalem, en het ontstaan van de Frankische vorstendommen in de Levant, met als kerngebied het koninkrijk Jeruzalem. Sommige van deze staten zouden tot het einde van de dertiende eeuw stand houden alvorens ze door de Islamitische legers heroverd werden. Vanuit het Westen werden meerdere expedities georganiseerd om de christenen in het Heilig Land te helpen in hun strijd tegen 'de ongelovigen'. Kruisvaarders profiteerden van de politieke verdeeldheid tussen de moslims na het uiteenvallen van het Saljuqenrijk. De politieke entiteiten van Syrië tot in Egypte slaagden er langzaam in zich te verenigen onder de leiding van de Zengidische (1126-1274) en de Ayyubiedische (1174- 1250) dynastieën.26 Dit leidde tot het ontstaan van het Mamlukensultanaat dat in 1291 het laatste kruisvaardersbolwerk Akko innam. De val van Akko betekende het einde van de christelijke veroveringen in het Heilige Land, maar niet van de kruisvaardersperiode. De koninklijke dynastie van Lusignan op Cyprus nam het titulaire koningschap van het Koningrijk van Jeruzalem op zich. De Hospitaalridders bleven in de regio actief door zich eerst in Cyprus en later op Rhodos te vestigen. Door de christelijke verdeeldheid in Europa was het enthousiasme voor een nieuwe kruistocht aan het einde van de dertiende eeuw bijna geheel afwezig. Niettemin bleef het kruistochtidee in de veertiende eeuw voortleven. Deze periode werd gekenmerkt door een voortdurende propaganda, die opriep politieke en militaire bondgenootschappen tegen de ongelovigen te vormen en enkele kleinere expedities die daadwerkelijk ondernomen werden. Het dertiende-eeuwse idee om een alliantie te sluiten met de Mongolen werd nieuw leven ingeblazen. Het uitblijven van een grootschalige kruistocht ondanks deze heersende polemiek en discussies bracht historici er toe de veertiende eeuw om te dopen tot de “Century of the armchair crusaders.”

25Atitya, Crusade, commerce and culture, Bloomington, Indiana University Press, 1962, pp. 5-53. 26 Ibidem, pp. 56-92. 16

De belangrijkste reden hiervoor was de inactiviteit van de grote vorsten.27 Het initiatief en de propaganda kwamen vanuit de lagere edelen, schrijvers, ridders, pelgrims en vluchtelingen uit de Latijnse koninkrijken. Enkele van de meeste succesvolle en tot de verbeelding sprekende expedities waren de kortstondige veroveringen van Alexandrië in 1365 en Gallipoli in 1366. De organisatie van een volledige nieuwe kruistocht zou uitblijven tot het einde van de veertiende eeuw.

De kruistocht van Nicopolis was een gemeenschappelijke onderneming waar de onderdanen van de Franse koning Karel VI en Bourgondisch hertog Filips de Stoute aan deelnamen.28 Kruistochtexpedities waren in de eerste plaats gericht tegen het Mamlukenrijk dat Jeruzalem in handen had. De groeiende Ottomaanse dreiging in Zuidoost Europa was echter de aanleiding tot de kruistocht van 1396 en een reeks expedities in de vijftiende eeuw. De christelijke vorsten uit deze regio leden een lange opeenvolging van nederlagen, waaronder de beruchte slag op het 'Merelveld' bij Kosovo Polje, in 1389. De bevrijding van het Heilig Graf bleef het doel van elke kruisvaarder, maar daarvoor moest het 'Ottomaanse gevaar' bestreden worden. Het Franco-Bourgondische leger werd samengevoegd met troepen van de Heilige Roomse keizer en Hongaarse koning Sigismund en diens bondgenoten. Deze coalitie leed een verpletterende nederlaag tegen sultan Bayezid I (1389-1402). Een groot deel van de Franse en Bourgondische adel kwam om. Een aantal voorname edelen werd gevangen genomen. Onder deze gevangenen bevonden zich de leider van de christelijke onderneming, de graaf van Nevers, de toekomstige hertog Jan Zonder Vrees. Pas na de betaling van een grote som losgeld verwierf hij zijn vrijheid. Nieuwe concrete kruistochtplannen bleven uit tot de regeerperiode van zijn zoon, Filips de Goede.

5.2 Filips de Goede

5.2.1 Filips De Goede en de kruistochten in de vijftiende eeuw

Sinds Nicopolis waren er geen serieuze initiatieven meer om een nieuwe kruistocht te organiseren. Dit tot grote frustratie van de Byzantijnse keizer Manuel II Palaiologos.29 Hij reisde van 1398 tot 1402 door Europa, op zoek naar militaire hulp omdat de sultan jaarlijks Constantinopel belegerde. Het duurde nog een halve eeuw voor het Byzantijnse rijk viel. Manuel kon in 1402 opgelucht naar huis terugkeren nadat Tëmur Lank bij de slag van Ankara een einde maakte aan de heerschappij van Bayezid. Door de daaropvolgende dynastieke crisis en het vredevolle sultanaat van Mehmet I (1413-

27 Ibidem, pp. 76-88. 28 J. Paviot, en M. Chauney-Bouillot, “Nicopolis, 1396-1996”, Annales de Bourgogne, vol. 68, 1997, pp. 1-99. 29 Atiya, Crusade, pp. 94-102. 17

1422) verviel tijdelijk de Ottomaanse dreiging. In West-Europa was er in deze periode geen belangstelling meer voor een militaire expeditie naar het oosten, met name door de problemen en conflicten die deze eeuw kenmerkte. Politieke relaties tussen de Ottomanen en de Italiaanse handelsrepublieken werden zelfs gekenmerkt door het ontbreken van langdurig of grootschalig geweld en het sluiten van handelsverdragen.

De Ottomaans macht herstelde zich in hoog tempo.30 De rest van de vijftiende eeuw bestond uit de afwisseling van vredevolle periodes en Ottomaanse expansie. Vanaf 1416 begon Mehmet I met de systematische uitbouw van een vloot. In 1422 kwam Murad II aan de macht. Zijn sultanaat hernam terstond de vijandigheden jegens de christenen. In datzelfde jaar belegerde hij de Byzantijnse hoofdstad met steun van de Genuezen. De keizer Johannes Palaiologus VIII had immers een concurrerende troonpretendent van de sultan gesteund. Thessaloníki, een van de belangrijkste steden in het oosten van de Middellandse Zee, verloor haar vertrouwen in de keizer en liep over naar Venetië in 1423. De Venetianen waren geen betere beschermheren en verloren de stad zeven jaar later aan de Ottomanen. De christelijke aanwezigheid verloor steeds meer gebied in het oosten. In 1434 verloor Genua Jalta, in 1439 viel Servië en het Byzantijnse rijk kromp langzaam ineen. Venetië redde zich het best dankzij verschillende politieke en commerciële overeenkomsten met de Ottomanen. De republiek verwierf in 1430 het recht om vrij handel te drijven in alle Ottomaanse gebieden en een garantie op de bescherming van de integriteit van haar overzeese bezittingen.

Enkele nederlagen die de Ottomanen leden door coalities van Oost-Europese vorstendommen in de jaren 1430 waren onvoldoende om het tij te doen keren, maar voor een korte periode werden ze gedwongen tot defensieve maatregelen.31 In de jaren 1440-1442 versloegen de Hongaren onder de bekwame bevelhebber Janos Hunyadi de Ottomanen bij Belgrado en in Transylvanië. Hunyadi behaalde met zijn Hongaarse troepen meerdere overwinningen tijdens de periode van 1442-43. Als gevolg sloot Murad II in 1443 een vernederende tienjarige vrede met de Hongaren. Het meest succesvolle verzet tegen de Ottomaanse overheersing was de opstand van de Albanees Skanderbeg vanaf 1443, dat enkele decennia voortduurde. De Ottomanen bevonden zich in een staat van oorlog met het sultanaat van Karaman, en kon niet adequaat reageren. Paus Eugenius IV riep onder instigatie van de Byzantijnse ambassadeur Theodoros Van Carystinos tot een kruistocht op. In het Westen werd hier nauwelijks gehoor aan gegeven. Enkel Filips De Goede stuurde in 1440 enkele vloten die weinig verschil brachten in de strijd tegen de Ottomanen. De toestand was anders in de vorstendommen die grensden aan het Ottomaanse rijk. Zij verenigden zich in een leger onder aanvoering van de jonge koning van Polen Wladislaw en de Hongaarse bevelhebber Hunyadi. Het

30 Ibidem, pp. 104-132. 31 Ibidem, pp. 132-140. 18 leeuwendeel van deze legermacht bestond uit Hongaarse en Poolse troepen. Hongarije brak hiermee het vredesverdrag met Murad. Bij deze militaire onderneming kan beter gesproken worden van een defensieve militaire actie tegen het Ottomaans expansionisme dan een daadwerkelijke kruistocht, hoewel ze uitgevoerd werd binnen de kruisvaarderretoriek.

Na enkele initiële successen eindigde de Pools-Hongaarse kruistocht in een fiasco. Murad had vroegtijdig het conflict met de heerser van Karaman beëindigd. Hierdoor was hij in staat zijn volledige aandacht op het kruisvaarderleger te richten. Bovendien werden de Ottomanen geholpen door de Genuezen uit het stadje Pera om de Hellespont over te steken. De Pools-Hongaarse alliantie leed in 1444 een bloedige nederlaag bij het stadje Varna, (aan de huidige Bulgaarse kust). Koning Wladislaw sneuvelde en Hunyadi ontsnapte op het laatste nippertje uit de slachtpartij.

De gebeurtenissen rond de kruistocht van Varna tonen aan dat de conflicten uit deze periode niet te reduceren zijn tot een religieuze twist tussen christenen en moslims.32 Met name de halfslachtige houding van de Italianen die hun Ottomaanse handelspartners niet wilden verliezen, heeft eeuwenlang bijgedragen aan de tweedeling van het christelijk front. Na de slag bij Varna gingen de Ottomanen in het offensief. Murad versloeg in 1448 een tweede christelijke coalitie in bij de Tweede Slag van Kosovo Polje. In 1453 maakte zijn zoon Mehmet II met de inname van Constantinopel een einde aan het Byzantijnse rijk. In de jaren die volgden onderwierp hij vrijwel alle christelijke territoria in Klein-Azië en in Zuid-Oost Europa. Pauselijke bullen in 1444, 1455 en 1459 (congres van Mantua) die opriepen tot een kruistocht bleven zonder gehoor. De Ottomaanse expansie kende haar hoogtepunt met de inname van het Mamlukensultanaat in 1517 en de verovering van Hongarije in 1527.

5.2.2 Filips De Goede en de Bourgondische kruistocht

Marie Thérèse Caron schetst op levendige wijze hoe Filips al vanaf het begin van zijn heerschappij geobsedeerd werd door de kruistochtgedachte en het Heilig Land.33 De reis van de Lannoy viel samen met de eerste plannen van Filips in 1421 ter voorbereiding van een kruistocht. Veel edelen uit zijn persoonlijke omgeving gingen op bedevaart naar het Heilig Land. Een beroemd voorbeeld is het reisgezelschap van 1432. Voorname figuren zoals Andrieu de Toulongeon, Guillaume en Michel de Ligne, Sanse de Lalaing, Pierre de Vaudrey en Geoffroy de Thoisy gingen toen op pelgrimstocht naar Jeruzalem. Een van de reisgenoten, Bertrandon de la Broquière, volgde zijn eigen

32 Ibidem, pp. 142-156. 33 M.T. Caron, Les vœux du faisan, noblesse en fête, esprit de croisade. Le manuscrit français 11594 de la bibliothèque nationale de France, Turnhout, Brepols, 2003, pg. 19. 19 route via Zuidoost Europa, het Ottomaanse rijk en Syrië.34 Hij maakte van deze reis in 1437 een verslag dat hij bij terugkeer aan de hertog overhandigde.

De hulpkreten uit het oosten werden steeds dringender door het succes van de Turkse Ottomanen in de Balkan en de vijandigheden tussen de sultan van Egypte en Syrië en het koninkrijk Cyprus. Zodra politieke omstandigheden op het thuisfront het toelieten, was Filips bezig met het voorbereiden van een militaire operatie tegen de Ottomanen. Na de vrede van Atrecht in 1435 en de verzoening met de Fransen hield hij zich vanaf de jaren 1430 bezig met het bouwen van schepen voor de Heilige Zaak. Jacques Paviot gaat in zijn studie uitgebreid in op deze Bourgondische voorbereidingen van maritieme expedities naar het Nabije Oosten.35

Na de inname van Cyprus van 1426 trachtten de Mamluken tribuutbetalingen op te leggen aan de Hospitaalridders van Rhodos, waar ze zich tegen bleven verzetten. In 1441 en 1442 kwam een Bourgondische vloot onder Geoffroy de Thoisy de ridderorde te hulp tegen de aanvallen van het sultanaat. 36 Tijdens hun verblijf op het eiland zouden de Bourgondiërs echter niet één keer tot een treffen komen tussen de Bourgondiërs en de Ottomanen.

In 1442 kwam de Byzantijnse gezant van Johannes Palaiologus VIII in Châlon met een verzoek om schepen te sturen die de Ottomanen zouden beletten de oversteek te maken naar het Europese continent.37 Opnieuw zond Filips de Goede galeien uit, deze keer onder het bevel van Waleran de en opnieuw Geoffroy de Thoisy. In 1443 slaagde de Thoisy erin de belegering van Rhodos door de Mamluken te breken. Het jaar daarop slaagde de Wavrin er niet in de oversteek van het Ottomaans leger naar Europa tegen te houden.

34 Bertrandon de la Broquière was een edelman uit Guyenne die in 1421 in dienst trad van Filips De Goede. Vanaf dat moment maakte hij aan het Bourgondische hof hij een snelle en voorspoedige carrière. Van 1432 tot 1433 ondernam hij een reis naar de Oriënt om in het Ottomaanse Rijk te spioneren. De missie van Bertrandon was, zoals bij de Lannoy, opgedragen met het oog op een latere kruistocht. Op basis van de tijdens zijn reis gemaakte aantekeningen liet de ridder een reisverslag, de Voyages d’Outremer, in 1458 op schrift stellen. Bertrandon’s volledige reis van Gent tot Dijon met daartussen Palestina, Syriê, Klein-Azië, Constantinopel, Servië, Hongarije, Postenrijk, Beieren, Zwitserland werd er in opgenomen. In dezelfde periode had Bertrandon voor Filips een militair advies vertaald van Giovanni Torzelo, de eerste kamerheer van de Byzantijnse keizer Johannes Palaiologos (1419-48).Het advies was eveneens een verhandeling over hoe men het best een oorlogscampagne tegen de Ottomaanse sultan zou moeten voeren. Deze vertaling L’advis sur la conqueste de la Grece et de la Terre Sainte, is opgenomen op het einde van Bertrandon’s Voyages d’Outremer; Zie : R.Bossuat, G. De Lage, L. Pichard, G. Hasenohr, M. Zink en G. Grente, Dictionnaire des lettres françaises, le Moyen Âge, Paris, Fayard, 1994, pp. 170-171. 35J. Paviot, La politique navale des ducs de Bourgogne, 1384-1482, , Presses universitaires de Lille, 1995, pp. 142-187 36Ibidem, pp. 156-157. 37 Ibidem, pg. 159. 20

Het gevolg hiervan was dat Murad II het kruisvaarderleger bij Varna op verpletterende wijze kon verslaan.38 Deze nederlaag werd vooral veroorzaakt door een slechte communicatie tussen de vloot en het landleger. De Bourgondiërs bleven in de Zwarte Zee rondzwerven en sloegen vervolgens aan het piraten, waarbij ze zowel christenen als moslims beroofden. De Thoisy en de Wavrin verlieten de Oostelijke Middellandse Zee respectievelijk in de herfst van 1445 en de lente van 1446. Jacot de Thoisy, de neef van Geoffroy, bleef achter en ondernam rooftochten van Syrië tot aan de Noord-Afrikaanse kust.

In 1451 riep Filips de Goede de ridders van de Orde van de Gulden Vlies in Bergen bijeen om publiekelijk zijn intenties van het ondernemen een kruistocht openbaar te maken.39 In zijn zoektocht naar bondgenoten werden gezanten naar Europese hoven uitgestuurd. Alleen de koning van Aragon en Napels, Alfons V (1416-1458) reageerde aanvankelijk enthousiast. Door een reeks binnen- en buitenlandse twisten waren weinig vorsten bereid om aan de Bourgondische expeditie deel te nemen. Filips moest zelf zijn plannen stilleggen toen hij geconfronteerd werd met de Gentse opstand (1449-53) en de Luxemburgse erfeniskwestie (1451-53). Pas na de val van Constantinopel en de oproep tot een kruistocht van paus Nikolaas V (1447-55) schoot de hertog weer in actie. Hij organiseerde een feest in 1454, het zogenaamde “Banket van de Fazant,” om door middel van een plechtige eed, de Eed op de Fazant, zijn intenties om een kruistocht te ondernemen symbolisch kracht bij te zetten. De herovering van Constantinopel en het Heilige Graf waren zijn voornaamste doelstellingen. Een deel van de door hem verzamelde adel legde op hun beurt een eed af om waarbij ze beloofden deel te nemen aan de kruistocht of vazallen en soldaten in hun plaats te zenden indien omstandigheden hun eigen deelname zouden beletten. Ondanks deze verregaande voorbereidingen raakte de kruistocht niet van de grond. Problemen op het thuisfront leidden steeds weer tot uitstel. De Franse koning Karel VII (1422-61) verzette zich tegen de onderneming. Ook wilde Filips absolute zekerheid dat hij zijn eigen vorstendommen veilig kon achterlaten. Een van de voorwaarden hiervoor was een algemene vrede in West-Europa, die uitbleef.

In 1454 was Filips de Goede aanwezig op de Rijksdag in Regensburg in de hoop de aanwezige edelen, clerici en notabelen voor zijn zaak te winnen en een aantal andere politieke aangelegenheden te bespreken.40 Opnieuw ontbrak enthousiasme voor de heilige zaak. Filips keerde onverrichter zake terug naar huis. Andere Rijksdagen in Frankfurt en Wiener-Neustadt hadden eveneens weinig concrete gevolgen. Een ruzie tussen de Bourgondische hertog en graaf van Nevers, Karel en de invloedrijke geslacht Croÿ verhinderde een verder vertrek van de hertogelijke troepen.

38 Ibidem, pp. 160-162. 39Caron, Les vœux du faisan, noblesse en fête, esprit de croisade, pp. 23-42. 40 Ibidem, pp. 42-53. 21

Het Congres van Mantua dat georganiseerd werd door paus Pius II (1458-64) eindigde met een internationaal akkoord tussen verschillende staten om een kruistocht uit te voeren. Al snel bleek dat hiervan niets in huis zou komen. Alleen Filips stuurde uiteindelijk een voorhoede van tweeduizend man onder de leiding van zijn bastaardzoon Antoon van Bourgondië in 1464. Deze expeditie raakte na een tussenstop in Ceuta niet verder dan Marseille. De pest decimeerde de rangen van het leger. Geldgebrek en de dood van Pius II maakte een het einde van de onderneming. Filips stierf in 1467 zonder zijn droom vervuld te zien. Zijn zoon en opvolger Karel De Stoute, zou evenmin deze droom evenmin verwezenlijken ondanks dat de roep om een kruistocht voortduurde.

5.2.3 Motieven van Filips De Goede

Het kruistochtideaal was veel belangrijker voor Filips dan voor zijn vader en grootvader. Hun ambitie lag in de politieke sferen van de Nederlanden en Frankrijk. 41 Gedurende de periode 1438- 1453 waren de kruistochtprojecten van Filips de Goede privéprojecten. Hiermee wordt bedoeld dat hij hoofdzakelijk uit eigen kas zijn ondernemingen financierde. De jaren na de val van Constantinopel tot de mislukte expeditie van Antoon van Bourgondië werden gekenmerkt door een evolutie naar een meer publiek karakter van Filips’ poging tot het organiseren van een kruistocht. De redenen voor een Bourgondische militaire expeditie in het oosten zijn zeer uiteenlopend. Allereerst wilde Filips de nederlaag van zijn vader bij Nicopolis uitwissen.

Een kruistocht onder zijn leiding zou zijn prestige enorm vergroten.42 Het is mogelijk dat Filips de Goede dit zag samenvallen met een streven naar het verwerven van een koningstitel. De hertog plaatste zich in de lijn van een lange serie van Franse kruisvaarderkoningen. Eveneens zou het de autonomie bevestigen van het Bourgondisch territorium ten opzichte van het Franse Koningrijk. Filips bleef zich zijn hele leven inzetten voor de realisatie van een militaire onderneming. Hij profileerde zich als de grote kampioen van het Roomse christendom. Opeenvolgende pausen zagen in deze 'grote hertog van het Westen' een ideale bondgenoot om een nieuwe kruistocht te verwezenlijken.

Het was niet enkel zijn ambitie om de “heidense” Ottomanen en Mamluken te bestrijden, maar ook vijanden binnen het christendom, die beticht werden van ketterijen.43 In de jaren 1420 en 1430 zond hij Ghillebert De Lannoy en andere diplomaten uit om te zien of een kruistocht tegen de Hussieten mogelijk was. Een kruistocht was eveneens goed voor het samehorigheidsgevoel en paste

41 J. Paviot, Les ducs de Bourgogne, la croisade et l’Orient, Paris, Presses Universitaires de Paris-Sorbonne, 2004, pp. 48-63. 42 Ibidem. 43 Ibidem, pp.60-67. 22 binnen de centraliseringspolitiek van zijn jonge en gefragmenteerde rijk. Het kon als bindmiddel dienen voor de adel uit de diverse vorstendommen. Daarnaast kon de deelname van Engelse of Franse bondgenoten vrede brengen in een noordwest-Europa dat zwaar geleden had onder de verwoestingen van de Honderdjarige Oorlog. Een kruistocht was de ideale gelegenheid voor de hertog en de adel om de idealen van het ridderschapscultuur, met name godsvruchtbaarheid en bekwaamheid in de strijd in de praktijk toe te passen. Bovendien gaf het de mogelijkheid tot het tonen van hun militaire vaardigheden in de strijd tegen de ongelovigen. Deze lokroep van rijkdom en faam, verovering en plundering zal menig edelman bekoord hebben tot (wat de Engelsen noemen) “religious zeal.”

5.3 Het uitblijven van een kruistocht

De eerste grote bundeling van Westerse krachten tegen de Ottomanen sinds Nicopolis was pas na de slag van Mohacs in 1526 en de val van Hongarije. Het uitblijven van een kruistocht in de periode 1396-1526 is volgens Kelly De Vries te wijten aan drietal oorzaken. Ten eerste waren de Europese vorstendommen te druk bezig elkaar te bestrijden.44 De Honderdjarige Oorlog en vele andere interne conflicten in het Heilig Roomse Rijk weerhielden de vorming van een gemeenschappelijke christelijk front. Een tweede reden is de diepe vrees die in de westerse wereld ontstaan was jegens de Ottomanen.45 Na Nicopolis circuleerden zowel mondelinge als schriftelijke getuigenissen over de wreedheid en de militaire overmacht van de moslims. Weinig christenen voelden zich geroepen om deze bloeddorstigheid van de Ottomanen aan den lijve te ondervinden. De laatste en belangrijkste reden die de inactiviteit van het Westen verklaart, zijn de militaire successen van de Ottomanen.46 Zolang Hongarije als bufferzone diende voor Centraal- en West- Europa, was het terugslaan van de Turkse dreiging geen prioriteit voor de Westerse vorsten. De Hongaren verloren meer veldslagen dan ze wonnen, maar beschikten desondanks over voldoende militaire potentie om tot de slag te Mohàcs de Ottomanen tegen te houden. De nederlaag van 1396 was een stimulans tot militaire hervormingen. Een succesvolle defensieve strategie verving de oude manier van oorlogsvoeren. De Hongaarse grens werd voortaan beschermd door een netwerk van forten. Het leger paste nieuwe militaire methoden en strategieën toe. De periode 1337 tot 1444 wordt gekenmerkt door een reeks Hongaarse overwinningen. Tot de slag bij Varna werd het Ottomaanse Rijk terugbracht tot een defensieve militaire strategie.

44K. Devries, “Lack of a Western European military response to the Ottoman invasions of Eastern Europe from Nicopolis (1396) to Mohàcs (1526)”, Journal of Military History, vol. 63, 1999, pp. 544-549. 45Ibidem, pp. 550-554. 46Ibidem, pp. 554-559. 23

Na de rampzalige kruistocht wisten de Hongaren stand te houden onder het leiderschap van Janos Hunyadi en zijn zonen Ladislaus en Mathias Corvinus.47 Pas rond 1520, onder sultan Suleyman de Prachtlievende (1520-66) viel het koninkrijk deels in Ottomaanse handen. De Vries stelt dat uit vijftiende-eeuwse Hongaarse bronnen blijkt dat er permanente waarnemers uit het Westen aanwezig waren.48 Hun advies aan het thuisfront was eenduidig: een militaire interventie is onnodig.

5.4 Een beknopte geschiedenis van de Mamluken en het Mamlukensultanaat

De term 'Mamluk' is een Arabisch woord voor 'slaaf.' Door de eeuwen heen begrensde de betekenis zich tot militaire slaaf. Het gebruik van Mamlukse troepen werd geïnstitutionaliseerd tijdens het Abassiedische kalifaat van de eerste helft van de negende eeuw. Slaven waren meestal van Turkse origine. Ze werden gevangen genomen buiten de grenzen van het rijk in Transoxanië. Vanaf jonge leeftijd leerden ze vechten en werden onderwezen in de Islam. In een maatschappij die hen vreemd was lag hun onverdeelde loyaliteit bij hun meesters. Ze werden daarom betrouwbaarder geacht dan vrijgeboren krijgers van Arabische stammen. Door hun bekering tot de islam genoten de Mamluken een aantal rechten. Een daarvan was het recht op vrijlating na de eed van zijn eigenaar. De status van mamluk gaf daarom kans op persoonlijke vooruitgang in de moslim samenleving. Met name vanaf het moment dat het Arabische aandeel in de islamitische legers afnam. Onder kalief al-Ma’mun (813-30) en diens opvolger al-Mutasim (833-42) begonnen Turkse slaven militair overwicht te krijgen. In de eeuwen hierna bezaten Mamluken vaak militaire en politieke sleutelposities binnen de verschillende rijken. In Egypte regeerden dynastieën van Mamlukse origine, de Tulunieden (868-905) en Ikhshidieden (935-69), en in het Saljuqenrijk van Malik Shah (1072-92) genoten Turkse slaven veel macht. Na het uiteenvallen van het Saljuqenrijk in de elfde en twaalfde eeuw heersten militaire slaven, de Atabegs, als voogden van minderjarige prinsen over verschillende delen van het politiek versplinterde gebied.

Het hoogtepunt van de Mamlukse institutie kwam met het ontstaan van het Mamlukensultanaat.49 De sultan van Egypte al-Salih Ayyub (1240-49) had tijdens zijn leven een groot leger van Mamluken uitgebouwd. Hij behoorde tot de familie van de Ayyubieden wiens afstammelingen heersten over autonome rijkjes van Egypte tot Syrië. De sultan Ayyub verloor het leven tijdens de tweede kruistocht (van Lodewijk IX van Frankrijk). Zijn Mamluken leger versloeg uiteindelijk de kruisvaarders. Vervolgens grepen de militaire slaven de macht in Egypte en daarna in

47Ibidem, pg. 559. 48P.M. Holt, “The Mamluk institution”, In: A companion to the history of the Middle East, Y. M. Choueiri, (ed.), Malden, Wiley-Blackwell, 2008, pp. 155-157. 49 Ibidem, pp. 157-158. 24

Syrië en het gebied tussen beide regio’s in. In 1260 behaalden de Mamluken een verpletterende overwinning op Mongolen bij de slag van Ayn Jalut. In 1291 verjoegen ze definitief de kruisvaarders uit het Heilig Land. In 1322 ging de belangrijkste rivaal van het sultanaat in het oosten, het Mongoolse Ilkhanrijk ten onder. Militaire successen brachten prestige voor het regime en droegen bij aan het consolideren van het nieuwe sultanaat. De uitbouw van een autocratische rijk was te danken aan de heerschappij van een aantal bekwame sultans, zoals al-Zâhir Rukn al-dîn Baybars I al Bunduqdâri (1260-77) en al-Mansûr Sayf al-dîn Qala’oun al-Alfi (1280-90).

De stabiliteit binnen het rijk, alsmede de omliggende gebieden leidde tot het ontstaan van een duurzame Pax Mamlukia die – met een paar onderbrekingen – tot het einde van vijftiende eeuw zou voortduren. Tot de verovering het sultanaat in 1517 door de Ottomanen werd het sultanaat als het machtigste islamitische rijk beschouwd. Voor Egypte was het sultanaat het duurzaamste politieke regime in lange tijd, ondanks enkele crisissen waaronder de Zwarte Dood in 1348 en de invasie van Tëmur Lank in 1399.

De ondergang van het rijk werd veroorzaakt door economische achteruitgang alsook Savafidische, Ottomaanse en Portugese militaire en politieke druk. De Ottomanen lieten het Mamlukse instituut bestaan tot hun uitroeiing door politieke rivalen in de vroege negentiende eeuw. Eeuwenlang kochten en trainden de Mamluken nieuwe slaven om hun rangen aan te vullen. Op deze manier volgde de ene generatie eliteslaven de andere op. Historici verdelen traditioneel gezien het tijdperk van het Mamlukensultanaat op in de Bahri periode (1250-1390) en Circassische periode (1390-1517).50 In de Bahri periode waren de slaven vooral van Turko-Qipchaqische afkomst (uit de steppen van Zuid-Rusland) en in de Circassische periode van Kaukasische origine. Een dergelijke periodisering wordt thans in academische kringen geleidelijk vervangen door een alternatief op basis van historische politieke en socio-economische kenmerken.

50 J. Van Steenbergen, Geschiedenis in de Islamwereld, Academia Press, Gent, 2011, pg. 82. 25

6. Reizen naar het Heilig Land en reisverslagen

6.1 De traditionele reis naar het Heilig Land

De reizigers die naar het Heilig Land op bedevaart trokken behoorden tot verschillende categorieën.51 In de eerste plaats waren er misdadigers die de boetetocht ondernamen wegens een zwaar misdrijf. Uit alle landen en streken van West-Europa werden er in de loop van de veertiende, vijftiende en zelfs zestiende eeuw criminelen richting Jeruzalem gestuurd. Personen van alle standen konden ertoe gedwongen worden, hoewel de straf zelden werd opgelegd. Natuurlijk gingen de meeste mensen op pelgrimstocht omwille van religieuze beweegredenen of de lokroep van avontuur. Slechts een kleine groep welgestelden, met name edellieden, clerici en gegoede burgers, kon zich de reis naar het heilige land veroorloven. Veel pelgrims uit de Nederlanden behoorden dan ook tot het Bourgondisch hof. De Jeruzalem- reiziger was doorgaans een kapitaalkrachtige poorter of ridder. 52Over de armere reizigers is bijna niets bekend. Hoewel er een grote groep moet geweest zijn die vanuit louter devotie de ontberingen van een dergelijke tocht trotseerden. De meeste reizigers van wie we reisverslagen bezitten hadden dit soort religieuze metgezellen. Daarnaast was er ook een unieke categorie van spionnen in dienst van de hertogen van Bourgondië of andere vorsten. De bekendste voorbeelden zijn Ghillebert de Lannoy en Bertrandon de la Broquière.

De meeste pelgrims die naar Jeruzalem reisden gingen naar Venetië om daar in te schepen richting de Levant.53 Dit was de normale, kortste route. Dat betekent niet dat er geen andere routes mogelijk waren. De traditionele pelgrimsroute van Venetië naar Jaffa verliep van Venetië via enkele havensteden in de Adriatische zee, Parenzo, Pula, Zara en Ragusa (Dubrovnik) om dan via Korfoe naar Kreta, Rhodos, Cyprus en Jaffa te varen. De schepen bleven gedurende deze tijd zo dicht mogelijk bij land varen. Eenmaal aangekomen te Jaffa werden de pelgrims door de Franciscanen ontvangen en verder begeleid. Vanuit Jaffa ging de tocht traditioneel verder naar Ramallah tot Jeruzalem. Soms werd een omweg gemaakt om andere heilige plaatsen te bezoeken. Onderweg was er een escorte van Mamluken. Schildknapen die de ridderslag verdienden werden tijdens de nacht van hun verblijf in de Heilige Grafkerk tot ridder van het Heilige Graf geslagen. Van een ridder van het Heilige Graf werd verwacht dat hij de kerk en haar dienaars zou beschermen. Hij moest zijn leven en eigendommen in dienst van de goede zaak stellen. Wanneer er een oorlog tegen de ongelovigen gevoerd werd, moest hij meevechten of een geschikte vervanger sturen. Bethlehem, Jericho en de

51F. Van Hemelryck, Kruis en wassende maan: pelgrimstochten naar het Heilig Land, Leuven, Davidsfonds, 1994, pp. 27-29. 52 Ibidem, pg. 30-48. 53 Ibidem, pp. 55-71. 26

Jordaan werden na Jeruzalem het meest bezocht door de pelgrims. Een alternatief voor de bedevaart naar Jeruzalem was de pelgrimstocht naar het klooster van de heilige Catharina in de Sinaï. Slechts een minderheid, waartoe de Lannoy behoorde, ondernam beide tochten. Om het klooster te bereiken reisde men gewoonlijk vanuit Alexandrië, via Caïro, over Suez naar de Sinaï.

6.2 De geschiedenis van het reisverhaal

In grove lijnen geschetst bestaan er twee soorten middeleeuwse reisverhalen.54 Het imaginaire reisverhaal en het realistische reisverhaal. Hoewel deze soorten verwant zijn kan men de Rapports en in mindere mate de Voyages als realistische reisverhalen beschouwen. De Rapports kunnen echter ook als een administratief werkdocument en de Voyages als memoires beschouwd worden. Middeleeuwse reisverhalen zijn echter gewoonlijk doorweven met reeële en fictieve elementen.55 Heel wat kennis uit de oudheid was in de vroege middeleeuwen voor de Westerse wereld verloren geraakt. Hierdoor is een groot deel van de reisliteratuur verzonnen. De Voyages en Ambassades is een verzameling van herinneringen, waarvan sommige vals of overdreven zijn (waarover meer verteld zal worden in het hoofdstuk ‘De Lannoy en ridderlijkheid’). In de Rapports zijn fictieve elementen minder sterk aanwezig. Dit komt omdat dit verslag geschreven is om betrouwbare informatie over een nauwelijks bekend gebied te verschaffen. Het verslag moest een praktisch instrument zijn. Fictie en literaire componenten hadden (in theorie) hierin geen plaats. Dit neemt niet weg dat er imaginaire zaken in de Rapports aan bod komen. Deze contradicties met de werkelijkheid zijn (religieuze) herkenningspunten voor de lezer, literaire motieven uit reisverhalen, ofwel irrealiteiten die voor waar werden aangenomen. Voorbeelden hiervan zijn de verwijzingen naar Pape Jan en het Aards Paradijs. Voor de middeleeuwse lezer was het legendarische en mythische met het dagelijks leven verbonden. 56 Reisliteratuur kan opgesteld zijn in proza of poëzie, als een dagboek of verslag, sober of literair. Elk werk bestaat uit een unieke mengeling van feit en fictie.

Reeds in de oudheid was men met het genre reisverhalen vertrouwd.57 De Odysseia van Homeros is het bekendste voorbeeld uit deze periode. De reisverhalen van de middeleeuwen waren, zoals de meeste literaire werken uit deze tijd, christelijk geïnspireerd. Zij werden in de eerste plaats

54 S. Villerius, “Op zoek naar Pape Jan of naar avontuur? Een discoursanalyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos Van Ghistele (1482-1483)”, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, vol. 63, 2009, pg. 32. 55 Z. Von Martels, Travel facts and travel fiction. Studies on fiction, literary tradition, scholarly discovery and observation in travel writing, Leiden, Brill, 1994, pg. XI-XII. 56 Ibidem. 57 Ibidem. 27 geschreven door clerici die ze baseerden op klassieke literaire topoi. De reis diende als allegorie voor de tocht die elke gelovige moest ondernemen vanbinnen: het was een veruiterlijking van een spirituele ontwikkeling. De tocht die iedere ziel moest ondernemen langs de ruwe paden van het leven, de verleiding en de zonde om uiteindelijk te komen tot de eenwording met God. Verhalen waren bedoeld om mensen te onderrichten in het geloof. Kenmerkend hiervoor zijn de wonderbaarlijke en miraculeuze gebeurtenissen die de lezer moesten imponeren. Het ingebeelde karakter van de reizen is niet moeilijk te achterhalen. De ridderromans kunnen deels ook tot de traditie van de reisverhalen gerekend worden. Bijvoorbeeld de verhalen omtrent de figuur van koning Arthur en de queeste naar de Heilige Graal handelen over verre reizen, waarbij de ridder een lange lijdensweg moet gaan, alvorens hij oog in oog komt te staan met een godsbewijs. Dergelijke verhalen genoten in de tijd van de Lannoy een enorme populariteit aan het Bourgondische hof. Tot in de zestiende eeuw bleef de ridderroman een rol in de literatuur spelen. De middeleeuwse literatuurkenmerken moesten niettemin geleidelijk plaats maken voor een nieuwe burgerlijke literatuur. De gedrukte ridderromans, heiligenlevens en volkse verhalen werden aangevuld door realistischere literatuur met meer wereldlijke elementen. Fictieve reisverhalen bleven in het algemeen echter bestaan en namen dankzij de nieuwe wereldkennis allerlei nieuwe vormen aan.58 Dit kwam omdat de reizigers hun lezers wilden verbazen of omdat ze soms zelf hun reisrelaas niet hadden geschreven. Een derde reden is dat de auteurs schreven over plaatsen die ze nooit bereikt hadden. Aan dat laatste delict maakt de Lannoy zich schuldig, bijvoorbeeld wanneer hij het land van Pape Jan in zowel de Voyages als de Rapports beschrijft.

Jean Richard59 stelt dat de belangrijkste en meeste reisverslagen in de middeleeuwen pelgrimsverhalen waren. Het genre van pelgrimsverhalen kwam in de periode van de achtste tot de elfde eeuw tot ontwikkeling. 60 Het was in de eerste plaats een creatie van de Kerk en niet altijd op werkelijke reizen geïnspireerd. Vanaf de twaalfde eeuw nam de kennis van het oosten dankzij de kruistochten en handel toe. Ook veel verloren kennis uit de oudheid werd dankzij contacten met de Byzantijnse en islamitische werelden hersteld. Reisverslagen zijn vaker gebaseerd op werkelijk ondernomen reizen. Deze pelgrimsverhalen kunnen opgedeeld worden in twee categorieën. De eerste richt zich op de voor de pelgrims te volgen route en de tweede bestaat uit concrete en praktische tips voor de reiziger. In de veertiende en vijftiende eeuw kwamen nieuwe genres op.61 Er ontstonden daarbij verhalen over kruistochten en expedities en verslagen van avonturiers,

58 Ibidem, pp. XIII-XV. 59 Graag wil ik professor Jean Richard bedanken voor zijn hulpvolle raadgevingen bij het schrijven van deze thesis. 60 J. Richard, Récits de voyages et de pèlerinages, Turnhout, Brepols, 1981, pp. 15-19. 61 Ibidem, pp. 19-36. 28 handelaren, ontdekkingsreizigers en ambassadeurs. Deze genres werden getypeerd door hun praktische opmerkingen, een zekere betrouwbaarheid en een eclectische mengeling van realistische en exotische beschrijvingen. Pelgrimsverhalen werden in deze periode gekenmerkt door hun vrome toon en meer realistische inhoud. Dit toenemend realisme ontstond vanuit een bredere groep mensen die rondreisden en een grotere wereldkennis verwierven. Een hoogtepunt in de West- Europese cultuur van het pelgrimgenre ligt in Chaucer's Canterbury Tales, wat bestaat uit een verzameling verhalen die een groep pelgrims aan elkaar vertellen om de uitputtingen en tegenslagen van hun reis te verlichten.

Over de bestemmingen van de Lannoy, de Levant en Egypte, was niet zo veel bekend.Volgens Anne Wolf had men in de 14de en 15de eeuw het minste van al kennis over Egypte. Wat men wist in West-Europa kwam in de eerste plaats van pelgrimsreizigers en handelaren. Egypte had verder de reputatie van een oud, exotisch, mysterieus land te zijn. Volgens de Bijbel (Exodus 7) en de apocriefe teksten was Egypte het land van tovenaars en wijzen. De werkelijkheid werd aangevuld met verhalen uit de Bijbel.62 Een van de bekendste verhalen is die van Mozes en de uittocht van het Joodse volk uit het Oude Testament. Ook de vlucht van de Heilige Familie uit het Nieuwe Testament was heel bekend. Volgens het verhaal vestigde de familie van Jezus zich in Caïro nabij de balsemtuinen van Al Matariya. De Lannoy zelf verwijst in de Rapports naar het verhaal en de tuinen.63 Jacobus van Voragine schreef in het beroemde Legenda Aurea een verzameling van heiligenlevens waaronder het relaas van de vlucht van de Heilige Familie.64 Het werk van Jacobus was zeer populair in de middeleeuwen en een bron van inspiratie voor vele pelgrims die naar Egypte reisden.

6.3 Inhoudelijke kenmerken van het reisverhaal

Een eensluidende definitie bestaat niet van reisverhalen maar men kan wel een aantal karakteristieke kenmerken benoemen. Ik zal mij baseren op een artikel van Stijn Villerius die de kenmerken aan de hand van wetenschappelijke literatuur op een overzichtelijke wijze heeft weergeven.65 Schrijvers van reisverhalen waren tot de periode van de kruistochten meestal clerici. Vanaf de 12de eeuw zetten lekenschrijvers zoals ridders, avonturiers en kooplieden zich ook aan het schrijven. Vanaf de veertiende eeuw gebeurde dit steeds vaker onder eigen naam. De verslagen werden vaak met behulp van een derde persoon neergeschreven. In vrijwel alle verhalen waren literaire ontleningen niet ongewoon waarbij men dan zelden naar een bron refereerde. Reisverhalen

62 A. Wolff, How Many Miles to Babylon? Travels and Adventures to Egypt and Beyond, from 1200 to 1640, Liverpool, Liverpool University Press, 2003, pp. 140-145. 63 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 196. 64 Wolff, How Many miles to Babylon?, pg. 14 65 S. Villerius, “Op zoek naar Pape Jan of naar avontuur?”, pg. 33. 29 baseerden zich gewoonlijk op zowel religieuze als niet-religieuze bronnen. De manier van redigeren heef tenslotte ook een invloed. Veel wordt bepaald of de auteur zich baseerde op aantekening of uit zijn geheugen putte. Respectievelijk is het eerste van toepassing op de Rapports en het tweede op de Voyages. Tot het begin van de 16de eeuw verschenen reisverhalen het meest in Latijn, maar vanaf de 16de eeuw won de volkstaal steeds meer aan invloed. Een laatste typisch kenmerk is dat de meeste auteurs kozen ofwel voor en kosmografie met een holistische benadering ofwel voor een verslag van etappe tot etappe. De Lannoy opteerde voor de laatste benadering voor zowel de Voyages als Rapports. Zijn werken onderscheiden zich verder nog van het klassieke reisverhaal in de zin van dat hij zich bijna niet op andere bronnen inspireerde. De Rapports bestaat in de eerste plaats, maar niet uitsluitend, uit persoonlijke aantekeningen. De vermelding van een aantal zaken, die overeenkomen met typische literaire topoi uit reisverhalen, doet vermoeden dat de ridder zich soms inspireerde op zijn persoonlijke leeservaringen van reisverslagen. Dit vermoeden wordt verder gesterkt door het het feit dat verschillende van die literaire motieven, zoals de tuinen van Matariyya of de Nijlfeesten, niet onmiddellijk relevant zijn voor de Lannoy’s verkenningsmissie. De Voyages zijn enkel gebaseerd op herinneringen. Of de kapelaan na de dood van zijn meester is tussengekomen aan de hand van interpolaties is echter niet zeker. Het contrast tussen sommige passages met een overwegende dominantie van christelijke thematiek ten opzichte van andere avontuurlijkere en exotischere passages zou hier een aanwijzing naar toe kunnen zijn.

30

7. Ghillebert de Lannoy

7.1 Biografie

Ghillebert de Lannoy, heer van Santes, Villerval, Tronchiennes, Beaumont en Wahégnies. Reiziger, ridder, spion, diplomaat en avonturier.66 Geboren uit een zeer edel geslacht in 1386. Hemzelf inbegrepen, hoorden drie telgen uit zijn geslacht tot de eerste lichting van de Orde van de Gulden Vlies. Zijn oudere broer, Hugues de Lannoy, was een van de belangrijkste edellieden aan het Bourgondisch hof. In zijn dertiende jaar behaalde Ghillebert de Lannoy zijn eerste wapenfeiten tijdens een expeditie in Engeland onder de graaf van Saint-Pol tegen Henri van Lancaster. Doel van de onderneming was de zaak van koning Richard II (1377-99) te steunen. Twee jaar later nam hij opnieuw deel aan een militaire expeditie en leed schipbreuk te Saint-Malo. Na deze eerste avonturen werd de jongeman schildknaap van Jean de Warchin, seneschalk van Henegouwen, die hij van 1403 tot 1408 diende. Het was met de Warchin dat hij zijn eerste pelgrimsreis maakte naar Anatolië, Jeruzalem en Egypte. Hij zou zijn meester volgen in de strijd tegen de Moren en tegen opstandige Luikenaars. Na zijn tweede reis naar het Iberisch schiereiland in 1410 trad de Lannoy als schildknaap in dienst van Jan zonder Vrees. In 1412 vocht hij in de Poitou onder de maarschalk de Helly. Zodra hij kon begaf hij zich opnieuw in het strijdgewoel. Dit keer waren de heidenen uit Oost-Europa de vijand. de Lannoy zocht de Teutoonse Orde in Pruisen op en trok met de ridderorde ten strijde tot in Rusland. Nadat hij verwondingen opliep bij de belegering van Massow werd hij tot ridder geslagen. Toen de militaire campagne beëindigd was, maakte hij gebruik van de situatie om vreemde landen te bezoeken.

De avonturier was nog maar net terug, als hij zich alweer op pelgrimstocht naar Engeland begaf waar hij gevangen genomen werd. De hertog kocht hem vrij, maar in 1415 in de slag bij Azincourt wordt hij opnieuw van zijn vrijheid beroofd. Na opnieuw vrijgekocht te zijn, maakte hertog Jan Zonder Vrees hem kasteelheer van het fort te Sluis. Een functie die de Lannoy gedurende dertig jaar zal uitoefenen. Daarnaast werd de ridder verantwoordelijk voor l’intendance intellectuelle van de toekomstige hertog Filips’ huishouden. Hij werd benoemd tot eerste kamerheer, premier chambellan, van de hertog.

Tijdens de periode van 1416-19 zou de Lannoy de zoon van Jan overal volgen en bijstaan. Na de moord op de hertog bij de brug van Montereau blijft hij een trouwde dienaar van Filips. Hij was aanwezig bij een aantal zeer belangrijke diplomatieke gebeurtenissen, waaronder het Verdrag van

66 R. Bossuat e.a., Dictionnaire des lettres françaises, pp. 534-534; Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pp. 32-36. 31

Troyes (1420). In datzelfde jaar ontving hij de geheime zegel na de dood van de heer van Brimeu. Vanaf dit moment droeg de Lannoy drie maanden lang het vaandel van de nieuwe hertog en sliep in de tent van zijn leenheer. Het moet in deze periode geweest zijn dat de reis waarvan de Rapports verslag maakt, gepland werd. In naam van de koning van Engeland, de Franse koning (waarvan de Engelse koning regent was) en de Bourgondische hertog vertrok de Lannoy voor een tweede maal naar Egypte en het Heilig Land in 1421. Pas in 1423 zou hij terugkeren.

Eerst maakte hij een omweg lang Oost-Europa, waar de ridder tal van hoge edellieden bezocht, wonderlijke plaatsen bezocht en gevaren doorstond. Bij zijn terugkomst vernam hij het nieuws van de dood van koning Hendrik V als van Karel VI. Plannen voor een toekomstige kruistocht tegen de Islamitische heidenen waren voorlopig uitgesloten. In plaats daarvan werd de Lannoy een militair commendaat toegekend in de Hollandse oorlog en diplomatieke verantwoordelijkheden in de kwestie van de Hussieten. Hij maakte tevergeefs de ronde van het Heilig Roomse Rijk op zoek naar bondgenoten voor een kruistocht tegen de ketters. Tijdens het huwelijk van Filips met Isabelle van Portugal behoorde de Lannoy samen zijn broers tot de eerste leden van de toen opgerichte Orde van de Gulden Vlies, een exclusieve ridderorde, de tegenhanger van de Engelse orde van de kousenband, bedoeld om Filips de Goede en zijn getrouwen een groter spiritueel en wereldlijk aanzien te geven, en de hoofse ridderidealen uit te dragen. Enkele hoogtepunten uit de politieke carrière van Ghillebert de Lannoy in de jaren 1430 en daarna waren een politieke missie naar Schotland, het concilie van Basel, de strijd tegen het opstandige Kassel en het verdrag van Atrecht. In 1436 ging de ridder opnieuw op reis. Deze keer was de bestemming Santiago de Compostella. De Lannoy loste de eed van pelgrimage in die hij had gedaan op het sterfbed van zijn tweede vrouw. Hij kende nauwelijks rustige jaren.

In 1437 tijdens de Brugge opstand werd zijn kasteel te Sluis belegerd. Het zou de laatste gewapende strijd van de edelman zijn. Wat betreft de periode 1435-1442 is weinig bekend over zijn leven. In de Voyages staan een drietal aantekeningen over zijn leven. De jaren 40 werden gekenmerkt door de vele diplomatieke missies. In 1442 was de Lannoy aanwezig op de rijksdag van Frankfurt en in 1444 slaagde hij erin Filips de Goede en de Dauphin te verzoenen. Een van de grootste verwezenlijkingen van de familie de Lannoy was de oprichting van de Grote Raad in 1446 door Filips de Goede waarvoor zij zich erg hadden ingespannen. Op dat moment had de Lannoy zich uit Sluis teruggetrokken om zich in Lille te vestigen. In 1448 ondernam hij zijn derde reis naar het Heilig Land. Onderweg vervulde hij enkele diplomatieke opdrachten zoals een ontmoeting met de koning van Aragon in Italië. Het is te betwisten of de voorbereiding van een nieuwe kruistocht het uiteindelijke doel van zijn reis was. In 1450 was hij in Rome tijdens een van zijn laatste pelgrimages. Zijn laatste jaren waren niet zonder tegenslag. In 1452 werd de ridder voor de derde maal

32 weduwnaar. Wellicht was hij op zevenenzestig jarige leeftijd te oud om nog deel te nemen in de strijd tegen de Gentse Opstand in 1453 (en aan de Eed van de Fazant). In zijn oudere jaren schreef hij Instruction d’un jeune prince, een vorstenspiegel, en Enseignements paternels, waarin hij een aantal levenswijsheden en ervaringen aan zijn zoon uiteenzet. In 1462 overlijdt hij op zesenzeventig jarige leeftijd. Zijn afstammelingen zouden belangrijke posities in de Orde van de Gulden Vlies bekleden. Ghillebert de Lannoy vond zijn laatste rustplaats in de kerk van Saint-Maurice te Lille. Het was in deze stad dat de ridder in 1423 bij zijn terugkeer uit Jeruzalem relieken in de kapel van Sint- Pieters deponeerde.

7.2 Doel en traject van de reis (1421-1423)

De Lannoy maakte op reis naar het Heilig Land een omweg via Oost-Europa om drie redenen.67 De eerste was dat hij een diplomatieke missie uitvoerde in naam van de Franse, Engelse en Bourgondische heersers. Ten tweede was hem een verkenningsopdracht als spion toegewezen in het Heilig Land ter voorbereiding van een nieuwe kruistocht. Aan de grond van dit initiatief lag de ambitie van de Bourgondische hertog Filips De Goede, die hierin gesteund werd door de Franse en de Engelse koning. Ten derde wenste de Lannoy als pelgrim te reizen als dekmantel voor zijn spionagemissie. Het is echter niet zo dat hij geen religieuze motieven had voor zijn reis. Dat de Lannoy zichzelf als een echte pelgrim beschouwde kan afgeleid worden uit het feit dat hij een eed aflegde om naar Jeruzalem te reizen, en zijn notities van alle bedevaartsoorden die hij bezocht.68 Dat de Lannoy uitgekozen werd door de hertog heeft wellicht te maken met de vertrouwensband die tussen beide mannen bestond. Zijn reiservaring in Oost-Europa en het Heilig Land zal de doorslaggevende factor geweest zijn.

Uit de Voyages et Ambassades is af te leiden dat Hendrik V, koning van Engeland, en de Bourgondische hertog, Filips De Goede, degenen waren die de voorbereidingen voor de kruistocht organiseerden. Het is op hun verzoek dat de Lannoy zijn reis als verkenner ondernam. In de tekst staat dat de hertog “Le principal esmouveur” was.69 Karel VI was in deze periode reeds door waanzin getroffen. Dat hij vermeldt wordt als opdrachtgever is vermoedelijk enkel voor de vorm. Men mag niet vergeten (zoals opgemerkt door Holban) dat op het moment van de Lannoy's vertrek koning Hendrik V gehuwd was met de dochter van Karel en erkend werd als regent en erfgenaam van het

67 Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 34 68Idem, Voyages, pg. 68. 69 Ibidem, pg. 66. 33

Franse koninkrijk.70 Hendrik zal ongetwijfeld niet alleen een kruistocht in gedachten gehad hebben, toen hij Filips de Goede in zijn voorstel steunde:

“Ce ne dut pas être malaisé de lui suggérer de profiter de ce voyage pour faire tenir aux princes visités en route par le chambellan de Bourogne ses lettres de notification accompagnées de joyaux et de riches présents.”71

De rol van de Engelse koning in de onderneming kan afgeleid worden uit de vermelding dat hij samen met Filips geld, volmachten, aanbevelingsbrieven en diplomatische instructies aan de Lannoy gaf.72 Daarnaast kreeg de ridder een reeks geschenken mee die bestemd waren voor verschillende vorsten en gezaghebbers die hem zouden ontvangen.

De ridder had zeven metgezellen op zijn reis, maar slechts twee zouden hem volgen in het sultanaat.73 De route die zij naar het Heilig Land volgden ging via een omweg.74 Eerst ging de groep naar Dantzig langs bij de Pruisische grootmeester van de Duitse Orde en vandaar naar de Poolse koning in Sandomir. Deze gaf in zijn hoedanigheid als bondgenoot van de Ottomanen tegen de Hongaren een vrijgeleide aan de Lannoy opdat hij veilig door het Ottomaanse rijk kon reizen. De Bourgondische edelman bezocht daarna de groothertog van Litouwen, Witholt, die hem voorzag van een vrijgeleide in het Russisch, Tataars en Latijn. De groothertog waarschuwde de reizigers dat het gevaarlijk was de Donau over te steken en over land naar Constantinopel te reizen omwille van de successiestrijd die woedde sinds de dood van de Sultan Mehmed I (1413-21). Dit feit frustreerde de Lannoy, aangezien zijn pelgrimseed in het gedrang kwam. Aan de vorsten bij wie de Lannoy ontvangen werd berichtte hij over de vrede tussen Frankrijk en Engeland na het verdrag van Troyes in 1420 en overhandigde de geschenken van Hendrik V. Hij kon steeds rekenen op een hartelijke en rijkelijke ontvangst. Ondanks pogingen om de Byzantijnse hoofdstad over land te bereiken was de Lannoy verplicht om via Caffa naar Constantinopel te varen. Daar werkte de Lannoy zijn diplomatieke missie af door aan de Byzantijnse keizer Manuel II een boodschap over te dragen die betrekking had op de wens van de Engelse en Franse vorsten over een mogelijke unie tussen de West-Europese en Orthodoxe kerk. Het was de bedoeling van de ambassade om een gouden horloge van Hendrik V aan Mehmed I te overhandigen, maar dit bleek onmogelijk door het overlijden van de sultan. Holban leidt hieruit af dat de Lannoy en zijn reisgenoten geen oproep tot een kruistocht deden tegen de

70Holban,“Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pg. 419. 71 Ibidem, pg. 420. 72 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 55; Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 162. 73 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 66-67 en 77. 74 Ibidem, pp. 66-77. 34

Ottomaanse expansie bij de Oost-Europese vorsten die ze bezochten.75 Wellicht werd deze omweg slechts ondernomen om deze hoven in te lichten over de recente politieke ontwikkelingen in het Westen. Holban toont aan dat de Lannoy een vrij onverschillige toon aanneemt over de Ottomanen in zijn Voyages, ondanks het feit dat zij op dat moment al bijna aan de poorten van Constantinopel stonden. Na bijna in gevechten tussen de Ottomanen verzeild geraakt te zijn, zag de Lannoy zich genoodzaakt naar Rhodos te reizen over zee. Van daaruit zakte de ridder in 1422 af richting Kreta om uiteindelijk in Alexandrië aan te meren.

Hij bezocht Caïro en de heilige berg Sinaï.76 Van daaruit trok hij naar het Heilig Land. Daar bezocht hij een aantal steden, o.a. Jeruzalem en Damascus. Na zijn terugkeer in 1423 via Rhodos, Gallipoli, Venetië, Oostenrijk en Lotharingen verklaart de Lannoy zijn Rapports overhandigd te hebben aan Filips en Hendrik VI (1422-1461/1470-71), zoon van de inmiddels overleden Hendrik V. In werkelijkheid had de hertog van Bedord de Rapports als regent de Rapports in ontvangst genomen aangezien Hendrik VI op dat moment een baby was:77

“Le Henry en ot ung par copie et monseigneur le duc de Bourgogne un autre”78

“L’an vingt et trois, moy revenu de mon dessudit voyaige, alay à Londres, devers le jeune roy d’Angleterre, faire mon rapport de la charge que me avoit baillie le feu roy d’Angleterre, son père. Et lui rapportay, et à son conseil, l’orloge d’or que je devoie présenter de par ledit roy son père, au grant Turcq. ”79

In naam van de koning werd de ridder bij zijn terugkomst beloond. Al zijn kosten werden vergoed:

“Et me donna le roy au partir trois cens nobles et paya tous mes despens.”80

Ook Filips vergoedde hem voor zijn reiskosten:

Atrecht, 1424 : “A messire Guiwin de Lannoy, chevalier, conseiller et chambellan de mondit seigneur, la somme de cinq cens francs…(sic.) laquelle icellui monseigneur, tant pour considération des grans et notables services que ledit de Lannoy lui a fais longuement et

75Holban, “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pg. 422. 76 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 77-82; Ghillebert de Lannoy, Rapports, passim. 77 Holban,“Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pg. 422. 78 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 162. 79 Ibidem. 80 Ibidem. 35

loyaument faisoit chascun an pour en plusieurs et maintes manières comme pour lui aidier à supporter les frais et despens qu’il a fais puis deux ans en certaines longtains voyages oultre mer, lui a donné ceste fois de sa grâce espéciale, si qu’il appert par ses lettres de mandements sur ce faictes, données à Arras le Ve jour d’avril l’an M.CCCC.XXIII après pasques, par lesquelles icellui seigneur veult icelle somme de Vc frans, raportant sur ce quittance dudit chevalier, estre allouée es comptes dudit receveur général, non obstant quelconques gaiges, dons ou bienfais par ledit seigneur à lui autrefois fais non exprimez es dites lettres. Pour ce icy par vertu d’icels garnies selon leurdit contenu Vc frs. ”81

7.3 Voyages et Ambassades: 1399-1450

7.3.1 Over de bron

De Voyages et Ambassades is een recollectie van de Lannoy’s belangrijkste reizen en noemenswaardige daden tijdens de periode 1399 -1450. Volgens zijn kapelaan schetst het geen volledig beeld van de periode, maar bevat het enkel de herinneringen die zijn heer op schrift heeft laten stellen:

“…me constraint de l’assembler en ce présent traictié ses voiages et haultes faictz, non pas tous, mays ceulx tant seullement que j’ay trouvé escript de sa main depuis son trespasse. ”82

Met name gezantschappen, politieke opdrachten, pelgrimsreizen, militaire expedities en spionage- opdrachten worden beschreven. Als genre is het document het beste onder te brengen bij dat van de memoires. Door de grote nadruk die op de reizen werd gelegd zou men de Voyages ook als een serie reisverslagen kunnen categoriseren. De Lannoy had zijn memoires zelf geschreven, maar nooit tot één traktaat gebundeld. Het was deze kapelaan, wiens naam niet bekend is, die de verslagen heeft gebundeld. Dit gebeurde pas na de dood van de ridder zoals de geestelijke aangeeft in de introductie:

“Car, de son vivant, n’eust jamays souffert ne voulut les estre mis en mémoire, de peure que par aulcune façon ne lui eust tourné à vaine gloire. Possible est aussy que ceulx qui aront

81Archives Départementales du Nord, B1929, rekening van Guy Guilbaut, ontvanger generaal van 1423-1424 fol. 92 verso; ik heb de rekening teruggevonden dankzij haar vermelding in: Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 195. 82 Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 9. 36

couraige de voiagier tant en armes que aultrement, de y apprendre, et ceulx qui point ne l’aront, les esmouvoir en les lysant. ” 83

Volgens de kapelaan vreesde de Lannoy dat hij beschuldigd zou worden van ijdelheid. Daarom zou hij nooit zijn memoires voltooid en verspreid hebben. De kapelaan hoopte om met de Voyages enerzijds reizigers te informeren en anderzijds anderen te ontroeren. Dit neemt niet weg dat de ridder geen publiek in gedachten had toen hij zijn memoires schreef. Of dit zijn familie was of een bredere doelgroep was is onzeker. In ieder geval moet hij op een zeker moment ervan hebben afgezien het werk te voltooien.

De Voyages is een doorlopende tekst waarvan de opvolgende kapittels met regelmaat bij een nieuw onderwerp en tijdstip aanvangen. De leesbaarheid wordt enigzins verstoord door inhoudelijke en vormelijke contradicties in de alinea’s en zinstructuren. Dit komt doordat de Voyages een onafgewerkt document is. Dit feit zal uitvoeriger besproken worden in een volgend hoofdstuk: “De Lannoy en ridderlijkheid.”

7.3.2 Manuscripten

Manuscript I

In de inventaris van La Bibliothèque des Historiographes d’Anvers uit 1779 (van de Bollandisten) staat dat de Voyages de Guillebert de Lannoy en terre sainte aanvankelijk toebehoorde aan het Brusselse College en nadien gekocht werd door het Bellarmini Museum.84 Potvin heeft het document gevonden in La Bibliothèque de Bourgogne, dat bewaard is in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. De titel van het manuscript klopt niet, aangezien het document het hele werk van de Voyages inhoudt.

Manuscript II

In de persoonlijke bibliotheek van de familie de Lannoy is een zestiende-eeuwse kopie bewaard.85 Het document bevat kleine inhoudelijke en vormelijke verschillen ten opzichte van het manuscript uit Brussel. Potvin geeft aan dat dit exemplaar hem geholpen heeft om lacunes in de door hem onderzochte versie op te lossen. In de marge van het manuscript worden data, persoonsnamen en onderwerpen vermeld. Dit manuscript is bijzonder omwille van de geschreven

83Ibidem. 84Ibidem, pg. 5. 85Ibidem, pg. 6. 37 inleiding door de kapelaan van Ghillebert de Lannoy. De volledige inleiding van de kapelaan luidt als volgt:

“La grande amour que j’ay eu en mon temps au très saige, noble et vaillant chevallier messyr Guillebert de Lannoy, conseillier et chambellain de mon très redoubté seigneur monsieur le ducque Phelipe de Bourgoingne, capittaine de son chasteau de l’Escluze et de l’ordre de la Toison d’or, signeur de Willerval et de Sainctes, que Dieu pardonnist, à qui j’estoye humble chapellain, me constraint de l’assembler en ce présent traictié ses voiages et haultes faictz, non pas tous, mays ceulx tant seullement que j’ay trouvé escript de sa main depuis son trespasse. Car, de son vivant, n’eust jamays souffert ne voulut les estre mis en mémoire, de peure que par aulcune façon ne lui eust tourné à vaine gloire. Possible est aussy que ceulx qui auront couraige de voiaiger tant en armes que aultrement, de y apprendre, et ceulx qui point ne l’aront, les esmovoir en les lysant.” 86

Manuscript III

Een derde manuscript behoorde toe aan een zekere Goldolphin Welden.87 Deze versie bevatte de inleiding van de kapelaan en had geen kaarten. Potvin schrijft dat hij verder geen andere inlichtingen over dit manuscript heeft kunnen vinden omdat ze is verloren gegaan.

7.3.3 Edities

Editie I

M. Serrure is verantwoordelijk voor de editie van het manuscript van het Koninklijke Bibliotheek te Brussel in 1840.88 Zijn werk, Voyages et ambassades de messire Guillebert de Lannoy, 1399-1450, bevat een apart gedeelte met de verklaring van enkele geografische namen en een glossarium. Daarbij is er ook een kaart van Joachim Lelewel in opgenomen van alle door de Lannoy gemaakte reizen.

86Ibidem, pg. 9. 87 Ibidem, pg. 7 88 Ibidem. 38

Potvin beschouwt deze editie als volledig, maar niet van hoge kwaliteit. Serrure geeft immers geen enkele kritische beschrijving van zijn manuscript en laat het na om inhoudelijke vergelijkingen te maken met Webb’s editie van de Rapports.

Editie II

J. Lewelel schreef in 1843: Guillebert de Lannoy et ses voyages en 1413, 1414 et 1421, commentés en français et en polonais.89 Hij vertaalde een jaar later het werk in het Pools. Deze editie gaat alleen over de reis in Pruisen, Polen en Litouwen van de Lannoy in 1413-14 en 1421. Lewelel baseert zich op de editie van Serrure zonder die kritisch te controleren. Ook houdt hij geen rekening met het werk van John Webb. Zijn persoonlijke bijdrage bestaat uit het toevoegen van enkele historische nota’s en een kaart.

Editie III

De derde editie is die van Potvin zelf. Het is dit werk waarvan in deze studie gebruik gemaakt wordt.90 Potvin baseerde zich op het manuscript van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Hij houdt daarnaast rekening met het manuscript van de familie de Lannoy en de edities van Lewelel en Serrure. De geografische opmerkingen en de kaarten zijn gemaakt door M. Houzeau, directeur van het Brusselse Observatorium.

7. 4 Rapports

7.4.1 Over de bron

De Rapports is een verslag van de reis naar het Mamlukensultanaat in 1422. Het is geen literair document, maar een chronologische verzameling van allerlei observaties. Het ontstaan van de Rapports gebeurde in opdracht van de Engelse en Franse koningen en de Bourgondische hertog. Het doel van de missie was het verzamelen van kennis die voor een toekomstige kruistocht van nut kon zijn. Hierdoor wijkt de Rapports af van de meeste reisverslagen. De commentaren zijn praktisch van aard. De aandacht gaat uit naar zaken die relevant zijn voor een toekomstige militaire expeditie zoals stedelijke verdedigingen, lokale bevoorradingsmogelijkheden, politieke instituties.

89 Ibidem, pg. 8 90 Ibidem. 39

Voor een uitgebreidere bespreking van het genre van de Rapports baseert deze studie zich op het artikel “Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale”, van Jan Dumolyn.91 In dit artikel wordt de nadruk gelegd op de intertekstualiteit tussen memoires en politieke en administratieve documenten die soms als memoires, maar ook als avis of advertisements omschreven kunnen worden. Het gaat om kleine schriftjes die handelen over financiële, politieke of diplomatieke aangelegenheden, en terug te vinden zijn in de rekenkamers en diplomatieke dossiers. Veelal dienden deze documenten als geheugensteuntjes of instructies bij concrete taken. Dumolyn bespreekt ook de middeleeuwse memoriael, memoriebouck of memorie. Dit kan naast een verhandeling of administratief werkmiddel eveneens dienen als privé register voor het bijhouden van uitgaven, inkomsten, schulden of het bewaren van historische, genealogische en juridische aantekeningen.

Men kent voor de vijftiende eeuw verscheidene werken van deze aards zoals die van Filips Wielant en Jan van Dadizele.92 Veelal zijn ze een reflectie van een politiek -administratief discours ingebed in een orale context die vrij is van literaire en formalistische schema’s en modellen, stereotiep woordgebruik en ideologische topoi. Dit in tegenstelling tot andere literaire genres zoals vorstelijke ordonnanties en historische werken. Deze karakteristieken hebben deels betrekking op de Rapports.

Dat de Rapports voor militaire en politieke doeleinden op zo’n accuraat mogelijk wijze tracht te informeren is de reden dat het document zozeer afwijkt van menig eigentijdse (en klassieke) reisverslagen die veeleer als literaire werken beschouwd moeten worden dan werkelijke gidsende instrumenten. De Mémoires van Philippe de Commynes werden door historici traditioneel als het voorbeeld van een tekst met dergelijke eigenschappen afgeschilderd.93 Dumolyn benadrukt dat de Mémoires vooral interessant zijn omwille van de geprivilegieerde blik die een historicus krijgt op het politieke orale discours van Bourgondische politici in de vijftiende eeuw.

Teksten zoals de Rapports die een vrije en pragmatische taal hanteren waren vaak werkdocumenten. Soms fungeerden ze als memoranda om in andere werken opgenomen te worden. 94 De Mémoires van de Commynes waren bijvoorbeeld opgesteld om later in een volwaardig literair werk geïntegreerd te worden (door de aartsbisschop van Wenen, Angelo Cato). De aantekeningen van Bertrandon de La Broquière’s reis werden twintig jaar na hun overhandiging aan

91 J. Dumolyn, “Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale”, In : 1511-2011 Philippe de Commynes. Droit, écriture : deux piliers de la souveraineté, J. Blanchard (ed.), Genève, Droz, 2012, pp. 40-42. 92 Ibidem, pg. 42. 93 Ibidem. 94 Ibidem, pg. 43. 40

Filips de Goede in 1438 verwerkt tot een avis voor een kruistochtonderneming.95 Het is mogelijk dat de Lannoy bij het opstellen van de Rapports een gelijkaardig doel voor ogen had. Dat dit niet gebeurde, zal in de eerste plaats te wijten zijn aan de politieke context, namelijk het uitblijven van een kruistocht en de toenemende Ottomaanse dreiging.

7.4.2Manuscripten

Manuscript I

Dit is mogelijk het exemplaar dat aan Filips De Goede geschonken werd. 96 De inventaris van de Bourgondische Bibliotheek te Brugge (opgesteld omstreeks 1467) vermeldt het volgende:

“Un autre petit livre, couvert de cuyr rouge, intitulé: Les Rapportz de Messire Guillebert De Lanoy. Commençant au second feuillet: ‘clairement véoir’, et au dernier: ‘mis eauwes.’” 97 (Barrois, bilioth. protoyp. nr. 1589.)

De eerste en laatste woorden van het tweede vel komen overeen met de woorden van het tweede hoofdstuk van de Rapports. Dit bewijst dat de Rapports enkel handelen over de reis van het Mamlukensultanaat en niet over de Lannoy's voorgaande avonturen in Oost-Europa.

Verdere verwijzingen naar het manuscript vindt men terug in de volgende inventarissen:98

- 1577, Viglius, nr. 624 - 1641, manuscript de la Bibliothèque de Bourgogne, nr. 17738 - 1643, Sanderus, bibl. belgica nr. 561. - 1731, Franken, nr. 467 - 1797, Gérard, nr. 1379

Het manuscript bevindt zich momenteel in de Bibliothèque Nationale te Parijs.99 Het is met dit exemplaar dat Potvin het meest heeft gewerkt voor zijn editie.

Manuscript II

95 R. Bossuat e.a, Dictionnaire des lettres françaises, pg. 170-171. 96 Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, 3. 97 Ibidem. 98 Ibidem. 99 Ibidem, pg. 4. 41

Het tweede manuscript werd geschonken aan de Bodleian Library van Oxford door Sir Christopher Hatton ten tijde van koningin Elisabeth I.100 Het zou voordien in bezit geweest zijn van de Talbot familie. John Webb denkt dat dit manuscript mogelijks het origineel was dat geschonken werd aan de regent en hertog van Bedford namens de Engelse koning of nog waarschijnlijker, aan de hertog van Bourgondië zelf. Potvin is hier niet van overtuigd. Het manuscript zal zeker niet geschonken zijn geweest aan de hertog van Bourgondië want aan het begin van de bron zelf staat expliciet vermeld:

“Au commandement du roy d’Angleterre.”101

Het exemplaar dat bestemd was voor de hertog van Bourgondië had waarschijnlijk een gelijkaardige dedicatie. ‘Koning’ zal dan vervangen zijn door ‘hertog’. Het document was zeker ook niet overhandigd aan de hertog van Bedford. In de originele Rapports waren kaarten of plannen bijgevoegd. Dat deze ontbreken wijst erop dat het hier gaat om een kopie. Tussen de tekst en de titel van het werk staat een onafgewerkte miniatuur. Het is moeilijk te geloven dat de Lannoy een onafgewerkt manuscript zou schenken aan koningen of hertogen.

Dit manuscript bezit sterke gelijkenissen met de tekst die Potvin heeft geanalyseerd. Hij heeft voor alle duidelijkheid de belangrijkste verschillen met de Engelse versie in voetnoten aangegeven.

Manuscript III

Een derde manuscript van de Rapports bevond zich in de bibliotheek van Sir Thomas Philipps (1792-1872) in Gloucester, maar ging verloren na diens dood. 102

7.4.3 Edities

Editie I

John Webb heeft in 1821 een editie uitgegeven van het manuscript dat in de Bodleian Library van Oxford geconserveerd is.103 Zijn werk, getiteld A survey of Egypt and Syria, by sir Gilbert de Lannoy, etc., werd in de Archeologia Britannica gepubliceerd. Het bevat een Engelse vertaling, inleiding en voetnoten.

100 Ibidem. 101 Ibidem. 102 Ibidem. 103Ibidem, pg. 7. 42

Editie II

De tweede editie is die van Potvin zelf. Hij heeft zijn editie van de Rapports in hetzelfde werk uitgegeven als die van de Voyages. Voor zijn publicatie baseerde Potvin zich op het manuscript van Parijs, maar hield steeds rekening met Webb’s editie van het manuscript uit het Bodleian Library.

7.5 Overzicht van bedevaartsoorden

De Lannoy maakt een duidelijk onderscheid tussen de spirituele en de wereldlijke kant van zijn reis. Aan zijn Rapports voegde hij een afzonderlijk geschrift toe waarin de nadruk lag op de dreiging van het Vagevuur na zijn dood. Hierin nam hij een lijst op van alle bedevaartsoorden die hij bezocht had. Bij elke locatie gaf hij aan welke kwijtscheldingen van zondeschuld en aflaten het bezoek hem opgeleverd had. De lijst kan men terugvinden in de editie van Potvin.104 In het onderzoekskader van deze studie was deze bron echter van weinig nut.

104 Ibidem, pp. 162-172. 43

8. Contextualisering van de Voyages

De Voyages zal in de komende hoofdstukken als hulpmiddel gebruikt worden om vergelijkingen te maken met de Rapports en beter begrip te krijgen van de Lannoy’s reis. Daarom volgt nu eerst een contextualisering en bespreking van de korte passages die over het sultanaat handelen.

Het was op het eiland van Rhodos dat de Lannoy zijn intentie verduidelijkte aan zijn metgezellen om de reis alleen met le Roy d’Arthois en Jehan de la Roe voort te zetten.105 Het was zijn wens om de onderneming zo discreet mogelijk te houden:

“…Pour parfaire plus discrètement mes visitations, le chemin qui s’ensieut.”106

De Lannoy voer van Rhodos naar Alexandrië met als tussenstop l’isle, port et ville de Candie, qui est aux Vénissiens.107 Candie was zowel de naam voor Kreta als haar hoofdstad, het huidige Heraklion.108 Zowel de stad als het eiland bevonden zich op dat moment binnen de invloedssfeer van Venetië. De Lannoy werd hartelijk ontvangen door Le Duc et les gentilzhomes. De hertog van Kreta droeg zijn titel slechts voor drie jaar waarna een nieuwe hertog werd verkozen. Eenmaal in Alexandrië aangekomen bezocht de Lannoy de oude en de nieuwe haven.109 Hij zocht met hulp van Jehan de la Roe de plaats op waar volgens de overlevering de Heilige Catharina was overleden en ten hemel gegaan. Vanaf dat moment verkondigt hij al zijn observaties in een schriftje (de Rapports) neer te hebben geschreven.110 Vanuit Alexandrië trok hij over land naar Rosetta. Van daaruit ging hij via de Nijl naar Caïro waar le soudan de Babilonne, de sultan, in een machtig kasteel woonde. In Caïro bezocht de Lannoy tal van plekken die hij als wonderbaarlijk beschrijft. Hij weidt er niet verder over uit, maar deze plaatsen zijn in zijn overzicht van pelgrimsoorden op te zoeken. In de Egyptische hoofdstad ontmoette de Lannoy de persoon die hij als le patriarche d’Inde bestempelt. Wellicht doelt hij hier op de patriarch van Caïro, die de geestelijke leider was van de Koptische kerk en dus van de meeste Egyptische christenen.111 In de middeleeuwen kende men het onderscheid tussen Indië en Ethiopië niet goed.112 Dit verklaart waarom de ridder het over een patriarch van Indië

105 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 66-67. 106 Ibidem, pg. 67. 107 Ibidem. 108Atiya, Crusade, pg. 145. 109 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 68. 110 Ibidem. 111T. Wilfong, “The non-Muslim communities: Christian communities”, In: The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pg. 175. 112 C.M. Beckingham, Between Islam and Christendom. Travellers, facts and legends in the Middle Ages and the Renaissance, Londen, Ashgate, 1983, pg. 145. 44 heeft. De geestelijke gaf aan hem, in de Lannoy’s hoedanigheid als ambassadeur van de Franse koning, wijn van zijn persoonlijke wijngaard.113

In de Egyptische hoofdstad voorzag de Lannoy zichzelf van kamelen, ezels, Saraceense gidsen, tenten en levensmiddelen om de tocht naar de kerk van Sint-Catharina op de Sinaï Berg te ondernemen114 (volgens de Bijbel was het op deze berg dat God de eerste wet aan Mozes openbaarde). Niet ver van deze heilige plaats zocht de Lannoy een miraculeuze steen op. Deze rots voorzag tijdens Mozes’ vlucht zogezegd de twaalf bloedlijnen van het Joodse volk van water. De Lannoy trof op de berg drie kerken aan, waar respectievelijk de wetten van Jezus, Mozes en Mohammed vertegenwoordigd werden. In de christelijke kerk lag het grootste deel van het stoffelijk overschot van de Heilige Catharina.115

De bedevaart naar het Heilig land kon twee belangrijke bestemmingen omvatten, één naar Jeruzalem en een naar het klooster van de Heilige Catharina op de Sinaï Berg. Slechts een minderheid waaronder de Lannoy deed dit. Sommige pelgrims reisden vanuit Jeruzalem, over Gaza en Suez naar het klooster. Anderen namen de weg via Hebron, Beersheva en Taba. Een alternatieve route naar het klooster van de heilige Catharina kon gevolgd worden door eerst naar Alexandrië te varen en vandaar over land via Caïro en Suez verder te gaan. Dit is wat de Lannoy deed, maar hij reisde nadien verder naar het Heilig Land. Na zijn bezoek aan de Sinaï bezocht de ridder enkele niet nader bepaalde hermitages.116 De Lannoy keerde vervolgens terug naar Caïro waar hij opnieuw tolken inhuurde en proviand insloeg. Hij voer gedurende twee dagen tegen de stroom in de Nijl op om bij een kerk van Sint-Joris uit te komen. Daar ging hij met een kameel als vervoersmiddel naar de abdij van Sint Antonius. In de abdij woonden er besneden monniken die de Lannoy als Jacobains (Jacobijnen) beschrijft. De Jacobijnen waren in feite monofysitische christenen van Egypte en Syrië die zo door Westerse christenen werden genoemd. 117

113 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 68. 114 Ibidem, pp. 68-69 115Catharina van Alexandrië zou ten tijde van keizer Maxentius door de marteldood gestorven zijn, maar in feite staat er over haar historisch niets vast. Volgens de legende was zij een jong christenmeisje uit Alexandrië die op laste van de keizer door vijftig heidense wijsgeren aan een onderhoring werd onderworpen. Zij verdedigde haar geloof zo overtuigend dat alle wijze mannen zich bekeerden tot het christendom en voor haar als martelaars op de brandstapel de vuurdood tegemoet gingen. Zelf werd ze ook er dood gebracht. Catharina ontpopte zich na haar dood tot een populaire beschermheilige van allerlei beroepen, jonge meisjes en gehuwde vrouwen. Volgens een latere overlevering, die door De Lannoy gekend was, werd zij door engelen op de Sinaïberg begraven. Zie: Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pg. 213. 116 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 70. 117 Wilfong, “The non-Muslim communities: Christian communities”, pg. 176. 45

De volgende bestemming was het klooster van de Heilige Paulus in de woestijn dat dicht bij de Rode Zee ten midden van de bergen lag.118 Zij zou volgens de ridder de eerste hermitage uit de geschiedenis geweest zijn. Ook dit klooster werd bewoond door Jacobijnen die onderhorig waren aan de monniken van Sint-Antonius. Veel Indiciens, vermoedelijk Ethiopiërs, trokken naar het klooster toe om uit de plaatselijke waterbron te drinken nadat ze drie dagen door de woestijn hadden gereisd.119 Vanuit Sint-Paulus vatte de Lannoy opnieuw de terugweg naar Caïro aan. Hij scheepte in een van de typische platte Nijlboten, nommez germes.120 Over het water ging hij terug naar Damietta. Hij achtte het land rond de rivier rijk was aan welvarende dorpen en vruchtbare grond. Op de rivier lagen er al dan niet bewoonde en hoog gelegen eilanden.

De reis naar het Heilige Land wordt in een notendop beschreven.121 Na Damietta ging de Lannoy opeenvolgend naar Tanis, Ramallah, Jeruzalem en de omringende pelgrimsoorden. Het merendeel van de in de Rapports geanalyseerde locaties sloeg hij over. De Lannoy schrijft dat hij na Jeruzalem huiswaarts keerde via Rhodos en de gewoonlijke route volgde Hij reisde terug via Venetië naar het hof van Filips De Goede en Hendrik VI. Voordat hij thuis aankwam, nam de bastaard van Lotharingen hem kortstondig gevangen totdat de graaf van Waudemont hem kwam bevrijden. Waarom en hoe de ridder is gevangen genomen wordt niet uitgelegd. Op dit punt eindigt het verslag van de Voyages voor wat de reis door het sultanaat betreft. De Lannoy of de kapelaan achtten het misschien niet nodig om in de Voyages over de reis in het sultanaat uit te wijden. Deze episode werd immers grondig in de Rapports beschreven.

118 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 70-71. 119 Wilfong, “The non-Muslim communities: Christian communities”, pg. 189. 120 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 70. 121 Ibidem, pp. 71-72. 46

9. Contextualisering van de Rapports

9.1 ALEXANDRIË:

Alexandrië was sinds de Umuyadische periode zowel een belangrijke militaire haven als een ontmoetingsplaats voor handelaren.122 Ze was wereldberoemd omwille van haar architecturale wonderen. De legendarische Pharos wordt niet meer in de Rapports vermeldt omdat zij in de veertiende eeuw volledig was ingestort. De grote moskee van de stad was gebouwd door Amr ibn al- ‘As (? – 663), de Arabische veroveraar van Egypte. De eerste ommuring dateerde van de negende eeuw. Het is haast onmogelijk om de moskeeën te identificeren waarnaar de Lannoy verwijst omdat er weinig bekend is over hun geschiedenis. Vanaf de Fatimidische heerschapij kwam een groeiend aantal handelaren naar Alexandrië uit zowel de christelijke als islamitische wereld. De Italiaanse aanwezigheid valt eveneens tot deze tijd te traceren en kende haar hoogtepunt tijdens de Abuyyidsiche en Mamelukse perioden. In de veertiende eeuw behoorde Alexandrië tot de belangrijkste handelscentra van de wereld. Haar haven vervulde een belangrijke overslagfunctie binnen een intercontinentaal handelsnetwerk. De stad lag op het kruispunt tussen de Arabische wereld, Indië en het Verre Oosten enerzijds en de Maghreb en christelijk Europa anderzijds. Buitenlandse kooplui verbleven in de stad en sloegen hun koopwaar op in magazijnen of funduq. Het was hen verboden om zich op de Rode Zee te begeven op plaatsen waar het handelsverkeer verzekerd werd door de islamitische karimis, handelaren in specerijen. Alle koopwaar werd getaxeerd op basis van de afkomst en religie van de handelaar. Staatsinterventie was niet ongewoon in de middeleeuwen. Één deel van de overheid verkocht de koopwaar van niet-moslims door aan de Islamitische handelaren terwijl een ander deel zich bezighield met het exporteren met goederen, zoals aluin, waarop de staat het monopolie bezat. Naast een commercieel centrum was Alexandrië een religieus en intellectueel centrum dat geleerden uit alle Islamitische landen aantrok.

122J. Sourdel en D. Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, Paris, Presses Universitaires de France, 1996, pg. 61.

47

123 124 9.2 ALEXANDRIË : Cy après s’ensieut la visitacion de la cité d’Alexandrie

Bij de aanvang van de Rapports beschrijft de Lannoy het zicht op Alexandrië vanuit de Middellandse Zee. Al van op een verre afstand zag hij de twee uittorende montaignes binnen de stadsmuren. Op de twee landsverhogingen lagen een moskee en uitkijktoren van waaruit men de hele stad kon overzien. De ridder geeft de diepte van het zeewater aan en stelt dat de nieuwe haven van Alexandrië zeer toegankelijk was voor grote schepen. Dit is de eerste keer dat de Lannoy dergelijke praktische informatie meedeelt. Hij zal dit op consequente wijze blijven doen voor alle havens en steden die hij aandoet. Het eerste kapittel eindigt met de opmerking dat christenen en andere vreemdelingen in de nieuwe haven aanmeerden om er handel te drijven.

125 9.3 ALEXANDRIË: La visitacion du viel port D’Alexandrie en Egipte.

Van alle havens die in de Rapports aan bod komen, zijn het die van Alexandrië waar de Lannoy het meest aandacht aan besteedt. Hij beschrijft aanvankelijk de situering van beide havens. De oude haven lag ten westen van de nieuwe en dateert uit de Ptolemeïsche periode.126 Arié stelt dat alle reizigers, die er in het begin van de vijftiende eeuw passeerden, haar in een verwaarloosde toestand aantroffen.127 De Lannoy was hier geen uitzondering op. Niet enkel de haven, maar ook grote delen van de stad en hele streken in Egypte waren zich nog aan het herstellen van de heerschappij van de kindsultan Faraj.128 De achteruitgang van Alexandrië in de voorgaande periode was spectaculair. Van ongeveer naar schatting 14000 inwoners in 1388 tot ongeveer 800 in de periode 1438-39 (als men de cijfers van Ayalon mag geloven).

In de veertiende eeuw was het gebruik van de oude haven voorbehouden aan schepen uit Islamitisch Spanje en de Maghreb.129 De Lannoy schrijft dat christenen er niet meer mochten komen nadat zij door Le roy Pierre de Cyppre130 een zestigtal jaar geleden werd ingenomen.131 Door dit

123 Ghilebert De Lannoy, Rapports, pp. 99-101. 124Het huidige Al-Iskandariyya of Alexandria (Alexandrië) in Egypte, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Al-Iskandariyya, geraadpleegdpleegd op 18 juli 2012. 125Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 101-02. 126Atiya, Crusade, pg. 175. 127Arié, “Un chevalier bourguignon”, pg. 292. 128Deze periode van verval werd gekenmerkt door burgeroorlog tussen troonpretedenten en de invasie van Tëmur Lank. De militaire campagnes die hiermee gepaard gingen zorgden voor hoge belastingen die leidden tot vele opstanden. Andere calamiteiten zoals epidemieën en economische achteruitgang zorgden niet alleen voor schade en ontvolking in Alexandrië, maar voor vele andere streken in Egypte. Voor meer informatie, zie: D. Ayalon, “Some remarks on the economic decline of the Mamluk sultanate”, Jerusalem studies in Arabic and Islam, vol. 16, 1993, pp. 114- 115. 129 Atiya, Crusade, pg. 175. 130 In 1365 organiseerde koning Peter I van Cyprus een kruistocht die begon en eindigde met de plundering van Alexandrië. De kruisvaarders veroverden kortstondig de stad door de oude haven in te nemen. Dit was de 48 verbod kon de Lannoy de oude haven dus niet betreden.132 Hij had horen zeggen, zonder zijn bron te vermelden, dat enkel kleine schepen er konden aanmeren wegens het ondiepe water. Hij beschrijft de haven vanuit zijn eigen ervaringen. Zo duidt hij de locatie aan van een toren waar de sultan logeerde wanneer die in de stad vertoefde. Opmerkelijk is dat de Lannoy beschrijft waar en uit welke richting de wind het sterkst waait. Doorheen de Rapports zijn klimatologische opmerkingen van deze aard niet ongewoon. Eigenaardig is de bewering van de Lannoy dat de haven niet afgesloten werd door een ketting.133 Nochtans stond zij volgens Aziz Atitya bekend als de ‘Portus Magnus’ of de ‘Haven van de Ketting’ vanwege van de grote ketting waarmee zij werd afgesloten.134 Als deze bijnaam van de haven de Lannoy al bekend was, dan laat hij het in ieder geval niet blijken (wellicht had men in de vijftiende eeuw de gewoonte opgegeven om de haven met een ketting te sluiten.) Tenslotte verwijst de Lannoy naar een van zijn raadpleegbare kaarten. Iets wat hij in de Rapports blijft doen:“…et tout cecy se peut vëoir par exemple.”135

136 9.4 ALEXANDRIË: La vistacion du nouvel port de la cité d’Alexandrie.

De beschrijving van de nieuwe haven gebeurt op dezelfde wijze als de oude haven. De toegankelijkheid, windrichtingen, verdedigingswerken, oppervlakte en vorm van de haven worden beschreven. De Lannoy verwijst naar een kaart om de ligging van enkele moskeeën te verduidelijken. Welke strategische waarde deze gebouwen zouden hebben is onduidelijk. Desondanks zal de Lannoy meerdere malen de ligging van moskeeën en zelfs tuinen aangeven. Hij duidt ook de locatie aan van het stedelijk schiparsenaal waarvan de inname zeer voordelig zou zijn voor een potentiële veroveraar van de stad. Vlakbij de stadsmuren stond een kasteel waar een admiraal van Alexandrië zou gewoond hebben:

“…où demeure l’admiral de Alexandrie.”137

Waarschijnlijk is deze “admiraal” in feite de amir van Alexandrië die het bestuur van de stad in handen had. Waarom de Lannoy een andere term gebruikt zal in het volgende hoofdstuk trachten uitgezocht worden.

rechtstreekse aanleiding tot het toegangsverbod in de haven voor christenen. Zie: P. Edbury, The kingdom of Cyprus and the crusades, 1191-1374, Cambridge, Cambridge University Press, 2000, pp. 88-92. 131Ghillebert De Lannoy, Rapports pg. 101. 132 Ibidem, pp. 104-107. 133 Ibidem, pg. 105. 134 Atitya, Crusade, pg. 17. 135Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 102. 136 Ibidem, pp. 103-110. 137Ibidem, pg. 103. 49

Tenslotte bespreekt de Lannoy de stad in haar geheel.138 Dit doet hij vanuit een militair oogpunt. Waterbronnen en kanalen, muren en torens, stukken grond die ondermijnd kunnen worden, de stevigheid van bouwwerken, het klimaat: al deze zaken worden onder de loep genomen. De ridder had ontdekt dat de stad verdedigd werd door Roemeense boogschutters en een reeks kleine kanonnen. Deze Roemenen waren ofwel Europese huurlingen of Mamluken uit de Balkan. Alexandrië blijkt meerdere kwetsbare punten te hebben. De stad zou gemakkelijk te ondermijnen zijn en de muren waren zeer kwetsbaar voor kanonvuur. Meermaals worden in de Rapports situaties aangegeven, waar de inzet van kanonnen doeltreffend kan zijn.139 Uit dergelijke suggesties kan het geïntegreerde gebruik van buskruit voor het Bourgondisch leger vastgesteld worden. De beste en meest geavanceerde buskruitwapens in deze periode werden volgens Kelly Devries geproduceerd en gehanteerd in West-Europa.140 Vooral de Bourgondiërs en de Fransen hadden onder invloed van de Honderdjarige oorlog een voorsprong op andere vorstendommen ontwikkeld. Robert Smith stelt dat vanaf het einde van de veertiende eeuw artillerie een vaste plaats had verworven in Europese legers.141 Historici stelden tot recente jaren dat deze wapens precisie misten en onbetrouwbaar waren. Smith toont aan dat tot de achttiende eeuwse kanonnen nauwelijks aangepast zijn en toch consequent ingezet werden. Moderne assumpties over de vroege artillerie zijn weinig steekhoudend. De technologische vernieuwingen die in de vijftiende eeuw plaatsvonden waren in de eerste plaats te danken aan de hertogen.142 Ze zochten naar nieuwe manieren om met de wapens en buskruit om te gaan: verbetering van productie – en transportmethoden, vernieuwingen in de metallurgie.

Vanaf het einde van de veertiende eeuw verwierven ze een controle over de buskruitwapens van de steden en lokale mogendheden binnen de vorstendommen. Het was onder de Bourgondische hertogen dat de kanonnen een plaats in het leger kregen. Vanaf de heerschappij van Filips De Stoute werden ze steeds frequenter ingezet tijdens militaire campagnes. De Lannoy was aanwezig bij de belegering van Melun waar Filips De Goede en Hendrik V het kasteel van de Franse dauphin met een groot aantal buskruitwapens onder vuur namen. Van alle Islamitische volkeren waren de Ottomanen het meest ervaren in het gebruik van artillerie, maar zelfs zij hadden een technologische achterstand ten opzichte van hun christelijke tijdgenoten (waaronder de Byzantijnen). 143 De moslimwereld kwam eerder in aanraking met buskruit dan Europa, maar er bestonden weinig initiatieven om het gebruik

138 Ibidem, pp. 106-108. 139Ibidem, pg. 146. 140 K. Devries, “Gunpowder weapons at the siege of Consantinople, 1453”, In: War and society in the Eastern Mediterranean 7th-15th centuries, Y. Lev (éd.), Leiden, Brill, 1997, pp. 346-350. 141 R. Smith, “All manners of peeces: artillery in the late medieval period”, Royal Armouries Yearbook, Maney, vol. 7, 2002, pg. 130. 142 K. Devries, “Gunpowerd Weaponry and the rise of early modern state”, War in history, 1998, 5-2, pp. 135- 139. 143 K. Devries, “Gunpowder weapons at the siege of Consantinople, 1453”, pp. 351-354. 50 ervan te optimaliseren. De Lannoy geeft een authentieke getuigenis over het gebruik van buskruit door de Mamluken in het begin van de vijftiende eeuw. Volgens David Ayalon waren het de Mamluken die vuurwapens in hun leger integreerden.144 Vooroordelen omtrent het oneerbare karakter van het wapen beletten echter een optimaal gebruik van. De Mamluken gebruikten buskruit enkel bij belegeringen en nooit in veldslagen. Hoe zij met dergelijke wapens omgingen wordt niet door de Lannoy beschreven.

De Lannoy stelt ook dat de waterbevoorrading van Alexandrië door een goede aanpak gedwarsboomd kon worden.145 Het regende nauwelijks in de stad, zij beschikte niet over natuurlijke waterbronnen en was volledig afhankelijk van een kanaal dat in verbinding stond met de Nijl. Zonder deze waterloop zou het Alexandrië slecht vergaan:“…et s’ainsy n’estoit comme dit est devant, ilz mourroient de fain et de soif en la ville.” 146

De meeste straten in Alexandrië waren smal en nauw, op een drietal na waar de markten voor de levensmiddelen gehouden werden. De toegangswegen tot de stad werden door de Lannoy beschreven. In de nieuwe haven waren drie poorten.147 De tolpoort, die slechts drie maal per week opende. Het was langs daar dat alle koopwaar (behalve de wijn) binnenkwam. Een tweede poort, naast het arsenaal waar de oorlogsgaleien op land werden getrokken. De derde poort diende voor het gewone wegverkeer. De Lannoy heeft vooral aandacht voor waar ze naar toe leiden, hoe ze bewaakt en wanneer ze gesloten werden. Sinds de plundering van 1365 maakte Alexandrië een verwaarloosde indruk, met name de wijken dicht bij de oude haven.148 Deze kwetsbare toestand was volgens de Lannoy een van de belangrijkste redenen waarom de christenen niet in de buurt van het oude stadsgedeelte mochten komen en de twee grote stadsheuvels niet mochten beklimmen. De beschrijving wordt voltooid door een korte verhandeling over de talrijke christelijke kooplui. 149 Over de islamitische kooplui wordt niets gezegd. Christelijke handelaren verbleven in hun eigen fontéques en mochten deze gebouwen 's nachts en tijdens het vrijdagsgebed niet verlaten. Vreemdelingen van dezelfde origine verbleven in een fondaco of fonteccho, een grote handelshuis waar men koopwaar opsloeg. 150 Dergelijke huizen stonden onder het beheer van een fondicarius die als beveiligingsmaatregel de poorten moest sluiten van zonsondergang tot zonsopgang en tijdens het vrijdaggebed. Een ander voorbeeld van een verbod voor christenen was dat zij zich niet in het

144D. Ayalon, “The impact of firearms on the muslim world,” Princeton Middle-East papers, New York, Princeton University Press, vol. 20, 1975, pp. 35-36. 145Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 106. 146 Ibidem. 147 Ibidem, pp. 107-108. 148 Ibidem, pg. 107 149 Ibidem, pg. 109. 150 Ibidem, pp. 109-110; Atiya, Crusade, pp. 175-176. 51 binnenland mochten begeven, vooral niet in de buurt van de Rode Zee.151 Het gros van de oosterse koopwaar werd via deze zeeweg geïmporteerd.

Grote handelssteden zoals Alexandrië en Caïro speelden al eeuwenlang een belangrijke rol binnen de wereldhandel.152 De steden hoorden bij de belangrijkste centra voor tussenhandel op wereldschaal. De belangrijkste slavenmarkt van het Nabije Oosten werd gehouden in Alexandrië. De Lannoy ontmoette Venetianen, Genuezen en Catalanen, allemaal vertegenwoordigers van de belangrijkste mediterrane handelsmogendheden van deze tijd. Ook andere handelaren uit Ancona, Napels, Marseille, Palermo en Constantinopel waren in Alexandrië aanwezig.153 De belangrijkste Egyptische handelspartners in de vijftiende eeuw waren kooplui uit Genua, Venetië en Catalonië.154 Venetië concentreerde haar handel op Syrië en Egypte terwijl Genua handel dreef in Noord -Afrika en de Zwarte Zee. De meeste mediterrane handelsnaties leverden slaven voor het Mamluken bewind. Vaak werd hun voorraad aangevuld met heidenen of niet westerse christenen uit Oost-Europa, het Zwarte Zee gebied en het Anatolisch schiereiland. Genua had haar leiderspositie in de slavenhandel te danken aan haar kolonies bij de Zwarte Zee zoals Caffa en Tana. Daar kochten zij slaven die voor doorverkoop aan de Egypte-Syrische markt bedoeld waren.155 De producten waar de Europese marken om vroegen waren specerijen en Indische peper die door Venetië en andere mercantiele ondernemingen werden gekocht in Egyptische emporia. Aluin werd er verkocht aan Europeanen en geïmporteerd voor de lokale textielproductie.

Venetië beschikte eveneens over een uitgestrekt handelsimperium in de Oostelijke- Middellandse Zee. De belangrijkste handelswaar die de Europeanen konden bieden in ruil voor specerijen waren slaven, handgemaakte producten en wapens. De handelscentra van het Mamlukenrijk waren zo winstgevend dat de sultan zijn belangrijkste inkomsten uit de handelstaksen haalde. 156 Daarom werden de handelsactiviteiten in het sultanaat zeer streng gecontroleerd. De tolpoort waar de Lannoy het over had, was dus van groot belang. De ketting die voordien in de oude haven van Alexandrië lag, was er niet alleen om belagers uit zee tegen te houden, maar ook om te vermijden dat handelaren weg zouden vluchten voordat ze hun taksen en andere schulden hadden afbetaald.

Om veiligheids- en commerciële redenen moest een reiziger een introductiebrief presenteren wanneer hij het sultanaat binnenkwam. Doorgaans werd hem zo'n brief overhandigd door Europese

151 Atitya, Crusade, pg. 176. 152 Ibidem, pp. 170-174. 153 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 109. 154 Atiya, Crusade, pp. 170-174. 155 Ibidem, pg. 171. 156 Ibidem, pp. 194-195. 52 vertegenwoordigers van het Mamluken regime in Europese steden. De Lannoy laat dit echter weg in zijn verslag. Opvallend is dat de Lannoy van de grootschalige textielproductie waarvoor Alexandrië zo gekend was op het einde van de veertiende eeuw gekend geen melding maakt.157 Dit getuigt mogelijk van de stedelijke achteruitgang. De Lannoy situeert ten slotte een bijzonder huis dat als depot diende voor oude christelijke harnassen.158 Elk nieuw harnas dat de sultan kreeg werd daar opgeborgen. Het is vreemd dat hij deze curiositeit (die van geen strategische waarde is) vermeldt. Misschien dacht de Lannoy dat er in het arsenaal nog voldoende materiaal van degelijke kwaliteit lag om in beslag te kunnen nemen na de eventuele verovering van Alexandrië. Mogelijks beschouwde hij het als een erezaak om die harnassen terug te nemen in het licht van een toekomstige kruistocht.

159 9.5 ROSETTA : Cy s’ensieut la visitacion du bras du Nyl devers Alexandrie, dont la bouche s’appelle Rosette.160

Vanuit Alexandrië begaf de Lannoy zich in oostelijke richting naar Rosetta, dat gelegen was aan de Nijl. De riviermonding waaraan de nederzetting zich bevond lag volgens de Bourgondische edelman vijfendertig mijl van Alexandrië over land en zestig mijl over zee. De zeeroute was langer omdat schepen om een aantal schiereilanden heen moesten zeilen. De meeste huizen in de nederzetting waren met bakstenen gebouwd. Ze lagen aan de westelijke oever van de Nijl op ongeveer vijf mijl van de toegang naar de zee. De monding was in tweeën gesplitst door een onbewoond stuk land. De westelijke splitsing was ondiep waardoor geen enkel christelijk schip het durfde naderen. Desondanks was het bevaarbaar voor platte boten en galeien. De haven van Rosetta was een belangrijke rustplaats voor het waterverkeer tussen Alexandrië en Caïro. Hier bevonden zich de mariniers de tout quanques die de wateren van de monding het beste kenden.161 Weinig christenen werd toegestaan de rivierarm te bevaren. De reden hiervoor was de angst voor een christelijke invasie: “…pour ce que d’Alexandrie ne de aillieurs, ne voeulent souffrir que nul Cristien y voist, comme ceulz qui tousjour doubtent la concqueste.” 162

De afstand tussen Rosetta en Caïro was (door de kronkelende vorm van de rivier) ongeveer tweehonderd mijl, terwijl de reisafstand over land slechts honderdtwintig mijl bedroeg. Langs de Nijl beschrijft de Lannoy een vijftal dorpen waarvan twee bij naam, namelijk Utesinne en Derut. Door het

157 Ayalon, “Some remarks on the economic decline of the Mamluk sultanate”, pp. 121-122. 158 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 110. 159 Ibidem, Rapports, pp. 110-113. 160 Het huidige Rashid (Rosetta), Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Rashid, geraadpleegd op 18 juli 2012. 161 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 111, 162 Ibidem. 53 alluviale karakter van de Nijl schuift de rivier in westelijke richting op.163 Het geografische landschap is drastisch hertekend sinds de middeleeuwen, waardoor sommige dorpen een andere ligging hebben ten opzichte van de rivier. Aan de hand van de ligging bij de Nijlvertakking tussen Rosetta (Rashid) en Caïro in, en de fonetische gelijkenis zou Derut het huidige Dasouk kunnen zijn. 164 Het was niet mogelijk om de locatie van Utessine te achterhalen. Een van de grote nederzettingen die de Lannoy vermeldt is de ommuurde stad Fowa. Waarschijnlijk is dit het huidige Fuwwa.165 De Lannoy duidt tevens de locatie van het dorpje Hatfe aan, waar het kanaal ontsproot dat Alexandrië van water voorzag. Vandaag de dag stroomt nog steeds dit kanaal, het El-Mahmoudeya, van de Nijl naar Alexandrië. Het werd in 1830 opnieuw aangelegd op de fundamenten van een ouder kanaal in een poging tot de stad hygiënischer te maken.166 Bij de Nijlmonding ligt het eiland Jazirat al’Atf (waarvan de naam sterk aan dat van Hatfe doet denken).167 De kans is groot dat dit eiland op dezelfde plaats ligt als de nederzetting waarnaar de Lannoy verwees. De Lannoy geeft de namen van de bewoonde eilanden in de rivierarm van Rosetta. Een van die eilanden noemde hij l’isle d’Or en de andere met suikerplantages, l’isle de Benignas en l’isle de Génosie. Voor een aantal kleinere eilanden verwijst de Lannoy naar zijn kaart:

“Et y a pluisieurs autres meschantes et petits isles, dont ce livre cy ne fait point de mencion, pour ce que, par le gect de l’exemple de la rivière qui sur ce est faict le pourra on vëoir plus à plain.” 168

In de buurt van de Nijl waren ontelbaar veel dorpen, maar deze waren onbereikbaar via waterwegen. De grootste van de dorpen waren gebouwd uit bakstenen of kalk. De huizen hadden een ronde vorm (zoals een oven) en waren bepleisterd. De Lannoy eindigt zijn beschrijving met een waarschuwing aan hen die vanuit Rosetta naar Caïro wensen te gaan. In de maanden februari, maart en april is de rivier ondiep. In het begin van het jaar is het onmogelijk voor een galei om zich naar het zuiden te zelfs de kleinste Nijlbootjes stranden.

163 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 50. 164 Google Maps, (http://maps.google.be/maps?hl=nl&q=bahr%20yusuf&um=1&biw=1680&bih=850&ie=UTF- 8&sa=N&tab=il.), geraadpleegd op 20 mei 2012. 165 Dictionnaire historique de l’islam, (http://maps.google.be/maps?hl=nl&q=utessine+egypt&um=1&bav=on.2,or.r_gc.r_pw.r_qf.,cf.osb&biw=1680 &bih=850&ie=UTF-8&sa=N&tab=wl), geraadpleegd op 20 mei 2012. 166Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 61. 167 Google Maps, (https://maps.google.be/maps?aq=f&hl=fr&q=Jazirat+al%E2%80%99Atf&ie=UTF-8), geraadpleegd op 21 mei 2012. 168 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 113. 54

9.6 CAÏRO:169 Cy après s’ensieut la visitacion du Kaire.170

Het volgend gedeelte van het reisverslag begint met een geografische situering van Caïro, la maistresse ville d’Egipte. Caïro was eeuwenlang een metropool binnen de islamwereld. Oorspronkelijk was ze een aparte stad die door de tijd heen verschillende andere nederzettingen incorporeerde door territoriale uitbreiding. De sultan regeerde vanuit zijn hoofdstad over Egypte, Syrië en Sayete. Laatstgenoemde was volgens Potvin een gebied tussen de Rode Zee en de Nijl.171 De Lannoy situeerde de bronnen van de Nijl in het Aards Paradijs. Deze bewering stamt uit het boek Genesis en werd algemeen aanvaard in de christelijke wereld.172 Caïro bestond volgens de Lannoy uit drie verschillende nederzettingen, namelijk Kaire, Babillone en Boulacq. In de loop van de tijd waren deze drie zodanig naar elkaar toegegroeid dat men van één stad kon spreken.173 Hoewel men vandaag de dag inderdaad de verschillende stadsgedeeltes nauwelijks kan onderscheiden,174 was dit in de tijd van de Lannoy volgens Jo Van Steenbergen geen voldongen feit.

Boulaq ligt vandaag de dag samen met Babillone of Babylon aan de oostoever van de Nijl. Doordat de Nijl naar het Westen verschoof, groeide Boulaq uit tot de nieuwe haven van Caïro. Babylon had haar wortels al in de Egyptische oudheid. Zij ontwikkelde zich tot een van de belangrijkste stadgedeeltes waar zowel de oorspronkelijke Egyptenaren als de Kopten en de kleine maar commercieel belangrijke Joodse gemeenschappen woonden en hun erediensten beoefenden. In West-Europa was Caïro het best bekend als Babylon. De idee dat het Babylon van het Oude Testament in Egypte lag werd vaak herhaald in de vroeg middeleeuwse reisverhalen.175 Er waren meerdere redenen waarom Europeanen geloof aan de Egyptische locatie hechtten. Ten eerste lijkt het er op dat sinds de Babylonische ballingschap (597-538 v.Chr.) Joden altijd bij de Nijl geleefd hebben waar het oude Caïro nu staat. Daarnaast had de Griekse geograaf, filosoof en historicus Strabo in zijn Geographica (17.1.36) over een militair fort in Caïro dat door de lokale inwoners Babylon genoemd werd. Het fort zou gebouwd geweest zijn door vluchtelingen van het oude Babylon. Door deze associatie onstond een naamverwarring die bleef bestaan. Het voornamelijk joods-christelijke kwartier was ommuurd en genoemd naar de burcht. Volgens een tijdgenoot van de Lannoy, de historicus Ahmad ibn ‘Ali al-Mazqrizi (1364-1442), stond het fort van Babylon bekend bij

169Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 113-117. 170 Het huidige Al-Kahira (Caïro), Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Al-Kahira, geraadpleegd op 18 juli 2012. 171 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 114. 172 Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pg. 179. 173 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 113. 174 J. Van Steenbergen, en M. Termonia, Caïro: Van Arabisch tentenkamp tot stad van duizend-en-een-nacht (641-1517), Leuven, Davidsfonds, 2010, pp. 15-24. 175 Wolf, How many miles to Babylon ?, pp. 1-2. 55 de moslims als Aqr al Sham (Burcht van de Kaars).176 In de vijftiende eeuw hadden de fortificaties hun militaire waarde verloren, wat waarschijnlijk de reden is dat de Lannoy er verder niet op ingaat.

Ten noorden van Babylon lag de oude Fatimidische paleisstad Fustat.177 Zij was oorspronkelijk een garnizoensstad, gesticht in de zevende eeuw door Arabische veroveraars. Ze groeide uit tot de residentiële hoofdplaats van de Fatimische dynastie. Fustat verbond Kaire (het oude Caïro) met Babylon. Over Fustat wordt niets in de Rapports vermeld. Vermoedelijk omdat Fustat zich op dat moment in staat van verval bevond.

In de Rapports staat dat Caïro deels verwoest was twintig jaar eerder.178 De vernieling en verwaarlozing waarvan de Lannoy getuige was, heeft grotendeels dezelfde oorzaak als in Alexandrië. De Egyptische hoofdstad was in de decennia voor het bezoek van de Lannoy het slachtoffer van allerlei vormen van rampspoed.179

Tegen het einde van de veertiende eeuw lieten de gevolgen van Egypte’s ontvolking door de Zwarte Dood zich merken in Caïro. De sultans Barquq (1382-89) en zijn zoon Faraj (1399-1405) slaagden er niet echt in om een stabiele politieke balans te creëren. Dit was te wijten aan allerlei factoren van inerne en externe oorsprong die de geloofwaardigheid van de sultans ondermijnden. Het rijk werd getroffen door de invasie van Tëmur Lank (1370-1405), interne conflicten, droogte, misoogsten, de pest, hongersnood en inflatie.

De regio rond Caïro verkeerde aan het begin van de vijftiende eeuw in een diepe crisis. Na 1412 slaagde het regime van het sultanaat er in om een herstel binnen het rijk te bewerkstelligen. Een belangrijk aspect van de talrijke veranderingen wordt traditioneel samengevat onder de noemer ‘mediterranisering.’ Dit betekent dat het rijk zich meer dan ooit westwaarts ging oriënteren, in de vorm van een ongeziene stimulering van handelscontacten met Europa. Ook een grote concentratie aan activiteiten op de Middellandse Zeekusten van Egypte en Syrië droeg bij tot de wederopbouw van de regio. Net als in Alexandrië observeert de Lannoy een groot aantal handelaren in Caïro. 180 Hij stelt dat er koopmannen aanwezig waren uit elk werelddeel. De Mamluken speelden een onmisbare rol in de tussenhandel voor oost en west. 181

Ze hadden veel profijt van belangrijke handelscentra als Aleppo, Damascus en Akko in Syrië en Damietta, Rosetta en Alexandrië in Egypte. De Indische handel verliep via maritieme en landelijke

176 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 22. 177 Ibidem, pp. 43-44. 178 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 114. 179 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pp. 159-163. 180 Ghillebert De Lannoy, pg. 114. 181 Atiya, Crusade, pp. 175-176. 56 wegen. De routes liepen van de Perzische golf en de Tigris naar Bagdad of Mosul. Vandaar vertrokken karavanen naar Aleppo en Damascus of andere handelssteden aan de Syrische kust. Het meest van al werd de route van de Rode Zee tot Aidhab, Qusayr of al-Qulzum (bij de golf van Suez) gevolgd.182 Van Aidhab en Qusayr vertrokken kameelkaravanen en ezels over de Arabische woestijn naar de stad Qus bij de Nijl in Boven-Egypte. Van daaruit werden de goederen stroomafwaarts per boot naar Caïro en Alexandrië verscheept. Vanuit al-Qulzum werd koopwaar gestuurd over land naar Caïro en dan via de rivier van Alexandrië, Rosetta en Damietta.

Alle binnenlandse transport was in handen van de inheemse bevolking. De vreemde handelaren mochten nooit verder gaan dan enkele vaste handelssteden, meestal aan de kust. Dit verklaart de door de Lannoy beschreven concentratie van kooplui in Alexandrië en Caïro. De Karimis vormden de belangrijkste organisatorische handelsstructuren binnen het sultanaat.183 Het was een exclusieve en rijke handelsgenootschap waarvan enkel moslims lid mochten worden. Deze Islamitische handelaren kon men zowel binnen als buiten Egypte op belangrijke handelslocaties vinden. Ze genoten de bescherming van de Fatimiden, Ayyubiden en Mamluken tot het begin van de vijftiende eeuw.

Met het oog op een beter inzicht in de stadsvorm, geeft de Lannoy een totaaloverzicht van Caïro.184 De citadel, stadsmuren, huizen, straten, stadsondergrond, waterlopen en toegangspoorten komen kort aan bod. In een specifieke passage staat beschreven hoe de balsemtuinen van Al Matariya bij een grote oppervlakte van vernietigde stadswijken lag. 185 De balsemtuinen zouden de schuilplaats geweest zijn van Jezus en Maria tijdens hun vlucht in Egypte, en waren in de tijd van de Lannoy zeer befaamd.186 Alle pelgrims die via Caïro reisden bezochten deze heilige plaats.

Volgens de Lannoy had de dood hier toegeslagen. Wellicht doelde hij hiermee op de bloedbaden die in Caïro waren aangericht onder de heerschappij van sultan Faraj in het begin van de eeuw. 187 Een groot deel van de bevolking was de stad niet alleen vanwege het geweld, maar ook door de hoge voedselprijzen en epidemieën ontvlucht. De beschrijving van Caïro eindigt met een gedetailleerd uiteenzetting over de stadscitadel waar verder op zal worden ingegaan in het volgende hoofdstuk.188

182 Ibidem, pp. 176-177. 183 Ibidem, pp. 197-199. 184 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 115-116. 185 Ibidem, pg. 116. 186Wolff, How many miles to Babylon ?, pg. 198. 187 Ayalon, “Some remarks on the economic decline of the Mamluk sultanate”, pg. 115. 188 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 116. 57

9.7 DE INWONERS VAN HET SULTANAAT: Cy s’ensieuvent les conditions et les natures des soudans de Babilonne, de leurs admiraulz et esclaves et des Sarrasins d’Egipte; de la nature des païs de Egipte et de Surie. Et premièrement:189

9.7.1 De Sultan, amirs en steden.190

Twee volledige subparagrafen geven een overzicht en vergelijkingen van de lokale bevolking en de politieke en militaire instituties van het sultanaat. Eerst is het nodig te kijken naar de politieke en militaire instituties van de sultan, amirs en steden. Vervolgens komen de binnenlandse bevolkingsgroepen aan bod. De Lannoy vangt zijn overzicht aan met de soudan de Babilonne die hij als vorst van het land identificeert. De meeste sultans waren nooit binnen de rijksgrenzen geboren. De lokale bevolking werd volgens de Lannoy als te zwak beschouwd om over het land te heersen en het te verdedigen. Een feit waar de inwoners volgens hem zelf mee zouden instemmen (Comme ilz dient). Volgens hem had elke admiral esclave of amir het potentieel om op grond van zijn eigen kwaliteiten en verdiensten te stijgen in de hiërarchie. De sultan had zijn positie te danken aan zijn persoonlijke macht en de politieke facties die hem steunden. Hij liep altijd het gevaar om slachtoffer van een coup te worden. De heerser diende dus steeds op zijn hoede te zijn voor een té machtige amir. Indien hij lang genoeg regeerde om één van zijn kinderen als opvolger aan te wijzen dan was de kans klein dat deze regeling na zijn dood nageleefd werd. Meestal eindigden de jonge opvolgers in eeuwige gevangenschap of kwamen vroegtijdig aan hun einde. De absolute macht wisselde snel van persoon tot persoon.

David Ayalon benadrukt dat het niet erfelijk karakter van het sultanaat nooit geïnstitutionaliseerd is geweest.191 Toch zijn er perioden geweest waar zonen hun vaders opvolgden. In de eerste decennia na het ontstaan van het rijk in de dertiende eeuw en tijdens de Circassische periode (1382-1517) volgden Mamluken andere Mamluken op. Ook toen wezen sultans hun mannelijk nageslacht als erfgenamen aan. In de praktijk bestegen deze de troon slechts voor korte tijd, wat zoals de Lannoy opmerkt, een symptomatisch kenmerk was voor het Mamlukse regime, waarin usurpatoren doorgaans de macht naar zich toe trokken na een korte periode van hevige strijd. De Lannoy schreef dat maar liefst vijf sultans elkaar hadden opgevolgd tijdens zijn verblijf in

189 Ibidem, pp. 117-121. 190 Ibidem. 191 D. Ayalon, "Mamluk military aristocray: a non hereditary nobility", In: Islam and the abode of War, D. Ayalon (ed.), Aldershot, Ashgate, 1994, pp. 209-210. 58 het sultanaat. Hij geeft hun namen niet. Aan de hand van het Dictionnaire historique de l’islam is het mogelijk om deze te achterhalen. Zij waren respectievelijk: Al-Mu’ayyad Sayf al-dîn Shaykh (1412-21), Al-Muzaffar Ahmad (1421), Az-Zahir Saif al-dîn Tatâr (1421), Al-Sâlih Nasir al-dîn Muhammad (1421- 22) en Al-Ashraf Sayf ad-dîn Barsbay (1422-38).192De laatste vier waren verwikkeld geraakt in een interne machtstrijd waaruit Barsbay uiteindelijk als grote overwinnaar naar voren trad. Zijn heerschappij bracht het rijk stabiliteit na enkele decennia van binnenlandse onrust.

Ten tijde van de reis van de Lannoy was Al-Mu'tadid II (1414-40) kalief. 193 Verwijzingen naar deze religieuze leider van de Soennitische tak binnen de Islam ontbreken. De reden hiervoor is wellicht dat zijn daadwerkelijke macht gering was.194 In West-Europa was de kalief een gekend, maar slecht begrepen figuur. Door diens religieuze en symbolische waardigheid werd hij gewoonlijk als een soort tegenhanger van de Roomse paus beschouwd. Hoewel de kalief geen wereldlijk gezag meer had, kon de sultan de troon niet bestijgen en regeren zonder zijn formele goedkeuring. De kalief vergezelde de heersers in al zijn reizen en diende als zijn geweten. Het was zijn plicht om de sultan en diens entourage te wijzen op hun religieuze en morele plichten. De titel genoot een zekere prestige aangezien zij stamde uit de tijd van de eerste Islamitische heersers. Zij werd in principe enkel gedragen door leden van de Abassiedische dynastie die zich konden beroepen op een verwantschap met de profeet. De sultan zou zo’n tienduizend esclaves in en buiten Caïro gehad hebben.195 Deze slaven zijn de eerder vermeldde Mamluken die tot de politieke en militaire elite van Egypte en Syrië behoorden. Vreemd genoeg maakt de Lannoy nooit gebruik van deze term. Deze krijgerslaven waren afkomstig van:

“...de Tartarie, de Turquie, de Bourguerie (Bulgarije), de Honguerie, d’Esclavonnie (Servië), de Wallasquie (Wallachije), de Russie et de Grèce, tant des païs cristiens comme d’autres.” 196

Ze leefden op de Sultan’s kosten en vochten voor hem in tijden van oorlog. De Lannoy beschrijft hoe ze ten strijde trokken. Kenmerkend was dat ze te paard gingen met trommels en een lichte wapenuitrusting (pijl en boog). De trommels waren bedoeld om de paarden van hun vijanden te doen schrikken. De Lannoy specificeert dat de sultan enkel slaven bezat die hij zelf had gekocht of als geschenk had ontvangen. De sultan vertrouwde zijn slaven zijn leven toe. Hij onderhield en onderrichte hen in de krijgskunst. Naargelang hun talenten en persoonlijke prestaties konden ze in de hiërarchie opklimmen:

192 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 529. 193 P.M. Holt, "Some Observations on the 'Abbāsid Caliphate of Cairo", Bulletin of the School of Oriental and African Studies, vol. 47, nr. 3, pp. 506. 194 Holt, “The Mamluk institution”, pp. 159-160. 195 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 118. 196 Ibidem. 59

“…et selon ce que chascun se preuve, il fait l’un admiral de dix lances, l’autre de vingt, l’un de cincquante et l’autre de cent, et ainsy en montant deviennent l’un admiral de Jhérusalem, l’autre roy et admiral de Damasq, l’autre grant admiral du Kaire, et ainsy des autres offices du païs…”197

De hoogste slaven waren de absolute meesters over les sarrasins du païs natif en konden volgens de Lannoy leven volgens hun eigen regels. Met name in Egypte bemoeide de gewone bevolking bemoeide zich weinig met het bestuur van de steden. Wanneer de sultan oorlog voerde met zijn vijanden of opstandige amirs ging het dagelijks leven gewoon door voor de meeste Egyptenaren en Syriërs. De Lannoy beschrijft correct hoe het militair apparaat van de Mamluken functioneerde.198 De kern van het Egyptisch leger bestond uit deze militaire slaven of Mamluken.199 Elk jaar werden er jongetjes afkomstig van allerlei volkeren zoals de Turken, Mongolen, Kaukasiërs, Koerden, Armenen, Grieken, Bulgaren, Slovenen, Albanezen en Serven gekocht.200

Zij kwamen terecht in de verschillende huishoudens van de sultan en zijn militaire aanvoerders. 201 In de citadel werden de jonge slaven van de sultan onderwezen en maakten ze kennis met de Islam. Daarnaast ondergingen ze een grondige militaire training die bestond uit paardrijden, boogschieten en het bevorderen van hun behendigheid met lans en zwaard. Deze slaven mochten tijdens hun opleiding nooit de barakken verlaten of contact hebben met de lokale bevolking. Op deze wijze ontstond er een sterke onderlinge band en grote loyaliteit ten opzichte van de sultan. Na hun training werden de slaven vrijgelaten en traden ze tot het leger toe. De meest getalenteerde onder hen promoveerden tot het elitekorps van de sultan waar ze dan in zijn huishouden dienst deden.

De meest succesvolle Mamluken waren voorbestemd om amir te worden en dus belangrijke militaire en bestuurlijke verantwoordelijkheden op zich te nemen. De loyaliteit die een groep van deze militaire slaven voelde voor hun 'bevrijder' was zeer persoonlijk en werd niet overgedragen naar de opvolger van de meester. Als de sultan zich dus niet omgaf met een eigen groep van Mamluken werd zijn positie bedreigd door de entourage van de vorige sultan. Het lag in de belang van zo’n Mamluken factie om het sultanaat te verzekeren voor één van haar eigen leden. Naarmate meerdere sultans elkaar opvolgden ontstonden er meerdere rivaliserende facties. In plaats van dat

197 Ibidem, pg. 119. 198 Ibidem, pp. 118-119. 199 Holt, “The Mamluk institution”, pp. 155-159. 200 D. Ayalon, “Mamluk military slavery in Egypt and Syria”, In: Islam and the abode of war, D. Ayalon (ed.), Alderschot, Ashgate, 1994, pp. 4 -5. 201 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pp. 279-281. 60 een zoon zijn vader opvolgde, volgden Mamluken hun meesters op. Zo kwamen er dynastieën van Mamlukenfacties tot stand inplaats van familiale dynastieën.

Het sultanaat was volledig afhankelijk van de import van slaven uit gebieden buiten haar eigen grenzen. Om deze kwetsbaarheid te verminderen probeerde het regime zoveel mogelijk de handelsroutes te controleren. De hoofdroute liep over de zee via de Bosporus en de Dardanellen en stond ten tijde van de Lannoy onder controle van de Ottomanen. De andere twee routes lagen op het land. De eerste liep vanuit Anatolië. Daar moesten de slavendrijvers opletten voor het christelijke koninkrijk van Klein-Armenië en de Mongolen.

De andere landroute liep via het hart van het Ilkhanrijk. Het voordeel van deze drie bevoorradingslijnen was dat het zeer moeilijk was om de Mamluken hun nieuwe rekruten te ontzeggen. Vijanden als de Byzantijnen, Ottomanen, Ilkhans, blokkeerden vaak één van de routes, maar door gebrek aan samenwerking waren deze pogingen gedoemd om te falen. In zijn uitleg over de slavenhandel en Mamlukse instituties is de Lannoy beknopt. De suggestie om de handelsroutes te blokkeren wordt nooit gemaakt. Misschien omdat hij er niet aan dacht of het onmogelijk achtte.

De Lannoy geeft ook een beknopte analyse van de Mamlukse politieke en militaire instituties. De amirs behoorden tot de elite van het rijk en hadden politieke, militaire en economische verantwoordelijkheden. 202 Hen werd elk een landperceel, iqta, toegewezen waarop ze inkomsten mochten innen. Er waren amirs van tien, veertig en honderd. Volgens de Lannoy waren er echter ook amirs van tien, twintig, vijftig en honderd. De amir van honderd was de hoogste rang die een Mamluk kon bereiken (op die van sultan na). De titel gaf aan over hoeveel Mamluken de amir mocht beschikken in zijn dienst. In theorie mocht de amir van honderd hetzelfde aantal mannen in dienst nemen. In werkelijkheid bezat men er veel meer dan de titel aangaf. Meestal werd de nieuwe sultan verkozen uit de vierentwintig amirs van honderd die het rijk telde. In oorlogstijd verzamelden zij hun Mamluken om voor de sultan te vechten. Ze waren tevens de belangrijkste binnenlandse concurrenten van de Egyptische heerser. In tijden van vrede werden de Mamluken ingezet om de politieke carrière van hun meester te bevorderen. Zij waren slechts één politieke en militaire generatie. Afstammelingen namen een bevoorrechte positie in de maatschappij als awlad al-nas of ‘zonen van het volk’, maar werden uitgesloten van de belangrijke militaire en politieke functies.

De Lannoy is er zich van bewust hoe politieke intriges zich aan het hof afspeelden bij een troonsopvolging.203 Hij maakt echter geen onderscheid tussen erfopvolging bij Mamluken en de sultan. David Ayalon stelt dat het principe van erfbaarheid niet wordt afgewezen in het geval van het

202 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pp. 279-281. 203 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 118. 61 sultanaat, maar dat dit wel het geval was voor alle andere Mamluken.204 De uitzondering van het sultanaat is gebaseerd op het historische precedent van het erfelijke kalifaat. Dit typische fenomeen in de middeleeuwse islamwereld hield in dat een erfelijke dynastie werd gediend door een niet erfelijke militaire aristocratie. Deze aristocratie was de kern van de heerser zijn macht. De Mamlukse sultanaat week hier dus gedeeltelijk vanaf. Een gewone slaaf die een training als Mamluk onderging, behoorde tot twee kringen, namelijk die Mamlukse aristocratie en van zijn Mamlukse ‘familie’.

Met deze 'familie' wordt de groep van Mamluken bedoeld die op een of andere manier verbonden zijn met de persoon die als een slaaf wordt opgeleid en dan wordt vrijgelaten. Eenmaal als een slaaf vrij was, werd hij een volwaardige Mamluk en bleef hij in diens van zijn oude meester. Degene die hem bevrijd had werd als een vader beschouwd. Een gevolg hiervan was slaven die door dezelfde persoon werden opgeleid en vrijgelaten elkaar als broers beschouwden. Dit werkte door in verschillende generaties. De structuur van een Mamlukse familie kwam dus overeen met die van een echte familie. He De bloedband wordt vervangen wordt door het systeem van opleiding en vrijlating. Een Mamluk was in de eerste plaats trouw verschuldigd aan zijn oude meester en de familie en dan pas de sultan en de andere Mamluken. Op deze wijze ontstonden er allerlei facties binnen de maatschappij.

Dit is de reden waarom de sultan altijd de beste slaven kocht en trainde. Alleen op deze manier kon hij een groep creëren die hem absolute trouw verschuldig was. Een ambitieuze Mamluk moest in zijn politieke campagne eerst de steun van zijn ‘familie’ verkrijgen alvorens hij andere bondgenoten in de bredere maatschappij zocht. Bleef deze steun uit dan waren zijn kansen gering om te slagen. In kwesties zoals erfenissen primeerde de Mamlukse familie van de overledenen op die van de vrouw, en op de biologische kinderen en andere verwanten. Deze onderschikte positie betekent niet dat aangetrouwde en natuurlijke familieden geen positie in de samenleving genoten. Doorgaans werden ze goed behandeld en konden ze belangrijke rollen spelen in het economische, religieuze en sociale gebied. Een politieke of militaire carrière werd hen ontzegd.

9.7.2 De verschillende volkeren van het sultanaat205

De Lannoy deelt de inwoners van Egypte en Syrië op in verschillende volkeren.206 Het gros van de sedentaire inwoners van Egypte en Syrië noemt hij Sarrasins. In de middeleeuw was ‘Saraceen’ de

204 Ayalon, "Mamluk military aristocray: a non hereditary nobility”, pp. 206-207. 205 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 120-121. 206 Ibidem, pp. 119-120. 62 eerder vage en algemene benaming van Westerlingen voor moslims.207 Met de term ‘Saraceen’ onderscheidt de Lannoy de sedentaire en stedelijke bevolking van Egypte en Syrië van de nomadische bevolkingsgroepen en de heersende Mamluken.

Voor de Saracenen en vooral dan die van Egypte toont de Lannoy weinig respect. Ze worden door hem als slecht bewapende kwaadaardig mensen afgeschilderd. Vooral de Saracenen in de steden staan laag in zijn achting. Steden in het Mamlukenrijk hadden geen legale bestaanswaarde zoals hun Europese tegenhangers.208 Dit betekende dat de voornaamste bestuurders Mamluken waren die door het centrale gezag waren aangesteld. De belangrijkste gezagdragers waren de amirs. Zij hadden militaire en economische verantwoordelijkheden en vertegenwoordigden de sultan. Een amir was zelden afkomstig uit de stad waarin hij zijn functie uitoefenden, om zo te voorkomen dat hij zijn eigen clan zou bevoordelen. De lokale bevolking had enige inspraak op economisch, sociaal en religieus vlak.

De ‘Zonen van het volk” kregen de belangrijkere functies die niet aan Mamluken gegeven werden. Een deel van hen maakte deel uit van de Ulama, de gemeenschap van Islamitische geleerden. De Ulama was een bindend element in het sultanaat. Hun erkenning van het Mamlukse regime was een legitimatie voor het voortbestaan van politieke structuren van het rijk. De Mamluken respecteerden de religieuze en sociale macht van de Ulama. Ook de handelarenklasse van de Karimis hadden vanwege hun rijkdom een invloedrijke plaats binnen de maatschappij. Dergelijke groepen worden niet door de Lannoy toegelicht.

Christenen zijn volgens hem overal in het land te vinden, maar van weinig belang voor la matière. Hiermee bedoelt hij naar alle waarschijnlijkheid de herovering van het Heilig Land.209 Hij doelt hij op de minderheid van monofysitische Kopten die in Egypte woonden.210 De Kopten waren onderverdeeld in allerlei christelijke sub-groepen. De Lannoy lijkt het onderscheid niet te willen maken of vindt het van weinig belang.

De periode van de Mamlukse overheersing was ongunstig voor het dalende aantal christenen in het

207 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pp. 734-735. 208 B. Martel-Thoumian, “Les élites urbaines sous les Mamlouks Circassiens”, In: Orientalia Lovaniensia Analecta : Egypt and Syriain the Fatimad, Ayyubid and Mamluks Eras III, U. Vermeulen en J. Van Steenbergen (eds.), Leuven, Peeters Publishers, 2001, pp. 271-272. 209 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 121. 210 Wilfong, “The non-Muslim communities: Christian communities”, pg. 179. 63

Midden-Oosten.211 Zowel de volkse oproer als officiële maatregelen richtten zich tegen deze Koptische minderheid. De druk tot bekering was zeer groot. Zelfs bekeerlingen werden lang gewantrouwd. De contacten tussen Rome en het Koptisch patriarchaat in Caïro bleven afstandelijk, ondanks verschillende toenaderingspogingen. Het concilie van Ferrara-Firenze (1438-39) verwezenlijkte een unie zonder concrete gevolgen.

De status quo hield weinig liefde en veel vooroordelen in tussen de Westerse en Koptische kerk. De Kopten onderhielden goede relaties met hun Syrische geloofsgenoten en Nubische en Ethiopische christenen.212 Naast de Kopten waren er ook kleinere aantallen Orthodoxe en Armeense christenen. De Nubische als Ethiopische kerken waren afhankelijk van het Egyptische patriarchaat. Over de Joodse gemeenschappen in Syrië en Egypte zegt de Lannoy niets. Hun situatie was in die tijd niet veel beter dan die van de lokale christenen. Vanaf de Fatimidische periode slonk hun aanwezigheid in Egypte.213 Dit was het resultaat van een religieus intolerant klimaat, maar ook van economische achteruitgang. Het was onder de Mamlukse heerschappij dat de benadeling van niet- moslims haar hoogtepunt bereikte.

De Lannoy staat wantrouwend tegenover les Arabes.214 Zij bezaten huizen noch steden, sliepen in hutten op velden, in de woestijn. Ze leefden in grote groepen en waren van jongsaf aan gewend om kamelen en paarden te berijden. Het waren mensen met weinig bezittingen. Ze kozen hun eigen leiders. Ze voerden onderling oorlog, soms tegen tegen de sultan. Hierbij maakten ze gebruik van eenvoudige wapenrustingen. De Lannoy beschrijft hen als dapperder dan de Saracenen. Ze maakten allen deel uit van de “sekte van Mohammed.” In tijden van nood deed de sultan een beroep op hen om gezamenlijk tegen de christenen te strijden. Jaroslav Svatek meent dat, wanneer de Lannoy deze Arabieren van het platteland beschrijft, hij het over de Berber-bevolking heeft.215 Dit is vermoedelijk een vergissing omwille van twee redenen. Ten eerste leefden er geen Berber stammen buiten Afrika. Het is dus onmogelijk dat de mensen die de Lannoy herhaalijk beschrijft in Syrië en het Heilig Land tot dit volk behoorden. Ten tweede waren er zeer weinig Berbers in Egypte. De kleine groepen die wel in het land woonden, leefden in de Aswan regio nabij de Egyptische grens met Nubië.216 De Arabieren zoals ze in de Rapports worden beschreven, waren waarschijnlijk Bedoeïen. Afstammelingen van de Arabische stammen uit de veroveringen van de zevende eeuw die

211 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 196. 212 Ibidem, pg. 194. 213 N. Stillman, “The non-Muslim communities: ‘the Jewish community’”, In: The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pp. 208-209. 214Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 120-121. 215 J. Svatek, “Guillebert de Lannoy, un seigneur bourguignon espion en Terre Sainte”, pg. 91. 216 R. Aharoni, “Bedouin and Mamluks in Egypt – coexistence in a state of duality”, In: The Mamluks in Egyptian and Syrian politics and society, M. Winter and A. Levanoni (eds.), Leiden, Brill, 2004, pg. 409. 64 hun tribale levenswijze niet hadden opgegeven. 217 Na de Mamluken waren ze de tweede sterkste militaire macht in het rijk. Ze leefden in Egypte, Palestina en Zuid-Syrië en in de meeste perifere regio’s.

De Bedoeïen die trouw waren aan het regime werden door de Egyptenaren en Syriërs Arab genoemd.218 Dit verklaart waarom de Lannoy ze Arabieren noemt. De geschiedenis van de Bedoeïen en Mamluken is sinds de tweede helft van de dertiende eeuw met elkaar verbonden. 219 Menig sjeik of stamhoofd kreeg de titel van amir toegewezen. Een sjeik had meestal Mamluken als dienaren. De Bedoeïen hadden meestal lage status en konden niet de politieke en militaire ladder beklimmen zoals de Mamluken. De Bedoeïen waren wel betrokken bij de belangrijkste gebeurtenissen rond de Mamlukse elite. Soms vijanden dan weer bondgenoten: de Bedoeïen hadden de Mamluken nodig om een zekere graad van politieke onafhankelijkheid te behouden. Het centrale bestuur gaf deze semi- nomaden fiscale en militaire verantwoordelijkheden aangezien zij grote perifere gebieden en delen van het platteland in handen hadden. Zo werd Boven-Egypte in de vijftiende en begin van de zestiende eeuw door de Bedoeïen bestuurd. Nauwe stambanden verhinderden niet dat dit paardenvolk door factievorming net zo verdeeld was als de Mamluken. Het was niet ongewoon voor Bedoeïen om elkaar te bekampen of om rivaliserende Mamluken facties op het slagveld te steunen. De Bedoeïen vielen zowel op sociaal als politiek vlak in de marginaliteit toen de Mamluken van het politieke toneel verdwenen in de negentiende eeuw. Zowel de Bedoeïen als Mamluken werden historisch gezien als betere krijgers beschouwd dan de stadsbewoners. Het ideaal van de krijger te paard die zowel met een boog, speer als zwaard overweg kon, domineerde in beide maatschappijen.

De Bedoeïen dienden doorgaans als huurlingen voor de Mamluken. Als gehuurde zwaarden waren ze echter vaak niet te vertrouwen en sloegen ze vaak aan het plunderen. Ze aarzelden niet om te vluchtten wanneer de strijd voor hun opdrachtgevers nadelig verliep. Oorlog was voor hen een commerciële transactie waarbij ze geen loyaliteit hadden. Zelfs niet tegen de sjeik onder wiens gezag ze stonden. Ze beschouwden de sultan en zijn Mamluken als partners niet als hun rechtmatige meesters. Naarmate het sultanaat op haar laatste krachten liep, kwamen opstanden steeds vaker voor. Doordat Bedoeïen dichtbij het machtscentrum in Egypte woonden, speelden ze regelmatig een cruciale rol in hofinriges en onderlingen twisten. Naast het sturen van hulptroepen, was een van hun voornaamste taken het bewaken van de wegen van het rijk van Irak tot in Ethiopië.220 De

217 Holt, “The Mamluk institution”, pg. 168. 218 W. De Gruyter, “The auxiliary forces of the Mamluk sultanate”, In: Islam and the abode of war, D. Ayalon (ed.), Aldershot, Ashgate, 1994, pg. 14. 219 Aharoni, “Bedouin and Mamluks in Egypt”, pp.407-419. 220 De Gruyter, “The auxiliary forces of the Mamluk Sultanate”, pg. 23. 65 verantwoordelijkheid om rovers te straffen hoorde hierbij. Veel Bedoeïen werden als boodschappers opgenomen in het communicatienetwerk van de sultan.

9.7.3 Een vergelijking tussen Syrië en Egypte: Cy après s’ensieut la différence des païs d’Egipte et de Surie.221

In deze subparagraaf van het verslag komen een aantal vergelijkingen aan bod. De Lannoy constateert dat het Egyptisch land plat was met weinig regenval terwijl Syrië werd gekenmerkt door een vochtiger klimaat met hoogland gebieden. De Lannoy merkt verder op dat de Syrische Saracenen betere krijgers zijn dan hun Egyptische tegenhangers.222 De Syrische kust werden verdedigd door voetvolk: boogschutters waarvan sommigen ook zwaarden hanteerden. De streek rond Gaza, Jeruzalem en de kustlijn tussen Beiroet en Tripoli en de bergen van de zee naar Damascus en Aleppo werden bewoond door Saracenen. In de streek rond Jeruzalem en Damascus leefden in de bergen en velden eveneens Bedoeïen die op dezelfde wijze als de Saracenen strijd voerden. De meest geduchte vijanden van de christenen waren de Turquemans.223 Deze benaming van Turkmenen verwees voorheen naar de Turkse volkeren van centraal Azië.224 In de tijd van het reisverslag werd ze gebruikt om de Turken aan te duiden binnen de Islamitische wereld die nomadische levenswijze behouden hadden: in het bijzonder de Oghuz Turken. De Oghuz leefden verspreid over het Anatolisch schiereiland, Iran en de steppen van centraal Azië. De Turkmenen hadden met goedkeuring van de sultan zich vanuit Turkije rondom Damascus en Aleppo gevestigd. Zij hielden er een nomadische levenswijze op na en waren beruchte krijgers te paard. Wat de Lannoy niet vermeld is dat de Turkmenen als primaire taak hadden om de kustlijn tegen een potentiële invasie te verdedigen.225

Ongeveer een eeuw voor de Lannoy zijn reis ondernam waren de Turkmenen gedwongen om zich langs de Syrische, Libanese en Palestijnse kustvlakte te vestigen. Hun loyaliteit was te wijten aan het feit te danken aan dat veel Mamluken zelfs Turkmenen waren.226 Dit verwantschap zorgde ervoor dat de Turkmeense stammen vrijgesteld werden van verscheidene belastingen. De Mamluken erkenden de militaire capaciteiten van de Turkmenen zonder hen een gelijkwaardige status toe te kennen. Het was voor een Turkmeen onmogelijk om de hoogste politieke en militaire echolons te bereiken. In de noordelijke grensregio’s leefden ze in een overweldigende meerderheid. Het centrale bestuur zag zich genoodzaakt om hun een zekere autonomie te verlenen.

221 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 121-123. 222 Ibidem, pg. 121. 223 Ibidem, pp. 122-123. 224 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 822. 225 A. Petersen, The towns of Palestine under Muslim rule AD 600-1600, Oxford, Archaeopress, 2005, pg. 37. 226 De Gruyter, “The auxiliary forces of the Mamluk sultanate”, pp. 15-21. 66

Caïro had er baat bij om de trouw van de Turkmenen te behouden. De nomadische stammen waren een potentieel gevaar omdat de gebieden ten noorden van de rijksgrenzen eveneens bewoond waren door Turkmenen. Wanneer een conflict ontstond, dreigden zij om samen met hun noordelijke broeders de wapens op te nemen. Vanaf het einde van de veertiende eeuw waren ze de dominante militaire macht in de regio rond Aleppo. Het gevaar van de Turkmenen voor het regime moet gerelativeerd worden in de zin dat ze te ver weg waren van het militaire machtscentrum van het rijk, Caïro. Dit neemt niet weg dat Turkmeense stammen een cruciale rol speelden als bondgenoten van de Ottomanen bij de verovering van het sultanaat in 1517.

227 9.8 DE NIJL: Cy s’ensieut la nature de la rivière du Nyl, et la visitacion d’icelle depuis deux journées au deseure du Kaire jusques au port de Damiette.

In de Rapports is een hoofdstuk gereserveerd voor de Nijl. Grote aandacht gaat uit naar welke steden, fortificaties en cultivatiegronden zich langs de rivier bevinden. De Lannoy concentreert zich op het belang van de rivier voor de landbouw en handel, de drinkbaarheid van het water, de plaatsen waar ze breder of smaller wordt, de wijze waarop zij jaarlijks overstroomt. Hij lokaliseert de belangrijkste mondingen bij Damietta en Rosetta. Alvorens Egypte te bereiken vloeit de rivier door het dichtbevolkte land van Sayette.

In Venetië was het de gewoonte om elk jaar op Hemelvaart het symbolische huwelijk tussen de Doge en de zee te sluiten.228Deze verbintenis betekende voor de Venetianen dat hun stad over de zee heerste zoals een echtgenoot over zijn vrouw. Ieder jaar werd in Egypte een soortgelijk feest gehouden wanneer de Nijl uit haar oevers trad.229 In de Rapports worden deze Nijlfeesten uitgebreid beschreven.230 Op het eilandje Roda, vlakbij Babylon kon men met een marmeren meetinstrument de hoogte van de Nijl aflezen. De feestelijkheden gingen door op het ogenblik dat de Nijl het vereiste peil had bereikt. Dit werd afgelezen op de zgn. “Nilometer”231 Een schacht met een grote achthoekige zuil waarvan de buitenzijde aan de onderkant verdeeld was. Via drie buizen stond de meetschacht in verbinding met de Nijl. Bij het vereiste peil verzamelde de hele bevolking zich te voet, te paard of per boot. De sultan begaf zich in vol ornaat van zijn kasteel naar de Nijl, vergezeld door zijn amirs en hofhouding. Het gezelschap stapte op een versierde boot. De sultan nam plaats op een prachtige troon. Deze boot werd geflankeerd door verschillende boten met daarop invloedrijke figuren. De hele vloot voer naar de Nilometer om het peil te controleren. Nadat dat gebeurd was

227 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 123-130. 228 Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pg. 177. 229 Ibidem, pp. 178-179. 230 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 125-126. 231 Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pg. 178. 67 brachten ze een respectvolle groet aan de Nijl en bedankten de stroom. De sultan keerde na een eetfestijn terug tot aan een rivierarm bij de scheiding van Babylon en Caïro. Aan het uiteinde van deze arm belette een dijk dat het water over het land spoelde. Daar beval de sultan de dijk te openen om het water toe te laten het droge land te irrigeren en vruchtbaar te maken. Terzelfdertijd wordt kostbaar water opgeslagen voor het hele seizoen. De Lannoy benadrukt met klem het belang van de jaarlijkse overstromingen:

“…car autrement ne pourroit vivre le Kaire.”232

Ten slotte maakt de Lannoy nog drie opmerkingen die het vermelden waard zijn.233 Ten eerste werd hem verteld dat de Nijl elk jaar overstroomde (zo meende men destijds) door voorjaarse regenbuien in het land van Pape Jan. Ten tweede bezocht hij op twee dagreizen van Caïro een kerk van Sint-Joris die aan de Jacobijnen toehoorde. Ten derde ontdekte de Lannoy dat de sultan niet geacht werd bij machte te zijn om de rivierloop te veranderen.234 Zijn antagonist, Pape Jan, had deze macht wel, maar koos er volgens de folklore voor hier niets mee te doen zodat de Egyptische christenen niet zouden verhongeren. De sultan verbood alle christenen om via de Rode Zee of de Nijl naar Indië te reizen. Hij vreesde dat ze het land van Pape Jan zouden vinden en hem zouden verzoeken de Nijlstroom te verleggen of een ander kwaad op Egypte af te roepen. De verhalen over de legendarische christelijke vorst en kerkleider Pape Jan bleven circulerentot de zeventiende eeuw.235 Sinds de vroege twaalfde eeuw hadden de Latijnse nederzettingen in het Midden-Oosten door de contacten via de kruistochten gehoord van een christelijke vorst die over een land van zwarten heerste en die men identificeerde als de keizer van Ethiopië. De naam Jean of Jan zou dan een vervorming zijn van Zan, waarmee de vorst van Ethiopië werd aangeduid.

Vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw werd beweerd dat dit mythische rijk zich in Azië zou bevinden. Twee tradities versterkten het geloof hierin. Volgens de ene zou de heilige Thomas nadat hij de Meden, Perzen en Parthen geëvangeliseerd had, de kusten van Malabar en Coromandel in Zuid-West Indië bereikt hebben en daar een christelijke gemeenschap gesticht hebben. Volgens de tweede traditie kwamen de drie wijzen met hun kostbare geschenken uit het fabelachtige rijke Oosten. Priester Johannes of Pape Jan fungeerde vanaf dat moment in de westerse verbeelding als een christelijke vorst, die ergens in Azië dicht bij het aards paradijs heerste. Hij zou een nakomeling zijn van één van de drie wijzen. Er leefden inderdaad christelijke gemeenschappen in Azië, onder meer in Deccan en in Centraal-Azië (tot aan de grenzen van China).

232 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp.125- 126. 233 Ibidem, pg. 127. 234 Ibidem, pp. 129-131. 235 Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pp. 229-230. 68

Deze Aziatische christelijke gemeenschappen waren groepen Nestorianen die in de Mongoolse hofkringen invloed uitoefenden. Dit verklaart deels geruchten over een zekere patriarch Jan, beschermer van het graf van de heilige Thomas, vooraleer de eigenlijke legende over ‘Pape Jan’ ontstond.

In de middeleeuwen heerste verwarring doordat men Ethiopia of Abyssinia als synoniem gebruikte voor India.236 In de loop van de veertiende en vijftiende eeuw zou door contacten met Ethiopië en (handels)reizen naar de Islamwereld het onderscheid tussen beide verduidelijken. De definitieve verschuiving van Indië naar Afrika gebeurde in de veertiende eeuw, toen een christelijke delegatie uit Ethiopië Genua bezocht. Dit was de aanleiding tot het maken van kaarten en traktaten die bijdroegen tot een betere geografische kennis. Het bleef na deze ontmoeting moeilijk om diplomatieke banden aan te gaan met Ethiopië.237 De weg naar deze potentiële christelijke bondgenoot ging door vijandig terrein. Bovendien vreesden de Ayyubieden en Mamluken voor een christelijke alliantie. De aanstelling van Ethiopische bisschoppen door de Patriarch van Alexandrië zinde hen niet. Na de periode van de kruistochten stonden de Mamluken zelden toe dat westerlingen Ethiopië betraden.

9.9 Damietta en Tanis238: Cy s’ensieut la visitacion du port de la ville de Damiette239 et de la rivière et des rivierettes qui en partent en vont chëoir au port de Thénes.240

Damietta was de belangrijkste toegang tot de oostelijke tak van de Nijl (en dus Caïro). De geografische ligging van Damietta wordt door de Lannoy beschreven. De typische karakteristieken van het water- en land verkeer, de Nijlmonding, de kanalen, de omliggende haventjes en windrichtingen komen hier aan bod. Het dichtbevolkte en zeer groene land tussen de twee mondingen stond bekend als la Garbye dat min of meer overeenkomt met het huidige Garbya district. 241Deze niet ommuurde stad was al een twintigtal jaar in verval omwille van dezelfde historische redenen als Alexandrië en Caïro. De enige opmerkingswaardige gebouwen waren moskeeën, een ‘kerk’ voor Saracenen en een torentje buiten de stad dat door koning Lodewijk IX van

236 Beckingham, Between Islam and Christendom, pg. 299. 237 E. Denison Ross. “Prester John and the Empire of Ethiopia”, In: Travel and Travellers of the Middle Ages, London, Kegan Paul, Tranch, Tubner & Co. Ltd., 1926, pg. 180. 238 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 130-135. 239 Het huidige Dimyat (Damietta) in Egypte, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Dimyat, geraadpleegd op 18 juli 2012. 240 Het huidige Tinnis (Tinnis) in Egypte, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Tinnis, geraadpleegd op 18 juli 2012. 241 Gharbeya, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Gharbya, geraadpleegd op 25 juli 2012. 69

Frankrijk (1226-1270), de aanvoerder van de zevende kruistocht gebouwd was. De ridder duidt enkele ideale plekken aan waar defensieve structuren zoals een vesting, toren of rivierketting geplaatst zouden kunnen worden. Desondanks de weinige fortificaties werd de monding elke nacht bewaakt:

“Item, Droit en ce lieu là de laditte bouche du costé vers la ville sur terre, il a oues les nuys six hommes de cheval qui on le guait dessoubz ung appentis de quatre pilliers de pierre, pour les fustes d’armes qui y peuvent arriver.” 242

Men was zich sinds de dertiende eeuw ervan bewust dat de route naar het heilige Land via Egypte liep. Om het Koninkrijk Jeruzalem nieuw leven in te blazen, moest men de Egyptische machtsbasis van de Ayyubiden en later Mamluken innemen. 243 Het strategisch belang van Damietta werd tijdens de vijde en zevende kruistocht erkend. Men kon enkel Caïro innemen als de toegang tot de Nijl onder controlele van de kruisvaarders stond. Daarvoor moest Damietta eerst in Westerse handen vallen. De kruisvaarders slaagden tijdens twee kruistochten (1218 en 1249) erin om de stad kortstondig te veroveren. De Mamluken besloten later om de toegang tot de hele riviermonding te verbieden voor vreemdelingen en alle verdedigingswerken neer te halen.244 De stad en haar befaamde textielindustrie verloren hierdoor haar betekenis. Een nieuwe agglomeratie ontwikkelde zich ten zuiden van de oorspronkelijke stad zonder dat men erin slaagde de oude welbaar te hervinden.

245 246 9.10 MEER VAN MENZALEH : Cy s’ensieut la fasçon du lac de Lescaignon.

Op enkele mijlen van Damiette lag het zoutwatermeer Lescaignon dat door Potvin herkend werd als het huidige meer Menzaleh. De identificatie van dit meer is goed te doen dankzij haar enorme oppervlakte. De beschrijving van het meer door de Lannoy gebeurt in dezelfde stramien als de andere waterlopen en – oppervlaktes: een reeks observaties over handel, scheepvaart, de ligging van Damietta en Tanis en de eigenschappen van het meer. Via Menzaleh trok de Lannoy verder naar de haven van Tanis aan de open zee.

242 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 135. 243 M. Chamberlain, “The crusader era and the Ayyubid dynasty”, In: The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pg. 229. 244 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 235. 245 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 136-137. 246Het huidige Manzala meer (Menzaleh) in Egypte, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Manzala, geraadpleegd op 18 juli 2012. 70

247 9.11 TANIS: Cy après s’ensuiet la visitacion du port de Thénes.

Aangaande Tanis vermeldt de Lannoy dat zij dicht gelegen was bij een kanaal dat naar het meer van Menzaleh leidde. De haven was geschikt voor het aanmeren van kleinere schepen en boten. Er woonden nauwelijks mensen en er was weinig bebouwing. Uit voorzorg tegen een nieuwe kruistocht had Sultan al-Kamil (1218-1238) in 1227 immers de tactiek van de verschroeide aarde toegepast door Tanis met de grond gelijk te maken.248 Toch trokken in latere tijden groepen mensen door de resten van Tanis aangezien de stad gelegen was op de weg van Caïro naar Jeruzalem via Gaza.

249 250 9.12 JAFFA: Cy-après s’ensieut la visitacion de Jaffe.

Jaffa was de eerste stad van het sultanaat die de Lannoy buiten Egypte bezocht. In de kruisvaarders periode was zij een van de belangrijkste steden van het koningrijk Jeruzalem.251 Haar haven werd gereduceerd tot een provinciale aanmeerplaats nadat ze definitief door de Mamluken was ingenomen. De afstand van Jaffa tot Jeruzalem was dertig mijl.

Het militair potentieel van de haven wordt kort door hem besproken, met name de mogelijkheden tot aanmeren en het beschikbare drinkwater. De Lannoy schrijft dat het de dichtste haven bij Jeruzalem was; ooit sterk ommuurd, maar vervallen sinds de heerschappij van de sultan Baybars (1260-77). 252 Toen de Frankische aanwezigheid in het Heilig Land aan haar einde kwam, ontmantelde hij de meeste kastelen en vestigingen aan de kustlijn. Dit uit voorzorg tegen nieuwe christelijke militaire expedities. In 1268 vernietigde Baybars het kasteel van Jaffa en de stadsmuren. Jaffa bleef een belangrijke pelgrimshalte op de weg naar Jeruzalem.253

Er waren drie grotten waarin pelgrims overnachtten wanneer ze langs Ramallah naar de Heilige stad trokken. De Lannoy constateert dat pelgrims en kooplui vergezeld worden door een gewapende escorte. De Franciscanen waren ontvingen de pelgrims. Zij hadden zich in 1209 in Ramallah gevestigd en onderhielden goede banden met Filips De Goede. 254 De hertog zond hen vaak geldelijke donaties toe. In de veertiende en vijftiende eeuw waren de Franciscanen de enige

247 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 138-139. 248 Chamberlain, “The crusader era and the Ayyubid dynasty”, pg. 231. 249 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 139-140. 250 Het huidige Tel Aviv-Yafo (Jaffa) in Israël, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Yafa, geraadpleegd op 18 juli. 251 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 422. 252 D. Pringle, “Town defences in the Crusader Kingdom of Jerusalem”, In: The medieval city under siege, I.A. Corfis en M. Wolfe (eds), Woodbridge, The Boydell Press, 1995, pg. 94. 253 Van Hemelryck, Kruis en wassende maan, pg. 124. 254 Ibidem, pp. 124-127. 71 toegelaten Westerse geestelijken in het Heilig Land. Na de val van de kruisvaarderstaten ontstond er een spiritueel ideaal dat eruit bestond om de kruistocht in het Heilig Land te vervangen door een pelgrimstocht met met oog op het heil van het christelijk volk. De Franciscanen waren toen de belangrijkste lokale contactpersonen voor pelgrims. Van Jaffa ging de tocht gewoonlijk verder naar Ramallah en zo naar Jeruzalem. Soms werd een omweg gemaakt om andere bedevaartsoorden te bezoeken. Waar men ook ging, werd men begeleid door een Mamlukse escorte die de verantwoordelijkheid had om de reizigers te beschermen, tol te doen betalen en in het oog te houden.

255 256 9.13 RAMALLAH: Cy après s’ensieult la visitacion de Rames.

De Lannoy schrijft dat Ramallah toebehoorde aan de sultan en dat er een amir gevestig was. De nederzetting werd omgeven door verschillende dorpen en lag in een mooi doch droog landschap. In de tijd van regen bloeiden de vele omliggende tuinen en boomgaarden op.

257 258 8.14 JERUZALEM: Cy après s’ensieut la visitacion de Jhérusalem en brief.

Traditioneel gezien was de herovering van Jeruzalem het belangrijkste doel van een groot deel van de christelijke militaire interventies. Waarom het bezoek van deze stad in het kort, “en brief”, moest gebeuren is een raadsel. De weg van Ramallah naar Jeruzalem was bergachtig met weinig begroeing. Langs de route waren weinig waterbronnen beschikbaar.259 Rond de heilige stad observeerde De Lannoy een aantal kastelen gelegen in het hoogland. Sommigen waren bewoond, andere gereduceerd tot ruïnes. In sommige leefden Christiens de la chainture. Deze term verwijst naar de Maronieten, een christelijke stroming van het Nabije Oosten.260 De Maronieten dankten hun bijnaam aan een speciale gordel die ze altijd droegen. De gordel was volgens hen een replica van degene die Maria bij haar hemelopname droeg.

In zijn beschrijving van Jeruzalem en haar omgeving heeft de Lannoy aandacht voor de bekendste pelgrimsoorden van de christelijke wereld zoals het Heilig Graf en de tempel van Salomon.261De stad had beperkte fortificaties. De beschermingsmuren stelden weinig voor. Grote

255 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 141. 256 Het huidige Al-Ramla (Ramallah) in Palestina, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma al- Ramla, geraadpleegd op 18 juli. 257 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 141-144, geraadpleegd op 18 juli. 258 Het huidige al-Kuds (Jeruzalem) in Israël, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma al-Kuds, geraadpleegd op 18 juli. 259 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 141-142. 260 Wolff, How many miles to Babylon?, pg. 73. 261 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 142. 72 vestingwerken waren in de dertiende eeuw ontmanteld. 262 Ze zouden pas in hun oude glorie hersteld worden door de Ottomaanse sultan Suleyman.

Le chastel David of de Davidsburcht, de oude stadscitadel, was het enige fort met een garnizoen binnen de muren dat zich in goede staat bevond.263 Indien de stad belegerd zou worden dan zou ze snel vallen, zo meent de Lannoy.264

De hele streek was droog, met maar schaarse regenval. De stad overleefde dankzij haar reservoirs. De beste kwaliteit drinkwater kon men volgens de ridder vinden in de waterput van de Heilige Grafkerk.

265 266 9.15 AKKO: S’ensieut la visitacion du port d’Acre.

Na de val van Jeruzalem ontpopte Akko zich van 1191 tot 1291 tot de nieuwe hoofdstad van het christelijk koninkrijk.267Deze stad groeide uit tot een van de rijkste en mooiste nederzettingen van het land. De stad was een verzamelpunt voor handelaren en pelgrims. Aan het einde van de dertiende eeuw werd ze bijna volledig met de grond gelijk gemaakt. De beschrijving van de haven is beknopt, maar praktisch van inhoud. Onder andere haar vorm, de winden, waterdiepte en aanlegmogelijkheden zijn focuspunten. De Lannoy verwijst naar een kaart waarop verschillende relevante details terug te vinden moeten zijn geweest:

“Item, se peut ceste chose cy et autres mieulz monstrer par l’exemple qui en est fait, qui escripre ne se pourroit sans longue narration et grant langaige.”268

262 M. Burgoyne, Mamluk Jerusalem : an architectural study, London, World of Islam Festival Trust, 1987, pg.49. 263 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 42. 264 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg. 143. 265 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 144. 266 Het huidige ‘Akka (Akko) in Palestina, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Akka, geraadpleegd op 18 juli. 267 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 30. 268 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 144. 73

9.16 AKKO: 269 Cy après s’ensieut la forme de la ville d’Acre.

Akko was de tweede grootste stad in het voormalige koninkrijk Jeruzalem.270 Naast de oude stad was er ook een nieuwe stad. 271 Op een paar Saraceense wachters en Venetiaanse handelaren na woonde er geen levende ziel meer in de oude stad, Acre la vielle. De wachtposten waarschuwden het nabijgelegen dorp, Acre la noeuvfe, wanneer zij schepen vanuit zee zagen naderen. De koopmannen sloegen hun wol in de oude stad op en een Venetiaanse factor leefde in de nieuwe stad. De Venetiaanse aanwezigheid is een relict van de handelskolonie die er al sinds de twaalfde eeuw bestond.272Voordat de oude stad in de handen van de Mamluken viel, was zij een van de meest versterkte steden in alle kruisvaarderstaten. Na haar val werden het kasteel en alle verdedigingswerken in 1291 vernietigd.273 De vergane glorie van de oude stad wordt benadrukt in het verslag. Dit is te merken aan de talrijke en herhaaldelijke lofprijzingen die gebruikt worden om het contrast met de verwoeste en verwaarloosde stadselementen te beschrijven.

“il y avoit…de beaulx fossez…” 274

“Et fut jadis moult belle cité de grants et notables édifices, esglises et pallais moult grans, de belle franche pierre tailliée et moult richement édifiéé.”275

Ondanks dat was de glorie van het oude Akko niet helemaal verdwenen.:

“…et qui voit ceste ville de loings, ce semble estre merveilles de beauté.”276

Ook voor het land buiten de steden toonde de ridder veel bewondering:

“Et y a, vingt milles à la ronde, le plus beau pays du monde, une patie plain et l’autre montaignes, sans arbres, dont deffaulte y a là entour.”277

De Lannoy is niet blind voor de negatieve aspecten van het leven in de stad. De lucht was van slechte kwaliteit en drinkbaar water was schaars. In Akko was er maar één natuurlijke waterbron. Indien de stad opnieuw bevolkt zou worden kon men terugvallen op de grote waterreservoirs die gevuld

269 Ibidem, pp. 145-147. 270 M. Benvenisti, The crusaders in the Holy Land, Jeruzalem, Israel Universities Press, 1970, pg. 90. 271 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 146-147. 272 D. Howard, Venice and the east, pg. 31. 273D. Pringle, “Town defences in the Crusader Kingdom of Jerusalem”, The medieval city under siege, I.A. Corfis en M. Wolfe (eds), Woodbridge, 1995, pg. 81. 274 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 146 275 Ibidem, pg. 146 276 Ibidem, pg. 146. 277 Ibidem, pg. 147. 74 werden dankzij bij grote regenbuien. De Lannoy meent dat het mogelijk was dat Akko zou heropleven. Hij stelt wel dat dit zeer veel tijd en inspanningen zou vereisen. Buiten de oude stadsmuren lag er een aarden heuvel die ooit door een sultan was opgericht. 278 Hier was strijd geleverd toen de stad volgens de Lannoy zes jaar lang werd belegerd. De langste belegering van Akko vond plaats van 1189-92 en duurde maar drie jaar.279 Indien dit militair gebeuren was waar de Lannoy op doelt, moet de heuvel een creatie geweest zijn van Saladin (1174-93). Een andere mogelijke belegering is die van 1291 onder het bevel van sultan Al-Ashraf Khalil (1290-93).

280 9.17 TYR: Cy après s’ensieut la visitacion du port de Sur.

Tyr is een havenstad met een verleden dat teruggaat tot het grote handelsimperium van de Feniciërs in de oudheid.281 Ze was aangelegd op een schiereiland aan de huidige Libanese kust. Uniek aan de haven was dat zij gebouwd was op rotsen die uit de zee oprezen. Door deze uitzonderlijke ligging en versterkte positie was de stad zo goed als onneembaar. De rotsformatie was veilig en bood een goede beschutting tegen de winden. Men kon de haven vanuit verschillende richtingen binnenvaren. Voor grotere schepen was de toegang moeilijker en het water niet diep genoeg. Het was de enige stad die de belegeringen van Saladin en zijn opvolgers afweerde. Het was vanuit deze plaats dat de gedeeltelijke herovering van het koninkrijk Jeruzalem werd ondernomen. Na de val van Akko werd deze laatste Frankische machtsbasis geëvacueerd. Ze viel in handen van de Mamluken in 1291, waarna Tyr nooit meer heropleefde.

282 9.18 TYR: Port pour grosses nefs, a Sur.

Schepen van de grootte van de quatre ou cincq ou six ou sept ou huit cens ou de milles bottes konden niet in de haven aanmeren. In de plaats daarvan meerden ze buiten de stad aan bij het landgedeelte dat zich richting Beiroet verder uitstrekte. De beschutting tegen stormwinden uit het Westen was hier gering. Tevens was er een kleine haven met twee torens, bestemd voor galeien en kleinere schepen binnen Tyr. Ondanks de vernieling van de stedelijke verdedigingswerken was de haven bereikbaar via een nauwe watergang. Tijdens het bezoek van de stad nam de Lannoy de nodige bedrijvigheid in de haven waar:

278 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 146. 279 Benvenisti, The crusaders, pp. 89-93. 280 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 147-148. 281 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 826. 282 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 148-149. 75

“Item, il y avoit quant je y fus une petite fustelette armée comme une galliote, et y en faisoit l’admiral faire deux ou trois noeufves. ”283

9.19 TYR: 284 Cy après s’ensieut la forme de la ville de Sur.285

Net als bij Akko uit de Lannoy een grote esthetische waardering voor de schoonheid van de stad die Tyr was:

“Et là sus fut fondée jadis la belle et grant cité de Sur, et toutes les tours d’environ, dedens la mer. Et devers les champs estoit fermée en icelle, mille de large, de deux paires de beaux mur, à grosses tours moult belles…”286

“Et fut icelle ville, du temps des Cristiens, édiffiée d’esglises grandes, et pallais et plaine de maisons riches, haultes et belles, toutes de franche pierre tailliée, comme en Accre…” 287

De Saracenen werden aangewezen als verantwoordelijk voor de vernietiging:

“… mais quant elle fut reprinse des Sarrassins , elle fut toute abatue, les combles, les édefices et tout les murs, grosses tours, minées comme en Acre, dont les fossez, par les édefices qui furent dedens abatus, en furent fort remplis devers les champs, sy que à présent elle est toute désolée, excepte la fondacion sur la mer entour qui encores est très belle. ”288

De Lannoy vermeldt dat de stad tot het jaar 1421 geen inwoners had. In dat jaar nam een ung grant admiral nommé Elboe, bon Sarrasin het initiatief om Tyr nieuw leven in te blazen. Het is opmerkelijk dat de Lannoy een Saraceen zowel grant als bon noemt.

Tyr en Akko waren belangrijkste handelssteden van de christenen op de kust van het Heilig Land.289 Tyr was de plek waar de gedeeltelijke herovering van het Koninkrijk Jeruzalem op het einde van de twaalfde eeuw begonnen was. De haven van de stad speelde een cruciale rol bij de bevoorrading van legers in oorlogstijd.

283 Ibidem, pg. 149. 284 Ibidem, pp. 149-151. 285 Het huidige Sur (Tyr) in Libanon, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma “Sur”, geraadpleegd op 18 juli. 286 Ghillebert de Lannoy,Rapports, pg. 149. 287 Ibidem, pp. 149-150. 288 Ibidem, pg. 150. 289 Benvenisti, The crusaders, pg. 76. 76

Als de Lannoy een overzicht maakt van het beschikbare drinkwater, vermeldt hij een fontein die volgens de overlevering door Salomon met marmer werd bekleed.290 Deze bron voorzag de stad van water in de tijd dat Tyr nog christelijke meesters had. Opvallend is dat de Lannoy de breedte van een rivier, la Cassenne, vergelijkt met de Leie. Dergelijke vergelijkingen zijn bedoeld om de lezer een concreet idee te geven van de dimensies van de door hem beschreven ruimtelijke fenomenen. Over de streek rond Tyr schrijft de Lannoy vol waardering:

“Item, est le païs d’entour bon à labeur, et y a par usance habondance de blez et de cottons. Et est à sçavoir que, depuis Acre jusques à Sur, et de Sur au long de la coste de la mer jusques à Sayette, quatre ou cinque milles de parfont en terre, est presque toute plaine bien labourée.”291

“Item, est sans comparoison le païs d’environ sur plus bel, plus sain et y a de meillieures yaues que autour d’Acre…”292

In de oostelijke bergen waren er dorpen, forten et gens de deffence et de chevaulz.293 Doordat de Mongolen een dreiging vormden gedurende de dertiende en veertiende eeuw, onderhielden de Mamluken in het binnenland verdedigings- en communicatie netwerken. 294 Een reeks forten die door de ridder besproken worden, maakten deel uit van dit defensieve systeem (dat diende tegen zowel aanvallen van over zee als vanuit het Aziatisch binnenland). De Lannoy eindigt zijn verslag over Tyr op dezelfde manier als Akko:

“…et seroit chose notable qu’elle fust respoeuplée et réhabitée, mais il y fauldroit puissance de gens et grant espace de temps. ”295

296 297 9.20 SIDON : Cy après s’ensieut la visitacion de Sayette.

Sidon is een stad uit een ver Fenicisch( en bijbels) verleden, gelegen in het huidige Libanon.298 Haar haven was een van de belangrijkste die de kruisvaarders bezaten. De stad stond afwisselend onder controle van christenen en moslims totdat ze in 1291 definitief werd ingenomen door de Mamluken. Ondanks de vele doorstane verwoestingen werd Sidon opnieuw een provinciale militaire hoofdplaats

290 Ghillebert de Lannoy, pp. 150-151. 291 Ibidem. 292 Ibidem, pg. 151. 293 Ibidem, pg. 151. 294 Pringle, “Town defences in the Crusader Kingdom of Jerusalem”, pg. 93. 295 Ghillebert de Lannoy, pg. 151. 296 Ibidem, pg. 152. 297 Het huidige Sayda (Sidon) in Libanon, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Sayda, geraadpleegd op 18 julli. 298 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 721. 77 voor de Mamluken. De Lannoy geeft een summiere beschrijving van de algemene vorm van de stad en haar geografische situering.

299 9.21 SIDON: Cy s’ensieut après la forme du port de Sayette.

Er waren twee havens in Sidon. Eén bestemd voor kleine tot middelgrote schepen en één die enkel bedoeld was voor kleine bootjes. Na deze beschrijving volgt een beknopt bespreking van de lokale winden, de vorm van de haven en mogelijkheden voor schepen om aan te meren.

9.22 SIDON: 300 Cy s’ensieut la forme de la ville de Sayette.

Sidon was een van de weinige versterkte kuststeden. De Lannoy verwijst naar de kaart voor een beter overzicht. De stedelijke verdedigingsstructuren bevatten een aantal zwakke punten. Zo staat er aan de rand van de stad een ommuurde toren op een heuvel die in slechte conditie is. Een van de andere gebreken is het feit dat er weinig drinkwater te vinden is binnen de stadsmuren. Op het platteland zijn er wel voldoende bronnen. Het buitenstedelijk gebied wordt als welvarend beschreven:

“Item, autour de Sayette, il y a ung peu de plaine et y a oliviers, figuiers et autres arbres, assez largement, et y a de beaulz villaiges, édefiez de bonne pierre, et de bonne labour de blez et cottons par raison, et oultre celle plaine, sont montaignes grosses où il y a, par oïr dire, demourant grant poeuple, eau assez et bon païs. ”301

302 303 9.23 BEIROET: Cy après s’ensieut la visitacion, du port de la ville de Baruth.

Beiroet was een van de belangrijkere steden op de Libanese kust.304 Nadat de kruisvaarders haar van de Fatimieden afnamen, werd de stad heroverd door Saladin in 1187. Tien jaar later werd ze ingenomen door het koninkrijk van Cyprus. Na meerdere pogingen kwam ze onder controle van de Mamluken in 1291.

Beiroet werd een provinciale hoofdstad onder toezicht van Damascus. Door haar ligging tussen de kust en de route naar Damascus bleef Beiroet een belangrijke strategische en commerciële rol

299 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 152. 300 Ibidem, pp. 153-155. 301 Ibidem, pg. 155. 302 Ibidem, pp. 155-157. 303 Het huidige Bayrut (Beiroe) in Libanon, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Akka, geraadpleegd op 18 juli. 304 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 156. 78 spelen. De Lannoy beschrijft Beirut als een succesvolle handelstad, die aan belang heeft ingeboet sinds de bloeiperiode onder de heerschappij van de christenen. Naast Saracenen leefden in de stad talrijke christelijke handelaren: Venetianen, Genuezen en Grieken. Belangrijk was volgens de ridder dat er twee kastelen de haven flankeerden. De grootste van de twee werd door een amir bewoond, maar was onderbemand en dus gemakkelijk in te nemen. Het noordelijke kasteel zou bij een belegering gemakkelijk ondermijnd kunnen worden. De Lannoy benadrukt dat de kastelen eenvoudig te veroveren zijn zolang ze onderbemand blijven. Bij zijn rapportering over de stedelijke fortificaties is er één opvallende passage:

“Item, au dessoubz dudit chastel, plus près de la ville de Baruth, bas sur la mer, en lieu plat, y a une autre petite tour quarrée assez bonne, laquelle est emparée et gardée; et font les Mores, de nuyt, en deux lieux, le guait, espécialement pour la garde du port et de la ville, l’un en icelle tour et l’autre sur une tour dudit chastel, atout gros tambours; quant l’un sonne, l’autre lui respond, et font trois quetz la nuyt, ceux du premier quait sonnent ung cop, ceulz du second guet sonnent deux cops et ceulzdu iers sonnent trois cops.”305

De werking van het systeem met wachtposten wordt tot in het kleinste detail beschreven. Het belang van de haven van Beiroet mag niet onderschat worden. Zij diende als belangrijkste verbinding met de zee voor de Syrische hoofdstad, Damascus.306 Beiroet overleefde alle grote conflicten doordat ze door bergen van Damascus gescheiden lag. De stad vormde geen onmiddellijke bedreiging mocht ze ingenomen worden. Opmerkelijk is dat de Lannoy lokale inwoners als Mores bestempelt. Voordien gebruikt hij consequent de benaming van “Sarrasins” om de lokale Syrische en Egyptische bevolking aan te duiden. De benaming van Moren was net zoals Saracenen een algemene en vage manier om moslims in het algemeen aan te duiden. 307De Lannoy wijst de plaats aan van een rivier met drinkbaar water. Hier zou de plek zijn waar Sint Joris de draak doodde. Zaken die hij verder bespreekt zijn de aanlegmogelijkheden voor schepen, het omringende platteland en de route naar Damascus.

305 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 157. 306 Petersen, The towns of Palestine under Muslim rule AD 600-1600, pg. 81. 307 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pp. 522-523. 79

308 309 9.24 DAMASCUS: Cy après s’ensieut la visitacion de Damasq, en brief.

Damascus was de hoofdstad van Syrië sinds de middeleeuwen. De stad kent een rijke geschiedenis.310 Ze was ooit de hoofdplaats van het Umaydische rijk en andere dynastieën zoals de Buyiden, Zengiden en Ayyubiden. Gelegen bij een oase in het hogere binnenland, afgescheiden van de zee door een bergketen, was de stad van groot strategisch defensief belang, als ook een belangrijke centrale handelsplaats in het Oost-West netwerk. Opnieuw geeft de titel van dit deel van de Lannoy's verslag aanleiding tot vragen: “Waarom moet de bespreking van de Syrische hoofdstad in het kort gebeuren?” In ieder geval worden Damascus en het omliggende gebied in superlatieven beschreven:

“Damasq siet au dessoubz d’une haulte montaigne, déserte de labeurs, en l’une des plus belles plaines du monde, moult bien labourée et moult fructueuse, entre gardins non pareilz de beauté et de tous fruis délitans plus qu’en nulz autres gardins. Et est avironnée dedens et dehors de rivierettes et des meillieures eaues du monde et grant habondance, mais n’y a nulle grosse rivière. Et est laditte ville moult fort, fermée de doubles murs et de belles tours, toutes à terrasse…”311

De grond was vruchtbaar, er was voldoende water en de stad was versterkt door een dubbele muur. De grond was geschikt voor ondermijning bij een mogelijke belegering.312 De Lannoy stelt dat Damascus tweeëntwintig jaar voordien veel schade had opgelopen door de komst van Tambur (beter bekend als Tëmur Lank). Deze krijgsheer was Syrië binnengevallen vanuit het noorden om een alliantie tussen Ottomanen en Mamluken te verhinderen.313 Tëmur veroverde Siwas, Malatya, Hama, Hims en Baalbek. Voor de poorten van Damascus kwam het tot een treffen met de troepen van de jonge sultan Farag ibn Barquq (1400-12).314 Wegens onenigheid binnen zijn eigen rangen werd de sultan gedwongen te vluchten naar Egypte. Tëmur nam Damascus in en brandschatte de stad. Wegens opstanden in het Egyptische binnenland slaagde de sultan er niet in tussenbeide te komen. In 1402 begon Tëmur zijn eerdergenoemde campagne tegen Bayezid. Deze oorlog eindigde met de

308 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 158-160. 309 Het huidige Dimashk al-Sham (Damascus) in Syrië, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Dimashk, geraadpleegd op 18 juli. 310 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pp. 233-234. 311 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 158-159. 312 Ibidem, pg. 159. 313 U. Vermeulen, “Tëmur Lang en Syrie: La correspondance entre le Mamluk Farag et le Mérinide Abu Sa’id”, In: Orientalia Lovaniensia Analecta: Egypt and Syria in the Fatimid, Ayubid an Mamluk Eras II, E. Vermeulen en D. De Smet (eds.), Leuven, Peeters Publishers, 1998, pp. 303-311. 314 Farag was op dat moment slechts twaalf jaar. 80 slag bij Ankarra die een tijdelijk einde bracht aan de Ottomaanse expansie. Het herstel van Damascus was volgens de ridder in twee decennia zeer voorspoedig verlopen.

De Lannoy beschrijft een kasteel, vermoedelijk de stadscitadel. Daarnaast deelt hij mee dat Damacus de woonplaats was van de onderkoning van Syrië:

“Et en celle ville de Damasq y a ung roy admiral, subget au soudan de Babilonne, qui a tousjours grant nombre d’esclaves de Turquemans, d’Arrabes et de Sarrasins bien montez et gens de guerre des meillieurs de Surie.”315

Egypte werd rechtstreeks door de sultan en centrale administratie bestuurd. Syrië was onderverdeeld in zes provincies.316 Aan het hoofd van elke provincie stond een afgevaardigde van de sultan. De belangrijkste provincies waren die van Damascus en Aleppo. De andere vier hadden als hoofdzetel Tripoli, Hamah, al-Karak en Safad. De bestuurder van de provincie Damascus had de meeste status en fungeerde als een soort Syrische onderkoning. De gouverneur was in de praktijk almachtig in zijn juridisch district, maar zijn macht was volledig afhankelijk af van de sultan.

317 318 9.25 GALLIPOLI : Cy après s’ensieut la visitacion de Galipoli , assis en Grèce ou destroit de Rommenie.319

De laatste stad, Gallipoli, lag op de Thracische kust in het Ottomaanse rijk. Na een aardbeving in 1354 viel zij in handen van de Ottomanen.320 De stad diende als een bruggenhoofd voor hun invasie in Europa. In 1389 maakte Murad I (1359-89) haar de belangrijkste haven van de Ottomaanse vloot. Tot de val van Constantinopel werd de stad constant belaagd door kruisvaarders en Venetianen. Gallipoli bleef een welvarend handelscentrum dankzij haar ligging op de handelsroute tussen Bursa en Europa. Ze controleerde de zeeweg tussen de Zwarte en Middellandse zee, en bood het kortste oversteekpunt tussen Azië en Europa.

Het verslag van Gallipoli staat geïsoleerd ten opzichte van de andere steden. Het is waarschijnlijk omwille van haar strategische ligging dat Gallipoli in de Rapports is opgenomen:

315 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 159. 316 Petersen, The towns of Palestine under Muslim rule AD 600-1600, pg.79. 317 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 160-162. 318 Het huidige Gelibolu (Gallipoli) in Turkije, Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Gelibolu, geraadpleegd op 18 juli 2012. 319 Een middeleeuwse benaming voor de Balkan regio. Zie: Dictionnaire Godefroy, (http://micmap.org/dicfro/chercher/dictionnaire-godefroy/), geraadpleegd op 18 juli. 320 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg, 308. 81

“Item, droit à l’opposition dudit Galipoly, entre la mer appellée le destroit de Rommenie, sur la Turquie, y a une très belle tour où les Turcs font communement le passaige de l’un païs à l’autre…Et qui auroit ledit chastel et port, les Turcs n’auroient nul scëur passaige plus de l’un à l’autre et seroit leur pays qu’ilz ont en Grèce comme perdu et deffect.”321

Wie Gallipoli en het Anatolische kasteel in handen had, ontnam de Turken elke kans om een oversteek tussen Azië en Europa te wagen. Mocht het Westen de stad innemen, zouden ze de Ottomanen kunnen dwingen om hun Europese veroveringen op te geven. De ambitie om de Ottomaanse vloot te vernietigen bij Gallipoli en de stad te veroveren maakt sinds de veertiende eeuw deel uit van menig kruisvaarders’ strategie.322De descriptie van Gallipoli gebeurt in dezelfde lijn als de eerder beschreven steden. Er is aandacht voor de ligging, de haven, de toegangsmogelijkheden en de stedelijke fortificaties.

9.26 Einde van de reis323

De Lannoy beëindigde zijn lange reis in 1423. Hij bracht verslag uit aan de jonge Hendrik VI van Engeland. Hendrik V, een van zijn oorspronkelijke opdrachtgevers, was inmiddels overleden. Hoewel dit niet wordt vermeld, was zijn andere opdrachtgever, Karel VI van Frankrijk, eveneens gestorven. De Lannoy gaf het gouden horloge, dat oorspronkelijk bedoeld was voor de overleden Ottomaanse sultan Mehmhet I, terug aan de Engelse vorst. De ridder werd door de koning beloond voor zijn diensten met 300 nobles. Eveneens werden al zijn reiskosten vergoed.

321 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 161. 322 Encyclopaedia of islam, second edition online, lemma Gelibolu, geraadpleegd op 20 juli 2012. 323 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 161-162. 82

10. Thematische Analyses

10.1 Opzet van thematische analyses en bronnen van de Lannoy.

Het is zelden te achterhalen hoe de Lannoy aan zijn kennis komt. Hij vermeldt zowel in de Voyages als de Rapports nergens expliciet zijn bronnen. Tweemaal zegt hij gidsen te hebben ingehuurd. Hun kennis van de omgeving en de lokale gewoonten zal ongetwijfeld bijgedragen hebben aan zijn verslag. Net zoals de meeste reizigers zal de Lannoy zich hebben laten leiden door wat deze gidsen, de lokale bevolking en andere westerse christenen hem vertelden in samenspel met wat hij met zijn ogen zag. Af en toe schrijft De Lannoy dat hij mensen raadpleegde zonder de identiteit van zijn informanten te vermelden. Wellicht zal hij hebben kunnen beschikken over de reiservaringen en hulp van zijn twee metgezellen. In Egypte werd hij vergezeld door enkele lokale gidsen. Waarschijnlijk werd hij volgens de gewoonte door Mamluken geëscorteerd op de weg van Jaffa naar Jeruzalem. De kans bestaat dat De Lannoy nooit zonder begeleiding op pad was. Hoewel hij er zelf niets over zegt, moet zijn bewegingsvrijheid ingeperkt geweest zijn. Sommige belangrijke vestigingen en steden heeft hij in dit geval nooit kunnen bereiken. Wanneer hij plaatselijke inwoners over kwesties van militaire aard ondervroeg zal discretie een conditio sine qua non geweest zijn. Iets wat de vergaring van bruikbare informatie bemoeilijkte.

Over de rol en invloed van gidsen staat in het reisverslag van ridder Joos Van Gistel, waarover Stijn Villerius recentelijk een dissertatie en een artikel heeft geschreven, een interessante opmerking.324 Van Gistel was o.a. heer van Axel en Moere en had een voorspoedige loopban aan het hof van Karel De Stoute en later Maximiliaan van Oostenrijk afgelegd. In het jaar 1482-1483 trok hij door het sultanaat op pelgrimstocht en maakte voor deze studie de relevante opmerking dat de

325 meeste lokale gidsen de zaken vertelden die pelgrims graag willen horen. Volgens Van Gistel was dit een verklaring waarom de meeste pelgrimsgidsen zo op elkaar lijken. Niet de pelgrims maar de (Arabische) gidsen zijn hieraan schuldig.

Indien de betrouwbaarheid van de plaatselijke gidsen gering was, is het mogelijk dat veel wat de Lannoy schrijft niet met de werkelijkheid overeenkwam. Aan de hand van secundaire literatuur over reisverhalen zijn in ieder geval veel overeenkomsten waar te nemen tussen enerzijds de Rapports en de Voyages en anderzijds verschillende typische literaire onderwerpen uit reisverhalen.

324S. Villerius, Op zoek naar pape Jan of naar avontuur? Een discoursanalyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1482-1483), Scriptie aangeboden tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis aan Ugent, promotor Jan Dumolyn, 2009; Idem, “Op zoek naar Pape Jan of naar avontuur? Een discoursanalyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos Van Ghistele (1482-1483)”, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, vol. 63, 2009. 325 Villerius, Op zoek naar pape Jan of naar avontuur? (scriptie), pg. 56. 83

Door de karige bronnenvermeldingen is het lastig te achterhalen door wie de Lannoy zich liet informeren. Het is niet eenvoudig om de intrinsieke betrouwbaarheid van de Rapports te achterhalen. Natuurlijk mag men niet uit het oog verliezen dat het kopiëren van andere teksten in de middeleeuwen niet ongewoon was en soms zelfs wenselijk. Dit verklaart voor een deel ook waarom zoveel reisverhalen op elkaar lijken.

In de volgende hoofdstukken zal de kwaliteit van de in de Rapports gemaakte waarnemingen besproken worden. De traditionele positieve kritiek van historici over deze bron wordt in vraag gesteld. De aandacht zal allereerst uitgaan naar militaire aspecten: Heeft de Lannoy rekening gehouden met alle belangrijke elementen die van belang waren voor het welslagen van een christelijke invasie? Ook moet onderzocht worden hoe de Lannoy beïnvloed werd door zijn zelfbeeld als ridder en de dominante overtuigingen van zijn tijd over “de ander”. Dit wordt gedaan aan de hand van discoursanalyses, gebaseerd op de centrale principes van de C.D.A. Om de eigenheid van de Rapports te verduidelijken moeten vergelijkingen gemaakt worden met de Voyages over de reis naar Jeruzalem.

Een zijdelingse opmerking: de kapelaan van de Lannoy verklaart enkel de Voyages “gebundeld” te hebben. Men zou zich kunnen afvragen of hij inhoudelijk niet is tussengekomen.Het is mogelijk dat sommige passages in de Voyages, meer bepaald de religieuze thematiek, niet van de hand van de ridder zijn, maar van zijn kapelaan. Tot nu toe bestaan er daar echter geen bewijzen van.

10.2 Analyse van de militaire waarnemingen van de Rapports

De nauwkeurigheid en volledigheid van de Rapports wordt in dit hoofdstuk op de proef gesteld. Het doel is om uit te zoeken in welke mate de Lannoy inzicht had in de militaire situatie van het sultanaat. Dit wordt bereikt door de aantekeningen van de Rapports te toetsen aan de huidige kennis die men heeft van de Mamlukse militaire verdedigstrategieën en structuren.

10.2.1 Historische context

In de twaalfde en dertiende eeuw werden steden in het Heilig Land en Syrië versterkt door kastelen en torens in de nabije omgeving of door hun eigen stadsmuren.326 Moslims vernietigden na

326 Pringle, “Town defences in the Crusader Kingdom of Jerusalem”, pg. 76. 84 de val van het koninkrijk Jeruzalem alle kuststeden in Palestina en Syrië.327 Slechts een handvol nederzettingen kenden een heropbloei. Hierdoor werden de afhankelijke steden in het binnenland eveneens in hun groei belemmerd. De intact gelaten kastelen die dateerden uit de kruisvaarderperiode vormden vaak de kern voor nieuwe urbane ontwikkeling.328 In plaats van op de stadsmuren concentreerde men zich vanaf de dertiende eeuw op het aanleggen van versterkte torens en citadellen om de zee te bewaken.

Het contrast met de grote steden van Egypte was groot aangezien deze wel belangrijke omwallingen hadden. Dit regionale verschil is goed in de Rapports waar te nemen. De Palestijnse en Syrische kust verloren door de systematische ontmanteling van versterkingen en vernieting van gebouwen een groot deel van hun bevolking. Een volksverhuizing naar het hoger gelegen binnenland zorgde ervoor dat het stedelijke zwaartepunt zich richting oosten verschoof. Veel dorpen en steden in het binnenland ontstonden dankzij het feit dat de oude handelsweg tussen Caïro en Damascus, de Via Maris, opnieuw in gebruik werd genomen.329 Nederzettingen als Gaza, Yibna, Isdud en Qaqun hadden hier baat bij.

Ter hoogte van Jaffa boog de Via Maris oostwaarts langs de heuvels van de Judaese bergen. Het noordelijke gedeelte van de Palestijnse kustvlakte was vrij van dorpen en steden met uitzondering van enkele plaatsen als Qaqun en Jaffa. Om de kustregio nieuw leven in te blazen lieten de Mamluken de nomadische Turkmenen zich hier vestigen. Deze verzameling van tribale stammen diende als eerste verdedigingslijn tegen toekomstige westerse invasies.

10.2.2 Sterke punten van de Rapports

In de Rapports wordt veel aandacht besteed aan verdedigingsstructuren in het Heilig Land en Egypte. Het opdoen van kennis over de lokale defensieve middelen, de wijze waarop fortificaties gebouwd waren en in welke staat zij zich bevonden, was een vereiste voor het welslagen van een toekomstige kruistocht. De Lannoy zocht naar zwakke en sterke punten van nederzettingen, waar in het geval van een belegering rekening mee gehouden moest worden. Hij beschrijft de sterkte van de muren, de diepte van waterlopen en het aantal torens van de bezochte steden. Ook vermeldt hij hoe de Mamluken hun wachtposten organiseren. Afstanden tussen steden en strategisch gelegen gebouwen worden consequent gegeven. De gebruikte lengtematen zijn het aantal mijlen, de afgelegde afstand van een geschoten pijl of kanonbal en de grootte van voeten en handpalmen. Regelmatig wordt aangegeven waar kanonnen op een efficiënte wijze ingezet zouden kunnen

327 Petersen, The towns of Palestine under Muslim rule AD600-1600, pp. 38 en 79-82. 328 Ibidem, pg. 37. 329 Ibidem, pp. 37-38. 85 worden. Voor elke stad somt De Lannoy ook bevoorradingsmogelijkheden op. Het belang van drinkwater wordt uitgedrukt in de locatie van bronnen en klimatologische opmerkingen. Kennis van de toestand van watervoorraden in landen zoals Egypte en Palestina was essentieel. De Lannoy doet consequent verslag van alle havens die hij bezoekt. Dit om de plaatsen aan te geven waar een christelijke invasievloot zou kunnen landen. Watersystemen zoals Nijl- armen, kanalen en het meer van Menzaleh ontkomen niet aan zijn nauwkeurig observatievermogen. Pogingen om een overzicht te geven van de lokale instituties en volkeren dragen ondanks het oppervlakkige karakter bij tot het volledige karakter van de Rapports.

Het ontbreken van een verslag over de Mamelukse vloot is wellicht te verklaren door het feit dat deze van geringe omvang was.330 De zwakte van de islamitische slagkracht op zee was één van de redenen waarom zoveel kuststeden met de grond gelijk werden gemaakt door de moslims.331

De militaire architectuur in de islamitische wereld was nauwelijks geëvolueerd sinds de dertiende eeuw.332 Dit kwam door een gebrek aan kennis en een tekort aan middelen. In de laatste decennia van christelijke overheersing beschikten de kruisvaarders niet meer over de mogelijkheden om belegeringen uit te voeren. De Ilkhaniden verkozen liever de strijd in het open veld aan te gaan. Het gevolg hiervan was dat de meeste kastelen niet berekend waren tegen de schade die Westerse artillerie kon aanrichten. De Lannoy wijst dan ook regelmatig plaatsen aan waar kannonen effectief ingezet konden worden. Bijzonder is dat hij regelmatig naar kaarten verwijst in zijn analyses, wat de grondige wijze waarop hij te werk ging illustreert.

10.2.3 Onvolledige aspecten van de Rapports

Historici als Potvin, Svatek en Arié prijzen de nauwkeurigheid van de Rapports zonder al te veel kritische kanttekeningen te maken. In hun waardering voor de accuraatheid van de Lannoy's beschrijvingen gaan ze voorbij aan het feit dat de Rapports als deels onvolledig en onbetrouwbaar beschouwd dienden te worden. Dit in de eerste plaats omdat de Lannoy uitsluitend informeert over plaatsen die hij zelf heeft bezocht. Niet alle nederzettingen krijgen evenveel aandacht. Passages over Alexandrië en Caïro zijn veel uitgebreider dan alle andere steden. Nochtans zou de herovering van het koninkrijk Jeruzalem nog geen aanvang genomen hebben met de inname van deze steden. Jeruzalem en Damascus komen niet zo uitgebreid aan bod. Arié schrijft de ridder een grote

330 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pg. 104. 331 K. Raphael, Muslim fortresses in the Levant: between Crusaders and Mongols, London, Routledge, 2011, pg. 120. 332 Ibidem, pg. 207. 86 opmerkzaamheid toe aan de hand van zijn beschrijvingen van de wegen.333 In het verslag wordt echter, behalve in twee gevallen in Syrië, zoals Svatek opmerkt, nooit iets gezegd over de kwaliteit en de staat van het wegennetwerk.334

In de volgende drie subparagrafen zal met behulp van enkele thematische voorbeelden, namelijk steden, fortificaties en legers, getracht worden aan te tonen dat de Lannoy een aantal belangrijke plaatsen van significante strategische waarde over het hoofd zag (of naliet te vermelden).

10.2.4 Steden in het Heilig Land, Syrië en Egypte

De meeste steden die niet het slachtoffer geworden waren van de tactiek van de verschroeide aarde lagen in het oostelijke hoogland.335 Andere steden op de kustvlakte zoals Ramallah, Bayt Jibrin en Yibna waren sterk gereduceerd in grootte. De Mamluken kozen ervoor om een aantal steden te herstellen, weliswaar zonder stadsmuren. De verdediging van deze nederzettingen bestond steeds uit een citadel die een oude kruisvaarderburcht als basis had. Opmerkelijk is dat sommige steden buiten Palestina wel degelijk muren hadden zoals Damascus en Aleppo. De enige andere grote stad naast Gaza op de kustvlakte was Ramallah. Het is niet duidelijk of Ramallah echt significant van grootte was of dat de andere nederzettingen zeer klein van omvang waren. In de Rapports wordt zij als een kleine nederzetting afgeschilderd.336 De belangrijkste nederzettingen in Palestina in de vijftiende eeuw waren Ramallah, Nablus, Hebron, Safed, Gaza en Jeruzalem.337 Van deze vijf bezocht de Lannoy enkel Jeruzalem en Ramallah. Nablus, Hebron en Safed komen niet aan bod in zijn verslag.

De Lannoy bespreekt nooit uitvoerig Gaza, de grootste kuststad van het Heilig Land. Hij vermeldt haar slechts in enkele summiere aantekeningen. Gaza ontsnapte aan het lot van de andere steden omdat ze door haar binnenlandse ligging geen echte kuststad was.338 Gedurende lange tijd was zij na Jeruzalem het tweede centrum van de regio. Veel vluchtelingen uit de verwoeste streken (met name Ascalon) maakten van Gaza hun nieuwe thuis, wat een grote bevolkingsgroei tot gevolg had. De stilte van de Lannoy over dit subject is opvallend. Gaza was immers een belangrijke tussenstop op de handelswegen en de toegangspoort tot Egypte en het Heilig Land.

333 Arié, “Un chevalier bourguignon en terre musulmanne au XVe siècle: Ghillebert de Lannoy”, pg. 296. 334 Svàtek, “Guillebert de Lannoy, un seigneur bourguignon espion en Terre Sainte”,, pg. 90. 335 Petersen, The Towns of Palestine under muslim rule, pg. 37. 336 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 141. 337 Ibidem , pg. 38. 338 Ibidem, pg. 39. 87

De Lannoy liet het eveneens na om Tripoli te bezoeken. De stad werd na haar destructie landinwaarts rondom het oude kasteel van de graven van Tripoli heropgebouwd.339Het nieuwe Tripoli bevond zich op twee kilometer van de oude stad en ontpopte zich tot een provinciale hoofdstad. Ze had geen volwaardige stadsmuren maar werd verdedigd door een rivier en een citadel waar de inwoners zich schuil konden houden bij een staat van belegering.

Opnieuw een belangrijke omissie: Aleppo lag dieper in Syrië dan de door de ridder bezochte bestemmingen. De Noord-Syrische stad was van een grote strategisch waarde.340 Samen met Damascus behoorde zij tot de meest versterkte steden buiten Egypte en bood onderdak aan een garnizoen. Daarnaast fungeerde Aleppo eveneens als provinciale hoofdstad en controleerde de Anatolische grens. Elke overzeese invasie zou rekening gehouden moeten hebben met een mogelijke tegenaanval vanuit het noordoosten.

Als hoofdstad van het sultanaat kwamen Caïro’s fortificaties uitgebreid aan bod. De Lannoy heeft veel aandacht voor haar citadel.341 De constructie van het bolwerk ving aan in 1176 op bevel van Saladin (1174-93). De citadel groeide onder de Ayyubieden en de Mamluken uit tot het nieuwe politieke centrum van de hoofdstad.342 Saladin liet ook een muur bouwen rondom Fustat en Caïro, die door de Lannoy beschreven werd.343 De citadel werd centraal in de verdedigingsmuur opgericht. Het fort moest zowel dienst doen als residentie en als vesting naar voorbeeld van de grote Syrische steden. De Lannoy zegt dat het bouwwerk in tegenstelling tot de rest van Caïro op een rotsfundering gebouwd is.344 Deze rotsenpartij maakt deel uit van een uitloper van het Muqattam-gebergte.345 De citadel kwam daarom bekend te staan als Qal’at al –Jabal (de Citadel van de Berg). De locatie was zoals de Lannoy opmerkte strategisch gekozen: de vesting lag niet te ver van de stad om haar te kunnen verdedigen bij een aanval maar ver genoeg om als toevluchtsoord te dienen. Dankzij de sterke fundamenten was een ondergraving van het bouwwerk onmogelijk.346 De omwalling was voorzien van kantelen en van halfronde torens waarvan aanvallers die de muur trachtten te beklimmen beschoten konden worden. Het garnizoen dat huisde in de citadel bestond uit cavalerietroepen van boogschutters en speerwerpers. Het fort bood onderdak aan circa tweeduizend Mamluken, een getal wat overeenkomt met wat de Lannoy heeft geschreven.347 De

339 Ibidem, pg. 37. 340 Ibidem, pg. 39. 341 Ibidem, pp. 273-291. 342 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 159-163. 343 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 115; Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 159-163. 344 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 114. 345 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 159-163. 346 Ghillebert De Lannoy, Rapports, pg; 114; Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 275. 347 Ibidem, pg. 116. 88 citadel groeide uit tot een kleine stad: een feit dat ook uit de beschrijving van de ridder is op te maken.348 De Lannoy’s beschrijving van de citadel is redelijk accuraat, hoewel hij haar niet kon betreden. Ze berust op getuigenissen van anderen en wat hij zelf van buitenaf kon observeren. Toch zag hij een aantal zaken van strategisch belang over het hoofd. De Lannoy was niet op de hoogte van een geheime gang die de stad uit leidde. Hij laat het ook na om iets te vermelden over de uitgebreide communicatiemiddelen (het Barid systeem) die de sultan in de citadel ter beschikking stond.349 In de dertiende en veertiende eeuw kon het hele rijk op één dag gewaarschuwd worden voor de komst van de Mongolen dankzij een keten van vuurbakens. Daarnaast werd een koerierdienst te paard en een postduifnetwerk toegepast. Aan de hand van regelmatige tussenstops kon een boodschapper op vier dagen tijd de route van Caïro naar Damascus afleggen. Hierdoor was de sultan in staat om twee maal per week instructies te geven aan zijn onderdanen in de Syrische hoofdstad. De kruisvaarders, die onder Lodewijk De Heilige Damietta in 1249 belaagden, waren onder de indruk toen de hemel verduisterde wanneer ontelbaar veel duiven naar Caïro werden uitgestuurd.350 Deze communicatienetwerken raakten in de loop van de veertiende eeuw in verval omwille van allerlei interne en externe redenen zoals binnenlandse conflicten en het wegvallen van de Mongolische en christelijke bedreigingen.351 De stabiliteit keerde terug toen Baybars aan de macht kwamen, in dezelfde periode dat de Lannoy doorheen het Mamlukenrijk reisde. Het Barid systeem was dus op het ogenblik van De Lannoy’s reis niet meer wat het was: wat wellicht het zwijgen van de ridder verklaart. Desondanks waren de communicatiesystemen niet in onbruik geraakt en verdienden daarom op zijn minst een vermelding.

De Lannoy laat het na om bij het overzicht van waterbronnen een belangrijke waterput in de citadel, de Bi’r Yusif (put van Jozef), te vermelden.352 Nochtans was deze waterput een aparte waterbron die van vitaal belang was in het geval van een belegering. De citadel kon onmogelijk volledig van haar watertoevoer afgesneden worden. Zowel de waterput als het Mamelukse communicatiesystemen waren geen staatsgeheimen. Over de Bi’r Yusif deed een bekende legende de ronde bij de brede lagen van de stadsbevolking. De naam van de waterput was afgeleid van Saladin’s voornaam, Yusuf. Velen geloofden echter dat de naam verwees naar de Bijbelse onderkoning Jozef die de put liet bouwen om de stad gedurende droge jaren van water te voorzien.

348 Ibidem, pg. 116; J. Van Steenbergen en Termonia, M., Caïro… pg. 282. 349 A. Silverstein, Postal Systems in the Pre-Modern Islamic world, Cambridge, Cambridge University Press, 2007, pp. 165-179. 350 Ibidem, pg. 168. 351 Ibidem, pp. 179-185. 352 Van Steenbergen en Termonia, Caïro, pg. 276. 89

Vermoedelijk was de Lannoy niet op de hoogte van deze zaken. Hij expliceert ook niet het strategisch belang van de citadel. De vestiging domineerde het grootste gedeelte van het nijlgebied en de regio rond de stad. In Egypte bestond nergens anders een dergelijk militair bolwerk.353

Kastelen en torens buiten steden

De evolutie van forten wordt bepaald door een wisselwerking tussen de steeds veranderende belegeringsstrategieën en verdedigingsmiddelen.354 Voor de vijftiende eeuw is er weinig onderzoek hierover. Over Mamlukse vestingen valt nog heel wat te ontdekken. Historici en archeologen bezitten veel betere kennis voor de twaalfde tot de veertiende eeuw. Er zal hier getracht worden om met de bestaande literatuur enkele voorlopige conclusies te poneren. Mamlukse forten ontwikkelden zich snel tot centra voor de lokale bevolking.355 Civiele en militaire verantwoordelijkheden werden respectievelijk toegewezen aan een gouverneur en een kastellaan. De gouverneur hield zich bezig met alles wat bureaucratie en burgerlijke zaken te maken had en de kastellaan met de verdediging van het kasteel en haar omgeving. Tijdens de dertiende en veertiende eeuw bouwden de Mamluken in het noorden van Syrië en aan de grens met de Eufraat netwerken van kastelen tegen de Mongoolse Ilkhaniden.356 De bedoeling van dit netwerk was natuurlijk om potentiële invasies een halt toe te roepen. Dit gebeurde door de vijand bij een vesting halt toe te roepen en alle drink en voedselvoorraden in het hinterland te vernietigen. Vervolgens ging versterkingen uit de Syrische steden of Caïro zo snel mogelijk in de tegenaanval. Het is niet duidelijk in welke mate dit netwerk intact werd gehouden met het wegvallen van de Mongoolse dreiging en de interne troebelen van eind veertiende en begin vijftiende eeuw. Dat er heel wat forten echter nog in gebruik waren is zeker.

Verdedigingswerken buiten steden worden amper in de Rapports aangehaald. Wanneer dit wel het geval is, zijn de beschrijvingen oppervlakkig. Over fortificaties buiten steden is er weinig onderzoek gedaan. Er zijn in het Heilig Land algemeen weinig Ayyubidische of Mamlukse fortificaties geïdentificeerd. Een deel van het probleem is dat men de neiging heeft om elke versterkte middeleeuws bouwwerk toe te schrijven aan de kruisvaarders ongeacht hun locatie of architectuurstijl. In het verleden zijn er enkele pogingen ondernomen om de balans weer in evenwicht te brengen. Ronnie Ellenblum bijvoorbeeld heeft getoond hoe Qal’at Subayba in de Golan

353 D. Ayalon, “The End of the Mamluk Sultanate: Why did the Ottomans spare the Mamluks of Egypt and wipe out the Mamluks of Syria?”, Studia Islamica, Paris, vol. 65, 1987, pp.133-134. 354 Raphael, Muslim fortresses in the Levant, pg.5. 355 Ibidem, pg.8. 356 Ibidem, pp. 73-75 en 93. 90 gebergte in tegenstelling tot wat men dacht een Mamlukse fort was.357 In veel gevallen heeft excavatie aangetoond dat veel vermeende Frankische structuren amper of niet opgericht waren in de architectuurstijl van de kruisvaarders. Voorbeelden hiervan zijn Gazirat Fara’un in de Golf van ‘Aqaba en de stadsmuren van Banys, ten noorden van het meer Hula.358

Kastelen rond Jeruzalem

De kastelen rondom Jeruzalem vormen een van de beste voorbeelden waar De Lannoy tekort schiet in zijn verslaggeving over buiten stedelijke fortificaties. De ridder kruiste meerdere kastelen op zijn pad toen hij Ramallah verliet. Het informeren hiervan is karig:

“Et y treuve on ung peu de vignes en aucuns lieux, et y a trois ou quatre chasteaux que villaiges, en chemin et en voit on aussy aucuns des deux costez, et n’y a eaue en chemin que en deux lieux, en puichs très parfons et dangereux, mais près de Jhérusalem, on y voit sur haultes montaignes plusieurs chasteaux, les aucuns déchëus, les aucuns non, que édefièrent les cristiens jadis.Et encore en aucuns y habitent cristiens de la chainture, et on puich d’eau les aucuns”.359

Van een drietal kastelen of torens op de weg naar Jeruzalem wordt alleen hun bestaan vermeld. De Vlakbij de Heilige Stad waren er nog meer kastelen. De Lannoy schrijft niet hoeveel. Sommigen bevonden zich nog in een goede staat en anderen niet. In enkele kastelen zouden er nog christenen gewoond hebben. Meer wordt niet geschreven. Het is onduidelijk om welke vestingen het precies gaat. De blik van de lezer verschuift kort naar Jeruzalem waarna opnieuw de aandacht op een aantal kastelen gevestigd wordt. Het is niet duidelijk of het dezelfde kastelen zijn die zojuist werden aangehaald:

“Item, au dehors de la ville, vers poient, il y a ung petit chastel désemparé, au gect d’un canon de la ville. – Item, dedens les murs de la ville, encore vers poient et west, il y a ung autre petit chastel de moult belle franche pierre tailliée, nommé le chastel David, assis ung peu hault, habité et gardé. Et es du costé des champs assez for et cuirié en aucuns lieux, mais aillieurs entour et pardedens la ville, n’est gaires fort. ”360

Een van de kastelen is verwaarloosd en is daarom geen verder commentaar waard. Het fort waar wel iets over vermeld wordt is de Davidsburcht. Dat kasteel bevond zich echter al binnen de stadsmuren

357 R. Ellenblum, “Who built Qal’at Subayba?”, Dumbarton Oaks papers, vol. 43, 1989, pp. 103-112. 358 D. Pringle, Secular buildings in the Crusader Kingdom of Jerusalem: an archaeological Gazetteer, Cambridge, Cambridge University Press, 1997, pg. 30 en 117. 359 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 141-142. 360 Ibidem, pp. 142-143. 91 en is waarschijnlijk ook het enige fort dat de Lannoy van dichtbij heeft gezien. Hij had vermoedelijk alleen over de andere vestingen horen praten of ze van ver gezien. De verovering van Jeruzalem diende in theorie het belangrijkste doel te zijn van een kruistocht. Een uitgebreider overzicht van de rondom gelegen kastelen lijkt mij hier dan ook te ontbreken. Ook al waren ze allemaal vervallen dan nog laat de Lannoy het na om mogelijke restauraties te overwegen. Iets wat hij bijvoorbeeld wel doet voor Akko en Tyr.

Safed

In heel noord Palestina bleef er geen stedelijke centrum of belangrijk kasteel over na de vernietiging van Haifa en Akko.361 Doordat de Mongolen een bedreiging vormden tijdens de dertiende en veertiende eeuw onderhielden de sultans een netwerk van fortificaties en communicatiemiddelen in het binnenland. In de Rapports komt men daarover zo goed als niets te weten. Een belangrijke vestiging was die van de provinciale hoofdstad Safed. Oorspronkelijk was Safed niets meer dan een kruisvaarderburcht en een klein dorpje. De nederzetting groeide geleidelijk uit tot een kleine provinciale hoofdstad. De vesting was cruciaal voor de bescherming van Galilea in de dertiende eeuw. Het was de perfecte uitvalbasis om heel West- Galilea en de kust te controleren.362 Toen de christelijke en Mongoolse bedreigingen wegvielen verloor Safed aan strategisch belang. Dit neemt niet weg dat het kasteel bij een nieuwe kruistocht haar oude rol kon heropnemen aangezien ze tijdens de vijftiende eeuw de belangrijkste burcht van de provincie bleef.

Subaibe

Het kasteel Qal’at al-Subayba, vandaag beter bekend als Qal’at al-Nimrud of Subaibe, ligt op zes kilometer van de huidige Syrische stad Majdal al-Shams. Het was gebouwd door de Ayyubiden omstreeks 1228 om de weg van Palestina naar Damascus te beschermen. Daarnaast vormde het een obstakel voor alle vijanden die zich naar de noordelijke kust of de zuidelijke kustweg wilden begeven.363 In die periode hadden de Ayyubiden reeds alle sterke verdedigingswerken in West- Palestina ontmanteld. Toen Frederik II von Hohenstaufen (1198-1250) dreigde een kruistocht op te zetten, werd dit kasteel op snelle en efficiënte wijze opgericht. De verovering van Damascus hing dus in sterke mate af van de inname van Subaibe. Na de invasie van de Mongolen restaureerde de Mamelukse sultan Baibars het bolwerk samen met een reeks andere binnenlandse kastelen. Het kasteel was des te belangrijker omdat het in handen was van de na’ib al-sultana, de tweede in rang

361 Petersen, The Towns of Palestine under muslim rule, pg. 39. 362 J. Drory, “Founding a new Mamlaka”, In: The Mamluks in Egyptian and Syrian politics and society, M. Winter and A. Levanoni (eds.), Leiden, Brill, 2004, pg. 165. 363Ellenblum, “Who built Qal’at Subayba?”, pp. 110-112. 92 na de sultan.364 Subaibe is tot op heden het meest intacte en grootste kasteel van Palestina.

Qaqun

Qaqun was niet zozeer een stad als een binnenlandse militaire basis die de Palestijnse kustvlakte overzag. Oorspronkelijk was het kasteel een kruisvaarderburcht. Ze was in het binnenland tussen Jaffa en Haifa gelegen. De nederzetting ontwikkelde zich niet tot een stadje zoals Safed, maar speelde niettemin een belangrijke rol als administratief en militair centrum.365 Doordat Qaqun bij de Via Maris lag, had ze ook voor de opnieuw bloeiende handelsroute een strategische waarde. In het communicatienetwerk van de sultan was de nederzetting een vaste stopplaats voor boodschappers en een landingsplaats voor postduiven. Ook over deze nederzetting verneemt men niets in de Rapports.

Marqab (Margat) kustkasteel

Marqab ligt bij de stad Baniyas en overzag de noordelijke handelsroute langs de Syrische kust.366 Het was in het bezit van de Hospitaalridders toen de Mamluken het veroverden. Door de vernietiging van de zuidelijke steden nam het economisch belang van de noordelijke kust toe. Marqab diende de kleinere havens van al-Suwaydiyya, Latakia en Tartus te controleren en de nabijgelegen forten te beschermen. Om in die opdrachten te voorzien werd er vanaf het bewind van Qalawun (1279-90) een groot garnizoen gelegerd.

De strategische waarde van kastelen en forten kan verloren of herwonnen worden met de verandering van geo-politieke omstandigheden. Dit was o.a. het geval voor de kastelen en militaire basissen van Qaqun, Subaibe en Safad na het verdwijnen van het Frankische koninkrijk. Met het wegvallen van een directe christelijke dreiging verdween hun onmiddellijke nut. Dit betekende niet dat de vestingen vernietigd werden of onbemand werden gelaten. Bij de dreiging van een nieuwe kruistocht konden deze vestingen immers snel weer een belangrijke rol spelen. Het potentieel van deze plaatsen mocht niet door de Lannoy overzien worden.

10.2.5 De legers van het sultanaat

De diverse troepen waarover de Mamluken beschikten worden zeer oppervlakkig opgesomd. De Lannoy beschrijft op welke wijze elk volk ten strijde trekt. Voor bijna elke strijdmacht gold dat

364 Raphael, Muslim fortresses in the Levant, pg. 135. 365 Petersen, The Towns of Palestine, pg. 37-38. 366Raphael, Muslim fortresses in the Levant, pp. 56-57. 93 cavalerie en dan vooral boogschutters te paard domineerden. Veel onderscheid tussen de volkeren wordt er dus niet gemaakt. Concrete oorlogstacktieken ontbreken. De Lannoy vergelijkt wel welke volkeren de beste krijgers binnen hun gelederen hadden. Zo waren de Saracenen volgens hem de minst militaire bedreiging en dienden de Turkmenen het meest gevreesd te worden. Specifieke oorlogstactieken komen niet aan bod. Nergens staat er hoe de Mamluken gewoonlijk veldslagen uitvochten. Hieruit volgend wordt dus ook nergens gesuggereerd hoe men de moslims het best bekampte. Misschien was de Lannoy gewoon niet voldoende op de hoogte van al deze zaken. Hij lijkt er zich bijvoorbeeld niet bewust van te zijn dat de Turkmenen oorspronkelijk als taak hadden de kust tegen kruisvaarders te bewaken. Door het oppervlakkige karakter van de gegeven informatie valt te betwijfelen dat het Bourgondische thuisfront veel nieuwe zaken leerde, wat het Mamlukse leger betreft.

De Lannoy is op de hoogte van het competitief en structurele karakter van de Mamlukse politieke en militaire instituties. Toch is het maar de vraag of hij ook hierover werkelijk nieuwe kennis aanbiedt. Hij heeft slechts een oppervlakkige notie van hoe de militaire hiërarchie in elkaar zat. Zo vergist hij zich bij de opsomming van de militaire rangen. Hij stelt dat de amir van vijftig na de amir van honderd de hoogste graad was. In het Mamlukse leger waren er echter geen amirs van vijftig, maar wel van veertig. Hij beweert ook foutief dat er amirs van twintig waren.367 Wanneer De Lannoy het over een amir heeft, gebruikt hij de term van admiraal. De eenvoudigste verklaring hiervoor is dat de titel van admiraal, admiral, fonetisch het dichts bij die van amir ligt. Misschien was de term alom van toepassing bij westerlingen en had de Lannoy het van een christen opgepikt. De titel werd misschien ook omwille van andere redenen gekozen. De Lannoy reisde immers vooral langs kust – of riviersteden waar amirs als militaire en bestuurlijke bevelhebbers de plak zwaaiden. Helaas beschikt men voor de veertiende en vijftiende eeuw over niet zoveel informatie over de evolutie en inhoud van deze militaire rang in Europa. In Frankrijk was er slechts één admiraal.368 De functie genoot in de veertiende en begin vijftiende eeuw een groter prestige dan in de Bourgondische Nederlanden. Het is pas vanaf 1436 dat Filips De Goede zijn admiralen uit de hogere adel rekruteerde. In de vijftiende eeuw waren er nooit meer dan een paar admiralen in het Bourgondische landencomplex. De westerse admiralen hadden eerder militaire dan politieke en bestuurlijke verantwoordelijkheden. Als de Lannoy de amirs min of meer gelijkstelde met de Europese admiralen dan moet er vanuit gegaan worden dat hij niet echt wist welke prerogatieven eigen aan een amir waren.

De Mamluken waren wellicht de beste krijgers van hun tijd. John Masson Smith stelt dat ze zelfs man voor man, paard voor paard beter getraind en uitgerust waren dan de bijna wereldwijde

367 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 119. 368 Paviot, La politique navale des ducs de Bourgogne, 1384-1482, pg. 84. 94 geduchte Mongolen.369 De Egyptische en Syrische legers waren gericht op cavalerie, bereden door boogschutters. In tegenstelling tot de meeste steppevolkeren die pony’s bereden, vochten de Mamluken op zwaardere paarden. Wanneer het tot een gevecht kwam was de Mamlukse cavalerie zeer moeilijk te verslaan. Zij kon zichzelf beter uitrusten met wapens en bepantsering. Een ruiter beschikte naast de geliefde bogen en strijdknotsen doorgaans over een harnas, schilden, lansen en zwaarden. De uitrusting was doorgaans van hoge kwaliteit: ze was geproduceerd door het gespecialiseerde Egyptische industrieel -militaire complex. Daarbij kwam dat slechts weinig krijgers zo goed getraind waren als de Mamluken. Een van de indrukwekkendste militaire technieken die elke jonge krijger aanleerde was “shower shooting”. De boogschutters die na veel oefening deze techniek onder de knie kregen, konden drie pijlen in twee tot drie seconden afvuren. Enkel mannen die omwille van hun talenten uitgekozen werden en van jongs af aan in isolatie werden gedrild zoals de Mamluken konden dit verwezenlijken. Het gevolg was dat zowel in “hit in run” met pijl en boog als melee gevechten de Mamluken moeilijk te verslaan waren. De Mamluken hadden de gewoonte om hun tegenstanders met een vlaag van pijlen neer te schieten alvorens te chargeren. Meestal was hun vijand al gebroken voordat het tot een handgemeen kwam.

In tijden van oorlog vochten de Mamluken zelden alleen.370 Niet alle beschikbare hulptroepen, Halqa, waren door de Lannoy besproken.De belangrijkste hulptroepen bestonden in de eerste plaats uit Turkmeense stammen en vervolgens de Bedoeïenen. De hulptroepen uit beide volkeren werden in de eerste plaats gerekruteerd in de grensgebieden van Syrië en Palestina. De Egyptische Bedoeïenen speelden door hun geografische ligging een veel kleinere militaire rol. Ook de Koerden vochten regelmatig in de legers van de sultan. Hun rol was echter marginaal door hun geringe aantallen en lage status. Andere stammen die meevochten als hulptroepen waren de Al’Ashir in Syrië. Over hen is relatief weinig bekend. Ze waren van veel minder belang dan de Turkmenen en de Bedoeïenen. Vermoedelijk leefden ze enkel van landbouw. Daarnaast waren er ook de Al- Jabaliyya die in de bergen leefden en dienst deden als beulen en politionele troepen. De awlad al- nas, de eerder besproken “Zonen van het volk”, vochten vaak in eigen sterke compagnieën mee als Halqa.371 De Al-Muttawi’a is een laatste categorie van hulptroepen bestaande uit vrijwilligers uit de steden of mensen met een militair verleden.372 Ze bestonden zowel uit cavalerie als infanterie.

369 J. Smith, “Mongol society and military in the middle east”, In: War and society in the Eastern Medierranean, 7th-15th centuries, Y. Lev (ed.), Leiden, E.J. Brill, 1997, pp. 255-259. 370 De Gruyter, “The auxiliary forces of the Mamluk sultanate”, pp. 14, 21-23 en 30-31. 371 Holt, “The Mamluk institution, pg. 165. 372 De Grutyer, “The auxiliary forces of the Mamluk Sultanate”, pg. 32. 95

Mamlukse fortificaties en strategieën zijn het product van een gecentraliseerd regime.373 De verantwoordelijkheid voor het beheer van alle vestingen was volledig in handen van de sultan. De heerser leunde sterk op zijn eigen leger in Caïro en de kastellanen van stadscitadellen en rurale– en grenskastelen. De militaire aanvoerders werden gekozen onder de trouwste amirs. Wanneer een nieuwe sultan aan de macht kwam, dan stelde hij vrijwel altijd nieuwe kastellanen aan. Voor de belangrijkste forten werd soms een selecte groep van zijn persoonlijke Mamluken uitgekozen die de kern van een garnizoen vormden. Het was niet zozeer de militaire architectuur als de balans en samenwerking tussen de garnizoenen en veldlegers die het Mamlukse leger zo gevreesd maakten. De sleutel tot het Mamlukse militaire succes was de onmiddellijke inzet van ontzettingstroepen bij elke belegering. De organisatie van ontzettingstroepen in het kader van deze typische defensieve strategie was in het hele rijk geïntegreerd en stond onder volledige controle van de sultan. Het zwaartepunt in de militaire structuren lag dus bij mobiele veldlegers.

De Mamluken overleefden dankzij hun superieure militaire organisatie hun drie belangrijkste vijanden, de Franksiche, Ilkhanidische en Armeense koninkrijken. Op het einde van de veertiende en in de vijftiende eeuw kende het rijk echter enkele perioden van interne en externe crisis. Een groeiend tekort aan mankracht in de grensforten werd gedeeltelijk opgevangen door het in dienst nemen van Turkmeense stammen. Het regime verloor de directe controle over verschillende vestingen. Het aantreden van Al-Mu’ayyad in 1412 ging gepaard met een tijdelijke en gedeeltelijke terugkeer van de politieke stabiliteit. Het slagen van het defensieve systeem hing grotendeels af van de centrale autoriteiten, de politieke macht van de sultan en zijn controle over het leger. In de vijftiende eeuw was de macht van het sultanaat dus niet meer wat het ooit geweest was. Vooral onderlinge conflicten maakte het beheer van de perifere gebieden moeilijker. De administratieve structuur en bureaucratie waren echter sterk genoeg om het tot 1517 vol te houden. De verzwakking van het sultanaat moet dus gerelativeerd worden in de zin dat zij nog altijd krachtig verzet kon bieden wanneer dit vereist werd. Bijvoorbeeld, in 1421 werd Cyprus en in 1432 de Turkmeense Ak Koyounlou gedwongen de Egyptische soevereiniteit te erkennen.374 In de Mamlukse Ottomaanse oorlog (1485-91) konden de nochtans militair sterkere Ottomanen met succes teruggedreven worden. 375Laatstgenoemde verwezenlijking was onder andere te danken aan het netwerk van kastelen in Cilicië en Noord-Syrië van de sultan. Het Mamlukse leger bleef militair succesvol tot de laatste decennia van het sultanaat. Ayalon stelt dat ondanks de vroege economische achteruitgang die in de veertiende eeuw begonnen was, dit nauwelijks enige invloed had op de militaire slagkracht.

373 Raphael, Muslim fortresses in the Levant, pp. 207-213. 374 Sourdel en Sourdel, Dictionnaire historique de l’islam, pp. 144-145. 375 Ayalon, “Some remarks on the economic decline of the Mamluk sultanate”, pp. 111-112. 96

Omdat het sultanaat steunde op een klein, maar elite leger, speelden economische factoren een beperkte rol. De belangrijkste reden voor haar nederlaag tegen de Ottomanen in 1517 was dat laatstgenoemden op grotere schaal en op efficiëntere wijze vuurwapens hanteerden.

10.2.6 Besluit

Aan de hand van enkele concrete voorbeelden ziet men hoe de Lannoy zich frequent schuldig maakte aan nalatigheid, onwetendheid of slechte strategische inzichten. Door het achterwege laten van steden als Gaza, Aleppo en zelfs Tripoli zijn de Rapports onvolledig. De Syrisch-Palestijnse kustlijn waar de Lannoy zoveel aandacht aan geeft, is niet volledig beschreven. Het ontbreken van concrete informatie over binnenlandse kastelen zoals Subaibe, Qaqun, Safed en Aleppo is een nog grotere tekortkoming. Daarnaast ontbraken er nog een hele reeks kastelen die niet in deze studie aan bod zijn gekomen. Elke christelijke aanval over land via Egypte of zee liep het risico om teruggeslagen te worden vanuit deze bolwerken. Zijn begrip of kennis van het vijandelijk leger en strategieën lijkt miniem en zal zijn westerse tijdgenoten weinig nieuws hebben bijgebracht. Men mag niet vergeten dat de Bourgondische hertog omgeven werd door edellieden die de pelgrimstocht naar Egypte en het Heilige Land hadden ondernomen. Daarbij kon Filips gemakkelijk in Brugge Italiaanse contacten vinden die een goede kennis van het Nabije Oosten hadden. Een ander gebrek van de Rapports is dat algemene conclusies, raadgevingen en richtlijnen ontbreken

Dit neemt natuurlijk niet weg dat veel observaties, vooral die van de havens, stedelijke fortificaties en het klimaat, wel waardevol waren. De Lannoy was zich bewust van de noodzakelijkheid van een goede kennis van de waterwegen en - bronnen om een succesvolle campagne te voeren. Hij realiseerde ook, zoals de kruisvaarders voor hem, dat de herovering van het Heilig Land met die van Egypte moest beginnen. Egypte was een plat en nauw land, geconcentreerd bij de Nijl. Het was relatief gemakkelijk te veroveren vanaf de zee en de kust tot en met de hoofdstad indien men over een sterke vloot beschikte. Heerschappij over de zee en kust zou voor de dominantie over Syrië veel minder beslissend geweest zijn. In Syrië waren er niet alleen Bedoeïenen, maar ook stammen van Turkmenen en Koerden. Daarbij komt dat het bergachtig landschap moeilijker te controleren is dan het Egyptische platteland. De belangrijkste bijdrage van de Lannoy was waarschijnlijk de opname van de (verloren) kaarten in de Rapports.

Het is mogelijk dat de Lannoy niet alle plaatsen heeft kunnen bereiken die hij wilde verkennen. Zijn bewegingsvrijheid moet ook beperkt geweest zijn door Islamitische gidsen en begeleiders. Als dat zo was, dan bestaat daar verder geen schriftelijk bewijs van. Er valt te

97 constateren dat de Lannoy grotendeels de traditionele pelgrimsroutes heeft gevolgd. Zijn reis is uitzonderlijk omdat hij zowel in Egypte als in het Heilige Land pelgrimsoorden opzocht.

De Lannoy schrijft nooit expliciet welk doel hij voor ogen had. Zijn opdrachtgevers zouden hem gevraagd hebben om een soort van verslag op te stellen van alle plaatsen die hij bezocht. Misschien was de missie van de ridder dus van ondergeschikt belang ten opzichte van zijn pelgrimstocht. Dit is echter onwaarschijnlijk. De Lannoy geeft zelf op een gegeven moment in de Voyages aan dat hij verlangde in alle discretie verder te reizen.376 Had hij een gewone pelgrimage willen ondernemen dan zou de aanwezigheid van een groter aantal metgezellen beter geweest zijn. Al was het maar voor de veiligheid die een grotere reisgroep aanbood. De Bourgondische spion zal misschien niet overal de mogelijkheid gehad hebben om, en ook niet geweten hebben hoe het sultanaat op een grondige wijze te bespioneren.

376 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 67. 98

10.3 Beeldvorming en historiografie van Oosterse volkeren en ‘de Ander’.

In deze analyse wordt er gezocht naar sporen van oriëntalistische vooronderstellingen en discourselementen in de Rapports en de Voyages. Het opzet is om een beter begrip te hebben van de Lannoy’s denkbeelden over het sultanaat en om te evalueren welke invloed die bij de creatie van de Rapports hebben gehad. Eerst volgt een bespreking van het begrip Oriëntalisme van Edward Saïd en het wetenschappelijk debat over hoe dit concept op de middeleeuwen van toepassing is. De methodologie van dit hoofdstuk is gefundeerd op enkele centrale aandachtspunten van de C.D.A. Zo wordt er gezocht naar specifieke aanwijzingen binnen en buiten de tekst die oriëntalistisch ogen. De aandacht gaat echter ook uit naar al wat op eerste zich neutraal geladen lijkt en naar wat niet in de bronnen staat.

10.3.1 Oriëntalisme

In zijn boek Orientalism stelt Edward Saïd dat Oriëntalisme de manier is waarop Westerlingen kijken naar het Oosten.377 Het is een kunstmatige visie die dominant was in de koloniale periode, maar ook daarvoor al bestond. In onze tijd is het nog steeds aanwezig in ons culturele en sociale denken, en de manier waarop mensen zich laten leiden door de heersende gedachte over de relatie oost-west. Oriëntalisme diende om de superioriteit van de Europeaan ten opzichte van de Oriënt (de Islamwereld en Azië) te onderstrepen. Het is een machtsdiscours dat gebaseerd is op vooroordelen en veralgemeniseringen die de kolonisatie en (economische) onderwerping rechtvaardigt. De wortels van de het Oriëntalisme liggen in de zeventiende eeuw. In het Westen heerst echter sinds de oudheid een bepaald beeld over de ‘Oriënt’. Dat beeld valt samen met de ontwikkeling van de Westerse identiteit, door middel van tegenstellingen. Het begrip ‘Oriënt’ creëert automatisch bepaalde verwachtingen, denkbeelden en stereotypen. Het Oosten was alles wat het Westen niet was. Saïd stelt dat het Oriëntalisme algemeen is geïnternaliseerd en waarschuwt mensen hiervoor. Zowel de Voyages als de Rapports bevatten oriëntalistische aspecten. Verschillende literaire topoi getuigen hiervan. Enkele voorbeelden zijn algemene vooroordelen jegens moslims en niet - katholieke christenen, de irrelevante situering van moskeeën, fascinatie voor de woestijn en miraculeuze bedevaartsoorden en overdreven contrasten tussen de christelijke en Islamitische wereld.

377Saïd, Orientalism, pp. XVII-XVIII en 1-3. 99

Naast Saïd zijn er nog anderen die hun ideeën over het Oriëntalisme hebben uiteengezet in diverse studies.378 David Blanks volgt Saïd in zijn kritiek op de “traditionele oriëntalisten” maar meent dat nuanceringen funest zijn. Volgens hem is het nadeel van de theorieën van Saïd dat ze te veralgemeniserend zijn en foutief op andere tijdsperiodes, zoals de middeleeuwen, geprojecteerd kunnen worden. Ook historici zoals Norman Daniel379 en Richard Southern380 maken volgens Blanks zich hier schuldig aan. De middeleeuwse mentaliteit wordt bij hen te simplistisch afgeschilderd. Onderzoekers bij wiens ideeën Blanks zich aansluit zijn Robert Schwoebel,381 en J.A. Hoeppner Moran Cruz.382 Schwoebel stelt dat er verschillende percepties van de Islamwereld naast elkaar bestonden.383 Het dominante discours in Europa stond negatief tegenover de islam. Hoeppner Moran Cruz gaat hiermee akkoord.384 Ze benadrukt dat de diverse middeleeuwse visies niet voldoende bekend zijn. Uniforme denkbeelden zoals die van Saïd worden vaak onterecht toegepast op het verleden. Toch zouden het de heersende vooroordelen en foute percepties uit de middeleeuwen zijn geweest die geleid hebben tot de ontwikkeling van het latere Oriëntalisme.

Het theoretisch kader van Hoeppner Moran Cruz voor de ontwikkeling van groepsidentiteiten is gebaseerd op onderzoek van de sociaal-antropoloog Frederik Barth. Hij stelt dat in tegenstelling tot de heersende opvatting dat cultuur groeit uit etnische volkeren,385 cultuur het product is van een volk en niet omgekeerd. De identiteit van een groep wordt bepaald door haar verschillen ten opzichte van andere groepen, en hoe zij zich tegen deze afzet. Door de verschillende soorten ‘grenzen’ komt een identiteit tot stand. Wanneer groepen met elkaar in aanraking komen, moeten hun typische karakteristieken behouden worden om verder te kunnen bestaan. Als dit niet gebeurt, fuseren ze tot één nieuw geheel. Overlappingen van culturen en groepen zijn in beperkte mate wel mogelijk zonder dat dit hun eigen uniciteit teniet doet. Zo zijn er poli-etnische groepen die niet homogeen zijn, maar voldoende zaken gemeen hebben om tot dezelfde eenheid gerekend te worden. Middeleeuws Europa en de Islamwereld kunnen als dit soort poli-etnische groepen beschouwd worden. Tijdens de

378D. Blanks, “Western views of Islam in the Premodern Period”, In: Western views of Islam in medieval and early modern Europe: perception of Other, D. Blanks en M. Frassetto (eds.), New York, Sint Martin’s Press, 1999, pp. 16-19 en 23-30. 379N. Daniel, Islam and the West: the making of an image, Edinburgh, Edinburgh University Press, 1960. 380 R. Southern, Western views of Islam in the Middle Ages, Cambridge, Harvard University Press, 1962. 381R. Schwoebel, The shadow of the Crescent : the renaissance image of the Turk (1453-1517), Nieuwkoop, De Graaf, 1967. 382 J. A. Hoeppner Moran Cruz, “Popular attitudes towards Islam in Medieval Europe”, In: D. Blanks en M. Frassetto (eds.), Western views of Islam in Medieval and Early Modern Europe: Perception of Other, New York, Sint Martin’s Press, 1999. 383Blanks, “Western views of Islam in the Premodern Period”, pp. 32-35. 384Hoeppner Moran Cruz, “Popular attitudes towards Islam in medieval Europe”, pp. 54-55. 385 F. Barth, Ethnic groups and boundaries. The social organization of cultural difference, Long Grove, Press Inc., 1969, pp. 12 en 15-17. 100 groeiende interactie en uitwisselingen in de middeleeuwen bleven beide regio’s immers hun eigenheid benadrukken.

Hoeppner Moran Cruz stelt dat percepties niet statisch zijn. 386 De “moslim” werd in de vroege middeleeuwen anders gezien dan in de late middeleeuwen. Naast negatieve stereotyperingen (heidens, inherent kwaadaardig, lafhartig) in bv. de chansons de geste ontwikkelde zich vanaf de twaalfde eeuw een nieuw beeld, namelijk dat van de “nobele Saraceen.” De heiden werd een waardige vijand die zowel goede als slechte kanten tentoonspreidde. Negatieve stereotyperingen bleven domineren door pauselijke- en kruisvaarderpropaganda. De islam werd afgeschilderd als het grootste gevaar voor het christendom in de twaalfde en dertiende eeuw. Na het mislukken van de kruistochten nam de overtuiging toe om de moslims niet enkel te bevechten, maar om te trachten hen te bekeren. Het idee ontstond dat ongelovigen terug op het rechte pad gebracht zouden kunnen worden. Daarom wilde men hun leefwijze beter leren kennen. Men begon te zoeken naar overeenkomsten tussen het christendom en islam. Dit ging gepaard met een toenemende kennis van de islamitische cultuur en religie hoewel de onwetendheid groot bleef, zelfs bij de opgeleide groepen. Zowel Blanks als Moran Cruz concluderen dat in de veertiende en vijftiende eeuw een positiever en waarheidsgetrouwer beeld ontstaat van moslims in de geschreven bronnen.387 Blanks merkt ook op dat de historicus er zich bewust van dient te blijven dat de middeleeuwse schrijver niet de moderne distinctie maakt tussen verhalen en geschiedenis, waarheid en fictie. Wanneer men werkt met bronnen zoals reisverslagen dient men niet alleen rekening te houden met de algemene tijdsgeest, maar ook met de persoonlijkheid van de auteur. Elk individu zal een eigen notie van de ‘ander’ hebben, beïnvloed door de ideeën van de bredere samenleving. De meeste kroniekschrijvers werkten voor de maatschappelijke (adellijke en klerikale) elite. Het is dan ook het discours van deze invloedrijke bevolkingslaag dat prevaleerde.

10.3.2 Oriëntalistische aspecten in de de Rapports en Voyages

In de Voyages heeft de Lannoy het amper over de autochtone bevolking. Zijn bezoek aan het Mamlukenrijk werd in enkele pagina’s samengevat. De enige keer waar moslims vermeld worden, is wanneer hij Saraceense gidsen inhuurde. De Lannoy concentreert zich meer op christelijke aspecten en zijn pelgrimstochten. Hij vermeldt zijn ontmoeting met de patriarch en de Jacobijnse monniken. De grootse aandacht gaat uit naar enkele bedevaartoorden in Alexandrië en de Sinaï. Het is opvallend hoe deze plekken als mooi en wonderbaarlijk worden beschouwd. De indruk die men krijgt

386Hoepner Moran Cruz, “Popular attitudes towards Islam in medieval Europe”, pp. 55-72. 387D. Blanks en M. Frassetto, “Introduction ”, In : Western views of Islam in medieval and early modern Europe: perception of Other, New York, Sint Martin’s Press, D. Blanks en M. Frassetto (eds.), New York, Sint Martin’s Press, 1999, pp. 4-7. 101 is dat ten midden van de islamitische en echte woestenij er nog christelijke oases van schoonheid en welvaart bestonden. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de Indiciens die naar het klooster van Sint Paulus reisden om uit de lokale waterbron te drinken nadat ze drie dagen door de droge woestijn hadden gereisd.388 Het contrast met de woestenij ontstaat eveneens door de Nijl- regio als rijk en welvarend af te schilderen.

Over ‘de ander’ leren we zo goed als niets in de Voyages. Dit is met de vergelijkingen en beschrijvingen van de inheemse volkeren volledig anders in de Rapports. De Lannoy is zeer consequent in de benaming van de verschillende volkeren die binnen het sultanaat woonden. Zo zal hij de Bedoeïenen altijd met Arabes aanduiden, de Turkmenen met Turquemans, de Mamluken met esclaves, de stads - en plattelandsbewoners van Egypte en Syrië met Sarrasins. Slechts eenmaal gebruikt hij de benaming van Moren voor de Saracenen.389 Wanneer de Lannoy over de autochtone inwoners spreekt heeft hij het bijna altijd over volkeren en niet over moslims. De enige uitzondering is wanneer hij de Bedoeïenen als leden van de “sekte van Mohamed” beschrijft.390 Een opmerking die eerder observerend dan veroordelend bedoeld was. Of de Lannoy in staat was om alle volkeren effectief te onderscheiden is helemaal niet zeker. Het is ook de vraag of men aan het thuisfront evengoed onderscheid maakte. De Lannoy schrijft niets over de inhoudelijke aspecten van de Islam.

Het opzet van de Rapports wil dat de aandacht vooral ligt bij het militaire potentieel van de autochtone volkeren. De Lannoy houdt het hier bij met algemene schetsen die meer berust zullen hebben op wat men tegen hem zei dan wat hij zelf heeft kunnen zien. Hij schrijft in ieder geval nergens dat hij ooit bijvoorbeeld Bedoeïenen of Turkmenen heeft gezien of ontmoet. Het algemene karakter van de beschrijvingen creëert ongetwijfeld duidelijkheid in zijn analyses, maar biedt weinig ruimte voor nuanceringen. De beste krijgers zijn volgens de Lannoy van sterk naar zwak: de Turkmenen, de Mamluken en Bedoeïenen en ten slotte de Saracenen. Vooroordelen komen zelden expliciet tot uiting, maar zijn niet afwezig. Zo stelt de Lannoy eenmaal dat alle Saracenen kwaadaardig zijn. 391 Hij veegt tevens een mogelijke alliantie met autochtone christenen van de kaart met als enige verklaring dat ze van weinig nut zouden zijn. De kans bestaat dat zijn constataties eerder gebaseerd was op een algemeen verspreid Katholiek vooroordelen jegens heidenen en ketters dan op zijn persoonlijke ervaringen. De Lannoy creëert verder een sterk contrast door de moslims met vernietiging en de christenen met welvaart te associëren wanneer hij het over de Palestijnse en Syrische kuststeden heeft. Akko, Tyr, Damietta en vele andere steden wordt voorgesteld als lieux de mémoire van een gouden tijdperk toen het koninkrijk Jeruzalem nog bestond.

388 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 71. 389 Ghillebert de Lannoy, Rapports, pg. 157. 390 Ibidem, pg. 121. 391 Ibidem, pg. 150. 102

Toch zal de Lannoy het ook niet nalaten om op een zeldzaam moment zijn goedkeuring over een moslim uit te spreken. De passage over ung grant admiral nommé Elboe, bon Sarrasin, die Akko weer nieuw leven inblies, getuigt hiervan.392

Oriëntalistische stereotypen zijn in de Rapports niet ongewoon. De hierboven vermelde veralgemeningen over Saracenen en niet atholieke christenen getuigen hiervan. Voor menig stad wordt op irrelevante wijze de ligging van moskeeën aangewezen. De Nijl, de pelgrimsoorden, de oasen, de balsemtuinen van Al Matariya en de mooie stukken van het platteland vormen loci amoeni, ideale plekken van veiligheid en welvaart in het landschap en zijn als wonderen, vol pracht en praal. Verwijzingen naar bekende of typische christelijke herkenningspunten zoals bijbelse plaatsen en bedevaartsoorden of enkele vergelijkingen met het Vlaamse landschap helpen de lezer zich in het landschap te situeren. Een aantal onderwerpen uit de Rapports komen overeen met literaire motieven uit reisverslagen en zijn mogelijks er op geïnspireerd. Zo wordt de sultan meerdere malen zoals in reisverslagen le soudan de Babilonne genoemd. De verwijzing naar Babilon is wellicht een Bijbelse verwijzing en benadrukt het heidens karakter van de heerser.

10.3.4 Besluit

Als bron is de Voyages niet erg waardevol om inzicht te krijgen in het beeld dat de Lannoy van de Oriënt heeft. Zijn memoires beperken zich hoofdzakelijk tot een verslaggeving van zijn bedevaart naar Sint Katharina in de Sinaï. De Rapports biedt meer inzichten aan. De Lannoy waagt zich weliswaar zelden aan een waardeoordeel ten opzichte van andere volkeren. Hij toont ook weinig interesse voor religie. De ridder beperkt zich grotendeels tot praktische en informatieve commentaar die een verband heeft met zijn opdracht. Niettemin zijn oriëntalistische vooronderstellingen en ideeën in de Rapports niet zo zeldzaam. De Lannoy maakt zich regelmatig schuldig aan veralgemeningen die in een spionage verslag voor een moderne lezer onprofessioneel overkomen. Vaak verraden ze ook de persoonlijke visie van de auteur. De stellingen dat alle Saracenen kwaadaardig zijn of dat sommige volkeren sterker zijn dan anderen lijken op vooronderstellingen gebaseerd te zijn. Het is opvallend dat veel aangehaalde onderwerpen zoals de Nijlfeesten en Pape Jan overeenkomen met de typische literaire topoi van reisverslagen. Vaak hebben die onderwerpen helemaal niets te maken met de opdracht van de Lannoy. Waarschijnlijk schrijft de ridder in dergelijke gevallen literaire motieven neer die hij zich herinnert van reisverslagen die hij zelf ooit gelezen heeft. Op die manier vervalt hij in hetzelfde discours dat heeft bijgedragen tot de creatie van specifieke oriëntalistische vooronderstellingen in Europa. Het is namelijk doordat de meeste

392 Ibidem, pg. 120. 103 reisverslagen vaak dezelfde onderwerpen aanhalen dat zij een invloed uitoefenen op de beeldvorming van de lezers over de Oriënt. Dat dezelfde onderwerpen ook altijd opnieuw aan bod komen is niet ongewoon. De meeste reizigers naar het Heilig Land waren pelgrims en zij volgden meestal dezelfde routes. Het is dan ook niet moeilijk te verklaren dat steeds dezelfde hoogtepunten en topoi in reisverslagen terugkomen. De Lannoy was dus aandachtig voor de zaken die zijn missie aanhingen, maar ook voor wat andere reizigers voor hem hadden gezien en neergeschreven. Voor de creatie van een oriëntaalse visie zijn niet alleen de reizigers verantwoordelijk. Veel van hun kennis is afhankelijk van wat gidsen hen kiezen te vertellen. Men kan dus stellen dat ook de autochtone bevolking een rol heeft in het beïnvloeden van het Westerse beeld over het Oosten. Onbetrouwbare gidsen kunnen dus een impact gehad hebben op het waarheidsgehalte en de juistheid van de in de Rapports gemaakte aantekeningen.

10.4 De Lannoy en ridderlijkheid

10.4.1 Inleiding

In deze analyse trachten we uit te vinden hoe de Lannoy’s zelfbeeld als edelman en ridder bepalend was voor de opstelling van de Rapports. Om dit te bereiken wordt eerst een overzicht gegeven van de algemene kenmerken van de Bourgondische ridderlijke cultuur in de 15de eeuw. Vervolgens wordt gezocht naar manifestaties van die cultuur in het discours van de Rapports en Voyages. Ook hier baseert de toegepaste methodologie zich op de CDA. Het doel is om zowel aandachtig te zijn voor wat wel of niet in de teksten staat als voor de wijze waarop zaken worden gerepresenteerd.

10.4.2 Het concept van ridderschap en de ridderlijke hofcultuur

Ridder en ridderschap zijn woorden die een brede lading dekken.393 Met behulp van het begrippenboek Die ritterlich-höfische Kultur des Mittelalters door Werner Paravicini zal een precieze definiëring gegeven worden van deze twee concepten. Ridder is een middeleeuwse titel waarvan de invulling door de middeleeuwen heen evolueerde. In de vroege middeleeuwen was het een legerambt die betrekking had op krijgers te paard. Aanvankelijk stonden de adel en het ridderschap los van elkaar, maar vanaf de veertiende eeuw waren ze onlosmakelijk met elkaar verbonden. In de

393W. Paravicini, ritterlich-höfische Kultur des Mittelalters, München, R. Oldenbourg Verlag, 1999, pp. 3-6. 104 tijd van de Lannoy kon men ridder worden door de ridderslag van een andere ridder te ontvangen. Het was in die tijd een schande voor een edelman om niet tot ridder geslagen te zijn. Een belangrijk vereiste was dat men de ridderslag kon verdienen door verdienstelijkheid in het veld van eer. Voorbeelden hiervan zijn dapperheid op het slagveld of bewezen diensten aan de heer. Deze erkenning van iemands ridderlijkheid werd bepaald door de perceptie van andere ridders. Ook voor niet-edelen zoals juristen en soldaten werd het vanaf de twaalfde eeuw mogelijk om ridder te worden. In de late middeleeuwen moest men ridder zijn om tot de hoge adel te behoren, maar het was niet meer het belangrijkste criterium. Voor de machtigste families golden andere criteria, zoals de adellijke anciënniteit van een familie. Dit betekende niet dat de idealen omtrent ridderschap geen populariteit meer genoten. Integendeel, in de late middeleeuwen kenden de ridderlijke cultuur meerdere heroplevingsperioden. Ridderdom ging gepaard met een reeks idealen waarbij eer een centraal begrip was. Zo diende een ridder onbevreesd, behendig met wapens, godsvruchtig, vrijgevig en loyaal (aan zijn heer) te zijn. Van hem werd verwacht de juiste omgangsvormen te volgen naargelang de sociale status van de persoon met wie hij te maken had. Onder invloed van de kruistochten en de Kerk werd een ridder geacht een strijder van God, een miles christi, te zijn. Hij moest het geloof verdedigen tegen ketters, heidenen en alle andere vijanden van het christelijke geloof. Deze idealen werden uitgewerkt in klerikale en adellijke kringen door verscheidene literaire genres zoals ridderromans, vorstenspiegels en theologische traktaten.

Vanaf de twaalfde eeuw ontwikkelde de ridderlijke hofcultuur zich in Europa.394 De Franse en Nederlandse hoven lagen aan de basis van deze verspreiding. Het hof was de plaats waar ridders zich in grote getallen rond hun vorst of heer schaarden. Het is dan niet verwonderlijk dat in dit milieu verhalen over vermaarde ridderdaden circuleerden, ridderidealen tot bloei kwamen en naar de buitenwereld uitgedragen werden. De erkenning van iemands ridderlijke kwaliteiten door een vorst en zijn mederidders betekende eer en prestige. Het ridderschap raakte sterk verweven met de hoofse cultuur en haar erecodes. Een aspect daarvan was de hoofse liefde. Een edele ridder moest bepaalde omgangsvormen voor zijn geliefde in acht nemen en haar kampioen in het leven zijn. Jegens anders gelovigen en mensen van een lagere sociale status was een ridder niet verplicht zich te gedragen zoals hij dat deed deed tegenover leden van zijn eigen stand.

394 Ibidem, pp. 6-16. 105

10.4.3 Ridderschap in het Bourgondische Rijk

Over de plaats en betekenis van de ridderlijkheidscultuur in de late middeleeuwen is er nog steeds een debat gaande dat door Jozef Huizinga begonnen is. Huizinga zag de ridderlijke cultuur (op basis van literaire kritieken uit de vijftiende eeuw) als een sociaal-cultureel fenomeen dat alle contacten met de realiteit verloren had.395 Later onderzoek wees uit dat deze stelling te ver doorgedreven was. Historici zoals Maurice Keen wijzen er op dat kritiek op het ridderlijkheidsideaal geen nieuw literair verschijnsel is. Het heeft altijd al bestaan, ook in de tijden waarin dit ideaal gevormd werd.

Door het initiatief vanuit het Bourgondisch hof kenden de ridderlijkheidscultuur en het neo- Karolingische chanson de geste een wederopbloei.396 De Bourgondische hertogen gebruikten het Karolingische culturele erfgoed (met een nadruk op het Middenrijk) om de onafhankelijkheid van hun grondgebieden te bevestigen. Daarnaast probeerden ze via dit ideaal de adel uit diverse regio’s van hun jonge rijk te binden aan het Bourgondische hof.

De hertogen ontwikkelden sociale instrumenten om de hiërarchie tussen edelen te beïnvloeden door culturele en sociale verheffing. Dit door middel van het oprichten van een exclusieve ridderorde en het toekennen van allerlei eerbewijzen. Op die manier werden de ridderlijkheidsidealen verbonden met het streven naar de creatie van een Bourgondisch koninkrijk. Onder invloed van de culturele antropologie die de strikte verdeling tussen politieke en culturele geschiedenis doorbrak kwamen historici in de late twintigste eeuw tot de conclusie dat de ridderlijkheidsidealen wel degelijk een impact hadden op het dagdagelijks leven van de adel. In de laat-middeleeuwse literatuur zijn voldoende bewijzen te vinden van actieve inleving en het interioriseren van de gepropagandeerde ridderidealen bij de adel. Aan de hand van literaire bronnen kan men per periode en regio opeenvolgende heroplevingen van het ridderschap waarnemen.

Ook volgens Jan Dumolyn en Frederik Buylaert blijven de ridderlijkheidsidealen populair in de vijftiende eeuw.397 De klemtonen waren weliswaar verschoven. Het ridderideaal werd in sterke mate losgekoppeld van haar romantische-erotische lading tegenover vrouwen en de religieuze inkadering. Een grote invloed ging uit van de school van Bourgondische kroniekschrijvers die begon met Froissart en traditioneel gezien eindigt met de verspreiding van de Mémoires van Philippes de Commynes in

395 F. Buylaert en J. Dumolyn, “Beeldvorming rond adel en ridderschap bij Froissart en Bourgondische kroniekschrijvers”, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 124, nr. 4, 2008, Den Haag, Nederlands historisch genootschap, 2008, pg. 609. 396 Ibidem, pp. 610-611. 397 Ibidem, pg. 630. 106 het begin van de zestiende eeuw. 398

Enkel bekende auteurs zijn Enguerrand de Monstrelet, Georges Chastelain en Olivier de la Marche. Deze schrijvers hadden allen banden met het Bourgondische hof. Hun werk hielp de idealen van het hofleven te verspreiden. Ze inspireerden zich op het genre van de hoofse roman en schreven een soort van ‘pseudo geschiedenissen’ of ‘traditionele fictie’. Kenmerkend voor deze groep auteurs is dat ze politieke geschiedenis en intriges van hun tijd combineerden met verhalen van ridderlijke avonturen en heldhaftige ondernemingen. Ze verwoordden de visie dat ridderschap als een rolmodel hoorde te dienen voor het sociaal leven. Hun kronieken worden onderscheiden van andere historiografische genres zoals de klerikale geschiedschrijving. De meeste van de schrijvers hadden verschillende sociale statussen en waren in de loop van hun leven geridderd of in adelstand opgenomen. Zij waren dus zelfden afkomstig uit de hoge of oude adel, maar schreven allen voor hetzelfde adellijke publiek dat aan het hof verbonden was.

In navolging van de onderzoekstraditie van de Critical Discourse Analysis gaan Dumolyn en Buylaert uit van een dialectische relatie tussen taal en werkelijkheid.399 De hypothese die zij voorop stellen is dat ideologieën, zoals die omtrent ridderschap, enerzijds worden beïnvloed door maatschappelijke processen en structuren, en anderzijds er vorm aan geven. De adel beïnvloed en wordt beïnvloed door de hoofse en ridderlijke idealen. De voorstelling van het ridderdom in de kronieken maakt deel uit van een discursieve en sociale machtsstrijd met als inzet de algemene sociale perceptie van de werkelijkheid.

Sinds de twaalfde eeuw kwam het traditioneel maatschappelijk beeld van de drie standen onder druk te staan. In de vijftiende eeuw beschouwde niemand de adel nog als een homogene sociale groep. De kroniekschrijvers hanteerden een nieuw complex maatschappijbeeld in hun werken.400 Het onderscheid tussen adel en niet-adel werd aangevuld en doorweven met allerlei andere classificatieschema’s. De sociale elite was een zeer diverse groep die moeilijk met één precieze term kan worden aangeduid. De tegenstelling tussen grands, moyens en petits seigneurs of hommes zijn enkele van de nieuwe begrippen die aan populariteit wonnen om sociale hiërarchieën weer te geven. De grands seigneurs overstegen de adel in macht, invloed en welvaart. Enkele van de meest invloedrijke figuren aan het Bourgondisch hof waren de grands hommes zonder dat ze enige adellijke achtergrond hadden.

Door zich te concentreren op de kwaliteiten en vooral ridderlijke deugden van individuen

398 Ibidem, pg. 612. 399 Ibidem, pg. 613. 400 Ibidem, pp. 614-616. 107 bereikten kroniekschrijvers een grotere precisie in de omschrijving van iemands sociale status.401 Het toekennen van een adellijke status door de vorst was een praktijk die pas op het einde van de zestiende en in de zeventiende eeuw volledig geïnstitutionaliseerd was. Daarvoor moest men door de gevestigde edelen erkend worden vooraleer men zich tot de tweede stand mocht rekenen. Het naleven van de adellijke levensstijl, Le vivre noblement, was ook bepalend voor deze erkenning. Recente inzichten hierover zijn verworven dankzij het onderzoek van Buylaert.402 Dankzij dit onderzoek zijn de belangrijkste criteria van de adellijke levensstijl voor de Bourgondische Nederlanden goed gekend.403 Deze waren o.a. het bezit van een leen of heerlijkheid, het zich onthouden van handenarbeid, het onderhouden van relaties met gevestigde adellijke families alsook het getraind te zijn in oorlogsvoering.

Bij de Bourgondische kroniekschrijvers van Froissart’s traditie is een spanningsveld tebespeuren tussen het bezit van intrinsieke adellijke kwaliteiten en de materiële welvaart van het individu. Sommige edelen bezaten meer van het ene dan het andere. Men moest een zeker kapitaal bezitten om er een adellijke levenswijze op na te houden, maar niet alles was met geld te kopen. Zaken zoals een adellijke opvoeding, ridderlijke mentaliteit en familiale anciënniteit waren even doorslaggevend. De meeste van de hierboven vermelde kwaliteiten waren niet exclusief aan de adel voorbehouden. Hoe meer een persoon of familie aan deze standaard voldeed, hoe groter kans dat hij of zij tot de adel werd gerekend. Dit betekende omgekeerd ook dat het niet voldoen aan deze criteria gepaard ging met het verlies van een adellijke status. De adel was dus zeker geen statische groep.

De Lannoy stamde af van een oude welvarende familie. Aan sommige vereisten voor het behoren tot de adel voldeed hij dus automatisch. Het kwalificeren aan andere sleutelelementen zoals het succesvol optreden in het militair en politiek veld vroegen om persoonlijk initiatief van zijn kant. Hij laat vanaf een jonge leefijd zien dat hij hiertoe in staat is.

De conclusie van Dumolyn en Buylaert is dat Froissart en zijn school het belang van afkomst, familiale rijkdom en van sociale netwerken voor een adellijke status altijd onderkenden. Tegelijkertijd plaatsen zij deze zaken steeds in een spanningsveld met de individuele kwaliteiten en verdiensten van een edelman.404 Dit is een visie die vaak voorkwam in de vijftiende eeuwse literatuur. In het literaire genre van geleerde traktaten over het ware adeldom primeerde bijvoorbeeld vaak de

401 Ibidem, pg. 618. 402 F. Buylaert, Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen, Brussel, Lannoo, 2010. 403Buylaert en Dumolyn, “Beeldvorming rond adel en ridderschap bij Froissart en Bourgondische kroniekschrijvers”, pp. 618-621. 404 Ibidem, pg. 628. 108 benadrukking van persoonlijke verdienste en deugd. Zo circuleerde o.a. aan het Bourgondisch hof de vertaalde versie van De Nobilitate waarin persoonlijke verdienste boven afkomst geplaatst werd als bron van ware adeldom. Froissart en zijn opvolgers waren geheel bewust van de spanning die heerste tussen de nieuwe en de oude adel. Beide groepen legden immers een andere nadruk op afkomst en persoonlijke verdiensten. Een edelman kon niet altijd evenveel aan een van de twee criteria voldoen. Een adellijke parvenu werd bijvoorbeeld niet bij de kern van de ware adel gerekend omwille van zijn lage afkomst. De kroniekschrijvers zagen echter doorgaans persoonlijke verdiensten als een natuurlijk gevolg van afkomst. Persoonlijke kwaliteiten, die aan de basis lagen van weledele daden, werden geacht via het bloed doorgegeven te worden. Deze spanningsgebieden mogen dus niet alleen beperkt worden binnen het kader van competitie tussen nieuwe en oude adel.

In het discours van de Bourgondische kroniekschrijvers wordt de volmaakte edelman afgebeeld als een ridder die voortdurend roem en eer nastreeft. 405 Het succesvol ijveren naar deze zaken droeg bij tot een erkenning van de adellijke status. Een edelman moest zijn intrinsieke adellijke kwaliteiten (deugd en afkomst) als het waren veruitwendigen door zich verdienstelijk op te stellen voor zijn heer en God. De Bourgondische kronieken tonen een consequent vertoog over de adellijke en ridderlijke deugden: kwaliteiten waarvan een edelman het bezit van diende te bewijzen.

Een ridder moest erkenning en waardering van vorst en volk winnen. Zijn reputatie was gebaseerd op een levenslange inspanning en toewijding voor les causes de noblesse. Volgens de kroniekschrijvers was de demonstratie van dapperheid en vaardigheid op het slagveld (en tijdens tornooien) een noodzakelijke voorwaarde om een ridderlijke reputatie op te bouwen. Andere eigenschappen waar waarde aan gehecht werd was een mannelijk voorkomen, fysieke competentie en het vergaren van levenswijsheid. Edelen speelden een promintente rol in het diplomatieke, politieke en militaire veld. Wijsheid, onderhandelingsvaardigheden en welbesprekendheid namen een belangrijke plaats in in de adellijke cultuur. Sommige kwaliteiten hingen met leeftijd samen. Slechts zelden werden jonge edelen als wijs beschreven in de kronieken. Het was een erkenning die aan oudere mannen was voorbehouden.

Een centraal concept in het ridderideaal was het beschikken over prouesse. De betekenis van dit begrip is moeilijk te vertalen. Het verwijst naar het bezit van alle bovengenoemde ridderlijke kwaliteiten zoals daadkrachtigheid en wijsheid, en valt samen met de publieke erkenning van deze kwaliteiten. 406 Het verkrijgen van prouesse leide tot renommée of recommendation, het vergaren van algemene erkenning en bekendheid. De kroniekschrijvers gaven zichzelf de rol om de verovering van

405 Ibidem, pg. 629. 406 Ibidem, pg. 628. 109 prouesse van edellieden te bezingen en aan hen de renommée te verlenen.

Een belangrijke aspect die de sociale status van een persoon bepaalde was dus zijn reputatie. Volgens Bernhard Sterhi werd reputatie grotendeels bepaald door de woorden en daden van een persoon, niet zijn afkomst.407 Het uitbouwen van een bepaalde reputatie was een van de manieren om eer en publieke erkentenis te verwerven. Sterchi legt de nadruk bij het morele aspect van reputatie. Reputatie wordt volgens hem bepaald door het stellen van bepaalde handelingen die overeenstemmen met morele codes die eigen zijn aan de groep waartoe een persoon toebehoort. Alle ridders van het Bourgondisch hof en dus ook De Lannoy zagen zichzelf als een gemeenschap die hogere waarden uitdroegen. Het is op basis van die intrinsieke kwaliteiten dat de hertog en zijn edelen hun macht en recht om te regeren legitimeerden. De adel en in het verlengde hiervan de clerus claimden omwille van deze vermeende morele superioriteit het recht om de maatschappij te leiden: dit in naam van het Bonum Commune of algemeen goed. Elke edelman had een verantwoordelijkheid die met zijn stand samenhing om de kwaliteiten die kwamen met bloed en afkomst te manifesteren in zijn levenshouding. Indien iemand zich niet waardig gedroeg kon deze veroordeeld worden door zijn gelijken en zijn goede naam verliezen. Het belang van sociale perceptie komt hier opnieuw duidelijk op de voorgrond.

De Orde van het Gulden Vlies, een edele genootschap par excellence en waarvan de Lannoy lid was, moedigde haar leden aan via deze ridderlijke erecodes te leven, en sanctioneerde hen indien ze zich er niet aan hielden.408 Een goede reputatie was de sleutel tot sociale vooruitgang, een carrière en materiële welvaart. Ook niet-edelen konden een reputatie verwerven en uitdragen onder dankzij het zwaard. Desalniettemin bleef de gevoelde noodzaak tot het verwerven, uitdragen en verwerven van persoonlijke reputatie een op de elite gerichte visie.409

We weten niet goed hoe de lagere groepen van de samenleving adeldom en de vorming ervan zagen.410 De visie op elites van de kronieken sluit aan bij die van andere genres zoals lofdichten, tornooiboeken en romans die in hogere kringen rondgingen. Binnen de adel bestond er een uitgebreide mondelinge cultuur waarin informatie en geruchten over de prouesse van edelen werd uitgewisseld. Het hof zal hiervoor het ideale forum geweest zijn. Het is belangrijk om op te merken

407 B. Sterchi, “The importance of reputation in the theory and practice of Burgundian Chivalry: Jean De Lannoy, The Croÿs, and the Order of the Golden Fleece”, In: The ideology of Burgundy: the promotion of national conciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 99-101. 408 Ibidem, pp. 113-115. 409Buylaert en Dumolyn, “Beeldvorming rond adel en ridderschap bij Froissart en Bourgondische kroniekschrijvers”, pg. 629. 410 Ibidem, pg. 629. 110 dat het literaire discours vaak niet overeenkwam met de werkelijkheid.411 Dit neemt niet weg dat er een wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen beiden bestond. Het discours rond adeldom zal in grote mate vrijblijvend geweest zijn. Het is lastig om de literaire impact in te schatten op de toenmalige veranderingen in het economische, sociale en politieke veld van de veertiende en vijftiende-eeuwse adel. Zeker is dat de Bourgondische kronieken in nauw verband stonden met de sociale context waar zij hun populariteit aan te danken hadden. Het discours van de kroniekschrijvers weerspiegelde de sociale praktijk van adeldom en gaf tegelijkertijd mede vorm aan de perceptie van adeldom door de edelen en hun tijdgenoten door het aanreiken van de gewenste handelings- en waarderingsbeginselen. 412

10.4.4 De Orde van de Gulden Vlies

De motieven die aan de grondslag lagen van de oprichting van de Orde van de Gulden Vlies zijn zeer divers.413 Ze was in essentie toegewijd aan de bescherming van het geloof en het in ere houden van de ridderlijke cultuur. In de eerste decennia van haar bestaan waren de leden afkomstig uit de adellijke kringen van Filips’ vorstendommen. Het doel van de Orde was de nobele verwezenlijkingen van oudere leden te prijzen en jongere leden, door het juiste voorbeeld te brengen, tot het leiden van een ridderlijk en eerbaar bestaan. Jean Richard stelt dat Filips De Goede met de stichting van de Orde de centrale plaats van de ridderlijke waarden en de adel in de maatschappij wilde benadrukken. 414

De Orde stond dus volledig in het teken van de ridderlijke tijdsgeest. Aan de edelen was het verplicht om het geloof te verdedigen en de vrede te behouden.415 Tevens was de orde hierdoor een politiek machtsmiddel: wie zich verbond aan haar idealen was tevens gedwongen om deze na te leven om zo geen gezichtsverlies te lijden. Historici debatteren in welk licht men precies de Orde moet zien ten opzichte van de kruistocht projecten van de hertog. Wellicht was de kruistochtproblematiek slechts een van de vele focuspunten van de chevalereske broederschap. De Orde hield er zich slechts rechtsreeks mee bezig tijdens haar bijeenkomsten te Mons in 1451 en te in 1473. Vast staat dat een aantal leden zich in grote mate ingezet voor de Heilige Zaak zoals Ghillebert de Lannoy, Simon de Lailang of Jean Germain.

411 Ibidem, pp. 630-631. 412 Ibidem, pg. 631. 413 J. Richard, “Le rôle politique de l’ordre sous Philippe le Bon et Charles le Téméraire”, In: L’ordre de la Toison d’or, de Philippe le Bon à Philipe le Beau (1430-1505): idéal ou reflet d’une société?, P. Cockshaw (ed.), Brussel, Brepols, 1996, pg. 67. 414 Ibidem, pg. 67. 415 Ibidem, pg. 69. 111

Als primus inter pares binnen de Orde profileerde Filips zich als leider van de ridderlijke gemeenschap in de Bourgondische vorstendommen.416 Hij propageerde aan het hof en binnen de Orde idealen die de adel over de grenzen van zijn gefragmenteerde territoria heen met elkaar verbond. Het is bekend dat heel wat niet-fictieve literatuur, zoals politieke traktaten, gebruikt werd voor die propaganda. Ook fictieve literatuur werd voor dit doel gebruikt. David Wrisely toont met bijvoorbeeld de casus van de schrijver Jehan Wauquelin, aan hoe oudere ridderromans en andere fictieve werken uit de twaalfde en dertiende eeuw vertaald en herwerkt werden om de Bourgondische staatsideologie en ridderlijke hofcultuur uit te dragen. Ook het kruisvaarders ideaal werd hierin uitgedragen. Zo vertaalde Wauquelin voor Filips en de familie Croÿ de romantische en historische verhalen History of the Kings of Britain en La belle Hélène waarin de staatspropaganda op een subtiele wijze verhuld wordt. Wrisley spoort dan ook aan tot meer onderzoek in de diverse literaire genres zoals hagiografische en historische werken waarvan hij vermoedt dat ze allemaal gelinkt zijn door Bourgondische propaganda. Een beter begrip van de fictieve literaire genres kan ons meer leren over hoe Filips zich profileerde als de bouwer van een nieuwe staat en als instigator van een kruistocht onderneming.

10.4.5 Bourgondische ridderschap, de Oriënt en Preussenreisen

Hoewel een (Bourgondische) kruistocht in de vijftiende eeuw nooit verwezenlijkt werd, verloor men nooit het Oultremer uit het oog.417 Volgens Vanderjagt leverde de Oriënt en het Oultremer materiaal voor Bourgondische opvattingen over ridderschap en regeringsideologie. Voor het Bourgondisch hof kan men dit wellicht het best zien in de geschriften die betrekking hadden op de stichting van de Orde van het Gulden Vlies. 418 De Statuts et ordonnances de la Toison d’Or van Jean Germain, kanselier van de Orde, en de Histoire de la Toison d’Or van Guillaume Fillastre zijn hier de beste voorbeelden van. De Orde inspireert zich sterk op de legende van Jason en het Gulden Vlies. 419

Oorspronkelijk was volgens de Griekse mythology het Gulden Vlies de gouden vacht van de gevleugelde ram waarop in de Oudheid de koningskinderen Phrixos en Helle vanuit Boeötië naar het land Colchis, aan de meest oostelijke boorden van de Zwarte Zee, vluchtten. In een heilig woud wordt het daar streng bewaakt door een vuurspuwende draak. Wil de antieke held Jason het hem

416 D. Wrisley, “Burgundian ideologies and Jehan Wauquelin’s prose translations”, The ideology of Burgundy: the promotion of national conciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 131-152. 417 A. Vanderjagt, “ ‘Qui desirent veoir du monde’: Bourgondiërs en de Oriënt”, In: De Oriënt, droom of dreiging ?, H. Bakker en M. Gosman (eds.), Kok Agora, Kampen, 1988, pg. 29. 418Ibidem, pp. 28-29 419 Ibidem, pg. 29. 112 toekomende koningschap van Iolkos in Thessalië erven, dan moet hij dit Vlies zien te bemachtigen. Hij kan dit niet alleen. Hij rust dus een expeditie uit van helden, die naar hun schip ‘de Argo’, Argonauten heten. Na een groot aantal avonturen op hun lange reis langs Oost -Griekse eilanden, door de Hellespont en langs de rijken van de Zwarte Zee wordt Colchis bereikt. Hier bemachtigt Jason, met behulp van prinses Medea, uiteindelijk het begeerde Vlies.

Het verhaal van Jason werd in de late middeleeuwen herwerkt en verchristelijkt qua thematiek. 420 In de Bourgondische versie waren er zes vachten die elk voor een ridderlijke deugd stonden. Die deugden waren edelmoedigheid, gerechtigheid, bedachtzaamheid, trouw, geduld en genade. De Bourgondische ridders identificeerden zich met de Argonauten, een groep van edele avonturiers gebonden door een gemeenschappelijk doel om de vliezen te bemachtigen. Cruciaal is dat in dit milieu een regeringsideologie ontwikkeld wordt op basis van noties van het Bonum Commune, het algemeen belang. Ridders van het Gulden Vlies werden ter verantwoording geroepen als zij de morele codes van hun Orde hadden overtreden. Zelfs de hertog moest voor de Orde verschijnen indien hij bepaalde ridderlijke codes in dienst van het gemene best had gebroken. Zo inspireerde de adel zich al voor de creatie van de Orde zowel op de antieke geschiedenis als de christelijke leer waarvan de Oriënt de bron en de oorsprong was. De hertogen bezaten veel devotionele literatuur in de vorm van heiligenlevens.

De Oriënt is hierin onder meer vertegenwoordigd door de Vitae van Thomas, apostel van India, en van Catherina van Alexandrië. Aardrijkskundige traktaten, reisgidsen en beschrijvingen van heilige plaatsen die nuttig konden blijken voor pelgrimages en eventuele veldtochten waren ook overvloedig aanwezig. De aantekeningen van de Lannoy en de bewerking van het journaal die Bertrandon de La Broquière in 1432 bijhield vallen hieronder. De voorwoorden en opdrachten van boeken die voor Filips De Goede en Karel De Stoute werden geschreven staan vol met toespelingen met betrekking tot de Oriënt en kruistochten. Als regio is de Oriënt ook verbonden met het spirituele zielenheil door haar talrijke en belangrijke bedevaartsoorden. Bourgondische hofideologen poogden een connectie te leggen tussen de Oriënt, de oudheid en de hedendaagse werkelijkheid. Jean Wauquelin bijvoorbeeld schreef in een proloog van een vertaling van de Annales de Hainault van Jacques de Guise dat Filips De Goede en zijn edelen afstamden van de nobele Trojanen. In totaal bezat Filips maar liefst zeventien verluchte handschriften over de legende van Troje.

De Oriënt en de ridderlijke idealen maakten niet alleen deel uit van hoftheorieën of fantasierijke dromen. Zij stonden in relatie met de harde werkelijkheid van dreiging en oorlog.421 Het

420 Ibidem, pp. 29-32. 421 Vanderjagt, “ ‘Qui desirent veoir du monde’: Bourgondiërs en de Oriënt”, pg. 32. 113 pelgrimage en ridderideaal verbond materiële werkelijkheid en spiritualiteit in een eigen ervaring van de heilige plaatsen. De kardinale deugden van de ridderlijke Argonauten en de vermeende Trojaanse genealogie van Filips poogden de Bourgondische edelen te verbinden met het geografisch gebied in de Oriënt waar zij op avontuur en kruisvaart gingen. Geoffroy de Thoissy en Walerand de Wavrin verbonden de verhalen over de oudheid en Oriënt met de zintuigelijke waarneembare werkelijkheid tijdens hun maritieme expedities tegen de Ottomanen en Mamluken in de Middellandse en Zwarte Zee. Zo zocht Wavrin op het eiland Tenedos en op de kusten van de Hellespont naar het oude Troje. Thoissy zocht tussen het plunderen door op de kusten van de Zwarte Zee naar het Colchis van het Gulden Vlies. Na zijn gevangenschap onder de keizer van Trebizonde bezocht hij nog uit nieuwsgierigheid het slagveld van Nicopolis dat ongetwijfeld tot de verbeelding van iedere ridder moest spelen.

Na het einde van de Latijnse vorstendommen in het Heilig Land en het uitblijven van een nieuwe kruistocht naar het oosten ontstond rond de Baltische Zee een nieuwe alternatieve bestemming voor kruisvaarders.422 In die regio bezat de militaire religieuze Duitse Orde over zoveel land dat men over een heuse staat kan spreken. Vanuit haar hoofdkwartier in Marienburg voerde de Duitse Orde strijd tegen de heidense bevolking van de Baltische regio met als doel hun tegenstanders te kerstenen en hun landen in te nemen. In de loop van de veertiende eeuw namen elk jaar edelen (en ook niet edelen) uit heel Europa deel aan de Preussenreisen om met de Duitse Orde militaire campagnes tegen de ongelovigen te voeren. Het unieke karakter van de Preussenreisen lag dan ook in haar systematische en jaarlijkse organisatie. Ook vanuit de Nederlanden kwamen er regelmatig ridders het avontuur opzoeken. Sommige van de voornaamste families aan het Bourgondische hof zoals de Lalaing kenden een ware traditie van Preussenreisen.423

De reis naar het noorden was de ideale gelegenheid voor een edelman om prouesse te verwerven en zijn ridderlijke kwaliteiten te demonstreren voor een internationaal publiek.424 Dat elke voorname edelman minstens één heraut in zijn gevolg had vergrootte voor alle deelnemers de kans om bekendheid op Europese schaal te bereiken. Veel jongemannen namen deel om de ridderslag te ontvangen na zich te hebben bewezen op het slagveld. De Lannoy zelf nam deel aan de militaire campagnes van 1413 en werd er eveneens tot ridder geslagen.425 In afwachting van de start van de militaire campagnes hielden edelen zich bezig met adellijke en ridderlijke praktijken zoals het houden van tornooien en organiseren van jachtpartijen.426 Men ging ook op bedevaart en een van de

422 W. Paravicini Die Preussenreisen des europaïschen Adels, Sigmaringen, Thorbecke, 1989, pp. 24. 423 Ibidem, pg. 78. 424 Ibidem, pp. 305-310. 425 Ibidem, pg. 18; De Lannoy, pg. 27. 426 Paravicini, Die Preussenreisen des europaïschen Adels, pp. 310-329. 114 heiligen die zowel het meest door de Orde als haar gasten aanbeden werd, was de ridderheilige Sint- Joris. Het is zichtbaar dat de geest van de ridderlijke cultuur echt aanwezig was tijdens de expedities van de Duitse Orde. Dit wordt wellicht het duidelijkst in het gegeven dat de Orde steeds de ridders, die zich in de strijd het meest hadden onderscheiden, beloonde en eerde. Voor die edelen was een van de grootste eerbetuigingen het toegekend krijgen van een plaats aan de prestigieuze eretafel van het kasteel in Koningsbergen. Aan die tafel zaten immers alleen de meest verdienstelijke ridders zonder dat er rekening gehouden werd met rang of sociale status.

Het is duidelijk dat de Lannoy zich in het hart van de ridderlijke cultuur en leefwereld bevond. Hij verdiende al op jonge leeftijd zijn riddersporen in de Preussenreisen, een militaire onderneming die volledig in de geest was van de ridderidealen. Later was hij betrokken als stichtend lid bij een orde die zich sterk op de ridderlijke hofcultuur toelegde en wiens leden de kruistochtgedachte zeker genegen waren. In het volgend punt wordt beargumenteerd hoe de reis van 1421-1423 en de Rapports in het teken stonden van De Lannoy’s ridderlijkheid.

10.4.6 De prouesse van De Lannoy in de Rapports en Voyages

Paravicini stelt dat edelen gedreven door de ridderlijke hofcultuur reisden naar alle mogelijke fronten. De eeuwige favoriete tegenstander was de ongelovige of heiden. Het verbaast dan ook weinig dat bestemmingen zoals de Baltische regio, het Heilig Land en Granada zeer in trek waren bij middeleeuwse avonturiers.427 Niet toevallig heeft de Lannoy al deze bestemmingen, soms meer dan één maal, aangedaan. In Granada nam hij in 1407 en 1410 de wapenen op tegen de Moren, vocht in 1413 met de Duitse Orde en spioneerde in 1421 in het Mamlukenrijk.428 In zijn verdere jonge jaren was hij op menig Europees strijdtoneel aanwezig. In 1416 ontving hij het prestigieuze kapiteinschap van het kasteel te Sluis. Het is duidelijk dat de Lannoy een indrukwekkende militaire carrière gehad heeft. De ridder deed zijn hele leven zijn best om ridderlijke idealen te verwezenlijken en prouesse te veroveren.

In de Voyages schilderde de Lannoy zichzelf af volgens het ridderideaal van de chanson de geste. Dit geldt in het bijzonder voor het gedeelte dat handelt over zijn reis naar het Mamlukenrijk. Waar hij ook in de christelijke wereld rondreisde werd hij ontvangen door de lokale heersers. Het omgaan met hoge edellieden onderstreepte zijn ridderlijke statuut. Tijdens zijn reis naar het Mamlukenrijk van 1421-23 presenteert hij zichzelf als een edelman op queeste in dienst van Engelse, Franse en Bourgondische vorsten. De eer die hem toekwam door deze diplomatieke- en spionage opdrachten in naam van de vorsten uit te voeren, is niet te onderschatten.

427 Ibidem, pg. 330. 428 Ghillebert de Lannoy, Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pp. 14-15 ; Ghillebert de Lannoy, Voyages, 54-71. 115

Ook ridderlijke avonturen ontbreken niet. De Lannoy brengt het er nauwelijks levend vanaf als hij op een koude nacht door rovers wordt overvallen, vastgebonden en naakt achtergelaten.429 Recht geschiedde echter toen Alexander, Voivode van Wallachije, een aantal van de bandieten gevangen nam.430 Hij liet aan de de Lannoy de keuze om over hun leven te beslissen. De Bourgondische reiziger toont zich echter grootmoedig en schenkt hen genade, want de rovers gaven het gestolen geld terug. Hij bad zoals het een vroom edelman betaamt tot God en spaarde hun leven. Anne Bertrand en Maria Holban tonen aan dat het waarheidsgehalte van dit verhaal gering is, en in strijd met de algemene chronologie van de Voyages.431

Niet veel later overkwam hem, zoals de Lannoy het zelf aangeeft “une autre aventure.”432 Toen hij op weg was om de Tataarse vorst te bezoeken viel hij in een hinderlaag van een horde Tataren. Gelukkig herkenden de belagers hem en zijn metgezellen als vrienden van een oude bondgenoot. Als teken van goede wil (of als afkoopsom) gaven de Lannoy en zijn reisgenoten een deel van hun bezittingen af. De Tataren escorteerden hen in ruil daarvoor gedurende enkele dagen.

Voordat de Lannoy zijn reis aanving zwoor hij een eed om als pelgrim de landelijke route te volgen naar Jeruzalem. Daarom stuurde hij zijn gezelschap en reisbagage over zee, maar liet het na om zelf naar Marienburg te varen.433 Bij het uitbreken van een Ottomaanse successieoorlog werd reizen door Zuidoost Europa een hachelijke onderneming. Niettemin weigerde de Lannoy gehoor te geven aan de herhaaldelijke waarschuwingen van de koning van Polen en nog later aan die van de hertog van Litouwen.434 De Lannoy schrijft dat hij vastberaden was om zijn eed niet te breken en trach1te via Moldavië naar Constantinopel verder te trekken. Uiteindelijk liet hij zich echter door prins Alexander, heer van Wallachije en Moldavië, overhalen om niet verder te gaan.435 Het Ottomaanse krijgsgeweld maakte elke doortocht onmogelijk. Nog steeds was de ridder niet ontmoedigd:

“Et en intention de essayer de tournoyer la mer Maiour, prins mon chemin pour aller en Caffa par terre.”436

429 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 60. 430 Ibidem, pp. 60-61. 431 A. Bertrand, “Un seigneur bourguignon en Europe de L’Est : Guillebert de Lannoy (1386-1462) ”, pg. 301; M. Holban, “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, Revue des études sud-est européennes, vol. 5, nr. 3-4, 1967, pg.423. 432 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 63-64. 433 Ibidem, pp. 51-52. 434 Ibidem, pp. 54 en 56. 435 Ibidem p. 59. 436 Ibidem, pg. 59. 116

De Lannoy besloot dat hij Azië zou bereiken door rond de Zwarte Zee te trekken. In de Genuese havenkolonie Kaffa maakten de inwoners hem duidelijk dat een dergelijke onderneming geheel af te raden was.437 Uiteindelijk besloot hij dan maar toch een schip te huren richting Constantinopel. Het beeld dat hier geschetst wordt van De Lannoy is ongetwijfeld die van een vrome en eerbare ridder.

Toen De Lannoy in Constantinopel aankwam, wou hij deelnemen aan dezelfde Ottomaanse successieoorlog die hij aanvankelijk ontlopen had.438 Het maakte hem niet echt uit welke troonpretendent hij zou steunen:

“Sy fus adverty de ceste besonge, par quoy je prins une nef et du harnas pour aller devers l’un desdis empereurs turcs espérant qu’il y auroit bataille, mais l’empereur de Constantinoble fist arrester ma nef, et ne voult, pour la doubte de ma vie, que je y allasse, dont je eus grant doeul. ”439

De keizer van Constantinopel, Manuel II, hield de ridder uit bezorgdheid voor diens veiligheid tegen. Dit zogezegd tot grote spijt van de Lannoy. Voor hem zat er niets op dan per schip via Rhodos en Kreta naar Egypte te varen. Het was niet verboden voor een christelijke ridder om aan de zijde van ongelovigen te vechten zolang zijn tegenstander er ook een was. Zo probeerde bijvoorbeeld in 1388 een van de beroemdste ridders uit de late middeleeuwen, Jean II le Maingre ook bekend als Boucicaut, een alliantie met de Ottomaanse sultan Murad I (1362-89) te sluiten.440 De bron die we hiervoor hebben is Boucicaut’s biografie Le ‘livre des fais’ du bon messire jehan le Maingre, dit ‘Bouciquaut’ waarvan de schrijver niet gekend is. Christelijke vorsten sloten in het verleden wel vaker allianties met heidense heersers. Zo trachtte Koning Lodewijk IX in de dertiende eeuw een alliantie met de Mongolen aan te gaan.441 Ook in de successieoorlog die volgde na de dood van sultan Bayezid I van 1402-3 bemoeiden christelijke vorstendommen zoals Hongarije en Venetië zich met de strijd. 442

Het is opvallend hoe in de Voyages de meest onwaarschijnlijke avonturen de Lannoy overkomen op de verste plaatsen van zijn reis. Door de vergelijking en het contrast tussen zinnen en zinsneden ontwikkelde Holban de stelling dat de Voyages geen afgewerkt manuscript is.443 Heel wat passages zijn op een al dan niet subtiele wijze vermengd geraakt. Sommige tekstdelen zijn naar alle

437 Ibidem, pg. 64. 438Ibidem, pp. 66-67. 439 Ibidem, pg. 67. 440 N. Housley, “One man and his wars: the depiction of warfare by Marshal Boucicaut’s biographer”, Journal of Medieval History, vol. 29, 2003, pg. 33. 441 Atiya, Crusade, Commerce and culture, pg. 134. 442 D. Kastristis, The sons of Bayezid : empire building and representation in the Ottoman civil war of 1402-1413, Leiden, Brill, 2007, pp. 5-9. 443 Holban, “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pg. 425. 117 waarschijnlijkheid later toegevoegd en dit vooral wat het gedeelte van de reis van 1421-23 betreft. Holban denkt dat de eindversie die men vandaag kent, misschien een voorbereidend werkstuk was dat nooit is voltooid. Ze suggereert ook dat de ridder door zijn oudere leeftijd zaken vergat en door elkaar husselde bij het citeren van zijn reis naar het Mamlukensultanaat. Vreemd genoeg lijkt ze de inleiding van de kapelaan in de manuscripten van Goldolphin Welden de familie de Lannoy niet te kennen of te negeren. Dit is echter moeilijk te achterhalen want Holban geeft niet aan welke bronnen ze gebruikte voor haar bespreking van de Voyages. Hoe het ook zij, in beide manuscripten zegt de kapelaan zelf dat de memoires niet afgewerkt waren toen de Lannoy overleed:

“…me constraint de l’assembler en ce présent traictié ses voiages et haultes faictz, non pas tous, mays ceulx tant seullement que j’ay trouvé escript de sa main depuis son trespasse. Car, de son vivant, n’eust jamays souffert ne voulut les estre mis en mémoire, de peure que par aulcune façon ne lui eust tourné à vaine gloire. Possible est aussy que ceulx qui auront couraige de voiaiger tant en armes que aultrement, de y apprendre, et ceulx qui point ne l’aront, les esmovoir en les lysant. ”444

Als men de kapelaan mag geloven heeft hij weinig anders gedaan dan het verzamelen van de Lannoy’s aantekeningen. De ridder zou tijdens zijn leven nooit verlangd hebben om zijn notities tot een afgerond verhaal te verenigen. Dit kan natuurlijk slechts een literair stijlfiguur zijn. Het lijkt me sterk dat de kapelaan tegen de wil van zijn oude meester de aantekeningen gebundeld zou hebben. Mocht de geestelijke toch verantwoordelijk zijn voor enkele interpolaties dan toont de analyse van Holban nog altijd aan dat de Voyages een onafgewerkt document blijft.

Kan het zijn dat de Lannoy op gevorderde leeftijd zijn memoires wilde opsmukken door er achteraf nog wat verzonnen avonturen bij toe te voegen? De inhoudelijke tegenstrijdigheden doen volgens Holban vermoeden van wel.445 Zo vertoont de passage over de Ottomaanse burgeroorlog een aantal onduidelijkheden en verwarringen. Dit kan te maken hebben met het wellicht verwarde geheugen van een oude De Lannoy. Holban suggereert dat de Lannoy in feite niet meer over land verder kon trekken in Klein-Azië en zich daarom genoodzaakt zag om over zee te reizen. Hij zou het opgeven van zijn eed daarom wat goedmaken door de lezer wijs te maken dat hij toch nog geprobeerd had in Turkije te raken door met een van de Ottomaanse prinsen mee te vechten. Dat hij daar niet in slaagde zou dan zogezegd buiten zijn macht gelegen hebben.446 Het inderdaad onwaarschijnlijk dat de Lannoy zich in een dergelijk gevaar zou gestort hebben. Een dergelijke

444 Ghillebert de Lannoy, Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 9. 445 Holban, “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pp. 427-428. 446 Ibidem, pg. 427. 118 roekeloze houding paste niet bij de ernst van zijn toevertrouwde opdracht noch met zijn hoedanigheid als vorstelijke vertegenwoordiger. Daarbij zou zijn bemoeienis in een Ottomaanse oorlog een mogelijke verzaking of alleszins uitstel van zijn verkenningsopdracht betekend hebben.

Volgens de kapelaan was de Lannoy bevreesd voor beschuldigingen van ijdelheid. Daarom zou de edelman nooit zijn memoires gebundeld en verspreid hebben. De kapelaan hoopte met de Voyages enerzijds andere reizigers te informeren en anderzijds andere lezers te emotioneren. Het is onwaarschijnlijk dat hij tegen de wil van de Lannoy verder aan diens memoires gewerkt zou hebben. Mocht de edelman in werkelijkheid toch niet gewild hebben dat de Voyages voltooid werden, dan is dit misschien te wijten aan zijn slechte geheugen. De toevoeging van valse avonturen en andere passages zou inderdaad als ijdel overkomen. Hij vreesde misschien dat verzinsels en slechte representaties van de werkelijkheid door potentiële lezers snel doorzien zouden worden. In de Voyages leest men dat wanneer de ridder Rhodos uitvaart hij al zijn reisgenoten achterlaat op twee na:

“Et lassay là toutes mes gens séjournans, qui grant desplaisir en eurent, jusques à mon retour, et m’en alay, seullement moy troisième, c’est à sçavoir le dit Roy d’Arthois, Jehan de la Roe et moy, pour parfaire plus discrétement mes visitation, le chemin qui s’ensieut.”447

De ridder geeft aan dat hij in een kleinere groep wil reizen opdat hij zijn opdracht inallediscretie kan vervullen. De keuze van le Roy d’Arthois of wapenheraut van Artois als metgezel was absoluut niet willekeurig. Om die keuze beter te begrijpen moet men eerst een inzicht hebben in de rol van de heraut binnen de middeleeuwse maatschappij. Een heraut was een specialist en raadgever van heraldiek en ceremonie aan een hof of in het gevolg van een adellijke heer.448 Een van zijn officiële kerntaken hield in dat hij getuige moest zijn van de roemrijke daden van zijn heer en edelen. Al die ridderlijke prestaties werden vaak neergeschreven in literaire geschriften. Hierdoor ontstond in de late middeleeuwen een ware herauten literatuur die handelt over historiën van ridderlijke triomfen en verwezenlijkingen. Daarnaast diende een heraut gewoonlijk als boodschapper of gezant van zijn heer. Daarom mag men de invloed van herauten niet onderschatten, wanneer het gaat om het verspreiden en vergaren van nieuwtjes over bewonderenswaardige ridderlijke daden. Dit kan een grote impact hebben op de sociale perceptie van iemands reputatie, zowel in goede, als in slechte zin. Dat herauten een centrale rol speelden in ridderlijke hofcultuur staat buiten kijf. D'Arcy Jonathan Dacre Boulton stelt dat wapenherauten vanaf 1430, onder leiding van de wapenheraut van

447 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pg. 67. 448 Paravicini, Die ritterlich-höfische Kultur des Mittelalters, pg. 16. 119 de Orde of Thoison d’Or, onmiskenbaar hebben bijgedragen aan de cohesie van de adel en de Bourgondische vorstendommen.449 Dit bereikten ze door het uitdragen van een door de hertogen gepropageerde ridderlijke hofcultuur. Een cultuur waar edelen zich sterk mee identificeerden en waarin zij elkaar over territoriale grenzen aan konden herkennen. Het verbaast dan ook niet dat de wapenherauten gerekruteerd werden onder de hoogste rangen van de adel. Boulton concludeert zelfs dat de staatspropaganda, de religieuze en adellijke symboliek, afbeeldingen en insignia van herauten en de Orde bijgedragen heeft tot de creatie van een nationaal gevoel onder de gewone bevolking.

Hier is belangrijk te vermelden dat de heerlijkheden Beaumont (vandaag Hénin-Beaumont) en Willerval, die in het bezit zijn van de Lannoy, zich in het graafschap Artesië bevonden. De band tussen de Lannoy en de heraut is dus snel verklaard. De Roy d’Arthois zal wellicht meegegaan zijn om de Lannoy in zijn opdracht bij te staan en omwille van hun onderlinge vertrouwensrelatie. Daarnaast zal de heraut samen met de Lannoy als officiële vertegenwoordiger van de hertog bij notabelen in het sultanaat opgetreden zijn. De belangrijkste reden voor zijn aanwezigheid was naar alle waarschijnlijkheid om de rol van getuige te spelen tijdens de Lannoy’s bedevaart en spionagemissie. Op het moment dat hij terug in Bourgondisch grondgebied zijn normale taken hervatte, zou hij best een grote bijdrage gehad kunnen hebben in het verspreiden van verhalen over de Lannoy’s reis in het Nabije Oosten en diens prouesse. Hiervan zijn geen schriftelijke bron, maar dit zou mogelijks in een orale context plaats gevonden heben.

De vele ontberingen, overvallers, wapenfeiten en de ontmoetingen met nobel volk in de Voyages benadrukken het lijden en edele optreden van de ridder, zoals dit ook voorkomt in de hoofse ridderroman. Alle avonturen die de Lannoy meemaakte zoals het rondreizen in vreemde landen, het ontmoeten van moslims en christenen van allerhande komaf moeten hierin worden gekaderd. Het reisverslag is kort van stof zodra het de reis door het sultanaat beschrijft. Avontuurlijke verhalen maken dan plaats voor bezoeken aan bedevaartsoorden. Ook dan wordt een ridderlijke deugd van de Lannoy getoond, namelijk vroomheid.

De verwijzingen naar avontuur zijn in de Rapports minder expliciet. De ridderlijke ambities van De Lannoy zijn al aan de hand van de Voyages aangetoond. Toch zijn in de strategisch minder relevante opmerkingen elementen van een ridderlijk discours bespeuren. Zo moeten verschillende vermeldingen in beide bronnen van kerken die gewijd zijn aan Sint Joris, gezien worden als

449 D.J.D.B. Boulton, “The Order of the Golden Fleece and the Creation of Burgundian National Identity”, In: The ideology of Burgundy: the promotion of national consciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 21-45. 120 identificatie met de beroemde christelijke ridder.450 Wanneer hij de emir van Tyr,“ung grant admiral nommé Elboe, bon Sarrasin”, prijst voor het heropbouwen van de stad, vervalt hij opnieuw in een ridderlijk discours. In de hoge middeleeuwen werd de ongelovige meestal in een slecht licht gesteld. In de tijd van de Lannoy waren ze veelal vijanden op het slagveld, maar werden soms als eerbare tegenstanders voorgesteld. Dit komt overeen met het discours van de nobele Saraceen.

De verhalende en fictieve passages in de Rapports moeten in het algemeen plaats maken voor nuchtere strategische beschrijvingen. Ook de bezoeken aan bedevaartsoorden komen dan nog nauwelijks aan bod. Niettemin is de hele opzet van de Rapports één grote manifestatie van de Lannoy’s ridderlijke en adellijke kwaliteiten. De uitvoerige analyses zijn immers het bewijs van de strategische en tactische inzichten waarover de Bourgondische edelman beschikte. Tot slot kan men ook stellen dat het uitvoeren van een “spionage” opdracht voor de Heilige Zaak, in een land vol met vijandige heidenen, een bewijs is van dapperheid, doorzettingsvermogen en godvruchtigheid. Doordat de Lannoy, misschien zelfs in een openbare ceremonie, zijn Rapports overhandigde zal zijn renommée alleen maar toegenomen zijn. De reis was ook een van de belangrijkste manifestaties van prouesse in zijn leven. Het verbaast dan ook niet dat De Lannoy zeven jaar na zijn terugkeer bij de stichtende leden van de Orde Van De Gulden Vlies behoorde. Hij had zijn sporen verdiend: zijn profiel paste volledig in de geest van de Orde. Op basis van de Voyages en de Rapports kan men concluderen dat de ridder tot op zijn oude dag een enorm veel waarde hechtte aan de heroïsche idealen van zijn tijd.

10.4.7 Een nobele ridder?

Literair discours kwam vaak niet overeen met de werkelijkheid. Het volgende voorval getuigt dat dit ook gold voor de Lannoy. Toen de edelman in 1421 maar nauwelijks aan zijn missie begonnen was, bedroog hij Hendrik V van Engeland.451 In de patent roll van Rymer op datum van tien maart 1443 is een pardon452 opgesteld door Hendrik VI waarvan de titel luidt: Super Fraudia et mendacio, Patris Regis factis, de exeratione conscientiae.453

450 Ghillebert de Lannoy, Voyages, pp. 61 ; Ghillebert de Lannoy, Rapports, pp. 127 en 157. 451 C. Skeel, “The pardon of Gilbert de Lannoy by Henri VI”, Cambridge Historical Journal, vol. 1, nr. 3, 1925, pg. 322. 452 Omdat de oorspronkelijke bron niet raadpleegbaar was is voor deze studie gebruik gemaakt van de inhoudelijke beschrijving van de tekst door Caroline Skeel. 453 Ibidem, pg. 323. 121

Het “bedrog” wordt ook vermeld door Holban en Potvin.454 Na tweehonderd pond ontvangen te hebben van de koning in Parijs beweerde de Lannoy dat hij door Picardische rovers overvallen was.455 Hij beweert al zijn geld, geschenken en aanbevelingsbreven van de koning te hebben verloren. De koning schonk hem hetzelfde bedrag opnieuw en gaf hem nieuwe geschenken. Ook Filips De Goede vergoedde zijn dienaar voor het ongemak en andere reiskosten:

“A messire Guilbert de Lannoy, chevalier, conseilier et chambellan de monseigneur le duc, la somme de cinq cens escus d’or du pris de XLII gros, nouvelle monnoye de Flandres, l’escu, que tant pour et en récompensation de la perte et dommage que lors en lui en venant de Paris avec mondit seigneur et en son service il fist d’avoir esté destroussé des ennemis et adversaires du roy nostre sire et les siens, comme pour lui aidier à supporter les grans frais, missions et despens qu’il lui faudroilt faire et soustenir ou voiage que adont il estoit délibéré et conclud de faire en Jhérusalem, mondit seigneur lui a donné pour une fois, de sa grâce espécial, li come il appert par son mandement sur ce fait, donné à Gand se VIIIe jour de mars l’an M. CCCC. XX. Garni de quittance dudit messire Guilbert d’icelle somme, tout cy-rendu, pour ce V ( c) escus d’or de XLII gros. ”456

Bij zijn terugkeer uit het oosten in 1423 zou de Lannoy spijt gehad hebben van zijn daden.457 Hij gaf de misleiding toe en stelde voor zijn schuld recht te zetten aan de oom van de jonge Hendrik VI, de bisschop van Winchester. De bisschop vergaf de zonde en achtte elke vergoeding overbodig. In 1443 vroeg de Lannoy opnieuw door schuld gekweld nogmaals pardon aan de inmiddels volwassen Engelse vorst, wat de koning hem verleende. Opvallend genoeg is van een gelijkaardige gratieverlening door Filips De Goede in zowel de wetenschappelijke literatuur als in primaire bronnen geen spoor te vinden.

454 Holban, “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, pg. 433; Ghillebert de Lannoy, Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 197. 455 Skeel, “The pardon of Gilbert de Lannoy by Henri VI”, pg. 322. 456 Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, pg. 196; Archives Départementales Du Nord, rekening van Guy Guilbaut, ontvanger generaal van 3 oktober 1420 tot 2 oktober 1421, fol. 117v°, hoofdstuk “Dons et récompensations”. 457 Skeel, “The pardon of Gilbert de Lannoy by Henri VI”, pp. 322-323. 122

11. Algemene conclusie

Sinds de publicatie van Potvin’s editie zijn de Rapports en Voyages niet meer onderworpen geweest aan een diepgaande analyse. Historici hebben zich beperkt tot wat in eerdere edities stond zonder een nieuwe bijdrage te leveren aan het historisch debat. Door middel van het verkrijgen van een grondigere kennis van historische omstandigheden probeerde deze studie de positivistische analyse van de Rapports door Potvin aan te vullen. Niet alleen door te beschrijven en te verklaren wat in de tekst staat, maar ook door te kijken naar wat niet in staat. Hopelijk zullen geïnteresseerden na het lezen van deze analyse een beter inzicht verworven hebben in de inhoud van de Rapports en de Voyages. Met behulp van een contextualiserende analyse en relevante passages uit de Voyages werden in deze studie een aantal thematische analyses uitgevoerd. De aandacht ging in de eerste plaats uit naar de precisie van de beschrijvingen in de Rapports. De weinige historici die de Rapports op een oppervlakkige wijze hebben bestudeerd prezen de nauwkeurigheid van het“spionagewerk” en no nonsens attitude van de auteur. Het werk was zogezegd dat van een “professionele spion.” In deze studie lag focus op zijn militaire en strategische opmerkingsvermogen. Hierbij was vooral aandacht voor de zaken die hij niet vermeldde. Archeologische studies waren van groot belang voor dit onderzoek. Na het doornemen van alle feiten en al het bronnenmateriaal is de conclusie dat de traditionele historische visie op het werk van de Lannoy maar deels accuraat is. De zaken die De Lannoy zelf gezien had werden op sommige momenten zeer precies bewezen. Over een groot aantal zaken was de ridder echter vaag of ontbrak elke mogelijke nuance in zijn beschrijvingen. Een van de beste voorbeelden hiervan is zijn uiteenzetting over de militaire strategieën die de verschillende volkeren en groepen binnen het sultanaat hanteerden. Hier maakt de Lannoy zich schuldig aan iets dat erger is dan vaagheid: hij ziet belangrijke feiten over het hoofd. Zijn grote aandacht voor havensteden en kaarten heeft een algemene indruk gemaakt dat andere tekortkomingen niet zijn opgemerkt. Het is eigenaardig dat geen enkele historicus bemerkt heeft dat een beschrijving van het bekende fortenstysteem in het Aziatische binnenland ontbreekt. Een systeem waarvan heel het sultanaat gedurende heel haar bestaan gebruik van maakte. Wanneer de Lannoy tekortschiet in de Rapports is dit waarschijnlijk doorgaans te wijten aan de beperkte reisvrijheid die de edelman genoot. Het gezelschap en escorte van Mamluken en gidsen moeten hem meer dan eens verhinderd hebben om zijn eigen route te kiezen. Eveneens zijn een groot deel van de aantekeningen hoogstwaarschijnlijk gebaseerd op wat gidsen de Lannoy verteld hebben. Deze gidsen waren wellicht niet altijd betrouwbaar. De Lannoy is tevens niet

123 van de traditionele reisroutes van pelgrims en handelaren afgeweken. Sommige strategische plaatsen zoals Qaqun heeft hij nooit bezocht. Belangrijk is om niet te vergeten dat de Rapports tot de genre van praktische documenten zoals de advis gerekend moeten worden. Het reisverslag is ingebed in een orale context. Haar onvolledig karakter is hier aan te wijten. Waarschijnlijk zal de Lannoy en zijn reisgenoten mondelinge toelichting op het document hebben gegeven. De exacte instructies van Filips De Goede voor de Lannoy zijn niet gekend. Waren deze voorhanden geweest, dan hadden ze misschien de precieze doelstellingen van de ridder en enkele hiaten in de Rapports kunnen ophelderen.

Gezien de reisomstandigheden van de Lannoy en de oppervlakkige inhoud van de Rapports is het twijfelachtig of het hof echt iets heeft bijgeleerd. Was Filips tenslotte niets reeds omringd door talrijke edelen die zelf op bedevaart naar het Heilige land waren gegaan? Het is logisch om aan te nemen dat de hertog al op de hoogte was van het meeste dat in de Rapports stond beschreven. Daarbij moet de vraag gesteld worden of Filips geen exactere informatie kon verkrijgen via zijn contacten in Brugge. Italianen die in direct contact stonden met handelaren die werkzaam waren in de Oriënt. Het is moeilijk te achterhalen wat er met de Rapports gedaan zou worden door het uitstel van de kruistochtprojecten. Misschien was de ambitie om het te verwerken tot een volwaardig verslag zoals met de notities van Bertrandon de le Broquière gedaan was. Er bestaan weinig vermeldingen over hoe de Rapports ontvangen werden. Dat de Lannoy’s verdiensten op prijs werden gesteld blijkt uit zijn rijkelijke vergoeding en succesvolle verdere loopbaan. Misschien hoefde de Rapports geen onmiddellijke nut te hebben. De onderneming van de Lannoy was op zichzelf een grote propagandastunt voor het Bourgondisch hof. Het was het begin van een lange periode waar Filips de rol van kampioen der christenheid op zich zou nemen.

Een ander uitgangspunt van deze studie was het zoeken naar elementen die een ridderlijke discours en oriëntalistische visies aantoonden in de Rapports. Het was de bedoeling om uit te zoeken in welke mate de Rapports beïnvloed waren door een ideologische discours en bijbehorende vooronderstellingen. Om de persoon van de Lannoy beter te begrijpen wordt in deze studie regelmatig teruggegrepen naar fragmenten uit de Voyages die overeenkomen met de reis naar het Mamlukensultanaat van 1421-23. Hoewel de Lannoy geen enkele interesse toont voor de Islam komen oriëntalistische stereotiepen af en toe aan bod. Occasionele irrelevante vermeldingen van moskeeën, de beschrijving van de Nijlfeesten, de citadel van de sultan en de balsemtuinen van Al Matariya zijn klassieke literaire thema’s. Hieruit blijkt dat de Lannoy rechtstreeks een aantal typische topoi heeft overgenomen van

124 eigentijdse reisverslagen. De Rapports heeft ondanks de prententieloze stijl van de Lannoy een literaire dimensie. De aanwezigheid van deze schilderachtige elemenen is misschien een aanwijzing voor het feit dat lokale gidsen Westerse reizigers steeds dezelfde zaken vertelden en langs dezelfde plaatsen leidden. Dit doet opnieuw vragen rijzen omtrent de grondigheid en de betrouwbaarheid van de Rapports en over de Lannoy’s bewegingsvrijheid. In de passages die geen onmiddellijk belang hebben voor de verkenningsmissie toont de Lannoy een interesse voor christelijke herkenningspunten in het oosterse landschap. Dit is het sterkste waarneembaar in de Voyages. De Lannoy geeft haast nooit een waardeoordeel over de leefgewoonten van vreemde volkeren. Hij probeert de dingen weer te geven zoals ze zijn, maar verraadt in enkele passages zijn eigen visie en vooroordelen. De ridder toont verder weinig interesse voor andere culturen en religies.

Zoals een edelman van zijn stand betaamde zag de Lannoy zichzelf graag als conform aan de ridderidealen van zijn tijd. De beslissing om een heraut als reisgezel te kiezen voor zijn reis door het sultanaat getuigt hier van. Zijn vrome en dappere karakter laat hij in de Voyages volledig tot uiting te komen. Holban toonde aan dat de Lannoy een deel van zijn avonturen verzonnen heeft, en regelmatig de werkelijkheid verdraaide. Dat de avontuurlijke verhalen vooral voorkomen in het eerste gedeelte van zijn reisverslag komt misschien omdat het tweede gedeelte overeenkomt met de Rapports. Door de onafgewerkte aard van de Voyages is moeilijk te zeggen wat de intenties van de Lannoy waren voor de definitieve versie van de tekst. In de de middeleeuwen was het niet ongewoon om fictieve en overdreven elementen te incorporeren in een verslag. De Voyages kunnen zowel als memoires of reisverslag beschouwd worden. Vast staat dat de thematiek van de ridderlijke hofcultuur een centrale plaats toebedeeld kreeg. De Lannoy’s militaire en politieke carrière was een grote zoektocht naar het verkrijgen van prouesse. De Voyages getuigt hiervan. Ook de Rapports moeten in dit licht gezien worden. In de bron zijn echter weinig sporen van een ridderlijk discours aanwezig. De impliciete betekenis en de gevolgen van de Rapports voor de Lannoy hangen samen met Bourgondische tijdsgeest. Voor een dergelijke prestigieuze missie werd immers een homme courageux gekozen: iemand die over de juiste mengeling van intelligentie en strategisch inzicht beschikte. De creatie van de Rapports was het bewijs dat de Lannoy de kwaliteiten van een volmaakt ridder had. In de ogen van zijn tijdgenoten was de Lannoy wellicht een held die op gevaar van eigen leven, in dienst van God en zijn heer, zich voor de Heilige Zaak ingespannen had.

Als laatste moet vermeld worden dat de historische consensus omtrent de Rapports oppervlakkig en voorbarig is. Hoewel het document ongetwijfeld als bron zijn nut heeft, is het te beperkt door haar onvolledig en superficieel karakter om als volwaardige bron te dienen voor het bestuderen van de geografische en politieke eigennaardigheden van de regio van het Mammelukse

125 sultanaat. In toekomstig onderzoek zal rekenening gehouden moeten worden met het feit dat de Rapports bepaalde discourselementen bevat die nooit door historici beklemtoond zijn. Een sturend kader van oriëntalistische vooronderstellingen en de idealen van de ridderlijke hofcultuur helpen de Lannoy als persoon in zijn tijdskader te situeren en de precieze waarde van de Rapports te bepalen in verhouding tot welke ideologische ideeën en discours er in aanwezig zijn.

De basis van dit onderzoek zou moeten worden overgenomen en toegepast op andere reisverslagen die een politiek, ideologisch of militair nut hadden, met in de eerste plaats Le Voyage d'Outremer van Bertrandon de la Broquière. Het toepassen van deze methode en de systematische vergelijking van avis en reisverslagen die betrekking, hebben op de Bourgondische kruistochtprojecten zou een een leerrijk proces zijn voor alle betrokkenen.

126

12. Bibliografie

Edities

1827: WEBB, J., “A Survey of Egypt and Syria, undertaken in the year 1422, by Sir Gilbert de Lannoy, knight, Translated from a manuscript in the Bodleian Library at Oxford, with an introductory dissertation, and notes of illustration and reference to the ‘Croisades’”, Archaeologia, vol. 2, 1827, pp. 281-444.

1840 : Voyages et ambassades de messire Guillebert De Lannoy, 1399-1450, M. SERRURE (éd.), Mons, Société des Bibliophiles de Mons, 1840.

1844 : Guillebert de Lannoy et ses voyages en 1413, 1414 et 1421, commentés en français et en polonais, J. LELEWEL (ed.), Brussel, Vandale, 1844.

1878 : Oeuvres de Ghillebert de Lannoy, voyageur, diplomate et moraliste, Recueillies et publiées par Ch. POTVIN avec des notes géographiques et une carte par J-C. Houzeau, Leuven, Lefever, 1878.

1892 : BERTRANDON DE LA BROQUIERE, Le voyage d'Outremer de Bertrandon de la Broquière, C. Schéfer (ed.), Paris, E. Leroux, 1892.

Secundaire literatuur

AHARONI, R., “Bedouin and Mamluks in Egypt – coexistence in a state of duality”, In: The Mamluks in Egyptian and Syrian politics and society, M. Winter en A. Levanoni (eds.), Leiden, Brill, 2004, pp. 407-435.

ARIÉ, R., “Un chevalier bourguignon en terre musulmane au XVe siècle: Ghillebert de Lannoy”, Le Moyen Âge, vol. 83, nr. 1, 1977, pp. 283-302.

ATIYA, A., Crusade, commerce and culture, Bloomington, Indiana University Press, 1962.

AYALON, D., “The end of the Mamluk Sultanate: Why did the Ottomans spare the Mamluks of Egypt and wipe out the Mamluks of Syria?”, Studia Islamica, vol. 65, 1987, pp. 125-148.

--- “Mamluk military aristocracy: a non hereditary nobility”, In: Islam and the abode of War, D. Ayalon (ed.), Aldershot, Ashgate, 1994, pp. 205-210.

127

--- “Some remarks on the economic decline of the Mamluk sultanate”, Jerusalem studies in Arabic and Islam, vol. 16, 1993, pp. 108-124.

--- “The impact of firearms on the muslim world”, Princeton Middle-East Papers, vol. 20, 1975, pp. 32- 43.

BARTH, F., Ethnic groups and boundaries. The social organization of cultural difference, Long Grove, Waveland Press Inc., 1969.

BECKINGHAM, C.M., Between Islam and Christendom. Travellers, facts and legends in the Middle Ages and the Renaissance, Londen, Ashgate, 1983.

BENVENISTI, M., The crusaders in the Holy Land, Jeruzalem, Israel Universities Press, 1970.

BERTRAND, A., “Un seigneur bourguignon en Europe de L’Est : Guillebert de Lannoy (1386-1462) ”, Le Moyen Âge, vol.95, nr. 2, 1989, pp. 293-309.

BLANKS, D., “Western Views of Islam in the Premodern Period”, In: Western views of Islam in medieval and early modern Europe: perception of Other, D. Blanks en M. Frassetto (eds.), New York, Sint Martin’s Press, 1999, pp. 12-32.

BLANKS, D. en FRASETTO, M., “Introduction ”, In : Western views of Islam in medieval and early modern Europe: perception of Other, D. Blanks en M. Frassetto (eds.), New York, Sint Martin’s Press, 1999, pp. 4-18.

BOSSUAT, R., DE LAGE, G., PICHARD, L., HASENOHR G., ZINK M. en GRENTE G., Dictionnaire des lettres françaises, le Moyen Âge, Paris, Fayard, 1994.

BOULTON, D.A.J.D., “The Order of the Golden Fleece and the creation of Burgundian national identity”, In: The ideology of Burgundy : the promotion of national consciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 21-99.

BURGOYNE, M., Mamluk Jerusalem: an architectural study, London, World of Islam Festival Trust, 1987.

BUYLAERT, F., Eeuwen van ambitie. De adel in laatmiddeleeuws Vlaanderen, Brussel, Lannoo, 2010.

128

BUYLAERT, F. en DUMOLYN, J., “Beeldvorming rond adel en ridderschap bij Froissart en Bourgondische kroniekschrijvers”, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, vol. 124, nr. 4, 2008, pp. 609-632.

CARON, M.T., Les vœux du faisan, noblesse en fête, esprit de croisade. Le manuscrit français 11594 de la Bibliothèque Nationale de France, Turnhout, Brepols, 2003.

CHAMBERLAIN, M. “The crusader era and the Ayyubid dynasty”, In: The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pp.211- 242.

DANIEL, N., Islam and the West: the making of an image, Edinburgh, Edinburgh University Press, 1960.

DE GRUYTER, W., “The auxiliary forces of the Mamluk Sultanate”, In: Islam and the abode of war, D. Ayalon (ed.), London, Ashgate, 1994, pp. 13-37.

DENISON ROSS, E., “Prester John and the Empire of Ethiopia” In: Travel and Travellers of the Middle Ages, A. P. Newton (ed.), London, Kegan Paul, Tranch, Tubner & Co. Ltd., 1926 (1996, Routledge), pp. 174-194.

DEVRIES, K, “Gunpowder weapons at the siege of Constantinople, 1453”, In: War and society in the Eastern Mediterranean 7th-15th centuries, Y. Lev (Ed.), Leiden, Brill, 1997, pp. 343-362.

--- “Lack of a Western European military response to the Ottoman invasions of Eastern Europe from Nicopolis (1396) to Mohàcs (1526)”, Journal of Military History, vol. 63, 1999, pp. 539-559.

--- “Gunpower weaponry and the rise of early modern state”, War in history, vol. 5, 1998, pp. 127- 145.

DRORY, J., “Founding a new mamlaka”, In: The Mamluks in Egyptian and Syrian politics and society, M. Winter and A. Levanoni (eds.), Leiden, Brill, 2004, pp. 162-187.

DUMOLYN, J., “Philippe de Commynes et les discours politiques en Flandre médiévale”, In : 1511- 2011 Philippe de Commynes. Droit, écriture : deux piliers de la souveraineté, J. Blanchard (ed.), Genève, Droz, 2012, pp. 33-50.

129

EDBURY, P., The kingdom of Cyprus and the crusades, 1191-1374, Cambridge, Cambridge University Press, 2000.

ELLENBLUM, R, “Who built Qal’at Subayba?”, Dumbarton Oaks papers, vol. 43, 1989, pp. 103-122.

FAIRCLOUGH, N., Language and power, Second Edition, Harlow, Pearson Education ltd., 2001.

GOODWIN, G., A history of Ottoman architecture, London, Thames and Hudson, 1971.

HOEPPNER MORAN CRUZ, J. A., “Popular attitudes towards Islam in medieval Europe”, In: Western views of Islam in medieval and early modern Europe: perception of Other, D. Blanks en M. Frassetto (eds.), New York, St-Martin’s Press, 1999, pp. 51-88.

HOLBAN, M., “Du caractère de l'ambassade de Guillebert de Lannoy dans le Nord et le Sud-Est de l'Europe en 1421 et de quelques incidents de son voyage”, Revue des études sud-est européennes, vol. 5, nr. 3-4, 1967, pp. 419-434.

HOLT, P.M., “The Mamluk institution”, In: A companion to the history of the Middle East, Y. M. Choueiri (ed.), Malden, Wiley-Blackwell, 2008, pp. 154-169.

HOLT, P.M., "Some observations on the Abbasid Caliphate of Cairo", Bulletin of the School of Oriental and African Studies, vol. 47, nr. 3, 1984, pp. 501-507.

HOUSLEY, N., “One man and his wars: the depiction of warfare by Marshal Boucicaut’s biographer”, Journal of medieval history, vol. 29, 2003, pp. 27-46.

HOWARD, D., Venice and the East, New Haven, Yale University Press, 2000.

HUGH, K., Crusader castles, Cambridge, Cambridge University Press, 1995.

KASTRISTIS, D., The sons of Bayezid : empire building and representation in the Ottoman civil war of 1402-1413, Leiden, Brill, 2007.

LEVANONI, A., “The sultan’s Laqab – A sign of a new order in Mamluk factionalism?” In: The Mamluks in Egyptian and Syrian politics and society, M. Winter and A. Levanoni (eds.), Leiden, Brill, 2004, pp. 79-115.

130

MARTEL-THOUMIAN, B., “Les élites urbaines sous les Mamelouks Circassiens”, In: Orientalia Lovaniensia Analecta : Egypt and Syria in the Fatimad, Ayyubid and Mamluks Eras III, U. Vermeulen en J. Van Steenbergen (eds.), Leuven, Peeters Publishers, vol. 75, 2001, pp. 271-308.

MUND, S., “Guillebert de Lannoy, un observateur fiable de la réalité russe au début du XVe siècle”, In : Hainaut et Tournaisis: regards sur dix siècles d'histoire. Recueil d'études dédiées à la mémoire de Jacques Nazet (1944-1996), Bruxelles, Archives et bibliothèques de Belgique, 2000, pp. 179-193.

PARAVICINI, W., Die Preussenreisen des Europaïschen Adels, Sigmaringen, Thorbecke, 1989.

PARAVICINI, W., Die ritterlich-höfische Kultur des Mittelalters, München, R. Oldenbourg Verlag, 1999.

PAVIOT, J., La politique navale des ducs de Bourgogne, 1384-1482, Lille, Presses Universitaires de Lille, 1995.

--- Les ducs de Bourgogne, la croisade et l’Orient, Paris, Presses Universitaires de Paris-Sorbonne, 2004.

PAVIOT, J. en CHAUNEY-BOUILLOT, M., “Nicopolis, 1396-1996”, Annales de Bourgogne, vol. 68, 1997, pp. 1-99.

PETERSEN, A., The towns of Palestine under Muslim rule AD 600-1600, Oxford, Archeopress, 2005.

PRINGLE, D., Secular buildings in the Crusader Kingdom of Jerusalem: an archaeological gazetteer, Cambridge, Cambridge University Press, 1997.

PRINGLE, D., “Town defences in the Crusader Kingdom of Jerusalem”, In: The medieval city under siege, A. Corfis en M. Wolfe (eds.), Woodbridge, The Boydell Press , 1995, pp. 69-121.

RAPHAEL, K., Muslim fortresses in the Levant: between crusaders and Mongols, London, Routledge, 2011.

RICHARD, J., “Le rôle politique de l’ordre sous Philippe le Bon et Charles le Téméraire”, In: L’ordre de la Toison d’or, de Philippe le Bon à Philipe le Beau (1430-1505): idéal ou reflet d’une société?, P. Cockshaw (ed.), Brussel, Brepols, 1996 , pp. 67-71.

131

RICHARD, J., Les Récits de voyages et de pèlerinages, Turnhout, Brepols, 1981.

SAID, E., Orientalism, New York, Vintage Books, 2004.

SCHWOEBEL, R., The shadow of the Crescent : the Renaissance image of the Turk (1453-1517), Nieuwkoop, De Graaf, 1968.

SILVERSTEIN, A., Postal systems in the pre-modern Islamic world, Cambridge, Cambridge University Press, 2007.

SKEEL, J., “The pardon of Gilbert de Lannoy by Henri VI”, Cambridge Historical Journal, vol. 1, nr. 3, 1925, pp. 322-323.

SMITH, J., “Mongol society and military in the middle east”, In: War and society in the Eastern Medierranean, 7th-15th centuries, Y. Lev (ed.), Leiden, Brill, 1997, pp. 242-270.

SMITH, J., “All manners of peeces: artillery in the late medieval period”, Royal Armouries Yearbook, Londen, Maney, vol. 7, 2002, pp. 130-38.

SOURDEL, J., en SOURDEL, D., Dictionnaire historique de l’Islam, Paris, Presses Universitaires de France, 1996.

SOUTHERN, R., Western views of Islam in the Middle Ages, Cambridge, Harvard University Press, 1962.

STERCHI, B., “The importance of reputation in the theory and practice of Burgundian chivalry: Jean De Lannoy, The Croÿs, and the Order of the Golden Fleece”, In: The ideology of Burgundy : the promotion of national consciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 99-115.

STILLMAN, N., “The non-Muslim communities : the Jewish community”, In : The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pp. 198-210.

132

SVATEK, J., “Guillebert de Lannoy, un seigneur bourguignon espion en Terre Sainte”, In : La noblesse et la croisade à la fin du Moyen Age - (France, Bourgogne, Bohême), J. Svatek en M. Nejedly (eds.), Toulouse, Méridiennes, 2009, pp. 85-95.

VANDERJAGT, A., “‘Qui désirent veoir du monde’ : Bourgondiërs en de Oriënt”, In: De Oriënt : droom of dreiging ? Het Oosten in westers perspectief, H. Bakker en M. Gosman (eds.), Kampen, Kok Agora, 1988, pp. 18-37.

VAN HEMELRYCK, F., Kruis en wassende maan: pelgrimstochten naar het Heilig Land, Leuven, Davidsfonds, 1994.

VAN STEENBERGEN, J., Geschiedenis in de Islamwereld, Gent, Academia Press, 2011.

VAN STEENBERGEN, J. en TERMONIA, M., Caïro: Van Arabisch tentenkamp tot stad van duizend-en- een-nacht (641-1517), Leuven, Davidsfonds, 2010.

VERMEULEN, U, “Tëmur Lang en Syrie: La correspondance entre le mamluk Farag et le mérinide Abu Sa’id”, In: Orientalia Lovaniensia Analecta: Egypt and Syria in the Fatimid, Ayubid an Mamluk Eras II, E. Vermeulen en D. De Smet (eds.), vol. 72, 1998, pp. 303-311.

VILLERIUS, S., Op zoek naar pape Jan of naar avontuur? Een discoursanalyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos van Ghistele (1482-1483), Scriptie aangeboden tot het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis aan Ugent, promotor Jan Dumolyn, 2009.

--- “Op zoek naar Pape Jan of naar avontuur? Een discoursanalyse van boek III van Tvoyage van Mher Joos Van Ghistele (1482-1483)”, In: Handelingen der Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent, vol. 63, 2009, pp. 27-60.

VON MARTELS, Z., Travel facts and travel fiction. Studies on fiction, literary tradition, scholarly discovery and observation in travel writing, Leiden, Brill, 1994, pg. XI.

WILFONG, T., “The non-Muslim communities: Christian communities”, In: The Cambridge History of Egypt: Islamic Egypt, 640-1517, C. Petry (ed.), Cambridge, Cambridge University Press, 2006, deel 1, pp. 175-197.

133

WOLFF, A., How Many Miles to Babylon? Travels and Adventures to Egypt and Beyond, from 1200 to 1640, Liverpool, Liverpool University Press, 2003.

WRISLEY, D., “Burgundian ideologies and Jehan Wauquelin’s prose translations”, The ideology of Burgundy : the promotion of national consciousness 1364-1565, D.J. Boulton en J. Veenstra (eds.), Leiden, Brill, 2006, pp. 131-152.

Online database

Encyclopaedia of islam, second edition online (http://referenceworks.brillonline.com/browse/encyclopaedia-of-islam-2?fromBrillOnline=true)

Online woordenboek voor Middelfrans

Dictionnaire Godefroy (http://micmap.org/dicfro/chercher/dictionnaire-godefroy/)

Online kaarten

Google Maps (http://maps.google.be)

134