RUILVERKAVELING in de voormalige gemeente

Maarten C. Hoff

“... Niets is beter, niets levert meer op, niets is de vrije mens meer waardig dan de landbouw ...” Abt Emo van Wittewierum, Groningen, 1224

Inleiding Wat moet worden gedaan om altijd zeker te zijn van voedsel? Deze vraag heeft na de grote agrarische crisis van 1878, ononderbroken op de politieke agenda van de over- heid gestaan. Tot op de dag van vandaag. En hoe! Desondanks kwam er pas in 1898, onder de vlag van het ministerie van Binnenlandse Zaken, een aparte afdeling ‘Landbouw’ om de infrastructuur van de agrarische sector te verbeteren. In 1935 kwam er eindelijk een ‘eigen’ ministerie van Landbouw en Visserij. Na de Tweede Wereldoorlog werd aan de voedselvraag de dimensie ‘voedselkwaliteit’ toegevoegd. Vanaf nu wordt ‘voedsel’ gestuurd door overheid, ‘agraria’, industrie en handelsban- ken. Dit vierspan zorgde voor de fundamentele verandering van het landschap door ontginning, inpoldering en ruilverkaveling. De minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, Sicco Mansholt1, ontvouwde zijn structuurbeleid: het boerenbe- drijf moest worden gemechaniseerd, gerationaliseerd en de productieschaal vergroot. Herstel van de ontstane grondversnippering was absoluut nodig. Ruilverkaveling werd het strategisch middel bij uitstek. In de voormalige gemeente Vledder werd dit strategisch middel ingezet tussen 1956 en 1985, waarbij de Verkavelingswet van 1954 de ‘spelregels’ dicteerde. Dit artikel gaat over deze periode en is tot stand geko- men via bureauonderzoek en gesprekken met inwoners van ‘toen’2.

Het raamwerk van de Verkavelingswet 1954 De Verkavelingswet van 1954 was de derde in de rij van Verkavelingswetten uit 1924 en daarna 1938. Het laat zien dat de agrarische sector nooit rust en voortdurend om aanpassingen vraagt. De Tweede Wereldoorlog trof de landbouw zwaar en de wederopbouw na 1945 vereiste een snelle en doeltreffende aanpak. De vraag was hoe, want de wet van 1938 kon deze eisen niet vervullen. Walcheren, met haar

8

‘eigen’ Herverkavelingswet van 1947, én de watersnoodramp van 1953, die een ver- gaande en grootschalige wijziging vereiste en waartoe de Wet Herverkaveling Nood- gebieden werd aangenomen, werden de voorbeelden voor vernieuwing. Beide wetten legden de grondslag voor de volledig nieuwe Verkavelingswet van 1954, overigens zonder wijziging van het uitgangspunt dat “... Ruilverkaveling geschiedt uit kracht van een overeenkomst of uit kracht van de wet ter behartiging van land-, tuin-, bos- bouw of veehouderij ...” (artikel 2, Ruilverkavelingswet 1954). De Wet3 legde de procedures en de rechtsposities van betrokkenen vast, plannen werden in zogeheten ‘streekverbeteringsprojecten’ opgesteld, terwijl het initiatief tot ruilen bij de grondeigenaar lag dan wel bij de overheid, indien daarmee het algemeen belang werd gediend. Een principe dat in Vledder niet werd gevolgd (zie verder on- der ‘Plaatselijke Commissie’)! Maar het tekenen van de overdrachtsakte werd be- heerst door het beginsel van de vrije wil en bij weerbarstige conflicten was het laatste woord aan de arrondissementsrechtbank. Hoewel alles via Gedeputeerde Staten liep, waren de kernposities in de besluitvor- ming in handen van de Centrale Cultuurtechnische Commissie en de Plaatselijke Commissie voor ruilverkaveling ‘Vledder’. De Gemeenteraad en het College van B&W waren met de boeren de belanghebbenden, die hun eigen ‘winkel’, zo goed als mogelijk was, bewaakten. De marktwaarde van de grond moest tellen, niet de onder- liggende gevoelens van de boer. Dat was de theorie, maar in de gemeente Vledder was de praktijk weerbarstiger. “... Zat je op de es, had je geheid oorlog ...”, was bij- voorbeeld zo’n praktijk zei een van mijn mondelinge bronnen. Of behoorde je tot ‘de fienen’ of ‘de gewonen’ was weer een ander criterium dat in de praktijk werd toege- past. Dan waren er ook ingezetenen, die wat agrarische ‘zeden’ betreft, stap voor stap verwijderd raakten van het boerenbedrijf. In politieke zin moet ook de samenstelling van de gemeenteraad een rol hebben gespeeld. Waar in het begin van de ruilverkave- ling na de oorlog driekwart van de raadsleden nog boer was, veranderde deze samen- stelling al heel snel en namen raadsleden uit de niet-agrarische sector meer dan de helft van de zetels in. Partijpolitiek gekoppeld aan vriendendiensten zullen de belang- rijkste aanjagers van de besluitvorming zijn geworden. Wie kiest is immers nooit zonder verlangen en al zeker niet in kleinere gemeenschappen. Grote moeite met het bewaken van hun missie hadden de landschapsorganisaties. Pas met de integrale Landinrichtingswet van 1985 werd de scherpe strijd, tussen landbouw enerzijds en behoud van natuur en oude cultuurlandschappen anderzijds, door regelgeving beheerst. Maar tot op de dag van vandaag blijven beide onderhavige sectoren lijnrecht tegenover elkaar staan. Het is het eeuwige dilemma tussen de eco- nomische en sociaal maatschappelijke werking van de markt. Het uiteindelijke ontwerp van het plan van toedeling was een nauwkeurig samen- spel tussen de Centrale Cultuurtechnische Commissie, de landmeter van het kadaster 9 en in het bijzonder de Plaatselijke Commissie voor de verkaveling ‘Vledder’. Het was deze Commissie die de ingewikkelde puzzel van de herverdeling moest oplossen. Eenmaal toegedeeld, werd de uitvoering van de verkaveling in handen gelegd van de Nederlandsche Heidemaatschappij (ongeveer 60%) en de Grondverbeterings- en Ont- ginningsmaatschappij De Bilt (ongeveer 40%), maar ook andere ingenieursbureaus mochten nog wat kleinere krenten uit de pap tot zich nemen.

De toestand Het te verkavelen blok bestond uit drie verschillende bodemgroepen. Ten eerste de ontginningszandgronden waarin de lage gronden minder geschikt zijn voor landbouw in tegenstelling tot de hoge ontginningszandgronden, terwijl de uitvoering van de ruilverkaveling in de lage ‘sectoren’ verder moet gaan dan alleen egalisatie van de grond. De madelandsgronden vormen de tweede groep. Bij de kavelindeling levert deze groep de mogelijkheid tot bredere percelen vanwege de goede doorlatendheid van het veen. De es-gronden – als derde groep – worden door de landbouwers het hoogste gewaardeerd vanwege hun dikke humusdek. De algemene landbouwkundige toestand behoefde, wat betreft de ontsluiting, een sterke verbetering op de Vledder Es en in de Vledderlanden, vanwege het slechte wegenstelsel. De verkavelingstoestand was gevarieerd. Op de ontginningszandgronden was de versnippering redelijk en waren de percelen gemiddeld 4,5 hectare, mede door het beleid van de Maatschappij van Weldadigheid om grotere bedrijven op te zetten. De madelanden vertoonden een wisselvallig beeld met een gemiddelde perceelgrootte van 2,2 hectare, met als slechtste de toestand in Vledder, maar in het algemeen was de perceelvorm en perceelgrootte beter dan in de es-gronden. De landbouwbedrijven, in totaal 501 bedrijven4 met 1.402 percelen, zijn vooral weidebedrijven met minder dan 20% bouwland. De rest is grasland (45%), bos (29%) en ‘woeste’ grond (8%). Van dat bouwland is 80% in gebruik voor haver, rogge en aardappelen, terwijl de voederbieten een volume innemen van 10%. Bij de veestapel is rundvee het meest populair en heeft het melkvee een goede reputatie vanwege de uitstekende kwaliteit. Varkens- en kippenbedrijven hebben weinig betekenis. De me- chanisatiegraad, ter vervanging van werkpaarden, is relatief gering. Hooiwerktuigen lijken meer belangstelling te hebben dan trekkers, zaaimachines, aardappelrooiers en stalmestverspreiders. De bedrijfsgrootte bood een aanvaardbare bestaansbasis. Het gros (= 54%) heeft een omvang van 5-15 hectare en kan 46% gerekend worden tot de categorie ‘gezinsbedrijven’. Hier vervullen de gezinshoofden vaak een nevenberoep. Direct rondom Vledder liggen de meeste grote bedrijven, in Vledderveen het gros van de kleinere bedrijven, terwijl een gemiddelde laat zien. De ligging en de wo-

10

foto: fledderkerspel.nl

De verkavelingstoestand in delen van de gemeente Vledder. Boven links de situatie op de Vledder-es in 1967 (voor de ruilverkaveling) en rechts in 2018. Het dorp ligt linksonder en de Solweg loopt in het midden van de foto. De aanmerkelijke versnippering toen is goed te zien.

foto: fledderkerspel.nl

In . Links (1967) de situatie in het gebied van de Maatschappij van Weldadig- heid rondom de Hoeve Koning Willem III aan de Wilhelminalaan (ongeveer het midden van de foto). Rechts de situatie in 2018. De versnippering toen was minder dan in Vledder. ningtoestand van de boerderijen zijn eveneens gevarieerd. In Vledder en geconcentreerd in de kernen, elders overwegend langs doorgaande wegen. Voor de boerderijen in Vledder is deze geconcentreerde ligging ongunstig. De woningtoestand

11 is overwegend matig tot slecht, behalve bij de boerderijen in de hogere klasse vanaf 10 hectare. Zij het dat bijna 100% is voorzien van waterleiding en elektriciteit. In sociaaleconomisch opzicht raakte de ruilverkaveling vier verschillende gebie- den. Ten eerste de es-dorpen Vledder en Doldersum alsmede het Vledderveld, met Doldersum als enige pure boerengemeenschap, terwijl Vledder een verzorgende func- tie heeft, bedoeld in de meest ruime zin van het woord, die nog onvoldoende wordt uitgeoefend. Vervolgens Nijensleek waar zich de oudste nederzettingen bevinden. Ten derde Vledderveen waar gemiddeld gesproken de leeftijd van de bedrijfshoofden de jongste is en dus gunstig voor de toekomst, maar anderzijds het laagste scoort wat betreft genoten agrarisch onderwijs (nauwelijks 30%). Ten slotte en Wilhelminaoord, beiden grotendeels eigendom van de Maatschappij (zij bezit onge- veer 40% van de te verkavelen grond). De werkloosheid is relatief hoog, terwijl de zogeheten ‘generatiedruk’ een belangrijke rol speelde. Generatiedruk is de verhou- ding tussen beschikbaar komende bedrijven en potentiële opvolger per jaar vast te stellen. Onderzoek wees uit dat hoe kleiner het bedrijf, hoe kleiner de generatiedruk, dus hoe ongunstiger. Bedrijven groter dan 20 ha hadden een generatiedruk van 1. In het ruilverkavelingsblok ‘Vledder’ was er sprake van voldoende afvloeiing, vooral in Nijensleek en Vledderveen. Tegen de achtergrond van art. 34 van de Ruilverkavelingswet 1954 betekende de geschetste situatie dat in het ruilverkavelingsproces de volgende aspecten voor Vled- der essentieel waren:  Ontsluiting, waarbij de verharde wegen als uitgangspunt dienden te worden genomen.  Boerderijverplaatsing van 8 boerderijen.  Boerenbedrijven moeten een economisch verantwoorde grootte hebben van 15 ha of meer en moeten voorzien worden van arbeidskrachten die volledig pro- ductief zijn.  Krotopruiming van 2 woningen is noodzakelijk, terwijl 23 stuks onbewoonbaar moeten worden verklaard en nog eens 89 een drastische opknapbeurt moeten hebben.  Kavelconcentratie moet herindeling van de versnippering van grondgebruik tot stand brengen.  Een landschapsplan met daarin behoud en aanvulling van het open landschap van de essen van Vledder en Doldersum en van de beekdalen en van de karak- teristieke houtwallen. Toewijzing van kavels aan openbare lichamen (Staat, Verkeer en Waterstaat en Gemeente) voor binnen afzienbare tijd uit te voeren werken (Rijksweg en andere we- gen) zonder daartoe de procedure van onteigening te hoeven volgen. Het betreft onge- veer 1,5% van het ruilverkavelingsblok. 12

De openingszetten5 De eerste aanvraag voor ruilverkaveling na WOII is ingediend door het Bestuur van de afdeling Vledder van het Drents Landbouwgenootschap bij ongenummerd schrij- ven van 1 april 1946. Deze aanvraag had betrekking op de es-gronden ten noorden van Vledder en omvatte een oppervlakte van ongeveer 185 ha. Als formele start van de ruilverkaveling ‘Vledder’ lijkt de datum 31 januari 1956 een betere keuze te zijn. Dan immers maken B&W van Vledder bekend dat de aanvragen van een ruilverka- veling voor Vledder vastere vormen krijgen en dat het nu gewenst is om de ingeze- tenen van de gemeente daarover te informeren. Het gaat om de es-, made- en ontgin- ningsgronden van het gehele grondgebied van Vledder met een omvang van onge- veer 4.130 hectare. Bos en woeste grond in eigendom van de Stichting Maatschappij van Weldadigheid zijn hiervan uitgezonderd. De voorzitter van Plaatselijk Belang Vledderveen, Jan Schipper, zal deze informatie verzorgen op 9 februari in café Bou- wer (Vledder), 10 februari in ‘Ons Dorpshuis’ (Frederiksoord) en 14 februari in café Hoekman (Nijensleek). De bijeenkomsten hebben duidelijk gemaakt dat er een alge- meen gevoelen heerst van instemming met de schaalvergroting van percelen. Daarna volgt op 15 februari het voorstel van B&W om over te gaan tot aanvraag ruilverkaveling voor de gemeente Vledder, uitgezonderd de bospercelen in , als bedoeld in de Ruilverkavelingswet 1954. Dit voorstel is mede inge- geven door het feit dat het gemeentebestuur de conclusie kon trekken dat er van een oppositie tegen ruilverkaveling geen sprake was en de indruk bestond dat de ingeze- tenen het over het algemeen eens waren dat een ruilverkaveling voor Vledder van zeer groot belang was. Wij beseffen terdege, aldus B&W, dat de ruilverkaveling “... voor de eigenaren van de grond belangrijke financiële consequenties heeft. Deze consequenties kunnen wij op geen stukken na overzien. Ook de deskundigen kunnen ons hieromtrent voorshands niet inlichten ...”. De belanghebbenden moeten maar vertrouwen in een goede afloop, zo is de redenering. Wie, bijvoorbeeld, absoluut geen vertrouwen had in een goede afloop was ir. J.W.G. Baron Sloet uit Doetin- chem. Zijn bezwaarschrift wordt door het Provinciaal Bestuur van niet ge- honoreerd. De redenering, zo blijkt uit de brief van het Bestuur van 14 december 1962, is klassiek: de overheid dient het algemeen belang, beziet alles integraal en zet alleen mensen in die bekwaam zijn. Op 17 februari 1956 neemt de Raad het besluit om de ruilverkaveling aan te vra- gen. B&W voegen daaraan toe om de aanvraag “... met enige spoed ...” in behande- ling te nemen. Gedeputeerde Staten sturen deze aanvraag op 22 februari daaropvol- gend naar de Centrale Cultuurtechnische Commissie in Utrecht. In afwachting van de uiteindelijke goedkeuring door Gedeputeerde Staten gaat de gemeenteraad zich bekwamen in het fenomeen ‘ruilverkaveling’ via excursies, hier- toe uitgenodigd door de Nederlandse Heidemaatschappij. Op 10 februari 1958 wordt 13

Links: Gemeentearchitect Jitze Postma (foto: G. Oosterhof-Postma, Assen). Rechts: Wethouder Martinus Eleveld (foto: K. Ele- veld).

de ruilverkaveling ‘Borger’ bezocht, ongeveer 4.100 hectare groot met essen en ontginningsgronden, alsmede ongeveer 1.000 hectare madeland. De Vledder Raad krijgt een duidelijke indruk over de omvang van het project, in het bijzonder hoe door ruilverkaveling een totale structuurverbetering wordt verkregen van de streek. De sanering laat zien hoe gezinsbedrijven –vader + één zoon als be- drijfsopvolger- van minimaal 12 ha zijn ontworpen. En ook hoe utiliteitsverbeterin- gen –elektriciteit, waterleidingen- tot stand zijn gebracht. Op 14 februari wordt een eigen excursie georganiseerd binnen de gemeente waarbij in het bijzonder het wegen- plan en het rioleringsplan aan de orde komen, alsmede het recreatieve ontwikkelings- plan voor Frederiksoord. Ten slotte wordt op 6 november 1958 nog een bezoek ge- bracht aan het ruilverkavelingsgebied ‘Zuidpolder’ onder Grootegast en Marum gele- gen. Ditmaal op uitnodiging van de Grondverbetering- en Ontginningsmaatschappij De Bilt met in het bijzonder aandacht voor de streekverbetering. Gewapend met de nodige kennis zal het bestuur van de gemeente Vledder de sa- nering van 843 percelen ter hand nemen. Dat gebeurt in nauwe samenwerking met de Maatschappij van Weldadigheid. Eerder hebben Gemeente en Maatschappij hun bot- sende verschillen van mening bijgelegd via de tussenkomst van de Commissaris van de Koningin van Gelderland (!). In essentie moet het vrijwel zeker zijn gegaan om handhaving van de autonomie van de Maatschappij met haar eigen uitgangspunt van ‘staat-in-staat’. Niet dat er daarna een warme band van vriendschap ontstond, maar een gezonde zakelijke relatie zorgde ervoor dat samen werd opgetrokken om deze sanering tot een goed einde te brengen.

Gedeputeerde Staten en de Centrale Cultuurtechnische Commissie De goedkeuring van Gedeputeerde Staten komt pas op 14 december 1962 na instem- ming van de Centrale Cultuurtechnische Commissie. Het is deze Commissie die het te verkavelen blok bepaalt met een omvang van 3.538 hectare. De goedkeuring vindt plaats onder de voorwaarde dat de plannen van (a) wegen en waterlopen, (b) het landschap, en (c) voorzieningen, moeten worden bijgesteld. Het landschapsplan,

14

waarvan de kosten werden geraamd op fl. 547.675,- moet zodanig worden gewijzigd, dat de kosten ervan maximaal fl. 202.725,- zullen bedra- gen. B&W antwoorden op 29 juli 1963 dat deze bijstelling zal leiden tot een niet verantwoorde beplanting, gezien ook het feit dat de gemeente zich zal ontwikkelen tot een recreatiegemeente. Pas op 18 november 1969 komt het Provinciaal Het Waterschapsgebouw waar Bestuur met haar besluit inzake de plannen, nadat vele ruilverkavelingsvergaderin- op 26 september 1967 de Centrale Cultuurtechni- gen hebben plaatsgevonden ach- sche Commissie de definitieve veranderingen van ter de drie ramen linksboven (foto: de plannen rondom de ruilverkaveling had toege- E. Kiers-Bieleveld). zonden aan het Provinciaal Bestuur. De bezwaren van B&W worden slechts marginaal gedeeld. Überhaupt was de organisatiecultuur van deze Commissie nog zeer behoudend. “... Met vrouwen praat ik niet ...”, aldus bijvoorbeeld een ambtenaar van deze Commissie tegen een boerin uit Nijensleek die prompt reageert met de woorden “ ... dan heb je een probleem want je zult wel moeten, ik ben de grondeigenaar ...”. De verdere af- handeling geschiedde schriftelijk via de landmeter Van Drogenbroek.

De Plaatselijke Commissie voor Vledder Intussen wordt ook tussen B&W en de Plaatselijke Commissie voor Ruilverkaveling het nodige uitgewisseld over de plannen. De Commissie wordt op 20 september 1963 door het Provinciaal Bestuur van Drenthe benoemd en op 22 oktober daaropvolgend geïnstalleerd in hotel Frederiksoord. Zij bestaat uit J. Fledderus uit Nijensleek (voorzitter), J. Have uit Vledder (plaatsvervangend voorzitter) en drie overige leden: Ph.J. Bastiaans uit Wilhelminaoord, G. Beuving uit Nijensleek en J. Jager uit Dolder- sum. Secretaris van de Commissie is H. Piest. Het is deze Commissie die de legpuzzel voor de nieuwe situatie in elkaar zet en vervolgens de eigenaar met hun voorstel confronteert. Maar om te zeggen dat ieder- een gelukkig was met deze Commissie lijkt overdreven te zijn. Een vrije wil was zeer beperkt aanwezig. Waarschijnlijk konden de meesten niet anders. Mij werd toever- trouwd dat “... veel boeren waren zeker niet blij met de Commissie ...” en ook dat er weinig vertrouwen was in sommige leden. “... Zet maar op papier...”, was een niet ongewone uitdrukking. Een ‘Commissie-truc’ was bijvoorbeeld de bewering “... maar we hebben met je vader afgesproken dat ....”, terwijl de persoon in kwestie ze- ker wist dat haar vader – die eerder overleden was – zoiets nimmer zou hebben afge- sproken.

15

Een belangrijk moment volgt op 15 december 1969, wanneer de Plaatselijke Commissie de mededeling doet dat het plan van Toedeling van de ruilverkaveling van het blok ‘Vledder’ ter inzage ligt op de Secretarie van de gemeente. Belangheb- benden kunnen vóór 28 januari 1970 hun bezwaren schriftelijk kenbaar maken bij de Plaatselijke Commissie. De gemeente doet dat ook prompt met een lijst van 15 bezwaren op 19 januari 1970 en voegt er nóg vier andere bezwaren aan toe op 27 januari 1970. Pas op 26 maart wordt de gemeente uitgenodigd om een gesprek te hebben met de Plaatselijke Commissie. Alle bezwaren betreffen veranderingen van kavelgrenzen, die een cor- recte uitvoering van de gemeentelijke taken in de weg staan. Hierna volgen meerdere gesprekken waarin de gemeente veel van haar bezwaren handhaaft hetgeen leidt tot een oproep van de Rechter-Commissaris in de ruilverkaveling ‘Vledder’ om op 17 augustus 1970, aan de Brink 7 in het toenmalig Waterschapsgebouw, te worden ge- hoord over de ingediende bezwaren. Wethouder Eleveld zal dit gesprek voeren. Het resultaat is een zitting van de Arrondissementsrechtbank Assen op 22 september waarin de gemeente-architect J. Postma met succes het woord voert voor de gemeen- te, hiertoe gemachtigd door burgemeester J. van Julsingha. Regelmatig werden ruil- verkavelingszaken voor de rechter ‘uitgevochten’ met wisselend resultaat. Zo verlie- zen bijvoorbeeld de gebroeders Oostindie hun bezwaarprocedure voor een aan te leggen fietspad waardoor hun perceel in twee stukken zal worden gesneden. De rechtbank vindt dat de gebroeders in alle redelijkheid zijn gecompenseerd. Op een later moment komt ook de gemeente-architect met zijn bezwaren en ver- ontrusting (brief 19 mei 1971) richting het College van B&W, omdat eigenaren van nieuw toegewezen kavels stukken grond als gemeenschapsbezit beschouwen. Hij geeft het advies om bij de Plaatselijke Commissie Ruilverkaveling aan te dringen “... op juiste aanwijzing van de diverse kavelgrenzen langs wegen en andere eigendom- men van de gemeente ...”. Hij is ontstemd over de gang van zaken aan de Wap- serweg en de Solweg. Ir. J. van Drogenbroek, landmeter-deskundige voor de ruilver- kaveling Vledder en werkzaam bij het Kadaster Bureau Ruilverkaveling Zwolle ant- woordt op 18 juni dat, waar wenselijk, de grenzen door een zekere heer Logeman worden uitgezet.

Onderlinge grondruil Grondruil en grondverkoop, niet in strijd met de Ruilverkavelingswet van 1954, heeft in deze verkavelingsperiode altijd plaatsgevonden. Het initiatief lag hier bij de gemeente en de ratio was een goede verkaveling van bouwterreinen, verbetering van volkshuisvesting en de infrastructuur ten behoeve van het algemeen belang. In hoe- verre er altijd sprake is geweest van een volledig vrije wilsovereenstemming valt

16 moeilijk te achterhalen. Bij de aanvaarding van de ruilverkaveling ‘Vledder’ werd immers impliciet vastgelegd dat voor de openbare voorzieningen aan de gemeente gronden zouden worden toegewezen op grond van artikel 14 van de Ruilverkave- lingswet. Het is ook opmerkelijk dat nergens in de stukken het woord ‘doeltreffendheid’ voorkomt, maar op meerdere momenten wél het woord ‘doelmatigheid’. En daarmee had de ‘tegenpartij’ van de gemeente in feite van meet af aan het nakijken. De goedkeuring van een voorgestelde grondruil en grondverkoop lag bij Gedepu- teerde Staten, terwijl de ruil meestal met gesloten beurzen geschiedde en de over- drachtskosten voor rekening van de gemeente waren. De procedure verliep niet altijd even gemakkelijk. Zo blijkt, bijvoorbeeld, uit een grondruil met een zekere W. Coen- raadts uit Wehe Den Hoorn, dat een overeenkomst aangegaan op 27 maart 1984 na de nodige en moeizame interventies van notaris A.H.C. van Drooge, pas op 4 april 1985 bij Van Drooge is gepasseerd, waarbij de notaris de mededeling doet dat de akte van grondruil “... met een vrolijk gezicht is gepasseerd ...”. Soms had deze grondruil ook ongewenste schade tot gevolg omdat het stuk grond was verpacht en er dus pachtont- binding tot stand moest komen. De pachter verkreeg dan schadeloosstelling wegens winstderving. Een bijzondere grondruil, die zeker niet onvermeld kan blijven, betreft de zaak tussen P.J. Stuiver en de Gemeente uit 1960. Het Raadsbesluit van 15 november 1960 vermeldt “... het belang van de verbetering van de volkshuisvesting van de heer P.J. Stuiver ...” , terwijl het voorstel van het College van B&W van 5 oktober 1960 de aantrekkelijkheid voor de gemeente benadrukt. “... Hierdoor toch wordt de gemeente eigenaar van alle ten zuiden van de grote brink gelegen grond ...”. Maar de werkelij- ke ambitie lijkt te zijn dat “... een geheel nieuw plan wordt gemaakt (...voor de...) bouw van een nieuw gemeentehuis ...”. Transparante besluitvorming was toen nog geen heet hangijzer.

Ter afronding A) Een gerechtvaardigde conclusie betreft de besluitvorming. Uit wat er is overgeble- ven van alle geschreven stukken komt het beeld naar voren van gedegen beslissings- procedures met relatief veel deelnemers die zich stuk voor stuk laten gelden. Vooral waar het de verschillende plannen betreft. Wie de uiteindelijke regie heeft, is niet duidelijk. Het orgaan van Gedeputeerde Staten is een ‘doorgeefluik’, terwijl de Cul- tuurtechnische Dienst toch het heft in handen lijkt te hebben, samen met de Heide- maatschappij en de Grontmij. Maar het is de Plaatselijke Commissie die de puzzel oplost en de grondeigenaren over de streep moet trekken. Haar invloed wordt uitein- delijk doorslaggevend. Op de achtergrond houdt het College van B&W de vinger

17 behoorlijk stevig aan de pols. In het bijzonder wanneer de toedeling een feit gaat worden komt de gemeente met een waslijst aan bezwaren. Tot in de kleinste details worden deze bezwaren omschreven. B) Het resultaat mag er zijn. Tussen 1980 en 1990 ligt het aantal agrarische be- drijven tussen de 115 en 93 stuks. Drie jaar voordat Vledder in 1998 als gemeente opgaat in de nieuwe gemeente is het aantal zelfs gereduceerd tot 84. Het totale grondgebruik volgens de kadastrale maat komt dan op een totaal van 2.318 hectare, waarvan 668 hectare ten behoeve van de akkerbouw, een ruime groei van meer dan tien procent ten opzichte van de situatie daarvoor, terwijl als grasland even- eens 668 hectare wordt gebruikt. De rundveestapel is na 1985 verder gedaald en be- draagt het aantal 5.156 stuks in 1995. De ontwikkeling van de varkensstapel laat een tegengesteld beeld zien: van 1.361 stuks in 1980 naar 3.266 in 1995, terwijl ook het aantal schapen in deze zelfde periode flink groeit met een factor 8 en in 1995 op een totaal komt van 1.815. De kippenbedrijven spelen een relatief geringe rol: van 45.755 stuks in 1980 is het in 1995 gedaald tot 14.250. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de ruilverkaveling voor de boeren een gunstig perspectief heeft opgeleverd, maar niet voor alle boeren! Relatief kleine boerenbedrijven werden door de overheid niet langer beschouwd als steunpilaren van een gezonde economie. C) Het klassieke boerenleven, zoals door Klaas van Dijk kort en fraai beschreven, is voorbij. De ruilverkaveling heeft de boer op de weg naar ondernemerschap gezet en na 1985 bepalen managementprincipes en technologie de dagelijkse gang van za- ken in landbouw en veeteelt.

1 Sicco Leendert Mansholt was in zes kabinetten van 1945 tot 1958 de verantwoordelijke mi- nister voor agrarische zaken. In 1958 wordt hij Eurocommissaris voor Landbouwzaken. 2 De namen zijn bij de Redactie bekend. 3 Waar de eerste ruilverkaveling in 1916 op Ameland nog een buitenwettelijk kader had, werd in 1924 ruilverkaveling in een wet vastgelegd. Herziening van deze wet vond plaats in 1954 waarop de hoogtijdagen van de ruilverkaveling plaatsvonden tot 1985. Zie vooral Simon van den Bergh, in zijn proefschrift uit 2004: Verdeeld land. De geschiedenis van de ruilverkave- ling in Nederland vanuit een lokaal perspectief, 1890-1985. 4 Hiervan zijn 231 zogeheten A en B bedrijven, d.w.z. bedrijven van landbouwers met land- bouw als enig beroep; hiervan hebben 66% een pachtovereenkomst. 5 Zie dossiernummer 1.823.13 , nrs. 38320, 38666, 38668 en 38902 Archief Gemeente Wester- veld

18