Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen

Tiende Revisie

Deel 2 Handleiding voor het gebruik versie 2014

WHO WHO-FIC CC Genève Bilthoven

Houten 2015

ICD-10: Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen – Tiende Revisie. Versie 2014

3 delen

deel 1. Systematische lijst deel 2. Handleiding voor het gebruik deel 3. Alfabetische lijst

I. Ziekte - classificatie 2. Classificatie 3. Handboeken Wereldgezondheidsorganisatie II. Titel: Internationale statistische classificatie van ziekten: 10e revisie III. Titel: ICD-10. 2014 versie

ISBN 978 90 368 1008 1 (drie delen)

© Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2015

ICD-10: © Wereldgezondheidsorganisatie, Genève 2014

Nederlandse vertaling ICD-10 NRV - WCC, deel 1 en 2 zijn uitgegeven door het CSIZ, Zeist 1997. Delen 1, 2 en 3 van de versie 1999 zijn voor het CSIZ in elektronische vorm uitgegeven door het RIVM en het AMC, 1999. Delen 1, 2 en 3 van de versies 2006 en 2014 zijn uitgegeven door het Nederlandse WHO-FIC Collaborating Centre/RIVM.

Voor informatie over deze uitgave kan men zich wenden tot de eindredacteur: drs. H. Ten Napel, RIVM, Postbus 1, 3720 BA Bilthoven, e-mail: [email protected] of [email protected]

Bohn Stafleu van Loghum, Postbus 246, 3990 GA Houten www.bsl.nl

De 43e World Health Assembly in 1999 heeft de Tiende Revisie van de Internationale Classificatie van ziekten en de aanbevelingen aanvaard van de Internationale Conferentie voor de Tiende Revisie van de ICD, gehouden van 26 september tot 2 oktober 1989 tot het inrichten van een updateproces binnen de tienjaarlijkse revisiecyclus.

Deze aanbeveling is in werking gesteld op de jaarlijkse vergadering van WHO Collaborating Centres voor de Familie van Internationale Classificaties in Tokyo, Japan 1996. Daaropvolgend is een formele procedure ingevoerd om het updateproces te leiden en ondersteunen. In overeenstemming met dit updateproces worden kleine (minor) updates jaarlijks doorgevoerd, grote (major) updates worden, indien noodzakelijk, elke drie jaar doorgevoerd. Voor meer informatie over het updateproces en de cumulatieve lijsten van updates: http://www.who.int/classifications/. Toekomstige updates worden eveneens op deze site geplaatst. Deze 2014-versie van de ICD-10 bevat alle correcties en updates die in de periode tussen 2006 en 2014 van kracht zijn geworden.

ICD-10_deel 1_voorwerk.indd 2 01-07-15 11:57

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...... 1

2. Beschrijving van de Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen ...... 2 2.1 Doel en toepasbaarheid ...... 2 2.2 Het concept van een 'familie' van ziekte- en met gezondheid verband houdende classificaties ...... 3 2.2.1 Aan diagnosen gerelateerde classificaties...... 6 2.2.2 Niet-diagnostische classificaties ...... 8 2.2.3 Informatie-ondersteuning voor eerstelijnsgezondheidszorg ...... 11 2.2.4 Internationale nomenclatuur van ziekten ...... 12 2.2.5 De rol van de WHO ...... 13 2.3 Algemene principes van ziekteclassificatie...... 13 2.4 De basisstructuur en classificatieprincipes van de ICD ...... 14 2.4.1 Delen ...... 15 2.4.2 Hoofdstukken ...... 16 2.4.3 Blokken van categorieën ...... 17 2.4.4 Drie-tekencategorieën ...... 17 2.4.5 Vier-tekensubcategorieën ...... 18 2.4.6 Aanvullende onderverdelingen voor gebruik op het vijfde of daarop volgende tekenniveaus ...... 18 2.4.7 De ongebruikte U-codes ...... 19

3. Het gebruik van de ICD ...... 20 3.1 Het gebruik van Deel 1 ...... 20 3.1.1 Inleiding ...... 20 3.1.2 Het gebruik van de Systematische lijst van inclusies en vier- tekensubcategorieën...... 20 3.1.3 Twee codes voor bepaalde aandoeningen ...... 22 3.1.4 Conventies in de Systematische lijst ...... 24 3.1.5 Categorieën met gemeenschappelijke kenmerken ...... 27

iii

3.2 Het gebruik van Deel 3 ...... 29 3.2.1 Rangschikking van de Alfabetische lijst ...... 29 3.2.2 Structuur ...... 29 3.2.3 Codes ...... 30 3.2.4 Conventies ...... 30 3.3 Basisrichtlijnen voor coderen ...... 30

4. Regels en richtlijnen voor het coderen van mortaliteit en morbiditeit...... 32 4.1 Mortaliteit: richtlijnen voor het opstellen van verklaringen en regels voor het coderen ...... 32 4.1.1 Doodsoorzaken ...... 32 4.1.2 Onderliggende doodsoorzaak ...... 32 4.1.3 Internationaal formulier van de medische doodsoorzaakverklaring .. 33 4.1.4 Procedures voor de selectie van de onderliggende doodsoorzaak voor sterftestatistiek...... 35 4.1.5 Regels voor de selectie van de oorspronkelijke oorzaak ...... 35 4.1.6 Enkele overwegingen betreffende de selectieregels ...... 38 4.1.7 Voorbeelden van de Grondregel en selectieregels ...... 39 4.1.8 Wijziging van de gekozen oorzaak ...... 48 4.1.9 De wijzigingsregels ...... 48 4.1.10 Voorbeelden van de wijzigingsregels ...... 49 4.1.11 Opmerkingen voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak ...... 56 4.1.12 Samenvatting van verbindingen volgens codes ...... 74 4.2 Opmerkingen voor interpretatie van beschrijvingen van doodsoorzaken ...... 81 4.2.1 Veronderstelling van tussenliggende oorzaak ...... 81 4.2.2 Hoogst onwaarschijnlijke en aanvaardbare reeksen ...... 81 4.2.3 Invloed van tijdsduur op classificatie ...... 86 4.2.4 Late gevolgen ...... 86 4.2.5 Overeenstemming tussen geslacht van patiënt en diagnose ...... 88 4.2.6 Complicaties van heelkundige en medische zorg ...... 88 4.2.7 Maligne neoplasmata ...... 90 4.2.8 Betrokkenheid van meerdere typen van middelen gebruik...... 110 iv

4.2.9 Acuut reuma waarbij het hart betrokken is ...... 111 4.2.10 Congenitale afwijkingen, misvormingen en chromosoomafwijkingen ...... 111 4.2.11 Aard van het letsel ...... 112 4.2.12 Vergiftiging door geneesmiddelen en biologische stoffen ...... 114 4.2.13 Uitwendige oorzaken ...... 117 4.2.14 Uitdrukkingen die twijfel over de diagnose aanduiden ...... 118 4.2.15 Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) ...... 118 4.2.16 Lijst van aandoeningen die diabetes kunnen veroorzaken ...... 118 4.2.17 Lijst van aandoeningen die diabetes kunnen veroorzaken ...... 119 4.3 Perinatale sterfte: richtlijnen voor het opstellen van de verklaring en regels voor het coderen ...... 121 4.3.1 Het opstellen van de verklaring van perinatale sterfte ...... 121 4.3.2 Vermelding van doodsoorzaken ...... 123 4.3.3 Tabellering van perinatale sterfte naar oorzaak ...... 126 4.3.4 Coderen van doodsoorzaken ...... 126 4.3.5 Codeerregels ...... 126 4.4 Morbiditeit ...... 130 4.4.1 Richtlijnen voor het vastleggen van diagnostische informatie voor enkelvoudige analyse van morbiditeitsgegevens ...... 131 4.4.2 Richtlijnen voor het coderen van hoofdaandoening en bijkomende aandoeningen ...... 133 4.4.3 Regels voor herselectie wanneer de hoofdaandoening onjuist is vastgelegd ...... 140 4.4.4 Hoofdstukspecifieke opmerkingen ...... 146

5. Statistische presentatie ...... 159 5.1 Inleiding ...... 159 5.2 Bron van gegevens ...... 159 5.3 Niveau van detaillering van de oorzaak in tabellen ...... 159 5.4 De aanbevolen speciale lijsten voor mortaliteit ...... 160 5.4.1 De gecomprimeerde lijsten ...... 160 5.4.2 De keuzelijsten ...... 160 5.4.3 Gebruik van voorvoegsels ter identificatie van de mortaliteitslijsten ...... 161

v

5.4.4 Plaatselijk ontworpen lijsten ...... 161 5.5 De speciale lijst voor morbiditeit ...... 162 5.5.1 Beschrijving...... 162 5.5.2 Wijziging van de speciale lijst voor morbiditeit op grond van nationale vereisten ...... 162 5.6 Aanbevelingen met betrekking tot statistische tabellen voor internationale vergelijking ...... 162 5.6.1 Statistische tabellen ...... 162 5.6.2 Tabellering van doodsoorzaken ...... 163 5.7 Standaarden en rapportagevereisten met betrekking tot doodgeboorte, perinatale en neonatale sterfte en zuigelingensterfte ...... 164 5.7.1 Definities ...... 164 5.7.2 Criteria voor rapportage ...... 166 5.7.3 Statistieken voor internationale vergelijking ...... 166 5.7.4 Presentatie van oorzaken van perinatale sterfte ...... 168 5.8 Standaarden en rapportage-vereisten met betrekking tot maternale sterfte ...... 169 5.8.1 Definities ...... 169 5.8.2 Internationale rapportage ...... 170 5.8.3 Gepubliceerde maternale sterftecijfers ...... 170 5.8.4 Noemers voor maternale sterfte ...... 171 5.9 Aandeel sterfgevallen geklasseerd onder slecht gedefinieerde oorzaken ...... 171 5.10 Morbiditeit ...... 171 5.11 Benodigde voorzorgsmaatregelen bij speciale lijsten die subtotalen bevatten ...... 172 5.12 Problemen van een kleine bevolking ...... 172 5.13 Lege cellen en cellen met lage frequenties ...... 173 5.14 Aanbevelingen ...... 173

6. Geschiedenis van de ontwikkeling van de ICD ...... 176 6.1 Vroege geschiedenis ...... 176 6.2 Aanvaarding van de Internationale lijst van doodsoorzaken...... 177 6.3 De Vijfde tienjaarlijkse Revisieconferentie...... 180 6.4 Eerdere classificaties van ziekten voor morbiditeisstatistieken ...... 181 vi

6.5 De United States Commissie voor samengestelde doodsoorzaken ...... 183 6.6 Zesde Revisie van de Internationale lijsten ...... 184 6.7 De Zevende en Achtste Revisie ...... 186 6.8 De Negende Revisie ...... 186 6.9 Voorbereidingen voor de Tiende Revisie ...... 187

7. Appendices ...... 189 7.1 Lijst van aandoeningen onwaarschijnlijk als doodsoorzaak ...... 189 7.2 Prioriteitslijst ICD-10 Aard-van-Letsel Codes ...... 196 7.3 Lijst van aandoeningen die beschouwd kunnen worden als logisch gevolg van medische verrichtingen ...... 204 7.4 Coderen van fiets- en bromfietsongevallen in Nederland ...... 208

Bibliografie ...... 211

vii

1. Inleiding

Dit deel van de Tiende Revisie van de Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen (ICD-10) gaat over richtlijnen voor het registreren en coderen; het bevat veel nieuw materiaal betreffende praktische aspecten van het gebruik van de classificatie en het geeft een overzicht van de historische achtergrond van de ICD-10. Dit alles is opgenomen in een afzonderlijk deel om het gebruik te vergemakkelijken wanneer tegelijkertijd de classificatie (Deel 1) en de gebruiksinstructies moeten worden geraadpleegd. Gedetailleerde instructies voor het gebruik van de Alfabetische lijst zijn opgenomen in de inleiding tot Deel 3.

Deze handleiding voorziet in een beschrijving van de ICD, praktische instructies voor het coderen van ziekte en sterfte en richtlijnen voor de presentatie en interpretatie van gegevens. Zij is niet bedoeld als een gedetailleerde training in het gebruik van de ICD. Het materiaal moet ondersteund worden door erkende cursussen, waarin uitgebreid wordt geoefend op voorbeeldformulieren en problemen worden besproken.

Indien door het gebruik van de ICD problemen ontstaan die noch ter plaatse, noch met de hulp van de nationale bureaus voor de statistiek1 kunnen worden opgelost, kan advies worden verkregen bij de WHO Collaborating Centres for the Family of International Classifications (zie Deel 1).

1 Voor Nederland het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) te Den Haag. 1

2. Beschrijving van de Internationale statistische classificatie van ziekten en met gezondheid verband houdende problemen

2.1 Doel en toepasbaarheid

Een classificatie van ziekten kan worden gedefinieerd als een stelsel van categorieën waaraan, aan de hand van vastgestelde criteria, ziekte-entiteiten worden toegekend. Het doel van de ICD is de systematische opslag, analyse, interpretatie en vergelijking van morbiditeits- en mortaliteitsgegevens mogelijk te maken, die in verschillende landen of gebieden en in verschillende perioden zijn verzameld. De ICD wordt gebruikt om diagnosen van ziekten en andere gezondheidsproblemen in een alfanumerieke code om te zetten, zodat de opslag, ontsluiting en analyse van de gegevens wordt vergemakkelijkt.

In feite is de ICD de internationale standaard diagnostische classificatie voor alle algemene epidemiologische doeleinden en voor vele doelstellingen bij het beleid in de gezond- heidszorg. Deze doelen hebben betrekking op de analyse van de algemene gezondheidssituatie van bevolkingsgroepen, de controle op het voorkomen en de verspreiding van ziekten en andere gezondheidsproblemen in relatie tot andere variabelen, zoals de kenmerken en omstandigheden van de betrokken individuen. De ICD is niet bedoeld voor het indexeren van afzonderlijke klinische eenheden en is als zodanig ook niet geschikt. Er zijn tevens enige beperkingen ten aanzien van het gebruik van de ICD voor bestudering van financiële aspecten, zoals het factureren, of toekennen van (financiële) middelen.

De ICD kan worden gebruikt voor het klasseren van ziekten en andere gezondheids- problemen die in vele typen gezondheidsdossiers en soms in bevolkingsregisters zijn vastgelegd. Oorspronkelijk was de ICD bedoeld voor het klasseren van oorzaken van sterfte die in de overlijdensverklaringen waren vermeld. Later werden diagnosen hieraan toegevoegd. De ICD is hoofdzakelijk bedoeld voor de classificatie van ziekten en letsels met een formele diagnose. Het is echter van belang hierbij op te merken dat niet elk probleem of elke reden voor het in aanraking komen met gezondheidszorg op deze wijze gecategoriseerd kan worden. De ICD voorziet derhalve in een grote verscheidenheid aan symptomen, afwijkende bevindingen, klachten en sociale omstandigheden die in dossiers die betrekking hebben op de gezondheid in de plaats kunnen staan van een diagnose (zie Deel 1, Hoofdstukken XVIII en XXI). De ICD kan derhalve worden gebruikt om gegevens te klasseren die zijn vastgelegd onder het hoofd diagnose, reden voor opname, behandelde aandoeningen, reden voor consult e.d.. Deze gegevens komen voor in veel verschillende gezondheidsdossiers waarvan statistieken en andere informatie met betrekking tot de gezondheidssituatie worden afgeleid.

2

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

2.2 Het concept van een 'familie' van ziekte- en met gezondheid verband houdende classificaties

Alhoewel de ICD geschikt is voor verschillende toepassingen, komt zij niet tegemoet aan alle behoeften van de verschillende gebruikers. Zij is voor sommige specialismen niet altijd gedetailleerd genoeg en soms is informatie over verschillende eigenschappen van de geclassificeerde aandoeningen nodig. Ook is de ICD niet bruikbaar om het gezondheidsfunctioneren in positieve of negatieve zin te beschrijven, noch bevat zij een volledig spectrum aan gezondheid gerelateerde interventies of redenen voor contact met de gezondheidszorg.

De basis voor de ontwikkeling van een ‘familie’ van gezondheid en aan gezondheid gerelateerde classificaties werd gelegd in de Internationale ICD-10 Conferentie in 1989 (zie Deel 1, Verslag van de International Conference for the Tenth Revision of the International Classification of , sectie 6). In de afgelopen jaren is door het gebruik van de ICD en de ontwikkeling van gerelateerde WHO gezondheidclassificaties het concept van een ‘familie’ verder ontwikkeld. Momenteel bestaat de ‘familie’ uit een reeks samenhangende classificaties met overeenkomstige eigenschappen die zowel afzonderlijk als gezamenlijk gebruikt kunnen worden. Ze verschaffen informatie over de verschillende gezondheidsaspecten en de gezondheidszorg. De ICD bijvoorbeeld wordt voornamelijk gebruikt om informatie over mortaliteit en morbiditeit vast te kunnen leggen. Aanvullende aspecten betreffende gezondheidsdomeinen, functioneren en de problemen daarin, zijn nu gezamenlijk geclassificeerd in de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). In het algemeen beoogd de WHO Familie van Internationale Classificaties een conceptueel raamwerk te bieden voor informatie elementen die onderdeel vormen van gezondheid en management van de zorg. Als zodanig vormen ze een gemeenschappelijk taal voor verbetering van de communicatie en worden daardoor gegevens vergelijkbaar van zorg disciplines en diensten, binnen en tussen verschillende landen en over tijd. De World Health Organization en het WHO-FIC Netwerk streven ernaar de familie van classificaties te bouwen op basis van zinvolle wetenschappelijke en taxonomische principes; cultureel verantwoord en internationaal toepasbaar; en met de nadruk op de multi-dimensionele aspecten van gezondheid zodat het tegemoetkomt aan de behoeften van haar verschillende gebruikers

De WHO Familie van Internationale Classificaties (WHO-FIC) beoogd het raamwerk van internationale standaarden te bieden dat de bouwstenen vormt voor informatiesystemen in de zorg. Figuur 1 geeft de soorten classificaties van de WHO-FIC weer.

3

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Gerelateerde Classificaties Referentie Classificaties Afgeleide Classificaties

International International

Classification of Classification of International Diseases for Oncology, Diseases (ICD) Classification of Primary Third Edition (ICD-O-3) Care (ICPC) The ICD-10 International Classification of Mental Classification of External and Behavioural Causes of Injury (ICECI) Disorders

International Application of the The Anatomical, Classification of International Therapeutic, Chemical Functioning, Classification of (ATC) classification Disability and Diseases to Dentistry system with Defined and Stomatology, Third Health (ICF) Daily Doses (DDD) Edition (ICD-DA)

Application of the International Classification of ISO9999 Technical aids Diseases to Neurology

for persons with International (ICD-10-NA) disabilities – Classification of Classification and Terminology International Health Classification of Interventions Functioning, Disability

(ICHI) and Health, Children & under Youth Version (ICF-CY) development

Figuur 1: Schematische weergave van de WHO-FIC

Referentie classificaties

Dit zijn de classificaties die de belangrijkste parameters van het zorgsysteem bestrijken, zoals dood, ziekte, functioneren, problemen in het functioneren, gezondheid en gezondheidsinterventies. WHO referentieclassificaties zijn het resultaat van internationale afspraken. Ze kunnen op een breed draagvlak en officiele afspraken voor gebruik rekenen en zijn goedgekeurd en aanbevolen als richtlijn voor internationale rapportages over gezondheid. Ze kunnen dienen als kader voor de ontwikkeling of revisie van andere classificaties met inachtneming van zowel de structuur als aard en definities van de klassen.

Momenteel zijn er twee referentieclassificaties in de WHO-FIC: de ICD als referentieclassificatie om gegevens over mortaliteit en morbiditeit te kunnen vastleggen

4

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD en de ICF om gegevens in de verschillende levensdomeinen van het menselijk functioneren en de problemen daarin te kunnen vastleggen.

Afgeleide classificaties

Afgeleide classificaties zijn gebaseerd op referentieclassificaties. Afgeleide classificaties zijn ofwel uitgewerkt door het overnemen van de structuur en klassen van de referentieclassificatie, met daarbinnen een toevoegen van meer detail dan beschikbaar in de referentieclassificatie, of een bewerking door herschikken of agregeren van items uit één of een aantal referentieclassificaties. Afgeleide classificaties zijn meestal op maat gemaakt voor gebruik op nationaal of internationaal niveau.

Binnen de WHO-FIC omvatten de afgeleide classificaties de op specialismen gebaseerde aanpassingen van de ICF en de ICD, zoals de International Classification of Diseases for Oncology (ICD-O-3), de Application of the International Classification of Diseases to Dentistry and Stomatology, 3rd Edition (ICD-DA), de ICD-10 for Mental and Behavioural Disorders en de Application of the International Classification of Diseases to Neurology (ICD-10-NA) (zie verder bij aan diagnosen gerelateerde classificaties).

Gerelateerde classificaties

Gerelateerde classificaties verwijzen deels naar referentieclassificaties, of hebben een relatie met de referentieclassificatie op een specifiek niveau van de structuur. Procedures voor onderhoud, updates en revisie van statistische classificaties van de familie vormen een stimulans voor het oplossen van de aansluitingsproblemen tussen gerelateerde classificaties en bieden op termijn de mogelijkheid voor een verbeterde harmonisatie. Binnen de WHO-FIC omvatten de gerelateerde classificaties de International Classification of Primary Care (ICPC-2), de International Classification of External Causes of Injury (ICECI), Technical Aids for persons with disabilities: Classification and terminology (ISO99999) en de Anatomical Therpeutic Chemical Classification with Defined Daily Doses (ATC/DDD)

5

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

2.2.1 Aan diagnosen gerelateerde classificaties

Speciale lijsten

Ten behoeve van gegevensrepresentatie en om op internationaal, nationaal en subnationaal niveau de analyse van de gezondheidstoestand te vergemakkelijken, bestaan er speciale lijsten die direct van de kernclassificatie zijn afgeleid. De speciale lijsten, die voor internationale vergelijkingen en publicaties worden aanbevolen, zijn opgenomen in Deel 1. Er zijn vijf van dergelijke lijsten; vier voor sterfte en één voor ziekte (voor verdere details zie paragraaf 5.4 en 5.5).

Op specialismen gebaseerde aanpassingen

Op specialismen gebaseerde aanpassingen brengen over het algemeen de voor een bepaald specialisme geldende blokken of categorieën van de ICD samen in één enkel compact deel. De vier-tekensubcategorieën blijven behouden, maar vaak worden door gebruik van vijf- teken- of soms zes-tekenonderverdelingen meer details gegeven. Er is bovendien een alfabetische lijst van relevante termen. In deze aanpassingen kunnen verklarende definities van categorieën en subcategorieën binnen het specialisme gegeven worden.

De aanpassingen zijn vaak door internationale specialistengroepen ontwikkeld. Daarnaast hebben nationale groepen soms aanpassingen gepubliceerd die later in andere landen zijn gebruikt. De onderstaande lijst bevat enkele van de tot op heden belangrijkste specialistische aanpassingen.

Oncologie

De derde editie van de International Classification of Diseases for Oncology (ICD-O) (1), uitgegeven door de WHO in 2000, is bestemd voor gebruik in kankerregistratie, pathologie en andere sectoren die zich in kanker specialiseren. De ICD-O is een twee-assige classificatie met codeersystemen voor zowel topografie als morfologie. Voor de meeste neoplasmata gebruikt de topografiecode dezelfde drie- en vier-tekencategorieën als in de ICD-10 worden gebruikt voor maligne neoplasmata (categorieën C00-C80). Met de ICD-O is derhalve een meer nauwkeurige lokalisatie voor maligne neoplasmata mogelijk dan met de ICD-10.

De morfologiecode voor neoplasmata is identiek aan die in de Systematized nomenclature of medicine (SNOMED) (2). Deze was afgeleid van de uitgave uit 1968 van het Manual of tumor nomenclature and coding (MOTNAC) (3) en de Systematized nomenclature of pathology (SNOP) (4). De morfologiecode heeft vijf cijfers; de eerste vier cijfers identificeren het histologische type en het vijfde cijfer het gedrag van het neoplasma (maligne, in situ, benigne, etc.). De morfologiecodes uit de ICD-O zijn ook in Deel 1 van de ICD-10 opgenomen en zijn aan de relevante ingangen in Deel 3, de Alfabetische lijst, toegevoegd. Er zijn tabellen beschikbaar voor de conversie van de codes van de ICD-O, tweede editie, naar de ICD-10.

6

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

Dermatologie

In 1978 publiceerde de British Association of Dermatologists de International Coding Index for Dermatology die compatibel is met de ICD-9. Op het moment dat de editie in kwestie ter perse ging was deze vereniging bezig met een aanpassing van de ICD-10 voor dermatologie onder auspiciën van de International League of Dermatological Societies.

Tandheelkunde en stomatologie

De derde editie van de Application of the International Classification of Diseases to Dentistry and Stomatology (ICD-DA), die op de ICD-10 is gebaseerd, is in 1995 door de WHO gepubliceerd. Deze brengt de ICD-categorieën voor ziekten of aandoeningen die ofwel voorkomen in, ofwel zich manifesteren in, ofwel verband houden met de mondholte en aangrenzende gebieden bijeen. Door het gebruik van een vijfde teken is de ICD-DA gedetailleerder dan de ICD-10, maar het codesysteem is zodanig ingericht dat de relatie tussen een afgeleide ICD-DA-code en de ICD-code onmiddellijk duidelijk is en dat gegevens van ICD-DA-categorieën gemakkelijk in ICD-categorieën kunnen worden opgenomen.

Neurologie

In 1997 heeft de WHO een neurologische aanpassing van de ICD gepubliceerd die de classificatie- en codeersystemen van de ICD-10 behoudt. Deze is verder onderverdeeld op het vijfde-tekenniveau en verder om neurologische ziekten nauwkeuriger te classificeren.

Reumatologie en orthopedie

De International League against Rheumatism is bezig met een herziening van de Application of the International Classification of Diseases to Rheumatology and Orthopaedics (ICD-R&O), alsmede de International Classification of Musculoskeletal Disorders (ICMSD), die compatibel moet worden met de ICD-10. Het gebruik van aanvullende tekens in de ICD-R&O geeft een meer gedetailleerde specificatie van aandoeningen, zonder dat de uitwisselbaarheid met de ICD-10 wordt aangetast. De ICMSD is bedoeld om het gebruik van termen te verduidelijken en te standaardiseren en wordt ondersteund door een lijst van algemene descriptoren voor groepen aandoeningen, zoals inflammatoire polyartropathieën.

7

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Kindergeneeskunde

Onder auspiciën van de International Pediatric Association heeft de British Paediatric Association (BPA) een toepassing van de ICD-10 voor de pediatrie gepubliceerd, die een vijfde cijfer gebruikt om grotere nauwkeurigheid te verkrijgen. Dit gebeurde op dezelfde wijze als voor de ICD-8 en ICD-9.

Psychische stoornissen

De ICD-10 Classification of Mental and Behavioural Disorders: clinical descriptions and diagnostic guidelines. Deze uitgave, die in 1992 werd gepubliceerd, geeft voor elke categorie in Hoofdstuk V van de ICD-10 (Psychische Stoornissen en Gedragsstoornissen) een algemene beschrijving en richtlijnen voor de diagnose. Tevens wordt voorzien in commentaar met betrekking tot de differentiële diagnose en een lijst van symptomen en exclusietermen (5). Waar meer details nodig zijn, geven de richtlijnen verdere onderverde- lingen op het vijfde- en zesde-tekenniveau. Een tweede publicatie met betrekking tot Hoofdstuk V, Diagnostic criteria for research, is eveneens verschenen in 1993.

Tevens heeft men een versie van de classificatie voor gebruik in de eerstelijnsgezondheids- zorg ontwikkeld naast een andere versie, die een herverdeling gebruikt van categorieën met betrekking tot psychische stoornissen in de kindertijd in een meerassig systeem, zodat de aan de ziekte gekoppelde klinische status, relevante omgevingsfactoren, en het niveau van de beperking tegelijkertijd kunnen worden vastgesteld.

2.2.2 Niet-diagnostische classificaties

Verrichtingen in de geneeskunde

De International Classification of Procedures in Medicine (ICPM) (6) werd in twee delen door de WHO gepubliceerd. Zij omvat verrichtingen voor medische diagnose, preventie, therapie, radiologie, medicijnen, alsmede heelkundige en laboratoriumverrichtingen. De classificatie is door sommige landen overgenomen, terwijl andere deze als basis hebben gebruikt voor de ontwikkeling van hun eigen nationale classificaties van heelkundige verrichtingen.

De hoofden van de WHO Collaborating Centres for Classification of Diseases onderkenden dat het overlegproces dat voor de afronding en publicatie gevolgd diende te worden niet geschikt was voor een dergelijk breed en zich snel ontwikkelend gebied. Zij adviseerden derhalve geen herziening van de ICPM tezamen met de tiende herziening van de ICD te laten plaatsvinden.

In 1987 vroeg het Expert Committee on the International Classification of Diseases aan de WHO te overwegen om tenminste de hoofdpunten voor operatieve verrichtingen (Hoofdstuk 5) van de ICPM voor de Tiende Revisie opnieuw te bewerken.

8

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

In antwoord op dit verzoek en de behoeften die door een aantal landen naar voren werden gebracht, bereidde het Secretariaat een Speciale lijst voor verrichtingen voor.

Op de bijeenkomst van 1989 waren de hoofden van de Collaborating Centres het erover eens dat deze lijst als richtlijn zou kunnen dienen voor de publicatie van nationale statistieken met betrekking tot heelkundige verrichtingen en tevens vergelijkingen tussen landen kon vergemakkelijken. De lijst zou gebruikt kunnen worden als basis voor de ontwikkeling van vergelijkbare nationale classificaties van heelkundige verrichtingen.

Het werk aan de lijst zal doorgaan, maar een mogelijke publicatie zal eerst na uitgave van de ICD-10 volgen. Intussen worden andere benaderingen ten aanzien van dit onderwerp onderzocht. Enkele hiervan hebben gemeenschappelijke kenmerken, zoals vaste velden voor specifieke onderdelen (orgaan, techniek, benadering, etc.), de mogelijkheid om automatisch te worden bijgewerkt en de flexibiliteit om voor meer dan één doel te worden gebruikt.

International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF)

De International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF) werd na haar officiële aanvaarding door de 54e vergadering van de World Health Assembly op 22 mei 2001, in hetzelfde jaar door de WHO in alle 6 officiële WHO talen gepubliceerd. De classificatie is vervogens in meer dan 25 talen vertaald.

De ICF classificeert gezondheid en met gezondheid samenhangende factoren in twee delen. Deel 1 classificeert functioneren en de problemen daarmee. Deel 2 omvat externe- en persoonlijke factoren. Het menselijk functioneren en de problemen daarmee zijn in Deel1 beschreven vanuit het perspectief van het menselijk organisme, het menselijk handelen en deelname aan het maatschappelijk leven weergegeven in twee componenten: (1) functies en anatomische eigenschappen en (2) activiteiten en participatie. Aangezien het persoonlijk functioneren en de problemen daarmee in een omgeving plaatsvinden, bevat de ICF tevens een lijst van externe factoren.

De ICF is de opvolger en vervanger van de Internationale Classificatie van Stoornissen, Beperkingen en Handicaps (ICIDH). Als consequentie daarvan zijn de oude ICIDH termen en definities vervangen door de volgende nieuwe ICF termen en definities:

Functioneren is een algemene term voor functies, anatomische eigenschappen, activiteiten en participatie. Het duidt de positieve aspecten aan van de interactie tussen een persoon (met een aandoening) en de omgevingsfactoren van die persoon (externe en persoonlijke factoren).

De problemen daarmee is een overkoepelende term voor stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. Het duidt de negatieve aspecten aan van de interactie tussen een persoon (met een aandoening) en de omgevingsfactoren van die persoon (externe en persoonlijke factoren).

9

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Functies zijn de fysiologische en mentale eigenschappen van het menselijk organisme.

Anatomische eigenschappen betreft de positie, aanwezigheid, vorm en continuïteit van onderdelen van het menselijk lichaam. Tot de onderdelen van het menselijk organisme worden gerekend lichaamsdelen, orgaanstelsels, organen en onderdelen van organen. Stoornissen zijn de afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen.

Activiteiten zijn de onderdelen van iemands handelen. Beperkingen zijn de moeilijkheden die iemand heeft met het uitvoeren van een activiteit.

Participatie is iemands deelname aan het maatschappelijk leven. Participatieproblemen zijn problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Externe factoren vormen iemands fysieke en sociale omgeving.

In de ICF wordt gebruik gemaakt van een alfanumeriek systeem waarbij de letters b, s, d en e de domeinen functies, anatomische eigenschappen, activiteiten, participatie en externe factoren aanduiden. Deze letters worden gevolgd door een numerieke code die begint met het nummer van het hoofdstuk (één cijfer), gevolgd door het tweede niveau (twee cijfers) en het derde en het vierde niveau (elk één cijfer). De ICF-categorieën zijn ingebed. Dit houdt in dat meer algemene categorieën zodanig gedefinieerd zijn dat ze de meer gedetailleerde subcattegorieën beschrijven. De aard van iemands functioneren kan worden vastgelegd door middel van een reeks codes in elk van de dimensies. Deze kunnen onafhankelijk van elkaar zijn of onderling met elkaar in verband staan. De ICF codes zijn pas compleet indien voorzien van een typering, waarmee de mate van gezondheid wordt aangegeven, zoals bijvoorbeeld de ernst van een probleem. Typeringen worden gecodeerd met één, twee of meer cijfers achter de decimale punt. Bij elk gebruik van een code moet minimaal één van deze typeringen worden ingevuld. Zonder typering zijn de codes betekenisloos. De eerste typering voor functies en anatomische eigenschappen, voor activiteitene en participatie (d.w.z. de typering van uitvoering en vermogen), en voor externe factoren beschrijven alle de mate waarin er een probleem bestaat in de desbetreffende component. De ICF zet de notie van ‘gezondheid’en ‘problemen daarmee’in een nieuw daglicht. Het onderkent dat elk individu een vermindering in gezondheid kan ervaren en daarbijenigzins functionerinsproblemen kan ervaren. Het gaat hierbij niet slechts om een kleine groep mensen. De ICF geeft dus het ervaren van functioneringsproblemen aan als een belangrijke stroming en erkent het als een universeel menselijke ervaring. Door de focus te verschuiven van oorzaak naar invloed worden zo alle gezondheidscondities op gelijke voet gesteld waardoor de mogelijkheid wordt gecreerd ze op een gemeenschappelijke schaal te meten – de schaal van gezondheid en problemen daarmee. Verder houdt de ICF rekening met de sociale aspecten en beschouwt functioneringsproblemen niet louter als ‘medisch’of ‘biologisch’ disfunctioneren. Door het includeren van omgevingsfactoren, waarin een lijst van externe factoren is opgenomen, kan met de ICF de invloed van de omgeving op het functioneren van een persoon worden vastgelegd.

10

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

De ICF is het raamwerk van de WHO waarmee gezondheid en de problemen daarmee op zowel individueel als populatieniveau wordt gemeten. Daar waar de Internationale Classificatie van Ziekten, ziekten en doodsoorzaken classificeert, classificeert de ICF gezondheidsdomeinen. De ICD en de ICF vormen de twee belangrijkste bouwstenen van de WHO Familie van Internationale Classificaties. Samen bieden ze een uitermate breed maar acuraat gereedschap om een compleet beeld van gezondheid vast te leggen.

2.2.3 Informatie-ondersteuning voor eerstelijnsgezondheidszorg

Eén van de uitdagingen van de Global Strategy for Health for All by the Year 2000 is het leveren van informatie-ondersteuning voor eerstelijnsgezondheidszorg. In landen zonder volledige informatie of slechts met gegevens van slechte kwaliteit dient een verscheidenheid aan benaderingen te worden toegepast om het conventionele gebruik van de ICD aan te vullen of te vervangen.

Vanaf eind jaren zeventig hebben diverse landen geëxperimenteerd met het verzamelen van informatie door leken. Deze lekenrapportage is vervolgens tot een breder begrip uitgegroeid dat niet-conventionele methoden wordt genoemd. Deze methoden, die een verscheidenheid aan benaderingen omvatten, zijn in diverse landen ontwikkeld als middel om informatie over de gezondheidstoestand te verkrijgen waar conventionele methoden (tellingen, onderzoek, bevolkingsstatistieken of institutionele ziekte- en sterftestatistieken) ontoereikend zijn gebleken.

Eén van deze benaderingen, de op bevolkingsgroepen gebaseerde informatie, impliceert de deelname van de gemeenschap bij het definiëren, verzamelen en gebruiken van gegevens die op de gezondheid betrekking hebben. De mate van deelname van de gemeenschap varieert van louter betrokkenheid bij het verzamelen van gegevens tot het ontwikkelen, analyseren en gebruiken van informatie. Ervaring in verschillende landen heeft aangetoond dat deze benadering meer is dan een theoretisch raamwerk. De International Conference for the Tenth Revision of the International Classification of Diseases (zie Deel 1) rapporteerde:

11

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

De conferentie werd op de hoogte gebracht van de ervaringen van landen met het ontwikkelen en toepassen van op bevolkingsgroepen gebaseerde informatie over problemen en behoeften die de gezondheid betreffen, daarmee verband houdende risicofactoren en middelen. De conferentie steunde het concept om niet-conventionele methoden op gemeenschapsniveau te ontwikkelen als methode voor het vullen van informatieleemten in afzonderlijke landen en hun informatiesystemen te versterken. Benadrukt werd dat zowel voor de geïndustrialiseerde landen als voor ontwikkelings- landen dergelijke methoden of systemen op lokaal niveau ontwikkeld moesten worden en dat, vanwege factoren als morbiditeitspatronen, alsmede taal- en cultuurverschillen, geen pogingen gedaan moesten worden tot overbrenging naar andere landen of gebieden.

Gegeven de bemoedigende resultaten van deze benadering in vele landen stemde de conferentie ermee in dat de WHO de ontwikkeling van plaatselijke plannen zou moeten blijven begeleiden en de voortgang van de methodologie zou moeten ondersteunen.

2.2.4 Internationale nomenclatuur van ziekten

In 1970 startte de Council for International Organizations and Medical Sciences (CIOMS) met steun van zijn lidstaten de samenstelling van een International Nomenclature of Diseases (IND). Vijf delen van voorlopige nomenclatuur werden in de loop van 1972-1974 gepubliceerd. Men realiseerde zich echter snel dat de compilatie van een dergelijke nomenclatuur, indien deze werkelijk internationaal zou moeten worden, een veel breder overleg zou vereisen dan uitsluitend met de leden van de CIOMS mogelijk was. In 1975 werd de IND een gezamenlijk project van de CIOMS en de WHO, dat werd begeleid door een technische stuurcommissie bestaande uit vertegenwoordigers van beide organisaties.

Het belangrijkste doel van de IND is om aan elke ziekte-entiteit één aan te bevelen naam toe te kennen. De belangrijkste criteria voor de keuze van die naam zijn dat deze zo specifiek (toepasbaar op precies één ziekte), eenduidig en zo beschrijvend en eenvoudig mogelijk moet zijn en (waar dat haalbaar is) op de oorzaak gebaseerd. Veel wijd en zijd gebruikte namen echter, die niet volledig aan de bovengenoemde criteria voldoen, blijven als synoniemen behouden, op voorwaarde dat zij niet ongeschikt, misleidend, of strijdig zijn met de aanbevelingen van internationale specialistische organisaties. Eponieme termen worden vermeden, daar zij niet zelfbeschrijvend zijn. Vele van deze namen worden echter op zo'n grote schaal gebruikt dat ze moeten worden behouden (bv. ziekte van Hodgkin, ziekte van Parkinson en ziekte van Addison).

Elke ziekte of elk syndroom waarvoor een naam wordt aanbevolen, wordt zo ondubbelzinnig en zo kort mogelijk gedefinieerd. Na iedere definitie volgt een synoniemenlijst. Deze uitgebreide lijsten worden, indien noodzakelijk, aangevuld met toelichtingen waarom bepaalde synoniemen zijn afgekeurd of waarom een vermeend synoniem geen echt synoniem is.

12

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

De IND is bedoeld als aanvulling op de ICD. De verschillen tussen een nomenclatuur en een classificatie worden bij 2.3 besproken. Waar mogelijk is in de ICD aan de terminologie van de IND de voorkeur gegeven.

De delen van de IND die tot 1992 (8) zijn gepubliceerd, zijn: Infectious diseases (bacterial diseases (1985), mycoses (1982), viral diseases (1983), parasitic diseases (1987)); Diseases of the lower respiratory tract (1979); Diseases of the digestive system (1990); Cardiac and vascular diseases (1989); Metabolic, nutritional and endocrine disorders (1991); Diseases of the kidney, the lower urinary tract, and the male genital system (1992); en Diseases of the female genital system (1992).

2.2.5 De rol van de WHO

De meeste hierboven beschreven classificaties zijn het resultaat van zeer nauwe samenwerking van niet-overheidsinstellingen, andere instanties, en afdelingen en eenheden van de WHO met de eenheid die verantwoordelijk is voor de ICD en de ICF. Deze heeft een coördinerende rol op zich genomen, geeft advies en zorgt voor begeleiding.

De WHO bevordert de ontwikkeling van aanpassingen die zowel het nut van de ICD en de ICF, als de vergelijkbaarheid van gezondheidsstatistieken vergroot. De rol van de WHO bij de ontwikkeling van nieuwe classificaties, aanpassingen en verklarende woordenlijsten is het medebegeleiden van projecten en het functioneren als coördinatiecentrum dat, waar nodig, technisch advies, begeleiding en ondersteuning geeft. Iedereen die in het samenstellen van een aanpassing van de ICD-10 of de ICF is geïnteresseerd, dient contact op te nemen met de WHO zodra een duidelijke uiteenzetting van de doelstellingen van de aanpassing is ontwikkeld. Zo zal door een gecoördineerde benadering van de ontwikkeling van de verschillende onderdelen van de familie onnodig dubbel werk worden voorkomen.

2.3 Algemene principes van ziekteclassificatie

Zoals William Farr in 1856 verklaarde (9):

Classificatie is een methode van generalisatie. Verschillende classificaties kunnen derhalve met profijt worden gebruikt. De arts, de patholoog of de jurist kan, ieder vanuit zijn eigen gezichtspunt, ziekten en doodsoorzaken naar eigen goeddunken zodanig classificeren, dat zijn onderzoek daardoor wordt vergemakkelijkt en dat algemene resultaten verkregen kunnen worden.

13

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Een statistische classificatie van ziekten moet worden beperkt tot een afgebakend aantal elkaar uitsluitende categorieën die het hele ziektedomein kunnen omvatten. De categorieën moeten zo worden gekozen dat ze de statistische studie van ziektefenomenen vergemakke- lijken. Aan een specifieke ziekte-entiteit die van bijzonder belang is voor de volksgezondheid, of die regelmatig voorkomt, dient een eigen categorie te worden toegekend. In het andere geval worden categorieën toegekend aan groepen van afzonderlijke, maar met elkaar verband houdende aandoeningen. Iedere ziekte of aandoening dient een goed gedefinieerde plaats in de lijst van categorieën te hebben. Daarom worden door de gehele classificatie heen restcategorieën gereserveerd voor overige en diverse aandoeningen die niet aan de specifiekere categorieën kunnen worden toegewezen. Zo min mogelijk aandoeningen dienen onder deze restcategorieën te worden geklasseerd.

Een statistische classificatie onderscheidt zich van een nomenclatuur door het gebruik van groepen. Een nomenclatuur moet een afzonderlijke titel voor elke bekende aandoening hebben. De begrippen classificatie en nomenclatuur zijn niettemin nauw aan elkaar verbonden omdat een nomenclatuur vaak systematisch is gerangschikt.

Een statistische classificatie staat verschillende niveaus van detaillering toe, mits er sprake is van een hiërarchische structuur met onderverdelingen. Een statistische classificatie van ziekten dient zowel de mogelijkheid te bieden om specifieke ziekte-entiteiten te onderscheiden, als om statistische presentatie van gegevens over bredere groepen mogelijk te maken waaruit bruikbare en begrijpelijke informatie kan worden verkregen.

Dezelfde algemene principes kunnen worden toegepast op de classificatie van andere gezondheidsproblemen en redenen voor contact met gezondheidszorg, die eveneens in de ICD zijn opgenomen.

Met de ICD is eerder een pragmatische dan een puur theoretische classificatie ontwikkeld; er is een aantal compromissen in opgenomen tussen classificaties die zijn gebaseerd op etiologie, anatomische lokalisatie, aanvangsomstandigheden, etc.. Er zijn tevens aanpassingen gedaan om tegemoet te komen aan de verscheidenheid van statistische toepassingen waarvoor de ICD is ontworpen, zoals sterfte, ziekte, sociale zekerheid en andere typen van gezondheidsstatistieken en -onderzoeken.

2.4 De basisstructuur en classificatieprincipes van de ICD

De ICD is een classificatie met een variabele as. De structuur is ontwikkeld uit datgene wat door William Farr in de begintijd van internationale discussies over de classificatiestructuur werd voorgesteld. Zijn idee was om voor alle praktische epidemiologische doeleinden statistische gegevens met betrekking tot ziekten als volgt te groeperen:

14

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

 epidemische ziekten  constitutionele of algemene ziekten  gelokaliseerde ziekten, geordend naar plaats  ontwikkelingsstoornissen  letsels

Dit patroon kan in de hoofdstukken van de ICD worden teruggevonden. Het heeft de tand des tijds doorstaan en alhoewel het op sommige manieren arbitrair is, wordt het nog steeds beschouwd als een meer bruikbare structuur voor algemene epidemiologische doeleinden dan welke van de onderzochte alternatieven dan ook.

De eerste twee en de laatste twee van de bovengenoemde groepen omvatten speciale groepen waarin aandoeningen zijn samengebracht die voor epidemiologisch onderzoek onhandig zouden zijn gerangschikt indien ze verspreid zouden raken, zoals bijvoorbeeld in een classificatie die primair op basis van anatomische lokalisatie is gerangschikt. De resterende groep gelokaliseerde ziekten geordend naar plaats omvat de hoofdstukken uit de ICD die betrekking hebben op elk van de belangrijkste orgaansystemen.

Het onderscheid tussen de hoofdstukken voor speciale groepen en voor orgaansystemen heeft praktische implicaties voor het begrijpen van de structuur van de classificatie en voor het coderen en het interpreteren van statistieken die hierop zijn gebaseerd. Men dient zich te bedenken dat aandoeningen over het algemeen in eerste instantie onder één van de hoofdstukken voor de speciale groepen worden geklasseerd. Waar twijfel bestaat ten aanzien van de plaatsing van een aandoening, dient aan de hoofdstukken voor de speciale groepen de voorkeur te worden gegeven.

De kern van de ICD wordt gevormd door een afzonderlijke codelijst bestaande uit drie- tekencategorieën, die elk in maximaal tien vier-tekensubcategorieën verder onderverdeeld kunnen worden. In plaats van het numerieke codeersysteem van eerdere herzieningen gebruikt de ICD-10 een alfanumerieke code met een letter op de eerste positie en een cijfer op de tweede, derde en vierde positie. Het vierde teken staat achter de decimale punt. De coderingen die mogelijk zijn liggen dus tussen A00.0 en Z99.9. De letter U wordt niet gebruikt (zie 2.4.7).

2.4.1 Delen

De ICD-10 bestaat uit drie delen: Deel 1 bevat de belangrijkste classificaties; Deel 2 biedt hulp aan gebruikers van de ICD, en Deel 3 is de Alfabetische lijst bij de classificatie.

Het grootste gedeelte van Deel 1 wordt in beslag genomen door de hoofdclassificatie, die bestaat uit de lijst van drie-tekencategorieën en de Systematische lijst van inclusies en vier- tekensubcategorieën.

15

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

De drie-tekenclassificatie (Deel 1) is het verplichte niveau voor rapportage aan de WHO mortaliteitsregistratie en voor algemene internationale vergelijking. Deze drie- tekenclassificatie bevat tevens titels van hoofdstukken en blokken. De Systematische lijst, die alle details van het vier-tekenniveau weergeeft, is in 22 hoofdstukken verdeeld .

Deel 1 bevat tevens het volgende:

 Morfologie van neoplasmata. De classificatie van morfologie van neoplasmata kan, indien gewenst, als een aanvullende code worden gebruikt om het morfologische type van neoplasmata te klasseren, die op een paar uitzonderingen na in Hoofdstuk II alleen naar gedrag en lokalisatie (topografie) zijn geclassificeerd. De morfologiecodes zijn dezelfde als de codes die in de speciale afgeleide classificatie van de ICD voor oncologie (ICD-O) worden gebruikt (1).  Speciale lijsten. Omdat de volledige vier-tekenlijst van de ICD, en zelfs de drie- tekenlijst, te lang zijn om in iedere statistische tabel te worden vermeld, gebruiken de meest gangbare statistieken een speciale lijst die bepaalde enkelvoudige aandoeningen benadrukt en andere groepeert. De vier speciale lijsten voor mortaliteit maken een integraal deel uit van de ICD. De lijsten 1 en 2 zijn bestemd voor algemene sterfte en de lijsten 3 en 4 voor zuigelingen- en kindersterfte (leeftijd 0-4 jaar). Er is tevens een speciale lijst voor morbiditeit. Deze lijsten zijn opgenomen in Deel 1. Richtlijnen voor correct gebruik van de verschillende classificatieniveaus en de speciale lijsten zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van dit deel.  Definities. De definities in Deel 1 zijn door de World Health Assembly aangenomen en zijn opgenomen om de internationale vergelijkbaarheid van gegevens te vergemakke- lijken.  Nomenclatuurvoorschriften. De voorschriften die door de World Health Assembly zijn aangenomen, geven de formele verantwoordelijkheden weer van WHO-Lidstaten met betrekking tot de classificatie van ziekten en doodsoorzaken en de samenstelling en publicatie van statistieken. Deze kunnen worden gevonden in Deel 1.

2.4.2 Hoofdstukken

De classificatie is in 22 hoofdstukken verdeeld. Het eerste teken van de ICD-code is een letter. In principe is aan elk hoofdstuk een letter toegewezen. Hierop bestaat een aantal uitzonderingen. De letter D wordt zowel gebruikt in Hoofdstuk II, Nieuwvormingen, als in Hoofdstuk III, Ziekten van bloed en bloedvormende organen en bepaalde aandoeningen van immuunsysteem. De letter H wordt gebruikt in zowel Hoofdstuk VII, Ziekten van oog en adnexen, als in Hoofdstuk VIII, Ziekten van oor en processus mastoideus.

16

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

De hoofdstukken I, II, XIX en XX gebruiken meer dan één letter in de eerste posities van hun codes.

Elk hoofdstuk bevat voldoende drie-tekencategorieën om de inhoud te dekken; niet alle beschikbare codes worden gebruikt, zodat ruimte blijft voor toekomstige herziening en uitbreiding.

De hoofdstukken I tot XVII hebben betrekking op ziekten en andere aandoeningen. Hoofdstuk XIX heeft betrekking op letsels, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken. De resterende drie hoofdstukken bevatten de resterende onderwerpen die momenteel deel uitmaken van diagnostische gegevens. Hoofdstuk XVIII bevat symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen, die niet elders zijn geclassificeerd. Hoofdstuk XX, Uitwendige oorzaken van ziekte en sterfte, werd oorspronkelijk gebruikt om oorzaken van letsels en vergiftigingen te classificeren. Vanaf de ICD-9 echter kon dit hoofdstuk tevens worden gebruikt voor elke vastgelegde uitwendige oorzaak van ziekten en andere aandoeningen. Hoofdstuk XXI, Factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg, is bedoeld voor het klasseren van gegevens die toelichten waarom een op dat moment niet zieke persoon van de gezondheidszorg gebruik maakt. Daarnaast heeft dit hoofdstuk betrekking op de omstandigheden waarin een patiënt op een bepaald moment zorg ontvangt, of anderszins op de zorg voor die persoon. Tenslotte is Hoofdstuk XXII bedoeld voor het voorlopig coderen van nieuwe ziekten en gebruik voor noodgevallen waar in de ICD-10 (nog) geen code voorhanden is. Het toekennen van een code binnen dit hoofdstuk is aan de WHO voorbehouden.

2.4.3 Blokken van categorieën

De hoofdstukken zijn onderverdeeld in homogene blokken van drie-tekencategorieën. In Hoofdstuk I geven de bloktitels twee classificatie-assen weer - wijze van overdracht en brede groep van infecterende organismen. In Hoofdstuk II is de eerste as het gedrag van de nieuwvorming. Gedrag wordt in dit hoofdstuk vervolgens voornamelijk benaderd op grond van lokalisatie, alhoewel een aantal drie-tekencategorieën wordt gebruikt voor belangrijke morfologische typen (bv. leukemiën, lymfomen, melanomen, mesotheliomen, Kaposi's sarcoom). De reeks van categorieën wordt na elke bloktitel tussen haakjes weergegeven.

2.4.4 Drie-tekencategorieën

Binnen elk blok worden enkele van de drie-tekencategorieën gebruikt voor enkelvoudige aandoeningen. Deze zijn geselecteerd op basis van hun frequentie of hevigheid, of omdat ze reden zijn voor ingrijpen in de volksgezondheid. Andere drie-tekencategorieën zijn bestemd voor groepen van ziekten met een bepaald gemeenschappelijk kenmerk. Er is meestal een voorziening getroffen voor overige te klasseren aandoeningen, waardoor vele verschillende, maar zeldzamere, aandoeningen, alsmede niet gespecificeerde aandoeningen kunnen worden opgenomen.

17

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

2.4.5 Vier-tekensubcategorieën

Alhoewel niet verplicht voor rapportage op internationaal niveau, zijn de meeste van de drie-tekencategorieën onderverdeeld door middel van een vierde, numeriek teken achter de decimale punt, dat maximaal tien subcategorieën mogelijk maakt. Waar een drie- tekencategorie niet onderverdeeld is, wordt aanbevolen om de letter X op de vierde positie te gebruiken, zodat de codes een standaardlengte hebben voor gevensverwerking.

De vier-tekensubcategorieën worden steeds op de meest geschikte wijze gebruikt. Bijvoorbeeld: indien de drie-tekencategorie wordt gebruikt voor een bepaalde ziekte, dan wordt de vier-tekensubcategorie gebruikt voor verschillende lokalisaties of variaties. Indien de drie-tekencategorie wordt gebruikt voor een groep van aandoeningen, dan wordt de vier- tekensubcategorie gebruikt voor afzonderlijke ziekten.

Het vierde teken .8 wordt over het algemeen gebruikt voor overige aandoeningen die bij de drie-tekencategorie behoren en .9 wordt meestal gebruikt om dezelfde betekenis aan te duiden als de hoofdterm van de drie-tekencategorie, zonder daaraan aanvullende informatie toe te voegen.

Wanneer dezelfde onderverdeling op vier-tekenniveau op een reeks van drie-tekencatego- rieën van toepassing is, worden ze slechts eenmaal vermeld, namelijk aan het begin van de reeks. Een opmerking bij elk van de relevante categorieën geeft aan waar de details kunnen worden gevonden. Zo hebben bijvoorbeeld de categorieën O03-O06 voor verschillende typen van abortus een gemeenschappelijke vierde teken voor de daaraan gerelateerde complicaties (zie Deel 1).

2.4.6 Aanvullende onderverdelingen voor gebruik op het vijfde of daarop volgende tekenniveaus

De vijfde en daarop volgende tekenniveaus zijn gewoonlijk onderverdelingen langs een andere as vanaf het vierde teken. Zij zijn te vinden in: Hoofdstuk XIII - onderverdelingen naar anatomische lokalisatie Hoofdstuk XIX - onderverdelingen om open en gesloten fracturen aan te geven, alsmede intracraniale, intrathoracale en intra-abdominale letsels, met en zonder open wond Hoofdstuk XX - onderverdelingen om het type activiteit aan te geven dat ten tijde van de gebeurtenis wordt ondernomen

18

2. BESCHRIJVING VAN DE ICD

2.4.7 De ongebruikte U-codes

Codes U00-U49 dienen te worden gebruikt voor de voorlopige toekenning van nieuwe ziekten van onzekere etiologie. Codes U82-U85 kunnen worden gebruikt in onderzoek, bv. bij het testen van een alternatieve subclassificatie voor een speciaal project.

19

3. Het gebruik van de ICD

Dit hoofdstuk bevat praktische informatie die alle gebruikers moeten kennen om de classificatie zo optimaal mogelijk toe te kunnen passen. Kennis en begrip van het doel en de structuur van de ICD zijn van essentieel belang voor zowel statistici en onderzoekers van informatie met betrekking tot gezondheidszorg als voor codeurs. Correct en consistent gebruik van de ICD zijn afhankelijk van de juiste toepassing van alle drie de delen.

3.1 Het gebruik van Deel 1

3.1.1 Inleiding

Deel 1 van de ICD bevat de classificatie. Het geeft de categorieën weer waaraan de diagnosen moeten worden toegekend. Dit vergemakkelijkt het sorteren en tellen voor statistische doeleinden. Voor diegenen die statistieken gebruiken, voorziet dit deel tevens in een definiëring van de inhoud van de categorieën, subcategorieën en de items van de speciale lijsten die zij in de statistische tabellen kunnen vinden.

Alhoewel het voor een codeur theoretisch mogelijk is tot de juiste code te komen door alleen Deel 1 te gebruiken, zal dit tijdrovend zijn en tot fouten in de toekenning kunnen leiden. In Deel 3 is een Alfabetische lijst als leidraad bij de classificatie opgenomen. De Inleiding tot de Alfabetische lijst geeft belangrijke informatie over de relatie tussen Deel 3 en Deel 1.

Het meest gangbare statistische gebruik van de ICD brengt de keuze van slechts één enkele aandoening uit een verklaring of verslag met zich mee, terwijl daarin meer dan één aandoening is opgenomen. De regels voor deze keuze bij mortaliteit en morbiditeit zijn weergegeven in Hoofdstuk 4 van dit Deel.

Een gedetailleerde beschrijving van de Systematische lijst is in Paragraaf 2.4 opgenomen.

3.1.2 Het gebruik van de Systematische lijst van inclusies en vier-tekensubcategorieën

Inclusietermen

Binnen de drie- en vier-tekenrubrieken1 wordt meestal een aantal andere diagnostische termen vermeld.

1 In de context van de ICD duidt de term `rubriek' hetzij een drie-tekencategorie, hetzij een vier- tekensubcategorie aan. 20

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

Deze zijn bekend als inclusietermen en worden, naast de hoofdterm, als voorbeelden gegeven van de diagnostische vermeldingen die onder die rubriek moeten worden geklasseerd. Zij kunnen naar verschillende andere aandoeningen verwijzen, of synoniemen zijn. Zij vormen geen subclassificatie van de rubriek.

Inclusietermen zijn primair opgenomen om als leidraad bij de inhoud van de rubrieken te dienen. Veel van de vermelde items hebben betrekking op belangrijke of veel voorkomende termen die tot die rubriek behoren. Andere betreffen grensaandoeningen of -lokalisaties die zijn weergegeven om de grens aan te geven tussen de ene subcategorie en de andere. De opsommingen van inclusietermen zijn zeker niet uitputtend. Alternatieve namen van diagnostische entiteiten zijn in de Alfabetische lijst opgenomen. Deze dient bij het coderen van een bepaalde diagnostische vermelding als eerste te worden geraadpleegd.

Soms is het nodig de inclusietermen in samenhang met de hoofdtermen te lezen. Dit komt gewoonlijk voor als door middel van de inclusietermen lijsten van lokalisatie of farmaceuti- sche producten worden uitgewerkt op plaatsen waar de kernwoorden uit de titel moeten worden verduidelijkt (bijvoorbeeld maligne nieuwvorming van ..., letsel van... of vergiftiging door...).

Algemene diagnostische beschrijvingen die gemeenschappelijk zijn voor een reeks van categorien, of voor alle subcategorieën in een drie-tekencategorie, staan vermeld bij de term Inclusies. Deze volgt direct op de titel van het hoofdstuk of het blok, of op de hoofdterm van de categorie.

Exclusietermen

Bepaalde rubrieken bevatten lijsten van aandoeningen die worden voorafgegaan door het woord Exclusies. Dit zijn termen die, alhoewel de hoofdterm van de rubriek wellicht suggereert dat ze daar geklasseerd zouden moeten worden, in feite elders geclassificeerd zijn. Een voorbeeld hiervan komt voor in categorie A46, erysipelas, waar erysipelas post partum of puerperaal wordt uitgesloten. De categorie of subcategorie waartoe de exclusieterm behoort is steeds tussen ronde haken achter de exclusieterm opgenomen.

Algemene exclusies voor een reeks van categorieën, of voor alle subcategorieën in een drie- tekencategorie, staan vermeld bij de term Exclusies. Deze volgt direct op de titel van het hoofdstuk of het blok, of op de hoofdterm van de categorie.

Verklarende omschrijvingen

Naast de inclusie- en exclusietermen gebruikt Hoofdstuk V Psychische stoornissen en gedragsstoornissen, verklarende omschrijvingen om de inhoud van de rubrieken toe te lichten. Dit is gedaan omdat de terminologie van psychische stoornissen met name tussen verschillende landen, sterk varieert. Dezelfde naam kan bovendien worden gebruikt om heel verschillende aandoeningen te beschrijven. Deze verklarende omschrijvingen zijn niet voor codeurs bedoeld.

21

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Op vergelijkbare manier worden elders in de ICD definities weergegeven om de bijbehorende inhoud van de rubrieken toe te lichten, bijvoorbeeld in Hoofdstuk XXI.

3.1.3 Twee codes voor bepaalde aandoeningen

Het "dagger- en asterisk"-systeem

De ICD-9 introduceerde een systeem - dat in de ICD-10 wordt voortgezet - van twee codes voor diagnostische vermeldingen die zowel informatie bevatten over een onderliggende gegeneraliseerde ziekte als over de wijze waarop deze zich in een bepaald orgaan of op een bepaalde lokalisatie manifesteert. Dit laatste vormt dan een klinisch probleem op zichzelf.

De primaire code is bestemd voor de onderliggende ziekte en wordt gemarkeerd door een dagger (†); een facultatieve aanvullende code voor de manifestatie wordt gemarkeerd door een asterisk (*). Deze conventie is er omdat het uitsluitend coderen van de onderliggende ziekte vaak niet toereikend was voor het samenstellen van statistieken voor bepaalde specialismen, aangezien er behoefte bestond om de aandoening te classificeren onder het hoofdstuk voor de manifestatie wanneer deze de reden voor medische zorg was.

Hoewel het dagger- en asterisk-systeem in alternatieve classificaties voor de presentatie van statistieken voorziet, is het een grondbeginsel van de ICD dat de dagger-code de primaire code vormt en altijd moet worden gebruikt. Bij het coderen mag de asterisk-code nooit alleen worden gebruikt. Desalniettemin mogen bij het coderen van morbiditeit de reeksen voor asterisk-code en dagger-code worden omgedraaid indien de manifestatie van de ziekte de primaire focus van de medische zorg is. Statistieken die de dagger-codes hebben overgenomen, zijn in overeenstemming met de traditionele classificatie voor de presentatie van gegevens met betrekking tot sterfte en andere aspecten van medische zorg.

Asterisk-codes zijn als drie-tekencategorieën opgenomen. Er bestaan afzonderlijke categorieën voor dezelfde aandoeningen in geval er geen bepaalde ziekte als de onderliggende oorzaak is aangegeven. De categorieën G20 en G21 zijn bijvoorbeeld bestemd voor vormen van parkinsonisme die geen manifestatie zijn van andere ziekten die elders zijn opgenomen, terwijl categorie G22* is bestemd voor parkinsonisme bij elders geclassificeerde ziekten. Voor aandoeningen die in asterisk-categorieën worden genoemd, worden bijbehorende dagger-codes gegeven; bijvoorbeeld, voor luetisch parkinsonisme in G22* is de dagger-code A52.1 .

Sommige dagger-codes verschijnen in speciale categorieën. Doorgaans echter zal de dagger-code bij aandoeningen die tot twee codes kunnen leiden en niet gemarkeerde codes voor enkelvoudig te coderen aandoeningen afgeleid worden van dezelfde categorie of subcategorie.

22

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

De gebieden waarin het dagger- en asterisk-systeem functioneert zijn beperkt. In de classificatie zijn 83 asterisk-categorieën opgenomen, die aan het begin van de betreffende hoofdstukken zijn weergegeven.

Rubrieken waarin met dagger-tekens gemarkeerde termen voorkomen, kunnen één van de drie volgende vormen aannemen:

(i) Het symbool (†) en de alternatieve asterisk-code komen beide voor bij de hoofdterm van de rubriek. Alle termen die onder deze rubriek vallen, zijn dubbel geclassificeerd en hebben elk dezelfde alternatieve code, bijvoorbeeld

A17.0† tuberculeuze meningitis (G01*) tuberculose van meningen (cerebraal)(spinaal) tuberculeuze leptomeningitis

(ii) Alleen het symbool (H) komt voor bij de hoofdterm van de rubriek. Alle termen die onder deze rubriek vallen, zijn dubbel geclassificeerd, maar hebben daarbij verschillende alternatieve codes (die achter elke term worden vermeld), bijvoorbeeld

A18.1† tuberculose van urogenitaalstelsel tuberculose van: . blaas (N33.0*) . cervix (N74.0*) . nier (N29.1*) . mannelijke geslachtsorganen (N51.-*) . ureter (N29.1*) tuberculeus ontstekingsproces in vrouwelijk bekken (N74.1*)

(iii) Noch het symbool, noch de alternatieve asterisk-code is bij de hoofdterm vermeld. De rubriek is niet in zijn geheel dubbel geclassificeerd, maar individuele inclusietermen kunnen dat wel zijn; in dat geval zijn deze termen gemarkeerd met het symbool en worden hun alternatieve codes vermeld, bijvoorbeeld

A54.8 overige gespecificeerde gonokokkeninfecties ...  peritonitis† (K67.1*)  pneumonie† (J17.0*)  door gonokokken sepsis  huidafwijkingen 

Overig facultatief dubbelcoderen

Er zijn bepaalde situaties waarin twee ICD-codes kunnen worden gebruikt om iemands aandoening volledig te beschrijven, anders dan in het dagger- en asterisk-systeem. De opmerking in de Systematische lijst Gebruik desgewenst aanvullende code... geeft vele van deze situaties weer. De aanvullende codes worden alleen in speciale tabellen gebruikt.

23

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Deze zijn:

(i) voor lokale infecties, geclassificeerd onder de hoofdstukken naar orgaansystemen. Hieraan kunnen, daar waar deze informatie niet in de hoofdterm van de rubriek voorkomt, codes uit Hoofdstuk I worden toegevoegd om het infecterende organisme aan te geven. Een blok van categorieën, B95-B97, is voor dit doel in Hoofdstuk I opgenomen.

(ii) voor neoplasmata met functionele activiteit. Aan de code uit Hoofdstuk II kan de relevante code uit Hoofdstuk IV worden toegevoegd om het type van de functionele activiteit aan te geven.

(iii) voor neoplasmata. Aan de code van Hoofdstuk II kan de morfologiecode op blz. 1181- 1204 van Deel 1 worden toegevoegd om het morfologische type van de tumor te identificeren, ondanks dat deze code geen deel uitmaakt van de Systematische lijst.

(iv) voor aandoeningen die onder F00-F09 (organische, inclusief symptomatische psychische stoornissen) in Hoofdstuk V geclassificeerd zijn. Hieraan kan een code uit een ander hoofdstuk worden toegevoegd om de oorzaak aan te geven, d.w.z. de onderliggende ziekte, het letsel of overige beschadiging aan de hersenen.

(v) aandoeningen die worden veroorzaakt door een toxisch agens. Hieraan kan een code uit Hoofdstuk XX worden toegevoegd om dat agens te identificeren.

(vi) situaties waarin twee codes kunnen worden gebruikt om een letsel, vergiftiging of ander ongewenst gevolg te beschrijven: een code uit Hoofdstuk XIX, die de aard van het letsel beschrijft, en een code uit Hoofdstuk XX, die de oorzaak beschrijft. De keuze welke van beide de aanvullende code zou moeten zijn, hangt af van het doel waarvoor de gegevens worden verzameld. (Zie inleiding tot Hoofdstuk XX, blz. 1011 van Deel 1).

3.1.4 Conventies in de Systematische lijst

Bij het vermelden van inclusie- en exclusietermen in de Systematische lijst gebruikt de ICD enkele speciale conventies voor het gebruik van ronde haken, vierkante haken, dubbele punten, accolades, de afkorting NNO, de uitdrukking niet elders geclassificeerd (NEC), en het woord en in titels en (hoofd)termen. Deze dienen zowel voor codeurs als voor een ieder die op de ICD gebaseerde statistieken wil interpreteren duidelijk te zijn.

24

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

Ronde haken ( )

Ronde haken worden in Deel 1 in vier belangrijke gevallen gebruikt.

(a) Ronde haken worden gebruikt bij niet-essentiële aanvullingen. Deze zijn aan een diagnostische term toegevoegd zonder invloed te hebben op de code waaraan de woorden buiten de ronde haken zouden zijn toegekend, zoals bijvoorbeeld bij de inclusieterm in I10 hypertensie (arterieel) (benigne) (essentieel) (maligne) (primair) (systemisch). Hierin wordt I10 gebruikt als code voor het woord hypertensie, al dan niet bepaald door een willekeurige combinatie met de tussen haakjes aangegeven woorden.

(b) Ronde haken worden tevens gebruikt bij de code waaraan een exclusieterm refereert, bijvoorbeeld

H01.0 blefaritis, Exclusie: blefaroconjunctivitis (H10.5)

(c) Ronde haken worden gebruikt in bloktitels bij de drie-tekencodes van categorieën die in dat blok zijn opgenomen.

(d) Tenslotte werden in de ICD-9 ronde haken toegepast in het dagger- en asterisk- systeem. Ronde haken worden hierin gebruikt bij de dagger-code in een asterisk-cate- gorie, of bij de asterisk-code die op een dagger-term volgt.

Vierkante haken [ ]

Vierkante haken worden gebruikt:

(a) bij synoniemen, alternatieve woorden of verklarende zinnen, bijvoorbeeld

A30 lepra [ziekte van Hansen]

(b) voor het verwijzen naar voorafgaande opmerkingen, bijvoorbeeld

C00.8 neoplasma met overlappende lokalisatie van lip [zie opmerking 5 aan het begin van dit hoofdstuk]

(c) voor het verwijzen naar een eerder genoemde reeks van vier-tekenonderverdelingen die voor een aantal categorieën geldt, bijvoorbeeld

K27 ulcus pepticum, lokalisatie niet gespecificeerd [zie bij K25 voor onderverdelingen]

25

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Dubbele punt :

Bij inclusie- en exclusietermen wordt de dubbele punt gebruikt wanneer de woorden die aan de dubbele punt voorafgaan geen volledige termen vormen. Deze moeten één of meer onder de term ingesprongen bepalingen bevatten voordat zij aan een rubriek kunnen worden toegekend. Zo dient bijvoorbeeld in K36, overige gespecificeerde appendicitis, de diagnose appendicitis alleen daar te worden geklasseerd als deze door de woorden chronisch of recidiverend wordt bepaald.

Accolade }

Een accolade wordt gebruikt bij inclusie- en exclusietermen om aan te geven dat noch de woorden die er aan voorafgaan, noch de woorden die daarop volgen volledige termen zijn. Elk van de termen voorafgaand aan de accolade dient door één of meer van de termen die daarop volgen te worden bepaald. Bijvoorbeeld:

O71.6 obstetrische beschadiging van bekkengewrichten en -ligamenten avulsie van discus interpubicus  letsel van os coccygis  obstetrisch traumatische symfysiolyse 

"NNO"

De letters NNO zijn een afkorting van Niet Nader Omschreven hetgeen staat voor niet gespecificeerd .

Soms is een niet gespecificeerde term niettemin geclassificeerd onder een rubriek voor een specifieker type aandoening. Dit is gedaan omdat in medische terminologie de meest algemene vorm van een aandoening vaak wordt gebruikt, terwijl de minder vaak voorkomende typen worden bedoeld. Bijvoorbeeld, mitraalstenose wordt meestal gebruikt in de betekenis van reumatische mitraalstenose. Met deze ingebouwde veronderstellingen dient rekening te worden gehouden om onjuiste classificatie te voorkomen. Zorgvuldige bestudering van inclusietermen zal duidelijk maken waar van een veronderstelling aangaande de oorzaak is uitgegaan. Codeurs moeten er alert op zijn dat zij een term niet als ongespecificeerd coderen, tenzij onomstotelijk is vastgesteld dat geen informatie beschikbaar is die een specifiekere toekenning zou rechtvaardigen. Dit geldt eveneens bij het interpreteren van statistieken die op de ICD zijn gebaseerd, waarbij sommige aandoeningen die aan een ogenschijnlijk gespecificeerde categorie zijn toegekend niet als zodanig gespecificeerd waren in het gecodeerde dossier. Bij het vergelijken van trends door de tijden heen en de interpretatie van statistieken moet men zich ervan bewust zijn dat dit soort veronderstellingen van de ene herziening van de ICD op de andere kan veranderen. Vóór de ICD-8 werd bijvoorbeeld aangenomen dat een ongespecificeerd aneurysma aortae werd veroorzaakt door syfilis.

26

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

"Niet elders geclassificeerd"

De woorden niet elders geclassificeerd dienen, wanneer ze in de titel van een drie- tekencategorie worden gebruikt, als waarschuwing dat bepaalde gespecificeerde varianten van de vermelde aandoeningen in andere delen van de classificatie kunnen voorkomen, bijvoorbeeld

J16 pneumonie door overige infectieuze organismen, niet elders geclassificeerd

Onder deze categorie vallen J16.0 pneumonie door Chlamydia en J16.8 pneumonie door overige gespecificeerde infectieuze organismen. Vele andere categorieën zijn opgenomen in Hoofdstuk X (bijvoorbeeld J09-J15) en andere hoofdstukken (bijvoorbeeld P23.- congenitale pneumonie) voor pneumonieën die het resultaat zijn van gespecificeerde infectieuze organismen. J18 pneumonie, organisme niet gespecificeerd, bevat pneumonieën waarvan het infectieus agens niet is vermeld.

"En" in titels en (hoofd)termen

En staat voor en/of.

Bijvoorbeeld, in de rubriek A18.0, tuberculose van botten en gewrichten, dienen gevallen te worden geklasseerd van zowel tuberculose van botten als van tuberculose van gewrichten of tuberculose van botten en gewrichten.

Punt streep .-

In sommige gevallen wordt het vierde teken van een subcategorie door een streep vervangen, bv.

G03 meningitis door overige en niet gespecificeerde oorzaken Exclusies: meningo-encefalitis (G04.-)

Dit wijst de codeur erop dat een vierde teken bestaat, dat in de betreffende categorie moet worden opgezocht. Dit teken komt zowel in de Systematische lijst als in de Alfabetische lijst voor.

3.1.5 Categorieën met gemeenschappelijke kenmerken

Voor kwaliteitscontrole is het nuttig geprogrammeerde controles in het computersysteem te gebruiken. De volgende groepen categorieën dienen als basis voor dergelijke controles op interne consistentie. Zij zijn gegroepeerd op basis van het speciale kenmerk dat hen verbindt.

27

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Asterisk-categorieën

De volgende asterisk-categorieën dienen niet afzonderlijk te worden gebruikt. Ze moeten altijd naast een dagger-code worden gebruikt:

D63*, D77*, E35*, E90*, F00*, F02*, G01*, G02*, G05*, G07*, G13*, G22*, G26*, G32*, G46*, G53*, G55*, G59*, G63*, G73*, G94*, G99*, H03*, H06*, H13*, H19*, H22*, H28*, H32*, H36*, H42*, H45*, H48*, H58*, H62*, H67*, H75*, H82*, H94*, I32*, I39*, I41*, I43*, I52*, I68*, I79*, I98*, J17*, J91*, J99*, K23*, K67*, K77*, K87*, K93*, L14*, L45*, L54*, L62*, L86*, L99*, M01*, M03*, M07*, M09*, M14*, M36*, M49*, M63*, M68*, M73*, M82*, M90*, N08*, N16*, N22*, N29*, N33*, N37*, N51*, N74*, N77*, P75*

Categorieën die tot één geslacht zijn beperkt

De volgende categorieën zijn alleen op mannen van toepassing:

B26.0, C60-C63, D07.4-D07.6, D17.6, D29.-, D40.-, E29, E89.5, F52.4, I86.1, L29.1, N40- N51, Q53-Q55, R86, S31.2-S31.3, Z12.5.

De volgende categorieën zijn alleen op vrouwen van toepassing:

A34, B37.3, C51-C58, C79.6, D06.- D07.0-DO7.3, D25-D28, D39.-, E28.-, E89.4, F52.5, F53.-, I86.3, L29.2, L70.5, M80.0-M80.1, M81.0-M81.1, M83.0, N70-N98, N99.2-N99.3, O00-O99, P54.6, Q50-Q52, R87, S31.4, S37.4-S37.6, T19.2-T19.3, T83.3, Y76.- Z01.4, Z12.4, Z30.1, Z30.3, Z30.5, Z31.1, Z31.2, Z32-Z36, Z39.-, Z43.7, Z87.5, Z97.5.

Richtlijnen voor het omgaan met inconsistenties tussen aandoeningen en geslacht zijn gegeven bij 4.2.5.

Categorieën met betrekking tot late gevolgen

De volgende categorieën zijn bestemd voor late gevolgen van aandoeningen die zich niet langer in een actief stadium bevinden:

B90-B94, E64.-, E68.-, G09, I69.-, O97, T90-T98, Y85-Y89.

Richtlijnen voor het coderen van late gevolgen voor mortaliteit en morbiditeit kunnen worden gevonden bij 4.2.4 en 4.4.2.

28

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

Afwijkingen als gevolg van medische verrichtingen

De volgende categorieën dienen niet voor het coderen van de onderliggende oorzaak van sterfte te worden gebruikt. Richtlijnen voor het gebruik bij het coderen van ziekte worden bij 4.4.2 gegeven.

E89.-, G97.-, H59.-, H95.-, I97.-, J95.-, K91.-, M96.-, N99.-

3.2 Het gebruik van Deel 3

De Inleiding tot Deel 3, de Alfabetische lijst bij de ICD-10, geeft instructies hoe deze moet worden gebruikt. Deze instructies moeten zorgvuldig worden bestudeerd voordat met het coderen wordt begonnen. Een korte beschrijving van de structuur en het gebruik van de Alfabetische lijst wordt hieronder weergegeven.

3.2.1 Rangschikking van de Alfabetische lijst

Deel 3 is in drie secties onderverdeeld:

 Sectie I vermeldt alle termen die onder de Hoofdstukken I-XIX en Hoofdstuk XXI geclassificeerd zijn, met uitzondering van geneesmiddelen en andere chemische stoffen.  Sectie II betreft de uitwendige oorzaken van ziekte en sterfte en bevat alle termen die onder Hoofdstuk XX geclassificeerd zijn, met uitzondering van geneesmiddelen en andere chemische stoffen.  Sectie III, de Lijst van geneesmiddelen en chemische stoffen, vermeldt voor elke stof de codes voor vergiftigingen en ongewenste gevolgen van geneesmiddelen die onder Hoofdstuk XIX geclassificeerd zijn en de codes van Hoofdstuk XX die aangeven of de vergiftiging het gevolg was van een ongeluk, dan wel opzettelijk (zich zelf schade toebrengen), niet bepaald, of een ongewenst gevolg was van een correcte, op de juiste wijze toegediende, substantie.

3.2.2 Structuur

De Alfabetische lijst bevat hoofdingangen, die uiterst links in de kolom zijn geplaatst, met daaronder de andere termen (de essentiële aanvullingen), die op verschillende niveaus zijn ingesprongen. In Sectie I zijn deze essentiële aanvullingen gewoonlijk varianten, lokalisaties of omstandigheden die het coderen beïnvloeden; in Sectie II geven zij verschillende typen van ongevallen of voorvallen aan, betrokken voertuigen, etc.. Bepalingen die geen invloed hebben op het coderen (de niet-essentiële aanvullingen) zijn tussen ronde haken vermeld achter de aandoening.

29

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

3.2.3 Codes

De codes die op de termen volgen, verwijzen naar de categorieën en subcategorieën waaronder deze termen geklasseerd moeten worden. Als de code slechts drie tekens bevat, kan worden verondersteld dat de categorie niet onderverdeeld is. In de meeste gevallen zal, waar de categorie onderverdeeld is, de code in de Alfabetische lijst het vierde teken geven. Een streepje op de vierde positie (bv. O03.-) betekent dat de categorie onderverdeeld is en dat het vierde teken gevonden kan worden door de Systematische lijst te raadplegen. Als het dagger- en asterisk-systeem op de term van toepassing is worden beide codes gegeven.

3.2.4 Conventies

Ronde haken

Ronde haken worden in de Alfabetische lijst op dezelfde wijze gebruikt als in Deel 1, namelijk bij bepalingen.

"NEC"

NEC (niet elders geclassificeerd) geeft aan dat gespecificeerde varianten van de genoemde aandoening elders zijn geclassificeerd en dat, waar relevant, naar een preciezere term in de Alfabetische lijst moet worden gezocht.

Kruisverwijzingen

Kruisverwijzingen worden gebruikt om onnodige duplicatie van termen in de Alfabetische lijst te voorkomen. Het woord zie houdt in dat de codeur naar de andere term wordt verwezen; zie ook verwijst de codeur naar elders in de Alfabetische lijst, indien de te coderen vermelding andere informatie bevat dan die kan worden gevonden onder de term waarachter de zie ook-verwijzing is geplaatst.

3.3 Basisrichtlijnen voor coderen

De Alfabetische lijst bevat veel termen die niet in Deel 1 zijn opgenomen en het coderen vereist dat zowel deze lijst als de Systematische lijst dienen te worden geraadpleegd voordat een code wordt toegekend.

Voordat wordt getracht te coderen, dient de codeur de classificatie- en codeerprincipes te kennen en praktische oefeningen te hebben uitgevoerd.

30

3. HET GEBRUIK VAN DE ICD

Hieronder volgt een eenvoudige richtlijn die is bedoeld om de incidentele gebruiker van de ICD te helpen.

1. Identificeer het type vermelding dat moet worden gecodeerd en ga naar de juiste sectie van de Alfabetische lijst. (Indien de vermelding een ziekte of een letsel of een andere aandoening is die onder de Hoofdstukken I-XIX of XXI is geclassificeerd, ga dan Sectie I van deze lijst. Indien de vermelding de uitwendige oorzaak van een letsel of andere gebeurtenis betreft die onder Hoofdstuk XX is geclassificeerd, ga dan Sectie II).

2. Vind de hoofdingang. Bij ziekten en letsels is dit meestal een zelfstandig naamwoord voor de pathologische aandoening. Ook sommige aandoeningen die als bijvoeglijke naamwoorden of eponiemen zijn uitgedrukt, zijn in de Alfabetische lijst als hoofdingang opgenomen.

3. Lees en houd rekening met elke opmerking die onder de hoofdingang staat.

4. Lees elke term die tussen ronde haken achter de hoofdingang is vermeld (deze niet- essentiële aanvullingen hebben geen invloed op de code), alsmede elke onder de hoofdingang ingesprongen term (deze bepalingen kunnen als essentiële aanvulling de code beïnvloeden), totdat met alle woorden in de diagnostische uitdrukking rekening is gehouden.

5. Volg zorgvuldig elke kruisverwijzing (zie en zie ook) die in de Alfabetische lijst werd gevonden.

6. Ga in de Systematische lijst na of de geselecteerde code geschikt is. Denk eraan dat een drie-tekencode in de Alfabetische lijst met een streepje op de vierde positie betekent dat een vierde teken kan worden gevonden in Deel 1. Verdere onderverdelingen die dan in een aanvullende tekenpositie moeten worden gebruikt, zijn niet in de Alfabetische lijst opgenomen en moeten, indien ze worden gebruikt, in Deel 1 worden opgezocht.

7. Houd rekening met elke inclusie- of exclusieterm die onder de geselecteerde code of onder de titel van het hoofdstuk of van het blok of onder de hoofdterm van de categorie is opgenomen.

8. Ken de code toe.

Specifieke richtlijnen voor de keuze van de te coderen oorzaak of aandoening en voor het coderen van de gekozen aandoening worden in Hoofdstuk 4 gegeven.

31

4. Regels en richtlijnen voor het coderen van mortaliteit en morbiditeit

Dit hoofdstuk heeft betrekking op de regels en richtlijnen die door de World Health Assembly zijn aangenomen ten aanzien van de keuze van een enkelvoudige oorzaak of aandoening voor routine tabellering vanuit overlijdensverklaringen en ziekteverslagen. Tevens worden richtlijnen gegeven voor toepassing van de regels en voor het coderen van de aandoening die gekozen is voor tabellering.

4.1 Mortaliteit: richtlijnen voor het opstellen van verklaringen en regels voor het coderen

Sterftestatistieken zijn één van de belangrijkste bronnen van informatie betreffende de gezondheid. In vele landen vormen zij het betrouwbaarste type gezondheidsgegevens.

4.1.1 Doodsoorzaken

In 1967 definieerde de 20ste World Health Assembly de doodsoorzaken die op de medische doodsoorzaakverklaring moesten worden opgenomen als alle ziekten, aandoeningen of letsels die óf hebben geleid, óf hebben bijgedragen tot het overlijden, en de omstandigheden van het ongeval of geweld waarin dergelijke letsels werden veroorzaakt. Het doel van de definitie is zeker te stellen dat alle relevante informatie wordt vastgelegd en dat de opsteller van de verklaring niet bepaalde aandoeningen wel en andere niet voor registratie uitkiest. De definitie omvat geen symptomen of wijzen van overlijden, zoals hart- of ademhalingsstilstand.

Wanneer slechts één doodsoorzaak is vastgelegd, dient deze voor tabellering te worden gekozen. Wanneer meer dan één doodsoorzaak wordt vastgelegd, dient een keuze te worden gemaakt in overeenstemming met de regels uit paragraaf 4.1.5. De regels zijn gebaseerd op het concept onderliggende doodsoorzaak.

4.1.2 Onderliggende doodsoorzaak

Door de 6de Decennial International Revision Conference was overeengekomen de doodsoorzaak voor primaire tabellering de onderliggende doodsoorzaak te noemen.

32

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Als men overlijden wil voorkomen is het noodzakelijk de keten van gebeurtenissen te doorbreken, of iemand op een bepaald moment te genezen. De volksgezondheid is er het meest bij gebaat die oorzaken te voorkomen die het proces ontketenen. De onderliggende oorzaak is derhalve gedefinieerd als (a) de ziekte die, of het letsel dat aanleiding heeft gegeven tot de reeks van gebeurtenissen die rechtstreeks tot de dood heeft geleid, of (b) de omstandigheden van het ongeval of geweld waarin het fatale letsel werd veroorzaakt.

4.1.3 Internationaal formulier van de medische doodsoorzaakverklaring

Het bovenvermelde principe kan algemeen worden toegepast door gebruik te maken van het formulier voor de medische verklaring dat door de World Health Assembly wordt aanbevolen. Het is de verantwoordelijkheid van de medicus die de overlijdensverklaring ondertekent om aan te geven welke aandoeningen direct tot de dood hebben geleid en om alle voorafgaande aandoeningen te vermelden waardoor deze oorzaak is opgetreden.

De medische verklaring die hieronder is weergegeven, is bedoeld om de keuze van de onderliggende doodsoorzaak te vergemakkelijken wanneer twee of meer oorzaken zijn vermeld.

Internationaal formulier van de medische doodsoorzaakverklaring

Cause of death Approximate interval between onset and death

I or condition directly (a)...... leading to death* due to (or as a consequence of)

Antecedent causes (b)...... Morbid conditions, if any, giving rise to the above cause, stating due to (or as a consequence of) the underlying condition last (c)......

due to (or as a consequence of)

(d)......

II Other significant conditions ...... contributing to the death, but not related to the disease or condition causing it ......

*This does not mean the mode of dying, e.g. heart failure, respiratory failure. It means the disease, injury, or complication that caused death.

33

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Deel I van het formulier is bestemd voor ziekten die verband houden met de keten van gebeurtenissen die rechtstreeks tot de dood heeft geleid, en Deel II is voor aandoeningen die geen verband houden met deze keten van gebeurtenissen, maar die wel tot de dood hebben bijgedragen.

De arts of een ander gekwalificeerd codeur dient op basis van zijn of haar klinische beoordeling de medische doodsoorzaakverklaring in te vullen. In geautomatiseerde systemen moet geen gebruik worden gemaakt van keuzelijsten of andere sturende mechanismen. Deze voorzieningen beperken het aantal diagnosen op voorhand en hebben daarom een tegengesteld effect op de accuratesse en bruikbaarheid van de verklaring.

In 1990 aanvaardde de 43ste World Health Assembly een aanbeveling die aangaf dat, waar behoefte was aangetoond, landen de mogelijkheid moesten overwegen om een extra regel, (d), aan Deel I van de verklaring toe te voegen. Echter, landen waarin een vierde regel niet nodig is, of waarin wettelijke of andere belemmeringen bestaan ten aanzien van het gebruik van de verklaring die op de vorige pagina is weergegeven, kunnen een verklaring met slechts drie regels in Deel I gaan gebruiken, of blijven gebruiken.

De aandoening die op de onderste regel van Deel I van de verklaring is vermeld, is meestal de onderliggende doodsoorzaak die voor tabellering wordt gebruikt. De procedures die in paragraaf 4.1.4-4.1.5 zijn beschreven, kunnen echter de keuze van een andere aandoening als onderliggende doodsoorzaak tot gevolg hebben. Om onderscheid tussen deze twee mogelijkheden te maken, zal de uitdrukking oorspronkelijke oorzaak worden gebruikt om te verwijzen naar de aandoening die op de laatst gebruikte regel van Deel I van de verklaring hoort en de uitdrukking onderliggende doodsoorzaak worden gebruikt om de oorzaak aan te geven die wordt gebruikt voor tabellering.

Indien er sprake is van slechts één stap in de reeks van gebeurtenissen, dan is een vermelding op regel I(a) voldoende. Indien er meer dan één stap is, wordt de directe oorzaak op (a) aangegeven en de oorspronkelijke oorzaak wordt als laatste vermeld, waarbij elke tussenliggende oorzaak op regel (b) en/of (c) wordt vermeld. Een voorbeeld van een overlijdensverklaring met vier stappen in de reeks van gebeurtenissen die direct tot de dood hebben geleid, is:

(a) longembolie (b) pathologische fractuur (c) carcinoommetastase in dijbeen (d) mammacarcinoom

Deel II is bestemd voor elke andere belangrijke aandoening die aan het fatale verloop heeft bijgedragen, maar die niet in verband staat met de ziekte of aandoening die direct tot de dood heeft geleid.

Na de woorden veroorzaakt door (of als gevolg van) die op de verklaring voorkomen, dient niet alleen de directe oorzaak of het pathologisch proces te worden vermeld, maar ook de indirecte oorzaken. Een voorbeeld hiervan is wanneer een voorafgaande aandoening, zelfs na lange tijd, tot de directe oorzaak heeft bijgedragen door beschadiging van weefsels of stoornis van een functie.

34

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Het bij benadering vastleggen van de tijd (minuten, uren, dagen, weken, maanden of jaren) tussen het begin van elke aandoening en de datum van overlijden helpt de arts die de verklaring opstelt om de reeks van gebeurtenissen die tot de dood hebben geleid, vast te stellen. Dit is vervolgens van belang om de codeur te helpen bij het kiezen van de juiste code.

In 1990 aanvaarde de World Health Assembly een aanbeveling die de landen in overweging gaf om op de overlijdensverklaring vragen op te nemen met betrekking tot een bestaande zwangerschap of een zwangerschap in het jaar voorafgaand aan het overlijden.

4.1.4 Procedures voor de selectie van de onderliggende doodsoorzaak voor sterftestatistiek

Wanneer slechts één doodsoorzaak is aangegeven, wordt deze oorzaak voor tabellering gebruikt.

Wanneer meer dan één doodsoorzaak is vermeld, is de eerste stap bij de keuze van de onderliggende oorzaak het vaststellen van de oorspronkelijke oorzaak die op de laatste gebruikte regel in Deel I van de verklaring hoort te staan. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de Grondregel of van de Selectieregels 1, 2 en 3.

In sommige gevallen laat de ICD toe dat de oorspronkelijke oorzaak wordt vervangen door een oorzaak die geschikter is om in een tabel de onderliggende oorzaak uit te drukken. Er zijn bijvoorbeeld bepaalde categorieën voor combinaties van aandoeningen, of er kunnen doorslaggevende epidemiologische redenen zijn om voorrang te geven aan andere aandoeningen op de verklaring.

De volgende stap is derhalve vast te stellen of één of meer van de wijzigingsregels A tot en met D die betrekking hebben op de bovengenoemde situaties (zie paragraaf 4.1.9), van toepassing zijn. De resulterende code die voor tabellering wordt gebruikt, is die van de onderliggende oorzaak.

Waar de oorspronkelijke oorzaak een letsel of ander gevolg van een uitwendige oorzaak betreft dat is geclassificeerd onder Hoofdstuk XIX, dienen de omstandigheden die tot die aandoening aanleiding hebben gegeven als de onderliggende oorzaak voor tabellering te worden gebruikt. Deze moeten onder V01-Y89 worden gecodeerd. De code voor het letsel of gevolg kan als aanvullende code worden gebruikt.

4.1.5 Regels voor de selectie van de oorspronkelijke oorzaak

Reeks

35

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

De term reeks verwijst naar twee of meer aandoeningen die op opeenvolgende regels van Deel I zijn vermeld. Elke aandoening is een aanvaardbare oorzaak van de aandoening die op de regel erboven is vermeld.

Voorbeeld 1: I (a) bloedende oesofagusvarices (b) portale hypertensie (c) levercirrose (d) hepatitis B

Indien er op een regel van de verklaring meer dan één doodsoorzaak is aangegeven, zijn er waarschijnlijk meerdere reeksen mogelijk. In het onderstaande voorbeeld zijn vier reeksen weergegeven:

Voorbeeld 2: I (a) coma (b) myocardinfarct en cerebrovasculair accident (c) atherosclerose hypertensie

De reeksen zijn:

• atherosclerose (leidend tot) myocardinfarct (leidend tot) coma • atherosclerose (leidend tot) cerebrovasculair accident (leidend tot) coma • hypertensie (leidend tot) myocardinfarct (leidend tot) coma • hypertensie (leidend tot) cerebrovasculair accident (leidend tot) coma

Indien de doodsoorzakenverklaring meer dan één reeks vermeld, is het belangrijk de oorspronkelijke oorzaak te identificeren van de eerstgenoemde reeks. Anders kunnen de selectieregels niet correct worden toegepast en zal de onderliggende oorzaak niet correct worden geselecteerd.

Om de oorspronkelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks te kunnen identificeren; begin met de directe doodsoorzaak ( de eerstgenoemde conditie op de bovenste regel in Deel I). Stel vast of de eerstgenoemde conditie van de volgende regel in Deel I de directe doodsoorzaak kan zijn. Indien dit niet het geval is, stel dan vast of de tweede conditie op deze regel de directe doodsoorzaak kan zijn. Ga zo door tot een conditie kan worden gevonden die de directe doodsoorzaak kan zijn. Deze conditie wordt aangeduid als “tijdelijke oorspronkelijke oorzaak”. Indien er geen conditie kan worden gevonden voor de directe doodsoorzaak, dan is er geen reeks die eindigt op de directe doodsoorzaak.

Indien een tijdelijke oorspronkelijke oorzaak werd gevonden, maar condities worden vermeld op lager liggende regels van Deel I, herhaal dan de procedure voor deze regel. Begin nu met de tijdelijk oorspronkelijke oorzaak die in de vorige stap werd geïdentificeerd. Stel vast of de eerstgenoemde conditie op de volgende onderliggende regel van Deel I de oorzaak kan zijn van de tijdelijk oorspronkelijke oorzaak. Indien dit niet het geval is, stel dan vast of de volgende genoemde conditie op deze regel de oorzaak van de tijdelijke oorspronkelijke oorzaak kan zijn. Ga zo door tot er een conditie wordt gevonden voor de tijdelijk oorspronkelijke oorzaak. Dit is de nieuwe tijdelijke oorspronkelijke oorzaak.

36

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Indien een nieuwe tijdelijke oorspronkelijke oorzaak werd gevonden, maar er nog steeds condities op de onderliggende regels van Deel I staan vermeld, herhaal dan de procedure zolang er een nieuwe tijdelijke oorspronkelijke oorzaak kan worden geïdentificeerd. Indien er geen conditie kan worden aangewezen als oorzaak voor de tijdelijke oorspronkelijke oorzaak, is de laatst geïdentificeerde tijdelijke oorspronkelijke oorzaak eveneens de oorspronkelijke oorzaak van de eerst vermelde reeks.

Hieronder worden voorbeelden gegeven van concurrerende reeksen. De onderliggende oorzaak van de eerstgenoemde reeks is grijs met een zwarte cirkel.

De Grondregel

De Grondregel stelt dat wanneer meer dan één aandoening op de verklaring is aangegeven, de aandoening die als enige op de onderste gebruikte regel van Deel I is vermeld alleen dan geselecteerd moet worden als deze de oorzaak geweest kan zijn van alle daarboven vermelde aandoeningen.

Selectieregels

Regel 1. Indien de Grondregel niet van toepassing is en er is een reeks vermeld die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven, selecteer dan de oorspronkelijke oorzaak van deze reeks. Indien er meer dan één reeks is vermeld die resulteert in de eerstgenoemde aandoening, selecteer dan de oorspronkelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks.

Regel 2. Indien er geen reeks is vermeld die resulteert in de aandoening die het eerst op de verklaring is aangegeven, selecteer dan deze eerstgenoemde aandoening.

Regel 3. Indien de aandoening die door de Grondregel of door Regel 1 of Regel 2 is geselecteerd duidelijk een direct gevolg is van een andere vermelde aandoening, hetzij in Deel I, hetzij in Deel II, selecteer dan deze primaire aandoening.

37

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

4.1.6 Enkele overwegingen betreffende de selectieregels

In een goed ingevulde verklaring zal de oorspronkelijke oorzaak als enige op de onderste gebruikte regel van Deel I zijn vermeld. Indien er sprake is van aandoeningen die als gevolg van deze eerste oorzaak zijn ontstaan, zijn deze daarboven in opklimmende oorzakelijke volgorde vermeld, waarbij per regel één aandoening is ingevuld. Voorbeeld 3: I (a) uremie (b) hydronefrose (c) urineretentie (d) prostaathypertrofie

Voorbeeld 4: I (a) bronchopneumonie (b) chronische bronchitis II chronische myocarditis

In een goed ingevulde verklaring zal derhalve de Grondregel van toepassing zijn. Echter, zelfs als de verklaring niet goed is ingevuld, kan de Grondregel nog steeds van toepassing zijn, mits de aandoening die op de onderste gebruikte regel van Deel I is vermeld de oorzaak van alle daarbovengenoemde aandoeningen geweest kan zijn. Dit geldt zelfs als de aandoeningen die daarboven zijn vermeld niet in de juiste oorzakelijk volgorde zijn weergegeven.

Voorbeeld 5: I (a) generaliseerde metastasering 5 weken (b) bronchopneumonie 3 dagen (c) longkanker 11 maanden

De Grondregel is niet van toepassing wanneer meer dan één aandoening op de onderste gebruikte regel van Deel I is ingevuld, of indien de enige ingevulde aandoening niet de oorzaak kan zijn geweest van alle aandoeningen die daarboven zijn vermeld. Richtlijnen ten aanzien van de aanvaardbaarheid van verschillende reeksen zijn aan het einde van de regels gegeven. Men dient hierbij in gedachten te houden dat de beschrijving van de opsteller van de medische verklaring een deskundige mening weergeeft over de aandoeningen die tot het overlijden hebben geleid en over hun onderlinge relaties. Hiermee mag niet lichtvaardig worden omgesprongen.

Waar de Grondregel niet kan worden toegepast, dient, waar mogelijk, aan de opsteller van de verklaring nader uitleg te worden gevraagd, aangezien de selectieregels enigszins arbitrair zijn en niet altijd tot een bevredigende keuze van de onderliggende oorzaak hoeven te leiden. Waar evenwel verdere uitleg niet kan worden verkregen, moeten de selectieregels worden toegepast. Regel 1 is alleen van toepassing indien er een reeks is vermeld die resulteert in de eerst ingevulde aandoening op de verklaring. Indien een dergelijke reeks niet beschikbaar is, is Regel 2 van toepassing en wordt de eerst ingevulde aandoening gekozen.

38

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

De aandoening die door toepassing van de bovengenoemde regels is gekozen, kan echter een voor de hand liggend gevolg zijn van een andere aandoening die niet in een juist oorzakelijk verband met deze aandoening is vermeld, bijvoorbeeld in Deel II of op dezelfde regel in Deel I. Als dit het geval is, is Regel 3 van toepassing en wordt de oorspronkelijke primaire aandoening gekozen. Deze Regel is echter alleen van toepassing indien er geen twijfel bestaat ten aanzien van de oorzakelijke relatie tussen de twee aandoeningen. Het is niet voldoende dat een oorzakelijke relatie tussen de twee aandoe- ningen zou zijn geaccepteerd als de opsteller deze zou hebben vermeld.

4.1.7 Voorbeelden van de Grondregel en selectieregels

Grondregel

Wanneer meer dan één aandoening op de verklaring is aangegeven, selecteer dan alleen de aandoening die als enige op de onderste gebruikte regel van Deel I is vermeld als deze de oorzaak geweest kan zijn van alle daarboven vermelde aandoeningen.

Voorbeeld 6: I (a) longabces (b) lobaire pneumonie Selecteer lobaire pneumonie (J18.1).

Voorbeeld 7: I (a) leverinsufficiëntie (b) galwegobstructie (c) pancreaskopcarcinoom Selecteer pancreaskopcarcinoom (C25.0).

Voorbeeld 8: I (a) hersenbloeding (b) hypertensie (c) chronische pyelonefritis (d) prostaatadenoom Selecteer prostaatadenoom (D29.1).

Voorbeeld 9: I (a) traumatische shock (b) multipele fracturen (c) voetganger aangereden door vrachtwagen (verkeersonge- val) Selecteer voetganger aangereden door vrachtwagen (verkeerson- geval) (V04.1).

39

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Regel 1

Indien de Grondregel niet van toepassing is en er is een reeks vermeld die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven, selecteer dan de oorspronkelijke oorzaak van deze reeks. Indien er meer dan één reeks is vermeld die resulteert in de eerstgenoemde aandoening, selecteer dan de oorspronkelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks.

Voorbeeld 11: I (a) bronchopneumonie (b) cerebraal infarct en hypertensieve hartziekte Selecteer cerebraal infarct (I63.9). Er zijn twee reeksen vermeld die beide resulteren in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven; bronchopneumonie door cerebraal infarct en bronchopneumonie door hypertensieve hartziekte. De oorspron- kelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks is geselecteerd.

Voorbeeld 12: I (a) oesofagusvarices en hartinsufficiëntie met stuwing (b) chronische reumatische hartziekte en levercirrose Selecteer levercirrose (K74.6). De reeks die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven is oesofagusvarices door levercirrose.

Voorbeeld 13: I (a) acuut myocardinfarct (b) atherosclerotische hartziekte (c) influenza

Selecteer atherosclerotische hartziekte. De vermelde reeks die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven is acuut myocardinfarct door atherosclerotische hartziekte. Wijzigingsregel C is echter ook van toepassing; zie Voor- beeld 45.

Voorbeeld 14: I (a) pericarditis (b) uremie en pneumonie Selecteer uremie. Er zijn twee reeksen vermeld die resulteren in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven; pericarditis door uremie en pericarditis door pneumonie. De oorspronkelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks wordt geselec- teerd. Wijzigingsregel D is echter ook van toepassing; zie Voorbeeld 60.

40

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 15: I (a) cerebraal infarct en hypostatische pneumonie (b) hypertensie en diabetes (c) atherosclerose Selecteer atherosclerose. Er zijn twee reeksen vermeld die resulteren in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven; cerebraal infarct hypertensie door atherosclerose, en cerebraal infarct door diabetes. De oorspronkelijke oorzaak van de eerstgenoemde reeks wordt geselecteerd. Wijzigingsregel C is echter ook van toepassing; zie Voorbeeld 46.

Regel 2

Indien er geen reeks is vermeld die resulteert in de aandoening die het eerst op de verklaring is aangegeven, selecteer dan deze eerstgenoemde aandoening.

Voorbeeld 16: I (a) pernicieuze anemie en gangreen van de voet (b) atherosclerose Selecteer pernicieuze anemie (D51.0). Er is geen reeks vermeld die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven.

Voorbeeld 17: I (a) reumatische en atherosclerotische hartziekte Selecteer reumatische hartziekte (I09.9). Er is geen reeks vermeld; beide aandoeningen staan op dezelfde regel. Voorbeeld 18: I (a) cystische fibrose van het pancreas (b) bronchitis en bronchiëctasie Selecteer cystische fibrose van het pancreas (E84.9). Er is geen reeks vermeld. Voorbeeld 19: I (a) seniliteit en hypostatische pneumonie (b) reumatoïde artritis Selecteer seniliteit. Er is een reeks vermeld - hypostatische pneumonie door reumatoïde artritis - maar deze resulteert niet in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven; Wijzigingsregel A is echter ook van toepassing; zie Voorbeeld 33. Voorbeeld 20: I (a) bursitis en colitis ulcerosa Selecteer bursitis. Er is geen reeks vermeld. Wijzigingsregel B is echter ook van toepassing; zie Voorbeeld 41. Voorbeeld 21: I (a) acute nefritis, roodvonk Selecteer acute nefritis. Er is geen reeks vermeld. Regel 3 is echter ook van toepassing; zie Voorbeeld 28.

41

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Regel 3

Indien de aandoening die door de Grondregel of door Regel 1 of Regel 2 is geselecteerd duidelijk een direct gevolg is van een andere vermelde aandoening, hetzij in Deel I, hetzij in Deel II, selecteer dan deze primaire aandoening.

Veronderstelde directe gevolgen van een andere aandoening

Kaposi-sarcoom, Burkitt-tumor en elk ander maligne neoplasma van lymfoïd, hematopoëtisch en verwant weefsel dat onder C46.- of C81-C96 geclassificeerd is, dient, waar dit is vermeld, te worden beschouwd als direct gevolg van HIV-ziekte. Een dergelijke veronderstelling is niet geldig voor andere typen van maligne neoplasma.

Iedere infectie, behalve die zijn vermeld onder sectie A (a.), dient als direct gevolg van een vermelde HIV-ziekte te worden beschouwd.

Enterocolitis door Clostridium difficile, dient te worden beschouwd als direct gevolg van therapie met antibiotica.

Bepaalde aandoeningen dienen als directe gevolgen van een medische verrichting te worden beschouwd, indien de verrichting binnen vier weken voor het overlijden werd uitgevoerd. Een lijst van dergelijke complicaties is te vinden in appendix 7.3.

Hartdecompensatie (I50.-) en hartziekte niet-gespecificeerd (I51.9) dienen te worden beschouwd als een logisch gevolg van andere hartaandoeningen.

Slokdarmvarices (I85.0) dienen te worden beschouwd als een direct gevolg van leveraandoeningen classificeerbaar onder B18.-, K70.-, K73.-, en K76.-.

Lobaire pneumonie, niet gespecificeerd (J18.1) dient te worden beschouwd als logisch gevolg van alcohol afhankelijkheidssyndroom (F10.2). Elke pneumonie die onder J12- J18 geclassificeerd is dient als een duidelijk gevolg van stoornissen van het immuunsysteem te worden beschouwd. Pneumonie geclassificeerd onder J15.0-J15.6, J15.8-J15.9, J16.8, J18.0 en J18.2-J18.9 dient als een logisch gevolg te worden beschouwd van slopende ziekten (zoals maligne neoplasma en ondervoeding), van ziekten die verlamming veroorzaken (zoals letsels van hersenen of ruggemerg, hersenbloeding of -trombose), alsmede ernstige respiratoire aandoeningen, besmettelijke ziekten, en ernstiger letsels. Pneumonie geclassificeerd onder J15.0-J15.6, J15.8-J15.9, J16.8, J18.0 en J18.2-J18.9, J69.0 en J69.8 dient eveneens als een duidelijk gevolg worden beschouwd van aandoeningen die het proces van slikken beïnvloeden. Pneumonie in J18.- (uitgezonderd lobaire pneumonie) waarbij tevens immobiliteit of verminderde mobiliteit wordt vermeld dient te worden gerapporteerd in J18.2. Andere algemene secundaire aandoeningen ( zoals longembolie, decubitusulcus en cystitis) dienen als logisch gevolg van slopende ziekte (zoals maligne neoplasma en ondervoeding), van ziekten die verlamming veroorzaken (zoals letsels van hersenen of ruggemerg, hersenbloeding of -trombose), alsmede ernstige respiratoire aandoeningen, besmettelijke ziekten, en ernstiger letsels. Echter, zulke secudaire aandoeningen dienen niet als logisch gevolg van respiratoire aandoeningen te worden beschouwd. N.B. Bij de WHO is een lijst van aandoeningen beschikbaar. 42

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Acidose (E87.2); overige gespecificeerde stofwisselingsstoornissen (E88.8); overige mononeuropathieën (G58.-); polyneuropathie, niet gespecificeerd (G62.9); overige aandoeningen van perifeer zenuwstelsel (G64); amyotrofie niet elders geclassificeerd in overige gespecificeerde primaire spieraandoeningen (G71.8), aandoening van autonoom zenuwstelsel, niet gespecificeerd (G90.9), en neuralgie en neuritis, niet gespecificeerd (M79.2); iridocyclitis, niet gespecificeerd (H20.9); cataract, niet gespecificeerd (H26.9); choroïdoretinale ontsteking, niet gespecificeerd (H30.9); vaatafsluiting van retina (H34); 'background' retinopathie en vasculaire veranderingen van retina (H35.0); overige vormen van proliferatieve retinopathie (H35.2); retinabloeding (H35.6); aandoening van retina, niet gespecificeerd (H35.9); perifere vaatziekte, niet gespecificeerd (I73.9); atherosclerose van arteriën van extremiteiten (I70.2); necrobiosis, niet elders geclassifieerd (L92.1); ulcus van onderste extremiteiten, niet elders geclassificeerd (L97); artritis, niet gespecificeerd (M13.9); nefritisch syndroom (N03-N05); chronische nierinsufficiëntie (N18.-); niet gespecificeerde nierinsufficiëntie (N19); niet gespecificeerde schrompelnier (N26); nierziekte in aandoening van nier en ureter, niet gespecificeerd (N28.9) en persisterende proteïnurie, niet gespecificeerd (N39.1); gangreen, niet elders geclassificeerd (R02); coma, niet gespecificeerd (R40.2); en overige gespecificeerde afwijkende bevindingen bij chemisch onderzoek van bloed (R79.8) voor acetonemie, azotemie, en gerelateerde aandoeningen dienen te worden beschouwd als een logische consequentie van diabetes mellitus (E10-E14).

43

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Aandoeningen uit de volgende categorien dienen als logisch gevolg van aandoeningen in de lijst van ‘slopende ziekten en ziekten die verlamming veroorzaken’ te worden beschouwd. Aandoeningen in categorien met een ‘M’ (Mogelijk) dienen uitsluitend als logisch gevolg van aandoeningen in de lijst van ‘slopende ziekten en ziekten die verlamming veroorzaken’ te worden beschouwd indien wordt voldaan aan de voorwaarde van codetoewijzing in de laatste kolom. Codes Beschrijving Voorwaardelijke Typering Respons E86 volumedepletie G81-G83 andere paralytische syndromen I26.0-I26.9 longembolie I74.2-I74.4 embolie en trombose van extremiteiten I80.1-I80.3 flebitis en tromboflebitis van onderste extremiteiten I80.9 flebitis en troboflebitis van niet gespecificeerde lokalistaie I82.9 embolie en trombose van niet gespecificeerde vene K55.0 acute vaataandoeningen M De aandoening in K.55.0 van darm moet als embolie zijn gespecificeerd. K56.4 overige verstopping van darm K59.0 Constipatie L89 decubitusulcus N10-N12 tubulo-interstitiële nefritis M Ziekten die verlamming of verlies van controle over blaas veroorzaken. N17, N19 nierinsufficiëntie, acute of niet gespecificeerde N28.0 ischemie en infarct van M De aandoening in N28.0 nier moet als embolie van de nierarterie gespecificeerd zijn. N30.0 cystitis, acute, interstitiële M Ziekten die verlamming of overige chronisch of verlies van controle over blaas veroorzaken. N30.9 cystitis, niet gespecificeerd M Ziekten die verlamming of verlies van controle over blaas veroorzaken. N31 neuromusculaire disfunctie van blaas, niet elders geclassificeerd N34.0- Urethritis M Ziekten die verlamming N34.2 of verlies van controle over blaas veroorzaken. N35.1- urethrastrictuur M Ziekten die verlamming N35.9 of verlies van controle over blaas veroorzaken. N39.0 urineweginfectie, M Ziekten die verlamming lokalisatie niet of verlies van controle gespecificeerd over blaas veroorzaken.

44

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Niet-gespecificeerde dementie (F03) en ziekte van Alzheimer (G30.-) dienen te worden beschouwd als direct gevolg van syndroom van Down (Q90.-)

Elke ziekte die als 'embolisch' is beschreven of gekwalificeerd, kan als direct gevolg worden beschouwd van veneuze trombose, flebitis of tromboflebitis, aandoening van hartkleppen, bevalling of een operatieve ingreep. Echter, er moet een duidelijk verband zijn tussen de plaats waar de trombus is gevormd en de plaats van de embolie. Veneuze trombose of tromboflebitis kan dus een longembolie veroorzaken. Trombi die zijn gevormd in de linkerzijde van het hart (bijvoorbeeld op de mitralis- of aortaklep) of ten gevolge van atriale fibrillatie, kunnen een embolie in de arteriële circulatie veroorzaken. Op gelijke wijze kunnen trombi gevormd rond de rechter hartkleppen ( tricuspidalis- en pulmonalisklep), een embolie in de longslagaders veroorzaken. Tevens kunnen trombi gevormd in de linker zijde van het hart, in geval van een hartseptumdefect, naar de rechterzijde van het hart passeren. Een arteriële embolie in het arteriële systeem dient als direct gevolg van arteriële fibrillatie beschouwd te worden. Indien een longembolie is beschreven als gevolg van atriumfibrilatie dan dient de volgorde geaccepteerd te worden. Echter, longembolie dient niet als voordehandliggend gevolg van atriumfibrilatie beschouwd te worden.

Dementie, zonder vermelding van een oorzaak, dient te worden beschouwd als gevolg van aandoeningen die typisch en onomkeerbaar hersenletsel veroorzaken. In geval waar een specifieke oorzaak wordt vermeld, is alleen de aandoening die tot onomkeerbaar hersenletsel zou kunnen leiden acceptabel als oorzaak van dementie, zelfs als onomkeerbaar hersenletsel niet als typisch kenmerk van die aandoening geldt.

Elke ziekte die als secundair is beschreven, dient te worden beschouwd als direct gevolg van de meest waarschijnlijke primaire oorzaak die op de verklaring is vermeld.

Secundaire of niet gespecificeerde anemie, ondervoeding, marasmus of cachexie kunnen worden beschouwd als een gevolg van elk maligne neoplasma, verlamming of ziekte die het vermogen om voor zichzelf te zorgen beperken, inclusief dementie en degeneratieve aandoeningen en ziekten van het zenuwstelsel.

Elke pyelonefritis kan als een gevolg worden beschouwd van obstructie van nier en urinewegen door aandoeningen als prostaathyperplasie of ureterstenose.

Nefritisch syndroom kan worden beschouwd als een gevolg van elke streptokokkeninfectie (roodvonk, keelpijn door streptokokken, etc.). Acuut nierfalen moet worden beschouwd als logisch gevolg van een urineweginfectie, ervanuitgaande dat er geen aanwijzing is dat het nierfalen aanwezig was voorafgaande de urineweginfectie.

Uitdroging dient te worden beschouwd als een logisch gevolg van elke darminfectie.

Primaire atelectase van pasgeborene (P28.0) dient te worden beschouwd als een logische gevolg van congenitale aandoeningen van nier (Q60, Q61.0-Q61.1, Q61.3-Q61.9, Q62.1, Q62.3, Q62.4), voortijdig breken van vliezen (P01.1), en oligohydramnie (P01.2).

45

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Gevolgen voor foetus en pasgeborene door voortijdig breken van vliezen of oligohydramnie (P01.1-P01.2) dient te worden beschouwd als een direct gevolg van congenitale aandoeningen van nier (Q60, Q61.0-Q61.1, Q61.3-Q61.9, Q62.1, Q62.3, Q62.4).

Een verrichting op een bepaald orgaan dient te worden beschouwd als een direct gevolg van elke chirurgisch te behandelen aandoening (zoals maligne tumor of letsel) van hetzelfde orgaan dat elders op de verklaring is vermeld.

Bloedingen kunnen worden beschouwd als een logisch gevolg van vergiftiging met anticoagulantia of overdosis. Echter, bloedingen dienen niet als logisch gevolg van therapie met anticoagulantia te worden beschouwd zonder vermelding van vergiftiging of overdosis. Gastro-intestinale bloedingen dienen te worden beschouwd als een logisch gevolg van steroïden, aspirine en niet-steroïde ontstekingsremmende pijnstillers (NSAIDs).

Zwakzinnigheid dient te worden beschouwd als een logisch gevolg van perinatale aandoeningen in P00-P04 (gevolgen voor foetus en pasgeborene door factoren van moeder en door complicaties van zwangerschap en bevalling), P05 (trage foetale groei en foetale ondervoeding), P07 (stoornissen gerelateerd aan korte zwangerschapsduur en laag geboortegewicht, niet elders geclassificeerd), P10 (intracraniale laceratie en bloeding door geboortetrauma), P11.0 (cerebraal oedeem door geboortetrauma), P11.1 (overige gespecificeerde hersenbeschadiging door geboortetrauma), P11.2 (niet gespecificeerde hersenbeschadiging door geboortetrauma ), P11.9 (letsel van centraal zenuwstelsel door geboortetrauma, niet gespecificeerd), P15.9 (letsel door geboortetrauma, niet gespecificeerd), P20 (intra-uteriene hypoxie), P21 (asfyxie bij geboorte), P35 (congenitale virusziekten), P37 (andere congenitale infectieziekten en parasitaire aandoeningen), P52 (intracraniale niet-traumatische bloeding van foetus en pasgeborene), P57 (kernicterus), P90 (convulsies bij pasgeborene) en P91 (overige stoornissen van cerebrale status van pasgeborene).

Voorbeeld 22: I (a) Kaposi-sarcoom II AIDS Selecteer HIV-ziekte leidend tot Kaposi-sarcoom (B21.0) Voorbeeld 23: I (a) ovariumkanker II HIV-ziekte Selecteer maligne neoplasma van ovarium (C56) Voorbeeld 24: I (a) tuberculose II HIV-ziekte Selecteer HIV-ziekte leidend tot mycobacteriële infectie (B20.0) Voorbeeld 25: I (a) cerebrale toxoplasmose en herpes zoster II Burkitt-lymfoom, HIV-ziekte Selecteer HIV-ziekte leidend tot multipele ziekten elders geclas- sificeerd (B22.7). Cerebrale toxoplasmose, geselecteerd via Regel 2, kan beschouwd worden als een direct gevolg van HIV-ziekte.

46

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 26: I (a) bronchopneumonie II secundaire anaemie en chronische lymfatische leukemie Selecteer chronische lymfatische leukemie (C91.1). Broncho- pneumonie, geselecteerd via de Grondregel (zie Voorbeeld 10), en secundaire anemie kunnen beide beschouwd worden als directe gevolgen van chronische lymfatische leukemie. Voorbeeld 27: I (a) hersenbloeding (b) hypertensie (c) chronische pyelonefritis en prostaatobstructie Selecteer prostaatobstructie (N40). Chronische pyelonefritis, geselecteerd via Regel 1, kan beschouwd worden als een direct gevolg van prostaatobstructie. Voorbeeld 28: I (a) acute nefritis, roodvonk Selecteer roodvonk (A38). Acute nefritis, geselecteerd via Regel 2 (zie Voorbeeld 21), kan beschouwd worden als een direct gevolg van roodvonk. Voorbeeld 29: I (a) nefrectomie II 'clear cell'-carcinoom van de nier Selecteer 'clear cell'-carcinoom van de nier (C64). Het leidt geen twijfel dat de nefrectomie was verricht voor het maligne neoplasma van de nier. Voorbeeld 30: I (a) acute anemie (b) haematemesis (c) bloedende oesofagusvarices (d) portale hypertensie II levercirrose Selecteer levercirrose (K74.6). Portale hypertensie, geselecteerd via de Grondregel kan beschouwd worden als een direct gevolg van levercirrose. Voorbeeld 31: I (a) hypostatische pneumonie, hersen (b) bloeding en borstkanker Selecteer hersenbloeding (I61.9). Hypostatische pneumonie, geselecteerd via Regel 2, kan beschouwd worden als een direct gevolg van elk van de beide andere vermelde aandoeningen; de eerstgenoemde wordt geselecteerd. Voorbeeld 32: I (a) longinfarct II pneumonectomie links wegens longcarcinoom drie weken geleden Selecteer longcarcinoom (C34.9).

47

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.1.8 Wijziging van de gekozen oorzaak

De geselecteerde doodsoorzaak is niet noodzakelijk de meest bruikbare en informatieve aandoening voor tabellering. Indien bijvoorbeeld seniliteit of de één of andere gegeneraliseerde ziekte zoals hypertensie of arteriosclerose is geselecteerd, is dit minder informatief dan wanneer een manifestatie of gevolg van het ouder worden of van een ziekte is gekozen. Soms is het noodzakelijk de keuze te wijzigen overeenkomstig de vereisten van de classificatie, bijvoorbeeld in geval van één enkele code voor twee of meer oorzaken die gezamenlijk zijn vermeld, of vanwege een voorkeur voor een bepaalde oorzaak wanneer deze met bepaalde andere aandoeningen is vastgelegd.

De wijzigingsregels die hieronder volgen zijn bedoeld om de bruikbaarheid en nauwkeurigheid van sterftegegevens te verbeteren. Zij moeten na keuze van de oorspronkelijke oorzaak worden toegepast. De selectie- en wijzigingsprocessen, die in feite verband met elkaar houden, zijn voor de duidelijkheid van elkaar gescheiden.

Sommige van de wijzigingsregels vereisen verdere toepassing van de selectieregels. Dit zal voor ervaren codeurs niet moeilijk zijn. Het is echter wel belangrijk dat het proces van selectie, wijziging en, zo nodig, opnieuw selecteren in zijn geheel wordt doorlopen. Na toepassing van de wijzigingsregels, dient selectie Regel 3 opnieuw te worden toegepast.

4.1.9 De wijzigingsregels

Regel A. Seniliteit en overige slecht omschreven aandoeningen

Indien de gekozen oorzaak slecht is omschreven en een elders geclassificeerde aandoening op de verklaring staat vermeld, herselecteer dan een andere doodsoorzaak alsof de slecht omschreven aandoening niet werd gerapporteerd. Deze laatste aandoening is soms wel van invloed op de uiteindelijke codering. De volgende aandoeningen worden als slecht omschreven beschouwd: I46.1 (plotse hartdood, als zodanig omschreven); I46.9 (hartstilstand, niet gespecificeerd); I95.9 (hypotensie, niet gespecificeerd); I99 (overige en niet gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel); J96.0 (acute respiratoire insufficiëntie); J96.9 (respiratoire insufficiëntie, niet gespecificeerd); P28.5 (respiratoire insufficiëntie van pasgeborene); R00-R94 en R96-R99 (symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen, niet elders geclassificeerd). Let wel dat R95 (sudden infant death syndrome [wiegendood]) niet als slecht omschreven wordt beschouwd. Als alle andere aandoeningen gerapporteerd op de verklaring slecht omschreven of triviaal zijn, herselecteer dan geen andere doodsoorzaak. Regel A is dan dus niet van toepassing.

Regel B. Triviale aandoeningen

Indien de gekozen oorzaak een triviale aandoening betreft waarvan het onwaarschijnlijk is dat deze de dood veroorzaakt (zie appendix 7.1) heeft en een ernstiger aandoening (elke aandoening behalve een slecht omschreven of triviale aandoening) is vermeld,

48

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT selecteer dan een nieuwe onderliggende oorzaak als ware de triviale aandoening niet vermeld. Indien het overlijden het resultaat was van een ongunstige reactie op de behandeling van de triviale aandoening, selecteer dan de ongunstige reactie.

Indien een triviale aandoening wordt vermeld als oorzaak voor elke andere aandoening dan wordt de triviale aandoening niet genegeerd, m.a.w Regel B is niet toepasbaar.

Regel C. Verbinding ('Linkage')

Indien de gekozen oorzaak door een bepaling in de classificatie of in de opmerkingen voor gebruik in codering van de onderliggende doodsoorzaak is verbonden met één of meer andere aandoeningen die op de verklaring zijn vermeld, codeer dan de combinatie.

Indien de verbindingsregel alleen is bestemd voor de combinatie van een aandoening die is gespecificeerd als het gevolg van een andere, codeer dan de combinatie alleen wanneer de juiste oorzakelijke relatie is vermeld of uit de toepassing van de selectieregels kan worden afgeleid.

Indien verscheidene met elkaar strijdige verbindingen mogelijk zijn, verbind dan met de aandoening die geselecteerd zou zijn als de oorspronkelijk gekozen oorzaak niet was vermeld. Maak verder elke 'linkage' die van toepassing is. Bij voorkeur dienen, indien beschikbaar, combinatiecodes die een grotere variatie uitdrukken van de gekozen conditie dan de oorspronkelijk onderliggende oorzaak te worden gebruikt. Echter, indien de verbindingscode in een andere 3-digit categorie staat dan de code voor de oorspronkelijk onderliggende oorzaak, dient de verbindingscode eenduidig de oorspronkelijk onderliggende oorzaak aan te duiden. Bij meervoudig coderen van doosoorzaken moet ieder mogelijk detailniveau behouden blijven.

Regel D. Specificiteit

Indien de gekozen oorzaak een aandoening in algemene termen beschrijft en een term op de verklaring is vermeld die nauwkeuriger informatie verschaft over de lokalisatie of aard van deze aandoening, geef dan de voorkeur aan de meer informatieve term. Deze regel zal vaak van toepassing zijn wanneer de algemene term als bepaling fungeert bij de meer nauwkeurige term.

4.1.10 Voorbeelden van de wijzigingsregels

Regel A. Seniliteit en overige slecht omschreven aandoeningen

Indien de gekozen oorzaak slecht is omschreven en een elders geclassificeerde aandoening op de verklaring staat vermeld, herselecteer dan een andere doodsoorzaak alsof de slecht omschreven aandoening niet werd gerapporteerd. Deze laatste aandoening is soms wel van invloed op de uiteindelijke codering. De volgende aandoeningen worden als slecht omschreven beschouwd: I46.1 (plotse hartdood, als

49

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN zodanig omschreven); I46.9 (hartstilstand, niet gespecificeerd); I95.9 (hypotensie, niet gespecificeerd); I99 (overige en niet gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel); J96.0 (acute respiratoire insufficiëntie); J96.9 (respiratoire insufficiëntie, niet gespecificeerd); P28.5 (respiratoire insufficiëntie van pasgeborene); R00-R94 en R96-R99 (symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen, niet elders geclassificeerd). Let wel dat R95 (sudden infant death syndrome [wiegendood]) niet als slecht omschreven wordt beschouwd. Als alle andere aandoeningen gerapporteerd op de verklaring slecht omschreven of triviaal zijn, herselecteer dan geen andere doodsoorzaak. Regel A is dan dus niet van toepassing.

Voorbeeld 33: I (a) seniliteit en hypostatische pneumonie (b) reumatoïde artritis Codeer als reumatoïde artritis (M06.9). Seniliteit, geselecteerd via Regel 2 (zie Voorbeeld 19), wordt genegeerd en de Grondregel wordt toegepast.

Voorbeeld 34: I (a) anemie (b) splenomegalie Codeer als splenomegale anemie (D64.8). Splenomegalie, gese- lecteerd via de Grondregel wordt genegeerd, maar wijzigt de code.

Voorbeeld 35: I (a) myocarddegeneratie en (b) emfyseem (c) seniliteit Codeer als myocarddegeneratie (I51.5). Seniliteit, geselecteerd via de Grondregel wordt genegeerd en Regel 2 wordt toegepast.

Voorbeeld 36: I (a) hoest en haematemesis Codeer als haematemesis (K92.0). Hoest, geselecteerd via Regel 2, wordt genegegeerd.

Voorbeeld 37: I (a) terminale pneumonie (b) verspreid gangreen en cerebrovasculair (c) infarct Codeer als cerebrovasculair infarct (I63.9). Gangreen, geselecteerd via Regel 1, wordt genegeerd en de Grondregel wordt toegepast.

50

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Regel B. Triviale aandoeningen

(A) Indien de gekozen oorzaak een triviale aandoening betreft waarvan het onwaarschijnlijk is dat deze de dood veroorzaakt heeft (zie appendix 7.1) en een ernstiger aandoening (elke aandoening behalve een slecht omschreven of triviale aandoening) is vermeld, selecteer dan een nieuwe onderliggende oorzaak als ware de triviale aandoening niet vermeld. Voorbeeld 38: I (a) tandcariës II diabetes melitus Codeer als diabetes (E14.9). Tandcariës, geselecteerd via de Grondregel wordt genegeerd.

Voorbeeld 39: I (a) ingegroeide teennagel en acute nierinsufficiëntie Codeer als acute nierinsufficiëntie (N17.9). Ingegroeide teennagel, geselecteerd via Regel 2, wordt genegeerd.

(B) Indien het overlijden het resultaat was van een ongunstige reactie op de behandeling van een triviale aandoening, selecteer dan de ongunstige reactie.

Voorbeeld 40: I (a) bloeding tijdens operatie (b) tonsillectomie (c) hypertrofie van de tonsillen Codeer als bloeding tijdens heelkundige ingreep (Y60.0). Codeer als ongunstige reactie op behandeling van hypertrofie van tonsillen, geselecteerd via de Grondregel.

(C) Indien een triviale aandoening is vermeld als oorzaak voor enig andere aandoening dan wordt de triviale aandoening niet genegeerd (d.w.z. Regel B is niet van toepassing).

Voorbeeld 41: I (a) septikemie (b) impetigo Codeer als impetigo (L01.0). De triviale aandoening geselecteerd via de Grondregel wordt niet genegeerd omdat het vermeld wordt als oorzaak van een andere aandoening.

Voorbeeld 42: I (a) respiratoire insufficiëntie (b) acute infectie van bovenste luchtwegen Codeer als acute infectie van bovenste luchtwegen (J06.9). De triviale aandoening, geselecteerd via de Grondregel, wordt niet genegeerd aangezien het is vermeld als oorzaak voor een andere aandoening

51

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Regel C. Verbinding ('Linkage')

Indien de gekozen oorzaak door een bepaling in de classificatie of in de opmerkingen voor gebruik in codering van de onderliggende doodsoorzaak is verbonden met één of meer andere aandoeningen die op de verklaring zijn vermeld, codeer dan de combinatie.

Indien de verbindingsregel alleen is bestemd voor de combinatie van een aandoening die is gespecificeerd als het gevolg van een andere, codeer dan de combinatie alleen wanneer de juiste oorzakelijke relatie is vermeld of uit de toepassing van de selectieregels kan worden afgeleid.

Indien verscheidene met elkaar strijdige verbindingen mogelijk zijn, verbind dan met de aandoening die geselecteerd zou zijn als de oorspronkelijk gekozen oorzaak niet was vermeld. Maak verder elke 'linkage' die van toepassing is.

Bij voorkeur dienen, indien beschikbaar, combinatiecodes die een grotere variatie uitdrukken van de gekozen conditie dan de oorspronkelijk onderliggende oorzaak te worden gebruikt. Echter, indien de verbindingscode in een andere 3-digit categorie staat dan de code voor de oorspronkelijk onderliggende oorzaak, dient de verbindingscode eenduidig de oorspronkelijk onderliggende oorzaak aan te duiden. Bij meervoudig coderen van doosoorzaken moet ieder mogelijk detailniveau behouden blijven.

Voorbeeld 43: I (a) cardiomyomathie (b) alcoholisme Codeer als alcoholische cardiomyopathie (I42.6).

Voorbeeld 44: I (a) darmobstructie (b) hernia femoralis Codeer als hernia femoralis met obstructie (K41.3).

Voorbeeld 45: I (a) epileptische aanval (b) chronisch alcoholisme Codeer als chronische alcoholisme (F10.2). Specifieke epileptische syndromen zijn als neventerm opgenomen bij G40.5, echter de combinatiecode identificeert niet de oorspronkelijke onderliggende oorzaak.

Voorbeeld 46: I (a) rechter-bundeltakblock en ziekte van Chagas. Codeer als ziekte van Chagas met hartaandoening (B57.2). Rechter- bundeltakblock, geselecteerd via Regel 2, is verbonden met ziekte van Chagas.

Voorbeeld 47: I (a) acuut myocardinfarct (b) atherosclerotische hartziekte (c) influenza Codeer als acuut myocardinfarct (I21.9). Atherosclerotische hartziekte, geselecteerd via Regel 1 (zie Voorbeeld 13), is verbonden met acuut myocardinfarct.

52

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 48: I (a) cerebraal infarct en hypostatische pneumonie (b) hypertensie en diabetes (c) atherosclerose Codeer als cerebraal infarct (I63.9). Atherosclerose, geselecteerd via Regel 1 (zie Voorbeeld 15), is verbonden met hypertensie, dat zelf weer verbonden is met cerebraal infarct.

Voorbeeld 49: I (a) hartdilatatie en niersclerose (b) hypertensie Codeer als hypertensieve hart- en nierziekte (I13.9). Alle drie de aandoeningen zijn gecombineerd.

Voorbeeld 50: I (a) beroerte (b) atherosclerose en hypertensieve (c) hartziekte Codeer als hypertensieve hartziekte (I11.9). Atherosclerose, geselecteerd via Regel 1, is verbonden met hypertensieve hartziekte, aangezien hypertensieve hartziekte via de Grondregel geselecteerd zou zijn als atherosclerose niet was vermeld.

Voorbeeld 51: I (a) beroerte en hypertensieve (b) hartziekte (c) atherosclerose Codeer als beroerte (I64). Atherosclerose, geselecteerd via de Grondregel, is verbonden met beroerte aangezien deze aandoening via Regel 2 geselecteerd zou zijn als atherosclerose niet was vermeld.

Voorbeeld 52: I (a) secundaire polycytemie (b) longemfyseem (c) chronische bronchitis Codeer als obstructieve chronische bronchitis (J44.8). Chronische bronchitis, geselecteerd via de Grondregel, is verbonden met emfyseem.

Voorbeeld 53: I (a) hartdilatatie (b) hypertensie II atrofie van de nieren Codeer als hypertensieve hart- én nierziekte (I13.9). Alle drie de aandoeningen zijn gecombineerd.

53

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 54: I (a) bronchopneumonie (aspiratie) (b) convulsies (c) tuberculeuze meningitis II longtuberculose Codeer als longtuberculose (A16.2). Tuberculeuze meningitis, geselecteerd via de Grondregel, moet niet gebruikt worden bij vermelding van longtuberculose.

Voorbeeld 55: I (a) fractuur van os occipitale (b) val na epileptische convulsies Codeer als epileptische convulsies (G40.9). Val, geselecteerd via Regel 1, is verbonden met epileptische convulsies.

Voorbeeld 56: I (a) hartstilstand II ziekte van Chagas Codeer als ziekte van Chagas met hartaandoening (B57.2). Hartstilstand, geselecteerd via de Grondregel, is verbonden met ziekte van Chagas.

Voorbeeld 57: I (a) pneumocystis carinii [jirovecii] pneumonie (b) HIV Codeer als B20.6 HIV, geselecteerd via Regel 1, is verbonden met Pneumocystis carinii [jerovecii] pneumonie. Voorbeeld 58: I (a) longfalen II (b) HIV Codeer als B24. Longfalen is een slecht omschreven aandoening, niet verbonden met één van de categorien in B20-B23.

Regel D. Specificiteit

Indien de gekozen oorzaak een aandoening in algemene termen beschrijft en een term op de verklaring is vermeld die nauwkeuriger informatie verschaft over de lokalisatie of aard van deze aandoening, geef dan de voorkeur aan de meer informatieve term. Deze regel zal vaak van toepassing zijn wanneer de algemene term als bepaling fungeert bij de meer nauwkeurige term. Voorbeeld 59: I (a) cerebraal infarct (b) cerebrovasculair accident Codeer als cerebraal infarct (I63.9).

Voorbeeld 60: I (a) reumatische hartziekte, mitraalstenose Codeer als reumatische mitraalstenose (I05.0).

54

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 61: I (a) meningitis (b) tuberculose Codeer als tuberculeuze meningitis (A17.0). De aandoeningen zijn weergegeven in het juiste causale verband.

Voorbeeld 62: I (a) ernstige hypertensie tijdens zwangerschap II eclamptische convulsies Codeer als eclampsie tijdens zwangerschap (O15.0).

Voorbeeld 63: I (a) aneurysma aortae (b) syfilis Codeer als luetisch aneurysma aortae (A52.0). De aandoeningen zijn weergegeven in het juiste causale verband.

Voorbeeld 64: I (a) pericarditis (b) uremie en pneumonie Codeer als uremische pericarditis (N18.5). Uremie, geselecteerd via Regel 1 (zie Voorbeeld 14), wijzigt de pericarditis.

Toepassing van Regel 3 na wijziging

Na toepassing van de wijzigingsregels dient selectieregel Regel 3 opnieuw te worden toegepast. Echter, Regel 3 dient niet te worden toegepast als de oorspronkelijke oorzaak geselecteerd door toepassing van de wijzigingsregels correct is gerapporteerd als veroorzaakt door een andere aandoening, behalve als deze andere aandoening slecht omschreven of triviaal is.

Voorbeeld 65: I (a) septikemie (b) arteriële embolie (c) circulatoire insufficiëntie II maligne neoplasma van colon

Codeer als maligne neoplasma van colon (C18.9). Circulatoire insufficiëntie, geselecteerd door de Grondregel, wordt genegeerd (Regel A Seniliteit en andere slecht omschreven aandoeningen) en arteriële embolie wordt geselecteerd als de oorspronkelijke oorzaak. Arteriële embolie kan worden beschouwd als een direct gevolg van maligne neoplasma van de colon (een slopende aandoening). Regel 3 is van toepassing, en maligne neoplasma van colon (C18.9) wordt geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak.

55

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 66: I (a) septikemie (b) arteriële embolie (c) gegeneraliseerde atherosclerose II maligne neoplasma van colon

Codeer als arteriële embolie (I74.9). Gegeneraliseerde atherosclerosis, geselecteerd door de Grondregel, is verbonden met arteriële embolie (Regel C). Ondanks dat arteriële embolie kan worden beschouwd als een direct gevolg van maligne neoplasma van de colon (een slopende aandoening) wordt het gerapporteerd als veroorzaakt door gegeneraliseerde atherosclerosis op deze verklaring. Regel 3 wordt daarom niet toegepast.

4.1.11 Opmerkingen voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak

De volgende opmerkingen geven vaak aan dat de vetgedrukte code moet worden gebruikt indien de voorlopig gekozen code, zoals aangegeven in de kolom aan de linkerzijde, met één van de daaronder weergegeven aandoeningen voorkomt. Er zijn twee typen combinaties:

met vermelding van betekent dat de andere aandoening overal elders op de verklaring kan voorkomen;

indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van betekent dat de andere aandoening in een juiste oorzakelijke relatie moet voorkomen of anders als gevolg van de oorspronkelijke oorzaak moet zijn aangeduid.

A00-B99 bepaalde infectieziekten en parasitaire aandoeningen Indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van een maligne neoplasma, behalve bij ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus [HIV-ziekte] (B20-B24), codeer dan C00-C97.

A15.- tuberculose van ademhalingsstelsel, bacteriologisch en histologisch bevestigd A16.- tuberculose van ademhalingsstelsel, niet bacteriologisch of histologisch bevestigd met vermelding van: J60-J64 (pneumoconiose), codeer J65 A17.- tuberculose van zenuwstelsel A18.- tuberculose van overige organen met vermelding van: A15 of A16 (tuberculose van ademhalingsstelsel), codeer A15, A16, tenzij vermeld als oorspronkelijke oorzaak van en met een gespecificeerde duur welke die van de aandoening onder A15.- or A16.- overtreft.

56

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

A39.2 acute meningokokkemie A39.3 chronische meningokokkemie

A39.4 meningokokkemie, niet gespecificeerd met vermelding van: A39.0 (meningitis door meningokokken), codeer A39.0 A39.1 (syndroom van Waterhouse-Friderichsen), codeer A39.1

A40.- sepsis door streptokokken A41.- overige sepsis A46 erysipelas

Codeer deze ziekten als zij volgen op een oppervlakkig letsel (elke aandoening in S00, S10, S20, S30, S40, S50, S60, S70, S80, S90, T00, T09.0, T11.0) of eerstegraadsbrandwond; indien ze volgen op een ernstiger letsel, codeer dan de uitwendige oorzaak van het letsel.

B16 acute hepatitis B

B17 overige acute virushepatitus

indien vermeld als voorafgaande oorzaak voor:

K72.1 (chronische leverinsufficiëntie) codeer als B18.- K74.0-K74.2, K74.4-K74.6 (leverfibrose en levercirrose) codeer als B18.-

B20-B24 ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus [HIV]

Vormen van overlijden, slecht omschreven – en triviale aandoeningen vermeld als complicaties van HIV dienen niet in verband worden gebracht met de categorieën van B20-B23, of er moet daartoe een specifieke ingang zijn in Deel 3.

Aandoeningen die onder twee of meer subcategorieën van dezelfde categorie kunnen worden geklasseerd, moeten worden gecodeerd onder de subcategorie .7 van de relevante categorie (B20 of B21). Desgewenst kunnen aanvullende codes uit het blok B20-B24 gebruikt worden om de afzonderlijk vermelde aandoeningen te specificeren.

B22.7 HIV-ziekte leidend tot multipele ziekten elders geclassificeerd

Deze subcategorie dient te worden gebruikt indien aandoeningen op de verklaring zijn vermeld die onder twee of meer categorieën uit B20-B22 kunnen worden geklasseerd. Desgewenst kunnen aanvullende codes uit het blok B20-B24 worden gebruikt om de afzonderlijk vermelde aandoeningen te specificeren.

57

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

B95-B97 bacteriële, virale en overige infectieuze agentia Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak.

C78-C79 secundaire maligne neoplasmata

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Als de primaire lokalisatie van een maligne neoplasma niet bekend of aangegeven is, codeer als Maligne neoplasma zonder gespecificeerde lokalisatie (C80.-)

C97 maligne neoplasmata van onafhankelijke (primaire) multipele lokalisaties

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Als multipele maar onafhankelijke maligne neoplasmata worden vermeld op het overlijdenscertificaat, selecteer dan de onderliggende oorzaak door de selectie- en wijzigingsregels op de normale wijze toe te passen. Zie ook sectie 4.2.7, maligne neoplasmata.

D50-D89 ziekten van bloed en bloedvormende organen en bepaalde aandoeningen van immuunsysteem als oorzaak voor: B20-B24 ziekten door humaandeficiëntievirus [HIV] en waar de verklaring vermeld dat de HIV besmetting het resultaat is van een bloedtransfusie als behandeling voor de oorspronkelijke aandoening, codeer B20-B24 E10-E14 diabetes mellitus indien vermeld als oorspronkelijke oorzaak van: E15 (niet-diabetisch hypoglykemisch coma, alleen voor niet- gespecificeerd hypoglykemisch coma), codeer E10-E14 met als vierde teken .6 E87.2 (acidose), codeer E10-E14 met als vierde teken .1 E88.8 (overige gespecificeerde stofwisselingsstoornissen), codeer E10- E14 met als vierde teken .1 G58.- (overige mononeuropathieën), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 G62.9 (polyneuropathie, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 G64 (overige aandoeningen van perifeer zenuwstelsel), codeer E10- E14 met als vierde teken .4 G70.9 (neuromusculaire aandoening, niet gespecificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .4 G71.8 (overige gespecificeerde primaire spieraandoeningen), codeer E10-E14 met als vierde teken .4

58

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

G90.9 (aandoening van autonoom zenuwstelsel, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 G98 (overige aandoeningen van zenuwstelsel, niet elders geclassificeerd; behalve artropathie van Charcot, niet syfilitisch), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 G98 (overige aandoeningen van zenuwstelsel, niet elders geclassificeerd; in geval van artropathie van Charcot, niet syfilitisch), codeer E10-E14 met als vierde teken .6 H20.9 (iridocyclitis, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H26.9 (cataract, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H30.9 (choroidoretinale ontsteking, niet gespecificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .3 H34 (voorbijgaande afsluiting van retinale arteriën), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H35.0 (‘background’ retinopathie en vasculaire veranderingen van retina), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H35.2 (overige vormen van proliferatieve retinopathie), codeer E10- E14 met als vierde teken .3 H35.6 (retinabloeding), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H35.9 (aandoening van retina, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H49.9 (paralytische strabismus, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 H54 (blindheid en slechtziendheid), codeer E10-E14 met als vierde teken .3 I73.9 (perifere vaatziekte, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .5 I70.2 (atherosclerose van arteriën van extremiteiten), codeer E10-E14 met als vierde teken .5 I99 (overige en niet gespecificeerde aandoeningen van hart en vaatstelsel, alleen voor angiopathie), codeer E10-E14 met als vierde teken .5 K31.8 (overige gespecificeerde zikten van maag en duodenum, voor, alleen voor gastroparese), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 L30.9 (eczeem, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .6

59

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

L92.1 (necrobiosis lipoidica, niet elders geclassificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .6 L97 (ulcus van de onderste extremiteit), codeer E10-E14 met als vierde teken .5 L98.4 (chronische huidulcus, niet elders geclassificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .5 M13.9 (artritis, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .6 M79.2 (neuralgie en neuritis, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .4 M89.9 (aandoening van bot, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .6 N03-N05 (nefrotisch syndroom), codeer E10-E14 met als vierde teken .2 N18.- (chronische nierziekte, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .2 N19 (niet gespecificeerde nierinsufficiëntie), codeer E10-E14 met als vierde teken .2 N26 (niet gespecificeerde schrompelnier), codeer E10-E14 met als vierde teken .2 N28.9 (aandoening van nier en ureter, niet gespecificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .2 N39.0 (urineweginfectie, lokalisatie niet gespecificeerd), codeer E10- E14 met als vierde teken .6 N39.1 (persisterende proteinurie, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .2 R02 (gangreen, niet elders geclassificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .5 R40.2 (coma, niet gespecificeerd), codeer E10-E14 met als vierde teken .0 R79.8 (overige gespecificeerde afwijkende bevindingen bij chemisch onderzoek van bloed), voor acetonemie, azotemie, en gerelateerde aandoeningen, codeer E10-E14 met als vierde teken .1 Elke combinatie van bovenstaanden, codeer E10-E14 met als vierde teken .7

E86 volumedepletie met vermelding van: A00-A09 (intestinale infecties), codeer A00-A09

60

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

E89.- endocriene ziekten en stofwisselingsstoornissen na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

F03-F09 organische, inclusief symptomatische, psychische stoornissen Niet gebruiken indien de onderliggende lichamelijke aandoening bekend is.

F10-F19 psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van psycho- actieve middelen met vermelding van:

X40-X49 onopzettelijke vergiftiging en blootstelling aan schadelijke stoffen, codeer X40-X49 X60-X69 opzettelijke auto-intoxicatie door en blootstelling aan giftige stoffen, codeer X60-X69 X85-X90 geweldpleging door giftige stoffen, codeer X85-X90 Y10-Y19 vergiftiging door en blootstelling aan geneesmiddelen, chemische- en giftige stoffen, codeer Y10-Y19

Vierde teken .0 (acute intoxicatie), codeer X40-X49, X60-X69, X85-X90 of Y10-Y19 Vierde teken .5 (psychotische stoornis) met vermelding van afhankelijkheidssyndroom (.2), codeer F10-F19 met vierde teken .2

F10.- psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol met vermelding van: E24.4 (pseudosyndroom van Cushing door alcohol), codeer E24.4 G31.2 (degeneratie van zenuwstelsel door alcoholgebruik), codeer G31.2 G62.1 (alcoholische polyneuropathie), codeer G62.1 G72.1 (alcoholische myopathie), codeer G72.1 I42.6 (alcoholische cardiomyopathie), codeer I42.6 K29.2 (alcoholische gastritis), codeer K29.2 K70.- (alcoholische leverziekte), codeer K70.- K72 (leverinsufficiëntie niet elders geclassificeerd), codeer K70.4 K73 (chronische hepatitis, niet elders geclassificeerd), codeer K70.1 K74.0 (leverfibrose), codeer K70.2 K74.1 (leversclerose), codeer K70.2 K74.2 (leverfibrose met leversclerose), codeer K70.2 K74.6 (overige gespecificeerde en niet gespecificeerde levercirrose), codeer K70.3 K75.9 (ontstekingsproces van lever, niet gespecificeerd), codeer K70.1 K76.0 (vettige leverdegeneratie, niet elders geclassificeerd), codeer K70.0 K76.9 (leverziekte, niet gespecificeerd), codeer K70.9 K85.2 (acute pancreatitis door alcohol), codeer K85.2 K85 (acute pancreatitis), codeer K85 K86.0 (chronische pancreatitis door alcohol), codeer K86.0

61

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

O35.4 (vermoede) schade aan foetus door alcohol als indicatie voor zorg bij moeder), codeer O35.4

F10.0 acute intoxicatie door gebruik van alcohol

met vermelding van: F10.2 (afhankelijkheidssyndroom door gebruik van alcohol), codeer F10.2

F10.2 afhankelijkheidssyndroom door gebruik van alcohol met vermelding van: F10.4, F10.6, F10.7 onthoudingstoestand met delier, amnestisch syndroom, resttoestand en laat optredende psychotische stoornis, codeer F10.4, F10.6, F10.7

F17.- psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van tabak Niet gebruiken indien de eruit resulterende lichamelijke aandoening bekend is

F70-F79 zwakzinnigheid Niet gebruiken indien de onderliggende lichamelijke aandoening bekend is.

G25.5 overige vormen van chorea met vermelding van: I00-I02 (acuut reuma), codeer I02.- I05-I09 (chronische reumatische hartziekten), codeer I02.-

G81.- hemiplegie G82.- paraplegie en tetraplegie G83.- overige paralytische syndromen Niet gebruiken indien de oorzaak van de paralyse bekend is.

G97.- aandoeningen van zenuwstelsel na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

H54.- blindheid en slechtziendheid Niet gebruiken indien de voorafgaande aandoening bekend is.

H59.- aandoeningen van oog en adnexen na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

62

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

H90.- gehoorverlies door stoornissen in perceptie en geleiding H91.- overige vormen van gehoorverlies Niet gebruiken indien de voorafgaande aandoening bekend is.

H95.- aandoeningen van gehoor en processus mastoideus na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

I05.8 overige gespecificeerde aandoeningen van mitralisklep I05.9 aandoening van mitralisklep, niet gespecificeerd indien oorzaak niet gespecificeerd met vermelding van: I34.- (niet-reumatische mitralisklepaandoeningen), codeer I34.-

I09.1 reumatische ziekten van endocard, klep niet gespecificeerd I09.9 reumatische hartziekte, niet gespecificeerd (chronisch) met vermelding van: I05-I08 (chronische reumatische hartziekte), codeer I05-I08

I10 essentiële (primaire) hypertensie met vermelding van: I11.- (hypertensieve hartziekte), codeer I11.- I12.- (hypertensieve nierziekte), codeer I12.- I13.- (hypertensieve hart- Jn nierziekte), codeer I13.- I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25 I50.- (hartdecompensatie), codeer I11.0 I51.4-I51.9 (complicaties en slecht omschreven hartziekten), codeer I11.- I60-I69 (cerebrovasculaire ziekten), codeer I60-I69 N00.- (acuut nefritisch syndroom), codeer N00.- N01.- (snel progressief nefritisch syndroom), codeer N01.- N03.- (chronisch nefritisch syndroom), codeer N03.- N04.- (nefrotisch syndroom), codeer N04.- N05.- (niet gespecificeerd nefritisch syndroom), codeer N05.- N18.- (chronische nierziekte), codeer I12.- N19 (niet gespecificeerde nierinsufficiëntie), codeer I12.- N26 (niet gespecificeerde schrompelnier), codeer I12.-

indien vermeld als oorspronkelijke oorzaak van: H35.0 ('background' retinopathie en andere vasculaire veranderingen), codeer H35.0 I05-I09 (aandoeningen geclassificeerd onder I05-I09 maar niet gespecificeerd als reumatisch), codeer I34-I38 I34-I38 (niet-reumatische klepaandoeningen), codeer I34-I38

63

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

I11.- hypertensieve hartziekte met vermelding van: I12.- (hypertensieve nierziekte), codeer I13.- I13.- (hypertensieve hart- Jn nierziekte), codeer I13.- I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25 N18.- (chronische nierziekte), codeer I13.- N19 (niet gespecificeerde nierinsufficiëntie), codeer I13.- N26 (niet gespecificeerde schrompelnier), codeer I13.-

I12.- hypertensieve nierziekte met vermelding van: I11.- (hypertensieve hartziekte), codeer I13.- I13.- (hypertensieve hart- Jn nierziekte), codeer I13.- I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25 I50.- (hartdecompensatie), codeer I13.0 I51.4-I51.9 (complicaties en slecht omschreven hartziekten), codeer I13.-

I13.- hypertensieve hart- en nierziekte met vermelding van: I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25

I15.0 renovasculaire hypertensie Niet voor gebruik als de voorafgaande aandoening bekend is of kan worden afgeleid door toepassing van Regel 3. Indien de voorafgaande aandoening niet bekend is of niet kan worden afgeleid, codeer als I15.8.

I15.1 hypertensie secundair aan andere nieraandoening

Niet voor gebruik als de voorafgaande aandoening bekend is of kan worden afgeleid door toepassing van Regel 3. Indien de voorafgaande aandoening niet bekend is of niet kan worden afgeleid, codeer als N28.9.

I15.2 hypertensie secundair aan endocriene ziekten

Niet voor gebruik als de voorafgaande aandoening bekend is of kan worden afgeleid door toepassing van Regel 3. Indien de voorafgaande aandoening niet bekend is of niet kan worden afgeleid, codeer als E34.9.

I15.8 overige gespecificeerde vormen van secundaire hypertensie

Niet voor gebruik als de voorafgaande aandoening bekend is of kan worden afgeleid door toepassing van Regel 3. Indien de voorafgaande aandoening niet bekend is of niet kan worden afgeleid, codeer als I15.8.

I15.9 secundaire hypertensie, niet gespecificeerd

64

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Niet voor gebruik als de voorafgaande aandoening bekend is of kan worden afgeleid door toepassing van Regel 3. Indien de voorafgaande aandoening niet bekend is of niet kan worden afgeleid, codeer als I15.9.

I20.- angina pectoris I24.- overige acute ischemische hartziekten I25.- chronische ischemische hartziekte met vermelding van: I21.- (acuut myocardinfarct), codeer I21.- I22.- (recidief myocardinfarct), codeer I22.-

I21.- acute myocardinfarct met vermelding van: I22.- (recidief myocardinfarct), codeer I22.-

I23.- bepaalde actuele complicaties na acuut myocardinfarct Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Gebruik code I21.- of I22.-.

I24.0 coronairtrombose niet leidend tot myocardinfarct Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Voor sterfte wordt de aanwezigheid van een myocardinfarct verondersteld met code I21.- of I22.-. I25.2 vroeger myocardinfarct Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Indien de oorzaak niet vermeld is, codeer als Overige gespecificeerde vormen van chronische ischemische hartziekte (I25.8)

I27.9 pulmonale hartziekte, niet gespecificeerd met vermelding van: M41.- (scoliose), codeer I27.1

I44.- atrioventriculair block en linker-bundeltakblock I45.- overige geleidingsstoornissen I46.- hartstilstand I47.- paroxysmale tachycardie I48 atriumfibrillatie en -flutter I49.- overige hartritmestoornissen I50.- hartdecompensatie I51.4-I51.9 complicaties en slecht omschreven hartziekten met vermelding van: B57.- (ziekte van Chagas), codeer B57.- I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25

I50.- hartdecompensatie 65

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

I51.9 hartziekte, niet gespecificeerd met vermelding van: I10 (essentiele (primaire) hypertensie), codeer I11.0 I11.- (hypertensieve hartziekte), codeer I11.0 I12.0 (hypertensieve nierziekte met nierinsufficiëntie), codeer I13.2 I12.9 (hypertensieve nierziekte zonder nierinsufficiëntie), codeer I13.0 I13.0 (hypertensieve hart én nierziekte met (congestieve) hartdecompensatie), codeer I13.0 I13.1 (hypertensieve hart- én nierziekte met nierinsufficiëntie), codeer I13.1 I13.2 (hypertensieve hart- én nierziekte met zowel (congestieve) hartdecompensatie als nierinsufficiëntie), codeer I13.2 I13.9 (hypertensieve hart én nierziekte met nierinsufficiëntie, niet gespecificeerd), codeer I13.0 M41.- (scoliose), codeer I27.1

I50.9 hartdecompensatie, niet gespecificeerd I51.9 hartziekte, niet gespecificeerd met vermelding van: J81 (longoedeem), codeer I50.1

I60-I69 cerebrovasculaire ziekten

indien vermeld als voorafgaande oorzaak van aandoeningen bij: F01-F03, codeer als F01

I65.- occlusie en stenose van precerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct I66.- occlusie en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Voor sterfte wordt de aanwezigheid van een cerebraal infarct verondersteld met toekenning van code I63.-.

I67.2 cerebrale atherosclerose met vermelding van: I60-I66 (hersenbloeding, cerebraal infarct of beroerte, occlusie en stenose van precerebrale en cerebrale arteriën), codeer I60-I64

Indien vermeld als oorspronkelijke oorzaak van aandoeningen in: F03 (niet gespecificeerde dementie), codeer F01.- G20 (ziekte van Parkinson), codeer G20 G21.9 (secundair parkinsonisme, niet gespecificeerd), codeer G21.4

66

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

I70.- atherosclerose met vermelding van: I10-I13 (hypertensieve ziekten), codeer I10-I13 I20-I25 (ischemische hartziekten), codeer I20-I25 I50.- (hartdecompensatie), codeer I50.- I51.4 (myocarditis, niet gespecificeerd), codeer I51.4 I51.5 (myocarddegeneratie), codeer I51.5 I51.6 (cardiovasculaire ziekte, niet gespecificeerd), codeer I51.6 I51.8 (overige slecht omschreven hartziekten) codeer I51.8 I60-I69 (cerebrovasculaire ziekten), codeer I60-I69

indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van: I05-I09 (aandoeningen geclassificeerd onder I05-I09 maar niet gespecifi- ceerd als reumatisch), codeer I34-I38 I34-I38 (niet-reumatische klepaandoeningen), codeer I34-I38 I51.9 (hartziekte, niet gespecificeerd), codeer I25.1 I71-I78 (overige ziekten van arteriën, arteriolen and capillairen), codeer I71-I78 K55.- (vaataandoeningen van darm), codeer K55.- N03 (chronisch nefritisch syndroom), codeer I12.- N26 (niet gespecificeerde schrompelnier), codeer I12.-

I70.9 generaliseerde en niet gespecificeerde atherosclerose met vermelding van: R02 (gangreen, niet elders geclassificeerd), codeer I70.2

indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van: F01 (vasculaire dementie), codeer F01.- F03 (niet gespecificeerde dementie), codeer F01.- G20 (ziekte van Parkinson), codeer G20 G21.9 (secundair parkinsonisme, niet gespecificeerd), codeer G21.4

I97.- aandoeningen van hart en vaatstelsel na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

J00 acute nasofaryngitis [verkoudheid] J06.- acute infecties van bovenste luchtwegen met multipele en niet gespecifi- ceerde lokalisaties indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van: G03.8 (meningitis), codeer G03.8 G06.0 (intracraniaal abces en granuloom), codeer G06.0 H65-H66 (otitis media), codeer H65-H66 H70.- (mastoïditis en verwante aandoeningen), codeer H70.-

67

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

J09-J18 (influenza en pneumonie), codeer J09-J18 J20-J21 (bronchitis en bronchiolitis), codeer J20-J21 J40-J42 (niet gespecificeerde en chronische bronchitis), codeer J40-J42 J44.- (overige chronische obstructieve longaandoening), codeer J44.- N00.- (acuut nefritisch syndroom), codeer N00.-

J18.- pneumonie, organisme niet gespecificeerd

met vermelding van: R26.3 (immobiliteit), codeer J18.2

J20.- acute bronchitis met vermelding van: J41.- (eenvoudige en mucopurulente chronische bronchitis), codeer J41.- J42 (niet gespecificeerde chronisch bronchitis), codeer J42 J44 (overige chronische obstructieve longaandoening), codeer J44

J40 bronchitis, niet gespecificeerd als acuut of chronisch J41.- eenvoudige en mucopurulente chronische bronchitis J42 niet gespecificeerde chronische bronchitis met vermelding van: J43.- (emfyseem), codeer J44.- J44.- (overige chronische obstructieve longaandoening), codeer J44.-

indien vermeld als de oorspronkelijke oorzaak van: J45.- (astma), codeer J44.- (maar zie ook de opmerking bij J45.-, J46, hieronder)

J43.- emfyseem met vermelding van: J40 (bronchitis, niet gepecificeerd als acuut of chronisch), codeer J44.- J41.- (eenvoudige en mucopurulente chronische bronchitis), codeer J44.- J42 (niet gespecificeerde chronische bronchitis), codeer J44.-

J44.8-J44.9 overige gespecificeerde chronische obstructieve-longaandoeningen

met vermelding van: J12-J18 (pneumonie), codeer J44.0 J20-J22 (overige acute infecties van onderste luchtwegen), codeer J44.0

J45.- astma J46 status asthmaticus Indien astma en bronchitis (acuut) (chronisch) of een andere chronische obstructieve longaandoening tezamen op de medische overlijdensverklaring

68

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

zijn vermeld, dient de onderliggende oorzaak op de gebruikelijke wijze geselecteerd te worden door toepassing van de Grondregel of de Regels 1, 2 of 3. Geen van de termen dient als een bijvoeglijke bepaling van een andere behandeld te worden.

J60-J64 pneumoconiose met vermelding van: A15-A16 (tuberculose van ademhalingsstelsel), codeer J65

J81 longoedeem met vermelding van: I50.9 (hartdecompensatie, niet gespecificeerd), codeer I50.1 I51.9 (hartziekte, niet gespecificeerd), codeer I50.1

J95.- respiratoire aandoeningen na medische verrichting, niet elders geclas- sificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

K71 toxische leverziekte

met vermelding van:

T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.-

K72 leverinsuffuciëntie, niet elders geclassificeerd

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.4 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.4

K73 chronische hepatitis, niet elders geclassificeerd

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.1 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.1

K74.0 leverfibrose

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.2 69

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.2 K74.1 leversclerose

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.2 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.2 K74.2 leverfibrose met leversclerose met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.1 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.2

K74.6 overige gespecificeerde en niet gespecificeerde leverscirrose

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.3 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.3

K75.9 ontstekingsprocessen van lever, niet gespecificeerd

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.1 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.1

K76.0 vettige leverdegeneratie, niet elders geclassificeerd

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.0 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.0 K76.9 leverziekte, niet gespecificeerd

met vermelding van:

F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K70.9 T51.- (toxisch gevolg van alcohol), codeer K70.9 K85.9 acute pancreatitis, niet gespecificeerd

met vermelding van: F10.- (psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol), codeer K85.2 70

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

K91.- aandoeningen van spijsverteringsstelsel na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz.71.

M41.- scoliose met vermelding van: I27.9 (pulmonale hartziekte, niet gespecificeerd), codeer I27.1 I50.- (hartdecompensatie), codeer I27.1 I51.9 (hartziekte, niet gespecificeerd), codeer I27.1

M96.- aandoeningen van botspierstelsel na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

N00.- acuut nefritisch syndroom indien vermeld als oorspronkelijke oorzaak van: N03.- (cronisch nefritisch syndroom), codeer N03.-

N18.- chronische nierziekte N19 niet gespecificeerde nierinsufficiëntie N26 niet gespecificeerde schrompelnier met vermelding van: I10 (essentiële (primaire) hypertensie), codeer I12.- I11.- (hypertensieve hartziekte), codeer I13.- I12.- (hypertensieve nierziekte), codeer I12.-

N46 infertiliteit bij man N97.- infertiliteit bij vrouw Niet gebruiken indien de oorzakelijke aandoening bekend is.

N99.- aandoeningen van urogenitaal stelsel na medische verrichting, niet elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Zie Operaties, blz. 71.

O08.- complicaties na abortus, ectopische zwangerschap en molazwangerschap Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Gebruik de categorieën O00-O07.

O30.- meerlingzwangerschap

71

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak indien een meer specifieke complicatie is vermeld.

O32.- indicaties voor zorg bij moeder wegens bekende of vermoede liggingsafwijking van foetus met vermelding van: O33.- (indicaties voor zorg bij moeder wegens bekende of vermoede wanverhouding), codeer O33.-

O33.9 foetopelvische disproportie met vermelding van: O33.0-O33.3 (wanverhouding door afwijking van bekken van moeder), codeer O33.0-O33.3

O64.- moeilijke bevalling door liggingsafwijking van foetus met vermelding van: O65.- (moeilijke bevalling door afwijking van bekken van moeder), codeer O65.-

O80-O84 bevalling Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Indien geen andere oorzaak voor maternale sterfte wordt vermeld, codeer dan complicatie van bevalling, niet gespecificeerd (O75.9).

P07.- stoornissen gerelateerd aan korte zwangerschapsduur en laag geboorte- gewicht, niet elders geclassificeerd P08.- stoornissen gerelateerd aan lange zwangerschapsduur en hoog geboorte- gewicht Niet gebruiken indien enige andere oorzaak van perinatale sterfte is vermeld. Dit geldt niet als de enige andere vermelde oorzaak van perinatale sterfte respiratoire insufficiëntie van pasgeborene (P28.5) is.

P70.3- P72.0 voorbijgaande endocriene- en stofwisselingsstoornissen specifiek voor foetus en pasgeborene

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Indien geen andere oorzaak voor perinatale sterfte wordt vermeld, codeer dan Aandoeningen onstaan in perinatale periode, niet gespecificeerd (P96.9)

P72.2- P74 voorbijgaande endocriene- en stofwisselingsstoornissen specifiek voor foetus en pasgeborene

72

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Indien geen andere oorzaak voor perinatale sterfte wordt vermeld, codeer dan Aandoeningen onstaan in perinatale periode, niet gespecificeerd (P96.9)

Q44.6 cysteuze ziekte van lever met vermelding van : Q61.1-Q61.3 (polycystische nierziekte), codeer dan Q61.1-Q61.3

R57.2 septische shock

R65.0 systemisch inflammatoir respons syndroom van infectieuze origine zonder orgaanfalen

R65.1 systemisch inflammatoir respons syndroom van infectieuze origine zonder orgaanfalen

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Codeer naar de oorspronkelijke infectieuze ziekte (A00-B99). Als geen oorspronkelijke infectieuze ziekte wordt genoemd, codeer dan ongespecificeerde sepsis (A41.9).

R69 onbekende en niet gespecificeerde oorzaken van ziekte

Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak. Gebruik code uit R95-R99.

S00-T98 letsel, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak, behalve als aanvullende code bij de relevante categorie uit V01-Y89.

Indien een afwijking in dichtheid van een bot is vermeld op dezelfde regel als de oorspronkelijke onderliggende oorzaak van een fractuur dan dient de fractuur als pathologische beschouwd te worden, codeer M80.-

S02.- fractuur van schedel en aangezichtsbeenderen Indien meer dan één lokalisatie is vermeld, codeer dan multipele fracturen van schedel en aangezichtsbeenderen, S02.7.

S06.- intracraniaal letsel Indien een fractuur van de schedel of aangezichtsbeenderen gepaard gaat met een intracraniaal letsel moet prioriteit gegeven worden aan de fractuur. met vermelding van: S02.- (fractuur van schedel of aangezichtsbeenderen), codeer S02.-

T79.- Bepaalde vroege complicaties van trauma, niet elders geclassificeerd Niet gebruiken indien de aard van het oorspronkelijk letsel bekend is.

V01-X59 Ongevallen met vermelding van:

73

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

A35 (tetanus), codeer A35

als gevolg van: G40-G41 (epilepsie), codeer G40-G41

Y90-Y98 Aanvullende factoren samenhangend met oorzaken van ziekte en sterfte, elders geclassificeerd Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak.

Z00-Z99 Factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg Niet voor gebruik bij codering van de onderliggende doodsoorzaak.

4.1.12 Samenvatting van verbindingen volgens codes

Wanneer de gekozen oorzaak in de eerste kolom van Tabel 1 voorkomt en één of meer van de oorzaken die in de tweede kolom zijn weergegeven ergens elders op de verklaring voorkomen, codeer dan zoals in de vierde kolom is aangegeven.

Wanneer de gekozen oorzaak in de eerste kolom voorkomt en op de verklaring is vermeld als oorzaak van één van de ziekten die in de derde kolom zijn opgenomen, codeer dan zoals in de vierde kolom is aangegeven.

Tabel 1. Samenvatting van verbindingen volgens codes

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code A00-B19 B25-B99 C00-C97 C00-C97 A15.-, A16.- J60-J64 J65 A17.-, A18.- A15.-, A16.- A15.-, A16.- A39.2-A39.4 A39.0, A39.1 A39.0, A39.1 D50-D59 B20-B24 B20-B24 E15 E10-14 (E1x.0) E10-E14 E87.2 E10-14 (E1x.1) E88.8 E10-14 (E1x.1) G58 E10-14 (E1x.4) G62.9 E10-14 (E1x.4) G64 E10-14 (E1x.4) G70.9 E10-14 (E1x.4) G71.8 E10-14 (E1x.4) G90.9 E10-14 (E1x.4)

74

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Tabel 1 (vervolg)

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code G98 (behalve E10-14 (E1x.4) artropathie van Charcot, niet-syfilitisch G98 (in geval E10-14 (E1x.6) van artropathie van Charcot, niet-syfilitisch H20.9 E10-14 (E1x.3) H26.9 E10-14 (E1x.3) H30.9 E10-14 (E1x.3) H34 E10-14 (E1x.3) H35.0 E10-14 (E1x.3) H35.2 E10-14 (E1x.3) H35.6 E10-14 (E1x.3) H35.9 E10-14 (E1x.3) H49.9 E10-14 (E1x.3) H54 E10-14 (E1x.3) I70.2 E10-14 (E1x.5) I73.9 E10-14 (E1x.5) I99 E10-14 (E1x.5) K31.8 E10-14 (E1x.4) L30.9 E10-14 (E1x.6) L92.1 E10-14 (E1x.6) L97 E10-14 (E1x.5) L98.4 E10-14 (E1x.5) M13.9 E10-14 (E1x.6) M79.2 E10-14 (E1x.4) M89.9 E10-14 (E1x.6) N03-N05 E10-14 (E1x.2) N18.- E10-14 (E1x.2) N19 E10-14 (E1x.2) N26 E10-14 (E1x.2) N28.9 E10-14 (E1x.2) N39.0 E10-14 (E1x.6) N39.1 E10-14 (E1x.2) R02 E10-14 (E1x.5) R40.2 E10-14 (E1x.0) E86 A00-A09 A00-A09 F10-F19 X40-X49 X40-X49 X60-X69 X60-X69 X85-X90 X85-X90 Y10-Y19 Y10-Y19 F10-F19 (F1x.0)  F10-F19 (F1x.2) F10-F19 (F1x.2)  (F1x.5) 

75

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Tabel 1 (vervolg)

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code F10 E24.4 E24.4 G31.2 G31.2 G62.1 G62.1 G72.1 G72.1 I42 I42.6 K29.2 K29.2 K70.- K70.- K85 K85 K86.0 K86.0 O25.4 O35.4 F10.2 F10.4, F10.6, F10.4, F10.6, F10.7 F10.7 F17.- C34.- C34.- I20-I25 I20-I25 J40-J47 J40-J47 G25.5  I00-I02 I02.-   I05-I09 I02.- K85.9 F10.- K85.2

 I05.8  I05.9    (met niet gespecifi-   ceerde oorzaak)  I34.- I34.-  I09.1    I09.9  I05-I08 I05-I08 I10  I11.- I11.- I12.- I12.- I13.- I13.- I20-I25 I20-I25 I60-I69 I60-I69 N00.- N00.- N01.- N01.- N03-N05 N03-N05 N18.- I12.- N19 I12.- N26 I12.- H35.0 H35.0 I05-I09 I34-I38 (niet als reumatisch gespecififceerd) I34-I38 I34-I38 I50.- I11.0 I51.4-I51.9 I11.-

76

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Tabel 1 (vervolg)

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code I11.- I12.- I13.- I13.- I13.- I20-I25 I20-I25 N18.- I13.- N19 I13.- N26 I13.- I12.-  I11.- I13.-   I13.- I13.- I20-I25 I20-I25 I50.- I13.0 I51.4-I51.9 I13.- I13.- I20-I25 I20-I25 I20.-  I24.-  I21.- I21.- I25.-  I22.- I22.- I21.-  I22.- I22.-  I27.9  M41.- I27.1 I44-I50 B57.- B57.- I51.4-I51.9 I20-I25 I20-I25 I50.-   I51.9  M41.- I27.1 'linkage'-code I50.9  I51.9  J81 I50.1 I67.2  I60-I64 I60-I64 F03 F01.- G20 G20 I70.- I10-I13 I10-I13 I20-I25 I20-I25 I51.4 I51.4 I51.5 I51.5 I51.6 I51.6 I51.8 I51.8 I51.9 I51.9 I60-I69 I60-I69 I05-I09 (niet als reumatisch gespecificeerd) I34-I38 I34-I38 I34-I38 I71-I78 I71-I78 K55.- K55.- N26 I12.-

77

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Tabel 1 (vervolg)

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code I70.9 R02 I70. F03 F01.- G20 G21.4 G21.9 G21.4 J00   J06.-  G03.8 G03.8 G06.0 G06.0 H65-H66 H65-H66 H70.- H70.- J09-J18 J09-J18 J20-J21 J20-J21 J40-J42 J40-J42 J44.- J44.- N00.- N00.- J20.- J41.- J41.- J42 J42 J44.- J44.- J40  J41.-  J42  J43.- J44-. J44.- J44.- J45.- J44.- J43.- J40 J44.- J41.- J44.- J42 J44.- J44.8-J44.9 J12-J18 J44.0 J20-J22 J44.0

J60-J64 A15.- J65 A16.- J65 J81 I50.9 I50.1 I51.9 I50.1 M41.- I27.9 I27.1 I50.- I27.1 I51.9 I27.1 N00.- N03.- N03.- N18.-  N19  N26  I10 I12.- I11.- I13.- I12.- I12.- O32.- O33.- O33.- O33.9 O33.0-O33.3 O33.0-O33.3 O64.- O65.- O65.-

78

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Tabel 1 (vervolg)

Geselecteerde oorzaak Met vermelding Als oorzaak Resulterende van: van: 'linkage'-code R57.2 A00-B99 A00-B99 R65.0-R65.1 A00-B99 A00-B99 S06.- S02.- S02.- V01-X59 A35 A35

79

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Tabel 2. Samenvatting van codes die niet moeten worden gebruikt als codering van de onderliggende doodsoorzaak a)

Codes die niet moeten worden gebruikt als codering van de Niet te gebruiken onderliggende doodsoorzaak (codeer onder het tussen ronde indien de onder- haken aangegeven item; indien geen code is aangegeven, liggende oorzaak codeer dan onder R99) bekend is B95-B97 F03-F09 C97 F70-F79 E89.- F70-F79 F10.0 (codeer als X45, X65, X85 of Y15) F11.0 (codeer als X42, X62, X82 of Y12) F12.0 (codeer als X42, X62, X82 of Y12) F13.0 (codeer als X41, X61, X85 of Y11) F14.0 (codeer als X42, X62, X85 of Y12) F15.0 (codeer als X41, X61, X85 of Y11) F16.0 (codeer als X42, X62, X85 of Y12) F17.0 (codeer als X49, X69, X89 of Y19) F18.0 (codeer als X46, X66, X89 of Y16) F19.0 (codeer als X40-X49, X60-X69, X85-X90 of Y10-Y19) G97.- G81.- H59.- G82.- H95.- G83.- H54.- I23.- (codeer als I21 of I22) H90-H91 I15.- I24.0 (codeer als I21 of I22) N46 I25.2 (codeer als I25.8) I65.- (codeer als I63) N97.- I66.- (codeer als I63) O30.- I97.- P07.- J95.- P08.- K91.- T79.- M96.- N99.- O08.- (codeer als O00-O07) O80-O84 (codeer als O75.9) P70.3-P72.0 (codeer als P96.9) P72.2-P74 (codeer als P96.9) R57.2 (codeer als A41.9) R65.0-R65.1 (codeer als A41.9) R69.- (codeer als R95-R99) S00-T98 (codeer als V01-Y89) Y90-Y98

Z00-Z99 a Als aanvulling bij asterisk-code (zie paragraaf 3.1.3).

80

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT 4.2 Opmerkingen voor interpretatie van beschrijvingen van doodsoorzaken

De voorafgaande regels zullen meestal de onderliggende doodsoorzaak vaststellen die voor primaire sterftetabellering wordt gebruikt. Elk land zal, afhankelijk van de volledigheid en kwaliteit van de medische verklaring, de regels moeten aanvullen. De informatie in dit deel kan bij het formuleren van dergelijke aanvullende instructies van dienst zijn.

4.2.1 Veronderstelling van tussenliggende oorzaak

Vaak wordt op de medische verklaring een aandoening aangegeven als gevolg van een andere aandoening, terwijl de eerste geen direct gevolg is van de tweede. Haematemesis kan bijvoorbeeld worden vermeld als gevolg van levercirrose in plaats van te worden vermeld als de laatste gebeurtenis in de reeks: levercirrose  portale hypertensie  geruptureerde oesofagusvarices  haematemesis.

De veronderstelling van een tussenliggende oorzaak in Deel I is toelaatbaar voor het accepteren van een vermelde reeks, maar mag niet worden gebruikt om de codering te wijzigen.

Voorbeeld 1: I (a) hersenbloeding (b) chronische nefritis Codeer als chronische nefritis (N03.9). Het is nodig hypertensie als een tussenliggende aandoening te veronderstellen tussen hersenbloeding en de onderliggende oorzaak, chronische nefritis.

Voorbeeld 2: I (a) zwakzinnigheid (b) premature loslating van placenta Codeer als premature loslating van placenta met gevolgen voor foetus pasgeborene (P02.1). Het is nodig een geboorteletsel, anoxie of hypoxie als een tussenliggende aandoening te veronderstellen tussen zwakzinnigheid en de onderliggende oorzaak, premature placentaloslating.

4.2.2 Hoogst onwaarschijnlijke en aanvaardbare reeksen

A. Hoogst onwaarschijnlijke reeksen De uitdrukking hoogst onwaarschijnlijk is sinds de ICD-6 gebruikt om een onaanvaardbare causale relatie aan te geven. Als richtlijn voor de aanvaardbaarheid van reeksen bij het toepassen van de Grondregel en de selectieregels, dienen de volgende relaties als hoogst onwaarschijnlijk te worden beschouwd:

81

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(a) De volgende infectieziekten dienen niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte of aandoening, behalve wanneer gerapporteerd als gevolg van ziekte door Humaan Immunodefficientievirus [HIV], maligne neoplamata en aandoeningen die het immuunsysteem aantasten.  A01-A03 (typheuze en paratypheuze koorts, overige Salmonella-infecties, shigellose)  A15-A19 (tuberculose)  B90 (late gevolgen van tuberculose)

De volgende infectieuze en parasitaire ziekten dienen niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte of aandoening (zelfs niet HIV/aids, maligne neoplasmata of immunosuppressie.  A00 (cholera)  A05.1 (botulisme)  A20-A23 (pest, tularemie, anthrax, brucellose)  A27 (leptospirose)  A33-A39 (tetanus, difterie, kinkhoest, roodvonk, meningokokkeninfectie)  A70 (infecties door Chlamydia psittaci)  A75-A79 (rickettsiosen)  A80 (acute poliomyelitis)  A81.0 (ziekte van Creutzfeldt-Jakob)  A81.1 (subacute scleroserende panencefalitis)  A82-A86 (rabies, door mugen overgebrachte virale encefalitis, door teken overgebrachte virale encefalitis, niet gespecificeerde virale encefalitis)  A91-A92 (dengue-hemorragische koorts en overige door muggen overgebrachte virale koorts)  A95 (gele koorts)  A96.0-A96.2 (hemorragische koorts door Junin-virus en Machupo-virus, lassa- koorts)  A98 (overige virale hemorragische koorts)  B03-B06 (pokken, apenpokken, mazelen, rubella)  B16-B17.1 (acute hepatitis B en C)  B18.0-B18.2 (chronische hepatitis B en C)  B26 (bof)  B50-B57 (malaria, leishmaniasis, ziekte van Chagas)  B91(late gevolgen van poliomyelitis)  B92 (late gevolgen van lepra)  B94.0 (late gevolgen van trachoom)  B94.1 (late gevolgen van virale encefalitis)  B94.2 (late gevolgen van virushepatitis)  Andere opkomende ziekten rapporteerbaar aan de WHO (bv., U04 SARS, J09 vogelgriep)

(b) een maligne neoplasma dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte, met uitzondering van ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus (HIV); (c) hemofilie (D66, D67, D68.0-D68.2) die als gevolg van elke andere ziekte is vermeld;

82

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

(d) insuline-afhankelijke diabetes mellitus (E10) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte, met uitzondering van:  autoimmune destructie van β-cellen,  hemochromatose (E83.1),  ziekten van pancreas (K85-K86),  neoplasmata van pancreas (C25.-, D13.6, D13.7, D37.7),  ondervoeding (E40-E46); Niet-insuline-afhankelijke diabetes mellitus (E11) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte, met uitzondering van condities die insuline – resistentie veroorzaken. Overige- en niet gespecificeerde diabetes mellitus (E13-E14) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte, met uitzondering van condities die schade aan de pancreas veroorzaken. (e) acuut reuma (I00-I02) of reumatische hartziekte (I05-I09) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte met uitzondering van roodvonk (A38), sepsis door streptokokken (A40.-), keelpijn door streptokokken (J02.0) en acute tonsillitis (J03.-); (f) aandoeningen op basis van hypertensie dienen niet te worden geaccepteerd als gevolg van elk neoplasma, met uitzondering van:  endocriene neoplasmata,  neoplasmata van nier,  carcinoïde tumoren; (g) chronische ischemische hartziekte (I20, I25) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elk neoplasma; (h) (1) elke cerebrovasculaire ziekte (I60-I69) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een ziekte van het spijsverteringsstelsel (K00-K92), met uitzondering van intracerebrale bloeding (I61.-) als gevolg van ziekten van lever (K70-K76); (2) cerebraal infarct door trombose van precerebrale arteriën (I63.0) cerebraal infarct door niet gespecificeerde occlusie of stenose van precerebrale arteriën (I63.2) cerebraal infarct door trombose van cerebrale arteriën (I63.3) cerebraal infarct door niet gespecifiiceerde occlusie of stenose van cerebrale arteriën (I63.5) cerebraal infarct door trombose van cerebrale vene, niet-pyogeen (I63.6) overige gespecificeerde vormen van cerebraal infarct (I63.8) cerebraal infarct, niet gespecificeerd (I63.9) beroerte, niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I64) overige cerebrovasculaire ziekten (I67) late gevolgen van beroerte , niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I69.4) late gevolgen van overige en niet gespecificeerde cerebrovasculaire ziekten (I69.8) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van endocarditis (I05-I08, I09.1, I33-I38); (3) occlusie en stenose van precerebrale arteriën, niet resulterend in cerbraal infarct (I65), behalve embolie occlusie en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in cerebraal infarct (I66), behalve embolie late gevolgen van cerebraal infarct (I69.3), behalve embolie dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van endocarditis (I05-I08, I09.1, I33-I38);

83

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(i) elke aandoening die als arteriosclerotisch [atherosclerotisch] dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elk neoplasma; (j) influenza (J09-J11) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte; (k) een congenitale afwijking (Q00-Q99) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere ziekte van de persoon in kwestie is vermeld, behalve voor:  een congenitale afwijking dient te worden geaccepteerd als gevolg van een chromosoomafwijking of een congenitale misvormingssyndroom,  pulmonaire hypoplasie dient te worden geaccepteerd als gevolg van een congenitale afwijking; (l) een aandoening met als datum van aanvang X dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een aandoening met datum van aanvang Y, wanneer X aan Y vooraf gaat (maar zie ook voorbeeld 5 in sectie 4.1.6); (m) elk ongeval (V01-X59) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van enige oorzaak buiten dit hoofdstuk, met uitzondering van: (1) elk ongeval (V01-X59) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van epilepsie (G40-G41), (2) vallen (W00-W19) als gevolg van afwijkingen in dichtheid en structuur van bot (M80-M85), (3) vallen (W00-W19) als gevolg van een (pathologische) fractuur veroorzaakt door een afwijking in dichtheid en structuur van bot, (4) asfyxie dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van inhalatie van speeksel, bloed (W80) of braaksel (W78) ten gevolge van een ziektetoestand, (5) inhalatie van voedsel [elk] (W79) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een ziekte die de slikfunctie beïnvloed; (n) suicide (X60-X84) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van elke andere oorzaak.

De bovenstaande lijst dekt niet alle hoogst onwaarschijnlijke reeksen, maar in andere gevallen moet de Grondregel worden gevolgd, tenzij anders is aangegeven.

B. Acceptabele reeksen

De volgende reeksen zijn acceptabel:

(a) Infectieziekten anders dan vermeld onder 4.2.2 A.(a) gerapporteerd als gevolg van ander ziekten of aandoeningen; (b) De volgende infectieuze ziekten indien gerapporteerd als gevolg van humaan immunodeficiëntie virus [HIV], maligne neoplasmata en immunosepressie.  A01-A03 (typheuze en paratypheuze koorts, overige Salmonella-infecties, shigellose)  A15-A19 (tuberculose) (c) een maligne neoplasma die is vermeld als gevolg van ziekte door het Humaan Immunodeficientievirus [HIV]; (d) diabetes (E10-E14) die is vermeld als gevolg van:  hemochromatose (E83.1),  ziekten van pancreas (K85-K86)  neoplasmata van pancreas (C25.-, D13.6, D13.7, D37.7),  ondervoeding (E40-E46)

84

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Niet-insuline-afhankelijke diabetes mellitus (E11) dient te worden geaccepteerd als gevolg van condities die insuline –resistentie veroorzaken. Overige- en niet gespecificeerde diabetes mellitus (E13-E14) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van condities die schade aan de pancreas veroorzaken. (e) acuut reuma (I00-I02) of reumatische hartziekte (I05-I09) die zijn vermeld als gevolg van roodvonk (A38), sepsis door streptokokken (A40.-), keelpijn door streptokokken (J02.0) en acute tonsillitis (J03.-); (f) elke aandoening op basis van hypertensie die is vermeld als gevolg van:  endocriene neoplasmata,  neoplasmata van nier,  carcinoïde tumoren; (g) occlusie en stenose van precerebrale arteriën, niet resulterend in embolische occlusie en stenose van cerebrale arteriën, niet resulterend in embolische reeksen van cerebraal infarct (I69.3), embolie die vermeld is als gevolg van endocarditis (I05-I08, I09.1, I33-I38); (h) (1) elk ongeval (V01-X59) dat is vermeld als gevolg van epilepsie (G40-G41), (2) vallen (W00-W19) als gevolg van afwijkingen in dichtheid en structuur van bot (M80-M85), (3) vallen (W00-W19) als gevolg van een (pathologische) fractuur veroorzaakt door een afwijking in dichtheid en structuur van bot, (4) asfyxie dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van inhalatie van speeksel, bloed (W80) of braaksel (W78) ten gevolge van een ziektetoestand, (5) inhalatie van voedsel [elk] (W79) dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een ziekte die de slikfunctie beïnvloed;

(j) Acute of terminale ziekten van de bloedsomloop

Acute of terminale ziekten van de bloedsomloop die als gevolg van een maligne neoplasma, diabetes of astma zijn vermeld, moeten als mogelijke reeksen in Deel I van de verklaring worden geaccepteerd. De volgende aandoeningen worden als acute of terminale ziekten van de bloedsomloop beschouwd:

I21-I22 acuut myocardinfarct I24.- overige acute ischemische hartziekten I26.- longembolie I30.- acute pericarditis I33.- acute en subacute endocarditis I40.- acute myocarditis I44.- atrioventriculair block en linker-bundeltakblock I45.- overige geleidingsstoornissen I46.- hartstilstand I47.- paroxysmale tachycardie I48 atriumfibrillatie en -flutter I49.- overige hartritmestoornissen I50.- hartinsufficiëntie I51.8 overige slecht omschreven hartziekten I60-I68 cerebrovasculaire ziekten behalve I67.0-I67.5 en I67.9

85

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.2.3 Invloed van tijdsduur op classificatie

Bij de evaluatie van de vermelde reeks van directe en voorafgaande oorzaken moet rekening worden gehouden met het tijdsverloop tussen het begin van de ziekte of aandoening en het tijdstip van overlijden. Dit is van toepassing bij de interpretatie van hoogst onwaarschijnlijke relaties (zie hierboven).

Categorieën O95 (Overlijden door niet gespecificeerde obstetrische oorzaak), O96 (Overlijden door obstetrische oorzaak meer dan 42 dagen maar minder dan 1 jaar na bevalling) en O97 (Late gevolgen van primair obstetrische oorzaken) classificeren overlijden door obstetrische oorzaak op basis van de tijd die is verstreken tussen de obstetrische gebeurtenis en het overlijden van de vrouw. Categorie O95 moet worden gebruikt wanneer een vrouw gedurende de zwangerschap, bevalling of kraambed overlijdt en de enige beschikbare informatie maternaal of obstetrisch overlijden is. Indien de obstetrische doodsoorzaak is gespecificeerd, codeer dan onder de relevante categorie. Categorie O96 is gebruikt om het overlijden als gevolg van directe of indirecte obstetrische oorzaken te classificeren dat meer dan 42 dagen, maar minder dan één jaar na beëindiging van de zwangerschap plaatsvindt. Categorie O97 is gebruikt om het overlijden te classificeren als gevolg van elke directe obstetrische oorzaak dat één jaar of langer na beNindiging van de zwangerschap plaatsvindt.

Aandoeningen die zijn geclassificeerd als congenitale afwijkingen, misvormingen, en chromosoomafwijkingen (Q00-Q99) moeten, zelfs als ze niet als congenitaal op de medische verklaring zijn gespecificeerd, als zodanig worden gecodeerd indien het tijdsverloop tussen aanvang en overlijden en de leeftijd van de overledene aangeven dat de aandoening vanaf de geboorte heeft bestaan.

De classificatie heeft specifieke categorieën voor het aangeven van bepaalde ziekten en letsels als oorzaak van late gevolgen of late effecten. In veel gevallen omvatten deze late gevolgen aandoeningen die één jaar of langer na aanvang van de ziekte of het letsel voorkomen (zie tevens Late gevolgen hieronder).

4.2.4 Late gevolgen

Bepaalde categorieën (B90-B94, E64.-, E68, G09, I69.-, O97 en Y85-Y89) moeten worden gebruikt voor de codering van de onderliggende doodsoorzaak om aan te geven dat het overlijden eerder het resultaat was van late effecten (resttoestanden) van een gegeven ziekte of letsel dan van de actieve fase. Aandoeningen die als late gevolgen of resttoestanden van een bepaalde ziekte of letsel zijn vermeld, moeten worden geklasseerd onder de relevante late-gevolgencategorie, onafhankelijk van het tijdsverloop tussen de aanvang van de ziekte of het letsel en het overlijden. Voor bepaalde aandoeningen wordt verondersteld dat het overlijden dat één jaar of langer na het begin van de ziekte of het letsel plaatsvindt het gevolg is van een laat gevolg of resttoestand van de aandoening, zelfs als geen laat gevolg expliciet is genoemd. Richtlijnen voor de interpretatie van late gevolgen worden gegeven onder de meeste van de Late gevolgen van... categorieën in de Systematische lijst.

86

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

B90.- Late gevolgen van tuberculose

De late gevolgen omvatten aandoeningen die als zodanig, of als late effecten van vroegere tuberculeuze ziekte zijn gespecificeerd. Deze omvatten tevens restanten van tuberculose die zijn gespecificeerd als tot stilstand gekomen, genezen, geheeld, inactief, oud of rustend, tenzij actieve tuberculose is aangetoond.

B94.0 Late gevolgen van trachoom

De late gevolgen omvatten restanten van trachoom die als genezen of inactief zijn gespecificeerd en bepaalde gespecificeerde late gevolgen zoals blindheid, entropion cicatriceum en conjunctivale littekens, tenzij actieve infectie is aangetoond.

B94.1 Late gevolgen van virale encefalitis

De late gevolgen omvatten aandoeningen die als zodanig, of als late effecten, zijn gespecificeerd en aandoeningen die één jaar of langer na aanvang van de causale aandoening aanwezig zijn.

B94.8 Late gevolgen van overige gespecificeerde infectieziekten en parasitaire aandoeningen

De late gevolgen omvatten aandoeningen die als zodanig, of als late effecten, zijn gespecificeerd en restanten van deze ziekten die zijn beschreven als tot stilstand gekomen, genezen, geheeld, inactief, oud of rustend, tenzij een actieve ziekte is aangetoond. Late gevolgen omvatten tevens chronische aandoeningen die zijn vermeld als gevolg van, of resterende aandoeningen die aanwezig zijn één jaar of langer na het begin van aandoeningen die onder categorieën A00-B89 geclassificeerd zijn.

E64.3 Late gevolgen van rachitis

De late gevolgen omvatten elke aandoening die is gespecificeerd als rachitisch of als gevolg van rachitis en die één jaar of langer na aanvang aanwezig is, of als laat gevolg of laat effect van rachitis is aangegeven.

G09 Late gevolgen van ontstekingsziekten van centraal zenuwstelsel

Deze categorie is bedoeld voor het coderen van late gevolgen van aandoeningen die geclassificeerd zijn onder G00.-, G03-G04, G06.- en G08. Late gevolgen van ontstekingsziekten van het centraal zenuwstelsel die in aanmerking komen voor tweevoudige classificatie (G01*-G02*, G05*.- en G07*) moeten onder de categorieën worden gecodeerd die voor late gevolgen van de onderliggende oorzaak zijn aangewezen (bijvoorbeeld B90.0 Late gevolgen van tuberculose van centraal zenuwstelsel). Indien er geen late gevolgen categorie voor de onderliggende oorzaak aanwezig is, codeer dan onder de onderliggende oorzaak zelf. 87

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.2.5 Overeenstemming tussen geslacht van patiënt en diagnose

Bepaalde categorieën zijn beperkt tot één geslacht (zie paragraaf 3.1.5). Indien, na verificatie, het geslacht en de doodsoorzaak op de verklaring niet met elkaar overeenstemmen, dan moet het overlijden worden geklasseerd onder Overige slecht omschreven en niet gespecificeerde oorzaken van sterfte (R99).

4.2.6 Complicaties van heelkundige en medische zorg

A. Heelkundige en andere verrichtingen zonder benoeming van de oorzaak

Indien een operatie of andere medische verrichting als de doodsoorzaak op de verklaring voorkomt zonder vermelding van de aandoening waarvoor deze werd uitgevoerd, of van de bevindingen bij de operatie en de Alfabetische lijst niet voorziet in een specifieke code voor de operatie, codeer dan onder de restcategorie voor het orgaan of de lokalisatie die door de naam van de operatie wordt aangeduid (codeer nefrectomie bijvoorbeeld onder N28.9). Indien de operatie geen orgaan of lokalisatie aanduidt, bijvoorbeeld laparotomie, codeer dan onder Overige slecht omschreven en niet gespecificeerde oorzaken van sterfte (R99), tenzij er sprake is van een therapeutisch ongeluk dat geclassificeerd is onder O74, O75.4 of Y60-Y84, of van een postoperatieve complicatie. Als er sprake is van een therapeutisch ongeluk tijdens de verrichting, codeer als O74, O75.4 of Y60-Y69. Als er sprake is van een abnormale reactie van de patiënt zonder vermelding van een therapeutisch ongeluk tijdens de verrichting, codeer als O74, O75.4 of Y83-Y84.

Voorbeeld 1: I (a) pulmonaire embolie (b) appendectomie Codeer als ziekte van appendix, niet gespecificeerd (K38.9)

Voorbeeld 2: I (a) onopzettelijke punctie van aorta (b) laparotomie Codeer als onopzettelijke punctie tijdens heelkundige ingreep (Y60.0)

Codeer bij complicaties van obstetrische ingrepen de oorzaak voor de ingreep. Als er geen oorzaak voor de obstretrische ingreep is vermeld, codeer als O75.4.

Voorbeeld 3: I (a) postoperatieve bloeding (b) keizersnede (c) verlengde bevalling Codeer als langdurige bevalling, ongespecificeerd (O63.9)

88

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 4: I (a) vruchtwaterembolie (b) keizersnede

Codeer als overige complicaties van obstetrische ingrepen en verrichtingen (O75.4)

Als een complicatie van een verrichting niet geindexeerd is of geen synoniem is van een inclusie of geindexeerde term, codeer vroege complicaties en mechanische complicaties dan als T80-T88. Codeer late complicaties en functionele complicaties naar het geschikte systeem hoofdstuk.

B. Medische hulpmiddelen verband houdend met ongewenste gebeurtenissen als gevolg van elders geclassificeerde externe oorzaken.

Als een sterfgeval is veroorzaakt door een gebeurtenis waarbij een medisch hulpmiddel betrokken was, maar de gebeurtenis het gevolg is van een elders geclassificeerde externe oorzaak en niet van een mankement of slecht functioneren van het hulpmiddel zelf, codeer dan de externe oorzaak.

Voorbeeld 5: I (a) inhalatie pneumonie (b) bloeding van trachea (c) viel uit bed terwijl verbonden aan beademingsapparaat (d) beademingsbehandeling na levertransplantatie

Codeer als val waarbij bed betrokken is (W06). Er is geen benoeming van een mankement of slecht functioneren van het beademingsapparaat.

Voorbeeld 6: I (a) pulmonair oedeem (b) intra-aortale ballonpomp stopte (c) stroomonderbreking door orkaan (d) recent myocard infarct met mitrale insufficientie

Codeer als slachtoffer van zware storm (X37). Er is geen indicatie van enig slecht functioneren van de ballonpomp.

Als de externe oorzaak van de gebeurtenis niet specifiek geclassificeerd is, codeer als blootstelling aan niet gespecificeerde factor als oorzaak van overig en niet gespecificeerd letsel (X59.9).

Voorbeeld 7: I (a) cardiale en respiratoire insufficiëntie (b) toediening van inotrope medicijnen gestopt (c) onopzettelijke verwijdering van II chirurgie voor acute ruptuur van galblaas

Codeer als blootstelling aan niet gespecificeerde factor als oorzaak van overig en niet gespecificeerd letsel (X59.9), omdat onopzettelijke verwijdering niet specifiek geclassificeerd is.

89

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.2.7 Maligne neoplasmata

4.2.7.1 Introductie

Het coderen van malignante neoplasmata verschilt niet van het coderen van andere aandoeningen. De selectie en wijzingsregels dienen op dezelfde manier te worden toegepast voor overlijdensverklaringen waarin malignante neoplasmata worden genoemd, en zoals in alle mortaliteitscodering moet de codeur alle informatie die gegeven wordt op het overlijdenscertificaat in overweging nemen als er ICD codes worden toegewezen.

Voor neoplasmata in het bijzonder is het belangrijk dat informatie over gedrag, morfologie en lokalisatie wordt overwogen. Als gedrag, morfologie en lokalisatie goed omschreven zijn door de arts, dan zal de codeur geen moeite hebben met het vinden van de juiste code voor de term in Deel 3. Echter, de termen die genoemd worden op de overlijdensverklaring zijn niet altijd compleet of duidelijk genoeg. Deze instructies zullen codeurs helpen om codes in deze gevallen toe te wijzen. Ze laten ook zien dat dezelfde selectie- en modificatieregels van toepassing zijn op overlijdensverklaringen waarin maligne neoplasmata worden genoemd als op sterfgevallen door andere oorzaken.

(a) Gedrag, morfologie en lokalisatie

Gedrag, morfologie en lokalisatie moeten allen worden overwogen bij het coderen van neoplasmata. Het gedrag van een neoplasmata is de manier waarop het zich gedraagt in het lichaam, d.w.z., hoe een tumor zich waarschijnlijk zal ontwikkelen. De volgende ICD groepen refereren naar gedrag:

C00-C96 malignant (dringt omliggende weefsels binnen of zaait uit vanaf het punt van oorsprong en begint op een andere lokalisatie te groeien) D00-D09 in situ (malignant maar nog beperkt tot het weefsel waarin het is ontstaan) D10-D36 benigne (groeit plaatselijk zonder het potentieel om te verspreiden) D37-D48 onzeker of onbekend gedrag (onbepaald of benigne of maligne

Morfologie beschrijft het type en de structuur van cellen of weefsels en het gedrag van neoplasmata. De ICD voorziet in de classificatie van verscheidene grote morfologische groepen waaronder de volgenden: carcinoma’s, waaronder plaveiselcelcarcinoom en adenocarcinoom sarcoma’s en andere tumoren van zachte weefsels, waaronder mesotheliomen lokalisatie-specifieke types die de lokalisatie van het primaire neoplasma aangeven, zoals hepatoma (C22.0) lymfoma’s, waaronder Hodgkin lymfoom en non-Hodgkin lymfoom leukemieën andere specifieke morfologische groepen, zoals malignante melanoma (C43.-)

De ICD categorieën zullen de lokalisatie van het neoplasma geven, en onderscheiden ook tussen de verschillende gedragingen van de neoplasmata. De categorieën zijn:

90

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

C00-C75 maligne neoplasmata, genoemd of verondersteld als zijnde primair, van specifieke lokalisaties en in verschillende typen van weefsels, behalve lymfoïde, hematopoëtische, en verwante weefsels C76 maligne neoplasmata van andere en slecht omschreven lokalisaties C77-C79 maligne secundaire neoplasmata, genoemd of verondersteld als uitgezaaid vanuit een andere lokalisatie, ongeacht morfologische type van neoplasma Opmerking: deze categorieën (C77-C79) dienen niet te worden gebruikt voor onderliggende oorzaak van sterfte C80 maligne neoplasma van ongespecificeerde lokalisatie C81-C96 maligne neoplasmata, vermeld of verondersteld als zijnde primair, van lymfoïde, hematopoëtische, en verwante weefsels

(b) Gebruik van de Alfabetische lijst

De ingang “neoplasma” in de Deel 3 Alfabetische lijst geeft sturende opmerkingen, een lijst van lokalisaties, en tot vijf codes afhankelijk van het gedrag van het neoplasma. Echter, het is belangrijk om het morfologische type in de Alfabetische lijst op te zoeken voordat er wordt verwezen naar de lijst onder “neoplasma” voor de lokalisatie. De ingang voor het morfologische type zal of een code om te gebruiken vermelden, of zal je sturen naar de juiste ingang onder de hoofdterm “neoplasma”.

Niet alle combinaties van voorvoegsels in samenstellingen van morfologische termen zijn geïndexeerd. Bijvoorbeeld, de term chondrofibrosarcoom komt niet voor in de Alfabetische lijst, maar fibrochondrosarcoom wel. Aangezien de twee termen dezelfde voorvoegsels hebben, hoewel in een verschillende volgorde, codeer het chondrofibrosarcoom hetzelfde als fibrochondrosarcoom.

Tenzij het specifiek geïndexeerd is, codeer een morfologische term eindigend op “ose” op dezelfde manier als de tumor naam aan welke “ose” is toegevoegd. Bijvoorbeeld, codeer neuroblastomatose op dezelfde manier als neuroblastoom. Echter, codeer hemangiomatose, welke specifiek is geïndexeerd naar een andere categorie, op dezelfde manier als hemangioma. Uitgebreide uitzaaiing van een carcinoom wordt vaak carcinomatose genoemd. Zie sectie 4.2.7.5 en 4.2.7.6 voor meer gedetailleerde codeer instructies voor metastaserende neoplasmata.

Als een ongekwalificeerde niet gespecificeerde term zoals carcinoom of sarcoom samen voorkomt met een term welke een meer specifieke histologie van dezelfde brede groep omschrijft, codeer dan naar de lokalisatie van de meer specifieke morfologie, veronderstellend dat het niet specifieke metastatisch is.

(c) Selectieregels

Merk op dat een maligne neoplasma niet automatisch prioriteit neemt over andere oorzaken van sterfte genoemd in de overlijdensverklaring. Een sterfgeval zou moeten worden toegeschreven aan een maligne neooplasma enkel als de selectieregels, nauwkeurig toegepast, leiden tot de selectie van het neoplasma als de onderliggende doodsoorzaak.

91

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 1: I (a) lever cirrose (b) virale hepatitis II hepatocellulair carcinoom

Codeer als virale hepatitis (B19.9). Virale hepatitis is geselecteerd door de Grondregel. Het is geen duidelijke consequentie van hepatocellulair carcinoom, welke niet zou moeten worden geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak.

Voorbeeld 2: I (a) nierinsufficiëntie (b) nefropathie (c) diabetes mellitus (d) maligne neoplasma van borst

Codeer als diabetes met renale complicaties (E14.2). Volgens de instructies over oorzaken van diabetes in sectie 4.2.2, is maligne neoplasma van borst afgewezen als de oorzaak van diabetes. Diabetes is geselecteerd als de onderliggende oorzaak door Regel 1.

4.2.7.2 Implicatie van maligniteit

Een vermelding ergens op de verklaring dat een neoplasma metastases heeft geproduceerd betekend dat het neoplasma als malignant gecodeerd moet worden, zelfs als het neoplasmea zonder vermelding van metastases anders zou worden geclassificeerd.

Voorbeeld 3: I (a) hersenmetastase (b) longtumor

Codeer als maligne longkanker (C34.9). De longtumor wordt als malignant beschouwd omdat deze hersenmetastasen geproduceerd heeft. De Grondregel is van toepassing.

Voorbeeld 4: I (a) metastatische betrokkenheid van borstwand (b) carcinoom in situ van borst

Codeer als maligne carcinoom van borst (C50.9). Aangezien de borsttumor zich heeft verspreid naar de borstwand is er geen sprake meer van in situ, en wordt deze beschouwd als malignant. De Grondregel is van toepassing.

Dit is ook van toepassing op andere types van groei die niet zijn geindexeerd in Hoofdstuk II, bijvoorbeeld bepaalde poliepen. Als deze worden gerapporteerd als de oorzaak van de metastases of secundaire tumoren, dan zouden ze moeten worden beschouwd als malignant en gecodeerd als maligne neoplasmata.

Voorbeeld 5: I (a) secundaire maligne neoplasma van long (b) poliep van maag

Codeer als primaire maligne neoplasma van maag (C16.9). Aangezien de poliep is gerapporteerd als de oorzaak van secundaire verspreiding wordt deze beschouwd als malignant. De Grondregel is van toepassing.

92

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

4.2.7.3 Primaire lokalisatie

Als de maligne neoplasma wordt beschouwd als de onderliggende oorzaak van het overlijden, dan is het belangrijk dat de primaire lokalisatie wordt bepaald. Als de overlijdensverklaring dubbelzinnig is over de primaire lokalisatie, dan zou elke poging moeten worden ondernomen om opheldering te verkrijgen van de opsteller van de verklaring. De volgende instructies in Secties 4.2.7.3 – 4.2.7.9 zouden alleen moeten worden toegepast als opheldering niet verkregen kan worden.

A. Primaire lokalisatie aangegeven

(a) Een neoplasma gespecificeerd als primair

Als één maligne neoplasma is gespecificeerd als primair, en andere neoplasmata worden genoemd maar zijn niet omschreven als primair, beschouw deze andere neoplasmata dan als secundair. Beschouw deze ook als de logische consequentie van het neoplasma dat als primair is gespecificeerd.

Voorbeeld 6: I (a) transitioneel cel carcinoom van blaas II transitioneel cel carcinoom, primair in nier

Het transitioneel cel blaascarcinoom bij I (a), geselecteerd door de Grondregel, is niet gespecificeerd als primair. Er is een neoplasma omschreven als primair, gerapporteerd in Deel II. Daarom is Regel 3 van toepassing en het transitioneel cel blaascarcinoom van I (a) wordt beschouwd als een logisch gevolg van de primaire niertumor gerapporteerd in Deel II. Codeer als maligne neoplasma van nier (C64).

Dit is niet van toepassing als de neoplasmata verschillende morfologieën hebben.

Voorbeeld 7: I (a) ransitioneel cel carcinoom van blaas II osteosarcoom, primair in knie

Het transitioneel cel blaascarcinoom van I (a) is niet gespecificeerd als primair. Gebruik de Grondregel om transitioneel cel carcinoom van blaas als de tijdelijke onderliggende doodsoorzaak te selecteren. Het maligne neoplasma gerapporteerd in Deel II heeft een andere morfologie. Aangezien een transitioneel cel carcinoom geen gevolg is van een osteosarcoom, is Regel 3 niet van toepassing. Codeer als maligne neoplasma van blaas (C67.9).

Voor verdere instructies over verklaringen met meer dan één neoplasma gespecificeerd als primair, zie Sectie C hieronder.

(b) Andere neooplasmata gespecificeerd als secundair

Secundaire maligne neoplasmata zouden moeten worden geaccepteerd als het gevolg van andere maligne neoplasmata. Ook zouden maligne neoplasmata op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases (zie Sectie 4.2.7.5 Tabel 3), moeten worden geaccepteerd als het gevolg van andere neoplasmata.

93

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 8: I (a) uitzaaiingen in long, pleura, hersenen en lever (b) carcinoom van borst

Een carcinoom van borst kan uitzaaiingen veroorzaken in de pleura, hersenen en lever. De Grondregel is van toepassing. Selecteer maligne neoplasma van borst (C50.9) als de onderliggende doodsoorzaak.

Een maligne neoplasma gespecificeerd als secundair zou moeten worden beschouwd als een logisch gevolg van een neoplasma gespecificeerd als primair.

Voorbeeld 9: I (a) secundair carcinoom van long (b) primair in nier

Allereerst, gebruik de Grondregel om secundair carcinoom van long als de tijdelijke onderliggende oorzaak te selecteren. Echter, het secundaire neoplasma is een logisch gevolg van de primaire niertumor. Regel 3 is van toepassing, en maligne neoplasma van niet (C64) is geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak.

Ook als alle lokalisaties behalve één zijn gespecificeerd als secundair, beschouw de lokalisatie niet gespecificeerd als secundair dan als de primaire. Zodoende is Regel 3 van toepassing.

Voorbeeld 10: I (a) uitzaaiingen in lymfeknopen, wervels en peritoneum (b) prostaatkanker

Alle lokalisatie genoemd in Deel I zijn gespecificeerd als secundair. Er is één lokalisatie gerapporteerd die niet is gespecificeerd als secundair, namelijk prostaat. Allereerst, pas Regel 2 toe om het secundaire neoplasma in de lymfknopen te selecteren als de tijdelijke onderliggende oorzaak. Pas dan Regel 3 toe, aangezien de secundaire verspreiding een logisch gevolg is van prostaat kanker gerapporteerd in Deel II. Selecteer maligne neoplasma van prostaat (C61) als de onderliggende doodsoorzaak.

(c) Een neoplasma gerapporteerd als gevolg van een ziekte die het risico op maligniteit verhoogd.

Als een maligne neoplasma is gerapporteerd als veroorzaakt door een aandoening waarvan over het algemeen wordt beschouwd dat die het risico op een maligniteit van deze lokalisatie verhoogd, codeer het neoplasma dan als primair. Dit is zelfs van toepassing als de lokalisatie op de lijst staat van veelvoorkomende lokalisaties van metastases (zie Tabel 3 in Sectie 4.2.7.5).

Voorbeeld 11: I (a) kanker van lever en long (b) chronische hepatitis

Codeer als ongespecificeerde maligne neoplasma van lever (C22.9), aangezien chronische hepatitis het risico op primaire leverkanker verhoogd.

94

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 12: I (a) kanker van long (b) kanker van lever (c) verlengde blootstelling aan vinyl chloride

Codeer als ongespecificeerd maligne neoplasma van lever (C22.9), aangezien vinyl chloride het risico op primaire leverkanker verhoogt. Met gebruik van sectie 4.2.7.5 kan de kanker van long als secundair worden beschouwd.

Voorbeeld 13: I (a) kanker van borstwand (b) kanker van long (c) roken

Codeer als maligne neoplasma van bronchus of long, ongespecificeerd (C34.9). Tabak verhoogt het risico op primaire longkanker. Met gebruik van sectie 4.2.7.5 kan de kanker van borstwand worden beschouwd als secundair.

Voorbeeld 14: I (a) mesothelioom van pleura en lymfeknopen (b) verlende inhalatie van asbeststof

Codeer als mesothelioom van pleura (C45.0). Blootstelling aan asbest verhoogd het risico op pleura mesothelioom, wat wordt beschouwd als primair. Het maligne neoplasma van lymfeknopen wordt beschouwd als secundair (zie Sectie 4.2.7.5 D).

Voorbeeld 15: I (a) maligne neoplasma van mediastinum en lever (b) verlengde inhalatie van asbeststof

Codeer als maligne neoplasma van mediastinum (C38.3). Blootstelling aan asbest verhoogd het risico op kanker in het mediastinum, en het lever neoplasma wordt als secundair beschouwd.

Voor verdere informatie over aandoeningen die worden beschouwd als risicoverhogend voor maligniteiten wordt verwezen naar de WHO website over ICD-10 classificatie van mortaliteit.

(d) Lokalisatie-specifieke morfologie

Merk op dat de Alfabetische lijst enkele morfologieën toeschrijft aan een specifieke primaire lokalisatie:

Voorbeeld 16: I (a) gegeneraliseerde metastatische spreiding (b) pseudomucineus adenocarcinoom

Selecteer pseudomucineus adenocarcinoom met gebruik van de Grondregel. Codeer als maligne neoplasma van ovarium (C56), omdat pseudomucineus adenocarcinoom van ongespecificeerde lokalisatie is toegeschreven aan het ovarium in de Alfabetische lijst. Als twee of meerdere morfoligieën zijn aangegeven, codeer dan volgens Sectie 4.2.7.3 C.

95

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(c) Duur wijst niet op primaire lokalisatie

De duur dient niet te worden gebruikt om de primaire lokalisatie vast te stellen, omdat dezelfde patiënt meerdere primaire maligne neoplasmata kan ontwikkelen. Ook kan de vermelde duur betrekking hebben op de datum van diagnose in plaats van de duur van de ziekte.

Voorbeerd 17: I (a) maligne neoplasma van keel 8 maanden II maligne neoplasma van borst 12 jaar

Een aandoening geselecteerd door de Grondregel of Regel 1 of 2 dient te worden beschouwd als een logisch gevolg van een aandoening elders gerapporteerd op de overlijdensverklaring enkel als er geen twijfel is over de relatie. In dit geval geeft het verschil in duur niet noodzakelijk aan dat het maligne neoplasma van de keel een metastatische verspreiding is van de borst maligniteit, omdat de patiënt twee onafhankelijke primaire maligniteiten kan hebben ontwikkeld. Zodoende is Regel 3 niet van toepassing. Codeer als maligne neoplasma van keel (C14.0), geselecteerd door de Grondregel.

Voorbeeld 18: I (a) maligne neoplasma van nier (7 maanden) en van prostaat (15 jaar)

Net als in Voorbeeld 15 geeft het verschil in duur niet noodzakelijk aan dat het meer recente neoplasma een metastatische verspreiding is van degene met de langere duur. Regel 3 is niet van toepassing. Beide maligne neoplasmata worden beschouwd als primair. Codeer als maligne neoplasma van nier (C64), geselecteerd door Regel 2.

B. Primaire lokalisatie onbekend

Als de verklaring vermeldt dat de primaire lokalisatie onbekend is, codeer dan de categorie voor de ongespecificeerde lokalisatie voor het betrokken morfologische type. Bijvoorbeeld, codeer adenocarcinoom als C80.0, fibrosarcoom als C49.9, en osteosarcoom als C41.9. Negeer elke andere lokalisatie elders op de verklaring genoemd.

Voorbeeld 19: I (a) secundair carcinoom van lever (b) primaire lokalisatie onbekend (c) ? maag ? darm

De verklaring vermeldt dat de primaire lokalisatie onbekend is. Negeer maag en darm genoemd op lijn I (c), en codeer als carcinoom zonder specificatie van lokalisatie (C80.0).

Voorbeeld 20: I (a) gegeneraliseerde metastases (b) melanoom (c) primaire lokalisatie onbekend

Codeer als maligne melanoom van ongespecificeerde lokalisatie (C43.9).

Als het morfologische type niet is aangegeven, codeer dan als ongespecificeerd maligne neoplasma (C80.9): 96

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 21: I (a) metastases van lever

De verklaring specificeerd de primaire lokalisatie niet. Wanneer mogelijk, dient opheldering te worden gezocht bij de opsteller van de verklaring. Als dit niet mogelijk is, codeer als maligne neoplasma van ongespecificeerde lokalisatie (C80.9).

C. Meer dan één primaire neoplasma

De aanwezigheid van meer dan één primair neoplasma kan op meedere manieren worden aangegeven, bijvoorbeeld:  benoeming van twee of meer verschillende anatomische lokalisaties  twee of meer aparte morfologische types  door een mix van een morfologisch type dat een specifieke lokalisatie impliceert, plus een andere lokalisatie

Als een overlijdenscertificaat meer dan één primair maligne neoplasma benoemt, dient de opsteller van de verklaring te worden gevraagd om één van de maligne neoplasma te specificeren als de onderliggende oorzaak van lijden. Als geen ophelldering kan worden verkregen, dienen de selectieregels op de gebruikelijke manier te worden toegepast.

(a) Twee of meer verschillende anatomische lokalisaties

Een primair maligne neoplasma van één lokalisatie dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een primair neoplasma van een andere lokalisatie.

Voorbeeld 22: I (a) kanker van maag (b) kanker van borst

Maag staat niet op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases (zie Sectie 4.2.7.5 Tabel 3) en zowel kanker van maag als kanker van borst worden beschouwd als primair. Echter, één primair maligne neoplasma is niet geaccepteerd als gevolg van een ander. Regel 2 is van toepassing, en kanker van maag (C16.9) is geselecteerd als de onderliggende oorzaak.

Voorbeeld 23: I (a) kanker van prostaat II kanker van maag

Twee verschillende primaire neoplasmata zijn genoemd, maagkanker en kanker van prostaat. Gebruik de Grondregel om kanker van prostaat (C61) te selecteren, welke genoemd is in Deel I.

Voorbeeld 24: I (a) kanker II (b) kanker van prostaat

Gebruik de Grondregel om ongespcificeerde kanker (C80.9) als de tijdelijke onderliggende oorzaak te selecteren. Pas daarna Regel D toe, Specificiteit, om de meer specifieke term “kanker van prostaat” (C61) te selecteren, gerapporteerd in Deel II.

97

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(b) Twee of meer verschillende morfologieën

Een maligne neoplasma met een specifieke morfologie dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een neoplasma met een verschillende morfologie.

Voorbeeld 25: I (a) hypernefroom (b) havercel carcinoom

Hypernefroom en havercel carcinoom zijn verschillende morfologieën. Daarom is hypernefroom niet geaccepteerd als gevolg van havelcel carcinoom. Gebruik Regel 2 om hypernefroom (C64) te selecteren als de onderliggende doodsoorzaak.

Beschouw de term “kanker” niet als een specifieke morfologie. Het is vaak gebruikt als een synoniem voor “maligne neoplasma”.

Voorbeel 26: I (a) leverkanker (b) maligne melanoom van colon

Beschouw “leverkanker” en “maligne melanoom” als verschillende morfologieën. Gebruik de Grondregel om maligne melanoom van colon te selecteren, en codeer als maligne neoplasma van colon (C18.9). Beschouw de leverkanker als secundair.

Echter, een neoplasma in lymfoïd, hematopoëtisch of verwant weefsel (C81-C96) kan zich ontwikkelen in een ander type neoplasma in lymfoïd, hematopoëtisch of verwant weefsel. Als de verklaring een reeks van dergelijke neoplasmata rapporteert, wordt de reeks daarom geaccepteerd.

Voorbeeld 27: I (a) acute lymfocytische leukemie (b) non-Hodgkin-lymfoom

Een non-Hodgkin lymfoom kan zich ontwikkelen in een acute lymfocytische leukemie. De reeks wordt geaccepteerd, en non-Hodgkin-lymfoom (C85.9) wordt geselecteerd als onderliggende oorzaak volgens de Grondregel.

Acute exacerbatie van, of blastische crisis (acute) bij, chronische leukemie wordt beschouwd als logisch gevolg van de chronische vorm.

Voorbeeld 28: I (a) acute en chronische lymfocytische leukemie

De acute lymfocytische leukemie, genoemd als eerste op lijn I (a), wordt geselecteerd als de tijdelijke onderliggende oorzaak volgens Regel 2. Echter, het is een logisch gevolg van de chronische lymfocytische leukemie. Regel 3 is ook van toepassing, en chronische lymfocytische leukemie (C911) wordt geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak. (c) Lokalisatie-specifieke morfologie gerapporteerd met andere lokalisaties

Enkele morfologieën zijn specifiek voor een bepaalde lokalisatie of type weefsel (zie de Alfabetische lijst). Een maligne neoplasma van een bepaalde lokalisatie of weefsel dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van een neoplasma van een andere lokalisatie of type weefsel. Pas de selectieregels op dezelfde manier toe, als een lokalisatie-specifieke morfologie is gerapporteerd met een maligne neoplasma van een andere lokalisatie. 98

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 29: I (a) Hodgkin-lymfoom (b) carcinoom van blaas

Twee verschillende morfologische types zijn genoemd, wat de aanwezigheid van twee verschillende primaire neoplasmata indiceert. Hodgkin lymfoom en blaascarcinoom. Het ene primaire maligne neoplasma dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van de andere. Regel 2 is daarom van toepassing, en Hodgkin-lymfoom (C81.9) wordt geselecteerd als de onderliggende oorzaak.

Voorbeeld 30: I (a) hepatoom (b) kanker van borst

De morfologie “hepatoom” indiceert een primaire maligne neoplasma van lever. Een primaire maligne neoplasma van lever dient niet te worden geaccepteerd als gevolg van kanker van borst, omdat zowel de hepatoom als de borstkanker worden beschouwd als primair. Codeer als hepatoom (C22.0) bij gebruik van Regel 2.

4.2.7.4 Maligne neoplasmata van overlappende lokalisaties

De introductie van Hoofdstuk II, Deel 1 (Opmerkingen, Sectie 5) omschrijft de inhoud en het bedoelde gebruik van subcategorie .8, maligne neoplasmata van overlappende lokalisaties. In mortaliteitscodering dienen de codes voor maligne neoplasmata van overlappende lokalisaties echter enkel te worden gebruikt als de lesie uitdrukkelijk wordt omschreven als overlappend, of als de anatomische term gebruikt op de verlijdensverklaring op een overlappende lokalisatie wijst. Gebruik de codes voor overlappende lokalisaties niet als een maligne neoplasma zich verspreid heeft van het ene deel van een orgaan of orgaansysteem naar een ander deel van hetzelfde orgaan of orgaansysteem.

Voorbeeld 31: I (a) overlappende maligne neoplasma van tong en mondbodem

Codeer als C14.8, overlappende lesie van lip, mondholte en keelholte. De neoplasma wordt omschreven als overlappend.

Voorbeeld 32: I (a) maligne neoplasma van rectosigmoïde colon

Codeer als C19, maligne neoplasma van rectosigmoïde verbinding. De term “rectosigmoïde” wijst op een overlappende lokalisatie.

Het is niet voldoende dat de verklaring aangrenzende lokalisaties opsomt. Selecteer in dat geval de onderliggende oorzaak door de selectie- en modificatieregels op de gebruikelijke wijze toe te passen.

Voorbeeld 33: I (a) maligne neoplasma van colon en galblaas

Er is geen vermelding dat de “colon en galblaas” verwijzen naar een overlappend neoplasma. Ze worden daarom beschouwd als twee onafhankelijke primaire lokalisaties. Maligne neoplasma van colon (C18.9) wordt geselecteerd als onderliggende doodsoorzaak volgens Regel 2, omdat het als eerste wordt genoemd op de verklaring.

99

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

4.2.7.5 Veelvoorkomende lokalisaties van metastases

A. Lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases

Tabel 3. Veel voorkomende lokalisaties van metastases

Bot Mediastinum Hersenen Meningen Diafragma Peritoneum Slecht omschreven lokalisaties (lokalisaties Borstvlies classificeerbaar als C76) Retroperitoneum Lever Ruggenmerg Long (zie speciale instructie) Lymfeknopen (zie speciale instructie)

B. Veel voorkomende lokalisaties: hoe de lijst te gebruiken

(a) Een veelvoorkomende lokalisatie van metastases gerapporteerd met andere lokalisaties

Als verscheidene lokalisaties worden gerapporteerd op de overlijdensverklaring en de primaire lokalisatie is niet geindiceerd, beschouw neoplasmata van lokalisaties in Tabel 3 dan als secundair, en degene die niet in Tabel 3 voorkomen als primair. Selecteer vervolgens de onderliggende oorzaak door de selectieregels op de gebruikelijke wijze toe te passen.

Voorbeeld 34: I (a) hersenen kanker (b) kanker van borst

Borst komt niet in Tabel 3 voor en wordt daarom als primair beschouwd. Hersenen komt in Tabel 3 voor en wordt als secundair beschouwd. Een secundaire maligniteit zou natuurlijk het gevolg kunnen zijn van een primaire. Borstkanker (C50.9) wordt geselecteerd als de onderliggende oorzaak volgens de Grondregel.

Voorbeeld 35: (a) peritoneale kanker (b) kanker van borst

Peritoneum komt in Tabel 3 voor en wordt beschouwd als secundair. Borst komt niet in Tabel 3 voor en wordt beschouwd als primair. Pas allereerst de Grondregel toe om peritoneale kanker te selecteren als tijdelijke onderliggende oorzaak. De (secundaire) peritoneale kanker is echter een logisch gevolg van de (primaire) kanker van borst, zie Sectie 4.2.7.3 A (b). Pas daarom Regel 3 toe en selecteer kanker van borst (C50.9) als de onderliggende doodsoorzaak.

Voorbeeld 36: I (a) kanker van lever (b) kanker van colon (c) kanker van blaas

Lever komt in Tabel 3 voor en wordt als secundair beschouwd. Colon en blaas komen niet in Tabel 3 voor en worden beide verondersteld als primair. Een primaire kanker van 100

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT colon dient echter niet te worden geaccepteerd als gevolg van een primaire kanker van blaas. Er is nog steeds een acceptabele reeks op de verklaring, namelijk (secundaire) leverkanker als gevolg van (primaire) kanker van colon. Gebruik Regel 1 om maligne neoplasma van colon (C18.9) te selecteren als onderliggende doodsoorzaak.

Opmerking:

1) Een neoplasma van een lokalisatie weergegeven in Tabel 3 wordt als primair beschouwd als het is gerapporteerd als gevolg van een aandoening die de kans op een maligniteit van deze lokalisatie of dit weefsel verhoogt, zie Sectie 4.2.7.3 A (c).

2) Als een maligne neoplasma van één van de lokalisaties weergegeven in Tabel 3 het enige maligne neoplasma genoemd op de overlijdensverklaring is, en het is niet gekwalificeerd als “metastatisch”, dan wordt het ook beschouwd als primair.

(b) Een veelvoorkomende lokalisatie van metastases vermeld met andere morfologische types

Als een neoplasma van een lokalisatie in Tabel 3 samen met een neoplasma met een verschillende morfologie wordt vermeld, beschouw het neoplasma in Tabel 3 dan als secundair, en degene met een verschillende morfologie als primair. Selecteer dan de onderliggende oorzaak door de selectieregels op de gebruikelijke wijze toe te passen.

Voorbeeld 37: I (a) leverkanker (b) adenocarcinoom van colon (c) maligne melanoom van huid van de dij

Lever komt voor in Tabel 3 en wordt beschouwt als secundair. Colon en huid komen niet in Tabel 3 voor en worden beide verondersteld als primair. De colon en huid maligniteiten hebben echter verschillende morfologieën. Het gevolg hiervan is dat adenocarcinoom van colon geaccepteerd wordt als gevolg van maligne melanoom van darm. Een (secundaire) leverkanker kan echter het gevolg zijn van adenocarcinoom van colon, en dus is er een eindiging van de reeks met de leverkanker vermeld op lijn I (a). Maligne neoplasma van colon wordt geselecteerd als onderliggende oorzaak volgens Regel 1.

Beschouw “leverkanker” niet als een aparte morfologie, zie Sectie 4.2.7.3 C (b).

(c) Alle vermelde lokalisaties komen voor op de lijst van veelvoorkomende metastases

Als alle vermelde lokalisaties voorkomen in Tabel 3, dienen ze allen te worden bechouwd als secundair. Dit betekend dat er geen primaire tumor is vermeld, en het geval dient te worden gecodeerd als maligne neoplasma van ongespecificeerde lokalisatie (C80.9).

Voorbeeld 38: I (a) kanker van hersenen, ribben, borstvlies, en peritoneum

De vermelde lokalisaties komen allen voor in Tabel 3 en worden allen als secundair beschouwd. Codeer het geval als maligne neoplasma van ongespecificeerde lokalisatie (C80.9).

101

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Merk op dat speciale intructies van toepassing zijn op gevallen waarbij long wordt gerapporteerd met andere lokalisaties weergegeven in Tabel 3. Zie Sectie 4.2.7.5 C.

C. Speciale instructie: long

De long geeft speciale problemen, omdat het een veelvoorkomende lokalisatie is voor zowel metastases als primaire maligne neoplasmata. Het wordt beschouwd als primair of secundair, afhankelijk van andere neoplasmata gerapporteerd op de verklaring, als deze er zijn.

(a) Long beschouwd als primaire neoplasma

Als long de enige lokalisatie vermeld op de verklaring is, dan wordt deze beschouwd als primair.

Voorbeeld 39: I (a) longkanker

Long is de enige lokalisatie vermeld, en daarom wordt long beschouwd als primair. De Grondregel is van toepassing en carcinoom van long (C34.9) wordt geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak.

Ook geldt, als alle andere lokalisaties voorkomen in Tabel 3, dan wordt long beschouwd als primair.

Voorbeeld 40: I (a) kanker van lever (b) carcinoom van long

Lever komt in Tabel 3 voor, en long wordt daarom beschouwd als primair. De Grondregel is van toepassing en carcinoom van long (C34.9) wordt geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak.

Als een maligne neoplasma van bronchus of bronchogenische kanker is vermeld, dient dit neoplasma ook te worden beschouwd als primair.

Voorbeeld 41: I (a) carcinoom van bronchus (b) carcinoom van borst

Bronchus en borst komen beide niet in Tabel 3 voor, en worden daarom beide beschouwd als primair. Één primair neoplasma wordt niet geaccepteerd als het gevolg van een ander, en daarom is Regel 2 van toepassing. Selecteer maligne neoplasma van bronchus (C34.9) als onderliggende doodsoorzaak.

Opmerking: Een neoplasma van long wordt beschouwd als primair als het is gerapporteerd als gevolg van een andere aandoening die het risico op longkanker verhoogt, zie Sectie 4.2.7.3 A (c).

102

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

(b) Long beschouwd als secundair neoplasma

Als een ongespecificeerde maligne neoplasma van long wordt gerapporteerd als gevolg van een ander maligne neoplasma, wordt het long neoplasma als secundair beschouwd en de reeks geaccepteerd.

Voorbeeld 42: I (a) longkanker (b) maagkanker

Maagkanker wordt geselecteerd door de Grondregel, omdat (secundaire) longkanker wordt geaccepteerd als gevolg van de maagkanker.

Long dient ook te worden beschouwd als secundair als het voorkomt in Deel I met lokalisaties die niet genoemd zijn in Tabel 3.

Voorbeeld 43: I (a) carcinoom van long en borst

Longcarcinoom wordt als secundair beschouwd omdat het is gerapporteerd met borst, welke niet in Tabel 3 voorkomt. Regel 3 is van toepassing, en het secundaire longcarcinoom wordt beschouwd als een logisch gevolg van het carcinoom van borst. Codeer als maligne neoplasma van borst (C50.9).

Opmerking: Een neoplasma van long wordt beschouwd als primair als het is gerapporteerd als gevolg van een aandoening die het risico op longkanker verhoogt, zie Sectie 4.2.7.3 A (c).

Een ongespecificeerde maligne neoplasma van long dient niet te worden beschouwd als logisch gevolg van een maligne neoplasma elders gerapporteerd op de overlijdensverklaring.

Voorbeeld 44: I (a) longkanker II maagkanker

De longkanker is niet gespecificeerd als secundair danwel metastatisch. Het wordt daarom niet beschouwd als een logisch gevolg van maagkanker gerapporteerd in Deel II, en Regel 3 is niet van toepassing. Selecteer longkanker (C34.9) als onderliggende doodsoorzaak, volgens de Grondregel.

D. Speciale instructie: lymfeknoop

Maligne neoplasma van lymfeknopen niet gespecificeerd als primair dient te worden verondersteld secundair te zijn.

Voorbeeld 45: I (a) kanker van cervicale lymfeknopen

Codeer als maligne neoplasma van ongespecificeerde lokalisatie, (C80.9). De kanker van cervicale lymfeknopen wordt beschouwd als secundair aan een ongespecificeerd primair maligne neoplasma.

103

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

4.2.7.6 Metastatische kanker

Opmerking: de uitdrukking “metastatisch” is vooral een probleem in de Engelse taal.

Neoplasmata gekwalificeerd als metastatisch zijn altijd malignant, primaire dan wel secundaire.

Echter, het bijvoegelijke naamwoord “metastatisch” wordt op twee manieren gebruikt, soms bedoeld als secundaire van een primaire ergens anders en soms een primaire aanduidend die heeft geleid tot metastases.

(a) maligne neoplasma “metastatische vorm”

Als een maligne neoplasma wordt beschreven als “metastatisch van” een gespecificeerde lokalisatie, dient deze lokalisatie te worden beschouwd als primair.

Voorbeeld 46: I (a) metastatisch teratoom van ovarium

De expressie “metastatisch teratoom van ovarium” impliceert dat het neoplasma is ontstaan in het ovarium. Codeer als maligne neoplasma van ovarium (C56).

Dit is ook van toepassing op lokalisaties op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases.

Voorbeeld 47: I (a) metastatisch mesothelioom van peritoneum

Een “metastatisch mesothelioom van peritoneum” is primair in het peritoneum, hoewel peritoneum één van de lokalisaties weergegeven in Tabel 3 is. Codeer als maligne mesothelioom van peritoneum (C45.1).

(b) maligne neoplasma “metastatisch naar”

Een maligne neoplasma omschreven als “metastatisch naar” een gespecificeerde lokalisatie dient te worden geïnterpreteerd als een secundair neoplasma van de gespecificeerde lokalisatie, indien de lokalisatie op de lijst staat met veel voorkomende lokalisaties van metastases of niet. Codeer als maligne neoplasma van onbekende primaire lokalisatie (C80.9) als geen primaire lokalisatie is aangegeven.

Voorbeeld 48: I (a) metastatisch carcinoom van het rectum

De expressie “metastatisch naar” geeft aan dat rectum een secundaire lokalisatie is, Codeer maligne neoplasma van onbekende primaire lokalisatie (C80.9) als onderliggende doodsoorzaak, omdat geen primaire lokalisatie is aangegeven.

Als een morfologie classificeerbaar als C40-C47, C49, or C70-C72 is gerapporteerd, codeer als de “ongespecificeerde lokalisatie” subcategorie van dat morfologische type.

Voorbeeld 49: I (a) metastatisch osteosarcoom van hersenen

104

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

De expressie “metastatisch naar hersenen” geeft aan dat hersenen een secundaire lokalisatie is. Echter, het osteosarcoom wordt geïndexeerd als maligne neoplasma van bot in de Alfabetisch lijst. Codeer ongespecificeerde maligne neoplasma van bot (C41.9) als onderliggende doodsoorzaak.

(c) maligne neoplasma metastatisch van lokalisatie A of lokalisatie B

Een maligne neoplasma omschreven als metastatisch van lokalisatie A naar lokalisatie B dient te worden geïnterpreteerd als primaire van lokalisatie A en secundaire van lokalisatie B.

Voorbeeld 50: I (a) metastatische kanker van lever naar hersenen II oesofagale kanker

De uitdrukking “metastatisch van lever naar hersenen” geeft aan dat de maligniteit is ontstaan in de lever en verspreid is naar de hersenen. Codeer bij het selecteren van de onderliggende doodsoorzaak als primaire kanker van lever (C22.9).

Omdat er een aanwijzing is dat lever de primaire lokalisatie is, zijn de instructies in Sectie 4.2.7.5 B (a) betreft lokalisaties in Tabel 3 gerapporteerd met andere lokalisaties niet van toepassing. Lever wordt nog steeds beschouwd als de primaire lokalisatie., zelfs als oesofagale kanker ook genoemd is.

(d) “metastatisch” maligne neoplasma op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases

Een “metastatisch” neoplasma wordt als secundair beschouwd als de lokalisatie op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases staat.

Voorbeeld 51: I (a) darmobstructie (b) metastatische kanker van peritoneum (c) sarcoom van baarmoeder

Metastatische kanker van peritoneum wordt als secundair beschouwd, omdat peritoneum in Tabel 3 staat. Sarcoom van baarmoeder (C55) wordt geselecteerd als onderliggende oorzaak door de Grondregel.

Gebruik Regel 3 als deze toepasbaar is.

Voorbeeld 52: I (a) metastatische kanker van borstvlies II kanker van maag

De borstvlieskanker wordt omschreven als metastatisch en wordt als secundair beschouwd. Maagkanker is ook gerapporteed en wordt beschouwd als primair (zie Sectie 4.2.7.3 A (b)). Pas allereerst de Grondregel toe om de borstvlieskanker te selecteren als de tijdelijke onderliggende oorzaak. Echter, (secundaire) borstvlieskanker wordt beschouwd als logische gevolg van (primaire) maagkanker, volgens Regel 3. Maagkanker (C16.9) wordt geselecteerd als onderliggende doodsoorzaak.

105

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Een neoplasma van een lokalisatie die voorkomt in Tabel 3 wordt beschouwd als secundair, zelfs als er geen ander neoplasma wordt genoemd op de verklaring. Merk op dat een secundaire maligne neoplasma niet dient te worden geselecteerd als onderliggende doodsoorzaak. Als er geen primaire tumor is gerapporteerd, codeer het geval dan als maligne neoplasma zonder gespecificeerde lokalisatie (C80.9).

Voorbeeld 53: I (a) metastatische hersenenkanker

Hersenen is één van de lokalisaties die voorkomen in Tabel 3, en de “metastatische” hersenenkanker wordt beschouwd als secundair. Er is geen primair neoplasma gerapporteerd. Codeer daarom als maligne neoplasma van onbekende primaire lokalisatie (C80.9).

Opmerking: Een neoplasma van een lokalisatie weergegeven in Tabel 3 wordt beschouwd als primair als deze is gerapporteerd als gevolg van een aandoening die het risico op een maligniteit van deze lokalisatie of dit weefsel verhoogt, zie Sectie 4.2.7.3 A (c).

(e) “metastatisch” maligne neoplasma niet op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases

Als een lokalisatie die niet op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases voorkomt is gekwalificeerd als “metastatisch” of “metastatisch van”, beschouw het als primair en codeer als maligne primair van deze bepaalde lokalisatie.

Voorbeeld 54: I (a) baarmoederhalskanker, metastatisch

Baarmoederhalskanker komt niet voor in Tabel 3, en de “metastatische” baarmoederhalskanker wordt daarom als primair beschouwd. Codeer als maligne neoplasma van baarmoederhals (C53.9).

Pas de selectieregels op de gebruikelijke wijze toe.

Voorbeeld 55: I (a) metastatisch adenocarcinoom van prostaat (b) metastatisch adenocarcinoom van colon

Prostaat en colon komen niet in Tabel 3 voor, en beide neoplasmata worden beschouwd als primair. Het ene primaire neoplasma wordt niet geaccepteerd als gevolg van de ander. Regel 2 is van toepassing, en maligne neoplasma van prostaat (C61) wordt geselecteerd als onderliggende oorzaak.

(f) “metastatische” kanker van long

Als de enige genoemde maligniteit “metastatisch” neoplasma van long is, codeer als primair maligne neoplasma van long.

Voorbeeld 56: I (a) metastatisch carcinoom van long

Codeer als primair maligne neoplasma van long (C34.9) omdat geen andere lokalisatie is genoemd. 106

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Beschouw een “metastatisch” neoplasma van long ook als primair als alle andere neoplasma lokalisaties gerapporteed op de overlijdensverklaring op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases staan.

Voorbeeld 57: I (a) metastatische kanker van long II kanker van borstvlies, lever en hersenen

“Metastatische kanker van long” wordt beschouwd als primair, omdat borstvlies, lever en hersenen allen in Tabel 3 staan. Selecteer maligne neoplasma van long (C34.9) als onderliggende doodsoorzaak.

Als een andere maligniteit is genoemd die niet voorkomt op de lijst van veelvoorkomende lokalisaties van metastases, beschouw long dan als secundair.

Voorbeeld 58: I (a) metastatische kanker van long (b) maagkanker

Omdat maagkanker ook is genoemd, wordt “metastatische kanker van long” als secundair beschouwd. Gebruik allereerst de Grondregel om de (secundaire) longkanker te selecteren als de tijdelijke onderliggende oorzaak. Pas dan Regel 3 toe, en beschouw (secundaire) kanker van long als logisch gevolg van de maagkanker vermeld in Deel II. Selecteer maagkanker (C16.9) als de onderliggende doodsoorzaak.

Opmerking: Een neoplasma van long wordt beschouwd als primair als het is gerapporteerd als gevolg van een aandoening die het risico op longkanker verhoogd, zie Sectie 4.2.7.3 A (c).

(g) “Metastatische” neoplasma van een specifieke morfologie

Als het morfologische type is geclassificeerd als C40-C47, C49, of C70-C72 en de lokalisatie gerapporteerd op de verklaring wijst op een verschillend type weefsel, codeer als de ongespecificeerde lokalisatie voor het morfologische type.

Voorbeeld 60: I (a) metastatische rhabdomyosarcoom (b) van hilaire lymfeknopen

Codeer als ongespecificeerde lokalisatie voor rhabdomyosarcoom (C49.9).

4.2.7.7 Lokalisaties met voorvoegsels of onnauwkeurige definities

Neoplasmata van lokalisaties die worden voorafgegaand door voorvoegsels als “peri”, “para”, “pre”, “supra”, “infra”, etc. of die omschreven worden als in de “omgeving” of “regio” van een lokalisatie dienen, tenzij deze termen specifiek geïndexeerd zijn, als volgt te worden gecodeerd:

Voor maligne neoplasmata classificeerbaar naar één van de categorieën. - C40, C41 (bot en gewrichtskraakbeen), - C43 (maligne melanoom van huid), - C44 (andere maligne neoplasmata van huid), - C45 (mesothelioom), 107

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

- C46 (Kaposi’s sarcoom), - C47 (perifere zenuwen en autonoom zenuwstelsel), - C49 (bindweefsel en weke delen) - C70 (meningen) - C71 (hersenen) - C72 (andere delen van centraal zenuwstelsel), Codeer als de passende onderverdeling van deze categorie.

Voorbeeld 61: I (a) fibrosarcoom in de regio van de pancreas

Codeer als maligne neoplasma van bindweefsel of weke delen van abdomen (C49.4).

Voorbeeld 62: I (a) peridiafragmatisch angiomyosarcoom

Codeer als maligne neoplasma van bindweefsel en weke delen van thorax (C49.3).

Codeer voor andere morfologische typen als de geschikte onderverdeling van C76 (andere en slecht omschreven lokalisatie).

Voorbeeld 63: I (a) carcinoom in de omgeving van de long

Codeer als maligne neoplasma van overige en slecht omschreven lokalisaties binnen de thorax (C76.1).

Voorbeeld 64: I (a) paravertebraal carcinoom

Codeer als maligne neoplasma van overige slecht omschreven lokalisaties (C76.7).

Voorbeeld 65: I (a) maligne neoplasma, infradiafragmaal

Codeer als maligne neoplasma van abdomen (C76.2).

4.2.7.8 Maligne neoplasmata van niet gespecificeerde lokalisatie met andere vermelde aandoeningen

Wanneer de lokalisatie van een primair maligne neoplasma niet gespecificeerd is, moet geen veronderstelling worden gemaakt met betrekking tot de lokalisatie op basis van de lokalisatie van andere vermelde aandoeningen, zoals perforatie, obstructie of bloeding. Deze aandoeningen kunnen ontstaan in lokalisaties die geen betrekking hebben op het neoplasma, darmafsluiting bijvoorbeeld kan worden veroorzaakt door de verspreiding van een maligne neoplasma van het ovarium.

Voorbeeld 66: I (a) darmobstructie (b) carcinoom Codeer als maligne neoplasma zonder gespecificeerde lokalisatie (C80.9).

108

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 67: I (a) respiratoire insufficientie (b) obstructie van trachea (c) maligniteit Codeer als maligne neoplasma zonder specificatie van de lokalisatie (C80.9).

4.2.7.9 Infectieziekten en maligne neoplasmata

(a) Infecties als gevolg van maligne neoplasma

Als gevolg van het effect dat chemotherapie op het immuunsysteem heeft, worden sommige kankerpatiënten vatbaar voor infectieziekten en overlijden daaraan. Derhalve zal elke infectieziekte, met uitzondering van de lijst bij sectie 4.4.2 A.a als een gevolg van kanker is gerapporteerd, een aanvaardbare reeks zijn.

Voorbeeld 68: I (a) zoster (b) chronische lymfatische leukemie Chronische lymfatische leukemie zou een zoster infectie kunnen veroorzaken. De reeks wordt geaccepteerd en chronische lymfatische leukemie (C91.1) wordt geselecteerd als de onderliggende doodsoorzaak. b) Maligne neoplasma als gevolg van infecties

Er is bewijs voor sterke etiologische verbindingen tussen sommige infecties en bepaalde kankers, bv. humaan papilloma virus en baarmoederhaalskanker, of chronische hepatitis C virale infectie en leverkanker. Echter, het rapporteren van dergerlijke risicofactoren op overlijdensverklaringen is incompleet. Voor doeleinden omtrent vitale statistiek en publieke gezondheid is het van belang om alle sterfgevallen als gevolg van bepaalde kankers te kunnen tellen, ongeacht hun oorzakelijke factoren. Daarom dient, met uitzondering van ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus [HIV-ziekte], geen enkele infectieziekte of parasitaire aandoening als oorzaak van een maligne neoplasma te worden geaccepteerd.

Voorbeeld 69: I (a) hepatocellulair carcinoom (b) hepatitis B-virus Hepatitis B verhoogt het risico op leverkanker. Echter, het wordt als meer van belang beschouwt om het aantal sterfgevallen door leverkanker te registeren, en de reeks wordt niet geaccepteerd. Gebruik Regel 2 om hepatocellulair carcinoom (C22.0) te selecteren als onderliggende doodsoorzaak.

Voorbeeld 70: I (a) Kaposi-sarcoom (b) HIV

HIV wordt geaccepteerd als oorzaak van maligne neoplasmata. Gebruik allereerst de Grondregel om HIV te selecteren als de tijdelijke onderliggende oorzaak. Gebruik dan Regel C (Verbinding) om HIV-ziekte leidend tot Kaposi-sarcoom (B21.0) te selecteren als onderliggende doodsoorzaak.

109

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

4.2.7.10 Maligne neoplasmata en ziekten van hart en vaatstelsel

De volgende acute of fatale ziekten van hart en vaatstelsel zullen worden geaccepteerd als gevolg van maligne neoplasmata als ze zijn verklaart in een gevolg van een reeks in Deel I:

I21-I22 acuut myocardinfarct I24.- overige acute ischemische hartziekten I26.- longembolie I30.- acute pericarditis I33.- acute en subacute endocarditis I40.- acute myocarditis I44.- atrioventriculair block en linker-bundeltakblock I45.- overige geleidingsstoornissen I46.- hartstilstand I47.- paroxysmale tachycardie I48 atriumfibrillatie en -flutter I49.- overige hartritmestoornissen I50.- hartdecompensatie I51.8 overige slecht omschreven hartziekten I60-I69 cerebrovasculaire ziekten, behalve I67.0-I67.5, I67.9, I69.-

De volgende ziekten van hart en vaatstelsel zullen niet geaccepteerd worden als gevolg van maligne neoplasmata:

I00-I09 acuut reuma en reumatische hartziekte I10-I15 hypertensieve ziekte (behalve indien vermeld als gevolg van endocriene neoplasmata, neoplasmata van de nier en carcinoïdtumoren) I20.- angina pectoris I25.- chronische ischemische hartziekte I70.- atherosclerose

4.2.8 Betrokkenheid van meerdere typen van middelen gebruik

Als een aandoening classificeerbaar als F10-F19 of F55 wordt geselecteerd als onderliggende oorzaak, en één of meerdere andere aandoeningen ook geclassificeerd als F10-F19 of F55 worden genoemd op de overlijdensverklaring, ga dan als volgt verder: i) Als één aandoening is gespecificeerd als de doodsoorzaak, codeer deze aandoening. ii) Als er geen enkele aandoening is gespecificeerd als de hoofd doodsoorzaak, dient opheldering te worden gezocht bij de opsteller van de verklaring. iii) Als een dergelijke opheldering niet kan worden verkregen, selecteer dan de onderliggende oorzaak volgens de volgende volgorde van prioriteit: 1) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van opioïden (F11) 2) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van cocaïne (F14) 3) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van andere stimulantia, inclusief cafeïne (F15)

110

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

4) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van synthetische narcotica, in F19 5) misbruik van middelen antidepressiva en niet-opioïde analgetica, in F55 6) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van cannabinoïden (F12), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van sedativa of hypnotica (F13), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van hallucinogenen (F16), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van tabak (F17), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van vluchtige oplosmiddelen (F18), psychische stoornissen en gedragsstoornissen door meervoudig-druggebruik en gebruik van andere psychoactieve-middelen, misbruik van middelen die geen afhankelijkheid veroorzaken (F55) 7) psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van alcohol (F10) Indien het doodsoorzakenformulier meer dan één psychische stoornis of gedragsstoornis vermeld, codeer dan de eerstgenoemde.

4.2.9 Acuut reuma waarbij het hart betrokken is

Indien er geen vermelding is dat het reumatisch proces ten tijde van het overlijden actief was, veronderstel dan activiteit indien de hartaandoening (anders dan terminale toestanden en bacteriële endocarditis) die als reumatisch is gespecificeerd of als gevolg van acuut reuma is omschreven, als acuut of subacuut wordt beschreven. Bij afwezigheid van een dergelijke beschrijving kunnen de termen carditis, endocarditis, hartziekte, myocarditis en pancarditis als acuut worden beschouwd indien óf het tijdsverloop tussen aanvang en overlijden minder dan één jaar is, óf - indien geen tijdsperiode is vermeld - de leeftijd bij overlijden onder de 15 jaar is. Pericarditis kan op elke leeftijd als acuut worden beschouwd.

4.2.10 Congenitale afwijkingen, misvormingen en chromosoomafwijkingen

De volgende aandoeningen kunnen als congenitaal worden beschouwd wanneer zij op de hieronder vermelde leeftijden de dood veroorzaken, op voorwaarde dat er geen aanwijzingen zijn dat zij na de geboorte zijn verkregen.

 Onder 1 jaar: aneurysma, aortastenose, atresie, atrofie van hersenen, cyste van hersenen, misvorming, afwijkende plaats van orgaan, hypoplasie van orgaan, ectopie, pulmonalisstenose, ziekte van hartkleppen.  Onder 4 weken: hartziekte NNO, hydrocefalus NNO.

Indien het tijdsverloop tussen aanvang en over·ijden en de leeftijd van de overledene aangeven dat de aandoening vanaf de geboorte heeft bestaan, dan dient elke ziekte als congenitaal te worden beschouwd, zelfs wanneer deze niet als congenitaal wordt gespecificeerd op de medische verklaring.

111

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Indien op de overlijdensverklaring voor pasgeborene of kind, hypoplasie van long of luchtwegen is vermeld, zonder verdere vermelding van onrijpheid, prematuriteit, korte zwangerschap of laag geboortegewicht, codeer als primaire atelectase van pasgeborene (P28.0) en niet als Q33.6.

4.2.11 Aard van het letsel

De codes voor uitwendige oorzaken (V01-Y89) moeten worden gebruikt als primaire codes voor enkelvoudig coderen en tabelleren van sterfte waarbij letsel, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken zijn betrokken.

Aanbevolen wordt dat een code uit Hoofdstuk XIX (S00-T98) moet worden gebruikt als aanvulling om de aard van het letsel aan te geven en relevante tabellering mogelijk te maken. De volgende opmerkingen hebben betrekking op een dergelijke codering.

Waar meer dan één soort letsel voor één enkele lichaamsregio in S00-S99, T08-T35, T66-T79 wordt vermeld en er geen duidelijke indicatie is met betrekking tot de vraag welk letsel het overlijden heeft veroorzaakt, dienen de Grondregel en de Selectieregels op de normale wijze te worden toegepast.

Voorbeeld 1: I (a) hemorragische shock (b) peritoneale bloeding (c) leverruptuur (d) verkeersongeval op de weg

Selecteer leverruptuur (S36.1), aangezien dit het beginpunt is van de reeks die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven.

Voorbeeld 2: I (a) vetembolie (b) femurfractuur (c) laceratie van het dijbeen (d) verkeersongeval op de weg Selecteer femurfractuur (S72.9), aangezien dit het beginpunt is van de reeks die resulteert in de aandoening die als eerste op de verklaring is aangegeven. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat de laceratie van het dijbeen alle erboven genoemde aandoeningen zou veroorzaken.

Voorbeeld 3: I (a) peritonitis (b) ruptuur van maag en colon transversum (c) verkeersongeval op de weg Selecteer ruptuur van maag (S36.3), aangezien dit het beginpunt is van de eerstgenoemde reeks (overeenkomstig Regel l).

Voorbeeld 4: I (a) purulente meningitis (b) contusie van ooglid en penetrerende verwonding van orbita

112

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Selecteer penetrerende verwonding van orbita (S05.4), aangezien contusie van ooglid, geselecteerd via Regel 2, duidelijk een direct gevolg is van de penetrerende verwonding van de orbita (Regel 3 wordt toegepast).

Wanneer er sprake is van meer dan één lichaamsregio, dan dient onder de relevante categorie van Letsels van multipele lichaamsregio's (T00-T06) te worden gecodeerd. Dit is zowel van toepassing op hetzelfde soort letsel als op meer dan één soort letsel van verschillende lichaamsregio's. Indien de dood wordt veroorzaakt door letsel of vergiftiging geclassificeerd onder Hoofdstuk XIX (S00-T98), codeer de uitwendige oorzaak van letsel of vergiftiging (Hoofdstuk XX, V01-Y89) als onderliggende doodsoorzaak. Codeer aanvullend aan de onderliggend doodsoorzaak van Hoofdstuk XX (V01-Y89), de hoofdoorzaak/aard van letsel (S00-T98). Indien er meer dan één vorm van letsel op het doodsoorzakenformulier is vermeld, volg dan de volgende instructie: a) Indien in Deel1 of Deel 2 letsel staat vermeld , inclusief oppervlakkig of onbeduidend letsel (zie Appendices 7.1 Lijst van aandoeningen onwaarschijnljk als doodsoorzaak), selecteer het belangrijkste letsel, alsof het oppervlakkig of onbeduidend letsel niet staat vermeld.

Voorbeeld: I (a) contusie van arm of schedelfractuur (b) val van steiger

Codeer val van steiger (W12) als onderliggende doodsoorzaak. Codeer fractuur van schedel of aangezichtsbeenderen , deel niet-gespecificeerd (S02.9) als belangrijkste letsel. Oppervlakkig letsel van bovenste extremitieten, niveau niet-gespecificeerd (T11.0) wordt buiten beschouwing gelaten. b) Indien ernstig letsel (niet-oppervlakkig en niet-triviaal) wordt vermeld in zowel Deel 1 als Deel 2, selecteerd dan het belangrijkste letsel uit Deel 1. Dit is tevens van toepassing indien letsel vermeld in Deel 2 een hogere rangorde heeft dan letsel vermeld in Deel 1, volgens de Prioriteitslijst ICD-10 Aard-van-Letsel Codes (zie appendix 7.2).

Voorbeeld: I (a) multipele intrathoracaal letsel (b) bestuurder, botsing met bus II hersenletsel

Codeer bestuurder auto gewond bij botsing met vrachtwagen of bus verkeersongeval (V44.5) als onderliggende doodsoorzaak. Codeer intracraniaal letsel, niet-gespecificeerd (S06.9) als belangrijkste letsel heeft een hogere rangorde op de prioriteitslijst dan multipele letsels van thorax (S2.7) multipele letsels van thorax, maar mulipele letsels van thorax staat vermeld in Deel 1 en gaan dus voor het letsel vermeld in Deel 2.

Indien ersntig letsel uitsluitend in Deel 2 wordt vermeld, selecteer dan het belangrijkste letsel uit Deel 2.

113

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN c) Indien meer dan één ernstig letsel staat vermeld in het relevante deel van het formulier, selecteer dan het belangstrijkste letsel volgens de Prioriteitslijst ICD-10 Aard-van-Letsel Codes (zie appendix 7.2). De hoogste rangorde is 1 en de laagste rangorde is 6.

Voorbeeld: I (a) multipele intrathoracaal letsel en hersenletsel (b) bestuurder, botsing met bus

Codeer bestuurder auto gewond bij botsing met vrachtwagen of bus verkeersongeval (V44.5) als onderliggende doodsoorzaak. Codeer intracraniaal letsel, niet-gespecificeerd (S06.9) als belangrijkste letsel, dat een hogere rangorde heeft op de prioriteitslijst dan multipele letsels van thorax (S29.7). d) Indien meer dan één ernstig letsel vermeld staat op het formulier, met eenzelfde en evenhoge rangorde, selecteer dan het eerstgenoemde letsel. Selecteer een specifiek letsel met dezelfde rangorde boven een letsel uit blok T00-T07 (letsel van multipele lichaamsregio’s

Voorbeeld: I (a) multipele-letsel met ruptuur van aorta (b) bestuurder, botsing met bus

Codeer bestuurder auto gewond bij botsing met vrachtwagen of bus verkeersongeval (V44.5) als onderliggende doodsoorzaak. Codeer ruptuur van aorta als belangrijkste letsel. Multipele letsel (T07) en ruptuur van aorta (S25.0) hebben dezelfde rangorde op de prioriteitslijst, echter een specifiek letsel gaat boven letsel gecodeerd binnen T00-T07.

4.2.12 Vergiftiging door geneesmiddelen en biologische stoffen

Wanneer er sprake is van combinaties van medicinale stoffen die verschillend zijn geclassificeerd, ga dan als volgt te werk:

A) Selecteren van de onderliggende doodsoorzaak

i) Indien één bestanddeel van de combinatie als de doodsoorzaak wordt gespecificeerd, codeer dan onder dat bestanddeel.

Voorbeeld: I (a) onopzettelijke heroïne overdosis II aanwezigheid van diazepam en amitriptyline

Codeer als onopzettelijke vergiftiging door heroïne (X42). Door uitsluitend de heroïne overdosis in Deel 1 en de andere stoffen in Deel 2 te vermelden als bijdragend aan de doodsoorzaak, heeft degene die de verklaring heeft ingevuld heroïne geïdentificeerd als de belangrijkste stof de dood teweeg brengend.

114

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld: I (a) vergiftiging door amfetamine II giftige niveau’s van heroïne en flunitrazepam

Codeer als onopzettelijke vergiftiging door amfetaminen (X41). Door vergiftiging door amfetamine afzonderlijk in Deel 1 en de andere stoffen in Deel 2 te vermelden als bijdragend aan de doodsoorzaak, heeft degene die de verklaring heeft ingevuld amfetamine geidentificeerd als de belangrijkste stof de dood teweeg brengend.

Voorbeeld: I (a) vergiftiging door alcohol II giftige niveau’s van heroïne en flunitrazepam

Codeer als onopzettelijke vergiftiging door alcohol (X45). Door vergiftiging door alcohol afzonderlijk in Deel 1 en de andere stoffen in Deel 2 te vermelden als bijdragend aan de doodsoorzaak, heeft degene die de verklaring heeft ingevuld amfetamine geidentificeerd als de belangrijkste stof de dood teweeg brengend.

Voorbeeld: I (a) vergiftiging door heroïne II giftige niveau’s van heroïne en flunitrazepam

Codeer als onopzettelijke vergiftiging door amfetaminen (X41). Door vergiftiging door amfetamine afzonderlijk in Deel 1 en de andere stoffen in Deel 2 te vermelden als bijdragend aan de doodsoorzaak, heeft degene die de verklaring heeft ingevuld heroïne geidentificeerd als de belangrijkste stof de dood teweeg brengend. ii) Indien geen van de bestanddelen als meest relevante bestanddeel van de doodsoorzaak wordt gespecificeerd, vraag dan om verheldering bij degene die de verklaring heeft ingevuld. iii) Indien geen verheldering kan worden verkregen, codeer dan onder de categorie die voor de combinatie is vastgesteld. Voor de resterende gevallen van overlijden door meervoudig druggebruik, codeer onder de relevante subcategorie voor overig bij de drug of geneesmiddel.

Voorbeeld: I (a) onopzettelijke heroïne en amfetaminen overdosis

Codeer als onopzettelijke vergiftiging door en blootstelling aan overige en niet-gespecificeerde geneesmiddelen en biologische stoffen (X44). Geen van de stoffen vermeld in Deel 1 is geïdentificeerd als meest relevante bestanddeel bijdragend aan de doodsoorzaak, en er is geen specifieke code voor de combinatie van deze stoffen. iv) Indien F10-F19 is gerapporteerd, samen met vergiftiging, codeer dan als volgt: F10-F19 psychische stoornissen en gedragsstoornissen door gebruik van psychoactieve middelen met vermelding van: 115

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

X40-X49 onopzettelijke vergiftiging door en blootstelling aan schadelijke stoffen, codeer X40-X49 X60-X69 opzettelijk zichzelf schade toebrengen, codeer X60-X69 X85-X90 geweldpleging door schadelijke stoffen, codeer X85-X90 Y10-Y19 vergiftiging door en blootstelling aan drugs, chemische middelen en schadelijke stoffen, codeer Y10-Y19 Vierteken categorie .0 (acute vergiftiging), codeer X40-X49, X60-X69, X85-X90 of Y10-Y19 Raadpleeg sectie 4.1.11 indien meerdere condities die geclassificeerd zijn onder F10- F19 in hetzelfde formulier vermeld staan.

B) Identificeren van de meest gevaarlijke ‘drug’/geneesmiddel voor de hoofdoorzaak van letsel codering

Om te voorzien in bruikbare statistieken over overlijden door meervoudig druggebruik, is het van het grootste belang de meest gevaarlijke ‘drug’ als hoofdoorzaak te kunnen indentifceren in relatie tot de onderliggende oorzaak (zie 4.2.10 Aard van het letsel). Volg de navolgende instructie voor het selecteren van de hoofdoorzaak code voor de meest gevaarlijke ‘drug’ .

Indien een bestanddeel is gespecificeerd als doodsoorzaak, codeer de hoofdoorzaak van letsel voor dat bestanddeel. Indien geen enkelvoudig bestanddeel is gespecificeerd als doodsoorzaak, codeer combinaties van alcohol met ‘drug’ of geneesmiddel als ‘drug’ of geneesmiddel. Als de classificatie voorziet in een specifieke categorie voor een combinatie van middelen, bijvoorbeeld gecombineerde anti-epileptica (T42.5), codeer als zodanig. Indien geen relevante combinatie categorie voorhanden is, selecteer de hoogste aard van letselcode in de volgende volgorde van prioriteit:

1. opiaten (T40.0-T40.2) Inclusief combinaties te klasseren onder meer dan 1 vierteken subcategorie van T40.0-T40.2: codeer T40.2 2. cocaïne (T40.5) 3. psychostimulantia met mogelijkheid tot misbruik (T43.6) Inclusief amfetamine en derivaten 4. synthetische drugs en overige en niet gespecificeerde drugs (40.3-T40.4, T40.6 Inclusief combinaties van synthetische drugs te klasseren onder meer dan 1 vierteken subcategorie van T40.3-T40.4: codeer T40.4 Inclusief combinaties van synthetische drugs te klasseren onder meer dan 1 vierteken subcategorie van T40.3-T40.4 met overige en niet gespecificeerde drugs te klasseren onder T40.6: codeer T40.6 5. antidepressiva (T43.0-T43.2) Inclusief combinaties van antidepressiva te klasseren onder meer dan 1 vierteken subcategorie van T43.0-T43.2: codeer T43.2 6. niet opioïde analgetica (T39.-) Inclusief combinaties van non-opioïde analgetica te klasseren onder meer dan 1 vierteken subcategorie van T39.0-T39.4: codeer T39.8 7. drugs/geneesmiddelen en stoffen die niet in voorgaande lijst staan Indien de overlijdensverklaring meer dan 1 van deze drugs vermeld, codeer dan de eerst genoemde. 116

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld: I (a) overdosis heroïne, cocaïne, diazepam en amitriptyline

Onderliggende doodsoorzaak: Codeer als onopzettelijke vergiftiging door en blootstelling aan overige en niet-gespecificeerde geneesmiddelen en biologische stoffen (X44). Geen van de stoffen vermeld in Deel 1 is geidentificeerd als meest relevante bestanddeel bijdragend aan de doodsoorzaak, en er is geen specifieke code voor de combinatie van deze stoffen.

Hoofdoorzaak/aard van letsel: Codeer als vergiftiging door heroïne (T40.1). In bovenstaande prioriteitenlijst staat heroïne in groep 1, cocaïne (T40.5) in groep 2, diazepam (T42.4) in groep 7 en amitriptyline (T43.0) in groep 5.

Voorbeeld: I (a) onopzettelijke vergiftiging door alcohol, heroïne, en diazepam

Onderliggende doodsoorzaak: Codeer als onopzettelijke vergiftiging door en blootstelling aan overige en niet-gespecificeerde geneesmiddelen en biologische stoffen (X44). Vergiftiging door een combinatie van alcohol en drugs, zie instructie 4.2.11, A. Iii. Geen van de stoffen vermeld in Deel 1 is geidentificeerd als meest relevante bestanddeel bijdragend aan de doodsoorzaak, en er is geen specifieke code voor de combinatie van deze stoffen.

Hoofdoorzaak/aard van letsel: Codeer als vergiftiging door heroïne (T40.1). In bovenstaande prioriteitenlijst staat heroïne in groep 1 en diazepam (T42.4) in groep 7.

Combinaties van medicinale stoffen met alcohol moeten onder de medicinale stof worden gecodeerd.

Indien er sprake is van meer dan één ‘drug’/geneesmiddel in dezelfde groep, codeer dan de eerstgenoemde.

4.2.13 Uitwendige oorzaken

De codes voor uitwendige oorzaken (V01-Y89) moeten alleen dan als primaire codes voor enkelvoudig coderen en tabelleren van de onderliggende oorzaak worden gebruikt wanneer de aandoening onder Hoofdstuk XIX (Letsel, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken) geclassificeerd is.

Wanneer de aandoening onder Hoofdstukken I-XVIII is geclassificeerd, moet deze aandoening zelf als de onderliggende oorzaak worden gecodeerd. Categorieën uit het hoofdstuk voor uitwendige oorzaken kunnen desgewenst als aanvullende codes worden gebruikt.

117

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.2.14 Uitdrukkingen die twijfel over de diagnose aanduiden

Kwalificerende uitdrukkingen die enige twijfel met betrekking tot de nauwkeurigheid van de diagnose aangeven, zoals waarschijnlijk, vermoedelijk, mogelijk, etc., moeten worden genegeerd, aangezien vermeldingen zonder een dergelijke kwalificatie slechts in de graad van zekerheid van de diagnose verschillen.

4.2.15 Humaan immunodeficiëntievirus (HIV) Als een bloedtransfusie wordt gegeven voor welke aandoening dan ook (vb. een aandoening van bloed en bloedvormende organen) en de geïnfecteerde bloedvoorraad resulteert in een HIV infectie, codeer dan de HIV als de onderliggende oorzaak en niet de aandoening waarvoor behandeld wordt.

Voorbeeld 1: I (a) Kaposi sarcoom 1 jaar (b) HIV 3 jaar (c) bloedtransfusie 5 jaar (d) haemofilie sinds geboorte Codeer als HIV.

Voorbeeld 2: I (a) pneumocystis carinii [jerovecii] 6 maand (b) HIV 5 jaar (c) ruptuur van milt 7 jaar (d) geweldpleging - vuistgevecht 7 jaar Codeer als HIV.

4.2.16 Lijst van aandoeningen die diabetes kunnen veroorzaken a) Het is vaak moeilijk maternale sterfte te identificeren, vooral in geval van indirecte obstetrische oorzaken. Indien er twijfel is of de doodsoorzaak obstetrisch is, bijvoorbeeld indien de condities die in Deel 1 vermeld staan niet obstetrisch zijn, maar er wel sprake is van zwangerschap of bevalling in Deel 2, dient aanvullende informatie te worden verkregen van degene die het formulier heeft ingevuld. Dit is met name belangrijk in landen waar de maternale sterfte hoog is. Indien er geen aanvullende informatie kan worden verkregen, dient sterft als obstetrisch te worden aangemerkt indien zwangerschap of bevalling wordt vermeld in Deel 1, maar niet bij sterfte waarbij zwangerschap of bevalling uitsluitend wordt vermeld in Deel 2. b) Let op dat de bij berekening van de maternale sterfte ratio, gevallen die niet zijn gecodeerd onder Hoofdstuk XV (O-codes), geïncludeerd dienen te worden. Het betreft hier de categorieën die vermeld staan bij de Exclusie aan het begin van Hoofdstuk XV.

118

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT c) Er zijn gevallen van sterfte door obstetrisch oorzaken die niet geïncludeerd zijn in de berekening van de maternale sterfte ratio. Het betreft hier de gevallen die na meer dan 42 weken na de bevalling optreden (zie definitie “Maternale sterfte”, Deel 2, ICD-10).

4.2.17 Lijst van aandoeningen die diabetes kunnen veroorzaken Lijst van aandoeningen die diabetes kunnen veroorzaken Acceptabele reeksen voor diabetes als gevolg van andere ziekten

Type diabetes Als oorzaak van E10 B25.2 E40-E46 E63.9 E64.0 E64.9 M35.9 P35.0

E11 E24 E40-E46 E63.9 E64.0 E64.9 M35.9 O24.4 P35.0

E12 E40-E46 E63.9 E64.0 E64.9

E13 B25.2 B26.3 C25 C78.8 (alleen pancreas) D13.6-D13.7 D35.0 E05-E06 E22.0 E24 E80.0-E80.2 E83.1 E84 E89.1

119

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

F10.1-F10.2 G10 G11.1 G25.8 G71.1 K85 K86.0-K86.1 K86.8-K86.9 M35.9 O24.4 P35.0 Q87.1 Q90 Q96 Q98 Q99.8 S36.2 T37.3 T37.5 T38.0-T38.1 T42.0 T46.5 T46.7 T50.2 Y41.3 Y41.5 Y42.0-Y42.1 Y46.2 Y52.5 Y52.7 Y54.3

E14 B25.2 B26.3 C25 C78.8 (alleen pancreas) D13.6-D13.7 D35.0 E05-E06 E22.0 E24 E40-E46 E63.9 E64.0 E64.9 E80.0-E80.2 E83.1 E84 E89.1 F10.1-F10.2 120

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

G10 G11.1 G25.8 G71.1 K85 K86.0-K86.1 K86.8-K86.9 M35.9 O24.4 P35.0 Q87.1 Q90 Q96 Q98 Q99.8 S36.2 T37.3 T37.5 T38.0-T38.1 T42.0 T46.5 T46.7 T50.2 Y41.3 Y41.5 Y42.0-Y42.1 Y46.2 Y52.5 Y52.7 Y54.3

4.3 Perinatale sterfte: richtlijnen voor het opstellen van de verklaring en regels voor het coderen

4.3.1 Het opstellen van de verklaring van perinatale sterfte

Indien mogelijk moet een afzonderlijke verklaring met betrekking tot de oorzaak van perinatale sterfte worden ingevuld waarin de oorzaken als volgt zijn opgesomd:

(a) Belangrijkste ziekte of aandoening van de foetus of zuigeling (b) Andere ziekten of aandoeningen van de foetus of zuigeling (c) Belangrijkste ziekte of aandoening van de moeder die gevolgen voor de foetus of zuigeling heeft gehad (d) Overige ziekten of aandoeningen van de moeder die gevolgen voor de foetus of zuigeling hebben gehad

121

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(e) Overige relevante omstandigheden

De verklaring dient bijzonderheden te bevatten met relevante data en tijden, een verklaring met betrekking tot het feit of de baby levend of dood werd geboren en details van de autopsie.

Voor een grondige analyse van perinatale sterfte zijn de volgende gegevens over zowel moeder als kind noodzakelijk, tezamen met informatie over de oorzaken van het overlijden, niet alleen in geval van perinataal overlijden, maar tevens voor alle levendgeborenen:

Moeder Geboortedatum Aantal eerdere zwangerschappen: levendgeboren/doodgeboren/abortussen Datum en resultaat van de laatste voorafgaande zwangerschap: levendgeboren/doodgeboren/abortus Huidige zwangerschap:  eerste dag van laatste menstruatie (indien onbekend, dan geschatte duur van zwangerschap in afgeronde weken)  prenatale zorg-twee of meer visites: ja/nee/onbekend  bevalling: normale spontane bevalling bij achterhoofdsligging/anders (specificeer) Kind Geboortegewicht in grammen Geslacht: jongen/meisje/onbepaald Enkelvoudige geboorte/ eerste van tweeling/ tweede van tweeling/ andere meerlinggeboorte Indien doodgeboren, wanneer het overlijden plaatsvond: voor de bevalling/ tijdens de bevalling/ onbekend

Andere variabelen die op de basisverklaring kunnen voorkomen, omvatten bijzonderhe- den van de persoon die de geboorte begeleidt als volgt: arts, opgeleide vroedvrouw, andere opgeleide persoon (specificeer), anders (specificeer).

De methode waarop de aanvullende gegevens worden verzameld, zal in overeenstemming met de bevolkingsregistratie die in verschillende landen geldt, variëren. Waar deze gegevens bij de registratie van de doodgeboorte of vroeg neonataal overlijden kunnen worden verzameld, kan een met de Verklaring van Oorzaak van Perinatale Sterfte op blz. 90 vergelijkbaar formulier worden gebruikt. In andere gevallen moeten speciale regelingen worden getroffen (bijvoorbeeld door geboorte- en sterftedossiers aan elkaar te koppelen) om de aanvullende gegevens en de doodsoorzaak samen te brengen.

Als de vereisten van het bevolkingsregister het moeilijk maken om een gemeenschappelijke overlijdensverklaring voor levendgeboren en doodgeboren zuigelingen te maken, kan een oplossing worden gevonden in het gebruik van afzonderlijke verklaringen voor doodgeboorten en vroeg neonataal overlijden, waarin elk het aanbevolen formaat voor doodsoorzaken hanteert.

122

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT 4.3.2 Vermelding van doodsoorzaken

De verklaring heeft vijf secties voor het vastleggen van oorzaken van perinataal overlijden, (a) tot en met (e). In de secties (a) en (b) moeten ziekten of aandoeningen van de zuigeling of foetus worden vermeld, waarbij de belangrijkste ziekte of aandoening in (a) en de overige, indien aanwezig, in sectie (b) worden vastgelegd. Onder de belangrijkste ziekte of aandoening wordt de aandoening verstaan die, volgens (de mening van) de opsteller van de verklaring de grootste bijdrage heeft geleverd aan het overlijden van de zuigeling of foetus. De wijze van overlijden, bijvoorbeeld hartstilstand, asfyxie of anoxie, moet niet in sectie (a) worden opgenomen, tenzij het de enige bekende aandoening van de foetus of zuigeling betreft. Dit geldt tevens voor vroeggeboorte.

In de secties (c) en (d) moeten alle ziekten of aandoeningen van de moeder worden vastgelegd, die volgens (de mening van) de opsteller van de verklaring een nadelig effect op de zuigeling of foetus hebben gehad. Ook in dit geval moet de belangrijkste hiervan in sectie (c) worden opgenomen en de overige, indien aanwezig, in sectie (d). Sectie (e) is bestemd voor het vastleggen van alle overige omstandigheden die betrekking hebben op het overlijden, maar die niet als een ziekte of aandoening van de zuigeling of moeder kunnen worden omschreven, bijvoorbeeld bevalling in afwezigheid van een begeleider.

De volgende voorbeelden illustreren de vermelding van de doodsoorzaken voor de beschreven gevallen

Voorbeeld 1. Een vrouw, wier voorgaande zwangerschappen op 12 en 18 weken in spontane abortus zijn geeindigd, werd bij een zwangerschapsduur van 24 weken met premature weeën opgenomen. Er vond een spontane bevalling plaats van een zuigeling van 700 gram die gedurende de eerste levensdag overleed. De belangrijkste bevinding bij de autopsie was pulmonale onrijpheid.

Oorzaken van perinatale sterfte: (a) pulmonale onrijpheid (b) - (c) premature weeën, oorzaak onbekend (d) recidiverende abortus (e) -

123

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

VERKLARING VAN OORZAAK VAN PERINATALE STERFTE1 In te vullen voor doodgeborenen en levendgeboren zuigelingen die binnen 168 uur (1 week) na de geboorte zijn overleden

Identificerende  Dit kind werd levend geboren op om uur bijzonderheden en overleed op om uur  Dit kind werd dood geboren op om uur en stierf voor de bevalling  gedurende de bevalling  onbekend  Moeder Kind

Geboortedatum  Eerste dag van laatste Geboortegewicht:….....gram of, indien onbekend, leeftijd  menstruatie  (jaren) of, indien onbekend, geschatte duur van de Geslacht: Aantal eerdere zwangerschap  Jongen  Meisje  Onbepaald  zwangerschappen: (voltooide weken) Levendgeboren   Enkelvoudige geboorte Doodgeboren   Eerste van tweeling Abortussen   Tweede van tweeling Prenatale zorg, twee of  Andere meerlinggeboorte meer visites:  ja  nee Begeleider bij de geboorte Resultaat van laatste  onbekend voorafgaande zwangerschap:  Arts  Opgeleide vroedvrouw  Levendgeboren Bevalling: Andere opgeleide persoon  Doodgeboren  Normale spontane beval- (specificeer) ……………….  Abortus ling bij achterhoofdsligging Anders (specificeer) ……… Anders (specificeer) ……. …………………………….. Datum  ……………………………..

Doodsoorzaken

a Belangrijkste ziekte of aandoening van de foetus of zuigeling

b Overige ziekten of aandoeningen van de foetus of zuigeling

c Belangrijkste ziekte of aandoening van de moeder die gevolgen heeft gehad voor de foetus of zuigeling

d Overige ziekten of aandoeningen van de moeder die gevolgen hebben gehad voor de foetus of zuigeling

e Overige relevante omstandigheden

 De vermelde doodsoorzaak is door autopsie bevestigd Ik verklaar..………………..  Informatie n.a.v. de autopsie is mogelijk later beschikbaar ……………………………..  Autopsie heeft niet plaatsgevonden Handtekening en kwalificatie

1 Het afgebeelde formulier is een vertaling van het formulier van de WHO. In Nederland wordt geen afzonderlijk formulier voor de aangifte van perinatale sterfte gebruikt. 124

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 2. Een primigravida van 26 jaar met een geschiedenis van regelmatige menstruatie kreeg vanaf de 10de week van de zwangerschap de gebruikelijke prenatale zorg. Bij 30-32 weken werd foetale groeiachterstand klinisch vastgesteld en bij 34 weken bevestigd. Er was behalve asymptomatische bacteriurie geen duidelijke oorzaak aan te wijzen. Er werd een keizersnede uitgevoerd en een levend jongetje met een gewicht van 1600 gram werd geboren. De placenta woog 300 gram en werd als geïnfarceerd beschreven. Er ontwikkelde zich een Respiratory distress syndrome dat op behandeling reageerde. De baby overleed plotse- ling op de derde dag. Autopsie toonde uitgebreide hyalienemembranen in de longen en hevige intraventriculaire bloeding aan.

Oorzaken van perinatale sterfte (a) intraventriculaire bloeding (b) respiratory distress syndrome foetale groeiachterstand (c) placenta-insufficiëntie (d) bacteriurie tijdens zwangerschap sectio caesarea (e) -

Voorbeeld 3. Een reeds bekende diabetica, die gedurende haar eerste zwangerschap slecht was gecontroleerd, ontwikkelde megaloblastaire anemie bij 32 weken. De bevalling werd na 38 weken ingeleid. Er vond een spontane bevalling plaats van een zuigeling van 3200 gram. De baby ontwikkelde hypoglykemie en overleed op de tweede dag. Autopsie toonde truncus arteriosus aan. Oorzaken van perinatale sterfte (a) truncus arteriosus (b) hypoglykemie (c) diabetes (d) megaloblastaire anemie (e) -

Voorbeeld 4. Een 30-jarige moeder van een gezonde vier jaar oude zoon had met uitzondering van hydramnion een normale zwangerschap. Een röntgenfoto bij 36 weken wees op anencefalie. De bevalling werd ingeleid. Een doodgeboren anencefale foetus van 1500 gram werd geboren. Oorzaken van perinatale sterfte (a) anencefalie (b) - (c) hydramnion (d) - (e) -

125

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 4.3.3 Tabellering van perinatale sterfte naar oorzaak

Voor statistieken van perinatale sterfte die van het formulier van de verklaring op blz. 90 zijn afgeleid, zal volledige meervoudige analyse van alle vastgelegde aandoeningen het nuttigst zijn. Waar dit onuitvoerbaar is, moet de analyse van de belangrijkste ziekte of aandoening van de zuigeling of foetus (deel (a)) en van de belangrijkste aandoening van de moeder die gevolgen heeft gehad voor de zuigeling of foetus (deel (c)) met kruistabellering van groepen van deze aandoeningen als het minimum worden beschouwd. Waar het noodzakelijk is om slechts één aandoening te kiezen (bijvoorbeeld wanneer het noodzakelijk is om vroege neonatale sterfte in tabellen naar enkelvoudige oorzaak van overlijden op alle leeftijden op te nemen), moet de belangrijkste ziekte of aandoening van de foetus of zuigeling (deel (a)) worden geselecteerd.

4.3.4 Coderen van doodsoorzaken

Elke aandoening die in de secties (a), (b), (c) en (d) is vastgelegd, moet afzonderlijk worden gecodeerd. Aandoeningen van de moeder die gevolgen hebben gehad voor de foetus of zuigeling en die in secties (c) en (d) zijn vastgelegd, moeten worden gecodeerd onder categorieën P00-P04. Deze codes moeten niet voor de secties (a) en (b) worden gebruikt. Aandoeningen van de foetus of zuigeling die in sectie (a) zijn vastgelegd, kunnen onder elke andere categorie dan P00-P04 worden gecodeerd, maar zullen meestal worden gecodeerd onder de categorieën P05-P96 (perinatale aandoeningen) of Q00-Q99 (congenitale afwijkingen). Voor de secties (a) en (c) moet slechts één code worden vastgelegd, maar voor de secties (b) en (d) moeten net zo veel codes worden opgenomen als er aandoeningen zijn vermeld.

Sectie (e) is bestemd voor het overzicht van individuele perinatale sterfgevallen en zal gewoonlijk niet gecodeerd hoeven te worden. Indien, echter, een statistische analyse wordt gewenst van de omstandigheden die in sectie (e) zijn opgenomen, dan kunnen enkele geschikte categorieën in Hoofdstukken XX en XXI voorkomen; waar dit niet het geval is, moeten de gebruikers een eigen codeersysteem ontwerpen voor het verwerken van deze informatie.

4.3.5 Codeerregels

De selectieregels voor de algemene mortaliteit zijn niet van toepassing op de verklaring van perinatale sterfte. Het kan echter voorkomen dat men verklaringen van perinatale sterfte ontvangt die niet zijn ingevuld volgens de hierboven gegeven richtlijnen. Indien mogelijk moet zo'n verklaring worden gecorrigeerd door degene die haar opstelde. Als dat niet mogelijk is moeten de volgende regels worden toegepast.

126

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Regel P1. Wijze van overlijden of prematuriteit vastgelegd in sectie (a)

Indien hartstilstand, asfyxie of anoxie (elke aandoening in P20.-, P21.-) of prematuriteit (elke aandoening in P07.-) in sectie (a) is vastgelegd en overige aandoeningen van de foetus of zuigeling in hetzij sectie (a), hetzij sectie (b) zijn opgenomen, codeer dan de eerstgenoemde van deze overige aandoeningen als ware deze als enige in sectie (a) vastgelegd en codeer de aandoening die werkelijk in sectie (a) is vermeld als ware deze in sectie (b) vastgelegd.

Voorbeeld 1: Levendgeboren; overlijden bij 4 dagen Codering (a) prematuriteit Q05.9 (b) spina bifida P07.3 (c) placenta-insufficiëntie P02.2 (d) - Prematuriteit is gecodeerd bij (b) en spina bifida bij (a).

Voorbeeld 2: Levendgeboren; overlijden bij 50 minuten Codering (a) ernstige asfyxie bij geboorte Q03.9 hydrocefalus (b) - P21.0 (c) moeilijke bevalling P03.1 (d) ernstige preëclampsie P00.0 Ernstige asfyxie bij geboorte is gecodeerd bij (b) en hydrocefalus bij (a).

Regel P2. Twee of meer aandoeningen vastgelegd in secties (a) of (c)

Indien twee of meer aandoeningen in sectie (a) of sectie (c) zijn vastgelegd, codeer dan de eerstgenoemde hiervan als ware deze als enige in sectie (a) of sectie (c) vermeld en codeer de overige als waren deze in sectie (b) of (d) vastgelegd.

Voorbeeld 3: Levendgeboren; overlijden voor begin van bevalling Codering (a) ernstige foetale ondervoeding P05.0 'light for dates' anoxie antepartum (b) - P20.9 (c) ernstige preëclampsie P00.0 placenta praevia (d) - P02.0 'Light for dates' met foetale ondervoeding is gecodeerd bij (a) en anoxie antepartum bij (b); ernstige preëclampsie is gecodeerd bij (c) en placenta praevia bij (d).

Voorbeeld 4: Levendgeboren; overlijden bij 2 dagen Codering (a) traumatische subdurale bloeding P10.0 massale inhalatie van meconium intra-uterine anoxie

127

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

(b) hypoglykemie P24.0 verlengde zwangerschap P20.9 P70.4 P08.2 (c) tangverlossing P03.2 (d) ernstige preëclampsie P00.0 Traumatische subdurale bloeding is gecodeerd bij (a) en de overige aandoeningen die aangegeven zijn bij (a) zijn gecodeerd bij (b).

Regel P3. Geen vermelding in sectie (a) of (c)

Indien er geen vermelding in sectie (a) voorkomt, maar er wel aandoeningen van de zuigeling of foetus in sectie (b) zijn opgenomen, codeer dan de eerstgenoemde hiervan als ware deze in sectie (a) vastgelegd; indien er noch vermeldingen in sectie (a) noch in sectie (b) voorkomen, moet óf code P95 (foetale dood waarvan oorzaak niet gespecificeerd is) voor doodgeboorten, óf code P96.9 (aandoening, ontstaan in perinatale periode, niet gespecificeerd) voor vroege neonatale sterfte voor sectie (a) worden gebruikt.

Dit geldt tevens indien er geen vermelding in sectie (c) voorkomt, maar er wel aandoeningen van de moeder in sectie (d) zijn opgenomen: codeer dan de eerstgenoemde als ware deze in sectie (c) vastgelegd. Indien er noch vermeldingen in sectie (c), noch in sectie (d) voorkomen, gebruik dan de een of andere artificiële code, bijvoorbeeld xxx.x voor sectie (c) om aan te geven dat er geen aandoening van de moeder werd vermeld.

Voorbeeld 5: levendgeboren; overlijden bij 15 minuten Codering (a) - P10.4 (b) lentoriumscheur P22.0 respiratory distress syndrome (c) - xxx.x (d) - tentoriumscheur is gecodeerd bij (a); xxx.x is gecodeerd bij (c)

Voorbeeld 6: levendgeboren; overlijden bij 2 dagen Codering (a) - P96.9 (b) - (c) - P00.0 (d) eclampsie (lang bestaande essentiële hypertensie) Niet gespecificeerde perinatale oorzaak is gecodeerd bij (a); eclampsie is gecodeerd bij (c).

128

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Regel P4. Aandoeningen die in de verkeerde sectie zijn vastgelegd

Indien een aandoening van de moeder (d.w.z. aandoeningen in P00-P04) in sectie (a) of sectie (b) is opgenomen, of indien een aandoening van de zuigeling of foetus in sectie (c) of sectie (d) is vastgelegd, codeer dan de aandoeningen als waren deze in de juiste sectie vastgelegd.

Indien een aandoening die geklasseerd kan worden als een aandoening van de zuigeling of foetus of als een aandoening van de moeder abusievelijk in sectie (e) is opgenomen, codeer deze dan als een aanvullende foetale aandoening of als aanvullende aandoening van de moeder in respectievelijk sectie (b) of (d).

Voorbeeld 7: Doodgeboren; overlijden na begin van bevalling Codering (a) ernstige intra-uterine hypoxie P20.9 (b) persisterende occipitoposteriorligging (c) - P03.1 (d) - P03.2 (e) moeilijke tangverlossing Persisterende occipitoposteriorligging is gecodeerd bij (c); moeilijke tangverlossing is gecodeerd bij (d)

129

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

4.4 Morbiditeit

Ten tijde van de ICD-6, die in 1948 was aangenomen, werden verzoeken ontvangen van beleidsmakers op het gebied van de volksgezondheid, zorgmanagers, autoriteiten op het gebied van de sociale voorzieningen en onderzoekers uit verscheidene disciplines van de gezondheidszorg om een classificatie die geschikt zou zijn voor toepassingen op het gebied van de morbiditeit. De ICD werd daarom, naast het traditionele gebruik, geschikt gemaakt voor het groeperen van morbiditeitsgegevens en dit morbiditeitsaspect is sindsdien bij opeenvolgende revisies aanzienlijk toegenomen. Morbiditeitsgegevens worden in toenemende mate gebruikt bij het formuleren van beleid en programma's voor de gezondheidszorg, en het beheer, de controle en evaluatie daarvan, in de epidemiologie, de identificatie van risicogroepen en in klinisch onderzoek (waaronder studies met betrekking tot het voorkomen van ziekten in verschillende socio-economische groepen).

De aandoening die bij enkelvoudige morbiditeitsanalyse moet worden gecodeerd, is die aandoening die gedurende de relevante zorgperiode werd behandeld of onderzocht. De hoofdaandoening wordt gedefinieerd als de aandoening, waarvan de diagnose1 aan het einde van de zorgperiode wordt gesteld, die hoofdzakelijk verantwoordelijk is voor de behoefte van de patiënt aan behandeling of onderzoek. Indien er meer dan één zo'n aandoening bestaat, dan dient de aandoening die het meest verantwoordelijk wordt geacht voor het grootste gebruik van middelen te worden geselecteerd. Indien geen diagnose werd gesteld, dient het belangrijkste symptoom, abnormale bevinding of probleem als hoofdaandoening te worden gekozen.

Naast de hoofdaandoening dient het dossier, waar mogelijk, tevens bijkomende aandoeningen of problemen, die gedurende de zorgperiode werden behandeld, afzonderlijk te vermelden. Bijkomende aandoeningen worden gedefinieerd als die aandoeningen die gedurende de zorgperiode naast elkaar voorkomen of zich ontwikkelen en van invloed zijn op de behandeling van de patiënt. Aandoeningen met betrekking tot een eerdere periode, die niet van belang zijn voor de huidige periode, dienen niet te worden vastgelegd.

Door de analyse tot één enkele aandoening voor iedere periode te beperken, kan bepaalde beschikbare informatie verloren gaan. Daarom wordt, waar uitvoerbaar, aanbevolen meervoudige codering en analyse uit te voeren met het doel de routine-gegevens aan te vullen. Dit dient volgens plaatselijke regels te geschieden, daar hiervoor geen internationale regels zijn vastgesteld. Ervaring in andere gebieden kan echter bij het ontwikkelen van plaatselijke systemen van nut zijn.

1 In Nederland is het gangbaar de diagnose gesteld op de hoofdaandoening de hoofddiagnose te noemen; de diagnosen betreffende de bijkomende aandoeningen zijn de nevendiagnosen. 130

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT 4.4.1 Richtlijnen voor het vastleggen van diagnostische informatie voor enkelvoudige analyse van morbiditeits- gegevens

Algemeen

De zorgverlener die verantwoordelijk is voor de behandeling van de patiënt moet zowel de hoofdaandoening die moet worden vastgelegd, als iedere bijkomende aandoening voor iedere zorgperiode selecteren. Deze informatie moet systematisch door het gebruik van standaard opslagmethoden worden beheerd. Een correct samengesteld dossier is essentieel voor een goede behandeling van de patiënt en is een waardevolle bron van epidemiologische en andere statistische gegevens over morbiditeit en andere problemen van gezondheidszorg.

Specificiteit en detail

Iedere diagnostische vermelding dient zo informatief mogelijk te zijn om de aandoening in de meest specifieke categorie van de ICD te kunnen klasseren. Voorbeelden van dergelijke diagnostische vermeldingen zijn:

 carcinoom van het overgangsepitheel van het trigonum vesicae  acute appendicitis met perforatie  cataract bij type 1 diabetes mellitus  meningokokkenpericarditis  prenatale zorg bij zwangerschapshypertensie  diplopie ten gevolge van een allergische reactie op volgens voorschrift gebruikte antihistaminica  osteoartrose van de heup ten gevolge van een oude heupfractuur  fractuur van de femurhals ten gevolge van een val in huis  derdegraads verbranding van de handpalm

Onzekere diagnosen of symptomen

Indien aan het einde van een zorgperiode geen zekere diagnose is gesteld, dan dient de informatie met de hoogste graad van specificiteit en kennis over de aandoening die zorg of onderzoek noodzakelijk maakte, te worden vastgelegd. Dit dient eerder te geschieden door het vermelden van een symptoom, abnormale bevinding of probleem, dan door het kwalificeren van een diagnose als mogelijk, twijfelachtig, of vermoedelijk, wanneer deze diagnose wel is overwogen maar niet is vastgesteld.

131

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Contact met de gezondheidszorg om andere redenen dan ziekte

Zorgperioden of contacten met de gezondheidszorg beperken zich niet tot de behandeling of het onderzoek van ziekte of letsel van dat moment. Perioden kunnen tevens voorkomen wanneer iemand die op dat moment niet ziek is beperkte zorg of diensten nodig heeft of ontvangt. De details van de relevante omstandigheden dienen als de hoofd- aandoening te worden vastgelegd. Voorbeelden zijn:

 controleren van eerder behandelde aandoeningen  immunisatie  anticonceptiebeleid, zwangerschaps- en kraamzorg  regelmatige controle van personen met een verhoogd risico vanwege de eigen anamnese of de familie-anamnese  onderzoek van gezonde personen, bijvoorbeeld in verband met verzekering of beroep  zoeken van aan de gezondheid gerelateerd advies  verzoeken om advies door personen met sociale problemen  overleg ten behoeve van derden

Hoofdstuk XXI (factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg) biedt een breed scala aan categorieën (Z00-Z99) voor het klasseren van deze omstandigheden; raadplegen van dit hoofdstuk kan een indicatie geven van de details die nodig zijn om in de meest geschikte categorie te kunnen klasseren.

Multipele aandoeningen

Waar een zorgperiode een aantal met elkaar verband houdende aandoeningen betreft (bijvoorbeeld multipele letsels, multipele late gevolgen van een eerdere ziekte of letsel, of multipele aandoeningen die bij Humaan Immunodeficintievirus [HIV] voorkomen), dient de aandoening die duidelijk ernstiger is en meer beslag legt op de middelen dan de andere als de hoofdaandoening te worden aangemerkt en de overige als bijkomende aandoeningen. Waar geen enkele aandoening overheerst, kan een term als multipele fracturen, multipele hoofdletsels, of HIV-ziekte resulterend in multipele infecties als de hoofddiagnose1 worden vastgelegd, gevolgd door een lijst van de betreffende aando- eningen. Indien een aantal van dergelijke aandoeningen aanwezig is, waarbij geen enkele overheerst, dient alleen een term als multipele letsels, of multipele crushletsels te worden vastgelegd.

Aandoeningen door uitwendige oorzaken

Wanneer een aandoening, zoals een letsel, vergiftiging of ander gevolg van uitwendige oorzaken wordt vastgelegd, dan is het belangrijk zowel de aard van de aandoening als de omstandigheden die tot de aandoening aanleiding hebben gegeven volledig te beschrijven. Bijvoorbeeld: 'fractuur van het collum femoris, veroorzaakt door val door uitglijden op glibberig trottoir'; 'contusio cerebri, veroorzaakt toen de patiënt de controle

1 Zie voetnoot op blz. 96 132

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT over de auto verloor, waardoor een boom werd geraakt'; 'onopzettelijke vergiftiging - patiënt dronk ontsmettingsmiddel dat hij voor frisdrank had aangezien'; of 'ernstige hypothermie - patiënt viel bij koud weer in haar tuin'.

Behandeling van late gevolgen

Waar een zorgperiode wordt besteed aan de behandeling of het onderzoek van een restaandoening (laat gevolg) van een ziekte die niet langer aanwezig is, dan dient het late gevolg volledig te worden beschreven en de herkomst te worden vastgelegd, tezamen met een duidelijke vermelding dat de oorspronkelijke ziekte niet langer aanwezig is. Bijvoorbeeld: 'scheefstand van het neusseptum - fractuur van de neus in de kindertijd', 'contractuur van de achillespees - laat gevolg van peesletsel', of 'infertiliteit door occlusie van de tuba, ten gevolge van een in het verleden doorgemaakte tuberculose'. Waar multipele late gevolgen aanwezig zijn en behandeling of onderzoek niet voornamelijk op één daarvan is gericht, is een omschrijving als late gevolgen van cerebrovasculair accident of late gevolgen van multipele fracturen aanvaardbaar.

4.4.2 Richtlijnen voor het coderen van hoofdaandoening en bijkomende aandoeningen

Algemeen

De hoofdaandoening en bijkomende aandoeningen die voor een zorgperiode van belang zijn dienen door de verantwoordelijke zorgverlener te zijn vastgelegd. Het coderen is daarom meestal eenvoudig, daar de opgegeven hoofdaandoening voor het coderen en ver- werken moet worden geaccepteerd, tenzij duidelijk is dat de hierboven vermelde richtlijnen niet zijn gevolgd. Waar mogelijk dient een dossier dat een duidelijk inconsistente of incorrect vastgelegde hoofdaandoening bevat voor opheldering te wor- den teruggestuurd. Bij gebrek aan opheldering kunnen de Regels MB1 tot MB5 (zie 4.4.3) de codeur helpen bij enkele van de vaker voorkomende oorzaken van incorrect vastleggen. De richtlijnen die hieronder worden gegeven, zijn bestemd voor gebruik in geval het voor de codeur niet duidelijk is welke code moet worden toegekend. Aanbevolen wordt bijkomende aandoeningen met betrekking tot een zorgperiode zelfs voor enkelvoudige analyse naast de hoofdaandoening vast te leggen, daar deze informa- tie bij de keuze van de juiste ICD-code voor de hoofdaandoening behulpzaam kan zijn.

Facultatieve aanvullende codes

In de onderstaande richtlijnen wordt een voorkeurscode voor de hoofdaandoening soms tezamen met een facultatieve aanvullende code aangegeven om meer informatie te verschaffen. De voorkeurscode geeft de hoofdaandoening aan voor enkelvoudige analyse en een aanvullende kan worden toegevoegd voor meervoudige analyse.

133

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Het coderen van aandoeningen waarop het dagger- en asterisk- systeem van toepassing is

Indien toepasbaar, dienen zowel de dagger- als de asterisk-codes voor de hoofdaandoening te worden gebruikt, daar zij twee verschillende benaderingen voor dezelfde aandoening aangeven.

Voorbeeld 1: Hoofddiagnose: pneumonie bij mazelen Nevendiagnosen: - Codeer als mazelen gecompliceerd door pneumonie (B05.2†) en als pneumonie bij elders geclassificeerde virusziekten (J17.1*).

Voorbeeld 2: Hoofddiagnose: tuberculeuze pericarditis Nevendiagnosen: - Codeer als tuberculose van overige gespecificeerde organen (A18.8†) en als pericarditis bij elders geclassificeerde bacteriële ziekten (I32.0*).

Voorbeeld 3: Hoofddiagnose: artritis bij Lyme disease Nevendiagnosen: - Codeer als Lyme disease (A69.2†) en als artritis bij Lyme disease (M01.2*).

Het coderen van vermoedelijke aandoeningen, symptomen en afwijkende bevindingen en situaties waarin geen ziekte bestaat.

Indien de zorgperiode betrekking had op een opname, dan dient de codeur voorzichtig te zijn met het klasseren van de hoofdaandoening onder de hoofdstukken XVIII en XXI. Indien aan het einde van een opname nog geen specifieke diagnose is gesteld, of indien er dan werkelijk geen codeerbare ziekte of letsel aanwezig was, dan zijn codes uit de boven- genoemde hoofdstukken toegestaan (zie tevens Regels MB3 en MB5, blz. 107). De categorieën kunnen op de normale wijze voor andere perioden van contact met de gezondheidszorg worden gebruikt.

Indien, na een zorgperiode, de hoofdaandoening nog steeds als vermoedelijk, twijfelachtig, etc. is vastgelegd en er geen verdere informatie of verduidelijking aanwezig is, dient de vermoedelijke diagnose te worden gecodeerd alsof deze vaststaat.

134

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Categorie Z03.- (Medische observatie en evaluatie in verband met verdenking op bepaalde ziekten en aandoeningen) is van toepassing op vermoedelijke diagnosen die na onderzoek kunnen worden uitgesloten.

Voorbeeld 4: Hoofddiagnose: verdenking op acute cholecystitis Nevendiagnosen: - Codeer acute cholecystitis (K81.0) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 5: Hoofddiagnose: verwezen voor onderzoek in verband met verdenking op maligne neoplasma van de cervix - neoplasma uitgesloten Codeer observatie in verband met verdenking op maligne neoplasma (Z03.1) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 6: Hoofddiagnose: uitsluiting van myocardinfarct Nevendiagnosen: - Codeer observatie in verband met verdenking op myocardinfarct (Z03.4) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 7: Hoofddiagnose: ernstige neusbloeding Nevendiagnosen: - Patiënt één dag in ziekenhuis opgenomen. Geen verrichtingen of onderzoeken vermeld Codeer als epistaxis (R04.0). Dit is aanvaardbaar aangezien de patiënt kennelijk was opgenomen voor uitsluitend behandeling van het spoedgeval.

Het coderen van multipele aandoeningen

Waar multipele aandoeningen zijn vastgelegd in een categorie getiteld multipele ..., en geen enkele aandoening overheerst, moet de code voor de categorie multipele ... als voorkeurscode worden gehanteerd, en facultatieve aanvullende codes kunnen voor afzonderlijk vermelde aandoeningen worden toegevoegd.

Een dergelijke codering is voornamelijk van toepassing op aandoeningen die verband houden met de HIV-ziekte, letsels en late gevolgen.

Het coderen van combinatiecategorieën

De ICD voorziet in bepaalde categorieën waar twee aandoeningen of een aandoening en een daarmee geassocieerd secundair proces door één enkele code kunnen worden voorgesteld. Dergelijke combinatiecategorieën dienen voor de hoofdaandoening te worden gebruikt wanneer passende informatie is vastgelegd. De Alfabetische lijst geeft aan waar in dergelijke combinaties wordt voorzien, onder de inspringende regel met, die direct na de hoofdingang is opgenomen. Twee of meer aandoeningen die als

135

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN hoofdaandoening zijn opgenomen, kunnen met elkaar worden verbonden indien één van beide als een bijvoeglijke bepaling van de ander kan worden beschouwd.

Voorbeeld 8: Hoofddiagnose: nierinsufficiëntie Nevendiagnosen: hypertensieve nierziekte Codeer hypertensieve nierziekte met nierinsufficiëntie (I12.0) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 9: Hoofddiagnose: secundair glaucoom ten gevolge van oogontsteking Nevendiagnosen: - Codeer secundair glaucoom ten gevolge van ontstekingen van oog (H40.4) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 10: Hoofddiagnose: darmobstructie Nevendiagnosen: hernia inguinalis links Codeer als enkelzijdige of niet gespecificeerde hernia inguinalis, met obstructie, zonder gangreen (K40.3).

Voorbeeld 11: Hoofddiagnose: cataract, type 1-diabetes mellitus Nevendiagnosen: hypertensie Specialisme: oogheelkunde Codeer type 1-diabetes mellitus met oogcomplicaties (E10.3†) en diabetisch cataract (H28.0*) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 12: Hoofddiagnose: type 2-diabetes mellitus Nevendiagnosen: hypertensie reumatoïde artritis cataract Specialisme: interne geneeskunde Codeer type 2-diabetes mellitus zonder complicaties (E11.9) als hoofdaandoening. Merk op dat in dit voorbeeld het verband tussen cataract en diabetes niet gelegd moet worden omdat zij niet beide zijn vastgelegd als hoofdaandoening.

136

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Het coderen van uitwendige oorzaken van morbiditeit

Voor letsels en andere aandoeningen die te wijten zijn aan uitwendige oorzaken dienen zowel de aard van de aandoening als de omstandigheden van de uitwendige oorzaak te worden gecodeerd. De code die bij voorkeur wordt gekozen voor (het coderen van) de hoofdaandoening dient die code te zijn die de aard van de aandoening beschrijft. Deze zal over het algemeen, maar niet altijd, onder hoofdstuk XIX geclassificeerd zijn. De code uit hoofdstuk XX die de uitwendige oorzaak aangeeft, kan als facultatieve aanvullende code worden gebruikt.

Voorbeeld 13: Hoofddiagnose: fractuur van femurhals veroorzaakt door val ten gevolge van struikelen op oneffen trottoir Nevendiagnosen: kneuzingen van elleboog en bovenarm Codeer fractuur van femurhals (S72.0) als hoofdaandoening. De code voor de uitwendige oorzaak 'val op eenzelfde niveau door uitglijden en struikelen op straat of weg' (W01.4) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 14: Hoofddiagnose: ernstige hypothermie - patiënt viel in haar tuin bij koud weer Nevendiagnosen: seniliteit Codeer hypothermie (T68) als hoofdaandoening. De code voor de uitwendige oorzaak 'blootstelling aan extreme natuurlijke koude in en om huis' (X31.0) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 15: Hoofddiagnose: diplopie door allergische reactie op volgens voorschrift gebruikte antihistaminica Nevendiagnosen: - Codeer diplopie (H53.2) als hoofdaandoening. De code voor de uitwendige oorzaak 'anti-allergica en anti-emetica leidend tot ongewenste gevolgen bij therapeutisch gebruik' (Y43.0) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 16: Hoofddiagnose: hemoglobinurie veroorzaakt door training voor marathonloop (training in onoverdekt stadion) Nevendiagnosen: - Codeer hemoglobinurie als gevolg van hemolyse door overige uitwendige oorzaken (D59.6) als hoofdaandoening. De code voor de uitwendige oorzaak 'overbelasting en inspannende of herhaalde bewegingen op plaats voor sport en atletiek' (X50.3) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

137

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Het coderen van late gevolgen van bepaalde aandoeningen

De ICD voorziet in een aantal categorieën getiteld Late gevolgen van ... (B90-B94, E64.-, E68, G09, I69.-, O97, T90-T98, Y85-Y89) die gebruikt kunnen worden om aandoeningen die niet meer aanwezig zijn aan te duiden als de oorzaak van een actueel probleem waarvoor behandeling of onderzoek wordt ondergaan. De voorkeurscode voor de hoofda- andoening is echter de code voor de aard van het late gevolg zelf, waaraan de code voor Late gevolgen van .... als facultatieve aanvullende code kan worden toegevoegd.

Waar een aantal verschillende zeer specifieke late gevolgen aanwezig is en geen enkele daarvan qua ernst en gebruik van middelen voor behandeling overheerst, is het toegestaan de beschrijving Late gevolgen van ... als de hoofddiagnose vast te leggen. Deze kan dan onder de juiste categorie worden gecodeerd. Merk op dat het voldoende is dat de causale aandoening als oud , niet langer aanwezig, etc. of dat de resulterende aandoening als laat gevolg van ..., of als gevolgtoestand van ... wordt beschreven om hieraan te kunnen voldoen. Er is geen sprake van een minimum tijdsinterval.

Voorbeeld 17: Hoofddiagnose: dysfasie ten gevolge van oud herseninfarct Nevendiagnosen: - Codeer dysfasie (R47.0) als hoofdaandoening. De code voor late gevolgen van cerebraal infarct (I69.3) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 18: Hoofddiagnose: osteoartrose van heupgewricht ten gevolge van oude heupfractuur door ongeval met motorvoeruig 10 jaar geleden Nevendiagnosen: - Codeer overige posttraumatische coxartrose (M16.5) als hoofdaandoening. De codes voor late gevolgen van fractuur van femur (T93.1) en late gevolgen van ongeval met motorvoertuig (Y85.0) kunnen gebruikt worden als facultatieve aanvullende codes.

Voorbeeld 19: Hoofddiagnose: late gevolgen van poliomyelitis Nevendiagnosen: - Codeer late gevolgen van poliomyelitis (B91) als hoofdaandoening aangezien geen andere informatie beschikbaar is.

Het coderen van acute en chronische aandoeningen

Waar de hoofdaandoening is vastgelegd als zowel acuut (of subacuut) als chronisch en de ICD voorziet in afzonderlijke categorieën of subcategorieën voor beide, maar niet voor de combinatie daarvan, dan moet de categorie voor de acute aandoening bij voorkeur voor de hoofdaandoening worden gebruikt.

138

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 20: Hoofddiagnose: acute en chronische cholecystitis Nevendiagnosen: - Codeer acute cholecystitis (K81.0) als hoofdaandoening. De code voor chronische cholecystitis (K81.1) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 21: Hoofddiagnose: acute exacerbatie van chronische obstructieve bronchitis Nevendiagnosen: - Codeer chronische obstructieve longaandoening met acute exacerbatie (J44.1) als hoofdaandoening aangezien de ICD voorziet in een passende code voor de combinatie.

Het coderen van aandoeningen en complicaties na verrichtingen

In Hoofdstuk XIX wordt voorzien in categorieën (T80-T88) voor bepaalde complicaties die betrekking hebben op chirurgische en overige verrichtingen, bijvoorbeeld chirurgische wondinfecties, mechanische complicaties van implantaten, shock, etc. De meeste hoofdstukken naar orgaansysteem bevatten ook categorieën voor aandoeningen die óf als gevolg van specifieke verrichtingen en technieken voorkomen, óf die het resul- taat zijn van het verwijderen van een orgaan, bijvoorbeeld lymfoedeem na mastectomie, hypothyroïdie na bestraling. Sommige aandoeningen (bijvoorbeeld longontsteking en longembolie) die zich in de periode na een verrichting kunnen voordoen, worden niet als unieke entiteiten beschouwd, en worden derhalve op de gebruikelijke wijze gecodeerd, maar een facultatieve aanvullende code uit Y83-Y84 kan worden toegevoegd om de relatie met een verrichting aan te duiden.

Wanneer aandoeningen en complicaties na een verrichting als de hoofdaandoening worden vastgelegd is het nagaan van aanvullende bepalingen in de Alfabetische lijst essentieel voor de keuze van de correcte code.

Voorbeeld 22: Hoofddiagnose: hypothyroïdie sinds thyroïdectomie 1 jaar geleden Nevendiagnosen: - Specialisme: interne geneeskunde Codeer hypothyroïdie na medische verrichting (E89.0) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 23: Hoofddiagnose: excessieve bloeding na extractie van kies Nevendiagnosen: pijn Specialisme: tandheelkunde Codeer bloeding als gevolg van verrichting (T81.0) als hoofdaandoening. Voorbeeld 24: Hoofddiagnose: postoperatieve psychose na plastische chirurgie 139

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Nevendiagnosen: - Specialisme: psychiatrie Codeer psychose (F09) als hoofdaandoening en vul deze aan met Y83.8 (overige gespecificeerde heelkundige verrichtingen [als oorzaak van afwijkende reactie van de patiënt]) om het verband met een situatie na een medische verrichting aan te geven.

4.4.3 Regels voor herselectie wanneer de hoofdaandoening onjuist is vastgelegd

De verantwoordelijke zorgverlener geeft aan wat als hoofdaandoening moet worden gecodeerd. Dit moet normaliter worden geaccepteerd voor het coderen volgens bovenbeschreven richtlijnen en de hoofdstukspecifieke opmerkingen in sectie 4.4.4. Bepaalde omstandigheden, of de beschikbaarheid van andere informatie, kunnen echter aangeven dat de zorgverlener niet de juiste procedure heeft gevolgd. Indien het niet mogelijk is opheldering van de zorgverlener te verkrijgen, kan één van de volgende regels worden toegepast en de hoofdaandoening opnieuw worden geselecteerd.

Regels voor herselectie van de hoofdaandoening

Regel MB1. Minder belangrijke aandoening vastgelegd als "hoofdaandoening", belangrijkere aandoening vastgelegd als "bijkomende aandoening"

Wanneer een minder belangrijke of reeds lang bestaande aandoening, of een bijkomstig probleem, als de hoofdaandoening is vastgelegd, en een belangrijkere aandoening, die relevant is voor de gegeven behandeling en/of het specialisme dat voor de patiënt heeft zorg gedragen, als een bijkomende aandoening is vastgelegd, dan dient de laatstgenoem- de als nieuwe hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Regel MB2. Meerdere aandoeningen als "hoofdaandoening" vastgelegd

Indien meerdere aandoeningen die niet tezamen kunnen worden gecodeerd, als de hoofdaandoening zijn vastgelegd, terwijl andere details in het dossier naar één daarvan verwijzen als de hoofdaandoening waarvoor de patiënt zorg heeft ontvangen, dan dient deze aandoening te worden geselecteerd. In andere gevallen dient de eerstgenoemde aandoening te worden geselecteerd.

Regel MB3. Aandoening vastgelegd als "hoofdaandoening" is een symptoom van de gediagnosticeerde behandelde aandoening Indien een symptoom (meestal geclassificeerd onder hoofdstuk XVIII), of een probleem geclassificeerd onder hoofdstuk XXI als de hoofdaandoening is vastgelegd en dit

140

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT duidelijk een symptoom of probleem van een gediagnosticeerde aandoening die elders is vastgelegd, betreft, en waarvoor zorg werd gegeven, dan dient de gediagnosticeerde aandoening als nieuwe hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Regel MB4. Specificiteit Waar de diagnose die voor de hoofdaandoening wordt vermeld een aandoening in algemene termen beschrijft en een term die nauwkeuriger informatie over de lokalisatie of aard van de aandoening geeft elders is vastgelegd, dan dient deze laatste voor de hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Regel MB5. Alternatieve hoofdaandoeningen Waar een symptoom als de hoofdaandoening is vastgelegd met een aanwijzing dat deze het gevolg kan zijn van óf de één, óf de andere aandoening, dan dient het symptoom als de hoofdaa ndoening te worden geselecteerd. Waar twee of meer aandoeningen als diagnostische mogelijkheden voor de hoofdaandoening zijn vastgelegd, dient de eerstgenoemde aandoening te worden geselecteerd.

Voorbeelden van toepassing van de regels voor herselectie van de hoofdaandoening

Regel MB1. Minder belangrijke aandoening vastgelegd als "hoofdaandoening", belangrijkere aandoening vastgelegd als "bijkomende aandoening"

Wanneer een minder belangrijke of reeds lang bestaande aandoening, of een bijkomstig probleem, als de hoofdaandoening is vastgelegd, en een belangrijkere aandoening, die relevant is voor de gegeven behandeling en/of het specialisme dat voor de patiënt heeft zorg gedragen, als een bijkomende aandoening is vastgelegd, dan dient de laatstgenoemde als nieuwe hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Voorbeeld 1: Hoofddiagnose: acute sinusitis Nevendiagnosen: carcinoom van endocervix hypertensie Patiënt drie weken in ziekenhuis opgenomen Verrichting: totale hysterectomie Specialisme: gynaecologie Selecteer carcinoom van endocervix (C53.0) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 2: Hoofddiagnose: reumatoïde artritis Nevendiagnosen: diabetes mellitus gestranguleerde hernia femoralis generaliseerde arteriosclerose Patiënt twee weken in ziekenhuis opgenomen 141

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Verrichting: herniotomie Specialisme: heelkunde Selecteer gestranguleerde hernia femoralis (K41.3) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 3: Hoofddiagnose: epilepsie Nevendiagnosen: otomycose Specialisme: keel-, neus- en oorheelkunde Selecteer otomycose (B36.9† en H62.2*) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 4: Hoofddiagnose: hartdecompensatie met stuwing Nevendiagnosen: fractuur van femurhals ten gevolge van val uit bed tijdens opname in ziekenhuis Patiënt vier weken in ziekenhuis opgenomen Verrichting: interne fixatie van fractuur Specialisme: interne geneeskunde gedurende 1 week, daarna overplaatsing naar orthopedie voor behandeling van fractuur Selecteer fractuur van femurhals (S72.0) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 5: Hoofddiagnose: tandcariës Nevendiagnosen: reumatische mitraalstenose Verrichting: extractie van gebitselementen Specialisme: tandheelkunde Selecteer tandcariës (K02.9) als hoofdaandoening. Regel MB1 is niet van toepassing. Hoewel tandcariës beschouwd kan worden als een ondergeschikte aandoening en reumatische mitraalstenose als een belangrijker aandoening, was deze laatste toch niet de aandoening die tijdens de zorgperiode werd behandeld.

142

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Regel MB2. Meerdere aandoeningen als "hoofdaandoening" vastgelegd

Indien meerdere aandoeningen die niet tezamen kunnen worden gecodeerd, als de hoofdaandoening zijn vastgelegd, terwijl andere details in het dossier naar één daarvan verwijzen als de hoofdaandoening waarvoor de patiënt zorg heeft ontvan- gen, dan dient deze aandoening te worden geselecteerd. In andere gevallen dient de eerstgenoemde aandoening te worden geselecteerd.

Opmerking: Zie ook 4.4.2, coderen van multipele aandoeningen en coderen van combinatiecategorieën.

Voorbeeld 6: Hoofddiagnose: cataract stafylokokkenmeningitis ischemische hartziekte Nevendiagnosen: - Specialisme: neurologie Patiënt vijf weken in ziekenhuis opgenomen Selecteer stafylokokkenmeningitis (G00.3) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 7: Hoofddiagnose: chronische obstructieve bronchitis prostaathypertrofie psoriasis vulgaris Poliklinische patiënt onder behandeling van een dermatoloog Selecteer psoriasis vulgaris (L40.0) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 8: Hoofddiagnose: mitraalstenose acute bronchitis reumatoïde artritis Nevendiagnosen: - Specialisme: interne geneeskunde Geen informatie over therapie Selecteer mitraalstenose (I05.0), de als eerste genoemde aandoening, als de hoofdaandoening.

Voorbeeld 9: Hoofddiagnose: chronische gastritis metastasen in oksellymfeklieren mammacarcinoom Nevendiagnosen: - Verrichting: mastectomie Selecteer maligne neoplasma van mamma (C50.9) als hoofdaandoening.

143

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 10: Hoofddiagnose: voortijdig breken van vliezen stuitligging anemie Nevendiagnosen: - Verrichting: spontane bevalling Selecteer voortijdig breken van vliezen (O42.9), de als eerste genoemde aandoening, als hoofdaandoening.

Regel MB3. Aandoening vastgelegd als "hoofdaandoening" is een symptoom van de gediagnosticeerde behandelde aandoening

Indien een symptoom (meestal geclassificeerd onder hoofdstuk XVIII), of een probleem geclassificeerd onder hoofdstuk XXI als de hoofdaandoening is vastgelegd en dit duidelijk een symptoom of probleem van een gediagnosticeerde aandoening die elders is vastgelegd, betreft, en waarvoor zorg werd gegeven, dan dient de gediagnosticeerde aandoening als nieuwe hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Voorbeeld 11: Hoofddiagnose: hematurie Nevendiagnosen: varices van de benen papillomen van achterste blaaswand Behandeling: diathermische excisie van papillomen Specialisme: urologie Selecteer papillomen van achterste blaaswand (D41.4) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 12: Hoofddiagnose: coma Nevendiagnosen: ischemische hartaandoening otosclerose type 1-diabetes mellitus Specialisme: endocrinologie Behandeling: instellen van juiste insuline-dosering Selecteer type 1 diabetes mellitus (E10.0) als nieuwe hoofdaan- doening. De gegeven informatie geeft aan dat het coma het gevolg was van de diabetes mellitus en met het coma is rekening gehouden omdat dit van invloed is op de codering.

Voorbeeld 13: Hoofddiagnose: buikpijn Nevendiagnosen: acute appendicitis Verrichting: appendectomie Selecteer acute appendicitis (K35.9) als nieuwe hoofdaandoening.

144

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 14: Hoofddiagnose: koortsconvulsies Nevendiagnosen: anemie Geen informatie over therapie Accepteer koortsconvulsies (R56.0) als hoofdaandoening. Regel MB3 is niet van toepassing aangezien de vermelde hoofdaandoening geen symptoom is van de andere vermelde aandoening.

Regel MB4. Specificiteit

Waar de diagnose die voor de hoofdaandoening wordt vermeld een aandoening in algemene termen beschrijft en een term die nauwkeuriger informatie over de lokalisatie of aard van de aandoening geeft elders is vastgelegd, dan dient deze laatste voor de hoofdaandoening te worden geselecteerd.

Voorbeeld 15: Hoofddiagnose: cerebrovasculair accident Nevendiagnosen: diabetes mellitus hypertensie hersenbloeding Selecteer hersenbloeding (I61.9) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 16: Hoofddiagnose: congenitale hartziekte Nevendiagnosen: ventrikelseptumdefect Selecteer ventrikelseptumdefect (Q21.0) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 17: Hoofddiagnose: enteritis Nevendiagnosen: ziekte van Crohn van ileum Selecteer ziekte van Crohn van ileum (K50.0) als nieuwe hoofdaandoening.

Voorbeeld 18: Hoofddiagnose: dystocie Nevendiagnosen: hydrocefalus foetale nood Verrichting: sectio caesarea Selecteer moeilijke bevalling door overige afwijkingen van foetus (O66.3) als nieuwe hoofdaandoening.

145

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Regel MB5. alternatieve hoofdaandoeningen

Waar een symptoom als de hoofdaandoening is vastgelegd met een aanwijzing dat deze het gevolg kan zijn van óf de één, óf de andere aandoening, dan dient het symp- toom als de hoofdaandoening te worden geselecteerd. Waar twee of meer aandoeni- ngen als diagnostische mogelijkheden voor de hoofdaandoening zijn vastgelegd, dient de eerstgenoemde aandoening te worden geselecteerd.

Voorbeeld 19: Hoofddiagnose: hoofdpijn door spanning en stress of door acute sinusitis Nevendiagnosen: - Selecteer hoofdpijn (R51) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 20: Hoofddiagnose: acute cholecystitis of acute pancreatitis Nevendiagnosen: - Selecteer acute cholecystitis (K81.0) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 21: Hoofddiagnose: gastro-enteritis door infectie of voedselvergiftiging Nevendiagnosen: - Selecteer infectieuze gastro-enteritis (A09) als hoofdaandoening.

4.4.4 Hoofdstukspecifieke opmerkingen

Hieronder wordt advies gegeven met betrekking tot specifieke hoofdstukken waarin problemen kunnen ontstaan bij de selectie van voorkeurscodes voor de hoofdaandoe- ning. De voorgaande algemene richtlijnen zijn van toepassing op alle hoofdstukken, tenzij een hoofdstukspecifieke opmerking anders aangeeft.

Hoofdstuk I: Bepaalde infectieziekten en parasitaire aandoeningen

B20-B24 ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus [HIV]

Een patiënt met een door HIV-ziekte aangetast immuunsysteem kan gedurende dezelfde zorgperiode behandeling voor meer dan één ziekte nodig hebben, bijvoorbeeld een infectie met Mycobacterium en Cytomegalovirus. Categorieën en subcategorieën worden in dit blok gegeven voor HIV-ziekte met verscheidene andere ziekten die hier het gevolg van zijn. Codeer de juiste subcategorie voor de hoofdaandoening, zoals door de zorg- verlener werd aangegeven.

146

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Waar de hoofdaandoening als HIV-ziekte met multipele begeleidende ziekten werd vastgelegd, dient de juiste subcategorie .7 uit B20-B22 te worden gecodeerd. Aandoeningen die onder twee of meer subcategorieën van dezelfde categorie geklasseerd kunnen worden, dienen onder de subcategorie .7 van de betreffende categorie te worden gecodeerd (bijvoorbeeld B20 of B21). Subcategorie B22.7 dient te worden gebruikt bij aanwezigheid van aandoeningen die onder twee of meer categorieën van B20-B22 kunnen worden geklasseerd. Aanvullende codes uit blok B20-B24 kunnen desgewenst worden gebruikt om de afzonderlijk vermelde aandoeningen te specificeren.

In die zeldzame gevallen waarin de bijkomende aandoening duidelijk aan de HIV-infectie vooraf gaat, dient de combinatie niet te worden gecodeerd en dienen de selectieregels te worden gevolgd.

Voorbeeld 1: Hoofddiagnose: HIV-ziekte en Kaposi-sarcoom Nevendiagnosen: - Codeer als HIV-ziekte leidend tot Kaposi-sarcoom (B21.0).

Voorbeeld 2: Hoofddiagnose: toxoplasmose en cryptokokkose in HIV- patiënt Nevendiagnosen: - Codeer als HIV-ziekte leidend tot multipele infecties (B20.7). B20.8 (HIV-ziekte leidend tot overige gespecificeerde infectieziekten en parasitaire aandoeningen) en B20.5 (HIV-ziekte leidend tot overige mycosen) kunnen desgewenst gebruikt worden als aanvullende codes.

Voorbeeld 3: Hoofddiagnose: HIV-ziekte met Pneumocystis carinii- pneumonie, Burkitt- lymfoom en orale candidiasis Nevendiagnosen: - Codeer als HIV-ziekte leidend tot multipele ziekten elders geclassificeerd (B22.7). Desgewenst kunnen als aanvullende codes B20.6 (HIV-ziekte leidend tot Pneumocystis carinii-pneumonie), B21.1 (HIV-ziekte leidend tot Burkitt-lymfoom) en B20.4 (HIV- ziekte leidend tot candidiasis) gebruikt worden.

De subcategorieën van B20-B23 zijn de enige facultatieve vier-tekencodes voor landen die de vier-tekenversie van de ICD-10 gebruiken. Waar niet gewenst wordt deze facultatieve vier-tekensubcategorieën te gebruiken, dienen codes afkomstig van andere plaatsen in de classificatie als aanvullende codes te worden gebruikt om de specifieke resulterende aandoeningen aan te geven. In bovenstaand Voorbeeld 1 zou de hoofd- aandoening als B21 worden gecodeerd (Ziekte door Humaan Immunodeficintievirus [HIV] leidend tot maligne neoplasmata). Code C46.9 (Kaposi-sarcoom) zou als aanvullende code worden gebruikt. In Voorbeeld 2 zou de hoofdaandoening

147

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN als B20 worden gecodeerd (ziekte door Humaan Immunodeficiëntievirus [HIV] leidend tot infectieziekten en parasitaire aandoeningen). Codes B58.9 (toxoplasmose, niet gespecificeerd) en B45.9 (cryptokokkose, niet gespecificeerd) zouden als aanvullende codes worden gebruikt.

De keuze tussen het gebruik van de vier-tekensubcategorieën B20-B23, of van het meervoudig coderen om de specifieke aandoeningen aan te geven, is een beleidsbeslis- sing die moet worden genomen bij het ingebruiknemen van de ICD-10.

B90-B94 late gevolgen van infectieziekten en parasitaire aandoeningen

Deze codes dienen niet als voorkeurscodes voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de aard van de restaandoening is vastgelegd. Wanneer de restaandoening wordt gecodeerd, kunnen codes uit B90-B94 als facultatieve aanvullende codes worden ge- bruikt (zie 4.4.2, het coderen van late gevolgen van bepaalde aandoeningen).

B95-B97 bacteriële, virale en overige infectieuze agentia

Deze codes dienen niet als codes voor de hoofdaandoening te worden gebruikt. De categorieën worden voor facultatief gebruik als aanvullende codes gegeven om het infectieuze agens of organisme bij ziekten die buiten Hoofdstuk I zijn geclassificeerd, aan te geven. Infecties van niet nader gespecificeerde lokalisatie als gevolg van deze agentia zijn elders in Hoofdstuk I geclassificeerd.

Voorbeeld 4: Hoofddiagnose: acute cystitis door E. coli Nevendiagnosen: - Codeer acute cystitis (N30.0) als hoofdaandoening. B96.2 (E. coli als oorzaak van ziekten geclassificeerd in andere hoofdstukken) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 5: Hoofddiagnose: bacteriële infectie Nevendiagnosen: - Codeer bacteriële infectie, niet gespecificeerd (A49.9), als hoofdaandoening, en gebruik niet een code uit B95-B97.

Hoofdstuk II: Neoplasmata

C79.9 secundair maligne neoplasma, van niet-gespecificeerde lokalisatie

C79.9 dient alleen voor het coderen van de hoofddiagnose te worden gebruikt als de maligniteit wordt beschreven als ‘gedissemineerde carcinomatosis” of ‘gegeneraliseerde maligniteit” (of termen van gelijke strekking, zoals bij C79.9 in de neventermen beschreven) en de specifieke lokalisaties niet zijn vastgelegd.

148

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Bij het coderen van neoplasmata dienen geraadpleegd te worden de opmerkingen die hoofdstuk II in Deel 1 inleiden en de inleiding van de Alfabetische lijst (Deel 3) betreffende de toekenning van codes en het gebruik van morfologische omschrijvingen.

Een neoplasma, hetzij primair dan wel metastatisch, dat het aandachtsveld van de zorg is gedurende een bepaalde zorgperiode, dient als de hoofdaandoening te worden vastgelegd en gecodeerd. Wanneer de hoofdaandoening, zoals door de zorgverlener vastgelegd, een primair neoplasma betreft dat niet langer aanwezig is (doordat het gedurende een voor- gaande zorgperiode is verwijderd), dan dient als de hoofdaandoening te worden gecodeerd de metastase, de huidige complicatie, of de relevante omstandigheid codeer- baar onder hoofdstuk XXI (zie 4.4.1, Contacten met de gezondheidszorg om andere redenen dan ziekte) waarop de behandeling of het onderzoek gericht was gedurende de huidige zorgperiode. Een passende code uit hoofdstuk XXI voor persoonlijke anamnese van neoplasma kan als facultatieve aanvullende code worden gebruikt.

Voorbeeld 6: Hoofddiagnose: prostaatcarcinoom Nevendiagnosen: chronische bronchitis Verrichting: prostatectomie Codeer maligne neoplasma van prostaat (C61) als hoofdaandoening.

Voorbeeld 7: Hoofddiagnose: ammacarcinoom - resectie twee jaar geleden Nevendiagnosen: longmetastase(n) Verrichting: bronchoscopie met biopsie Codeer secundair maligne neoplasma van long (C78.0) als hoofdaandoening. Z85.3 (persoonlijke anamnese met maligne neoplasma van mamma) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 8: Hoofddiagnose: eerder geëxcideerd blaascarcinoom - verwezen voor vervolgonderzoek door middel van cystoscopie Nevendiagnosen: - Verrichting: cystoscopie Codeer vervolgonderzoek na chirurgie voor maligne neoplasma (Z08.0) als hoofdaandoening. Z85.5 (persoonlijke anamnese met maligne neoplasma van nier en urinewegen) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

149

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

C80 maligne neoplasma zonder gespecificeerde lokalisatie C80.0 maligne neoplasma, primaire lokalisatie onbekend, als zodanig vermeld C80.9 maligne neoplasma, primaire lokalisatie niet- gespecificeerd

C80 dient alleen voor het coderen van de hoofddiagnose te worden gebruikt als de zorgverlener het neoplasma duidelijk als zodanig heeft vastgelegd.

C97 maligne neoplasmata van onafhankelijke (primaire) multipele lokalisaties

C97 dient te worden gebruikt als de zorgverlener twee of meer onafhankelijke primaire maligne neoplasmata, waarvan geen enkele overheerst, als de hoofdaandoening heeft vastgelegd. Aanvullende codes kunnen worden gebruikt om de vermelde afzonderlijke maligne neoplasmata aan te geven.

Voorbeeld 9: Hoofddiagnose: carcinomatose Nevendiagnosen: - Codeer als secundair maligne neoplasma van niet-gespecificeerde lokalisatie (C79.9). C80.9 (maligne neoplasma, primaire lokalisatie niet-gespecificeerd) mag gebruikt worden als aanvullende code als de primaire lokalisatie niet gespecificeerd is. Van Hoofdstuk XXI, persoonlijke anamnese met maligne neoplasma, dient een toepasselijke code gebruikt te worden voor een primair neoplasma dat niet langer aanwezig is.

Voorbeeld 10: Hoofddiagnose: multipel myeloom en primair adenocarcinoom van prostaat Codeer als maligne neoplasmata van onafhankelijke (primaire) multipele lokalisatie (C97). C90.0 (multipel myeloom) en C61 (maligne neoplasma van prostaat) kunnen gebruikt worden als facultatieve aanvullende codes.

Hoofdstuk III: Ziekten van bloed en bloedvormende organen en bepaalde aandoeningen van immuunsysteem

Bepaalde aandoeningen die onder dit hoofdstuk geclassificeerd zijn, kunnen het resultaat zijn van geneesmiddelen of andere uitwendige oorzaken. Codes uit Hoofdstuk XX kunnen als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

Voorbeeld 11: Hoofddiagnose: anemie als gevolg van door Trimethoprim geïnduceerde foliumzuurdeficiëntie Nevendiagnosen: -

150

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Codeer anemie als gevolg van door geneesmiddel geïnduceerde foliumzuurdeficiëntie (D52.1) als hoofdaandoening. Y41.2 (antimalariamiddelen en geneesmiddelen met werking op overige bloedprotozoa leidend tot ongewenste gevolgen bij therapeutisch gebruik) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Hoofdstuk IV: Endocriene ziekten en voedings- en stofwisselings- stoornissen

Bepaalde aandoeningen die onder dit hoofdstuk geclassificeerd zijn, kunnen het resultaat zijn van geneesmiddelen of andere uitwendige oorzaken. Codes uit Hoofdstuk XX kunnen als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

E10-E14 diabetes mellitus

Bij het coderen van de hoofdaandoening dient de keuze van een geschikte subcategorie uit de lijst die op al deze categorieën van toepassing is, te worden gebaseerd op de hoofdaandoening, zoals deze door de zorgverlener werd vastgelegd. Subcategorie .7 dient alleen voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als multipele complicaties van diabetes als hoofdaandoening zijn vastgelegd, zonder voorkeur voor een bepaalde complicatie. Codes voor bepaalde afzonderlijke genoemde complicaties kunnen als facultatieve aanvullende codes worden toegevoegd.

Voorbeeld 12: Hoofddiagnose: nierinsufficiëntie ten gevolge van diabetische glomerulonefrose Codeer als niet gespecificeerde diabetes mellitus met niercomplicaties (E14.2† en N08.3*).

Voorbeeld 13: Hoofddiagnose: type 1-diabetes met nefropathie, gangreen en cataracten Nevendiagnosen: - Codeer als type 1-diabetes met multipele complicaties (E10.7). De codes E10.2† en N08.3* (diabetes mellitus met nefropathie), E10.5 (type 1-diabetes met complicaties van perifere circulatie) en E10.3† en H28.0* (type 1-diabetes met cataract) kunnen worden toegevoegd als facultatieve aanvullende codes om de afzonderlijke complicaties aan te geven.

E34.0 carcinoïdsyndroom

Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als een carcinoïdtumor is vastgelegd, tenzij de zorgperiode hoofdzakelijk op het endocriene syndroom zelf was gericht. Wanneer de aandoening onder de tumor wordt gecodeerd kan E34.0 als facultatieve aanvullende code worden gebruikt om de functionele activiteit aan te geven.

151

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

E64.- late gevolgen van ondervoeding en overige voedings- deficiënties E68 late gevolgen van overvoeding

Deze codes dienen niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de aard van de restaandoening is vastgelegd. Wanneer onder de restaandoening wordt gecodeerd kan E64.- of E68 als facultatieve aanvullende code worden gebruikt.

Hoofdstuk V: Psychische stoornissen en gedragsstoornissen

De definities van de categorieën en subcategorieën in dit hoofdstuk zijn gegeven om de zorgverlener bij het bepalen van diagnostische labels te helpen; ze dienen niet door codeurs te worden gebruikt. De code voor de hoofdaandoening dient op basis van de diagnose die door de zorgverlener werd gesteld, te worden toegekend, zelfs als er een tegenstrijdigheid schijnt te bestaan tussen de aandoening zoals die is vastgelegd en de definitie. Bij sommige categorieën is in facultatieve aanvullende codes voorzien.

Hoofdstuk VI: Ziekten van zenuwstelsel

Bepaalde aandoeningen die onder dit hoofdstuk geclassificeerd zijn, kunnen het resultaat zijn van geneesmiddelen of andere uitwendige oorzaken. Codes uit Hoofdstuk XX kunnen als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

G09 late gevolgen van ontstekingsziekten van centraal zenuwstelsel

Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de aard van de restaandoening is vastgelegd. Wanneer onder de restaandoening wordt gecodeerd kan G09 als facultatieve aanvullende code worden gebruikt. Merk op dat late gevolgen van categorieën G01*, G02*, G05* en G07* niet aan G09 dienen te worden toegekend, maar eerder aan de categorieën die voor late gevolgen van de onderliggende aandoening zijn vastgesteld, bijvoorbeeld B90-B94. Indien er geen categorie voor late gevolgen voor de onderliggende aandoening is, dan dient de onderliggende aandoening zelf te worden gecodeerd.

Voorbeeld 14: Hoofddiagnose: doofheid ten gevolge van tuberculeuze meningitis Specialisme: audiologisch centrum Codeer gehoorverlies, niet gespecificeerd (H91.9) als hoofdaandoening. B90.0 (late gevolgen van tuberculose van centraal zenuwstelsel) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 15: Hoofddiagnose: epilepsie als gevolg van oud hersenabces Specialisme: neurologie

152

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Codeer epilepsie, niet gespecificeerd (G40.9) als hoofdaandoening. G09 (late gevolgen van ontstekingsziekten van centraal zenuw- stelsel) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 16: Hoofddiagnose: lichte zwakzinnigheid na encefalitis na immunisatie Specialisme: psychiatrie Codeer lichte zwakzinnigheid (F70.9) als hoofdaandoening. G09 (late gevolgen van ontstekingsziekten van centraal zenuwstelsel) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

G81-G83 paralytische syndromen

Deze codes dienen niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als een huidige oorzaak is vastgelegd, tenzij de zorgperiode voornamelijk op de paralyse zelf betrekking had. Wanneer onder de oorzaak wordt gecodeerd kunnen G81-G83 als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

Voorbeeld 17: Hoofddiagnose: cerebrovasculair accident met hemiplegie Nevendiagnosen: - Specialisme: neurologie Codeer beroerte, niet gespecificeerd als bloeding of infarct (I64) als hoofdaandoening. G81.9 (hemiplegie, niet gespecificeerd) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 18: Hoofddiagnose: herseninfarct drie jaar geleden Nevendiagnosen: paralyse van linker been Patiënt krijgt fysiotherapie Codeer monoplegie van been (G83.1) als hoofdaandoening. I69.3 (late gevolgen van cerebraal infarct) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Hoofdstuk VII: Ziekten van oog en adnexen

H54.- blindheid en slechtziendheid

Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de oorzaak is vastgelegd, tenzij de zorgperiode voornamelijk op de blindheid zelf betrek- king had. Wanneer onder de oorzaak wordt gecodeerd kan H54.- als facultatieve aanvul- lende code worden gebruikt.

153

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Hoofdstuk VIII: Ziekten van oor en processus mastoideus

H90-H91 gehoorverlies

Deze codes dienen niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de oorzaak is vastgelegd, tenzij de zorgperiode voornamelijk op het gehoorverlies zelf betrekking had. Wanneer onder de oorzaak wordt gecodeerd kunnen H90.- of H91.- als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

Hoofdstuk IX: Ziekten van hart en vaatstelsel

I15.- secundaire hypertensie

Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de oorzaak is vastgelegd, tenzij de zorgperiode voornamelijk op de hypertensie zelf betrekking had. Wanneer onder de oorzaak wordt gecodeerd kan I15.- als facultatieve aanvullende code worden gebruikt.

I69.- late gevolgen van cerebrovasculaire ziekten

Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de aard van de restaandoening is vastgelegd. Wanneer onder de restaandoening wordt gecodeerd kan I69.- als facultatieve aanvullende code worden gebruikt.

Hoofdstuk XV: Zwangerschap, bevalling en kraambed

O08.- complicaties na abortus, ectopische zwangerschap en molazwangerschap Deze code dient niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt, behalve wanneer een nieuwe zorgperiode uitsluitend de behandeling van een complicatie betreft, bijvoorbeeld een huidige complicatie van een voorgaande abortus. De code kan als facultatieve aanvullende code worden gebruikt bij de categorieën O00-O02 om erbij optredende complicaties aan te geven en bij de categorieën O03-O07 om vollediger details van de complicatie te geven.

Merk op dat bij het toekennen van subcategorieën met een vierde teken van O03-O07 naar de inclusietermen bij de subcategorieën van O08 moet worden verwezen.

Voorbeeld 19: Hoofddiagnose: ruptuur bij tubaire zwangerschap met shock Specialisme: gynaecologie Codeer ruptuur van eileider door zwangerschap (O00.1) als hoofdaandoening. O08.3 (shock na abortus, ectopische zwangerschap en molazwangerschap) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

154

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

Voorbeeld 20: Hoofddiagnose: onvolledige abortus met perforatie van uterus Specialisme: gynaecologie Codeer onvolledige abortus met overige en niet gespecificeerde complicaties (O06.3) als hoofdaandoening. Code O08.6 (beschadi- ging van bekkenorganen en -weefsels na abortus, ectopische zwangerschap en molazwangerschap) kan toegevoegd worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 21: Hoofddiagnose: gedissemineerde intravasale stolling na abortus, twee dagen geleden elders uitgevoerd Specialisme: gynaecologie Codeer late of overvloedige bloeding na abortus, ectopische zwangerschap en molazwangerschap (O08.1). Er is geen andere code nodig aangezien de abortus werd uitgevoerd tijdens een voorafgaande zorgperiode.

O80-O84 bevalling

Gebruik van deze codes om de hoofdaandoening te beschrijven dient te worden beperkt tot gevallen waarin als enige informatie het feit of de methode van de bevalling is vastgelegd. Codes O80-O84 kunnen als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt om een methode of type van bevalling aan te geven wanneer geen afzonderlijke rubriek of verrichtingenclassificatie voor dit doel wordt gebruikt.

Voorbeeld 22: Hoofddiagnose: zwangerschap Nevendiagnosen: - Verrichting: lage-tangverlossing Codeer bevalling door middel van lage forcepsextractie (O81.0) als hoofdaandoening aangezien geen andere informatie beschikbaar is.

Voorbeeld 23: Hoofddiagnose: bevallen Nevendiagnosen: mislukte proefbaring Verrrichting: sectio caesarea Codeer mislukte proefbaring, niet gespecificeerd (O66.4) als hoofdaandoening. De code voor bevalling door middel van keizersnede, niet gespecificeerd (O82.9), kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code.

Voorbeeld 24: Hoofddiagnose: bevallen van tweeling Nevendiagnosen: - Verrichting: spontane bevalling Codeer tweelingzwangerschap (O30.0) voor de hoofdaandoening. O84.0 (meervoudige bevalling, alle spontaan) kan worden toegevoegd als facultatieve aanvullende code.

155

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Voorbeeld 25: Hoofddiagnose: bevalling B terme van dode foetus, 2800 g Nevendiagnosen: - Verrichting: spontane bevalling Codeer intra-uterine vruchtdood als indicatie voor zorg bij moeder (O36.4) indien geen specifieke oorzaak voor de foetale dood kan worden vastgesteld.

O98-O99 maternale ziekten, elders geclassificeerd, maar optre- dend als complicatie van zwangerschap, bevalling of kraambed

De gegeven subcategorieën hebben als codes voor hoofdaandoening de voorkeur boven categorieën buiten Hoofdstuk XV, wanneer de aandoeningen die geklasseerd moeten worden door de zorgverlener zijn aangeduid als complicerend voor de zwangerschap, verergerd door de zwangerschap, of als reden voor gegeven obstetrische zorg. De daarvoor passende codes uit andere hoofdstukken kunnen als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt voor specificatie van de aandoening.

Voorbeeld 26: Hoofddiagnose: toxoplasmose Nevendiagnosen: zwangerschap (geen bevalling) Verrichting: klinische observatie van zwangerschap Codeer aandoeningen door protozoën die zwangerschap, bevalling en kraambed compliceren (O98.6) als hoofdaandoening. B58.9 (toxoplasmose, niet gespecificeerd) kan gebruikt worden als facultatieve aanvullende code om specifiek organisme aan te geven.

Hoofdstuk XVIII: Symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen, niet elders geclassificeerd

Categorieën uit dit hoofdstuk dienen niet als codes voor de hoofdaandoening te worden gebruikt, tenzij het symptoom of de afwijkende bevinding duidelijk de hoofdaandoening betrof, die gedurende een zorgperiode werd behandeld of onderzocht, en die geen verband hield met andere aandoeningen die door de zorgverlener werden vastgelegd. Zie tevens Regel MB3 (4.4.3) en de inleiding tot Hoofdstuk XVIII in Deel 1 voor verdere informatie.

Hoofdstuk XIX: Letsel, vergiftiging en bepaalde andere gevolgen van uitwendige oorzaken

Waar multipele letsels zijn vastgelegd en geen enkele daarvan als de hoofdaandoening is geselecteerd, dient te worden gecodeerd onder één van de categorieën bestemd voor vermeldingen van multipele letsels van:

 zelfde type onder dezelfde lichaamsregio (meestal vierde teken .7 bij de categorieën S00-S99);

156

4. REGELS EN RICHTLIJNEN VOOR HET CODEREN VAN MORTALITEIT EN MORBIDITEIT

 verschillende typen onder dezelfde lichaamsregio (meestal vierde teken .7 bij de laatste categorie van elk blok, d.w.z. S09, S19, S29, etc.); en  zelfde type onder verschillende lichaamsregio's (T00-T05).

Let op de volgende uitzonderingen:  bij inwendige letsels vastgelegd met alleen oppervlakkige verwondingen en/of open wonden, dienen de inwendige letsels als hoofdaandoening te worden gecodeerd;  bij fracturen van schedel en aangezichtsbeenderen met bijkomend intracraniaal letsel, dient het intracraniaal letsel als hoofdaandoening te worden gecodeerd;  bij intracraniale bloeding die alleen met andere letsels aan het hoofd is vastgelegd, dient de intracraniale bloeding als hoofdaandoening te worden gecodeerd; en  bij fracturen die alleen met open wonden van dezelfde lokalisatie zijn vastgelegd, dient de fractuur als hoofdaandoening te worden gecodeerd.

Wanneer de categorieën voor multipel letsel worden gebruikt, kunnen codes voor elk genoemd afzonderlijk letsel als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt. In geval van de genoemde uitzonderingen, kan naast de code voor de hoofdaandoening, het bijkomende letsel óf door een facultatieve aanvullende code, óf door één van de cijfers die voor dit doel zijn gegeven, worden aangeduid.

Voorbeeld 27: Hoofddiagnose: letsel van blaas en urethra Nevendiagnosen: - Codeer letsel van multipele bekkenorganen (S37.7) als hoofdaandoening. S37.2 (letsel van blaas) en S37.3 (letsel van urethra) kunnen gebruikt worden als facultatieve aanvullende codes.

Voorbeeld 28: Hoofddiagnose: open intracraniale wond met cerebellaire bloeding Nevendiagnosen: - Codeer traumatische cerebellaire bloeding (S06.8) als hoofdaandoening. De open intracraniale wond kan desgewenst aangegeven worden door toevoeging van de code S01.9 (open wond van hoofd, deel niet gespecificeerd) of door toevoeging van het digit 1 (met open intracraniale wond) aan code S06.8 (S06.8.1).

T90-T98 late gevolgen van letsels, vergiftiging en van andere gevolgen van uitwendige oorzaken

Deze codes dienen niet als voorkeurscode voor de hoofdaandoening te worden gebruikt als de aard van de restaandoeningen is vastgelegd. Wanneer onder de restaandoening wordt gecodeerd kunnen T90-T98 als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt.

157

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Hoofdstuk XX: Uitwendige oorzaken van ziekte en sterfte

Deze codes dienen niet als codes voor de hoofdaandoening te worden gebruikt. Zij zijn bedoeld voor gebruik als facultatieve aanvullende codes om de uitwendige oorzaak van aandoeningen die in Hoofdstuk XIX zijn geclassificeerd aan te geven en kunnen ook als facultatieve aanvullende codes worden gebruikt bij aandoeningen die in ieder ander hoofdstuk zijn geclassificeerd, maar die een uitwendige oorzaak hebben.

158

5. STATISTISCHE PRESENTATIE 5. Statistische presentatie

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft de regels weer voor statistieken voor internationale vergelijking en richtlijnen voor presentatie van gegevens in nationale en subnationale statistische tabel- len.

Diegenen die verantwoordelijk zijn voor de analyse van de gegevens dienen betrokken te worden bij de ontwikkeling van het verwerkingsprotocol (waarin ook het coderen wordt geregeld) van zowel de diagnostische gegevens als van de andere gegevens die tezamen in kruistabellen kunnen worden opgenomen.

5.2 Bron van gegevens

De medische verklaring van de doodsoorzaak behoort gewoonlijk tot de verantwoordelijkheid van de behandelend arts. Deze medische verklaring moet in overeenstemming zijn met de internationale aanbeveling (zie paragraaf 4.1.3). Administratieve procedures moeten de vertrouwelijkheid van gegevens van het doodsoorzakenformulier of andere medische rapporten waarborgen.

In gevallen van overlijden die door lijkschouwers zijn aangegeven, moeten de medische gegevens die aan de opsteller van de verklaring zijn verstrekt, naast eventuele wettelijke bevindingen, op de verklaring worden vermeld.

5.3 Niveau van detaillering van de oorzaak in tabellen

Er zijn standaardmethoden om oorzaken die volgens de ICD zijn gecodeerd weer te geven en er zijn formele aanbevelingen ten aanzien van lijsten voor het opstellen van tabellen die internationale vergelijking mogelijk maken (zie paragraaf 5.6). In andere tabellen biedt de hiërarchische structuur van de ICD ruimte voor aanzienlijke flexibiliteit bij het aggregeren van gegevens.

De drie- en vier-tekencategorieën van de ICD maken een grote mate van detaillering mogelijk. Zij worden soms gebruikt om referentietabellen te vervaardigen die een hele reeks van gegevens omvatten. Deze zijn niet bedoeld voor publicatie, maar staan ter beschikking op een centrale plek van waaruit op verzoek informatie betreffende specifieke diagnosen kan worden verkregen. De classificatie wordt op dit niveau tevens gebruikt door specialisten die in gedetailleerd onderzoek van een beperkt gebied van diagnosen zijn geïnteresseerd. Voor hen kunnen meer details worden toegevoegd op het vijfde of zelfs zesde tekenniveau, waar gecodeerd is hetzij met behulp van de aanvullende tekens die bij bepaalde ICD-rubrieken zijn weergegeven, hetzij met behulp van één van de op een specialisme gebaseerde aanpassingen van de familie van classificaties.

159

Alhoewel iedere inspanning is getroost om er zeker van te zijn dat de hoofdtermen van de vier-tekensubcategorieën uit de ICD ook begrijpelijk zijn wanneer ze op zichzelf staan, moeten ze in bepaalde gevallen in combinatie met de hoofdterm van de bijbehorende drie-tekencategorie worden gelezen. Waar dit het geval is, is het noodzakelijk om óf de drie-tekencategorieën (en hun totalen) erbij te vermelden, óf om speciaal aangepaste titels voor de vier-tekenrubrieken te gebruiken die ook duidelijk zijn wanneer ze op zich zelf staan. Er zijn meer dan 2000 categorieën op het drie-tekenniveau die alle aandoeningen benoemen die mogelijkerwijs voor de volksgezondheid van belang zijn.

Er zijn tevens speciale lijsten in Deel I die zijn bedoeld voor omstandigheden waarin de drie-tekenlijsten tè gedetailleerd zijn en die dusdanig zijn ontworpen dat internationale vergelijking van belangrijke ziekten en groepen van ziekten niet wordt belemmerd door verschillende combinaties die in verschillende landen worden gebruikt.

5.4 De aanbevolen speciale lijsten voor mortaliteit

De speciale lijsten voor mortaliteit zijn in Deel 1 weergegeven.

5.4.1 De gecomprimeerde lijsten

De twee gecomprimeerde lijsten (de Lijsten 1 en 3) voorzien in items voor elk ICD- hoofdstuk en identificeren in de meeste hoofdstukken de items van de keuzelijsten tezamen met resterende items (getiteld Restgroep van.....), welke het betreffende hoofd- stuk completeren. Op deze wijze vatten zij het gehele gebied van de drie- tekencategorieën van de ICD samen in een hanteerbaar aantal items die voor vele publicatiedoeleinden geschikt zijn.

5.4.2 De keuzelijsten

De twee keuzelijsten (de Lijsten 2 en 4) bevatten gegevens die in de meeste hoofdstukken van de ICD voorkomen en die betrekking hebben op aandoeningen en uitwendige oorzaken die van belang zijn voor het volgen en analyseren van de gezondheidstoestand van de bevolking en voor aan sterfte gerelateerde gezondheids-aspecten op zowel nationaal als internationaal niveau.

160

5. STATISTISCHE PRESENTATIE

Totalen van hoofdstukken worden niet gegeven en slechts enkele hoofdstukken bevatten restcategorieën die het verkrijgen van dergelijke totalen mogelijk maken.

5.4.3 Gebruik van voorvoegsels ter identificatie van de mortaliteitslijsten

Het gebruik van de numerieke voorvoegsels bij de itemcodes voorkomt verwarring tussen de speciale lijsten, waarin items voor dezelfde aandoening andere codes hebben. (Deze codes kunnen van de vier-tekencodes van de ICD worden onderscheiden doordat deze laatste een letter op de eerste positie hebben). Waar een aangepaste lijst voor nationale of subnationale doeleinden wordt gebruikt, moet een alternatief identificerend voorvoegsel worden gebruikt.

5.4.4 Plaatselijk ontworpen lijsten

De vier speciale lijsten voorzien voor de meeste landen in een goede bron van informatie over de belangrijkste ziekten en uitwendige doodsoorzaken. Zij vergemakkelijken tevens vergelijkingen door de tijd heen en de bestudering van verschuivingen van de relatieve frequenties van bijvoorbeeld infectieziekten en degeneratieve ziekten als resultaat van gezondheidsprogramma's. Zij maken vergelijkingen mogelijk tussen subnationale gebieden en subgroepen in de bevolking. Bovendien maken zij zinvolle internationale vergelijkingen van doodsoorzaken mogelijk.

Wanneer geen behoefte aan internationale vergelijking bestaat, kunnen soortgelijke lijsten worden ontworpen voor lokaal gebruik die op de speciale lijsten lijken. De ICD- rubrieken van dergelijke lijsten kunnen op elke meest bruikbare en geschikte manier worden geselecteerd en gegroepeerd. Speciale lijsten kunnen nodig zijn voor bijvoorbeeld het volgen van de voortgang van vele lokale gezondheidsprogramma's in termen van ziekte en sterfte.

Wanneer speciale lijsten aan nationale vereisten worden aangepast, of wanneer een lijst voor een nieuw of speciaal project wordt ontworpen, dan is het nuttig een proef uit te voeren waarin het aantal gevallen wordt geteld dat in elke drie-tekencategorie valt. Zo kan worden vastgesteld voor welke aandoeningen het vormen van brede groepen geschikt is en waar het gebruik van subcategorieën nodig is.

Waar een lokale lijst is samengesteld, moet de sleutel tot de gecomprimeerde categorieën de drie- (of vier-)tekencodes van de Systematische lijst bevatten.

161

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

5.5 De speciale lijst voor morbiditeit

5.5.1 Beschrijving

De lijst voor morbiditeit bevat 298 gedetailleerde items. De morbiditeitslijst is een geaggregeerde lijst waarin elke categorie slechts eenmaal is opgenomen. Totalen voor groepen van ziekten en ICD-hoofdstukken kunnen worden verkregen door de optelling van opeenvolgende items.

De morbiditeitslijst is bedoeld als basis voor nationale lijsten en voor vergelijking tussen landen onderling. Nationale lijsten kunnen al naar gelang de omstandigheden worden samengesteld door aggregeren of uitbreiden van de Systematische lijst. De lijst is geschikt voor gegevens over de klinische zorg voor patiënten en, met de juiste aanpas- sing, voor informatie uit andere bronnen, zoals ambulante zorg en onderzoek. Onder 'de juiste aanpassing' wordt met name verstaan de samenvoeging van sommige items en uitbreiding van items met betrekking tot Hoofdstuk XVIII (Symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen) en Hoofdstuk XXI (Factoren die de gezondheidstoestand beïnvloeden en contacten met gezondheidszorg). Wanneer een lokale lijst wordt samengesteld, moet de sleutel tot de verkorte categorieën de drie- (of vier-)tekencodes uit de Systematische lijst bevatten.

De morbiditeitslijst omvat ook de codes van asterisk-categorieën voor gebruik wanneer de asterisk-code voor dubbele classificatie in de analyse is opgenomen. De lijst kan worden gebruikt voor zowel op de dagger gebaseerde als voor op de asterisk gebaseerde tabellering. Het is derhalve belangrijk om in elke tabel aan te geven welk uitgangspunt is gebruikt.

5.5.2 Wijziging van de speciale lijst voor morbiditeit op grond van nationale vereisten

Indien het na bestudering van de frequenties van de drie-tekencategorieën van de ICD noodzakelijk wordt geacht de lijst uit te breiden, kunnen enkele van de items voor een reeks van ICD-categorieën volgens de drie-tekenclassificatie, of zelfs volgens het vier- tekenniveau worden onderverdeeld. Indien de aanbevolen lijst als te gedetailleerd wordt beschouwd, of indien een kortere lijst nodig is, kan een selectie worden gemaakt op ba- sis van nationale of lokale gezondheidsbelangen. Afhankelijk van het epidemiologische profiel van een land kunnen categorieën worden gecombineerd om de lijst te verkorten.

5.6 Aanbevelingen met betrekking tot statistische tabellen voor internationale vergelijking

5.6.1 Statistische tabellen De mate van detaillering in kruistabellering naar oorzaak, geslacht, leeftijd en geografisch gebied zal afhangen van zowel het doel en het bereik van de statistieken als van de praktische beperkingen van hun tabellering. De volgende patronen, die zijn

162

5. STATISTISCHE PRESENTATIE ontworpen om internationale vergelijkbaarheid te bevorderen, bieden standaardopties om verschillende kenmerken weer te geven. Waar in gepubliceerde tabellen een andere indeling wordt gebruikt (bijvoorbeeld bij leeftijdsgroepen), moet deze tot één van de aanbevolen groepsindelingen kunnen worden teruggebracht.

(a) Analyse met behulp van de Internationale Classificatie van Ziekten moet, al naar gelang de omstandigheden, in overeenstemming zijn met: (i) de gedetailleerde lijst van drie-tekencategorieën, met of zonder vier- tekensubcategorieën; (ii) één van de speciale lijsten voor sterfte; (iii) de speciale lijst voor ziekte. (b) Leeftijdsclassificatie voor algemene doeleinden: (i) onder 1 jaar, afzonderlijke jaren tot en met 4 jaar, groepen van 5 jaren van 5 tot en met 84 jaar, 85 jaar en ouder; (ii) onder 1 jaar, 1-4 jaar, 5-14 jaar, 15-24 jaar, 25-34 jaar, 35-44 jaar, 45-54 jaar, 55-64 jaar, 65-74 jaar, 75 jaar en ouder; (iii) onder 1 jaar, 1-14 jaar, 15-44 jaar, 45-64 jaar, 65 jaar en ouder. (c) Classificatie naar gebied moet, al naar gelang de omstandigheden, in overeenstemming zijn met: (i) elke belangrijke indeling in bevolkingsgebieden; (ii) elke stad of agglomeratie met 1 000 000 en meer inwoners, en anders de grootste stad met tenminste 100 000 inwoners; (iii) een nationale verzameling van verstedelijkte gebieden met 100 000 inwoners en meer; (iv) een nationale verzameling van verstedelijkte gebieden met minder dan 100 000 inwoners (v) een nationale verzameling van landelijke gebieden.

Opmerking 1. Statistieken met betrekking tot (c) moeten de gebruikte definities van stedelijk en landelijk omvatten.

Opmerking 2. In landen waarin de medische vaststelling van de doodsoorzaak onvolledig is, of beperkt is tot bepaalde gebieden, moeten cijfers voor niet medisch geregistreerde sterfte afzonderlijk worden gepubliceerd.

5.6.2 Tabellering van doodsoorzaken

Statistieken van doodsoorzaken voor een afgebakend gebied moeten in overeenstemming zijn met aanbeveling (a)(i) hierboven, of, indien dit niet mogelijk is, met aanbeveling (a)(ii). Sterfgevallen moeten bij voorkeur geklasseerd worden naar geslacht en leeftijdsgroep zoals in aanbeveling (b)(i) is aangegeven.

163

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Statistieken van doodsoorzaken voor de gebieden in aanbeveling (c) moeten in overeenstemming zijn met aanbeveling (a)(i), of, indien dit niet mogelijk is, met aanbeveling (a)(ii). Zij moeten bij voorkeur naar geslacht en leeftijdsgroep worden getabelleerd, zoals in aanbeveling (b)(ii) is aangegeven.

5.7 Standaarden en rapportagevereisten met betrekking tot doodgeboorte, perinatale en neonatale sterfte en zuigelingensterfte

De volgende definities zijn door de World Health Assembly aanvaard met betrekking tot zowel statistieken die onderhevig zijn aan internationale vergelijking als tot rapportage- vereisten voor de gegevens waarvan ze zijn afgeleid. De definities die door de World Health Assembly zijn aanvaard, zijn weergegeven in Deel 1 en worden voor het gemak hieronder herhaald.

5.7.1 Definities

Levend geboren Levend geboren is elk product van de conceptie dat, ongeacht de duur van de zwangerschap, na volledige uitdrijving of verwijdering uit de moeder ademt of enig ander teken van leven vertoont, zoals hartslag, duidelijke beweging van willekeurige spieren, of kloppen van de navelstreng, ongeacht of deze is doorgeknipt en de placenta nog vastzit of niet.

Dood geboren [doodgeboren foetus, doodgeboorte] Dood geboren is elk product van de conceptie dat, ongeacht de duur van de zwangerschap is overleden voordat de volledige uitdrijving of verwijdering uit de moeder heeft plaatsgevonden. Het overlijden blijkt doordat de foetus niet ademt of enig ander teken van leven vertoont, zoals hartslag, duidelijke beweging van willekeurige spieren of kloppen van de navelstreng.

Geboortegewicht Het eerste gewicht van de foetus of pasgeborene verkregen na de geboorte.

Voor levendgeborenen dient het geboortegewicht bij voorkeur binnen het eerste levensuur gemeten te worden, voordat belangrijk postnataal gewichtsverlies is opgetreden. Alhoewel in statistische overzichten voor het geboortegewicht intervallen van 500 gram worden gehanteerd, zouden gewichten niet in dergelijke groepen moeten worden vastgelegd. Het eigenlijke gewicht zou moeten worden vastgelegd volgens de nauwkeurigheidsgraad waarmee deze is gemeten.

De definities van laag, zeer laag en extreem laag geboortegewicht vormen geen elkaar uitsluitende categorieën. Beneden de vastgestelde grenzen zijn ze allesomvattend en overlappen elkaar dus (dat wil zeggen laag omvat zeer laag en extreem laag, terwijl zeer laag de categorie extreem laag omvat).

164

5. STATISTISCHE PRESENTATIE

Laag geboortegewicht Minder dan 2500 gram (tot en met 2499 gram).

Zeer laag geboortegewicht Minder dan 1500 gram (tot en met 1499 gram).

Extreem laag geboortegewicht Minder dan 1000 gram (tot en met 999 gram).

Zwangerschapsduur De duur van de zwangerschap wordt gemeten vanaf de eerste dag van de laatste normale menstruatie. De zwangerschapsduur wordt uitgedrukt in voltooide dagen of weken (bijvoorbeeld gebeurtenissen die 280 tot 286 voltooide dagen na het begin van de laatste normale menstruatie voorkomen, worden beschouwd als te zijn gebeurd na 40 weken zwangerschap).

Zwangerschapsduur is vaak een bron van verwarring wanneer berekeningen zijn gebaseerd op de menstruatiedatum. Om de berekening van de zwangerschapsduur vanaf de datum van de eerste dag van de laatste normale menstruatie en de datum van de beval- ling te kunnen uitvoeren, dient in gedachte te worden gehouden dat de eerste dag als dag 0 wordt beschouwd en niet als dag 1; de dagen 0-6 corresponderen derhalve met voltooide week 0; de dagen 7-13 met voltooide week 1, en de veertigste week van de feitelijke zwangerschap is synoniem met voltooide week 39. Waar de datum van de laatste normale menstruatie niet beschikbaar is, dient de zwangerschapsduur op de best mogelijke klinische schatting te worden gebaseerd. Om misverstanden te voorkomen dienen tabellen zowel weken als dagen aan te geven.

Preterm [vroeggeboorte] Minder dan 37 voltooide weken (minder dan 259 dagen) zwangerschap.

A terme Vanaf 37 voltooide weken tot 42 voltooide weken (259 tot 293 dagen) zwangerschap.

Postterm [overdragenheid, serotiniteit] 42 voltooide weken of meer (294 dagen of meer) van zwangerschap.

Perinatale periode De perinatale periode begint bij 22 voltooide weken (154 dagen) zwangerschap (de periode wanneer het geboortegewicht gewoonlijk 500 gram heeft bereikt) en eindigt bij zeven voltooide dagen na de geboorte.

165

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Neonatale periode De neonatale periode begint bij de geboorte en eindigt 28 voltooide dagen na de geboorte. Neonatale sterfte (overlijden van levendgeborenen gedurende de eerste 28 voltooide levensdagen) kan worden onderverdeeld in vroege neonatale sterfte, die gedurende de eerste zeven levensdagen optreedt, en late neonatale sterfte, die na de zevende dag, maar vóór 28 voltooide levensdagen optreedt.

De leeftijd bij sterfte gedurende de eerste levensdag (dag 0) dient in eenheden van voltooide levensminuten of -uren te worden vastgelegd. Voor de tweede (dag 1) en derde levensdag (dag 2) en gedurende 27 voltooide levensdagen dient de leeftijd bij sterfte te worden vastgelegd in dagen.

5.7.2 Criteria voor rapportage De wettelijke vereisten voor de registratie van doodgeborenen en levendgeborenen variëren van land tot land en zelfs binnen landen. Indien mogelijk, moeten alle foetussen en zuigelingen die bij de geboorte, dood of levend, tenminste 500 gram wegen in de statistieken worden opgenomen. Wanneer informatie ten aanzien van het geboortegewicht niet beschikbaar is, dienen de overeenkomstige criteria voor zwangerschapsduur (22 voltooide weken) of lichaamslengte (25 cm van hiel tot kruin) te worden gebruikt. De criteria voor het vaststellen of een gebeurtenis binnen de perinatale periode heeft plaatsgevonden, dienen te worden toegepast in de volgorde: (1) geboorte- gewicht, (2) zwangerschapsduur, (3) lengte van kruin tot hiel. De opname van foetussen en zuigelingen die tussen 500 en 1000 gram wegen, wordt vanwege de inherente waarde hiervan in nationale statistieken aanbevolen. Daarnaast verbetert hierdoor de rapportage bij 1000 gram en meer.

5.7.3 Statistieken voor internationale vergelijking In statistieken voor internationale vergelijking verstoort het opnemen van de groep met een extreem laag geboortegewicht de validiteit van vergelijkingen en wordt niet aanbevolen. Landen dienen registratie- en rapportageprocedures zo te regelen dat de gebeurtenissen en de criteria voor hun opname in de statistieken gemakkelijk kunnen worden vastgesteld. Minder volgroeide foetussen en zuigelingen die niet aan de criteria voldoen (d.w.z. met een geboortegewicht van minder dan 1000 gram) moeten van perinatale statistieken worden uitgesloten, tenzij er wettelijke of andere geldige redenen bestaan die het tegenovergestelde eisen. In dit geval dient hun opname expliciet te worden vermeld. Waar geboortegewicht, zwangerschapsduur en lengte (van kruin tot hiel) onbekend zijn, dient de gebeurtenis eerder wel dan niet in sterftestatistieken van de perinatale periode te worden opgenomen. Landen dienen tevens statistieken te leveren waarin zowel de teller als de noemer van alle ratio's en cijfers worden beperkt tot foetus- sen en zuigelingen die meer dan 1000 gram wegen (gewichtsspecifieke ratio's en cijfers); waar informatie over geboortegewicht niet beschikbaar is, dient de overeenkomstige zwangerschapsduur (28 voltooide weken) of lichaamslengte (35 cm van kruin tot hiel) te worden gebruikt.

166

5. STATISTISCHE PRESENTATIE

In de statistieken van doodgeboorte, perinatale en neonatale sterfte en zuigelingensterfte dient het aantal sterfgevallen als gevolg van misvormingen, waar mogelijk, voor levendgeborenen en doodgeborenen te worden vastgelegd in relatie tot geboortege- wichten van 500-999 gram en 1000 gram of meer. Neonatale sterfte als gevolg van misvormingen dient in vroege en late neonatale sterfte te worden onderverdeeld. Deze informatie maakt perinatale en neonatale sterftestatistieken mogelijk met of zonder vermelding van sterfte door misvormingen.

Ratio's en cijfers

Bij gepubliceerde ratio's en cijfers moet altijd de noemer worden vermeld; d.w.z. levendgeborenen of totaal aantal geboorten (levendgeborenen plus doodgeborenen). Landen worden aangemoedigd om de onderstaande ratio's en cijfers te geven, of zoveel mogelijk daarvan als hun gegevensverzamelingen hen toestaan.

Doodgeborenen-ratio Aantal doodgeborenen x 1000 Aantal levendgeborenen

Foetale sterftecijfer Aantal doodgeborenen x 1000 Totaal aantal geboorten

Foetale sterftecijfer, gewichtsspecifiek Aantal doodgeborenen van 1000 gram en meer x 1000 Totaal aantal geboorten van 1000 gram en meer

Vroege neonatale sterftecijfer Vroege neonatale sterfte x 1000 Aantal levendgeborenen

Vroege neonatale sterftecijfer, gewichtsspecifiek Vroege neonatale sterfte van kinderen van 1000 gram en meer bij de geboorte x 1000 Aantal levendgeborenen van 1000 gram en meer

Perinatale sterfteratio Aantal doodgeborenen plus vroege neonatale sterfte x 1000 Aantal levendgeborenen

167

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Perinatale sterftecijfer Aantal doodgeborenen plus vroege neonatale sterfte x 1000 Totaal aantal geboorten

Het perinatale sterftecijfer is het aantal sterfgevallen van foetussen die tenminste 500 gram wegen (of, wanneer het geboortegewicht niet beschikbaar is, na 22 voltooide weken zwangerschap of met een lengte van kruin tot hiel van 25 cm of meer) plus het aantal vroege neonatale sterfgevallen per totaal aantal geboorten x 1000. Vanwege de verschillende noemers in beide componenten is dit niet noodzakelijk gelijk aan de som van het doodgeboortecijfer en het vroege neonatale sterftecijfer.

Perinatale sterftecijfer, gewichtsspecifiek Aantal doodgeborenen van 1000 gram en meer, plus vroege neonatale sterfte van kinderen van 1000 gram en meer bij de geboorte x 1000 Totaal aantal geboorten van 1000 gram en meer

Neonatale sterftecijfer Neonatale sterfte x 1000 Aantal levendgeborenen

Neonatale sterftecijfer, gewichtsspecifiek Neonatale sterfte van kinderen van 1000 gram en meer bij de geboorte x 1000 Aantal levendgeborenen van 1000 gram en meer

Zuigelingen-sterftecijfer Sterfte onder de leeftijd van 1 jaar x 1000 Aantal levendgeborenen

Zuigelingen-sterftecijfer, gewichtsspecifiek Zuigelingensterfte onder levendgeborenen van 1000 gram en meer bij de geboorte x 1000 Aantal levendgeborenen van 1000 gram en meer

5.7.4 Presentatie van oorzaken van perinatale sterfte

Voor statistieken van perinatale sterfte die zijn afgeleid van het voor dit doel aanbevolen formulier (zie paragraaf 4.3.1) is de volledige meervoudige analyse van alle gerapporteerde aandoeningen van het grootste belang. Waar een dergelijke analyse onuit- voerbaar is, dient de analyse van de belangrijkste ziekte of aandoening van de foetus of zuigeling (deel (a)) en van de belangrijkste aandoening van de moeder die foetus of zuigeling heeft beïnvloed (deel (c)) met kruistabellen van groepen van deze twee aandoeningen als het minimum te worden beschouwd. Waar het noodzakelijk is om slechts één aandoening te selecteren (bijvoorbeeld wanneer vroege neonatale sterfte in enkelvoudige tabellen van sterfte op alle leeftijden moet worden opgenomen) dient de belangrijkste ziekte of aandoening van de foetus of zuigeling (deel (a)) te worden geselecteerd.

168

5. STATISTISCHE PRESENTATIE

Leeftijdsclassificatie voor speciale statistieken van zuigelingensterfte

(i) Per afzonderlijke dagen voor de eerste levensweek (onder 24 uur, 1, 2, 3, 4, 5, 6 dagen), 7-13 dagen, 14-20 dagen, 21-27 dagen, 28 dagen tot 2 maanden, per afzonderlijke levensmaand van 2 maanden tot 1 jaar (2, 3, 4....11 maanden). (ii) Onder 24 uur, 1-6 dagen, 7-27 dagen, 28 dagen tot 3 maanden, 3-5 maanden, 6 maanden tot 1 jaar. (iii) Onder 7 dagen, 7-27 dagen, 28 dagen tot 1 jaar.

Leeftijdsclassificatie voor vroege neonatale sterfte

(i) Onder 1 uur, 1-11 uur, 12-23 uur, 24-47 uur, 48-71 uur, 72-167 uur; (ii) Onder 1 uur, 1-23 uur, 24-167 uur.

Geboortegewichtclassificatie voor perinatale sterftestatistieken

Per gewichtsintervallen van 500 gram, d.w.z. 1000-1499 gram, etc..

Classificatie van zwangerschapsduur voor perinatale sterftestatistieken

Onder 28 weken (onder 196 dagen), 28-31 weken (196-223 dagen), 32-36 weken (224- 258 dagen), 37-41 weken (259-293 dagen), 42 weken en meer (294 dagen en meer).

5.8 Standaarden en rapportage-vereisten met betrek- king tot maternale sterfte

5.8.1 Definities

Maternale sterfte Maternale sterfte is het overlijden van een vrouw gedurende de zwangerschap of binnen 42 dagen na beëindiging van de zwangerschap, ongeacht de duur en de lokalisatie van de zwangerschap, door iedere oorzaak gerelateerd aan of verergerd door de zwangerschap of haar begeleiding; overlijden door ongeval of andere incidentele oorzaken zijn uitgezonderd.

Late maternale sterfte Late maternale sterfte is het overlijden van een vrouw door directe of indirecte obstetrische oorzaken meer dan 42 dagen, maar minder dan 1 jaar, na beëindiging van de zwangerschap.

169

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Aan de zwangerschap gerelateerde sterfte Een aan de zwangerschap gerelateerde sterfte is het overlijden van een vrouw gedurende de zwangerschap, of binnen 42 dagen na beëindiging van de zwangerschap, ongeacht de doodsoorzaak.

Maternale sterfte dient in twee groepen te worden onderverdeeld:

Directe obstetrische sterfte: sterfte als gevolg van obstetrische complicaties van de zwangerschapstoestand (zwangerschap, bevalling en kraambedperiode), van ingrepen, nalatigheden, incorrecte behandeling, of door een reeks gebeurtenissen als gevolg van één van bovengenoemde factoren.

Indirecte obstetrische sterfte: sterfte als gevolg van een eerder bestaande ziekte, of een ziekte die zich gedurende de zwangerschap ontwikkelde en niet het gevolg was van directe obstetrische oorzaken, maar door fysiologische effecten van de zwangerschap werd verergerd.

Ten einde de kwaliteit van maternale sterftegegevens te verbeteren en in alternatieve methoden van gegevensverzameling van sterfte gedurende de zwangerschap of daaraan verwant overlijden te kunnen voorzien, alsmede het vastleggen te bevorderen van sterfte door obstetrische oorzaken die meer dan 42 dagen na beNindiging van de zwangerschap plaatsvindt, heeft de 43ste World Health Assembly in 1990 de aanbeveling aangenomen dat landen de opname moeten overwegen van vragen op de overlijdensverklaringen betreffende een bestaande zwangerschap en zwangerschap binnen één jaar voorafgaand aan het overlijden.

5.8.2 Internationale rapportage

Ten behoeve van internationale rapportage van maternale sterfte dient bij de berekening van de verschillende ratio's en cijfers alleen die maternale sterfte te worden betrokken die voor het einde van de referentieperiode van 42 dagen plaatsvindt, hoewel het vastleggen van late maternale sterfte nuttig is voor nationale analyse.

5.8.3 Gepubliceerde maternale sterftecijfers

Gepubliceerde maternale sterftecijfers dienen altijd de teller te specificeren (aantal vastgelegde maternale sterfgevallen), die als volgt worden weergegeven:

 het aantal vastgelegde directe obstetrische sterfgevallen, of  het aantal vastgelegde obstetrische sterfgevallen (directe plus indirecte)

Let op dat de bij berekening van de maternale sterfte ratio, gevallen die niet zijn gecodeerd onder Hoofdstuk XV (O-codes), geincludeerd dienen te worden. Het betreft hier de categorieën die vermeld staan bij de Exclusie aan het begin van Hoofdstuk XV, vooropgesteld dat ze voldoen aan de criteria in sectie 4.2.15 a) voor indirecte obstetrische oorzaken.

170

5. STATISTISCHE PRESENTATIE 5.8.4 Noemers voor maternale sterfte

De noemer die wordt gebruikt voor het berekenen van maternale sterfte moet worden gespecificeerd als het aantal levendgeborenen dan wel het totaal aantal geboorten (levendgeborenen plus doodgeborenen). Waar beide noemers beschikbaar zijn, moet berekening van elk hiervan worden gepubliceerd.

Ratio's en cijfers

Resultaten moeten worden uitgedrukt als de verhouding van de teller ten opzichte van de noemer, vermenigvuldigd met k (waarbij k kan zijn 1000, 10 000 of 100 000, zoals door het land wordt geprefereerd en aangegeven). Maternale sterftecijfers kunnen als volgt worden weergegeven:

Maternale-sterfteratio Maternale sterfte (directe en indirecte) x k Aantal levendgeborenen

Directe obstetrische-sterfteratio Alleen directe obstetrische sterfte x k Aantal levendgeborenen

Aan de zwangerschap gerelateerde sterfteratio Aan de zwangerschap gerelateerde sterfte x k Aantal levendgeborenen 5.9 Aandeel sterfgevallen geklasseerd onder slecht gedefinieerde oorzaken

De toewijzing van een groot deel van de doodsoorzaken aan Hoofdstuk XVIII (Symptomen, afwijkende klinische bevindingen en laboratoriumuitslagen, niet elders geclassificeerd) geeft aan dat er behoefte is om de kwaliteit van de getabelleerde gegevens die bij specifiekere oorzaken in andere hoofdstukken zijn ondergebracht, te controleren of in te schatten.

5.10 Morbiditeit

Er is een grote verscheidenheid aan mogelijke bronnen van informatie met betrekking tot ziekte. De meest geschikte gegevens voor analyse op nationale of regionale basis zijn die gegevens die bepaalde berekeningen mogelijk maken ten aanzien van de incidentie van ziekten, of ten minste van die ziekten die bijvoorbeeld tot medische behandeling of ziekenhuisbehandeling leiden. Formeel goedgekeurde richtlijnen en definities voor het vastleggen van oorzaken van morbiditeit en de keuze van een enkele aandoening zijn, waar nodig, voornamelijk bedoeld voor gegevens over episoden van gezondheidszorg. Andere typen van gegevens vereisen de ontwikkeling van lokale regels.

171

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

De problemen ten aanzien van morbiditeitsstatistieken beginnen met de definitie van ziekte. Er is veel ruimte voor de verbetering van morbiditeitsstatistieken. Internationale vergelijkingen van morbiditeitsgegevens zijn momenteel slechts tot op zeer beperkte hoogte haalbaar en voor duidelijk omschreven doeleinden. Nationale of regionale informatie over morbiditeit dient te worden geïnterpreteerd in relatie tot de bron van de gegevens en met achtergrondkennis van de kwaliteit van de gegevens, diagnostische betrouwbaarheid, demografie en socio-economische kenmerken.

5.11 Benodigde voorzorgsmaatregelen bij speciale lijsten die subtotalen bevatten

Het is niet altijd duidelijk voor diegenen die gegevens verwerken dat sommige van de items die in de speciale lijsten voorkomen in feite subtotalen zijn, zoals bijvoorbeeld titels van blokken en in het geval van de vier-tekenlijst van de ICD, de hoofdtermen van drie-tekencategorieën, alsmede de items voor hoofdstuktitels in de gecomprimeerde versies van de sterftelijsten. Deze items dienen bij het berekenen van totalen te worden genegeerd. Als dit niet gebeurt, vinden dubbeltellingen plaats.

5.12 Problemen van een kleine bevolking

De omvang van de bevolking is één van de factoren waarmee rekening moet worden gehouden wanneer de gezondheidssituatie van een bevolking aan de hand van morbiditeits- en mortaliteitsgegevens wordt vastgesteld. In landen met een kleine bevolking zullen de jaarlijkse aantallen van gebeurtenissen in vele categorieën van de korte lijsten zeer klein zijn, en zullen willekeurig van jaar tot jaar schommelen. Dit geldt in het bijzonder voor afzonderlijke leeftijds- en geslachtsgroepen. Deze problemen kunnen door één of meer van de volgende maatregelen worden verlicht:

 gebruik of presentatie van brede groepen van ICD-rubrieken, zoals hoofdstukken;  aggregatie van gegevens over een langere periode, bijvoorbeeld door de gegevens van de twee voorafgaande jaren tezamen te nemen met die voor het lopende jaar en een voortschrijdend gemiddelde te leveren;  gebruik van de breedste leeftijdsgroepen die bij 5.6.1 en 5.7.4 worden aanbevolen.

Wat voor kleine nationale bevolkingen van toepassing is, geldt over het algemeen ook voor subnationale onderdelen van grotere bevolkingen. Bij onderzoeken naar gezondheidsvraagstukken in bevolkingssubgroepen dient men rekening te houden met het effect van de omvang van elk van de subgroepen op het type van de gebruikte analyse. Deze situatie wordt algemeen onderkend bij het omgaan met steekproeven, maar wordt vaak over het hoofd gezien wanneer het onderzoek betrekking heeft op gezondheids- problemen van speciale groepen van de nationale bevolking.

172

5. STATISTISCHE PRESENTATIE 5.13 Lege cellen en cellen met lage frequenties

Welke lijst van oorzaken ook wordt gebruikt, het kan niettemin gebeuren dat in bepaalde cellen van een statistische tabel geen gevallen voorkomen. Waar veel lege regels in een tabel voorkomen, is het de moeite waard om te overwegen of dergelijke regels uit een gepubliceerde tabel of uit een computer printout kunnen worden weggelaten. Wanneer slechts een enkel geval van een bepaalde ziekte zich in een land voordoet, kan de regel gewoonlijk uit de gepubliceerde tabel worden weggelaten en een voetnoot worden toegevoegd om aan te geven dat er óf geen gevallen waren, óf, wanneer zich toch spora- dische gevallen voordoen, in welke cel het geval zou worden opgenomen.

Voor cellen met zeer lage frequenties, in het bijzonder die cellen die betrekking hebben op ziekten waarvan het onwaarschijnlijk is dat ze voorkomen, is het van belang dat duidelijk wordt vastgesteld dat deze gevallen zich werkelijk hebben voorgedaan en niet het gevolg zijn van een codeer- of verwerkingsfout. Deze taak moet als onderdeel van de algemene kwaliteitscontrole van de gegevens worden uitgevoerd.

5.14 Aanbevelingen

1. Verantwoordelijkheid voor medische verklaring van de doodsoorzaak (zie sectie 5.2)

De medische verklaring van de doodsoorzaak behoort gewoonlijk tot de verantwoordelijkheid van de behandelend arts. In gevallen van overlijden die door lijkschouwers zijn aangegeven, moeten de medische gegevens die aan de opsteller van de verklaring zijn verstrekt, naast eventuele wettelijke bevindingen, op de verklaring worden vermeld.

2. Formulier voor de medische verklaring (zie secties 5.2, 4.1.3 en 4.3.1)

Deze medische verklaring moet in overeenstemming zijn met de internationale aanbeveling (zie paragraaf 4.1.3). Gegevensverzameling met betrekking tot perinatale strefte dient in overeenstemming te zijn met de aanbevelingen uit sectie 4.3.1

3. Vertrouwelijkheid van medische gegevens (zie sectie 5.2)

Administratieve procedures moeten de vertrouwelijkheid van gegevens van het doodsoorzakenformulier of andere medische rapporten waarborgen.

4. Selecteren van de doodsoorzaak voor tabbelering (zie sectie 4.1.1)

De doodsoorzaken die op de medische doodsoorzakenverklaring moeten worden opgenomen zijn alle ziekten, aandoeningen of letsel die óf hebben geleid, óf hebben bijgedragen tot het overlijden en de omstandigheden van het ongeval of geweld waarin dergelijke letsels werden veroorzaakt.

173

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Wanneer slechts één doodsoorzaak is vastgelegd, dient deze voor tabellering te worden gekozen. Wanneer meer dan één doodsoorzaak wordt vastgelegd, dient een keuze te worden gemaakt in overeenstemming met de regels volgens de ICD.

5. Gebruik van de Internationale Classificatie van Ziekten (zie secties 2.1, 2.2 en 3.3)

Het doel van de ICD is het mogelijk te maken gegevens systematisch vast te leggen, analyseren, interpreteren en vergelijken met betrekking tot mortaliteits- en morbiditeitgegevens van verschillende landen en gebieden, op verschillende momenten in tijd. De ‘kern’classificatie van de ICD is de door de WHO verplichtgestelde drie- tekencode op grond waarvan internationale vergelijkingen kunnen worden gemaakt. De vier-tekensubcategoriën worden, alhoewel niet verplicht voor rapportage op internationaal niveau, voor vele doeleinden aanbevolen en maken, evenals de speciale lijsten, deel uit van de ICD.

Statistieken betreffende sterfte en ziekte dienen gecodeerd te worden volgens de tabulaire lijst met inclusies en de alphabetische index. Bij publicatie van gegevens op vier- tekensubcategorie, dienen ze conform de ICD te zijn. Bij pulicatie van statistische tabellen dienen toevoegingen of varianten te worden aangeven.

6. Perinatale sterfte-statistiek (zie secties 5.7.2 en 5.7.3)

Aanbevolen wordt alle foetussen en zuigelingen, dood of levend, die tenminste 500 gram wegen op te nemen in de nationale statistieken. Wanneer informatie ten aanzien van geboortegewicht niet beschikbaar is, dient gebruik te worden gemaakt van criteria voor zwangerschapsduur (22 weken) of lichaamslengte (25cm kruin-hiel). Om vast te stellen of een gebeurtenis heeft plaastgevonden binnen de perinatale periode dienen de criteria te worden vastgesteld in de volgorde: (1) geboortegewicht, (2) zwangerschapsduur, (3) lengte van kruin tot hiel. De opname van foetussen en zuigelingen die tussen 500 en 1000 gram wegen, wordt vanwege de inherente waarde hiervan in de national statistieken aanbevolen. Daarnaast verbetert hierdoor de rapportgae bij 1000 gram en meer.

In statistieken voor internationale vergelijking verstoort het opnemen van de groep met een extreem laag geboortegewicht de validiteit van vergelijkingen en wordt niet aanbevolen. Landen dienen tevens statistieken te leveren waarin zowel de teller als de noemer van alle ratio's en cijfers worden beperkt tot foetussen en zuigelingen die meer dan 1000 gram wegen (gewichtsspecifieke ratio's en cijfers); waar informatie over geboortegewicht niet beschikbaar is, dient de overeenkomstige zwangerschapsduur (28 voltooide weken) of lichaamslengte (35 cm van kruin tot hiel) te worden gebruikt.

7. Maternale sterfte-statistiek (zie secties 5.8.2 en 5.8.3

Gepubliceerde maternale sterftecijfers dienen altijd de teller te specificeren (aantal vastgelegde maternale sterfgevallen), die te worden weergegeven als: het aantal vastgelegde directe obstetrische sterfgevallen, of het aantal vastgelegde obstetrische sterfgevallen (directe plus indirecte). Ten behoeve van internationale rapportage van 174

5. STATISTISCHE PRESENTATIE maternale sterfte dient bij de berekening van de verschillende ratio's en cijfers alleen die maternale sterfte te worden betrokken die voor het einde van de referentieperiode van 42 dagen plaatsvindt, hoewel het vastleggen van late maternale sterfte nuttig is voor nationale analyse.

8. Statistische tabellen (zie secties 5.6.1 en 5.7.4)

De mate van detaillering in kruistabellering naar oorzaak, geslacht, leeftijd en geografisch gebied zal afhangen van zowel het doel en het bereik van de statistieken als van de praktische beperkingen van hun tabellering. Standaard wijzen om statistieken te presenteren en internationale vergelijkbaarheid te bevorderen worden beschreven in secties 5.6.1 en 5.7.4.

9. Tabellering van doodsoorzaken (zie secties 5.6.2 en 5.6.4)

Statistieken van doodsoorzaken voor een afgebakend gebied moeten in overeenstemming zijn met aanbeveling in sectie 5.6.1. Sterfgevallen moeten bij voorkeur geklasseerd worden naar geslacht en leeftijdsgroep zoals in de aanbeveling in sectie 5.6.1. Voor statistieken betreffende perinatale sterfte zal een volledige multi-factor analyse van alle gerapporteerde aandoeningen een groot voordeel bieden. Waar dergelijke analyses praktisch niet uitvoerbaar zijn is analyse van de hoofddiagnose of –aandoening van de foetus of zuigeling én van de hoofdaandoening van de moeder met directe invloed op de foetus of zuigeling, met kruistabellering van deze twee aandoeningen, als minimum vereiste te beschouwen. Waar het noodzakelijk is om slechts één aandoening te selecteren, dient de hoofddiagnose of –aandoening van de foetus of zuigeling geselecteerd te worden.

175

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 6. Geschiedenis van de ontwikkeling van de ICD1

6.1 Vroege geschiedenis

Sir George Knibbs, de vooraanstaande Australische statisticus, schreef de eerste poging om ziekten systematisch te classificeren toe aan FranHois Bossier de Lacroix (1706- 1777), beter bekend als Sauvages (10). Sauvages' uitvoerige verhandeling werd gepubliceerd onder de titel Nosologia methodica. Een tijdgenoot van Sauvages was de grote methodoloog Linnaeus (1707-1778), van wie één van de verhandelingen was getiteld Genera morborum. Aan het begin van de 19e eeuw was de meest gebruikte classificatie van ziekten die van William Cullen (1710-1790) uit Edinburgh, die in 1785 onder de titel Synopsis nosologiae methodicae werd gepubliceerd.

Praktische gezien echter, begon de statistische studie van ziekte een eeuw eerder met het werk van John Gaunt dat betrekking had op de London Bills of Mortality. Het soort classificatie dat deze pionier voor ogen had, wordt geVllustreerd door zijn poging een schatting te maken van het percentage levendgeboren kinderen dat voor de leeftijd van zes jaar stierf, terwijl er geen vastgelegde gegevens met betrekking tot de leeftijd bij overlijden beschikbaar waren. Hij nam alle sterfgevallen die waren geclassificeerd als spruw, stuiptrekkingen, rachitis, tanden en wormen, te vroeg geborenen, chrysomyia, zuigelingen, 'livergrown', en doodliggen en voegde de helft van de sterfgevallen die geclassificeerd waren als pokken, varkenspokken, mazelen en wormen zonder stuiptrekkingen hier aan toe. Uit latere aanwijzingen is gebleken dat ondanks de grofheid van zijn classificatie zijn schatting van 36% sterfte vóór het zesde levensjaar goed is geweest. Alhoewel drie eeuwen iets aan de wetenschappelijke nauwkeurigheid van ziek- teclassificatie hebben bijgedragen, zijn er velen die, vanwege de moeilijkheden van classificatie, het nut van pogingen om ziektestatistieken of zelfs statistieken van doodsoorzaken samen te stellen, in twijfel trekken. Voor hen kan men Major Greenwood citeren: "De wetenschappelijke purist die wacht totdat medische statistieken nosologisch exact zijn, is niet wijzer dan Horatius' plattelander die rustig afwacht totdat de rivier wegstroomt" (11).

Gelukkig voor de vooruitgang van de preventieve geneeskunde vond het General Register Office van Engeland en Wales bij zijn start in 1837 in William Farr (1807-1883) - de eerste medisch statisticus aldaar - een man die niet alleen het best mogelijke gebruik maakte van de gebrekkige ziekteclassificaties die op dat moment beschikbaar waren, maar die zich tevens inspande om betere classificaties en internationale uniformiteit in hun gebruik te bewerkstelligen.

1 Het grootste deel van het materiaal dat in de paragrafen 6.1-6.3 wordt gepresenteerd is afkomstig uit de Inleiding tot de Zevende revisie van de ICD, die een uitstekende beschrijving geeft van de vroege geschiedenis van de classificatie. 176

Farr vond de classificatie van Cullen in gebruik bij de overheidsdiensten van zijn tijd. Deze was niet herzien om rekening te houden met de ontwikkelingen van de medische wetenschap en evenmin vond Farr haar geschikt voor statistische doeleinden. Daarom stelde hij in het eerste Annual Report of the Registrar General (12) de principes aan de orde die een statistische ziekteclassificatie zouden moeten beheersen, en drong als volgt aan op het aannemen van een uniforme classificatie:

De voordelen van een uniforme statistische nomenclatuur, hoe onvolmaakt ook, zijn zo duidelijk dat het verrassend is dat geen aandacht is besteed aan de naleving ervan in de Bills of Mortality. Elke ziekte is, in veel gevallen, door drie of vier termen aangeduid en elke term is voor evenveel verschillende ziekten gebruikt: vage, ongeschikte namen zijn gebruikt, of complicaties zijn geregistreerd in plaats van primaire ziekten. De nomenclatuur is in dit onderzoeksveld net zo belangrijk als maten en gewichten in de natuurwetenschappen en zou zonder uitstel moeten worden geregeld.

Zowel nomenclatuur als statistische classificatie waren het onderwerp van Farr's voortdurende bestudering en overweging en waren het onderwerp van studie in zijn jaarlijkse Brieven aan de Registrar General die in de Annual Reports of the Registrar General werden gepubliceerd. Het nut van een uniforme classificatie van doodsoorzaken werd op het eerste Internationaal Statistisch Congres, gehouden in Brussel in 1853, zo duidelijk onderkend dat het congres William Farr en Marc d'Espine uit Genève verzocht een internationaal toepasbare, uniforme classificatie van doodsoorzaken samen te stellen. Op het volgende congres in Parijs in 1855 dienden Farr en d'Espine twee afzonderlijke lijsten in die op zeer verschillende principes waren gebaseerd. Farr's classificatie was in vijf groepen ingedeeld: epidemische ziekten, constitutionele (algemene) ziekten, lokale ziekten gerangschikt volgens anatomische lokalisatie, ontwikkelingsziekten, en ziekten die het directe gevolg zijn van geweld. D'Espine classificeerde ziekten volgens hun aard (jichtig, met betrekking tot herpes, bloedvormend, etc.). Het congres aanvaardde een compromis bestaande uit 139 rubrieken. In 1864 werd deze classificatie in Parijs op basis van Farr's model herzien en werd vervolgens verder herzien in 1874, 1880, en 1886. Ofschoon deze classificatie nooit algemeen werd aanvaard, heeft de algemene indeling die door Farr was voorgesteld, waaronder het principe van het classificeren van ziekten naar anatomische lokalisatie, als de basis van de Internationale lijst van doodsoorzaken stand gehouden.

6.2 Aanvaarding van de Internationale lijst van doodsoorzaken

Het Internationaal Statistisch Instituut, de opvolger van het Internationaal Statistisch Congres, belastte op zijn bijeenkomst in Wenen in 1891 een commissie met de samenstelling van een classificatie van doodsoorzaken. Deze commissie werd voorgezeten door Jacques Bertillon (1851-1922), hoofd van de Statistische diensten van de stad Parijs.

177

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Het is van belang te vermelden dat Bertillon de kleinzoon was van Achille Guillard, een bekende botanicus en statisticus, die op het eerste Internationaal Statistisch Congres in 1853 de motie had ingediend met het verzoek aan Farr en d'Espine om een uniforme classificatie samen te stellen. Het verslag van deze commissie werd door Bertillon op de bijeenkomst van het Internationaal Statistisch Instituut in Chicago in 1893 gepresenteerd en werd door het instituut aanvaard. De classificatie die door de commissie van Bertillon was samengesteld, was gebaseerd op de classificatie van doodsoorzaken die door Parijs werd gebruikt, en die, sinds de herziening van 1885 bestond uit een synthese van Engelse, Duitse en Zwitserse classificaties. De classificatie was gebaseerd op het door Farr aangenomen principe om onderscheid te maken tussen algemene ziekten en ziekten die gelokaliseerd zijn in een bepaald orgaan of op een bepaalde anatomische lokalisatie geplaatst kunnen worden. In overeenstemming met de aanwijzingen van het Weense congres die werden gegeven op aanraden van L. Guillaume, de directeur van het Federale bureau voor statistiek van Zwitserland, nam Bertillon drie classificaties op: de eerste, een verkorte classificatie van 44 titels; de tweede, een classificatie van 99 titels; en de derde, een classificatie van 161 titels.

De Bertillon Classification of Causes of Death, zoals deze eerst werd genoemd, kreeg algemene bijval en werd door verscheidene landen en vele steden aanvaard. De classificatie werd voor het eerst gebruikt in Noord-Amerika door Jesds E. Monjar

Op de bijeenkomst van het Internationaal Statistisch Instituut in Christiania in 1899, presenteerde Bertillon een verslag over de voortgang van de classificatie, met daarin ondermeer de aanbeveling van de American Public Health Association om de classificatie elke tien jaar te herzien. Het Internationaal Statistisch Instituut aanvaardde vervolgens de volgende resolutie (14):

Het Internationaal Statistisch Instituut, overtuigd van de noodzaak om in verschillende landen vergelijkbare nomenclaturen te gebruiken:

Heeft met genoegen kennis genomen van de aanvaarding door alle bureaus voor de statistiek van Noord-Amerika, door enkele in Zuid-Amerika, en door enkele in Europa, van het systeem voor de nomenclatuur van doodsoorzaken dat in 1893 werd gepresen- teerd;

Dringt er krachtig op aan dat dit nomenclatuursysteem in principe en zonder herziening door alle instituten voor de statistiek in Europa wordt aanvaard;

Keurt, tenminste in algemene lijnen, het systeem van tienjaarlijkse herziening goed dat werd voorgesteld door de American Public Health Association op haar bijeenkomst in Ottawa (1898);

178

APPENDICES

Spoort de bureaus voor de statistiek die nog niet meedoen aan dit zonder uitstel te doen en bij te dragen aan het vergelijkbaar maken van de nomenclatuur van doodsoorzaken.

De Franse Regering riep derhalve in augustus 1900 in Parijs de eerste Internationale Conferentie voor de revisie van de classificatie van Bertillon of Internationale lijst van doodsoorzaken bijeen. Afgevaardigden uit 26 landen woonden deze conferentie bij. Op 21 augustus 1900 werden een gedetailleerde classificatie van doodsoorzaken bestaande uit 179 groepen en een verkorte classificatie van 35 groepen aanvaard. De wenselijkheid van tienjaarlijkse herzieningen werd erkend en de Franse Regering werd verzocht om de volgende vergadering in 1910 te beleggen. De volgende bijeenkomst werd in feite gehouden in 1909 en de Franse Regering riep de daarop volgende conferenties bijeen in 1920, 1929, en 1938.

Bertillon bleef de drijvende kracht achter de verbreiding van de Internationale lijst van doodsoorzaken. De herzieningen van 1900, 1910 en 1920 werden onder zijn leiding uitgevoerd. Als Secretaris-Generaal van de Internationale conferentie verzond hij de voorlopige herziening voor 1920 naar meer dan 500 mensen voor commentaar. Na zijn dood in 1922 bleef de Internationale conferentie zonder leidende kracht achter.

Op de bijeenkomst van het Internationaal Statistisch Instituut in 1923 onderkende Michel Huber, Bertillon's opvolger in Frankrijk, dit gebrek aan leiderschap. Hij diende een resolutie in om het standpunt van 1893 van het Internationaal Statistisch Instituut met betrekking tot de Internationale Classificatie van Doodsoorzaken opnieuw in te nemen en om samen te werken met andere internationale organisaties bij de voorbereiding van toekomstige herzieningen. De Gezondheidsorganisatie van de Volkenbond had eveneens een bijzondere belangstelling voor bevolkingsstatistiek en benoemde een commissie van statistische deskundigen om de classificatie van ziekten en doodsoorzaken, alsmede andere problemen op het gebied van medische statistiek, te bestuderen. E. Roesle, hoofd van de medische statistische dienst van het Duitse gezondheidsbureau en lid van de commissie van deskundige statistici stelde een monografie samen die de uitbreiding beschreef van de rubrieken van de Internationale lijst van doodsoorzaken van 1920 die nodig zou zijn als de classificatie bij de tabellering van morbiditeitsstatistieken gebruikt zou gaan worden. Deze zorgvuldige studie werd in 1928 door de Gezondheidsorganisatie van de Volkenbond gepubliceerd (15). Om het werk van beide instellingen te coördineren werd een internationale commissie, bekend onder de naam Mixed Commission opgericht. Deze bestond uit evenveel vertegenwoordigers uit het Internationaal Statistisch Instituut als uit de Gezondheidsorganisatie van de Volkenbond. Deze commissie stelde de voorstellen voor de vierde (1929) en de vijfde (1938) herziening van de Internationale lijst van doodsoorzaken op.

179

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

6.3 De Vijfde tienjaarlijkse Revisieconferentie

De Vijfde Internationale Conferentie voor de revisie van de Internationale lijst van doodsoorzaken werd, evenals de voorgaande conferenties door de Regering van Frankrijk bijeengeroepen en werd in oktober 1938 in Parijs gehouden. De conferentie keurde drie lijsten goed: een gedetailleerde lijst van 200 titels, een verkorte lijst van 44 titels, en één daar tussenin van 87 titels. Behalve dat de lijsten in overeenstemming met het voortschrijden van de wetenschap up-to-date werden gebracht, met name in het hoofdstuk over infectieziekten en parasitaire aandoeningen, en veranderingen in de hoofdstukken over puerperale aandoeningen en over ongevallen, heeft de conferentie zo min mogelijk wijzigingen aangebracht in de inhoud, het aantal en zelfs de nummering van de items. Tevens werd een lijst van oorzaken van doodgeboorte opgesteld en door de conferentie goedgekeurd.

Wat het classificeren van ziekten voor morbiditeitsstatistieken betreft, onderkende de conferentie de groeiende behoefte aan een daarop afgestemde lijst van ziekten om tegemoet te kunnen komen aan de statistische vereisten van zeer uiteenlopende organisa- ties, zoals ziektekostenverzekeringsmaatschappijen, ziekenhuizen, militaire medische diensten, gezondheidsdiensten en dergelijke instellingen. De volgende resolutie werd daarom aangenomen (16):

2. Internationale lijsten van ziekten

Met het oog op het belang van de samenstelling van internationale lijsten van ziekten overeenkomend met de internationale lijsten van doodsoorzaken:

Beveelt de Conferentie aan dat de Gezamenlijke Commissie ingesteld door het Internationaal Instituut voor Statistiek en de Gezondheidsorganisatie van de Volkenbond, evenals in 1929, de samenstelling van internationale lijsten van ziekten op zich neemt in samenwerking met deskundigen en vertegenwoordigers van de speciaal hierbij betrokken organisaties.

In afwachting van de samenstelling van internationale lijsten van ziekten, beveelt de Conferentie aan dat de verschillende nationaal gebruikte lijsten, voor zover mogelijk, op één lijn moeten worden gebracht met de gedetailleerde Internationale lijst van doodsoorzaken (de nummers van de hoofdstukken, titels en subtitels uit deze Lijst dienen tussen vierkante haken te worden vermeld).

De conferentie heeft in de volgende resolutie verder aanbevolen dat de Regering van de Verenigde Staten haar studie naar de statistische behandeling van samengestelde doodsoorzaken zou voortzetten (16):

180

APPENDICES

3. Verklaring van overlijden en selectie van doodsoorzaken waar meer dan één oorzaak is weergege- ven (Samengestelde oorzaken)

De Conferentie,

Gezien het feit dat de Regering van de Verenigde Staten in 1929 zo vriendelijk was de studie op zich te nemen naar manieren om selectiemethoden te standaardiseren van de belangrijkste doodsoorzaak die moet worden getabelleerd in gevallen waarin twee of meer oorzaken op de overlijdensverklaring zijn vermeld,

En gezien het feit dat de talloze afgeronde, of in voorbereiding zijnde onderzoeken in vele landen het belang van dit probleem, dat nog niet is opgelost, laten zien,

En gezien het feit dat volgens deze onderzoeken de internationale vergelijkbaarheid van sterftecijfers voor de verschillende ziekten niet alleen de oplossing van het selectieprobleem van de belangrijkste getabelleerde doodsoorzaak vereist, maar tevens om de oplossing van een aantal andere kwesties vraagt;

(1) Dankt de Regering van de Verenigde Staten hartelijk voor het werk dat in verband hiermee werd verricht of ondersteund;

(2) Verzoekt de Regering van de Verenigde Staten om het onderzoek gedurende de komende tien jaar in samenwerking met andere landen en organisaties op een iets bredere basis voort te zetten, en

(3) Stelt voor dat de Regering van de Verenigde Staten voor deze toekomstige onderzoeken een subcommissie in het leven roept, bestaande uit vertegenwoordigers van landen en organisaties die aan het onderzoek dat in dit verband wordt uitgevoerd deelnemen.

6.4 Eerdere classificaties van ziekten voor morbiditeisstatistieken

In de discussie tot dusver is het classificeren van ziekten bijna volledig voorgesteld in relatie tot statistieken van doodsoorzaken. Farr onderkende echter dat het wenselijk was "hetzelfde nomenclatuursysteem uit te breiden tot ziekten die, hoewel niet dodelijk, invaliditeit onder de bevolking veroorzaken en momenteel voorkomen in ziektetabellen van legers, marines, ziekenhuizen, gevangenissen, gekkenhuizen, openbare instellingen van allerlei aard en ziekenkassen, alsmede in officiële tellingen in landen als Ierland, waar de ziekten van alle mensen worden geteld" (9). In zijn Verslag over nomenclatuur en statistische classificatie van ziekten dat op het Tweede Internationaal Statistisch Congres werd gepresenteerd, nam hij daarom in de algemene ziektelijst de meeste van die ziekten op die de gezondheid aantasten, evenals ziekten die dodelijk zijn. Op het Vierde Internationaal Statistisch Congres, dat in 1860 in Londen werd gehouden, bepleitte Florence Nightingale de aanvaarding van Farr's ziekteclassificatie voor de tabellering van ziekenhuismorbiditeit in het artikel Proposals for a uniform plan of hospital statistics. Op de eerste internationale conferentie te Parijs in 1900 om de classificatie van doodsoorzaken van Bertillon te herzien, werd een vergelijkbare ziekteclassificatie voor

181

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN gebruik in morbiditeitsstatistieken aangenomen. Op de tweede conferentie in 1909 werd eveneens een vergelijkbare lijst aangenomen. De extra categorieën voor niet-dodelijke ziekten werden gevormd door onderverdeling van bepaalde rubrieken van de classificatie van doodsoorzaken in twee of drie ziektegroepen, die elk met een letter werden aangeduid. De Engelse vertaling van de Tweede tienjaarlijkse Revisie, in 1910 uitgegeven door het Ministerie van Handel en Werkgelegenheid van de Verenigde Staten, was getiteld International Classification of Causes of Sickness and Death. Latere herzieningen namen enkele van de bovengenoemde groepen in de gedetailleerde Internationale lijst van doodsoorzaken op. De Vierde Internationale Conferentie aanvaardde een ziekteclassificatie die alleen door toevoeging van verdere onderverde- lingen van 12 titels van de gedetailleerde Internationale lijst van doodsoorzaken verschilde. Deze internationale classificaties van ziekten werden echter niet algemeen aanvaard, daar zij slechts in een beperkte uitbreiding van de basislijst van doodsoorzaken voorzagen.

Bij afwezigheid van een uniforme classificatie van ziekten die op bevredigende wijze voor ziektestatistieken kon worden gebruikt, vonden vele landen het nodig om hun eigen lijsten te ontwikkelen. Door de Gezondheidsraad van Canada werd in 1936 een Standaardcode voor morbiditeit samengesteld. De belangrijkste onderverdelingen van deze code betroffen de achttien hoofdstukken van de revisie van de Internationale lijst van doodsoorzaken van 1929. Deze werden in ongeveer 380 specifieke ziektecategorieën onderverdeeld. Op de Vijfde Internationale Conferentie in 1938 gaf de Canadese afgevaardigde een aanpassing van deze lijst in overweging als basis voor een internationale lijst van ziekte-oorzaken. Hoewel naar aanleiding van dit voorstel geen actie werd ondernomen, aanvaardde de Conferentie de bovenvermelde resolutie (blz. 143).

In 1944 werden zowel in het Verenigd Koninkrijk als in de Verenigde Staten van Amerika voorlopige classificaties van ziekten en letsels gepubliceerd voor gebruik bij de tabellering van morbiditeitsstatistieken. Beide classificaties waren uitgebreider dan de Canadese lijst, maar volgden eveneens de algemene volgorde van ziekten van de Internationale lijst van doodsoorzaken. De Britse classificatie werd samengesteld door de Commissie inzake morbiditeitsstatistieken voor ziekenhuizen van de Medical Research Council, die in januari 1942 werd opgericht. Deze classificatie is getitled A provisional classification of diseases and injuries for use in compiling morbidity statistics (17). Zij werd samengesteld met het doel een systeem te vervaardigen voor het verzamelen en vastleggen van statistieken van patiënten die in ziekenhuizen in het Verenigd Koninkrijk waren opgenomen, waarbij gebruik werd gemaakt van een standaardclassificatie van ziekten en letsels die overal in het land door overheidsinstellingen en andere instellingen werd gebruikt.

Een paar jaar eerder, in augustus 1940, publiceerden de Directeur-Generaal van de United States Public Health Service en de Directeur van het Bureau voor de volkstelling van de Verenigde Staten een lijst van ziekten en letsels voor tabellering van morbidi- teitsstatistieken (18). De code werd samengesteld door de Afdeling voor gezondheids- methoden van de Public Health Service in samenwerking met een commissie van adviseurs die door de Directeur-Generaal werden benoemd. Het Manual for coding causes of illness according to a diagnosis code for tabulating morbidity statistics, bestaande uit de diagnosecode, een systematische lijst van inclusies en een alfabetische lijst, werd in 1944 gepubliceerd. De code werd gebruikt in diverse ziekenhuizen, in een 182

APPENDICES groot aantal programma's voor vrijwillige ziekenhuisverzekering en gezondheidszorg en in speciaal onderzoek door andere instellingen in de Verenigde Staten.

6.5 De United States Commissie voor samengestelde doodsoorzaken

In overeenstemming met de resolutie van de Vijfde Internationale Conferentie benoemde de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken in 1945 de Unites States Commissie voor samengestelde doodsoorzaken onder voorzitterschap van Lowell R. Reed, Professor in de biostatistiek aan de Johns Hopkins Universiteit. Leden en adviseurs van deze commissie omvatten afgevaardigden van de Regeringen van Canada en het Verenigd Koninkrijk en de Gezondheidsafdeling van de Volkenbond. De commissie onderkende de algemene gedachtengang met betrekking tot lijsten van morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken en besloot dat, voordat het onderwerp van samengestelde oorzaken aan de orde zou komen, het nuttig zou zijn classificaties vanuit het standpunt van morbiditeit en mortaliteit te bekijken, aangezien het probleem van samengestelde oorzaken voor beide typen van statistiek relevant is.

De commissie nam ook dat deel van de resolutie in beschouwing dat betrekking had op internationale lijsten van ziekten van de voorgaande Internationale conferentie, waarin werd aanbevolen dat de "verschillende nationale lijsten, voor zover mogelijk, op één lijn moeten worden gebracht met de gedetailleerde Internationale lijst van doodsoorzaken". De commissie onderkende dat de classificatie van ziekte en letsel nauw is verbonden met de classificatie van doodsoorzaken. De opvatting dat dergelijke lijsten fundamenteel van elkaar verschillen komt voort uit de onjuiste overtuiging dat de Internationale lijst een classificatie van terminale oorzaken is. In feite is deze echter gebaseerd op de aandoening die de reeks van gebeurtenissen op gang heeft gebracht die uiteindelijk tot de dood heeft geleid. De commissie geloofde dat, om zowel morbiditeits- als mortaliteitsstatistieken optimaal te kunnen benutten, de classificatie van ziekten voor beide doelen niet alleen vergelijkbaar zou moeten zijn, maar dat er, indien mogelijk, één enkele lijst zou moeten zijn.

Bovendien gebruikte een groeiend aantal statistische organisaties medische dossiers die zowel ziekte als sterfte omvatten. Zelfs in organisaties die alleen morbiditeitsstatistieken opstellen, moeten zowel dodelijke als niet-dodelijke gevallen worden gecodeerd. Eén enkele lijst vergemakkelijkt derhalve hun codeeractiviteiten aanzienlijk. Zo'n lijst verschaft ook een gemeenschappelijke basis voor vergelijking van morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken.

Daarom werd een subcommissie benoemd die een ontwerp samenstelde van een voorstel voor een Statistische classificatie van ziekten, letsels en doodsoorzaken. Een uiteindelijke versie werd door de commissie aanvaard nadat deze was gewijzigd op basis van proeven die door diverse instellingen in Canada, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika waren genomen.

183

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN 6.6 Zesde Revisie van de Internationale lijsten

De Internationale Gezondheidsconferentie die in juni en juli 1946 in New York werd gehouden (19), vertrouwde aan de Interimcommissie van de Wereldgezondheids- organisatie de verantwoordelijkheid toe van:

het beoordelen van de bestaande organisatie en het ondernemen van zulk voorbereidend werk als noodzakelijk zou kunnen in zijn in verband met:

(i)de volgende tienjaarlijkse herziening van de "Internationale lijsten van doodsoorza- ken" (inclusief de lijsten met betrekking tot statistieken van doodsoorzaken die onder de Internationale Overeenkomst van 1934 waren aanvaard); en

(ii)het opstellen van Internationale lijsten van oorzaken van morbiditeit

Om aan deze verantwoordelijkheid te voldoen, benoemde de Interimcommissie de Commissie van deskundigen voor het opstellen van de Zesde tienjaarlijkse Revisie van de Internationale lijsten van ziekten en doodsoorzaken.

Deze Commissie, die volledig rekening hield met de gangbare mening ten aanzien van morbiditeits- en mortaliteitsclassificatie, beoordeelde en herzag de bovengenoemde voorgestelde classificatie die door de United States commissie voor samengestelde doodsoorzaken was opgesteld.

De daaruit resulterende classificatie werd onder de titel International Classification of Diseases, Injuries, and Causes of Death voor commentaar en suggesties verspreid onder nationale overheden die morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken samenstellen. De Commissie van deskundigen bestudeerde de antwoorden en stelde een herziene versie samen die wijzigingen bevatte die het nut en de aanvaardbaarheid van de classificatie leken te verbeteren. De commissie stelde tevens een lijst van diagnostische termen op die onder elke titel van de classificatie moesten voorkomen. Bovendien werd een subcom- missie ingesteld om een uitgebreide alfabetische lijst samen te stellen van diagnostische omschrijvingen die onder de relevante categorie van de classificatie worden geclassifi- ceerd.

184

APPENDICES

De commissie keek ook naar de structuur en het gebruik van speciale lijsten van oorzaken voor tabellering en publicatie van morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken en bestudeerde andere problemen verband houdend met de internationale vergelijkbaarheid van mortaliteitsstatistieken, zoals het formulier van de medische verklaring en classificatieregels.

De Internationale Conferentie voor de Zesde Revisie van de Internationale lijsten van ziekten en doodsoorzaken werd van 26 tot 30 april 1948 door de Franse Regering bij- eengeroepen in Parijs onder de voorwaarden van de overeenkomst die bij het sluiten van de Vijfde Revisieconferentie in 1938 werd getekend. Het secretariaat ervan werd gezamenlijk toevertrouwd aan de bevoegde Franse autoriteiten en de Wereldgezondheidsorganisatie die het voorbereidende werk had verricht onder de voorwaarden van de overeenkomst die was vastgesteld door de regeringen die op de Internationale Gezondheidsconferentie van 1946 (19) waren vertegenwoordigd.

De conferentie aanvaardde de classificatie die door de Commissie van deskundigen was samengesteld als de Zesde revisie van de Internationale lijsten (20). De conferentie nam ook andere voorstellen van de Commissie van deskundigen betreffende de samenstelling, tabellering en publicatie van morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken in beschouwing. De conferentie keurde het Internationale formulier voor de medische verklaring van doodsoorzaak goed, aanvaardde de onderliggende doodsoorzaak als de belangrijkste te tabelleren oorzaak, en onderschreef de regels voor de selectie van de onderliggende doodsoorzaak, evenals de speciale lijsten voor tabellering van morbiditeits- en mortaliteitsgegevens. Verder heeft de conferentie aanbevolen dat de World Health Assembly onder Artikel 21(b) van de WHO-constitutie voorschriften op zou nemen om Lidstaten aanwijzingen te geven bij het samenstellen van morbiditeits- en mortaliteitsstatistieken in overeenstemming met de Internationale Statistische Classificatie.

In 1948 bekrachtigde de Eerste World Health Assembly het rapport van de Zesde Revisieconferentie en aanvaardde World Health Organization Regulations No.1, die op basis van de aanbevelingen van de conferentie waren samengesteld. De Internationale Classificatie, inclusief de Systematische lijst van inclusies die de inhoud van de categorieën definiëren, werd tezamen met het formulier voor de medische verklaring van doodsoorzaak, de classificatieregels en de speciale lijsten opgenomen in het Manual of the International Statistical Classification of Diseases, Injuries, and Causes of Death (21). Dit Manual bestond uit twee delen. Deel 2 was de alfabetische lijst van diagnosti- sche termen die onder de betreffende categorieën werden gecodeerd. De Zesde tienjaarlijkse Revisieconferentie markeerde het begin van een nieuw tijdperk in inter- nationale bevolkings- en gezondheidsstatistiek. Naast het goedkeuren van een uitgebreide lijst voor zowel morbiditeit als mortaliteit en het goedkeuren van internationale regels voor de selectie van de onderliggende doodsoorzaak heeft de conferentie het aannemen van een uitgebreid programma van internationale samenwerking op het gebied van bevolkings- en gezondheidsstatistiek aanbevolen.

185

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN

Een belangrijk punt in dit programma was de aanbeveling dat regeringen nationale commissies voor bevolkings- en gezondheidsstatistiek zouden instellen om de statistische activiteiten in het land te coördineren en om als verbinding te fungeren tussen de nationale instituten voor de statistiek en de Wereldgezondheidsorganisatie. Verder stelde men zich voor dat dergelijke nationale commissies, hetzij afzonderlijk, hetzij in samenwerking met andere nationale commissies, statistische problemen bestuderen die voor de volksgezondheid van belang zijn en de resultaten van hun onderzoek aan de Wereldgezondheidsorganisatie beschikbaar stellen.

6.7 De Zevende en Achtste Revisie

De Internationale Conferentie voor de Zevende Revisie van de Internationale Classificatie van Ziekten werd in februari 1955 in Parijs gehouden onder auspiciën van de WHO (22). In overeenstemming met een aanbeveling van de WHO Expert Committee on Health Statistics werd deze herziening beperkt tot essentiële veranderingen en verbetering van fouten en inconsistenties (23).

De Achtste Revisieconferentie die door de WHO was georganiseerd, kwam in Geneve bijeen van 6 tot 12 juli 1965 (24). Deze herziening was ingrijpender dan de Zevende, maar liet de basisstructuur van de Classificatie en de algemene filosofie om ziekten, waar mogelijk, eerder op basis van hun etiologie dan volgens een bepaalde manifestatie te classificeren, ongemoeid.

Gedurende de jaren dat de Zevende en Achtste Revisie van de ICD van kracht waren, nam het gebruik van de ICD voor het indexeren van medische dossiers in ziekenhuizen snel toe. Sommige landen stelden nationale adaptaties samen die in de aanvullende details voorzagen die voor deze toepassing van de ICD nodig waren.

6.8 De Negende Revisie

De Internationale Conferentie voor de Negende Revisie van de Internationale Classificatie van Ziekten die door de WHO werd georganiseerd, kwam bijeen in Genève van 30 september tot 6 oktober 1975 (25). In de discussies voorafgaande aan de conferentie was het oorspronkelijk de bedoeling dat er, behalve up-to-date brengen van de classificatie, weinig zou veranderen. Dit was vooral vanwege de kosten van het aanpassen van gegevensverwerkingssystemen die met elke herziening van de classificatie gepaard gingen. Er was een enorme groei geweest in de belangstelling voor de ICD en er moesten manieren worden gevonden om hierop te kunnen inspelen, gedeeltelijk door de classificatie zelf aan te passen en gedeeltelijk door speciale codeervoorzieningen in te voeren. Een aantal presentaties werd gegeven door verenigingen van specialisten die in het gebruik van de ICD voor hun eigen statistieken geïnteresseerd waren geraakt. Sommige vakgebieden in de classificatie werden als onjuist gerangschikt beschouwd en er werd aanzienlijke druk uitgeoefend om meer details toe te voegen en om de classifica- tie aan te passen om deze

186

APPENDICES relevanter te maken voor de evaluatie van gezondheidszorg. Om dit te bewerkstelligen zouden aandoeningen beter kunnen worden geclassificeerd onder de hoofdstukken die betrekking hebben op het aangedane lichaamsdeel, dan onder hoofdstukken die met de onderliggende ziekte in algemene zin te maken hebben. Aan de andere kant waren er presentaties van landen en gebieden waar een gedetailleerde en verfijnde classificatie niet relevant was, maar die niettemin behoefte hadden aan een classificatie die op de ICD is gebaseerd om hun voortuitgang in gezondheidszorg en het onder controle houden van ziekten te kunnen vaststellen.

De uiteindelijke voorstellen die werden gepresenteerd en die door de conferentie werden aanvaard hielden de basisstructuur van de ICD in stand, maar met toevoeging van veel aanvullende details op het niveau van de vier-cijfersubcategorieën en enkele facultatieve onderverdelingen op het vijfde cijferniveau. Ten behoeve van gebruikers die een dergelijke detaillering niet nodig hadden, werd er voor gezorgd dat de categorieën op het drie-cijferniveau geschikt waren.

Ten behoeve van gebruikers die statistieken en indexen wilden produceren die op medische zorg zijn gericht, bevatte de ICD-9 een facultatieve alternatieve methode voor het classificeren van diagnostische omschrijvingen met informatie over zowel een onderliggende algemene ziekte als een manifestatie in een bepaald orgaan of op een bepaalde lokalisatie. Dit systeem is bekend geworden als het dagger- en asterisk-systeem en is in de ICD-10 gehandhaafd. Een aantal andere technische vernieuwingen werd in de ICD-9 opgenomen, gericht op het vergroten van de flexibiliteit van de classificatie voor gebruik in verschillende situaties.

De 29ste World Health Assembly die nota had genomen van de aanbevelingen van de Internationale Conferentie voor de Negende Revisie van de Internationale Classificatie van Ziekten keurde, voor beproevingsdoeleinden, de publicatie goed van aanvullende classificaties van Stoornissen en Handicaps en van Verrichtingen in de gezondheidszorg als aanvullingen op, maar niet als integrale onderdelen van de Internationale Classificatie van Ziekten. De conferentie deed ook aanbevelingen over een aantal verwante technische onderwerpen: codeerregels voor mortaliteit werden enigszins bijgesteld, en regels voor de selectie van een enkelvoudige oorzaak voor tabellering van morbiditeit werden voor het eerst geïntroduceerd; definities en aanbevelingen voor statistieken op het gebied van perinatale sterfte werden bijgesteld en uitgebreid, en een aangifteformulier voor oorzaken van perinatale sterfte werd aanbevolen; landen werden aangemoedigd om verder werk te doen op het gebied van meervoudig coderen en meervoudige analyse, maar hierbij werden geen formele methoden aanbevolen; een nieuwe stamlijst voor het maken van tabellen (Tabular List) werd vervaardigd.

6.9 Voorbereidingen voor de Tiende Revisie

Zelfs voordat de conferentie voor de Negende Revisie plaats had, was de WHO reeds begonnen met de voorbereidingen voor de Tiende Revisie. Men had zich gerealiseerd dat de grote toename in het gebruik van de ICD een grondige bezinning noodzakelijk maakte ten aanzien van haar structuur en ook een inspanning om een stabiele en flexibele classificatie te ontwerpen die gedurende vele jaren geen fundamentele herziening meer

187

INTERNATIONALE CLASSIFICATIE VAN ZIEKTEN nodig zou hebben. De WHO Collaborating Centres for Classification of Diseases (zie Deel I, blz. 7-8) werd daarom verzocht om met modellen van alternatieve structuren voor de ICD-10 te experimenteren.

Het was ook duidelijk geworden dat de vaste periode van tien jaar tussen de herzieningen te kort was. Het werk aan het herzieningsproces diende al te beginnen voordat de huidige versie van de ICD lang genoeg in gebruik was geweest om grondig geNvalueerd te kunnen worden. De belangrijkste reden hiervoor was de noodzaak om zoveel landen en organisaties te raadplegen, waardoor het herzieningsproces bijzonder langdurig werd. De Directeur-Generaal van de WHO schreef derhalve de Lidstaten aan en verkreeg hun toestemming om de Tiende Revisieconferentie tot 1989 uit te stellen. Deze was oorspronkelijk voor 1985 gepland. De invoering van de ICD-10 die voor 1989 op de nominatie stond, werd hierdoor uitgesteld. Dit resulteerde niet alleen in meer tijd voor de evaluatie van de ICD-9, bijvoorbeeld door bijeenkomsten die door sommige van de regionale bureaus van de WHO werden georganiseerd en door een enquLte die op het hoofdkantoor werd georganiseerd, maar tevens in de mogelijkheid om met alternatieve modellen voor de structuur van de ICD te experimenteren.

Hierop volgde een uitgebreid werkprogramma dat resulteerde in de Tiende Revisie van de ICD en dat wordt beschreven in het Verslag van de Internationale Conferentie voor de Tiende Revisie van de Internationale Classificatie van Ziekten dat in Deel I is weergegeven.

188

APPENDICES 7. Appendices

7.1 Lijst van aandoeningen onwaarschijnlijk als doodsoorzaak

Code Categorie of subcategorie

A31.1 huidinfectie door Mycobacterium A42.8 overige gespecificeerde vormen van actinomycose A60.0 herpesvirus-infectie van geslachtsorganen en overige delen van urogenitaal stelsel A71.0-A71.9 trachoom A74.0 conjunctivitis door Chlamydia B00.2 gingivostomatitis en faryngotonsillitis door herpesvirus B00.5 oogziekte door Herpesvirus B00.8 overige gespecificeerde vormen van herpesvirus-infectie B07 virale wratten B08.1 molluscum contagiosum B08.8 overige gespecificeerde virusinfecties gekenmerkt door huid- en slijmvlieslesies B30.0-B30.9 virale conjunctivitis B35.0-B35.9 dermatofytose B36.0-B36.9 overige oppervlakkige mycosen B85.0-B85.9 pediculose en phthiriasis F45.3-F45.9 somatoforme stoornissen F50.1, F50.3-F50.9 eetstoornissen F51.0-F51.9 niet-organische slaapstoornissen F52.0-F52.9 stoornissen van seksuele functie, niet veroorzaakt door organische stoornis of ziekte F60.0-F60.9 specifieke persoonlijkheidsstoornissen F61 gemengde en andere persoonlijkheidsstoornissen F62.0-F62.9 duurzame persoonlijkheidsveranderingen, niet toe te schrijven aan hersenbeschadiging en – ziekte F63.0-F63.9 stoornissen van gewoontevorming en impulsbeheersing F64.0-F64.9 genderidentiteitsstoornissen F65.0-F65.9 stoornissen van seksuele voorkeur F66.0-F66.9 psychische stoornissen en gedragsstoornissen samenhangend met seksuele ontwikkeling en oriëntatie

189

Code Categorie of subcategorie

F68.0-F68.9 andere stoornissen van persoonlijkheid en gedrag op volwassen leeftijd F69 niet gespecificeerde stoornis van persoonlijkheid en gedrag op volwassen leeftijd F80-F89 stoornissen in psychische ontwikkeling F95.0-F95.9 ticstoornissen F98.0-F98.9 andere gedragsstoornissen en emotionele stoornissen die doorgaan beginnen op kinderleeftijd en in adolescentie G43.0-G43.2, G43.8- migraine, behalve gecompliceerde migraine G43-9 (G43.3) G44.0-G44.2 overige hoofdpijnsyndromen G45.0-G45.9 ‘transient (cerebral) ischeamic attacks’[TIA] en verwante syndromen G50.0-G50.9 aandoeningen van nervus trigeminus G51.0-G51.9 aandoeningen van nervus facialis G54.0-G54.9 aandoeningen van zenuwwortel en zenuwplexus G56.0-G56.9 mononeuropathieën van bovenste extremiteiten G57.0-G57.9 mononeuropathieën van onderste extremiteiten G58.7 mononeuritis multiplex H00.0-H00.9 hordeolum en chalazion H01.0-H01.9 overige ontstekingen van ooglid H02.0-H02.9 overige aandoeningen van ooglid H04.0-H04.9 aandoeningen van traanapparaat H10.0-H10.9 conjunctivitis H11.0-H11.9 overige aandoeningen van conjunctiva H15.0-H15.9 aandoeningen van sclera H16.0-H16.9 keratitis H17.0-H17.9 littekens en troebelingen van cornea H18.0-H18.9 overige aandoeningen van cornea H20.0-H20.9 iridocyclitis H21.0-H21.9 overige aandoeningen van iris en corpus ciliare H25.0-H25.9 seniel cataract H26.0-H26.9 overige vormen van cataract H27.0-H27.9 overige aandoeningen van lens H30.0-H30.9 choroïdoretinale ontsteking H31.0-H31.9 overige aandoeningen van choroidea H33.0-H33.5 netvliesloslatingen en netvliesscheuren H34.0-H34.9 vaatafsluiting van retina H35.0-H35.9 overige aandoeningen van retina H40.0-H40.9 glaucoom H43.0-H43.9 aandoeningen van corpus vitreum H46 neuritis optica H47.0-H47.7 overige aandoeningen van nervus opticus e optische banen H49.0-H49.9 paralytische strabismus

190

APPENDICES

Code Categorie of subcategorie

H50.0-H50.9 overige strabismus H51.0-H51.9 overige aandoeningen in binoculaire oogbewegingen H52.0-H52.9 stoornissen in refractie en accommodatie H53.0-H53.9 visuele stoornissen H54.0-H54.7 blindheid en slechtziendheid H55 nystagmus en andere onregelmatige oogbewegingen H57.0-H57.9 overige aandoeningen van oog en adnexen H60.0-H60.9 otitis externa H61.0-H61.9 overige aandoeningen van uitwendig oor H80.0-H80.9 otosclerose H83.3-H83.9 overige aandoeningen van binnenoor H90.0-H90.8 gehoorverlies door stoornissen in perceptie en geleiding H91.0-H91.9 overige vormen van gehoorverlies H92.0-H92.9 oorpijn en uitvloed van oor H93.0-H93.9 overige aandoeningen van oor, niet elders geclassificeerd J00 acute nasofaryngitis [verkoudheid] J06.0-J069 acute infecties van bovenste luchtwegen met multipele en niet gespecificeerde lokalisaties J30.0-J30.4 vasomotore en allergische rinitis J33.0-J33.9 neuspoliep J34.2 deviatie van neusseptum J35.0-J35.9 chronische aandoeningen van tonsillen en adenoïd K00.0-K00.9 stoornissen van tandontwikkeling en tanddoorbraak K01.0-K01.1 geïmpacteerde tanden K02.0-K02.9 tandcariës K03.0-K03.9 overige aandoeningen van harde tandweefsels K04.0-K04.9 aandoeningen van pulpa en periapicale weefsels K05.0-K05.6 gingivitis en periodontale aandoeningen K06.0-K06.9 overige aandoeningen van gingiva en tandloze processus alveolaris K07.0-K07.9 dentofaciale anomalieën en malocclusie K08.0-K08.9 overige aandoeningen van gebit en steunweefsel K09.0-K09.9 cysten van mondgebied, niet elders geclassificeerd K10.0-K10.9 overige ziekten van onderkaak en bovenkaak K11.0-K11.9 ziekten van speekselklieren K14.0-K14.9 ziekten van tong L01.0-L01.1 impetigo (voor kinderen boven 1 jaar)

191

Code Categorie of subcategorie

L03.0 cellulitis L04.0-L04.9 acute lymfadenitis L05.0-L05.9 sinus pilonidalis L08.0-L08.8 overige lokale infecties van huid en subcutis L20.0-L20.9 atopisch eczeem L21.0-L21.9 seborroïsch eczeem L22 luiereczeem L23.0-L23.9 allergisch contacteczeem L24.0-L24.9 irritatief contacteczeem L25.0-L25.9 niet gespecificeerd contacteczeem L28.0-L28.2 lichen simplex chronicus en prurigo L29.0-L29.9 pruritus L30.0-L30.9 overig eczeem L41.0-L41.9 parapsoriasis L42 pityriasis rosea L43.0-L43.9 lichen planus L44.0-L44.9 overige papulosquameuze dermatosen L55.0-L55.1, L55.8-L55.9 zonnebrand, met uitzondering van derdegraads zonnebrand (L55.2) L56.0-L56.9 overige acute huidveranderingen door ultraviolette straling L57.0-L57.9 huidvernaderingen door chronische blootstelling aan niet-ioniserende straling L58.0-L58.9 radiodermatitis L59.0-L59.9 overige aandoeningen van huid en subcutis verband houdend met straling L60.0-L60.9 nagelaandoeningen L63.0-L63.9 alopecia areata L64.0-L64.9 alopecia androgenetica L65.0-L65.9 overig haarverlies, zonder littekenvorming L66.0-L66.9 alopecia cicatricans [haarverlies met littekenvorming] L67.0-L67.9 afwijkingen van haarkleur en haarschacht L68.0-L68.9 hypertrichose L70.0-L70.9 acne L72.0-L72.9 haarfollikelcysten van huid en subcutis L73.0-L73.9 overige folliculaire aandoeningen L74.0-L74.9 aandoeningen van eccriene zweetklieren L75.0-L75.9 aandoeningen van apocrien zweetklieren L80 vitiligo L81.0-L81.9 overige pigmentatiestoornissen L83 acanthosis nigricans L84 eelt en likdoorns L85.0-L85.9 overige epidermisverdikking L87.0-L87.9 transepidermale-eliminatiestoornissen

192

APPENDICES

Code Categorie of subcategorie

L90.0-L90.9 atrofische huidaandoeningen L91.0-L91.9 hypetrofische huidaandoeningen L92.0-L92.9 granulomateuze aandoeningen van huid en subcutis L94.0-L94.9 overige gelokaliseerde bindweefselaandoeningen L98.0-L98.3, L98.5-L98.9 overige aandoeningen van huid en subcutis, niet elders geclassificeerd M20.0-M20.6 verworven misvormingen van vingers en tenen M21.0-M219 overige verworven misvormingen van extremiteiten M22.0-M22.9 aandoeningen van patella M23.0-M23.9 dérangement interne van knie M24.0-M24.9 overig specifiek dérangement van gewricht M25.0-M25.9 overige gewrichtsaandoeningen, niet elders geclassificeerd M35.3 polymialgia rheumatica M40.0-M40.5 kyfose en lordose M43.6 torticollis M43.8-M43.9 overige deformerende dorsopathieën M48.0 overige spondylopathieën M53.0-M53.9 overige dorsopathieën, niet elders geclassificeerd M54.0-M54.9 dorsalgie M60.0-M60.9 myositis M65.0-M65.9 synoviitis en tendovaginitis M66.0-M66.5 spontane ruptuur van synovium en pees M67.0-M67.9 overige aandoeningen van synovium en pees M70.0-M70.9 aandoeningen van weke delen samenhangend met belasting, overbelasting en druk M71.0-M71.9 overige bursopathieën M75.0-M75.9 schouderlesies M76.0-M76.9 enthesopathieën van onderste extremiteit, exclusief voet M77.0-M77.9 overige enthesopathieën M79.0-M79.9 overige aandoeningen van weke delen, niet elders geclassificeerd M95.0-M95.9 overige verworven misvormingen van botspierstelsel en bindweefsel M99.0-M99.9 biomechanische lesies, niet elders geclassificeerd N39.3 stress-incontinentie N46 infertiliteit bij man N47 overtollig preputium, phimosis en paraphimosis

193

Code Categorie of subcategorie

N60.0-N60.9 benigne dysplasie van mamma N84.0-N84.9 poliep van vrouwelijke geslachtsorganen N85.0-N85.9 overige niet-inflammatoire aandoeningen van uterus, met uitzondering van cervix N86 erosie en ectropion van cervix uteri N87.0-N87.9 dysplasie van cervix uteri N88.0-N88.9 overige niet-inflammatoire aandoeningen van cervix uteri N89.0-N89.9 overige niet-inflammatoire aandoeningen van vagina N90.0-N90.9 overige niet-inflammatoire aandoeningen van vulva en perineum N91.0-N91.5 afwezige, geringe en weinig frequente menstruatie N92.0-N92.6 overvloedige, frequente en onregelmatige menstruatie N93.0-N93.9 overige abnormale bloedingen van uterus en vagina N94.0-N94.9 pijn en andere problemen verband houdend met vrouwelijke geslachtsorganen en menstruele cyclus N96 habituele abortus N97.0-N97.9 infertiliteit bij vrouw Q10.0-Q10.7 congenitale misvormingen van ooglid, traanapparaat en orbita Q11.0-Q11.3 anoftalmie, microftalie en macroftalmie Q12.0-Q12.9 congenitale lensmisvormingen Q13.0-Q13.9 congenitale misvormingen van voorste oogsegment Q14.0-Q14.9 congenitale misvormingen van achterste oogsegment Q15.0-Q15.9 overige congenitale misvormingen van oog Q16.0-Q16.9 congenitale misvormingen van oor met gehoorstoornis als gevolg Q17.0-Q17.9 overige congenitale misvormingen van oor Q18.0-Q18.9 overige congenitale misvormingen van aangezicht en hals Q38.1 ankyloglossie Q65.0-Q65.9 congenitale misvormingen van heup Q66.0-Q66.9 congenitale misvormingen van voeten Q67.0-Q67.8 congenitale misvormingen van botspierstelsel van hoofd, aangezicht, wervelkolom en borstkas Q68.0-Q68.8 overige congenitale misvormigen van botspierstelsel

194

APPENDICES

Code Categorie of subcategorie

Q69.0-Q69.9 polydactylie Q70.0-Q70.9 syndactylie Q71.0-Q71.9 onderontwikkeling van bovenste extremiteit Q72.0-Q72.9 onderontwikkeling van onderste extremiteit Q73.0-Q73.8 onderontwikkeling van niet gespecificeerde extremiteit Q74.0-Q74.9 overige congenitale misvormingen van extremiteit(en) Q80.0-Q80.3, Q80.8-Q80.9 congenitale ichthyose met uitzondering van Harlekijnfoetus (Q80.4) Q81.0 epidermolysis bullosa simplex Q81.2-Q81.9 overige vormen van Epidermolysis bullosa, met uitzondering van epidermolysis bullosa letalis (Q81.1) Q82.0-Q82.9 overige congenitale misvormingen van huid Q83.0-Q83.9 congenitale misvormingen van mamma Q84.0-Q84.9 overige congenitale misvormingen van huidadnexen S00.0-S00.9 oppervlakkig letsel van hoofd S05.0, S05.1, S05.8 letsel van oog en orbita S10.0-S10.9 oppervlakkig letsel van hals S20.0-S20.9 oppervlakkig letsel van thorax S30.0-S30.9 oppervlakkig letsel van buik, bekken en onderste deel van rug S40.0-S40.9 oppervlakkig letsel van schouder en bovenarm S50.0-S50.9 oppervlakkig letsel van elleboog en onderarm S60.0-S60.9 oppervlakkig letsel van pols en hand S70.0-S70.9 oppervlakkig letsel van heup en bovenbeen S80.0-S80.9 oppervlakkig letsel van onderbeen S90.0-S90.9 oppervlakkig letsel van enkel en voet T09.0 oppervlakkig letsel van romp, niveau niet gespecificeerd T11.0 oppervlakkig letsel van bovenste extremiteit, niveau niet gespecificeerd T13.0 oppervlakkig letsel van onderste extremiteit, niveau niet gespecificeerd T14.0 oppervlakkig letsel van niet gespecificeerde lichaamsregio T20.1 brandwond van eerste graad van hoofd en hals T21.1 brandwond van eerste graad van romp T22.1 brandwond van eerste graad van schouder en bovenste exremiteit, behalve pols en hand T23.1 brandwond van eerste graad van pols en hand T24.1 brandwond van eerste graad van heup en onderste extremiteit, behalve enkel en voet T25.1 brandwond van eerste graad van enkel en voet

195

7.2 Prioriteitslijst ICD-10 Aard-van-Letsel Codes

Code Rangorde

1= Hoogste prioriteit/rangorde

S00-S02.0 6 S02.1 4 S02.2-.8 6 S02.9 3 S03.0 5 S03.1-.2 6 S03.3 5 S03.4-S05.6 6 S05.7 5 S05.8-.S06.0 6 S06.1-.9 2 S07.0 5 S07.1 1 S07.8-.9 3 S08.0-.1 6 S08.8 5 S08.9 6 S09.0 5 S09.1-.8 6 S09.9 4 S10.0-.2 6 S11.7 5 S11.8 6 S11.9 3 S12.0-.7 3 S12.8 5 S12.9 3

S13.0 6 S13.1-.2 5 S13.3 3 S13.4 5 S13.6 6 S14.0 5 S14.1 3 S14.2-.5 6 S14.6 5

S15 1

196

APPENDICES

S16 6 S17.0 5 S17.8 6 S17.9 3 S18 1 S19.7 3 S19.8 4 S19.9-S21 3 S22.0-.1 5 S22.2-.3 6 S22.4 5 S22.5 2 S22.8-.9 5 S23.0 6 S23.1-.2 5 S23.3-.5 6 S24 4 S25.0 1 S25.1 5 S25.2-.4 3 S25.5 5 S25.7 3 S25.8 2 S25.9 4 S26.0 3 S26.8-S27.6 2 S27.7 1 S27.8-.9 2 S28.0-.1 3 S29.0 6 S29.7 3 S29.8 6 S29.9 3 S30-S31.1 6 S31.2-.3 5 S31.4-S32.3 6 S32.4 5 S32.5 6 S32.7-.8 5 S33.0-.2 6 S33.3 5 S33.4-.6 6 S33.7 5 S34.0-.6 6 S34.8 5 197

S35.0-.1 3 S35.2-.5 5 S35.7 3 S35.8-.9 5 S36 3 S37 5 S38.0 6 S38.1 5 S38.2-S39.0 6 S39.6 3 S39.7 4 S39.8 6 S39.9 4 S40-S41.7 6 S41.8 5 S42.0-.2 6 S42.3 5 S42.4 6 S42.7 5 S42.9 4 S43-S44.9 6 S45 3 S46 6 S47 5 S48 3 S49.7 5 S49.8-S51.9 6 S52 5 S53-S55.0 6 S55.1-.2 5 S55.7 4 S55.8-.9 1 S56-S58 6 S59.7 4 S59.8 6 S59.9 5 S60-S62.7 6 S62.8 5 S63-S65.0 6 S65.1 5 S65.2-.8 6 S65.9 5 S66-S68.3 6 S68.4 5 S68.8 6 198

APPENDICES

S68.9 1 S69 5 S70-S71 6 S72.0-.2 3 S72.3-.4 6 S72.7 3 S72.8 6 S72.9 3 S73-S74.1 6 S74.2-.7 5 S74.8-.9 6 S75.0-.1 5 S75.2 6 S75.7 5 S75.8 6 S75.9 5 S76 6 S77.0 5 S77.1-S78.1 6 S78.9-S79.9 5 S80-S81 6 S82 5 S83-S85.2 6 S85.3 4 S85.4-.5 6 S85.7 5 S85.8 6 S85.9 5 S86.0-.7 6 S86.8 5 S86.9-S87.0 6 S87.8 5 S88.0-.1 6 S88.9 4 S89.7-.9 5 S90-S95.0 6 S95.1 3 S95.2-S97.0 6 S97.1 5 S97.8-S98.4 6 S99.7-.9 5 T00-T01.0 6 T01.1 5 T01.2-T01.6 6 T01.8 5 199

T01.9 6 T02 3 T03.0-.8 6 T03.9 5 T04.0 6 T04.1-.3 5 T04.4 6 T04.7 5 T04.8 4 T04.9 5 T05.0-.4 6 T05.5 3 T05.6-.9 6 T06.0 5 T06.1-.2 6 T06.3 2 T06.4 5 T06.5 3 T06.8 5 T07 1 T08 4 T09.0 6 T09.1 5

T09.2 6 T09.3 3 T09.4 2 T09.5 6 T09.6 1 T09.8-T11.1 5 T11.2 6 T11.3 5 T11.4 2 T11.5 6 T11.6 3 T11.8-.9 5 T12 3 T13.0-.3 6 T13.4 3 T13.5-.6 6 T13.8 4 T13.9 5 T14.0 6 T14.1 5 T14.2 2 T14.3-.4 6 200

APPENDICES

T14.5 5 T14.6 3 T14.7 2 T14.8-T15.8 6 T15.9 5 T16 6 T17.0-.1 5 T17.2-.4 2 T17.5 5 T17.8-.9 2 T18.0-.2 6 T18.3-.4 5 T18.5-T19.1 6

T19.2 5 T19.3-.8 6 T19.9 5 T20.0-.2 6 T20.3 5 T20.4-.6 6 T20.7 5 T21.0-.2 6 T21.3 5 T21.4-.6 6 T21.7 5 T22.0-.2 6 T22.3 5 T22.4-.6 6 T22.7 5 T23.0-.2 6 T23.3 5 T23.4-.6 6 T23.7 5 T24.0-.2 6 T24.3 5 T24.4-.6 6 T24.7 5 T25.0-.2 6 T25.3 5 T25.4-.6 6 T25.7 5 T26.0-.2 6 T26.3 5 T26.4-.6 6 T26.7-T27.0 5 T27.1 3 201

T27.2-T28.3 5 T28.4-.6 6 T28.7 5 T28.8-.9 6 T29.0 4 T29.1-.2 6 T29.3 5 T29.4-.6 6 T29.7 5 T30.0 3 T30.1-.2 6 T30.3-.4 3 T30.5-.6 6 T30.7 3 T31.0-.2 5 T31.3-.4 4 T31.5-.6 3 T31.7-.9 2 T32.0-.2 5 T32.3-.4 4 T32.5-.6 3 T32.7-.9 2 T33 6 T34.0-.4 6 T34.5 5 T34.6-.9 6 T35.0-.1 4 T35.2-.5 6 T35.6 3 T35.7 5 T66 6 T67.0 3 T67.1-.3 6 T67.4 3 T67.5-.6 6 T67.8 1 T67.9 5 T68 3 T69.0 1 T69.8 4 T69.9 2 T70.0 6 T70.1 4 T70.2 3 T70.3 5 202

APPENDICES

T70.4-.8 6 T70.9 5 T71 1 T73.0 3 T73.1 5 T73.2 6 T73.3 5 T73.8-T74 6 T75.0 4 T75.1 2 T75.2-.3 6 T75.4 3 T75.8 6 T90.0-.4 6 T90.5 3 T90.8 6 T90.9 3 T91.0-.1 6 T91.2-.3 4 T91.4 3 T91.5-.8 6 T91.9 1 T92.0-.2 5 T92.3-.8 6 T92.9 3 T93.0 6 T93.1 5 T93.2-.3 6 T93.4 5 T93.5-.9 6 T94.0-.1 3 T95.0 6 T95.1 5 T95.2-.3 6 T95.8-.9 3 T98.0-.1 1 T98.2 6

203

7.3 Lijst van aandoeningen die beschouwd kunnen worden als logisch gevolg van medische verrichtingen

Een aandoening in de lijst dient als direct gevolg van een medische verrichting te worden beschouwd, indien de verrichting binnen vier weken voor het overlijden werd uitgevoerd.

Geen enkele aandoening in de lijst dient als direct gevolg van een verrichting te worden beschouwd, indien er bewijs is dat de aandoening reeds aanwezig was voor het uitvoeren van de verrichting.

Een aandoening voorzien van het label ‘AOVN’ (Andere Oorzaak van Verrichting Noodzakelijk) kan alleen als logisch gevolg van een medische verrichting worden beschouwd, indien een andere reden voor het uitvoeren van de verrichting is opgenomen in de verklaring.

Een aandoening voorzien van het label ‘DVNV’ (Duur Vermeld, ontwikkeld Na Verrichting), kan alleen als logisch gevolg van een medische verrichting worden beschouwd, indien er duidelijk bewijs is dat de aandoening zich ontwikkelde na de verrichting.

Adhesie dient te worden beschouwd als een logisch gevolg van een verrichting bij optreden in dezelfde lokalisatie of regio, zelfs na meer dan vier weken. Indien de verrichting meer dan een jaar voor overlijden is uitgevoerd,

Infecties abses AOVN bacteriëmie fistula AOVN, en alleen voor een verrichting in dezelfde lokalisatie of regio gasgangreen infectie, hemolytisch infectie NNO DVNV infectie in chirurgische wond septikemie septisch

Bloeding, hemolyse verbruikscoagulopathie DIS (gedissemineerde intravasculaire stolling) bloeding NNO

204

APPENDICES bloeding, gastrointestinaal AOVN bloeding, intraabdominaal AOVN bloeding, rectaal AOVN bloeding, chirurgische wond bloeding, gespecificeerde localisatie alleen voor een verrichting in dezelfde lokalisatie of regio haematemesis AOVN hematoom AOVN hemothorax AOVN hemolyse melaena AOVN

Cardiale complicaties hartstilstand aritmie NNO DVNV asystolie hartblokl DVNV falen/insufficiëntie, cardiaal fibrillatie, atriaal DVNV fibrillatie, ventriculair infarct (myocardiaal) ischemie, myocardiaal (acuut) ruptuur, myocardiaal

Cerebrovasculaire en andere cerebrale complicaties beschadiging, hersenen (anoxie) DVNV embolie, cerebraal DVNV bloeding, cerebraal/intracraniaal DVNV infarct, cerebraal DVNV inschemie, cerebraal/cerebrovasculair DVNV lesie, cerebraal/cerebrovasculair DVNV meningitis DVNV oedeem, cerebraal DVNV beroerte DVNV thrombose, cerebraal DVNV

Andere vasculaire complicaties stilstand, circulatoir embolie (arteriële) embolie, vet/lucht embolie, pulmonair embolie, veneuze falen/insufficiëntie, circulair hypotensie infarct, pulmonair infart (iedere lokalisatie) occlusie (iedere lokalisatie) flebitis (iedere lokalisatie) 205

tromboflebitis (iedere lokalisatie) trombosis, arterieel trombosis, veneus trombosis NNO (iedere lokalisatie)

Respiratoire complicaties alkalose en acidose, respiratoir ARDS (adult respiratory distress syndrome) stilstand, respiratoir aspiratie atelectase bronchit DVNV vochtophoping, pleura AOVN empyeem AOVN fistel, bronchopleuraal of oesophagaal AOVN falen/insufficiëntie, pulmonair falen/ insufficiëntie, respiratoir mediastinitis obstructie, bovenste luchtwegen AOVN oedeem, laryngaal AOVN oedeem/hypstasis,pulmonair pneumonie pneumothorax AOVN

Gastrointestinale complicaties abces, intra-abdominaal AOVN constipatie AOVN dilatatie, gastraal AOVN stoornis, circulatoir, gastrointestinaal AOVN embolie, mesenteriaal AOVN falen, hepatisch DVNV fistel, galwegen/darm/rectovaginaal AOVN ileus AOVN ischemie, intestinal AOVN necrose, gastrointestinaal AOVN obstructie, darm (mechanisch) AOVN peritonitis AOVN ulcus, gastrointestinaal (stress) AOVN volvulus AOVN

Renale en urinaire complicaties anuria falen/insufficiëntie, renaal fistel, urinair AOVN infectie, urinair pyelonefritis DVNV retentie, urine 206

APPENDICES strictuur, urethra AOVN uremie urosepsis

Andere complicaties adhesies alleen voor een verrichting in dezelfde lokalisatie of regio shock NNO shock, anafylactisch “complicatie(s)” NNO crisis, thyrotoxisch DVNV misplaatsing, prothese falen, (multi)orgaan gangrene insufficiëntie, anastomosis AOVN necrose, vet/wond AOVN compartimentsyndroom AOVN aanvallen (epileptisch) DVNV ulcus, decubitus

207

7.4 Coderen van fiets- en bromfietsongevallen in Nederland

In Nederland is het gezien het grote aantal fiets- en bromfietsongevallen met vaak ernstig letsel dringend gewenst de bromfiets/bromfietser te kunnen onderscheiden van de motorfiets/motorrijder. Teven is het gewenst het type fiets te kunnen onderscheiden gelet het toenemend aantal elektrische fietsen en de te onderscheiden varianten. Men dient erop bedacht te zijn dat bij de classificatie van vervoersongevallen enerzijds het slachtoffer wordt vastgelegd (voetganger, wielrijder, enz., in de codereeksen V01- V09, V10-V19, enz.) en anderzijds de aard van de botsing (met rijwiel, 2- of 3-wielig motorvoertuig, enz., door middel van de afzonderlijke codes binnen de codereeksen). Daarenboven kunnen met een vierde teken nog andere bijzonderheden worden vastgelegd, zoals verkeers- of niet-verkeersongeval en bestuurder of passagier. Rekening houdend met deze codestructuur worden de volgende aanpassingen aanbevolen om fiets, bromfiets en bromfietser afzonderlijk te onderscheiden. Met de bromfiets(er) dienen snorfiets(er) en (berijder van) gemotoriseerde fiets gelijkgesteld te worden.

Het volgende voorstel, waarbij het driewielige motorvoertuig - voor de Nederlandse situatie van weinig belang - opgeofferd wordt, past binnen de bestaande codestructuur. De vrijgekomen codereeks wordt benut voor de bromfiets.

Voorstel voor wijzigingen

De codereeksen

V01-V09 Voetganger gewond bij vervoersongeval (ongewijzigd) V10-V19 Wielrijder gewond bij vervoersongeval (ongewijzigd) V20-V29 Bromfietser gewond bij vervoersongeval (was motorrijder) Inclusies: bromfiets, bromscooter brommobiel, scootmobiel, gemotoriseerd invalidenvoertuig snorfiets, snorscooter V30-V39 Motorrijder gewond bij vervoersongeval (was inzittende van driewielig motorvoertuig) Inclusies: driewielig motorvoertuig, brombakfiets motorfiets met zijspan

De overige codereeksen blijven onveranderd

Aanvulling vierde teken

Door aanpassing van het 4e teken bij de codereeksen V10-V19, V20-V29 en V30-V39, wordt het mogelijk om het voor Nederland wenselijk onderscheid te kunnen aanbrengen tussen type vervoersmiddel, betrokkene(n) bij een ongeval alsmede de aard van het (al dan niet verkeers-) ongeval. Het vierde teken bij V10-V19 (wielrijder gewond bij vervoersongeval):

208

APPENDICES

Let op: een aantal speciaal soort fietsen kan gecodeerd worden met het 4e cijfer .0 Bestuurder gewond bij niet-verkeersongeval .1 Passagier gewond bij niet-verkeersongeval .2 Niet gespecificeerde wielrijder gewond bij niet-verkeersongeval .3 Persoon gewond bij instappen (opstappen) of uitstappen (afstappen) .4 Bestuurder gewond bij verkeersongeval .5 Passagier gewond bij verkeersongeval .6 Bestuurder van een elektrische fiets of fiets met hulpmotor gewond bij verkeersongeval .7 Bestuurder van een racefiets gewond bij verkeersongeval .9 Niet gespecificeerde wielrijder gewond bij verkeersongeval

Het vierde teken bij V20-V29 (bromfietser gewond bij vervoersongeval):

.0 Bestuurder gewond bij niet-verkeersongeval .1 Passagier gewond bij niet-verkeersongeval .2 Niet gespecificeerde bromfietser gewond bij niet-verkeersongeval .3 Persoon gewond bij instappen (opstappen) of uitstappen (afstappen) .4 Bestuurder bromfiets, bromscooter gewond bij verkeersongeval .5 Passagier bromfiets, bromscooter gewond bij verkeersongeval .6 Bestuurder snorfiets, snorscooter gewond bij verkeersongeval .7 Passagier snorfiets, snorscooter gewond bij verkeersongeval .8 Inzittende van brommobiel, scootmobiel, gemotoriseerd invalidenvoertuig gewond bij verkeersongeval .9 Niet gespecificeerde bromfietser gewond bij verkeersongeval Het vierde teken bij V30-V39 (motorrijder gewond bij vervoersongeval):

.0 Bestuurder gewond bij niet-verkeersongeval .1 Passagier gewond bij niet-verkeersongeval .2 Niet gespecificeerde motorrijder gewond bij niet-verkeersongeval .3 Persoon gewond bij instappen (opstappen) of uitstappen (afstappen) .4 Bestuurder gewond bij verkeersongeval .5 Passagier gewond bij verkeersongeval .6 Bestuurder driewielig motorvoertuig gewond bij verkeersongeval .7 Passagier driewielig motorvoertuig gewond bij verkeersongeval .8 Niet gespecificeerde persoon met driewielig motorvoertuig gewond bij verkeersongeval .9 Niet gespecificeerde motorrijder gewond bij verkeersongeval

Zie voor een gedetailleerde tabel: Deel 3 van de ICD-10 2014 versie

Aanvulling definities

In de regel zal duidelijk zijn wanneer van bromfiets dan wel motorfiets sprake is. Een bromfiets heeft een cylinderinhoud van maximaal 50 cc. Hiertoe worden ook de snorfiets en de fiets met hulpmotor gerekend.

209

De motorfiets kan voorzien zijn van een derde wiel ter ondersteuning van een zijspan, dat als onderdeel van de motorfiets wordt beschouwd. Een driewielig motorvoertuig en een gemotoriseerde driewieler worden, evenals de scooter, tot deze categorie gerekend.

Aanvulling Alfabetische lijst

Wanneer gebruik gemaakt wordt van een Alfabetische lijst of van een ander zoeksysteem, dient met bovenstaande wijzigingen rekening te worden gehouden.

Conversie van dit voorstel naar de oorspronkelijke ICD-10-codes

codes voorstel codes ICD-10 V20-V29  V20-V29  V30-V39  (de ICD-10-reeks V30-V39 blijft oningevuld)

Op detailniveau is de conversie voor elektronische doeleinden:

Conversie VcodeNL naar Vcode Vcode=VcodeNL IF VcodeNL='V1x.6y' then Vcode='V2x.4y' IF VcodeNL='V1x.7y' then Vcode='V1x.4y'

IF VcodeNL='V2x.6y' then Vcode='V2x.4y' IF VcodeNL='V2x.7y' then Vcode='V2x.5y' IF VcodeNL='V2x.8y' then Vcode='V2x.4y'

IF VcodeNL='V3x.0y' then Vcode='V2x.0y' IF VcodeNL='V3x.1y' then Vcode='V2x.1y' IF VcodeNL='V3x.2y' then Vcode='V2x.2y' IF VcodeNL='V3x.4y' then Vcode='V2x.4y' IF VcodeNL='V3x.5y' then Vcode='V2x.5y' IF VcodeNL='V3x.6y' then Vcode='V3x.4y' IF VcodeNL='V3x.7y' then Vcode='V3x.5y' IF VcodeNL='V3x.8y' then Vcode='V3x.9y' IF VcodeNL='V3x.9y' then Vcode='V2x.9y'

Opmerking

Wanneer in de registratie een vijfde teken wordt gebruikt, of wanneer andere rubrieken voorhanden zijn voor het aangeven van bijzonderheden, ontstaan andere mogelijkheden voor het identificeren van bromfiets en bromfietser. Zonder kennis van de actuele situatie is het echter niet mogelijk deze aan te geven. Het hierboven gegeven voorstel kan wel een richtlijn zijn met betrekking tot de te verkrijgen informatie.

210

BIBLIOGRAFIE Bibliografie

1. International classification of diseases for oncology (ICD-O), tweede druk, Genève, World Health Organization, 1990. 2. Systematized nomenclature of medicine (SNOMED). Chicago, College of American Pathologists, 1976. 3. Manual of tumor nomenclature and coding (MOTNAC). New York, American Cancer Society, 1968. 4. Systematized nomenclature of pathology (SNOP). Chicago, College of American Pathologists, 1965. 5. The ICD-10 classification of mental and behavioural disorders: clinical descriptions and diagnostic guidelines. Genève, World Health Organization, 1992. 6. International classification of procedures in medicine (ICPM). Deel 1 en 2. Genève, World Health Organization, 1978. 7. International classification of impairments, disabilities, and handicaps. A manual of classification relating to the consequences of disease. Genève, World Health Organization, 1980. 8. International Nomenclature of Diseases. Genève, Council for International Organizations of Medical Sciences en World Health Organization; voor details betreffende de afzonderlijke delen, zie de tekst. 9. Sixteenth annual report. Londen, Registrar General of England and Wales, 1856, App. p. 73. 10. Knibbs G.H. The International Classification of Disease and Causes of Death and its revision. Medical journal of Australia, 1929, 1:2-12. 11. Greenwood M. Medical statistics from Graunt to Farr. Cambridge, Cambridge University Press, 1948. 12. First annual report. Londen, Registrar General of England and Wales, 1839, p. 99. 13. Bertillon J. Classification of the causes of death (abstract). In: Transactions of the 15th International Congress on Hygiene Demography. Washington, 1912. 14. Bulletin of the Institute of International Statistics, 1900, 12:280. 15. Roesle E. Essai d'une statistique comparative de la morbiditJ devant servir B Jtablir les listes spJciales des causes de morbiditJ. Genève, League of Nations Health Organization, 1928 (document C.H. 730) 16. International list of causes of death. The Hague, International Statistical Institute, 1940. 17. Medical Research Council, Committee on Hospital Morbidity Statistics. A provisional classification of diseases and injuries for use in compiling morbidity statistics. Londen, Her Majesty's Stationery Office, 1944 (Special Report Series No. 248).

211

INTERNATIONALE CLASSIFCATIE VAN ZIEKTEN

18. US Public Health Service, Division of Public Health Methods. Manual for coding causes of illness according to a diagnosis code for tabulating morbidity statistics. Washington, Government Publishing Office, 1944 (Miscellaneous Publication No. 32). 19. Official Records of the World Health Organization, 1948, 11, 23. 20. Official Records of the World Health Organization, 1948, 2, 110. 21. Manual of the international statistical classification of diseases, injuries, and causes of death. Sixth revision. Genève, World Health Organization, 1949. 22. Report of the International Conference for the Seventh Revision of the International Lists of Diseases and Causes of Death. Genève, World Health Organization, 1955 (ongepubliceerd document WHO/HS/7 Rev. Conf./17 Rev. 1; op aanvraag verkrijgbaar bij Strengthening of Epidemiological and Statistical Services, World Health Organization, 1211 Genève 27, Zwitserland). 23. Third Report of the Expert Committee on Health Statistics. Genève, World Health Organization, 1952 (WHO Technical Report Series, No. 53). 24. Report of the International Conference for the Eighth Revision of the International Classification of Diseases. Genève, World Health Organization, 1965 (ongepubliceerd document WHO/ICD9/74.4; op aanvraag verkrijgbaar bij Strengthening of Epidemiological and Statistical Services, World Health Organization, 1211 Genève 27, Zwitserland). 25. Manual of the international statistical classification of diseases, injuries, and causes of death. Deel 1. Genève, World Health Organization, 1977.

212