WINDENERGIEPROJECT AanmeldingWINDENERGIEPROJECT project-MER NINOVE Aanmelding project-MER Elicio Elicio

4 JULI 2019

3 JULI 2019

Windenergieproject Ninove

Contactpersonen

PETRA BOONMAN Projectleider milieu

M +32 490 660 413 Arcadis nv E [email protected] Gaston Crommenlaan 8 bus 101 9050 Gent België

NELE DHAESE Projectingenieur

M +32 478 684 570 Arcadis Belgium nv E [email protected] Gaston Crommenlaan 8 bus 101 9050 Gent België

TINE ROELS Senior Project Manager

M +32 468 11 67 52 Elicio nv E [email protected] John Cordierlaan 9 8400 Oostende België

Datum: 4 juli 2019 2 van 98 Windenergieproject Ninove

INHOUDSOPGAVE

VOORWOORD 7

1 INLEIDING 9 1.1 Beknopte projectbeschrijving 9 1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht 9 1.3 Initiatiefnemer 12 1.4 Team van deskundigen 13

2 VERANTWOORDING VAN HET PROJECT 15 2.1 Mondiaal energie- en klimaatbeleid 15 2.2 Europees energie- en klimaatpakket 15 2.3 Hernieuwbare energie in Vlaanderen 16 2.4 Evoluties in de windenergiesector 16

3 PROJECTBESCHRIJVING 19 3.1 Doelstelling 19 3.2 Kenmerken van het windpark 19 3.2.1 Inplanting 19 3.2.1.1 Inrichtingsalternatief 1 19 3.2.1.2 Inrichtingsalternatief 2 20 3.2.1.3 Inrichtingsalternatief 3 20 3.2.2 Algemene kenmerken windturbines 20 3.2.3 Dimensies windturbines 21 3.2.4 Geluidsvermogenniveau 21 3.2.5 Sturing en regeling 21 3.2.6 Veiligheid en certificering – constructie, uitbating en onderhoud 21 3.2.7 Energieproductie 22 3.2.8 Netkoppeling 22 3.3 Ruimtelijke situering 22 3.3.1 Ligging volgens de geldende ruimtelijke plannen 22 3.3.1.1 Gewestplan 23 3.3.1.2 RUP’s 25 3.3.1.3 BPA 27 3.3.2 Situering t.o.v. bestaande infrastructuur 27 3.3.2.1 Hoogspanningslijnen 27 3.3.2.2 Ondergrondse aardgasleiding 29 3.3.2.3 Seveso-bedrijven 29 3.3.2.4 Spoorwegen en openbare wegen 29

Datum: 4 juli 2019 3 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.2.5 Luchtvaart (DGLV) 29 3.3.2.6 Straalverbindingen 30 3.3.2.7 Buurtwegen 30 3.3.3 Situering t.o.v. natuurwaarden 31 3.3.3.1 Faunistisch belangrijk gebied 31 3.3.3.2 Risicoatlassen vleermuizen en vogels met betrekking tot windturbines 31 3.3.3.3 Speciale beschermingszones 32 3.3.3.4 VEN/IVON 32 3.3.3.5 Erkende natuurreservaten 35 3.3.4 Situering t.o.v. waterlopen en overstromingsgebied 36 3.3.4.1 Waterlopen 36 3.3.4.2 Overstromingsgevoelig gebied 37 3.3.5 Situering t.o.v. beschermd onroerend erfgoed 37 3.4 Omgevingsvergunning 39

4 LOCATIEKEUZE EN RUIMTELIJKE VERANTWOOR-DING 41

5 RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BELEIDSPLANNING 43 5.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en omzendbrief 2014/02 43 5.2 Ruimtelijke gebiedsgerichte visie “Energielandschap Denderland” (provincie Oost- Vlaanderen i.s.m. Aalst, Affligem, , , Liedekerke, Lierde, Roosdaal, Ninove, ) 44

6 BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN 47 6.1 Nulalternatief 47 6.2 Inrichtingsalternatieven 47 6.3 Uitvoeringsalternatieven 51

7 REFERENTIESITUATIE EN GEPLANDE SITUATIE 53 7.1 Referentiesituatie 53 7.2 Geplande situatie 53

8 INGREEP-EFFECTANALYSE 55 8.1 Ingrepen 55 8.1.1 Aanlegfase, exploitatie en afbraak 55 8.1.1.1 Fase 1: voorbereidende werken, bemaling en aanleg van verhardingen 56 8.1.1.2 Fase 2: aanvoer onderdelen 56 8.1.1.3 Fase 3: hijswerkzaamheden 56 8.1.1.4 Fase 4: afwerking 56 8.1.1.5 Fase 5: onderhoud 56 8.1.1.6 Fase 6: afbraak 57 8.1.2 Timing 57

Datum: 4 juli 2019 4 van 98 Windenergieproject Ninove

8.1.3 Aspecten bodem, grondwater en oppervlaktewater 57 8.1.3.1 Bemalingswerkzaamheden 57 8.1.3.2 Permanente verharding 57 8.1.3.3 Bodembeschermende maatregelen 57 8.1.3.4 Inkokering watergang 57 8.2 Effecten 58 8.2.1 Geluid en trillingen 58 8.2.2 Biodiversiteit 58 8.2.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 59 8.2.4 Mens – hinder en gezondheid 59 8.2.5 Mens – ruimtelijke aspecten 59 8.2.6 Overige aspecten 60 8.2.6.1 Bodem 61

8.2.6.1.1 AANTASTING BODEMPROFIEL 61

8.2.6.1.2 AANTASTING BODEMSTRUCTUUR 62

8.2.6.1.3 BEÏNVLOEDING BODEMKWALITEIT 62

8.2.6.1.4 BESLUIT EFFECTEN OP DE BODEM 63 8.2.6.2 Water 63 8.3 Ingreep-effectmatrix 64

9 METHODOLOGIE EFFECTBEOORDELING 69 9.1 Geluid en trillingen 69 9.1.1 Afbakening van het studiegebied 69 9.1.2 Beschrijving van de referentiesituatie 69 9.1.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 69 9.1.3.1 Aanlegfase 69 9.1.3.2 Exploitatiefase 70 9.1.4 Milderende maatregelen 71 9.2 Biodiversiteit 72 9.2.1 Afbakening van het studiegebied 72 9.2.2 Beschrijving van de referentiesituatie 72 9.2.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 73 9.2.3.1 Mortaliteit 73 9.2.3.2 Verstoring 73 9.2.3.3 Barrièrewerking 74 9.2.3.4 Direct verlies van ecotopen of leefgebieden van soorten 74 9.2.3.5 Passende beoordeling en verscherpte natuurtoets 74

Datum: 4 juli 2019 5 van 98 Windenergieproject Ninove

9.2.3.6 Toets aan het Soortenbesluit 74 9.2.3.7 Beoordelingskader 75 9.2.4 Milderende maatregelen 76 9.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 77 9.3.1 Afbakening van het studiegebied 77 9.3.2 Beschrijving van de referentiesituatie 77 9.3.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 78 9.3.4 Milderende maatregelen 82 9.4 Mens – hinder en gezondheid – geluid 82 9.4.1 Afbakening van het studiegebied 82 9.4.2 Beschrijving van de referentiesituatie 82 9.4.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 83 9.4.4 Milderende maatregelen 83 9.5 Mens – hinder en gezondheid – slagschaduw 83 9.5.1 Afbakening van het studiegebied 83 9.5.2 Beschrijving van de referentiesituatie 84 9.5.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 84 9.5.4 Milderende maatregelen 85 9.6 Mens – ruimtelijke aspecten 85 9.6.1 Afbakening van het studiegebied 85 9.6.2 Beschrijving van de referentiesituatie 86 9.6.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 86 9.6.4 Milderende maatregelen 87 9.7 Overige aspecten 87 9.7.1 Lucht 87 9.7.2 Water 87 9.7.3 Externe veiligheid 87 9.7.4 Klimaat 87

10 WATERTOETS 89

11 LOKAAL DRAAGVLAK 91

12 (GEWEST)GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN 93

13 REEDS GEKENDE LEEMTEN IN DE KENNIS 95

14 BIJLAGEN 97

COLOFON 98

Datum: 4 juli 2019 6 van 98 Windenergieproject Ninove

VOORWOORD Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Het m.e.r.-proces is een juridisch-administratieve procedure waarbij vóór dat een activiteit of ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De achterliggende grondgedachte suggereert dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten (plannen en projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en indien mogelijk bij te sturen.

In de nieuwe m.e.r.-procedure die van kracht is sinds 23 februari 2017 (Titel IV, Hoofdstuk III van het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid), zijn naast een aantal verplichte stappen, ook verschillende facultatieve procedurestappen voorzien. Hierna volgt een beschrijving van het gekozen traject (traject 1 voor project-MER voor indiening van de omgevingsvergunningsaanvraag1).

Dit document is de aanmelding voor het projectmilieueffectrapport (project-MER) dat wordt opgemaakt voor de bouw en exploitatie van een windenergieproject ter hoogte van Ninove. Het MER heeft tot doel om de milieu-impact van deze ontwikkeling te onderzoeken.

De initiatiefnemer van een project-MER, in dit geval Elicio, brengt de administratie (het Team MER) op de hoogte van het voornemen tot opstelling van een project-MER door middel van een aanmelding. Deze aanmelding omvat tevens een verzoek tot scopingsadvies. Een openbare raadpleging is niet verplicht en is in het kader van de aanmelding momenteel niet voorzien.

Inhoud en doelstelling aanmelding met verzoek om scopingsadvies

Een aanmelding omvat minimaal een beschrijving van het project, met inbegrip van de overwogen alternatieven, de bestaande vergunningstoestand en aan te vragen vergunningen, de te onderzoeken aanzienlijke effecten die het project vermoedelijk zal hebben, het voorgestelde MER-team en taakverdeling en een beschrijving van het procesverloop.

Een aanmelding met verzoek om scopingsadvies omvat tevens een voorstel van de inhoud van het project- MER en de methodologie. Bij een dergelijk verzoek tot scoping bezorgt het Team MER de aanmelding aan de bevoegde adviesinstanties (administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen) die op basis van de geografische ligging van het project en van de mogelijke te verwachten aanzienlijke effecten geselecteerd worden. De adviesinstanties kunnen opmerkingen inspreken op de methodologie, de effectbeoordeling en de voorgestelde milderende maatregelen.

Het doel van een verzoek om scoping is de administraties voldoende informatie te verschaffen over het geplande project en de manier waarop een milieueffectrapport dat project zal bestuderen, evalueren en beoordelen, zodat zij reeds in een vroege fase extra elementen kunnen aanbrengen die in het MER aanvullend mee in beschouwing moeten worden genomen om de effectenstudie zo volledig mogelijk te maken.

De adviesinstanties die geraadpleegd worden in het kader van het scopingsadvies, bezorgen hun advies aan het Team MER binnen de 30 dagen. Het Team MER neemt uiterlijk binnen de 60 dagen na ontvangst een beslissing m.b.t. de scoping van het MER. De aanmelding wordt bekend gemaakt op de website van het Team MER en wordt meegedeeld aan de geraadpleegde adviesinstanties.

Daarop wordt het ontwerp-project-MER opgesteld door erkende MER-deskundigen o.l.v. een MER-coördinator volgens de voorgestelde methodologie beschreven in de aanmelding en rekening houdend met het advies hierover van het Team MER.

Het ontwerp-project-MER zal worden besproken op een informele ontwerptekstbespreking met de geconsulteerde administraties, zodat het ontwerp-MER inhoudelijk nog kan worden bijgestuurd vooraleer de vergunningsaanvraag in te dienen.

1 Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning, Departement Leefmilieu, Natuur & Energie, dd. 8/12/2016

Datum: 4 juli 2019 7 van 98 Windenergieproject Ninove

Alvorens de vergunningsaanvraag in te dienen bij de vergunningverlener, kan de initiatiefnemer eveneens een voorlopige goedkeuring van het project-MER vragen aan het Team MER. De initiatiefnemer kiest er dan voor dat het Team MER de kwaliteit van het project-MER aftoetst voorafgaand aan de vergunningsaanvraag. Het Team MER neemt binnen de 30 dagen na ontvangst (betekening na 40 dagen) een beslissing over deze voorlopige goed- of afkeuring. In voorliggend project zal er door de initiatiefnemer een voorlopige goedkeuring worden gevraagd aan het Team MER.

Vervolgens kan de vergunningsaanvraag worden ingediend, vergezeld van het project-MER. De vergunningverlenende overheid beschikt over 30 dagen om na te gaan of het dossier ontvankelijk en volledig is. Zodra de vergunning ontvankelijk en volledig wordt bevonden, wordt er een adviesvraag over de vergunningsaanvraag en het project-MER verstuurd naar de relevante adviesinstanties. De termijn voor advies op het project-MER bedraagt 30 dagen na verzending van de adviesvraag (termijn voor advies over vergunning bedraagt daarentegen 60 dagen). Er wordt binnen 10 dagen tevens een openbaar onderzoek (O.O.) georganiseerd. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en eventueel op het project-MER.

Rekening houdend met de ingestuurde reacties tijdens het openbaar onderzoek en de ontvangen adviezen, beslist het Team MER 60 dagen na de beslissing over de volledigheid en ontvankelijkheid over de goed- of afkeuring van het project-MER. Het Team MER informeert de initiatiefnemer en de vergunningverlenende overheid en in voorkomend geval de omgevingsvergunningscommissie over haar beslissing en heeft hiervoor 10 dagen.

Indien het project-MER wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-MER kan de procedure voortgezet worden.

Het goedgekeurde project-MER en het project-MER-verslag (opgesteld door de administratie) liggen vanaf de betekening van de beslissing ter inzage bij het Team MER en worden ter beschikking gesteld op haar website.

Datum: 4 juli 2019 8 van 98 Windenergieproject Ninove

1 INLEIDING 1.1 Beknopte projectbeschrijving Voorliggend project betreft de geplande oprichting en exploitatie van een windenergieproject van minimaal 3 tot maximaal 8 windturbines op grondgebied van de stad Ninove, meer precies binnen de deelgemeente Outer en voor een klein stukje op Haaltert (Denderhoutem).

Figuur 1.1. Situering van het project op kaart in de ruime omgeving (Bron: geopunt.be)

Verder wordt verwezen naar het geplande windpark als ‘het project’. In voorliggend project wordt uitgegaan van 3 verschillende inrichtingsalternatieven voor het windenergieproject (gesitueerd op luchtfoto op de kaarten in Bijlage A):

• Inrichtingsalternatief 1: 8 windturbines met rotordiameter max. 103 m en tiphoogte max. 190 m • Inrichtingsalternatief 2: 5 windturbines met rotordiameter max. 136 m en tiphoogte max. 234 m • Inrichtingsalternatief 3: 3 windturbines met rotordiameter max. 162 m en tiphoogte max. 247 m

1.2 Toetsing aan de m.e.r.-plicht Het m.e.r.-besluit van 10 december 20042 verdeelt m.e.r.-plichtige projecten in 3 categorieën. Een 1ste categorie van projecten is steeds onderworpen aan m.e.r.-plicht (Bijlage I van voornoemd m.e.r.-besluit), een

2 Het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage, kortweg het project-m.e.r.-besluit.

Datum: 4 juli 2019 9 van 98 Windenergieproject Ninove

2de categorie is principieel project-m.e.r.-plichtig, maar kan via een gemotiveerd verzoek ontheven worden van de m.e.r.-plicht (Bijlage II van voornoemd m.e.r.-besluit). De 3de categorie omvat projecten die onder de drempelwaarde van Bijlage II vallen (Bijlage III van voornoemd m.e.r.-besluit). Hiervoor dient door middel van een project-m.e.r.-screening nagegaan te worden of deze aanleiding geven tot aanzienlijke milieueffecten.

Volgens categorie 3.i) van bijlage II van het m.e.r.-besluit moet voor onderstaande inrichtingen een project- MER of een gemotiveerd verzoek tot ontheffing worden opgesteld:

3 i) van bijlage II:

“Installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie voor zover de activiteit betrekking heeft:

a) op 20 windturbines of meer, of b) op 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied.”

13 b) van bijlage II:

Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot een overschrijding van de in bijlage II genoemde drempelwaarden (niet in bijlage I of in rubriek 13. a) van bijlage II opgenomen wijziging of uitbreiding). Van deze overschrijding van de drempelwaarde is sprake ofwel als de drempelwaarde van bijlage II voor het eerst wordt overschreden door het samenvoegen van de reeds vergunde en de nog te vergunnen activiteiten (= project) ofwel als de verschillende uitbreidingen samen, sinds de laatst verleende ontheffing of goedgekeurd MER (voor zover deze bestaan), groter zijn dan de drempelwaarde van bijlage II.

Een windenergieproject moet echter niet enkel getoetst worden aan de drempels van bijlage II, maar er moet voor alle windturbines die op zich of samen met andere “relevante” vergunde windturbines een “windturbinepark” vormen geval per geval beoordeeld worden of het project aanzienlijke gevolgen op het milieu kan hebben.

In functie van het bepalen van de omvang van een windenergieproject in relatie tot de m.e.r.-plicht worden volgende principes gehanteerd (bron: ‘Handleiding windturbines’, GOP – Team MER, augustus 2017):

• voor geluid: elke individuele vergunde windturbine waarvan de 29 dB(A)-contour raakt aan de 39 dB(A)- contour van het project, wordt mee in rekening gebracht; • voor slagschaduw: elke individuele vergunde windturbine waarvan de contour van 0 uur verwachte slagschaduw raakt aan de contour van 4 uur verwachte slagschaduw van het project, wordt mee in rekening gebracht.

Tabel 1.1. Gehanteerde objectieve criteria voor de bepaling van de omvang van een "windturbinepark" (Bron: Team MER) Contour individuele vergunde Contour project windturbine omgeving

Geluid 39 dB(A) 29 dB(A)

Verwachte slagschaduw 4 uur 0 uur

Datum: 4 juli 2019 10 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 1.2. Illustratie van het voorgestelde principe ter bepaling van het aantal windturbines voor de toetsing van de MER- plicht volgens bijlage II, categorie 3i van het MER-besluit (Bron: Team MER).

Er wordt in het voorliggend project geambieerd om in het voorgestelde projectgebied maximaal 8 windturbines te plaatsen. Er zijn reeds 5 bestaande turbines in de omgeving van het project bekend (zie Figuur 1.3). Er dient bijgevolg voor het bepalen van de m.e.r.-plicht rekening gehouden te worden met 13 turbines. Dit is meer dan 4 turbines en minder dan 20. Daarom zal voor de m.e.r.-plicht beoordeeld moeten worden of er mogelijk een aanzienlijke invloed is op een bijzonder beschermd gebied.

Ondermeer de volgende gebieden worden beschouwd als bijzonder beschermde gebieden (BBG), zoals bepaald in artikel 1,4° van het project-m.e.r.-besluit van 2004: beschermd landschap, stads- of dorpsgezicht, monument of archeologische zone en bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, overstromingsgebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang of ecologische waarde en de ermee vergelijkbare gebieden, aangewezen op plannen van aanleg en de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Diepe Straten’ (holle wegen) nabij de geplande windturbines (WT) is een bijzonder beschermd gebied. Verwacht wordt dat vanuit deze holle wegen op sommige plaatsen de windturbines te zien zijn. Ook zijn de windturbines gelegen nabij bosgebieden die op het gewestplan zijn aangeduid als natuurgebieden.

Het project is principieel onderworpen aan de project-m.e.r.-plicht. De initiatiefnemer kan vrijgesteld worden van de project-m.e.r.-plicht als uit een gemotiveerd verzoek tot ontheffing blijkt dat geen aanzienlijke milieueffecten optreden. Aanzienlijke invloed van de windturbines op de bijzonder beschermde gebieden kan niet worden uitgesloten. De initiatiefnemer wenst aldus een project-MER op te maken voor het project.

In het MER zal er rekening gehouden worden met de stand van zaken van de lopende vergunningen op het moment van het ontvangst van het scopingsadvies:

• definitief vergunde turbines maken deel uit van de referentiesituatie; • definitief geweigerde turbines, of turbines waarvan de vergunning vervallen is, maken geen deel uit van de referentiesituatie.

Datum: 4 juli 2019 11 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 1.3. Stedenbouwkundig aangevraagde windturbines in de omgeving het projectgebied waarbij enkel voor de rood omcirkelde windturbines de vergunning werd verleend

1.3 Initiatiefnemer De initiatiefnemer voor de opmaak van dit MER is:

Elicio NV

John Cordierlaan 9

8400 Oostende

BTW-nr. BE 0552.775.977

Contactpersoon:

Tine Roels

[email protected]

Datum: 4 juli 2019 12 van 98 Windenergieproject Ninove

1.4 Team van deskundigen Het voorgestelde MER-team is als volgt samengesteld:

Tabel 1.2. Voorgestelde MER-deskundigen Naam Bedrijf Rol / discipline Handtekening

Ann Himpens Arcadis Coördinatie

An Tombeur Arcadis Discipline Mens – gezondheid

Discipline Landschap, bouwkundig Mieke Deconinck i.s.m. Bart Antheunis Arcadis erfgoed en archeologie

Ann Himpens Arcadis Discipline Geluid en Trillingen

Mieke Deconinck Arcadis Discipline Biodiversiteit

Tabel 1.3 Medewerkers aan het MER Naam Bedrijf Rol / discipline

Petra Boonman Arcadis Ondersteuning bij coördinatie MER

Nele DHaese Arcadis Opstellen MER, effectbeoordeling water en bodem

Ottelien Claeys Arcadis Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Datum: 4 juli 2019 13 van 98

Windenergieproject Ninove

2 VERANTWOORDING VAN HET PROJECT 2.1 Mondiaal energie- en klimaatbeleid Zaterdag 12 december 2015 raakten 195 landen het in Parijs eens over een ambitieus, bindend en billijk mondiaal klimaatakkoord. Dit ‘Akkoord van Parijs’ legt een basis voor het internationale en nationale beleid voor de komende decennia. De doelstelling is om :

• de temperatuurstijging ruim onder 2°C (t.o.v. de pre-industriële periode) te houden en zelfs om na te streven om deze temperatuurstijging te beperken tot 1,5°C; • het verhogen van de capaciteit van landen om zich aan te passen aan klimaatverandering (adaptatie) en het genereren van klimaatweerbaarheid; • de transitie te maken naar een koolstofarme maatschappij; • klimaatfinanciering consistent te maken met de transitie naar deze koolstofarme- en klimaatweerbare ontwikkeling. Om de temperatuurdoelstellingen van het Akkoord te bereiken, zullen Partijen ernaar moeten streven de wereldwijde uitstoot zo snel mogelijk te laten ‘pieken’. Daarna zullen de emissies (zeer) snel moeten dalen, in overeenstemming met de best beschikbare wetenschap (een impliciete verwijzing naar de analyses van het Intergovernmental Panel on Climate Change - IPCC) om in de 2de helft van de eeuw een evenwicht te bereiken tussen uitstoot en opname door ‘sinks’ (koolstofputten).

De wereldwijde emissiereductiedoelstelling werd dus uiteindelijk weliswaar niet cijfermatig geformuleerd in het Akkoord, maar de verwijzing naar de wetenschappelijke onderbouwing van de noodzakelijke emissiereducties biedt een goede basis voor verdere actie. De temperatuurstijging beperken tot maximaal 2°C boven het pre- industriële niveau betekent volgens het IPCC immers dat de emissies wereldwijd zullen moeten worden gehalveerd tegen 2050 (t.o.v. 1990) en dat we in de 2de helft van de eeuw wereldwijd naar nul-emissies moeten evolueren.

Het Akkoord, dat in principe uitwerking heeft vanaf 2020, trad formeel in werking op 4 november 2016, 30 dagen nadat minstens 55 landen, die ook minstens 55% van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen vertegenwoordigen, hun ratificatie-instrumenten hadden neergelegd.

2.2 Europees energie- en klimaatpakket In 2008 legde de Europese Raad de volgende ambitieuze 20-20-20 doelstellingen voor 2020 vast:

• Een vermindering van het energiegebruik met 20% door efficiënter gebruik ten opzichte van het verwachte niveau in 2020 bij ongewijzigd beleid (indicatieve doelstelling); • Een stijging van het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in het bruto eindgebruik tot 20%; Voor België stelt Europa deze doelstelling vast op 13%. Voor transport geldt een specifieke doelstelling van minstens 10% hernieuwbare energie op het totale energiegebruik voor vervoer. • Een vermindering van de uitstoot van broeikasgassen met minstens 20% ten opzichte van 1990. Na jarenlange onderhandelingen werd op 11 oktober 2016 binnen België een akkoord bereikt over de verdeling van de klimaatinspanningen tussen de federale overheid en de 3 gewesten. Vlaanderen had daarvoor evenwel bij de hervorming van de steunmechanismen voor milieuvriendelijke energie midden 2012 alvast beslist om binnen het systeem van de groenestroomcertificaten (GSC) het aandeel van groene stroom in de certificaatplichtige elektriciteitsleveringen op te trekken tot 20,5% in 2020.

Verder heeft de Europese Raad op 23 oktober 2014 een pakket van vier doelstellingen tegen 2030 goedgekeurd, waarvan twee bindende Europese doelstellingen:

• ten eerste, een vermindering van de broeikasgasuitstoot (BKG) met 40% ten opzichte van 1990 en ten tweede een verhoging tot minstens 27% van het aandeel hernieuwbare energie in het finaal energieverbruik in de EU. In tegenstelling tot het 20-20-20-pakket zal deze laatste doelstelling niet op lidstaat- niveau worden vertaald • het pakket omvat voorts een niet-bindende Europese doelstelling die een energie-efficiëntie van ten minste 27% beoogt (die tegen 2020 tot 30% kan worden opgetrokken) • een vierde doelstelling ten slotte beoogt een interconnectiecapaciteit van ten minste 10% per lidstaat. Na evaluatie kan deze doelstelling tot 15% worden opgetrokken tegen 2030.

Datum: 4 juli 2019 15 van 98 Windenergieproject Ninove

2.3 Hernieuwbare energie in Vlaanderen3 Ongeveer 6,4% van het bruto finaal energieverbruik in Vlaanderen, is afkomstig van hernieuwbare energiebronnen (2016). In 2016 was 12,3% van de stroomproductie afkomstig van hernieuwbare bronnen4. Het aandeel windenergie bedroeg 22,9% daarvan.

In het kader van het Europees energie- en klimaatpakket verbond België zich ertoe om het aandeel hernieuwbare energiebronnen te laten stijgen tot 13% in 2020. Daarnaast engageerde ons land zich ook tot een energie-efficiëntiedoelstelling van 17,8% (in het kader van de Europese energie-efficiëntierichtlijn). Elk van de 3 gewesten tekende voor een stijging van hernieuwbare energieproductie tegen 2020. Vlaanderen ambieert een stijging met 2,156 Mtoe5.

De federale overheid beloofde een hoeveelheid hernieuwbare energie van 0,718 Mtoe* via het stimuleren van offshore windenergie. Ook voor de transportsector wordt 10% hernieuwbare energie in 2020 vooropgesteld, in combinatie met gewestelijke beleidsmaatregelen.

De Vlaamse Regering besliste op 20 maart 2015 via een ‘Fast Lane’ de plaatsing van windturbines te faciliteren op plaatsen die daarvoor geschikt zijn en zo een versnelling hoger te schakelen om de doelstelling hernieuwbare energie te behalen. Enerzijds wordt verder gebouwd op het werk van de provincies en gaat men op zoek naar meest geschikte zones voor windturbines, anderzijds wordt gezocht naar manieren om de onderliggende procedures te versnellen6.

Vlaams minister van Energie Bart Tommelein lanceerde samen met Vlaams minister van Omgeving Joke Schauvliege ‘Windkracht 2020’ (goedgekeurd op 16 december 2016 in de Vlaamse ministerraad). Dit windplan heeft als doel dat meer windmolens sneller gebouwd worden. Met Windkracht 2020 willen de ministers dat er tegen 2020 minstens 280 extra windmolens bijkomen (ten opzichte van eind 2016) om onze klimaat- en energiedoelstellingen te halen. De uitgangsprincipes van het windplan zijn:

• Nood aan extra productie voor wind van 1563 GWh • Prioritair windmolens in industriegebieden en havens • Luchtvaartbeperkingen herbekijken • Verdeling windenergiedoelstelling per provincie vastleggen Op 2 maart 2018 keurde de Vlaamse regering het windplan ‘windkracht 2020’ goed.

2.4 Evoluties in de windenergiesector Windmolens worden wellicht al bijna tweeduizend jaar gebruikt (eerste vermeldingen in het verre oosten). De windmolens met horizontale as waarvan de huidige windturbines zijn afgeleid, werden ontwikkeld vanaf vermoedelijk de 11de/12de eeuw in West-Europa.

Reeds eind 19de eeuw werden experimenten uitgevoerd waarbij men elektriciteit met windturbines opwekte. Eind jaren ’30 van de 20ste eeuw werd zelfs al een eerste experimentele mega-watt machine gebouwd en getest in de USA, maar deze werd toen economisch niet haalbaar geacht .

De ontwikkeling van de moderne windturbines neemt een aanvang vanaf begin jaren ’80 van vorige eeuw. De eerste commercieel beschikbare windturbines hadden diameters van ca. 15 m en leverden een vermogen van 50-60 kW (vb. Enercon E15/16). Vanaf eind jaren ’80-begin jaren ’90 werden turbines gebouwd met een vermogen van enkele 100en kW (diameter rotor 30 à 40m). Experimenteel werden toen opnieuw reeds zgn. mega-watt machines getest en vanaf halfweg de jaren ’90 werden deze ook commercieel op de markt gebracht

3 Bron: website VEA 4 Inventaris hernieuwbare energiebronnen Vlaanderen 2005-2016, VITO, www.energiesparen.be 5 Mtoe staat voor megaton olie-equivalent. Mtoe is een rekeneenheid die gebruikt wordt om de hoeveelheid energie van verschillende energiebronnen vergelijkbaar te maken. Eén ton olie-equivalent is ongeveer gelijk aan de netto warmte-inhoud van 1 ton ruwe aardolie. 6 http://www.lne.be/themas/beleid/milieubeleidsplan/leeswijze/projecten/sterker-inzetten-op-hernieuwbare- energie/sterker-inzetten-op-hernieuwbare-energie

Datum: 4 juli 2019 16 van 98 Windenergieproject Ninove

(MD70, E66, …). Daarna is de evolutie snel gegaan en vandaag worden op locaties met voldoende windaanbod reeds machines met een vermogen van meer dan 6 MW geïnstalleerd.

Windturbines worden geoptimaliseerd in functie van de windklasse van de locatie waar ze geplaatst worden.

Het aantal windturbines en het geïnstalleerd vermogen op land en later ook op zee (offshore) is de laatste jaren sterk gestegen. In de EU werd in 2000 3,2 GW aan windenergie geïnstalleerd; in 2016 reeds 12,5 GW. In totaal was er eind 2016 153,7 GW aan windenergie geïnstalleerd in de EU (waarvan 13 GW offshore). Ongeveer 10,4% van de elektriciteitsconsumptie in de EU werd geleverd door windenergie.

Datum: 4 juli 2019 17 van 98

Windenergieproject Ninove

3 PROJECTBESCHRIJVING In voorliggend project wordt uitgegaan van 3 verschillende inrichtingsalternatieven:

• Inrichtingsalternatief 1: 8 windturbines met rotordiameter max. 103 m • Inrichtingsalternatief 2: 5 windturbines met rotordiameter max. 136 m • Inrichtingsalternatief 3: 3 windturbines met rotordiameter max. 162 m

Deze alternatieven worden hierna beschreven.

3.1 Doelstelling De doelstelling van het project is om de locatie in Ninove, zo maximaal (meeste energiewinst) en optimaal (minste effecten op omgeving) mogelijk te benutten door de best mogelijke inplanting en het meest geschikte windturbinetype7.

3.2 Kenmerken van het windpark 3.2.1 Inplanting De coördinaten van de geplande turbines kunnen in een later stadium verfijnd worden en bijgevolg wijzigen door voortschrijdend inzicht gedurende het verdere verloop van het project. De inplanting wordt dus later geoptimaliseerd. Eenmaal de effectbeoordeling van het MER aangevat wordt, zullen de locaties wel vastliggen en zal de beoordeling hierop gebeuren. Onderstaande figuren geven de locatie van de turbines weer. 3.2.1.1 Inrichtingsalternatief 1 De voorgestelde inplanting van de turbines, wordt weergegeven in onderstaande Figuur 3.1 en gesitueerd op luchtfoto in Bijlage A.

Figuur 3.1 Voorgestelde inplanting turbines inrichtingsalternatief 1

7 Conform omzendbrief RO/2014/02

Datum: 4 juli 2019 19 van 98 Windenergieproject Ninove

3.2.1.2 Inrichtingsalternatief 2 De voorgestelde inplanting van de turbines, het middelpunt van de mast, wordt weergegeven in Figuur 3.2 en gesitueerd op luchtfoto in Bijlage A.

Figuur 3.2 Voorgestelde inplanting turbines inrichtingsalternatief 2

3.2.1.3 Inrichtingsalternatief 3 De voorgestelde inplanting van de turbines, het middelpunt van de mast, wordt weergegeven in Figuur 3.3 en gesitueerd op luchtfoto in Bijlage A.

Figuur 3.3 Voorgestelde inplanting turbines inrichtingsalternatief 3

3.2.2 Algemene kenmerken windturbines De geplande turbines hebben een rotor met drie wieken, die draait bij een laag toerental. Traag draaiende turbines worden als “statiger” en minder storend ervaren dan de snel draaiende types. De toren is van het volle type (buismast) en is in staal, beton of een combinatie van beide uitgevoerd. De kleur van de turbines is niet-reflecterend gebroken wit. Alle windturbines en toebehoren zijn in principe in eenzelfde kleur uitgevoerd, namelijk gebroken wit; alleen de mastvoet kan een andere kleur krijgen.

Datum: 4 juli 2019 20 van 98 Windenergieproject Ninove

3.2.3 Dimensies windturbines De maximaal beschouwde dimensies van de windturbines per inrichtingsalternatief worden weergeven in Tabel 3.1.

Tabel 3.1. Maximaal beschouwde dimensies van de windturbines per inrichtingsalternatief Inrichtingsalternatief 1 Inrichtingsalternatief 2 Inrichtingsalternatief 3

Maximale rotordiameter (m) 103 m 136 m 162 m

Maximale tiphoogte (m) 189,5 m 234 m 247 m

3.2.4 Geluidsvermogenniveau Het geluidsvermogenniveau van een windturbine is het geluidsdrukniveau dat die turbine produceert indien men fictief veronderstelt dat het afkomstig is van één punt op ashoogte. Hoe verder men van dit punt verwijderd is, hoe groter het oppervlak wordt waarover de geluidsdruk wordt verspreid en hoe lager het geluidsniveau er zal zijn.

Net als het geluid van de windturbine, varieert ook het omgevingsgeluid met de windsnelheid. Bij hogere windsnelheden neemt het omgevingsgeluid toe.

Het geluidsvermogenniveau wordt bepaald bij 95% van het nominaal vermogen. Per positie zal in eerste instantie een worst case geluidsvermogenniveau bepaald worden. De windturbines kunnen daarenboven in een gereduceerde modus werken, waarbij het geluidsvermogenniveau van de turbines een aantal decibel minder bedraagt. Bij exploitatie in een gereduceerde modus is het elektrisch vermogen lager dan het nominaal vermogen.

De methodologie voor het bepalen van geluideffecten van het project is uitgewerkt in paragraaf 9.1.

3.2.5 Sturing en regeling De windturbines werken volgens een variabele toerentalregeling. Bij lage windsnelheden werken de turbines op een lager toerental, bij hoge windsnelheid op een hoger toerental, om aldus het rendement van de energieomzetting te verbeteren.

Er wordt een permanente monitoring van de operationele werking van de turbines voorzien. Hiertoe zullen de turbines uitgerust worden met de noodzakelijke telecommunicatieapparatuur.

3.2.6 Veiligheid en certificering – constructie, uitbating en onderhoud De turbines zullen gecertificeerd zijn volgens de internationale norm IEC61400-1 of gelijkwaardig. Een windturbine die aan deze normen voldoet, is ontworpen voor een levensduur van ten minste 20 jaar. Er worden eisen gesteld aan materialen voor wat betreft de vermoeiing, corrosie, verbindingstechnieken, etc. om deze levensduur te waarborgen.

De veiligheidssystemen zijn zodanig ontworpen dat de windturbines onder alle weercondities veilig geëxploiteerd kunnen worden. De windturbines worden voorzien van verschillende remsystemen, een aerodynamisch remsysteem en een mechanisch remsysteem. Het aerodynamische remsysteem zorgt voor het verdraaien van de bladhoeken, zodat deze uit de wind worden gezet en de turbine stilvalt. Het mechanische remsysteem is een back-up systeem van het vorige. Er wordt ook een ijsdetectiesysteem geïnstalleerd om het risico op ijsworp te minimaliseren. Daarnaast worden de turbines voorzien van een bliksembeveiligingssyteem. Er zal ook een onderhoudscontract worden afgesloten om de turbines permanent te monitoren, periodiek te onderhouden en het vervangen van defecte onderdelen.

Datum: 4 juli 2019 21 van 98 Windenergieproject Ninove

3.2.7 Energieproductie De energieproductie van het windenergieproject hangt af van het totaal geïnstalleerd vermogen. Dit geïnstalleerd vermogen verschilt per inrichtingsalternatief en is verder ook afhankelijk van de gekozen windturbinetypes. De geschatte energieproductie van het windpark per inrichtingsalternatief is weergegeven in Tabel 3.2. Hierin werd rekening gehouden met 2.200 vollasturen/jaar (op basis van het windklimaat specifiek voor Vlaanderen).

Gerekend met een gemiddeld verbruik van 3.500 kWh/jaar voor een gezin, wordt per inrichtingsalternatief het aantal gezinnen weergegeven die het windpark kan bevoorraden.

Tabel 3.2. Totale vermogens van het windpark per inrichtingsalternatief Inrichtingsalternatief 1 Inrichtingsalternatief 2 Inrichtingsalternatief 3

Geïnstalleerd vermogen 16 - 24,4 MW 17,25- 21 MW 17,4 MW (MW)

Ruw geschatte bruto jaarlijkse energieproductie 35 - 53 GWh/jaar 38 -46 GWh/jaar 38 GWh/jaar (GWh/jaar)

Elektriciteitsverbruik van X 10.000 – 15.000 10.500 – 13.000 11.000 aantal gezinnen

3.2.8 Netkoppeling Naast de windturbines zelf, worden er bij een windturbineproject ook middenspanningscabines voorzien voor aansluiting op het elektriciteitsnet en kabeltracés tussen de windturbines en deze middenspanningscabines. De elektriciteitscabine bevat aankomst- en vertrekcellen met de nodige beveiligings-, meet- en telapparatuur. Het precieze aantal cabines en de ligging van de cabines en de kabeltracés zijn momenteel nog niet gekend. De locatie en dimensies van de elektrische cabines dienen bepaald te worden in de detailstudie elektrische werken. Dit zal gedefinieerd worden tijdens de opmaak van het ontwerp-project-MER. De diepte waarop de kabeltracés worden aangelegd bedraagt standaard ca. 1,2 m.

3.3 Ruimtelijke situering Het project bestaat uit de bouw en exploitatie van een windpark van minimaal 3 tot maximaal 8 windturbines. Deze zijn gesitueerd op het grondgebied van de stad Ninove, meer precies binnen de deelgemeente Outer en voor een klein stukje op Haaltert (Denderhoutem).

In de nabije omgeving van het projectgebied zijn reeds 5 bestaande en vergunde windturbines.

3.3.1 Ligging volgens de geldende ruimtelijke plannen De bestemmingsplannen kunnen in 3 categorieën worden onderverdeeld:

• Gewestplan • Ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP’s: gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk) • Plannen van aanleg: bijzonder plan van aanleg (BPA) en algemeen plan van aanleg (APA)

Datum: 4 juli 2019 22 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.1.1 Gewestplan Figuur 3.4- Figuur 3.6 geven een uitsnede van het gewestplan per inrichtingsalternatief.

De geplande windturbines zijn volgens het gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen – (K.B. van 30.05.1978) gelegen in agrarisch gebied.

Aandachtspunt is WT08 van inrichtingsalternatief 1 en WT05 van inrichtingsalternatief 2, deze bevinden zich in landschappelijk waardevol agrarisch gebied.

WT05 van inrichtingsalternatief 1 bevindt zich volgens het gewestplan nabij ontginningsgebied met nabestemming landbouw. Het ontginningsgebied is op vandaag in gebruik. Dit gebied is binnen het PRUP Afbakening kleinstedelijk gebied Ninove, meer bepaald in het deelRUP ‘Stedelijk Groengebied Hof ter Duyst’ herbestemd tot ontginningsgebied met nabestemming randstedelijk recreatief groengebied.

Nabij WT08 en WT07 van inrichtingsalternatief 1 en WT05 van inrichtingsalternatief 2 zijn natuurgebieden gelegen (groen gekleurd op gewestplan).

Het projectgebied wordt doorkruist door een reservatiezone voor een omleidingsweg die recent werd afgeschaft (2018). In het noorden wordt het projectgebied begrensd door woongebied met landelijk karakter.

Figuur 3.4. Uitsnede gewestplan – inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 23 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.5. Uitsnede gewestplan – inrichtingsalternatief 2 (Bron: geopunt.be)

Figuur 3.6. Uitsnede gewestplan – inrichtingsalternatief 3 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 24 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.1.2 RUP’s Het projectgebied bevindt zich ter hoogte van de afbakeningslijn van het stedelijk gebied Ninove, volgens het provinciaal ruimtelijk uitvoeringsplan (PRUP) ‘Afbakening kleinstedelijk gebied Ninove’ (goedgekeurd op 18/06/2012). De afbakeningslijn vormt de grens tussen de gebieden waar stedelijke ontwikkeling gestimuleerd wordt en het buitengebied (zie Figuur 3.7).

Figuur 3.7. Uitsnede PRUP ‘Afbakening kleinstedelijk gebied Ninove’

Ter hoogte van de steenbakkerij is Artikel 1 ‘Ontginningsgebied met nabestemming randstedelijk recreatief groengebied’ van het PRUP ‘Stedelijk groengebied Hof ter Duyst’ van toepassing (zie Figuur 3.8). Wanneer het ontginningsgebied wordt stopgezet treden de voorschriften van het randstedelijk recreatief groengebied in werking. Het gebied is dan bestemd voor bos-, landschaps- en natuurherstel en –ontwikkeling in functie van en gericht op recreatief gebruik. De recreatieve functie primeert, natuur en landschap zijn ondergeschikt. De inrichting en het beheer van het gebied zijn gericht op zachte recreatie en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten.

Datum: 4 juli 2019 25 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.8. Uitsnede PRUP ‘Stedelijk groengebied Hof ter Duyst’

Datum: 4 juli 2019 26 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.1.3 BPA Ten oosten van de diepe straten is het bijzonder plan van aanleg (BPA) ‘nr.6 Denderhoutembaan’ (MB 31/07/1998) van toepassing (Figuur 3.9). Het BPA betreft de reeds gerealiseerde ontwikkeling door ILVA van 46 gesubsidieerde kavels (25 open, 20 halfopen en 1 gesloten bebouwing), 19 niet-gesubsidieerde kavels in open bebouwing, 15 koopwoningen en 60 sociale appartementen ter hoogte van de percelen (5,7 ha) aan de Denderhoutembaan, tussen Langemuren en Kloostermolenstraat-Kruisvijversstraat.

Figuur 3.9. Situering BPA Denderhoutembaan

3.3.2 Situering t.o.v. bestaande infrastructuur 3.3.2.1 Hoogspanningslijnen Bovengronds

Ten noordoosten van het projectgebied loopt een bovengrondse hoogspanningsleiding van 70 en van 150 kVA. In de huidige stand van de regelgeving bestaan er in België geen bepalingen die adequate afstandsregels voorschrijven die specifiek gelden voor de inplanting van windturbines in de omgeving van hoogspanningsinstallaties. Elia heeft, onder meer gebaseerd op de afstandsregels die in sommige van de ons omringende landen worden toegepast, een aantal basisprincipes gedefinieerd:

• Adviesgrens (Ga): De minimale onderlinge afstand tussen de windturbine en de installaties van Elia wordt vastgesteld op 3,5 x de rotordiameter. Binnen deze afstand zal Elia altijd een advies formuleren, afhankelijk van de overige factoren. • Valgevaargrens (Gv): De minimale onderlinge afstand waarbij een omvallende windturbine de installatie van Elia zou kunnen raken (tiphoogte). Deze hoogte wordt bepaald door de lengte van de mast van de windturbine vermeerderd met de straal van de rotor.

Datum: 4 juli 2019 27 van 98 Windenergieproject Ninove

• Drukgevaargrens (Gd): De minimale onderlinge afstand waarbij volgens internationale studies de door de windturbine veroorzaakte veranderingen in winddruk, een ongewenste beweging van de geleiders van de hoogspanningslijn zou kunnen veroorzaken, met kans op beschadiging op langere termijn. Deze afstand bedraagt 1,5 x rotordiameter. Deze afstanden worden in Tabel 3.3 weergegeven per inrichtingsalternatief. Uiteraard werd bij de inplanting van de windturbines rekening gehouden met de minimaal benodigde afstand te opzichte van de hoogspanningslijnen.

Tabel 3.3. Afstandsgrenzen ten opzichte van bovengrondse hoogspanningslijn per inrichtingsalternatief

Inrichtingsalternatief 1 Inrichtingsalternatief 2 Inrichtingsalternatief 3

Maximale rotordiameter (m) 103 136 162

Maximale tiphoogte (m) 189,5 234 247

Ga (m) 361 476 567

Gv (m) 190 234 247

Gd (m) 155 204 243

Ondergronds

Ter hoogte van de Galgeveldbaan loopt een ondergrondse hoogspanningsleiding.

Datum: 4 juli 2019 28 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.2.2 Ondergrondse aardgasleiding Een ondergrondse Fluxys-hogedruk aardgasleiding doorkruist het gebied. De veiligheidsafstand varieert in functie van de rotordiameter en de tiphoogte en bedraagt indicatief 164 m aan weerszijden voor de turbines uit inrichtingsalternatief 18.

Figuur 3.10. Situering Fluxys-aardgasleiding

3.3.2.3 Seveso-bedrijven Binnen een straal van 5 kilometer van het projectgebied zijn er géén Seveso-bedrijven.

3.3.2.4 Spoorwegen en openbare wegen Er zijn geen spoorwegen in de omgeving van het projectgebied. Inplanting kan zonder overdraai over de openbare weg.

3.3.2.5 Luchtvaart (DGLV) Het Directoraat Generaal Luchtvaart (DGLV) geeft gecoördineerde adviezen over de inplanting van windturbines. Zowel de verantwoordelijke diensten voor burgerluchtvaart (Skeyes) als de militaire bevoegde diensten (Defensie), worden vanuit het Directoraat-Generaal Luchtvaart (DGLV) om advies gevraagd.

Het DGLV geeft een gecoördineerd advies dat bestaat uit:

1. Advies van Skeyes (publieke luchtvaart en radar) 2. Advies van Defensie (militaire luchtvaart en radar) 3. Advies van DGLV zelf (private luchtvaart)

Voor constructies met een hoogte vanaf 60 meter moet er sowieso een gecoördineerd advies gevraagd worden aan DGLV. De locatie ligt buiten de CTR’s of radarzones. Een advies van Skeyes is enkel nodig bij tiphoogtes van meer dan 200 meter. Het projectgebied bevindt zich niet in een zone van militaire luchtvaart. Overeenkomstig de Eurocontrol Guidelines is enkel een Line of Sight studie noodzakelijk.

8 Voor turbines met een ashoogte van 138 m en een rotordiameter van 103 m

Datum: 4 juli 2019 29 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.2.6 Straalverbindingen Het Belgisch Instituut voor Postdiensten en Telecommunicatie (BIPT) verleent rechten voor de uitbating van zendmasten voor radio en mobiele telefonie. Het BIPT adviseert over de mogelijke interferenties van de windturbines met straalverbindingen.

Uit het advies van het BIPT blijkt dat er twee straalverbindingen in de buurt van het projectgebied lopen (paarse lijnen op Figuur 3.11). De vereiste afstand is 7 meter ten opzichte van de bundel.

Figuur 3.11. Situering straalverbindingen

3.3.2.7 Buurtwegen De Bergstraat, Galgeveldbaan en Hinnewinkelbaan zijn aangeduid als buurtwegen. Daarnaast lopen er nog enkele andere (kleinere) buurtwegen door het projectgebied.

Bij inrichtingsalternatief 1 is er wiekoverdraai over de buurtweg voor de volgende windturbines:

• WT01: buurtweg nr. 59 (wiekoverdraai) • WT08: buurtweg nr. 151 (wiekoverdraai)

Bij inrichtingsalternatief 2 is er interferentie met de buurtweg voor de volgende windturbines:

• WT01: buurtweg nr. 59 (werkvlak) • WT05: buurtweg nr. 151 (werkvlak en fundering)

Bij inrichtingsalternatief 3 is er wiekoverdraai over de buurtweg voor de volgende windturbines:

• WT01: buurtweg nr. 59 (wiekoverdraai)

Datum: 4 juli 2019 30 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.3 Situering t.o.v. natuurwaarden 3.3.3.1 Faunistisch belangrijk gebied Alle windturbines met uitzondering van WT08 in inrichtingsalternatief 1 en WT05 in inrichtingsalternatief 2 bevinden zich in een gebied met een belangrijke faunistische waarde volgens de biologische waarderingskaart (BWK, toestand 2018).

3.3.3.2 Risicoatlassen vleermuizen en vogels met betrekking tot windturbines De Vlaamse risicoatlassen vleermuizen en vogels m.b.t. windturbines geven aan waar en waarom bepaalde gebieden een potentieel risico vormen voor vleermuizen en vogels bij het plaatsen van windturbines.

Er worden 4 risicoklassen onderscheiden. De atlassen geven een eerste indruk en zijn dus slechts het startpunt van de detailanalyse.

Vleermuizen: Het windpark bevindt zich in risicoklasses 0, 1 en 2 (Figuur 3.12). Risicoklasse 0 betekent dat er onvoldoende informatie is. Zones risicoklasse 1 liggen mogelijk in geschikt leefgebied voor vleermuizen, omwille van de nabijheid van gekende verzamelplaatsen en/of voor vleermuizen aantrekkelijke landschapselementen. Risicoklasse 2 betekent dat het projectgebied in de nabijheid ligt van mogelijke voedselgebieden voor vleermuizen (op basis van bv. ligging nabij waterlopen, bossen e.d.), of mogelijk belangrijke verzamelplaatsen.

Vogels: Het windpark bevindt zich in risicoklasse 0 (Figuur 3.13). Risicoklasse 0 vogels betekent dat er weinig risico is dat de vogelpopulaties zullen worden verstoord of hinder zullen ondervinden. Het kan ook betekenen dat er weinig gegevens voorhanden zijn.

Figuur 3.12. Risicoatlas vleermuizen met betrekking tot windturbines – versie 2015 (Bron: geo.inbo.be)

Datum: 4 juli 2019 31 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.13. Risicoatlas vogels met betrekking tot windturbines – versie 2015 (Bron: geo.inbo.be)

3.3.3.3 Speciale beschermingszones In Vlaanderen zijn er een aantal speciale beschermingszones (SBZ) aangewezen. Deze Habitat- en Vogelrichtlijngebieden geven samen vorm aan het ‘Natura 2000’-netwerk. Er bevinden zich geen speciale beschermingszones binnen de invloedsfeer van het project. Het dichtstbijzijnde SBZ-gebied bevindt zich om meer dan 5 km afstand van voorliggend projectgebied.

3.3.3.4 VEN/IVON Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk (IVON), de natuurverwevingsgebieden en natuurverbindingsgebieden behoren tot de belangrijke instrumenten van het natuur- en bosbeleid.

De windturbines van inrichtingsalternatief 1 zijn het dichtst gelegen bij VEN-gebied. Het meest nabije VEN- gebied is een GEN (Grote Eenheid Natuur) op ca. 650 m ten zuiden van windturbine WT02. Het betreft de ‘Vallei van de Beverbeek (Muilem) & Duivenbos’. Ongeveer 2 km ten zuiden van WT07 bevindt zich het GEN ‘Vallei van de Dender en de Mark’ (Figuur 3.14). Voor de andere inrichtingsalternatieven bedraagt de afstand van de windturbines tot het dichtstbijzijnde VEN-gebied ‘Vallei van de Beverbek (Muilem) & Duivenbos’ ca. 1 km (Figuur 3.15 en Figuur 3.16).

Datum: 4 juli 2019 32 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.14. Gebieden van het VEN en het IVON in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

Figuur 3.15. Gebieden van het VEN en het IVON in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 2 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 33 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.16. Gebieden van het VEN en het IVON in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 3 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 34 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.3.5 Erkende natuurreservaten Op ca. 650 m ten zuiden van WT02 van inrichtingsalternatief 1 bevindt zich het erkende natuurreservaat ‘Beverbeekvallei’ (Figuur 3.17).

Voor de andere inrichtingsalternatieven bedraagt de afstand van de windturbines tot dit natuurreservaat ca. 1 km (Figuur 3.18 en Figuur 3.19).

Figuur 3.17. Erkende natuurreservaten in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

Figuur 3.18. Erkende natuurreservaten in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 2 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 35 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.19. Erkende natuurreservaten in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 3 (Bron: geopunt.be)

3.3.4 Situering t.o.v. waterlopen en overstromingsgebied 3.3.4.1 Waterlopen Het projectgebied behoort tot het Denderbekken en het stroomgebied van de Schelde. De dichtstbijzijnde waterlopen ter hoogte van het windenergieproject zijn (Figuur 3.20):

• Oliemeersbeek (waterloop 2de categorie) • Molenbeek (waterloop 2de categorie) • Galgenvijverbeekje en Rospeybeekje (waterlopen 2de categorie)

Figuur 3.20. Waterlopen in de omgeving van het projectgebied - inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 36 van 98 Windenergieproject Ninove

3.3.4.2 Overstromingsgevoelig gebied Het projectgebied bevindt zich grotendeels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied vanuit de waterlopen in het projectgebied.

Langs de Molenbeek (ten noorden van het projectgebied) bevindt zich effectief overstromingsgevoelig gebied.

Figuur 3.21. Overstromingsgevoelig gebieden (2017) in de omgeving van het projectgebied - inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

3.3.5 Situering t.o.v. beschermd onroerend erfgoed In de omgeving van het projectgebied bevindt zich het volgend beschermd onroerend erfgoed (Figuur 3.22 - Figuur 3.24:

• Beschermd cultuurhistorisch landschap: ‘Diepe straten’: • Op een afstand van min. ca. 90 m voor inrichtingsalternatieven 1 en 2 en min. ca. 275 m voor inrichtingsalternatief 3 ten O van het projectgebied • Beschermde monumenten • Op min. ca. 1.000 m ten Z van het projectgebied: Parochiekerk Sint-Amandus (Outer) • Op min. ca. 900 m ten ZW van het projectgebied: Parochiekerk Sint-Amandus (Nederhasselt) • Beschermde stads- en dorpsgezichten • Op min. ca. 1.000 m ten Z van het projectgebied: Dorpskern Outer • Op min. ca. 900 m ten ZW van het projectgebied: Parochiekerk Sint-Amandus: kerkhof met ommuring en toegangstrappen • Binnen een buffer van 1.500 m rond het projectgebied liggen geen beschermde archeologische sites Het landschap is grotendeels open.

Datum: 4 juli 2019 37 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.22. Beschermd onroerend erfgoed in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 1 (Bron: geopunt.be)

Figuur 3.23. Beschermd onroerend erfgoed in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 2 (Bron: geopunt.be)

Datum: 4 juli 2019 38 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 3.24. Beschermd onroerend erfgoed in de omgeving van het projectgebied – inrichtingsalternatief 3 (Bron: geopunt.be)

3.4 Omgevingsvergunning Sinds 23 februari 2017 zijn milieuvergunningen en stedenbouwkundige vergunningen geïntegreerd in de omgevingsvergunning.

Er zijn drie bevoegde niveaus voor de aanvraag van de omgevingsvergunning: de Vlaamse Regering, de deputatie en het college van burgemeester en schepenen. Wie bevoegd is voor een vergunningsaanvraag, is afhankelijk van het voorwerp van de aanvraag.

• De Vlaamse Regering is bevoegd voor aanvragen die omwille van hun strategisch belang op een lijst met Vlaamse projecten worden vermeld en voor aanvragen die zich in meerdere provincies bevinden. • De deputatie is bevoegd voor aanvragen die omwille van hun bovenlokaal belang of belangrijke impact op de omgeving op de lijst met provinciale projecten worden vermeld, voor aanvragen die zich in meerdere gemeenten bevinden en voor aanvragen die een ingedeelde inrichting of activiteit betreffen die in de eerste klasse is ingedeeld volgens de VLAREM-indelingslijst. • Het college van burgemeester en schepenen is bevoegd voor alle andere omgevingsvergunnings- aanvragen. De Vlaamse projecten worden aangewezen in bijlage 1 van het besluit tot aanwijzing van Vlaamse en provinciale projecten omgevingsvergunning. De provinciale projecten worden aangewezen in bijlage 2 van dit besluit.

In de lijst met Vlaamse projecten is opgenomen:

10° aanvragen met betrekking tot de volgende installaties voor de productie van elektriciteit:

a) installaties met een vermogen van meer dan 1.000 MW, die aantakken op het openbare elektriciteitsnet;

b) installaties voor het opwekken van elektriciteit door windenergie met een vermogen per windturbine van 1.500 kW of meer binnen de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan;

c) installaties voor het opwekken van elektriciteit door windenergie vanaf vijf windturbines per aanvraag, met een vermogen per windturbine van 1.500 kW of meer, buiten de gebieden vermeld in punt b;

Datum: 4 juli 2019 39 van 98 Windenergieproject Ninove

In de lijst met provinciale projecten is opgenomen:

6° aanvragen met betrekking tot installaties voor het opwekken van elektriciteit door windenergie tot en met vier windturbines per aanvraag, met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW, buiten de grenzen van de zeehavens van Oostende, Zeebrugge, Gent en Antwerpen, zoals afgebakend in een ruimtelijk uitvoeringsplan9

7° aanvragen op het grondgebied van twee of meer gemeenten binnen een provincie.

Verder is de deputatie voor haar ambtsgebied in eerste administratieve aanleg bevoegd voor de aanvragen van projecten die in de eerste klasse ingedeelde inrichtingen of activiteiten omvatten die noch een Vlaams noch een gemeentelijk project10 of een onderdeel van een van beide zijn.

In de indelingslijst (bijlage 1 van het VLAREM II) worden windturbines ingedeeld als volgt:

Rubriek 20.1.6.1° – Installaties voor de winning van windenergie voor de energieproductie (windturbineparken) met een elektrisch vermogen van:

a) 300 kW tot en met 500 kW: klasse 3 b) meer dan 500 kW tot en met 1.500 kW: klasse 2 c) meer dan 1.500 kW: klasse 1

Rubriek 20.1.6.2° – als de activiteit betrekking heeft op::

a) 4 windturbines of meer, die een aanzienlijke invloed hebben of kunnen hebben op een bijzonder beschermd gebied (klasse 1); b) 20 windturbines of meer (klasse 1)

Concreet betekent dit voor voorliggend project dat de bevoegde overheid voor de verschillende inrichtingsinitiatieven de volgende is:

• Inrichtingsalternatief 1: 8 windturbines met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW: • Dit valt onder punt 10° c) van de Vlaamse lijst. De Vlaamse overheid is bijgevolg bevoegd. • Rubriek 20.1.6.2° a) is van toepassing (klasse 1). • Inrichtingsalternatief 2: 5 windturbines met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW • Dit valt onder punt 10° c) van de Vlaamse lijst. De Vlaamse overheid is bijgevolg bevoegd. • Rubriek 20.1.6.2° a) is van toepassing (klasse 1). • Inrichtingsalternatief 3: 3 windturbines met een vermogen per windturbine van meer dan 1.500 kW • Dit valt onder punten 6° en 7° van de Provinciale lijst. De provincie is bijgevolg bevoegd. • Rubriek 20.1.6.1° c) is van toepassing (klasse 1).

9 voor zover het project noch een Vlaams project, noch een onderdeel van een Vlaams project is 10 De lijst met gemeentelijke projecten moet op het ogenblik van de redactie van dit document, nog worden opgemaakt.

Datum: 4 juli 2019 40 van 98 Windenergieproject Ninove

4 LOCATIEKEUZE EN RUIMTELIJKE VERANTWOOR- DING Volgens het Gewestplan Aalst – Ninove – Geraardsbergen - Zottegem (KB van 30.05.1978) zijn de windturbines gesitueerd in agrarisch gebied. In scenario 1 en 2 is er telkens één turbine gesitueerd in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Alle turbines uit scenario 3 zijn gelegen in (niet-landschappelijk waardevol) agrarisch gebied.

Volgens de voorschriften van het gewestplan zijn de agrarische gebieden bestemd voor de landbouw in de ruime zin. Behoudens bijzondere bepalingen mogen de agrarisch gebieden enkel de voor het bedrijf noodzakelijke gebouwen bevatten, de woning van de exploitanten, en verblijfsgelegenheid voor zover deze een integrerend deel van een leefbaar bedrijf uitmaakt, en eveneens para-agrarische bedrijven.

De Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening biedt onder art. 4.4.9 vergunningsgrond voor de realisatie van windturbines in niet geëigende bestemmingsgebieden, zoals agrarisch gebied.

Art 4.4.9. §1 Het vergunningverlenende bestuursorgaan mag bij het verlenen van een stedenbouwkundige vergunning voor windturbines en windturbineparken, alsook voor andere installaties voor de productie van energie of energierecuperatie in een gebied dat resorteert onder de voorschriften van een gewestplan, afwijken van de bestemmingsvoorschriften, indien het aangevraagde kan worden vergund op grond van de voor de vergelijkbare categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding bepaalde standaardtypebepalingen, vermeld in de bijlage bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zoals de tekst ervan is vastgesteld bij het besluit van 11 april 2008. Het eerste lid laat geen afwijkingen toe op de voorschriften van het gewestplan die betrekking hebben op de inrichting en het beheer van het gebied.

§2 Voor de toepassing van §1, eerste lid, geldt dat een bestemmingsvoorschrift van een gewestplan alleszins vergelijkbaar is met een categorie of subcategorie van gebiedsaanduiding indien deze concordantie vermeld wordt in de tabel, opgenomen in artikel 7.4.13, eerste lid, of in de concordantielijst, bepaald krachtens voornoemd artikel 7.4.13, tweede lid.

In het besluit van de Vlaamse Regering van 11 april 2008 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de vorm en de inhoud van de RUP’s met typevoorschriften voor gewestelijke RUP’s de categorie van gebiedsaanduiding “landbouw” vermeldt: “Voor zover ze door hun beperkte impact de realisatie van de algemene bestemming niet in het gedrang brengen, zijn de volgende werken, handelingen en wijzigingen eveneens toegelaten: […] het aanbrengen van windturbines en windturbineparken, alsook andere installaties voor de productie van (hernieuwbare) energie of energierecuperatie. De mogelijke effecten van de inplanting ten aanzien van efficiënt bodemgebruik, eventuele verstoring van de uitbatingsmogelijkheden en landschappelijke kwaliteiten dienen in een lokalisatienota te worden beschreven en geëvalueerd”.

Artikel 4.4.9 van de Vlaamse Codex laat bijgevolg toe dat voor de specifieke inplanting van de windturbines in agrarisch gebied kan afgeweken worden van de stedenbouwkundige voorschriften.

Voor de delen gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied wordt binnen het MER een extra toets aan de schoonheidswaarde van het landschap voorzien.

Datum: 4 juli 2019 41 van 98

Windenergieproject Ninove

5 RUIMTELIJKE STRUCTUUR EN BELEIDSPLANNING 5.1 Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen en omzendbrief 2014/02 In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen worden voor de verschillende functies en activiteiten de doelstellingen geconcretiseerd in ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven. Voor windturbines werden deze elementen opgenomen in de omzendbrief RO/2014/02.

• Het ruimtelijk principe van gedeconcentreerde bundeling uit het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt voor de oprichting van windturbines verfijnd in het principe van de plaatsdeling. Windturbines worden zoveel als mogelijk gebundeld. Het is niet aangewezen verschillende individuele turbines verspreid in te planten. De voorkeur gaat uit naar windenergieopwekking door een cluster van windturbines. Vanaf drie windturbines wordt van een cluster gesproken.

Het project vormt in de scenario’s 1, 2 en 3 respectievelijk een cluster van 8, 5 of 3 windturbines. • Er moet gestreefd worden naar een zo groot mogelijke ruimtelijke bundeling met andere infrastructuren die al een belangrijke ruimtelijk-landschappelijke en visuele invloed hebben. Aantakken is ook mogelijk bij stedelijke gebieden en bij kernen in het buitengebied waarbij het niveau en de reikwijdte van de voorzieningen in overeenstemming moeten gebracht worden met het belang van de kern of het stedelijk gebied. • Het project bevindt zich op de grens van de afbakening van het stedelijk gebied van Ninove. Binnen de afbakening van het stedelijk gebied zijn ter hoogte van het projectgebied verschillende ontwikkelingen voorzien, zoals ontginning en een randstedelijk recreatief groengebied. Het windenergieproject is gekoppeld aan het stedelijk netwerk van Dendersteden, zoals beschreven in het “provinciaal ruimtelijk structuurplan (PRS) Oost-Vlaanderen” en werd nadien op vlak van hernieuwbare energie verder verfijnd in het “Energielandschap Denderland”, waarin de projectzone geselecteerd werd als mogelijke locatie voor windenergie. De locatiekeuze past dus binnen de samenhangende visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het gebied.

• De ruimtelijke concentratie van de windturbines is ook van belang. Bij de ruimtelijke concentratie wordt rekening gehouden met de technische vereisten, optimalisatie van de energieproductie en een optimale milieutechnische inplanting.

Bij de verschillende voorstudies en bij de opmaak van de verschillende inrichtingsalternatieven werd er rekening gehouden met:

• Het respecteren van de VLAREM-normen voor de exploitatie van windturbines; • Het respecteren van de afstand tot het nabijgelegen hoogspanningstracé; • Het respecteren van de afstanden tot de straalverbindingen van telecommunicatie; • De windturbines werden op voldoende afstand van elkaar geplaatst om de parkeffecten te beperken en te zorgen voor een optimale energieproductie; • De windturbines werden op voldoende afstand van de woningen ingepland. Deze afstand bedraagt in scenario 1 en 2 meer dan 300 meter en minimaal 490 meter in scenario 3. • Binnen de zone loopt er een hogedruk aardgasleiding. Er werd rekening gehouden met een veiligheidszone aan weerskanten van de aardgasleiding. • De volgende uitgangspunten werden gehanteerd voor de invulling (zie ook hoofdstuk 5): • De zone tussen de twee Diepe straten, die beschermd zijn als cultuurhistorisch landschap, wordt vermeden • Er wordt op gelet om geen poorteffect te veroorzaken ter hoogte van de Groenstraat/Lebekestraat • De zone ten oosten van de Diepe Straten, die gekenmerkt wordt door bosaanplant en doorsneden wordt door een natuurgebied, wordt vermeden • Er wordt maximaal gebruik gemaakt van de bestaande wegenis. Er wordt er eerder voor gekozen om bestaande wegenis te verbreden dan om volledig nieuwe wegenis aan te leggen.

De windturbines zijn dus volgens een optimale ruimtelijke concentratie gesitueerd.

Datum: 4 juli 2019 43 van 98 Windenergieproject Ninove

Tegelijkertijd tast het project de essentiële functies van het agrarisch gebied waarin het zich bevindt niet aan. Het project kan gerealiseerd worden in synergie met de nabijgelegen functies. Er werden overeenkomsten gesloten met de eigenaars van de percelen en de inplanting werd zo gekozen dat de huidige werking en eventuele toekomstige uitbreidingen van landbouwbedrijven of para-agrarische bedrijven niet wordt gehypothekeerd.

5.2 Ruimtelijke gebiedsgerichte visie “Energielandschap Denderland” (provincie Oost-Vlaanderen i.s.m. Aalst, Affligem, Denderleeuw, Haaltert, Liedekerke, Lierde, Roosdaal, Ninove, Geraardsbergen) Ter uitvoering van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) initieerde de dienst Ruimtelijke planning van de provincie Oost-Vlaanderen in 2015 een gebiedsgerichte visie rond een aantal ruimtelijke uitdagingen in de Denderregio: het strategisch project Denderland.

Binnen de kerngroep van het strategisch project Denderland haalden de gemeenten aan regelmatig vergunningsaanvragen voor een beperkt aantal windturbines te krijgen, waarbij het voor de vergunningverlener niet altijd duidelijk was hoe deze projecten zich verhielden tot andere projecten in de omgeving. Ze wezen daarmee op de noodzaak tot een initiatief op bovenlokaal niveau om na te gaan hoe een energielandschap in de Denderregio best vorm kan krijgen.

De provincie Oost-Vlaanderen besliste hierop in 2017 tot de opmaak van een ruimtelijke visie voor het Energielandschap Denderland.

Het eindrapport11 ‘Energielandschap Denderland’ vormt een gedragen ruimtelijke visie voor het energielandschap Denderland, waarbij gebiedsgericht en participatief onderzocht werd welke kansen het Denderland heeft op vlak van grootschalige, hernieuwbare energiewinning (wind, water, zon, biomassa) en hoe deze gerealiseerd kunnen worden.

Om de ruimtelijke visie op te maken vond een landschapslezing plaats, werden potentie- en restrictiekaarten per hernieuwbare energiebron opgemaakt en werden de ruimtelijke concepten uitgewerkt. Via ontwerpend onderzoek werd vervolgens onderzocht hoe grootschalige hernieuwbare energiewinning (wind, zon, biomassa, en water) het Denderland van hernieuwbare energie kan voorzien én tegelijkertijd het landschap mee(r) vorm kan geven. Hierbij werd ook de hele energieketen ruimtelijk bekeken: van opwekking, over distributie en opslag tot consumptie. Tegelijk werd nagegaan hoe het ruimtelijk beleid kan bijdragen aan de energietransitie en, omgekeerd, welke kansen de omslag naar hernieuwbare energie biedt voor onze ruimtelijke ambities.

In deze studie wordt gewerkt met twee tijdshorizonten. Het scenario 2030 vertrekt van de huidige regelgeving en ruimtelijke context. Hierbij werden de huidige (veiligheid)restricties, beschermingen en regels (m.b.t. erfgoed, natuur, etc.) als uitgangspunt genomen. Op basis daarvan werden vier windwinningsgebieden afgebakend en uitgetekend, waaronder Ninove (en ook Geraardsbergen/Lierde, Haaltert/Denderleeuw en Aalst).

Deze windwinningsgebieden liggen nabij de grotere bedrijventerreinen en kernen. De restricties in elk gebied laten toe om voldoende windturbines te bundelen in groepen.

11 https://oost-vlaanderen.be/wonen-en-leven/ruimtelijke-planning/projecten/energielandschap- denderland.html

Datum: 4 juli 2019 44 van 98 Windenergieproject Ninove

Figuur 5.1 Deze zone werd binnen het plan ‘Energielandschap Denderland’ (prov. Oost-Vlaanderen i.s.m. betrokken gemeenten, sept. 2018) opgenomen als mogelijke locatie voor windenergie.

Het scenario 2050 bouwt verder op een toekomstige ruimtelijke context waar de principes van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen en de nota ‘Maak ruimte voor Oost-Vlaanderen’, die bijkomend ruimtebeslag willen tegengaan, doorgedreven worden toegepast. Beide scenario’s gaan voorbij aan het huidige Provinciaal Beleidskader Windturbines van de provincie Oost-Vlaanderen en leiden tot een herziening van het huidige beleid.

Het eindrapport is goedgekeurd op de provincieraad van 20.06.2018.

In de gemeenteraad van Ninove van 13.09.2018 werd er akte genomen van de goedkeuring van het ‘Energielandschap Denderland’ door de provincie. Daarnaast werd er door de stad Ninove een flankerend beleid goedgekeurd dat participatie via burgercoöperaties ondersteunt.

Datum: 4 juli 2019 45 van 98

Windenergieproject Ninove

6 BESCHRIJVING VAN DE ALTERNATIEVEN 6.1 Nulalternatief Het nulalternatief omschrijft de ontwikkeling die volgt, wanneer noch het voorgenomen project noch enig alternatief ervoor wordt uitgevoerd en het lopende beleid wordt verder gezet. Het nulalternatief is bijgevolg de toestand en de evolutie van het studiegebied, indien het project geen doorgang vindt. Het nulalternatief kan gebruikt worden als referentiekader om de milieueffecten te beoordelen.

Het nulalternatief betekent dat de windturbines niet gerealiseerd worden. Het nulalternatief is in dit geval gelijk aan de referentiesituatie.

6.2 Inrichtingsalternatieven Een inrichtingsalternatief is een alternatief dat erin bestaat binnen eenzelfde plan- of projectgebied een andere (ruimtelijke) configuratie van dezelfde bouwstenen te voorzien.

In het project-MER worden er 3 inrichtingsalternatieven beschouwd voor de aanleg van het windpark:

• Inrichtingsalternatief 1: 8 windturbines met rotordiameter max. 103 m • Inrichtingsalternatief 2: 5 windturbines met rotordiameter max. 136 m • Inrichtingsalternatief 3: 3 windturbines met rotordiameter max. 162 m

Voor de inplanting van het windpark werd voor elk inrichtingsalternatief rekening gehouden met de volgende begrenzingen/randvoorwaarden:

Eerst en vooral wordt er een buffer uitgezet ten opzichte van alle omliggende woningen. Dit resulteert in een overblijvende zone ter hoogte van de kouter rond de Galgeveldbaan/Hinnewinkelbaan/ Bergstraat\diepe straten\Ruysbroekveldlos. Voor inrichtingsalternatief 1 een 2 werd er gerekend met een afstand van 300 meter (groene arcering). Voor inrichtingsalternatief 3 werd gerekend met een afstand van 400 meter (blauwe arcering).

Binnen deze zone loopt een Fluxys-hogedruk aardgasleiding (oranje lijn). Er wordt rekening gehouden met de voorgeschreven veiligheidszone aan weerszijden. De veiligheidsafstand varieert in functie van de tiphoogte en de rotordiameter van de windturbines. Zo bedraagt de veiligheidsafstand in scenario 1 bijvoorbeeld 164 m

Datum: 4 juli 2019 47 van 98 Windenergieproject Ninove

aan weerszijden. Deze zone is in paarse arcering aangeduid op de figuur. Een windturbine binnen (de rand van) deze veiligheidszone is mogelijk mits aanvullende veiligheidsstudie.

Voor de verdere invulling van het gebied wordt er rekening gehouden met de volgende uitgangspunten:

• De zone tussen de twee Diepe Straten, die beschermd zijn als cultuurhistorisch landschap, wordt vermeden.

Datum: 4 juli 2019 48 van 98 Windenergieproject Ninove

• De zone ten oosten van de Diepe Straten, die gekenmerkt wordt door bosaanplant en doorsneden wordt door een natuurgebied, wordt vermeden. In die zone bevindt zich ook een -weliswaar verlaten – hoeve die op de lijst van bouwkundig erfgoed staat (Hof ter Ruysbroeck)

Datum: 4 juli 2019 49 van 98 Windenergieproject Ninove

• Er wordt op gelet om geen poorteffect12 te veroorzaken ter hoogte van de Groenstraat/Lebekestraat

Voorts wordt er maximaal gebruik gemaakt van de bestaande wegenis. Er wordt er eerder voor gekozen om de bestaande wegenis te verbreden dan om volledig nieuwe wegenis aan te leggen. Ook het kappen van bomen wordt zoveel als mogelijk vermeden.

Binnen de resterende zone worden vervolgens simulaties gemaakt met verschillende configuraties van het windpark. Er wordt telkens gestreefd naar een maximale energieopbrengst zonder de relatie met de andere omgevingsfactoren uit het oog te verliezen. Dit resulteert in de 3 inrichtingsalternatieven van het windpark, met respectievelijk 8, 5 en 3 windturbines binnen het projectgebied. Voor een situering, beschrijving en energieproductie van de 3 inrichtingsalternatieven wordt verwezen naar hoofdstuk 3.2.

In het MER zal als volgt omgegaan worden met deze 3 inrichtingsalternatieven:

• De impact van deze 3 inrichtingsalternatieven op voornamelijk de aspecten landschap, kostprijs, energieopbrengst, biodiversiteit en hinder (geluid en slagschaduw) zullen in eerste instantie uitgewerkt en vergeleken worden op kwalitatief en semi-kwantitatief niveau aan de hand van expertkennis. • Deze voorafgaande vergelijking zal vervolgens tot een voorkeursalternatief leiden wat dan beschouwd zal worden als ‘het project’, waarvan de effecten volgens de in deze aanmelding voorgestelde methodiek zullen

12 Het poorteffect wordt vaak gebruikt bij de inrichting van wegen, zoals een wegversmalling, een asverschuiving, een rotonde, een poortconstructie, andere verlichting en beplanting: signalen die wijzen op de toegang tot een gebied met een ander karakter, zoals de bebouwde kom. In de architectuur wordt het gebruikt om de toegang tot een zone met een speciaal karakter of andere gedragsregels te markeren, zoals bijvoorbeeld de poortingang aan een begijnhof, stadspoort of onder de vorm van woningen die aan weerzijden van een weg gespiegeld worden.

Wanneer er aan beide zijden van de weg windturbines gebouwd zouden worden, dan resulteert dit in een zgn. ‘poorteffect’, waarbij de weggebruiker tussen de turbines rijdt. Dit betekent dat de weggebruiker op die plaats een gearticuleerde overgang naar een ander gebied zou ervaren, met andere woorden dat er een contrast is in het ruimtelijk beeld op die plaats en hij een zone met een apart karakter betreedt.

Aangezien het hier niet de bedoeling is om deze zone een apart karakter te geven of om deze plaats expliciet te markeren, worden de windturbines beperkt tot één kant van de weg.

Datum: 4 juli 2019 50 van 98 Windenergieproject Ninove

beschreven en beoordeeld worden (hoofdstuk 1). Indien aanzienlijke effecten optreden voor het geplande project, zullen milderende maatregelen worden voorgesteld.

De uiteindelijke effectbeschrijving en -beoordeling in het MER zal dus slechts gebeuren voor één inrichtingsalternatief, zijnde het voorkeursalternatief, of kortweg ‘het project’.

6.3 Uitvoeringsalternatieven Een uitvoeringsalternatief is een alternatief dat slechts van het basisalternatief verschilt door de manier waarop het wordt uitgevoerd. In principe wordt er slechts één uitvoeringsalternatief onderzocht per inrichtingsalternatief, nl. het type dat energetisch optimaal is.

Als er bij dat type grote milieueffecten optreden, dan kan een uitvoeringsalternatief bekeken worden als milderende maatregel. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om een aanpassing van de as- en/of tiphoogte.

Indien op basis van het MER kan besloten worden dat er geen aanzienlijke milieueffecten zijn, dan dringen zich geen uitvoeringsalternatieven op.

In de effectbeoordeling van het MER wordt tevens nagegaan aan welke uitbatingsmodaliteiten de turbines moeten voldoen om geen aanzienlijk effect met zich mee te brengen. De berekende uitbatingsmodaliteiten zijn een worst case situatie en kunnen in de praktijk nog licht wijzigen afhankelijk van de beschikbare technologieën.

Datum: 4 juli 2019 51 van 98

Windenergieproject Ninove

7 REFERENTIESITUATIE EN GEPLANDE SITUATIE 7.1 Referentiesituatie De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie met de gebouwde en reeds vergunde windturbines in het studiegebied. Welke windturbines relevant zijn (zie ook §1.2), zal worden onderzocht in het MER.

7.2 Geplande situatie Elicio beoogt de oprichting en exploitatie van een windenergieproject van minimaal 3 tot maximaal 8 windturbines op grondgebied van de stad Ninove, meer precies binnen de deelgemeente Outer en voor een klein stukje op Haaltert (Denderhoutem).

Voor de impactanalyse van het project wordt per discipline de impact van de geplande windturbines (geplande situatie) bepaald met het bekomen voorkeursalternatief. Vermits in de nabijheid van de geplande windturbines reeds windturbines gebouwd zijn, is het belangrijk de cumulatieve effecten te bespreken. De vergunde windturbines behoren tot de huidige situatie (de referentiesituatie). De cumulatieve effecten met de bestaande relevante windturbines (§1.2) zullen verder onderzocht worden en in het MER worden besproken.

Datum: 4 juli 2019 53 van 98

Windenergieproject Ninove

8 INGREEP-EFFECTANALYSE 8.1 Ingrepen 8.1.1 Aanlegfase, exploitatie en afbraak De bouw van de turbines gebeurt gefaseerd:

• Voorbereidende werken (oa: verharde oppervlakten, funderingen); • Aanvoeren onderdelen; • Hijsen onderdelen; • Afwerken (proefdraaien en aansluiten op het net); • Onderhoud; • Afbraak.

Tijdens de aanleg van het windturbineproject zal er transport noodzakelijk zijn van: • Windturbineonderdelen; • Bouwmaterialen voor de funderingen, etc.; • Materieel. Dit transport zal gebeuren via de weg. De aanvoer zal gespreid gebeuren in de loop van de aanlegfase van het windturbineproject. Het aantal vervoersbewegingen hangt af van de tiphoogte en het toren type (staal/hybride staal en beton) en dus van het aantal torendelen. Er is per turbine 1 uitzonderlijk transport voor de nacelle, 3 transporten voor de wieken en ca. 4 transporten voor de toren. Daarnaast zijn er per turbine ca. 20 transporten van gewoon vervoer.

Tijdens de exploitatiefase is er uitsluitend transport via een bestelwagen, maar geen vrachtvervoer meer.

De foto’s op Figuur 8.1 en Figuur 8.2 tonen hoe de funderingswerken voor een nieuwe windturbine gebeuren.

Figuur 8.1. Gewone fundering

Figuur 8.2. Paalfundering, waarbij het wapeningsnet van de palen wordt vervlochten met de wapeningsstaven en met de funderingsvoet

Datum: 4 juli 2019 55 van 98 Windenergieproject Ninove

8.1.1.1 Fase 1: voorbereidende werken, bemaling en aanleg van verhardingen In de onmiddellijke omgeving van de locaties van de windturbines zal een tijdelijke werfweg en werkvlak aangelegd worden. Er wordt verwacht dat hiervoor voor de meeste windturbines geen opgaande vegetatie dient verwijderd te worden.

De teelaarde zal verwijderd worden.

De aan te leggen toegangswegen worden standaard tijdelijk met geotextiel en grindverharding aangelegd. Voor de wegen en tijdelijk gebruik of blokkering van velden worden met terreineigenaars en pachters afspraken gemaakt (mits vergoedingen voor het eventueel opbrengstverlies).

De bouwput voor de sokkel zal uitgegraven worden tot op max. 4m diepte en een diameter van max. 30 m, waarna de betonfundering van de windturbine geplaatst wordt.

Er wordt verwacht dat een bemaling voor deze werkzaamheden voor een aantal turbines zal noodzakelijk zijn (zie §8.1.2).

8.1.1.2 Fase 2: aanvoer onderdelen De precieze aanvoerroutes zijn momenteel nog niet gekend. Dit zal verder uitgewerkt worden in de loop van het MER. Hiervoor zal een grondige interne analyse plaatsvinden van de wegen in de ruime omgeving van het project en in de directe omgeving van de geplande turbines.

Het verwijderen van kleine landschapselementen voor de transporten zal hierbij zoveel mogelijk vermeden worden.

8.1.1.3 Fase 3: hijswerkzaamheden De kranen zullen opgesteld worden op het werkvlak.

Bij de montage van de turbines worden de turbineonderdelen zoveel mogelijk geleverd onder een vorm die onmiddellijke montage ter plaatse toelaat. De mast wordt, door middel van een kraan, op de fundering bevestigd. Vervolgens worden de gondel en de rotorbladen gemonteerd, waarna de turbines op het net kunnen aangesloten worden.

Tijdens de hijswerkzaamheden worden geen externe personen toegelaten binnen de rotorprojectie.

8.1.1.4 Fase 4: afwerking De netaansluiting omvat het aanleggen van de ondergrondse kabels (maximale diepte 1,2 m-mv) en de aanpassingen voor de aansluiting op het distributienet. De opgewekte elektriciteit zal door middel van een elektriciteitskabel in de bodem naar een aansluitpunt op het elektriciteitsnet worden getransporteerd. Om de verbinding te maken tussen de windturbines en het aansluitpunt op het elektriciteitsnet is de aanleg van kabeltracés voorzien.

De tijdelijke werfwegen en werkvlakken worden verwijderd. Na de aanleg wordt het betonpuin en de geotextiel terug verwijderd en wordt de teelaarde terug aangebracht, waarbij de bodem dus in zijn oorspronkelijke staat hersteld wordt.

In de permanente werkvlakken en eventuele permanente toegangswegen wordt er steenpuin voorzien ten behoeve de toegankelijkheid bij onderhoudswerkzaamheden. Dit is waterdoorlatende semi-verharding.

8.1.1.5 Fase 5: onderhoud De turbines worden regelmatig (gemiddeld 12 keer per jaar) nagezien en onderhouden. Indien nodig kunnen bepaalde onderdelen worden vervangen.

Datum: 4 juli 2019 56 van 98 Windenergieproject Ninove

8.1.1.6 Fase 6: afbraak Na de voorziene levensduur van de turbines worden de turbines verwijderd. De levensduur van de turbines wordt geschat op 25 jaar.

8.1.2 Timing De fasen 1 tot en met 4 zullen ca. 12 maanden in beslag nemen.

8.1.3 Aspecten bodem, grondwater en oppervlaktewater 8.1.3.1 Bemalingswerkzaamheden Aan de hand van de gegevens uit de Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV) werd afgeleid dat de grondwaterstand ter hoogte van het projectgebied ca. +29 mTAW bedraagt. Het laagste punt waarop zal gebouwd worden in voorliggend project ligt op ca. +30 mTAW waardoor het zeer waarschijnlijk is dat het grondwater op een beperkt aantal locaties bemaald zal moeten worden gedurende de aanlegwerkzaamheden in functie van een droge bouwput. Detailgegevens omtrent het aspect bemaling zijn heden nog niet gekend en zullen verder gespecifieerd worden in het ontwerp-project-MER.

8.1.3.2 Permanente verharding In de permanente werkvlakken en eventuele permanente toegangswegen wordt er steenpuin voorzien ten behoeve van de toegankelijkheid bij onderhoudswerkzaamheden. Dit is waterdoorlatende semi-verharding (afvloeiingscoëfficiënt 0,3 tot 0,5) waardoor insijpelen van het hemelwater mogelijk blijft. De inplanting van de werkvlakken en toegangswegen verschilt per inrichtingsalternatief en is weergegeven op de kaarten in Bijlage A. De precieze locatie en inplanting van de windturbines en dus ook van de werkvlakken en toegangswegen kunnen in een later stadium verfijnd worden en bijgevolg wijzigen door voortschrijdend inzicht gedurende het verdere verloop van het project. De inplanting wordt dus later geoptimaliseerd. In Tabel 8.1 worden de dimensies van de permanente werkvlakken en toegangswegen indicatief weergegeven.

Tabel 8.1. Dimensies permanente werkvlakken en toegangswegen per inrichtingsalternatief Inrichtingsalternatief 1 Inrichtingsalternatief 2 Inrichtingsalternatief 3

(8 turbines) (5 turbines) (3 turbines)

Dimensies werkvlak 30 x 50 m 40 x 60 m 40 x 60 m

Breedte toegangsweg 5 m 5 m 5 m

Rond elke windturbine en middenspanningscabine wordt een grindpad aangelegd dat voorzien is van een drain die zorgt dat het hemelwater van de beperkte verharde oppervlakte rond de turbine of van het dak van de cabine, kan afgevoerd worden en infiltreren.

8.1.3.3 Bodembeschermende maatregelen In de transformatoren en het hydraulisch systeem van windturbines wordt gebruik gemaakt van olie. De transformator staat in een lekbak, zodat eventuele lekken opgevangen worden. Verder is er enkel tijdens het onderhoud van de machine een kleine hoeveelheid olie op de site aanwezig, zodat het risico op verontreiniging als verwaarloosbaar beschouwd kan worden.

8.1.3.4 Inkokering watergang Bij inrichtingsalternatieven 1 en 2 moet een plaatselijke watergang die in het oosten aantakt op de Oliemeersbeek (waterloop 2de categorie) over een lengte van ongeveer 60 m ingekokerd worden om de toegangsweg naar WT03 (inrichtingsalternatief 1) en WT02 (inrichtingsalternatief 2) te kunnen aanleggen. Deze inkokering is een permanente ingreep.

Datum: 4 juli 2019 57 van 98 Windenergieproject Ninove

8.2 Effecten Uitgaande van bovenstaande deelingrepen en een eerste afbakening van de karakteristieken van het milieu in het studiegebied kunnen de mogelijke milieueffecten afgeleid worden. Het al dan niet effectief voorkomen en de mate en ernst waarmee de opgesomde effecten voorkomen, wordt in de effectenbespreking in het project-MER bekeken. De milieubeoordeling wordt thematisch opgevat, wat wil zeggen dat de milieueffecten per MER-discipline bekeken worden. • De methodiek van volgende disciplines zullen in detail weergegeven worden en dienen in het MER door een erkend deskundige opgemaakt te worden: • Discipline biodiversiteit; • Discipline geluid en trillingen; • Discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; • Discipline mens - hinder en gezondheid – geluid en slagschaduw; • Discipline· mens - ruimtelijke aspecten.

Voor de overige aspecten zoals “bodem”, “water” en externe veiligheid wordt een globale behandeling door de coördinator voorgesteld. De relevantie van deze aspecten en de noodzaak tot verder onderzoek in het project-MER, wordt besproken in de volgende paragrafen. In Tabel 8.2 wordt een overzicht gegeven van de potentieel te verwachten effecten per discipline en per hoofd- en deelingreep. Dit overzicht dient als leidraad voor de verschillende disciplines om de effecten zo concreet uit te werken en te evalueren op basis van de discipline-eigen criteria. 8.2.1 Geluid en trillingen Het aspect geluid is relevant voor de aanlegfase enerzijds (zij het op kwalitatieve wijze) en de gebruiksfase anderzijds. Het MER bekijkt in welke mate de realisatie van het project een impact heeft op het akoestische klimaat in de omgeving. Voor de aanlegfase zijn vooral de mogelijke heiwerkzaamheden in functie van de paalfunderingen van belang. De heiwerkzaamheden produceren naast geluid ook trillingen.

8.2.2 Biodiversiteit De focus van onderzoek naar de effecten van windturbines richt zich in regel op de soortgroepen vogels en vleermuizen (Everaert, 201513).

In de context van vergunningsaanvragen voor windturbines worden doorgaans twee belangrijke typen van effecten naar voren geschoven: (1) mortaliteit en (2) verstoring (Everaert, 2015).

Mortaliteit kan hierbij het gevolg zijn van (vliegende) dieren die in aanraking komen met de bewegende rotoren of door sterke drukveranderingen (dit laatste is gekend van vleermuizen). Verstoring dient binnen de context van ecologische effectenrapportage – en in relatie met windturbines – begrepen als een geïntegreerde maat voor de diverse onderliggende deelaspecten van verstoring, zoals visuele en geluidsverstoring.

Het effect van dergelijke verstoring uit zich door:

• het afstand houden – wat kan leiden tot een verlaagde draagkracht van gebieden voor diersoorten • omvliegen – wat kan leiden tot energieverlies.

13 Everaert, J. (2015). Effecten van windturbines op vogels en vleermuizen in Vlaanderen. Leidraad voor risicoanalyse en monitoring. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2015 (INBO.R.2015.6498022). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel).

Datum: 4 juli 2019 58 van 98 Windenergieproject Ninove

De reden dat het niet gebruikelijk is om deelaspecten van verstoring, in relatie met windturbines, afzonderlijk te beschouwen is omdat, ten behoeve van de effectinschatting van windturbineparken, gebruik gemaakt wordt van in de literatuur gehanteerde verstoringsafstanden.

Deze verstoringsafstanden zijn gebaseerd op observaties uit de praktijk, zijnde vastgestelde afstanden tussen vogels & vogelgroepen enerzijds en windturbines anderzijds. Uiteraard is daarbij de afstand die de vogels aanhouden ten opzichte van windturbines het resultaat van een som van onderliggende verstoringsvormen zoals visuele en geluidsverstoring.

In hoeverre de in de praktijk vastgestelde verstoringsafstanden het resultaat zijn van een verstorend visueel effect dan wel van het geluid dat de turbines veroorzaken is daarbij niet duidelijk, en mogelijk soort- en situatie- afhankelijk. Momenteel vormen ze echter de best beschikbare basis om het effect van nieuw in te plannen windturbines in te schatten.

Het alternatief, het afzonderlijk inschatten van effecten van visuele verstoring enerzijds en geluidsverstoring anderzijds is ook niet zinvol wegens de grote kennislacunes in dosis-effect relaties voor deze verstoringsvormen.

Alhoewel er een relatie is met hoger genoemde effecten, wordt het relevant geacht om de effectgroep barrière- effecten (3) apart te onderscheiden. Voorliggende project-MER heeft immers betrekking op een uitgestrekt projectgebied gelegen tussen broedgebieden, foerageergebieden, slaapplaatsen, e.d.

Met hogerstaande concentreert dit project-MER op de effecten die gerelateerd zijn aan de eigenlijke exploitatiefase, nl. de ingebruikname van de windturbines.

Ingrepen die gerelateerd zijn aan de aanlegfase (voorbereidende werken, grondwerken, bemalingswerken, aanleg van wegenis, bouwen van de infrastructuur) kunnen direct verlies van ecotopen of leefgebieden van soorten en tijdelijke verstoring van leefgebieden van soorten tot gevolg hebben. Deze effecten zullen eveneens besproken worden in het MER, in zover alle gegevens (locatie werfzones etc.) al gekend zullen zijn.

8.2.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie De aanwezigheid van windturbines heeft een invloed op het landschap. Met de realisatie van het windpark zal het uitzicht in zekere mate veranderen en dit vooral tijdens de exploitatiefase.

Het MER zal zowel de huidige als de toekomstige situatie en de effecten ervan op het landschap in beeld brengen. Hierbij wordt aandacht besteed aan de perceptieve kenmerken, landschapswaardering en belevingswaarde en structuur- en relatiewijzigingen. Tevens wordt nagegaan of er verlies van erfgoedwaarden optreedt. Hieronder vallen ook de effecten op archeologie.

8.2.4 Mens – hinder en gezondheid Op basis van de abiotische disciplines wordt nagegaan of er hinder of gezondheidseffecten verwacht kunnen worden. Wat betreft mens worden de volgende aspecten relevant geacht:

• Hinder of gezondheidseffecten als gevolg van slagschaduw • Hinder of gezondheidseffecten als gevolg van geluid

Voor een goede leesbaarheid van het MER zullen de aspecten slagschaduw en geluid als aparte hoofdstukken opgenomen worden in het MER.

8.2.5 Mens – ruimtelijke aspecten Binnen de deeldiscipline ‘Ruimtelijke aspecten’ wordt het effect op de menselijke functies en ruimtelijke relaties onderzocht.

Datum: 4 juli 2019 59 van 98 Windenergieproject Ninove

Volgende effectgroepen zijn relevant:

• Ruimtegebruik en gebruikskwaliteit (effecten op microschaal) • Ruimtebeleving (effecten op mesoschaal)

8.2.6 Overige aspecten Inzake mobiliteit worden geen aanzienlijke effecten verwacht. Tijdens de aanlegfase zijn voor de aanvoer van onderdelen per windturbine ca. 6 transporten van uitzonderlijk vervoer nodig en ca. 20 transporten van gewoon vervoer. Deze zullen geen aanleiding geven tot belangrijke verkeershinder rondom de turbine. Voor het uitzonderlijk vervoer zal voor elke windturbine de optimale route worden uitgestippeld zodat de hinder voor het normale verkeer beperkt blijft. Er zijn geen cumulatieve effecten omdat de windturbines achtereenvolgens zullen worden gebouwd. Tijdens de exploitatiefase blijft de verkeersgeneratie beperkt tot de transporten in het kader van onderhoud en inspectie. Het aspect mobiliteit zal dan ook niet verder worden onderzocht in het project-MER.

Het aspect externe veiligheid wordt besproken in een afzonderlijk hoofdstuk door de MER-coördinator.

De relevante te behandelen aspecten rond klimaat zijn, naast effecten van een project op het klimaat (bijvoorbeeld uitstoot van broeikasgassen en mitigatie), ook het onderzoek naar de kwetsbaarheid van een project ten aanzien van klimaatveranderingen en hiermee samenhangend de adaptatie.

Windenergie vormt, net zoals andere hernieuwbare bronnen van energie, een essentieel onderdeel van de inspanningen om de klimaatverandering aan te pakken en de effecten van de huidige en voorspelde impact te verminderen. Hernieuwbare energiebronnen veroorzaken geen emissie van broeikasgassen bij het opwekken van elektriciteit. Ze versterken het broeikaseffect en de daarmee samenhangende klimaatverandering niet.

De bouw van het windpark te Ninove levert dan ook een positieve bijdrage aan de doelstellingen inzake hernieuwbare energie in de strijd tegen klimaatverandering. In §3.2.7 wordt de jaarlijkse bruto groene energieproductie berekend.

In het MER zal ook een overzicht gegeven worden van emissies van CO2, SO2, NOX en PM2.5 die vermeden of bijkomend uitgestoten worden ten opzichte van alternatieve elektriciteitsproductie/ referentiescenario waarbij bv. enkel fossiele brandstoffen worden ingezet (op basis van kengetallen VITO).

Mitigatie (het voorkomen of beperken van de impact van een project op het klimaat) wordt in het kader van het project-MER dan ook niet verder behandeld.

Potentieel relevante disciplines inzake adaptatie (de invloed van de klimaatverandering op het project) zijn water, mens (ruimtelijk en gezondheid), biodiversiteit en landschap.

Via het compartiment water worden geen relevante effecten op de exploitatie van het windpark verwacht ten gevolge van de klimaatverandering. Hierbij denken we aan verwachte gevolgen zoals een stijging van de jaarlijkse neerslag en het vaker voorkomen van (zeer) hevige regenbuien in onze streken. De fundering beslaat slechts een beperkte oppervlakte. De overige voorzieningen zullen zoveel mogelijk waterdoorlatend zijn zodat de infiltratie van hemelwater mogelijk blijft. Bij de realisatie van het windpark zal er rekening gehouden worden met de geldende regelgeving en met de principes van integraal waterbeheer. Hierdoor worden er geen bijzondere effecten verwacht waarvoor er maatregelen zouden moeten genomen worden.

Inzake het aspect mens wordt evenmin een relevante impact verwacht. Er wordt niet verwacht dat klimaatverandering een negatieve impact op de energetische opbrengst van het windpark zal hebben. Men verwacht gemiddeld zelfs hogere windsnelheden in Vlaanderen wat de energieproductie enkel maar ten goede kan komen.

Op biodiversiteit zijn potentieel cumulatieve effecten te verwachten met de impact van de klimaatverandering. Dit aspect zal aan bod komen in het project-MER.

Datum: 4 juli 2019 60 van 98 Windenergieproject Ninove

Met betrekking tot landschap is er mogelijk een interactie met de beïnvloeding van de topografie op lange termijn omwille van veranderende weerscondities.

Gezien de gemiddelde levensduur van een windturbine (20 à 30 jaar) wordt een diepgaande analyse van het aspect klimaat niet noodzakelijk geacht. Klimaat zal dan ook niet als een aparte discipline behandeld worden. Wel zal bij de relevante disciplines (biodiversiteit, landschap) een aanzet tot klimaatreflex worden opgenomen. Vervolgens zal het MER een gemotiveerde einduitspraak doen over klimaat.

8.2.6.1 Bodem Het studiegebied voor bodem (= projectgebied) wordt volgens de bodemkaart van België gekenmerkt door een droge tot matig droge leembodem.

De effectgroepen als profielwijziging, structuurbederf en de wijziging van de bodemkwaliteit kunnen relevant zijn tijdens de aanlegfase. De wijziging in bodemgebruik en ruimtebeslag en de wijziging van de bodemkwaliteit kunnen relevant zijn tijdens de exploitatiefase.

Onderstaande paragrafen gaat na of er aandachtspunten zijn m.b.t.:

• de aantasting van het bodemprofiel • de aantasting van de bodemstructuur • de beïnvloeding van de bodemkwaliteit. De wijziging in bodemgebruik en ruimtebeslag tijdens de exploitatiefase zullen beoordeeld worden onder de discipline mens – ruimtelijke aspecten.

8.2.6.1.1 Aantasting bodemprofiel Wijziging van het bodemprofiel treedt op bij het uitgraven van grond en bij inbreng van vreemde materialen in de bodem. De oorspronkelijke gelaagdheid van het profiel kan worden hierbij worden gewijzigd.

Voor het plaatsen van windturbines is relatief weinig grondoppervlak nodig. De afmetingen van de funderingssokkel bedraagt maximaal 30 meter diameter, of een oppervlakte van circa 490 m². De funderingssokkel bevindt zich typisch tot een diepte van ongeveer 4 meter onder het maaiveld. Het type en de diepte van de funderingspalen is afhankelijk van de bodemgesteldheid en dient door bodemsonderingen te worden bepaald.

Voor de opbouw van de windturbines wordt een werkplatform voorzien dat noodzakelijk is voor de opstelling van hijswerktuigen en als stapelzone. Dit werkvlak dient niet in zijn geheel en/of permanent vrij te zijn, maar moet gedurende de levensduur van de turbine in functie van onderhoudswerkzaamheden tijdelijk beschikbaar kunnen zijn. De werkvlakken zullen dimensies hebben van maximaal 30x50 m tot 40x60 m. Daarnaast is er een tijdelijk werkvlak nodig voor de opslag van de wieken tijdens de bouw van de turbine. Het oppervlak is afhankelijk van de grootte van de wieken en steunt op een aantal steunpunten, waardoor de aantasting van het bodemprofiel minimaal is. De constructiezones zullen zo ingericht worden dat de noodzakelijke verharding tot een minimum beperkt blijft. Op deze wijze wordt het eventueel rooien van struweel en bomen en de oppervlakte van de noodzakelijke verharding tot een minimum beperkt.

De locaties van de turbines moeten tijdens de bouw en het onderhoud goed bereikbaar zijn. Voor het transport van de onderdelen naar de hun bestemming kan het noodzakelijk zijn om de bochtstralen van de toegangswegen tijdelijk aan te passen.

Verder worden ook toegangswegen voor routineonderhoud voorzien. De toegangsweg wordt in overleg met de betrokken grondeigenaar(s)/gebruikers bepaald, waarbij maximaal gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande infrastructuur.

Het tracé van de leidingen zal worden ontwikkeld in het kader van de bestaande trajecten van nutsvoorzieningen en openbare wegenistrajecten. Er zal bij voorkeur getracht worden de leidingen te verzamelen langsheen de toegangswegen of andere bestaande infrastructuur.

Datum: 4 juli 2019 61 van 98 Windenergieproject Ninove

Het studiegebied bevindt zich in de zandleemstreek. Hieruit blijkt dat het projectgebied voornamelijk gekenmerkt wordt door droge tot matig droge leembodems met een textuur B horizont of zonder profielontwikkeling volgens de bodemkaart. De bodem zal op de meeste locaties nog niet vestoord zijn. De bodemingrepen ten gevolge van de bouw van de windturbines nemen slechts een beperkte oppervlakte in beslag. Er wordt geen aanzienlijke impact verwacht op het bodemprofiel.

8.2.6.1.2 Aantasting bodemstructuur Aantasting van de bodemstructuur en verdichting kunnen optreden onder een gewichtsbelasting (bv. door het gebruik van zware machines en werfverkeer of door het stockeren van materiaal of gronden) op gevoelige of kwetsbare bodems.

Het verdichten van de bodem veroorzaakt enkele secundaire effecten: door het lagere poriënvolume van de bodem kan er minder regenwater infiltreren, waardoor meer water afstroomt, de grondwatertafel minder gevoed wordt, de debieten in de riolering stijgen, wortelgroei bemoeilijkt wordt, enz. De aantasting van de bodemstructuur door verdichting kan bijgevolg ook effecten hebben op de waterhuishouding, de vegetatie en bijgevolg het landbouwgebruik.

Het draagvermogen van de bodem wordt bepaald door de bodemtextuur, de bodemvochtigheid en het gehalte aan organisch materiaal in de bodem. Het risico op bodemverdichting is het grootst bij werken in natte weersomstandigheden en dit in de grootste mate op klei- en leemgronden.

De bodem binnen het studiegebied is leemgrond en grotendeels onverhard. Deze gronden zijn gevoelig zijn voor bodemverdichting. Op de locaties waar na de werken een fundering en verharding aangebracht wordt, zijn structuurwijzigingen minder relevant voor het toekomstig bodemgebruik. De constructiezones zullen zo ingericht worden dat de noodzakelijke bijkomende verharding tot een minimum beperkt blijft, o.a. door het maximaal gebruik maken van bestaande verharding, het plaatselijk verwijderen van teelaarde en gebruik van steenslag met erboven rijplaten voor de onverharde zones…, zodat verdichting maximaal vermeden wordt.

8.2.6.1.3 Beïnvloeding bodemkwaliteit Deze effectgroep omvat beïnvloeding van de bodemkwaliteit als gevolg van de verspreiding van reeds bestaande verontreiniging enerzijds en als gevolg van emissies naar de bodem (door calamiteiten tijdens de aanleg- of exploitatiefase) anderzijds.

De realisatie van de windturbines gaat gepaard met een grondverzet omwille van de funderingssokkel. Bij dit grondverzet moet het Bodemdecreet van de Vlaamse wetgeving, uitgevoerd in het VLAREBO14, gerespecteerd worden. Dit betekent dat er waar nodig een technisch verslag opgemaakt zal worden om de milieuhygiënische kwaliteit te bepalen: • indien het volume uit te graven bodem groter is dan 250 m³ • indien het volume uit te graven bodem kleiner dan 250 m³ maar de uitgraving vindt plaats op een verdachte grond (behalve indien de uitgegraven bodem binnen de kadastrale werkzone als bodem volgens een code van goede praktijk wordt gebruikt). Waar mogelijk wordt de teeltaarde ter plaatse hergebruikt.

Aangezien de windturbines gebouwd worden in landbouwgebied, wordt er geen aanzienlijke bodemverontreiniging verwacht in het projectgebied. In het technisch verslag worden de hergebruiksmogelijkheden van de uit te graven bodems bepaald en kunnen maatregelen worden opgelegd, zoals milieukundige begeleiding of toezicht bij de ontgraving. Op die manier wordt een verspreiding van een eventueel aanwezige bodemverontreiniging binnen de uitgravingszone vermeden.

Bij de aanleg van de funderingen zal een beperkte en tijdelijke bemaling noodzakelijk zijn. Een bemaling kan een eventueel aanwezige bodemverontreiniging in de omgeving verspreiden. Om te voorkomen dat een

14 Hoofdstuk XIII van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming en hoofdstuk XIII van het besluit van de Vlaamse regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming

Datum: 4 juli 2019 62 van 98 Windenergieproject Ninove

eventuele bemaling een onaanvaardbare impact heeft op aanwezige bodemverontreiniging, zal de Technische Richtlijn Grondwaterhandelingen van OVAM15 worden gevolgd.

Tijdens de aanlegfase kan accidentele bodemverontreiniging optreden ten gevolge van lekken en/of morsen van voornamelijk olie en/of brandstoffen tijdens het gebruik en onderhoud van het machinepark. Rekening houdend met het feit dat een dergelijke bodemverontreiniging volgens de bepalingen van het Bodemdecreet als nieuw te beschouwen is, moet de aannemer bij het optreden van calamiteiten onmiddellijk ingrijpen waardoor de gevolgen van eventuele incidenten beperkt blijven. Eveneens zullen voorzorgsmaatregelen genomen worden om elke accidentele lozing te vermijden (zoals regelmatig onderhoud en controle van ingezet materiaal). Tijdens de exploitatiefase bestaat er een risico op bodemverontreiniging gezien er in de transformatoren en het hydraulisch systeem van windturbines gebruik wordt gemaakt van olie. De transformator staat in een lekbak, zodat eventuele lekken opgevangen worden. Verder is er enkel tijdens het onderhoud van de machine een kleine hoeveelheid olie op de site aanwezig, zodat het risico op verontreiniging als verwaarloosbaar beschouwd kan worden.

De wettelijke bepalingen opgenomen in het Bodemdecreet, de aard van het project en de preventieve maatregelen doen besluiten dat er geen aanzienlijke effecten ten aanzien van de bodemkwaliteit verwacht worden. 8.2.6.1.4 Besluit effecten op de bodem Omwille van het geringe ruimtebeslag en geringe verstoring van de bodem, en de preventieve maatregelen inzake grondverzet en bemalingen, worden er geen aanzienlijke effecten verwacht binnen de discipline bodem. Het aspect bodem wordt bijgevolg in voorliggende project-MER als niet relevant beschouwd en zal dan ook niet verder onderzocht worden.

8.2.6.2 Water Op Figuur 3.20 worden de waterlopen in het projectgebied en omgeving weergegeven.

Het projectgebied behoort tot het bekken van de Dender.

Op Figuur 3.21 worden de overstromingsgevoelige gebieden (2017) weergegeven. Hieruit volgt dat het windpark grotendeels in mogelijk overstromingsgevoelig gebied gelegen is.

De bodem in het projectgebied is matig tot weinig kwetsbaar voor grondwaterverontreiniging (Ac en Cc, cf. grondwaterkwetsbaarheidskaart in Databank Ondergrond Vlaanderen). De deklaag is er kleiig.

Bij inrichtingsalternatieven 1 en 2 moet een plaatselijke watergang die in het oosten aantakt op de Oliemeersbeek (waterloop 2de categorie) over een lengte van 60 m ingekokerd worden om de toegangsweg naar een windturbine te kunnen aanleggen. Het betreft een permanente ingreep. De impact op de structuurkwaliteit zal worden beschreven en beoordeeld in het MER.

De fundering van een windturbine beslaat slechts een beperkte oppervlakte. De overige voorzieningen zullen zoveel mogelijk waterdoorlatend zijn, zodat de infiltratie van hemelwater mogelijk blijft. Bij de realisatie van het windpark zal er rekening gehouden worden met de geldende regelgeving en met de principes van integraal waterbeheer.

Bij de bouw en exploitatie van de windturbines wordt er geen afvalwater geloosd.

Bij de aanleg van windturbines worden meestal paalfunderingen voorzien (het type en de diepte van de fundering is afhankelijk van de plaatselijke bodemgesteldheid en zal door middel van bodemsonderingen worden bepaald) waarvoor de bemaling beperkt en tijdelijk blijft.

15 Technische Richtlijn Grondwaterhandelingen: grondwateronttrekkingen en -bemalingen, OVAM, 28 november 2012

Datum: 4 juli 2019 63 van 98 Windenergieproject Ninove

Aan de hand van de gegevens uit de Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV) werd afgeleid dat de grondwaterstand ter hoogte van het projectgebied ca. +29 mTAW bedraagt. Het laagste punt waarop zal gebouwd worden in voorliggend project ligt op ca. +30 mTAW waardoor het zeer waarschijnlijk is dat het grondwater op een beperkt aantal locaties bemaald zal moeten worden gedurende de aanlegwerkzaamheden in functie van een droge bouwput. Detailgegevens omtrent het aspect bemaling zijn heden nog niet gekend en zullen verder gespecifieerd worden in het ontwerp-project-MER. In het MER zal voor de tijdelijke bemalingen een invloedsperimeter uitgerekend worden met een éénvoudige analytische methode volgens Edelman en Bruggeman (een meer gedetailleerde modellering met bvb. Modflow wordt niet nodig geacht). Aan de hand hiervan kan de impact op de grondwatertafel beoordeeld worden. Ook zal de mogelijke verdroging op de landbouwfuncties en vegetaties worden bekeken. De effecten van de lozing van het bemalingswater op oppervlaktewater worden beknopt beoordeeld in functie van de ligging in mogelijk overstromingsgevoelig gebied. Voor de eventuele impact van bemalingen op de verplaatsing van bestaande bodem- of grondwaterverontreiniging wordt verwezen naar §8.2.6.1.3.

In het project-MER zal tevens een hoofdstuk toegevoegd worden waarin de elementen ten behoeve van de opmaak van een watertoets worden aangeleverd.

8.3 Ingreep-effectmatrix In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke mogelijke effecten verwacht kunnen worden door de realisatie van het windpark. Om de effecten af te bakenen en te karakteriseren werd een scoping uitgevoerd en werd een ingreep-effect matrix opgesteld waarin voor de verschillende projectonderdelen wordt aangegeven welke effecten kunnen optreden (zie Tabel 8.2).

Merk op dat het aspect ‘klimaat - adaptatie’ aan de zijde van de ‘ingrepen’ is ingedeeld: het gaat hier nl. om de kwetsbaarheid van het project voor klimaatverandering.

Datum: 4 juli 2019 64 van 98 Windenergieproject Ninove

Tabel 8.2. Ingreep-effectmatrix Mens – hinder en Landschap, gezond- Mens – Externe Geluid en bouwkundig Klimaat – Ingreep Water Biodiversiteit heid: ruimtelijke veilig- trillingen erfgoed en mitigatie geluid en aspecten heid archeologie slag- schaduw

Aanlegfase

Voorbereidende werkzaamheden: • Aanvoer van materiaal, machines en bouwkranen • Inkokering Verstoring, direct watergang verlies van Beïnvloeding • Inrichting werfkeet, Beïnvloeding ecotopen, direct Beïnvloeding structuurkwaliteit - - - afbakenen geluidsklimaat verlies van geluidsklimaat watergang werkstrook leefgebieden van • Tijdelijke omlegging, soorten tijdelijke voorzieningen of aanpassen bestaande autowegen

Grondwerken: - Uitbreken van bestaande verharding en fundering Verstoring, direct - Bemalingen Beïnvloeding verlies van - Grondverzet en grondwatertafel en Beïnvloeding ecotopen, direct Beïnvloeding Vernietiging erfgoed - - grondafvoer oppervlaktewaterkwan geluidsklimaat verlies van geluidsklimaat - Bouwen fundering titeit leefgebieden van kranen soorten - Aanleg bekabeling HS, data (sleuven, onderboringen, …)

Datum: 4 juli 2019 65 van 98 Windenergieproject Ninove

Mens – hinder en Landschap, gezond- Mens – Externe Geluid en bouwkundig Klimaat – Ingreep Water Biodiversiteit heid: ruimtelijke veilig- trillingen erfgoed en mitigatie geluid en aspecten heid archeologie slag- schaduw

Grondwerken: - Bouw funderingen windturbines (aanvoer Verstoring, direct beton, aanvoer Beïnvloeding verlies van Beïnvloeding wapening, eventueel geluidsklimaat ecotopen, direct geluidsklimaat Vernietiging erfgoed - - gebruik van verlies van heimachines, waar niet Trillingen leefgebieden van Trillingen geheid kan worden soorten (trillingen): geboorde palen…)

Bouwen van de infrastructuur en wegenis: - Aanleg onderfundering, fundering en toplaag van wegenis Verstoring, direct - Aanvoer van de verlies van onderdelen van de Beïnvloeding infiltratie Beïnvloeding ecotopen, direct Beïnvloeding Vernietiging erfgoed - - windturbine en afstroming geluidsklimaat verlies van geluidsklimaat - Monteren van de leefgebieden van windturbine soorten - Plaatsen van signalisatie, verlichting, beplating, omheining/afschermin g - Afbraak van werfkeet

Exploitatiefase

Datum: 4 juli 2019 66 van 98 Windenergieproject Ninove

Mens – hinder en Landschap, gezond- Mens – Externe Geluid en bouwkundig Klimaat – Ingreep Water Biodiversiteit heid: ruimtelijke veilig- trillingen erfgoed en mitigatie geluid en aspecten heid archeologie slag- schaduw

Ruimtebesla Beïnvloeding g Risico op Mortaliteit/aanvarin Wijziging geluidsklimaat zware g landschapswaarderin Impact op en effecten Effecten op ongevallen Beïnvloeding g en belevingswaarde uitstoot van van functionele als gevolg geluidsklimaat Verstoring broeikasgasse slagschaduw relaties van Wijziging perceptieve n op de domino- Barrière-effecten kenmerken omgeving Visuele effecten effecten

Datum: 4 juli 2019 67 van 98 Windenergieproject Ninove

Datum: 4 juli 2019 68 van 98 Windenergieproject Ninove

9 METHODOLOGIE EFFECTBEOORDELING 9.1 Geluid en trillingen 9.1.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline geluid en trillingen wordt afgebakend enerzijds door de voorgeschreven meetlocaties volgens VLAREM en het MER richtlijnenboek en anderzijds door de mogelijke geluidsimpact van het windturbinepark. Er wordt gerekend tot een contour van 39 dB(A). In de praktijk zal dit ongeveer tot op 1 km van het projectgebied zijn. Voor de beoordeling van de effecten naar mens wordt het studiegebied afgebakend tot aan de woningen of woonkernen die binnen de invloedsfeer liggen van het specifieke geluid van het project.

9.1.2 Beschrijving van de referentiesituatie Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid wordt beroep gedaan op nieuwe omgevingsmetingen (daar er geen langdurige meetcampagnes gekend zijn die niet ouder zijn dan 3 jaar).

Het inplantingsgebied van het windpark is een heuvelachtig, stil gebied met strenge normen. De meetprocedure en locaties dienen nog doorgesproken te worden met de overheid. Er wordt voorgesteld om 5 langdurige omgevingsmetingen uit te voeren. De geluidsmetingen worden uitgevoerd conform het MER- richtlijnenboek. De langdurige omgevingsmetingen worden uitgevoerd over een meetduur van minimaal 14 opeenvolgende dagen waarbij het omgevingsgeluid wordt geanalyseerd op basis van de akoestische grootheden LAeq,T , LA1,T , LA5,T , LA10,T , L50,T en LA95,T. Voor de immissiemetingen wordt een integratietijd (T) van 1 uur aangehouden conform de voorschriften van VLAREM.

Voor de keuze van de locaties zal enerzijds rekening worden gehouden met de hoeveelheid woningen nabij het inplantingsgebied (lees woonkern) en anderzijds de ligging van de dichtstbijzijnde woningen t.o.v. andere geluidsbronnen rondom de geplande windturbines.

Voor de beschrijving van het huidige omgevingsgeluid wordt een vergelijking gemaakt met de milieukwaliteitsnormen van VLAREM II. Dit gebeurt op basis van de gemiddelde LA95,T-waarden van het gemeten omgevingsgeluid voor de dag-, avond- en nachtperiode.

Daarnaast wordt de bijdrage berekend van het huidige specifiek geluid van de bestaande + vergunde turbines anno 2019. Op basis van de werkelijke geluidsemissie, de ligging en de hoogte van de windturbine-HUB worden geluidscontouren bepaald en wordt op discrete punten het specifiek geluid berekend volgens ISO 9613. Als geluidsemissie wordt het werkelijk geïnstalleerd geluidsvermogenniveau gehanteerd. Het is mogelijk dat dit geluidsvermogenniveau lager ligt dan het niveau dat vergund werd. Met andere woorden, indien een type turbine is geplaatst met een maximaal geluidsvermogenniveau van 104 dB(A), terwijl er voor een turbine van 106 dB(A) een vergunning is verleend, wordt de 104 dB(A) gehanteerd in het geluidsmodel.

9.1.3 Effectbeschrijving en -beoordeling De geluidsimpact wordt beschreven voor de aanlegfase en voor de exploitatiefase (of na ingebruikname).

9.1.3.1 Aanlegfase Voor de verschillende bouwfases wordt – indien een relevante impact te verwachten is – een beoordeling gegeven o.b.v. het bronvermogen en te verwachten geluidsimmissies op een aantal type afstanden. De geluidsimpact wordt beschreven door de geluidsimmissies van relevante bouwfases te vergelijken met het oorspronkelijke omgevingsgeluid en/of de milieukwaliteitsnormen van VLAREM.

De heiwerkzaamheden in functie van de paalfunderingen van de windturbines veroorzaken naast geluid ook trillingen. In onderstaande Tabel 9.1 worden de te verwachten trillingsniveaus gegeven voor verschillende heimethoden.

Tabel 9.1. Trillingsniveaus voor verschillende heimethoden

Datum: 4 juli 2019 69 van 98 Windenergieproject Ninove

Bij ontstentenis van een Vlaamse of nationale norm wordt de Duitse norm DIN 4150/2 (uitgave juni 1999) gebruikt als basis voor de beoordeling van trillingsniveaus voor personen in gebouwen. Deze norm legt streefwaarden vast voor maximaal toelaatbare trillingsniveaus (KBFmax) waaraan personen in gebouwen mogen worden blootgesteld.

De maximaal optredende trillingsniveaus (KBFmax) worden vergeleken met drie streefwaarden (Au, Ao en Ar) rekening houdende met de zone waarin het gebouw gelegen is en de dag (06u00 – 22u00) of de nacht (22u00 – 06u00). De beoordeling is als volgt:

• Indien de maximaal optredende KB-waarde (KBFmax) kleiner of gelijk is aan de streefwaarde Au, dan is de trilling niet hinderlijk (ongeacht het aantal keren dat de trilling voorkomt); • Indien de maximaal optredende KB-waarde (KBFmax) groter of gelijk is aan de streefwaarde Ao, dan is de trilling hinderlijk (ongeacht het aantal keren dat de trilling voorkomt); • Indien de maximaal optredende KB-waarde (KBFmax) tussen de streef-waarden Au en Ao ligt, dan is verdere analyse noodzakelijk om een zogenaamde KBFTr-waarde te bepalen. Voor deze waarde geldt dan een streefwaarde Ar.

Tabel 9.2. Streefwaarden voor de KBFmax- en KBFTr-niveaus van trillingen voor personen in gebouwen (DIN 4150/2)

Op basis van bovenstaande verwacht KB per heimethode en de ligging van gevoelige objecten, zal nagegaan worden of trillingshinder mogelijk relevant kan zijn. Indien uit de evaluatie zou blijken dat de streefwaarden niet altijd gehaald zouden worden, kan in het MER als milderende maatregel een andere hei- of funderingsmethode voorgesteld worden.

9.1.3.2 Exploitatiefase Op basis van de geluidsemissie, de ligging en de hoogte van de windturbine-HUB worden geluidscontouren bepaald en wordt op discrete punten het specifiek geluid berekend volgens ISO 9613. De beschrijving van de geluidsimpact gebeurt conform het significantiekader voor industriegeluid zoals hierna weergegeven en opgenomen in het definitieve MER-richtlijnenboek voor geluid en trillingen (28/02/2011 ref.: LNE/AMNEB/MER/2008.10.28). De geluidsimpact wordt bepaald en beschreven t.h.v. de uitgekozen meetlocaties.

Datum: 4 juli 2019 70 van 98 Windenergieproject Ninove

Het specifiek geluid van de geplande turbines wordt berekend en getoetst aan de bepalingen conform VLAREM II. Indien nodig worden deze gereduceerd of wordt een maximaal geluidsvermogenniveau opgelegd. Daarna wordt met een cumulatie gerekend bestaande + vergunde + geplande. Indien de stijging van dit geheel minder dan 1 dB(A) is, is het effect te verwaarlozen en zijn geen extra reducties nodig ook rekening houdend met de worst case benadering. Er wordt immers altijd met meewind gerekend en dit voor elke turbine en naar elk ontvangpunt toe. Dit is in de realiteit uiteraard niet mogelijk zodat we steeds met een overschatting zitten bij een cluster van windturbines. Daarom is een overschrijding van minder dan 1 dB(A) te verdedigen indien we door de extra windturbines een verhoging van minder dan 1 dB(A) zouden bekomen. Indien de verhoging meer dan 1 dB(A) is, en de richtwaarde wordt overschreden zijn maatregelen nodig. Hiervoor verwijzen we naar het significantiekader. Een cumulatie met relevante bestaande en/of vergunde turbines buiten het studiegebied wordt ook rekening gehouden. Voor de bepaling van de relevante turbines wordt de handleiding van het Team MER hieromtrent gevolgd.

Voor de uiteindelijke beoordeling wordt de “tussenscore” uit voorgaand kader gecorrigeerd tot een “eindscore” naargelang aan de vigerende wetgeving (VLAREM) wordt voldaan of niet.

Tabel 9.3. Beoordelingskader industriegeluid (Bron: VLAREM)

9.1.4 Milderende maatregelen De effectbeoordeling gebeurt volgens een 7-delige waardeschaal, zoals vermeld in het richtlijnenboek Algemene methodologische en procedurele aspecten wat afwijkt van dit in het richtlijnenboek geluid en trillingen.

Tabel 9.4. 7-delige beoordelingsschaal Richtlijnenboek Algemene methodologische en procedurele aspecten Beoordeling effect Waardering

aanzienlijk negatief -3

negatief -2

beperkt negatief -1

geen of verwaarloosbaar effect 0

Datum: 4 juli 2019 71 van 98 Windenergieproject Ninove

Beoordeling effect Waardering

beperkt positief +1

positief +2

aanzienlijk positief +3

Bij de effectbespreking wordt per onderzocht milieueffect in detail weergegeven welke beoordeling het effect volgens de waarderingsschaal toebedeeld krijgt. Indien een effect wordt beoordeeld als “aanzienlijk negatief” zullen waar mogelijk dwingende milderende maatregelen worden voorgesteld. Indien een effect wordt beoordeeld als “negatief”, zullen waar mogelijk adviserend milderende maatregelen worden voorgesteld. Indien er positieve, geen of verwaarloosbare effecten worden vastgesteld, worden geen milderende maatregelen voorgesteld.

Indien nodig, wordt een reductieplan doorgerekend. Mogelijke maatregelen worden beschreven in de vorm van bronvermogen-reducties. Zowel met als zonder reducties wordt de significantie van de effecten bepaald volgens het richtlijnenboek Geluid en Trillingen.

9.2 Biodiversiteit 9.2.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit omvat het projectgebied zelf, en alle aandachtsgebieden voor natuur die op relatief korte afstand van het projectgebied gelegen zijn. Dit omvat de VEN-gebieden ‘Vallei van de Beverbeek (Muilem) & Duivenbos’ en ‘Vallei van de Dender en de Mark’ en het erkende natuurreservaat ‘Beverbeekvallei’.

Indien op basis van de verzamelde gegevens blijkt dat nog andere aandachtsgebieden, op grotere afstand, impact kunnen ondervinden van het project, zal het studiegebied uitgebreid worden in het MER.

9.2.2 Beschrijving van de referentiesituatie Voor het MER zal een gedetailleerde beschrijving van de fauna en flora gebeuren binnen het projectgebied en een globale schets van de ecologische waarde buiten het projectgebied en in het studiegebied. De focus bij het beschrijven van de aanwezige fauna ligt op de voor vogels en vleermuizen belangrijke gebieden.

Voor het in beeld brengen van de belangrijke voortplantings-, foerageer- en rustgebieden voor vogels en vleermuizen in het studiegebied zal beroep gedaan worden op:

• waarnemingsgegevens van de website www.waarnemingen.be; • de risico-atlas voor vogels en vleermuizen (Everaert, 2015).

Voor de belangrijke vliegroutes, broedkolonies, pleister- en rustgebieden watervogels, … voor vogels en vleermuizen wordt uitgegaan van de risico-atlas voor vogels en vleermuizen (Everaert, 2015). Op basis van de eerste screening van gegevens, en op basis van de biologische waarderingskaart, werd afgeleid dat het projectgebied toch zeker enkele voor vogels waardevolle biotopen herbergt. Hierdoor is een bepaald risico op dit punt niet uit te sluiten. Dit risico situeert zich vooral bij typische akkervogels, maar eveneens bij andere broedvogels aanwezig in het gebied, waarvan sommige volgens het Soortenbesluit niet mogen verstoord worden. De potentiële verstoring van de leefgebieden door sommige turbines (akkervogelsen soorten die gebruik maken van bos/bomenrijen) dient dus onderbouwd te worden. In het kader van voorliggend project zijn er reeds enkele bijkomende gerichte vogeltellingen van start gegaan (april tot mei 2019), om een beeld te krijgen van de voorkomende vogelsoorten.

De omgeving van het studiegebied heeft ook een zekere waarde voor vleermuizen, o.a. door de aanwezigheid van voornamelijk bosjes. In het kader van voorliggend project zijn er reeds enkele bijkomende gerichte

Datum: 4 juli 2019 72 van 98 Windenergieproject Ninove

vleermuistellingen van start gegaan (afgestemd met ANB en gepland van juni tot september 2019), om een beeld te krijgen in het voorkomen, de verblijfplaatsen en vliegactiviteiten van de voorkomende vleermuizen.

De aanwezigheid van waardevolle ecotopen wordt beschreven op basis van de biologische waarderingskaart (BWK), Toestand 2018. Ook wordt er een terreinbezoek uitgevoerd om de aanwezige natuurwaarden in kaart te brengen. Dit terreinbezoek levert vooral belangrijke informatie aangaande aanwezige vegetatie, kleine landschapselementen, ... ter hoogte van de voorziene turbines. Op basis hiervan kan een up-to-date beeld verkregen worden van de actuele natuurwaarden (BWK is vaak niet up-to-date).

9.2.3 Effectbeschrijving en -beoordeling 9.2.3.1 Mortaliteit Vogels

Op basis van bestaande gegevens (risicoatlas windturbines, trektelgegevens) en de inventarisatie in het kader van dit project worden de belangrijke trekzones afgebakend.

Op basis van de combinatie van belangrijk geachte corridors voor vogels, een inschatting van het aantal vogels dat er paseert en het inplantingsplan van nieuwe windturbines, kan het potentieel aantal slachtoffers van het nieuwe windturbinepark berekend worden.

Bij deze berekeningen zal, rekening houdend met de beperkingen van de beschikbare gegevens, gebruik gemaakt worden van de aangeraden rekenmethodes door Everaert (2015).

Betracht zal worden om te werken met de rekenmethodes volgens het SNH-Band model waarbij in verschillende stappen achtereenvolgens het volgende wordt berekend: • het aantal vogels dat doorheen de rotorvlakken vliegen; • de kans dat vogels die doorheen de rotorvlakken vliegen worden geraakt; • de kans dat een vogel uitwijkt; • de berekening van het mogelijk aantal aanvaringsslachtoffers. Doorrekeningen zullen gebeuren voor een selectie aan soorten en vliegroutes zodat een representatief beeld ontstaat van de kans op mortaliteit.

Voor akkervogelsoorten en vogelsoorten van kleinschalige landschappen zal de berekening van de mortaliteit op kwantitatieve wijze gebeuren zoals hierboven beschreven, gelet op het voorkomen van typische akkervogelsoorten als veldleeuwerik, gele kwikstaart, typische vogelsoorten van kleinschalige landschappen als ringmus, steenuil e.d.

Voor de overige vogelsoorten wordt de bespreking en beoordeling van de mortaliteit op kwalitatieve wijze uitgevoerd.

Vleermuizen

Everaert (2015) stelt dat voor vleermuizen de opmaak van een kwantitatieve effectenanalyse voor geplande windturbines vaak heel moeilijk tot onmogelijk is, aangezien er onvoldoende kennis beschikbaar is over aanvaringskansen en uitwijkingsgedrag. Om die reden zal het inschatten van de kans op mortaliteit in dit project-MER op een kwalitatieve wijze gebeuren. Hierbij zal rekening gehouden worden met het verschil in gedrag (en vlieghoogte) van de verschillende vleermuissoorten.

9.2.3.2 Verstoring Vogels

Wat betreft de effectgroep verstoring zullen we in eerste instantie de vastgestelde afstanden die vogels behouden tot windturbines en/of waarbinnen een significante aantalsreductie werd vastgesteld, hanteren. Dergelijke informatie is beschikbaar op niveau van soortgroepen en waarbij sommige soorten of genera als model staan (bv. gemiddelde verstoringsafstand voor roofvogels – buizerd = 80 m). Everaert (2015) schuift verstoringsafstanden naar voren voor een groot aantal soortgroepen die ook in voorliggend project-MER

Datum: 4 juli 2019 73 van 98 Windenergieproject Ninove

relevant zijn. Rekening houdend met de eigenheid van het studiegebied, zal nagegaan worden of de ‘gemiddelde verstoringsafstanden’, de ‘worst-case verstoringsafstanden’ of beide verstoringsafstanden in beschouwing zullen worden genomen bij de effectanalyse.

In elk geval zullen de verstoringsafstanden gebruikt worden om de kans op verstoring van belangrijke broed-, foerageer- en rustgebieden na te gaan.

Vleermuizen

Het gebrek aan voldoende studies met eenduidige resultaten zorgt ervoor dat de verstorende effecten naar vleermuizen momenteel moeilijk zijn in te schatten voor geplande windparken. Everaert (2015) geeft aan dat op basis van de huidige kennis de verstorende werking van windturbines op vleermuizen globaal gezien minder is dan voor vogels. Voor het MER zal de afstand gehanteerd worden waarbinnen (op basis van Everaert, 2015) de vleermuizen ultrasone geluiden kunnen waarnemen (150 m). Waar relevant kan deze (maximale) afstand genuanceerd worden op basis van landschapsecologische kenmerken.

9.2.3.3 Barrièrewerking Barrièrewerking is een effectgroep die niet expliciet als afzonderlijke effectgroep wordt beschouwd in de toonaangevende Vlaamse literatuur (o.m. Everaert e.a., 2011; Everaert, 2015). Wellicht heeft dit mede te maken met de aanname dat windturbines geen absolute barrière vormen tussen (natuur)gebieden omdat: • onafgezien van het mogelijk optreden van mortaliteit er steeds een (groot) aantal vogels (en wellicht ook vleermuizen) ‘succesvol’ door een windpark kunnen vliegen; • het tevens bekend is, alvast van vogels, dat dieren uitwijkingsgedrag kunnen vertonen en dus om een windpark of concentratie van windturbines heen kunnen vliegen. Niettemin wordt ook aangenomen dat het ‘omvliegen’ ook energieverlies met zich mee kan brengen en op die manier een negatief effect kan hebben op individuele vogels en eventueel populaties van soorten.

Een andere reden waarom deze effectgroep in beschouwing wordt genomen is dat langs de verschillende zijden van het projectgebied natuurgebieden gelegen zijn. Dit kan als gevolg hebben dat vliegbewegingen tussen deze gebieden leiden tot een groter energieverlies dan in normale omstandigheden zonder tussenliggend windpark.

De effectinschatting aangaande ‘barrièrewerking’ zal in kwalitatieve termen gebeuren.

9.2.3.4 Direct verlies van ecotopen of leefgebieden van soorten Het direct verlies aan ecotopen of leefgebieden zal worden ingeschat op basis van de beschikbare gegevens van locaties van turbines, werfzones, toegangswegen etc. Indien niet alle gegevens beschikbaar zijn bij uitwerking van het MER, zal aangegeven worden welke delen van het projectgebied beter niet gebruikt worden voor de inplanting van windturbines.

9.2.3.5 Passende beoordeling en verscherpte natuurtoets Er wordt geen impact verwacht op de natuurlijke kenmerken en instandhoudingsdoelstellingen van de aanwezige Natura 2000 gebieden in de ruime omgeving (zie §3.3.3.3). De opmaak van een passende beoordeling cfr. Art. 36ter van het natuurdecreet wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Het meest nabije VEN-gebied betreft een GEN (Grote Eenheid Natuur) op min. ca. 650 m ten zuiden van het windpark (zie §3.3.3.4). Het betreft de ‘Vallei van de Beverbeek (Muilem) & Duivenbos’. Rekening houdend met de projectkenmerken en de afstand tot dit VEN-gebied, wordt er geen aanzienlijke impact verwacht. De opmaak van een verscherpte natuurtoets cfr. Art. 26bis van het Natuurdecreet wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

9.2.3.6 Toets aan het Soortenbesluit In de discipline Biodiversiteit zal nagegaan worden of het project een impact heeft op de beschermde soorten van Bijlage 1 van het Besluit van de Vlaamse regering m.b.t. soortenbescherming en soortenbeheer van 15 mei 2009 (‘Soortenbesluit’), in de zin van het optreden van de verboden handelingen gedefinieerde in het Soortenbesluit.

Datum: 4 juli 2019 74 van 98 Windenergieproject Ninove

9.2.3.7 Beoordelingskader In Tabel 9.5 wordt het beoordelingskader voor de discipline biodiversiteit weergegeven, specifiek voor de effectgroep mortaliteit wordt onderaan nog een bijkomend beoordelingskader opgegeven.

Positieve effecten van het project worden enkel indirect verwacht omwille van een positieve impact op bijvoorbeeld stikstofdepositie of klimaatsverandering (door vermeden emissies). Deze positieve impact kan echter onmogelijk ingeschat worden gezien niet geweten is waar deze wijzigingen optreden. Daarom wordt hiervoor ook geen beschrijving opgenomen in het beoordelingskader.

Tabel 9.5. Beoordelingskader Biodiversiteit Effect Score

Effectgroep mortaliteit16

Geen of verwaarloosbaar effect op populatieniveau 0

Beperkt negatief effect op populatieniveau: Blijvend jaarlijks aantal slachtoffers >0% en < 0,5% voor gevoelige soorten of -1 >0% en < 2,5% voor minder gevoelige soorten

Negatief effect op populatieniveau: Blijvend jaarlijks aantal slachtoffers >0,5% en < 1% voor gevoelige soorten of -2 > 2,5% en < 5% voor minder gevoelige soorten

Belangrijk effect op populatieniveau: Blijvend jaarlijks aantal slachtoffers >1% voor gevoelige soorten of -3 >5% minder gevoelige soorten17

Effectgroep verstoring

Vrij beperkte, permanente verstoring van weinig verstoringgevoelige gebieden of soorten. Geen of 0 verwaarloosbare wijziging in de verstoring

Tijdelijke verstoring van niet-verstoringgevoelige gebieden of soorten -1

Tijdelijke verstoring van niet-verstoringgevoelige gebieden of soorten; Vrij beperkte, permanente verstoring van -2 weinig verstoringgevoelige gebieden of soorten

Permanente verstoring van verstoringsgevoelige, waardevolle gebieden of soorten. -3

Effectgroep barrièrewerking

Geen of verwaarloosbare wijziging in bereikbaarheid of samenhang 0

De ecologische samenhang wordt beperkt verstoord, beperkte impact op migratie, zachte barrière of -1 barrièrewerking reeds aanwezig, tijdelijke barrière of negatieve randeffecten

De ecologische infrastructuur wordt op 1 of diverse locaties doorsneden; harde barrière, samenhang wordt lokaal -2 significant verstoord, permanente barrière of randeffecten; impact op waardevolle soorten/ecotopen

De ecologische infrastructuur wordt doorsneden, harde barrière voor belangrijke soorten, samenhang wordt op grote schaal significant verstoord, permanente barrière of randeffecten; grote impact op waardevolle -3 soorten/ecotopen

16 Wanneer er op basis van de inventarisatie gegevens en/of gegevens van waarnemingen.be onvoldoende gegevens zijn om de percentages aanvaringsslachtoffers op populatieniveau te bepalen, dan zal de beoordeling plaatsvinden op basis van expert judgement. 17 Percentage in verhouding tot de natuurlijke mortaliteit van de beschouwde soort, cfr. advies INBO.A.3410 (Everaert, 2016).

Datum: 4 juli 2019 75 van 98 Windenergieproject Ninove

Effect Score

Ecotoop- en biotoopverlies

Geen ruimtebeslag; 0 Geen ecotoopcreatie.

Ruimtebeslag van biologisch minder waardevolle biotopen; Het effect is tijdelijk of permanent; -1 Het effect is beperkt in omvang.

Ruimtebeslag van Europees beschermde habitats en/of regionaal belangrijke biotopen; Ruimtebeslag van biologisch (zeer) waardevolle biotopen; Verlies van (potentiële) leefgebieden van Europees of op Vlaams niveau beschermde diersoorten; -2 Het effect is tijdelijk of permanent; Het effect is beperkt in omvang.

Ruimtebeslag van Europees beschermde habitats en/of regionaal belangrijke biotopen; Ruimtebeslag van biologisch (zeer) waardevolle biotopen; Verlies van (potentiële) leefgebieden van Europees of op Vlaams niveau beschermde diersoorten; -3 Het effect is permanent; Het effect is niet beperkt in omvang.

Beoordelingskader mortaliteit

Het beoordelen van effecten gebeurt in eerste instantie door berekeningen van de mortaliteit van vogelsoorten te vergelijken met ‘drempelwaarden’. De drempelwaarden worden hierbij berekend uit de ‘lokale populatie’ van soorten. De voorgedragen drempelwaarden zijn 1% of 5% van de (theoretisch berekende) bestaande sterfte in de lokale populatie

De 1%-drempel wordt door Everaert (2016) gebruikt voor gevoelige soorten op basis van volgende criteria: • Indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen (Paelinckx et al., 2009) zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen kleiner is dan de populatiedoelstelling of wanneer er onvoldoende gegevens zijn om dit te bepalen; • Indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer er een negatieve trend is in de Vlaamse populatie of wanneer er onvoldoende gegevens zijn.

De 5%-drempel wordt door Everaert (2016) gebruikt voor minder gevoelige soorten volgens de criteria: • Indien er gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer de populatiegrootte in Vlaanderen minstens gelijk is aan de doelstelling; • Indien er geen gewestelijke instandhoudingsdoelen zijn opgemaakt: wanneer er een stabiele of positieve trend is in de Vlaamse populatie (Everaert & Peymen, 2013). Als drempelwaarden worden overschreden, worden maatregelen genomen om significante gevolgen te voorkomen (zie §9.2.4). 9.2.4 Milderende maatregelen Indien aanzienlijke effecten optreden, zullen milderende maatregelen worden geformuleerd. Hierbij kan (niet- limitatief) gedacht worden aan:

• het weglaten van windturbines; • het tijdelijk stilleggen van de windturbines in de periode en onder de meteorologische omstandigheden waarin het risico op aanvaring het grootst is; • micro-siting (= aanpassen van de configuratie van het windpark) waarbij turbines over kleinere afstand verplaatst worden …; • cut-in-speed maatregelen door op gevoelige locaties ervoor te kiezen om windturbines pas te laten draaien vanaf een bepaalde windsnelheid;

Datum: 4 juli 2019 76 van 98 Windenergieproject Ninove

• aanpassen van de windturbines dimensies (zoals het verhogen van de vrije slaghoogte, verlagen van de draaisnelheid, etc.). 9.3 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie 9.3.1 Afbakening van het studiegebied Bij de afbakening van het studiegebied voor de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie wordt rekening gehouden met het reliëf voor de zichtbaarheid van wijzigingen in het landschap en met de waarneembaarheid van dat landschap in zijn omgeving.

De zichtbaarheid van de windturbines zal sterk afhankelijk zijn van de openheid van het landschap. In deze discipline zal eerst de invloedssfeer van de windturbines bepaald worden. Vervolgens zal nagegaan worden welke erfgoedelementen binnen deze invloedssfeer aanwezig zijn en op welke erfgoedelementen de inplanting van de windturbines een directe en/of indirecte invloed kan hebben. De indirecte invloed heeft vooral te maken met de visuele impact die de windturbines hebben op de beleving van de erfgoedelementen die in het studiegebied voorkomen.

Het studiegebied voor het aspect landschap wordt in eerste instantie afgebakend door een buffer van 5 km rond de turbines te beschouwen. Op basis van een eerste screening van de effecten kan verondersteld worden dat er relevante visuele effecten zullen zijn van de windturbines op het nabije beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Diepe straten’ en anderzijds vanwege het doorbreken van de openheid van het gebied. Het studiegebied kan desgevallend uitgebreid worden indien dit noodzakelijk blijkt uit de effectbeoordeling.

Voor het aspect archeologisch erfgoed en bouwkundig erfgoed wordt het studiegebied afgebakend tot het gebied waarin de bodemingrepen gepland zijn.

9.3.2 Beschrijving van de referentiesituatie Alle landschappelijke, bouwkundige en gekende archeologische erfgoedwaarden die binnen het studiegebied voorkomen, zullen in kaart gebracht worden.

De landschappelijke kenmerken van het studiegebied zullen op macro-, en mesoniveau beschreven worden. Hierbij zullen o.a. volgende bronnen gebruikt worden:

• Landschapsatlas, met aanduiding/afbakening van traditionele landschappen, ankerplaatsen, relictzones, lijn- en puntrelicten • landschapskenmerkenkaart • Databank van beschermde landschappen, monumenten en stads- en dorpsgezichten • inventaris bouwkundig erfgoed • centrale archeologie inventaris (CAI) • historische kaarten , i.f.v. de beschrijving van de cultuurhistorische ontwikkeling van het gebied;

Het studiegebied op macroschaal wordt algemeen beschreven op basis van de landschapstypes die voorkomen in het studiegebied. Voor de afbakening van de landschapstypes wordt gebruik gemaakt van de indeling in ‘Traditionele Landschappen’ (Antrop).

Bij de beschrijving van het landschap op mesoschaal komen aan bod:

• landschapstypologie: beschrijving van de geomorfologische, topografische en hydrografische karakteristieken van het landschap; • landschapsstructuur: met beschrijving ruimtelijke schikking en zonering van de landschappelijke elementen. • cultuurhistorische en archeologische erfgoedwaarden: beschrijving van de vastgestelde ankerplaatsen, beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten, niet-beschermde waardevolle bouwkundige elementen en gekende archeologische gegevens

Datum: 4 juli 2019 77 van 98 Windenergieproject Ninove

Daarnaast kan fotomateriaal van het terreinbezoek gebruikt worden om de erfgoedwaarden in beeld te brengen.

Aangezien bij de omgevingsvergunningsaanvraag een archeologienota zal moeten gevoegd worden, zal een archeologisch vooronderzoek worden uitgevoerd door een erkend archeoloog. In het MER zullen de resultaten uit dit vooronderzoek worden overgenomen.

9.3.3 Effectbeschrijving en -beoordeling De inplanting van windturbines heeft een belangrijk visueel effect in de ruimere omgeving. Windturbines vormen door hun omvang en door hun gebundelde inplanting een beeldbepalende ruimtelijke structuur. De inplanting zal hierdoor effecten hebben naar de belevingswaarde van het landschap waarin de windturbines worden geplaatst. De impact zal echter sterk afhankelijk zijn van de openheid van het landschap.

Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. De beoordeling in de verschillende effectengroepen zal daarom enerzijds steunen op objectieve criteriawaarden en anderzijds steunen op onderzoek met betrekking tot invloed op omgevingsfactoren, perceptie en gedrag.

De impact van het project op het landschap wordt geëvalueerd en getoetst aan de referentiesituatie.

De wijziging van het landschapsbeeld, de landschappelijke structuur en perceptieve kenmerken zullen op een kwalitatieve manier besproken worden. Voor de impact op het landschap zal volgend kader wordt gehanteerd:

Tabel 9.6. Significantiekader landschap Significantieniveau Omschrijving

landschappelijke waarden worden in sterke mate aangetast door: - verlies van grote oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt dermate negatieve landschapselementen teweeg dat Aanzienlijk negatief effect de landschappelijke beeldkwaliteit van grote oppervlakten verloren gaan; - waarden worden aangetast door verlies van sterk positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een versnippering waardoor de resterende oppervlakte onvoldoende waarde heeft an sich.

landschappelijke waarden worden in beperkte mate aangetast door - verlies van beperkte oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt Negatief effect dermate negatieve landschapselementen teweeg dat de landschappelijke beeldkwaliteit van beperkte oppervlakten verloren gaan; - waarden worden aangetast door verlies van sterk positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een

Datum: 4 juli 2019 78 van 98 Windenergieproject Ninove

Significantieniveau Omschrijving

versnippering waardoor de resterende oppervlakte toch een zekere beperking van zijn waarde kent.

landschappelijke waarden worden in zeer beperkte mate aangetast door - verlies van zeer beperkte oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt dermate negatieve landschapselementen teweeg dat Beperkt negatief effect de landschappelijke beeldkwaliteit van zeer beperkte oppervlakten verloren gaan; - waarden worden aangetast door verlies van sterk positieve structurele of visuele relaties (of de creatie van nieuwe negatieve) wat kan leiden tot een versnippering waardoor de resterende oppervlakte een minimale beperking van zijn waarde kent.

de eventuele wijziging van de landschapskwaliteit is Verwaarloosbaar of geen effect verwaarloosbaar.

landschappelijke waarden in zeer beperkte mate verbeterd door: - herstel van zeer beperkte oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt dermate positieve landschapselementen teweeg (of verwijderen dermate negatieve) dat de Beperkt positief effect landschappelijke beeldkwaliteit van zeer beperkte oppervlakten toeneemt; - herstel van waarden door herstel van zeer beperkt positieve structurele of visuele relaties (of de verwijdering van negatieve) wat kan leiden tot een herstelde verbinding en afname van versnippering waardoor het gebied een lichte toename van zijn waarde kent.

landschappelijke waarden in beperkte mate verbeterd door:

- herstel van beperkte oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt dermate positieve landschapselementen teweeg (of Positief effect verwijderen dermate negatieve) dat de landschappelijke beeldkwaliteit van beperkte oppervlakten toeneemt. - herstel van waarden door herstel van beperkt positieve structurele of visuele relaties (of de verwijdering van negatieve) wat kan leiden tot een

Datum: 4 juli 2019 79 van 98 Windenergieproject Ninove

Significantieniveau Omschrijving

herstelde verbinding en afname van versnippering waardoor het gebied een toename van zijn waarde kent.

landschappelijke waarden in sterke mate verbeterd door:

- herstel van grote oppervlakte waardevol landschap of waardevolle landschapselementen; - de ontwikkeling van het projectgebied brengt dermate positieve landschapselementen teweeg (of verwijderen dermate negatieve) dat de landschappelijke beeldkwaliteit van grote Aanzienlijk positief effect oppervlakten toeneemt. - herstel van waarden door herstel van zeer beperkt positieve structurele of visuele relaties (of de verwijdering van negatieve) wat kan leiden tot een herstelde verbinding en afname van versnippering waardoor het gebied een grote toename van zijn waarde kent.

Zoals hoger vermeld, zal in het MER verwezen worden naar de resultaten van het archeologisch vooronderzoek.

Het beoordelingskader dat zal gehanteerd worden voor de impact op het bouwkundig en archeologisch erfgoed is het volgende:

Tabel 9.7. Significantiekader bouwkundig en archeologisch erfgoed Significantieniveau Omschrijving

sterke aantasting van archeologisch en bouwkundig erfgoed:

- direct ruimtebeslag van een relatief grote oppervlakte, of de volledige inname van gekende archeologische sites of bouwkundig erfgoed; Negatief effect - Aantasting van en ernstige verstoring binnen een relatief grote oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal; - Ernstige verstoring van bouwkundig erfgoed.

beperkte mate van aantasting van archeologisch en bouwkundig erfgoed:

Beperkt negatief effect - Direct ruimtebeslag van een relatief beperkte oppervlakte gekende archeologische sites of bouwkundig erfgoed;

Datum: 4 juli 2019 80 van 98 Windenergieproject Ninove

Significantieniveau Omschrijving

- Aantasting binnen een relatief beperkte oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal; - Matige verstoring van bouwkundig erfgoed.

zeer beperkte mate van aantasting van archeologisch en bouwkundig erfgoed:

- Direct ruimtebeslag van een relatief zeer beperkte oppervlakte gekende archeologische sites of Verwaarloosbaar of geen effect bouwkundig erfgoed; - Aantasting binnen een relatief zeer beperkte oppervlakte van gebieden met een hoge potentie aan waardevol archeologisch materiaal; - Geringe verstoring van bouwkundig erfgoed.

de eventuele aantasting van archeologisch en bouwkundig Positief effect erfgoed is verwaarloosbaar

Onder dit hoofdstuk zullen ca. 20 visualisaties weergegeven worden van het project. De visualisaties worden opgemaakt met aandacht voor de landschapsrelicten en beschermde landschappen en stads- en dorpsgezichten in de omgeving (vanuit het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Diepe straten’ en omgeving, de dorpsgezichten ‘Dorpskern Outer’ en de Parochiekerk Sint-Amandus en omgeving, etc.). De visualisaties zullen gebeuren met het visualisatieprogramma Windplanner waarin visualisaties van de windtubines worden gemaakt binnen Google Streetview of Cyclorama (dus niet met ter plaatse genomen foto’s), zie foto’s 9-1 en 9-2 als voorbeeld.

Foto 9-1. Visualisatie ter hoogte van het kruispunt van de Ruysbroeckbaan met de Lindestraat (beide behoren tot het beschermd cultuurhistorisch landschap ‘Diepe Straten’) voor inrichtingsalternatief 1. Momenteel is er op deze locatie een open zicht, de geplande windturbines zijn eerder dominant in het landschap en beïnvloeden de beeldwaarde. Daarnaast werken de windturbines op deze locatie eerder schaalverkleinend, doordat ze op relatief korte afstand van de Diepe straten staan (dit zichtpunt ligt ongeveer 350 m ten noordoosten van WT06).

Datum: 4 juli 2019 81 van 98 Windenergieproject Ninove

Foto 9-2. Zicht van de Ruysbroecklaan voor inrichtingsalternatief 1, meer specifiek van de rand van de woonkern in noordelijke richting. Op deze locatie zorgt de aanwezige vegetatie er voor dat het zicht gefilterd wordt, hierdoor is enkel WT08 zichtbaar in de verte. Afhankelijk van het standpunt van de waarnemer zal deze turbine meer of minder dominant worden in het landschap (op deze locatie ligt het zichtpunt ongeveer 1100 m ten zuiden van WT08).

9.3.4 Milderende maatregelen Waar nodig worden milderende maatregelen of aanbevelingen voorgesteld om de negatieve effecten, veroorzaakt door het project te verminderen. Deze kunnen betrekking hebben op de verbetering van de landschappelijke inpasbaarheid en een verhoging van de landschapskwaliteit.

Indien uit het archeologisch vooronderzoek blijkt dat er archeologische vondsten te verwachten zijn, zal in de archeologienota een programma van maatregelen worden voorgesteld (bvb. een opgraving). In het MER zal verwezen worden naar dit programma. In elk geval geldt de meldingsplicht voor toevalsvondsten.

9.4 Mens – hinder en gezondheid – geluid 9.4.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor deze deeldiscipline, wordt afgebakend door de mogelijke impact op de receptor “mens”.

Inzake effecten als gevolg van geluid, volgt de afbakening uit de effectbeoordeling in deze discipline. In deze discipline wordt gerekend tot een contour van 39 dB(A) welke in de praktijk tot op 1 km van het projectgebied reikt.

9.4.2 Beschrijving van de referentiesituatie Voor de beschrijving van de ruimtelijke bestemming, zal worden verwezen naar het hoofdstuk ‘Mens – ruimtelijke aspecten’.

De bevolkingsgroepen welke binnen de grenzen van het studiegebied verblijven, worden beschreven volgens bevolkingsdichtheid en demografische opbouw. Verder zullen ook de kwetsbare locaties worden geïnventariseerd. Het gaat hier om locaties waar gevoelige groepen verblijven, zoals kinderen in scholen en kinderdagverblijven, ouderen in ouderenzorgvoorzieningen, zieken in ziekenhuizen.

Het akoestisch klimaat wordt beschreven aan de hand van de informatie aangereikt vanuit de discipline Geluid en trillingen. Vanuit deze discipline zal informatie beschikbaar zijn met betrekking tot de heersende geluidsniveaus, het profiel (dag, avond en nacht), de overheersende geluidsbronnen en de geluidsbijdrage van de bestaande windturbines (dit laatste op basis van modelleringen).

Datum: 4 juli 2019 82 van 98 Windenergieproject Ninove

9.4.3 Effectbeschrijving en -beoordeling De wijziging in het akoestisch klimaat wordt, net als voor de referentiesituatie, beschreven aan de hand van de informatie aangereikt vanuit de discipline Geluid en trillingen.

De berekende geluidsniveaus zullen getoetst worden aan de richtwaarden voor windturbinegeluid die vooropgesteld zijn in Bijlage 5.20.6.1 van VLAREM II. Hierbij wordt de potentiële impact van de aard van de geluidsbron op het ervaren van geluidshinder geduid.

In het kader van dit MER wordt geen toetsing aan de WHO-advieswaarde voor windturbinegeluid18 (WHO, 2018) voorzien. De in de discipline Geluid berekende geluidsimmissieniveaus worden immers altijd met meewind berekend en dit voor elke turbine en naar elk ontvangpunt toe. Dit is in de realiteit uiteraard niet mogelijk zodat een hieruit berekende Lden een overschatting zou zijn, zeker in een situatie met meerdere windturbines.

De impact van niet akoestische factoren (zoals demografische, persoonlijke, sociale en situationele factoren) op het ervaren van geluidshinder wordt uitsluitend kwalitatief besproken.

Voor geluid zullen volgende situaties berekend worden:

• Referentiesituatie: bestaande en vergunde windturbines in het studiegebied • Geplande situatie: situatie met de geplande windturbines (het project), cumulatief met de relevante bestaande en vergunde turbines. In het MER moet de toekomstige situatie voldoen aan VLAREM. Dit is direct een leidraad voor de significantiekaders:

Tabel 9.8. Significantiekader Mens - hinder en gezondheid - geluid Effect Significantie

Geen waarneembare wijziging van het geluidsimmissieniveau ter hoogte van de geluidsgevoelige 0 objecten

Waarneembare toename van het geluidsimmissieniveau ter hoogte van de geluidsgevoelige objecten -1 zonder overschrijding van de VLAREM-geluidsnormen

Waarneembare toename van het geluidsimmissieniveau ter hoogte van de geluidsgevoelige objecten -3 met overschrijding van de VLAREM-geluidsnormen

9.4.4 Milderende maatregelen Waar nodig worden milderende maatregelen of aanbevelingen voorgesteld om de negatieve effecten, veroorzaakt door het project te verminderen. Hier zal ook verwezen worden naar de milderende maatregelen onder de discipline Geluid en trillingen.

9.5 Mens – hinder en gezondheid – slagschaduw 9.5.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor deze deeldiscipline, wordt afgebakend door de mogelijke impact op de receptor “mens”.

Relevant voor het effect van slagschaduw is de ashoogte van de turbine en de rotordiameter alsook de ligging van de receptor (bvb. ten zuiden van een windturbine is de invloedsfeer 0 m gezien de zon nooit ten noorden van de windturbine staat). De receptoren ten zuidoosten (lage ochtendzon) en zuidwesten (lage avondzon) zullen de grootste invloedssfeer van de windturbines ondervinden. Bij hogere ashoogtes wordt de slagschaduw ook meer diffuus doordat de afstand tot het aardoppervlak groter wordt. Op een afstand verder

18 Lden 45 DB

Datum: 4 juli 2019 83 van 98 Windenergieproject Ninove

dan 12 keer de rotordiameter is er geen slagschaduw meer mogelijk. Het studiegebied wordt derhalve bepaald door 2 km rond het projectgebied te beschouwen.

9.5.2 Beschrijving van de referentiesituatie In het kader van het MER wordt de beschrijving van de referentiesituatie uitgevoerd op basis van een slagschaduwmodellering van de bestaande operationele en vergunde windturbines in het studiegebied. De slagschaduwberekeningen zullen uitgevoerd worden conform de voorwaarden opgenomen in het addendum R20.1.6 van het omgevingsvergunningsbesluit.

Voor het aspect slagschaduw zullen de relevante19 bestaande/vergunde windturbines mee opgenomen worden in de referentiesituatie. De slagschaduwcontouren (slagschaduw per jaar in uur) zullen bepaald worden binnen het studiegebied. Ter hoogte van representatieve20 relevante slagschaduwgevoelige woningen en woongebieden zal naast de slagschaduw per jaar (uur) ook de maximale slagschaduw per dag (minuten) berekend worden. Deze berekeningen zullen getoetst worden aan de vigerende VLAREM-normen.

9.5.3 Effectbeschrijving en -beoordeling Er zijn enkele componenten die mee bepalen in welke mate slagschaduw hinder veroorzaakt:

• de wisselfrequentie (ook wel flikkerfrequentie genoemd). Uit onderzoek is gebleken dat de hinder het grootst is bij flikkeringen met een frequentie van 2,5 tot 14 keer per seconde. Deze frequentie wordt bij moderne windturbines niet gehaald, waardoor deze component niet van belang is bij het mogelijke hindereffect. • de duur van de slagschaduw; • de afstand van de windturbines tot de gevoelige objecten. Bij grotere afstanden is er minder hinder, doordat de wiek dan niet de hele zonneschijf kan verbergen, waardoor een meer diffuse schaduw ontstaat; • het tijdstip en de aard van de receptor. Zo worden eventuele slagschaduweffecten bij woningen 's avonds als het meest hinderlijk ervaren. De VLAREM regelgeving (VLAREM II, Afdeling 5.20.6., B.S. 21 maart 2012) vormt het normenkader.

De krachtlijnen van de VLAREM-voorwaarden inzake slagschaduw zijn de volgende:

• als een slagschaduwgevoelig object zich bevindt binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar van de windturbine, wordt de windturbine uitgerust met een automatische stilstand module; • de exploitant houdt een logboek bij per windturbine. Dat logboek vermeldt de nodige gegevens om de effectieve slagschaduw voor elk relevant slagschaduwgevoelig object binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar te bepalen. In het logboek wordt voor elk relevant slagschaduwgevoelig object binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per kalenderjaar, volgende gegevens bijgehouden: 1. de lijst van alle relevante slagschaduwgevoelige objecten met hun respectievelijke Lambertcoördinaten; 2. een slagschaduwkalender voor elk relevant slagschaduwgevoelig object in tabelvorm waarin de astronomisch maximaal mogelijke slagschaduwduur voor elke windturbine wordt weergegeven. • de exploitant stelt minstens de eerste twee exploitatiejaren een controlerapport op, op basis van de gegevens vermeld in lid 1 en 2. Dat rapport vermeldt ten minste hoeveel effectieve slagschaduw elk relevant slagschaduwgevoelig object binnen de contour van vier uur verwachte slagschaduw per jaar heeft getroffen en welke remediërende maatregelen eventueel zijn genomen; Voor relevante slagschaduwgevoelige objecten in industriegebied, met uitzondering van woningen geldt een maximum van 30 uur effectieve slagschaduw per jaar, met een maximum van 30 minuten effectieve slagschaduw per dag.

19 Conform handleiding Windturbines van het Team MER 20 Conform VLAREM verplichtingen voor vergunningsaanvragen

Datum: 4 juli 2019 84 van 98 Windenergieproject Ninove

Voor relevante slagschaduwgevoelige objecten in alle andere gebieden, en voor woningen in industriegebied, geldt een maximum van acht uur effectieve slagschaduw per jaar, met een maximum van dertig minuten effectieve slagschaduw per dag.

Om het effect van slagschaduw van de windturbines te bepalen, zal in het MER een slagschaduwmodellering worden uitgevoerd. Naast de locatie van de windturbines zijn de afmetingen van de windturbine van belang voor de berekeningen. In het MER zal een worst case turbine gemodelleerd worden met een maximale tiphoogte en rotordiameter.

Naast de slagschaduwkaarten zullen ook de slagschaduwkalenders worden opgemaakt ter hoogte van representatieve relevante schaduwgevoelige woningen en woongebieden.

Voor slagschaduw zullen volgende situaties berekend worden:

• Referentiesituatie: bestaande en vergunde windturbines in het studiegebied • Geplande situatie: situatie met de geplande windturbines (het project), cumulatief met de relevante bestaande en vergunde turbines. In het MER moet de toekomstige situatie voldoen aan VLAREM. Dit is direct een leidraad voor de significantiekaders:

Tabel 9.9. Significantiekader Mens - hinder en gezondheid - slagschaduw Effect Significantie

Geen wijziging van de slagschaduwduur ter hoogte van slagschaduwgevoelige objecten 0

Toename van de slagschaduwduur ter hoogte van slagschaduwgevoelige objecten zonder -1 overschrijding van de VLAREM-norm

Toename van de slagschaduwduur ter hoogte van slagschaduwgevoelige objecten met overschrijding -3 van de VLAREM-norm

Een ‘negatieve’ beoordeling (-2) kan niet voorkomen. De norm werd immers vastgelegd zodat de windturbines - als ze aan deze norm voldoen - slechts een beperkt effect hebben. Dit is dan ‘beperkt negatief’ of -1. Een overschrijding van de norm is niet toegestaan. Van zodra dat het geval is, moeten milderende maatregelen getroffen worden (dwingend). De beoordeling wordt dan aanzienlijk negatief (-3).

9.5.4 Milderende maatregelen Verder onderzoek moet aanwijzen welke milderende maatregelen er, zo nodig, kunnen genomen worden om te voldoen aan de VLAREM-normen inzake slagschaduw. Voorbeelden van milderende maatregelen zijn:

• Stilstand bij bepaalde omstandigheden • Toepassen een slagschaduwdetectiesysteem met automatische stilstand modus • Afscherming door bv zonnewering • Afscherming door bv. beplanting

9.6 Mens – ruimtelijke aspecten 9.6.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied binnen deze deeldiscipline wordt gevormd door het projectgebied, door de ruimtelijke relaties die mogelijks door het project beïnvloed worden en door de effecten in de overige disciplines (landschap). De afbakening volgt dus deels uit de effectbeoordeling.

Datum: 4 juli 2019 85 van 98 Windenergieproject Ninove

9.6.2 Beschrijving van de referentiesituatie Om de actuele betekenis van het projectgebied en de nabije omgeving voor de mens te beschrijven, wordt de menselijke leefruimte in een aantal functionele delen opgesplitst: wonen, handel en horeca, industrie, recreatie en netwerken. Hierbij worden in het bijzonder de ruimtelijke relaties tussen deze functies nader bekeken: woon-werkrelaties, economische vervoersrelaties, recreatieve relaties, …Tot slot wordt een appreciatie geformuleerd van de ruimtelijke kwaliteiten en potenties van het projectgebied en onmiddellijke omgeving.

De huidige situatie wordt beschreven op basis van onder meer bodemgebruik, topografische kaart, luchtfoto’s, informatie van de betrokken gemeenten en relevante ruimtelijke plannen. Het recreatieve netwerk wordt beschreven vanuit bestaand toeristisch-recreatieve informatie (o.a. toeristische brochures, fietsknooppuntennetwerk …). Ook ‘gepland ruimtegebruik’ (cfr. gewestplan of RUP) worden besproken.

9.6.3 Effectbeschrijving en -beoordeling In deze deeldiscipline worden 2 effectgroepen bestudeerd:

• Ruimtegebruik en gebruikskwaliteit (microschaal) Deze effectgroep beschrijft en beoordeelt de wijzigingen in ruimtebeslag en functioneren van de verschillende gebruiksfuncties binnen het projectgebied, in dit geval voornamelijk landbouwgebruik en buurtwegen. Voor de beoordeling van dit effect wordt rekening gehouden met de mate waarin een bepaalde functie hinder ondervindt of zelfs verdwijnt enerzijds of de mate waarin deze functie verbetert of verder ontwikkeld wordt anderzijds. De beoordeling gebeurt dus per functie afzonderlijk. • Ruimtebeleving (mesoschaal) Deze effectgroep beschrijft en beoordeelt de effecten van het plan of project op de beleving van de gebruikers van het gebied (bewoners en gebruikers). Onder deze effectgroep worden de effecten op de visuele beleving in kaart gebracht. Hierbij worden de visuele wijzigingen in het landschap (die bepaald werden in de discipline landschap) gekoppeld aan de belevingswaarde van het dat landschap.

Bronnen die kunnen geraadpleegd worden bij de effectbeschrijving en -beoordeling, zijn onder meer orthofoto’s, kadasterplannen, bestemmingsplannen, terreinbezoek. De beschrijving van de impact op de visuele belevingswaarde gebeurt aan de hand van de visualisatie opgemaakt ten behoeve van de discipline Landschap.

Alle besproken effectgroepen worden kwalitatief beoordeeld bij de discipline Mens. Het beoordelingskader is terug te vinden in onderstaande Tabel.

Tabel 9.10. Beoordelingskader Mens – deeldomein ruimtelijke aspecten Ruimtegebruik en Ruimtebeleving gebruikskwaliteit

Herstel van waarden door herstel van positieve visuele relaties wat kan leiden De functie wordt versterkt of uitgebreid, tot een herstelde verbinding en afname Positief effect of de gebruikskwaliteit ervan neemt van versnippering waardoor het gebied toe. een (lichte) toename van zijn waarde kent.

De impact op de oppervlakte of De eventuele wijziging van visuele Verwaarloosbaar of geen effect kwaliteit van de functie is relaties is verwaarloosbaar. verwaarloosbaar of onbestaande.

Belevingswaarde wordt aangetast door verlies van sterk positieve visuele Oppervlakte van de functie wordt relaties (of de creatie van nieuwe Beperkt tot aanzienlijk negatief ingenomen, of de gebruikskwaliteit negatieve relaties) wat kan leiden tot effect ervan neemt af. een versnippering waardoor de resterende oppervlakte een beperking van zijn waarde kent.

Datum: 4 juli 2019 86 van 98 Windenergieproject Ninove

9.6.4 Milderende maatregelen Desgevallend worden voorstellen geformuleerd om de impact op het ruimtelijk functioneren en de belevingswaarde te beperken. Deze milderende maatregelen vallen hoogstwaarschijnlijk grotendeels samen met maatregelen die vanuit de onderbouwende disciplines worden voorgesteld.

9.7 Overige aspecten Volgende aspecten worden niet als een volwaardige discipline uitgewerkt in het project-MER:

• Lucht • Water • Externe veiligheid • Klimaat

De methodologie voor de beschrijving en beoordeling van deze aspecten wordt hieronder toegelicht.

9.7.1 Lucht Het aspect lucht wordt zoals aangegeven in §Error! Reference source not found. als weinig relevant b eschouwd. In het MER zullen de vermeden emissies (CO2, SO2, NOX, PM2,5) berekend worden door het plaatsen van het windmolenpark.

9.7.2 Water De bespreking het aspect water omvat de impact van de bijkomende verharding en de bemalingswerken op de oppervlaktewaterkwantiteit in relatie tot de overstromingsgevoelige gebieden en de grondwaterkwantiteit in relatie tot de landbouwfunctie en de aanwezige verdrogingsgevoelige vegetaties. Ook zal de wijziging in structuurkwaliteit van een watergang worden besproken door de benodigde inkokering in de aanlegfase.

9.7.3 Externe veiligheid De bespreking van veiligheid gebeurt door de MER‐coördinator in een afzonderlijke discipline ‘Externe veiligheid’. In het geval dat bepaalde turbines (mogelijk het geval bij inrichtingsalternatieven 2 en 3) zich binnen de (rand van) de veiligheidszone van de Fluxys aardgasleiding bevinden zal er een aanvullende veiligheidsstudie worden opgemaakt door een erkende VR-deskundige.

9.7.4 Klimaat Gezien de gemiddelde levensduur van een windturbine (20 à 30 jaar) wordt een diepgaande analyse van het aspect klimaat niet noodzakelijk geacht. Klimaat zal dan ook niet als een aparte discipline behandeld worden. Wel zal bij de relevante disciplines (biodiversiteit, landschap) een aanzet tot klimaatreflex worden opgenomen. Vervolgens zal het MER een gemotiveerde einduitspraak doen over klimaat.

Datum: 4 juli 2019 87 van 98 Windenergieproject Ninove

Datum: 4 juli 2019 88 van 98 Windenergieproject Ninove

10 WATERTOETS Het MER zal ook watertoets bevatten.

De watertoets vormt één van de algemene instrumenten van het Decreet betreffende het integraal waterbeleid van 18/07/2003 (gewijzigd door wijzigingsdecreet 19/07/2013). Doel van de watertoets is in hoofdzaak het ontstaan van schadelijke effecten op watersystemen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken en als dat niet kan, om de schadelijke effecten te herstellen.

In art. 3, 17° van het decreet wordt het begrip ‘schadelijk effect als volgt omschreven: ieder betekenisvol nadelig effect op het milieu dat voortvloeit uit een verandering van de toestand van watersystemen of bestanddelen ervan die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit; die effecten omvatten mede effecten op de gezondheid van de mens en de veiligheid van de vergunde of vergund geachte gebouwen en infrastructuur, gelegen buiten overstromingsgebieden, op het duurzaam gebruik van water door de mens, op de biodiversiteit, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en het onroerend erfgoed, alsmede de samenhang tussen één of meerdere van deze elementen’.

Alle vergunningsplichtige ingrepen met een potentieel schadelijk effect op watersystemen zijn onderworpen aan de watertoets. Voorbeelden zijn ingrepen waarvoor een omgevingsvergunning vereist is en die een effect hebben op de kwaliteit of de kwantiteit van het oppervlaktewater of het grondwater.

Voor vergunningsplichtige activiteiten, plannen of programma’s die onderworpen zijn aan de milieueffectrapportage geschiedt de analyse van het al dan niet optreden van een schadelijk effect en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren, in dit rapport.

Als instrument dat de realisatie van de vooropgestelde doelstellingen van het decreet integraal waterbeheer mede mogelijk moet maken, voorziet het decreet de watertoets. De wijze waarop deze watertoets dient uitgevoerd te worden is bepaald in het BVR van 20/07/2006 (BS 31/10/2006). Dit uitvoeringsbesluit watertoets geeft richtlijnen voor de toepassing van de watertoets aan de lokale, provinciale en gewestelijke overheden die vergunningen afleveren.

In uitvoering van het decreet werd een gewestelijke stedenbouwkundige verordening goedgekeurd die nadere regels vastlegt m.b.t. de opvang en (vertraagde) afvoer van hemelwater.

Datum: 4 juli 2019 89 van 98

Windenergieproject Ninove

11 LOKAAL DRAAGVLAK Om een gedragen project te realiseren achten de projectontwikkelaars het essentieel dat de betrokkenen tijdig en volledig geïnformeerd worden over het voorgenomen project. Rekening houdend met de randvoorwaarden van het project, kunnen de vragen, opmerkingen en bedenkingen meegenomen worden bij de verdere uitwerking van het project en tijdens de vergunningverlening.

Voor het windpark zullen minstens volgende communicatieacties georganiseerd worden:

• Communicatie acties naar directe omwonenden (< 500 m) • Communicatie acties naar omwonenden uit de nabije omgeving (> 500 m < 1000 m) • Communicatie acties naar plaatselijke openbare besturen; • Communicatie acties naar omwonenden uit de ruimere omgeving (> 1000 m) en secundaire doelgroepen (op aanvraag); • Infonamiddag/infoavond.

Omwonenden en derden zullen via een burgercoöperatie kunnen investeren in een deel van het windenergieproject. Er zal samengewerkt worden met een lokale coöperatieve

Datum: 4 juli 2019 91 van 98

Windenergieproject Ninove

12 (GEWEST)GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het Verdrag van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband (BS 31 december 1999, het “Verdrag van Espoo”) beoogt milieueffectrapportage van projecten met grensoverschrijdende effecten. Voorts kan in dit kader worden gewezen op, de Richtlijn 85/337/EEG van 27 juni 1985 van de Raad betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (Pb.L. 5 juli 1985, 175) en artikel 4.3.4 van het DABM. Deze laatste bepaling voorziet dat indien een project aanzienlijke effecten kan hebben voor mens of milieu in de andere Lidstaten van de Europese Unie en/of in verdragspartijen bij het Verdrag van Espoo en/of in andere gewesten, het Team MER de volgende zaken over dient te maken aan de betrokken Lidstaten, verdragspartijen of gewesten: (i) een afschrift van de aanmelding, (ii) een beschrijving van de rapportageprocedure die op het voorgenomen project van toepassing is en (iii) informatie over de vergunningsplicht waaraan het voorgenomen project onderworpen is.

Gezien het projectgebied op meer dan 20 km afstand gelegen is van de (gewest)grens (grens met Waals Gewest), worden geen (gewest)grensoverschrijdende effecten verwacht. De grensoverschrijdende procedure is bijgevolg niet van toepassing.

Datum: 4 juli 2019 93 van 98 Windenergieproject Ninove

Datum: 4 juli 2019 94 van 98 Windenergieproject Ninove

13 REEDS GEKENDE LEEMTEN IN DE KENNIS Uit het voorgaande blijkt dat er heel wat gegevens ter beschikking (zullen) zijn over het projectgebied en de omgeving. Hieruit kan verondersteld worden dat dit een globaal, goed beeld zal geven van de actuele en geplande situatie ter hoogte van het projectgebied.

Volgende leemten in de kennis worden reeds geïdentificeerd:

• Leemten en onzekerheden betreffende het studiegebied: • De kennis van de discipline geluid en trillingen bestaat typisch uit de metingen die in het kader van de opmaak van het MER uitgevoerd worden. Dit is een representatieve meting, doch slechts voor een beperkt aantal punten. • Er zijn weinig controlemetingen uitgevoerd voor de bestaande windturbines zodat niet geweten is wat de werkelijke geluidsimmissieniveaus zijn. Er zal bij de modellering uitgegaan worden van de geluidsvermogenniveaus zoals opgegeven door de leverancier voor het geplaatste type windturbine. • De kennis van de discipline mens heeft een aantal typische leemten waaronder de gebruikswaarde van een grond voor een individu. De gebruikswaarde zal nooit precies gekend zijn en dient door een deskundige ingeschat te worden. • De kennis van de discipline landschap, bouwkundig en archeologisch erfgoed heeft de typische leemte dat de ongekende archeologische waarden per definitie ongekend zijn. • Leemten en onzekerheden betreffende de effectbepaling: • Het geluidsniveau tijdens de exploitatie is een gemodelleerde inschatting van het reële geluidsniveau, volgens de toepasselijke VLAREM methodiek; • Wegens de grote kennislacunes in dosis-effect relaties voor de deelaspecten van verstoring (visuele verstoring enerzijds en geluidsverstoring anderzijds) voor avifauna worden deze effecten niet afzonderlijk ingeschat. In de plaats wordt ten behoeve van de effectinschatting van windturbineparken, gebruik gemaakt van in de literatuur gehanteerde verstoringsafstanden; • Voor mortaliteit van vleermuizen kan geen kwantitatieve effectenanalyse voor de geplande windturbines gebeuren, aangezien er onvoldoende kennis beschikbaar is over aanvaringskansen en uitwijkingsgedrag. Om die reden zal het inschatten van de kans op mortaliteit in dit project-MER op een kwalitatieve wijze gebeuren. Hierbij zal rekening gehouden worden met het verschil in gedrag (en vlieghoogte) van de verschillende vleermuissoorten; • Het gebrek aan voldoende studies met eenduidige resultaten zorgt ervoor dat de verstorende effecten naar vleermuizen momenteel moeilijk zijn in te schatten voor geplande windparken. Voor het MER zal de afstand gehanteerd worden waarbinnen (op basis van Everaert, 2015) de vleermuizen ultrasone geluiden kunnen waarnemen (150 m); • Bij de bepaling van slagschaduweffecten na modellering: • Er wordt geen rekening gehouden met de obstakels die eventueel voor de woning staan (bomen , gebouwen ...); • Een woning wordt beschouwd als een serre die licht ontvangt uit alle richtingen (Green House Mode). De berekende slagschaduw is bijgevolg een worst case aanname • Voor geen van de receptoren kan een objectieve bepaling van het effect van visuele impact uitgevoerd worden.

• Leemten en onzekerheden betreffende de effectbeoordeling: De effectbeoordeling is een beoordeling van de effectsynthese. Enerzijds bevat de effectsynthese zelf reeds een zekere onzekerheid, anderzijds is het moeilijk om een volledig objectieve beoordeling te geven voor een bepaald effect. De eindbeoordeling is daardoor een expertenbeoordeling.

Datum: 4 juli 2019 95 van 98

Windenergieproject Ninove

14 BIJLAGEN BIJLAGE A SITUERING INRICHTINGSALTERNATIEVEN

Datum: 4 juli 2019 97 van 98

Windenergieproject Ninove

COLOFON

WINDENERGIEPROJECT NINOVE AANMELDING PROJECT-MER

KLANT Elicio

AUTEUR Petra Boonman

PROJECTNUMMER BE0119000022

DATUM 4 juli 2019

GECONTROLEERD DOOR

Ann Himpens MER-coordinator

Arcadis Belgium nv

Gaston Crommenlaan 8 bus 101 9050 Gent België 02 505 75 00 www.arcadis.com

Datum: 4 juli 2019 98 van 98