RUILVERKAVELING RIJKEVORSEL - WORTEL Ontwerp-MER COLOFON

Opdracht:

Ruilverkaveling Rijkevorsel - Wortel Ontwerp-MER

Opdrachtgever:

Vlaamse Landmaatschappij Gulden Vlieslaan 72 1060 Brussel

Opdrachthouder: Antea nv Roderveldlaan 1 2600 Antwerpen

T : +32(0)3 221 55 00 F : +32 (0)3 221 55 01 www.anteagroup.be BTW: BE 414.321.939 RPR Antwerpen 0414.321.939 IBAN: BE81 4062 0904 6124 BIC: KREDBEBB

Identificatienummer:

4211093004/scl/ivm

Datum: status / revisie:

25 oktober 2017 ontwerp 3

Vrijgave:

Cedric Vervaet, Account Manager

Controle:

Cedric Vervaet, senior adviseur

Projectmedewerkers:

Inge Van der Mueren, MER-deskundige Sofie Claerbout, MER-deskundige Cedric Vervaet, MER-deskundige Paul Arts, MER-deskundige

 Antea Belgium nv 2018 Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Antea Group mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd. Team van deskundigen en projectmedewerkers: MER-coördinator Sofie Claerbout ([email protected]) Deskundigen: Inge Van der Mueren: bodem en water

Sofie Claerbout: biodiversiteit

Cedric Vervaet: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie

Paul Arts: mens INHOUD

DEEL 1 ONTWERP MER ...... 9

1 INLEIDING...... 10 1.1 AANLEIDING VOOR HET RUILVERKAVELINGSPLAN EN HET PLAN-MER ...... 10 1.2 TOETSING AAN DE MER-PLICHT EN AAN DE MER-FILOSOFIE ...... 11 1.3 PROCEDURE PLAN-MER ...... 12 1.4 TOTSTANDKOMING VAN HET RAPPORT ...... 13 2 WAT IS EEN RUILVERKAVELINGSPLAN?...... 15 2.1 DOEL ...... 15 2.2 MAATREGELEN...... 15 2.3 PROCEDURE RUILVERKAVELING...... 15 3 STAND VAN ZAKEN VAN HET PLAN ...... 21 3.1 VOORGESCHIEDENIS ...... 21 3.2 VERDER BESLUITVORMINGSPROCES...... 25 4 BESCHRIJVING VAN HET RUILVERKAVELINGSPLAN...... 26 4.1 RUIMTELIJKE SITUERING ...... 26 4.2 INRICHTINGSCONCEPT...... 26 4.3 AFBAKENING BLOKGRENS EN MAATREGELEN...... 29 4.4 ALTERNATIEVENONDERZOEK...... 49 5 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN ...... 68 6 ALGEMENE METHODOLOGISCHE ASPECTEN ...... 86 6.1 ALGEMENE OPBOUW EN UITGANGSPUNTEN VAN DE EFFECTENSTUDIE...... 86 6.2 INGREEP- EFFECTENSCHEMA ...... 90 6.3 INTERDISCIPLINAIRE GEGEVENSOVERDRACHT ...... 92 6.4 ONTWIKKELINGSSCENARIO’S...... 94 7 BESCHRIJVING VAN DE REFERENTIETOESTAND – EFFECTENBEOORDELING – MILDERENDE MAATREGELEN EN AANBEVELINGEN...... 101 7.1 BODEM ...... 101 7.2 WATER ...... 124 7.3 BIODIVERSITEIT...... 162 7.4 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE...... 240 7.5 MENS ...... 307 8 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN ...... 340 9 ALGEMENE LEEMTEN IN DE KENNIS...... 342 10 SAMENVATTING VAN EFFECTEN T.G.V. WIJZIGING VAN HET WATERSYSTEEM ALS BIJDRAGE VAN HET OORDEELKUNDIG UITVOEREN VAN DE WATERTOETS ...... 343 11 SYNTHESE, CONCLUSIE, MILDERENDE MAATREGELEN, AANBEVELINGEN EN AANDACHTSPUNTEN .. 344 12 NIET TECHNISCHE SAMENVATTING ...... 370 13 VERKLARENDE WOORDENLIJST...... 371

DEEL 2 BIJLAGEN...... 374

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 4 van 403 TABELLEN Tabel 1-1: Overzicht MER-deskundigen 14 Tabel 4-1: kengetallen m.b.t. de kavelstructuur volgens de theoretische herverkavelingsoefening 31 Tabel 4-2: kengetallen m.b.t. de kavelstructuur volgens de uitgangssituatie 32 Tabel 4-3: toe- of afname van de huiskaveloppervlakte volgens de theoretische herverkaveling 33 Tabel 4-4: mogelijke inrichtingsvarianten 60 Tabel 6-1: Identificatie van sleutel-, optie- en niet-relevante disciplines voor het plan-MER ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel 86 Tabel 6-2: Significantiekader kwetsbaarheid 87 Tabel 6-3: Ingreep effectenmatrix: globale inschatting van de milieueffecten 90 Tabel 6-4: interdisciplinaire gegevensoverdracht binnen het MER voor de ruilverkaveling Rijkevorsel- Wortel 93 Tabel 7-1: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline bodem 104 Tabel 7-2: geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied (bron: MER 2003) 108 Tabel 7-3: oppervlakte voorkomende bodemseries binnen het plangebied (bron: bodemkaart van België) 109 Tabel 7-4: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline water 128 Tabel 7-5: hydrogeologische opbouw en karakteristieken van het Kempens Aquifersysteem (HCOV 0200) (opm.: cijfers zijn indicatief) (VMM, afd. Operationeel Waterbeheer) 130 Tabel 7-6: gemiddelde en maximale verblijftijden zone in het kwelgebied (enkel diepere kwel) 134 Tabel 7-7: meest recente resultaten metingen VMM voor de meetpunten in het studiegebied 137 Tabel 7-8: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T1 151 Tabel 7-9: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T10 152 Tabel 7-10: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T100 152 Tabel 7-11: Overstroomde oppervlakte binnen het studiegebied 152 Tabel 7-12: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline biodiversiteit 166 Tabel 7-13: oppervlakte oorspronkelijke en vereenvoudigde BWK 181 Tabel 7-14: BWK-types binnen het plangebied (volgens de vereenvoudigde BWK) 181 Tabel 7-15: te rooien bossen in relatie tot de BWK-waardering (vereenvoudigde BWK VLM) 186 Tabel 7-16: toetsing oppervlaktedoelstellingen scenario 5 198 Tabel 7-17: oppervlakte natuurdoeltypes (april 2016) 201 Tabel 7-18: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “bossen” 202 Tabel 7-19: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “historisch permanente graslanden en moerassen” 206 Tabel 7-20: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “waterrijke gebieden” 212 Tabel 7-21: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “houtige puntelementen” 215

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 5 van 403 Tabel 7-22: beoordelingscriteria voor de milieudiscipline ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ 245 Tabel 7-23: beschrijving van de reeds gekende archeologische vondsten volgens de CAI binnen het plangebied 271 Tabel 7-24: overzicht van de maatregelen van het ruilverkavelingsplan op het vastgesteld landschapsatlasrelict (bron: VLM) 285 Tabel 7-25: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline mens 310 Tabel 7-26: gemiddelde bedrijfsoppervlakte per bedrijfstype 313 Tabel 7-27: kavelligging binnen het studiegebied 314 Tabel 7-28: afstand tot de bedrijfszetel 315 Tabel 11-1: samenvatting milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring 352

FIGUREN Figuur 2-1: Schematisch overzicht van de ruilverkavelingsprocedure 16 Figuur 4-1: afbakening van de deelgebieden binnen het plangebied 29 Figuur 4-2: Thematische evaluatie landbouw – indeling in deelgebieden 34 Figuur 4-3: ligging van de aan te leggen oeverzones binnen het plangebied 46 Figuur 7-1: digitaal hoogtemodel ter hoogte van het plangebied 107 Figuur 7-2: bodemgeschiktheiskaart grasland (bron: VLM) 111 Figuur 7-3: bodemgeschiktheidskaart akkerland (bron: VLM) 112 Figuur 7-4: situering van het plangebied op de erosiegvoeligheidskaart per gemeente (bron: dov) 113 Figuur 7-5: geplande afgravingen in de natuurzones ter hoogte van gevoelige bodems voor verdichting (bodemkaart van België) 116 Figuur 7-6: Linksboven: jaargemiddelde toestand, rechtsboven: zomertoestand, linksonder: wintertoestand, rechtsonder: verschilkaart tussen winter- en zomertoestand (bron: IMDC) 133 Figuur 7-7: conceptuele N-Z doorsnede met grondwaterstroombanen (bron: IMDC) 133 Figuur 7-8: infiltratiezones, berekend aan de hand van stroombanen, links: alle stroombanen, rechts: enkel diepere stroombanen (bron: IMDC). 134 Figuur 7-9: De gesimuleerde overstromingen bij verschillende terugkeerperioden langs de bovenloop van de Mark in de omgeving van (bron: IMDC) 139 Figuur 7-10: De gesimuleerde overstromingen bij verschillende terugkeerperioden langs de middenloop van de Mark in de omgeving van (bron: IMDC)140 Figuur 7-11: locatie van de geplande ingrepen volgens scenario 5: natuurzones en potentiële natuurzones, percelen met fosfaataanrijking (met afgravingsdiepte) en percelen met natschade die zullen worden opgehoogd. 142 Figuur 7-12: Resultaten grondwatermodellering voor scenario 5 143 Figuur 7-13: overstromingskaart scenario 5 voor T100 150 Figuur 7-14: overstromingskaart scenario 5 voor T10150

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 6 van 403 Figuur 7-15: landschapsecologische relevante deelgebieden (bron: Belgroma, 1997) 176 Figuur 7-16: aanduiding van de EHS op Nederlands grondgebied nabij het plangebied 183 Figuur 7-17: aanduiding van de snelheidsremmende maatregelen (stop) op de BWK + aanduiding van de (mogelijks) te rooien bossen 190 Figuur 7-18: totale voorspelling scenario 5 – totaal aantal voorspelde vegetatietypes 193 Figuur 7-19:Niche berekening voor bosvegetaties (scenario 5) 194 Figuur 7-20: NICHE-berekening voor ruigte/moeras vegetaties (scenario 5) 195 Figuur 7-21: NICHE-berekening voor graslandvegetaties (scenario 5) 196 Figuur 7-22: NICHE berekening voor heidevegetaties (scenario 5) 197 Figuur 7-23: natuurdoeltypenkaart (april 2016) 200 Figuur 7-24: verschilkaart scenario 5 ten opzichte van het referentiescenario voor de zomer grondwatertoestand 230 Figuur 7-25: aanduiding van de smalle migratiezone ter hoogte van de monding van de Kleine Mark en de Bolkse beek in De Mark bij uitvoering van alt. 5. 235 Figuur 7-26: overlay van het plangebied met de Ferrairskaart 250 Figuur 7-27: topografische kaarten van 1928 ter hoogte van het noordelijk deel van het plangebied 252 Figuur 7-28: ruimtelijke visie vastgesteld landschapsatlasrelict ‘Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten’ 254 Figuur 7-29: uittreksel van het ontwerp landschapsbeheerplan voor Wortel-kolonie in de omgeving van het ruilverkavelingsgebied. 264 Figuur 7-30: uittreksel uit het (bos)beheerplan voor Wortel-kolonie (2013, ANB) 264 Figuur 7-31: uittreksel van het landschapsbeheerplan voor Merksplas-kolonie in de omgeving van het ruilverkavelingsgebied. 266 Figuur 7-32: bouwkundig erfgoed ter hoogte van het plangebied 267 Figuur 7-33: ligging van de 4 belangrijke zones volgens de archeologische studie van IAP 269 Figuur 7-34: situering van het plangebied ten opzichte van de CAI (toestand april 2017) 270 Figuur 7-35: aanduiding van de zones met een hoge kans op archeologische relicten 274 Figuur 7-36: aanduiding van de zones waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt (zwarte percelen) en percelen waarvoor reeds een archeologienota werd opgemaakt (bruin gearceerde percelen). 275 Figuur 7-37: indeling van het studiegebied in landschapseenheden 276 Figuur 7-38: aanduiding van het plangebied op de landschapskenmerkenkaart van de Provincie Antwerpen 281 Figuur 7-39: berekende nat- en droogteschade in de huidige toestand (scenario 0) (bron: IMDC) 316 Figuur 7-40: fietsknooppuntennetwerk in en in de omgeving van het plangebied 317 Figuur 7-41: aanduiding van bestaande MTB-routes in de omgeving van het plangebied (bron: routeyou.com) 318 Figuur 7-42: geluidsbelastingskaart wegen (Lden) in de omgeving van het plangebied 319 Figuur 7-43: jaargemiddelde NO2-concentratie ter hoogte van het plangebied 320 Figuur 7-44: jaargemiddelde PM10-concentratie ter hoogte van het plangebied 321

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 7 van 403 Figuur 7-45: jaargemiddeldePM2,5-concentratie ter hoogte van het plangebied 321 Figuur 7-46: ongevallenkaart ter hoogte van het plangebied (bron: federale politie) 323 Figuur 7-47: berekende nat- en droogteschade voor scenario 5 (bron: IMDC) 328 Figuur 7-48: aanduiding van de nieuwe of te verbeteren wegen met een mogelijk risico op sluipverkeer (r: recreatief, s: steenslag, b: beton, z: zand, a: asfalt) 335

BIJLAGEN Bijlage 1 Geactualiseerd ruilverkavelingsplan Bijlage 2 Voorgestelde maatregelen Bijlage 3 BPA’s en RUP’s Bijlage 4 Figuren MER 2003 Bijlage 5 Figuren uit het geactualiseerde ruilverkavelingsplan inzake landschap Bijlage 6 Oude Ruilverkavelingsplan Bijlage 7 Grondwater Bijlage 8 Ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel: uitvoeren van een hydrualische en ecohydrologische studie Bijlage 9 Passende Beoordeling en verscherpte natuurtoets Bijlage 10 Kaartenbundel Bijlage 11 Niet technische samenvatting

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 8 van 403 DEEL 1 ONTWERP MER

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 9 van 403 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het ruilverkavelingsplan en het plan-MER De ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel situeert zich in de provincie Antwerpen op het grondgebied van de gemeenten Rijkevorsel, Hoogstraten en Merksplas. Ze beslaat een oppervlakte van ca. 2.495 ha. De landbouw in het ruilverkavelingsgebied is een sterke, stabiele landbouw waarbij de melkveesector en veredelingslandbouw de belangrijkste sectoren zijn. De grote grondbehoefte stelt zich als een belangrijk knelpunt. Voor landbouwbedrijven is grond namelijk een zeer belangrijke productiefactor. Afhankelijk van het bedrijfstype dient deze grond om gewassen te telen die een opbrengst voor het bedrijf genereren of om ruwvoer te telen voor het aanwezige vee. Daarnaast speelt de grond ook een belangrijke rol bij een verantwoorde mestafzet en tenslotte zijn ook de Europese landbouwsubsidies gekoppeld aan grondgebruik. Vanuit het landbouwbeleid worden een aantal vergroeningseisen gesteld die een extensiever gebruik van de landbouwgrond nastreven door ook ruimte voor meer natuurlijke- en landschappelijke elementen te voorzien (zie ook deel 6.4.2.6). De hoge gronddruk weerspiegelt zich in de Noorderkempen dan ook in een hoge grondprijs. Goed leefbare bedrijven, intensieve veeteelt, een gunstige opvolgingssituatie en een hoog percentage landbouwers die wensen uit te breiden, zorgen voor een grote vraag naar landbouwgrond. Het aanbod daarentegen is gering. Tevens heeft de landbouw nood aan structuurverbeterende maatregelen. Door herverkaveling en een verbetering van de ontsluiting en van de waterhuishouding zijn significante baten te realiseren. Het ruilverkavelingsgebied is gekenmerkt door hoge, actuele natuurwaarden, maar deze natuurwaarden gaan er zowel kwalitatief als kwantitatief op achteruit. De schaalvergroting en intensivering binnen de landbouwsector hebben tot gevolg dat de natuurwaarden, maar ook de structuurdragers van het landschap (de landschapsstructuur) aangetast worden. Natuur en landschap worden in het ruilverkavelingsgebied ontoereikend beschermd. De ruilverkaveling heeft dan ook als doel de natuurwaarden veilig te stellen en de landschappelijke structuur te versterken. Er kan hiervoor verwezen worden naar de maatregelen onder §4.3.2.3. Er dient benadrukt te worden dat het ruilverkavelingsplan geen herbestemmingsplan is (vb. het aanduiden van natuurzones in valleigebieden wijzigt de huidige agrarische bestemming in deze zones niet). De ruilverkaveling kruist wel een aantal stappen in de structuurplanning van Vlaanderen. Door het opstellen van het ruilverkavelingsplan in de geest van de reglementeringen en afbakeningen die op komst zijn (met name AGNAS en de IHD’s met betrekking tot het voorkomende Natura 2000- gebied) én in overleg met de verschillende maatschappelijke actoren, kan de ruilverkaveling voor zowel landbouw als natuur duidelijkheid scheppen met betrekking tot het toekomstige ruimtegebruik. Om een oplossing te bieden aan de hierboven vermelde probleemstelling is een concept voor de inrichting van het ruilverkavelingsgebied opgesteld. Dit concept is uitgewerkt tot een ruilverkavelingsplan. Voor deze ruilverkaveling wordt er een plan-milieueffectenrapport (MER)1 opgemaakt dat wordt goedgekeurd door Departement Omgeving. Frequent gebruikte terminologie in de plan-MER: Onder de term plangebied verstaat men het gebied dat in eerste instantie wordt beMERd, dus het gebied binnen de blokgrens van de ruilverkaveling. Het studiegebied wordt globaal gedefinieerd als het plangebied met daarbij het invloedsgebied van de effecten. De afbakening van het studiegebied is afhankelijk van het invloedsgebied van de afzonderlijke ingrepen en milieukarakteristieken. Dit kan per milieueffect verschillen.

1 Een milieueffectenrapport (het MER) is een openbaar document, waarin van een voorgenomen activiteit en van redelijkerwijs in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor het milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en zo objectief mogelijke wijze beschreven worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 10 van 403 1.2 Toetsing aan de MER-plicht en aan de MER-filosofie De beoordeling van plannen en programma’s op hun gevolgen voor het milieu wordt geregeld door het decreet van 27 april 2007 en het besluit van de Vlaamse regering van 12 oktober 2007. De bepaling of een plan of programma, in dit geval een ruilverkaveling, onder de plan-MER-plicht valt, gebeurt in drie stappen: • Stap 1: Valt het plan onder de definitie van een plan of programma zoals gedefinieerd in het Decreet houdende Algemene Bepalingen inzake Milieubeleid (DABM) ? >> hiervoor moeten drie voorwaarden gelijktijdig vervuld zijn: o Decretale of bestuursrechterlijke bepalingen moeten voorschrijven dat een plan of programma wordt opgesteld en/of vastgesteld; o Het moet gaan om een plan of programma dat door een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau is opgesteld; o Het plan of programma moet via een instantie op regionaal, provinciaal of lokaal niveau worden vastgesteld. Een ruilverkavelingsplan wordt opgemaakt en vastgesteld conform de ruilverkavelingswet2. Het wordt opgesteld door de Vlaamse Landmaatschappij. De minister bevoegd voor ruilverkaveling dient een beslissing te nemen over het nut van de ruilverkaveling. Een ruilverkaveling valt m.a.w. onder de definitie van een plan of programma. • Stap 2: valt het plan onder het toepassingsgebied van het DABM ? >> dit is het geval indien: o Het plan het kader vormt voor de toekenning van een vergunning (stedenbouwkundige, milieu-, natuur-, kap-,…) aan een project; >> het ruilverkavelingsplan vormt in principe geen kader voor het verlenen van vergunningen o Het plan mogelijk betekenisvolle effecten heeft op speciale beschermingszones waardoor een passende beoordeling vereist is. >> het ruilverkavelingsplan op zich dient niet onderworpen te worden aan een passende beoordeling, maar enkel het project (de vergunningsaanvraag) die voortkomt uit het plan indien er sprake is van betekenisvolle negatieve effecten op een speciale beschermingszone. Een ruilverkaveling moet per definitie voldoen aan de IHD’s. • Stap 3: valt het plan onder de plan-MER-plicht ? >> Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen: o Plannen die “van rechtswege” plan-MER-plichtig zijn (geen voorafgaande “screening” vereist): . Plannen die het kader vormen voor projecten uit bijlage I, II of III van het BVR van 10 december 2004 (project-MER-plicht) én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden én betrekking hebben op landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening; . Plannen waarvoor een passende beoordeling vereist is én niet het gebruik regelen van een klein gebied op lokaal niveau noch een kleine wijziging inhouden;

2 wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978 houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 11 van 403 o Plannen die niet onder de vorige categorie vallen en waarvoor geval per geval moet geoordeeld worden of ze aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben >> “screeningplicht” o Plannen voor noodsituaties (niet plan-MER-plichtig, maar hier niet relevant). In de Europese plan-MER-richtlijn wordt gesteld dat alle plannen en programma’s van de daarin vermelde sectoren en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor projecten, vermeld in de bijlagen I, II en III van de project-MER-richtlijn (RL 85/337/EEG), vallen onder de plan-milieueffectrapportage. Het ruilverkavelingsplan vormt in principe geen kader voor het verlenen van vergunningen. Het opmaken van een ruilverkavelingsplan is bijgevolg strikt genomen niet MER-plichtig, maar de initiatiefnemer (VLM) opteert ervoor om in een vroege fase van het project toch al een grondig onderzoek naar de milieueffecten te voeren. Overeenkomstig het Vlaamse project-MER-besluit zijn volgende rubrieken van toepassing: bijlage III 1 a) Ruilverkavelingsprojecten. Bijlage II 1 d) eerste bebossing voor zover de oppervlakte 10 ha of meer bedraagt 1 d) ontbossing met het oog op de omschakeling naar een ander bodemgebruik voor zover de oppervlakte 3ha of meer bedraagt en voor zover artikel 87 van het Bosdecreet niet van toepassing is.

1.3 Procedure plan-MER M.b.t. de te volgen procedure voor de opmaak van een MER is het decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003)3, gewijzigd door decreet van 27 april 2007 (BS 20/06/2007 4) van toepassing. Specifiek voor wat betreft plan-MER is het plan-MER-besluit van 12/10/2007 (BS 7/11/20075) voor wat betreft het generiek spoor van toepassing. De opmaak van een plan-MER kan opgedeeld worden in verschillende fasen. In deze paragraaf wordt de procedure voorgesteld. De m.e.r.-procedure omvat volgende stappen: o Het kennisgevingsdossier werd volledig verklaard op 02/06/2017. o De terinzagelegging vond plaats in de gemeenten Rijkevorsel, Merksplas en Hoogstraten, bij de VLM en de dienst Mer en liep van 15/06/2017 tot en met 15/08/2017. o Gelijktijdig aan de terinzagelegging werden de adviezen bij de overheidsinstanties en besturen opgevraagd. o De ontvangen adviezen en inspraakreacties op het kennisgevingsdossier werden behandeld op de richtlijnenvergadering van 24/08/2017 en dit in functie van het opstellen van de definitieve richtlijnen. o De richtlijnen – opgesteld door de dienst Mer op 15 september 2017 – hebben betrekking op de inhoudsafbakening van dit MER. Relevante adviezen werden hierin meegenomen.

3 Decreet van 18/12/2002 (BS 13/02/2003) tot aanvulling van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid met een titel betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage. 4 Decreet van 27/04/2007 (BS 20/06/2007) houdende wijziging van titel IV van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en van artikel 36ter van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. 5 Besluit van de Vlaamse Regering van 12 oktober 2007 betreffende de milieueffectrapportage over plannen en programma’s (BS 7 november 2007).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 12 van 403 o Opmaak van het Ontwerp plan-MER welke samen met het ontwerpplan of –programma aan het college van burgmeester en schepenen van elke gemeente waarvoor het ontwerp van plan of programma relevant is bezorgd dient te worden. Die gemeenten dienen dan een openbaar onderzoek te organiseren o Goedkeuringsonderzoek door de dienst Mer. De dienst Mer beslist uiterlijk binnen een termijn van vijftig dagen (termijn van orde) na ontvangst van het definitief plan-MER over de goed- of afkeuring ervan. Het ontwerp van plan-MER zal dus samen met het ruilverkavelingsplan in openbaar onderzoek gaan. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit openbaar onderzoek minstens 60 dagen moet duren. I.f.v. de doorwerking in de besluitvorming zal het MER in de mate van het mogelijke bij de milderende maatregelen aangeven wanneer en hoe deze zullen/kunnen doorwerken (bv. rechtstreekse doorwerking in het ruilverkavelingsplan, in flankerend beleid, of in de omgevings- vergunningsaanvraag, …). Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming, maar moet ook "doorwerken in de besluitvorming" nl. "bij de beslissing van de overheid over het voorgenomen plan en de onderdelen en bij de uitwerking ervan wordt rekening gehouden met de goedgekeurde rapporten én met de opmerkingen en commentaren die werden uitgebracht".

Planning Rekening houdend met de termijnen van de verschillende procedures die dienen genomen te worden (m.e.r.-procedure en ruilverkavelingsprocedure) en rekening houdend met het feit dat het ontwerp- MER samen met het ruilverkavelingsplan en de documenten art. 5 (van dewet inzake de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet) in openbaar onderzoek moet gaan, wordt door de initiatiefnemer volgende planning vooropgesteld: - Maart - april 2018: openbaar onderzoek, - Juli 2018: goedgekeurd plan-MER - 2019: beslissing over het nut van de ruilverkaveling en vastleggen van de blokgrens, - 2020: start ruilverkavelingsproject na nuttig verklaring project en instellen van ruilverkavelingscomité en commissie van advies. Volgende actoren zijn, naast de Vlaamse Landmaatschappij, betrokken bij het planningsproces van het ruilverkavelingsplan: • Provincie Antwerpen, dienst Waterbeleid • Departement Omgeving - Afdeling Gebiedsontwikkeling, omgevingsplanning en -projecten • Provinciale Landbouwkamer • Agentschap Natuur en Bos • Agentschap Onroerend Erfgoed • Departement Landbouw en Visserij • FOD-financiën (kadaster) • VMM – Afdeling Operationeel Waterbeheer

1.4 Totstandkoming van het rapport In het plan-MER komen volgende MER-disciplines aan bod: • bodem • water • biodiversiteit • landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie • mens Alle disciplines worden behandeld door een erkend deskundige.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 13 van 403 Aan het rapport werken volgende deskundigen mee: Interne deskundigen De interne deskundigen zijn verantwoordelijk voor of betrokken bij de opmaak van het in het MER besproken ruilverkavelingsplan en bij de nodige administratieve procedures. Specifiek voor dit MER stonden zij in voor de aanlevering van de basisgegevens en het nalezen van het document. De interne deskundigen zijn Bert Vueghs, Daniël Sanders, Filip Debrabandere, Stefan Van Riet, Judith Deusings, Karl Cordemans en Jeroen Reyniers. De contactpersoon vanuit de initiatiefnemer is dhr. Bert Vueghs ([email protected]). Externe deskundigen De externe deskundigen stonden in voor de opmaak van het MER. Hiervoor werd voor een belangrijk deel gesteund op gegevens aangeleverd door de interne deskundigen. De coördinatie en de beschrijving van de nota gebeurde door Sofie Claerbout ([email protected]). De beschrijving van de verschillende disciplines gebeurde mede door de erkende deskundigen. De erkende deskundigen die optreden voor dit MER zijn: Tabel 1-1: Overzicht MER-deskundigen

Deskundige Discipline Erkenningsnummer Erkendtot

Inge Van der Bodem en water MB/MER/EDA/692-V1 Onbepaalde Mueren duur MB/MER/EDA/692-B

Cedric Landschap, MB/MER/EDA/649B-V1 Onbepaalde Vervaet bouwkundig erfgoed duur en archeologie

Sofie Biodiversiteit MB/MER/EDA-804 Onbepaalde Claerbout duur

Paul Arts Mens MB/MER/EDA/664-V1 onbepaalde duur

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 14 van 403 2 Wat is een ruilverkavelingsplan?

2.1 Doel Ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen binnen een vooraf afgebakend gebied. Hiermee wordt gestreefd naar aaneengesloten, regelmatige en gemakkelijk toegankelijke kavels die zo dicht mogelijk bij het landbouwbedrijf liggen. Oorspronkelijk was het doel van de ruilverkaveling zuiver landbouweconomisch. De gebieden werden zo ingericht dat de landbouwers er efficiënter konden werken. Intussen evolueerde het instrument en wordt het ingezet om het gebied in al zijn facetten integraal en duurzaam te laten ontwikkelen. Nieuwe aspecten treden mee op de voorgrond zoals bijvoorbeeld de zorg voor landschap, natuur, bos, erfgoedwaarde, recreatie, ... . Ruilverkaveling past zich hierbij in het ruimtelijke ordenings-, het milieu- en natuurbeleid en het plattelandsbeleid. Er wordt gezocht naar mogelijkheden om bij te dragen aan natuur- en landschapszorg, zorg voor cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed, recreatief medegebruik,... in evenwicht met de landbouwkundige verbeteringen. Ruilverkavelingsplannen worden uitgevoerd in gebieden met een hoofdzakelijk landbouwkundige bestemming. Ze liggen verspreid over gans Vlaanderen, met concentratie in de voornaamste landbouwstreken.

2.2 Maatregelen Middelen als herverkaveling, aanleg van wegen, kavelwerken, aanpassing van de waterhuishouding, ... worden nu niet meer alleen ingezet met het oog op de verhoging van de landbouweconomische efficiëntie, maar ook in functie van een geïntegreerde inrichting. Het pakket werd tevens uitgebreid met middelen als natuur- en landschapsontwikkeling, erfbeplanting, dorpskernhernieuwing, aanleg van retentiebekkens, al of niet gecombineerd met rietzuivering, archeologische bescherming, ...

2.3 Procedure ruilverkaveling Een ruilverkavelingsproject is een project van lange duur: de volledige procedure kan meerdere decennia in beslag nemen. Een ruilverkavelingsproject gebeurt in twee grote fases: 1. In het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling wordt het nut van de ruilverkaveling onderzocht. Er wordt een geïntegreerd ruilverkavelingsplan opgemaakt en het ruilverkavelingsblok wordt afgebakend. Op basis hiervan beslist de minister of de tweede fase kan starten. 2. Tijdens de fase van uitvoering van de ruilverkaveling wordt het ruilverkavelingsplan in de praktijk omgezet. Het ondertekenen van de aanvullende ruilverkavelingsakte (kostenomslag) betekent het einde van deze fase.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 15 van 403 Figuur 2-1: Schematisch overzicht van de ruilverkavelingsprocedure

2.3.1 Onderzoek naar het nut 1. Instelling onderzoek naar het nut De minister bevoegd voor ruilverkaveling stelt het onderzoek naar het nut in. De minister kan dit uit eigen initiatief doen of na aanvraag door ten minste twintig belanghebbende eigenaars of grondgebruikers. Het onderzoek naar het nut van het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel is ingesteld bij ministeriële besluiten van 3 januari 1969, 1 februari 1988, en 1 april 1996 voor (delen van) het grondgebied van de gemeenten Rijkevorsel en Merksplas en van de stad Hoogstraten. Dit onderzoek behelst het voorstellen van een ruilverkavelingsblok en het opstellen van een ontwerp ruilverkavelingsplan. 2. Instelling van de coördinatiecommissie Voor elke ruilverkaveling afzonderlijk richt de minister een coördinatiecommissie op. In dit adviserings- en overlegorgaan zitten vertegenwoordigers van de verschillende betrokken sectoren: • Landbouw • Landschapszorg (monumenten, landschappen en archeologie) • Financiën • Ruimtelijke ordening • Natuurbehoud • Provinciale overheid In 2000 werd een protocol opgesteld waarbij de Afdeling Water (nu VMM) en de Afdeling Bos en Groen (nu Agentschap Natuur en Bos) ook de vergaderingen van de coördinatiecommissie bijwonen. Ze zijn geen effectief lid, maar kunnen wel een apart advies formuleren.

De coördinatiecommissie heeft twee taken: • Het begeleiden van de Vlaamse Landmaatschappij bij haar onderzoek en bij het opstellen van het ruilverkavelingsplan;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 16 van 403 • Het voorstellen van de uiteindelijke grens van het ruilverkavelingsproject (de blokgrens) en het adviseren van de minister. Bij Ministerieel Besluit van 1 april 1996 werd de opdracht van de coördinatiecommissie Merksplas uitgebreid, hierna de coördinatiecommissie Rijkevorsel-Wortel genoemd. Op 16 december 1996 sloten de Vlaamse regering en de Vlaamse Landmaatschappij een overeenkomst af tot het opstellen van het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel en tot het afbakenen van de blokgrens . 3. Terreininventarisatie De deskundigen van de Vlaamse Landmaatschappij inventariseren via thematische studies de uitgangssituatie van het gebied. De Vlaamse landmaatschappij kan eventueel een beroep doen op derden om de inventarisatie uit te voeren. Alle relevante thema's komen aan bod: • Juridisch en beleidskader • Landbouw • Ecologie • Landschap • Cultuurhistorie • Archeologie • Cultuurtechnische aspecten (waterhuishouding, ontsluiting en verkeersveiligheid) • Recreatie Deze inventaris wordt besproken met de coördinatiecommissie. De thematische inventarisatie, evaluatie en interpretatie werden opgesteld door of in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij in 1997. In deze fase werden per thema de kenmerken beschreven, de knelpunten gedetecteerd en werd een visie geformuleerd. Volgende thematische studies/rapporten werden behandeld: • Thematische inventarisatie, evaluatie en interpretatie (nv Belgroma, 1997) • Archeologische inventaris Rijkevorsel – Hoogstraten (IAP, 1997) • Landbouwstudie Rijkevorsel – Wortel (VLM, 1997) 4. Geïntegreerd ruilverkavelingsplan Op basis van de thematische studies wordt door de Vlaamse Landmaatschappij, door middel van een proces van evaluerend ontwerpen, een ruilverkavelingsplan opgesteld. Hierbij worden sectorale visies geïntegreerd en wordt gezocht naar een win-situatie voor de betrokken sectoren. Het nastreven van een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak voor het ruilverkavelingsplan is noodzakelijk. Daarom wordt tijdens de planopbouw teruggekoppeld met lokale besturen, landbouwers, natuurverenigingen, belangengroepen, … . De coördinatiecommissie adviseert de minister over het geïntegreerd ruilverkavelingsplan. Het ruilverkavelingsplan bevat een beschrijving van de maatregelen die de ruilverkaveling wil realiseren. In de periode 1998 tot 2000 ontwikkelde de Vlaamse Landmaatschappij via integrale planvorming het ruilverkavelingsplan.

5. Voorstel blokgrens en opmaak kavelplan Het gebied dat in aanmerking komt voor ruilverkaveling wordt afgebakend op basis van de thematische studies en op basis van het geïntegreerd ruilverkavelingsplan. Deze afbakening noemen we de blokgrens.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 17 van 403 Tevens wordt er een kavelplan opgemaakt. Dit is een plan met de kadastrale percelen gelegen binnen de blokgrens. In de periode 1998 en 2000 bakende de Vlaamse Landmaatschappij de blokgrens af.

6. Voorlopige goedkeuring van het ruilverkavelingsplan De minister kan op basis van het advies van de coördinatiecommissie en de bijhorende plannen en rapporten het ruilverkavelingsplan en de blokgrens goedkeuren. Deze goedkeuring is echter voorlopig. Op basis van de milieueffectrapportering (MER) en de resultaten van het openbaar onderzoek kan het ruilverkavelingsplan en de blokgrens bijgestuurd of verworpen worden. Tijdens de zitting van 19 december 2000 heeft de coördinatiecommissie Rijkevorsel-Wortel haar advies over het ruilverkavelingsplan en de blokgrens geformuleerd en heeft de coördinatiecommissie Rijkevorsel-Wortel besloten het ruilverkavelingsplan en de blokgrens voor voorlopige goedkeuring aan de bevoegde minister voor te leggen. Bij schrijven van 23 mei 2001 gaf de bevoegde minister haar voorlopige goedkeuring aan het ruilverkavelingsplan en de blokgrens en formuleerde de minister de opdracht tot het opstellen van het milieueffectrapport.

7. Milieueffectrapportering (MER) De opstelling van het milieueffectrapport (MER) gebeurt op basis van het voorlopig goedgekeurde ruilverkavelingsplan. Dit document is een objectieve en systematische inschatting van de effecten die de voorgestelde ingrepen op het milieu kunnen hebben (water, bodem, fauna, flora, …). Indien nodig worden remediërende maatregelen geformuleerd. Op 19 mei 2003 werd voor het ruilverkavelingsplan door de toenmalige Cel Milieueffectrapportage het conformiteitsattest voor het milieueffectrapport afgeleverd.

Wegens verschuiving in beleidsprioriteiten werd er vervolgens niet overgegaan tot het openbaar onderzoek en de nuttigverklaring van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. Het proces van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel kwam gedurende 10 jaar stil te liggen. Tijdens de vergadering van 29 november 2013 stelt de coördinatiecommissie dat het ruilverkavelingsplan en de blokgrens moet geactualiseerd worden ten gevolge het gewijzigde juridisch- en beleidskader, het gewijzigde grondgebruik en bedrijfssituaties en de remediërende maatregelen van het milieueffectrapport. De Vlaamse Landmaatschappij gaf hier gevolg aan en actualiseerde het ruilverkavelingsplan. Tevens werden er bijkomende studies uitgevoerd, met name: • Actualisatie landbouwstudie Rijkevorsel – Wortel (VLM, 2013, 2017); • Ruilverkaveling Rijkevorsel – Wortel: uitvoeren van een hydraulische en ecohydrologische studie (IMDC – Technum, 2016). Tijdens de zitting van 9 mei 2014 formuleerde de coördinatiecommissie een advies aan de minister met betrekking tot het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan en de aangepaste blokgrens. Gelet op de ouderdom van het conform verklaarde MER (2003) en de doorgevoerde wijzigingen bij de actualisatie van het ruilverkavelingsplan, stelt de Dienst MER dat het bestaande MER niet zonder meer kan gebruikt worden als MER voor het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan, zoals dit wordt gevraagd bij de nuttigverklaring. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan dient dan ook opnieuw aan de MER-procedure onderworpen te worden. Aangezien de aanpassingen die voorliggen in het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan hun oorsprong vinden in veranderende terreinrealiteit, een

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 18 van 403 geëvolueerde (in casu verstrengd) juridisch en beleidsmatig kader of invulling geven aan de remediërende maatregelen uit het oorspronkelijke MER, kunnen we vermoeden dat een nieuw MER geen bijkomende, (negatieve,) significante milieueffecten aan het licht zal brengen. Om dit na te gaan werd in 2015 een plan-MER-screening uitgevoerd conform Titel IV, Hoofdstuk II, afdeling 2 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen milieubeleid (DABM), “Onderzoek tot milieueffectrapportage”. Tijdens deze screeningsprocedure rezen echter vragen over het juridisch sluitend zijn van deze procedure. (Dit enerzijds omwille van het statuut van het oorspronkelijke MER dat nog de oude MER-procedure volgde en anderzijds omwille van het ruilverkavelingsplan dat enkel voorlopig was goedgekeurd en dus nog niet “vaststaat”). In overleg met de Dienst-MER werd daarom vooralsnog besloten geen ontheffing te verlenen, maar een nieuwe plan-MER procedure te doorlopen.

8. Openbaar onderzoek Eigenaars, gebruikers en andere belanghebbenden kunnen zich uitspreken over het voorgestelde ruilverkavelingsplan. Op het gemeentehuis van de betrokken gemeente kan de bevolking de volgende documenten inkijken (dossier artikel 5): • Het kavelplan vergezeld van lijsten met de oppervlakte van de kavels, de identiteit en het adres van alle eigenaars, vruchtgebruikers en gebruikers die één of meerdere kavels in het gebied bezitten / gebruiken. • Het ruilverkavelingsplan en de beschrijving; • Een raming van de kosten der uit te voeren werken en een aanwijzing van het gedeelte van de ten laste van de eigenaars en vruchtgebruikers komende uitvoeringkosten; • Het ontwerp-milieueffectrapport Bezwaren kunnen zowel mondeling als schriftelijk aan het gemeentebestuur overgemaakt worden.

9. Beslissing over het nut van de ruilverkaveling en vastlegging van de blokgrens De minister bestudeert vervolgens het volledige dossier, inclusief de bezwaren van het openbaar onderzoek. Eventueel kan de minister op grond van het MER of van de bezwaren die voortvloeien uit het openbaar onderzoek een aanvullend onderzoek vragen (art. 8). Uiteindelijk zal de minister besluiten of de voorgestelde ruilverkaveling nuttig is of niet. De blokgrens wordt meteen bij de nuttigverklaring vastgelegd. Met de nuttigverklaring is de eerste fase van het ruilverkavelingsproject beëindigd en kan de uitvoering van de ruilverkaveling van start gaan.

2.3.2 Uitvoering van de ruilverkaveling Volgende stappen worden genomen bij het opmaken en uitvoeren van een ruilverkavelingsplan: 1. Instelling ruilverkavelingscomité 2. Instelling commissie van advies 3. Bepaling van de inbreng 4. Openbaar onderzoek inbreng 5. Aanpassen openbaar domein van wegen en waterlopen 6. Herverkavelingsstudie 7. Uitvoering van de werken 8. Openbaar onderzoek herverkaveling

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 19 van 403 9. Ruilverkavelingsakte 10. Kostenverdeling 11. Openbaar onderzoek kostenomslag 12. Aanvullende ruilverkavelingsakte 13. Ontbinding van het ruilverkavelingscomité

De ruilverkaveling heeft geen bestemmingswijziging als gevolg, maar kruist wel een aantal stappen in de structuurplanning van Vlaanderen. Concreet betekent dit voor het ruilverkavelingsgebied dat een aantal gronden die momenteel landbouw als bestemming hebben, in de toekomst één of andere groene bestemming zullen krijgen doordat er één of meerdere gewestelijke RUPs zullen opgemaakt worden. Door het opstellen van het ruilverkavelingsplan in de geest van de reglementeringen en afbakeningen die op komst zijn (AGNAS, NATURA 2000), krijgen de landbouwers betere garanties op het resterende landbouwareaal. Het is bijna zeker dat de gronden die in het ruilverkavelingsplan afgebakend zijn als natuurzones, in de nabije toekomst één of andere groene bestemming zullen krijgen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 20 van 403 3 Stand van zaken van het plan

3.1 Voorgeschiedenis 3.1.1 Het oorspronkelijke ruilverkavelingsplan. Het onderzoek naar het nut van de ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel is ingesteld bij ministeriële besluiten van 3 januari 1969, 1 februari 1988 en 1 april 1996 voor (delen van) het grondgebied van de gemeenten Rijkevorsel en Merksplas en van de stad Hoogstraten. Bij ministerieel besluit van 1 april 1996 werd de opdracht van de coördinatiecommissie Merksplas uitgebreid, hierna de coördinatiecommissie Rijkevorsel-Wortel genoemd. Op 16 december 1996 sloten de Vlaamse regering en de Vlaamse Landmaatschappij een overeenkomst af voor het opstellen van het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel en tot het afbakenen van de blokgrens. In de periode 1998 tot 2000 ontwikkelde de Vlaamse Landmaatschappij via integrale planvorming het ruilverkavelingsplan en bakende de Vlaamse Landmaatschappij de blokgrens af. Tijdens de zitting van 19 december 2000 formuleerde de coördinatiecommissie Rijkevorsel-Wortel haar advies over het ruilverkavelingsplan en de blokgrens en besloot de coördinatiecommissie het ruilverkavelingsplan en de blokgrens voor voorlopige goedkeuring aan de bevoegde minister voor te leggen. Bij schrijven van 23 mei 2001 gaf de bevoegde minister haar voorlopige goedkeuring aan het ruilverkavelingsplan en de blokgrens en formuleerde de minister de opdracht tot het opstellen van het milieueffectrapport. Op 19 mei 2003 werd voor het ontwerp-ruilverkavelingsplan door de toenmalige Cel Milieueffectrapportage het conformiteitsattest voor met milieueffectrapport afgeleverd.

3.1.2 Resultaten MER 2003 Zoals gesteld werd voor het ruilverkavelingsplan een MER opgesteld en conform verklaard in 2003. Onderstaand worden de belangrijkste conclusies uit dit MER samengevat.

3.1.2.1 Milderende maatregelen en aandachtspunten Het milieueffectrapport formuleert algemene en locatiegebonden milderende maatregelen en aandachtspunten voor milieueffecten op: - bodem en grondwater; - oppervlaktewater; - fauna en flora (momenteel gewijzigd in biodiversiteit); - monumenten, landschappen en materiële goederen (momenteel gewijzigd in landschap, bouwkunidg erfgoed en archeologie); - mens. Aandachtspunten zijn sturend voor ingrepen die nog een concrete invulling moeten krijgen (bijvoorbeeld: de nieuwe kavelstructuur, de concrete ontwerpen van inrichtingswerken). Milderende maatregelen gelden voor reeds concreet gedefinieerde ingrepen met een negatieve impact op het milieu. Hieronder wordt een overzicht gegeven van de milderende maatregelen en aandachtspunten voor milieueffecten op fauna en flora, landschap, bodem, grondwater en oppervlaktewater. Voor de discipline “Fauna en flora” geeft het milieueffectrapport conclusies met betrekking tot:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 21 van 403 - de zorgplichtrapportering in het kader van het decreet op het natuurbehoud; - het habitatrichtlijngebied BE2100020 - deelgebied 7. Voor de discipline “Landschap” geeft het milieueffectrapport conclusies met betrekking tot: - de landschapsatlas. Deze conclusies zijn tevens in deze tekst opgenomen. Fauna en flora (ondertussen gewijzigd in biodiversiteit): Het milieueffectrapport stelt milderende maatregelen en aandachtspunten voor in functie van biotoopverlies, vernatting, versnippering en rustverstoring. Kaart 1 in bijlage 4 geeft de belangrijkste locatiegebonden aandachtpunten en milderende maatregelen weer. Deze zijn: - zoveel mogelijk behouden van waardevolle bomen en grachten; - dreven behouden ter hoogte van bosuitbreiding in Wortel-kolonie; - vegetatieverlies beperken bij aanleg van het laarzenpad, valleiranden volgen, rustverstoring vermijden; - openheid ten behoeve van weidevogels behouden, geen bomenrijen aanplanten; - evaluatie weidevogelgebied bij ontwerp der werken en herverkaveling en behoud van potenties voor weidevogels; - effectief een aankoopbeleid voeren in zones “Niet ruilen, Niet werken”; - ontsnipperingsmaatregelen nemen bij werken aan de steenweg. Naast deze locatiegebonden milderende maatregelen en aandachtspunten worden er milderende maatregelen en aandachtspunten geformuleerd die betrekking hebben op het ganse ruilverkavelingsgebied. Deze gebiedsdekkende voorstellen zijn herverkavelings- (o.a. zo veel mogelijk behouden van waardevolle elementen indien mogelijk voor de herverkaveling) of uitvoeringsafhankelijk (o.a. tijdstip en wijze van uitvoeren, beperken biotoopverlies en rustverstoring, gebruik autochtoon plantmateriaal, strikte planbewaking). Er wordt voorgesteld om, naast een “grondwatermodellering”, ook een “ecohydrologisch” modellering uit te voeren zodat de inrichtingsmaatregelen in de natuurzones goed onderbouwd kunnen worden. Tot slot, een aangepast beheerplan voor het toekomstig Vlaams natuurreservaat dient opgesteld te worden in samenspraak met de verschillende betrokken instanties.

In het licht van de verder in de tekst voorgestelde planaanpassingen bij de actualisatie van het ruilverkavelingsplan is figuur 8-10 uit het MER (zie Kaart 2 in bijlage 4) tevens van belang.

Het milieueffectrapport doet een afweging met betrekking tot : - de zorgplichtrapportering in het kader van het decreet op het natuurbehoud; - het habitatrichtlijngebied BE2100020 – deelgebied 7. Met betrekking tot de zorgplichtrapportering flora besluit het milieueffectrapport het volgende: De oppervlaktebalans voor waardevolle ecotopen is negatief, maar als rekening gehouden wordt met de natuurwaarden voor ecotopen, dan is de balans van de totale natuurwaarden positief en wordt aan de stand-still en de zorgplicht voldaan. In het milieueffectrapport wordt gesteld dat deze evaluatie een worst-case evaluatie is. Met name:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 22 van 403 - er wordt vanuit gegaan dat alle waardevolle ecotopen op percelen die niet opgenomen zijn in “maatregelen voor niet-agrarische functies” (natuurzones), ten gevolge van de herverkaveling en de inrichtingswerken verdwijnen; - er wordt geen rekening gehouden met het gegeven dat ten gevolge van de autonome evolutie half-natuurlijke graslanden omgezet worden naar soortenarme graslanden en akkers. Met betrekking tot het habitatrichtlijngebied BE2100020 – deelgebied 7 besluit het milieueffectrapport het volgende: Volgens de plansituatie zal er: - in de vallei van de Mark geen verlies zijn van actueel waardevolle percelen, maar gaan er in de vallei van de Mark wel potenties verloren bij de inrichting van de zone met een landbouwfunctie in habitatrichtlijngebied; - worden natuurwaarden in nu waardevollere delen van de vallei van de Kleine Mark en van de depressie van de Bolkse beek, maar gelegen buiten habitatrichtlijngebied, veiliggesteld. Om de haalbaarheid van het ruilverkavelingsplan te behouden stelt het milieueffectrapport voor om de gronden met in de plansituatie een landbouwfunctie en gelegen in het afgebakende habitatrichtlijngebied elders, als habitatrichtlijngebied, te compenseren.

Landschap: Het milieueffectrapport stelt milderende maatregelen en aandachtspunten voor in functie van erfgoedwaarde, landschapsstructuur en landschapsecologische relaties en visueel ruimtelijke kenmerken en belevingswaarden. In het algemeen wordt gesteld dat: - het voorkomingsprincipe moet toegepast worden bij het opstellen van de herverkaveling en van het ontwerp van de inrichtingswerken, om zoveel mogelijk groenelementen, taluds ea. … te ontzien; - bij aanplantingen moet gewerkt worden met streekeigen plantmateriaal. Kaart 3 in bijlage 4 geeft de belangrijke locatiegebonden milderende maatregelen en aandachtspunten weer. Deze zijn: - minimale werken ter hoogte van archeologische sites; - kavelinrichtingswerken beperken in zones met zeer hoge archeologische potenties; - ter hoogte van de archeologische aandachtzones en zones met ongekende archeologische kwaliteit en bij uitbreiding het volledige projectgebied, in functie van de aard en voorafgaandelijk aan de werken, overleggen met de voor archeologie bevoegd instanties en diagnostische terreinevaluatie uitvoeren; - beschadiging van archeologische potenties vermijden; - behouden van taluds met cultuurhistorische waarde; - aanleggen van het laarzenpad op oude kerkwegen aan de valleirand. Het milieueffectrapport toets het ruilverkavelingsplan aan de landschapsatlas. Hiervoor wordt gesteld dat landschapsbehoud en –ontwikkeling volgens het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel geënt is op de landschapsatlasrelicten en relictzones. De toename van lijnvormige groenelementen ten gevolge van de ruilverkaveling is immers groter in de landschapsatlasrelicten dan in respectievelijk de relictzones en het restgebied. De afname van puntvormige groenelementen ten gevolge van de ruilverkaveling is immers kleiner in de landschapsatlasrelicten dan in respectievelijk de relictzones en het restgebied.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 23 van 403 Bodem en grondwater: Het milieueffectrapport stelt milderende maatregelen en aandachtspunten voor in functie van bodemprofiel, bodemstructuur, bodemvochtregime, grondwaterkwaliteit en grondwaterkwantiteit. In het algemeen wordt gesteld dat: - onnodige profielverstoring en bodemverdichting moet vermeden worden; - dat overtollige grond moet gebruikt worden in gebieden met een gelijkaardig textuurtype. Kaart 4 in bijlage 4 geeft de belangrijke locatiegebonden milderende maatregelen en aandachtspunten weer. Deze zijn: - tot een minimum beperken van uitgravingen, vergravingen en egalisaties in plaggenbodemgebieden; - tot een minimum beperken van uitgravingen, vergravingen in beekvalleien en depressies (tenzij in functie van natuurinrichting), hier verdichting vermijden door te werken met aangepaste en lichte voertuigen/machines; - profielverstoring tot een minimum beperken bij de aanleg van nieuwe wegen, het verleggen van waterlopen/afwateringen; - ondoorlatend maken van de “open” bufferbekkens, beplantingen voorzien; - egalisaties beperken en maximale infiltratie/berging in de nog te ontwerpen grachtenstelsel in ruilverkavelingsgebied nastreven (in actuele en natuurlijke infiltratiegebieden). De aandachtspunten krijgen een invulling bij het opstellen van de herverkaveling en van het ontwerp van de inrichtingswerken. Om een betere aansturing van de herverkaveling en van het ontwerp van de inrichtingswerken mogelijk te maken wordt voorgesteld om een ”grondwatermodellering” uit te voeren. Oppervlaktewater: Het milieueffectrapport stelt milderende maatregelen en aandachtspunten voor in functie van oppervlaktewaterkwaliteit, oppervlaktewaterkwantiteit en structuurwaarden van waterlopen en sloten. In het algemeen wordt gesteld dat: - waar mogelijk, waterlopen steeds natuurtechnisch afwerken; - de oppervlaktewaterkwaliteit moet opgevolgd worden. Kaart 5 in bijlage 4 geeft de belangrijke locatiegebonden milderende maatregelen en aandachtspunten weer. Deze zijn: - grachten voorzien bij de aanleg en de verbetering van asfaltwegen (lees: verharde wegen); - natuurtechnische inrichting van de omleidingsgrachten; - stuwen en andere retentiemaatregelen voorzien op de hoofdafwateringsgrachten in de actuele en natuurlijke infiltratiegrachten. De aandachtspunten krijgen een invulling bij het opstellen van de herverkaveling en van het ontwerp van de inrichtingswerken. Om een beter aansturing van de herverkaveling en van het ontwerp van de inrichtingswerken mogelijk te maken wordt voorgesteld om een “oppervlaktewatermodellering” uit te voeren. Mens: In het MER werden volgende aandachtspunten opgenomen: - hinder van diverse aard beperken tijdens de werken; - werken zo veel mogelijk buiten het groeiseizoen van de landbouwgewassen uitvoeren.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 24 van 403 3.1.2.2 Besluit van het MER van 2003 “Het project is verdedigbaar op het vlak van natuur en milieu, op voorwaarde dat het ruilverkavelingsplan zoals het momenteel voorligt ook effectief uitgevoerd wordt en dat met de, in het milieueffectrapport voorgestelde, aandachtspunten en milderende maatregelen kan rekening gehouden worden.”

3.1.2.3 Conformiteitsattest Op 19 mei 2003 werd voor het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel door de Cel Milieueffectrapportage het conformiteitsattest afgeleverd. “Het MER werd conform verklaard onder voorwaarde dat, voor de verdere besluitvorming, de resultaten van een grond- en oppervlaktewatermodel naar waterbeheersing gekend en beoordeeld zijn.“ 3.1.3 Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan. Wegens verschuiving in beleidsprioriteiten werd er vervolgens niet over gegaan tot het openbaar onderzoek en de nuttig verklaring. Het proces van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel kwam gedurende 10 jaar stil te liggen. Tijdens de vergadering van 29 november 2013 stelt de coördinatiecommissie dat het ruilverkavelingsplan en de blokgrens moet geactualiseerd worden ten gevolge het gewijzigde juridisch- en beleidskader, het gewijzigde grondgebruik en bedrijfssituaties en de remediërende maatregelen van het milieueffectrapport. De Vlaamse Landmaatschappij gaf hier gevolg aan en actualiseerde het ruilverkavelingsplan en de blokgrens. Tijdens de zitting van 9 mei 2014 formuleerde de coördinatiecommissie haar advies aan de minister met betrekking tot het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan en de aangepaste blokgrens. De coördinatiecommissie vraagt in het advies aan de bevoegde minister: • de voorlopige goedkeuring van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan en de aangepaste blokgrens; de toelating tot het organiseren van het openbaar onderzoek, overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 van de wet op de ruilverkaveling, onder voorbehoud dat de Dienst Milieueffectrapportage een gunstige beslissing neemt met betrekking tot de MER-screening.

3.2 Verder besluitvormingsproces Zoals eerder gezegd wordt het MER van 2003, gezien de ouderdom en de doorgevoerde wijzigingen bij de actualisatie van het ruilverkavelingsplan, niet meer actueel bevonden en wordt ook de MER- screening niet aanvaard door de Dienst Mer. Daarom werd beslist de plan-MER-procedure over te doen op basis van het geactualiseerde ruilverkavelingsplan. Bovendien moet volgens de richtlijn betreffende de implementatie van de methodiek voor het optimaliseren en meetbaar maken de ecologische inbreng in de ruilverkaveling (14 maart 2000) gerapporteerd worden over de zorgplicht en een monitoringsprogramma worden opgemaakt. De rapportering over de zorgplicht wordt getoetst in het MER. Hierna kan het openbaar onderzoek (art. 5 en volgende van de wet inzake de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet) van start gaan (30 dagen6 in het gemeentehuis) eventueel gevolgd door een aanvullend onderzoek (art. 8 en volgende van de wet inzake de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet). Gedurende het openbaar onderzoek liggen zowel het ruilverkavelingsplan als het kavelplan en het ontwerp-MER ter inzage. Na dit alles doet de minister uitspraak over het nut van de ruilverkaveling.

6 Het ruilverkavelingsplan dient 30 dagen ter inzage te liggen en het MER 60 dagen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 25 van 403 4 Beschrijving van het ruilverkavelingsplan

In de beschrijving van de doelstellingen en maatregelen wordt verwezen naar maatregelen volgens het “oude” ruilverkavelingsplan. Een belangrijke verwijzing is de maatregel “Zone niet ruilen, niet werken”. Deze maatregel was in het “oude” ruilverkavelingsplan voorzien in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark, in de depressies van de Hollandse Loop en van de Bolkse Beek en in het zuiden van Wortel-kolonie. Deze maatregel had tot doel de huidige situatie in deze zones te bestendigen en geen dynamiek te initiëren. Daarom werd voorgesteld om in het kader van de ruilverkaveling, in deze zones, geen werken uit te voeren en geen kavelruil te doen. De Vlaamse Landmaatschappij voert in deze zones wel een aankoopbeleid. Het ruilverkavelingsplan dd. 19 december 2000 wordt in de beschrijving het “oude” ruilverkavelingsplan genoemd, het ruilverkavelingsplan dd. 9 mei 2014 wordt in de beschrijving het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan genoemd.

4.1 Ruimtelijke situering kaart 1: situering plangebied op de topografische kaart kaart 2: situering plangebied op de orthofoto Het ruilverkavelingsproject Rijkevorsel-Wortel is gesitueerd in de provincie Antwerpen. Het plangebied bevindt zich op het grondgebied van de gemeenten Hoogstraten, Rijkevorsel en Merksplas en heeft een oppervlakte van ca. 2.495 ha.

4.2 Inrichtingsconcept 4.2.1 Probleemstelling ruilverkavelingsgebied De probleemstelling voor het ruilverkavelingsgebied stelt zich als volgt: De landbouw in het ruilverkavelingsgebied is een sterke en stabiele landbouw waarbij de melkveesector en veredelingslandbouw de belangrijkste sectoren zijn. De grote grondbehoefte stelt zich als het belangrijkste knelpunt in het ruilverkavelingsgebied. Voor landbouwbedrijven is grond namelijk een zeer belangrijke productiefactor. Afhankelijk van het bedrijfstype dient deze grond om gewassen te telen die een opbrengst voor het bedrijf genereren of om ruwvoer te telen voor het aanwezige vee. Daarnaast speelt de grond ook een belangrijke rol bij een verantwoorde mestafzet en tenslotte zijn ook de Europese landbouwsubsidies gekoppeld aan grondgebruik. Vanuit het landbouwbeleid worden een aantal vergroeningseisen gesteld die een extensiever gebruik van de landbouwgrond nastreven door ook ruimte voor meer natuurlijke- en landschappelijke elementen te voorzien (zie ook deel 6.4.2.6). De hoge gronddruk weerspiegelt zich in de Noorderkempen dan ook in een hoge grondprijs. Goed leefbare bedrijven, intensieve veeteelt, een gunstige opvolgingssituatie en een hoog percentage landbouwers die wensen uit te breiden, zorgen voor een grote vraag naar landbouwgronden. Het aanbod daarentegen is zeer gering. Tevens heeft de landbouw nood aan structuurverbeterende maatregelen. Door de herverkaveling en een verbetering van de ontsluiting en van de waterhuishouding zijn significante baten te realiseren. Het ruilverkavelingsgebied is gekenmerkt door hoge, actuele natuurwaarden, maar deze natuurwaarden gaan er kwalitatief en kwantitatief op achteruit. De schaalvergroting en intensivering binnen de landbouwsector hebben tot gevolg dat de natuurwaarden, maar ook de structuurdragers van het landschap verder aangetast worden. Natuur en landschap worden in het ruilverkavelingsgebied ontoereikend beschermd.

4.2.2 Concept voor het ruilverkavelingsplan Om een oplossing te kunnen bieden voor deze probleemstelling is een concept voor het ruilverkavelingsplan ontwikkeld. Dit concept stelt zich als volgt:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 26 van 403 Het concept voor de inrichting van het ruilverkavelingsgebied is een optimale landbouwinrichting binnen (= met respect voor) de landschappelijke hoofdstructuur, maar buiten de beekvalleien van de Mark en de Kleine Mark, de depressies van de Bolkse beek en van de Hollandse loop, de weidevogelgebieden van Bolk en Polderheide, de noordzuid-boscorridor in Wortel-kolonie en de landbouwenclave met bestemming bos in het zuiden van Wortel-kolonie. Centraal staat de verweving van functies op streekniveau (op basis van de natuurlijke structuur) en de scheiding van functies op perceelsniveau.

4.2.3 Doelstellingen en uitwerking van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan De doelstellingen van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan zijn de volgende: Landbouw: De optimale inrichting voor landbouw beoogt duurzame ontwikkelingskansen te creëren voor een toekomstgerichte en leefbare landbouw. Het verhogen van de rendabiliteit wordt gerealiseerd door de productie- en uitbatingskosten te drukken en in mindere mate door de opbrengsten te verhogen. Een tweede doelstelling van het ruilverkavelingsplan voor de landbouw is het verhogen van de rechtszekerheid. Om duidelijkheid te kunnen geven in functie van het toekomstig ruimtegebruik is het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan opgesteld in overeenstemming met de, voor de afbakening van de agrarische en de natuurlijke structuur (AGNAS), geschetste “Gewenste ruimtelijke structuur”. Met betrekking tot de, volgens het “oude” ruilverkavelingsplan, aangeduide zones “Niet ruilen, Niet werken” wil het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan ook duidelijkheid geven voor het toekomstig ruimtegebruik. Dit gebeurt door het schrappen van deze aangeduide zones en in de plaats daarvan het realiseren van effectieve inrichtingen voor landbouw, natuur en landschap. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan kan gevaloriseerd worden onder de vorm van een nog op te stellen AGNAS-gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Het “oude” ruilverkavelingsplan voorziet een degelijke ontsluiting van alle kavels. Waar nodig worden de wegen aangepast en verbeterd. Hierbij wordt rekening gehouden met de vereisten voor het transport van moderne landbouwmachines. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingplan voorziet tevens in de mogelijkheid voor het vernieuwen van de verharding van welbepaalde asfalt- en betonwegen naar landbouwbedrijven of als doorgaande wegen met een belangrijke landbouwontsluiting. Natuur: Ten gevolge van de grote impact van de landbouw op de natuurwaarden, kan het beste tegemoet gekomen worden aan de belangen van de sectoren landbouw en natuur door een strikte scheiding op perceelsniveau. De percelen met hoge natuurwaarden worden opgenomen in vlakvormige ”maatregelen voor niet- agrarische functies” (natuurzones). Delen van de beekvalleien van de Mark en van de Kleine Mark en van de depressie van Bolkse Beek alsook weilanden ter hoogte van Polderheide en Bolk worden ingericht voor natuur. De ervaring leert dat het veiligstellen van natuurwaarden door het afbakenen van zones “Niet ruilen, Niet werken” en het voeren van een aankoopbeleid in deze zones, slechts beperkt haalbaar is. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan schrapt de zones “Niet ruilen, Niet werken” en doet hier een effectieve inrichting. Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan verschuiven de natuurzones deels in de richting van en naar het habitatrichtlijngebied BE2100020- deelgebied 7. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan wil een invulling geven van de instandhoudingsdoelstellingen. Landschap: Het “oude” ruilverkavelingsplan stelt de landschappelijke hoofdstructuur veilig door het voorzien van lijnvormige “maatregelen voor niet-agrarische functies” en door het voorzien van maatregelen in het openbaar domein van wegen en waterlopen. Landschapselementen die ten gevolge van de herverkaveling gerooid worden, worden gecompenseerd in deze maatregelen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 27 van 403 Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan houdt, bij de invulling van de landschappelijke hoofdstructuur, tevens rekening met de bepalingen die het gewijzigd juridisch en beleidskader oplegt – zoals het vastgesteld landschapsatlasrelict “Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten”. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan geeft daarnaast ook een historisch correctere invulling van de nog aanwezige, oude landschapsstructuren. In functie van een valorisatie en van het beheer van nieuwe houtkanten biedt het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan de mogelijkheid tot het aanleggen van deze houtkanten onder de vorm van energiehout (korte omloophout). Bos: Overeenkomstig het bosdecreet worden te rooien bossen gecompenseerd. Deze compensatie gebeurt volgens het “oude” ruilverkavelingsplan in de te ontwikkelen NZ-boscorridor van Wortel-kolonie. Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan worden, binnen agrarisch gebied, bijkomend, storende bosjes omgevormd naar landbouwgrond. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan voorziet hiervoor een bijkomende compensatie op natuurzones in de beekvalleien en depressies onder de vorm van broekbossen. Oppervlaktewater – grondwater: Het systeem van de waterhuishouding wordt ontworpen zodat het infiltratie-kwelsysteem in de beekvalleien en depressies in het ruilverkavelingsgebied duurzaam functioneert, zodat de natuurwaarden in deze valleien en depressies kunnen ontwikkelen. In landbouwgebied moet het af- en ontwateringssysteem optimaal functioneren. De verbeterde af- en ontwatering na ruilverkaveling kan een verhoogde piekafvoer tot gevolg hebben. Om wateroverlastproblemen te voorkomen voorziet het “oude” ruilverkavelingsplan in het verhogen van het intern bergend vermogen van het waterlopen- en slotenstelsel door o.a. de aanleg van natuurtechnische profielen en door vrije beekwerking mogelijk te maken. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan gaat in de eerste instantie uit van de berging/buffering van het oppervlaktewater in de haarvaten van het slotenstelsel. De waterkwaliteit wordt verbeterd door het verhogen van het zelfreinigend vermogen van het waterlopen- en slotenstelsel door o.a. de aanleg van natuurtechnische profielen en de mogelijke aanleg van “open” bufferbekkens ter hoogte van twee riooloverstorten. Recreatie: Het “oude” ruilverkavelingsplan streeft naar een optimale valorisatie en ondersteuning van het recreatief potentieel met in acht name van de draagkracht van het landelijk gebied. Recreatief medegebruik staat hierbij centraal. Naast het recreatief medegebruik valoriseert het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan bijkomend trage wegen en realiseert het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan “missing links” en de ontsluiting van, voor de recreant, interessante informatie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 28 van 403 4.3 Afbakening blokgrens en maatregelen 4.3.1 Afbakening van het ruilverkavelingsblok Voor de blokgrens van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel wordt uitgegaan van een maximale perimeter die gelegen is: - ten noorden van de gewestweg tussen Merkplas en Rijkevorsel (N131); - ten oosten van de gewestweg tussen Rijkevorsel en Hoogstraten (N14); - ten zuiden van de rijksgrens met Nederland; - ten westen van de de wegen Kolonie, Steenweg op Wortel, de Bolkse bossen en binnen de ringgracht van Merksplaskolonie. Volgens het voorstel van blokgrens werden: - de woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijke karakter en verkavelingen in agrarisch gebied van Hoogstraten, Wortel en Rijkevorsel, de industriegebieden, de bosgebieden en de ambachtelijke zones zo veel als mogelijk uit de ruilverkaveling gesloten; - de afbakening van de blokgrens in Wortel-kolonie afgestemd op de blokgrens van de ruilverkaveling Zondereigen. Gronden gelegen ten westen van de NZ-hoofddreef zijn opgenomen in de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel; - in Merksplas-kolonie enkel de gronden die eigendom zijn van de Vlaamse Landmaatschappij, samen met de naastgelegen ontsluitingswegen, in de ruilverkaveling opgenomen; De blokgrens is weergegeven op bijlage 1.

4.3.2 Beschrijving van de voorgestelde maatregelen Het ruilverkavelingsplan is opgedeeld in vijf grote deelgebieden (A, B, C, D en E) waarvoor telkens opties (hoofdingrepen) en maatregelen (deelingrepen) geformuleerd werden. De deelgebieden zijn aangeduid op Figuur 4-1. De beschrijving van de voorgestelde maatregelen is terug te vinden in bijlage 2. De letter-cijfercombinaties zijn terug te vinden op het ruilverkavelingsplan (zie bijlage 1).

Figuur 4-1: afbakening van de deelgebieden binnen het plangebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 29 van 403 De maatregelen zijn algemeen onder te verdelen in volgende categorieën: • Puntelementen: nieuwe / te behouden / te behouden indien mogelijk voor de herverkaveling / te rooien groene puntelementen, snelheidsremmende maatregel, aan te leggen open bufferbekken, landschappelijke inplanting van de Laarmolen, rustplaats voor recreanten, heraan te leggen molenvijver als paaiplaats; • Lijnelementen: nieuwe / te verbeteren / te behouden / te behouden indien mogelijk voor de herverkaveling / te rooien groene lijnelementen, nieuwe / te verbeteren / te behouden / af te schaffen wegen, te ontwerpen laarzenpaden, nieuwe / te verleggen / te behouden / af te schaffen afwateringen, te behouden meanders, aan te leggen natuurtechnische profielen; • Vlakvormige maatregelen: Inrichting van de landbouwstructuur door herverkaveling en kavelwerken, natuurinrichting in valleien en depressies (natuurzones), natuurinrichting voor weidevogels (natuuurzones), te behouden / te rooien / te rooien mits akkoord van de eigenaar / nieuw bos. Onderstaand wordt een thematische evaluatie van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan beschreven voor de sectoren: • landbouw; • natuur; • landschap; • recreatie en verkeer; • water; • archeologie.

4.3.2.1 Landbouw Inleiding De herverkaveling van landbouwgronden gaat gepaard met de nodige grondwerken, die bij het ontwerp van de werken in de fase van de uitvoering van de ruilverkaveling worden ontworpen. De bedoeling is optimale, grote huiskavels te realiseren, percelen te vergroten en veldkavels te groeperen. De oppervlakte die voor herverkaveling in aanmerking komt bedraagt ca. 1.850 ha. Onder andere volgende ingrepen zijn in het gebied van de in te richten landbouwgronden gepland: − Optimalisatie van de kavelvorm en de kavelindeling waarbij kavelsloten gedempt of verlegd worden en perceelsrandbegroeiingen kunnen verdwijnen. − Optimalisatie van de waterhuishouding zodat vruchtwisseling tussen grasland en maïs mogelijk is. Het ontwateringsstelsel zal worden gerealiseerd via een kavelslotenstelsel dat aansluit op het hoofdafwateringsstelsel. Landbouwgronden grenzend aan natuurzones verdienen extra aandacht (ondiepe ontwateringsbasis door oa. drainage of door ophoging en egaliseren van percelen). − Rooien van bomen op oude perceelsranden. − Egalisaties om oppervlakteontwatering te realiseren door het maaiveld van de percelen te laten afhellen naar de sloten. − Omleiden en verbinden van afwateringssloten in het landbouwgebied in functie van het dempen van sloten die water, afkomstig uit het landbouwgebied, afvoeren doorheen de natuurzones. − Optimalisatie van de kavelontsluiting. In cultuur brengen van overbodige, vroegere landbouwwegen (erfdienstbaarheden, meestal puinwegen, zuivere onverharde zandwegen komen zeer weinig voor). Gemiddeld verliezen alle bedrijven +- 2 % van hun landbouwareaal aan maatregelen voor niet- agrarische functies en nog eens +- 2 % van hun landbouwareaal aan verbredingen van het openbaar domein van wegen en waterlopen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 30 van 403 In de rapportering met betrekking tot de thematische evaluatie van het “oude” ruilverkavelingsplan is uitgebreid ingegaan op de baten voor landbouw. Hieruit blijkt dat na uitvoering van het ruilverkavelngsplan er wel degelijk baten waren voor de landbouw in dit gebied. Na actualisatie van het ruilverkavelingsplan is het belangrijk om te evalueren of, en in hoeverre, de landbouwkundige baten gewijzigd zijn. De landbouw in het gebied is namelijk verder geëvolueerd en er zijn wijzigingen gebeurd met betrekking tot het juridisch en beleidskader. Voor de landbouw kunnen baten onderscheiden worden ten gevolge van: - de kavelruil en grondmobiliteit; - de inrichting van de landbouwkavels en van het landbouwgebied. - een grotere duidelijkheid met betrekking tot het toekomstige ruimtegebruik;

Landbouwkundige baten ten gevolge van kavelruil en grondmobiliteit Op basis van een herverkavelingsoefening7 is getoetst of de implementatie van het ruilverkavelingsplan een verbetering / optimalisatie van de kavelstructuur door herverkavelen hypothekeert of verhindert. Deze evaluatie gebeurt aan de hand van een bateninschatting op basis van een eerste herverkavelingsoefening. Deze herverkavelingsoefening gaat uit van een theoretische en hypothetische toedeling van 131 geselecteerde landbouwbedrijven die gronden gebruiken binnen het herverkavelingsgebied. Van die 131 landbouwbedrijven liggen 48 bedrijfszetels in het ruilverkavelingsgebied, de overige bedrijven zijn enkel door veldkavels betrokken bij de ruilverkaveling. Er moet benadrukt worden dat deze herverkaveling een eerste denkoefening is en als startpunt moet aanzien worden, van waaruit de herverkaveling verder moet evolueren, rekening houdend met de wensen van de betrokken eigenaars en gebruikers, met verschuivingen / veranderingen in eigendoms- en gebruikerssituaties, … . Met andere worden de hieronder gepresenteerde cijfers moeten met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. Deze cijfers geven enkel een indicatie en zullen in de loop van de ruilverkavelingsprocedure nog veranderen en evolueren naar een beter evenwicht waarbij landbouwbaten zullen toenemen. Deze evaluatie bestaat uit een algemene beschrijving en daaraan gekoppeld een beschrijving per deelgebied. Algemene beschrijving Tabel 4-1 geeft een overzicht van kengetallen m.b.t. de kavelstructuur volgens de theoretische herverkavelingsoefening. Tabel 4-2 geeft een gelijkaardig overzicht voor de uitgangssituatie (zoals het momenteel gekend is, situatie 2016). Tabel 4-1: kengetallen m.b.t. de kavelstructuur volgens de theoretische herverkavelingsoefening

Relatieve Aantal percelen Kavelligging Oppervlakte (ha) oppervlakte (%)

Gebouwen + huiskavel 597 43 71

Veldkavel 792 57 302

- binnenblokbedrijf 428 153

- buitenblokbedrijf 364 149

Totaal 1389 100 373

7 Opgemaakt door de VLM in 2017, het betreft echter enkel een denkoefening.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 31 van 403 Tabel 4-2: kengetallen m.b.t. de kavelstructuur volgens de uitgangssituatie

Relatieve Aantal percelen Kavelligging Oppervlakte (ha) oppervlakte (%)

Gebouwen + huiskavel 510 37 64

Veldkavel 865 63 399

- binnenblokbedrijf 493 - 222

- buitenblokbedrijf 372 - 167

Totaal 1375 100 453

Enkele bedenkingen en vaststellingen kunnen gemaakt worden. Volgens de theoretische herverkavelingsoefening: - gebruiken 131 in totaal samen 373 percelen met een totale oppervlakte van 1.389 ha. Volgens de uitgangssituatie gebruiken 131 bedrijven in totaal samen 453 percelen met een totale oppervlakte van 1.375 ha; - gebruiken 48 binnenblokbedrijven samen 1.025 ha waarvan 597 ha huiskavel. Volgens de uitgangssituatie gebruiken 48 binnenblokbedrijven samen 1.003 ha waarvan 510 ha huiskavel; - is de gemiddelde huiskavel van een binnenblokbedrijf (incl. gebouwen) 12,7 ha groot. Volgens de uitgangssituatie was dat 10,6 ha; - is de gemiddelde perceelsoppervlakte van een huiskavel 8,4 ha groot (een huiskavel kan uit meerdere percelen bestaan). Volgens de uitgangssituatie was dat 8,0 ha. - is de gemiddelde perceelsoppervlakte van een veldkavel 2,6 ha groot. Volgens de uitgangssituatie was dat 2,2 ha (of 1,6 ha rekening houdend met de eigendommen van VLM en andere overheden). - is de veldkavel van een binnenblokbedrijf (2,7 ha) gemiddeld iets groter dan een veldkavel van een buitenblokbedrijf (2,4 ha). Op bedrijfsniveau is bekeken of volgens de theoretische herverkavelingsoefening de huiskavel- oppervlakte van die 48 binnenblokbedrijven wijzigt. We stellen vast dat: - van 24 bedrijven de oppervlakte huiskavel groter wordt en dat de toename varieert tussen 0,5 ha en 13,5 ha; - van 20 bedrijven de oppervlakte huiskavel +- gelijk blijft. Minimale afwijkingen zijn hierbij niet in rekening gebracht. Als een minimale afwijking wordt oa. verstaan de verkleining van een huiskavel door de inname van een reeds bestaande weg in het openbaar domein van wegen en waterlopen; - van 4 bedrijven de oppervlakte huiskavel verkleint en dat de afname varieert tussen 0,5 ha en 0,8 ha. Bij één bedrijf is deze verkleining van de huiskaveloppervlakte een gevolg van de grondinname voor de realisatie van een natuurzone. Bij twee andere bedrijven wordt een verkleining van de huiskavels ruimschoots gecompenseerd door een toedeling van grote veldkavels aansluitend op de huiskavels, maar hiervan gescheiden door een weg. Voor een vierde bedrijf is de verkleining van de huiskavel een gevolg van een herverkaveling tussen naburige landbouwbedrijven en kan hieraan geremedieerd worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 32 van 403 Naast de huiskavelvergroting is er in de regel een vormverbetering van de huis- en veldkavels, wordt de afstand tussen het bedrijf en de veldkavels verkleind en worden veldkavels gegroepeerd en vergroot. Tabel 4-3 geeft een overzicht over de toe- en afname van de huiskaveloppervlakte volgens de theoretische herverkavelingsoefening. Tabel 4-3: toe- of afname van de huiskaveloppervlakte volgens de theoretische herverkaveling

Oppervlakte huiskavel Aantal Gemiddelde toe- of afname

Groter 24 3,8 ha toename

Gelijk 20 +- 0 ha toe- of afname

Kleiner 4 0,64 ha afname

Totaal 48

De ruilverkaveling voorziet ook in een aantal vrijwillige maatregelen, die dus niet kunnen worden aangeduid op kaart, zoals het afsluiten van beheersovereenkomsten en het stimuleren van erfbeplanting. Hierbij zullen de landbouwers met huidige beheersovereenkomsten voor weidevogels gegroepeerd kunnen worden ten zuiden van de Kleiputten te Polderheide (Klaterstraat). Erfbeplanting wordt binnen het plan voornamelijk voorzien in functie van de verwezenlijking van de landschappelijke visie. Beschrijving per deelgebied De baten per bedrijf kennen uiteraard een spreiding. In bepaalde delen van het ruilverkavelingsgebied zijn er duidelijk meer opportuniteiten dan in andere delen. Het ruilverkavelingsgebied is voor de bateninschatting ingedeeld in 6 deelgebieden (Zie Figuur 4-2) zodat een evaluatie per deelgebied mogelijk is. Hieronder wordt per deelgebied een kwalitatieve evaluatie gegeven. Als in de beschrijving melding gemaakt wordt van een landbouwbedrijf, is dat één van die 47 geselecteerde binnenblokbedrijven (VBO klasse 3 t.e.m. 5).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 33 van 403 Figuur 4-2: Thematische evaluatie landbouw – indeling in deelgebieden

Deelgebied 1 In deelgebied 1 doen zich een aantal verschillende situaties voor. - Langs de zuidkant van de Bolksedijk liggen de huiskavels van 6 landbouwbedrijven aaneengesloten. Voor 3 van deze bedrijven is er een huiskavelvergroting mogelijk. Deze gaat ook gepaard met een vormverbetering van de huiskavels. Van de 3 andere bedrijf blijft de oppervlakte huiskavel gelijk. - In het zuiden, tussen de Merenloopweg en de Merksplassesteenweg, liggen 4 bedrijfszetels. Van twee bedrijven wordt de huiskavel vergroot en de vorm verbeterd. Van de 2 andere bedrijven verkleint de oppervlakte huiskavel, maar verbetert de kavelvorm. Tevens krijgen deze bedrijven veldkavels aan de overzijde van de bedrijfszetel toebedeeld waardoor het nadeel ten gevolge een verkleining van de huiskavel ruimschoots gecompenseerd wordt. - Ten zuiden van de Mark, in Bolk en ter hoogte van de samenvloeiingszone Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek liggen een aantal natuurzones, in totaal 25,75ha. In dit gebied liggen 9 bedrijfszetels. De bijbehorende huiskavels nemen een groot deel van de beschikbare landbouwoppervlakte in. 5 huiskavels, waarvan 4 met reeds een beperkte oppervlakte die vooral bedrijfsgebouwen omvat, blijven gelijk. De 4 andere huiskavels kunnen middels herverkaveling worden vergroot en van vorm verbeterd.

Deelgebied 2 In deelgebied 2 wordt een oppervlakte van 29,5ha landbouwgrond ingenomen voor het geplande weidevogelgebied Polderheide. Hierbij zijn geen huiskavels betrokken. De bedrijven die momenteel een veldkavel in het toekomstig weidevogelgebied gebruiken, krijgen andere gronden toegewezen in het ruilverkavelingsgebied, die indien mogelijk dichter bij de bedrijfszetel en/of andere gebruiksgronden gelegen zijn. In deelgebied 2 wordt nog respectievelijk 5,2ha en 21,4ha landbouwgrond ingenomen voor de natuurzones in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek. Ook bij deze natuurzones is er geen overlap met huiskavels.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 34 van 403 In deelgebied 2 zijn 4 bedrijfszetels gelegen, 2 van de 4 huiskavels kunnen worden vergroot en de vorm kan geoptimaliseerd worden. De twee andere huiskavel blijven gelijk wat de oppervlakte betreft. Voor deze 2 bedrijven is wel een baat mogelijk door het groeperen en het dichterbij brengen van de veldkavels (oa. voor 1 bedrijf, aansluitende ten oosten van de Bolksedijk).

Deelgebied 3 In deelgebied 3 zijn 9 bedrijfszetels gelegen. De oppervlakte die in natuurzones ligt, is beperkt, namelijk 5,7ha (waarvan 2,9ha in landbouwgebruik). In deze maatregelen zijn enkel veldkavels gelegen. Wat betreft huiskavelvergroting zijn hier voor 6 bedrijven baten te realiseren. Voor de 3 andere bedrijven zal de huiskavel eerder gelijk blijven. Ook op het gebied van kavelgroepering zijn er mogelijkheden. Een aanzienlijk deel van de landbouwoppervlakte in dit deelgebied is namelijk in gebruik door buitenblokbedrijven.

Deelgebied 4 In deelgebied 4 liggen 7 bedrijven waarvan de meeste huiskavels reeds op elkaar aansluiten. In dit deelgebied is 15 ha natuurzones ingetekend waarbij 1 landbouwbedrijf overlapt met zijn huiskavel. De inname kan echter ter plaatse gecompenseerd worden zodat de huiskavel van dat landbouwbedrijf niet verkleint. Met betrekking tot de 6 andere landbouwbedrijven vergroten de huiskavels van 3 bedrijven. De huiskavels van 2 andere bedrijven blijven gelijk. De huiskavel van een laatste bedrijf verkleint. Hierbij moet opgemerkt worden dat hieraan geremedieerd kan worden door de herverkaveling met de naburige bedrijven en veldkavels aan te passen en/of de ligging van een nieuw, lijnvormig landschapselementen te verschuiven. In dit deelgebied blijft het prioritair om een goede uitgangssituatie van de bedrijven te behouden en dit in combinatie met de grondinname voor de natuurzones.

Deelgebied 5 Ten westen van Neerven sluiten de huiskavels in deelgebied 5 op elkaar aan. In deelgebied 5 ligt 19ha in natuurzones waarbij van 3 bedrijven de huiskavels betrokken zijn. Voor 1 bedrijf kan toch een huiskavelvergroting (en vormverbetering) worden gerealiseerd, voor een ander bedrijf blijft de oppervlakte huiskavel gelijk en bij het derde bedrijf neemt de oppervlakte huiskavel af. Wel is er bij dit bedrijf spraken van een vormverbetering. Ook in dit deelgebied blijft het prioritair om de goede uitgangssituatie van de bedrijven te behouden en dit in combinatie met de grondinname voor de natuurzones. Deelgebied 6 In deelgebied 6 is veel oppervlakte in gebruik door buitenblokbedrijven. Het aantal en de omvang van de aanwezige huiskavels is beperkt. Er zijn 2 huiskavels gelegen plus er liggen ook bedrijfsgebouwen van een bedrijf dat net buiten het ruilverkavelingsblok ligt (omgeving ’t Withof). De 2 huiskavels kunnen worden vergroot. In dit deelgebied wordt ook getracht om de gebruiksgronden van de strafschool van Hoogstraten te groeperen. In ruil komen er gronden in Wortel-kolonie ter beschikking voor landbouwers. Hierdoor moet kavelvergroting en -groepering mogelijk zijn. In deelgebied 6 is ruim 5,7ha natuurzone voorzien, deze maatregelen liggen echter niet allemaal op landbouwgronden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 35 van 403 Er wordt tevens getracht om het landbouwgebruik van de landbouwenclave met bestemming bos in het noorden van Wortel-kolonie uit te ruilen. Indien mogelijk worden deze gronden geruild naar de landbouwgronden ten noorden van de ringgracht rond Merksplas-kolonie.

Compensatiegronden In functie van de uitvoering van het ruilverkavelinsgplan is voor de “maatregelen voor niet-agrarische functies” meer oppervlakte nodig dan de oppervlakte die kan benut worden via “Maatregelen tot Landinrichting” (+/- 45ha) en openbaar domein volgens de wet op de ruilverkaveling. De uitvoering van het ruilverkavelingsplan is enkel mogelijk mits een compensatie van de “maatregelen voor niet-agrarische functies” die de “Maatregelen tot Landinrichting” en openbaar domein overschrijden. De nodige oppervlakte voor de realisatie van de “maatregelen voor niet-agrarische functies” die de oppervlakte “Maatregelen tot Landinrichting” en openbaar domein overschrijdt, wordt gecompenseerd door de toedeling van landbouwgronden naar Wortel-kolonie (7ha), naar Merksplas- kolonie (30ha), naar de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen (64ha) en ten noorden (5ha) van de ringgracht rond Merksplaskolonie. Dit heeft tot gevolg dat een relatief grote oppervlakte in “maatregelen voor niet-agrarische functies” komt. Enerzijds betekent dit een verlies aan landbouwareaal, maar anderzijds ontstaan er extra mogelijkheden naar uitruiling van bedrijfsgronden.

Duidelijkheid m.b.t. het toekomstige ruimtegebruik Door het opstellen van het ruilverkavelingsplan in de geest van de reglementeringen en afbakeningen (AGNAS, NATURA 2000) die op het gebied van toepassing zijn of worden, krijgen de landbouwers betere garanties op het resterende landbouwareaal. Door het uitruilen van de landbouwgronden uit de gebieden met hoge potenties voor natuur, en door het gedeeltelijk compenseren van deze gronden ontstaat er meer rechtszekerheid voor het resterende landbouwareaal en zijn er betere productieomstandigheden voor een duurzaam landbouwgebruik. De landbouwgronden van de Vlaamse Landmaatschappij te Wortel-kolonie (7ha) en binnen de ringgracht van Merksplas-kolonie (30ha) worden toebedeeld (in eigendom gegeven) aan een overheid (vermoedelijk de Vlaamse Landmaatschappij, maar gemeenten en de provincie zijn ook mogelijk) en worden d.m.v. erfpacht / loopbaanpacht / lange pacht in gebruik gegeven van landbouwers. De landbouwgronden van de Vlaamse Landmaatschappij ten noorden (5ha) en ten westen (64ha) van de ringgracht rond Merksplas-kolonie alsook de andere gronden waarover de Vlaamse Landmaatschappij momenteel beschikt worden door middel van de herverkaveling verlegd naar de lijn- en vlakvormige maatregelen voor niet-agrarische functies. Deze compensatiegronden die oorspronkelijk eigendom waren van de VLM worden zodoende na het uitvoeren van de ruilverkaveling in eigendom en gebruik gegeven van landbouwers. De lijn- en vlakvormige maatregelen voor niet-agrarische functies worden dan aan een overheid toebedeeld. Volgende opties zijn hierbij mogelijk: - lijnvormige maatregelen voor niet-agrarische functies worden eigendom van gemeenten en provincie; - vlakvormige maatregelen voor niet-agrarische functie (natuurzones) worden eigendom van het ANB. Er dient echter benadrukt te worden dat het ruilverkavelingsplan op zich geen herbestemmingsplan is.

Groter verlies aan landbouwareaal Overeenkomstig het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan verdwijnt een deel van de gronden uit landbouwgebruik. Dit is duidelijk in tegenspraak met de visie vooropgesteld vanuit landbouw. Uit de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 36 van 403 landbouwstudies blijkt immers dat de grondbehoefte een groot knelpunt vormt voor de landbouwbedrijven in het gebied. Er moet gesteld worden dat het verlies aan landbouwgronden rechtstreeks een inkomensverlies tot gevolg heeft, maar ook onrechtstreeks een invloed heeft op het economisch resultaat van de resterende oppervlakte. De vaste kosten zijn immers gemaakt (tractor, machines en dergelijke). Als deze kosten verhaald moeten worden op een kleiner areaal, dan stijgt uiteraard de totale kost per hectare op de resterende gronden. Anderzijds moet dit verlies aan landbouwareaal gerelativeerd worden. Gronden met hoge potentie voor natuur hebben vaak lagere landbouwwaarde. Zo kan 80% van de oppervlakte die in “maatregelen voor niet-agrarische functies” wordt opgenomen, worden getypeerd als nat tot zeer nat (drainageklassen e en f). Zo goed als heel het ruilverkavelingsgebied is momenteel aangeduid als agrarisch gebied, ook de aanwezige beekdalen en depressies. Het verlies aan landbouwareaal dat onmiskenbaar gepaard gaat met processen zoals AGNAS en NATURA 2000 wordt door de inzet van het instrument ruilverkaveling niet door slechts enkele bedrijven gedragen. Op gebiedsniveau zijn er compensatiegronden aanwezig en daardoor wordt de impact op bedrijfsniveau gemilderd. De gronden die uit landbouwgebruik gaan, komen in overheidseigendom. Zo worden er geen vlakvormige, groene structuren op particuliere eigendom gevestigd. Medegebruik door landbouw (beheerlandbouw) van deze vlakvormige, groene structuren blijft ook deels mogelijk. Door het rooien van zonevreemde bossen wordt landbouwareaal vrijgemaakt, zij het een beperkte oppervlakte (ca. 7 tot 10 ha). Tenslotte wordt er op gebiedsniveau naar een verbetering van de productieomstandigheden (baten) voor landbouw gestreefd. Het verlies aan landbouwareaal moet uiteindelijk grondig worden afgewogen tegen de voordelen die de geplande ruilverkaveling, door herverkaveling en werken, biedt aan de landbouw.

4.3.2.2 Natuur In de beschrijving wordt een onderscheid gemaakt tussen: - valleien en depressies; - weidevogelgebieden; - voormalige heidegebieden op podzolbodems; - landbouwgebieden op plaggenbodems; - bossen Valleien en depressies: Vanuit natuurbehoudsoogpunt is het wenselijk voldoende ruimte te voorzien om spontane ontwikkeling van evenwichtige ecosystemen in de beekvalleien en depressie toe te laten. De visie met betrekking tot de beekvalleien en depressies is het veiligstellen van deze gebieden op systeemniveau. In het ruilverkavelingsplan wordt hierbij gekozen voor het scheiden van de functies natuur en landbouw. Door uitruiling van landbouwgronden en toedeling van deze gronden aan de Vlaamse overheid worden in de beekvalleien van de Mark en Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek natuurzones ontwikkeld. Voor de uitbouw van een natuurreservaat in de beekvalleien en depressies wordt ca. 98,94 ha landbouwgrond in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek door de Vlaamse overheid verworven. Hier moet tevens vermeld worden dat de bossen, gelegen in de perimeter van het uit te bouwen natuurreservaat in de beekvalleien en depressies, op het ruilverkavelingsplan niet aangeduid zijn als percelen voor natuurinrichting, maar dat er getracht zal worden om deze bossen bijkomend aan te kopen en in te richten voor de natuurfunctie. Het uitbouwen van een natuureservaat in de beekvalleien en depressies betracht de ontwikkeling van een beekdallandschap met respectievelijk 40 ha halfnatuurlijk graslanden, 40 ha broekbossen en 40 ha ruigten, poelen, moerassen, … .

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 37 van 403 Algemeen worden volgende resultaatdoelstellingen betracht in de valleien en depressies: Verbeteren en herstellen van het hydrologisch systeem van de beekvalleien en depressies: Het systeem van de waterhuishouding moet ontworpen worden zodat het infiltratie-kwelsysteem van de beekvalleien en depressies in het ruilverkavelingsgebied duurzaam functioneert en de natuurwaarden hier kunnen ontwikkelen. Door genoeg ruimte te voorzien stelt zich de mogelijkheid om een peilverhoging van de beken te bewerkstelligen. Het selectief dempen van sloten zorgt ervoor dat de ontwatering in deze gebieden vermindert. Het afgraven van teelaarde zal vernatting verhogen en ook de eutrofiëring (fosfaataanrijking) van de bodem verminderen. Door verminderde ontwatering in de natuurzones zal het kalkrijke diepe kwelwater niet direct afgevoerd worden, maar ter beschikking blijven van de vegetatie. Een permanente vernatting (dus ook in de zomer) wordt echter vermeden. Behoud en optimalisatie van structuurkenmerken van valleien en depressies: Door het realiseren van een aaneengesloten lint van natuurzones langsheen de beken, kunnen bij de inrichting de structuurkenmerken van beekvalleien en depressie geoptimaliseerd worden en/of behouden blijven. Ontwikkelen van botanische rijkdom en biodiversiteit: In het ruilverkavelingsplan wordt een aaneengesloten complex van kwelafhankelijke vegetaties, zoals schrale, halfnatuurlijke graslanden, moeras- en broekbossen en ruigten beoogd (overeenkomstig de instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-H BE2100020). Speciale aandacht gaat oa. uit naar halfnatuurlijke vegetaties behorende tot het Pimpernelverbond, met het oog op de hervestiging van het Pimpernelblauwtje. Het ontwikkelen van aaneengesloten natuurzones in de beekvalleien en depressies zal bijdragen tot de realisatie van deze doelstelling. Binnen de natuurzones zal eveneens een netwerk van poelen aangelegd worden, waardoor positieve effecten kunnen verwacht worden oa. voor kamsalamander. Omvorming van populieraanplantingen: Omvorming van populieraanplantingen naar streekeigen loofhoutbossen kunnen niet in het ruilverkavelingsplan gerealiseerd worden zolang deze bossen privaateigendom zijn. Omvorming door de ruilverkaveling is enkel mogelijk als de Vlaamse overheid eigenaar is. In de beekvalleien van de Mark en van de Kleine Mark en in de depressies van de Bolkse Beek betracht de Vlaamse Landmaatschappij bospercelen te kopen.

Weidevogelgebieden: Ook buiten de valleien en depressies worden vochtige weilanden aangetroffen. Het vochtige karakter wordt hier veroorzaakt door de aanwezigheid van ondiepe klei en de aanwezigheid van een uitgesproken microreliëf. Deze aaneengesloten, open gebieden met minder intensief gebruikte weilanden met microreliëf zijn belangrijk als broedgebied voor weidevogels. Het veiligstellen van de belangrijkste weidevogelgebieden en het herstellen van de hydrologische situatie in deze gebieden is een belangrijke doelstelling van het ruilverkavelingsplan. Maatregelen die genomen worden, hebben tot doel een minimale oppervlakte te voorzien die nodig is om een leefbare weidevogelpopulatie te handhaven en plaats te bieden voor pleisterende trek- en wintervogels. Er wordt vooral gemikt op Grutto, maar de voorgestelde maatregelen zullen ook als gevolg hebben dat het leefgebied van andere weidevogels zal toenemen. Voor de uitbouw van weidevogelgebieden wordt ca. 29,5 ha landbouwgrond verworven ter hoogte van de kleiputten aan de Klaterstraat in Rijkevorsel (Polderheide) en in het zuiden van de vallei van de Mark (Bolk). Een derde zone die ingericht wordt in functie van habitatverbetering voor weidevogels ligt ter hoogte van de samenvloeiing van de Mark, de Kleine Mark en de Bolkse Beek. Deze wordt alsdusdanig niet zo benoemd in het verdere MER omdat deze zone hier aangeduid is als natuurzone in valleien en depressies.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 38 van 403 Volgende resultaatdoelstellingen worden betracht: Optimaal weidevogelbeheer: Het beheer in deze gebieden kan optimaal gebeuren daar ze eigendom worden van de Vlaamse overheid. De uit te voeren inrichtingsmaatregelen en het daarop volgend beheer zullen een positieve invloed hebben op het broedsucces van weidevogels. Optimaliseren van de waterhuishouding in functie van weidevogelbeheer: Een optimalisatie van de waterhuishouding in functie van weidevogelbeheer houdt in dat enkel oppervlakkige afwatering bij regenval beoogd wordt. Het doel is behoud van hoge grondwaterstanden in de winterperiode, wateraflatend in de lente en relatief droog in de zomer. Behoud van openheid en ontwikkelen van open water: Randvoorwaarde voor het bereiken van de doelstelling met betrekking tot weidevogels is dat de openheid behouden en versterkt wordt in deze zones voor weidevogels en in hun ruimere omgeving. Een tweede betrachting is het creëren van plasdrassituaties en bereikbaar open water.

Voormalige heidegebieden op podzolbodems: Ontwikkelen van corridors tussen boscomplexen / ontwikkelen van een groene NZ-verbinding: De boscomplexen van Wortel-kolonie, de Bolkse bossen en de bossen van Merksplas-kolonie worden met elkaar verbonden door bosuitbreiding in Wortel-kolonie (NZ-boscorridor) en door de ontwikkeling van bestaande en de aanplanting van nieuwe groene landschapselementen. De abrupte overgang vanuit de bossen naar de open landbouwgebieden wordt verminderd door het nemen van landschappelijke maatregelen. Het geheel van diverse, eerder kleinschalige maatregelen ter hoogte van deze voormalige heidegebieden hebben ook een algemene opwaardering van de basismilieukwaliteit tot doel. Optimaliseren van infiltratie: Maatregelen worden uitgewerkt voor het optimaliseren van infiltratie in het detailontwateringstelsel van het open landbouwgebied. Landbouwgebieden op plaggenbodems: Behoud, herstel en ontwikkeling van kleine landschapselementen: Ten gevolge van de vorming van nieuwe landbouwstructuren zullen houtkanten, bomenrijen, ruigten, poelen, … verdwijnen. Door de uitbouw van een duurzame landschapsstructuur worden heel wat kleine landschapselementen verder ontwikkeld of nieuw aangelegd in lijnvormige “maatregelen voor niet-agrarische functies”, in bermen van wegen en oevers van waterlopen. Dit deels ter compensatie van elders te rooien kleine landschapselementen. Het geheel van deze maatregelen heeft ook een algemene opwaardering van de basismilieukwaliteit tot doel.

Bossen Het ruilverkavelingsplan stelt het ‘rooien’ en het ‘eventueel rooien mits akkoord van de eigenaar’ van respectievelijk 7,06 ha en 3,74 ha bos voor. Te rooien bossen: - een naald/loofbosje ten oosten van de strafschool van Hoogstraten (A80: 0,55 ha); - een naald/loofbosje ten westen van Wortel-kolonie (A81: 0,32 ha); - een naaldbos ten zuiden van Achtel (B101: 3,75 ha);

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 39 van 403 - een loofbosje ten oosten van Achtel (B102: 0,11 ha) - een loofbosje ten zuiden van de vallei van de Mark (C101: 0,42 ha); - een loofbos ter hoogte van het kruispunt Zwartbossen – Nering (C102: 0,51 ha); - een naaldbos ter hoogte van het kruispunt Zwartbossen – Nering (C103: 0,64 ha); - een loofbosje aan te Klaterstraat ten noorden van de kleiputten (C016: 0,08 ha); - drie loofbosjes in de uitloper van Merksplas-Kolonie ten westen van de ringgracht (E91, E92: 0,68 ha). Er dient echter opgemerkt te worden dat het bos ter hoogte van E91 ondertussen reeds gerooid werd door autonome evolutie8; Mits akkoord van de eigenaar te rooien bossen: - Naald en loofbossen ten zuiden van het gehucht Bolk (C104, C105, E93, E94: 2,26 ha); - Een naaldbos ten oosten van de kleiputten van Rijkevorsel (C107: 1,48 ha). De te rooien bossen worden gecompenseerd in de NZ boscorridor van Wortel-kolonie (A82: 5,34 ha), ter hoogte van de uitloper van Merksplaskolonie (E95: 0,27 ha) en als broekbos in het te ontwikkelen natuurreservaat in de beekvalleien en depressies (15,80 ha). Er wordt opgemerkt dat er vooral droog bos wordt gerooid en dat de voorziene compensatie zowel zal gebeuren ter hoogte van droge als natte gronden (broekbos) in de valleien en depressies. Door het aanplanten van een bos in Wortel-kolonie worden de boscomplexen van de kolonie met elkaar verbonden.

4.3.2.3 Landschap Inleiding De visie op de ontwikkeling van het landschap in het ruilverkavelingsgebied richt zich algemeen op het bestendigen en het versterken van het streekeigen karakter en de samenhang van de verschillende landschappelijke eenheden zowel naar inrichting, naar functioneel gebruik als naar ruimtelijke structuur. Bij deze algemene doelstelling staan de bescherming en versterking van oude cultuurlandschappen en de herwaardering en ontwikkeling van jonge, nieuwe landschappen centraal.

Van landschapsontwerp tot ruilverkavelingsplan Ons landschap staat onder voortdurende druk door uitbreiding van steden of de productie van voedsel of energie, industriële ontwikkelingen en nieuwe wegeninfrastructuren. Deze behoeften leggen voortdurend eisen op aan de open ruimte. Individuele of sectorale beslissingen komen hieraan tegemoet, wat in de praktijk leidt tot autonome ontwikkelingen van het landschap. Met het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan kunnen de veranderingsprocessen aan de hand van een gedegen landschapsontwerp gestuurd en beïnvloed worden met als doel de kwaliteit van het landschap in de toekomst te behouden en te verbeteren. Door uiteenlopende eisen op elkaar af te stemmen kunnen duurzame en kwalitatieve oplossingen aangereikt worden. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan heeft verschillende onderzoekdisciplines, zoals landschapsarchitectuur, erfgoed, archeologie, groenbeheer, ecologie, recreatie en landbouw- economie enerzijds en ruimtelijk ontwerp anderzijds samengebracht in een consensusplan.

8 De totale oppervlakte te rooien bos bedraagt hierdoor dus 10,03 ha, waarvan 6,66 ha te rooien en 3,74 ha te rooien mits akkoord van de eigenaar

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 40 van 403 Evaluatie per deelgebied Vastgesteld landschapsatlasrelict vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten (figuur 1.2.6 uit bijlage 5) Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan heeft de aanduiding als vastgesteld landschapsatlasrelict aangegrepen als een uitdaging om de open ruimte en het landschap op te waarderen en een meerwaarde te creëren voor gebruikers en eigenaars. Voor het uitvoeren van werken of opmaken van plannen door overheden is er een zorgplicht voor vastgestelde landschapsatlasrelicten of erfgoedlandschappen. Dit houdt in dat geen maatregelen genomen mogen worden die schadelijke gevolgen kunnen hebben op het landschap. De voorgestelde maatregelen in deze beschermingszones nemen het (erfgoed-)landschap en belangrijke archeologische zones als basis voor de verdere ontwikkeling van het gebied. Er wordt meer gedaan dan enkel voldoen aan de zorgplicht. Op het “oude” ruilverkavelingsplan werd de depressie van de Hollandse loop aangeduid als een zone “Niet ruilen, Niet werken”. Op deze manier zou voldaan worden aan het stand-still principe. Door autonome evolutie zal dit landschap echter verder degraderen. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan worden duidelijk ruimtelijke keuzes gemaakt, de zone “Niet ruilen, Niet werken” wordt geschrapt waardoor er maatregelen kunnen genomen worden om het historisch landschap te herstellen. In de omgeving van het kasteel van Hoogstraten worden enkele oude dreven opgewaardeerd. Populieren worden vervangen door inheemse boomsoorten en het dwarsprofiel van de dreef wordt verbreed indien er een dubbele bomenrij wordt aangeplant. Er worden twee verdwenen dreven (die weergegeven zijn op de Ferrariskaart) terug aangelegd. De Laarmolen, Pegelbrug en omgeving: er is hoog ingezet op erfgoedwaarden om het gebied een aantrekkelijk profiel te geven. Er wordt onderzocht of de molenvijver kan hersteld worden. Dit is echter sterk afhankelijk van de bodemkwaliteit (oud stort) en de archeologie. Momenteel is dit een weiland.

Beschermd landschap van de Rijksweldadigheidskolonie van Merksplass + landschapsatlasrelict (figuur 1.2.7 uit bijlage 5) De voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht maakt deel uit van het landschapsatlasrelict Merksplas-kolonie, maar behoort niet tot het beschermd landschap. Vandaag is de ruimtelijke samenhang van dit gebied aangetast door weekendverblijven, bebouwing, gewijzigde kavelstructuur, verdwenen dreven en wegen. Dit waardevol landschap heeft een grondige renovatie nodig, meer dan de kolonies zelf. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan geeft invulling aan deze noden door een duidelijke structuur te brengen in de oude patronen. De historische hiërarchie en ligging van de dreven wordt hersteld in functie van landschappelijk erfgoed, recreatief gebruik en ontsluiting van kavels.

Gebied ten oosten van Rijkevorsel-dorp, Schomme – Aardbol (figuur 1.2.8 uit bijlage 5) Dit vroegere heidegebied werd ontgonnen vanuit Rijkevorsel en grenst aan de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht. Dit is van oudsher een open landschap, tot 1850 een uitgestrekte heidegebied, vandaag grote akkers en weilanden zonder veel opgaande begroeiing. Dit landschappelijk open karakter wordt in het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan gerespecteerd. Mogelijk zullen er restanten van bomenrijen verdwijnen tijdens de uitvoeringsfase. Langs de Merenloopweg en Aardbolweg worden robuuste energiehoutkanten voorzien. Deze houtkanten begeleiden de oude ontginningswegen die tevens een recreatieve en functionele (landbouw)ontsluiting krijgen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 41 van 403 De vallei van de Kleine Mark (figuur 1.2.9 uit bijlage 5) De vallei van de Kleine Mark is samen met de vallei van de Mark de belangrijkste structuurdrager van het landschap binnen het ruilverkavelingsgebied. De grenzen van de vallei zijn niet altijd duidelijk leesbaar door het huidige landgebruik. Akkers en weilanden lopen vandaag helemaal door tot tegen de beek. De lijnvormige opgaande begroeiing die op de meeste plaatsen van de beekdalen aanwezig is, rafelt uit van het ingesneden beekdal naar de bredere dalranden. Veelal "vertrekt" een bomenrij of houtkant vanuit een "valleibosje". De smalle bomenrijen die loodrecht op de beek staan, zijn in grote mate verdwenen. De typische beemdstructuren zijn verdwenen. Ook valt op te merken dat deze "natte" lijnvormige begroeiing veelal gefragmenteerd is, wat waarschijnlijk te maken heeft met een "slijtageslag". Soms worden bomenrijen en houtkanten gekapt en niet vervangen. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan wordt het landschappelijke karakter van de vallei hersteld. Er wordt duidelijk onderscheid gemaakt tussen de valleigronden en de hoger gelegen akkergronden door de overgang tussen deze twee zones landschappelijk te benadrukken. Op deze manier wordt de vallei terug leesbaar na uitvoering. Het gebruik blijft grotendeels bij landbouw wat een meerwaarde kan bieden naar beeldvorming en beheer.

De vallei van de Mark, oostelijke loop (figuur 1.2.10 uit bijlage 5) In de vallei van de Mark komen verspreid soortenrijke cultuur- en halfnatuurlijke graslanden voor met kleine landschapselementen (KLE). Deze valleigronden situeren zich in hoofdzaak ter hoogte van Wortel-dorp. De percelen liggen in habitatrichtlijngebied en worden in natuurzone opgenomen. Afhankelijk van de instandhoudingsdoelstellingen worden deze graslanden behouden en als soortenrijke graslanden beheerd. KLE’s worden hersteld en waar nodig nieuw aangeplant. Doordat de kenmerkende valleistructuren reeds sterk vervaagd of verdwenen zijn, zal er zeker een meerwaarde gecreëerd worden door het opnemen van de vallei in natuurzones. Landschappelijk zal er een combinatie gezocht worden tussen enerzijds een authentiek valleilandschap met bomenrijen, houtkanten en valleibossen en anderzijds een nieuw natuurlandschap met graslanden, ruigten, poelen, rietkragen,… (invulling instandhoudingsdoelstellingen van het habitatrichtlijngebied). Ter hoogte van Wortel (omgeving van Krabbershoek) ligt een veenpakket van groot wetenschappelijk belang met goed bewaarde botanische microfossielen. Deze percelen liggen in een natuurzone en worden ingericht en beheerd in functie van de doelstellingen volgens het vastgesteld landschapsatlasrelict.

Depressie van de Bolkse beek (figuur 1.2.11 uit bijlage 5) De depressie van de Bolkse beek is nog leesbaar op het meest zuidelijke gedeelte van haar loop. Ze heeft een klein markant talud op haar rechteroever ter hoogte van Bolk dat de scheiding vormt tussen de hoger gelegen landbouwgronden en de natte valleigronden. Ontsluitingswegen naar landbouw- en bospercelen zijn niet eenduidig. De hoofdontsluiting vanuit Bolk is een oude dreef die kan vernieuwd worden. Enkele andere restanten van houtkanten en bomenrijen zijn minder structureel. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan krijgt het gebied tussen de beek en het gehucht Bolk een nieuwe, landschappelijke structuur. De vallei wordt leesbaar gemaakt met lineaire groenstroken. Op de linkeroever van de Bolkse beek liggen grote percelen in natuurzones. De landschappelijke invulling gebeurt op basis van oude beemden en nieuwe ecologische doelen. Dit zal de leesbaarheid van deze depressie verbeteren. Deze maatregelen maken van dit gebied een ruimtelijk gestructureerde eenheid, waardoor de verschillende functies naast elkaar kunnen bestaan zonder te interfereren. Landschappelijk worden duidelijke keuzes gemaakt wat resulteert in een leesbaar landschap.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 42 van 403 Vallei van de Roeleindeloop / Bosloop (figuur 1.2.12 uit bijlage 5) Het noordelijk deel van de vallei van de Roeleindeloop / Bosloop is gekenmerkt door bebouwingsdruk vanuit Hoogstraten, bebouwing op de valleirand, geen duidelijk landbouwgebruik meer in de valleigronden langs de kant van Hoogstraten. De linkeroever van de vallei wordt niet ontwikkeld door de ruilverkaveling. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan worden op de rechteroever van de vallei de oude beemdstructuren met bomenrijen en elzensingels niet hersteld. Het gebied wordt overgeleverd aan de autonome evolutie. In haar bovenloop heeft deze smalle, diep ingesneden vallei enkele markante steilranden en enkele bolle akkers en weilanden op de hoger gelegen gronden. Door het kleinschalig karakter heeft dit gebied een hoge landschappelijke waarde. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan wordt slechts een gedeelte van dit landschap versterkt. Het overgrote deel van de valleiranden (taluds) wordt behouden, maar niet versterkt met een houtkant. Dit vormt een risico dat deze valleistructuur op termijn zal verdwijnen.

Achtel (figuur 1.2.13 uit bijlage 5) Het landbouwgebied ten westen Achtel wordt gekenmerkt door een repelstructuur met sloten en weinig of geen opgaande begroeiingen. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan wil dit patroon behouden en versterken door enkele parallelle lineaire structuren. Grachten worden behouden en enkele elzensingels vormen de grens tussen gebruiksblokken. Het dorp en zijn omgeving hebben een hoge landschappelijke waarde. De belangrijkste negatieve invloed komt van de N14 en de industriële gebouwen langs deze drukke weg. Door het strategisch aanplanten van enkele elzensingels langs de langgerekte repelpercelen krijgt het dorp een buffering t.o.v. N14. Met deze ingreep wordt de beleving van het landschap rond Achtel versterkt.

Noord – Zuid verbinding Door ontginning en autonome evolutie zijn bijna alle oude bomenrijen en houtkanten in dit gebied verdwenen. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan worden enkele robuuste nieuwe stroken aangelegd langs wegen, waterlopen en op historische lijnen. Met minimale ingrepen wordt het landschap meer leesbaar en worden de gevraagde groene verbindingen tussen Wortel-kolonie, de vallei van de Mark, de Bolkse bossen en Merksplas-kolonie gerealiseerd.

4.3.2.4 Recreatie en verkeer Met het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan wordt er sterk geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit van het gebied. Onder meer door het verbeteren van de landbouw- en wegeninfrastructuur, het ontwikkelen van natuurgebieden en het opwaarderen van de landschappelijke waarden. Om deze, op het eerste zicht, concurrerende activiteiten en initiatieven te realiseren kan “erfgoed” de bindende factor zijn. Sterke verhalen rond erfgoed, waarmee de bewoners zich kunnen identificeren, zijn een belangrijk vertrekpunt. Maar er is meer. Erfgoed kan worden ingezet als middel om gebieden een aantrekkelijk profiel te geven. Door de focus niet alleen te leggen op inrichtingen voor landbouw en natuur, maar ook op het erfgoedverhaal. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan biedt het kader waarbinnen de valorisatie en identificatie van het “erfgoed” door bewoners en recreanten kan gebeuren. Er wordt voornamelijk ingezet op nieuwe verbindingen / trage wegen en het voorzien van informatie om het landschap te kunnen ‘lezen’. Er is een sterke link met het erfgoed. T.h.v. de watermolen (Laarmolen) wordt overwogen om de molenvijver opnieuw uit te graven. Dit is echter sterk afhankelijk van de bodemkwaliteit (oud stort) en de archeologie (oude oeververstevigingen en constructies). T.h.v. de woonkernen worden kleine wandellussen voorzien. Lange doorsteken doorheen het gebied zijn evenwel ook mogelijk d.m.v. oa. laarzenpaden t.h.v. de natuurzones in de valleien en depressies.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 43 van 403 De verharding van de recreatieve paden is voornamelijk zoals de bestaande (geen bijkomende beton- en asfaltverhardingen). Zandwegen worden zo veel mogelijk behouden. De fiets- en wandelnetwerken kunnen uitgebouwd worden met onthaalpunten / rustpunten / poorten om passanten even halt te laten houden. Hier krijgen zij informatie en kunnen zij hun route heroriënteren. De oude dries van Bolk is zo’n voorbeeld waar fietsers en wandelaars halt kunnen houden om te rusten. Van hieruit kunnen zij naar Merksplas-kolonie, naar Wortel-kolonie via de vallei van de Mark of naar Wortel-dorp via de depressie van de Bolkse beek en de vallei van de Mark. In de vallei van de Mark (op plaatsen waar de natuurwaarden dit toelaten) en deels op de rand van deze vallei komt een laarzenpad. Dit pad sluit aan op andere padden in de richting van Merksplas, in de vallei van de Kleine Mark of naar het kasteel van Hoogstraten. Voor de inwoners van Hoogstraten worden er twee wandellussen aangeboden. De eerste wandeling loopt via de Mark en de Laarmolen naar de depressie van de Hollandse loop. Vandaar keert de route zuidwaarts door het landschapsatlasrelict van de vallei van de Mark en het Kasteel van Hoogstraten, langs nieuw aangelegde dreven, naar de Mark en via de Bouwhoef terug naar Hoogstraten. De tweede wandeling kruist de vallei van de Bosloop/Roeleindeloop, loopt doorheen het oude plaggengebied tussen Hoogstraten en Achtel naar de vallei van de Kleine Mark. Via de steilrand tussen de valleigronden en de hoger gelegen akkers loopt het pad door het centrum van Achtel terug in de richting van Hoogstraten. Een belangrijke verbinding langsheen nieuw aan te leggen en bestaande trage wegen is de route tussen Hoogstraten, het kasteel van Hoogstraten, Wortel en Wortel-kolonie. Een andere belangrijke recreatieve ontsluiting loopt van Achtel door de vallei van de Kleine Mark richting Bolksedijk en Merksplas-kolonie. Tussen Rijkevorsel en Merksplas-kolonie komt een recreatieve verbinding. Ze vertrekt aan de Mariakapel en Lourdesgrot aan de rand van Rijkevorsel en loopt via het historisch open landschap doorheen de te herstellen dreven ten westen van Merksplas-kolonie naar Merksplas-kolonie. Via een doorsteek over de ringgracht komen we in het hart van de kolonie aan. Vanuit Rijkevorsel kan men de volledige loop van de Kleine Mark en aansluitend de Bolkse beek volgen tot aan de samenvloeiing met de Mark. Van hieruit loopt een laarzenpad ten zuiden van Wortel in de richting van het kasteel van Hoogstraten en de Nederlandse grens. Het ruilverkavelingsplan geeft de ligging van de recreatieve paden weer, maar geeft geen specificaties over de aanleg. Er wordt vanuit gegaan dat wandelpaden overhard (zand) zijn en dat fietspaden semiverhard (steenslag) zijn. Echter, de specifieke inrichting en gebruik van de recreatieve paden is in deze fase nog niet gekend. Enkel van de laarzenpaden is gekend dat ze bedoeld zijn voor wandelaars. Voor het gebruik van de overige recreatieve paden wordt wel gedacht aan en zachte vorm van recreatie.

In totaal worden door de ruilverkaveling ca. 40 km wegen aangepast. Onder ‘aangepast’ wordt verstaan de aanleg van nieuwe, verbeteren van bestaande of in cultuur brengen (opheffen) van bestaande wegen: - er wordt ca. 6,6 km nieuwe wegen in steenslag aangelegd; - er wordt ca. 17,6 km onverharde wegen verbeterd tot steenslagweg; - er wordt ca. 219 m onverharde weg verbeterd tot asfaltweg (A3); - de asfalt- of cementbetonverharding van ca. 6,9 km bestaande, verharde wegen wordt vernieuwd; - er wordt ca. 8,5 km wegen in cultuur gebracht. De nieuwe en de te verbeteren onverharde wegen (in zand of in steenslag) hebben allen een standaardbreedte van 3 m (exclusief de bermen en bermsloten). De te vernieuwen asfalt- of cementbetonverharding van de bestaande verharde wegen wordt aangelegd op de huidige breedte.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 44 van 403 De bermen langsheen in te richten wegen krijgen elk een standaard breedte van 2 m (exclusief de grachten). De bermen zijn breder dan 2 m als deze beplant worden met bomen, houtkanten of energiehout.

4.3.2.5 Water De maatregelen opgenomen in het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan zullen ontegensprekelijk een impact hebben op het watersysteem. Met betrekking tot de waterlopen en hoofdafwateringssloten kunnen drie verschillende deelingrepen onderscheiden worden: − het verleggen van gedeelten van waterlopen en hoofdafwateringssloten (Hollandse loop, Heimaasloop, Roeleindeloop, Bolkse Beek, Aardbolloop, Schommebeek en Meerenloop): ca. 4,2 km nieuwe bedding en ca. 5,2 km te dempen bedding; − het aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwateringssloten (ca. 2,3 km); − het verhogen van de interne berging van waterlopen en een hoofdafwateringssloot door de aanleg van natuurtechnische profielen9 (Roeleindeloop, Hoge Putloop, Aardbolloop, Schommebeek en Bolkse beek): ca. 6,7 km. Verder zal de optimale landbouwinrichting buiten de beekvalleien, depressies en weidevogelgebieden een aantal tegenstrijdige effecten hebben. Deze zullen grotendeels het gevolg zijn van de herverkaveling en de hiermee gepaard gaande kavelinrichtingswerken: - De herverkaveling zorgt voor grotere percelen en dus minder kilometer kavelsloten per hectare landbouwgrond. Concreet zullen de bestaande kavelsloten ter hoogte van perceelsgrenzen die verdwijnen, gedempt worden. Ter hoogte van nieuwe perceelsgrenzen worden nieuwe kavelsloten gegraven. Ter hoogte van hoger gelegen en droogtegevoelige percelen zullen evenwel geen grachten gegraven worden. Perceelsgrenzen worden hier met fenopalen afgebakend. Dit gegeven resulteert, uitgemiddeld over het projectgebied, in een langere afstroomafstand tot aan de ontvangende kavelsloot voor zowel oppervlakkig afstromend hemelwater en voor ondiep grondwater (= interflow). Een langere stroomafstand veroorzaakt op haar beurt een vertraging van afvoerpieken en een gemiddelde vernatting van de landbouwpercelen; - Door de herverkaveling zullen evenwel ook kavelinrichtingswerken en de hiermee gepaard gaande egalisaties het aanwezige microreliëf teniet doen, waardoor het bergingsvolume op het maaiveld vermindert. Dit gegeven veroorzaakt op haar beurt een versnelling van afvoerpieken. Dit nadelig effect kan geremedieerd worden door het water in de kavelsloten vertraagd af te voeren. Mogelijke maatregelen zijn het plaatsen van knijpstuwen, die het water bij piekafvoeren vertraagd doorlaten en hiervoor de aanwezige berging in de kavelsloten aanspreken; Hoger vermelde effecten zijn tegenstrijdig en zeer moeilijk te kwantificeren. Door middel van de ecohydrologische studie is getracht deze effecten te voorspellen en te kwantificeren. In de lager gelegen delen, de beekvalleien en depressies, wordt de landbouw grotendeels uitgeruild en worden de percelen ingericht en beheerd in functie van natuurdoelstellingen. Over grote delen van de bovenloop van de Kleine Mark worden oeverzones van minstens 5m breed aangelegd om de afstroming van meststoffen en pesticiden te vermijden. Deze maatregel is niet voorzien ter hoogte van het slotenstelsel. Echter, de geldende wetgeving dient altijd gevolgd te worden wat betreft het niet bemesten en het niet gebruiken van bestrijdingsmiddelen ten aanzien van waterlopen.

9 De lengte aan te leggen natuurtechnische profielen is niet supplementair aan de lengten waterlopen, maar duidt enkel op een inrichting van reeds bestaande, nieuwe of te herleggen waterlopen. Verder geldt dezelfde opmerking als voor de wegen : deze lengten zijn niet absoluut.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 45 van 403 Figuur 4-3: ligging van de aan te leggen oeverzones binnen het plangebied Voor de uitbouw van een natuurreservaat in de beekvalleien en depressies wordt ca. 98,94 ha landbouwgrond in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek door de Vlaamse overheid verworven. Voor de uitbouw van een weidevogelgebied wordt ca. 29,5 ha landbouwgrond verworven ter hoogte van de kleiputten aan de Klaterstraat in Rijkevorsel (Polderheide) en in het zuiden van de vallei van de Mark (Bolk). Hier moet tevens vermeld worden dat de bossen, gelegen in de perimeter van het uit te bouwen natuurreservaat in de beekvalleien en depressies, op het ruilverkavelingsplan niet aangeduid zijn als percelen voor natuurinrichting, maar dat er getracht zal worden om deze bossen bijkomend aan te kopen en in te richten voor de natuurfunctie. Het uitbouwen van een natuureservaat in de beekvalleien en depressies betracht de ontwikkeling van een beekdallandschap met respectievelijk 40 ha halfnatuurlijk graslanden, 40 ha10 broekbossen en 40 ha ruigten, poelen, moerassen, … . Een kritische succesfactor hierbij is het behoud en de versterking van het kwelsysteem. Geplande ingrepen hiervoor zijn: - het selectief dempen of verondiepen van sloten; - het bevorderen van vrije beekwerking (oeverwallen verwijderen, bufferstroken voorzien); - beekpeilverhogingen; - de aanleg van natuurtechnische profielen; - het afgraven van de voedselrijk toplaag. Het ontwikkelen van de botanische en faunistische rijkdom en biodiversiteit in valleien en depressies zal aan de hand van een op te stellen beheerplan gebeuren. Het ontwikkelen en optimaliseren van de habitats voor weidevogels zal eveneens aan de hand van een nog op te stellen beheerplan gebeuren. De bedoeling is openheid van de huidige gebieden versterken, een variabel peilbeheer instellen en het microreliëf en laagten herstellen.

10 In de zorgplichtrapportering …

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 46 van 403 Dit alles heeft meerdere positieve effecten op het watersysteem : - Door ruimtelijke (zowel in afstand als in hoogte !) scheiding van de functies landbouw en natuur is een natuurlijkere werking van de beeksystemen van Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek mogelijk en kan het beekbeheer hierop afgestemd worden. Dit zal bijdragen tot het herstel van de veerkracht van deze beeksystemen; - Een gewijzigd beekbeheer eventueel gekoppeld aan lokale maatregelen in functie van beekbodemverhoging, zullen een vernatting in de beekdalen veroorzaken. Hierdoor zal de kalkrijke en ijzerrijke kwel in de beekdalen en depressies hoger kunnen stijgen tot in de wortelzone van de vegetatie. Hierdoor zullen de potenties voor waardevolle en zeldzame vegetatietypes en bijhorende habitattypes toenemen. In de modellering11 werden de bestaande toestand en een 5-tal scenario’s onderzocht waarbij ook een waterpeilverhoging t.h.v. het SBZ-H werd doorgevoerd (van 50 cm waterpeilverhoging stroomopwaarts de Klinketstraat tot samenvloeiing Mark met Bolkse Beek en Kleine Mark, verder stroomopwaarts 25 cm dat evolueert naar 0 cm op de grens van het ruilverkavelingsgebied). Uiteindelijk werd 1, meest realistisch scenario weerhouden; - De chemische en biologische waterkwaliteit van deze waterlopen zal verhogen door een verhoging van het zelfreinigend vermogen ten gevolge van een gewijzigd beekbeheer en landgebruik in de beekdalen. Zelfs waar de maatregelen beperkt zijn tot de afbakening van een smallere oeverzone, voornamelijk in het beekdal van de Kleine Mark, zullen deze effecten zich voordoen. - Door een gewijzigd landgebruik (en bestemming) wordt overstroming in de beekdalen aanvaardbaar. Extra berging in combinatie met een grondgebruik bestaande uit permanente graslanden (bestaande uit een dikke en dichte vegetatielaag) en beekbegeleidende bossen zal zorgen voor een vertraging van de afvoer naar stroomafwaarts gelegen woongebieden zoals Hoogstraten-centrum en Minderhout. Ter hoogte van de Mark en de Kleine Mark wordt mogelijks voorzien in de aanleg van twee open bufferbekkens. Deze bufferbekkens zorgen ervoor dat het vervuilde overstortwater niet rechtstreeks in de waterloop terechtkomt, maar geleidelijk overloopt. Op de voorziene locaties (ter hoogte van de Mark en Kleine Mark, zie bijlage 1) kunnen inrichtingswerken zoals afgraving, aanleg kleine dijken en afschuining beekoevers plaatsvinden. Meer details zijn momenteel niet beschikbaar.

4.3.2.6 Archeologie Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan zijn er slechts weinig proactieve maatregelen met betrekking tot het archeologisch erfgoed weerhouden: - Er zijn geen sites in het ruilverkavelingsgebied gelegen, die in aanmerking komen voor inrichting of ontsluiting; - De sites die behouden moeten worden, zijn beperkt tot de sites die voorkomen op de Centrale Archeologische Inventaris maar, aangezien deze voornamelijk van bouwkundige aard zijn, zullen die geen impact ondervinden van de ruilverkaveling. Verder onderzoek is wel aangewezen in enkele zones die zijn aangeduid als “rijk aan steentijd” (ter hoogte van Papenvoort/Langenberg), maar waarover verder geen informatie gekend is. Hier zal veldprospectie en booronderzoek uitsluitsel moeten brengen. Verder zullen zones met duidelijke sporen op luchtfoto op voorhand intensief archeologisch onderzocht worden als er grondverzet moet uitgevoerd worden. Zoals in alle VLM-projecten zal vooraf of tijdens de uitvoeringsfase archeologisch vooronderzoek (proefsleuven en/of booronderzoek) worden uitgevoerd bij gepland grondverzet. Tenslotte wordt ook

11 “Uitvoeren van een hydraulische en ecohydrologische studie – IMDC, Technum”, waarbij oa. een grondwatermodellering, oppervlaktewatermodellering en NICHE-vegetatiemodellering werd uitgevoerd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 47 van 403 werfbegeleiding en/of archeologische controle voorzien bij aanleg van grachten, poelen, bij plagwerken, … .

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 48 van 403 4.4 Alternatievenonderzoek 4.4.1 Inleiding Er kunnen op verschillende niveaus alternatieven beschouwd worden. Hierbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven. Bij het opstellen van het ruilverkavelingsplan voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel werden geen verschillende globale planalternatieven tegenover elkaar afgewogen, maar de verschillende maatregelen werden tijdens het planvormingsproces of tijdens de adviesprocedure ervan in beschouwing genomen en eventueel gewijzigd. De opbouw van een ruilverkavelingsplan verloopt in een drietal fasen: 1) De eerste fase omvat een inventarisatie, evaluatie en interpretatie van de betrokken functies (landbouw, waterhuishouding, ontsluiting, landschap en cultuurhistorie, flora en fauna, recreatie en archeologie). Voor de verschillende sectoren worden potenties, knelpunten en een visie geformuleerd. 2) Tijdens een tweede fase worden de afzonderlijke functionele visies met elkaar geconfronteerd, eerst voor de bepaling van een aantal basisprincipes en grote opties (op het niveau van het concept), dan meer naar het concrete detailniveau toe. Uit deze fase volgt dan via evaluerend ontwerpen de opmaak van het ruilverkavelingsplan. Het concept en het ruilverkavelingsplan zelf werden in ontwerp opgemaakt door de Vlaamse Landmaatschappij. De coördinatiecommissie adviseerde het concept en het ruilverkavelingsplan. Tijdens het planningsproces worden de initiële voorstellen uitgewerkt en tussentijds geëvalueerd door een multidisciplinair samengesteld projectteam binnen de VLM en ter bespreking en advisering voorgelegd aan de coördinatiecommissie. In de loop van dit proces werd door de VLM frequent overleg gepleegd met een aantal andere externe besturen zoals de gemeenten en administraties en belangengroepen. 3) De derde fase is de fase van de milieueffectrapportage. Een plan-MER wordt opgesteld voor het gehele ruilverkavelingsgebied. Door de opmaak van een MER voor de ruilverkaveling wordt nuttig verklaard, kunnen voorstellen tot aanpassing daadwerkelijk in het plan opgenomen worden. Indien er nog grote wijzigingen gebeuren of indien blijkt dat er elementen in het plan zitten die nog niet voldoende in detail zijn uitgewerkt om de milieueffecten reeds volledig in te schatten, kan later nog een andere vorm van milieubeoordeling opgemaakt worden (eventueel beperkt tot een aantal thema’s). Bij een ontbossing van meer dan 3 ha of een eerste bebossing van meer dan 10 ha dient een project- MER of een verzoek tot ontheffing van de MER-plicht opgemaakt te worden. Uitgaande van de gevolgde werkwijze bij de opstelling van het ruilverkavelingsplan en het erbij inbegrepen overleg zijn er zowel wijzigingen gebeurd aan het plan als deelalternatieven bekeken. Deze wijzigingen en alternatieven werden zowel geïntroduceerd op het niveau van planvorming binnen het planningsteam, als op het niveau van de bespreking in de coördinatiecommissie, al dan niet onder invloed van een aantal externe besturen, administraties, belangenverenigingen en belangengroepen . Het ging hierbij dikwijls over kleinere onderdelen van het plan (b.v. al of niet aanleggen van een weg, …). Op deze manier komt men tot een zeer groot aantal deelalternatieven die niet altijd in publiceerbare kaarten kunnen worden verwerkt. Het gaat hierbij dikwijls om denkpistes, die snel achterhaald blijken na confrontatie met verschillende sectoren en diensten. Het is onmogelijk alle op deze manier in beschouwing genomen deelalternatieven, varianten, wijzigingen, bijhorende discussies en afwegingen in dit MER weer te geven. Hiervoor wordt verwezen naar de teksten bij het ruilverkavelingsplan, de verslagen van de vergaderingen van de coördinatiecommissie en de overlegvergaderingen met diverse partners . De voornaamste behandelde alternatieven worden hieronder besproken.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 49 van 403 4.4.2 De voornaamste behandelde alternatieven Er is overleg gepleegd met verschillende partners om tot een definitief planontwerp te komen. De partners zijn de gemeenten Rijkevorsel, Hoogstraten en Merksplas, verschillende adviesraden (milieuraad, landbouwraad), landbouwersoverleggroepen12 Rijkevorsel en Hoogstraten, milieuoverleggroep13, Boerenbond, Natuurpunt, Werkgroep oude voetwegen, Strafschool van Hoogstraten,…. De opmerkingen en suggesties van de partners werden in overweging genomen. Tijdens het proces van de planopbouw (initieel en bij de actualisatie) werden de overleggroepen op regelmatig basis geconsulteerd en geïnformeerd. Op basis van het hierboven geschetste planvormingsproces is het ruilverkavelingsplan opgebouwd en steeds verder verfijnd. Zo werd in 2000 gekomen tot een eerste versie van het ruilverkavelingsplan (het “oude” ruilverkavelingsplan) waarvoor in 2003 de conform verklaring van het MER werd verleend. Echter werd in de periode tussen 2003 en 2013 het onderzoek naar het nut van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel stilgelegd. Na de heropstart van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel in 2013 werd het ruilverkavelingsplan geactualiseerd. Deze planaanpassingen kunnen aanzien worden als alternatieven ten opzichte van het “oude” ruilverkavelingsplan en worden daarom ook onderstaand besproken. Planaanpassingen worden geformuleerd voor de sectoren: - landbouw; - natuur; - landschap; - recreatie; - water.

4.4.2.1 Landbouw Volgende planaanpassingen zijn doorgevoerd: - De zones “niet ruilen, niet werken” volgens het “oude” ruilverkavelingsplan zijn geschrapt en zijn vervangen door een effectieve inrichting van deze zones voor landbouw, natuur, landschap, … . Hierbij is betracht om een grotere duidelijkheid te geven over het toekomstig ruimtegebruik in deze zones. De voormalige zones “niet ruilen, niet werken” waren zones waar de uitgangssituatie behouden bleef door in de regel geen inrichtingswerken uit te voeren en geen kavelruil te doen. De enige mogelijk ruil kaderde in de realisatie van oeverzones langsheen de waterlopen in deze zones. Deze zones “niet ruilen, niet werken” werden echter opgenomen in de ruilverkaveling opdat interessante (natuur)percelen zouden kunnen aangekocht worden. • De zones “niet ruilen, niet werken” in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse loop zijn nu voor een groot gedeelte in de landbouwstructuur opgenomen (+- 45ha); • De zone “niet ruilen, niet werken” in de depressie van de Bolkse beek is reeds gerealiseerd door het aankopen en het beheren van deze gronden door het Agentschap voor Natuur en Bos;

12 De landbouwersoverleggroep bestaat per gemeente (Rijkevorsel en Hoogstraten) uit een 7 à 8-tal landbouwers. Voor Rijkevorsel is deze vertegenwoordiging geselecteerd tijdens een vergadering waarbij de beroepslandbouwers werden uitgenodigd. De regioconsulent van Boerenbond de burgemeesters en de schepenen bevoegd voor landbouw werden tevens uitgenodigd. 13 Tot de milieuoverleggroep behoren de milieuambtenaren en de schepenen bevoegd voor milieu van Hoogstraten en Rijkevorsel en vertegenwoordigers van lokale natuurverenigingen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 50 van 403 • De zone “niet ruilen, niet werken” in de vallei van de Mark ten zuiden van Wortel- dorp (Krabbershoek) is reeds gerealiseerd door het aankopen van deze gronden door de Vlaamse Landmaatschappij. Deze percelen kennen in hun huidige toestand geen landbouwgebruik; • De zone “niet ruilen, niet werken” in de landbouwenclave met bestemming bos in het zuiden van Wortel-kolonie, wordt, indien mogelijk, geruild met compensatiegronden met een agrarische bestemming ten noorden van de ringgracht van Merksplas-kolonie. - In de vallei van de Kleine Mark, verkleint de natuurzone met 5,6ha. De respectievelijk gronden worden in de landbouwstructuur opgenomen. - In totaal vergroot de natuurzone in de vallei van de Mark en in de depressie van de Bolkse beek met 11.6ha. De respectievelijke gronden worden uit de landbouwstructuur genomen. - In de vallei van de Mark, ten oosten van de weg Neerven, is 1,5ha natuurzone geschrapt en opgenomen in de landbouwstructuur. Deze percelen liggen in een huiskavel. - De natuurzone in het weidevogelgebied van Polderheide verschuift naar het noorden en vergroot met 5,36ha. De respectievelijke gronden worden uit de landbouwstructuur genomen. - Een perceel ter hoogte van Grote Plaats (ten westen van Wortel-kolonie), 1.9ha groot, met restanten van een ven, wordt in een natuurzone opgenomen en wordt uit de landbouwstructuur genomen. - Verspreid over het ruilverkavelingsgebied worden er, bijkomend, een aantal zonevreemde, storende bosjes gerooid. Deze bosjes worden in landbouwgebruik genomen. In totaal wordt er bijkomend 2,6ha bos gerooid en wordt daarnaast, mits toestemming van de eigenaar nog eens 3,7ha bos eventueel gerooid. - Van belangrijke landbouwontsluitingswegen wordt de bestaande wegverhardingen (beton, asfalt) vernieuwd. - 2 landbouwontsluitingswegen (t.h.v. Merksplassesteenweg en Hoogstraatsesteenweg) worden buiten woonzones gelegd.

4.4.2.2 Natuur Mede ten gevolge van de verslechterde ecologische kwaliteit van de graslanden in de vallei van de Kleine Mark én gegeven het feit dat er nogal wat negatieve impact van het “oude” ruilverkavelingsplan was ter hoogte van de samenvloeiingszone Mark, Kleine Mark en Bolkse beek werd besloten de natuurzones in de vallei van de Kleine Mark in te krimpen (met behoud van enkele grotere blokken welke reeds grotendeels aangekocht zijn door de Vlaamse Landmaatschappij) en te verschuiven naar de samenvloeiingszone van de Kleine Mark, Bolkse beek en Mark én naar de vallei van de Mark (oostelijke loop). Zodoende wordt de in het MER van 2003 geschetste negatieve impact (zie kaart 2 in bijlage 4) hier omgezet in een positief effect. Meer actueel waardevolle percelen worden zo beschermd en meer natuurzones zijn gelegen in de perimeter van het habitatrichtlijngebied BE2100020 - deelgebied 7. Vanuit ecologisch oogpunt heeft het vasthouden aan de zones “niet ruilen, niet werken” in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse loop geen enkele meerwaarde meer. Deze zones worden geschrapt en vervangen door een effectieve inrichting voor landbouw, natuur, landschap, … .

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 51 van 403 Omwille van de inplanting van het nieuwe serrecomplex aan de Bolksedijk werd ook een planaanpassing doorgevoerd aan de natuurzone voor weidevogels te Polderheide. Zoals op de figuur hiernaast te zien is, werd er een verschuiving in noordelijke richting (weg van de serres) doorgevoerd, zodoende vergroot de effectief voor weidevogels nuttige oppervlakte. Tevens werd de oppervlakte met 5,36ha uitgebreid (ter compensatie van de teloorgegane oppervlakte aan Aardbolheide, waarvoor in het MER van 2003 aandacht gevraagd is).

De aankoop van een perceel met een oud ven, ten westen van Wortel-Kolonie (langsheen de weg Grote Plaats), biedt de mogelijkheid dit ven als klein landschapselement te beschermen en te verbeteren via de opname in een natuurzone. Zodoende wordt aan één van de prioriteiten vanuit het habitatrichtlijngebied (herstelmaatregelen kamsalamander, meer bepaald versterken migratieroutes tussen deelgebied 6 en 7 van het habitatrichtlijngebied BE2100020 (cfr. instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten)) mee invulling gegeven. Aangezien er planaanpassingen doorgevoerd worden, is deze opportuniteit tevens aangegrepen om op een aantal in het MER van 2003 voorgestelde remediërende maatregelen in te spelen (zie kaarten in bijlage 4) of omwille van de autonome evolutie juist te verlaten. Ze worden hieronder kort overlopen: - Zoveel mogelijk behouden van waardevolle bomen en grachten: • blijft herverkavelings- en uitvoeringsgewijs aan de orde; - Dreven behouden ter hoogte van bosuitbreiding (te Wortel-kolonie): • is opgenomen in de maatregelen; - Vegetatieverlies beperken bij aanleg laarzenpad, valleirand volgen, rustverstoring vermijden: • bij het intekenen van het tracé is hier, in de mate van het mogelijke, reeds rekening mee gehouden; - Openheid ten behoeve van weidevogels behouden, geen bomenrijen aanplanten (ter hoogte van het weidevogelgebied van Bolk): • is opgenomen in de maatregelen, openheid wordt nog meer gerealiseerd. Opname van westelijk hiervan gelegen graslanden (samenvloeiingszone Mark, Kleine Mark en Bolkse beek) in de natuurzones verhoogt de potenties voor weidevogels.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 52 van 403 - Evaluatie weidevogelgebied bij het ontwerpen van de inrichtingswerken en van de herverkaveling en behouden van potenties voor weidevogels (ter hoogte van Aardbolheide): • is, gezien de inplanting van het serrecomplex ter hoogte van Aardbolheide en de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik, niet meer aan de orde. Ter compensatie worden de potenties voor weidevogels ter hoogte van het weidevogelgebied Bolk versterkt (opname van gronden ter hoogte van de samenvloeiingszone van de Kleine Mark, Bolkse beek en Mark in “natuurzone”) en het weidevogelgebied ter hoogte van Polderheide uitgebreid met 5,36ha. - Aankoopbeleid voeren in zone “niet ruilen, niet werken”: • is, met weinig resultaat, jarenlang uitgevoerd. Ingevolge autonome evolutie (intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse loop) is deze maatregel te schrappen. - Ontsnipperingsmaatregelen nemen bij werken aan steenweg (niet binnen ruilverkaveling): • niet van toepassing. De planaanpassingen zijn, naast vanuit landschappelijke hoek, vooral vanuit ecologisch standpunt ingegeven. Enerzijds wordt tegemoet gekomen aan een aantal in het MER voorgestelde aandachtspunten en milderende maatregelen, anderzijds worden actueel ecologisch minder waardevolle percelen ingeruild voor ecologisch waardevollere percelen. Bijkomend kan nog gesteld worden dat naar de landbouw toe een meer rechtszekere situatie gecreëerd wordt aangezien een grotere oppervlakte natuurzone binnen het huidige habitatrichtlijn BE2100020 komt te liggen. Verder wordt met de ruilverkaveling uitvoering gegeven aan het realiseren van de vooropgestelde IHD’s binnen het SBZ-H BE2100020-714.

4.4.2.3 Landschap Het “oude” ruilverkavelingsplan heeft reeds een sterke landschappelijke opbouw, die in het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan verder uitgediept is. In verschillende zones zijn extra landschappelijke lijnen gecreëerd. Waar nodig worden aanpassingen doorgevoerd omwille van de autonome evolutie sinds 2003: - De grootste aanpassingen situeren zich in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van Hollandse loop, ter hoogte van de volgens het “oude” ruilverkavelingsplan aangeduid zones “niet ruilen, niet werken”. - Er wordt bijkomend aandacht besteed aan de erfgoedwaarden van het vastgesteld landschapsatlasrelict Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten en van het landschapsatlasrelict ter hoogte van de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht. - Het thema energiehout krijgt een invulling in het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan. - Daarnaast zijn er nog verspreid liggende, aanpassingen die resulteren in een verdichting van het landschapsbeeld ter hoogte van oa. de landbouwgebieden te Achtel, Bolk en Papenvoort. - Tot slot worden er bijkomend storende (dennen)bosjes in open agrarisch gebied gerooid en omgezet naar landbouwgrond. Hieronder volgt een beschrijving van de belangrijkste aanpassingen.

Vastgesteld landschapsatlasrelict Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten Het vastgesteld landschapsatlasrelict overlapt met de depressie van de Hollandse loop. Op het “oude” ruilverkavelingsplan is de depressie van de Hollandse loop aangeduid als een zone “niet ruilen, niet

14 Met name de habitattypes 6410, 6430, 6510 en 91E0.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 53 van 403 werken”. Op deze manier zou voldaan worden aan het stand-still principe. We stellen echter vast dat door de autonome evolutie dit landschap verder degradeert. In het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan is deze zone “niet ruilen, niet werken” geschrapt en worden, in de plaats daarvan ruimtelijke keuzes gemaakt waardoor dit historisch landschap hersteld wordt. Er komt een duidelijke afbakening op perceelniveau tussen bos, natuur en landbouw. Grachten en waterlopen worden geflankeerd met elzensingels en houtkanten. Langs de Hollandse loop komt een bomenrij die dit gebied ruimtelijk kadert. Verdwenen bomenrijen langs wegen worden opnieuw aangeplant. Er is tevens een nieuwe ontsluiting voor recreanten voorzien langs de Mark in de richting van de Hollandse loop.

Landschapsatlasrelict Merksplas-kolonie De voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht maakt deel uit van het landschapsatlasrelict Merksplas-kolonie. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan geeft, meer dan het “oude” ruilverkavelingsplan, een duidelijke structuur aan dit gebied door oude patronen te herstellen. De historische hiërarchie van de dreven wordt hersteld in functie van het landschappelijk erfgoed, ontsluiting van kavels en recreatief gebruik. De drie hoofddreven die uit Merksplas-kolonie komen, worden doorgetrokken waardoor de oorspronkelijke link met de kolonie hersteld wordt. De andere dreven en de landbouwkavels worden gestructureerd vanuit het deelgebied zelf. Heel wat dreven worden opnieuw aangelegd. De wegen in de dreven worden verbeterd in functie van landbouwontsluiting en/of recreatief medegebruik. De hoofddreven komen in openbaar domein waardoor zij een gepast beheer krijgen, belangrijk voor de instandhouding op langere termijn.

Vallei van de Kleine Mark Op het “oude” ruilverkavelingsplan is de vallei van de Kleine Mark aangeduid als een zone “niet ruilen, niet werken” en als natuurzone. Op deze manier zal een groot deel van deze vallei verder degraderen ten gevolge van de autonome evolutie en de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik. Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan is de zone “niet ruilen, niet werken” geschrapt en vervangen door een effectieve inrichting van deze zone voor landbouw, natuur, landschap, … . De landschappelijke inrichting van de vallei van de Kleine Mark volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan stelt zich als volgt: - Er wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de valleigronden en de hoger gelegen akkergronden door de overgang tussen deze twee zones landschappelijk te benadrukken. De taluds worden hersteld en aangeplant met een houtkant of een bomenrij. Zo ontstaat een lineair element langs beide zijden van de beek die de vallei terug leesbaar maakt. - De beek zelf krijgt op beide oevers oeverzones die de meanders afsnijden. - Een lijnvormige bomenrij op de oevers van de beek is een derde lineair element dat de vallei zal kenmerken. Deze lineaire bomenrijen zijn transparant om de landschappelijk waardevolle doorzichten naar de tegenovergelegen valleihelling te garanderen. - Tussen deze drie lineaire stroken komen elzensingels en grachten, loodrecht op de beek, die refereren naar oude beemden. Deze maatregelen worden aangelegd als lijnvormige groenelementen of als groenelementen in het openbaar domein van de wegen en van de waterlopen, en garanderen zo een landschappelijk herstel van de vallei van de Kleine Mark. De natuurzones verschuiven naar de samenvloeiingszone van de Mark, de Kleine Mark en de Bolkse beek. Enkele kleinere natuurzones blijven in de vallei van de Kleine Mark gehandhaafd. Deze percelen worden ingericht met aandacht voor de landschappelijke kenmerken van deze vallei.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 54 van 403 Vallei van de Mark, oostelijke loop De vallei van de Mark wordt volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan grotendeels onttrokken aan landbouw door ze in te kleuren als natuurzone. Rekening houdende met de instandhoudingsdoelstellingen kan hier naar een combinatie gestreefd worden van enerzijds een authentiek valleilandschap met bomenrijen, houtkanten en valleibossen en anderzijds een nieuw natuurlandschap met poelen, rietkragen, … .

Depressie van de Bolkse beek Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan krijgt het gebied tussen de depressie en het gehucht Bolk een nieuwe landschapsstructuur. Een talud die de grens vormt tussen de natte en droge gronden wordt versterkt en aangeplant met een houtkant. Er komen enkele nieuwe, groene landschapselementen loodrecht op de Bolkse beek, bestaande bomenrijen worden versterkt. Er komt één nieuwe ontsluitingsweg in de richting van de Bolkse beek, die twee bestaande ontsluitingswegen zal vervangen. Dit zorgt voor een duidelijke structuur en ontsluiting van percelen. Stroomafwaarts volgt een andere ontsluitingsweg, komende vanuit Bolk, de loop van de beek. Deze weg vormt de scheiding tussen natuur en landbouw. Waar de ontsluiting voor landbouw stopt, loopt deze weg verder als een recreatieve ontsluiting. Op de linkeroever van de beek liggen grote percelen in natuurzone. De landschappelijke invulling gebeurt op basis van oude beemden en ecologische doelen in functie van de instandhoudingsdoelstellingen.

Noord-Zuid verbinding De noord-zuid verbindingen zijn lineaire, groene, kleine landschapselementen tussen Wortel-kolonie, de vallei van de Mark, de Bolkse bossen en Merksplas-kolonie. Volgens het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan worden enkele robuuste, nieuwe stroken aangelegd langs wegen, waterlopen en op historische lijnen: - Zo wordt de dreef langsheen Langenberg (richting Wortel-kolonie), die al terug te vinden is op de Ferrariskaart, hersteld; - Ten noorden van de vallei van de Mark ligt een groot plaggenveld waarvan de taluds versterkt worden met houtkanten; - Tussen de Mark en Papenvoort wordt een historische lijn terug in het landschap gebracht.

Planaanpassingen in functie van het milieueffectrapport van 2003 Aangezien er planaanpassingen doorgevoerd worden, is deze opportuniteit tevens aangegrepen om op een aantal in het MER van 2003 aangehaalde remediërende maatregelen in te spelen (zie kaarten in bijlage 4) of omwille van de autonome evolutie juist te verlaten. Ze worden hieronder kort overlopen: - In het ruilverkavelingsgebied het rooien van (de op het plan niet aangegeven als te behouden) bomen vermijden, zeker van waardevolle bomenrijen in groep: • blijft herverkavelings- en uitvoeringsgewijs aan de orde. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan neemt enkele van de op kaart 1 uit bijlage 4 aangeduide bomenrijen op als een vaste grens; - Matig negatieve effecten op het landschap door de herverkaveling en kavelinrichtingswerken, egalisatie en het eventueel rooien van opgaande houtige begroeiing maximaal beperken: • blijft herverkavelings- en uitvoeringsgewijs aan de orde (zie punt hiervoor);

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 55 van 403 - Bij het aanplanten van opgaand groen moet maximaal gebruik worden gemaakt van streekeigen plantmateriaal en soorten: • bij het opstellen van het ontwerp van de beplantingswerken zal hiermee rekening gehouden worden; - Waardevolle bomen op perceelgrenzen moeten gespaard blijven bij de aanleg van fiets- en wandelpaden: • bij het opstellen van het ontwerp van de werken zal hiermee rekening gehouden worden; - Overleggen met de voor archeologie bevoegde instantie tijdens de verdere planning en het detailontwerp van de ruilverkaveling. In functie van het ontwerp van de werken is een diagnostische terreinevaluatie in het volledige ruilverkavelingsgebied noodzakelijk: • blijft herverkavelings- en uitvoeringsgewijs aan de orde. Archeologisch vooronderzoek en begeleiding van de werken zal gebeuren overeenkomstig een, in overleg met de voor archeologie bevoegde instantie, opgestelde procedure. Daarnaast is sinds 1 juni 2016 het luik archeologie van het Erfgoeddecreet van kracht waarin bepaald wordt in welke gevallen er een archeologienota moet opgemaakt worden en wanneer archeologisch onderzoek vereist is. - Taluds met cultuurhistorische waarde behouden door deze taluds als vaste kavelgrenzen te behouden: • De op kaart 3 in bijlage 4 aangeduide taluds zijn op het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan opgenomen als vaste grenzen en zijn zodoende veiliggesteld.

Planaanpassingen “energiehout”: oogstbaar maken van het landschap Groenstructuren zoals houtkanten, hagen, bomenrijen, kleine bosjes, grasstroken en bermen zijn belangrijk voor de biodiversiteit, ze bepalen mee de identiteit van het landschap en ze kunnen tal van functies vervullen (natuurlijke plaagbestrijding, bestuiving, waterbeheer, decor voor recreatie en ontspanning, …). Echter, het beheer en de hiermee samenhangende kosten zijn vaak een knelpunt voor een duurzame ontwikkeling en instandhouding van deze groenstructuren. De economische functie die deze elementen in het verleden hadden, is immers veelal weggevallen (zoals: productie van gerief- en brandhout, …) of onvoldoende onderkend (zoals: windvang, schaduw, bestuiving van gewassen, ….). Door op een moderne manier de productiefunctie van het landschap terug te valoriseren en te integreren binnen de andere functies, kan enerzijds een meer duurzame (economische) basis voor het beheer worden verkregen en kan anderzijds biomassa worden geoogst die kan worden ingezet voor de productie van hernieuwbare energie of, waar mogelijk, als grondstof voor hoogwaardigere toepassingen. Het integreren van een productiefunctie kan kansen bieden. Dit vereist echter dat we ons landschap op een anderemanier moeten gaan inrichten en het beheer op een anderemanier moeten gaan doen. In het plangebied worden 4ha energiehoutkanten aangelegd. Deze stroken bevinden zich in de regel langsheen bestaande of nieuw aan te leggen ontsluitingswegen. De ligging langs een weg faciliteert het oogsten met een aangepaste maïshakselaar. Andere opportuniteiten om energiehout te ontwikkelen via ruilverkaveling zijn de mogelijkheid tot het bepalen van de eigendomsstructuur, de vormgeving en de structuur van de houtkanten. Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan voorziet stroken energiehout langs wegen zoals Merenloopweg, Aardbolweg, Bavelstraat, Bolksedijk,… .

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 56 van 403 4.4.2.4 Recreatie Het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan maakt de recreatieve ontsluiting van het gebied “volledig”. Naast het beschikbaar stellen van voor recreanten interessante informatie, zijn bijkomend volgende recreatieve infrastructuren voorzien: - ter hoogte van de oude dries van Bolk een onthaal- en rustpunt; - een wandellus vanuit Hoogstraten via de Mark, de Laarmolen, de depressie van de Hollandse, het kasteel van Hoogstraten, de vallei van de Mark, de Bouwhoef terug naar Hoogstraten; - een wandellus vanuit Hoogstraten via de vallei van de Bosloop/Roeleindeloop, het plaggengebied van Achtel, de valleirand van de Kleine Mark, het gehucht Achtel terug naar Hoogstraten; - een wandelverbinding tussen de vallei van de Kleine Mark en de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie; - laarzenpaden door de vallei van de Kleine Mark en de depressie van de Bolkse Beek. Deze laarzenpaden vormen een groter geheel met het reeds in de vallei van de Mark voorziene laarzenpad.

4.4.2.5 Water Met betrekking tot het thema water bevat het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan nauwelijks wijzigingen. De principes en concepten blijven ongewijzigd. In de ruilverkavelingsvisie van het “oude” ruilverkavelingsplan werden reeds onderstaande principes geponeerd: - In het in te richten landbouwgebied moet het af- en ontwateringssysteem optimaal functioneren voor landbouw. Voor perioden van grote droogte moeten maatregelen voorzien worden om de waterafvoer te verminderen. - Het systeem van de waterhuishouding moet ontworpen worden zodat het infiltratie- kwelsysteem in het ruilverkavelingsgebied duurzaam functioneert en de natuurwaarden in de beekvalleien en depressies kunnen ontwikkelen. - De verbeterde af- en ontwatering na ruilverkaveling kan een verhoogde piekafvoer tot gevolg hebben. Om wateroverlastproblemen stroomafwaarts te voorkomen moet het intern bufferend vermogen van het waterlopen- en slotenstelsel verhoogd worden. - De waterkwaliteit moet verbeterd worden door het verhogen van het zelfreinigend vermogen van het waterlopen- en slotenstelsel. Puntverontreinigingen (overstorten) moeten tevens geremedieerd worden. Ingevolge het MER van 2003 is het belang van hoger vermelde principes duidelijk geworden en zullen deze principes zo ver mogelijk doorgedreven worden en in praktijk gebracht worden. Het MER achtte een grondwatermodellering en een oppervlaktewatermodellering nodig om de, in het ruilverkavelingsplan, voorziene maatregelen verder te verfijnen en de effecten ervan te kwantificeren. Deze studie werd ondertussen uitgevoerd (zie bijlage 8) en bestaat uit : Een oppervlaktewaterkwantiteitsmodellering (OWKM), bestaande uit : - het opstellen van een oppervlaktewaterkwantiteitsmodel voor de bestaande en de geplande toestand van het stroomgebied van de Mark, Kleine Mark en Laak of Bolkse beek; - Het beoordelen van de uitgewerkte scenario’s. De volgende geklasseerde waterlopen worden opgenomen in het model: o Mark (1° en 2° categorie) vanaf de stuw in Meersel-Dreef tot aan Horst; o Laak of Bolkse Beek (2° categorie) vanaf de samenvloeiing met de Mark tot aan de Bolksedijk;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 57 van 403 o Kleine Mark (2de categorie) vanaf de samenvloeiing met de Laak of Bolkse Beek tot aan de Keirschothoeveweg. Een ecohydrologische studie, bestaande uit: - het uitvoeren van een grondwatermodellering van de bestaande en de geplande toestand. Hierbij wordt een scenario-analyse toegepast; - het uitvoeren van een vegetatievoorspellingsmodellering; - het opstellen van een gebiedsvisie “natuur”. Deze studie is een zeer belangrijke tool om de nodige detailmaatregelen te bepalen en te kwantificeren.

4.4.3 Blokgrens In § 4.3.1 wordt aangegeven hoe de blokgrens werd bepaald. Tijdens de periode van ter inzagelegging van de kennisgeving van dit MER werd er gevraagd deze blokgrens uit te breiden met de omgeving van het kasteel ’t Withof, gezien dit historisch verweven zou zijn met het kasteel van Hoogstraten en de Laarmolen. Er wordt bijgevolg gevraagd de blokgrens aan te passen en de omgeving van het kasteel ’t Withof ook op te nemen binnen het plangebied. Echter, uitvoering van het planvoornemen hypothekeert de historische verwevenheid van de 3 beschouwde elementen niet en zal bovendien geen meerwaarde bieden voor de vooropgestelde plandoelstelling, met name tegemoet komen aan de specifieke noden waar de landbouw binnen het plangebied nu mee te maken heeft. Historische verwevenheid De huidige historische verwevenheid tussen deze drie elementen en de mogelijke effecten na uitvoering van het planvoornemen, wordt besproken onder de discipline Landschap, respectievelijk onder de § 7.4.4.2 en §7.4.5.2. Geen landbouwbaten te realiseren In de omgeving van ’t Withof zijn drie landbouwgebruikers actief. Twee van hen zijn daar ook gezeteld, het derde bedrijf is gezeteld in . • Landbouwer A – PAARS Melkveebedrijf, 42 ha, VBO: zeer groot // Gebruikt ook 7 percelen in het ruilverkavelingsgebied • Landbouwer B – Bijna 7 ha maisteelt, VBO: zeer klein // Gebruikt ook 1 perceel in het ruilverkavelingsgebied • Landbouwer C uit WUUSTWEZEL – ORANJE Varkensbedrijf, 12 ha, VBO: zeer groot // Gebruikt geen percelen in het ruilverkavelingsgebied Het grootste deel (paars) zijn de kavels van een groot melkveebedrijf. Deze kavels zijn huiskavels (liggen rond het bedrijf) en kunnen niet verlegd worden, gezien een ruilverkaveling niet de intentie heeft om huiskavels te verkleinen. De gele percelen zijn percelen die toebehoren aan een eigenaar die ter plaatse woont. Ook deze gronden zijn vast en kunnen niet dichterbij gelegd worden. Tot slot, de oranje percelen zijn veldkavels van een bedrijf uit Wuustwezel. Echter, bij navraag blijkt dat deze percelen ook eigendom zijn van de eigenaar van de gele gronden. Met andere woorden deze percelen zijn ook vast en kunnen niet verlegd worden. Als conclusie kan er gesteld worden dat in het gebied dat onderwerp uitmaakt van het voorstel tot blokgrensuitbreiding, geen landbouwbaten (huiskavelbaten, afstandsbaten, groeperingsbaten, vormverbetering) mogelijk zijn en dat vanuit landbouwstandpunt een uitbreiding van het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 58 van 403 ruilverkavelingsblok hier niet gewenst is. Een uitbreiding van het blok zal zelfs eerder nadelig zijn als voor de sectoren landschap en natuur maatregelen ingetekend worden waarvoor ruimte (grond) moet vrijgemaakt worden omdat dan oa. voor het paarse bedrijf de huiskavel zal verkleinen. Dezelfde redenering geldt bij het uitbreiden van het openbaar domein van wegen en waterlopen.

Conclusie De huidige blokgrens blijft ongewijzigd.

4.4.4 Uitvoerings- en / of inrichtingsalternatieven In de inleiding (§4.4.1) werd gesteld dat door de opmaak van een MER voordat de ruilverkaveling wordt nuttig verklaard, er nog voorstellen tot aanpassing in het plan kunnen opgenomen worden. In onderstaande tabel worden dan ook de verschillende plansuggesties of planwijzigingen uit de inspraakreacties en uit de adviezen op de kennisgeving beoordeeld. Deze kunnen namelijk in principe beschouwd worden als mogelijke inrichtingsvarianten of –alternatieven. Echter, een aantal van de voorgestelde plansuggesties betreffen bezwaarschriften en geen alternatieven of ze voldoen niet aan de vooropgestelde plandoelstellingen. In onderstaande tabel wordt voor iedere voorgestelde plansuggestie dan ook aangegeven of ze al dan niet als volwaardig alternatief zullen meegenomen worden in het verdere MER.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 59 van 403 Tabel 4-4: mogelijke inrichtingsvarianten Maatregel Voorgesteld alternatief Beoordeling /locatie A92 Vraag om de breedte van de te behouden buurtweg De breedte van het wandelpad wordt pas bepaald bij het ontwerp van de werken. Algemeen 20 (Stipstappenpad) te beperken tot 2 meter. wordt echter uitgegaan dat recreatieve paden een breedte hebben van 2 meter. De Stipstappenpad maatregel A92 zal dan ook zo beoordeeld worden doorheen het MER en wordt niet als een alternatief aanzien. A55 Vraag tot behoud als recreatief wandelpad Het ruilverkavelingsplan voorziet de aanleg van een dreef, maar niet van een recreatief pad (onverhard zandpad van 2 m breed) van het eerste doorheen de dreef, aangezien het Stipstappenpad A92 reeds voor een verbinding zorgt Kasteelvoetpad deel (tussen buurtweg 20 en Hoge Weg) tussen dezelfde wegen. De bedoeling van het plan op die plaats is de recreant doelbewust te leiden langsheen het Stipstappenpad in de richting van de poort (achteringang) van het kasteel van Hoogstraten, van waaruit de recreant zijn route opnieuw kan oriënteren in de richting van het de Hoge Weg of in de richting van de Klinketstraat. Het inrichten van de dreef A55 als een recreatief pad voldoet echter aan de plandoelstellingen en zal dan ook als alternatief 1 in het MER onderzocht worden. Buurtweg 13 Vraag tot behoud van deze weg als zandpad De huidige weg bestaat uit allerhande materialen die in de weg gestort zijn. Deze weg moet dienen voor de landbouwontsluiting waardoor het behouden van deze weg als zandpad A14 mogelijks moeilijk combineerbaar is met deze vooropgestelde doelstelling. Dit zal in het MER verder onderzocht worden als alternatief 2. Buurtweg 11 Behouden van onverhard recreatief zandpad Dit is op het ruilverkavelingsplan een te behouden recreatieve weg. De specifieke inrichting Poeleinde van deze weg is nog niet gekend. In het MER worden de mogelijke effecten van recreatieve wegen algemeen beschreven, zonder per maatregel specifiek in te gaan op het meest gewenste type verharding. Buurtweg 5 Op het voorliggende plan staat het eerste deel van Het betreft een onnauwkeurige weergave op het ruilverkavelingsplan. De aanduiding A slaat deze huidig onverharde, historische voetweg op de weg Bosuil en niet op de buurtweg 5. De buurtweg 5 is volgens het ruilverkavelingsplan ingekleurd als asfaltweg. Deze weg dient als te behouden in zijn huidige hoedanigheid. Dit voorstel wordt dan ook niet als een alternatief recreatief wandelpad ingericht te worden en mag niet beschouwd in het verdere MER. verhard worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 60 van 403 A58 Vraag om in het deel vanaf de kruising met buurtweg De aanwezige kasseistrook zal behouden blijven. 25 tot aan de achterkant van het kasteel de Het al dan niet openbaar maken van wegen hangt af van verschillende factoren, waaronder kasseistrook opnieuw aan te leggen en publiek de herverkaveling en hier specifiek, het standpunt van de strafschool met betrekking tot toegankelijk te maken. veiligheidsaspecten. Er kan hierover op dit moment dan ook nog geen uitspraak gedaan worden. Dit voorstel betreft dus geen alternatief. A6 Vraag om ter hoogte van het eerste bosperceel vanuit Deze recreatieve verbinding is niet voorzien op het ruilverkavelingsplan. Er is in de omgeving de Mark een verbindingspad (enkele meters) te reeds een doorsteek naar Nederland aanwezig, met name ter hoogte van maatregel A45 (te Toke Sjokepad voorzien tot aan het bosperceel om in de toekomst behouden zandweg). Het Toke Sjokepad kan wel als een alternatief aanzien worden voor het het historische Toke Sjokepad te kunnen herstellen te behouden pad langs A45. De haalbaarheid ervan zal in het MER onderzocht worden als naar Nederland. alternatief 3. A91 Vraag tot doortrekking van recreatief pad vanaf eind Deze verbinding past niet in het recreatief verhaal dat men met de ruilverkaveling wenst te ten zuiden van de Mark tot aan maatregel A54 brengen. Het zou een overaanbod aan recreatieve verbindingen / wandelpaden betekenen. De Mark vormt de grens van het plangebied, het aanleggen van een recreatieve weg ten zuiden van de Mark betekent dat deze buiten het plangebied zou komen te liggen. Dit voorstel wordt dan ook niet als alternatief beschouwd in het verdere MER. Bosuil – Vraag tot realisatie van een extra wandelpad in de Deze verbinding past niet in het recreatief verhaal dat men met de ruilverkaveling wenst te Hollandse Loop ruimingsstrook van de Hollandse Loop. brengen. Het zou een overaanbod aan recreatieve verbindingen / wandelpaden betekenen. Dit voorstel wordt dan ook niet als alternatief beschouwd in het verdere MER. A2 Behoud van deze weg als zandpad in plaats van De huidige weg bestaat plaatselijk uit allerhande materialen die in de weg gestort zijn. Deze steenslag. weg moet dienen voor de landbouwontsluiting waardoor het behouden van deze weg als zandpad mogelijks moeilijk combineerbaar is met deze vooropgestelde doelstelling. Dit zal in het MER verder onderzocht worden als alternatief 4. B113 Behoud als zandpad van deze recreatieve weg. Dit is op het ruilverkavelingsplan een te behouden recreatief pad. De specifieke inrichting van deze weg is nog niet gekend. Indien aangelegd als een fietsverbinding zal gewerkt worden met een half-verharding. In het MER worden de mogelijke effecten van recreatieve paden algemeen beschreven, zonder per maatregel specifiek in te gaan op het meest gewenste type verharding.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 61 van 403 B4 Vraag tot bijkomend wandelpad vanaf B4 tot aan Deze verbinding past niet in het recreatief verhaal dat men met de ruilverkaveling wenst te Bouwhoef. brengen. Het zou een overaanbod aan recreatieve verbindingen / wandelpaden betekenen. De gevraagde bijkomende ontsluiting biedt weinig meerwaarde en loopt dood op de voor wandelaars minder aantrekkelijke weg Bouwhoef. Dit voorstel zal dan ook niet als een alternatief beschouwd worden in het verdere MER. C143 Vraag om de aanduiding van deze percelen als Dit voorstel strookt met de plandoelstellingen en zal onderzocht worden als alternatief 5. natuurinrichting om te wisselen met twee percelen ten noorden van De Mark, omdat er daar meer potenties zouden zijn voor het ontwikkelen van natuur. C52, C53 Vraag om de achter de gebouwen gelegen graslanden Het ruilverkavelingsplan heeft tot doel d.m.v. maatregelen C52 en C53 de rand van de en akkers niet te verrijken met boom en/of depressie van de Bolkse Beek (en een talud, zie milderende maatregelen MER 2003) te haagstroken aangezien daarachter reeds bossen en visualiseren en vast te leggen en om de historische beemdstructuur te herstellen. veel groen ligt en dit geen verbetering inhoudt van de Het voorstel voldoet niet aan de vooropgestelde plandoelstelling en zal niet als alternatief agrarische structuur. beschouwd worden in het verdere MER. C5, C6 Vraag om weg C5 te behouden en niet te verleggen Het ruilverkavelingplan streeft ernaar om de wegen C5 en C7 te vervangen door 1 nieuwe naar de nieuwe weg C6, omdat deze nieuwe weg weg C6. De nieuwe weg C6 is ingetekend met zwarte pijlen die erop duiden dat de liggen midden tussen hun huidige akkers ingetekend staat. afhankelijk is van de herverkaveling. De nieuwe weg C6 wordt op de rand van het nieuwe gebruiksblok gelegd. Als het nieuwe gebruiksblok eindigt ter hoogte van weg C5 zal deze weg de plaats innemen van de weg C6 en worden ingericht. Dit voorstel wordt zodoende niet als een alternatief beschouwd in het verdere MER. A6 Vraag om weg A6 niet openbaar te maken omdat het De weg A6 is een belangrijkste ontsluitingsweg voor de gronden gelegen in de depressie van de privacy bedreigt en de wildstand verstoort de Hollandse Loop en wordt ingericht als steenslagweg. Het behoud als privéweg met ontsluiting van kavels via een erfdienstbaarheid voldoet niet aan de doelstelling van het ruilverkavelingsplan. Dit voorstel wordt zodoende niet als een alternatief beschouwd in het verdere MER.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 62 van 403 A47 Vraag om de bomenrij overeenkomstig A47 niet te Het ruilverkavelingplan voorziet voor maatregel A47 een verder te ontwikkelen en een rooien en het uitzicht niet te wijzigen. gedeeltelijk nieuwe bomenrij. Het is niet de bedoeling om de vitale bomen te rooien en het uitzicht te wijzigen. Dit voorstel wordt zodoende niet als een alternatief beschouwd in het verdere MER.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 63 van 403 Uit bovenstaande tabel blijkt dat van de plansuggesties op de kennisgeving er 5 als volwaardig alternatief zullen beoordeeld worden in het MER.

• Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Het alternatief bestaat er in dat er een recreatief (zand)pad wordt aangelegd tussen de dreef ter hoogte van maatregel A55.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 64 van 403 • Alternatief 2: buurtweg 13 – A14: behoud als zandpad in plaats van weg in steenslag

• Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 65 van 403 • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad in plaats van weg in steenslag

• Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw In het basisscenario worden twee percelen (anno 2017 een mais- en graslandperceel) tussen Langevoort en de Mark (C143) opgenomen in de natuurzone. Voor het realiseren van de beoogde natuurwaarden dient hiervoor echter een omvangrijke inrichting / afgraving te gebeuren. Ten noorden van het aangeduide laarzenpad (A94) zijn een aantal landbouwpercelen (anno 2017 maispercelen) gelegen waar gelijkaardige natuurwaarden kunnen gerealiseerd worden door middel van een minder omvangrijke inrichting / afgraving. Het basisplan, wat in dit MER wordt beschouwd als plansituatie na het uitvoeren van de ruilverkavelingswerken, dateert van 2014. Er dient opgemerkt te worden dat kort hierna, door voortschrijdend inzicht en verder overleg met ANB, tot de vaststelling werd gekomen dat de omwisseling zoals omschreven in alternatief 5 voordelen kan bieden ten opzichte van het basisplan. Bijgevolg werd tijdens de opmaak van studies en bijhorend kaartmateriaal vanaf dat moment reeds rekening gehouden met die beoogde omwisseling (waaronder ook in de studie van het IMDC “uitvoeren van een hydraulische en ecohydrologische studie”). Hierdoor is het mogelijk dat bij de bespreking van de verschillende disciplines figuren zijn toegevoegd bij de bespreking van het basisplan, waarbij de omwisseling toch al te zien is.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 66 van 403 4.4.5 Nulalternatief Bij de bespreking van mogelijke effecten vindt in het MER een toetsing plaats t.a.v. het nulalternatief. Hierin wordt het scenario geschetst van de ontwikkeling van het gebied bij het uitblijven van het planningsinitiatief. Dit komt neer op het verder invullen binnen de bestemmingsvoorschriften en komt quasi overeen met de autonome evolutie van de referentiesituatie (de toestand van het gebied zoals die zou ontstaan zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 67 van 403 5 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

kaart 3: gewestplan In onderstaand overzicht worden de belangrijkste juridische en beleidsmatige randvoorwaarden opgesomd. De onderwerpen die eerder een algemene, administratieve betekenis hebben (vb. vergunningsplicht) worden in dit overzicht volledig beschreven. De onderwerpen die inhoudelijk van belang zijn voor het MER worden hier enkel kort vermeld en worden verder behandeld in de betrokken hoofdstukken. Er wordt in de tabel dan ook verwezen naar deze hoofdstukken, namelijk als volgt: Bod: Bodem; Wat: Grond- en oppervlaktewater; Bio: Biodiversiteit; LBEA: landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; Mens: Mens; /: niet relevant nee*: daar waar de randvoorwaarde wel van belang kan zijn bij de verdere projectontwikkeling binnen het onderzoeksgebied, maar echter niet relevant op planniveau (meestal wegens ontbreken van voldoende detaileringsgraad/planuitwerking).

Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

RUIMTELIJKE PLANNING

Gewestplan Bodembestemming van de gronden in Vlaanderen. Ja De percelen binnen het plangebied zijn voornamelijk Mens bestemd als agrarische gebieden en landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. In mindere mate komen bosgebieden, natuurgebieden, gebied voor milieubelastende industrieën, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut (de zones met deze bestemmingen zijn wel gewijzigd n.a.v. een PRUP), woongebieden, woongebieden met landelijk karakter, woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde, woonuitbreidingsgebieden, gebieden voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen of gebieden voor verblijfsrecreatie voor (zie kaart 3).

Bijzonder Plan van Aanleg (BPA) Plan opgesteld door een stad/gemeente voor een Ja Grenzend aan en beperkt overlappend met het Mens; gestuurde bepaald deel van het grondgebied van de ruilverkavelingsgebied zijn volgende BPA’s ontwikkeling stad/gemeente. goedgekeurd:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 68 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

• ‘Groot Veld’ • De Hees • Ambachtelijke Zone De Meiren • Breebos • ‘Marka’ Verder zijn ook de BPA’s Kerkveld en Slagmolen Ambachtelijke zone in de nabije omgeving van het plangebied gelegen.

Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) Bestemmingsplan dat de link legt met de hogere Ja Binnen het studiegebied zijn volgende RUP’s van Mens; gestuurde structuur van het Ruimtelijk Structuurplan toepassing: ontwikkeling Vlaanderen, het Provinciaal en het Gemeentelijk • Ruimtelijk Structuurplan PRUP Merksplas-kolonie • PRUP Wortel-kolonie

Stedenbouwkundige vergunning Concrete toepassing van de normen van het Ja Bij uitvoering van een aantal vergunningsplichtige Bod, Wat Decreet Ruimtelijke Ordening en het decreet werken binnen het plangebied dienen houdende de organisatie van de ruimtelijke stedenbouwkundige vergunningen te worden ordening aangevraagd (voor bijvoorbeeld het reliëf van de bodem aanmerkelijk wijzigen, (her)aanleg wegen,…) Via het vrijstellingsbesluit zijn bepaalde handelingen die zijn opgenomen in een nuttig verklaarde ruilverkaveling vrijgesteld van vergunningsplicht.

Omgevingsvergunning Het Omgevingsvergunningsdecreet (OV-decreet) ja De omgevingsvergunningsprocedure is van kracht / werd definitief goedgekeurd op 25 april 2014 (B.S. vanaf 23/02/2017. 23 oktober 2014). Hieruit volgend is het ‘Besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning’ opgesteld (B.S. 23 februari 2016).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 69 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

Verdrag van Espoo Verdrag inzake milieueffectrapportage in Ja Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid Hoofdstuk grensoverschrijdend verband (UNECE, 1991) van de Nederlandse grens zijn grensoverschrijdende grensoverschrijdende effecten momenteel niet uit te sluiten. effecten

MILIEUHYGIENE

Bodemsaneringsdecreet – Vlarebo Regelt de bodemsanering, potentiële Ja Binnen het studiegebied zijn al bodemonderzoeken Bod (uitvoeringsbesluit) verontreinigingsbronnen, historisch verontreinigde uitgevoerd. (zie kaart 4). gronden en grondverzet in Vlaanderen. De uitvoering van het plan brengt grondverzet met zich mee. Hiervoor zal er een technisch verslag en Nee* een bodembeheerrapport dienen te worden opgesteld. Uitvoeren van onderzoek naar uitgegraven grond zit niet vervat binnen het MER.

Materialendecreet – VLAREMA Met het Materialendecreet en het VLAREMA Nee* Bij de aanleg van de infrastructuur kunnen mogelijk Bod (uitvoeringsbesluit) (Vlaams reglement voor het duurzaam beheer van materialen vrijkomen die bij hergebruik onder de materiaalkringlopen en afvalstoffen) evolueert het VLAREMA-reglementering vallen Vlaamse afvalstoffenbeleid naar een duurzaam materialenbeleid waar het sluiten van materiaalkringlopen en het verlagen van de milieudruk over de hele levenscyclus van een product centraal staan. Mestdecreet Regelgeving omtrent bemestingsnormen, Nee* Wijziging van het bodemgebruik op bepaalde / beschermingsgebieden, uitrijregeling, percelen, kan leiden tot andere bemestingsnormen mesttransport en mestverwerking voor deze percelen.

Vlarem I Vlarem I is een uitvoeringsbesluit van het Nee* Voor de exploitatie van nieuwe en/of uitbreiding van / milieuvergunningsdecreet. Hierin worden de bestaande activiteiten binnen het plangebied zal procedures voor de meldingen en mogelijk een milieuvergunning dienen te worden milieuvergunningsaanvragen vastgelegd aangevraagd.

Vlarem II Hierin worden de algemene en sectorale voor- Ja De Vlarem-voorwaarden zijn van toepassing op de Verschillende MER- waarden beschreven waaraan toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied. disciplines vergunningsplichtige activiteiten moeten voldoen. Daarnaast bevat dit besluit ook

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 70 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater, lucht, geluid en bodem.

Besluit houdende nadere regels BVR houdende nadere regels inzake duurzaam Ja Sinds 1 januari 2015 geldt een verbod voor het Bod, Wat inzake duurzaam gebruik van gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest gebruik van pesticiden. pesticiden in het Vlaamse Gewest voor niet-land- en tuinbouwactiviteiten en de Het besluit is van toepassing op de volgende voor niet-land- en opmaak van het Vlaams Actieplan Duurzaam terreinen die beheerd worden in het kader van een tuinbouwactiviteiten en de opmaak Pesticidengebruik. openbare dienst of in het kader van een commerciële van het Vlaams Actieplan Duurzaam activiteit: Pesticidengebruik (15/03/2013) Dit besluit wijzigt twee besluiten betreffende • Wijziging besluit van de Vlaamse reglementering inzake respectievelijk de alle terreinen, inclusief de bermen, op minder dan zes meter van het talud van het Regering 27.03.1985 houdende handelingen binnen de waterwingebieden en reglementering van de handelingen beschermingszones en de handelingen die oppervlaktewater; binnen de waterwingebieden en de grondwater kunnen verontreinigen, opdat ze met • alle bermen langs wegen en spoorwegen; beschermingszones en het BVR de Europese Richtlijn Duurzaam gebruik van 27.03.1985 houdende pesticiden overeenkomstig zouden zijn. De • alle wegranden, trottoirs en andere verharde reglementering van de handelingen ruwwaterbronnen voor de productie van terreinen die deel uitmaken van de openbare die het grondwater kunnen drinkwater moeten worden beschermd door weg of die erbij horen, zoals parkeerterreinen en verontreinigen, wat beschermingszones af te bakenen. pleinen; pesticidengebruik betreft • alle verharde terreinen die 200 m² of groter zijn; (15/03/2013) • alle terreinen die toegankelijk zijn voor het brede publiek of voor kwetsbare groepen; • alle andere terreinen dan de bovenvermelde terreinen, die gebruikt worden voor een openbare dienst of die horen bij een gebouw dat gebruikt wordt voor een openbare dienst.

WATER

Wet op de bescherming van Regelt de bescherming van oppervlaktewateren Ja De waterkwaliteitsdoelstellingen voor de waterlopen Wat oppervlaktewateren van het openbaar hydrografisch net en de in het plangebied zijn: territoriale zee tegen verontreiniging en legt de • Basiskwaliteit: Aardbolloop, Heymaarsloop, kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle Hoge Putloop, Hollandse Loop, Kleine Mark,

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 71 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk oppervlaktewateren. Meerenloop, Molenloop, Roeleindeloop (deels), Salmmeirloop, Schommelbeek. • Viswaterkwaliteit: Laak (of Bolkse Beek), Mark, Roeleindeloop (deels),

Besluit van de Vlaamse regering In dit besluit, als wijziging van Vlarem I en II, wordt Ja In de discipline water wordt verwezen naar deze Wat voor wat betreft de wijziging van de een wijziging opgenomen van de milieukwaliteits- nieuwe milieukwaliteitsnormen. milieukwaliteitsnormen normen voor oppervlaktewater, waterbodems en grondwater.

Wet op de onbevaarbare Hierin wordt vastgelegd dat buitengewone werken Ja Er bevinden zich verschillende waterlopen in het Wat waterlopen aan waterlopen slechts kunnen uitgevoerd worden plan- en studiegebied: Aardbolloop, Heymaarsloop, nadat hiervoor een machtiging bekomen is Hoge Putloop, Hollandse Loop, Kleine Mark, vanwege de bevoegde overheid. Meerenloop, Molenloop, Roeleindeloop, Salmmeirloop, Schommelbeek, Laak (of Bolkse Beek), Mark en een waterlopen zonder naam (kaart 5). Wet op de bevaarbare waterlopen Voor de bevaarbare waterlopen geldt o.a. een Nee Er bevinden zich geen bevaarbare waterlopen binnen Wat besluit betreffende het toekennen van plan- en studiegebied (kaart 5). vergunningen, het vaststellen en innen van retributies voor het privatieve gebruik van het openbaar domein van de waterwegen en hun aanhorigheden

Grondwaterdecreet Regelt de bescherming van het grondwater, het Nee* Binnen het plangebied zijn verschillende Wat gebruik ervan en het voorkomen en vergoeden vergunningen voor grondwaterwinningen bekend van schade. De procedure voor het aanvragen van (kaart 5 – grondwater). een vergunning voor de onttrekking van of infiltratie naar het grondwater, evenals voor boringen naar grondwater, is geïntegreerd in VLAREM (rubrieken 52 tot en met 55). Specifieke voorwaarden voor hoger genoemde activiteiten zijn opgenomen in de hoofdstukken 5.52 tot en met 5.55 van VLAREM II. Het plangebied overlapt met beschermingszone 3 De afbakening van waterwingebieden en van de grondwaterwinning van de Bolkse Heide

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 72 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk beschermingszones valt onder het besluit van 27 ja (Kaart 5 – Grondwater). maart 1985.

Speerpuntgebied Speerpuntgebieden zijn gebieden waar prioritair ja Het plangebied overlapt gedeeltelijk met het Wat en versneld wordt ingezet op het bereiken van de speerpuntgebied “VL11_145 Mark” goede toestand op vlak van waterkwaliteit.

Polders en Wateringen Lokale openbare besturen die instaan voor ja Het noordelijk deel van het plan- en studiegebied is Wat integraal waterbeheer gelegen binnen de Watering De Beneden Mark.

Decreet Integraal Waterbeleid Dit decreet is de implementatie van de Europese Ja Voor een activiteit die wordt onderworpen aan een Wat Kaderrichtlijn Water in de Vlaamse wetgeving en milieueffectrapportage geschiedt de analyse en legt de doelstellingen, principes en structuren vast evaluatie van het al dan niet optreden van een voor een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit schadelijk effect op de kwantitatieve toestand van decreet wordt o.m. de watertoets als instrument het grondwater en de op te leggen voorwaarden om voor een integraal waterbeleid opgenomen. dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren in dit rapport. Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door oplossingen die aansluiten bij de natuur van het watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voorzien van buffering voor overtollig water) en dat de nodige ruimte voor water planmatig wordt vastgelegd. Het plangebied behoort tot het stroomgebied van de Maas en het deelbekken van de Mark. Grote delen van het plangebied en de omgeving zijn gevoelig voor overstromingen, vooral in de omgeving van de Mark (zie kaart 5b- oppervlaktewater).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 73 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

Uitvoeringsbesluit watertoets (B.S. Dit besluit trad in werking op 1 maart 2012 geeft Ja In het MER worden de effecten op het watersysteem Wat 14/11/2011) en kaart van de de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, onderzocht en wordt aangegeven of herstel- en overstromingsgevoelige gebieden die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen compensatiemaatregelen nodig zijn. De gegevens om van 1/7/2014 voor de toepassing van de watertoets. de watertoets uit te voeren worden opgenomen in D.m.v. de watertoets dient de overheid na te gaan een afzonderlijke paragraaf in het MER. hoe het watersysteem zal worden beïnvloed. Het watersysteem is het geheel van alle oppervlaktewater (gaande van water dat een helling afstroomt tot de rivieren), het grondwater en de natuur die daarbij hoort.

Deelbekkens Vlaanderen is ingedeeld in 11 rivierbekkens. De Ja Het plangebied bevindt zich in het deelbekken van de Wat organisatie van het rivierbekkenbeleid zal Mark. gebeuren door het opstellen van een deelbekkenbeheerplan. NATUUR

Natuurdecreet Dit decreet regelt het beleid inzake natuurbehoud Ja Algemene bepalingen uit het Natuurdecreet, met Bio en vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de ondermeer het stand-still beginsel en de zorgplicht bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het zijn uiteraard van toepassing. herstel van de natuur en het natuurlijk milieu, inzake de handhaving en het herstel van de Binnen het ruilverkavelingsgebied zijn geen VEN daartoe vereiste milieukwaliteit en inzake het gebieden aangeduid. In het noordoosten grenst het scheppen van een zo breed mogelijk draagvlak. VEN-gebied “De Vallei van het Merkske” aan het Algemene maatregelen ter bescherming van de plangebied. natuur dienen te worden opgevolgd. Het plangebied overlapt met het SBZ-H “BE2100020 Het decreet regelt tevens de procedure van de Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven afbakening van de Speciale Beschermingszones. met valleigronden langs de Heerle” Het gebiedsgericht beleid houdt ook de ontwikkeling van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verwevings- en ondersteunend Netwerk (IVON) in. Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones vast.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 74 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

Soortenbesluit Sinds 1 september 2009 is het Besluit van de Ja Er komen binnen het plangebied strikt te Bio Vlaamse Regering met betrekking tot beschermen soorten voor. Het voorkomen van de soortenbescherming en soortenbeheer (het beschermde soorten in het studiegebied wordt in het Soortenbesluit) van kracht. MER nader omschreven.

Besluit van 23 april 2014 Ja Omschrijft de specifieke doelstellingen van het SBZ- Bio betreffende de Europese gebied Natuurdoelen voor het Natura 2000-gebied “Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop” (BE2100020)

Natuurreservaten Voor elk erkend natuurreservaat wordt een Neen Binnen het plangebied zijn geen natuurreservaten Bio beheersplan opgesteld. gelegen.

Bosreservaten De Vlaamse Regering stelt vast voor welke bossen Neen Er zijn geen bosreservaten gelegen in het plangebied. Bio of bosgedeelten bijzondere beschermings- en beheersmaatregelen worden genomen omdat ze een ecologische en wetenschappelijke functie te vervullen hebben. Deze bossen worden vanaf de aanwijzing of erkenning bosreservaten genoemd.

Bosdecreet Heeft tot doel het behoud, de bescherming, de Ja Er liggen bosstructuren binnen het plangebied. Er Bio aanleg, het beheer en het herstel van de bossen worden ontbossingen voorzien. Voor ontbossingen > en het natuurlijk milieu van de bossen te regelen. 3 ha dient boscompensatie in natura te worden Het regelt o.a. compensatie van ontbossing. voorzien. Elders dient voor het plaatselijk rooien van bomen een stedenbouwkundige- of kapvergunning te worden aangevraagd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 75 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

Natuurinrichting Heeft tot doel een gebied optimaal in te richten in Nee In het ruilverkavelingsgebied of in de nabije / functie van het behoud, het herstel en het beheer omgeving liggen geen natuurinrichtingsprojecten. van natuur.

PAS – programmatorische aanpak De Vlaamse Regering besliste op 23 april 2014 tot Ja Bij de goedkeuring van de Europese natuurdoelen in Bio stikstofdeposities het instellen van een Programmatische Aanpak april 2014 ging onmiddellijk een overgangsperiode van de Stikstofdeposities (PAS). (2014-2019) van start. De overgangsperiode garandeert dat de vergunningverlening mogelijk Het doel van de PAS is in de eerste plaats het blijft, op voorwaarde dat een aantal afgesproken vermijden van een vergunningenstop en op maatregelen toegepast worden. langere termijn het creëren van ontwikkelruimte die deels kan gebruikt worden voor het vergunnen Met de definitieve PAS (2019) zullen alle van nieuwe projecten en activiteiten voor zowel componenten van de PAS ingesteld zijn: landbouw, industrie als verkeer. » brongerichte maatregelen voor elk van de Door onder meer de problematiek van de betrokken sectoren: generiek en gebiedspecifiek (op vermestende en verzurende stikstofdeposities het vlak van vergunningen) (ammoniak en stikstofoxides) en het feit dat de » herstelmaatregelen om de natuur robuuster te landbouwsector, meer bepaald de veehouderij, de maken grootste bijdrager is in de ammoniakemissies, komt de vergunningenverlening aan De gebiedsgerichte component van het beleid wordt landbouwbedrijven in het vizier. verder gezet, op basis van de goedgekeurde inrichtingsnota voor de landbouwbedrijven die minstens 50% bijdragen aan de kritische habitatcel. Op 17 februari 2017 keurde de Vlaamse Regering tevens een herstructureringsprogramma goed voor de landbouwbedrijven die enerzijds een impactscore hebben van 5% of meer en minder dan 50% en anderzijds verhinderd worden in hun uitbreiding.

LANDSCHAP, ONROEREND ERFGOED EN ARCHEOLOGIE

Onroerenderfgoeddecreet Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Ja Beschermde dorpsgezichten: LBEA (12/07/2013; B.S. 17/10/2013) en Onroerenderfgoeddecreet in werking. Vanaf dan

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 76 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

uitvoeringsbesluit (goedgekeurd geldt één overkoepelende regelgeving voor • / door Vlaamse Regering op monumenten, stads- en dorpsgezichten, 16/05/2014) landschappen en archeologie. Beschermd landschap: Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt • Rijksweldadigheidskolonie van Wortel drie voorgaande decreten (monumentendecreet • Rijksweldadigheidskolonie van Merksplas van 1976, archeologiedecreet van 1993 en Beschermde monumenten: landschapsdecreet van 1996) en een wet uit 1931 op het behoud van monumenten en • het domein van het kasteel van landschappen. Hoogstraten met bijgebouwen en Met de definitieve goedkeuring van het nieuw werkplaatsen decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse • Laarmolen regering is ook de Conventie van Malta (ook wel Landschapsatlasrelicten: het Verdrag van Valletta genoemd) in Vlaamse • Vastgesteld landschapsatlasrelict ‘Vallei van regelgeving omgezet. Om de Conventie van Malta de Mark en kasteel van Hoogstraten’ verder te implementeren in de Vlaamse • landschapsatlasrelict ‘Merksplaskolonie’ regelgeving was een volledig nieuw archeologisch • landschapsatlasrelict ‘Wortel-kolonie’. traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een cruciale rol. Sinds 1/06/2016 is ook het Uit vooronderzoek van de VLM blijkt dat er inzake hoofdstuk Archeologie van het archeologie een viertal zones belangrijk zijn binnen Onroerenderfgoeddecreet in werking getreden. het plangebied. Het MER zal rekening houden met deze onderzoeken alsook met het uit te brengen advies van de bevoegde administraties en indien nodig milderende maatregelen/randvoorwaarden opleggen.

Wet Ruilverkaveling Een ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen ja Het plan betreft een ruilverkavelingsproject. / binnen een vooraf afgebakend gebied.

Decreet Landinrichting Heeft tot doel de inrichting van landelijke Neen Er zijn geen landinrichtingsplannen van toepassing Referentiesituatie gebieden te realiseren overeenkomstig de binnen het plangebied. bestemmingen toegekend door de ruimtelijke ordening.

Regionale Landschappen Hier kunnen openbare besturen, diensten en Ja Het plangebied maakt geen deel uit van een LBEA verenigingen elkaar ontmoeten en samenwerken

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 77 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk aan de ontwikkeling van de streek. Regionaal landschap.

BELEIDSPLANNEN

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft de richtlijnen weer van het toekomstig Ja Het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen is definitief Gestuurde gebruik van de ruimte in Vlaanderen. De vastgesteld op 23 september 1997. Ondertussen zijn ontwikkeling hoofddoelstelling is het behoud en waar mogelijk reeds twee herzieningen gebeurd. versterking en de uitbreiding van de nog De Vlaamse Regering heeft op 17 december 2010 een resterende open ruimte. tweede herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen definitief vastgesteld. De bindende bepalingen werden op 16 februari 2011 bekrachtigd door het Vlaams Parlement. Beide bepalingen verschenen op 18 april 2011 in het Belgisch Staatsblad. De herziening trad op 2 mei 2011 in werking. De ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel ligt in de buitengebiedregio “Noorderkempen”. Volgende ruimtelijke beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd: • Vrijwaren van samenhangende landbouwgebieden voor de beroepslandbouw; • Behoud en versterking van de bestaande natuurcomplexen en inschakeling ervan binnen een netwerk; • Behoud en versterking van bestaande bos- en parkstructuur; • Behoud en versterken van watersystemen en valleistructuren; • Behoud van gave cultuurlandschappen en structurerende landschapselementen; • Toeristisch-recreatieve ontsluiting van de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 78 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk open ruimte. De ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel ligt in de deelruimte “Open Kempen”.

Witboek Beleidsplan Ruimte Werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op ja Het Ruilverkavelingsplan voorziet geen bijkomende Gestuurde Vlaanderen 30 november 2016. bebouwing. Door uitvoering van de geplande ontwikkeling ruilverkaveling wordt de open ruimte beter De Vlaamse Regering wil een ambitieus georganiseerd (natuur in valleien en depressies, veranderingstraject op gang trekken om het landbouw ter hoogte van de hoger gelegen bodems). bestaand ruimtebeslag beter en intensiever te gebruiken en zo de druk op de open ruimte te verminderen. Het doel is het gemiddeld bijkomend ruimtebeslag terug te dringen van 6 hectare per dag vandaag naar 3 hectare per dag in 2025. De inname van nieuwe ruimte moet tegen 2040 volledig gestopt zijn.

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk Ja Hoogstraten is gelegen in de hoofdruimte Gestuurde beleid dat de provincie Antwerpen wil voeren. ‘Noorderkempen’. Binnen de Noorderkempen wordt ontwikkeling de stad als belangrijk knoop- en verdichtingsgebied aangeduid. Bovendien wordt erkend dat de tuinbouwfunctie te Hoogstraten specifieke eisen veronderstelt. Binnen de ‘Noorderkempen’ behoort de stad tot de deelruimte ‘Open Kempen’, waarvan zij trouwens de hoofdstad is. Beleidsmatig betekent dit dat buiten de kernen aandacht gaat naar grootschalige landbouw en verspreide natuurlijke gebieden. Het oostelijk deel van de gemeente Hoogstraten is gelegen in het natuurlijk gebied gebonden aan de Mark. Dit gebied kan opgesplitst worden in een ecologisch gebied van bovenlokaal belang dat zich ten zuiden van de kern van Hoogstraten bevindt en een natuuraandachtsgebied dat zich ten oosten van deze Hoogstraten-Minderhout-Meer bevindt. Het bos

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 79 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk van Heeshuis en zijn omgeving te Hoogstraten en de kolonie Wortel zijn geselecteerd als ecologische gebieden van bovenlokaal niveau evenals het gebied van de vallei van de Mark tussen Hoogstraten en Merksplas. Merksplas behoort tot de hoofdruimte ‘Noorderkempen’ en tot de deelruimten ‘Open Kempen’ en ‘rustig grensgebied’. Het gebied van de open Kempen is letterlijk een open gebied waar de landbouwfunctie, voor een belangrijk deel grondgebonden, overweegt en wat een belangrijke economische betekenis heeft voor de provincie. Enkel heidegebieden en bosgebieden komen verspreid voor en vormen een netwerk van verspreide natuurlijke gebieden. Het rustig grensgebied is een weinig bebouwd gebied met hoge natuurwaarden. Natuur en ondergeschikt daaraan laagdynamische passieve recreatie zijn hoofdfuncties in het gebied. Het gebied blijft beperkt toegankelijk behalve voor doorgaand, langzaam verkeer. Grondgebonden veehouderij is de ruimtelijke drager. Rijkevorsel behoort tot de hoofdruimte Noorderkempen en tot de deelruimte Open Kempen.

Gemeentelijk Ruimtelijk Geeft de hoofdlijnen weer van het ruimtelijk Ja De visie van het GRS wordt uitgewerkt in een aantal Gestuurde Structuurplan Hoogstraten beleid dat de gemeente wil voeren. essentiële doelstellingen voor de ruimtelijke ontwikkeling ontwikkeling van de gemeente Hoogstraten. Deze doelstellingen zijn: • Hoogdynamische activiteiten aanmoedigen in de hoogdynamische as • Uitbouwen van een aantrekkelijk stedelijk gebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 80 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

• Troeven van landschap, natuur en recreatie uitspelen; • Land- en tuinbouw stimuleren en versterken; • Ontwikkelen van een herkenbare landschappelijke en natuurlijke structuur; • Garanderen van leefbaarheid en identiteit in de kernen van het buitengebied

Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven: • Waterlopen als groene aders • Kernen als parels langs het snoer van waterlopen • Hoogdynamische As als gelede drager van bovenlokale ontwikkelingen • Hoogdynamische As als permeabele wand voor open ruimtefuncties • Vier deelruimten als basis voor een gebiedsgericht beleid Gemeentelijk Ruimtelijk Ja Volgende basisdoelstellingen worden vooropgesteld: Gestuurde Structuurplan Rijkevorsel • Opvangen van de lokale woonbehoeften ontwikkeling • Opvangen en ondersteunen van de lokale tewerkstelling • Aandacht voor de kwaliteiten van de open ruimte • Aandacht voor de toeristisch-recreatieve potenties van de gemeente • Aandacht voor de ontsluitings- en verbindingsfunctie van de gemeente Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 81 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

• Rijkevorsel een landschap in ontwikkeling • Rijkevorsel landelijk en groen • Nadruk op lokale ontwikkelingen met respect voor bestaande bovenlokale functies Gemeentelijk Ruimtelijk Ja Er wordt vertrokken van volgende uitgangspunten: Gestuurde Structuurplan Merksplas • Duurzame ruimtelijke ontwikkeling ontwikkeling • Maximaal streven naar ruimtelijke kwaliteit • Ruimtelijke draagkracht als norm • Complementariteit tussen samenhang en diversiteit Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven: • Fysisch systeem als drager van de ruimtelijke structuur • Ruimte voor wonen en functionele verweving in de kern – lokaal bedrijventerrein in het zuiden van de gemeente • Ruimte voor agrarische ontwikkeling • Visuele herkenbaarheid van het Kempische landschap • Verkeersveiligheid en –leefbaarheid in de kern • Gradaties in recreatief gebruik • Kolonie: evenwicht tussen open en gesloten Stroomgebiedbeheerplan Het stroomgebiedbeheerplan bepaalt de Ja Het studiegebied maakt deel uit van het Wat hoofdlijnen van het integraal waterbeleid voor het stroomgebied van de Maas. Een aantal acties zijn desbetreffende stroomgebieddistrict, met inbegrip gelegen binnen het plangebied. van de voorgenomen maatregelen, middelen en termijnen. Onderdelen van het plan kunnen bindend zijn voor entiteiten die belast zijn met

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 82 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk taken van openbaar nut.

Gewestelijk Milieubeleidsplan 2011- Het Milieubeleidsplan bepaalt de hoofdlijnen van Ja Algemeen zijn de doelstellingen inzake luchtkwaliteit, Gestuurde 2015 het milieubeleid dat door het Vlaamse Gewest, en biodiversiteit, kwaliteit van de watersystemen, ontwikkeling ook door de provincies en gemeenten in milieudruk en bodembeleid van toepassing. aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te worden gevoerd. Naast een schets van de context, is in het plan een evenwaardige plaats toebedeeld aan de langetermijndoelstellingen, de overheidsinterne engagementen, de plandoelstellingen, de milieuthema’s en tenslotte de maatregelenpakketten.

Vlaams Klimaatbeleidsplan Het plan werd op 28/06/2013 definitief Ja Het Klimaatbeleidsplan is relevant voor dit Alle disciplines (2013/2020) goedgekeurd en vormt de basis voor het Vlaamse planvoornemen, gezien het Klimaatsbeleidplan o.a. klimaatbeleid. Het is een strategisch beleidsplan maatregelen inzake vernatting (door piekdebieten bij met acties in alle relevante Vlaamse hevige neerslag), verdroging, waterbeheer, leefmilieu, bevoegdheidsdomeinen. natuur, toerisme, landbouw, … bevat. Het plan bestaat uit een overkoepelende luik en twee deelplannen: het Vlaams Mitigatieplan (VMP), om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, en het Vlaams Adaptatieplan (VAP) om de effecten van de klimaatverandering in Vlaanderen op te vangen.

Actieplan Klimaatplan Met het Klimaatplan voert de provincie Antwerpen ja Volgende thema’s komen aan bod: gebouwen, Gestuurde provinciebestuur Antwerpen de doelstellingen van het Provinciaal hernieuwbare energie, mobiliteit, landbouw (focus op ontwikkeling Milieubeleidsplan 2008-2012 uit. melkveehouderij), machines en toestellen, natuur, compensatie, gemeenten en burgers. • In 2020 is de provincie Antwerpen als organisatie klimaatneutraal. • In 2020 zijn minstens 20% van de gemeenten van de provincie als organisatie klimaatneutraal. • Burgers worden gestimuleerd effectief een reductie in de broeikasgasuitstoot te

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 83 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk realiseren..

Gemeentelijk milieubeleidsplan Beschrijft het milieubeleid dat de gemeente de ja Volgende krachtlijnen met betrekking tot de Gestuurde Hoogstraten komende jaren wil voeren. natuurlijke structuur werden bepaald: trachten van ontwikkeling het vrijwaren van bebouwing langs de oevers van de Op 28 april 2006 werd het decreet houdende Mark, behouden van de open ruimten in het hele algemene bepalingen inzake milieubeleid gewijzigd gebied. Natuurlijke gebieden zijn klein en liggen soms (B.S. 14/06/2006), en werden de regels voor de ver van elkaar wat hun leefbaarheid sterk verlaagt. gemeentelijke milieubeleidsplannen en Voor het voortbestaan van de soortenrijkdom is het milieujaarprogramma's versoepeld. Zo is de essentieel dat er voldoende kwalitatief hoogstaande opmaak van een gemeentelijk milieubeleidsplan habitats overblijven en dat die met elkaar in vanaf dan niet langer een verplichting. verbinding staan. De gemeente zal waar mogelijk bijkomende groengebieden verwerven en haar eigen groen zo natuurlijk mogelijk inrichten

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 84 van 403 Randvoorwaarden Inhoud Relevant Bespreking Hoofdstuk

Herbevestigd agrarisch gebied Gebieden waar de gewestplanbestemming nog Ja De agrarische gebieden binnen het plangebied zijn Mens actueel is en een goede planologische vertaling is (groten)-deels aangeduid als HAG. Zo maken deel uit van de gewenste ruimtelijke structuur, worden van het plan: herbevestigd als agrarisch gebied. • St.-Lenaerts - Achtel • Poeleind – Langenberg

• Rijkevorsel –Bolk

Gemeenschappelijk Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2014- Ja De directe steun aan landbouwbedrijven werd de Mens Landbouwbeleid 2020 bevat 3 strategische doelstellingen: laatste jaren hervormd. Deze hervorming omvat o.m. de verplichting om 3 vergroeningspraktijken toe te • vaste voedselzekerheid voor de Europese passen: gewasdiversificatie, behoud van blijvend burgers op de lange termijn garanderen grasland en aanleg van ecologisch aandachtsgebied. en helpen voorzien in de wereldwijd stijgende vraag naar voedsel; • kwaliteitsvol, hoogwaardig en gediversifieerd voedsel bieden dat op duurzame wijze is geproduceerd met behoud van de natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit; • de levensvatbaarheid van het platteland garanderen. Om die doelstellingen te bereiken worden de twee pijlers van het GLB gehandhaafd: 1. rechtstreekse steun aan landbouwbedrijven en 2. beleid voor plattelandsontwikkeling.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 85 van 403 6 Algemene methodologische aspecten

6.1 Algemene opbouw en uitgangspunten van de effectenstudie Selectie van de relevante milieudisciplines In het MER worden de effecten van het plan op de verschillende disciplines onderzocht. Er kan hierbij een onderscheid worden gemaakt tussen sleuteldisciplines, optiedisciplines en niet relevante disciplines. Tabel 6-1: Identificatie van sleutel-, optie- en niet-relevante disciplines voor het plan-MER ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel Discipline Sleuteldiscipline Optiediscipline Niet of minder relevante discipline Bodem  Water: grondwater en  oppervlaktewater Biodiversiteit  Landschap, Bouwkundig erfgoed en  Archeologie Mens - ruimtelijke aspecten  Mens – mobiliteit  Mens – hinder  Mens - gezondheid  Lucht  Geluid en trillingen  Licht, warmte en stralingen  Energie en grondstoffenvoorraden 

Voor de evaluatie van de effecten die het voorgestelde ruilverkavelingsplan zal teweegbrengen, worden bepaalde disciplines als relevant beschouwd. Het feit dat de ingrepen op de betreffende milieudisciplines onomkeerbare en dus permanente effecten veroorzaken, klasseert hen onder de noemer sleuteldisciplines (zie tabel). Sleuteldisciplines worden door erkende MER-deskundigen uitgewerkt. De mogelijke effecten van het plan op het geluidsklimaat en de luchtkwaliteit treden in hoofdzaak op tijdens de aanlegfase van de ruilverkaveling (kavelwerken, infrastructuurwerken). Tevens worden geen maatregelen genomen die gericht zijn op het bevorderen van intensieve veeteelt. De effecten van kavelinrichtingswerken en ontsluiting zijn plaatselijk van aard en strekken zich niet buiten de grenzen van de ruilverkaveling uit. De aspecten mens – mobiliteit en mens – hinderaspecten worden daarom behandeld onder de discipline mens – ruimtelijke aspecten. Optiedisciplines worden onder verantwoordelijkheid van de MER-coördinator opgemaakt. De discipline klimaat komt niet als afzonderlijke discipline aan bod in het MER. In het MER wordt wel een “klimaattoets” opgenomen. Overige disciplines worden niet relevant geacht.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 86 van 403 Bestaande toestand Dit is de toestand van het plangebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectbeoordeling. In het MER zal de bestaande toestand (anno 2017) als referentie genomen worden voor de toetsing van de effecten. Indien geen recente gegevens beschikbaar zijn voor bepaalde disciplines, zal de deskundige de beschikbare gegevens actualiseren (door veldwerk of door extrapolatie) indien hij dit nodig acht omwille van mogelijke significante wijzigingen in de tijd. De bestaande toestand vormt de toestand ten opzichte waarvan de uitvoering en de aanwezigheid van het plan vergeleken wordt. In het MER en in de eindsynthese worden de voor- en nadelen van het plan t.o.v. deze bestaande toestand besproken onder de vorm van een beschrijving en een cijfermatige beoordeling. Ontwikkelingsscenario’s De geplande projecten in de omgeving van het plangebied worden voor zover relevant meegenomen in de milieubeoordeling als ontwikkelingsscenario’s. In het MER wordt nagegaan of het plan bepaalde mogelijke wenselijke ontwikkelingsscenario’s niet hypothekeert of een knelpunt vormt. Geplande situatie en beoordeling effecten De geplande situatie is de toestand van het studiegebied na uitvoering van het plan, en dit zonder rekening te houden met eventuele milderende maatregelen. De beoordeling van de effecten gebeurt o.b.v. expert judgement en is – waar mogelijk – gebaseerd op cijfermatige gegevens. Onder § ‘methodiek effectenvoorspelling en -beoordeling’ wordt voor elke discipline aangegeven op basis van welke criteria en op welke wijze de beoordeling van de effecten gebeurt. Om een overzicht te krijgen van het belang van de verschillende effecten wordt voor elk effect volgende indelingswijze / scoretoekenning gehanteerd: aanzienlijk negatief (-3) aanzienlijk positief (+3) negatief (-2) positief (+2) beperkt negatief (-1) beperkt positief (+1) verwaarloosbaar / geen significant effect (0)

Er wordt bij de beoordeling van de negatieve effecten zowel rekening gehouden met de omvang / schaal van de impact van het plan of haar onderdelen, als met de kwetsbaarheid van de omgeving voor het betreffende milieuaspect. Grosso modo kan volgend algemeen significantiekader vooropgesteld worden: Tabel 6-2: Significantiekader kwetsbaarheid Schaal Grote impact Middelmatige Beperkte impact impact Kwetsbaarheid Zeer kwetsbaar -3 -2 -1 Matig kwetsbaar -2 -1/-2 0/-1 weinig kwetsbaar -1 0/-1 0

In volgende hoofdstukken worden de specifieke significantiekaders per discipline besproken. Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Na de bespreking en evaluatie van de effecten worden – waar nuttig en mogelijk – milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten of monitoring voorgesteld ter eliminatie, beperking of compensatie van de effecten.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 87 van 403 Op basis van de impactbeoordeling (van -3 tot +3) kan afgeleid worden in hoeverre een onderzoek naar milderende maatregel/aanbeveling noodzakelijk is en welke de impact is van de milderende maatregel/aanbeveling (resterend effect): de milderende maatregelen/aanbevelingen worden gekoppeld aan de impactbeoordeling. Het resterend effect wordt op gelijkaardige wijze beoordeeld als het oorspronkelijk effect. In het richtlijnenboek milieueffectrapportage ‘Algemene methodologische en procedurele aspecten’ (oktober 2015) is een kader opgenomen waar de koppeling van effectbeoordeling met milderende maatregelen is gemaakt15.

Voor alle gevallen geldt: indien er geen milderende maatregelen voorgesteld kunnen worden dient dit gemotiveerd te worden. In het MER zal een onderscheid gemaakt worden tussen milderende maatregelen en aanbevelingen ter optimalisatie. Milderende maatregelen en monitoring worden noodzakelijk geacht teneinde de milieueffecten te milderen of teniet te doen. Aanbevelingen kunnen indien mogelijk worden uitgevoerd. Aandachtspunten zijn geformuleerd om de initiatiefnemer op mogelijke knelpunten of opportuniteiten te wijzen. Volgens de handleiding “Milderende Maatregelen” kunnen maatregelen met impactscore -1 of maatregelen die het resterend effect niet voldoende verkleinen soms beter als ‘aanbeveling’ worden opgenomen dan wel als ‘milderende maatregel’.

Synthese van de milieueffecten en milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten of monitoring Na de analyse i.f.v. de verschillende milieuaspecten worden in een samenvatting en een eindbespreking de belangrijkste elementen van de studie tabelmatig weergegeven en besproken, samen met een globale evaluatie van het voorgenomen plan. In dit hoofdstuk zullen de verschillende effecten en voorgestelde milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en voorstellen tot monitoring tabelmatig samengevat worden.

Leemten in de kennis en monitoring Hieronder zullen volgende zaken beschreven worden: • welke aspecten eventueel nog niet éénduidig bepaald zijn;

15 Richtlijnenboek algemene methodologische en procedurele aspecten, Tabel 11 pagina 98.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 88 van 403 • voor welke aspecten geen volledig inzicht beschikbaar is van de bestaande milieutoestand; • waar onzekerheden gesitueerd zijn m.b.t. de effectinschatting; • voorstellen ter opvolging van bepaalde aspecten tijdens werken of tijdens de exploitatie.

Grensoverschrijdende effecten Het plangebied is gelegen in het Vlaams Gewest. Daar het plangebied niet nabij de grens met het Waalse of Brussels Hoofdstedelijk Gewest gesitueerd is, worden er geen gewestgrensoverschrijdende effecten verwacht. Daar het plangebied nabij een landsgrens gesitueerd is, nl. de Nederlandse grens, worden er mogelijk landsgrensoverschrijdende effecten verwacht.

Eindbespreking Hierin zullen kort de belangrijke elementen van het MER met een integrerende evaluatie vanwege de coördinator worden weergegeven.

Niet-technische samenvatting Als bijvoegsel van het MER wordt een niet-technische samenvatting van het volledig MER opgenomen.

Elementen voor het uitvoeren van de Watertoets In dit hoofdstuk worden de elementen besproken voor het uitvoeren van de Watertoets. De gegevens hiervoor worden afgeleid uit de disciplines bodem en grondwater, oppervlaktewater en biodiversiteit.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 89 van 403 6.2 Ingreep- effectenschema Gebaseerd op de algemene locatiekarakteristieken en de planbeschrijving worden hieronder de voornaamste mogelijke effecten die t.g.v. het plan redelijkerwijze kunnen verwacht worden in een overzicht weergegeven: Tabel 6-3: Ingreep effectenmatrix: globale inschatting van de milieueffecten

Deelingrepen Verwacht effect op… Water Bodem Biodiversiteit Landschap, bouwkundig Mens erfgoed en archeologie AANLEGFASE Kavelwerken i.f.v. landbouw en Tijdelijke invloed op Permanente verdichting Permanent Permanente structuur- Geen relevante natuur, grondwaterhuishouding, Permanente biotoopverlies en relatiewijzigingen permanente effecten Nivelleren terrein, grondwaterkwaliteit (bij profielvernietiging Permanente Permanente wijziging tijdens aanlegfase Vergraven, infiltratie) en aanpassing Permanente rustverstoring erfgoedwaarde van bestaande Aanpassen van bestaande ontsluiting bodemzetting met (potentieel verlies waterlopen met en wegeninfrastructuur (incl. traag impact op gebouwen en archeologisch permanente effecten op en recreatief verkeer), infrastructuur patrimonium) receptordisciplines Aanpassen van bestaande Permanente wijziging afwatering, bouwkundig erfgoed Aanpassing landschapselementen (voor punt- en lijnvormige elementen), Verwijderen / aanplant - aanleg van aanwezige / nieuwe vegetatie (zowel voor punt- lijn-, en vlakvormige elementen (waaronder rooien en aanplanten van bossen), Aanleg bufferbekken en overstromingszones en verhogen van het bergend vermogen van water- lopen , Mogelijke bemalingen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 90 van 403 Deelingrepen Verwacht effect op… Water Bodem Biodiversiteit Landschap, bouwkundig Mens erfgoed en archeologie Werfverkeer EXPLOITATIEFASE Ruimtebeslag na herverkaveling en Wijziging Wijziging Biotoopwinst/-verlies Wijziging Impact op landbouw kavelruil infiltratiemogelijkheden bodemgebruik/- Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie Wijziging ruimtelijk hemelwater en daarmee geschiktheid pering Wijziging functioneren gepaard gaande vernatting/verdroging landschapsstructuur Wijziging wijziging in grond- en impact op migratie-, Wijziging bouwkundig belevingswaarde voor oppervlaktewaterkwan- foerageer- en erfgoed bewoners en recreanten titeit broedgebieden Wijziging bewaring archeologisch bodemarchief Exploitatie van de nieuwe landbouw- Wijziging Wijziging Biotoopwinst/-verlies Wijziging Impact op landbouw en kavelstructuur + in gebruikname drainagetoestand bodemgebruik/- Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie Wijziging ruimtelijk van het aangepast hoofdafwaterings- ondiep grondwater en geschiktheid pering Wijziging functioneren en waterlopenstelsel i.f.v. een infiltratiemogelijkheden vernatting/verdroging landschapsstructuur Wijziging verbeterde waterhuishouding hemelwater en daarmee impact op migratie-, Wijziging bouwkundig belevingswaarde voor gepaard gaande foerageer- en erfgoed bewoners en recreanten wijziging in grond- en broedgebieden wijziging bewaring oppervlaktewaterkwan- archeologisch titeit vermesting / eutrofiëring bodemarchief Nieuwe ontsluiting Wijziging grond- en Permanente verdichting Rustverstoring Wijziging Impact op landbouw landbouwpercelen en oppervlaktewaterkwan- Bodemzetting Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie Wijziging ruimtelijk aangepaste/nieuwe titeit pering Wijziging functioneren weginfrastructuur traag en recreatief landschapsstructuur Wijziging verkeer wegeninfrastructuur Recreatief medegebruik van ontsluitingswegen Verkeersveiligheid

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 91 van 403 Deelingrepen Verwacht effect op… Water Bodem Biodiversiteit Landschap, bouwkundig Mens erfgoed en archeologie Aangepaste/ nieuwe Wijziging grond- en Permanente verdichting Rustverstoring Wijziging Wijziging ruimtelijk weginfrastructuur traag en recreatief oppervlaktewaterkwan- Bodemzetting Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie functioneren verkeer (incl. laarzenpaden, titeit pering Wijziging Wijziging rustpunten,…) landschapsstructuur wegeninfrastructuur Recreatief medegebruik Verkeersveiligheid Aanwezigheid bufferbekken en Wijziging grond- en Wijziging Biotoopwinst/-verlies Wijziging Wijziging overstromingszones en aanwezigheid oppervlaktewater- bodemkwaliteit Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie belevingswaarde van het verhoogde waterbergend kwantiteit pering Wijziging Veiligheid voor vermogen van waterlopen Wijziging grond- en impact op migratie-, landschapsstructuur overstromingen oppervlaktewaterkwali- foerageer- en teit broedgebieden Vernatting Inrichtingsmaatregelen i.f.v. ecologie Wijziging Wijziging bodemgebruik- Biotoopwinst/-verlies Wijziging Wijziging ruimtelijk en landschap (incl. rooien en drainagetoestand geschiktheid Versnippering/ontsnip- Landschapsperceptie functioneren aanplanten van bossen, omvormen ondiep grondwater en pering Wijziging Wijziging van akkers naar permanente infiltratiemogelijkheden impact op migratie-, landschapsstructuur belevingswaarde graslanden, …) hemelwater en kwel en foerageer- en Impact archeologisch daarmee gepaard broedgebieden erfgoed gaande wijziging in vernatting grond- en oppervlaktewaterkwan- titeit en -kwaliteit

6.3 Interdisciplinaire gegevensoverdracht Een van de taken van de coördinator van het MER is het organiseren van gegevensoverdracht tussen de disciplines onderling. Een efficiënte gegevensoverdracht heeft een positieve invloed op de gevolgde methodiek van effect- en impactvoorspelling en zal de betrouwbaarheid ervan verhogen. Als gevolg van deze gegevensuitwisseling zullen bepaalde disciplines hun deelstudie pas kunnen voltooien nadat andere disciplines hun deelstudie voltooid hebben. Overigens moeten de gevolgde methodologieën

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 92 van 403 van de verschillende disciplines op elkaar afgestemd worden. De erkende (externe) m.e.r.-deskundigen die aan dit project zullen meewerken zijn tewerkgesteld bij hetzelfde advies- en ingenieursbureau. Dit betekent dat de overdracht op een vlotte en frequente manier kan verlopen. In Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. volgt een matrix betreffende de interdisciplinaire gegevensoverdracht tussen de betrokken disciplines voor het MER voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. Tabel 6-4: interdisciplinaire gegevensoverdracht binnen het MER voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel

Disciplines die gegevens opvragen

Disciplines die Bodem Water Biodiversiteit Landschap, bouwkundig erfgoed Mens gegevens leveren en archeologie

Bodem • zones waarin bodemgebruik • wijziging bodemvochtregime • geomorfologie • veranderde eventueel het water • verdrogings/vernattingsge- • landgebruik bodemfuncties/bodemgebruik (oppervlakte- en grondwater, voeligheid • bodemverstoring (m.b.t. • bodemvervuiling kwaliteit en kwantiteit) kan • kwaliteit van de bodem archeologie) beïnvloeden • landgebruik • grondwaterkwetsbaarheid • bodemprofielontwikkeling (functie van geologie) • bodemgebruik Water • grondwaterstand • (grond)waterstand • geomorfologie • veiligheid (overstromen) • grondwaterkwaliteit • (grond)waterkwaliteit • wijziging bodemprofiel • waterhuishouding • landgebruik • structuurkenmerken waterlopen • bodemgeschiktheid • voorkomen kwel • bodemerosie • bodemprofiel-ontwikkeling biodiversiteit • bodemgebruik • BWK-types gevoelig voor kwel • vegetatiewijzigingen • visuele beleving en eutrofiëring • landschapsperceptie Landschap, • historisch landgebruik • historisch landgebruik • visuele beleving bouwkundig erfgoed • terreinmorfologie en archeologie

Mens • bodemgebruik • Wijziging verkeerssituatie • barrière • hinderaspecten

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 93 van 403 6.4 Ontwikkelingsscenario’s 6.4.1 Autonome evolutie De autonome ontwikkeling van het ruilverkavelingsgebied wordt besproken met betrekking tot de verschillende milieucomponenten. Dit is de evolutie van de toestand van het gebied zonder bijkomende gestuurde beïnvloeding van buitenaf. De percelen binnen het plangebied zijn voornamelijk bestemd als agrarische gebieden en landschappelijk waardevolle agrarische gebieden. In mindere mate komen bosgebieden, natuurgebieden, gebied voor milieubelastende industrieën, enkele snippers woongebied, woonuitbreidingsgebied en woongebieden met landelijk karakter en verspreid enkele gebieden voor ambachtelijke bedrijven of gebieden voor kleine en middelgrote ondernemingen voor.

6.4.2 Gestuurde ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de evolutie onder invloed van plannen (zoals BPA’s, RUP’s, ontwikkelingsprojecten in de omgeving,…) en beleidsopties (zoals structuurplannen,…). In het MER wordt nagegaan of het plan bepaalde mogelijke wenselijke ontwikkelingsscenario’s niet hypothekeert of een knelpunt vormt. Volgende plannen zijn relevant:

6.4.2.1 Randvoorwaarden blijvend grasland Bij de laatste hervorming van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) werden drie vergroeningseisen ingevoerd, waarvan het behoud van blijvend grasland er één van is. Landbouwers kregen een individueel referentieareaal (IRA) toegekend. Iedere landbouwer met een IRA diende dit areaal op bedrijfsniveau in stand te houden. In 2017 verdwijnt het IRA. Vanaf dan is de verplichting tot het behoud van grasland een Vlaamse bevoegdheid. Dit wil zeggen dat het areaal blijvend grasland in Vlaanderen niet méér dan 5% mag dalen ten opzichte van de referentie in 2015. Landbouwers hebben dan de vrijheid om hun percelen grasland te scheuren en elders in te zaaien. Zolang het Vlaamse areaal blijvend grasland niet meer dan 5% afneemt, zal er niet gesanctioneerd worden. Vanaf het ogenblik dat de referentieratio meer dan 5% daalt, moeten de landbouwers die de daling hebben veroorzaakt, opnieuw gras inzaaien. De heringezaaide percelen krijgen dan meteen de status blijvend grasland. De verwachting is dat er in 2017 wellicht heel wat grasland zal gescheurd worden. De mogelijke wijziging in oppervlakte grasland naar aanleiding van de gewijzigde wetgeving kan beschouwd worden als een gestuurde ontwikkeling.

6.4.2.2 Bijzondere Plannen van aanleg en Ruimtelijke Uitvoeringsplannen: • PRUP Merksplas-kolonie Het RUP voorziet de aanduiding van een zone voor grondgebonden landbouw en zone voor dreven. De ruilverkaveling hypothekeert deze invulling niet. De ruilverkaveling voorziet landbouwgebied en te behouden groene lijnvormige landschapselementen (dreven). • PRUP Wortel-kolonie Het RUP voorziet de aanduiding van een zone voor bouwvrij agrarisch gebied, strook voor dreven en bosgebied. De ruilverkaveling hypothekeert deze invulling niet, maar geeft net invulling van het gebied volgens de bestemmingen bepaald in dit PRUP.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 94 van 403 • GRUP Kempische kleiputten Het plangebied overlapt met de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie, echter het deelgebied dat overlapt met Merksplas-kolonie werd eerst niet, maar later weer wel weerhouden. Momenteel is het zo dat het RUP voorlopig vastgesteld werd op 22/12/2017 met inbegrip van de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie. Het openbaar onderzoek zal lopen van 06/02/2018 tot en met 06/04/2018. In het ontwerp-RUP overlapt deelplan 2 van het RUP met de zone ten westen van Merksplaskolonie binnen het ruilverkavelingsgebied. Het voorstel van stedenbouwkundige voorschriften voor de overlap betreft: • Agrarisch gebied (ter hoogte van een landbouwbedrijf); • Agrarisch gebied met overdruk natuurverweving; • Bosgebied (ter hoogte van bestaande bossen, waarbij geïsoleerde open percelen opgevuld worden. Momenteel is onduidelijk of de geplande maatregelen in de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel reeds zullen uitgevoerd zijn vooraleer het GRUP definitief is vastgesteld. In ieder geval is het wel zo dat indien de maatregelen reeds zouden uitgevoerd zijn, dit het GRUP Kempische kleiputten (in zijn huidige vorm) niet hypothekeert. Een deel (36,8ha) van de gronden die de VLM nu in eigendom heeft (compensatiegronden) ten westen van de ringgracht overlapt met de bestemming agrarische gebied met overdruk natuurverweving. Deze gronden zullen volgens het ruilverkavelingsplan uitgeruild worden naar de natuurzones. Indien de heverkaveling pas plaatsvindt na deinitieve vaststelling van het GRUP bemoeilijkt de overdruk natuurverweving de uitruilbaarheid van de herverkaveling omdat gelijkwaardigheid met agrarisch gebied ‘zonder’ overdruk natuurverweving (naar waarde en mogelijkheden) ter discussie kan gesteld worden. Met andere woorden: het GRUP (in zijn huidige vorm) heeft een invloed op de herverkavelingsmogelijkheden (inbreng, toedeling) van de ruilverkaveling en daaraan gekoppeld de uitvoerbaarheid van het ruilverkavelingsplan. Bijkomend kan de vraag gesteld worden of de vergunbaarheid van inrichtingsmaatregelen voorzien in het ruilverkavelingsplan (oa. wegeniswerken) nog mogelijk is in de zones die in het ontwerp-RUP als bosgebied aangeduid worden. Daarom kan in de stedenbouwkundige voorschriften van het definitief GRUP Kempische kleiputten het best opgenomen worden dat wegeniswerken in kader van ruilverkavelingsprojecten in bosgebied wel toegelaten zijn.

• Optimalisatie N14 – plan-MER omleiding Rijkevorsel Uit de in 2013 herbekrachtigde visie van de Noorderkempen blijkt dt de dorpskern van Rijkevorsel te kampen heeft met heel wat doorgaand vrachtverkeer. De opwaarderling van de N14 tot interne ontsluitingsweg en de aanleg van verschillende omleidingswegen zijn enkele van de strategische acties uit deze studie. Het tracé van de omleidingsweg ter hoogte van Rijkevorsel kan niet gerealiseerd

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 95 van 403 worden binnen de geldende planologische bestemmingen, waardoor er een RUP en een MER dient opgemaakt te worden. Op 2 mei 2016 werd het MER “N14 omleidingsweg te Rijkevorsel” goedgekeurd, waarbij 4 alternatieven worden onderzocht die allen gelegen zijn ten westen van Rijkevorsel. Tot nu toe (anno 2017) werd echter geen RUP goedgekeurd voor de aanleg van deze omleidingsweg, waardoor dit plan niet relevant is als ontwikkelingsscenario.

6.4.2.3 Ruimtelijke structuurplannen Het ruilverkavelingsgebied is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gesitueerd in het buitengebied. Het ruimtelijk beleid in het buitengebied moet gericht zijn op het vrijwaren van functies en activiteiten zoals landbouw, bos en natuur die kenmerkend zijn voor het buitengebied. Versnippering dient te worden tegengegaan. De ruimtelijke structuur van het buitengebied wordt bepaald door de natuurlijke en agrarische structuur, de nederzettingsstructuur en de infrastructuur. De wisselwerking hiertussen resulteert in een specifiek landschap. De ruggengraat van deze structuur is het fysisch systeem (bodem, water,…). Rivier- en beekvalleien vormen een net van dominante structurerende elementen waaraan enkele belangrijke natuurwaarden gekoppeld zijn, bijgevolg wordt veel belang gehecht aan het integraal waterbeheer. De ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel ligt in de buitengebiedregio “Noorderkempen”. Volgende ruimtelijke beleidsdoelstellingen zijn geformuleerd: • Vrijwaren van samenhangende landbouwgebieden voor de beroepslandbouw; • Behoud en versterking van de bestaande natuurcomplexen en inschakeling ervan binnen een netwerk; • Behoud en versterking van bestaande bos-en parkstructuur; • Behoud en versterken van watersystemen en valleistructuren; • Behoud van gave cultuurlandschappen en structurerende landschapselementen; • Toeristisch-recreatieve ontsluiting van de open ruimte. Het Witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 30 november 2016. De Vlaamse Regering wil een ambitieus veranderingstraject op gang trekken om het bestaand ruimtebeslag beter en intensiever te gebruiken en zo de druk op de open ruimte te verminderen. Het doel is het gemiddeld bijkomend ruimtebeslag terug te dringen van 6 hectare per dag vandaag naar 3 hectare per dag in 2025. De inname van nieuwe ruimte moet tegen 2040 volledig gestopt zijn. Binnen het provinciaal ruimtelijk structuurplan is Hoogstraten gelegen in de hoofdruimte ‘Noorderkempen’. Binnen de Noorderkempen wordt de stad als belangrijk knoop- en verdichtingsgebied aangeduid. Bovendien wordt erkend dat de tuinbouwfunctie te Hoogstraten specifieke eisen veronderstelt. Binnen de ‘Noorderkempen’ behoort de stad tot de deelruimte ‘Open Kempen’, waarvan zij trouwens de hoofdstad is. Het gebied van de open Kempen is een letterlijk open gebied in het noorden van de provincie. De landbouwfunctie overweegt en heeft een belangrijk economische betekenis voor de provincie. Beleidsmatig betekent dit dat buiten de kernen aandacht gaat naar grootschalige landbouw en verspreide natuurlijke gebieden. Voor deze deelruimte worden vanuit het RSPA volgende doelstellingen vooropgesteld: • Stimuleren van open ruimtefuncties zoals grondloze en grondgebonden landbouw, natuur en recreatie • Beheersen van toegankelijkheid en ontsluiting • Concentreren van activiteiten in Hoogstraten en in de stuctuurondersteunende kernen Het oostelijk deel van de gemeente Hoogstraten is gelegen in het natuurlijk gebied gebonden aan de Mark. Dit gebied kan opgesplitst worden in een ecologisch gebied van bovenlokaal belang dat zich ten zuiden van de kern van Hoogstraten bevindt en een natuuraandachtsgebied dat zich ten oosten van

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 96 van 403 deze Hoogstraten-Minderhout-Meer bevindt. Het bos van Heeshuis en zijn omgeving te Hoogstraten en de kolonie Wortel zijn geselecteerd als ecologische gebieden van bovenlokaal niveau evenals het gebied van de vallei van de Mark tussen Hoogstraten en Merksplas. Merksplas behoort tot de hoofdruimte ‘Noorderkempen’ en tot de deelruimten ‘Open Kempen’ en ‘rustig grensgebied’. Het gebied van de open Kempen is letterlijk een open gebied waar de landbouwfunctie, voor een belangrijk deel grondgebonden, overweegt en wat een belangrijke economische betekenis heeft voor de provincie. Enkel heidegebieden en bosgebieden komen verspreid voor en vormen een netwerk van verspreide natuurlijke gebieden. Het rustig grensgebied is een weinig bebouwd gebied met hoge natuurwaarden. Natuur en ondergeschikt daaraan laagdynamische passieve recreatie zijn hoofdfuncties in het gebied. Het gebied blijft beperkt toegankelijk behalve voor doorgaand, langzaam verkeer. Grondgebonden veehouderij is de ruimtelijke drager. Rijkevorsel behoort tot de hoofdruimte Noorderkempen en tot de deelruimte Open Kempen.

In het gemeentelijk structuurplan van Hoogstraten wordt gesteld dat er in nauw overleg met de randgemeenten een consistent beleid ontwikkeld moet worden ten aanzien van de natuurontwikkeling rondom de Mark. Hierdoor is de Mark een natuurlijke drager in het landschap over de gemeentegrenzen heen. In het GRS wordt er eveneens verwezen naar de toenmalige ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel die momenteel wordt herzien. Wat betreft landbouw stelt het GRS dat de land- en tuinbouw in Hoogstraten behoren tot de grootschalige agrarische structuur in Vlaanderen. Het gebied ten zuiden van Wortel wordt in het GRS bepaald als een landbouwkerngebied. Er wordt eveneens gesteld dat de stad in overleg met hogere overheden een visie wil ontwikkelen voor een gebiedsgereichte structuurschets voor de Mark en haar vallei over haar gehele loop. In het GRS wordt de visie uitgewerkt in een aantal essentiële doelstellingen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Deze doelstellingen zijn: • Hoogdynamische activiteiten aanmoedigen in de hoogdynamische as • Uitbouwen van een aantrekkelijk stedelijk gebied • Troeven van landschap, natuur en recreatie uitspelen; • Land- en tuinbouw stimuleren en versterken; • Ontwikkelen van een herkenbare landschappelijke en natuurlijke structuur; • Garanderen van leefbaarheid en identiteit in de kernen van het buitengebied Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven: • Waterlopen als groene aders • Kernen als parels langs het snoer van waterlopen • Hoogdynamische As als gelede drager van bovenlokale ontwikkelingen • Hoogdynamische As als permeabele wand voor open ruimtefuncties • Vier deelruimten als basis voor een gebiedsgericht beleid In het gemeentelijk structuurplan van Rijkevorsel wordt er gesteld dat de gemeente zich wil inzetten op het behoud van het landelijk en groen karakter van de gemeente. Dit impliceert dat de gemeente het huidige agrarische karakter wil behouden. Het noordelijk en zuidelijk gebied in de gemeente wordt aangeduid als een belangrijk openruimte gebied. In het GRS wordt er eveneens verwezen nar de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. De gemeente wenst eveneens dat de landbouw zich, in de mate van het mogelijke, integreert met de landschappelijke en natuurljke waarde van het gebied waarin ze gelegen zijn. Het noordoosten van de gemeente wordt gekenmerkt door het stroomgebied van de Kleine Mark en Laak. Het betreft een kleinschalig, gesloten bocagelandschap met sterk meanderende beekvalleien.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 97 van 403 De gemeente erkent deze natuurlijke en landschappelijke waarde van het gebied. Tergelijkertijd wordt het gebied als zeer waardevol voor de landbouw ervaren. Naar de toekomst toe moet de landbouw hier alle ontwikkelingsmogelijkheden krijgen. De natuurlijke waarden in het gebied dienen eveneens beschermd te worden. Dit houdt in dat de bestaande beken, bosjes en kleine landschapselementen worden behouden. Daarnaast kan onderzocht worden in welke mate de huidige natuurwaarden kunnen worden versterkt. Dit mag echter niet ten koste gaan van de waardevolle en intensieve gebruikte landbouw. In het GRS worden volgende basisdoelstellingen worden vooropgesteld: • Opvangen van de lokale woonbehoeften • Opvangen en ondersteunen van de lokale tewerkstelling • Aandacht voor de kwaliteiten van de open ruimte • Aandacht voor de toeristisch-recreatieve potenties van de gemeente • Aandacht voor de ontsluitings- en verbindingsfunctie van de gemeente Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven: • Rijkevorsel een landschap in ontwikkeling • Rijkevorsel landelijk en groen Nadruk op lokale ontwikkelingen met respect voor bestaande bovenlokale functies

In het gemeentelijk structuurplan van Merksplas wordt gesteld dat de gemeente een landbouwgemeente is. De nodige ruimteljike condities moeten daarom gecreëerd worden om het verder dynamisch evolueren van de landbouw toe te laten. In de eerste plaats moeten daarvoor de gebieden van de agrarisch structuur hard afgebakend worden. Binnen deze gebieden is landbouw de hoofdfunctie en mag de eventuele introductie van nevenfuncties het functioneren van de landbouw niet in gedrang brengen. De grondgebonden landbouw is hoofdbeheerder van het open agrarisch gebied rond de Mark. Deze tak van de landbouw dient verder zowel ruimtelijk als functioneel ondersteund te worden. In het GRS wordt vertrokken van volgende uitgangspunten: • Duurzame ruimtelijke ontwikkeling • Maximaal streven naar ruimtelijke kwaliteit • Ruimtelijke draagkracht als norm • Complementariteit tussen samenhang en diversiteit Volgende concepten worden geformuleerd om de gewenste ruimtelijke structuur van de gemeente weer te geven: • Fysisch systeem als drager van de ruimtelijke structuur • Ruimte voor wonen en functionele verweving in de kern – lokaal bedrijventerrein in het zuiden van de gemeente • Ruimte voor agrarische ontwikkeling • Visuele herkenbaarheid van het Kempische landschap • Verkeersveiligheid en –leefbaarheid in de kern • Gradaties in recreatief gebruik • Kolonie: evenwicht tussen open en gesloten

6.4.2.4 Gemeentelijke Mobiliteitsplannen Rijkevorsel: geen relevante acties binnen het ruilverkavelingsgebied. De realisatie van een westelijke omleidingsweg N14 wordt er wel in beschreven. In het mobiliteitsplan van Hoogstraten is volgende relevante actie binnen het ruilverkavelingsgebied opgenomen:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 98 van 403 • Onderzoek naar oplossing onbereikbaarheid Wortel-kolonie

In het mobiliteitsplan van Merksplas zijn volgende relevante acties opgenomen binnen het ruilverkavelingsgebied: • Opmaken toegankelijkheids- en circulatieplan De Kolonie • Inrichting zone 30 ter hoogte van De Kolonie Het ruilverkavelingsplan voorziet geen maatregelen die de relevante acties uit het mobiliteitsplan van Hoogstraten of Merksplas hypothekeren.

6.4.2.5 Stroomgebiedbeheerplan Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Maas. De stroomgebiedbeheerplannen 2016 – 2021 voor Schelde en Maas werden op 18/12/2015 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en kunnen geraadpleegd worden via www.integraalwaterbeleid.be. Deze plannen bevatten maatregelen om de toestand van de waterlopen en het grondwater te verbeteren en om het overstromingsrisico te verminderen. In het bekkenspecifiek deel van de Maas zijn volgende acties opgenomen, die relevant (kunnen) zijn voor het projectgebied : • ACTIE 7B_D_0007: GEBIEDSGERICHT PROJECT OM VERONTREINIGING MET NUTRIËNTEN VANUIT DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR TERUG TE DRINGEN IN HET AFSTROOMGEBIED VAN DE MARK; In de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel is het aanleggen van nieuwe tracés voor de hoofdafwatering op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones langs de Mark en de Bolkse Beek (A23, A24, B24, C30, C33) voorzien. Hierdoor zal de toevoer van eutroof water vanuit het landbouwgebied omheen waardevolle kwelgebieden geleid worden. Het afstromend water wordt verzameld en verder stroomafwaarts op een aantal punten in de waterloop geloosd. Voor de waterkwaliteit binnen het kwelgebied heeft dit een positief effect tot gevolg. • ACTIES 7B_I_0015 EN 7B_J_0011: UITBOUW BOVENGEMEENTELIJKE INFRASTRUCTUUR; In de ruilverkaveling worden geen maatregelen voorzien die deze acties hypothekeren.Wel wordt mogelijks voorzien in de aanleg van twee open bufferbekkens die het water afkomstig van de overstorten opvangt zolang de bovengemeentelijke infrastructuur niet volledig is aangepast. • ACTIES 7B_I_0016 EN 7B_J_0010 : UITBOUW GEMEENTELIJKE INFRASTRUCTUUR In de ruilverkaveling worden geen maatregelen voorzien die deze acties hypothekeren.Wel wordt mogelijks voorzien in de aanleg van twee open bufferbekkens die het water afkomstig van de overstorten opvangt zolang de bovengemeentelijke infrastructuur niet volledig is aangepast. • ACTIE 5B_B_0015 GEBIEDSGERICHT PROJECT TER BEVORDERING VAN WATERCONSERVERING EN OM VERDROGING TEGEN TE GAAN IN HET AFSTROOMGEBIED VAN DE MARK; De focus ligt hierbij op gebieden buiten de valleien door ondermeer het plaatsen van stuwtjes, het herwaarderen van grachten of peilgestuurd drainage. Gezien de infiltratiegevoeligheid van de Noorderkempen dient maximaal ingezet te worden op infiltratie en waterconserveren, ook in landbouwgebied. In de ruilverkaveling wordt in het landbouwgebied een aangepast systeem van hoofdafwateringssloten en kavelgrachten uitgewerkt. Uit de modelleringen van IMDC blijkt dat de herverkaveling geen significante invloed heeft op de afwatering van de landbouwpercelen (en bijgevolg ook niet op de mogelijke infiltratie), zie discipline Water.

6.4.2.6 Gemeenschappelijk landbouwbeleid Sinds 2003 wordt de land- en tuinbouwsector in toenemende mate gestuurd naar duurzame productiemethoden o.a. via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 99 van 403 Tot 2003 was de inkomenssteun puur gebaseerd op de grootte van de productie. Hoe meer een boer produceerde, hoe meer steun hij kreeg. In 2003 is besloten om de inkomenssteun los te koppelen van productie. In plaats daarvan krijgen boeren nu een bedrijfstoeslag per hectare, op voorwaarde dat ze zich extra inzetten voor natuur, milieu, duurzaamheid of dierenwelzijn. De verbinding van de bedrijfstoeslag aan deze maatschappelijke prestaties wordt “cross-compliance” genoemd. In 2013 werd het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nogmaals grondig hervormd. Het uitgangspunt bij deze hervorming is om tot een beleid te komen dat de landbouwsector de nodige kansen biedt om een competitieve toekomst uit te bouwen met een voldoende groot inkomen, waarbij de sector actief bijdraagt aan de EU2020 doelstellingen en dit doorheen heel Europa. Dit werd concreet vertaald naar het versterken van het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de landbouw om de Europese burgers een gezonde en kwaliteitsvolle voeding te garanderen, het milieu te beschermen en de plattelandsgebieden te ontwikkelen. De wijze waarop de inkomenssteun van de landbouwers vandaag verdeeld is over de bedrijven, varieert zeer sterk tussen de lidstaten en tussen landbouwers binnen een lidstaat, en dit om historische redenen. De Europese Commissie stelde daarom voor om de inkomenssteun meer gelijk, eenvoudiger en meer gericht in te zetten. Ook zullen enkel actieve landbouwers in de toekomst nog inkomensondersteuning ontvangen. Tegelijk werd de toekenning van deze inkomenssteun voor 30% gekoppeld aan het respecteren van 3 praktijken die bijdragen aan een beter beheer van de natuurlijke hulpbronnen en aan de klimaatactie (de zogenaamde “vergroening”). Landbouwers moeten hun teelten voldoende diversifiëren, het blijvend grasland behouden (sinds 2017 op schaalniveau Vlaanderen) en in ecologische landschapselementen voorzien op hun bouwland.

6.4.2.7 Instandhoudingsdoelstellingen binnen de Natura 2000-gebieden Het plangebied overlapt met deelgebied 7 van het SBZ-H “BE2100020 Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerle Loop”. Op 23 april 2014 werd het Besluit van de Vlaamse Regering tot aanwijzing van de speciale beschermingszone SBZ-H “BE2100020 Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerle Loop” tot definitieve vaststelling van de bijbehorende IHD’s en prioriteiten goedgekeurd. In bijlage 9 (Passende Beoordeling) wordt hier een samenvatting van gegeven, waarbij enkel de meest relevante elementen met betrekking tot het planvoornemen worden vermeld. Het plangebied overlapt namelijk slechts beperkt met het vernoemde SBZ. De vooropgestelde doelstellingen dienen de komende jaren binnen de betreffende gebieden gerealiseerd te worden. Voor een beschrijving van deze IHD’s wordt verwezen naar de Passende Beoordeling (bijlage 9). Hier wordt eveneens de potentiële impact van de ruilverkaveling op deze IHD’s besproken. De impact van de IHD’s op het landbouwgebruik wordt besproken bij de discipline mens in § 7.5.4.1.

6.4.2.8 Aanvraag tot Unesco Werelderfgoed van Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie Vlaanderen en Nederland hebben op 20 januari 2017 officieel het dossier ingediend bij UNESCO om de Koloniën van Weldadigheid te laten erkennen als werelderfgoed. Voor Vlaanderen gaat het om de kolonies in Merksplas en Wortel. Ze zijn een uniek en intact voorbeeld van hoe de sociale wetgeving in de periode van de Koninklijke Nederlanden werd uitgevoerd. In de zomer van 2018 zal het Werelderfgoedcomité een oordeel vellen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 100 van 403 7 Beschrijving van de referentietoestand – effectenbeoordeling – milderende maatregelen en aanbevelingen

7.1 Bodem kaart 4: bodem 7.1.1 Afbakening van het studiegebied In dit deel worden – voor zover relevant – de effecten beschreven in de bovenste aardlaag, die van invloed zijn op het gebruik van de bodem door mens, plant en dier. Het betreft beschrijvingen inzake niveaus, geomorfologie, bodemprofiel, textuur, structuur, drainageklasse, chemische en minerale samenstelling. Het studiegebied voor dit aspect omvat het plangebied zelf en veiligheidshalve ook de zone tot op 200 m daarrond (zie kaart 9).

7.1.2 Juridische en beleidsmatige context De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden zijn vooral van belang voor het vervolgtraject, nl. bij de effectieve realisatie van de planonderdelen, maar worden hier volledigheidshalve vermeld. Bij uitgravingen zoals bedoeld in het Vlarebo (perceelsinrichting, aanleg wegen en paden,…) dient er een technisch verslag en een bodembeheerrapport opgesteld te worden als de uitgegraven bodem afkomstig is van een verdachte grond of als de totale uitgraving op een niet-verdachte grond meer dan 250 m³ bedraagt. Bij het verruilen van verontreinigde en potentieel verontreinigde gronden in kader van de herverkaveling dient een bodemonderzoek te gebeuren. Het mestdecreet omvat de regelgeving omtrent bemestingsnormen, beschermingsgebieden, uitrijregeling, mesttransport en mestverwerking. De wijziging van het bodemgebruik op bepaalde percelen, kan leiden tot andere bemestingsnormen voor deze percelen.

7.1.3 Methodologie

7.1.3.1 Methodiek gedetailleerde beschrijving bestaande situatie Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich op basisinformatie die ter beschikking is of kan worden gesteld. Voor het onderzoek naar de bodemgesteldheid, bodemkwaliteit en de geologie in het studiegebied wordt in het MER gebruik gemaakt van o.a.: • bodemkaart van Vlaanderen voor de beschrijving van de bodemtypes; • geologische kaart van België; • webstek van de Databank Ondergrond Vlaanderen (http://dov.vlaanderen.be) waar informatie omtrent boringen, sonderingen, bodemerosie, peilputten en/of grondwaterwinningen wordt geraadpleegd; • gedetailleerde bodemkartering van de Vlaamse Landmaatschappij; • topografische kaarten, orthofotoplan en functiekaarten om het huidige bodemgebruik na te gaan; • OVAM-databank met locatie van uitgevoerde bodemonderzoeken; • Risicogronden voor verontreiniging uit gemeentelijke inventaris • inventarisatie van het bodemgebruik door de VLM i.f.v. de ruilverkaveling; • MER RVK Rijkevorsel (Technum), 2003;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 101 van 403 • Hydraulische en ecohydrologische studie (IMDC-Technum) , 2014. In functie van de te verwachten effecten worden in het MER de meest belangrijke bodemkenmerken beschreven en gesitueerd op een ‘kwetsbaarheidskaart’.

7.1.3.2 Methodiek effectenvoorspelling en –beoordeling De volgende aspecten zullen op kwalitatieve wijze bekeken worden (huidige toestand en effecten van de realisatie van het plan): bodemkenmerken (opbouw, structuur), bodemkwaliteit, bodemgebruik, bodemvochtregime. Volgende relevante te bestuderen effecten van het plan op de bodem zullen beoordeeld worden: • Het totale ruimtebeslag (m.n. de zones waar kavelwerken of andere werken kunnen plaatsvinden) dat eveneens een maat is voor mogelijke profielverstoring en verdichting; • De wijziging in bodemgebruik: het totale verlies of de winst aan een bepaald bodemgebruik. Onderscheid kan gemaakt worden in natuurlijk, agrarisch of verhard bodemgebruik; • De interferentie van het plan met verontreinigde locaties; • De kans op bodemverontreiniging door het plan; • Wijziging van de reliëfkenmerken; • Impact op het bodemvochtregime. Effecten zoals verontreiniging van de bodem door grondverzet tijdens de aanlegfase (bv. lekken of morsen van olie of brandstof van het machinepark) zijn detailgegevens die op project-MER niveau thuishoren en worden bijgevolg niet op planniveau beschouwd. Zetting en inklinking, reliëfwijzigingen en het verlies van specifieke bodemtypes zijn dan weer permanente effecten die t.g.v. de aanlegfase veroorzaakt worden. Zij worden bijgevolg wel in beschouwing genomen in het plan-MER. Wat het aspect ruimtebeslag betreft, zal de waarde van de bodem voor landbouw en natuur besproken worden in disciplines Mens en Biodiversiteit. In functie van de te verwachten effecten worden de meest belangrijke bodemkenmerken beschreven (profiel, textuur, gevoeligheid voor verdichting, …) en gesitueerd op een ‘kwetsbaarheidskaart’. Voor de geplande situatie stelt de deskundige ‘bodem’ een ‘knelpuntenkaart’ (zie kaart 4b) samen die aangeeft wat de meest kwetsbare zones zijn voor profielverstoring, verdichting,…). Zo zullen verschillende geplande ingrepen vergraving van gronden met zich meebrengen (vb. bij kavelinrichtingswerken, natuurinrichtingswerken, de aanleg van wegen en waterlopen, …). In het MER zal nagegaan worden in hoeverre deze ingrepen zich bevinden ter hoogte van (zeer / uiterst) gevoelige bodems voor profielverstoring. Ook de werken t.g.v. de herverkaveling kunnen een wijziging van het bodemprofiel met zich meebrengen. Deze zullen zich hoofdzakelijk voordoen daar waar percelen geëgaliseerd worden. Zowel t.g.v. de werken als tijdens de exploitatie na herinrichting van het gebied kunnen permanente effecten op de bodemstructuur ontstaan. Het gaat hier voornamelijk over verdichting en eventuele inklinking t.g.v. (tijdelijke) bemaling.16 In het MER zal nagegaan worden voor welke ingrepen er tijdens de aanlegfase gebruik gemaakt wordt van zware machines en of deze ingrepen zich al dan niet situeren ter hoogte van een kwetsbare zone voor verdichting. De bodemkwaliteit kan wijzigen t.g.v. een veranderd bodemgebruik, vb. kan een gewijzigd bodemgebruik een gewijzigd bemestingsregime en een gewijzigd gebruik van bestrijdingsmiddelen veroorzaken. Het bemestingsgedrag van de individuele landbouwer wordt echter hoofdzakelijk beïnvloed door factoren die geen deel uitmaken van de ingrepen van de ruilverkaveling. Er wordt bij de beoordeling in het MER verondersteld dat landbouwers zich houden aan de geldende bemestingsnormen. Verder zal nagegaan worden of er binnen de ruilverkaveling ingrepen voorzien

16 Er wordt verondersteld dat er geen bemalingen zullen nodig zijn tijdens de werken. Uit voorzorg worden mogelijke effecten tijdens een eventuele bemaling toch besproken in het MER

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 102 van 403 zijn om het afspoelen van mest tegen te gaan, of zal aangegeven worden waar dergelijke maatregelen wenselijk zijn. Indien er door het uitvoeren van de ruilverkaveling gebieden zouden ontstaan die meer overstromen dan in de huidige toestand, zal nagegaan worden of er een risico bestaat op bodemverontreiniging door overstroming met verontreinigd oppervlaktewater. Schaalvergroting en betere perceelsvormen maken het daarnaast mogelijk een betere dosering van bemesting en bestrijdingsmiddelen toe te passen.

Lokaal kunnen vergravingen / egalisaties reliëfwijzigingen met zich mee brengen. Het verdwijnen van waardevolle graslanden met microreliëf wordt negatief beoordeeld. Gezien het relatief vlakke karakter van het plangebied zal de effectgroep erosiegevoeligheid (voor watererosie) kort besproken worden en lokaal meer diepgaand waar noodzakelijk (indien reliëfwijzigingen zouden gepland zijn). Indien relevant zal het risico op winderosie eveneens kort besproken worden. De effecten van een gewijzigd bodemgebruik worden beoordeeld door de waarde van de huidige bodems voor het huidige gebruik te bepalen en te vergelijken met de toekomstige waarde voor het toekomstige gebruik. Effecten zoals het verlies van specifieke bodemtypes worden begroot. Alle effecten worden, in de mate van het mogelijke, gekwantificeerd. Bepaling en indien mogelijk kwantificering van de effecten gebeurt d.m.v. een GIS-overlay (huidige toestand met geplande toestand). Op deze manier kan door gebruik te maken van de verschillende criteria in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. de effecten op de verschillende bodemkenmerken bepaald worden. Omwille van de uitgestrektheid van het plan kan het aangewezen zijn om binnen het studiegebied ‘aandachtsgebieden’ af te bakenen, waarin de eigenlijke effectvoorspelling en –beoordeling zal gebeuren. Bijzondere aandachtsgebieden zijn b.v. de (potentieel) verontreinigde gronden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 103 van 403 Tabel 7-1: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline bodem Effecten Criterium Methodiek Significantiekader Profielvernietiging Oppervlakte waarover bodem met goed Globale inschatting (eerder een kwalitatieve Bij profielvernietiging wordt een onderscheid gemaakt in ontwikkeld bodemprofiel vernietigd kwetsbaarheidsbenadering) bodems zonder profiel, bodems met profiel en bodems met wordt in het onderzoeksgebied. een waardevolle profielontwikkeling. Voor het onderzoeksgebied geldt: Verstoord gebied (OB), zonder profielontwikkeling (..p) = niet significant (geen profielontwikkeling-niet kwetsbaar) Profielontwikkeling c: matig gevoelig voor profielvernietiging Profielontwikkeling g: zeer gevoelig voor profielvernietiging Profielontwikkeling m: uiterst gevoelig voor profielvernietiging De significantie wordt dan verder gespecifieerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Bodemverdichting Oppervlakte aan verdichting van Globale inschatting (eerder kwalitatieve A.d.h.v. de sonderingen of a.d.h.v. de textuurklasse en de verdichtingsgevoelige bodems in het kwetsbaarheidsbenadering) drainageklasse wordt de gevoeligheid van de bodem voor onderzoeksgebied verdichting ingeschat. Voor het onderzoeksgebied geldt: indien conusweerstand van de bodemtoplaag (maximaal bovenste 0,5 m) < 1 N/mm² = verdichtingsgevoelige gronden verstoord gebied = niet significant (niet kwetsbaar) Pb., Pc., Pd., Sb., Sc., Sd., Se., Sf., Za., Zb., Zc., Zd., Ze., Zf. = beperkt significant tot significant (beperkt kwetsbaar) Ab., Ac., Ad., AD., Lb., LD., Pe., Pf. = beperkt significant tot aanzienlijk significant (matig kwetsbaar) Ae., Af., Ag., Ah., ED., Ee., V = significant tot aanzienlijk significant (zeer kwetsbaar)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 104 van 403 Effecten Criterium Methodiek Significantiekader De significantie wordt dan verder gespecifieerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Wijziging Risico op bodemzetting Kwetsbaarheidsbenadering o.b.v. de Uitgaande van een kwalitatieve bespreking wordt het risico stabiliteits- samendrukbaarheid van de grond en de dikte van op bodemzetting als aanzienlijk significant beschouwd aspecten de grondlaag. Er wordt gebruik gemaakt van wanneer ten gevolge van de uitvoering van het plan zettingen sonderingsresultaten en de geologische kaarten. verwacht worden die mogelijk schade kunnen opleveren aan omliggende structuren. Significantie is dus mede afhankelijk van de kwetsbaarheid van de grondsoort, de draagkracht van de grond en de aanwezigheid van structuren. In het plangebied zijn veengronden en natte leemgronden gelegen, welke zeer kwetsbaar zijn. De significantie wordt dan verder gespecifieerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Wijziging Risico op wijziging bodemvochtregime Globale inschatting (eerder kwalitatieve Kwalitatieve bespreking. Het effect is significant als de bodemvocht- kwetsbaarheidsbenadering) bodemvochttoestand zodanig wijzigt, waardoor effecten op regime bodemstructuur en flora ontstaan. Wijziging van Gedrag en calamiteiten Op basis van lokalisatie van mogelijks Kwalitatieve bespreking. Effecten zijn significant als bodemkwaliteit verontreinigde bodems, uitgaande van verontreiniging ontstaat, verplaatst wordt of wordt uitgevoerde bodemonderzoeken. gesaneerd. Ligging huidige (potentieel) verontreinigde De significantie wordt dan verder gespecifieerd a.d.h.v. de gronden toetsen aan ligging in het plangebied. omvang van het effect. Algemene beschrijving risico’s voorgenomen activiteiten (Natuur / landbouw – bemesting - bestrijdingsmiddelen). Wijziging/behoud Oppervlakte bodem met Globale kwetsbaarheidsbenadering Kwalitatieve bespreking. Effecten zijn significant als reliëfkenmerken wijziging/behoud reliëfkenmerken waardevolle reliëfkenmerken gewijzigd worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 105 van 403 Effecten Criterium Methodiek Significantiekader Wijziging van het Aanwezigheid van Kwalitatieve bespreking Kwalitatieve bespreking. Effecten zijn significant indien risico op erosiebestrijdingsmaatregelen. mogelijkheden om bodemerosie te veroorzaken ontnomen of bodemerosie Kaveloriëntatie. gecreëerd worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 106 van 403 7.1.4 Beschrijving van de referentiesituatie

7.1.4.1 Reliëf en geomorfologie Het reliëf van de Noorderkempen wordt bepaald door de formatie van de Kempen. De kleilaag van deze formatie is compact en bestand tegen erosie. De kleilaag helt lichtjes af naar het noorden van het studiegebied en dagzoomt in het zuiden. De zuidelijke rand van de Pleistocene kleiplaat vormt een micro-cuesta (een kleine asymmetrische steilrand). Het zuiden van het studiegebied bevindt zich ongeveer op 30m TAW. Het reliëf is vlak tot lichtgolvend door de afwisseling van valleien en interfluvia. De valleien zijn vrijwel geheel gevormd in het zandige oppervlak van het Oud-Pleistoceen. De diep ingesneden fossiele (oude) valleien vormen typische concave reliëfvormen. Deze fossiele dalen komen voor in de valleien van de Mark, de Kleine Mark en het Merkske. Waar de valleien langs of doorheen kleiplaten lopen, ontstaan steilranden zoals in de vallei van de Mark nabij Wortel waar een steilrand van meer dan 6 meter aanwezig is. In de streek van Wortel en Wortel-kolonie bevindt zich een vlak hoogplateau, rond 22 m TAW, met natuurlijke kommen en gegraven grachten. De Mark vormt de zuidflank van het hoogplateau en heeft zich ingesneden tot het peil van 16 m TAW. Deze valleiflank is zuidwestelijk gericht en heeft een warmer en winderiger microklimaat.

Figuur 7-1: digitaal hoogtemodel ter hoogte van het plangebied

7.1.4.2 Geologie De geologische ondergrond bepaalt in sterke mate de fysische gesteldheid van het landoppervlak. Gedurende de geologische tijd werden verschillende lagen op elkaar afgezet en gebeurden verschillende erosieprocessen onder wisselende klimaatomstandigheden. De erosieprocessen die inspelen op de verschillende aard van gesteente resulteren in het huidige reliëf. In het Tertiair werden door de eocene zeeën zand- en kleilagen, achtereenvolgens de formatie van Gent, formatie van Lede en de formatie van Maldegem afgezet in de omgeving van het plangebied. Op deze eocene lagen werden de formaties van Boom, Berchem, Diest, Kattendijk, Lilo en Merksplas afgezet.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 107 van 403 Tijdens het Oud-Pleistoceen werd de formatie van de Kempen afgezet. De formatie van de Kempen is het belangrijkste geologisch substraat in de Noorderkempen en bestaat uit zanden en kleien die gedurende de talrijke warme interglaciale perioden van het Pleistoceen afgezet werden in de toenmalige waddenzee. Dit klei-zandcomplex wisselt lateraal zeer snel van korrelgroottesamenstelling, zodat éénzelfde laagje links en rechts zandiger en kleiiger is. De formatie van de Kempen helt lichtjes af naar het noorden van het studiegebied waar een dikker pakket dekzanden en kleien werd afgezet. In het zuiden van de Noorderkempen dagzoomt de kleilaag van de Kempense formatie. Tijdens het Jong-Pleistoceen werden de zanden en de kleien van de Kempen overdekt met dekzanden door de overheersende noord- en noordwestenwinden.

Tabel 7-2: geologische opbouw ter hoogte van het studiegebied (bron: MER 2003) Periode/Epoch Deelepoch Formatie Lithologie KWARTAIR Holoceen Formatie van het Recente en Atlantische alluviale Holoceen sedimenten en veen in valleien Stuifzanden en plaatselijke duinen Pleistoceen Boven- Dekzanden: zand en lemig zand Pleistoceen Oud- Formatie van de Onderaan bestaat de laag uit fijn tot Pleistoceen Kempen middelmatige zand. Naar boven toe bestaat de laag uit een klei/zand/leemcomplex TERTIAIR Plioceen Formatie van Grove, middelmatige zanden met Merksplas dunne klei- en veenlaagjes Formatie van Lillo Zand met groot gehalte schelpen en versteende zandbanken Formatie van Fijn zand met gering glauconietgehalte Kattendijk en schelpen. Deze laag bevat aan de basis een grindlaag met fosfaatnodullen.

7.1.4.3 Bodemgesteldheid Bijna alle bodems in het plangebied zijn zandbodems, variërend van natte zandbodems (en natte zandleembodems) langs de beekoevers, over vochtige zandbodems (en vochtige zandleembodems) iets verder in de valleien. Pleksgewijs komen in het oosten ook enkele droge zandbodems voor. In het westen komen ook veengronden voor. In de valleigebieden komt veen in de ondergrond voor (oa. belangrijk veenpakket ter hoogte van Krabbershoek, tussen de Klinketstraat en de Zandstraat). De bodemkaart ter hoogte van het plangebied wordt weergegeven op kaart 4. De bodemseries die voorkomen in het plangebied zijn weergegeven in Tabel 7-3.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 108 van 403 Tabel 7-3: oppervlakte voorkomende bodemseries binnen het plangebied (bron: bodemkaart van België) code opp (ha) % code opp (ha) % Antropogeen 38,07 1,53 Vochtig zand 1031,64 41,41 OB 30,83 1,24 Sdc(h) 7,76 0,31 OE 3,95 0,16 Sdc3(h) 1,30 0,05 OT 3,29 0,13 Sdc3y(h) 3,27 0,13 Droog zand 7,07 0,28 Sdcy(h) 30,81 1,24 ZAg 4,17 0,17 Sdg 1,11 0,04 ZAgb 0,76 0,03 Sdp(o) 0,39 0,02 Zbg 2,14 0,09 w-Scg3 4,07 0,16 Droog zand antr 40,09 1,61 w-Sdc 2,59 0,10 Zam 2,21 0,09 w-Sdc(h) 12,89 0,52 Zbm 37,88 1,52 w-Sdg 14,03 0,56 Nat zand 660,64 26,52 w-Sdg3 4,38 0,18 Sep 9,72 0,39 w-Zcp(o) 0,41 0,02 Seg 6,42 0,26 w-Zdc(h) 4,36 0,18 Segy 0,58 0,02 w-Zdc3 3,63 0,15 Segz 13,29 0,53 w-Zdg 77,69 3,12 Sep3 27,20 1,09 Zcc(h) 0,96 0,04 Sep3z 46,43 1,86 Zcc3(h) 4,68 0,19 Sepz 75,73 3,04 Zcg 83,00 3,33 Sfgz 0,99 0,04 Zcg3 4,41 0,18 Sfp3 0,27 0,01 Zcg3b 2,09 0,08 Sfpz 3,48 0,14 Zcgb 3,42 0,14 vSep 13,57 0,54 Zcgy 11,77 0,47 vSfp 39,66 1,59 Zcp(o) 0,63 0,03 w-Seg 39,80 1,60 Zdg 109,51 4,40 w-Sep 59,50 2,39 Zdg3 42,57 1,71 w-Sep(o) 3,16 0,13 Zdg3b 12,44 0,50 w-Zeg 38,52 1,55 Zdg3y 4,17 0,17 w-Zegb 1,01 0,04 Zdgb 40,85 1,64 w-Zepb 1,71 0,07 Zdgy 536,16 21,52 Zeg 60,07 2,41 Zdp 0,40 0,02 Zeg3 9,59 0,38 Zdp(o) 4,59 0,18 Zeg3b 6,36 0,26 Zdp3(o) 1,32 0,05 Zeg3y 5,34 0,21 Vochtig zand ant 376,91 15,13 Zegb 9,29 0,37 Scm 76,28 3,06 Zegy 139,24 5,59 Scmy 3,77 0,15 Zep 2,33 0,09 Sdm 42,35 1,70

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 109 van 403 Zep(o) 3,06 0,12 Sdmy 0,12 0,00 Zep3(o) 1,14 0,05 Sdmz 2,07 0,08 Zepb 7,80 0,31 w-Sdm 5,55 0,22 Zepy 35,39 1,42 w-Zcm 51,48 2,07 Nat zand antr 17,43 0,70 w-Zdm 39,32 1,58 Sem 6,70 0,27 Zcm 111,46 4,47 Semz 5,26 0,21 Zcmy 1,87 0,08 vSem 5,41 0,22 Zdm 39,28 1,58 Zem 0,06 0,00 Zdmy 3,37 0,14 Nat zandleem 240,93 9,67 Vochtig zandleem 73,26 2,94 Pec(h) 0,01 0,00 Pcm 2,45 0,10 Pem 2,27 0,09 Pcmy 0,15 0,01 Pemy 0,42 0,02 Pdc(h) 0,33 0,01 Pep 2,23 0,09 Pdcy(h) 24,28 0,97 Pep(o) 0,78 0,03 Pdg 0,46 0,02 Pfg 0,64 0,03 Pdm 17,25 0,69 Pfp 1,73 0,07 Pdmy 0,06 0,00 Pfpz 0,26 0,01 Pdmy(h) 0,62 0,02 sLfp 0,24 0,01 sPdm 9,45 0,38 sPem 4,28 0,17 s-Pdm 0,95 0,04 sPep 7,55 0,30 w-Pdc(h) 10,07 0,40 sPep3 37,55 1,51 w-Pdc3(h) 5,45 0,22 sPfp 12,31 0,49 w-Pdm 1,73 0,07 sPfp3 3,00 0,12 Eindtotaal 2491,44 100,00 vLfp 5,90 0,24 vPem 5,85 0,23 vPep 3,57 0,14 vPfp 93,39 3,75 vPfp3 3,58 0,14 w-Peg 1,96 0,08 w-Pep 31,02 1,25 w-Pep(o) 1,52 0,06 w-Pep3 20,88 0,84 Veen 5,37 0,22 V 5,37 0,22

Wat de profielontwikkeling betreft komen volgende codes voor: o c: met verbrokkelde textuur B-horizont (oude bosgronden) (4,5% van het plangebied)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 110 van 403 o g: met duidelijke humus en/of ijzer B horizont (podzolbodems) (51,87% van het plangebied) o m: met diep antropogene humus A horizont (plaggenbodems) (19,24% van het plangebied) o p: zonder profielontwikkeling (alluviale bodems) (22,65% van het plangebied) Wat betreft de drainageklasse worden de meeste gronden als matig nat tot nat aangeduid op de bodemkaart. De alluviale gronden in de vallei gebieden worden aangeduid als nat tot zeer nat. Er dient echter opgemerkt te worden dat de huidige toestand kan verschillen van deze zoals weergegeven op de bodemkaart oa. door het aanleggen van drainage ter hoogte van landbouwpercelen. Droge tot zeer droge bodems komen pleksgewijs voor, oa. ten oosten van Achtel, ter hoogte van Bolk en ter hoogte van de bebouwde kern van Wortel. De studie “Het gedrag van een aantal infiltratie-kwelsystemen in de RVK Rijkevorsel-Wortel (2000)” van de VLM toont indirect de toenemende verdroging in het studiegebied aan. De twee PIPDA grondwaterwinningen in de nabije omgeving (zie verder) veroorzaken een algemene afname van de kwelintensiteit in de valleien met 1 à 2 mm/dag. De infiltratiegebieden van de diepe regionale kern verschuiven langs de waterscheidingslijn (van Schelde en Maas) en het aandeel van de diepe kwel neemt af in het ruilverkavelingsgebied door de PIPDA drinkwaterwinningen. In de tweede watervoerende laag veroorzaken deze winningen een daling van maximaal 2 m en in de derde watervoerende laag wordt een daling van max. 6m veroorzaakt.

7.1.4.4 Bodemgeschiktheid De matig natte S.. en P.. bodems met een verbrokkelde textuur B-horizont (profielontwikkeling ‘c’) en een diepe antropogene humus A-horizont (profielontwikkeling ‘m’) zijn zeer geschikt voor grasland. Deze bodems liggen voornamelijk in het westen van het studiegebied. Ook de valleibodems zijn geschikt tot matig geschikt voor grasland.

Figuur 7-2: bodemgeschiktheiskaart grasland (bron: VLM)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 111 van 403 De matig natte en matig droge S.. en P.. bodems en een verbrokkelde textuur B-horizont (profielontwikkeling ‘c’) en diepe antropogene humus A-horizont (profielontwikkeling ‘m’) zijn zeer geschikt voor maïsteelt. Deze bodems liggen eveneens voornamelijk in het westen van het studiegebied, maar ook in de omgeving van Wortel. De bodems in het zuid(oost)en zijn voornamelijk geschikt voor akkerbouw. Het overgrote gedeelte van de bodems in het studiegebied zijn dus geschikt voor grasland en/of maïs.

Figuur 7-3: bodemgeschiktheidskaart akkerland (bron: VLM) De natte alluviale beekvalleibodems (Pep, Pfp en Sfp) hebben vanuit landbouwkundig oogpunt een lagere waarde, de waarde van de bodems voor natuur is daarentegen hoog (zie verder bij biodiversiteit). Door hun permanent hogere grondwaterstanden hebben de meeste valleigronden een minder intensief landbouwgebruik en kunnen de voorkomende vegetaties zich beter ontwikkelen tot soortenrijke levensgemeenschappen. Dergelijke natte bodems zullen bovendien een specifieke watergebonden (avi)fauna aantrekken.

7.1.4.5 Bodemkwaliteit Het ruilverkavelingsgebied omvat 15 dossiers die opgenomen zijn in de lijst van de gronden waar een bodemonderzoek is uitgevoerd van OVAM (zie kaart 4). Volgende bodemonderzoeken werden reeds uitgevoerd binnen of op de grens van het plangebied (bron: OVAM, april 2017): • oriënterende bodemonderzoeken: 10814, 13171, 15221, 2573, 28227, 29094, 31010 en 5222 • beschrijvende bodemonderzoeken: 6294, 20604 • bodemsaneringsproject: 1399 • eindevaluatieverslag: 1728, 12765, 5268 en 18772 Voor dossier 1728 werd door OVAM aangegeven dat er een restverontreiniging in het vaste deel van de aarde is met minerale olie en BTEX en met BTEX in het grondwater. Ook voor perceel 12765 is er na sanering nog een restverontreiniging met minerale olie in het vaste deel van de aarde aanwezig.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 112 van 403 Voor de overige dossiers zal in de uitvoeringsfase bijkomende info opgevraagd worden bij OVAM indien dit relevant zou blijken. Binnen het studiegebied (op een afstand van 200m rondom het plangebied) zijn nog eens bijkomend 15 bodemonderzoeken gekend: • oriënterende bodemonderzoeken: 50451, 7663, 7274, 4121, 35731, 28308, 27154, 24153, 22166, 19759, 1763. • Beschrijvende bodemonderzoeken: 18380, 28923 • Bodemsaneringsproject: 22743, 8750

7.1.4.6 Bodemerosie De gemeenten Rijkevorsel, Hoogstraten en Merksplas worden op de erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse gemeenten aangeduid als zeer weinig erosiegevoelig. Ook de erosiegevoeligheid van de voorkomende landbouwpercelen wordt op de potentiële bodemerosiekaart per perceel (2017) aangeduid als ‘verwaarloosbaar’. Er werd door de gemeenten Rijkevorsel, Hoogstraten en Merksplas geen erosiebestrijdingsplan opgemaakt.

Figuur 7-4: situering van het plangebied op de erosiegvoeligheidskaart per gemeente (bron: dov) 7.1.5 Effectvoorspelling en –beoordeling

7.1.5.1 Profielwijziging Verschillende geplande ingrepen brengen vergraving van gronden met zich mee. Gezien het bodemprofiel slechts zeer traag opnieuw ontwikkelt wanneer het werd vergraven, kunnen permanente effecten m.b.t. profielwijziging verwacht worden. Ruim de helft van het plangebied is zeer gevoelig voor profielvernietiging (met name de bodems met profielontwikkeling ‘g’), ca. 20% is uiterst gevoelig (met name de bodems met profielontwikkeling ‘m’ = plaggenbodems) en ca. 22% is niet gevoelig (met name de bodems met profielontwikkeling “p”), vooral in de valleigebieden. De werken t.g.v. de herverkaveling kunnen (pleksgewijs) een beperkte wijziging van het bodemprofiel met zich meebrengen. Effecten worden voornamelijk verwacht wanneer percelen geëgaliseerd

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 113 van 403 worden17. Op planniveau is echter nog niet duidelijk waar dit juist zal gebeuren. In ieder geval gaat het steeds om percelen die momenteel reeds onder landbouwgebruik vallen, waardoor de bovenste bodemlagen regelmatig worden omgeploegd. Het effect wordt dan ook als beperkt negatief beoordeeld (score -1) ter hoogte van de bodems die gelegen zijn in zones die zeer gevoelig zijn voor profielverstoring en negatief (score -2) ter hoogte van bodems die gelegen zijn in zones die uiterst gevoelig zijn voor profielverstoring. Bij de maatregelen voor natuur zullen er ook een aantal percelen met fosfaataanrijking in de bodem afgegraven worden (10 tot 30cm). Deze bevinden zich allen in de beekvalleien waar de bodem gekenmerkt wordt door een profielontwikkeling ‘p’ (niet gevoelig), waardoor geen significant negatieve effecten (score 0) verwacht worden. De mogelijke aanleg van de twee open bufferbekkens gebeurt uitsluitend in zones die niet gevoelig zijn voor profielverstoring (profielontwikkeling ‘p’). Het effect wordt daarom als niet significant beoordeeld (score 0). Verstoring van het bodemprofiel zal bij de aanleg van nieuwe wegen vooral relevant zijn waar nieuwe wegen worden aangelegd omdat daar het bestaande bodemprofiel verdwijnt. Ter hoogte van plaggenbodens of podzolbodems wordt de aanleg van nieuwe wegen als negatief beoordeeld (score - 2). Bij het verbeteren van de bestaande verharde en onverharde wegen is er in de huidige situatie reeds sprake van profielverstoring waardoor de bijkomende profielverstoring als verwaarloosbaar beschouwd kan worden (score 0). Enkel de verbetering van een onverharde weg naar weg in asfaltverharding (A3) wordt als negatief beoordeeld (score -2) omdat de uitgraving voor de aanleg van de dikkere fundering groter is en deze maatregel gelegen is ter hoogte van een podzolbodem (profielontwikkeling ‘g’). Het in cultuur brengen van bestaande wegen wordt als positief beoordeeld. Omdat een volledig herstel van het oorspronkelijk bodemprofiel op korte termijn hierdoor zeker niet gerealiseerd zal worden, worden deze ingrepen slechts beperkt positief (score +1) beoordeeld. Alle ingrepen aan waterlopen en hoofdafateringssloten zullen een verstoring van het bodemprofiel teweegbrengen. Bij de aanleg van nieuwe tracés en van natuurtechnische profielen, verdwijnt het bestaande bodemprofiel. Bij het verleggen van gedeelten van waterlopen en hoofdafwateringssloten verdwijnt eveneens het profiel op de nieuwe plaats, maar ontstaat er een nieuw profiel ter hoogte van de oude loop. Aangezien dit laatste een vergraven en een gemengd karakter heeft, wordt de waarde ervan laag ingeschat. Deze werken zijn echter meestal voorzien ter hoogte van ‘bodems zonder profielontwikkeling’. In het eigenlijke plaggenbodemgebied worden geen hoofdafwaterings- werken uitgevoerd zodat het globale effect als gering negatief beoordeeld wordt (score -1). Het aanleggen van groenelementen en bomenrijen zullen een beperkte profielverstoring veroorzaken. Dit zal echter beperkt zijn ter hoogte van de plant- of ontstronkingsgaten. Mogelijke effecten worden als verwaarloosbaar beoordeeld (score 0). Bij het aanleggen van recreatieve paden zullen (enkel voor de fietspaden) slechts beperkte breedtes vergraven worden in vergelijking met de aanleg van landbouwwegen. Echter, ook hier kan geoordeeld worden dat vergravigen ter hoogte van plaggenbodens of podzolbodems als negatief te beoordelen zijn (score -2). De aan te leggen rustpunten voor recreanten gaan in principe gepaard met slechts beperkte vergraving (zoals voor de aanleg van verharding onder banken en tafels). Daarbij komt dat 3 van de 4 rustpunten voorzien zijn ter hoogte van bodems die niet of matig gevoelig zijn voor profielverstoring. Er worden hier geen significante effecten verwacht (score 0). Het rustpunt ter hoogte van Bolk is gelegen ter hoogte van een bodem met profielontwikkeling ‘g’ (zeer gevoelig). Rekening houdend met

17 Ervaringen van de recente ruilverkavelingen Merksplas en Zondereigen leren ons dat +- 25 tot 30% van landbouwareaal onderhevig zal zijn aan één of andere vorm van egalisatie (licht egalisatie d.m.v. schuiven, halfzware egalisatie d.m.v. kerend ploegen en schuiven, zware egalisatie d.m.v. ondergrondverzet).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 114 van 403 de (zeer) beperkte oppervlakte van een mogelijke vergraving, worden de effecten als beperkt negatief (score -1) beoordeeld. Het aanplanten en/of rooien van bos zal ook enige verstoring van het aanwezige bodemprofiel veroorzaken. Waar bos gerooid wordt, zal een akker of weiland gecreëerd worden. Het bestaande bodemprofiel zal door bodembewerking verder verloren gaan (ter hoogte van de bouwvoor). De waarde van het profiel wordt ter hoogte van naaldhoutaanplantingen niet hoog ingeschat (arme zure bodem). Daar waar naaldhoutaanplantingen als te rooien worden aangeduid ter hoogte van bodems met profielontwikkeling ‘c’ (vb. deel van B101) worden de effecten als niet significant (score 0) beoordeeld. Ter hoogte van bodems met profielontwikkeling ‘g’ (vb. C103, C104, C107, E93) of ‘m’ (vb. deel van B101) worden de effecten als beperkt negatief (score -1) beoordeeld. Daar waar loofbossen worden gerooid, wordt de bodem gekenmerkt door een profielontwikkeling ‘g’ (vb. C102, C105, E94) of ‘m’ (vb. deel van C105) en worden mogelijke effecten als negatief (score -2) beoordeeld. Bij het rooien van bos ter hoogte van bodems zonder profielontwikkeling (vb. B102) worden de effecten verwaarloosbaar beoordeeld (score 0). Bij de nieuwe bosaanplant (loofbos) zal op lange termijn een nieuw bodemprofiel kunnen ontstaan, wat positief wordt beoordeeld (+2). Bij de heraanleg van de poel ten zuiden van Wortel-kolonie (A111), de aanleg van een netwerk van nieuwe poelen binnen de natuurzones (ligging nog nader te bepalen) en de mogelijke heraanleg van de molenvijver (A74) zal een gedeelte van het huidige profiel verloren gaan. Aangezien de locatie waar men de molenvijver opnieuw wenst uit te graven, in het verleden dienst gedaan heeft als stortplaats, kan geoordeeld worden dat er bij het eventueel uitgraven nauwelijks tot geen bodems met een waardevol profiel zullen verstoord worden. Mogelijke effecten zullen bijgevolg verwaarloosbaar zijn (score 0). De aan te leggen poelen in de naturzones worden hoofdzakelijk aangelegd ter hoogte van bodems zonder profielontwikkeling, waardoor mogelijke effecten ook hier verwaarloosbaar zullen zijn (score 0). Voor de overige geplande maatregelen worden geen significante effecten m.b.t. profielwijziging verwacht.

7.1.5.2 Structuurwijziging en stabiliteitsaspecten Zowel t.g.v. de werken als tijdens de exploitatie na herinrichting van het gebied kunnen permanente effecten op de bodemstructuur ontstaan. Het gaat hier voornamelijk over verdichting en eventuele inklinking t.g.v. (tijdelijke) bemaling. Zoals eerder aangegeven wordt er verondersteld dat er niet zal moeten bemaald worden tijdens de uitvoering van de werken. Uit voorzorg worden de mogelijke effecten toch besproken in het MER. Het plangebied bestaat echter hoofdzakelijk uit zandbodems, welke niet tot weinig gevoelig zijn voor verdichting. In het noordwesten van het plangebied en in de valleigebieden komen ook natte zandleembodems voor, welke gevoelig zijn voor verdichting. Wat betreft de vlakvormige maatregelen is het mogelijk dat er bij de aanleg van de open bufferbekkens gebruik gemaakt wordt van zware machines die over de bodem rijden. De geplande bufferbekkens zijn gelegen in zones die gevoelig zijn voor verdichting. Het effect wordt daarom als beperkt negatief beoordeeld (score -1), echter de effecten kunnen beperkt worden door maatregelen te nemen op projectniveau tijdens de aanlegfase (vb. gebruik van rijplaten). De voorziene bebossingen en ontbossingen vinden vooral plaats in zandbodems, waardoor geen significante effecten (score 0) verwacht worden. Een beperkt deel van een te ontbossen naaldhoutbos ten zuiden van Achtel (B101) is gelegen ter hoogte van een natte zandleembodem, waardoor mogelijke effecten hier als beperkt negatief (score -1) worden beoordeeld. Er wordt weinig structuurschade verwacht door het herverkavelen van de percelen binnen het plangebied aangezien de zandige bodems weinig gevoelig zijn. Algemeen betekent kavelvergroting bovendien dat de bodembewerking efficiënter en eenvoudiger (minder wendingen en manoevres) zal worden, waardoor de kans op verdichting in de exploitatiefase zal afnemen, waardoor mogelijke effecten als verwaarloosbaar tot beperkt positief (score 0/+1)kunnen beoordeeld worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 115 van 403 Bepaalde gevoelige bodems voor verdichting (natte zandleembodems in de valleien) zijn opgenomen in de natuurzones, waardoor hier geen negatieve effecten te verwachten zijn in de exploitatiefase. Bij de aanleg zullen een aantal percelen welke te zeer aangerijkt zijn met fosfaat 10 tot 30 cm afgegraven worden. Ter hoogte van Krabbershoek (vallei van de Mark tussen de Klinketstraat en de Zandstraat) en beperkt ook in de vallei van de Mark en Kleine Mark zijn deze afgravingen gesitueerd ter hoogte van een natte zandleembodem volgens de bodemkaart van België welke gevoelig is voor verdichting, waardoor mogelijke effecten hier als beperkt negatief worden beoordeeld (score -1). Volgens de bodemkaart van de VLM komt er ter hoogte van Krabbershoek een veenbodem voor, welke dus ook gevoelig is voor verdichting. Daarnaast worden veel percelen in de vallei van de Mark gekenmerkt door veen in de ondergrond. Daarom is het in de volledige vallei belangrijk om bij afgravingen omzichtig te werk te gaan om structuurschade van deze (onderliggende) veenpakketen te vermijden.

Figuur 7-5: geplande afgravingen in de natuurzones ter hoogte van gevoelige bodems voor verdichting (bodemkaart van België) Verder zijn er geen vlakvormige maatregelen met potentieel nadelig effect opgenomen in de ruilverkaveling. Volgende lijnmaatregelen kunnen gepaard gaan met graafwerken en bijhorende zware werfvoertuigen: de aanleg van wegen, fietspaden en wandelpaden en het opbreken van landbouwwegen (het in cultuur brengen / omvormen van landbouwwegen en/of erfdienstbaarheden naar landbouwgrond of natuur). De impact beperkt zich echter tot de aanleg- of opbraakfase. De aanleg van ontsluitingswegen voor de landbouw zal een impact hebben zowel in de aanlegfase als in de exploitatiefase door passage van zwaar verkeer. Echter, gezien het toekomstig gebruik van deze wegen, is verdichting van de bodem ter hoogte van de wegenis niet relevant. Verdichting in de naastliggende bermen is echter wel relevant. De meeste wegen en paden worden aangelegd in een gebied dat niet tot weinig gevoelig is voor verdichting. Dit geeft een niet significant effect (score 0). Wegen en paden die aangelegd worden in gevoelig gebied (ter hoogte van natte zandleembodems) hebben een beperkt negatief effect (score -1) (vb. C13 (weg), C111 (pad), B111 (pad)). De effecten kunnen ter hoogte van de zandleembodems beperkt worden door gepaste maatregelen te nemen op projectniveau tijdens de aanlegfase (vb. gebruik van rijplaten in de bermen en de naastgelegen cultuurgronden).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 116 van 403 Ook tijdens de aanlegfase van werken aan waterlopen en hoofdafwateringen (nieuwe afwateringen, te verleggen afwateringen, aan te leggen natuurtechnische profielen) kan verdichting optreden en worden de mogelijke effecten ter hoogte van de niet tot weinig gevoelige zandbodems als niet significant (score 0) beoordeeld en ter hoogte van de natte zandleembodems als beperkt negatief (score -1) (oa. B24, B27 en B28). Er worden geen negatieve effecten verwacht van de aanleg van puntvormige en lijnvormige groenelementen, gezien de aanleg niet gepaard gaat met zware werfvoertuigen (score 0). De overige voorziene puntmaatregelen (landschappelijke inplanting Laarmolen en rustplaats voor recreanten) zijn algemeen niet van die aard dat er met zware machines zal moeten gewerkt worden in de aanlegfase. Daarnaast worden de meeste puntmaatregelen voorzien ter hoogte van zandbodems, waardoor geen significante effecten (score 0) verwacht worden. Voor de mogelijks her aan te leggen molenvijver als paaiplaats kan tijdens de aanlegfase mogelijks wel gewerkt worden met zwaar materieel. Deze werken zijn voorzien in een zone die op de bodemkaart als antropogeen / nat zandleem wordt aangeduid. Mogelijke effecten worden als beperkt negatief (score -1) beoordeeld. Algemeen dient verdichting tijdens de werken ter hoogte van zandleembodems zo veel mogelijk vermeden te worden of na de werken ongedaan gemaakt te worden. Het plangebied bevat een zone waar veen voorkomt volgens de bodemkaart, namelijk ten zuidoosten van de kern van Hoogstraten. Veen kan inklinken t.g.v. ontwatering en hierdoor risico’s inhouden wat betreft stabiliteit. T.h.v. deze zone en in de nabije omgeving worden geen werken gepland, waardoor er geen risico op instabiliteit verwacht wordt (score 0). In de valleigebieden komt volgens de bodemkaart van België pleksgewijs veen in de ondergrond voor, waarbij zich ter hoogte van Krabbershoek een belangrijk veenpakket situeert. Echter, volgens de bodemkaart van de VLM werd hier ook veen aan de oppervlake gekarteerd (en dus niet enkel in de ondergrond). Hier worden geen werken voorzien waarvoor een bemaling nodig is. De aanleg van een recreatief pad ter hoogte van Krabbershoek is wel voorzien, maar tijdens de aanleg zal geen bemaling toegepast worden. In deze zone is ook een afgraving van fosfaataangerijkte grond mogelijk in functie van de vooropgestede natuurdoelen (zie hoger). Ook hier dient men dus omzichtig te werk te gaan om structuurschade van deze veenpakketen te vermijden.

7.1.5.3 Bodemvochtregime De beoordeling van de wijziging van het bodemvochtregime dient steeds gerelateerd te worden aan het plaatselijke, oorspronkelijke of gewenste bodemgebruik. De beoordeling van een vernatting of verdroging zal verschillend zijn naargelang het om natuurlijke bodems of in cultuur gebrachte bodems gaat. Een toename van het bodemvochtgehalte in een natuurgebied of in een typische valleibodem wordt positief beoordeeld. Wanneer het bodemvochtgehalte van een bodem die als akker of intensief uitgebaat weiland in gebruik is, toeneemt, kan dit negatief beoordeeld worden. Verdroging wordt steeds negatief beoordeeld, ongeacht het bodemgebruik. De ingrepen inzake ontsluiting hebben geen tot negatieve effecten op het bodemvochtregime. Het vernieuwen van bestaande asfalt- of cementbetonverhardingen en het verbeteren van bestaande onverharde wegen naar steenslagwegen zal geen effect hebben op de infiltratie en het bodemvochtgehalte (score 0). Bij de aanleg van nieuwe wegen kan een tijdelijke verstoring van het bodemvochtregime mogelijk zijn tijdens de uitvoering van de werken. Er wordt echter verondersteld dat bemalingen niet nodig zijn en de totale oppervlakte van de werkzone is eerder klein, waardoor de effecten verwaarloosbaar blijven. Aangezien er meestal grachten langs de nieuwe wegen zullen aangelegd worden (die de grondwatertafel plaatselijk zullen doen dalen), zal het bodemvochtgehalte aan de rand van de aan de gracht grenzende percelen afnemen (score -2). Waar nieuwe asfalt- of cementbetonwegen aangelegd worden, zal bijkomend ook met een verminderde infiltratie en dus een plaatselijke wijziging van het bodemvochtgehalte rekening moeten gehouden worden. Aangezien het om slechts om een beperkte toename van asfaltverharding gaat (A3), wordt het effect niet significant geacht. Waar bestaande wegen in cultuur gebracht worden, zal het omgekeerde effect (toegenomen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 117 van 403 infiltratie en verhoging grondwatertafel door opheffen van grachten) waargenomen worden (score +2). Verleggen van waterlopen en hoofdafwateringssloten betekent ook een status quo inzake wijziging van het bodemvochtregime. Ter hoogte van de oude loop zal het bodemvochtregime langs de oevers toenemen, ter hoogte van de nieuwe loop zal het bodemvochtregime langs de oevers afnemen (score 0). Natuurtechnische profielen worden aangelegd om meer water te kunnen bergen en zullen aanleiding geven tot een plaatselijk natter bodemvochtregime. De nieuwe tracés van de hoofdafwateringssloten worden meestal parallel aan de valleirand aangelegd met de bedoeling het van de akkers afstromend (met nutriënten aangerijkt) water uit de natuurzones (kwelgebieden) te houden. Deze lopen paralll met natuurzones en kunnen een plaatselijke daling van het grondwater veroorzaken in de natuurzones, echter grote wijzigingen in bodemvochtregime worden niet verwacht (score 0/ -1). Aanplantingen hebben normaal gezien een bufferend effect op het bodemvochtregime. Gezien het meestal om lijnvormige en puntelementen gaat, zal het effect echter weinig uitgesproken zijn (score 0/ +1). De ingrepen in de zones voor natuurinrichting in valleien en depressies hebben tot doel de ontwatering te vertragen, het waterpeil in de valleien te verhogen (kwel) en de waterberging te vergroten. Dit zal uiteraard resulteren in een vernatting van deze gebieden wat als positief tot aanzienlijk positief wordt beoordeeld (score +2/+3), gezien hier van nature natte bodems aanwezig zijn. De omzetting van weiland en akker naar bos zal tot een toename van het bodemvochtgehalte leiden (score +1), omgekeerd zal de omzetting van bos naar weiland en akker tot een daling van het bodemvochtgehalte leiden (score -1). Het aanleggen van en de aanwezigheid van de recreatieve voorzieningen zal een plaatselijke verdroging van de bodem veroorzaken. Gezien het kleine ruimtebeslag van de rustpunten en de beperkte breedte van de paden wordt het effect als beperkt negatief beoordeeld (score -1). Wat betreft de mogelijks aan te leggen open bufferbekkens kan gesteld worden dat telkens de overstorten in werking treden, het bufferbekken onder water zal komen te staan. De bufferbekkens worden echter aangelegd ter hoogte van bodems die momenteel al gekenmerkt worden door een natte zandleembodem (met drainageklasse ‘e’). Een mogelijke permanente vernatting zal bijgevolg zeer beperkt zijn, waardoor effecten verwaarloosbaar worden beoordeeld (score 0). In het herverkavelingsgebied kunnen er permanente effecten zijn na de uitvoering van de kavelinrichtingswerken. Samen met de herverkaveling zal immers ook de detailontwatering aangepast worden. Het nieuwe af- en ontwateringssysteem in het herverkavelingsgebied beoogt dat de hoogste grondwaterstanden van gronden met drainageklasse e en f worden teruggebracht tot de hoogste grondwaterstanden van respectievelijk gronden met drainageklasse d en e. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstanden van respectievelijk 30 cm en 10 cm onder het maaiveld worden teruggebracht tot respectievelijk gemiddeld 50 cm en 30 cm onder het maaiveld. Bij gronden met drainageklasse d en drogere drainageklassen wordt geen ontwatering beoogd en dient de huidige afwatering verzekerd te worden. Aangezien in de zomer ook maatregelen zullen getroffen worden om de snelle afvoer van water uit het landbouwgebied te verminderen (bijvoorbeeld door het plaatsen van stuwen), wordt het effect van de herverkaveling en kavelinrichtingswerken op de wijziging van het bodemvochtregime als negatief beoordeeld (score -2). De mogelijke effecten hiervan voor de landbouw worden besproken onder de discipline Mens.

7.1.5.4 Bodemkwaliteit De uitvoeringsfase van de ruilverkaveling kan een aanzienlijk grondverzet met zich meebrengen. Gezien op dit planniveau nog geen gedetailleerde ontwerpen van de verschillende ingrepen beschikbaar zijn, kan de hoeveelheid grondverzet nog niet worden ingeschat. Evenwel dient de van toepassing zijnde regelgeving inzake grondverzet te worden gevolgd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 118 van 403 De bodemkwaliteit kan wijzigen t.g.v. een veranderd bodemgebruik. Wat betreft de percelen onder landbouwgebruik, zal een wijziging in teelt immers ook een wijziging in het bemestingregime tot gevolg hebben. De exacte herverkaveling en de toekomstige teelten zijn echter nog niet gekend, waardoor op planniveau geen éénduidige uitspraak kan worden gedaan over de verbetering of verslechtering van de bodemkwaliteit. Het bemestingsgedrag van de individuele landbouwer wordt trouwens beïnvloed door factoren die geen deel uitmaken van de ingrepen van de ruilverkaveling. In ieder geval geldt dat de landbouwers steeds verplicht zijn de geldende regelgeving (bemestingsnormen) te volgen, welke gericht is op het vermijden van verontreiniging. Algemeen kan gesteld worden dat bij een toegenomen perceelgrootte bij het uitrijden minder mest naast de percelen zal terechtkomen en zal er ook sprake zijn van een betere dosering van bemesting. Verder betekent grotere percelen ook minder perceelsranden en minder kavelsloten per hectare (met andere woorden een kleinere dichtheid aan kavelsloten), waardoor kan verwacht worden dat er minder mest afspoelt naar een kavelsloot. Trouwens, in de praktijk wordt mest veelal geïnjecteerd of quasi direct ondergewerkt, waardoor afspoeling ook beperkt blijft. Daarnaast kan echter ook gesteld worden dat in zones die voorheen minder intensief uitgebaat werden (bijvoorbeeld omwille van hun moeilijke bereikbaarheid, omwille van hun geringe grootte of omwille van hun slechte bewerkbaarheid) de herverkaveling daar plaatselijk tot bodemaanrijking aanleiding kan geven aangezien in deze zones na herverkaveling een intensiever bodemgebruik met hogere bemestingsdosissen ea. mogelijk is (score - 1). Door diverse maatregelen voorzien in het ruilverkavelingsplan zal er ook een bepaalde oppervlakte grond uit landbouwgebruik gaan, waardoor er ook minder grond bemest zal worden. Een aantal gebieden worden namelijk aangeduid als natuurzones en zullen uit landbouwgebruik genomen worden waarbij verondersteld kan worden dat deze percelen niet of slechts heel beperkt zullen bemest worden na uitvoering van de ruilverkaveling, wat positief beoordeeld wordt (score +2). Dezelfde redenering kan gemaakt worden inzake het gebruik van bestrijdingsmiddelen: op percelen die uit landbouwgebruik genomen worden in functie van natuurontwikkeling, kunnen positieve effecten verwacht worden. In het resterend landbouwareaal zal de schaalvergroting en betere perceelvormen een beter dosering van bestrijdingsmiddelen mogelijk maken, maar kan plaatstelijk ook een intensiever bodemgebruik ontstaan. Tevens wordt de aandacht gevestigd op het feit dat reeds verschillende bodemonderzoeken werden uitgevoerd in het plan- en studiegebied. Hierbij werd mogelijk bodemverontreiniging vastgesteld. Echter, de meeste van deze risicogronden bevinden zich op de rand van of net buiten het plangebied. Het betreft bebouwde percelen waar hoofdzakelijk geen maatregelen worden voorgesteld in het ruilverkavelingsplan. In de nabije omgeving van sommige percelen worden echter wel wegenwerken voorgesteld. Bij het uitvoeren van werken op of nabij deze percelen kan bodemverontreiniging verspreid worden. Echter bij bodemonderzoek i.h.k.v. grondverzet dient conform de geldende regelgeving evenwel rekening te worden gehouden met reeds aanwezige verontreinigingen, waardoor geen significante effecten verwacht worden. Indien aanwezige verontreinigde bodems zouden verwijderd/gesaneerd worden, kunnen er zelfs positieve effecten zijn. In de ruilverkavelingsprocedure is het uitvoeren van een milieuhygiënisch bodemonderzoek (i.f.v. grondverzet) voorzien voor alle werken met grondverzet, op basis van ontwerpen. Oriënterende en/of beschrijvende bodemonderzoeken worden uitgevoerd als ten gevolge van de herverkaveling percelen met een mogelijk bodemverontreiniging van eigenaar zouden veranderen. Ook t.h.v. de mogelijks aan te leggen open bufferbekkens zou er een risico op bodemverontreiniging kunnen bestaan door de overstroming van deze gebieden met verontreinigd water, dit t.g.v. de nog aanwezige lozingen van huishoudelijk afvalwater in het plangebied (eutrofiëring). Echter, aangezien het om kwelgebieden vlakbij de waterlopen gaat (van de Mark en de Kleine Mark) zal de infiltratie en de daaraan gekoppelde mogelijke (diepe) bodemverontreiniging eerder beperkt in omvang zijn. Mogelijks wordt de bodem van de bufferbekkens wel aangerijkt met nutriënten ten gevolge van de overstorten. De inrichting en het beheer van de bufferbekkens kan hier eventueel een oplossing bieden, echter deze worden pas in de uitvoeringsfase vastgelegd. Het geplande bufferbekken ten noorden van de kern van Hoogstraten (langs de Mark) bevindt zich daarnaast ter hoogte van een recent overstroomd gebied en overstroomt dus ook reeds in de huidige situatie. Hier wordt dan ook eerder een beperkt negatief tot verwaarloosbaar (score 0/-1) effect verwacht. Ter hoogte van het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 119 van 403 open bufferbekken langs de Kleine Mark worden mogelijke effecten beperkt negatief beoordeeld (score -1). Er dient echter ook opgemerkt te worden dat door het inwerking treden van de bufferbekkens er een positief effect is op de waterkwaliteit van de waterlopen, gezien er op die manier vermeden wordt dat verontreinigd water rechtstreeks in de waterloop terechtkomt (zie verder). Nieuwe wegen en paden, zowel t.b.v. landbouwverkeer als recreatief verkeer kunnen aanleiding geven tot zwerfvuil en sluikstorten. Dit wordt wat betreft bodemkwaliteit als beperkt negatief beoordeeld (score -1). Van de overige maatregelen worden geen significante effecten op bodemkwaliteit verwacht.

7.1.5.5 Wijziging reliëfkenmerken Globaal gezien zal de ruilverkaveling geen wijziging van het reliëf met zich meebrengen. Lokaal kunnen vergravingen (vb. werken aan waterlopen, afgraving percelen i.f.v. beekherstel en na te streven natuurdoel, egalisatiewerken, …) wel reliëfwijziging met zich meebrengen, maar dit heeft geen significant effect op het globale reliëf. Verspreid in het ruilverkavelingsgebied zijn taluds aanwezig die wijzen op het vermoedelijk afsteken van plaggen. De meeste van deze taluds liggen echter op vaste kavelgrenzen en worden bijgevolg behouden. Indien er toch taluds zouden verdwijnen wordt dit beperkt negatief beoordeeld (score -1). Er bevinden zich een aantal waardevolle graslanden binnen het plangebied die een microreliëf vertonen (onder andere ter hoogte van de monding van de Bolkse beek in de Mark). Wanneer hier kavelwerken of werken i.h.k.v. andere maatregelen worden uitgevoerd, kan eveneens dit microreliëf aangetast worden. Hierdoor kan gesteld worden dat in de zones voor herverkaveling een verlies aan microreliëf kan verwacht worden. Dit is echter een proces die ook bij autonome evolutie plaatsvindt. Door uitvoering van de ruilverkaveling is het mogelijk dat dit proces versneld wordt. Op landbouwpercelen, die niet van vorm of gebruiker veranderen, worden in principe geen kavelinrichtingswerken uitgevoerd en zal de kans op verlies van microreliëf bijgevolg kleiner zijn. De voornaamste (clusters van) percelen met microreliëf zijn echter gelegen in natuurzones, waardoor het microreliëf er zal behouden worden. Voorbeelden zijn de weidevogelgebieden en percelen in valleien en depressies. Slechts een klein deel van de huidige waardevolle graslanden wordt opgenomen in het te herverkavelen gebied, waardoor hier beperkt negatieve effecten kunnen verwacht worden (score - 1). Zoals hiervoor reeds gesteld is binnen het plangebied een grote oppervlakte voorzien voor natuurzones, waarop percelen een waardevol microreliëf kunnen ontwikkelen. Binnen de natuurzones worden de mogelijjke effecten bijgevolg positief (score +1) ingeschat.

7.1.5.6 Erosie Het studiegebied behoort niet tot de erosiegevoelige streken van Vlaanderen. Tijdens de werken aan de waterlopen dient echter wel rekening gehouden te worden met een verhoogde erosie in de bedding en de oevers. Van zodra de werken beëindigd zijn, zal deze erosie sterk verminderen om geheel te stoppen wanneer de aanplantingen of de spontane begroeiing de nieuwe oevers hebben vastgelegd. Gezien de korte duur en de beperkte oppervlakte wordt dit effect als verwaarloosbaar tot beperkt negatief (score 0/-1) beoordeeld.

7.1.6 Alternatieven • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Indien een wandelpad zou aangelegd worden tussen de dreef, zal dit een zandpad zijn. Er worden hierdoor geen andere significante effecten verwacht inzake profielverstoring, verdichting, verontreiniging en bodemvochtregime in vergelijking met het basisplan (= geen aanleg van een zandpad tussen de dreef).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 120 van 403 • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandweg i.p.v. steenslag Zowel het aanleggen van een zandweg als een weg in steenslag zal gepaard gaan met een beperkte profielverstoring18. Echter, de weg is niet gelegen ter hoogte van een gevoelig bodemprofiel. De weg is gelegen ter hoogte van een zandbodem, waardoor de mogelijke structuurwijziging in beide gevallen beperkt is. Beide types (zand en steenslag) zijn waterdoorlatend, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn in bodemvochtregime tussen beide bodemtypes. • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Indien een verbinding zou gemaakt worden naar het bosperceel, betreft het een wandelverbinding en bijgevolg een zandpad. Er worden hierdoor geen andere significante effecten verwacht inzake profielverstoring, verdichting, verontreiniging en bodemvochtregime in vergelijking met het basisplan (= geen aanleg van een zandpad). • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandweg i.p.v. steenslag De weg is gelegen ter hoogte van een podzolbodem, welke als zeer gevoelig voor bodemverstoring beschouwd wordt. Zowel het aanleggen van een zandweg als een weg in steenslag zal gepaard gaan met een beperkte profielverstoring19, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn tussen beide types. De weg is gelegen ter hoogte van een zandbodem, waardoor de mogelijke structuurwijziging in beide gevallen beperkt is. Beide types (zand en steenslag) zijn waterdoorlatend, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn in bodemvochtregime tussen beide bodemtypes. • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw Het omwisselen van de twee percelen natuur naar landbouw ten zuiden van de Mark en het omwisselen van twee percelen landbouw naar natuur ten noorden van de Mark zal globaal gezien geen andere effecten hebben in vergelijking met het basisscenerio. Bekeken op schaal van de percelen zelf betekent dit dat voor de percelen die van natuur naar landbouw gaan, er in eerste instantie geen graafwerken gebeuren (dus geen risico op profielverstoring en verdichting) en er bemest zal worden volgens de wettelijke normen. Een ophoging van de percelen die onder landbouw blijven zal wel noodzakelijk zijn. Echter, de twee percelen die in het basisplan aangeduid worden als “natuurzone” (akker- en grasland) zijn op een verschillende hoogte gelegen. In alternatief 5 worden deze opgenomen in een te herverkavelen gebied waarbij het mogelijk is dat deze 2 percelen na de herverkaveling samengevoegd worden tot 1 kavel. Hierdoor is het mogelijk dat er beperkte egalisatiewerken zullen worden uitgevoerd. Voor de percelen die in alternatief 5 van landbouw naar natuur gaan betekent dit dat er afgravingen zullen plaatsvinden. Echter deze percelen zijn gelegen ter hoogte van een zandbodem zonder profielontwikkeling, waardoor geen significante effecten inzake profielverstoring verwacht worden. Ter hoogte van deze percelen zit wel veen in de ondergrond. Tijdens de uitvoeringsfase dient er bijgevolg omzichtig te werk gegaan worden om structuurbederf van het veen te vermijden. Echter, ook op de twee percelen ten zuiden van de Mark, die in het basisplan als in te richten voor natuur worden aangeduid, is veen terug te vinden in de ondergrond. Deze aanbeveling is bijgevolg ook geldig in het basisscenario. Er kan verder op de percelen te noorden van de Mark in alternatief 5 een afname in bemesting verwacht worden, gezien de percelen uit landbouwgebruik genomen worden.

18 In het alternatief wordt gevraagd naar ‘het behoud’ van het zandad. Echter, gezien deze weg momenteel volgestort is met puin en allerhande materialen, zal ook het maken van een wandelpad in zand enige vergraving met zich mee brengen. 19 Ook hier ids de huidige weg reeds aangerijkt met steenpuin en andere materialen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 121 van 403 7.1.7 Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Milderende maagregel In het herverkavelingsgebied zal snellere ontwatering van de bovenste bodemlaag in de nattere percelen optreden aangezien dit wenselijk is voor een optimale landbouwuitbating. Om verdere verdroging van het landbouwgebied door te snelle afwatering via de grachten en waterlopen te vermijden dient de detailafwatering zodanig ontworpen te worden dat een onnodig snelle evacuatie van regenwater en grondwater uit de grachten vermeden wordt. De configuratie en de inrichting van het grachtenstelsel dient zodanig te zijn dat maximale infiltratie en berging in de grachten bekomen wordt. Ook langs de wegen dienen optimale infiltratie- en bergingsmogelijkheden gecreëerd te worden. Nutteloze bermsloten mogen niet aangelegd worden. Aanbevelingen Waar de bodem na de (grondverzets)werken opnieuw vegetatie dient te dragen, wordt aanbevolen de teelaarde afzonderlijk te stapelen en te herbruiken om de mogelijke effecten van profielverstoring te beperken. Bij het ontwerp van de verschillende ingrepen dienen uitgravingen en vergravingen steeds tot een minimum beperkt te worden voor zover deze vergravingen dieper zouden zijn dan de huidige landbouwbewerkingen van de percelen. In het landbouwgebied dient bijzondere aandacht te gaan naar de typische, historische plaggenbodems. Egalisaties in plaggenbodemgebied moeten hierbij tot een minimum beperkt worden. Verdichting van de verdichtingsgevoelige bodems dient tijdens de werken zo veel mogelijk vermeden te worden of (waar relevant voor het toekomstige bodemgebruik) na de werken ongedaan gemaakt te worden. Dit kan door in deze zones zo veel mogelijk te werken vanaf bestaande wegen en paden, achteruitschrijdend te werken, rijplaten of alternatieve technieken te gebruiken of in laatste instantie diep te ploegen na de werken. Afhankelijk van de gekozen techniek is hiervan impact op archeologisch erfgoed mogelijk. Dit is opgenomen bij de milderende maatregelen inzake archeologie (§7.4.7). In de vallei van de Mark is belangrijk om bij afgravingen in natuurzones omzichtig te werk te gaan om structuurschade van de (onderliggende) veenpakketten te vermijden. Bij de herverkaveling rekening houden met de aanwezige taluds (perceelsgrenzen zo veel mogelijk voorzien t.h.v. bestaande taluds). Aandachtspunt Ter hoogte van en/of in de omgeving van sommige percelen waar reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd en waarbij bijgevolg een risico op bodemverontreiniging bestaat, worden wegenwerken voorgesteld. Als aandachtspunt wordt meegegeven dat de mogelijke maatregelen dienen genomen te worden zodat een mogelijke verspreiding zich niet kan voordoen (vooral van belang tijdens de aanlegfase), conform de geldende wetgeving.

7.1.8 Leemten in de kennis Er zijn een aantal elementen die ervoor zorgen dat sommige effecten in deze fase onvolledig of niet konden begroot en/of beoordeeld worden. In het bijzonder geldt dat voor maatregelen zoals de kavelinrichtingswerken en natuurinrichtingswerken aangezien de precieze uitvoering en/of locatie nog niet gekend zijn. Tevens wordt ruimte gelaten om sommige maatregelen bijkomend of op andere plaatsen uit te voeren dan aangegeven op het ruilverkavelingsplan. De inplanting van dergelijke maatregelen is in de regel afhankelijk van de nieuwe kavelstructuur. De nieuwe kavelstructuur (herverkavelingsstudie) wordt pas uitgewerkt in de fase van de uitvoering van de ruilverkaveling, na de nuttigverklaring.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 122 van 403 7.1.9 Conclusie Verschillende geplande maatregelen brengen vergraving van de bodem met zich mee, waardoor het bodemprofiel vernietigd wordt. De meeste bodems binnen het ruilverkavelingsgebied hebben een ontwikkeld bodemprofiel en zijn zeer tot uiterst kwetsbaar voor profielverstoring. De herverkaveling en de geplande werken zoals kavelinrichtingswerken (egalisatiewerken), groenaanleg, aanplant van bomen, aanleg van wegen, aanleg van rustpunten, landschappelijke inkleding Laarmolen,… hebben maximaal een negatief effect (met name ter hoogte van ingrepen met vergraving in podzol- of plaggenbodems). De meeste bodems in het plangebied zijn weinig verdichtingsgevoelig, zodat weinig effecten worden verwacht door de kavelwerken en andere maatregelen m.b.t. bodemverdichting. In het noordwesten van het plangebied en in de valleigebieden komen ook natte zandleembodems voor en/of bodems met veen (in de ondergrond), welke gevoelig zijn voor verdichting. Mogelijke effecten (vooral tijdens de aanlegfase) worden maximaal als beperkt negatief beoordeeld. Tijdens de aanlegfase kunnen maatregelen genomen worden om deze effecten te beperken. Volgens de bodemkaart van België bevindt zich één veenzone in het plangebied. Volgens de geactualiseerde bodemkaart van de VLM bevindt zich ter hoogte van Krabbershoek ook een veenzone. Verder is er ter hoogte van de valleigebieden ook veen aanwezig in de ondergrond. Ter hoogte van het veengebied zijn geen werken gepland die een negatieve invloed zouden kunnen hebben op het veengebied. In de volledige vallei van de Mark is belangrijk om bij afgravingen in natuurzones omzichtig te werk te gaan om structuurschade van de onderliggende veenpakketen te vermijden. Het vergroten van landbouwpercelen zal als gevolg hebben dat er minder afspoeling is van mest (en bestrijdingsmiddelen) Landbouwers dienen zich steeds aan de geldende bemestingsnormen te houden, hetgeen in de huidige situatie ook al het geval is. Nieuwe wegen en paden kunnen ook aanleiding geven tot zwerfvuil wat beperkt negatief wordt beoordeeld. Verder wordt erop gewezen dat er verschillende percelen in het studiegebied reeds zijn opgenomen in een bodemonderzoek. Hierbij werd mogelijk verontreiniging vastgesteld. Er wordt geen significant effect op het globale reliëf van het studiegebied verwacht. Kavelwerken kunnen wel een negatieve impact hebben op microreliëf. In het herverkavelingsgebied zal snellere ontwatering van de bovenste bodemlaag in de nattere percelen optreden aangezien dit wenselijk is voor een optimale landbouwuitbating. Aan de andere kant wordt een toename van het bodemvochtgehalte in de natuurzones (aanzienlijk) positief beoordeeld. De alternatieven worden globaal als gelijkwaardig aan het basisplan beoordeeld. Algemeen kan gesteld worden dat het plan en ook de alternatieven haalbaar zijn vanuit de discipline bodem. Beoordeling Profielwijziging -1 tot -2 Structuurwijziging 0 tot -1 Bodemkwaliteit -1 tot +1 Wijziging reliëfkenmerken 0 tot -1 Bodemerosie 0/-1 Bodemvochtigheid -2 tot 2+/+3

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 123 van 403 7.2 Water kaart 5: water

7.2.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline water bestaat uit de geklasseerde en niet-geklasseerde waterlopen in het ruilverkavelingsgebied. Bijkomend werd het studiegebied opengetrokken tot op 200m buiten de begrenzing van het ruilverkavelingsgebied en werd het overstromingsgebied stroomafwaarts en grenzend aan het plangebied toegevoegd aan het studiegebied (zie kaart 9).

7.2.2 Juridische en beleidsmatige context Het plangebied is gelegen in het stroomgebied van de Maas. De stroomgebiedbeheerplannen 2016 – 2021 voor Schelde en Maas werden op 18/12/2015 goedgekeurd door de Vlaamse Regering en kunnen geraadpleegd worden via www.integraalwaterbeleid.be. Deze plannen bevatten maatregelen om de toestand van de waterlopen en het grondwater te verbeteren en om het overstromingsrisico te verminderen. In het bekkenspecifiek deel van de Maas zijn volgende acties opgenomen, die relevant zijn voor het projectgebied : • ACTIE 7B_D_0007: GEBIEDSGERICHT PROJECT OM VERONTREINIGING MET NUTRIËNTEN VANUIT DE LAND- EN TUINBOUWSECTOR TERUG TE DRINGEN IN HET AFSTROOMGEBIED VAN DE MARK; • ACTIES 7B_I_0015 EN 7B_J_0011: UITBOUW BOVENGEMEENTELIJKE INFRASTRUCTUUR; • ACTIES 7B_I_0016 EN 7B_J_0010 : UITBOUW GEMEENTELIJKE INFRASTRUCTUUR • ACTIE 5B_B_0015 GEBIEDSGERICHT PROJECT TER BEVORDERING VAN WATERCONSERVERING EN OM VERDROGING TEGEN TE GAAN IN HET AFSTROOMGEBIED VAN DE MARK; Eén van de belangrijkste elementen uit het Decreet Integraal Waterbeleid (18/07/2003) is het uitvoeren van een ‘watertoets’ (laatste wijziging trad in werking op 1/07/2017). De watertoets houdt in dat voor elk plan, programma of vergunningsplichtig project dient te worden nagegaan of dit schadelijke effecten heeft op het watersysteem. Indien dit het geval is, dient te worden gezocht naar milderende of compenserende maatregelen. Eventueel kan op basis van een negatieve watertoets een plan, programma of project worden geweigerd. De watertoets wordt zowel opgenomen in het hoofdstuk oppervlaktewater als in een apart hoofdstuk achteraan in het MER. 7.2.3 Methodologie

7.2.3.1 Methodiek gedetailleerde beschrijving bestaande situatie Voor het beschrijven van de referentiesituatie baseert de deskundige zich op basisinformatie, die ter beschikking is of kan worden gesteld. In het bijzonder werd in 2014 een hydraulische en ecohydrologische studie uitgewerkt in opdracht van de VLM, naar aanleiding van de eerder opgemaakte MER Ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel, 2003. Andere bronnen zijn de Vlaamse Hydrografische Atlas, de overstromingsgevoeligheidskaart, het VMM-meetnet voor waterkwaliteit, DOV (grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheid en eventueel grondwaterkwaliteit) en de grondwaterkwetsbaarheidskaart. Grondwater is een niet te missen onderdeel van het integraal waterbeleid. Kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van grond- en oppervlaktewater moeten nauw samenhangen voor een integrale beleidsvorming. Een indicatie van de grondwaterkwetsbaarheid kan bekomen worden mits raadpleging van de grondwaterkwetsbaarheidskaarten. Op de webstek van de ‘databank ondergrond Vlaanderen’ (http://dov.vlaanderen.be) kunnen de mogelijk aanwezige sonderingen worden opgevraagd, welke nuttige informatie verlenen m.b.t. grondwaterstanden. Voor gegevens inzake de grondwaterkwaliteit wordt het grondwatermeetnet van VMM Afdeling Operationeel Waterbeheer (eveneens beschikbaar via de ‘Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV)’) geraadpleegd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 124 van 403 Kwelgebieden zijn afgebakend voor zowel de bestaande toestand als voor diverse scenario’s in de grondwatermodellering, uitgevoerd door IMDC-Technum. Via een stroombanenberekening werden telkens de bijhorende infiltratiegebieden afgebakend. De berekende stroomtijd van het grondwater geeft een indicatie van de kwaliteit van het opkwellend grondwater. Ook de biologische waarderingskaart kan indicatieve informatie over opkwellend grondwater bevatten. Er wordt daarnaast getracht om zicht te krijgen op de grondwaterhuishouding, meer bepaald grondwaterstanden en mogelijk aanwezige watervoerende of afsluitende lagen. De bestaande toestand van het oppervlaktewater zal beschreven en beoordeeld worden in functie van de structuurkenmerken van de waterlopen, de kwaliteit (fysico-chemie en biologisch),… . Kennis m.b.t. de oppervlaktewaterkwaliteit zal verkregen worden door gebruik te maken van de gegevens van de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM, o.a. MAP-meetnet). Het onderzoek naar de verspreiding en de typologie van de waardevolle waterlopen in het Vlaamse gewest verschaft informatie over de structuurkwaliteit van het oppervlaktewater. Verder zal de watertoetskaart 2017, opgesteld door de Vlaamse overheid, geconsulteerd worden. Daarnaast zullen tevens volgende gebiedsspecifieke studies geraadpleegd worden tijdens het opstellen van het MER zoals de deelbekkenbeheerplannen. Deelbekkenbeheerplannen geven ondermeer informatie over de oppervlaktewateren binnen een deelbekken. In het MER zal het plan gescreend worden op nuttige informatie voor de beschrijving van de referentiesituatie of de beleidsvoornemens. Beschrijving van de referentietoestand water gebeurt a.d.h.v. bestaande gegevens (desktop informatie).

7.2.3.2 Methodiek effectenvoorspelling en –beoordeling De landbouwdoelstellingen en de natuurdoelstellingen in het plangebied hebben per definitie een belangrijke invloed op het aspect “water”. Het optimaliseren van het af- en ontwateringssysteem binnen landbouwgebied, het duurzaam laten functioneren van het infiltratie- en kwelsysteem en het instellen van een variabel waterpeilbeheer in weidevogelgebieden zijn immers een aantal belangrijke te realiseren doelstellingen. De volgende aspecten zullen op kwalitatieve wijze beoordeeld worden (huidige en toekomstige toestand): waterkwaliteit (oppervlakte- en grondwaterkwetsbaarheid), infiltratie en buffering van het hemelwater, overstromingsgevoeligheid (waterberging), grondwaterstromingsgevoeligheid, structuurkwaliteit waterlopen, wijziging in oppervlakte-waterkwantiteit, afvalwater. Bij de evaluatie van de effecten met betrekking tot het oppervlaktewater zijn vooral de volgende criteria van belang : • Waterkwaliteitsverbeterend / -verslechterend effect, ecologische basiskwaliteit van de waterlopen: in het MER zal nagegaan worden of er een bijkomend risico is op rechtstreekse afspoeling van nutriënten en pesticiden naar de waterlopen door uitvoering van de ruilverkaveling. Er zal nagegaan worden of er voldoende maatregelen genomen zijn om dergelijke afspoeling te beperken en er zal aangegeven worden waar bijkomende maatregelen wenselijk / noodzakelijk zijn. Er zal ook aangegeven worden welke ingrepen een positief effect kunnen hebben op het zelfreinigend vermogen van de waterlopen of waar aanpassingen aan de waterinfrastructuur een mogelijk effect kunnen hebben op de bestaande kwaliteit van het oppervlaktewater. • Wijziging van de afvoercapaciteit - wijziging van de ontwatering: vb. door het wijzigen van de perceelsgrenzen, het aanleggen van nieuwe waterinfrastructuur, aanpassing of uitbreiding van bestaande waterinfrastructuur, aanleg retentiebekkens, aanleg bijkomende / opbreken van bestaande verharding, wijziging vegetatie, … . De voorgestelde ingrepen binnen de ruilverkaveling zullen worden bestudeerd en er zal aangegeven worden of ze een mogelijk negatief dan wel positief effect hebben op het afvoerdebiet en het overstromingsrisico van de waterlopen. Er zal hiervoor gebruik gemaakt worden van de uitgevoerde hydraulische en ecohydrologische studie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 125 van 403 • Wijziging van de structuurkenmerken van waterlopen: zowel de aanleg van nieuwe en de aanpassing of uitbreiding van bestaande waterinfrastructuur als de voorziene maatregelen in het kader van het integraal waterbeheer (langer vasthouden van water, aanleg retentiebekkens, structuurherstel van waterlopen, bescherming van infiltratie en kwel,…) kunnen een invloed hebben op de structuurkenmerken van de waterlopen. Ook het aanleggen van nieuwe wegen of het opbreken van bestaande wegen, die kruisen met waterlopen, kan lokaal de structuurkwaliteit van waterlopen beïnvloeden. Deze aspecten zullen dan ook allen beoordeeld worden in het MER. • Habitatverbetering / -verslechtering • Wijziging van waterhuishouding. In het luik grondwater zijn vooral volgende criteria van belang : • Wijziging kwel / infiltratie - wijziging regionaal en lokaal grondwaterpeil: een tijdelijke bemaling ter hoogte van kwelzones kan opkwellend grondwater onttrekken met permanent biotoopverlies tot gevolg. Er wordt op dit moment vanuit gegaan dat bemaling niet zal nodig zijn20. Toch zullen in het MER uit voorzorg de kwetsbare locaties meegegeven worden waar permanent negatieve effecten t.g.v. een tijdelijke bemaling zouden kunnen voorkomen. Daarnaast kunnen landbouwers na de ruilverkaveling op eigen initiatief nieuwe grondwaterwinningen aanleggen, welke afhankelijk van de laag waarin gewonnen wordt, een impact kunnen hebben op de bodem (inklinking), kwelgevoelige vegetatie of de reeds aanwezige grondwaterwinningen. In het MER zal bijgevolg nagegaan worden of de voorkomende freatische lagen ter hoogte van het plangebied stabiel, stijgend of dalend zijn. Rekening houdend met het type landbouw binnen het plangebied (vooral veehouders) zal nagegaan worden of een grote verschuiving in de huidige grondwaterwinningen verwacht wordt. Verder zal een inschatting gemaakt worden of de ruilverkaveling een gewijzigd infiltratiepatroon kan veroorzaken of indien kwel na uitvoering van het plan onderdrukt zal worden (vb. door gewijzigde perceelsgrenzen, bijkomende verharding, werken aan waterlopen, het optimaliseren van het af- en ontwateringssystem of het wijzigen van vegetatie). In het MER zal nagegaan worden of er binnen het ruilverkavelingsgebied maatregelen voorzien zijn om infiltratie te bevorderen, of zal aangegeven worden waar dergelijke maatregelen (bijkomend) wenselijk zijn. • Wijziging grondwaterkwaliteit: vb. door het verspreiden van bestaande grondwaterverontreinigingen tijdens (tijdelijke) bemalingen (er wordt echter verwacht dat bemalingen niet zullen nodig zijn, uit voorzorg worden mogelijke effecten toch beschreven) of door een veranderend bodemgebruik tijdens de exploitatiefase (t.g.v. een wijziging in bestrijdings- en bemestingsregime). Indien er door het uitvoeren van de ruilverkaveling gebieden zouden ontstaan die meer overstromen dan in de huidige toestand, zal nagegaan worden of er een risico bestaat op grondwaterverontreiniging door overstroming met verontreinigd oppervlaktewater. Bovenstaande gebeurt a.d.h.v. bestaande gegevens ter beschikking gesteld door de initiatiefnemer en desktop informatie. Er wordt gebruik gemaakt van de OWKM en GWM (IMDC) die aangeleverd wordt door de VLM (zie bijlage 8). Effecten worden berekend o.b.v. eenvoudige formules zoals opgenomen in de uitvoeringsbesluiten van de watertoets of worden kwalitatief besproken. In het MER wordt nagegaan of er effecten te verwachten zijn op het waterbergend vermogen in overstromingsgebied. De toetsing geeft aan of de nodige ruimte voorhanden is en bestaat niet uit een gedetailleerde uitwerking en/of dimensionering van bergings- en bufferingsbenodigdheden.

20 Enkel voor puntvormige ingrepen kan bij ruilverkavelingen mogelijks een bemaling nodig zijn, vb. bij de aanleg van een nieuwe rioolduiker onder de rijweg of een rioolinspectieput. Bouwputten voor kunstwerken aan waterlopen zullen meestal drooggehouden worden door een tijdelijke omleiding van de waterloop.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 126 van 403 Daarnaast dient het MER de nodige informatie aan te reiken die het voor de overheid mogelijk maakt een watertoets uit te voeren. Het MER zal hieraan invulling geven. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningsverlenende overheid en niet door de MER-deskundige water of in het kader van de MER-procedure. In het MER zal een hoofdstuk worden gewijd die de ‘elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets’ integreert en bestaat uit een synthese van de belangrijkste effecten die in het kader van het MER op het watersysteem naar voren komen. De watertoets zal uitgevoerd worden conform de geldende wetgeving nl. het Besluit van de Vlaamse Regering 14.10.2011 tot wijziging van B.Vl.Reg. 20.07.2006 tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets. Aan een aantal andere effecten op water die zich wel kunnen voordoen, worden geen criteria toegekend aangezien deze effecten op planniveau niet relevant geacht worden. Het gaat hierbij om tijdelijke effecten die enkel tijdens de aanlegfase verwacht worden (bv. verontreiniging van grond- en oppervlaktewater ten gevolge van calamiteiten) en/of effecten die enkel op projectniveau zinvol begrootbaar zijn (bv. bemalingseffecten).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 127 van 403 Tabel 7-4: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline water Effecten Criterium Methodiek Significantie Grondwater Wijziging kwantiteit en Impact grondwaterwinning op Kwalitatieve (kwetsbaarheids)benadering, Mogelijke Aanwezige grondwaterwinningen en kwelzones worden huishouding grondwater invloed op reeds aanwezige grondwaterwinningen; als kwetsbaar beschouwd. Empirische formules Invloed op een kwelzone is altijd significant. Invloed op kwelgebieden : De significantie wordt dan verder gespecifieerd a.h.v. de GIS-analyse gebaseerd op geologie, BWK-indicatoren omvang van het effect en dit ondermeer i.f.v. het al dan Oppervlakte verstoring kwelgebied (IN), reeds uitgevoerde studies (IMDC), eventueel niet overschrijden van de plangebiedsgrens. binnen studiegebied aangevuld met terreininventarisatie binnen het onderzoeksgebied en dit in de zones die belangrijk zijn voor natuur. Kwalitatieve beschrijving o.b.v. wijziging verharde Wijziging in infiltratie: oppervlakte, wijziging in landgebruik en ruimte voor Vergelijking met bestaande verharde oppervlakten en Verwachte significante daling / stijging voorzieningen m.b.t. hemelwateropvang. zones met mogelijkheid tot infiltratie. van grondwaterstand Het effect is significant als de infiltratie zodanig wijzigt dat de bodemvochttoestand beïnvloed wordt, waardoor effecten op bodemstructuur en flora ontstaan. Wijziging Verspreiden van verontreiniging t.g.v. Op basis van het voorkomen van mogelijks Kwalitatieve kwetsbaarheidsbenadering waterkwaliteit bemaling verontreinigde bodems, van uitgevoerde Effecten zijn significant als de mogelijkheid er is dat bodemonderzoeken, van oppervlaktewaterkwaliteit. Verspreiden van verontreiniging t.g.v. verontreiniging ontstaat, verplaatst wordt of wordt overstroming gesaneerd. Verontreiniging t.g.v. een gewijzigd Op basis van gewijzigd bodemgebruik als rechtstreeks bodemgebruik gevolg van de ruilverkaveling Oppervlaktewater

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 128 van 403 Effecten Criterium Methodiek Significantie Wijziging Wijziging structuurkwaliteit Op basis van lokalisatie van huidige en toekomstige Effecten zijn significant als waardevolle structuur van de oppervlaktewater- waterlooptrajecten met (potenties tot) waardevolle waterlopen kan wijzigen of gecreëerd wordt. kwaliteit structuurkwaliteit : bestaande structuurkwaliteit grachten en waterlopen o.b.v. desktop informatie en beschikbare studies. Risico-inschatting van potentiële lozingen van Kwalitatieve bespreking, effecten zijn significant als de (landbouw)bedrijven (beschrijvend), waterkwaliteit van de waterlopen verwacht wordt te Wijziging waterkwaliteit bodemverontreiniging t.h.v. overstroombare wijzigen. gebieden en vergelijking met de huidige waterkwaliteit Wijziging Wijziging aanvoer waterloop ten gevolge Op basis van gewijzigde situatie run-off ten gevolge Effecten zijn significant wanneer t.g.v. de wijziging van oppervlaktewater- van run-off, aanpassing waterlopen en van gewijzigde infiltratiemogelijkheden (verharde de waterkwantiteit overstromingsgevoeligheid wijzigt kwantiteit en – inrichting overstromingsgebieden oppervlakten, gewijzigd bodemgebruik, dus in relatie met de capaciteit van de waterlopen en de huishouding infiltratiezones en infiltratiekenmerken bodem) en bestaande risicowaterlopen voor overstromen overstromingsgebieden; kwalitatieve beschrijving O.b.v. kwetsbaarheidsbenadering: overstromingsgevoelige zones

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 129 van 403 7.2.4 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie Onderstaande beschrijvingen zijn grotendeels gebaseerd op het rapport ‘Uitvoeren van een hydraulische en ecohydrologische studie” uitgevoerd door IMDC-Technum in opdracht van de VLM (2014 (zie bijlage 8)).

7.2.4.1 Grondwater Hydrogeologie In het stroomgebied van de Mark vormt de Boomse klei (HCOV 3000) de onderliggende grens van het belangrijkste grondwaterlichaam. Daarop liggen de watervoerende pakketten (of aquifers) uit het Mioceen (HCOV 0250). Het gaat hier om de zanden van Berchem (HCOV 0254), de zanden van Diest (HCOV 2522) en de formaties van Lillo en Kattendijk (HCOV 0251). Daarboven bevindt zich de formatie van Merksplas (HCOV 0231). Deze formatie dagzoomt onder het quartair (formatie van de Kempen- HCOV 0220) in het volledige studiegebied. De formatie van de Kempen bestaat uit kleiige en zandige lagen. De kleiige lagen komen aan de top van de formatie voor, naar onder toe worden deze eenheden zandiger. De hoeveelheid kleiige fragmenten neemt af naar het noorden, om in Nederland volledig zandig te worden. De formatie van de Kempen kan alseen slecht doorlatende laag beschouwd worden. Naar het noorden wordt ze steeds beter doorlatend en kan ze niet meer als een afsluitende laag beschouwd worden. Ook verticaal is de laag heterogeen, aangezien het zand van (HCOV 0222) onregelmatig voorkomt, en dus geen continue laag vormt. Tabel 7-5: hydrogeologische opbouw en karakteristieken van het Kempens Aquifersysteem (HCOV 0200) (opm.: cijfers zijn indicatief) (VMM, afd. Operationeel Waterbeheer) Basis- Benaming Gemiddelde Range Gemiddel- Maxima- eenheid de dikte le Dikte Kh (m/dag) Kh (m) (m) (m/dag) HCOV Klei-zand- Klei van 9 5 - 15 25 56 0221 complex van de Kempen HCOV Zand van Beerse 0222 HCOV Klei van 0223 Rijkevorsel HCOV Pleistoceen en Zanden van 21 6 - 46 17 48 0231 Plioceen Aquifer en/of Merksplas HCOV Mioceen Zand van 10 4 - 20 8 35 0251 Aquifersysteem Kattendijk en/of onderste zandlaag van Lillo HCOV Zand van Diest 12 0.2 - 35 69 181 0252 HCOV Zanden van 6 0.03 - 18 27 170 0254 Berchem en/of Voort HCOV Oligoceen Boom Aquitard 0300 Aquitard

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 130 van 403 Over het algemeen kan gesteld worden dat het complex van de Kempen regionaal gezien een waterscheidende laag is, maar lokaal wel watervoerend kan zijn. Samen met de bovenliggende dekzanden en Holocene afzettingen vormt het een onderscheiden grondwaterlichaam (CKS_0220_GWL_1, VMM, 2008). Dit freatische grondwaterlichaam wordt voornamelijk gevoed door neerslag.

De waterdoorlatendheid van de bodem en de deklaag en de aard van het geologisch substraat bepalen de stand en de stromingen van het grondwater. In het studiegebied worden drie watervoerende lagen en een tussenliggende slecht doorlatende laag onderscheiden. • Een eerste watervoerende doorlatende laag (ondiep grondwater) wordt gevormd door de quartaire zanden van het Holoceen en het Jong- en Midden-Pleistoceen. Deze freatische grondwaterlaag rust op de formatie van de Kempen. (Grondwaterlichaam CKS_0220_GWL_1: complex van de Kempen) • De Formatie van de Kempen bestaat uit een afwisseling van klei- en zandlagen (aan de basis wordt de klei van Rijkevorsel aangetroffen, aan de top de klei van Turnhout met het zand van Beerse tussenin) en vormt een slecht doorlatende laag. • Onder het complex van zand- en kleilagen van de formatie van de Kempen bevindt zich een tweede watervoerende laag (diep grondwater) opgebouwd uit de formatie van Merksplas. De formatie van Lillo vormt daaronder een scheidende (ondoorlatende) laag. (Grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2: Noordelijke zanden van de Kempen) • Een derde watervoerend pakket tenslotte, gevormd door de zandige lagen van de formaties van Kattendijk, Diest en Berchem rust op de ondoorlatende Boomse klei. (Grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2: Noordelijke zanden van de Kempen) De bovenste grondwatertafel ligt in het studiegebied vaak op geringe diepte. Onder de eerste watervoerende laag zorgt het complex van zand- en kleilagen van de formatie van de Kempen voor een heterogene scheidende laag, waarin zand- en kleipakketten elkaar afwisselen, zowel in de diepte als in hun ruimtelijke verspreiding. Bovenop de kleipakketten kunnen zich ‘hangende’ watertafels vormen. Een grondwaterlaag kan aanwezig zijn boven de kleiplaat van het geologisch substraat, als ze bedekt is door waterdoorlatende deklagen. Als onder de kleiplaat een zandige laag voorkomt die niet watervoerend is, dan is de grondwaterlaag gelegen op een kleiplaat een ‘hangende’ waterlaag of ‘hangende’ grondwatertafel. Het studiegebied is gekenmerkt door talrijke ’hangende’ waterlagen. Elke bedekte kleiplaat heeft een eigen grondwatertafel. Het fenomeen van (tijdelijke) hangende grondwatertafels wordt nog versterkt door de afpompingskegel van de PIDPA winning. Ter hoogte van de afpompingskegel is het stijghoogteverschil tussen het diepe grondwater en het freatische hangwater groter. De klei- en zandlagen van de formatie van de Kempen hellen lichtjes af naar het noorden. De grondwatertafel van elke kleiplaat helt ook naar het noorden en dus ook het grondwater. Het grondwater vloeit over de noordelijke rand van de kleiplaat naar de diepere ondergrond. Aangezien de formatie van de Kempen uit verschillende boven elkaar liggende zand- en kleilagen bestaat, vloeit het grondwater trapsgewijs noordwaarts over de verschillende kleilagen en zinkt naar de diepere ondergrond. De regionale waterscheiding wordt gevormd door de microcuesta van de Kempen, gelegen ten zuiden van het studiegebied. De toplijn van de freatische en subfreatische grondwatertafel valt nagenoeg samen met deze waterscheiding, zodat ook ondergrondse stroming tussen Netebekken en Maasbekken praktisch onmogelijk zijn.

Grondwaterstand Uit de resultaten van het grondwatermodel (uitgevoerd door IMDC) blijkt dat het valleigebied van de Mark het hele jaar door een ondiepe grondwaterstand kent, waarbij grondwater voorkomt op minder

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 131 van 403 dan één meter onder het maaiveld. Ook in de zone tussen de Kleine Mark en Bolkse Beek is er overwegend een ondiepe grondwaterstand. Er zijn ook verschillende zones waar het grondwater minder diep zit (<50 cm onder maaiveld), voornamelijk in het afwaartse deel van de Mark en van de Bolkse Beek. De plaatsen waar grondwater boven maaiveld komt, komen vaak overeen met bestaande waterpartijen. Toch zijn er ook enkele andere zones waar water boven maaiveld komt, zoals in de buurt van de monding van de Roeleindeloop en rond het weidevogelgebied. Op de steilere taluds langs de vallei toont het model een diepe grondwaterstand. Ten noorden van de strafkolonie van Merksplas tot 3 à 4 meter onder maaiveld, in Achtel tot 3 meter en in Wortel zelfs tot 5 meter onder maaiveld. In de winter stijgt het grondwater overal beperkt, zoals te verwachten is. In het valleigebied is er weinig verandering: de zones waar water op maaiveld staat, breiden zich beperkt uit, maar er komen weinig nieuwe locaties bij. De plassen in de strafkolonie van Merksplas vergroten aanzienlijk. Net buiten de zuidelijke rand van het projectgebied vormen zich wel enkele nieuwe plassen. De maximale grondwaterstanden zijn in veel gebieden voornamelijk bepaald door de drainagehoogte van het grachtenstelsel, en in mindere mate door het verschil in voeding. In de zomer verdwijnen enkele kleinere plassen langs de zuidrand van het projectgebied, in het valleigebied is er weinig verschil, al zakt het grondwater licht. Buiten het projectgebied zijn wel grotere verschillen te zien, voornamelijk op taluds als in Wortel, tussen Merksplas-kolonie en de Mark, en ten westen van Rijkevorsel. Over het algemeen kan gesteld worden dat grote grondwaterschommelingen doorheen het jaar vooral voorkomen in de hogergelegen zones. Rond de zuidrand van het ruilverkavelingsgebied, een voedingsgebied voor grondwater, zijn er schommelingen van meer dan 1.5 m. In de valleigebieden zijn de schommelingen beperkter, door de regulerende werking van de waterlopen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 132 van 403 Figuur 7-6: Linksboven: jaargemiddelde toestand, rechtsboven: zomertoestand, linksonder: wintertoestand, rechtsonder: verschilkaart tussen winter- en zomertoestand (bron: IMDC)

Infiltratie en kwel Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisaties in 1997 kan gesteld worden dat er binnen het plangebied plantensoorten voorkwamen, die een indicator kunnen zijn voor kwel. Ook worden in meerdere waterlopen aanduiding van roestvorming aangetroffen, wat eveneens aangeeft dat het grondwater er opkwelt dat door een ijzerrijke grondlaag heeft gestroomd.

N Z

Figuur 7-7: conceptuele N-Z doorsnede met grondwaterstroombanen (bron: IMDC) Op de noordflank van de microcuesta bevinden zich verschillende infiltratiegebieden. Het geïnfiltreerde water komt naar boven in kwelzones langsheen de Mark, en in de afwaartse secties van Kleine Mark en Bolkse Beek. Een groot deel van deze stroming zal gebeuren in de dekzanden en de ondiepe pakketten van het Complex van de Kempen, resulterend in ondiepe kwel. Een deel van het regenwater zal echter infiltreren doorheen de dekzanden en het Complex van de Kempen, tot in de formatie van Diest en tot in de formatie van Berchem, waardoor er ook sprake is van diepe kwel.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 133 van 403 Het grondwatermodel geeft aan waar er zones met opwaartse stroming (kwel) voorkomen. Dit patroon werd vergeleken met waargenomen kwelverschijnselen (roest). Hieruit blijkt een goede overeenstemming. In het model komt in het hele valleigebied een zekere kwelflux voor. Een hoge kwelflux van minimaal 1 mm/dag komt vooral voor langs de Mark en in de afwaartse secties van Kleine Mark, Bolkse Beek en Roeleindeloop. Langs de Kasteelbeek komt geen kwel voor. Gebruikmakend van het grondwatermodel konden stroombanen worden berekend. Binnen het kwelgebied werden een aantal zones gedefinieerd. Op basis van de stroombanen konden vervolgens infiltratiegebieden aan deze kwelzones worden gekoppeld. Figuur 7-8 is een weergave van deze infiltratiezones. In de rechtse weergave worden stroombanen die beperkt blijven tot de eerste modellaag (tot ca. 10 meter diepte), niet meegenomen, zodat vooral een beeld gegeven wordt van diepere kwel.

Figuur 7-8: infiltratiezones, berekend aan de hand van stroombanen, links: alle stroombanen, rechts: enkel diepere stroombanen (bron: IMDC). Tabel 7-6: gemiddelde en maximale verblijftijden zone in het kwelgebied (enkel diepere kwel) Nr Zone Gemiddeld (jaar) Maximum (jaar) 1 Mark afwaarts strafschool Hoogstraten 290 920 2 Hollandse Loop 210 820 3 Roeleindeloop 200 720 4 Mark afwaarts Klein Mark 300 1150 5 Samenvloeiingsgebied Kleine Mark 390 890 6 Kleine Mark 530 1120 7 Bolkse Beek 430 1240 8 Mark opwaarts Kleine Mark 180 470 9 Mark opwaarts blokgrens 110 310

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 134 van 403 Grondwaterkwaliteit De formatie van Berchem is rijk aan schelpmateriaal. Stroming doorheen deze formatie leidt tot buffering van het grondwater door carbonaat en aanrijking van kalk. Zo zorgt de diepe kwel, met lange stroomtijd, in de beekvallei voor unieke standplaatscondities in de Kempen. Meestal zijn beekvalleien in de zandige Kempen zuurder en weinig gebufferd. Ook minder diepe kwel tot de onderste lagen van het Complex van de Kempen wordt voldoende gebufferd en draagt bij tot deze unieke condities. Bovendien is dit diep grondwater voedselarm en bevat het geen verontreinigingen. Uit twee metingen van de VLM in 1989 te Lochtenberg (aangehaald in De Blust, 1990) blijkt een hoge pH van ca. 7, en Ca- concentraties van 58.2 en 68.6mg/l wat hoog is voor de streek. Bij dezelfde metingen werden ook verhoogde concentraties van nitraat, ammonium, sulfaat, fosfaat, kalium en magnesium vastgesteld, voornamelijk gelieerd aan ondiepe afstroming van landbouwactiviteiten in de herfst. Deze concentraties worden aangevoerd door oppervlakkige kwelstromen. Zolang de kweldruk voldoende hoog is, zal dit nutriëntenrijke water echter moeilijk kunnen infiltreren, maar oppervlakkig worden afgevoerd. In het beekdal van het Merkske kon dit proces aangetoond worden. De Blust (1990) schat dat bij intensieve landbouwdrainage een kweldruk van 75 cm noodzakelijk is om tot uiting te komen in de vegetatie. Wanneer er weinig ontwaterd wordt, kan een druk van 50 à 60 cm volstaan. Bij minder kweldruk kan er verzuring en eutrofiering optreden met omslag van de vegetatie tot gevolg. Verminderde kweldruk zal ook leiden tot een smaller gebied (in de beekvallei) onder invloed van kwel. Voor de verschillende meetpunten uit de Databank Ondergrond Vlaanderen zijn tevens analyseresultaten beschikbaar. Deze zijn opgenomen in bijlage 7. Uit de resultaten blijkt dat de laatste jaren (2011-2015) overschrijdingen van de normen voor ammonium (940/40/34 en 941/40/19), nitriet (1 maal voor 940/40/34), nitraat (940/40/31, 940/40/33, 940/40/34, 940/40/42 en 941/40/19) in het freatisch grondwater zijn vastgesteld. Zoals reeds aangegeven in § 7.1.4.5 zijn er ook verschillende percelen in het studiegebied gelegen waarop reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd. Mogelijk werd tijdens deze bodemonderzoeken ook een grondwaterverontreiniging aangetroffen.

Grondwaterkwetsbaarheid Het grillige karakter van de Formatie van de Kempen heeft tot gevolg dat dit ganse gebied bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en minder kwetsbare zones. Omwille van deze afwisseling werden deze zones niet afzonderlijk begrensd op de grondwaterkwetsbaarheidskaart, die opgesteld is op een schaal van 1:100.000. In de Provincie Antwerpen staan de Noorderkempen daarom aangegeven met een bandpatroon van zones met index Ca1 en Cc die respectievelijk staan voor zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. Voor beide typegebieden geldt dat de watervoerende laag zandig is. In de zeer kwetsbare gebieden is de deklaag minder dan 5 meter dik of zandig. De onverzadigde laag is er kleiner dan 10 meter. In de weinig kwetsbare gebieden is de deklaag kleiig, en is de onverzadigde laag meer dan 10 meter dik. Het plangebied wordt grotendeels aangeduid als matig gevoelig voor grondwaterstroming, in de valleigebieden zijn zeer gevoelige zones gelegen.

Grondwaterwinningen Ten oosten van het plangebied bevindt zich de PIPDA-grondwaterwinning ‘Bolkse Heide’ (in Merksplas-Rijkevorsel). Beschermingszone 3 van deze grondwaterwinning overlapt gedeeltelijk met het plangebied. Daarnaast zijn verschillende grondwaterwinningen in het plan- en studiegebied gelegen. In het plangebied en zijn nabije omgeving zijn 74 grondwaterwinningen gelegen. Deze onttrekken grondwater uit volgende HCOV-lagen: • 200 – Kempisch Aquifersysteem: 2 • 230 – Klei-zand complex van de Kempen: 1 • 230 – Pleistoceen en Plioceen aquifer: 2

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 135 van 403 • 231: Zanden van Brasschaat en/of Merksplas: 14 • 233 – Zandige top van Lillo: 1 • 250 – Mioceen Aquifersysteem: 13 • 252 – Zand van Diest: 6 • 254 – Zanden van Berchem en/of Voort: 35 Deze winningen zijn nagenoeg allemaal aangevraagd voor landbouwkundige activiteiten, nl: fruitteelt, gemengd landbouwbedrijf, groententeelt, bloementeelt, boomkwekerijen, pluimveehouderij, rundveehouderij, varkenshouderij, veeteelt,… Uit de rapporten ‘Grondwater in Vlaanderen’ (Het Centraal Kempisch Systeem) blijkt dat de grondwaterpeilen in de verschillende lagen op lange termijn stabiel tot stijgend zijn. In de freatische lagen komen op korte termijn veel dalende trends voor, maar deze zijn voornamelijk het gevolg van klimatologische schommelingen. Het Centraal Kempisch Systeem is immers gevoelig aan deze schommelingen.

7.2.4.2 Oppervlaktewater Hydrografie Het plangebied behoort tot het stroomgebied van de Maas en het deelbekken van de Mark. De zuidgrens van het stroomgebied van de Mark vormt de waterscheidingslijn tussen het Maasbekken en het Scheldebekken. De Mark stroomt als een 1ste categorie waterloop bijna volledig op het grondgebied van de gemeente Hoogstraten. Zowel het Belgische als het Nederlandse gedeelte van het stroomgebied van de Mark is zeer vlak. Het deelstroomgebied van de Mark in Vlaanderen omvat drie deelbekkens; de Mark tot monding Roeleindeloop, de Mark van de monding van de Roeleindeloop tot de monding van de Muntloop en de Mark van de monding van de Muntloop tot de gewestgrens. De eerste 2 bevinden zich t.h.v. het studiegebied. Er komen geen bevaarbare waterlopen voor in het studiegebied. Volgende waterlopen zijn gelegen in het plangebied: • 1ste categorie: Mark (beheerder VMM) • 2de categorie: Aardbolloop (deels), Heymaarsloop, Hoge Putloop, Hollandse Loop, Kleine Mark, Meerenloop, Molenloop, Roeleindeloop, Salmmeirloop, Schommelbeek (deels), Laak (of Bolkse Beek) (beheerder Provincie Antwerpen of Watering De Beneden Mark) • Niet geklasseerd: Aardbolloop (deels), Schommebeek (deels) (beheerder gemeente Rijkevorsel) De Mark is de belangrijkste waterloop in het studiegebied. Deze waterloop stroomt het plangebied binnen (als een waterloop van 2de categorie) ter hoogte van de Papenvoortse brug en stroomt dan verder westwaarts tot de omgeving van Keerschot. Op dat punt monden de Kleine Mark en de Bolkse Beek uit in de Mark, waarna de Mark als een waterloop van 1ste categorie verder noordwaarts stroomt, richting Wortel en Minderhout. De Kleine Mark stroomt van zuid naar noord binnen het plangebied en binnen het plangebied monden de volgende waterlopen uit in de Kleine Mark: Aardbolloop, Hoge Putloop, Salmmeirloop, Schommelbeek en Meerenloop. Ten noorden van de samenvloeiing van de Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek monden nog de Hollandse beek, Molenloop, Roeleindeloop/Bosloop en de Heymaarsloop uit in de Mark. De Hollandse loop vormt in het noorden gedeeltelijk de grens tussen het plangebied en Nederland.

Structuurkwaliteit Voor de gegevens in verband met de structuurkwaliteit van de waterlopen in het ruilverkavelingsgebied werd gebruik gemaakt van de studie van Bervoets et al. (1990) en het MER van 2003. Hieruit blijkt dat de Mark over een groot gedeelte van zijn lengte een natuurlijk meanderend verloop kent. Tussen Merksplas en de monding met het Merkske (ten noorden van het plangebied) vertoont de Mark een fijne meandering waardoor hij wordt aangeduid als waterloop met een zeer

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 136 van 403 waardevolle structuur. Alleen ter hoogte van de Klinketstraat (N124) en de Stafschool van Hoogstraten, is de natuurlijke meandering verdwenen over een lengte van ca. 1 km (door rechttrekking, verbreding en uitdieping van de waterloop). Hier wordt de Mark dan ook aangeduid als waterloop met een zwakke structuur. Vanaf Krabbershoek tot de monding van de Bolkse beek in de Mark, wordt de Mark aangeduid als waterloop met waardevolle structuur. De vallei van de Kleine Mark en de Laak (of Bolkse Beek) sluiten op de Markvallei aan. De zijbeek Kleine Mark kent hoofdzakelijk een natuurlijk meanderend verloop ten oosten van Achtel, en wordt daar dan ook aangeduid als waterloop met een zeer waardevolle en waardevolle structuurkwaliteit. Opwaarts de straat Koekhoven, t.h.v. Rijkevorsel, is de natuurlijke meandering verdwenen en wordt de Kleine Mark afwisselend aangeduid als waterloop met een zwakke en matige structuurkwaliteit. De Laak is over zijn hele lengte vrijwel rechtlijnig en wordt bijgevolg afwisselend aangeduid als waterloop met matige en zwakke structuur. De meeste overige zijbeken hebben een zwakke structuurkwaliteit.

Oppervlaktewaterkwaliteit Het plangebied is nagenoeg volledig gelegen binnen het zuiveringsgebied van Hoogstraten. Enkel het uiterste zuid(oost)en bevindt zich in het zuiveringsgebied van Merksplas. Volgens de ecohydrologische studie (IMDC) zijn er binnen het plangebied 2 actieve overstorten aanwezig, met name 1 in het noorden op de Mark en 1 in het zuidwesten op de Kleine Mark. Daarnaast zijn er nog gemeentelijke overstorten van de rioleringen. In het studiegebied zijn verschillende oppervlaktewaterkwaliteitsmeetpunten van de VMM aanwezig. De resultaten van de laatste metingen van de Belgische biotische index (BBI) en de Prati-index (PIO) worden weergegeven in onderstaande tabel. Hieruit blijkt dat volgende vaststellingen kunnen worden gemaakt in verband met de oppervlaktewaterkwaliteit van de waterlopen in het plangebied: • Volgens de Prati-index21 is de Mark matig verontreinigd tot verontreinigd, behalve op het afwaartse deel aan de Belgische Grens. De Bolkse Beek wordt de laatste jaren hoofdzakelijk aangeduid als matig verontreinigd. De waterkwaliteit van de Kleine Mark is de laatste jaren aanvaardbaar tot matig verontreinigd. In de periode 1989 – 2016 is de biologische waterkwaliteit op de Mark ter hoogte van het studiegebied weinig veranderd. • Ook volgens de BBI-metingen22 is de Mark weinig verontreinigd tot verontreinigd behalve t.h.v. de samenvloeiing met de Roeleindeloop, waar het water zwaar verontreinigend is volgens de meting in 2010. De Bolkse Beek is zwaar verontreinigd (meting 2012). De Kleine Mark is volgens de laatste metingen van goede kwaliteit. In de periode 1989 – 2016 is de biologische waterkwaliteit op de Mark beperkt verbeterd. Tabel 7-7: meest recente resultaten metingen VMM voor de meetpunten in het studiegebied Meetpunt Waterloop BBI PIO Jaar Resultaat Jaar Resultaat

74200 De Mark 2010 6 2016 4,17 2015 5,73 2014 7,01

21 De basis-Prati-index wordt bepaald op basis van het percentage zuurstofverzadiging, het chemisch zuurstofverbruik en de ammoniumstikstof. Hoe lager de index hoe beter de chemische waterkwaliteit van het oppervlaktewaterlichaam. Een score tussen 0 en 2 wijst op zuiver water, een score boven 8 is zwaar tot zeer zwaar verontreinigd. 22 De Belgische Biotische Index geeft een beeld van de biologische oppervlaktewaterkwaliteit, vnl. gebaseerd op basis van het aantal voorkomende macro-invertebraten. Hoe hoger de index hoe beter de biologische kwaliteit. Een score van 9 tot 10 wijst op een zeer goede kwaliteit, een score beneden 2 wijst op een zeer slechte kwaliteit, waarbij nauwelijks macro-invertebraten aanwezig zijn.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 137 van 403 74000 De Mark 2016 7 2016 2,53 2013 6 2015 3,32 2011 7 2014 3,33 73600 De Mark 2016 7 2014 3,83 2010 5 2006 2,79 2007 6 2005 3,40 73200 De Mark 2016 6 2006 4,86 2010 4 83550 Bolkse Beek 2011 2,48 2009 2,76 83500 Bolkse Beek 2012 4 2011 4,05 2006 5 2009 3,95 83450 Bolkse Beek 2016 2,52 2015 2,67 2014 3,92 83050 Kleine Mark 2016 7 2013 1,88 83000 Kleine Mark 2016 7 2016 2,07 2015 1,84 2014 2,55

Waterkwantiteit en overstromingsgevoeligheid Bij hevige regenval treden de Mark en zijn zijlopen regelmatig buiten hun oevers. De overstromingszones situeren zich stroomopwaarts van de samenvloeiing van de Mark en het Merkske. De overstromingen doen zich voor in landbouwgebied en natuurgebied. Het belangrijkste knelpunt in het plangebied is de kruising van de Mark met de Klinketstraat (N124). Vooral stroomopwaarts van deze kruising treedt de Mark regelmatig uit zijn oevers. Bij de grotere overstromingen komt de Klinketstraat ook tijdelijk onder water te staan, wat de doorgang op deze weg belemmert. Ook de Zandstraat, iets meer stroomopwaarts, komt af en toe onder water te staan.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 138 van 403 Figuur 7-9: De gesimuleerde overstromingen bij verschillende terugkeerperioden langs de bovenloop van de Mark in de omgeving van Merksplas (bron: IMDC)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 139 van 403 Figuur 7-10: De gesimuleerde overstromingen bij verschillende terugkeerperioden langs de middenloop van de Mark in de omgeving van Hoogstraten (bron: IMDC)

Uit de watertoetskaart blijkt ook dat in het volledige studiegebied potentieel overstromingsgevoelige gebieden zijn afgebakend langs de meeste waterlopen. Op een aantal locaties bevinden zich ook effectief overstromingsgevoelige gebieden, nl. in de vallei van De Mark en ter hoogte van de monding van de Aardbolloop in de Kleine Mark.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 140 van 403 Binnen de vallei van De Mark en de Kleine Mark worden pleksgewijs zones aangeduid als risicozone voor overstroming. Uit de ROG-kaart blijkt dat de vallei van de Mark en dan vooral de omgeving van Wortel en Krabbershoek wordt aangeduid als recent overstroomd gebied. Ook de omgeving van de monding van de Aardbolloop in de Kleine Mark wordt aangeduid als recent overstroomd gebied. 7.2.5 Effectvoorspelling en –beoordeling In de ruilverkaveling worden een aantal ingrepen gepland met betrekking tot waterbeheer, waaronder een gewijzigd beekbeheer eventueel gekoppeld aan lokale maatregelen in functie van beekbodem- verhoging. In de hydraulische en ecohydrologische studie van IMDC werden hiervoor 5 verschillende scenario’s bestudeerd, waarbij scenario 5 het meest aanleunt ten opzichte van wat uiteindelijk zal uitgevoerd worden. Telkens er in onderstaande effectbeschrijving wordt verwezen naar de studie van IMDC worden de effecten voor scenario 5 uit deze studie beschreven. Verder wordt er opgemerkt dat de uitgevoerde studie van IMDC rekening is gehouden met de werkelijk opgepompte debieten van de PIPDA grondwaterwinningen in de nabije omgeving.

7.2.5.1 Grondwater

Grondwaterkwantiteit Binnen het ruilverkavelingsplan worden verschillende maatregelen / ingrepen voorzien die een mogelijke invloed kunnen hebben op de grondwaterstand. Deze worden onderstaand allen afzonderlijk besproken. Bij de grondwatermodellering werd bij scenario 5 rekening gehouden met volgende ingrepen: - Het kavelslotenstelsel in het landbouwgebied is aangepast aan de contouren van de landbouwgebruiksblokken volgens een eerste herverkavelingsoefening. De kavelsloten in het landbouwgebied hebben een diepte van 80 cm; - De bermsloten langs wegen hebben een diepte van 80 cm; - Landbouwkavels die onderhevig zijn aan een significante natschade, worden opgehoogd tot 50 cm boven de gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG). - De Mark wordt 50 cm opgestuwd stroomafwaarts de samenvloeiing met de Kleine Mark en de Bolkse beek tot aan de kruising met de Klinketstraat en wordt 25 cm opgestuwd stroomopwaarts deze samenvloeiing. Sloten die zich in de invloedszone van deze opstuwing bevinden, worden mee verhoogd. Opwaarts van de samenvloeiing met de Kleine Mark/Bolkse Beek wordt de waterpeilverhoging van de Mark beperkt tot 25 cm, waarbij ze wordt afgebouwd tot 0 cm op de rand van het ruilverkavelingsgebied; - Grachten binnen de natuurzones worden verondiept tot op 30 cm onder het maaiveld; - Drainages binnen de natuurzones worden verwijderd; - Percelen in de natuurzones met fosfaataanrijking worden gedifferentieerd afgegraven (10, 20 of 30 cm, afhankelijk van de de diepte van de fosfaaraanrijking).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 141 van 403 Figuur 7-11: locatie van de geplande ingrepen volgens scenario 5: natuurzones en potentiële natuurzones, percelen met fosfaataanrijking (met afgravingsdiepte) en percelen met natschade die zullen worden opgehoogd. De resulterende grondwaterstanden voor respectievelijk de jaargemiddelde toestand, de zomertoestand en de wintertoestand zijn opgenomen in Figuur 7-12.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 142 van 403 Figuur 7-12: Resultaten grondwatermodellering voor scenario 5

De geplande ingrepen in de natuurzones zullen als gevolg hebben dat de grondwaterstand overal in het valleigebied van de Mark zal stijgen. Door het dempen en verondiepen van sloten in de natuurzones van de Mark en van de Bolkse beek zal het kwelwater immers minder snel afgevoerd worden. Ook waterpeilverhoging van de Mark zal de kweldruk doen verhogen. Door de aanleg van natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen) langs waterlopen en hoofdafwateringen zal het waterbergend vermogen vergroten en de afwatering vertragen. Dit resulteert in waterpeilverhogingen en in een vernatting van de valleien. Door het bevorderen van de vrije beekwerking in de natuurzones krijgen de waterlopen de ruimte om te overstromen en te meanderen. Ze verhogen het waterbergend vermogen wat tot vernatting leidt. Deze effecten worden positief beoordeeld. De aanleg van een Vlaams natuurreservaat in de vallei van de Mark en in de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 143 van 403 depressies van de Bolkse beek heeft bijgevolg een aanzienlijk positief effect op de grondwatertafel (score +3). De kweltoevoer in het gebied zal echter wel met ca. 5% dalen. Dit is te verklaren door de hogere grondwaterstanden in het valleigebied, waardoor de gradiënt tussen de bovenste twee hydrogeologische lagen afneemt. Maar hoewel de sterkte van de kwelflux vermindert, biedt deze stijgende grondwatertafel tevens meer kansen op kwelgebonden natuurontwikkeling, dit omdat de ecologisch relevante kwel op meer plaatsen tot in de wortelzone komt, zie ook discipline biodiversiteit. Ter hoogte van Polderheide en Bolk worden weidevogelgebieden ontwikkeld. Het waterhuishoudings- systeem beoogt in de winter hoge waterpeilen, in het voorjaar wateraflatend en in de zomer relatief lagere waterpeilen. Een ondiepe kleilaag en de aanwezigheid van microreliëf zorgen voor het vochtig karakter van de weidevogelgebieden. Door de combinatie van een verhoogde grondwaterstand en open water in het weidevogelgebied van Polderheide zal de grondwaterkwantiteit toenemen wat aanzienlijk positief beoordeeld wordt (score +3). Ook ter hoogte van het weidevogelgebied van Bolk worden positieve effecten verwacht. Daar waar geen specifieke maatregelen voorzien worden ter hoogte van (mogelijke) kwelgebieden worden dan ook geen significante effecten verwacht op deze zones. Een tijdelijke bemaling23 tijdens de aanlegfase zou permanente effecten kunnen hebben voor andere disciplines. Indien veen aanwezig is in de bodem, kan deze ontwaterd worden, met permanente inklinking tot gevolg. Bemaling t.h.v. kwelzones kan het opkwellend grondwater onttrekken, met permanent biotoopverlies tot gevolg. Er wordt niet verwacht dat bemaling tijdens de werken nodig zal zijn. We geven hier dan ook enkel uit voorzorg de kwetsbare locaties mee, waar permanent negatieve effecten t.g.v. een tijdelijke bemaling zouden kunnen voorkomen: • indicaties voor de aanwezigheid van veen: ten zuiden van Wortel-dorp en pleksgewijs in de ondergrond in de valleigebieden • aanwezigheid van kwelgevoelige vegetatie: de verspreiding van de kwelgebieden situeert zich vooral in de valleigebieden van de Mark, Kleine Mark en van de Bolkse beek. Ook ter hoogte van de vochtige weilanden in het noorden van het ruilverkavelingsgebied zijn indicatoren voor kwel waargenomen. De ruilverkaveling zelf voorziet niet in de aanleg van nieuwe grondwaterwinningen. Echter, door het uitvoeren van de herverkaveling, is het mogelijk dat landbouwers na de ruilverkaveling op eigen initiatief nieuwe grondwaterwinningen aanleggen. Het valt namelijk niet uit te sluiten dat een landbouwer een bepaald perceel toebedeeld krijgt waarbij hij geen grondwaterwinning in de nabijheid heeft en deze wel nodig acht. Echter, het aanleggen van grondwaterwinningen is vooral relevant in streken waar veel groenten worden geteeld (voor het beregenen van de gewassen), bij ruwvoeders (zoals hier het geval is) is dat minder relevant. Het aanleggen van nieuwe grondwaterwinningen ten gevolge van de ruilverkaveling zal bijgevolg dan ook beperkt zijn. Voor de volledigheid worden de mogelijke effecten hiervan toch besproken. Nieuwe grondwaterwinningen kunnen, afhankelijk van de laag waarin gewonnen wordt, eveneens een impact hebben op de bodem (inklinking), kwelgevoelige vegetatie en kunnen tevens een invloed hebben op de reeds aanwezige grondwaterwinningen. Wat betreft de aanwezigheid van veen en kwelgevoelige vegetatie wordt naar bovenvermelde opsomming verwezen. De reeds aanwezige grondwaterwinningen worden weergegeven op kaart 5. Uit de rapporten ‘Grondwater in Vlaanderen’ (Het Centraal Kempisch Systeem) blijkt dat de grondwaterpeilen in de betreffende grondwaterlichamen stabiel tot stijgend zijn. Er worden an sich geen negatieve effecten verwacht van bijkomende winningen. Tevens wordt opgemerkt dat door de vergunningverlenende overheid op het moment dat landbouwers nieuwe grondwaterwinningen zouden aanvragen dient bekeken te worden of deze al dan niet kunnen toegestaan worden. Er dient evenwel voor gezorgd te worden dat bijkomende grondwaterwinningen de gewenste verhoging van de grondwaterstanden t.h.v. de natuurzones niet hypothekeren.

23 Er wordt verondersteld dat er geen bemalingen gaan nodig zijn tijdens de werken. Uit voorzorg worden mogelijke effecten tijdens een eventuele bemaling toch besproken in het MER.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 144 van 403 Schommelingen in de grondwaterpeilen zijn in het studiegebied het gevolg van klimatologische schommelingen. De verwachte klimaatverandering zal een impact hebben op de frequentie en intensiteit van de neerslag. In België wordt rekening gehouden met een laag, midden en hoog klimaatscenario. In elk klimaatscenario voor Vlaanderen stijgt de kans op droge periodes en worden deze periodes extremer. Vooral de evolutie naar drogere en warmere zomers zal, samen met veranderingen in de neerslagintensiteit, een negatieve invloed hebben op de kwaliteit en de beschikbaarheid van grond- en oppervlaktewater. De schade in droge periodes zal afhangen van het aanpassingsvermogen van individuele bedrijven en landbouwers. Het verhogen van het waterbergend vermogen wordt in dat opzicht dan ook positief beoordeeld. Het vergroten en het egaliseren van kavels en het verbeteren van de kavelvormen kan een verhoogde afstroming van het oppervlaktewater tot gevolg hebben, waardoor de infiltratie van het regenwater vermindert. Door het vergroten van de kavels wordt echter ook het aantal afwateringsgrachten beperkt. Hierdoor kan het regenwater dan weer trager afgevoerd worden, voor zover er geen drainagesysteem is dat het regenwater naar de resterende grachten afvoert. Een éénduidige uitspraak over dit effect is op dit moment dan ook moeilijk te maken (score -1 tot +1). Door IMDC is naar aanleiding van de ‘hydraulische en ecohydrologische studie voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel’ een analyse gemaakt van de impact van de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken op het afstroomgedrag van de Mark. De resultaten worden besproken bij oppervlaktewaterkwantiteit (§ 7.2.5.2). De aanleg van (verharde) wegen kan eveneens leiden tot een vermindering van de infiltratiecapaciteit. Er wordt echter hoofdzakelijk voorzien in de aanleg van onverharde (zand) en semi-verharde (steenslag, waterdoorlatende) wegen en standaard worden brede wegbermen voorzien van minimum 1,5 à 2m breed24 waar afstromend water kan infiltreren. Daar waar betonwegen worden voorzien, is dit steeds ter vervanging van bestaande asfalt- of betonwegen. Er worden geen nieuwe asfaltwegen aangelegd, met uitzondering van een beperkte afstand in het verlengde van de Beukendreef in het noordoosten van het plangebied (over een afstand van ca. 215m, maatregel A3). Aangezien het hemelwater dat terechtkomt op deze nieuwe, verharde weg nog naast de verharding zal kunnen infiltreren, wordt het effect op de grondwaterkwantiteit als hoogstens beperkt negatief beoordeeld (score -1). De overige nieuwe of te verbeteren wegen zijn zandwegen of steenslagwegen (waterdoorlatende). Hemelwater zal hier kunnen infiltreren ter hoogte van de weg en/of naast de weg in de bermen. Er worden bijgevolg geen significante effecten verwacht op de grondwaterkwantiteit (score 0). Ook het mogelijks aanleggen van open bufferbekkens kan zorgen voor een verhoogde infiltratie naar het grondwater. Bij het in werking treden van deze bufferbekkens, kan de plaatselijke kwel tijdelijk onderdrukt worden. Dit is voornamelijk het geval ter hoogte van het bufferbekken op de Mark (in het noorden) en in mindere mate ter hoogte van de Kleine Mark (in het zuiden), gezien hier slechts in mindere mate kwel voorkomt. De zone t.h.v. het bufferbekken op de Mark bevindt zich momenteel in een recent overstroomd gebied, waardoor er ook reeds in de huidige situatie tijdelijke onderdrukking van kwel voorkomt. Hier wordt dan ook geen significant tot hoogstens een beperkt negatief effect verwacht (score 0/-1). Ook de werken aan de waterlopen hebben een invloed op de grondwaterkwantiteit. Het aanpassen van het watersysteem (oa. door aanleg van natuurtechnische oevers (ca. 6,7 km)) zal zorgen voor een verhoogde waterbergingscapaciteit wat aanleiding kan geven tot gemiddeld hogere grondwaterstanden en vernatting, wat positief beoordeeld wordt (score +2). Het verleggen van de hoofdafwatering kan voor een versnelde afvoer van het regenwater en een versnelde ontwatering van landbouwpercelen zorgen waardoor de ondiepe grondwatertafel kan dalen. Een versnelde afvoer zal in een verminderde infiltratie resulteren. Aangezien de meeste aan te passen hoofdafwateringssloten (waaronder C33, C34, C35, C36, D31, D33, E37, E38) verplaatst worden

24 Als er een knelpunt wordt gesignaleerd dat de wegberm langs een bestaande (verharde weg) te smal is, kan beslist worden om het openbaar domein te verbreden en tevens de wegberm te verbreden. Deze maatregelen leiden tot een verhoogde infiltratie bij wegen met bermsloot (en dus zonder straatkolken of riolering).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 145 van 403 om een betere kavelstructuur mogelijk te maken, zonder dat versnelde afvoer gecreëerd zal worden, worden hier geen effecten verwacht (score 0). Nieuwe hoofdafwateringsgrachten (A24, B24, C30, C33) worden aangelegd op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones. Bij landbouwgronden grenzend aan de natuurzones wordt het waterhuishoudingssysteem zo ontworpen dat de ontwaterende invloed op de nabij gelegen natuurzones geminimaliseerd wordt. Dit wordt gerealiseerd door volgende maatregelen: - Er wordt naar gestreefd de ontwateringbasis zo ondiep mogelijk te houden door ophoging en/of drainage van de landbouwpercelen25; - Oppervlakteontwatering wordt bekomen door het maaiveld van de percelen te laten afhellen naar kavelsloten door egalisaties. De noodzaak aan een dicht kavelslotenstelsel met diepe sloten in het landbouwgebied wordt zo beperkt. Er wordt getracht het water afkomstig van sloten in het landbouwgebied zo min mogelijk door de natuurzones te voeren, maar om te leiden en te verbinden met hoofdafwateringssloten op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones. Deze maatregelen zullen een positieve invloed hebben op de kwel. Het kleiner aantal noodzakelijke afwateringssloten doorheen de natuurzones zal resulteren in een verminderde ontwatering in deze valleien en de depressies De ecologisch relevante kwel zal niet direct afgevoerd / afgevangen worden en de grondwatertafel kan lokaal stijgen. Het aandeel ecologisch relevante kwel zal toenemen. Dit zal positieve effecten hebben op de potentieel voorkomende vegetatie, zie hoofdstuk biodiversiteit. Ook het wijzigen van de vegetatie kan een invloed hebben op de grondwaterkwantiteit t.g.v. een gewijzigde afvoer. Het plan voorziet het aanleggen van een groot aantal bijkomende KLE’s (houtkanten, solitaire bomen, bomenrijen,…). Deze maatregelen bevorderen eveneens de infiltratie naar het grondwater en worden daardoor als beperkt positief beoordeeld (score +1). Verder zullen een aantal beboste percelen terug in landbouwcultuur gebracht worden. Het betreft voornamelijk naaldhoutbosjes die zullen omgezet worden, waardoor hier lokaal versnelde afstroming kan optreden. De bosjes zullen evenwel elders binnen de ruilverkaveling gecompenseerd (inclusief compensatiefactor > 1) worden, waardoor op deze locaties het omgekeerde effect plaatsvindt. Algemeen kan worden gesteld dat de ruwheid van het vegetatiedek, dewelke groter is bij bossen, infiltratie bevordert. Vegetatie bevordert evenwel voornamelijk infiltratie bij hevige regen en verhindert deze bij zachte regen. Evenwel kan gesteld worden dat bossen een grotere verdamping vertonen door interceptie dan landbouwgewassen en graslanden en dat dit effect groter is bij naaldbossen (en dan voornamelijk douglas en spar) dan bij loofbomen.26 Alhoewel de locaties voor boscompensatie al grotendeels gekend zijn (maar de exacte soorten nog niet27), is het beoordelen van het effect van het verwijderen en compenseren van de bossen op infiltratie een moeilijke en complexe opgave. Bij compensatie door inheemse loofbossen kan er dan ook op de compensatie-locaties een grotere infiltratiecapaciteit verwacht worden. Er kan in ieder geval wel gesteld worden dat mogelijke effecten niet aanzienlijk zullen zijn (score -1 tot +1).

25 De aanleg van (buis)drainage in landbouwpercelen (door de landbouwer zelf) grenzend aan natuurzones zal enkel mogelijk zijn als de ontvangende sloot minstens 1m diep is en het waterpeil in de sloot minstens 70cm diep is. Vermoedelijk zal dit in de meeste gevallen niet haalbaar zijn zonder dat het betrokken perceel wordt opgehoogd. Wat wel haalbaar is, dat een getroffen perceel bol (convex) wordt gelegd, zodat dit goed oppervlakkig kan afwateren, zodat er geen buisdrainage nodig is. 26 Meiresonne L. & Turkelboom F. (2012). Biodiversiteit als basis voor ecosysteemdiensten in regio Vlaanderen. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2012 (1). Infofiche: Regulatie van hydrologische processen. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. 27 Compensatie gebeurt wel standaard met inheems loofhout

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 146 van 403 Grondwaterkwaliteit Bij het uitvoeren van eventuele bemalingen i.h.k.v. de werken zouden bestaande grondwater- verontreinigingen zich kunnen verspreiden en als zodanig een permanent effect hebben op de grondwaterkwaliteit. Er wordt niet verwacht dat bemaling noodzakelijk zal zijn, uit voorzorg worden mogelijke effecten toch mee besproken. Er wordt i.h.k.v. dit plan-MER dan ook verwezen naar de mogelijke locaties met grondwaterverontreinigingen, met name de locaties waar reeds een bodemonderzoek werd uitgevoerd of waar gekende restverontreinigingen aanwezig zijn (zie kaart 4b). Tijdens de exploitatiefase kan ook de grondwaterkwaliteit wijzigen t.g.v. een veranderd bodemgebruik en dit t.g.v. een wijziging in het bemestingsregime. Het toekomstig bodemgebruik is momenteel echter niet gekend. Er kan dus nog geen éénduidige uitspraak gedaan worden over verbetering of verslechtering van de grondwaterkwaliteit m.b.t. de uitspoeling van nutriënten. Zoals reeds eerder gemeld, wordt het bemestingsgedrag van de individuele landbouwer beïnvloed door factoren die geen deel uitmaken van de ingrepen van de ruilverkaveling, maar zijn de landbouwers wel verplicht de van toepassing zijnde regelgeving te volgen, welke gericht is op het vermijden van verontreiniging van het grondwater. Wel kan gesteld worden dat daar waar gronden uit landbouwgebruik gehaald worden (oa. in de natuurzones in de valleien en depressies en ter hoogte van de weidevogelgebieden) in de toekomst een lager bemestingsgedrag kan verwacht worden. Door diverse maatregelen voorzien in het ruilverkavelingsplan zal er ook elders een bepaalde oppervlakte grond uit landbouwgebruik gaan, waardoor er in totaal minder grond bemest zal worden en er minder doorsijpeling zal zijn naar het grondwater. Echter, doordat minder oppervlakte beschikbaar zal zijn voor de landbouwers en wegens de perceelsvergroting, kan een intensivering van de landbouw verwacht worden wat een grotere belasting door meststoffen kan betekenen. Dezelfde redenering kan gemaakt worden inzake het gebruik van bestrijdingsmiddelen: op percelen die uit landbouwgebruik genomen worden in functie van natuurontwikkeling, kunnen positieve effecten verwacht worden. In het resterend landbouwareaal zal de schaalvergroting en betere perceelvormen een beter dosering van bestrijdingsmiddelen mogelijk maken, maar een intensivering van de landbouw kan ook een grotere belasting met bestrijdingsmiddelen betekenen. Bijzondere aandacht moet gegeven worden aan de met fosfaat aangerijkte gronden in de natuurzones. Door de beoogde vernatting kan fosfaat in oplossing gaan en eutrofiëring en fosfaatdoorslag naar diepere bodemlagen en het grondwater tot gevolg hebben. Een gerichte afgraving van voormalige landbouwgronden met fosfaataanrijking, in de natuurzones langs de Mark en langs de Bolkse Beek (zoals voorzien als inrichtingsmaatregel voor de natuurzones) is dan ook een noodzakelijke herstelmaatregel. Hierdoor worden geen significante effecten verwacht. Gezien in de natuurzones landbouw uitgeruild wordt, kan hier een daling van de bemesting en gebruik van bestrijdingsmiddelen verwacht worden, wat positief beoordeeld wordt. Om eutrofiëring in de valleien en depressies tegen te gaan, worden op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones nieuwe hoofdafwateringssloten aangelegd (A24, B24, C30, C33). Deze nieuwe hoofdafwateringssloten voeren het met voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen aangerijkt landbouwwater evenwijdig met de natuurzones af. Door de aanleg van deze nieuwe hoofdafwateringssloten wordt het aantal sloten, die water, afkomstig van landbouwgronden, afvoeren door de natuurzones langs de Mark en de Bolkse Beek, verminderd. De goede waterkwaliteit van de kwel in de vallei van de Mark en in de depressie van de Bolkse beek kan hierdoor vrijwaard worden zodat een gunstige omgeving gecreëerd wordt voor de beoogde kwelvegetaties, zie discipline biodiversiteit. Deze ingreep heeft een positief effect op de grondwaterkwaliteit in de kwelgebieden. Ten slotte zou er t.h.v. de mogelijks aan te leggen open bufferbekkens een risico op doorsijpeling van aanwezige verontreinigingen in het oppervlaktewater naar het grondwater kunnen bestaan, dit t.g.v. de nog aanwezige lozingen van huishoudelijk afvalwater in het plangebied (eutrofiëring). Echter, aangezien het om kwelgebieden vlakbij de waterlopen gaat (van de Mark en de Kleine Mark) zal de infiltratie en de daaraan gekoppelde mogelijke grondwaterverontreiniging toch beperkt in omvang zijn. Het aan te leggen bufferbekken op de Mark bevindt zich bovendien t.h.v. effectief overstromingsgevoelig gebied en overstroomt reeds in de huidige situatie. Hier wordt dan ook eerder een verwaarloosbaar tot beperkt negatief effect verwacht (score 0/-1). Ter hoogte van het open

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 147 van 403 bufferbekken langs de Kleine Mark worden mogelijke effecten beperkt negatief beoordeeld (score - 1). Er dient echter ook opgemerkt te worden dat door het inwerking treden van de bufferbekkens er een positief effect is op de waterkwaliteit van de waterlopen, gezien er op die manier vermeden wordt dat verontreinigd water rechtstreeks in de waterloop terechtkomt (zie verder).

7.2.5.2 Oppervlaktewater

Oppervlaktewaterkwantiteit Verschillende ingrepen van de ruilverkaveling kunnen een invloed hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit: • het vergroten en egaliseren van kavels en het verbeteren van kavelvormen; • aanleg van natuurzones, inclusief opstuwen van de Mark; • werken aan waterlopen en hoofdafwateringssloten; • aanleggen van natuurtechnische oevers; • wijzigen van vegetatie. Zoals reeds aangegeven in de inleiding van dit hoofdstuk werd door IMDC een hydraulische studie uitgevoerd om de effecten hiervan beter te kunnen inschatten. In eerste instantie werd een analyse gemaakt van de impact van de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken op het afstroomgedrag van de Kleine Mark. Deze effecten werden nadien geëxtrapoleerd naar het volledige ruilverkavelingsgebied. Volgende effecten werden onderzocht: - de impact door de heraanleg van het netwerk van kavelsloten (volgens de nieuwe kavelstructuur). Het nieuwe netwerk van sloten is gelijk gesteld aan de grenzen van de gebruiksblokken volgens een eerste ontwerpstudie van de herverkaveling. - de impact van de wijziging van het landgebruik door omschakelingen tussen natuur en landbouw; - de impact van het verdwijnen van het microreliëf door egaliseren. Door hun diffuus karakter is het moeilijk om deze processen expliciet te modelleren met een hydraulisch model. Het hydrologisch model, dat het verband bepaalt tussen neerslag en afvoer, is daarvoor meer geschikt. Gezien dit soort modellen in grote mate conceptueel worden opgesteld, diende nagegaan te worden op welke manier deze wijzigingen expliciet kunnen worden doorgevoerd in het model. In de studie werden 2 methodes uitgewerkt. Enerzijds een uitbreiding van het model waarin de grachten expliciet worden gemodelleerd en waarin ook landgebruik in rekening wordt gebracht, anderzijds een ruimtelijk verdeeld model (zie bijlage 8). Ten gevolge van de realisatie van de herverkaveling vergroten de kavels waardoor de gemiddelde afstand tot de dichtstbijzijnde afwaartse gracht groter wordt in alle deelstroomgebieden van de Kleine Mark. Deze stijging leidt tot een vertraging van het afstromende water met beperkt lagere piekdebieten aan de monding van de Kleine Mark tot gevolg. Een bijkomende verandering in landgebruik (landbouw naar natuur) zal de piekdebieten nog verder vertragen. (IMDC heeft voor hun effectbeoordeling het landgebruik van de natuurzones gelijk gesteld aan loofbos.). Ervaringen van de recente ruilverkavelingen Merksplas en Zondereigen leren ons dat +- 25 tot 30% van landbouwareaal onderhevig zal zijn aan één of andere vorm van egalisatie (licht egalisatie d.m.v. schuiven, halfzware egalisatie d.m.v. kerend ploegen en schuiven, zware egalisatie d.m.v. ondergrondverzet). Egalisatie vermindert de tijdelijke stockage van regenwater in plassen en laagtes van het terrein. Als gevolg kan regenwater sneller in afstroming gaan en leiden tot hogere piekdebieten in de grachten, hoofdafwateringssloten en waterlopen. Het bufferend vermogen van het gebied neemt af. Egalisaties zullen echter ook de hellingen lokaal afzwakken en zo afstroming vertragen. Zeker voor lichte egalisaties is het dan ook moeilijk een netto effect in rekening te brengen. Zware egalisaties kunnen in dat opzicht meer effect hebben. Op basis van het huidige digitaal hoogtemodel (DHM) en de huidige kavelstructuur in het stroomgebied van de Kleine Mark blijkt echter dat er weinig geïsoleerde, diepere depressies voorkomen. Waar ze wel voorkomen, worden ze doorgaans reeds gedraineerd door een gracht (autonome evolutie). Voor deze depressie kan in de huidige situatie de afstroming dus sneller zijn dan in een toekomstige situatie, waarbij de depressie wel verwijderd wordt, maar waar er ook een

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 148 van 403 langere weg naar de dichtstbijzijnde gracht moet worden afgelegd. De egalisaties van het microreliëf omvat dus verschillende ingrepen die een tegengesteld effect op het afstromingsgedrag kunnen induceren. De resultaten bij beide methodes bevestigen dat de realisatie van de herverkaveling in de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel kan leiden tot een afname van de piekdebieten. Over het totale stroomgebied van de Kleine Mark is deze invloed echter relatief beperkt: ca. 0,05 à 0,06 m³/s op een piekdebiet van 2,3 m³/s (ca. 2,5 %). Met wijziging van de natuurpercelen naar bosvegetaties zou dit toenemen tot ca. 0,15 m/s (of 6,5%). Wanneer deze invloeden worden doorgetrokken naar het volledige ruilverkavelingsproject binnen het stroomgebied van de Mark, ligt de verwachte verandering in dezelfde lijn: ca. 0,2 m³/s op een piekdebiet van 7,26 m³/s. Omdat de verandering van de hydrologische afvoer door de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken zo beperkt is, is deze voor de door te rekenen scenario’s in het oppervlakte- waterkwantiteitsmodel niet doorgevoerd in het hydraulisch model. Andere ingrepen werden wel doorgevoerd. Het betreffen in het bijzonder: - Ingreep 1: opstuwen van de Mark De Mark wordt 50 cm opgestuwd tussen de Klinketstraat en de monding van de Kleine Mark en van de Bolkse beek en wordt 25 cm opgestuwd stroomopwaarts deze monding. De opstuwing mag niet waarneembaar zijn stroomopwaarts van het ruilverkavelingsgebied. Daarom werd een graduele afbouw van de opstuwing tot aan de oostelijke grens van het ruilverkavelingsgebied voorzien. Ook aan de monding van de Kleine Mark en Bolkse beek werd een graduele afbouw voorzien. Door het hoge verval heeft de opstuwing op de Mark slechts een beperkt effect op de Kleine Mark en Bolkse Beek. De opstuwing werd in het rekenmodel gerealiseerd door het invoegen van opeenvolgende stuwende constructies op de Mark. De afstand tussen opeenvolgende stuwen wordt hoofdzakelijk bepaald door het verval van de waterloop.. Dit is echter een theoretische en modelmatige benadering van de beoogde waterpeilverhoging. In werkelijkheid zullen geen stuwen van 25cm gebruikt worden om de waterpeilverhoging te creëren, maar zal wellicht de waterbodem verhoogd worden via zandsuppletie. - Ingreep 2: afgraven/ophogen van de bouwvoor De Vlaamse Landmaatschappij heeft in 2014 de fosfaataanrijking van de percelen in de natuurzones laten meten. Overeenkomstig het definitieve scenario (= scenario 5 uit de studie van IMDC) worden een aantal percelen afgegraven om de fosfaataanrijking te verwijderen. De diepte van de verlaging is gebaseerd op de diepte van de fosfaataanrijking en dit in categoriën van 10, 20 en 30 cm. Deze afgraving wordt meegenomen in de hydraulische modellering. Daarnaast worden in het landbouwgebied enkele percelen opgehoogd om natschade door hoge waterstanden te verminderen. Landbouwpercelen waarop natschade werd gesimuleerd worden gedifferentieerd opgehoogd, zodat het maaiveld er op 0,5 m boven de gesimuleerde voorjaarsgrond-waterstand komt te liggen. Het aangepaste hydraulische model voor het definitieve scenario werd doorgerekend voor verschillende historische stormen met terugkeerperiodes 1, 2, 5, 10, 25, 50 en 100 jaar. Om na te gaan of de ingrepen een impact hebben op de hydraulische karakteristieken en de overstromingsrisico’s in het studiegebied, werd een vergelijking gemaakt van de hoogwaterstanden en maximale debieten op een aantal belangrijke locaties in het studiegebied. Daarnaast wordt de verandering in hoogwater en debieten aan de grens met Nederland geëvalueerd. Tevens werd nagegaan of de maatregelen een ruimtelijk effect hebben op de voornaamste overstromingsknelpunten in het plangebied, m.n. de overstromingszones opwaarts van de Klinketstraat (Klinketstraat, Krabbershoek en Zandstraat) en op de rechteroever van de Mark t.h.v. de samenvloeiing met de Kleine Mark (Kerschotse Beemden). Voorbeelden van overstromingskaarten (voor respectievelijk stormen met een terugkeerperiode 10 en 100 jaar) staan weergegeven in Figuur 7-13 en Figuur 7-14. Maximale debieten, waterhoogtes en stroomsnelheden van enkele knooppunten bij T1, T10 en T100 zijn terug te vinden in Tabel 7-8 en Tabel 7-9 en Tabel 7-10. Overstroomde oppervlaktes binnen het studiegebied volgens de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 149 van 403 uitgangssituatie en na uitvoering van de ruilverkaveling voor T1 t.e.m. T100 worden weergegeven in Tabel 7-11.

Figuur 7-13: overstromingskaart scenario 5 voor T100

Figuur 7-14: overstromingskaart scenario 5 voor T10

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 150 van 403 De ingrepen van het definitieve scenario hebben weinig invloed op de hydraulische karakteristieken van het stroomgebied m.b.t. overstromingen. Enkel op de waterlopen Kleine Mark en Bolkse Beek daalt het piekdebiet licht (respectievelijk -0,06 m³/s, 3 % en -0,05 m³/s, 5 % bij buien met T100), door het vergroten van de berging aan de Kerschotse Beemden. Op andere plaatsen wijzigt het piekdebiet nauwelijks. Aan de Nederlandse grens is er een toename van slechts 0,05 m³/s (< 1 %), de hoogwaterstand wijzigt echter niet. Het piekdebiet daalt op alle locaties beperkt bij kortere retourperiodes. Globaal wordt het effect dan ook neutraal beoordeeld (score 0). Het vergroten van het buffervolume door afgraving tussen de Klinketstraat en de Zandstraat heeft een beperkt plaatselijk effect op de hoogwaterstanden. Aan de Kerschotse Beemden dalen deze bij buien met T100 7 cm, aan de Klinketstraat 3 cm en aan de Zandstraat 5 cm. Op de andere plaatsen is er geen significant verschil in de maximale waterstanden (< 2 cm). Er wordt geen significante wijziging in de overstroomde oppervlakte binnen het plangebied gevonden (-0,01 km² tot +0,03 km²). Er zijn geen effecten opwaarts van het ruilverkavelingsproject. Globaal wordt het effect dan ook neutraal tot hooguit beperkt positief beoordeeld (score 0/+1). Verder wordt opgemerkt dat er ook werd gezocht naar mogelijke ingrepen die een positief effect zouden kunnen hebben op de overstroming van de Klinketstraat of op de overstroming van de Zandstraat. - Verhoging van de Klinketstraat zorgt voor opstuwing opwaarts in de zone tussen Klinketstraat en Zandstraat. Aan de Zandstraat heeft dit evenwel een onaanvaardbare waterstijging tot gevolg. - Verbreden van de doorgang aan de Zandstraat, om zo opstuwing aan de Zandstraat te verminderen. Uit eerste simulaties blijkt dat de verbreding weinig effect heeft op de maximale waterstanden aan de Zandstraat. Deze waterstanden zijn vooral afhankelijk van de knijpende werking van de duiker onder de Klinketstraat. Gezien de potentiële negatieve effecten van de verhoging van de Klinketstraat en het ontbreken van impact t.g.v. het verbreden van de doorgang aan de Zandstraat werden deze ingrepen niet meer verder onderzocht. Het effect op deze overstromingszones blijft dus neutraal tot beperkt positief (score 0/+1).

Tabel 7-8: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T1

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 151 van 403 Tabel 7-9: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T10

Tabel 7-10: Maximale waterhoogtes, debieten en stroomsnelheden op enkele belangrijke locaties voor scenario 0 en 5 voor T100

Tabel 7-11: Overstroomde oppervlakte binnen het studiegebied

Slechts een heel beperkt aantal landbouwpercelen die zullen opgehoogd worden, zijn gelegen binnen overstromingsgevoelig gebied, wat in principe een verminderd overstromingsvolume tot gevolg heeft. Echter, binnen het overstromingsgevoelig gebied zijn er heel wat meer percelen die zulen afgegraven worden (in kader van het verwijderen van de fosfaataanrijking), waardoor in totaal meer volume zal aanwezig zijn binnen overstromingsgevoelig gebied dan in de referentietoestand. Niet alle maatregelen van de ruilverkaveling die invloed kunnen hebben op de oppervlaktewaterkwantiteit werden geïntegreerd in het modelscenario, gezien ze niet allen modelleerbaar zijn. Deze worden hieronder kwalitatief besproken.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 152 van 403 Het betreft o.m. het detailontwerp van de afwatering en van de werken aan waterlopen. Het verleggen van hoofdafwateringssloten en waterlopen is in het herverkavelingsgebied gepland. De bedoeling is de bestaande afwatering te verbeteren. Soms worden waterlopen ook verlegd in functie van de herverkaveling, om grotere aaneengesloten blokken te creëren met een regelmatige vorm. Aangezien de hoofdafwateringssloten zelf niet ontwaterend (het afvoeren van water van een perceel naar de grenzen van het perceel) zullen werken (wel het erop aansluitende kavelslotennet in het herverkavelingsgebied) en een afwaterende (het afvoeren van het water eens het al op de perceelsgrens is) en een bergende functie zullen hebben, zal plaatselijk geen versnelde afvoer of verminderde infiltratiekans ontstaan. Waar nieuwe hoofdafwateringssloten op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones van de Mark en van de Bolkse Beek aangelegd worden (A23, A24, B24, C30, C33), zal het eutroof water vanuit het hogergelegen landbouwgebied op een beperkt aantal plaatsen in de beek terechtkomen. Bij een te strak ontwerp kan dit tot (te) hoge piekdebieten naar de waterloop aanleiding geven, met mogelijke bijkomende overstromingen tot gevolg. Gezien deze nieuwe sloten afwateren naar overstromingsgevoelig gebied, vergroot hierdoor het risico op overstromingen in deze zones. Echter, dient de combinatie van alle voorziene maatregelen samen beoordeeld te worden ten aanzien van de overstromingsgevoelige gebieden. Zo zal in de natuurzones de interne berging verhogen (zie verder) en ook beplantingen in en langs de waterlopen en hoofdafwateringssloten werken afvoerremmend wat positief beoordeeld wordt aangezien stroomafwaarts piekdebieten zullen verminderen (score +1). Globaal wordt het aanleggen van hoofdafwateringssloten ten aanzien van de effectgroep oppervlaktewaterkwantiteit en risico op overstromingen maximaal negatief (score -2) beoordeeld. Echter, dit negatief effect dient als een worst-case beschouwd te worden, gezien het een zeer lokaal effect betreft en het afhankelijk zal zijn van de terreincondities hoeveel hoofdafwateringssloten effectief zullen aansluiten op de waterlopen. Er worden geen milderende maatregelen voorgesteld, gezien in het plan ook maatregelen worden voorzien die het risico op overstromingen doen afnemen en er, indien rekening gehouden wordt met de uitvoering van alle voorziene maatregelen, in totaal geen bijkomend overstromingsrisico verwacht wordt. Het aanleggen van natuurtechnische oevers (in combinatie met strategisch geplaatste knijpstuwen) zorgt voor een vertraagde afvoer, een verhoging van de interne berging en een afvlakking van piekdebieten, wat dus positief wordt beoordeeld (score +2). Dergelijke profielen zijn voorzien langs de Roeleindeloop (B20), Hoge Putloop (B28), Aardbolloop (C35), Schommeloop (E36) en de Bolkse Beek (C32, E32) en langs een aantal hoofdafwateringssloten (B22, B26, D14). Ook in de weidevogelgebieden zal een verhoging van de waterstanden plaatsvinden en van het waterbergend vermogen, waardoor ook hier positieve effecten kunnen verwacht worden. Het bijkomend verharden van wegen kan leiden tot een versnelde afvoer van het regenwater naar de waterlopen. Deze versnelde afvoer langsheen de verharde wegen zal echter deels teniet worden gedaan doordat het regenwater nog naast de weg kan infiltreren. - Het effect van het aanleggen van nieuwe wegen in steenslag of zand wordt beperkt negatief beoordeeld omdat nieuwe wegen aangelegd worden met nieuwe bermsloten, die een versnelde afvoer tot gevolg kunnen hebben (score -1); - Het verbeteren van bestaande onverharde wegen naar wegen in steenslag of zand zal geen effect hebben op de waterafvoer (score 0); - Het vernieuwen van de beton- of asfaltverharding van bestaande, verharde wegen zal geen bijkomende afvoer van regenwater veroorzaken. Het effect op de waterkwantiteit wordt verwaarloosbaar beoordeeld (score 0); - Het effect van het verbeteren van een onverharde weg naar een weg in asfalt (A3, 219 m), wordt, gezien de beperkte lengte/oppervlakte, beperkt negatief beoordeeld (score -1); Aangezien de recreatieve paden in een doorlatend materiaal (steenslag of zand) aangelegd worden, kan het effect op de oppervlaktewaterkwantiteit als verwaarloosbaar beoordeeld worden (score 0). Ten slotte kan ook het wijzigen van de vegetatie een invloed hebben op de oppervlakte- waterkwantiteit t.g.v. een gewijzigde afvoer. Zo zullen een beperkt aantal bosjes gerooid worden en

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 153 van 403 omgezet worden naar akker waardoor hier lokaal versnelde afstroming kan optreden. Deze bosjes zullen evenwel elders binnen de ruilverkaveling gecompenseerd worden, waardoor op deze locaties het omgekeerde effect plaatsvindt waardoor mogelijke effecten als niet significant worden beschouwd (score 0). Beplantingen in en langs de waterlopen en hoofdafwateringssloten zullen afvoerremmend werken wat positief beoordeeld wordt aangezien stroomafwaarts piekdebieten en wateroverlast zullen verminderen (score +2). Tengevolge van het ruilverkavelingsplan zal er in de natuurzones tevens een lichte verschuiving optreden naar een bodembedekking die het hemelwater beter vasthoudt. In de natuurzones (ca. 125 ha) waar nu voornamelijk voormalige landbouwgronden voorkomen zal er een verschuiving van het vegetatietype optreden: van voornamelijk akker of raaigrasland naar uitsluitend permanent grasland of bos. Dit heeft een positieve invloed op het afvoergedrag van de naastliggende waterlopen (Mark en Kleine Mark). De mogelijke aanleg van de molenvijver wordt als beperkt positief beoordeeld, aangezien deze ingreep als een waterbergende en –bufferende maatregel kan beschouwd worden (score +1).

Oppervlaktewaterkwaliteit Nutriënten en bestrijdingsmiddelen worden in hoofdzaak door 2 processen naar het oppervlaktewater afgevoerd, nl. door oppervlakkige afspoeling en door uitspoeling naar het ondiepe grondwater. Egaliseren van kavels en aanpassen van de kavelvormen zou kunnen leiden tot meer afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen naar de waterlopen wat negatief beoordeeld wordt. Algemeen kan ook gesteld worden dat bij een toegenomen perceelsgrootte bij het uitrijden minder mest en bestrijdingsmiddelen naast de percelen zal terechtkomen en zal er ook sprake zijn van een betere dosering van bemesting en bestrijdingsmiddelen. De verliezen door uitloging en de randverliezen zullen geringer zijn. Hiertegenover staat dat de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik (voormalige extensief uitgebate landbouwgronden zullen na ruilverkaveling een intensiever landbouwgebruik krijgen omdat in zijn totaliteit het landbouwareaal afneemt en doordat de nieuwe kavelstructuur het intensiever bodemgebruik mogelijk maakt) in een grotere belasting door meststoffen en bestrijdingsmiddelen van het oppervlaktewater kan resulteren. De eventueel positieve invloed door een betere dosering kan teniet gedaan worden door een eventuele negatieve invloed door een intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik. In het beste geval heffen beide effecten elkaar op. Gezien de herverkaveling op dit moment nog niet gekend is, kan er op dit moment echter geen concrete uitspraak gedaan worden over de significantie van deze effecten. Voor de waterlopen in het studiegebied is bijkomende afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen zeker niet wenselijk. Dit is vooral van belang voor de percelen die afwateren naar de Mark gezien deze waterloop door belangrijke natuurgebieden (VEN-gebied (stroomafwaarts het studiegebied), Habitatrichtlijngebied) stroomt. Oeverstroken kunnen de nutriënten en bestrijdingsmiddelen gedeeltelijk opvangen zodat ze niet in het oppervlaktewater terechtkomen (score +2). Oeverstroken zijn voorzien langsheen de Kleine Mark (ca. 6ha) en de Salmmeirloop (ca. 0,9 ha) en ook beperkt langs de Mark (ten noorden van het kasteel van Hoogstraten), maar staan niet specifiek, als afzonderlijke maatregel, in het ruilverkavelingsplan beschreven. Ook zijn er verbrede bermen voorzien langs wegen welke in principe ook kunnen instaan voor het opvangen van nutriënten en pesticiden. Echter tussen de bermen langs wegen en de landbouwpercelen is steeds een gracht voorzien, waardoor de bermen toch niet kunnen dienen voor het opvangen van afgespoelde nutriënten en bestrijdingsmiddelen (score 0). Het aanleggen en beplanten van natuurtechnische oevers verhoogt het zelfreinigend vermogen van de waterloop, waardoor een positief effect (score +2) op de waterkwaliteit kan verwacht worden. Dergelijke profielen zijn voorzien langs de Roeleindeloop (B20), Hoge Putloop (B28), Aardbolloop (C35), Schommebeek (E36) en Bolkse beek (C32, E32) en langs een aantal hoofdafwateringssloten (B22, B26, D14). Het aanleggen van nieuwe tracés voor de hoofdafwatering op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones langs de Mark en de Bolkse Beek (A23, A24, B24, C30, C33), is voorzien om de toevoer van eutroof water vanuit het landbouwgebied omheen waardevolle kwelgebieden te leiden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 154 van 403 Het afstromend water wordt verzameld en verder stroomafwaarts op een aantal punten in de waterloop geloosd. Voor de waterkwaliteit binnen het kwelgebied heeft dit een positief effect tot gevolg. Voor de waterloop zelf (Mark en Bolkse Beek) betekent dit dat in plaats van een meer diffuse verontreiniging via verschillende uitmondende grachten, de verontreiniging nu geconcentreerd op één plaats in de waterloop terechtkomt. Daar ter plaatse zal de waterkwaliteit van de waterloop dalen. Dit wordt als negatief beoordeeld (score -2). Algemeen kan gesteld worden dat de uitbouw en het beheer van de natuurzones erop gericht is een goede waterkwaliteit te behouden of te verkrijgen. De natuurzones in de vallei van de Mark en in de depressie van de Bolkse Beek geven aan deze waterlopen de ruimte om te overstromen en te meanderen volgens een natuurlijk patroon. Deze natuurzones verhogen dus het zelfreinigend vermogen van de waterlopen. Door het realiseren van een aaneengesloten Vlaams natuurreservaat langsheen de Mark en de Bolkse Beek, door het uit landbouwgebruik nemen van de meanders van de Kleine Mark en Salmmeirloop (oeverstroken) en door de aanleg van natuurtechnische beekprofielen wordt voorkomen dat sedimenten, nutriënten en bestrijdingsmiddelen rechtstreeks afstromen naar deze waterlopen. Het verhogen van de beschikbaarheid voor de vegetaties van het opkwellend grondwater (ecologisch relevante kwelflux) door dempen en verondiepen van sloten, door waterpeilverhoging, door verwijderen van drainages en door het afgraven van de met nutriënten aangerijkte toplaag zal uiteraard ook in een betere kwaliteit van het oppervlaktewater resulteren. Bijzondere aandacht moet gegeven worden aan de fosfaataangerijkte gronden in de natuurzones. Door de beoogde vernatting kan fosfaat in oplossing gaan en het oppervlaktewater eutrofiëren. De gerichte afgraving van voormalige landbouwgronden met fosfaataanrijking, in de natuurzones langs de Mark en langs de Bolkse Beek brengt dan ook een positief effect met zich mee. De effecten van de ingrepen voor de uitbouw van een Vlaams natuurreservaat op de oppervlaktewaterkwaliteit worden aanzienlijk positief beoordeeld (score +3). Bij de aanleg van nieuwe wegen kan de waterkwaliteit van de waterlopen of hoofdafwateringssloten beïnvloed worden wanneer de weg een waterloop of een hoofdafwateringssloot kruist of wanneer de weg langs een waterloop of een hoofdafwateringssloot aangelegd wordt. Potentiële effecten zijn dan vertroebeling of verontreiniging door lekken van brandstof of olie, wat beperkt negatief wordt beoordeeld (score -1). De aanleg van recreatieve paden langs waterlopen kan ook leiden tot zwerfvuil in de waterlopen, welk een negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit. Het effect zal eerder beperkt negatief zijn. Anderzijds vormen deze paden eveneens een barrière tussen akker en waterloop, die verhindert dat afspoelende verontreinigingen terechtkomen in het oppervlaktewater (totale score -1 tot +1). Ter hoogte van Koekhoven aan de Kleine Mark en ter hoogte van de Gelmelstraat aan de Mark wordt mogelijks telkens een open bufferbekken ter hoogte van de daar aanwezige overstorten aangelegd. Het opvangen van het overstortwater ter hoogte van de twee lozingspunten zal een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit. De beoordeling is positief (score +2) aangezien een volledige zuivering niet mogelijk is (enkel bezinking, vertraagd leegstromen en eventueel zuivering door planten). Het aanleggen van nieuw houtkanten, bomenrijen, stroken energiehout,… mag de ruiming van waterlopen niet belemmeren. Er wordt echter verondersteld dat de geldende wetgeving hierin gevolgd wordt, waarbij oa. binnen een strook van 5m langs beide kanten van een geklasseerde waterloop een strook vrij moet gehouden worden in functie van het ruimen van waterlopen.

Structuurkwaliteit Ten gevolge van de ruilverkaveling zullen verschillende waterlopen aangepast worden (oa. aanleggen van nieuwe of verleggen van bestaande afwateringen en het aanleggen van natuurtechnische oevers), wat zijn gevolgen heeft voor de structuurkwaliteit. Door het verleggen of nieuw aanleggen van waterlopen of hoofdafwateringssloten worden geen waardevolle structuurkenmerken aangetast. De beoordeling is neutraal (score 0). Het aanleggen van natuurtechnische profielen langsheen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 155 van 403 waterlopen met momenteel voornamelijk een zwakke structuurkwaliteit heeft een aanzienlijk positief effect op de structuurkwaliteit van deze waterlopen (score +3). Ook nieuwe hoofdafwateringssloten worden aangelegd met een natuurtechnisch profiel, waardoor deze een goede structuurkwaliteit zullen hebben. De structuurkwaliteit van de bestaande kavelsloten en grachten in het landbouwgebied is zwak. Er wordt bijgevolg weinig structuurverlies verwacht bij de aanpassing, verlegging of demping van de sloten. Het effect op de structuurkwaliteit van kavelsloten wordt neutraal beoordeeld (score 0). Bij de herverkaveling kan het aanleggen en dempen van kavelsloten echter ook een negatief effect hebben op de structuurkwaliteit van de waterlopen waarin ze uitkomen. Het is momenteel nog niet gekend welke kavelsloten zullen gedempt worden en/of waar nieuwe kavelsloten zullen worden gegraven die eventueel aansluiten op bestaande waterlopen, waardoor de effecten op de structuurkwaliteit van deze waterlopen op planniveau nog niet exact kunnen beoordeeld worden. Algemeen geldt evenwel dat als er een negatief effect zou zijn, dit zeer plaatselijk en beperkt in omvang zal zijn. Er wordt hoogstens een beperkt negatieve (score -1) impact verwacht. De aanleg van oeverstroken langs waterlopen (en grachten) heeft algemeen een positief effect (score +2) op de structuurkwaliteit van deze waterlopen. De oevervegetatie zal met haar wortels meer stabiliteit bieden aan de oever en de natuurlijke veranderingen in de bedding van de waterloop kunnen binnen de grasstrook worden getolereerd. Algemeen kan ook een positief effect (score +2) verwacht worden op de structuurkwaliteit van de waterlopen daar waar maatregelen voorzien worden om de natuurwaarden te versterken. De mogelijke herinrichting van de molenvijver als paaiplaats (ondiepe zones, zwak hellende oevers) wordt als aanzienlijk positief beoordeeld (score +3).

7.2.6 Alternatieven • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Ten westen van de maatregel A55 is een niet benoemde waterloop gelegen. Echter, noch in het basisscenario, noch in het alternatief worden er effecten op het oppervlaktewater verwacht. Gezien het aan te leggen wandelpad bij uitvoering volgens alternatief 1 uit zand zal bestaan, wordt er geen verminderde infiltratie verwacht en worden er geen negatieve effecten verwacht inzake grondwaterkwantiteit. Ook de grondwaterkwaliteit zal niet negatief beïnvloed worden. • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandpad i.p.v. steenslag Door het behouden van het zandpad zal infiltratie naar het grondwater iets vlotter verlopen. Er dient echter opgemerkt te worden dat ook in het basisscenario (vervangen van zandpad door steenslag) geen significante negatieve effecten inzake een verminderde infiltratie verwacht worden. Er worden in beide gevallen geen significante effecten op het oppervlaktewater verwacht. • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Noch in het basisscenario, noch in het alternatief worden er effecten op het oppervlaktewater verwacht. Gezien het aan te leggen wandelpad bij uitvoering volgens alternatief 3 uit zand zal bestaan, wordt er geen verminderde infiltratie verwacht en worden er geen negatieve effecten verwacht inzake grondwaterkwantiteit. Ook de grondwaterkwaliteit zal niet negatief beïnvloed worden. • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad i.p.v. steenslag Door het behouden van het zandpad zal infiltratie naar het grondwater iets vlotter verlopen. Er dient echter opgemerkt te worden dat ook in het basisscenario (vervangen van zandpad door steenslag) geen significante negatieve effecten inzake een verminderde infiltratie verwacht worden. Er worden in beide gevallen geen significante effecten op het oppervlaktewater verwacht. • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 156 van 403 Door de omwisseling zullen de percelen ten noorden van De Mark afgegraven worden en ingericht worden als natuur i.p.v. de percelen ten zuiden van De Mark. De benodigde afgraving / natuurinrichtingswerken om de gewenste natuurdoelen te bereiken is hier echter beperkter. Echter, zowel in het basisscenario als in alternatief 5 worden de percelen, die in landbouwgebruik blijven, opgehoogd om natschade te voorkomen. Gezien de percelen niet rechtstreeks grenzen aan De Mark worden geen effecten op de structuurkwaliteit verwacht. Ook inzake oppervlaktewaterkwantiteit en –kwaliteit worden geen significante verschillen tussen het basisscenario en het alternatief 5 verwacht.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 157 van 403 7.2.7 Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Milderende maatregelen en monitoring De algemene principes van integraal waterbeleid dienen toegepast te worden, m.n. 1. herbruik van hemelwater; 2. infiltratie van hemelwater; 3. bufferen en vertraagd afvoeren; 4. lozing. In het bijzonder dienen deze principes gerespecteerd te worden bij de herverkaveling en kavelwerken, zodat deze geen verhoogde waterafvoer met zich meebrengt. Gezien de aanwezigheid van effectief en potentieel overstromingsgevoelige gebieden langs verschillende waterlopen dient versnelde afvoer naar deze waterlopen vermeden te worden. Er dient bij het uitwerken van de detailafwatering voor de nieuwe kavelstructuur ingezet te worden op het zo veel mogelijk infiltreren van hemelwater op de landbouwpercelen en in de grachten. Hierbij worden in het bijzonder vermeld: - Indien bermsloten aangelegd worden langsheen de te verbeteren onverharde weg tot een weg in asfalt (A3), dienen deze bermgrachten (waar mogelijk) zo ontworpen te worden dat ze het afstromend water ophouden. Als uitbreiding kan deze milderende maatregel doorgetrokken worden naar de huidige, verharde wegen waarvan de asfalt- of cementbetonverharding vernieuwd wordt (A16, B17, C21, C22, C23, C24, C25, C26, D5, D6, E23, E24, E25, E26). - Daar waar waterlopen of hoofdafwateringssloten verlegd worden, dient erop gelet te worden dat deze op dezelfde diepte worden aangelegd dan de huidige waterlopen of hoofdafwateringssloten, om problemen stroomopwaarts te vermijden. - In de infiltratiegebieden waar de ontwatering en afwatering verbeterd wordt, dienen stuwen of andere retentiemaatregelen voorzien te worden op de hoofdontwateringssloten teneinde een maximaal behoud of zelfs versterking van de infiltratie te verkrijgen. Waterstanden en debieten dienen verder opgevolgd te worden om te controleren of de ruilverkaveling geen verhoogde waterafvoer met zich meebrengt en indien nodig maatregelen te kunnen nemen om de waterafvoer te vertragen28. Ook uit de opvolging van de kwaliteit van het oppervlaktewater kunnen bijkomende maatregelen gedefinieerd worden om de waterkwaliteit in bepaalde zones verder te verbeteren (bijvoorbeeld door water met verschillende kwaliteit gescheiden te houden (kwelwater en eutroof landbouwwater) of door het zelfreinigend vermogen van de waterlopen te bevorderen). In het bijzonder in de hoofdafwateringssloten die eutroof landbouwwater om de natuurzones leiden kunnen op termijn (wanneer de waterkwaliteit beter wordt) overstroombare rietvelden ingeschakeld worden om een verdere zuivering van dit water te bekomen alvorens het in de waterlopen (Mark, Bolkse Beek) uitmondt. Aandacht besteden aan de aanwezigheid van veen, kwelgevoelige vegetatie en grondwaterwinningen bij tijdelijke bemaling (indien dit noodzakelijk zou zijn) en drainage. Aanbevelingen Bij de aanleg van oeverstroken dient vermeden te worden dat deze na verloop van tijd omgeploegd zouden worden. Dit kan door de opname van de oeverstroken in een beheerplan, het overdragen van deze stroken naar het openbaar domein, het plaatsen van akkerpalen of eventueel het voorzien van een pad.

28 Echter, aan de VMM is een 15-tal jaar geleden gevraagd om een limnigraaf te plaatsen op de Kleine Mark of Bolkse Beek (nabij de samenvloeiing met de Mark), om een mogelijk effect van de ruilverkaveling Rijkevorsel- Wortel via meerjarige tijdreeksen voor én na de ruilverkaveling te kunnen afleiden. Helaas heeft deze limnigraaf nog niet veel bruikbare meetreeksen opgeleverd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 158 van 403 Overal waar werken aan waterlopen voorzien zijn, de werken trachten aan te grijpen om de structuurkwaliteit te verhogen (door bijvoorbeeld natuurtechnische profielen te voorzien, geen beschoeiingen/betuining, geen schanskorven, door een natuurlijk verloop, ...). Waar er werken in de nabijheid van waterlopen gepland zijn, moet onnodige verstoring van de waterlopen vermeden worden. Als voorbeeld kan tijdens de werken eventueel een (tijdelijke) bufferzone tussen de werkzone en de waterloop voorzien worden. Bij eventuele bemalingen dienen de nodige maatregelen genomen worden om een mogelijke verspreiding van gekende grondwaterverontreinigingen tegen te gaan.

7.2.8 Leemten in de kennis Er zijn een aantal elementen die ervoor zorgen dat sommige effecten in deze fase onvolledig of niet konden begroot en/of beoordeeld worden. In het bijzonder geldt dat voor verschillende maatregelen (zoals b.v. kavelwerken, ontsluiting, natuurontwikkeling, ontbossing/boscompensatie) waarvan de precieze uitvoering en/of locatie nog niet gekend is. In het kader van deze ruilverkaveling werden een grondwater- en een oppervlaktewater- kwantiteitsmodellering uitgevoerd. Deze hadden voornamelijk tot doel de voorziene maatregelen te verfijnen en instandhoudingsdoelstellingen (IHD’s) uit te werken. Focus lag hierbij op de maatregelen m.b.t. de herverkaveling, de waterlopen en de inrichting van de natuurzones. De volledige modelleringsstudie is opgenomen in bijlage 8. In deze rapporten kan ook een uitgebreide toelichting over de opbouw en kalibratie van de modellen teruggevonden worden (deelrapporten IIa, Ib en IIIa). Hieronder worden enkel de voornaamste elementen van de opbouw en kalibratie van het model opgesomd. Voor het grondwatermodel speelt het al dan niet voorkomen en dieptebepaling van kleilenzen in de bovenste watervoerende laag een belangrijke rol. Dit leidt immers tot een belangrijke ruimtelijke variatie van de verticale weerstand in het modelgebied. Algemeen geldt dat de gemiddelde afwijkingen van de gemodelleerde stijghoogtes t.o.v. de metingen in meetpunten met filterstelling boven de kleilenzen minder dan 2 cm bedraagt, de gemiddelde absolute afwijking bedraagt 29 cm. Voor meetpunten met filterstelling onder de kleilezen bedraagt de gemiddelde afwijking 5 cm en de gemiddelde absolute afwijking 37 cm. Verder zijn ook de opgelegde waterpeilen in rivieren en drainagegrachten van belang. Zeker in het valleigebied van de Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek wordt het grondwaterpeil gestuurd door de peilen van de hoofdwaterlopen. In de huidige situatie worden daarbij drainagepeilen opgelegd van 0,8 à 1 m onder maaiveld. Voor het doorrekenen van het scenario ‘na uitvoering van de ruilverkaveling’ (= scenario 5 uit de studie van IMDC) werden de geplande ingrepen veralgemeend en vereenvoudigd in het model ingebracht. De opgenomen ingrepen werden reeds beschreven in § 7.2.5.1. Voor de hydraulische studie werd m.b.v. het softwarepakket InfoWorksRS voor 1-dimensionale dynamische stroming een hydrodynamisch model van de Mark uitgebreid met de Kleine Mark en de Laak. Het model werd afgeijkt op basis van waterstandsgegevens gemeten tijdens een hydrometeorologische meetcampagne van februari 2014 tot mei 2014 op 5 plaatsen in het studiegebied. Er werden 156 events doorgerekend op basis waarvan, via een frequentieanalyse, de terugkeerperiode van wateroverlast in elk gebied werd bepaald. Ook hier geldt dat de modellering van het scenario na de ruilverkaveling niet al de ingrepen van de herverkaveling en kavelinrichtingswerken kan omvatten (zie § 7.2.5.2). 7.2.9 Conclusie Wat betreft grond- en oppervlaktewaterkwantiteit zullen verschillende ingrepen uit de ruilverkaveling leiden tot gewijzigde grondwaterstanden en oppervlaktewaterpeilen. Hierbij wordt voornamelijk de aandacht gevestigd op de ingrepen m.b.t. de inrichting van de natuurzones. Deze zullen leiden tot een vernatting in de natuurzones. Dit zal voornamelijk positieve effecten met zich meebrengen, in het bijzonder gezien het waterbergend vermogen van de vallei hier vergroot (oa. ook door het afgraven van percelen in overstromingsgevoelig gebied). T.g.v. de verharding van bestaande of nieuwe wegen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 159 van 403 worden hoogstens beperkt negatieve effecten verwacht. Het verleggen of verbeteren van de hoofdafwatering heeft geen versnelde afvoer tot gevolg, waardoor het effect als neutraal wordt beoordeeld. Het globale effect op de bestaande overstromingszones wordt neutraal tot beperkt positief beoordeeld, gezien de overstromingsoppervlakten nagenoeg dezelfde blijven, maar de oppervlaktewaterpeilen afnemen. Wel dient er op het niveau van detailontwerp op gelet te worden dat lokaal geen verhoogde afvoer optreedt. Verder worden nog positieve effecten verwacht van de aanleg van natuurtechnische oevers, dewelke een vertraagde afvoer, een verhoging van de interne berging en een afvlakking van piekdebieten tot gevolg hebben. Ook de aanleg van kleine landschapselementen en het omvormen van akker- en raaigraslandpercelen naar permanent grasland of bos in natuurzones wordt positief beoordeeld. Verder wordt de aandacht gevestigd op de aanwezigheid van veen en kwelgevoelige vegetatie dewelke mogelijk een negatieve impact kunnen ondervinden van eventuele tijdelijke bemalingen i.h.k.v. de ruilverkavelingswerken en eventuele nieuwe grondwaterwinningen of bijkomende drainage van landbouwpercelen na uitvoering van de ruilverkaveling. Gezien er vooral ruwvoeders worden geteeld binnen het ruilverkavelingsgebied en er nauwelijks aan groententeelt wordt gedaan, zijn nieuwe grondwaterwinningen na uitvoering van de ruilverkaveling echter nauwelijks te verwachten. Uit de uitgevoerde modelleringen blijkt dat de verandering van de hydrologische afvoer door de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken beperkt is. Het rooien van de bossen en het bijkomend realiseren van bos elders in het plangebied kan eveneens een impact hebben op de grondwaterkwantiteit. Deze kon o.b.v. de beschikbare gegevens evenwel nog niet éénduidig worden beoordeeld. Van de aanleg van de andere groenelementen (bomenrijen, houtkanten) wordt een positief effect verwacht. Inzake grondwaterkwaliteit wordt de aandacht gevestigd op de mogelijke aanwezigheid van grondwaterverontreinigingen t.h.v. de percelen waarop reeds een bodemonderzoek gebeurde en de gekende restverontreinigingen. Bij eventuele bemalingen dienen de nodige maatregelen genomen worden om een mogelijke verspreiding van verontreinigingen tegen te gaan. Over de impact van het gewijzigde bodemgebruik (oa. bemesting en bestrijdingsmiddelen) op de grondwaterkwaliteit kan nog geen éénduidige uitspraak gedaan worden. In ieder geval dient de van toepassing zijnde regelgeving gevolgd te worden, net zoals in de huidige toestand. Impact op de grondwaterkwaliteit in de mogelijks aan te leggen open bufferbekkens zal beperkt zijn, rekening houdende met het feit dat deze gesitueerd zijn ter hoogte van kwelgebieden en infiltratie van het overstortwater bijgevolg beperkt zal zijn. Door afgraving van fosfaataangerijkte gronden in de zones waar vernatting beoogd wordt, wordt vermeden dat fosfaat in oplossing gaat. Op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones worden nieuwe hoofdafwateringssloten aangelegd welke het met voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen aangerijkt landbouwwater evenwijdig met de natuurzones afvoeren. De goede waterkwaliteit van de kwel in de vallei van de Mark en in de depressie van de Bolkse beek kan hierdoor vrijwaard worden. Egaliseren van kavels en aanpassen van de kavelvormen zou eveneens kunnen leiden tot meer afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen naar de waterlopen wat negatief beoordeeld wordt inzake oppervlaktewaterkwaliteit, maar dit effect is nog niet exact in te schatten gezien de herverkaveling op dit planniveau nog niet gekend is. Verder kunnen een betere dosering, minder randeffecten, grotere afstand tot kavelsloten, kleinere hellingen op kavels,… ook leiden tot minder afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Bijkomende afspoeling van nutriënten is alleszins niet wenselijk, voornamelijk in de vallei van de Mark. De aanleg van natuurtechnische oevers, oeverstroken en de ingrepen in de natuurzones hebben een positief effect op de waterkwaliteit, gezien ze het zelfreinigend vermogen verhogen en inspoeling verkleinen. Door het aanleggen van nieuwe tracés voor de hoofdafwatering op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones wordt de toevoer van eutroof water vanuit het landbouwgebied omheen waardevolle kwelgebieden geleid, waardoor positieve effecten verwacht worden op de waterkwaliteit binnen het kwelgebied. Voor de waterloop zelf (Mark en Bolkse Beek) betekent dit dat de verontreiniging nu geconcentreerd op enkele plaatsen in de waterloop terechtkomt, waardoor hier lokaal de oppervlaktewaterkwaliteit zal verslechteren, hetgeen als negatief wordt beoordeeld.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 160 van 403 Het opvangen van het overstortwater ter hoogte van de twee open bufferbekkens zal een gunstig effect hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit. T.g.v. de herverkaveling en het eventueel aanpassen van grachten worden hoogstens beperkt negatieve effecten verwacht op de structuurkwaliteit van waterlopen in het plangebied. Algemeen worden echter voornamelijk positieve effecten verwacht oa. door de aanleg van natuurtechnische oevers, oeverstroken en natuurzones. Het uitvoeren van het plan volgens de alternatieven heeft geen significant andere effecten met betrekking tot de discipline water in vergelijking met het basisscenario. Algemeen kan gesteld worden dat het plan en ook de alternatieven haalbaar zijn vanuit de discipline water.

Effectgroep Beoordeling Grondwaterkwantiteit: stijgen van de +3 grondwatertafel in natuurzones Grond- en oppervlaktewaterkwantiteit: mogelijk -2 tot +2 versnellen afvoer hemelwater, bevorderen infiltratie, verminderen overstromingsrisco Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit: eutroof -2 tot +3 water wordt omheen kwelgebieden geleid en komt geconcentreerd in de waterloop terecht, aanleggen natuurtechnische oevers, afgraven percelen met fosfaataanrijking,… Structuurkwaliteit -1/-2 tot +3

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 161 van 403 7.3 Biodiversiteit kaart 6: biodiversiteit

7.3.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit valt samen met het algemeen studiegebied: het plangebied zelf en een zone van ca. 200 m daarrond. Een verruiming van het algemeen studiegebied werd toegepast ter hoogte van Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie, gezien het belangrijk werd geacht om de mogelijke ecologische relaties of barrières van het plangebied met deze (potentieel) waardevolle gebieden, mee te bespreken (zie kaart 9).

7.3.2 Juridische en beleidsmatige context De algemene principes zoals de zorgplicht (natuurbehoudsdecreet art. 14), het voorkomingsprincipe en het ecologisch compensatiebeginsel zijn van belang, evenals de principes m.b.t. de bescherming van habitats en kleine landschapselementen (o.a. bescherming van historisch permanent grasland en van moerassen). Aangezien bos wordt gerooid, is het Bosdecreet van toepassing. Verder moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van speciale beschermingszones (habitat- of vogelrichtlijngebieden), VEN-gebieden en/of natuur- of bosreservaten in of in de omgeving van het plangebied. 7.3.3 Methodologie

7.3.3.1 Methodiek gedetailleerde beschrijving bestaande situatie Voor de beschrijving van de huidige situatie zal beroep gedaan worden op de inventarisatiegegevens en het kaartmateriaal verzameld in het kader van de opmaak van het ruilverkavelingsplan, onder meer t.b.v. het opstellen van de ecotopenbalans. Verder wordt gebruik gemaakt van de BWK versie 2016. Een beperkte terreinverkenning zal toelaten om eventuele wijzigingen in het biotisch milieu sinds de uitgevoerde inventarisaties na te gaan. Dit betekent dat de bestaande ecologische inventarisatie wordt getoetst en niet opnieuw wordt uitgevoerd. De landschapsecologische evaluatie gebeurt door de integratie van vier criteria. De criteria die binnen deze studie gehanteerd worden, zijn – zoals bij de BWK, versie 2.2 – zeldzaamheid, natuurlijkheid, (bio)diversiteit, en biologische potenties. Door deze criteria op een correcte en logische wijze naast mekaar te plaatsen, kan men tot vijf (zes) verschillende waarderingsklassen komen (biologisch minder waardevol, minder waardevol met (zeer) waardevolle elementen, waardevol, waardevol met zeer waardevolle elementen, en zeer waardevol). De bestaande toestand op het vlak van aanwezige (avi)fauna, biotopen, versnipperingen, het voorkomen van barrières, rustverstoring, gevoelige zones (o.b.v. kwetsbaarheidskaarten) voor vernatting, verdroging, vermesting en/of eutrofiëring wordt beoordeeld.

7.3.3.2 Methodiek effectenvoorspelling en –beoordeling Na onderzoek en beschrijving van de huidige natuurwaarden worden gebieden afgebakend met mogelijke kwetsbaarheden naar de te verwachten effectgroepen. Bij de afweging van de effecten worden dan de vijf onderstaande criteria gebruikt: 1) Biologische basiskwaliteit: hiermee wordt het effect op de aanwezige natuurwaarden beoordeeld (zowel verbetering als verslechtering) bij het doorvoeren van de werken. Criteria zijn zeldzaamheid, vervangbaarheid en kwetsbaarheid. Dit betreft effecten van o.a. verhoging van dynamiek, verstoring, verdroging, vernatting op volledige ecotopen (met inbegrip van aanwezige fauna-elementen). Hierbij wordt rekening gehouden met de vegetatie die typisch is voor het gebied, en speciale aandacht gaat uit naar de (relatief) zeldzame vegetatietypes. 2) Biologische representativiteit: beoordeeld wordt hoe het plangebied en haar natuurlijke patronen zich verhouden tot de natuurlijke opbouw van gelijkaardige landschappen in het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 162 van 403 gebied. Bij representativiteit horen ook begrippen als zeldzaamheid, kwetsbaarheid en vervangbaarheid van plant en biotoop. 3) Biologische potenties: hiermee wordt geëvalueerd in welke mate de werken de potenties van het plangebied benutten en in welke mate de te ondernemen acties inspelen op de aanwezige potenties. 4) Biologische infrastructuur: beoordeeld wordt welke ingrepen opbouwend of afbrekend werken op de onmisbare lijnen en punten in het landschap die mee de ecologische structuur van het landschap bepalen. Ook de mate waarin de migratiemogelijkheden van de aanwezige soorten bevorderd dan wel gehinderd worden, wordt beoordeeld. 5) Biologische ruimtebeslag: geëvalueerd wordt in welke mate de geplande ingrepen bijdragen tot de omvang van het natuurlijk milieu. Hierbij wordt een overzicht gegeven van de oppervlakten (en lengte-eenheden) van een bepaalde vegetatie die al dan niet rechtstreeks kan verdwijnen of (her)ontwikkelen.

De geplande werken zullen eerst per maatregel algemeen besproken worden. Zo zal o.a. besproken worden welke effecten de herverkaveling op zich, het mogelijks omzetten van graslanden naar akkerlanden (= een mogelijks onrechtstreeks effect van de herverkaveling), het eventueel in landbouwcultuur brengen van percelen, het aanleggen van de nieuwe landbouw- en kavelstructuur, het aanleggen / wijzigen / verwijderen van lineaire of puntvormige groenelementen, water- infrastructuur en wegen, het aanleggen / rooien van bossen, het uitvoeren van natuurinrichting,… kunnen veroorzaken. Daarna worden de “klassieke effectgroepen” binnen de discipline biodiversiteit besproken: • Biotoopverlies en -winst: dit biotoopverlies of -winst kan reversibel of irreversibel van aard zijn. Het landschappelijk karakter kan sterk wijzigen, waardoor de huidige vegetatie volledig verloren kan gaan en er een nieuw biotoop tot ontwikkeling komt. Het verlies van de huidige situatie wordt als biotoopverlies aanzien. Het criterium dat gehanteerd wordt voor de effectgroep ‘biotoopverlies en -winst’ is het aantal ha waardevol gebied (voor fauna en/of flora) dat zal worden gecreëerd of zal verdwijnen. Uiteraard kan de impact ook positief zijn, wanneer nieuwe waardevolle biotopen gecreëerd worden. Er wordt hierbij gebruik gemaakt van de ecotopenbalans aangeleverd door VLM en er zal een GIS-analyse gebeuren van de voorgestelde maatregelen. Er gebeurt tevens een evaluatie van de zorgplicht. • Vernatting/ verdroging: er wordt nagegaan ter hoogte van welke percelen momenteel vegetaties voorkomen die in min of meerdere mate afhankelijk zijn van het grondwater (vb. kwelzones). De mogelijke impact van de aanleg van overstromingsgebieden, bufferstroken, aanpassingen aan waterlopen en het watersysteem e.d. ter hoogte van deze vegetaties zal besproken worden. Verder zullen mogelijke vegetatiewijzigingen besproken worden op basis van de uitgevoerde ecohydrologische studie. • Barrièrewerking en versnippering/ontsnippering: bespreking van de wijzigingen inzake connectiviteit en samenhang van en tussen de verschillende waardevolle gebieden. Hiervoor wordt nagegaan of grotere waardevolle gebieden voldoende verbonden zijn door vb. het behouden van verspreid gelegen bosjes, het uitbouwen van een groen-blauw netwerk (vb. door het aanleggen van KLE’s), natuurinrichtingswerken,…. en of bestaande verbindingen niet worden doorbroken (vb. door het verwijderen van KLE’s, waterlopen,…). Verder wordt ook nagegaan of de voorgestelde ingrepen (o.a. de aanleg van nieuwe wegen, de nieuwe kavelstructuur, …) niet voor versnippering of barrièrewerking zorgen. • Rustverstoring: hieronder valt o.m. de impact van recreatief medegebruik op de aanwezige en te creëren natuurwaarden in het plangebied. O.a. het aanleggen van nieuwe wegen kan voor bijkomende rustverstoring zorgen ter hoogte van gebieden die momenteel nog weinig verstoord zijn. Een efficiënter landbouwuitbating (veldkavels dichter bij het bedrijf, grotere landbouwkavels met een beter vorm) kan anderzijds een vermindering van rustverstoring tot gevolg hebben. Er zal vertrokken worden vanuit de kwetsbaarheidsbenadering, waarbij de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 163 van 403 meest verstoringsgevoelige zones worden aangeduid. De voorgestelde maatregelen binnen deze zones zullen worden beoordeeld. Er wordt opgemerkt dat het afschaffen van wegen ook een positief effect kan veroorzaken. • Vermesting / eutrofiëring: het grootste deel van het plangebied zal na de ruilverkaveling nog altijd in landbouwgebruik zijn en bijgevolg bemest worden volgens de geldende normen (door een meer gunstige vorm en oppervlakte van de kavels is het wel mogelijk dat er minder randeffecten zullen zijn). Sommige percelen worden uit landbouwgebruik genomen en zullen bijgevolg niet (of minder) bemest worden, waarbij positieve effecten voor de bestaande (of gewenste) habitats kunnen verwacht worden. Er zal aangegeven worden welke zones kwetsbaar zijn voor afspoeling van nutriënten en of de voorgestelde ingrepen geen versnelde afspoeling kunnen veroorzaken. • Impact op fauna: de voorgestelde ingrepen binnen de ruilverkaveling zullen ten opzichte van de belangrijkste voorkomende fauna beoordeeld worden. Binnen het plangebied zijn een aantal zones belangrijk voor weidevogels. Ook de gebieden ter hoogte van Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie bezitten een hoge avifaunistische waarde. Verspreid binnen het plangebied vormen ook de valleigebieden belangrijke leefgebieden voor de voorkomende fauna. In het MER zal nagegaan worden welke impact de voorgestelde maatregelen hebben op de belangrijkste (potentieel) voorkomende fauna (avifauna, amfibieën en reptielen, vlinders,…) en welke maatregelen eventueel bijkomend kunnen genomen worden ter optimalisatie. Ter begroting van de mogelijke effecten t.g.v. de nieuwe inrichting van het plangebied zal in de effectenanalyse hoofdzakelijk met het aspect gevoeligheid gewerkt worden. Dikwijls wordt bij het aangeven van gevoeligheden onderscheid gemaakt in verschillende gradaties van gevoeligheid (weinig gevoelig, matig gevoelig, gevoelig of zeer gevoelig). Er zal hierbij hoofdzakelijk gebruik worden gemaakt van volgende 2 aspecten, nl.: • populaties: gevoeligheid van verschillende diergroepen (zoals kleine zoogdieren, grote zoogdieren, vooral vogels, mogelijks ook insecten,...) voor de geplande inrichting, • ecotopen: gevoeligheid van een specifieke soortensamenstelling en van een specifieke groep van standplaatsfactoren, voor bv. toegenomen antropogene aanwezigheid. Het ruilverkavelingsplan overlapt met het habitatrichtlijngebieden: ‘Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese Loop’. Er werd dan ook een passende beoordeling uitgevoerd i.h.k.v. het MER (zie bijlage 9). Deze vormt een apart onderdeel van de discipline biodiversiteit. Het plan werd afgewogen aan de beheervoorschriften en de goedgekeurde instandhoudingsdoelstellingen van het ‘NATURA 2000-gebied’ en aan de bepalingen van artikel 36 van het Vlaamse Natuurdecreet. Volgende stappen werden hierbij doorlopen: - Er werd gestart met een algemene beschrijving van de natuurwaarden in en in de omgeving het plangebied. Er werd hoofdzakelijk verwezen naar de beschrijving van de bestaande situatie van de discipline biodiversiteit binnen het MER, aangevuld met specifieke waarnemingen van habitats en soorten in kader van de IHD’s. - Nadien werden de verschillende zones aangehaald waar soorten en natuurlijke habitats voorkomen, dewelke opgenomen zijn in de bijlagen van de verschillende richtlijnen en worden de zones besproken die effectief onder de Habitatrichtlijn vallen. - Gezien er bij de opmaak van een Passende Beoordeling rekening dient gehouden te worden met de goedgekeurde instandhoudingsdoelstellingen en de afgebakende zoekzones voor het realiseren van habitats, werden deze bondig besproken en gevisualiseerd. - In een volgende fase werd kort nagegaan of het plan rechtstreeks verband houdt met het beheer van het gebied met het oog op natuurbehoud. - Vervolgens werd nagegaan of het plan betekenisvolle (negatieve) gevolgen kan hebben voor de huidig voorkomende habitats en soorten binnen het beschermd gebied. Inname

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 164 van 403 van deze biotopen, of wijziging van deze biotopen door onrechtstreekse effecten (vernatting/verdroging, intensieve betreding, verzuring/vermesting …) is te vermijden. - Vervolgens werden de gevolgen van het plan voor de instandhoudingsdoelstellingen van de bij Europa aangemelde gebieden beoordeeld. Hierbij werd weergegeven of er naast de voor Vlaanderen belangrijke vegetatie, flora en fauna, ook in het kader van de EU- richtlijnen, belangrijke habitats en soorten aanwezig zijn die een negatieve impact kunnen ondervinden van de geplande werkzaamheden. Hiertoe werd nagegaan voor welke habitats en soorten het HRL-gebied werd aangemeld bij Europa, welke instandhoudingsdoelstellingen werden vooropgesteld en wat de impact van het plan is op deze elementen. Inname van de afgebakende zoekzones dient vermeden te worden. Er werd in deze stap aangetoond dat het voorgenomen plan de vooropgestelde instandhoudingsdoelstellingen niet hypothekeert. Dit betekent dat ook indirecte effecten werden besproken (vernatting/verdroging, intensieve betreding, verzuring/ vermesting,…). Indien nodig werden milderende maatregelen voorgesteld om negatieve effecten te beperken. - De resultaten van dit stappenplan hebben uiteindelijk geleid tot een algemene conclusie. Daar het plangebied eveneens gelegen is nabij het VEN-gebied “De vallei van het Merkske” werd in bijlage 9 een Verscherpte Natuurtoets uitgevoerd. In de verscherpte natuurtoets wordt volgens de momenteel gangbare afwegingsprocedure geoordeeld of er onvermijdelijke / onherstelbare schade optreedt ten aanzien van het VEN-gebied ten gevolge van de geplande voorgenomen activiteit. Volgende 4 essentiële vragen worden behandeld wanneer er een effect te verwachten valt: - Zijn er veranderingen aan de natuurwaarden ? - Zijn de veranderingen voor de natuur nadelig ? - Zijn deze veranderingen vermijdbaar ? - Zijn deze veranderingen herstelbaar ? VEN-gebieden zijn gebieden waar natuurbehoud en natuurontwikkeling op de eerste plaats moeten komen. De Vlaamse Overheid dient daarom in die gebieden een beleid te voeren dat gericht is op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur en het natuurlijk milieu. Inname van VEN-gebied voor nieuwe functies welke niet compatibel zijn met de doelstellingen van het VEN-gebied zijn niet toegelaten. Indien het voorgenomen plan zou leiden tot aanzienlijk negatieve effecten, zullen milderende maatregelen / aanbevelingen opgenomen worden. Vertrekkende van de ingrepen die bij het ruilverkavelingsplan komen kijken en de milieueffecten inzake bodem en water, wordt de belangrijkste impact op de ecologisch waardevolle gebieden beschreven en geëvalueerd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 165 van 403 Tabel 7-12: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline biodiversiteit Effecten Criterium Methodiek Significantiekader Rechtstreekse effecten Biotoopverlies/-winst Oppervlakte waardevol gebied (voor fauna GIS-analyse, terreinbezoek Effecten kunnen significant zijn wanneer biotopen verloren en/of flora) dat zal verdwijnen of gecreëerd gaan of gecreëerd worden. oppervlakte waardevolle biotooptypes die rechtstreeks worden dreigen aangetast te worden ten gevolge van of gecreëerd worden door de ontwikkeling van het plangebied.

Versnippering/ontsnip- Lokalisatie zones die gevoelig zijn voor Bespreking o.b.v kwetsbaarheidsbenadering en expert pering en barrière- Effecten kunnen significant zijn wanneer de versnippering/ versnippering en barrière-effecten. judgement MER-deskundige. effecten ontsnippering de verspreiding van soorten beïnvloedt (positief of negatief) Verstoringsaspecten Rustverstoring Kwetsbare soorten / Oppervlakte kwetsbaar Globale inschatting (eerder een kwalitatieve Kwalitatieve bespreking, effecten kunnen significant zijn gebied dat beïnvloed kan worden door kwetsbaarheidsbenadering) wanneer de rustverstoring ervoor zorgt dat de populatie rustverstoring achteruitgaat / vooruitgaat. Lokalisatie zones gevoelig voor Effecten kunnen significant zijn wanneer Bespreking o.b.v. resultaten uit de ecohydrologische studie, Vernatting/ verdroging vernatting/verdroging die beïnvloed wordt vernatting/verdroging leidt tot aantasting of verbetering van indicaties op kwetsbaarheidskaarten, veranderde de vegetatie en/of de populatie van bepaalde diersoorten infiltratie/kwel en expert-judgement beïnvloedt.

Lokalisatie zones gevoelig voor vermesting en Vermesting en Effecten kunnen significant zijn wanneer eutrofiëring eutrofiëring aanrijking ten gevolge van bodemverstoring Inschatting o.b.v. huidige (en toekomstig geplande) kwetsbare flora of fauna beïnvloedt. natuurwaarden Impact op de aanwezige Impact inkrimping / uitbreiding migratie-, Kwalitatieve bespreking tijdens de exploitatiefase Effecten kunnen significant zijn indien het plan een zodanige (avi)fauna foerageer- en broedgebieden invloed heeft op de inkrimping/uitbreiding van de migratie- foerageer- en/of broedgebieden dat dit een effect heeft op de voorkomensaantallen van een soort Noot: De significantie zal in het MER verder worden gespecificeerd a.d.h.v. de omvang van het effect. Afhankelijk van de biologische waarde, de biologische potenties, de oppervlakte van deze waarden/potenties, en de aard van de natuurwaarden waarin de geaffecteerde waarden/potenties zich situeren zal worden beoordeeld of het effect al dan niet significant is te noemen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 166 van 403 In het milieueffectrapport wordt tevens de beoordeling opgenomen over het al dan niet voldoen aan de zorgplicht, het voorkomingsprincipe en het ecologisch compensatiebeginsel, zoals opgelegd door het decreet van 21 oktober 1997 betreffende natuurbehoud en het natuurlijk milieu, gewijzigd op 9 juli 2002. Dit zal gebeuren o.b.v. de ecotopenbalans aangeleverd door de VLM. In principe gebeurt de beoordeling van de discipline Biodiversiteit ten opzichte van de referentiesituatie; dit is de natuursituatie zoals die is vastgelegd gedurende de detailinventarisatie tijdens de verschillende vooronderzoeken (specifiek voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel werd een basisinventarisatie uitgevoerd in 1997 en werd deze in 2014 en 2017 geactualiseerd). Voor het MER wordt de huidige situatie op het terrein als referentiesituatie genomen. Bij de beoordeling van de effecten op planniveau wordt ook een korte afweging gemaakt van de effecten van het plan in vergelijking met de autonome ontwikkeling en de relevante ontwikkelingsscenario’s; ook dit gebeurt ten opzichte van de genoemde referentiesituatie.

7.3.4 Beschrijving van de referentiesituatie In een eerste hoofdstuk wordt de uitgangssituatie van het “oude” ruilverkavelingspan beschreven. Er werd toen in 1997 een uitgebreide inventarisatie uitgevoerd door Belgroma. Verdere informatie werd gehaald uit het MER van 2003. Door autonome evolutie zijn de natuurwaarden in bepaalde zones sinds 2003 gedegradeerd. In een tweede hoofdstuk wordt de huidige referentiesituatie besproken. De beschrijving van Belgroma heeft echter wel een goede algemene beschrijving van de mogelijk voorkomende soorten binnen het plangebied.

7.3.4.1 Uitgangssituatie “oude” ruilverkavelingsplan

Ecotopen

Het hele ruilverkavelingsgebied werd tijdens de opmaak van het “oude” ruilverkavelingsplan geïnventariseerd op het gebied van fauna en flora in de periode 1997. De vegetatiekartering gebeurde perceelsgewijze aan de hand van de BWK-karteringseenheden. Tegelijkertijd werden er voor de flora- inventarisatie een aantal indicatorsoorten genoteerd. Deze indicatorsoorten werden geselecteerd op basis van hun voorkomen in vochtige gebieden, (kalkrijke) kwelgebieden, bossen en houtkanten of stikstofarme gebieden. Daarnaast werden ook de zeldzame en/of beschermde plantensoorten geïnventariseerd. De belangrijkste ecotopen zijn deze die als natuurlijke of halfnatuurlijke vegetaties (potentieel) in het gebied voorkomen. Dit zijn elzenbossen, elzen-essenbossen, riet- en zeggenvegetaties, natte hooilandvegetaties en moerasvegetaties in de valleien op plaatsen met hoge grondwaterstanden en op veengronden en eikenbossen, eiken-beukenbossen en eiken-berkenbossen op meestal droge gronden of op de overgang naar de valleien. Daarnaast komen nog een aantal percelen voor die gekarteerd zijn als open waters, aanplantingen van loofhout, naaldhout en populieren, struwelen of kleine landschapselementen. Deze vegetatietypes zijn meestal antropogeen beïnvloed en komen van nature niet voor in het gebied. Volgende karteringseenheden werden onderscheiden in het ruilverkavelingsgebied: A: open waters Ae: eutrofe waterplas Plassen met een relatief ‘natuurlijk’ uiterlijk, waar een oevervegetatie mogelijk is. Zijn gekarteerd in de valleien van de Mark en Kleine Mark en in het gebied Merksplas-kolonie. Ao: oligotrofe tot mesotrofe waters

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 167 van 403 Vennen of gegraven plassen met zacht hellende oevers en venvegetaties. Ook waterpartijen geheel of op de oever begroeid met vegetaties behorend tot het Oeverkruidverbond. Ap: diep op zeer diep water Zandwinningen of vergraven plassen met steile oevers. M: moerassen Mr: rietland Rietvegetaties komen enkel voor als lijnvormige begroeiing in grachten; zoals in het valleigebied van de Mark en Hollandse Loop. Mc: grote zeggen-vegetaties Vegetaties opgebouwd uit grote zeggen, dikwijls grote bulten of zoden vormend. Een klein perceel komt voor ter hoogte van de samenvloeiing van de Mark en de Kleine Mark. H: graslanden Mesofiele cultuurgraslanden Hx: soortenarm grasland Zeer intensief uitgebate graslanden met een zeer beperkt soortenaantal. Kenmerkend zijn Engels raaigras, Italiaans raaigras, Straatgras, Paardenbloem, Herderstasje en Ridderzuring. Dit graslandtype komt vrij algemeen en verspreid voor in het ruilverkavelingsgebied, maar voornamelijk buiten de valleigebieden. Hr: geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland Verlaten grasland met ruderale begroeiing. Kenmerkende soorten zijn Kropaar, Echte witbol, Grote brandnetel, Bijvoet en Akkerdistel. Komt vrij fragmentair voor in het gebied, meestal op vrij vochtige gronden. Hp: graasweide met Engels raaigras en Witte klaver Regelmatig begraasde weide met volgende kensoorten: Engels raaigras, Ruw beemdgras, Witte klaver, Grote weegbree, Madeliefje, Ridderzuring, Kruipende boterbloem, Herderstasje, Paardebloem, Straatgras, Vogelmuur en Reukloze kamille. Komt vrij algemeen voor in het ruilverkavelingsgebied, zowel binnen als buiten de valleien. Hp* soortenrijke graasweide Minder intensief uitgebaat grasland als Hp, met naast de typische Hp-soorten ook Echte witbol, Scherpe boterbloem, Pinksterbloem, Gewone hoornbloem, Veldbeemdgras en Rode klaver. In de goed ontwikkelde soortenrijke graasweiden komt ook Reukgras, Rood zwenkgras, Gewone veldbies, Grasmuur, Gewoon struisgras, Moerasrolklaver, Echte koekoeksbloem, Kale jonker, Kleverig walstro, Biezenknoppen, Pitrus, Gewone rolklaver en Kleine klaver voor. Soortenrijke graasweiden komen zeer veel voor in de valleigebieden. Hpr: graasweide met veel microreliëf en/of sloten Min of meer intensief uitgebate graslanden met naast de Hp-soorten eveneens vochtigheidsindicatorsoorten zoals Geknikte vossenstaart, Fioringras en Mannagras. Dit type wordt vooral aangetroffen in de beekvalleien. Hpr*: soortenrijke graasweide met veel microreliëf en/of sloten Goed ontwikkelde vorm van soortenrijke weide (Hp*) met vochtindicatorsoorten als Veldrus, Geknikte vossenstaart en Mannagras. Hu: mesofiel hooiland

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 168 van 403 Regelmatig onderhouden en bemeste hooilanden met veel schermbloemigen, in het ruilverkavelingsgebied met volgende typische soorten: Kropaar, Frans raaigras, Echte witbol, Scherpe boterbloem, Zachte dravik, Fluitenkruid, Berenklauw, Veldzuring en Reukgras Komt slechts zeer fragmentair en verspreid voor in het ruilverkavelingsgebied.

Niet verbeterde, half natuurlijke graslanden Hc: vochtig, licht bemest grasland Hooilanden of weinig intensief uitgebaat weiland met hoge grondwatertafel. De dominerende grassen worden vergezeld van moerassoorten. Binnen het ruilverkavelingsgebied gaat het o.a. om Dotterbloem, Echte koekoeksbloem, Bosbies, Moerasrolklaver en Moerasvergeet-me-nietje. Komt enkel in percelen vlak tegen de waterlopen van de Kleine Mark, de Bolkse beek en de Mark en in de depressie van de Bolkse beek. Hf: natte ruigte met Moerasspirea Verwaarloosde hooilanden op hetzelfde bodemtype als Hc. Vooral het voorkomen van Moerasspirea werd aangehouden als onderscheid tussen Hf en Hc. Ook de duidelijk vochtigere percelen kregen de aanduiding Hf. Kenmerkende soorten zijn Moerasspirea, Echte valeriaan, Gewone wederik, Kattenstaart, Rietgras, Hennegras en Wilde bertram. Enkele kleine perceeltjes Hf-vegetaties komen voor langs de Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek. Hj: vochtig, licht bemest grasland overwoekerd door russen. Vochtige graslanden en hooilanden van het type Hc die bij begrazing overwoekerd worden door russen (Pitrus, Biezenknoppen of Veldrus). Russengraslanden komen voor in de depressie van de Bolkse beek.

V: vallei-, moeras- en veenbossen Va: alluviale bossen op minerale bodem Beekbegeleidende bossen op alluvia zonder veenvorming met volgende kensoorten: Zwarte els, Wilg, Wijfjesvaren, Veelbloemige salomonszegel, Mannetjesvaren, Gelderse roos, Gewone vlier, Engelwortel, Hondsdraf en Hazelaar. Alluviale bossen komen frequent voor op natte bodems, vooral ten zuiden van Wortel in de vallei van de Mark en Kleine Mark, dikwijls in combinatie met of langs Hc graslanden. Vn: nitrofiele alluviale bossen Beekbegeleidende bossen op alluvia zonder veenvorming, rijk aan nitrofiele soorten. Kensoorten in het ruilverkavelingsgebied zijn: Zwarte els, Wilg, Mannetjesvaren, Hop, Bramen, Gelderse roos, Gewone vlier, Engelwortel, Hondsdraf, Grote brandnetel, Kleefkruid, Berenklauw, Haagwinde, Smeerwortel, Rietgras, Leverkruid en Hennegras. Komt fragmentair voor in de vallei van de Mark en de depressie van de Bolkse Beek, dikwijls in combinatie met of vlak langs Hc of Hf hooilandvegetaties. Vm: mesotroof elzenbos met zeggen Moerassig elzenbos op veen met volgende kensoorten: Zwarte els, Zachte berk, Elzenzegge, Zompzegge, Melkeppe, Dotterbloem, Gewone zegge, Hennegras, Kale jonker, Wolfspoot, Gele lis, Smalle stekelvaren, Koningsvaren en IJIe zegge. Komt beperkt voor o.a. in de vallei van de Kleine Mark. Vt: venig berkenbos Bos met Zachte berk op venige bodem. Een perceel komt voor in het noordelijk deel van de Markvallei.

Q: mesofiele bossen Qb: zeer arm, zuur eikenbos

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 169 van 403 Eikenbos op zure, voedselarme grond. Kenmerkende soorten zijn Adelaarsvaren, Zachte witbol, Bramen, Kamperfoelie, Bochtige smele, Amerikaanse vogelkers, Lijsterbes, Sporkehout, Zomereik, Ruwe berk en Zachte berk. Komt voor ten noorden en ten westen van Bolk, langs de Mark en verspreide in kleinere percelen, waaronder ook in Merksplas-kolonie. Qs: zuur eikenbos Eikenbossen of eiken-beukenbossen met ondergroei van o.a. Valse salie, Wilde kamperfoetie, Lelietje- der-dalen, Hulst, Smalle stekelvaren en bramen. Dit bostype komt voor ter hoogte van Merksplas- kolonie. Qa: eiken-haagbeukenbos zonder wilde hyacint Hakhout en middelhout met uitgesproken lente-aspect met Bosanemoon en Speenkruid. Komt voor thv. de bossen van Merksplas-kolonie.

S: struwelen Sz: struweel met opslag van allerlei aard Sf: vochtig, mesotroof tot eutroof wilgenstruweel Wilgenstruweel met lianen (Hop, Haagwinde, Bitterzoet) en moerasplanten (Gele lis, Wederik, Moerasspirea,...). Komt voor in combinatie met zure eikenbossen ter hoogte van Merkplas-kolonie.

P: Naaldhoutaanplanten (behalve dennenaanplanten) De verschillende types naaldhout die te onderscheiden kunnen worden zijn: Pi: jonge naaldhoutaanplanting Pa: gesloten naaldhoutaanplanting, onafgezien van de ouderdom Pm: gesloten naaldhoutaanplanting met een specifieke ondergroei Pmh: gesloten naaldhoutaanplanting met ondergroei van grassen en kruiden Pms: gesloten naaldhoutaanplanting met ondergroei van lage struiken Met lage struiken zoals bramen, varens, Brem en Heide. Pmb: gesloten naaldhoutaanplanting met hoge struiken Met hoge struiken in de ondergroei of kleine bomen.

Pp: Dennenaanplanten Ppa: gesloten dennenaanplanting, onafgezien van de ouderdom Ppm: gesloten dennenaanplanting met een specifieke ondergroei Ppmh: gesloten dennenaanplanting met ondergroei van grassen en kruiden Ppmb: gesloten dennenaanplanting met ondergroei van hoge struiken

L: populierenaanplanten Lh: Populierenaanplanten op vochtige plaatsen Lhi: populierenaanplanten op vochtige plaatsen met ruderale ondergroei Ondergroei gedomineerd door Grote brandnetel en Kleefkruid.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 170 van 403 Lhb: populierenaanplanten op vochtige plaatsen met struikondergroei Met ondergroei van Zwarte els of Grauwe els

N: loofhoutaanplanten Aanplanten van gemengd loofhout.

B: akkers Bs: akkers op zandige bodems

K: lijnvormige elementen en kleine landschapselementen Ku: ruigten op voormalig akkerland, opgehoogde terreinen en ruderale vegetatie Kl: laagstamboomgaard Kn: veedrinkpoel Kb: bomenrijen Kh: houtkanten, oude hagen en heggen Kq: boom-, bloemkwekerij en serres Kz: opgespoten terrein en industrieterrein Ko: stort Kp: park Kpk: kasteelpark

U: Urbane gebieden Ua: residentiele bebouwing Ur: bebouwing in agrarisch gebied Un: minder dichte bebouwing in omgeving met nog veel natuurlijke begroeiing Uv: recreatiezone

Met uitzondering van de soortenarme tot zeer soortenarme graslanden (Hx en Hp, behalve Hp met fauna-opwaardering, akkers (Bs)), de lijnvormige elementen (alle aangegeven types K, behalve Ku, Kh en Kb) en de urbane gebieden zijn alle andere ecotopen onderworpen aan de zorgplicht. De biologisch zeer waardevolle vegetaties die in het ruilverkavelingsgebied als natuurlijke of half- natuurlijke vegetaties voorkomen worden vooral aangetroffen in de valleien van de Mark, Kleine Mark, de depressie van de Bolkse beek, in het noorden van Wortel-kolonie ter hoogte van Bootjesven en verspreid in de loofhoutbossen, waaronder ook die van Merksplas-kolonie. Dit zijn de alluviale bossen (V), de mesofiele bossen (Q en F), hooilanden (Hc), natte ruigten (Hf), moerassige vegetaties (Mr, Mc) en open waters (A). Als biologisch waardevol worden hoofdzakelijk vochtige populierenaanplantingen (Lh), loofhoutaanplanten (N), naaldhoutaanplanten (P) en dennenaanplanten (Pp) aangeduid. Verder vormen de talrijke lijnvormige landschapselementen een biologische meerwaarde binnen de graslanden en akkerlanden. De graslandvegetaties zijn vaak cultuurgraslanden (Hp) of soortenarme weilanden (Hx) met geringe biologische waarde. Verruigde graslanden (Hr) en ruigten (Ku) worden als

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 171 van 403 biologisch waardevol aangegeven. De lijnvormige elementen bestaan vooral uit bomenrijen (Kb) van zomereik, berk, populieren en of wilgen of uit hagen (Kh) met vooral meidoorn.

Flora

In het ruilverkavelingsgebied werden een aantal bijzondere plantensoorten aangetroffen. Een aantal van deze soorten zijn vrij zeldzaam tot zeldzaam in het studiegebied. Daarnaast werd gelijktijdig met de ecotoopkartering de verspreiding van een aantal indicatorsoorten onderzocht. De aanwezigheid van deze indicatorsoorten werd onderzocht zowel in het perceel zelf, in de perceelsranden, langs oevers of in de aanpalende (weg)bermen. In vochtige weilanden, moerassen, sloten en plassen zijn de bijzonder plantensoorten: Lidrus, Melkeppe, Waterviolier, Liesgras, Moerasspirea, Moerasvergeet-me-nietje, Beekpunge, Gele waterkers, Witte waterkers, Wolfspoot, Watermunt, Grote lisdodde, Grote egelskop, Pluimzegge, Elzenzegge, Zwarte zegge, Veenwortel, Adderwortel, Moerasandijvie, Smeerwortel en Gagel. De verspreiding van deze plantensoorten beperkt zich tot de vochtige gebieden, waar ook de indicatorsoorten voor vochtige gebieden aangetroffen worden (zie verder). Beekpunge werd aangetroffen in het oostelijk deel van de beekvallei van de Mark; Wolfspoot komt voornamelijk voor langs de Kleine Mark. Veenwortel en Watermunt worden vooral in het noordelijk deel van het ruilverkavelingsgebied aangetroffen in de vochtige weilanden. Waterviolier komt veel voor in de depressie van de Bolkse Beek. De andere, iets minder zeldzame soorten, komen verspreid voor over de beekvalleien en de vochtige depressies van het ruilverkavelingsgebied. De indicatorsoorten voor vochtige gebieden waarvan de verspreiding onderzocht werd in het ruilverkavelingsgebied zijn Dotterbloem, Egelboterbloem, Gele lis, Kale jonker, Kleine watereppe, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Veldrus, Wateraardbei en Waternavel. Deze vochtindicatoren komen abundant voor op de percelen langs de Mark, Kleine Mark, in de depressie van de Bolkse Beek en in de depressie van de Roeleindeloop. Daarnaast komen nog twee zones voor waarin een aantal vochtindicatorsoorten werden aangetroffen. Dit is het geval voor de zone tussen de depressie van de Bolkse Beek en het oostelijk deel van de Mark. Hier werden weilanden met veel Pinksterbloem, Veldrus en Echte koekoeksbloem aangetroffen. Een tweede zone is te situeren in het gebied Aardbolheide. Dotterbloem, Moeraswalstro en Veldrus wijzen hier op een vochtige bodem, waarschijnlijk te wijten aan een ondiepe kleilaag. Naast deze indicatorsoorten voor vochtige gebieden werden een aantal plantensoorten geselecteerd die gebonden zijn aan het voorkomen van (kalkrijk) kwelwater. Deze kwelindicatoren zijn Bittere veldkers, Bosbies, Grote pimpernel, Holpijp, Knolsteenbreek, Moerasstreepzaad, Moeraszegge, Moesdistel en Slanke sleutelbloem. De verspreiding van de kwelgebieden situeert zich vooral omheen het oostelijk deel van de Mark, de depressie van de Bolkse beek en de vochtige weilanden in het noorden van het ruilverkavelingsgebied. Op deze plaatsen komt grondwater, dat kalk bevat aan de oppervlakte. Deze omstandigheden creëren unieke en zeer hoge potenties voor de ontwikkeling van zeldzame plantensoorten. Deze zones moeten als floristisch zeer waardevol behandeld worden. Soortenrijke graslanden herbergen volgende bijzondere soorten: Echte koekoeksbloem, Klimopereprijs, Blaartrekkende boterbloem, Grote bevernel, Scherpe boterbloem, Kleine veldkers, Grasmuur, Kruipend zenegroen, Vogelmelk, Grote boterbloem, Bochtige smele en Penningkruid. Deze planten werden voornamelijk aangetroffen in de percelen vlak tegen de beekvalleien, in de depressie van de Bolkse beek en in de vochtige weilanden omheen de Kleigroeve. Grote bevernel werd aangetroffen op een perceeltje langs het oostelijke deel van de Mark. In bossen en houtkanten werden een aantal bijzondere bosplanten aangetroffen. In het ruilverkavelingsgebied zijn dit: Meidoorn, Lijsterbes, Koningsvaren, Dalkruid, Meiklokje, Speenkruid, Helmkruid, Dagkoekoeksbloem, Valeriaan, Muskuskruid, Look-zonder-look, Grootbloemige muur, Nagelkruid, Hemelsleutel. Verder komen ook Adelaarsvaren, Bosanemoon, Europese vogelkers, Gelderse roos, Hondsroos, Salomonszegel, Sleedoorn en Wilde kamperfoelie voor. De laatste soorten zijn als indicatorsoorten voor houtkanten te beschouwen, daar ze vrij abundant en verspreid

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 172 van 403 voorkomen in het ruilverkavelingsgebied. Voor deze indicatorsoorten zijn de loofhoutbossen en de valleibossen en houtkanten aan in de beekvalleien belangrijk. In de zure dennenbossen worden de indicatorsoorten niet of nauwelijks aangetroffen. Gelderse roos komt vooral voor in houtkanten langs beekvalleien. Bosanemoon is goed vertegenwoordigd in de alluviale bosjes. In de Bolkse bossen komt de Europese vogelkers en Wilde kamperfoelie in het wild voor, naast Hondsroos, Sleedoorn en Adelaarsvaren. Hemelsleutel wordt aangetroffen langs het oostelijk deel van de Mark. De bossen van Wortel-kolonie (vooral naaldhoutbossen) hebben niet zo een hoge waarde naar vegetatie toe in vergelijking met de andere opgaande vegetaties (loofhout) van het ruilverkavelingsgebied. De bossen van Merksplas-kolonie daarentegen zijn hoofdzakelijk loofhoutbossen (eiken-bossen) met een hoge biologische waarde. Bijzondere soorten voor stikstofarme gebieden zijn Gewoon struisgras, Pijpenstrootje, Schapegras, Schapezuring, Smalle weegbree, Struikheide en Veldbies. Deze soorten van voedselarme gebieden komen fragmentair en zeer verspreid voor in het gebied.

Fauna

De waarnemingen van de fauna zijn hoofdzakelijk gebaseerd op waarnemingen tijdens de terreininventarisaties voor vegetaties en werden aangevuld met gegevens afkomstig van Natuurpunt (gebiedsdekkende inventarisatie van weidevogels in de Markvallei, gegevens over amfibieën en reptielen en vlinders), GNOP Rijkevorsel en Hoogstraten, terreinwaarnemingen (voorjaar 2002) in kader van de opmaak van het MER 2003. Zoals reeds eerder vermeld dient opgemerkt te worden dat sommige waardevolle zones sindsdien gedegradeerd zijn, waardoor het mogelijk is dat bepaalde fauna momenteel (2017) niet meer aanwezig is. Avifauna In het ruilverkavelingsgebied zijn drie zones belangrijk voor weidevogels. Het gaat hier om de vochtige weilanden tussen de depressie van de Bolkse beek en het oostelijk gedeelte van de Mark, de vochtige weilanden van de Aardbolheide en vochtige wetland rond de voormalige kleigroeven. Het voorkomen van weidevogels is afhankelijk van volgende criteria: een open landschap, vochtige bodems en niet te intensief bemeste weilanden. Tevens dient er voldoende rust te zijn in het broedgebied. De zones zijn gelegen net buiten de valleigronden, bovendien zijn de gronden er vochtig en komen er verspreid veel plasjes voor. Grutto, Wulp, Scholekster en Kievit zijn soorten die hier frequent aangetroffen worden en er tot broeden komen. Tevens zijn er waarnemingen van Tureluur, Zomertaling en Watersnip. Door het grootschaliger worden van de landbouw gaat de geschiktheid van gebieden voor weidevogels steeds achteruit, vooral Grutto is hiervoor het meest gevoelig. Voor een aantal percelen die waardevol zijn voor de weidevogels waren er in 2003 beheerovereenkomsten afgesloten met de betrokken landbouwers. De valleien in het ruilverkavelingsgebied worden gekenmerkt door hun kleinschalig karakter. Door het afwisselend voorkomen van bomenrijen, bosjes, hooilanden en weilanden wordt een rijke avifauna aangetroffen. Geïnventariseerde soorten zijn Wintertaling, Wilde eend, Torenvalk, Boomvalk, Fazant, Waterhoen, Holenduif, Turkse tortel, Tortelduif, Koekoek, Ransuil, Groene specht, Grote bonte specht, Veldleeuwerik, Boerenzwaluw, Huiszwaluw, Boompieper, Graspieper, Witte kwikstaart, Winterkoning, Heggemus, Roodborst, Zwarte roodstaart, Gekraagde roodstaart, Roodborsttapuit, Merel, Kramsvogel, Grote lijster, Zanglijster, Sprinkhaanrietzanger, Kleine karekiet, Spotvogel, Grasmus, Tuinfluiter, Zwartkop, Tjiftjaf, Fitis, Staartmees, Matkop, Kuifmees, Zwarte mees, Pimpelmees, Koolmees, Boomkruiper, Vlaamse gaai, Ekster, Zwarte kraai, Spreeuw, Huismus, Ringmus, Vink, Groenling, Kneu, Geelgors en Rietgors. Het gebied Wortel-kolonie bezit een hoge avifaunistische waarde. In de bossen en omgeving komen onder andere Houtsnip en Zwarte specht voor. Daarnaast komen ook Bonte vliegenvanger, Havik, Sperwer, Boomvalk, Bosuil, Gekraagde roodstaart, Ransuil, Torenvalk, Buizerd, Boompieper, Kuifmees, Matkop, Huiszwaluw, Zwarte mees, Koolmees, Pimpelmees en Wintertaling voor. Rietkragen in het noordelijk deel van de vallei van de Mark, die er als kleine landschapselementen belangrijk zijn, bieden broedgelegenheid aan onder andere Kleine karekiet en Bosrietzanger.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 173 van 403 Specifiek in Merksplaskolonie, voor de terreinen die behoren tot de ruilverkaveling Rijkevorsel- Wortel, zijn er een groot aantal vogelsoorten te vermelden. Een aantal hiervan zijn broedvogels, zoals Boomklever, Boomkruiper, Bosuil, Buizerd, Goudhaantje, Groene specht, Grote bonte specht, Zwart specht. Deze soorten zijn typisch voor loof- en naaldhoutbossen. Verder komen ook Nachtegaal, Wulp, Kerkuil en een groot aantal meer algemeen voorkomende soorten tot broeden. Daarnaast zijn er gegevens voorhanden over wintergasten en doortrekkers die het gebied aandoen. Dit zijn o.a. Barmsijs, Blauwe kiekendief, Kramsvogel, Ransuil, Velduil, Vuurgoudhaantje, Beflijster, Klapekster, Ooievaar, Paapje, Smelleken, Watersnip en Witgatje. Tevens wordt het gebied af en toe bezocht door o.a. volgende soorten: Aalscholver, Blauwborst, Boompieper, Braamsluiper, Scholekster en Ijsvogel.

Amfibieën en reptielen Alpenwatersalamander, Kleine watersalamander, Bruine kikker en Groene kikker komen verspreid voor in het ruilverkavelingsgebied. Kleine plassen, vochtige weiden en sloten zijn geschikte habitats voor deze soorten. Een inventarisatie (april 2002) bevestigt het voorkomen van Alpenwatersalamander en Kleine watersalamander in de poelen van het ruilverkavelingsgebied. Tevens werd ook op een locatie de Vinpootsalamander aangetroffen. Levendbarende hagedis (en adder) komen eveneens in het ruilverkavelingsgebied voor. Uitgesproken geschikte habitats als vochtige heide komen niet voor in het ruilverkavelingsgebied. Daarbij komt dat geschikte habitats worden gereduceerd door ontbossing en fragmentatie van beboste heidegronden. Het voorkomen van de adder kon echter niet vastgesteld worden tijdens de inventarisatie (in 1997) uitgevoerd voor de opmaak van het ruilverkavelingsplan. Wel zijn er vroegere waarnemingen op drie plaatsen in het ruilverkavelingsgebied bekend. Dit is in de omgeving van de depressie van de Bouwhoeve, rond de kleiputten van Polderheide en ter hoogte van de monding van de Schommebeek in de Kleine Mark. Vlinders In Wortel-kolonie komen het Bont dikkopje, Eikepage en Bruine eikepage als waardevolste soorten voor. Een aantal jaren geleden werden ook nog Groentje en de Kleine ijsvogelvlinder in dit bosgebied aangetroffen. In de rest van het ruilverkavelingsgebied kan het Oranjetipje als waardevolle soort aangetroffen worden. Behalve Eikepage zijn alle andere soorten momenteel als kwetsbaar aangegeven in de Rode-lijst van de dagvlinders. Het Pimpernelblauwtje is uitgestorven in Vlaanderen, maar door het gevoerde bermbeheer in de zone rond de vallei van de Mark (Plan Pimpernel ten noorden van het ruilverkavelingsgebied) wordt getracht een gunstige uitgangssituatie te creëren voor de Grote pimpernel en het Pimpernelblauwtje, door herstel en ontwikkeling van schrale graslanden en laaggelegen hooilanden, geschikt beheer van wegbermen en de instandhouding van de geschikte waardmieren, zodat een herintroductie tot de mogelijkheden behoort. Het Pimpernelblauwtje is een soort van internationaal belang die ook opgenomen is in de Habitatrichtlijn.

Landschapsecologische deelgebieden

Binnen het ruilverkavelingsgebied wordt een opsplitsing gemaakt in een aantal deelgebieden. Deze indeling is gebaseerd op basis van de bodemkenmerken en potentieel natuurlijke vegetaties. Dit Levert een eerste opdeling in 4 eenheden op namelijk de beekvalleien, de plaggenbodems, de vroegere heide en de oude bosgebieden. Met uitzondering van de oude bosgebieden worden de drie eerste eenheden nog verder onderverdeeld : • Beekvalleien Beekvalleien komen voor als groene gordels doorheen het landschap. In deze valleien komen Elzenbossen, Elzen-vogelkersbossen, natte ruigten met moerasspirea, dotterbloemhooilanden en vochtige graslanden verspreid voor. • Plaggenbodems

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 174 van 403 Door de jarenlange bewerking (verrijking) van deze gronden kan de natuurlijke vegetatie evolueren naar eiken-beukenbossen. Daar deze plaggenbodems cultuurhistorisch werden aangelegd rondom bebouwingen, beslaat de bebouwing over het algemeen het grootste deel van deze bodems, behalve ter hoogte van Achtel en Bolk. • Vroegere heidegebieden De grootste oppervlakte van het ruilverkavelingsgebied kan hiertoe gerekend worden. • Oude bosgebieden

De ligging en kenmerken van de verschillende deelgebieden en hun belang voor flora en fauna worden hierna kort behandeld. De ligging van de verschillende besproken gebieden kan terug gevonden worden op Figuur 7-15. Er dient wel opgemerkt te worden dat onderstaande beschrijving overeenstemt met de toestand anno 1997. Zoals eerder gesteld is sindsdien de globale situatie steeds meer gedegradeerd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 175 van 403 Figuur 7-15: landschapsecologische relevante deelgebieden (bron: Belgroma, 1997)

Beekvalleien Beekvallei van de Roeleindeloop en Bosloop (zone I.I op Figuur 7-15) Deze beekvallei situeert zich tussen Hoogstraten en de Bouwhoef. Stroomopwaarts heet dit riviertje de Roeleindeloop en stroomafwaarts de Bosloop. Een kleine venige depressie sluit hierop aan. Dit valleigebied is gedeeltelijk bebost met populierenaanplantingen (Lhb en Lhi) met Zwarte els en een ruige ondergroei rondom de uitgestrekte vijvers (A). Rondom dit bosgebied komen vochtige graasweiden met Engels raaigras en Witte klaver (Hp) voor. De rest van het valleigebied bestaat uit zandige akkers en intensief uitgebate, soortenarme graslanden (Bs en Hx). Ter hoogte van deze venige depressie is een kwelzone aanwezig en komen hooilanden en elzenbosjes voor. Gele lis, Pinksterbloem, Holpijp, Moesdistel, Veenwortel, Watermunt, Elzenzeggen en Wolfspoot werden er waargenomen. Talrijke moerputten komen nog voor, de meeste zijn echter sterk verland. In dit gebied werd de Adder waargenomen. Noordelijk deel van de Mark (zone I.II op Figuur 7-15) Dit deelgebied strekt zich uit vanaf de samenvloeiing van de Mark en de Kleine Mark tot aan de Nederlandse grens. De zone rondom de strafkolonie van Hoogstraten behoort niet tot het ruilverkavelingsgebied Rijkevorsel-Wortel. Het is een vrij brede vallei (± 800 m) met een insnoering ter hoogte van Keerschotse brug. De Mark en de Hollandse loop zijn nog vrij meanderend. Grote kwelzones komen voor in het noorden en in het zuiden langs de Mark. De oostelijke valleiwand ter hoogte van Wortel is vrij steil, de westelijke valleiwand is gradueel en zandiger. Het gedeelte van de Mark tussen Wortel en het kasteel van Hoogstraten is rechtgetrokken. In de vallei komen een groot aantal vochtige graslanden (Hp* en Hpr*) en Dotterbloemhooilanden (Hc) voor. Talrijke hagen, houtkanten en ook knotwilgen sluiten aan op alluviale bospercelen, elzenbosjes en populierenaanplanten (Lh en Va). Vooral het noordelijk deel is kleinschalig. Dotterbloem en Pinksterbloem worden op vele percelen gevonden naast vrij zeldzame soorten als Egelboterbloem, Moeraswalstro, Waternavel, Waterviolier, Moerasvergeet-me-nietje en Beekpunge. Kwelindicatoren die hier voorkomen zijn Grote pimpernel, Holpijp, Knolsteenbreek, Moerasstreepzaad, Moeraszegge, Moesdistel en zeer veel Slanke sleutelbloem. Rietkragen, die hier als kleine landschapselementen belangrijk zijn, bieden broedgelegenheid aan o.a. Kleine karekiet en Bosrietzanger. In de poelen werden Alpenwatersalamander en Kleine watersalamander aangetroffen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 176 van 403 Oostelijk deel van de Mark (zone I.III op Figuur 7-15) Het oostelijk deel van de Mark loopt vrijwel parallel met de hoogtelijnen van 19-20 m in het noorden. Plaatselijk is de vallei slechts een perceel breed. De Mark heeft in dit oostelijk deel nog een sterke, natuurlijk meanderende structuur. In de vallei is een dicht ontwateringspatroon aanwezig. Grote oppervlaktes veen komen voor op geringe diepte. Langs de volledige loop komen kwetsbare kwelzones voor. Graasweiden (Hp) en goed ontwikkelde graslanden (Hp*) zijn de meest voorkomende vegetaties. Dotterbloemhooilanden (Hc), natte ruigten met Moerasspirea (Hf) en alluviale bossen (V) worden eveneens aangetroffen. Zeldzame plantensoorten die in deze beekvallei aangetroffen worden zijn Dotterbloem, Egelboterbloem, Gele lis, Kale jonker, Moeraswalstro, Veldrus, Wateraardbei. Zeer zeldzame soorten die aangetroffen werden zijn Hemelsleutel, Beekpunge, Grote bevernel, Watermunt, Waternavel en Kleine watereppe. Bosbies, Knolsteenbreek, Moeraszegge en Slanke sleutelbloem zijn kwelindicatoren die hier voorkomen. Ook het voorkomen van Veldbies en Bosanemoon moet hier vermeld worden. In de vijvers komen Groene kikker, Bruine kikker en Alpenwatersalamander voor. Vallei van de Kleine Mark (zone I.IV op Figuur 7-15) Deze beekvallei kent een zuidwest-noordoost verloop, in het noorden sluit ze aan op de Mark. Deze vallei is over een geruime afstand vrij smal (slechts twee percelen breed). Waar de Schommebeek en de Salmmeirloop aansluiten op de Kleine Mark verbreedt de vallei. De Kleine Mark heeft een sterke, natuurlijk meanderende structuur, vooral de westelijke valleiwand is vrij steil. In de vallei komen vele kleine landschapselementen voor. Een aantal alluviale bosje (Va) en mesotrofe elzenbosje (Vm) komen voor samen met veel goed ontwikkelde graasweiden (Hp*). Hooilandjes (Hc) en alluviale bosjes komen vooral stroomafwaarts voor. Zeldzame planten zijn hier Waterviolier, Kruipend zenegroen, Watermunt, Wolfspoot, Kleine watereppe, Moeraswalstro en Moeraszegge. Dotterbloem, Gele lis, Kale jonker en Pinksterbloem zijn abundant verspreid. Enkele vijvers aan de rechterzijde van de Kleine Mark bevatten Alpenwaterwatersalamander. Depressie van de Bolkse Beek (zone I.V op Figuur 7-15) Deze vochtige depressie komt voor tussen de beekvalleien van de Mark en de Kleine Mark. Aan de oostelijke zijde leunt dit gebied tegen de steilrand van Bolk. De Bolkse Beek loopt voor een groot deel langsheen deze grens. In deze depressie komt voor het grootste deel kalrijke kwel voor. Deze depressie wordt gekenmerkt door een dicht patroon van kavelsloten en veel kleinschalige percelen. Talrijke kleine landschapselementen als houtkanten en alleenstaande bomen komen voor samen met veel dotterbloemhooilanden (Hc), vochtige weilanden (Hp*), alluviale bossen (Vm, Vn) en zelfs waardevolle dennenbosjes. Zeldzame planten zijn Dotterbloem, Egelboterbloem, Gele lis, Kale jonker, Moeraswalstro, Veldrus, Wateraardbei, Waternavel, Holpijp, Knolsteenbreek, Moeraszegge, Moesdistel, Pijpenstrootje en Europese vogelkers. In plassen en poelen komen Groene en Bruine kikker, Alpenwatersalamander, Kleine watersalamander en waarschijnlijk ook Kamsalamander voor. Depressie van Bolk (zone I.VI op Figuur 7-15) Een tweede depressie die aansluit op de beekvallei van het oostelijk deel van de Mark is de depressie van Bolk. Deze depressie situeert zich vlak boven Bolk. Deze depressie is goed vergelijkbaar met de depressie van de Bolkse Beek, maar sluit er niet op aan. Voorkomende vegetaties zijn vochtige graasweiden (Hp), soms met hooilandaspect, soortenarme weiden (Hx) en akkers op zandige gronden (Bs). Kleine landschapselementen komen beperkt voor. Weidevogelgebied van Bolk (zone I.VII op Figuur 7-15) Tussen de depressie van de Bolkse Beek en het oostelijke deel van de Mark bevinden zich een aantal weilandjes die vrij permanent vochtig blijven. Ze kunnen beschouwd worden als een oostelijke uitloper van de depressie, doch omwille van hun uitzonderlijk avifaunistisch belang wordt het gebied afzonderlijk behandeld. Dit uniek en waardevol weidevogelgebied wordt gekenmerkt door zeer vochtige bodems, niet tot intensief bewerkte graslanden, de aanwezigheid van een microreliëf, een

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 177 van 403 openheid, rust en door het voorkomen van een aantal poeltjes in de weilanden. De vochtige weilanden (Hp*) die hier voorkomen hebben soms een hooilandaspect. Vochtindicatoren als Dotterbloem, Egelboterbloem, Gele lis, Kale jonker, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Veldrus en Waternavel komen voor naast andere zeldzame soorten als Slanke sleutelbloem, Veldbies en Veenwortel. Een aantal percelen zijn sterk in waarde afgenomen door de omvorming tot paardenweiden. Weidevogels als Grutto, Wulp, Scholekster en Kievit worden er aangetroffen. Plaggenbodems Plaggenbodems van Hoogstraten – Achtel (zone II.I op Figuur 7-15) De plaggenbemesting rond Hoogstraten en Achtel heeft een sterke uitbreiding gekend. De plaggengronden strekken zich uit tot tegen de Roeleindeloop-Bosloop in Hoogstraten en ten noorden en ten oosten van Achtel tot tegen de Kleine Mark. In dit gebied komen tussen de verspreide boerderijen hoofdzakelijk akkers (Bs) voor. Verder zijn er soortenarme weilanden (Hx) en enkele graasweiden met Engels raaigras en Witte klaver (Hp). Enkele lijn- en puntvormige elementen zijn aanwezig. Plaggenbodems van Wortel (zone II.II op Figuur 7-15) Rondom Wortel strekken de plaggenbodems zich uit in het zuidwesten en zuiden tot tegen de beekvallei van de Mark, in het oosten en noorden tot aan het gebied Wortel-kolonie. Zowel akkers (Bs) als weilanden (Hx en Hp) komen in gelijke hoeveelheden voor. Enkele opgaande elementen kunnen er aangetroffen worden. Plaggenbodems van Bolk (zone II.III op Figuur 7-15) Een geïsoleerd gebied ter hoogte van Bolk getuigt van de vroegere landbouwactiviteiten. De bebouwing is er zeer beperkt, serres en stallingen komen voor. Ten westen grenzen deze plaggenbodems aan de vochtige gronden in depressie van de Bolkse Beek, in het zuidwesten is er een steilrand op de grens. De oostelijke grens wordt gedeeltelijk gevormd door de Bolkse dijk. In dit gebied komen meer weilanden voor dan akkers (Bs). De weilanden zijn graasweiden met Engels raaigras en Witte klaver (Hp) met hier en daar aspecten van dotterbloemhooiland zodat ze als weilanden van het rijkere type gekarteerd werden (Hp*). In het gebied zijn tamelijk wat opgaande elementen aanwezig. Plaggenbodems van Rijkevorsel - Grote Gammel (zone II.IV op Figuur 7-15) Slechts een zeer klein gedeelte van het ruilverkavelingsgebied ter hoogte van Otterdael en ten noorden van de vallei van de Salmmeirloop (ten noordoosten en ten noorden van Rijkevorsel) kan hiertoe gerekend worden. Het gebied begrensd door de vallei van de Kleine Mark en door het oude bosgebied. De niet bebouwde percelen worden ingenomen door graasweiden met Engels raaigras en Witte klaver (Hp) en soortenarme graslanden (Hx). Ten noorden van de Salmmeirloop zijn er overwegend soortenarme graslanden (Hx) en akkers (Bs) te vinden. Fragmentair komen enkele puntvormige elementen voor. Vroegere heidegebieden Wortel-kolonie en omliggende gronden (zone III.I op Figuur 7-15) In het noordoosten van het ruilverkavelingsgebied ligt de rijksweldadigheidskolonie van Wortel. Het gebied bestaat uit grote boscomplexen van meestal naaldhout, soms is er een menging van naaldhout en loofhout of komt zuiver loofhout voor. Slechts enkele percelen bosgebied behoren tot de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. Deze boscomplexen vormen een brede band rondom akkers, weiden en moestuinen van het centraal gebied. Doorheen het gebied loopt een drevenpatroon met oude bomenrijen, meestal eiken. Aan de buitenrand van het boscomplex is er een bruuske overgang naar weiden en akkers. Het gebied Wortel-kolonie is een belangrijk infiltratiegebied voor de waardevolle vallei van het Merkske. Het gebied sluit aan op het heidegebied met vennen op Nederlands grondgebied.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 178 van 403 Kamsalamander, Levendbarende hagedis, Houtsnip, Zwarte specht en Havik zijn hier belangrijke soorten. Interfluvium van het Bouwhoefse bos (zone III.II op Figuur 7-15) Dit deelgebied ligt tussen de vallei van de Mark en de vallei van de Bosloop, in het zuiden wordt het gebied begrensd door de plaggenbodems van Achtel. In het gebied komen overwegend soortenarme weilanden (Hx), enkele soortenrijke graslanden (Hp*) en in mindere mate akkers (Bs) voor. Het ontwateringspatroon is vrij uitgebreid. Plaatselijk zijn er restanten van dreven. Interfluvium van Bolk (zone III.III op Figuur 7-15) Een kleine oppervlakte boven Bolk, tussen de vallei van de Mark en de depressie van de Bolkse Beek wordt hiertoe gerekend. Ten noorden wordt het gebied begrensd door het weidevogelgebied van Bolk. In dit deelgebied komen vooral akkers (Bs) en enkele percelen soortenarm weiland (Hx) voor. Interfluvium van Keerschot (zone II.I Vop Figuur 7-15) Dit deelgebied situeert zich tussen de vallei van de Kleine Mark en de depressie van de Bolkse Beek. Ten zuiden wordt dit gebied deels begrensd door de vochtige weilanden van de kleigroeve en deels door het restgebied. In dit voormalige heidegebied rond Keerschot komen zowel akkers (Bs) en iets meer weilanden (Hx, Hp en enkele Hp* graslanden) voor. Verder komen er vrij veel houtkanten en alleenstaande bomen voor, waaronder verschillende oude eiken. Vochtige weilanden van de kleigroeve (zone III.Vop Figuur 7-15) Aangrenzend tegen de beekvallei van de Kleine Mark en het interfluvium van Keerschot kan een gebied afgebakend worden met relatief gezien vrij veel vochtige weilanden, vijvertjes en plassen, al dan niet permanent. Centraal gelegen is een oude kleigroeve met daaromheen vochtige weilanden met vijvertjes en plassen. Rondom de groeve komen veel hagen en alleenstaande bomen voor, waarschijnlijk bevindt zich hier nog een restpopulatie van de adder. In de poelen komt Gewone pad, Groene en Bruine kikker en Alpenwatersalamander voor. In het zuiden bevindt zich een groot vochtig bos. Doorheen dit bos loopt de Schommebeek. Het is een gemengd loofhoutbos met dennen; de adder werd hier vroeger waargenomen. Bolkse bossen (zone III.VI op Figuur 7-15) Dit bosgebied gelegen tussen Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie behoort niet tot de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. Weidevogelgebied van de Aertbolheide (zone III.VII op Figuur 7-15) In het zuiden van het ruilverkavelingsgebied komt een vochtig en open gebied voor dat voor avifauna zeer belangrijk is. Het gebied strekt zich uit ten noorden van de Merksplassesteenweg en ten zuiden van de bebouwing aan de Bolksedijk. Het belang van dit gebied voor weidevogels is vergelijkbaar met het weidevogelgebied van Bolk. Er komen veel vochtige weilanden (Hp, Hp* en Hx) en in mindere mate akkers (Bs) voor. Kleine landschapselementen zijn zeer beperkt. Het gebied bevat enkele ontwateringsgrachten en in het zuiden een open waterplas (Ae). Vochtindicatorsoorten die aangetroffen worden zijn Dotterbloem, Egelboterbloem, Gele lis, Kale jonker, Moeraswalstro, Pinksterbloem, Veldrus en Waternavel. Daarnaast komen er nog zeldzame planten voor zoals Slanke sleutelbloem, Veldbies en Veenwortel. Het gebied is zeer waardevol voor weidevogels. Zowel Grutto, Zomertaling, Wulp, Scholekster en Kievit komen er voor. Er kan alvast opgemerkt worden dat er in het noordelijk deel van dit gebied begin de jaren 2000 een grote serre gezet is. Restgebied (zone III.VIII op Figuur 7-15) Het zuidelijk en zuidoostelijk deel van het ruilverkavelingsgebied behoort hiertoe. Specifieke ecologische kenmerken zijn niet aanwezig. Enkele delen zijn meer bebost (met naaldhout en loofhout) en bevatten talrijke lijnvormige opgaande elementen. Dreven komen vooral voor tegen Merksplas. Over het algemeen is het een gebied met vrij grote percelen, vooral ingenomen door akkers (Bs) en

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 179 van 403 graslanden (H; Hp). Akkers komen vooral voor in het zuidelijk deel. In het oosten is het gebied begrensd door Merksplas-kolonie. Een aantal delen in dit restgebied zijn bebouwd zoals rond de Bolkse Dijk die dit gebied doorkruist en langs de Merksplassesteenweg. Merksplas-kolonie In het zuidoosten van het ruilverkavelingsgebied ligt de strafinrichting Merksplas-kolonie. Het gebied dat gelegen is binnen de ringgracht en ten noorden van de N31 behoort tot de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel. Het bestaat uit grote boscomplexen van overwegend loofhout (Qb en Qs) met heiderelicten en enkele poelen, populierenaanplanten (Lh) en wilgenstruweel (Sf). Deze boscomplexen komen voornamelijk voor in het noordelijk en oostelijk deel van Merkplas-kolonie. De overige gronden worden ingenomen door vooral akkers en enkele weiden, doorsneden door een immens drevenpatroon. Het centrale deel is bebouwd. De aanwezige bossen, heiderelicten en vengebieden zijn biologisch waardevol tot zeer waardevol. Door zijn uitgestrektheid, zijn rijkdom aan biotopen en zijn relatieve rust heeft het gebied een grote faunistische waarde. Oude bosgebieden (zone IV op Figuur 7-15) Ten zuidwesten van Achtel komt een gebied voor waar de overgang tussen de hoger gelegen heide en de laag gelegen valleigronden tot uiting komt. Natuurlijke vegetaties van het elzen-essentype gaan over in zomereiken- en wintereikbostypes. De bodem wordt gekenmerkt door een gebrokkelde textuur B-horizont, die zich heeft kunnen opbouwen onder de bescherming van uitgestrekte loofhoutbossen. Momenteel is het gebied een groot aaneengesloten weidegebied met graasweiden (Hp en Hx) met nog enkele akkers (Bs). Het geheel is voorzien van een vrij dicht ontwateringsnet. Het gebied wordt begrensd door plaggenbodems en door de vallei van de Kleine Mark.

7.3.4.2 Uitgangssituatie “geactualiseerd” ruilverkavelingsplan De recente karteringen naar aanleiding van de opmaak van het geactualiseerde ruilverkavelingsplan hebben aangetoond dat, in de meer dan 15 jaar tijd die verstreken is tussen de oorspronkelijke inventarisaties en de huidige toestand, ingevolge de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik, vooral in de valleien van de Kleine Mark en de depressie van de Hollandse Loop, het aandeel raaigrasakkers en akkers (vooral maisakkers) fel toegenomen is en dit ten koste van de vroeger talrijk aanwezige soortenrijke en dikwijls ook microreliëfrijke graslanden. Bepaalde zones (oa. ter hoogte van de samenvloeiingszone van de Bolkse beek, de Kleine Mark en de Mark) zijn evenwel van deze trend gespaard gebleven. Op faunistisch vlak heeft de inplanting van het nieuwe serrecomplex aan de Bolksedijk een negatieve impact gehad op het leefgebied van de weidevogels en dit zowel ter hoogte van Polderheide (ten noorden van de serres) als ter hoogte van de Aardbolheide (ten zuiden van de serres). In de loop der jaren zijn ook ten gevolge van egalisatie en verdere intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik de reliëfrijke graslanden ter hoogte van de Aardbolheide verdwenen. Voor de analyse van de BWK werd de meest recente versie van het INBO gebruikt, met name de versie 2016. Op basis van de terreinkennis van de VLM werd deze versie van de BWK vereenvoudigd om bruikbaar te zijn voor een overzichtelijke zorgplichtrapportering en voor de opmaak van een ecotopenbalans. In Tabel 7-14 wordt de vereenvoudigde BWK weergegeven. Er dient opgemerkt te worden dat het bos ter hoogte van maatregel E91 ondertussen door autonome evolutie reeds verdwenen is en omgezet is naar akkerland. Deze evolutie is nog niet verwerkt in onderstaande cijfers met betrekking tot de BWK. In functie van de zorgplichtrapportering is E91 in rekening genomen als Sz en Hr. In een eerste tabel worden de oorspronkelijke en vereenvoudigde BWK met elkaar vergeleken. Het verschil zit hem hoofdzakelijk in het feit dat in de vereenvoudigde versie lijnelementen werden weggelaten (wegen, bomenrijen,…) en dat er geen “complexen” meer voorkomen. In het kader van de zorgplicht worden de groene lijn- en puntelementen begroot vanuit de inventaris die door Belgroma in 1997 is opgesteld, maar die door de VLM in 2016 en 2017, d.m.v. terreinbezoeken en desktopanalyse zo grondig mogelijk is geactualiseerd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 180 van 403 Op kaart 6b wordt de BWK binnen het plangebied weergegeven volgens de vereenvoudigde versie van de VLM, en buiten het plangebied volgens de BWK, versie 2016 van het INBO. Tabel 7-13: oppervlakte oorspronkelijke en vereenvoudigde BWK waardering opp oorspronkelijke BWK 2016 (ha) opp vereenvoudigde BWK (ha) m 1.840,80 2.195,19 mw 307,77 / mwz 22,01 / mz 12,65 / w 188,48 200,6 wz 52,98 / z 69,71 61 Eindtotaal 2.494,41 2.456,79 M: minder waardevol - Mw: complex van waardevolle en minder waardevolle elementen - Mwz: complex van zeer waardevolle, waardevolle en minder waardevolle elementen - Mz: complex van minder waardevolle en zeer waardevolle elementen - W: waardevol - Wz:complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen - Z: zeer waardevol

Tabel 7-14: BWK-types binnen het plangebied (volgens de vereenvoudigde BWK) Waardering type Opp. (ha) % M 2.195,19 89,35 bl 36,97 1,5 bs 882,44 35,92 hp 374,64 15,25 hx 727,11 29,6 kj 0,84 0,03 kj- 0,16 0,01 kl 16,3 0.66 kq 36,79 1,5 ua 27,57 1,12 ui 7,01 0,29 un 1,02 0,04 ur 77,29 3,15 uv 7,05 0,29 W 200,6 8,17 aer 2,22 0,09 ap 1,78 0,07 hp+ 34,93 1,42 hpr+ 6,87 0,28 hr 9,06 0,37 hu- 0,43 0,02

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 181 van 403 kbp 0,23 0,01 kpk 12,83 0,52 lhb 17,82 0,73 lhi 17,13 0,7 lsb 0,11 0,01 mr 0,3 0,01 n 21,42 0,87 pa 21,72 0,88 pi 0,57 0,02 pmb 19,01 0,77 ppmb 21,39 0,87 ppms 0,39 0,02 sf 0,26 0,01 sf- 0,65 0,03 sz 11,47 0,47 z 61 2,48 ae 13,25 0,54 ao 0,14 0,01 ce 0,42 0,02 cmb 0,08 0,01 fs 0,54 0,02 hc 1,9 0,08 qb 17,73 0,72 qs 5,77 0,23 va 0,57 0,02 vm 1,72 0,07 vm- 2,34 0,10 vn 9,53 0,39 vn- 7,02 0,29 M: minder waardevol - Mw: complex van waardevolle en minder waardevolle elementen - Mwz: complex van zeer waardevolle, waardevolle en minder waardevolle elementen - Mz: complex van minder waardevolle en zeer waardevolle elementen - W: waardevol - Wz: complex van waardevolle en zeer waardevolle elementen - Z: zeer waardevol

De beekvalleien van de Kleine Mark, Bolkse beek en Mark zijn duidelijk de meest waardevolle zones binnen het plangebied. Buiten deze valleizones bestaat het gebied in hoofdzaak uit landbouwgebied met een beperkte ecologische waarde. De laatste jaren werden in de beekvalleien veel weilanden met een beperkte ecologische waarde (voornamelijk in functie van weidevogels) omgezet in akkerland en raaigrasland. Aangrenzend ten oosten van het plangebied bevinden zich een aantal (zeer) waardevolle hoofdzakelijk beboste zones. De valleigebieden worden gekenmerkt door alluviale, natte gronden op lemig zand, licht-zandleem en zandleemgronden, al dan niet met een veensubstraat beginnend op geringe diepte. De potentieel

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 182 van 403 natuurlijke vegetatie in deze zones betreft een complex van vochtige Elzen-Essenbossen en bossen van het Elzenverbond. Dit complex komt algemeen voor op veengronden en moerassige gronden met ondiepe grondwaterstanden. In de open sfeer zijn deze standplaatsen geschikt voor moerasvegetaties (Rietverbond, Verbond van Grote zeggen, Moerasspireaverbond en Kleine zeggenverbond), halfnatuurlijke graslanden (Dotterbloemverbond) en struwelen (Wilgenstruweel). De vallei van de Bolkse beek is eigenlijk een via de Bolkse beek ontwaterde depressie, in tegenstelling tot de valleien van de Mark en de Kleine Mark. In deze depressie zal de potentieel natuurlijke vegetatie eerder naar bossen van het Elzenverbond neigen. In de valleien van de Kleine Mark, de Mark en de Bolkse Beek komt lokaal kalkrijke kwel voor. De overgang van de valleigebieden naar de hoger gelegen heide, de zogenaamde valleiranden, worden gekenmerkt door natte licht zandleem, lemig-zand en zandgronden. Deze gradiënt wordt onderscheiden aan de bovenzijde van de zacht glooiende valleiranden van de Mark en de Kleine Mark, waar de bodem snel droger wordt. Op de hogere randen van het beekdal leunt de potentieel natuurlijke vegetatie hier aan bij deze van de hoger gelegen gronden (Zomereik-verbond), op de lager gelegen gedeelten kunnen bossen van het vochtige Elzen-essentype als potentieel natuurlijk beschouwd worden. In de open sfeer zijn op droge gronden het Dwerghaververbond of het verbond van Struikheide en Kruipbrem mogelijk, op natte gronden zijn dit het Dotterbloemverbond en het Moerasspireaverbond. In de Hydraulische en ecohydrologische studie van IMDC-Technum werd de potentiële vegetatie ook voorspeld via het Niche-model. De resultaten worden toegelicht in §7.3.5.2. Verder kan vermeld worden dat er zich ter hoogte van de Roeleindeloop nog een 2-tal vismigratieknelpunten bevinden, evenals ter hoogte van de molen op de Mark (bron: vismigratie.vmm.be).

7.3.4.3 Beschermde gebieden Binnen het ruilverkavelingsgebied zijn geen VEN gebieden aangeduid. In het noordoosten grenst het VEN-gebied “De Vallei van het Merkske” aan het plangebied. Ook ten noorden, op Nederlands grondgebied worden zones aangeduid die behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Figuur 7-16: aanduiding van de EHS op Nederlands grondgebied nabij het plangebied Het plangebied overlapt met het SBZ-H “BE2100020 Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerlese loop”.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 183 van 403 7.3.5 Effectvoorspelling en –beoordeling

7.3.5.1 Algemeen De geplande maatregelen worden eerst per thema algemeen besproken. In de daarop volgende hoofdstukken worden vervolgens de belangrijkste effecten per effectengroep besproken. Herverkaveling en kavelinrichtingswerken In de zones voor herverkaveling wordt de herverkaveling en kavelinrichting uitgevoerd binnen de structuur van de wegen, waterlopen en vaste kavels. Door herverkaveling worden de percelen van één gebruiker zoveel mogelijk gegroepeerd. Aan de ene kant heeft dit een negatieve invloed op de voorkomende akkerfauna, gezien de kleinschaligheid verdwijnt door herverkaveling naar grotere percelen. Hierdoor verdwijnen perceelsranden, overhoekjes, water- en oevervegetatie in kavelgrachten e.d. Dit is echter een proces dat door autonome evolutie ook al aan de gang is. Aan de andere kant zal het groeperen van percelen van één gebruiker ook de kansen tot groeninrichting van de gebundelde percelen vergroten, wat beperkt positieve effecten op de natuurwaarden van het plangebied met zich mee kan brengen. Verder zijn binnen deze zones zowel behoudsgerichte als structuurversterkende maatregelen voorzien die slaan op het behoud, herstel en de opbouw van een grofschalig netwerk van kleine landschapselementen (bossen, graslanden, ruigten, dreven, bomenrijen, houtkanten,…). Dit wordt verder besproken onder ‘landschapsbehoud en -ontwikkeling’ en ‘rooien en aanplanten van bos’. In de zones voor herverkaveling zijn ook graslanden gelegen. Indien permanente graslanden zouden omgezet worden tot akkers ten gevolge van het toebedelen aan een andere landbouwer via de herverkaveling, wordt dit vanuit de discipline biodiversiteit aanzienlijk negatief beoordeeld, zeker wanneer het percelen betreft die reeds jaren onder gras liggen en waar de soortenrijkdom bijgevolg groter is. Het scheuren van bloemen- en kruidenrijke graslanden kan ook negatieve effecten hebben voor een aantal belangrijke (potentieel) voorkomende avifauna, zoals vb. kievit, grutto, tureluur en veldleeuwerik. Verder kunnen soortenrijke graslanden in agrarisch gebied voor verbindingen met andere waardevolle gebieden zorgen. Vanaf 2017 dient het totale areaal grasland op Vlaams niveau gelijk te blijven. De verwachting is dat landbouwers veel graslanden zullen scheuren (zie §Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Hierdoor zal het effect van de ruilverkaveling vermoedelijk kleiner zijn dan het effect van de autonome evolutie wat betreft waardevol grasland. Het ruilen van waardevolle graslanden kan echter nog altijd een negatief effect hebben indien het gaat om biologisch waardevolle vegetaties die door ruiling een grotere kans krijgen om gescheurd te worden. Aan de andere kant voorziet de ruilverkaveling ook in de aanleg van twee weidevogelgebieden, waardoor in deze zones permanent (soortenrijk) grasland zal aangelegd worden, waarbij in deze zones bijgevolg positieve effecten verwacht worden. Het omzetten van grasland naar akkerland is in de regel de keuze van de landbouwer en niet het initiatief van de ruilverkaveling. De ruilverkaveling (maar ook processen zoals SBZ-H en AGNAS) kan wel tot gevolg hebben dat de verkleining van het landbouwareaal, een intensievere landbouw op het resterend areaal tot gevolg heeft, maar mogelijkheden tot intensivering worden geregeld door andere wetgeving. Een van de doelstellingen van het plan is het vergroten van de huiskavels. Indien er hierbij naar gestreefd wordt dat de graslanden die aansluiten bij een huiskavel van een andere landbouwer, zodanig toebedeeld worden dat deze huiskavel vergroot, verkleint de kans dat deze weiden worden gescheurd, wat positief wordt beoordeeld ten opzichte van de huidige situatie. Door het (her)gebruik van cultuurhistorische structuren bij het herverkavelen, blijven historische bodemtoestanden, en dus bv. ook de aanwezige permanente zaadvoorraad, min of meer gehandhaafd. Herstel van verstoorde vegetaties in de nabije omgeving vanuit deze (potentiële) permanente zaadvoorraad en het handhaven van bestaande populaties zal hierdoor makkelijker verlopen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 184 van 403 In landbouwcultuur te brengen (akkerland of weiland) Op het ruilverkavelingsplan worden een aantal percelen aangeduid als te rooien bos en als te rooien bos mits akkoord van de eigenaar. Deze percelen zullen nadien in landbouwcultuur gebracht worden. De mogelijke effecten hiervan worden besproken onder ‘rooien en aanplanten van bos’. Er kan echter wel gesteld worden dat het rooien van deze bossen / bossnippers en het omvormen van deze percelen naar landbouwgrond op zich negatief (score -2) wordt beoordeeld. Echter, het rooien van bos wordt conform het Bosdecreet gecompenseerd in natura binnen het plangebied en rekening houdend met een compensatiefactor > 1, waardoor er een grotere oppervlakte landbouwpercelen zullen omgevormd worden naar bos, wat dan weer positief wordt beoordeeld.

Uitbouw Vlaams natuurreservaat Principe: niet aangeduid op plan als te behouden = kan verdwijnen Natuurinrichting in de valleien en depressies Op de ruilverkavelingskaart worden een groot aantal percelen aangeduid als natuurzones in de valleien en depressies. Hierin zijn de percelen opgenomen met de grootste natuurwaarden, veelal gelegen in of in de buurt van het Habitatrichtlijngebied BE210002029. In deze zones wordt landbouw uitgeruild en worden percelen ingericht en beheerd in functie van natuurdoelstellingen, waardoor een positief effect voor de voorkomende fauna en flora wordt verwacht. Ingesloten bospercelen kunnen echter niet uitgeruild worden. Om toch een aaneengesloten geheel te realiseren, tracht de VLM deze bospercelen aan te kopen. Voor deze zones worden beheerplannen uitgewerkt. Weidevogelgebieden In het ruilverkavelingsplan worden twee zones aangeduid die ingericht zullen worden voor weidevogels. In totaal wordt ca. 29,5 ha op deze wijze beschermd. Belangrijke inrichtingsmaatregelen zijn het versterken van de openheid van de weidevogelgebieden in de ruime omgeving, het behouden en herstellen van het microreliëf, het optimaliseren van de waterhuishouding met een variabel peilbeheer: hoog peil in de winter (ten behoeve van pleisterende trek- en wintervogels), wateraflatend in het voorjaar en relatief laag peil in de zomer. Deze maatregelen bieden garanties voor de handhaving en het veiligstellen van een leefbare populatie weidevogels. Ook voor deze zones worden beheerplannen uitgewerkt.

Rooien en aanplanten van bos Gezien de natuurwaarden van bossen in het plangebied momenteel algemeen vaak versnipperd zijn, worden zo goed als alle bestaande waardevolle bospercelen behouden, zodat de stapsteenfunctie die ze momenteel hebben, behouden blijft. Het behoud van deze bospercelen wordt vanuit de discipline Biodiversiteit als neutraal beoordeeld30. Het ruilverkavelingsplan Rijkevorsel-Wortel voorziet ook om een aantal kleinere, versnipperd gelegen bossen in het landbouwgebied te kappen en die te compenseren, hoofdzakelijk in Wortel-kolonie en binnen het SBZ-H (broekbossen). Dit is zowel landbouwkundig, ecologisch als bosbouwkundig een aanzienlijke win-winsituatie. De verspreide naaldhoutbosjes in het gebied hebben weinig tot geen ecologische waarde en de loofhoutbossen zijn veelal te klein om ecologisch waardevol te zijn, of worden gerooid om de openheid in de nabijheid van een te realiseren weidevogelgebied te garanderen. Het betreft een gezamenlijke oppervlakte van ca. 10,3ha (waarvan ca. 6,66 ha ‘te rooien’ en ca. 3,7 ha ‘te rooien mits akkoord van de eigenaar’).

29 Voor een bespreking van de IHD’s wordt verwezen naar de Passende Beoordeling. 30 Wanneer we het instrument ‘Ruilverkaveling’ op zich beoordelen, is de huidige aanpak als positief te zien, gezien bij ruilverkavelingen in het verleden er drastischer ingegrepen werd en behoud van (kleinere) bospercelen slechts zelden gebeurde. Dit geldt tevens voor de andere aspecten in deze beoordeling (permanente graslanden, poelen,…)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 185 van 403 De grootste oppervlakte wordt momenteel ingenomen door naaldbossen. De loofbossen die ingenomen worden kennen een geïsoleerde ligging en het betreft geen waardevolle bosstructuren. Deze kleinere bosjes kunnen mogelijks wel als stapsteen in het landschap dienen voor migrerende soorten. Er wordt ook opgemerkt dat het rooien van deze bosjes in relatie moet gezien worden met andere maatregelen binnen het ruilverkavelingsplan zoals de realisatie van weidevogelgebieden (opgaande begroeiing zoals bos is immers een uitkijkpost voor predatoren), verkeersveiligheid, landschapsherstel, … . Tabel 7-15: te rooien bossen in relatie tot de BWK-waardering (vereenvoudigde BWK VLM) Nr. maatregel Opp (ha) BWK-code BWK- waardering A80 Rooien 0,55 n (loofbos) mw pa (naaldhout) w A81 Rooien 0,32 Ppmb + qb (aanplant grove den + wz eikenberkenbos) B101 rooien 3,75 Pa (naaldhout) w Ng (niet gekarteerd) z B102 rooien 0,11 Lhi (populier) w C101 rooien 0,42 N (loofbos) w Lhb (populier) w C102 rooien 0,51 Qb (eikenberkenbos) z C103 rooien 0,64 Pa (naaldhout) w C106 rooien 0,08 N (loofbos) w E91 Reeds gerooid 0,43 N (loofbos) w E92 Rooien 0,22 Pmb (naaldhout) w C104 Rooien mits akkoord 0,61 Ppmb (aanplant grove den) w C105 Rooien mits akkoord 0,47 Qb (eikenberkenbos) z E93 Rooien mits akkoord 0,78 Pa (naaldhout) w E94 Rooien mits akkoord 0,4 Qb (eikenberkenbos) z C107 Rooien mits akkoord 1,48 Pa (naaldhout) w

Ter hoogte van Wortel-kolonie (en beperkt ten westen van Merksplas-kolonie) worden percelen (met een totale oppervlakte van ca. 5,7ha) aangeduid als “nieuw bos”. Deze percelen zijn in aansluiting met reeds bestaande en te behouden bossen gelegen waardoor bestaande bosstructuren versterkt zullen worden en met elkaar verbonden worden. Het bebossen van deze percelen wordt bijgevolg positief beoordeeld. Ook in de natuurzones wordt de realisatie van broekbos (ca. 15ha) voorzien, wat positief beoordeeld wordt. Maatregel E95 voorziet de aanleg van een nieuw bos (deels ter compensatie voor het rooien van een beperkt deel van een naaldhoutbos ten noorden hiervan (E92)). Hierdoor wordt een “verkavelingsblok” bekomen met een meer regelmatige vorm. Er kan verwacht worden dat het nieuwe bos ter hoogte van maatregel E95 zal bestaan uit inheemse soorten, waardoor geen negatieve effecten verwacht worden van het rooien van E92 en bebossen van E95. Verder wordt de geldende wetgeving inzake boscompensatie gevolgd voor het volledige plan, waardoor in totaal meer bos zal aanwezig zijn na uitvoering van de ruilverkaveling (met name boscompensatiefactor voor loofbos > 1 en alle compensatie gebeurt in natura binnen het plangebied). Het kan daarbij voorkomen dat niet alle oppervlakte droog bos na uitvoering van het plan zal gecompenseerd zijn ter hoogte van droge gronden, maar deels ook ter hoogte van natte gronden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 186 van 403 Aangezien natte broekbossen in Vlaanderen algemeen zeldzaam zijn geworden, wordt het (deels) compenseren van droge (naaldhout)bossen door natte broekbossen eerder positief beoordeeld. Na uitvoering van het ruilverkavelingsplan zal er meer bos aanwezig zijn in het plangebied dan momenteel het geval is. Hierdoor en gezien naaldhoutbossen worden gerooid en vervangen zullen worden door bossen met inheemse soorten, worden de effecten positief beoordeeld.

Landschapsbehoud en ontwikkeling Lijnvormige elementen (bermen / houtkanten / heggen / bomenrijen / taluds) Lijnvormige elementen zoals bomenrijen, houtkanten, heggen, bermen, ruigtestroken en taluds, worden waar mogelijk gebundeld, waardoor hun multifunctionaliteit toeneemt en ze robuustere structuren gaan vormen. Lineaire elementen worden zo veel mogelijk aangelegd op de scheiding van eigendommen, gebruiksblokken of tussen verschillende types bodemgebruiken zodat ze de landbouw zo min mogelijk hinderen en de meest kans hebben om bewaard te blijven (in tegenstelling tot KLE’s binnen 1 blok van dezelfde gebruiker, indien deze niet efficiënt worden beheerd, is de kans groot dat deze in de toekomst zullen verdwijnen). In de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel worden lijnvormige groenelementen aangelegd op het (verbrede) openbaar domein van wegen en waterlopen en als lijnvormige maatregelen voor niet-agrarische functies. Ze worden m.a.w. eigendom van een overheid, waardoor het beheer en de overlevingskans beter gewaarborgd is. Omgekeerd worden bij de herverkaveling vaste lineaire elementen zoals een talud of een beek, als scheiding tussen 2 gebruiksblokken gebruikt, waardoor de kans dat deze lineaire elementen behouden blijven, vergroot. Het ontwikkelen van bijkomende natuur wordt uiteraard positief beoordeeld in de discipline biodiversiteit. Wel dient er op gelet te worden dat deze percelen / elementen op een doordachte manier worden ontwikkeld en beheerd. Vanuit de zorgplicht kan het volgende afgeleid worden: • Lijnvormige groene landschapselementen te rooien: ca. 4% • Lijnvormig groene landschapselementen eventueel te rooien i.f.v. de herverkaveling: ca. 8,8% • Puntvormige groene landschapslementen te rooien: ca. 4,3% • Puntvormige groene landschapselementen eventueel te rooien i.f.v. de herverkaveling: ca. 22,6% • Eindbalans lijnvormige groene landschapselementen: 151,8% tot 160,6% • Eindbalans puntvormige groene landschapselementen: 52,8% tot 75,3% Dit betekent dat er vooral veel lijnvormige groene landschapselementen worden aangelegd door de ruilverkaveling, en beduidend meer dan er kunnen verdwijnen. De afname aan puntelementen kan verklaard worden door een gedeeltelijke opname in te ontwikkelen lijnvormige groene landschapselementen. Het behoud van de lijnvormige groenelementen wordt vanuit de discipline biodiversiteit als neutraal beoordeeld (score 0). Globaal is deze benadering wel een positief element in het plan. Er worden ook elementen aangeduid als ‘te behouden indien mogelijk voor de herverkaveling’. Van deze elementen is het behoud bijgevolg minder zeker. Echter, gezien de herverkaveling momenteel nog niet is uitgetekend, kan hier nog geen concrete uitspraak over gedaan worden. Lijnvormige groenelementen vormen een leef- en broedgebied voor tal van soorten en bieden ook beschutting aan diersoorten. Het aanplanten van bomenrijen draagt bij tot het herstel van de traditionele ecologische verbindingsmogelijkheden, zeker wanneer een dense onderlaag van struiken is ingebracht. Bomenrijen zijn ecologisch minder interessant dan hagen of houtkanten, maar vergroten wel de structuur en de diversiteit aan habitats van het landschap. Waar nodig worden (bestaande) bomenrijen aangevuld met nieuwe bomen. Dit laatste wordt positief beoordeeld (o.a. i.f.v. vleermuizen). Bestaande bomenrijen, en vooral oude knotbomen, blijven zoveel mogelijk behouden (vooral als ze een niet te vervangen beeldwaarde hebben of historisch belangrijk zijn). Het aanplanten van bomenrijen en heggen en houtkanten zijn belangrijke maatregelen in het gebied, zowel voor de versterking van de natuurwaarden op zich als voor de migratie en leefgebied van dieren.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 187 van 403 De breedtes van deze toekomstige structuren zijn vermeld in bijlage 2. Meestal wordt een breedte van 3m tot 5m voorzien, maar er komen ook breedtes voor van 7m tot 10m (voor energiehout). Het aanleggen van KLE’s wordt algemeen als een (zeer) positieve maatregel beschouwd aangezien dit een reële toename betekent in natuurlijke biotopen binnen het plangebied, aangezien er op die manier een stevige buffer wordt gevormd tussen de wegzate en het akker- of weide-achterland, en aangezien hierdoor de migratie vergemakkelijkt wordt. Lokaal worden bomenrijen of houtkanten onderbroken door erftoegangen, door opritten tot veldkavels en door kruispunten. Deze opening in de beplanting vormt een beperkte migratiebarrière (vooral voor kleinere faunasoorten zoals insecten en amfibieën). Sommige bestaande groenelementen kunnen gerooid worden als blijkt dat ze niet verenigbaar zijn met de herverkaveling en de nieuwe kavelstructuur. Deze groene lijn- en puntelementen staan op het ruilverkavelingsplan aangeduid als ‘te behouden indien mogelijk voor de herverkaveling’. Zij worden niet gerooid indien zij op de grens van een (nieuwe) kavel zullen staan. Een relatief groot deel van de bestaande elementen bevinden zich momenteel langs wegenis en waterlopen, waardoor kan verondersteld worden dat deze elementen grotendeels zullen kunnen behouden blijven. Voor de elementen die zich midden in een aaneengesloten zone voor herverkaveling bevinden, bestaat een kans dat ze verdwijnen, wat negatief wordt beoordeeld, afhankelijk van het soort element dat kan verdwijnen en hun ouderdom. Echter, na uitvoering van de ruilverkaveling wordt verwacht dat het totale aantal KLE’s binnen het plangebied zal toegenomen zijn (zie bovenstaande analyse en verder ook in de ecotopenbalans), wat positief beoordeeld wordt. De huidige informatie maakt voor de lijnvormige groenelementen geen onderscheid in vegetatietype. Het betreft lengten te ontwikkelen of nieuw aan te leggen groenelementen. In de beschrijving per maatregel wordt wel geduid of het over een bomenrij, houtkant, elzensingel, energiehout,… gaat. Her aan te leggen Molenvijver als paaiplaats Er zal onderzocht worden of de Molenvijver kan ingericht worden zodat hij kan dienen als paaiplaats. Dit wordt vanuit de discipline biodiversiteit positief beoordeeld. De concrete maatregelen die hiermee gepaard gaan zijn echter nog niet in detail uitgewerkt, waardoor nog geen gedetailleerde beoordeling kan gebeuren.

Ontsluiting en de wegeninfrastructuur Op het ruilverkavelingsplan staan een aantal wegen aangeduid als af te schaffen of te verbeteren. Verder zullen ook een aantal nieuwe wegen aangelegd worden. In functie van de functionaliteit én de locatie van de verbinding, wordt ook de meest aangewezen verharding per traject bepaald (zand, steenslag, beton, asfalt, kasseien). Voor de lengten wordt verwezen naar §4.3.2.4. Te verbeteren of nieuw aan te leggen (landbouw)wegen Verspreid over het plangebied wordt het bestaande wegennet lokaal aangepast en verbeterd. De nieuw aan te leggen wegen zijn steenslagwegen. De te verbeteren wegen zullen in de toekomst vooral bestaan uit steenslag of beton, sporadisch worden te verbeteren wegen ook aangeduid als asfaltweg. De uitvoeringswerken zullen een verstorend effect op de huidige samenstelling van de vegetatie hebben die zich momenteel ontwikkelt in de bermen en op de half- of onverharde wegen. Anderzijds zijn de inspanningen die worden gedaan ter verbreding van de bermen en aanplanten langs deze bermen een belangrijk positief gegeven. Het verbeteren van wegen zou kunnen betekenen dat er meer gemotoriseerd verkeer gebruik zal maken van deze wegen. In een poelrijke omgeving kan dit negatieve effecten hebben op de amfibieën in het trekseizoen. Een efficiëntere organisatie van het landbouwgebied kan tot gevolg hebben dat er gemiddeld gezien minder kilometers door de landbouwers moet gereden worden voor hun bedrijfsvoering (groepering van veldkavels dichter bij het bedrijf, grotere huiskavels, …) waardoor de rustverstoring zal verminderen ten opzichte van de huidige situatie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 188 van 403 Af te schaffen wegen Verspreid over het plangebied worden wegen aangeduid als af te schaffen (ca. 8,4 km). Meestal betreft het doodlopende wegen, waarbij er kan verondersteld worden dat deze momenteel geen grote verkeersintensiteiten hebben. Het afschaffen van deze wegen zal dan ook slechts een beperkt positief tot verwaarloosbaar effect hebben op de mogelijke rustverstoring en barrièrevorming. Af te schaffen wegen die momenteel wel als doorgangsweg kunnen gebruikt worden, kennen momenteel wellicht een hogere verkeersintensiteit. Het afschaffen van deze wegen betekent dat het huidige verkeer op deze wegen zich zal verplaatsen naar het bestaande ‘hogere’ wegennet. Het afschaffen van wegen in het buitengebied en zeker in de nabijheid van natuurgebied, wordt vooral inzake rustverstoring en barrièrevorming, positief beoordeeld vanuit de discipline biodiversiteit. Indien de vrijgekomen vrije ruimte wordt opgenomen in het landbouwgebied, zijn de effecten voor de voorkomende fauna en flora beperkt negatief (tot verwaarloosbaar) omdat verondersteld wordt dat de naastliggende bermvegetatie dan ook vernietigd zal worden. Het afschaffen van wegen dient echter altijd in relatie tot de aanleg van nieuwe wegen of verbetering van bestaande wegen gezien te worden. In totaal zullen er netto minder wegen zijn binnen het plangebied na uitvoering van de ruilverkaveling, waardoor verondersteld kan worden dat de totale (potentiële) rustverstoring en barrièrevorming zal afgenomen zijn. Het aantal km te verbeteren weg + aan te leggen nieuwe weg is wel groter dan het aantal km af te schaffen weg. Rekening houdende met het feit dat zowel de nieuwe, als de te verbeteren wegen gepaard gaan met de aanleg van brede bermen, zal de de oppervlakte bermvegetatie naast wegen gestegen zijn na uitvoering van het ruilverkavelingsplan.

Recreatief medegebruik Recreatieve paden Nieuwe recreatieve paden bestaan uit zand of waterdoorlatende verharding (steenslag). In totaal zullen ca. 6,3 km nieuwe paden aangelegd worden voor recreanten (excl. het laarzenpad). In sommige gevallen zijn de aan te leggen paden op de rand van ecologisch waardevolle percelen gelegen. De ruimte-inname van deze paden is eerder beperkt en er zal zich een (smalle) berm ontwikkelen naast de onverharde paden doordat de voorziene breedte voor de paden groter is dan het deel dat effectief zal betreed / gebruikt worden door wandelaars / fietsers. Er kan gesteld worden dat de aanleg van deze nieuwe paden een beperkt positief effect kan hebben op de structuur- en soortendiversiteit van het plangebied, en potentieel ook op de migratiemogelijkheden. Medegebruik van de wegen en van de recreatieve paden door ruiters wordt niet uitgesloten. Hierdoor is het mogelijk dat de naastliggende bermvegetaties, die zich kunnen ontwikkelen naast de paden of wegen vernietigd worden door de paardenhoeven. Hierdoor worden ter hoogte van deze nieuwe paden of wegen geen significant positieve effecten verwacht voor fauna en flora. Het aanleggen van nieuwe paden binnen een poelrijke omgeving zou negatieve effecten kunnen hebben op de amfibieën tijdens het trekseizoen. De aan te leggen recreatieve paden zullen echter niet toegankelijk zijn voor gemotoriseerd verkeer, waardoor de eventuele effecten eerder verwaarloosbaar tot beperkt negatief zullen zijn. Kunstwerken (landschappelijke inpassing Laarmolen, rustplaatsen voor recreanten, snelheidsremmende maatregelen,…) In de ruilverkaveling zijn ook een aantal kunstwerken voorzien. Een beperkt aantal van deze maatregelen bevindt zich nabij biologisch waardevolle percelen, hoofdzakelijk het aanleggen van snelheidsremmende maatregelen (2 x C20). Echter de maatregel ter hoogte van Nering en Zwartbossen wordt aangelegd ter hoogte van bossen die sowieso al te rooien zijn (C102 en C103), waardoor hier geen significante effecten te verwachten zijn van maatregel C20. De maatregel ter hoogte van Zwartbossen en de Klaterstraat bevindt zich ter hoogte van een biologisch waardevol struweel, waardoor hier aangeraden wordt de ruimte-inname en verstoring van deze percelen tot een minimum te beperken.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 189 van 403 De overige ingrepen veroorzaken zo goed als geen effect op de biologische waarden van het ruilverkavelingsgebied.

Figuur 7-17: aanduiding van de snelheidsremmende maatregelen (stop) op de BWK + aanduiding van de (mogelijks) te rooien bossen

Aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de hoofdafwatering en de waterhuishouding en verbetering van de waterkwaliteit Het systeem van de waterhuishouding wordt ontworpen zodat het infiltratie-kwelsysteem in de beekvalleien en depressies in het ruilverkavelingsgebied duurzaam functioneert, zodat de natuurwaarden in deze valleien en depressies kunnen ontwikkelen. In weidevogelgebieden wordt een variabel waterpeilbeheer ingesteld. Deze maatregelen zullen allen een positief effect hebben op de biodiversiteit van het plangebied. De waterlopen en hoofdafwateringen worden aanzien als belangrijke landschapsecologische verbindingsassen voor de migratie van dieren en planten. Waar mogelijk, worden maatregelen voorzien om de structuurkwaliteit en waterkwaliteit van de waterlopen en hoofdafwateringen te verbeteren via natuurtechnische oeverinrichting en door de mogelijke aanleg van open bufferbekkens ter hoogte van twee riooloverstorten. In de natuurzones krijgen de waterlopen de ruimte om te meanderen en te overstromen volgens een natuurlijk patroon / regime. De aanleg van natuurtechnische oevers beperkt afkalving van de oevers en kan een goede uitgangsmaatregel zijn voor de ontwikkeling van een interessantere vegetatie. Het zelfreinigend vermogen van de waterloop kan verhogen door oa. het aanplanten van riet en andere waterplanten. Vanuit ecologisch oogpunt is het aan te raden het oeverprofiel zo zacht hellend als mogelijk aan te leggen, vb. 12/4 of 16/4. Hierdoor worden voldoende mogelijkheden gecreëerd voor de ontwikkeling van een interessantere oevervegetatie. De mogelijke aanleg van een open bufferbekken aan de overstort op de Mark (Gelmelstraat) gebeurt ter hoogte van een verruigd grasland (Hr). Het open bufferbekken aan de overstort op de Kleine Mark (Koekhoven) is gelegen ter hoogte van een soortenrijk grasland (Hp+). De nodige oppervlakte is momenteel nog niet gekend. Deze bufferbekkens zorgen ervoor dat het vervuilde overstortwater niet rechtstreeks in de waterloop terechtkomt, maar geleidelijk overloopt. Op de voorziene locaties

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 190 van 403 kunnen inrichtingswerken zoals afgraving, aanleg kleine dijken en afschuining beekoevers plaatsvinden. Meer details zijn momenteel niet beschikbaar. Door de regelmatige vernattingen ter hoogte van deze bufferbekkens zal zich een biotoopverschuiving tijdens de gebruiksfase voordoen. De vegetatie zal evolueren naar een meer moerassige vegetatie (rietvegetatie en natte ruigtevegetatie). Door aanrijking met vervuild water zal de ontwikkeling niet optimaal zijn en kan er een verruiging (toename van Grote brandnetel) van de vegetatie optreden. De effecten op biotoopverlies worden negatief beoordeeld (score -2). Het mogelijks aan te leggen bufferbekken op de Mark bevindt zich evenwel t.h.v. effectief overstromingsgevoelig gebied en overstroomt reeds in de huidige situatie. Hier wordt dan ook eerder een beperkt negatief effect verwacht (-1). Het globale effect van deze bekkens op de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en de ontwikkeling van fauna en flora in de waterloop wordt positief beoordeeld (score +2). Ter hoogte van het lozingspunt kan eventueel plaatselijk wel een beperkt negatief effect optreden. Om de ecologische kwaliteit van de open bufferbekkens te optimaliseren dient er gelet te worden op een aantal basisprincipes, zoals de overgang tussen land en water op een natuurlijke wijze laten overvloeien, met flauwe taluds zonder harde oeverversteviging en indien mogelijk met een natuurlijke gradiënt van voedselrijk naar voedselarm en/of van droog naar nat, lokale inplant van riet, beperken van betreding, zones verondiepen,…).

Archeologie en cultuurhistorie Er worden geen specifieke maatregelen inzake archeologie voorzien die een effect op de biodiversiteit kunnen hebben. Ter hoogte van de landschappelijke waardevolle zones (landschapsatlasrelicten, beschermd landschap, valleigebieden,…) worden maatregelen genomen om het historisch landschap te herstellen. Dit houdt onder andere in dat bomenrijen, houtkanten, lineaire groenstroken en dergelijke zullen worden aangelegd, wat positief wordt beoordeeld. Ter hoogte van Polderheide wordt het open karakter van dit vroegere heidegebied hersteld. Deze zone wordt aangeduid als weidevogelgebied, waardoor positieve effecten op de weidevogels kunnen verwacht worden. Ter hoogte van het herverkavelingsgebied in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse Loop wordt de historische beemdenstructuur hersteld door middel van elzensingels, bomenrijen en houtkanten. Deze maatregel komt de ecologische basiskwaliteit ten goede en creëert migratieroutes. Ter hoogte van de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht worden ontsluitingswegen en dreven aangelegd volgens een historisch correct, othogonaal patroon. Deze landschapselementen worden voorzien van brede bermen die de ecologische basiskwaliteit en migratieroutes ten goede komen.

Maatregelen niet gesitueerd op kaart Ten slotte voorziet de ruilverkaveling nog in een aantal vrijwillige maatregelen, die dus nog niet kunnen worden aangeduid op kaart, zoals het afsluiten van beheersovereenkomsten voor weidevogels en het stimuleren van erfbeplanting. Hierbij zullen de landbouwers met huidige beheersovereenkomsten gegroepeerd worden ten zuiden van de Kleiputten te Polderheide (Klaterstraat). Erfbeplanting wordt binnen het plan voornamelijk voorzien in functie van de verwezenlijking van de landschappelijke visie. Deze landschapselementen kunnen dan eveneens functioneren als stapsteen binnen het ecologische netwerk wat positief wordt beoordeeld. De grootte van dit mogelijke positieve effect kan op planniveau nog niet gekwantificeerd worden, gezien de maatregelen vrijwillig zijn.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 191 van 403 7.3.5.2 Niche-modellering Een vegatievoorspellingsmodellering op basis van het ‘NICHE-model’ is door Technum voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel uitgevoerd in het kader van de hydraulische en ecohydrologische studie. NICHE is een hydro-ecologisch model gebaseerd op de standplaatsfactoren bodemtype, grondwaterstand, voedselrijkdom en zuurtegraad, die voor de soortensamenstelling van de vegetatie bepalend kunnen zijn. Op basis van het berekend abiotisch milieu bepaalt NICHE de mogelijke ontwikkeling van de grondwaterafhankelijke vegetatie. Het model werkt op basis van een reeks beslissingsregels en een tabel (NICHE-VI-tabel) welke per vegetatietype de standplaatskenmerken van bodem, zuurtegraad, PH, overstroming, beheer en ranges voor gemiddelde hoogste en gemiddelde laagste grondwaterstand weergeeft. Het NICHE-model werkt met de volgende invoergegevens: • gebiedsgrens; • bodemkaart; • hydrologische gegevens (gemiddelde grondwaterstanden en kwel) cfr. grondwatermodel; • overstroming cfr. oppervlaktewaterkwantiteitsmodel; • atmosferische depositie; • bemesting; • beheer; • mineraalrijkdom; • regenlenzen. NICHE-Vlaanderen doet een uitspraak over 28 grondwaterafhankelijke vegetatietypen. Een deel van de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel is afgebakend als SBZ-H BE2100020 ‘Heesbossen, Vallei van Marke en Merkske en Ringven met valleigronden langs de Heerselse Loop’ - deelgebied 7.

Tabel 7-16 geeft de relatie tussen habitattypen en regionale belangrijke biotopen (rbb’s) met de NICHE-vegetatietypes weer. Bij de bespreking en weergave van de NICHE-resultaten zijn de verschillende vegetatietypen gegroepeerd in bostype, ruigte en moerasvegetaties, graslandvegetaties en heidevegetaties. Het vegetatievoorspellingsmodel is opgesteld voor het volledige ruilverkavelingsgebied. Bij de bespreking van de modelresultaten is echter vooral gefocust op de gebieden met hoge potentiële natuurwaarden (waaronder de natuurzones volgens de ruilverkaveling en deelgebied 7 van het SBZ-H BE2100020). Na het modelleren van de referentietoestand (huidige toestand) werden verschillende scenario’s doorgerekend waarbij telkens een verschillende set ruilverkavelingsingrepen gesimuleerd werden. Het doel van deze verschillende scenario’s is te komen tot een gewenst scenario (= definitief scenario = scenario 5) met een bepaalde combinatie van ruilverkavelingsingrepen zodat de meest ideale situatie bekomen wordt voor het ontwikkelen van bepaalde grondwaterafhankelijke vegetatietypes. Het definitieve scenario is een ontworpen toestand die de situatie na de ruilverkaveling simuleert en waarbij de volgende ingrepen worden toegepast in de hydrologische modellering: - In de natuurzones afgraven van de toplaag van fosfaataangerijkte percelen (10, 20 of 30 cm); - In de natuurzones verondiepen van alle perceelsgrachten tot 30 cm onder het maaiveld, ook in de bossen; - Verondiepen van de Mark: met 50 cm tussen de Klinketstraat en de samenvloeiing met Kleine Mark en Bolkse Beek, met 25 cm stroomopwaats deze samenvloeiing. De opstuwing dooft uit aan de stroomopwaartse grens van de ruilverkaveling. Figuur 7-18 toont de totale voorspelling voor het definitieve scenario. Dit is een theoretische oefening waarbij de voorspelling van de 28 afzonderlijke NICHE-vegetatietypes bij elkaar opgeteld worden. Als men alle voorspellingen optelt, kunnen zones met hoge en lage potenties onderscheiden worden. Hoe

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 192 van 403 hoger de optelsom, hoe hoger de potentie voor grondwaterafhankelijke vegetatietypes, hoe donkerblauwer de kleur in de legende.

Figuur 7-18: totale voorspelling scenario 5 – totaal aantal voorspelde vegetatietypes

Figuur 7-19 t.e.m. Figuur 7-22 tonen de vegetatieberekeningen voor het definitieve scenario. De figuren geven de totaal berekende potenties weer voor bosvegetaties, ruigte en moerasvegetaties, graslandvegetaties en heidevegetaties binnen de zones met hoge potentiële natuurwaarden. Een aantal NICHE-vegetatietypes worden weergegeven op één kaart, waarbij de verschillende lagen bovenop elkaar worden weergegeven. Er dient dus rekening gehouden te worden met overlappingen tussen de verschillende vegetatietypes.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 193 van 403 Figuur 7-19:Niche berekening voor bosvegetaties (scenario 5)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 194 van 403 Figuur 7-20: NICHE-berekening voor ruigte/moeras vegetaties (scenario 5)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 195 van 403 Figuur 7-21: NICHE-berekening voor graslandvegetaties (scenario 5)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 196 van 403 Figuur 7-22: NICHE berekening voor heidevegetaties (scenario 5) Tabel 7-16 toont voor elke NICHE-vegetatie de koppeling met het overeenkomstig habitattype of regionaal belangrijk biotoop (rbb), met de respectievelijke, actuele doeloppervlakte binnen de SBZ-H BE2100020, deelgebied 7. Daarnaast worden telkens de berekende oppervlakte door het NICHE- model weergegeven. Er kan gesteld worden dat voor het definitieve scenario de oppervlaktedoelstellingen gehaald worden. De cijfers lijken ruim, maar zoals reeds gesteld, moet er rekening gehouden worden met overlappingen en moeten de verschillende habitattypes nog toegewezen worden aan een specifieke locatie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 197 van 403

Tabel 7-16: toetsing oppervlaktedoelstellingen scenario 5

Figuur 7-22 geeft de locatie weer van de verschillende natuurdoeltypen voor de natuurzones en de aangrenzende bospercelen en eigendommen van het ANB, volgens een eerste toekomstvisie, gebaseerd op de abiotische standplaatskenmerken van het gebied, de actuele natuurwaarden en de NICHE-modellering van het definitieve scenario. Tabel 7-17 geeft de oppervlaktes van de respectievelijke natuurdoeltypes aan. Er dient opgemerkt te worden dat deze natuurdoeltypenkaart overeenstemt met de invulling van de natuurdoelen zoals bepaald in april 2016. Door voortschrijdend inzicht en na overleg met ANB werd deze natuurdoeltypenkaart verder uitgewerkt en verfijnd, waardoor er ook enkele verschuivingen zijn gebeurd. De meest recente versie van de natuurdoeltypenkaart (anno 2017) wordt weergegeven in de Passende Beoordeling. In het kader van de zorgplichtrapportering (zie verder) werd ook gewerkt met de meest recente versie van de natuurdoeltypenkaart (anno 2017). Volgende knelpunten worden aangehaald: - De verontreiniging van de waterlopen is relatief hoog voor het ganse studiegebied, maar vooral voor de Bolkse Beek. Indien wordt geopteerd voor een ‘natuurlijk’ valleisysteem waar overstromingen deel van uitmaken, wordt de waterkwaliteit als een belangrijk knelpunt of randvoorwaarde beschouwd. - De hoge trofiegraad van een aantal percelen staat de ontwikkeling van schralere vegetatietypes in de weg, een verarming is mogelijk mits afgraven (impact op hydrologische toestand) of uitmijnen. Er dient rekening gehouden te worden met het risico op interne eutrofiëring bij het vernatten van aangerijkte gronden (fosfaatschok). - De waardevolste vegetaties in het ruilverkavelingsgebied (zoals dotterbloemgraslanden en pimpernelgraslanden) zijn afhankelijk van de kalkrijke kwel. Een te grote verdroging doet de kweldruk dalen, waardoor de grondwaterafhankelijke vegetaties zullen verdwijnen. - De valleigebieden van de Mark en van de Kleine Mark en de depressie van de Bolkse Beek vormen smalle, ecologisch waardevolle zones die gezien hun beperkte buffercapaciteit bijzonder gevoelig

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC/scl/ivm - Rapportnaam pagina 198 van 400

zijn aan externe factoren vanuit het landbouwgebied (bemesting, verdroging, intensivering bodemgebruik, …). Om de natuurdoelstelligen te kunnen realiseren, moeten de meest relevante knelpunten opgelost worden. Een aantal van deze knelpunten kunnen binnen de ruilverkaveling aangepakt worden (zoals het afgraven van een aantal sterk aangerijkte percelen om een oligotrofere toestand te bekomen), een aantal andere zijn afhankelijk van externe milieufactoren (zoals de goede waterkwaliteit van waterlopen, de luchtdepositie, grondwaterwinnngen …).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC/scl/ivm - Rapportnaam pagina 199 van 400 Figuur 7-23: natuurdoeltypenkaart (april 2016)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 200 van 403 Tabel 7-17: oppervlakte natuurdoeltypes (april 2016)

Vegetatietype Oppervlakte (ha) Elzenbroekbossen (91E0) 45 Eiken-berkenbos (Qb) 14 Heischraal graslanden (6230) 2 Veldrusgraslanden (6410_ve) 2 Glanshavergraslanden met Grote pimpernel (6510_hus) 15 Dotterbloemgraslanden (rbb_hc) 21 Moerasspirearuigten (6430_hf) 3 Moerasspirearuigten (rbb_hf) 27 Grasland overgang nat-droog 13 Rietmoeras (rbb_mr) 11 Wilgenstruweel (rbb_sf) 3 Ondiepe beken en rivieren met goede structuur en 4 watervegetaties (3260) Weidevogelgebied 30

7.3.5.3 Biotoopverlies / -winst Door uitvoering van de ruilverkaveling kunnen waardevolle biotopen verdwijnen. Er wordt echter ook ruimte voorzien voor het creëren van nieuwe waardevolle biotopen. Door de VLM werd per ecotoopgroep een ecotopenbalans opgemaakt (zie onderstaande tabellen). In de tabellen werd per ecotopengroep een balans opgemaakt met daarin een opsomming van de voorkomende ecotopen, hun oppervlakte, lengte of aantal in de uitgangssituatie en plansituatie, maar ook gegevens over de typische milieukenmerken van deze groep in het plangebied, de rol in de ecologische infrastructuur van het plan en het belang als potentiële groeiplaats voor inheemse boom- en struiksoorten. Ten slotte werd kort besproken wat de waarschijnlijkheid en het tijdsperspectief is waarmee besproken resultaten zullen worden behaald. Er kan hierbij opgemerkt worden dat de BWK vereenvoudigd en geactualiseerd werd (zie §7.3.4) en dat voor de lijn- en puntelementen een afzonderlijke inventaris gebruikt werd. In de tabellen wordt een onderscheid gemaakt tussen ‘gronden met enige vorm van natuurbeheer’ en ‘gronden met specifiek natuurbeheer, eigendom van ANB’. Binnen ‘gronden met enige vorm van natuurbeheer’ worden de volgende gronden bedoeld: • gronden reeds in eigendom van het ANB (uitgangssituatie); • gronden in privaat eigendom, maar beheert volgens de inzichten van natuurpunt (uitgangssituatie); • landbouwgronden in eigendom van VLM die verpacht worden (jaarlijks te hernieuwen pachtcontracten) met beperkingen (oa. verlate maaidatum, scheurverbod, bemestingsverbod, …); • bossen en ruigten in eigendom van VLM; • gronden waarvoor beheerovereenkomsten zijn afgesloten. De toename van de ecotopen is slechts mogelijk als er voldoende grondreserve kan worden opgebouwd. Een tweede voorwaarde voor toename van de ecotopen is de overname van de grond door een partner die de verantwoordelijkheid opneemt voor het natuurbeheer. Specifiek voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel is het de bedoeling dat de percelen binnen de natuurzones worden toebedeeld aan het ANB en dat de lijnvormige maatregelen toebedeeld worden aan de gemeenten en/of de provincie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 201 van 403 Tabel 7-18: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “bossen”

BOSSEN, STRUWELEN EN AANPLANTEN Ecotooptype volgens BWK-code Uitgangssituatie (ha) Plansituatie (ha) Met enige vorm Met specifiek natuur- Met specifiek Totale opp. van natuurbeheer beheer, eigendom ANB In SBZ-H Totale opp. natuurbeheer in SBZ-H Mesofiele bossen 23,6683 8,166 5,9068 0,8332 34,0987 20,6592 1,1111 qb 17,4588 3,9057 1,8197 0,8332 32,1036 20,1705 1,1111 qs 5,7701 4,2603 4,0871 0 1,5557 0,4887 0 fs 0,4394 0 0 0 0,4394 0 0 Naaldhoutaanplanten 61,9676 9,2866 7,9953 1,659 51,8149 5,5806 1,0875 pa 21,7172 0,4866 0,0156 0,1112 16,8408 0,4978 0,1112 pi 0,5714 0,5635 0 0,5714 0 0 0 pmb 19,0132 1,1031 1,1031 0,4766 18,779 1,1225 0,4765 ppmb 20,276 7,1334 6,8766 0,4353 15,8053 3,9603 0,4353 ppms 0,3898 0 0 0,0645 0,3898 0 0,0645 Populieraanplanten en andere loofhoutaanplanten 56,1189 9,6787 3,601 8,1852 45,1178 3,5205 7,5117 lhb 17,7974 3,2977 0,8317 3,4359 14,6675 0,7345 2,7465 lhi 16,9467 3,6968 0,1443 4,2774 12,6266 0,328 4,2615 lsb 0,1131 0 0 0 0 0 0 n 21,2617 2,6842 2,625 0,4719 17,8237 2,458 0,5037 Overige bossen en struwelen 33,5948 4,9666 0,7126 7,81 63,6564 33,5344 28,6224 va 0,5733 0,5654 0 0 0,5733 0,5733 0 vm 1,7476 0,3376 0 0 33,1659 30,9593 20,6706 vm- 2,3395 0 0 0 2,3406 0 0 vn 9,5319 2,2902 0,4491 4,8476 7,104 0 4,1038 vn- 7,0162 0,7955 0 0,695 7,037 0 0,6673 sf 0,2639 0,0325 0 0 2,2368 1,9342 0,913 sf- 0,655 0 0 0 0,6613 0 0

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 202 van 403 sz 11,4674 0,9454 0,2635 2,2674 10,5375 0,0676 2,2677 Totale oppervlakte 175,3496 32,0979 18,2157 18,4874 194,6878 63,2947 38,3327

Milieukenmerken Bossen en struwelen: Bossen en struwelen: Het totale bosareaal in de uitgangsituatie bedraagt circa 175,3 ha. In de plansituatie is er een toename van de totale oppervlakte bos. Meer in detail gaat het over een toename van waardevolle eikenbossen (+ 10 ha), Bossen komen eerder versnipperd voor en zijn voornamelijk gelegen in de vallei- en moerasbossen (+ 29 ha) en struwelen (+ 1 ha). Er is een afname van valleien. ecologische minder waardevolle bostypes naaldhoutaanplanten, De voorkomende alluviale bossen zijn klein en versnipperd. Toenemende populieraanplanten en andere loofhoutaanplanten (-21 ha). verruiging in de ondergroei van populierenaanplanten hypothekeert de De nieuwe bossen sluiten aan bij bestaande bossen en worden voornamelijk ontwikkeling van biologische waardevollere broekbossen en half natuurlijke aangeplant in de valleien en depressies en ter hoogte van de noord-zuid vegetaties. boscorridor van Wortel-kolonie. Grotere boscomplexen vinden we buiten het projectgebied ter hoogte van Bossen die aangekocht zijn door de VLM en het ANB worden omgezet van Wortel-kolonie, Merksplas-kolonie en de Bolkse bossen. naaldhout- of populieraanplanten naar eikenbossen of vallei- en moerasbossen. De bossen die worden omgezet naar akkers of die ‘kunnen’ worden omgezet naar akkers (mits het akkoord van de eigenaar) worden gecompenseerd. Ten behoeven van de landbouwstructuur wordt 5,08 ha naaldhoutaanplanten (Pa, Pmb, Pbmb), 0,47 ha populieraanplanten (Lsb, Lhi) en 1,53 ha loofboomaanplanten (Qb, N) gerooid en wordt er (mits akkoord van de eigenaars) eventueel bijkomend 2,86 ha naaldhoutaanplanten (Pa, Ppmb) en 0.87 ha loofboomaanplanten (Qb, N) gerooid. Rol in ecologische De verspreid voorkomende, mesofiele en alluviale bossen , vooral gelegen in Door bosuitbreiding, bosomvorming en het voeren van een adequaat infrastructuur - de beekvalleien en depressies, hebben een hoge ecologische waarde. bosbeheer zal het geheel ontwikkelen tot een aaneenschakeling van rijk Aandachtsoorten gestructureerde bossen met een hoge ecologische kwaliteit. De structuur en de ontwikkelingsgraad van de bossen bepaalt het voorkomen van fauna (oa. insecten, vogels, zoogdieren, …) en flora (oa. bosplanten, De beoogde, rijk gestructureerde bossen kunnen als verbindings-, rust-, mossen, korstmossen). foerageer- en broedgebied voor diverse organismen fungeren. De ecologische waarde van monotone populieraanplanten met verruigde ondergroei en van naaldhoutaanplanten is eerder gering. Waarschijnlijkheid / In de uitgangssituatie wordt bosuitbreiding en bosomvorming belemmerd door De structurele bosuitbreiding en -omvorming in de beekvalleien en Tijdsperspectief de eigendomssituatie van de bossen. Bosuitbreiding en bosomvorming gebeurt depressies zullen hoofdzakelijk tot stand komen in het kader van het beheer niet planmatig en kadert niet in een duidelijke langetermijnvisie. (geleide spontane ontwikkeling). Na het verminderen van de ontwaterende

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 203 van 403 effecten kunnen we een versnelde bosontwikkeling verwachten, in een termijn van 5 tot 10 jaar. De vooropgestelde bosaanplantingen in Wortel-kolonie en bosomvorming op gronden van het ANB in de depressie van de Bolkse beek zullen na 20 tot 30 jaar uitgegroeid zijn tot een ecologisch waardevol bos.

Belang van ecotoopgroep “bossen” Ecologische criteria: De te rooien en eventueel te rooien (mits akkoord van de eigenaars) bossen bestaan uit naaldhoutaanplanten, populierenaanplanten, maar ook gedeeltelijk uit loofboomaanplanten, waaronder 0,53 ha (te rooien) en 0,97 ha (eventueel te rooien) eikenbos. Bosuitbreidingen en -omvorming zijn voorzien in de beekdalen en depressies en dit door moeras- en broekbosontwikkeling (Vm). Door bosuitbreiding (Qb) in het westelijk deel van Wortel-kolonie wordt een corridor gerealiseerd tussen het noordelijke en het zuidelijk boscomplex van de kolonie. Beleidsmatige criteria: Volgens het bosdecreet is het verboden om bossen en struwelen te ontbossen of moet er een kapmachtiging aangevraagd worden voor het rooien van bomen. Indien ze niet als bos beschouwd worden door hun beperkte oppervlakte, kunnen ze wel beschouwd worden als kleine landschapselementen waarvoor het wijzigen van de vegetatie vergunningsplichtig is. Conform het huidige beleid wordt bosuitbreiding gerealiseerd met streekeigen bostypes.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 204 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 205 van 403 Tabel 7-19: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “historisch permanente graslanden en moerassen”

HISTORISCH PERMANENTE GRASLANDEN EN MOERASSEN Ecotooptype volgens BWK-code Uitgangssituatie (ha) Plansituatie (ha) Met enige vorm Met specifiek natuur- Met specifiek Totale opp. van natuurbeheer beheer, eigendom ANB In SBZ-H Totale opp. natuurbeheer in SBZ-H Graslanden met verspreide biologische waarden 370,1772 27,5335 3,2353 28,2726 36,841 30,1807 0,4815 hpr 0 0 0 0 29,8805 29,8805 0,4256 hp 370,1772 27,5335 3,2353 28,2726 6,9605 0,3002 0,0559

Halfnatuurlijke graslanden met teruggedrongen ecologische kwaliteit 41,8402 26,2698 6,9162 2,3059 13,973 12,0252 3,8709 hp+ 34,9733 19,6911 6,9162 2,3053 2,0541 0,1288 0 hp* 0 0 0 0 11,9189 11,8964 3,8709 hpr+ 6,8669 6,5787 0 0,0006 0 0 0 Halfnatuurlijke graslanden 2,3439 2,1873 0 0 67,0677 66,2582 29,663 ha 0 0 0 0 1,6839 1,6839 1,0612 hf 0 0 0 0 35,2767 34,6275 15,4873 hm 0 0 0 0 1,7721 1,7721 1,7721 hus 0 0 0 0 12,0382 12,038 11,3424 hc 1,9141 1,847 0 0 16,2968 16,1367 0 hu- 0,4298 0,3403 0 0 0 0 0 Ruigten 9,0682 6,692 0,8613 2,3465 4,6657 3,0823 0,0168 hr 9,0682 6,692 0,8613 2,3465 4,6657 3,0823 0,0168 Moerassen 0,32 0 0 0,021 12,003 11,6025 3,9234 mr 0,32 0 0,021 12,003 11,6025 3,9234 Totale oppervlakte 423,7495 62,6826 11,0128 32,946 134,5504 123,1489 37,9556

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 206 van 403 Milieukenmerken Historisch permanente graslanden Historisch permanente graslanden Historisch permanente graslanden zijn over het algemeen soortenrijke De ecotoopbalans van de historische permanente graslanden gaat uit van een permanente cultuurgraslanden met relicten van halfnatuurlijke graslanden. ’worst-case scenario’. Er wordt vanuit gegaan dat alle graslanden, gelegen buiten de natuurzones volgens het ruilverkavelingsplan, omgezet worden naar zeer soortenarme graslanden (Hx). Volgens dit scenario zien we in de plansituatie een grote afname van de graslanden met verspreid biologische waarden (- 333 ha) en van de half natuurlijke graslanden met teruggedrongen ecologische kwaliteit (- 28 ha), maar een sterke toename van de half natuurlijke graslanden (+ 65 ha). In de praktijk zal de afname geringer zijn. De onderstaande figuur toont daarom ook de percelen permanent grasland waarvan het voortbestaan in het kader van de ruilverkaveling onzeker is. Valleien en depressies: Valleien en depressies: Het veiligstellen van deze gebieden is, omwille van hun waardevol karakter, een Datgene wat de valleien en depressies zo waardevol maakt, is, naast het prioriteit. natuurlijke, vochtige milieu, de aanwezigheid van kalkrijke kwel. Men treft hier nog kwelvegetaties aan die er voorkomen omwille van typische hydrologische en In de plansituatie wordt getracht het valleisysteem te vrijwaren en hier te komen geologische omstandigheden. tot de ontwikkeling van een natuurreservaat. Kruidige moerasvegetaties zijn vrij zeldzaam in Vlaanderen en het areaal gaat Er wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een aangesloten complex van achteruit. Verbossing, beplanting en de omzetting naar grasland en akker zijn kwelafhankelijke vegetaties waaronder schrale, half natuurlijke graslanden, hiervan de belangrijkste oorzaak. moeras- en broekbossen en kruidige moerasvegetaties. In totaal wordt hiervoor +- 97 ha grond uit landbouwgebruik genomen. Inrichtingsmaatregelen die in de valleien en depressies zullen genomen worden, zijn: - de waterhuishouding wordt zo ontworpen dat de ontwaterende invloed van het landbouwgebied op de natuurzones geminimaliseerd wordt; - verhoging van de grondwatertafel door opstuwing (met aandacht voor vrije migratie van aquatische fauna) en door het verondiepen en dempen van sloten; - bij het ontwerp en de uitvoering van de werken wordt rekening gehouden zodat de eutrofiërende invloeden van de hogerop gelegen, intensief gebruikte landbouwgronden geminimaliseerd worden;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 207 van 403 - vrije beekwerking toelaten en bevorderen door herstel beek- beekdalrelaties in het op te richten natuurreservaat en aansluitend aanleggen van een oeverstrook langsheen waterlopen (minimaal 5m).

Weidevogelgebieden: Weidevogelgebieden: Deze open gebieden zijn gelegen op de historische heidegronden. Het betreft In de plansituatie worden enkele van de kansrijke weidevogelgebieden ingericht hier voornamelijk vochtige, open percelen met microreliëf. Het vochtige karakter als natuurreservaat. In totaal wordt hiervoor +- 30 ha grond uit landbouwgebruik van de percelen wordt hier veroorzaakt door de aanwezigheid van een ondiepe genomen. kleilaag. Inrichtingsmaatregelen die hier zullen genomen worden, zijn: Het studiegebied overlapt met een perimeter waar beheerovereenkomsten voor - verhogen van de grondwaterstand en het instellen van een variabel weidevogels kunnen afgesloten worden. peilbeheer (hoog peil in de winter, wateraflatend in het voorjaar en relatief laag peil in de zomer); - optimaliseren als infiltratiegebied door vermindering van versnelde afvoer; - selectief dempen van grachten en creëren van microreliëf en plas-dras situaties. Er wordt gestreefd naar een complex van soortenrijke graslanden met microreliëf en vochtige, licht bemeste graslanden; - openheid van weidevogelgebieden in hun ruime omgeving wordt bewaard en geoptimaliseerd. Aanvullend kunnen in de ruimere omgeving op vrijwillige basis beheerovereenkomsten voor weidevogelbeheer afgesloten worden. Rol in ecologische Valleien en depressies: Valleien en depressies: infrastructuur – De natuurlijkheid en landschappelijke gaafheid van de valleien en depressies De inrichting van de valleien en depressies moet ervoor zorgen dat aandachtsoorten gaan sterk achteruit. beekbegeleidende vegetaties zich kunnen ontwikkelen en de ecologische waarde schrale, natte hier verhoogt. Speciale aandacht gaat uit naar half natuurlijke vegetaties Vooral ontwatering en intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik en vegetaties (oa. behorend tot het pimpernelverbond, dit met het oog op hervestiging van het gebrek aan beheer is hiervan de oorzaak. Zeldzame plantensoorten worden nog pimpernelverbond), pimpernelblauwtje. waargenomen, maar het betreft hier dan voornamelijk relictvegetaties. moeras- en broekbossen, pimpenelblauwtje Weidevogelgebieden: Weidevogelgebieden: Veiligstellen en een aangepast beheer van belangrijke weidevogelgebieden Ook buiten de valleien en depressies worden vochtige weilanden aangetroffen. hebben een positieve invloed op het broedsucces van weidevogels. Het vochtige karakter wordt hier veroorzaakt door de aanwezigheid van ondiepe klei. Deze aaneengesloten, vochtige, open gebieden van minder intensief gebruikte weilanden met microreliëf zijn belangrijk als broedgebied voor weidevogels.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 208 van 403 Waarschijnlijkheid / Valleien en depressies: Tijdsperspectief De uitbreiding en het in stand houden van kwelafhankelijke vegetaties in de valleien en depressies is voornamelijk afhankelijk van de kweldruk, de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het gevoerde beheer. Om te komen tot een goed functionerend beekdalsysteem dient de voeding van kwelwater gevrijwaard. Het vermijden van snelle afvoer van kwel in een beekdal moet ervoor zorgen dat de aangevoerde kwel de wortelzone kan bereiken, wat van belang is voor de ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties. De infiltratiegebieden zijn echter moeilijker te beschermen daar deze voor een groot deel onder bos en/of buiten het plangebied liggen. Door de drinkwaterwinning in de nabije omgeving worden de stroombanen van het grondwater gewijzigd, met als gevolgd dat de natuurlijke kwelstroom naar de valleien en depressies vermindert. Op dit probleem heeft de ruilverkaveling echter geen impact. Plaatselijk kan in het kader van ruilverkaveling de infiltratie wel verbeterd worden (oa. door de inrichting van het weidevogelgebied Polderheide, instellen van een stuwbeheer op kavelsloten ea.). Na een maaibeheer van 5 tot 10 jaar, afhankelijk van de beginsituatie, zal verschraling van vegetaties in de beekvalleien waar te nemen zijn. We verwachten in deze periode een geleidelijke toename van biologische waarden. Het afgraven van, in voorkomend geval, met fosfaat aangerijkte grondlaag kan het verschralingsproces aanzienlijk versnellen en kan een fosfaatschok voorkomen . Weidevogelgebieden: Randvoorwaarden voor het realiseren van de beoogde doelstelling voor weidevogels is dat de openheid, ook in de ruime omgeving, dient verzekerd te worden. Dit geldt dus ook voor gebieden waar geen maatregelen genomen worden. Het is echter de vrees dat na ruilverkaveling, de vogelstand in de niet beschermde zones, achteruit zal gaan. De achteruitgang zal dan voornamelijk te wijten zijn aan de veranderende factoren na een ruilverkaveling namelijk: ontwatering, ontsluiting en intensivering van landbouwactiviteiten in deze gebieden. Het afsluiten van vrijwillige beheerovereenkomsten kan hier een deel van de oplossing zijn.

Belang van ecotoopgroep “historisch permanente graslanden” Ecologische criteria Valleien en depressies: In de uitgangssituatie komen half natuurlijke graslanden met teruggedrongen ecologische kwaliteit (41,84 ha), half natuurlijke graslanden (2,34 ha), ruigten (9,07 ha) en moerassen (0,3 ha) voornamelijk voor in de valleien en depressies. Het realiseren van een natuurreservaat in de valleien en depressies moet ervoor zorgen dat kwelminnende vegetaties zich kunnen ontwikkelen en de ecologische waarde hier verhoogt. Speciale aandacht gaat naar de ontwikkeling van de half natuurlijke graslanden Hc (16,3 ha), Hf (35,38 ha) en Hus (12,04 ha). De uitbreiding en het in stand houden van kwelafhankelijke vegetaties en moerasvegetaties in de valleien en depressies is afhankelijk van de kweldruk, de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en het gevoerde beheer.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 209 van 403 Weidevogelgebieden: In de uitgangssituatie staan de broedgebieden voor weidevogels zwaar onder druk. In de plansituatie worden enkele van de kansrijke weidevogelgebieden (+- 30 ha) ingericht als een natuurreservaat. Veiligstellen en aangepast beheren van belangrijke weidevogelgebieden heeft een positieve invloed op het broedsucces van weidevogels. Randvoorwaarde voor het realiseren van de beoogde doelstelling voor weidevogels is dat de openheid, ook in de ruimere omgeving, dient versterkt te worden. Beleidsmatige criteria Valleien en depressies: Enkel een gedeelte van de vallei van de Mark kent een juridische beschermingsstatus als habitatrichtlijngebied (SBZ-H BE2100020). Al de andere valleien en depressies hebben een onvoldoende juridische bescherming (landbouwgebied met landschappelijke waarde).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 210 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 211 van 403 Tabel 7-20: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “waterrijke gebieden”

WATERRIJKE GEBIEDEN Ecotooptype volgens BWK-code Uitgangssituatie (ha) Plansituatie (ha)

Met specifiek Met enige vorm van natuurbeheer, Met specifiek Totale opp. natuurbeheer eigendom ANB In SBZ-H Totale opp. natuurbeheer in SBZ-H Waterrijke gebieden 16,6309 0,7505 0,6816 0,9165 16,2896 0,9618 0,9165 ae 12,4902 0,7197 0,6597 0,5689 12,1303 0,6571 0,5689 aer 2,2166 0,0308 0,0219 0,3476 2,2371 0,3047 0,3476 ao 0,1398 0 0 0 0,1379 0 0 ap 1,7843 0 0 0 1,7843 0 0 Totale oppervlakte 16,6309 0,7505 0,6816 0,9165 16,2896 0,9618 0,9165

Milieukenmerken Het betreft hier voornamelijk oude kleiontginningsputten en poelen en vijvers De ecotoopbalans voor “waterrijke gebieden” houdt geen rekening met recreatief gebruik. met de door de ruilverkaveling nieuw aan te leggen poelen. Er kan zodoende gesteld worden dat de oppervlakte open water minstens De vijvers die aangelegd zijn in functie van recreatie liggen voornamelijk in de behouden blijft, maar waarschijnlijk zal toenemen. beekvalleien. De oevers zijn meestal steil. De milieukenmerken worden in de plansituatie niet gewijzigd behalve De oevers van de kleiputten zijn eveneens steil en zijn gekenmerkt door voor de poelen en vijvers die in het kader van de herverkaveling opgaande begroeiing. eigendom worden van de Vlaamse overheid. In het kader van het te realiseren weidevogelgebied nabij de voormalige kleiputten (Polderheide) wordt betracht, mits akkoord van de eigenaar(s), oevers van de kleiputten af te schuinen. De watervlakken die in de ruilverkaveling gewoon behouden blijven, zijn wel onderhevig aan een autonome evolutie. Een klein deel ervan kan verdwijnen en/of kan in waarde afnemen. In functie van de realisatie van de populatiedoelstelling voor kamsalamander in het kader van het SBZ-H BE2100020, wordt in de ruilverkaveling een netwerk van nieuwe poelen aangelegd.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 212 van 403 Bij het ontwerp van de kavelinrichtingswerken in de omgeving van poelen en vijvers dient er rekening mee gehouden te worden dat het waterpeil behouden blijft. Natuurtechnische ingrepen zullen de diversiteit aan vegetatie verhogen. Voortplantingsgebieden van amfibieën en insecten kunnen op deze manier verbeterd worden. Rol in ecologische De kleinontginningsputten zijn gelegen naast een belangrijk weidevogelgebied. Van de uit te voeren maatregelen in de weidevogelgebieden, creëren infrastructuur – Uit studie blijkt dat open water een positieve invloed heeft op het voorkomen van plas-dras situatie, wordt verwacht dat ze een positieve invloed Aandachtsoorten van weidevogels. zullen hebben op het voorkomen van weidevogels (broedvogels) en pleisterende trek- en wintervogels. Weidevogels, amfibieën, insecten Door het ontwikkelen van een ecologisch netwerk tussen aanwezige Poelen die in het gebied voorkomen, herbergen diverse soorten amfibieën. Een en nieuw aan te leggen poelen wordt verwacht dat de verspreiding netwerk van poelen is belangrijk voor het in stand houden en ontwikkelen van van herpetofauna en waterafhankelijke insecten zal uitbreiden en de leefbare populaties. Diverse insectensoorten zoals libellen en waterkevers zijn isolatie wordt opgeheven. eveneens afhankelijk van permanent waterhoudende poelen.

Belang van “waterrijke gebieden” Ecologische criteria Een deel van de watervlakken zal een kwaliteitsverhoging kennen door een aangepast beheer. Een netwerk van poelen zal geoptimaliseerd worden in de percelen opgenomen in het te realiseren natuurreservaat. Rondom de voormalige kleiontginningsputten wordt in de plansituatie de beplanting verwijderd. In het te realiseren weidevogelgebied wordt een plas-dras situatie gecreëerd waarvan verwacht wordt dat het een positieve invloed zal hebben op het voorkomen van weidevogels (broedvogels) en pleisterende trek- en wintervogels. Beleidsmatige criteria Voor waterrijke gebieden geldt het vegetatiewijzigingsverbod ongeacht de plaats van voorkomen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 213 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 214 van 403 Tabel 7-21: ecotopenbalans voor de ecotoopgroep “houtige puntelementen”

HOUTIGE PUNTELEMENTEN Uitgangssituatie (stuks) Plansituatie (stuks) Met einge vorm Met specifiek natuur- Met specifiek Toestand Totaal aantal van natuurbeheer beheer, eigendom ANB In SBZ-H Toestand Totaal aantal natuurbeheer in SBZ-H Houtige puntelementen Bestaand 1.175 94 11 124 Te behouden 599 197 100 Nieuw aan te planten 21 0 0 Te rooien 51 27 5 Te behouden indien mogelijk voor de herverkaveling 265 6 13 Totaal aantal 1.175 94 11 124 Totaal aantal (minimum) 620 197 100 Totaal aantal (maximum) 885 203 113

HOUTIGE LIJNELEMENTEN Uitgangssituatie (m) Plansituatie (m) Met enige vorm Met specifiek natuur- Met specifiek Toestand Totale lengte van natuurbeheer beheer, eigendom ANB In SBZ-H Toestand Totale lengte natuurbeheer in SBZ-H Houtige lijnelementen Bestaand 97.360 5.801 1.601 3.916 Te behouden 56.181 9.215 4.061 Te ontwikkelen 32.918 544 336 Nieuw aan te planten 58.736 1.273 1.975 Te rooien 3.873 389 359 Te behouden indien mogelijke voor de herverkaveling 8.550 191 0 Totale lengte 97.360 5.801 1.601 3.916 Totale lengte (minimum) 147.835 11.032 6.372 Totale lengte (maximum) 156.385 11.223 6.372

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 215 van 403 Belang van “Houtige lijnelementen” Ecologische criteria: De lengte groene, lijnvormige landschapselementen die in de plansituatie aanwezig zal zijn, is begroot op maximum 156,4 km en minimum 147.8 km. Het verschil, 8,6 km, zijn landschapselementen die kunnen verwijderd worden naar aanleiding van de realisatie van de nieuwe kavelstructuur en/of de uitvoering van de kavelinrichtingsswerken. Het belang van de groene, lijnvormige landschapselementen is zeer groot. Zij zorgen voor bijkomende structuurvariatie en vormen een ecologisch netwerk in het intensieve landbouwgebied. Ze verbinden waardevolle natuurzones met elkaar zodat een blauw-groen netwerk wordt gevormd en populaties niet geïsoleerd geraken. Beleidsmatige criteria: Voor het kappen van hoogstammige bomen moet er een omgevingsvergunning aangevraagd worden. Het wijzigen van kleine landschapselementen of de vegetaties ervan is vergunningsplichtig. Binnen het plangebied wordt er een versterking van de kleine landschapselementen vooropgesteld. Indien de mogelijkheid voor verwerving van bepaalde percelen niet bestaat, kan de autonome evolutie op terrein tegengegaan worden dankzij de handhaving van de bestaande wetgeving.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 216 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 217 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 218 van 403 HEIDEN Ecotooptype volgens BWK-code Uitgangssituatie (ha) Plansituatie (ha)

Met enige vorm Met specifiek van natuurbeheer, Met specifiek Totale opp. natuurbeheer eigendom ANB In SBZ-H Totale opp. natuurbeheer in SBZ-H Heiden 0,4967 0 0 0 0,4967 0 0 ce 0,416 0 0 0 0,416 0 0 cmb 0,0807 0 0 0 0,0807 0 0 Totale oppervlakte 0,4967 0 0 0 0,4967 0 0

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 219 van 403 4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 220 van 403 Uit de ecotopenbalans blijkt dat na uitvoering van de ruilverkaveling o de oppervlakte bos en struweel stijgt met ca. 19 ha, waarbij vooral meer oppervlakte bos gelegen is binnen SBZ-H en ook meer oppervlakte een specifiek natuurbeheer zal kennen31; o de oppervlakte van de graslanden met verspreid biologische waarden en van de half natuurlijke graslanden met teruggedrongen ecologische kwaliteit volgens het ‘worst-case scenario’ (sterk) afneemt, maar dat er een sterke toename is van de oppervlakte van de half natuurlijke graslanden. Het ‘worst-case scenario’ gaat ervan uit dat alle graslanden buiten de natuurzones omgezet worden naar Hx (soortenarme graslanden), hetgeen in de praktijk een overschatting zal zijn. Het areaal half natuurlijk grasland volgens de plansituatie zal over de volledige oppervlakte een specifiek natuurbeheer krijgen. o de lengte lijnvormige groene landschapselementen zal toenemen. Het aantal puntvormige groene landschapselementen zal afnemen. De afname van deze puntelementen moet echter genuanceerd worden omdat een aantal van die puntelementen opgenomen wordt in nieuwe en te ontwikkelen lijnvormige groene landschapselementen en zodoende niet meer in de balans van de puntelementen voorkomt. Momenteel is echter nog niet met zekerheid gekend hoeveel KLE door herverkaveling en kavelinrichtingswerken zullen verdwijnen. o de oppervlakte waterrijke gebieden, heide en moerassen nagenoeg gelijk blijft; o de oppervlakte ruigten in het worst-case scenario zal dalen.

Voor een detailbespreking van bovenstaande voorziene werken wordt verwezen naar §7.3.5.1. Algemeen kan echter gesteld worden dat na het uitvoeren van alle ruilverkavelingswerken de natuurwaarden in de exploitatiefase gestegen zullen zijn ten opzichte van de referentiesituatie en er positieve tot aanzienlijk positieve effecten (+2/+3) te verwachten zijn voor de voorkomende fauna en flora.

Binnen dit ruilverkavelingsplan gaat speciale aandacht naar de beekvalleien. Vaak vormen deze de verbinding tussen grotere natuurkernen omdat ze meestal minder intensief worden gebruikt. Veel weilanden met houtkanten, beboste percelen e.d. herbergen er heel wat natuurwaarden. Een groot deel van de beekvalleien wordt aangeduid als natuurzone, waarbij waardevolle percelen onder natuurbeheer zullen gebracht worden en de natuurwaarden er (oa. via een gewijzigd peilbeheer) zullen hersteld worden. Daarnaast zal er binnen het Habitatrichtlijngebied ook actief meegewerkt worden aan het realiseren van de vooropgestelde IHD’s. Het is dus duidelijk dat de ecologische functie van deze valleien zal versterken, wat positief wordt beoordeeld inzake biotoopwinst (score +2/+3). De vallei van de Kleine Mark en de depressie van de Hollandse Loop verdienen een afzonderlijke vermelding. Deze zones zijn gekenmerkt door de aanwezigheid van oude beemdenstructuren met een relatief groot aantal kleine landschapselementen en met een extensiever landbouwkundig bodemgebruik. We stellen echter vast dat de laatste 15 jaar (2000 tot 2015) het landbouwkundig bodemgebruik hier sterk geïntensiveerd is waardoor er veel biologisch waardevolle tot zeer waardevolle percelen verdwenen zijn. Aangezien het ruilverkavelingsplan het behoud van het half open landschapsbeeld vooropstelt, zijn in deze zones: - een groot aantal groene, lijnvormige landschapselementen ingetekend met een significante breedte van 5 tot 7 m (Kleine Mark: B75, B76, B77, B79, B80; depressie van de Hollandse Loop: A41, A42, A43). - langsheen ontsluitingswegen, waterlopen en hoofdafwateringssloten verbrede bermen voorzien (breedte 3 m) voor nieuwe en te ontwikkelen groene, lijnvormige landschapselementen (kleine

31 Ter info wordt meegegeven dat percelen die aangeduid worden als ‘te rooien mits akkoord van de eigenaar’ meegeteld zijn als te rooien bij de zorgplicht.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 221 van 403 Mark: B72, B70, B71, B78, B87, C59, C63, C64, C66; depressie van de Hollandse Loop: A40, A4, A45, A46). Door de natuurmaatregelen in de valleien en depressies worden de natuurwaarden behouden en kunnen ze verder ontwikkelen. Concrete inrichtingsplannen zijn nog niet opgesteld, maar zullen o.a. het dempen en verondiepen van sloten, peilverhogingen en afgraven van de aangerijkte toplaag inhouden. De effecten, waarvan biotoopwinst en biotoopverbetering door vernatting de belangrijkste zullen zijn, kunnen dan ook niet in detail besproken of geëvalueerd worden, maar zullen naar alle waarschijnlijkheid zeker positief uitvallen (score +1 tot +3). Wel kan er verwezen worden naar de NICHE-modellering die werd uitgevoerd, waarbij de mogelijke toekomstige biotopen werden gemodelleerd, zie § 7.3.5.2. Bij de opmaak van de beheerplannen voor het Vlaamse natuurreservaat in de valleien en depressies wordt een natuurlijk beekdallandschap met halfnatuurlijke graslanden, elzenbroekbossen, ruigten, moerassen, ea. vooropgesteld. Het vrijwaren van de structuur van de Markvallei is belangrijk en gunstig voor de ontwikkeling van fauna en flora. • De ontwikkeling van kwelafhankelijke vegetaties is hierbij een prioriteit. Eutrofiëring door regelmatige overstromingen met aangerijkt oppervlaktewater dient vermeden te worden. • Speciale aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van pimpernelhooilanden (type Hu). Deze vegetatie is opgenomen in de Bijlage I van de habitatrichtlijn en vereist de aanwezigheid van voldoende kwel. Door een gunstige uitgangssituatie te creëren voor de Grote pimpernel en dit door het ontwikkelen van schrale graslanden en laaggelegen hooilanden wordt de kans op een hervestiging van het Pimpernelblauwtje vergroot. • Bosjes die eigendom zijn van de VLM worden omgevormd tot streekeigen elzenbroekbossen. De omvorming van privébossen naar elzenbroekbossen wordt betracht. Nieuwe elzenbroekbossen worden aangelegd (± 15 ha). • Poelen worden verbeterd of heraangelegd in de natuurzones, nieuwe poelen worden aangelegd. Dit in functie van het uitbouwen van een poelennetwerk. Al deze maatregelen zullen zorgen voor een toename van de biodiversiteit (planten, amfibieën, vlinders, insecten) en een verhoging van de biologische waarde van de percelen. De globale effecten in de natuurzones op biotoopwinst, biotoopverbetering zullen beperkt tot aanzienlijk positief zijn (score +1 tot +3) . De verbetering van de vegetaties in de vallei van de Mark zal ook een ontwikkeling van geschikte biotopen voor Kamsalamander (en andere amfibieën) toelaten. Vooral de instandhouding en de verbetering van de natte graslandvegetaties in de depressie van de Bolkse Beek kunnen belangrijk zijn. Ter hoogte van Wortel-kolonie wordt bijkomend een ven hersteld voor kamsalamander, wat eveneens positief beoordeeld wordt (score +2). Zoals eerder vermeld wordt het behouden van KLE’s als neutraal beoordeeld. Ca. 4% van de groene lijnelementen en ca. 4,3% van de groene-puntvormige elementen is aangeduid als te rooien, waardoor negatieve effecten inzake biotoopverlies te verwachten zijn. Echter, door het rooien van opgaande begroeiingen ter hoogte van de geplande weidevogelgebieden (oa. C40, C43, C87 en C88) kunnen positieve effecten op het broedsucces van weidevogels verwacht worden. Ca. 9% van de groene lijnvormige landschapselementen en ca. 22,6% van de groene puntelementen is aangeduid als enkel te rooien indien noodzakelijk voor de herverkaveling. Indien deze KLE’s voorkomen langs op te breken wegen of te dempen sloten kan verwacht worden dat ze zullen gerooid worden. Afhankelijk van de waardevolheid van deze KLE’s worden de mogelijke effecten beoordeeld als niet significant tot negatief (score 0 tot -2). Het verlies aan punt- en lijnvormige landschapselementen wordt echter ruimschoots gecompenseerd door het aanplanten van nieuwe landschapselementen en het ontwikkelen van bestaande landschapselementen. Daarnaast worden op enkele plaatsen ruigtestroken aangelegd (C42, C43, C44 en D37). Het opnemen van landschapselementen in het openbaar domein of een overdracht naar een overheidsinstantie verzekert het behoud ervan. Het onderhoud en beheer van deze elementen zal in de toekomst immers gebeuren onder toezicht van een openbaar bestuur.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 222 van 403 Voor de lijnvormige landschapselementen zijn in het ruilverkavelingsplan verschillende typeprofielen uitgewerkt, gaande van ruigtestroken, elzensingels, enkele bomenrijen, dubbele bomenrijen, houtkanten,houtkanten voor energielangséén of tweezijden op debermen ofoevers.Verderworden ook enkele alleenstaande, solitaire bomen aangeplant en worden er langs de waterlopen en hoofdafwateringssloten met een natuurtechnisch profiel pleksgewijze beekbegeleidende beplantingen uitgevoerd. In het noordelijk deel van het ruilverkavelingsgebied (omgeving Strafschool van Hoogstraten en Wortel-kolonie) en rond Merksplas-kolonie worden vooral de typische drevenstructuren verder uitgebouwd en opgevuld. Langs kleine veldwegen en waterlopen worden hoofdzakelijk houtkanten, bomenrijen, elzensingels of ruigtestroken aangebracht en hersteld. Door de aangebrachte beplantingen en het ingestelde beheer kunnen deze plaatsen een refugium betekenen voor planten en dieren. Tevens zullen een aantal soorten die gebonden zijn aan open cultuurlandschappen (akkers) ter hoogte van de bomenrijen (aan de valleiranden of langs wegen en waterlopen) kunnen broeden of nestelen en in de akkers foerageren. Tevens hebben de bomenrijen, waaronder zich een kruidige ondergroei zal vestigen, een belangrijke functie in de ecologische infrastructuur tussen de ecologisch meer waardevolle gebieden. De effecten van de uitbreiding van de lijnvormige landschapselementen wordt aanzienlijk positief beoordeeld (score +3). Het verleggen van waterlopen en hoofdafwateringssloten gebeurt verspreid over het ruilverka- velingsgebied. De nieuw te graven afwateringen zullen doorheen akkers of weilanden lopen, waar ze een ruimtebeslag in weinig waardevolle vegetaties veroorzaken. De aanwezige vegetaties in en op oevers van de te verleggen afwateringen zullen niet behouden blijven (bv. maatregel B22 en E33) en zijn gedoemd om te verdwijnen. Dit biotoopverlies (rietkragen en moerasplanten) wordt negatief beoordeeld (score -2). Wel worden er langsheen de nieuwe tracés nieuwe groenelementen aangeplant onder de vorm van houtkanten, bomenrijen ea. . Er wordt voorgesteld de waardevolle rietktragen zo veel mogelijk te behouden. Op de valleiranden worden nieuwe tracés van de hoofdafwateringssloten aangelegd (A23, A24, B24, C30, C33). Deze nieuwe tracés (ca. 2,3 km) bevinden zich op de grens tussen landbouwgebied en natuurzone en zijn hoofdzaklijk gelegen ter hoogte van soortenarme graslanden (Hp) of akkerland (Bs). De aanleg gaat gepaard met een permanent biotoopverlies van ca. 0,7 ha. Het effect is neutraal tot plaatselijk negatief (terhoogtevan meer waardevollebiotopen)tenoemen (score0 tot –2). Terhoogte van de nieuwe tracés komen op enkele plaatsen alleenstaande bomen voor, die op het plan aangeduid zijn als mogelijk te verwijderen. Vermits er door de nieuwe tracés vaste grenzen ontstaan, is het behoud van deze landschapselementen meer gegarandeerd. Van een aantal bestaande waterlopen en hoofdafwateringssloten worden de structuurkenmerken en de inwendige berging verhoogd door het aanleggen van natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen). De waterlopen die hiervoor in aanmerking komen zijn de Roeleindeloop, Hoge Putloop, Aardbolloop, Schommebeek en Bolkse Beek en enkele hoofdafwateringsgrachten (ca. 6,7 km). Naast deze grachten en waterlopen wordt in de natuurtechnische profielen het opgaand groen met pleksgewijze beplanting uitgebreid. Op langere termijn kan de water- en oevervegetatie zich uitbreiden, zeker wat betreft waterplanten en moerasplanten en zal het zelfreinigend vermogen van de waterloop toenemen zodat het effect (biotoopwinst) als positief te beschouwen is (score +2). De aanleg van bijkomende nieuwe landbouwwegen zal gepaard gaan met direct ruimtebeslag. De breedte hiervoor kan variëren en is afhankelijk van het al of niet aanwezig zijn van brede bermen, groene landschapselemenenten en bermsloten langs de nieuwe wegen. De standaardbreedte voor de nieuwe landbouwwegen bedraagt 11 m, waarvan 3 m voor de eigenlijke weg, 2 x 2 m voor de bermen en 2 x 2 m voor de bermsloten. Het ruimtebeslag voor de eventuele uitbouw van dreven, bomenrijen of andere groene landschapelementen langsheen deze nieuwe wegen wordt nog afzonderlijk verrekend. De nieuwe wegen in het landbouwgebied worden aangelegd in steenslag. De verspreid over het ruilverkavelingsgebied nieuw aan te leggen wegen worden bijna allemaal aangelegd ter hoogte van huidige akkers of graasweiden, met geringe biologische waarde (Bs, Hp of Hx), zodat het effect op permanent biotoopverlies verwaarloosbaar is (score 0). Uitzondering hierop vormt de maatregel E57 waar de nieuwe weg deels door een naaldhoutbos loopt (score -1). Het totale biotoopverlies wordt begroot op ca. 7,23 ha. Nieuwe bermen en grachten vormen nieuwe biotopen voor planten en diersoorten. Deze winst wordt beperkt positief beoordeeld (score +1).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 223 van 403 De aanleg van recreatieve paden veroorzaakt een beperkt ruimtebeslag van weinig waardevolle vegetaties. Binnen een strook van 2 m worden de voorkomende akkers, soortenarme graslanden of graasweiden ingenomen. Het effect op biotoopverlies wordt neutraal tot beperkt negatief beoordeeld (score 0 tot -1). Bij de aanleg van laarzenpaden (maatregel A94, B111, C114, D61) doorheen de vallei van de Mark en de depressie van de Bolkse Beek kan een beperkt vegetatieverlies optreden daar waar het pad waardevolle of zeer waardevolle vegetaties kruist. De juiste ligging van de laarzenpaden is nog niet gekend en zal pas in de fase van het ontwerp van de werken bepaald worden. De effecten op biotoopverlies worden beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1 tot -2); ter hoogte van minder waardevol grasland is het effect niet significant (score 0). Eventueel kan ter hoogte van drassige plaatsen een knuppelpad voorzien worden. Indien de verbeteringswerken aan wegen ook gepaard gaan met de aanleg van bredere wegbermen, bermsloten en de uitbouw van de drevenstructuur, de aanplanting van nieuwe bomenrijen, houtkanten en andere groene landschapselementen is er een biotoopverlies in de aanpalende vegetaties te verwachten door het ruimtebeslag. Meestal betreft het hier akkers (Bs) of soms tijdelijke graslanden (Hx) met geringe biologische waarde die hiervoor ingenomen worden, zodat het negatieve effect door het ruimtebeslag verwaarloosbaar is (score 0). Waardevolle bermen (met zeldzame soorten) volgens het inventarisatie- en bermbeheersplan van Hoogstraten en Rijkevorsel, worden niet geschaad door de ruilverkavelingswerken. Na verloop van tijd kunnen de nieuwe bermen en bomenrijen uitgroeien tot soortenrijke biotopen, wat een positieve bijdrage oplevert voor het ruil- verkavelingsgebied. Deze verbrede bermen en houtkanten bieden nieuwe mogelijkheden voor de ontwikkeling van flora en fauna en dragen bij tot een verbetering van migratieroutes (score +1). Erfbeplanting is een maatregel die een positieve invloed kan hebben op het aandeel natuur in het ruilverkavelingsgebied. Bij de erfbeplanting kunnen hoogstamfruitbomen, streekeigen bomen en struiken worden aangeplant als erfverfraaiing of voor de inkleding van storende bebouwing, poelen worden heringericht of aangelegd en eventueel een kleinschalige waterzuivering worden aangelegd. Vooral in de ecologisch minder waardevolle zones in het grootschalige landbouwgebied kan deze maatregel leiden tot een opwaardering. Doordat deze maatregel op vrijwillige basis uitgevoerd wordt, is een begroting van hoeveelheden niet mogelijk. De effecten van deze maatregel zijn afhankelijk van de repons van de landbouwers en worden niet significant tot positief beoordeeld (score 0 tot +2). Ter hoogte van de weidevogelgebieden zal een vernatting gerealiseerd worden en wordt de ontwikkeling van soortenrijke, vochtige, licht bemeste graslanden nagestreefd. De ontwikkeling van deze habitats wordt inzake biotoopwinst aanzienlijk positief beoordeeld (score +3).

7.3.5.4 Versnippering / ontsnippering en barrièrewerking De herverkaveling en de kavelinrichtingswerken in het landbouwgebied hebben tot gevolg dat bepaalde perceelsrandvegetaties, wegbermen, grachten, en landschapselementen kunnen verdwijnen. Het zijn juist deze lijnvormige elementen die een rol vervullen als natuurlijke corridor voor verschillende diersoorten in het landbouwgebied. Door het verdwijnen van deze elementen neemt de versnippering toe. Door de kavelinrichtingswerken wordt het gebied opener. Dit zal vooral merkbaar zijn in gebieden waar nog veel landschapselementen voorkomen, zoals ten oosten van de Bosloop, ten zuiden van de Kleine Mark (Klaterstraat) en in de zone tussen de Kleine Mark en de Bolkse Beek, waar opgaande landschapselementen en microreliëf zullen verloren gaan. Toch moet er gemeld worden dat ook hier het ruilverkavelingsplan invulling geeft aan een natuurlijke corridor van landschapselementen: • ten oosten van de Bosloop door de ontwikkeling van oa. de maatregel B47; • ten zuiden van de Kleine Mark door de ontwikkeling van oa. de maatregelen C68, C69, C70, C71; • in de zone tussen de Kleine Mark en de Bolkse Beek door de ontwikkeling van oa. de maatregelen C56, C57, C58, C59, C60, C61, C62, C79.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 224 van 403 In meer open gebieden is het effect van de herverkaveling op de versnippering minder belangrijk. Doch ook moet aangehaald worden dat het ruilverkavelingsplan invulling geeft aan een natuurlijke corridor van landschapselementen: • de zone tussen de Mark, de Koestraat en Papenvoort door de ontwikkeling van oa. de maatregelen C41, C45, C46, D31, D36, D37, D38; • de zone tussen de Bolkse bossen en de uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht door de ontwikkeling van de oa. de maatregelen E54, E55, E56; • de zone ten westen van Achtel door oa. de ontwikkeling van de maatregelen B65, B66, B67. De effecten van de herverkaveling en de kavelinrichting op de versnippering worden door het ontwikkelen van groene landschapselementen beperkt negatief beoordeeld (score -1). Zoals aangehaald bij de effectgroep biotoopverlies kan gesteld worden dat in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse Loop, door de ontwikkeling van een uitgebreid netwerk van groene landschapselementen, het effect van de herverkaveling en de kavelinrichting op versnippering niet significant beoordeeld kan worden (score 0). Na uitvoering van de ruilverkaveling zal ten opzichte van de referentiesituatie in totaal meer bos, meer natuur en meer KLE’s in het plangebied aanwezig zijn, wat positief tot aanzienlijk positief beoordeeld wordt (score +2 tot +3). De aanwezige bossen in de valleigebieden blijven behouden, aangezien deze hoofdzakelijk gelegen zijn in de natuurzones en dus buiten de te herverkavelen zones. Enkele naaldbossen en loofbossen (met een totale oppervlakte van ca. 10,3 ha, waarvan ca. 6,66 ha ‘te rooien’ en ca. 3,7 ha ‘te rooien mits akkoord van de eigenaar’) zullen omgezet worden naar landbouwpercelen. Deze bosfragmenten zijn in de huidige toestand te klein of te weinig waardevol om een geschikt leefgebied te vormen voor (zeldzame) soorten. Hierdoor en gezien er in totaal meer bos voorzien wordt, dan er zal verdwijnen, worden geen negatieve effecten verwacht van het verdwijnen van deze bossen en bossnippers. Rooien van bossen is van die aard dat de ecologische basisstructuur niet wordt aantast. Aangezien de meeste diersoorten vooral gebruik maken van de valleien en de depressie is het effect op versnippering beperkt negatief tot verwaarloosbaar ingeschat (score 0 tot -1). Door de bebossing in Wortel-kolonie worden de bestaande boscomplexen verbonden en ontstaat er een boscorridor tussen noordelijke en zuidelijke bossen van de kolonie. De Bolkse bossen en de bossen van de uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht worden met elkaar verbonden door de uitbouw van een drevensysteem en andere landschapselementen en de bebossing in Merksplas-kolonie (door het ANB). Bij het aanplanten en het ontwikkelen van elzenbroekbossen in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek wordt betracht om dit in grote structurele gehelen te doen en niet als een versnipperd geheel. Deze ingrepen dragen in belangrijke mate bij tot een ontsnippering en zijn aanzienlijk positief beoordeeld (score +3). De bestaande KLE’s blijven eveneens grotendeels behouden. Langs (nieuwe) perceelsranden of andere strategische plaatsen (langs wegen, paden, waterlopen,…) zullen nieuwe KLE’s aangelegd worden. Ook worden er in de valleigebieden bijkomende KLE’s voorzien. KLE’s vormen belangrijke verbindingselementen in het landbouwlandschap. Ontbrekende stukken tussen KLE’s zullen opgevuld worden indien relevant. Langsheen waterlopen versterkt een houtkant de bestaande blauwe ader. Gerichte aanplant aan de zonzijde biedt schaduw en zorgt ervoor dat de beek niet snel dichtgroeit met water- en oeverplanten. In principe verdwijnen er slechts beperkt KLE’s door uitvoering van het ruilverkavelingplan. Het aantal KLE’s per ha zal echter wel toenemen. Om de ontwikkeling en het behoud van de KLE’s op lange termijn te vrijwaren is het opzetten van een beheerstructuur aangewezen. Dit kan in samenwerking met de lokale landbouwers die er hun inkomen mee kunnen aanvullen. In de zones voor herverkaveling is het echter niet uitgesloten dat een aantal kleine landschapselementen op termijn verdwijnen als gevolg van de autonome evolutie in die zone geïnduceerd door de herverkaveling. Na toekenning van een vergunning moeten deze in dat geval gecompenseerd worden door de eigenaar. De leeftijd is echter ook een belangrijk element. Het zal een hele tijd duren vooraleer de nieuw aangeplante structuren dezelfde waarde hebben.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 225 van 403 Bij het aanleggen van nieuwe en het verder ontwikkelen van groene, lijnvormige en puntvormige landschapselementen, kleine bosjes en ruigtestroken langs wegen en waterlopen en als elementen in het open landschap worden brede corridors gecreëerd, waarlangs planten- en diersoorten zich kunnen uitbreiden. De ontwikkeling van soortenrijke kruidenbermen is interessant voor ongewervelden. De verschillende maatregelen zullen bijgevolg aanzienlijke positieve effecten hebben (score +3). Een groot deel van de beekvalleien en depressies worden aangeduid als natuurzones, waarbij waardevolle percelen onder natuurbeheer zullen gebracht worden en een aantal ecologische maatregelen zullen genomen worden waardoor de ecologische functie van deze valleien zal versterken. Er komen meer stapstenen bij waar dieren en planten leven en waarlangs ze zich in het gebied kunnen verspreiden, wat positief beoordeeld wordt. Door uitvoering van het ruilverkavelingsplan worden de natuurwaarden binnen de ruilverkaveling beter met elkaar verbonden, waardoor migratie tussen deze natuurwaarden mogelijk is, wat (aanzienlijk) positief beoordeeld wordt. Versterking van het ecologisch netwerk biedt namelijk extra kansen aan soorten zoals vleermuizen, die het omliggende landschap gebruiken als jachtgebied of vliegroute, aan amfibieën die kleine landschapselementen nodig hebben als habitat en om te foerageren, en aan bepaalde vogelsoorten die KLE’s als leefgebied, migratieroute en/of nestplaats gebruiken. Zoals hiervoor reeds gesteld, dient echter ook opgemerkt te worden dat een aantal KLE’s kan verdwijnen na uitvoering van het ruilverkavelingsplan. Er worden ook een aantal nieuwe en te verbeteren wegen en nieuwe recreatieve paden voorzien binnen het plangebied. In het algemeen kan gesteld worden dat wegen en paden al of niet verhard steeds een zekere mate van ecologische barrièrewerking veroorzaken. De intensiteit van de effecten hangt samen met de gebruiksintensiteit, de aard en kenmerken van de weg / pad en de situering van de weg / pad t.a.v. bestaande leefgebieden van fauna- en florawaarden. Bij het doorsnijden van bestaande kerngebieden zullen de randeffecten t.a.v. de soorten groter zijn dan wanneer enkel de perimeter van het leefgebied geaffecteerd wordt. Zo voorziet de maatregel E57 de aanleg van een nieuwe weg dwars doorheen een naaldhoutbos. Dit zal een grotere impact hebben dan nieuwe wegen / paden midden in open landbouwgebied. Echter, gezien naaldhoutbossen over het algemeen ecologisch minder interessant zijn, worden mogelijke effecten hier maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1). Het aanbrengen van verhardingsmaterialen kan vooral naar kleine ongewervelden een barrièrevormend effect hebben. Alsook kunnen wegen in de buurt van poelen een barrière betekenen voor migrerende amfibieën. Voor de meeste gewervelden spelen deze effecten niet. Het verharden van wegen / paden zorgt voor een zekere barrièrewerking. Het gebruik van halfverharding heeft als voordeel t.o.v. duurzamere verhardingstypes (asfalt en beton) dat de groei van planten mogelijk blijft (weliswaar in gewijzigde populatiesamenstelling). De aanleg van halfverharding (steenslag) zal de ontwikkeling van een vegetatie niet volledig afremmen alhoewel de samenstelling ervan zal veranderen. Het ruilverkavelingsplan houdt al zo veel mogelijk rekening met bovenstaande door enkel waar noodzakelijk een nieuwe, geasfalteerde weg aan te leggen (A3). Het verbeteren van bestaande wegen zal geen bijkomende versnippering van biotopen tot gevolg hebben. Aangezien het verhardingstype gewijzigd wordt en de ontsluiting verbeterd wordt, kan er wel een toename van het wegverkeer mogelijk zijn, het barrière-effect wordt als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld (score 0/-1). Er dient echter ook opgemerkt te worden dat er ten gevolge van een efficiëntere landbouwuitbating minder verplaatsingen kunnen zijn, en dus een afname van het landbouwverkeer. Verspreid over het plangebied worden wegen aangeduid als af te schaffen. Meestal betreft het doodlopende wegen en wegen die niet meer in gebruik zijn, waarbij er kan verondersteld worden dat deze momenteel geen grote verkeersintensiteiten hebben. Het afschaffen van wegen in het buitengebied en zeker in de nabijheid van natuurgebied, betekent dat bestaande (mogelijke) barrières worden opgeheven, wat positief beoordeeld wordt. Met het verdwijnen van de veldwegen en de respectievelijke wegbermen verdwijnt evenwel ook hun migratiefunctie. In de nabijheid van een op te heffen weg wordt wel soms een nieuwe weg voorzien die beter past in de nieuwe kavelstructuur zodat de barrière eigenlijk verlegd wordt (B15 vervangt B13, C6 vervangt C5 en C7, C13 vervangt C14, C16 vervangt C15, E22 vervangt E21, E9 vervangt E12).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 226 van 403 Indien er langs de op te breken wegen bomen of bomenrijen voorkomen, is het weinig waarschijnlijk dat deze landschapselementen (aangeduid met oranje stippellijn op het ruilverkavelingsplan) bij een herverkaveling zullen behouden blijven. Bepaalde bomenrijen (aangeduid met groene stippellijn op het ruilverkavelingsplan) langs op te heffen wegen moeten behouden blijven bij de herverkaveling (ter hoogte van maatregelen A1, B2, B13, C8). De ontsnippering blijft er beperkt tot de weg zelf. Deze bomenrijen worden vaste kavelgrenzen na het verdwijnen van de weg en blijven migratieroutes. Door uitvoering van het ruilverkavelingsplan zullen er meer km landbouwwegen afgeschaft worden (ca. 8,4 km) dan er nieuwe landbouwwegen voorzien worden (ca. 6,5 km), zodat het ontsnipperingseffect als neutraal tot beperkt positief beoordeeld wordt (score 0 tot +1). De aanleg van laarzenpaden doorheen de vallei van de Mark en doorheen de depressie van de Bolkse Beek zal geen versnippering van de natuurzones tot gevolg hebben. Het versnipperingseffect wordt neutraal beoordeeld (score 0). Het verleggen van waterlopen en hoofdafwateringssloten zal in zijn totaliteit geen bijkomende barrière-effecten of ontsnippering veroorzaken, doordat de beekloop enkel verplaatst zal worden, met verplaatsing van de barrière. Het bijkomend versnipperingseffect is dan ook verwaarloosbaar (score 0). Nieuwe hoofdafwateringssloten, meestal gelegen op de valleiranden, vormen een nieuwe barrière voor o.a. kleine zoogdieren. Deze versnippering wordt beperkt negatief beoordeeld (score -1). Het aanleggen van natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen) langs waterlopen en hoofdafwateringssloten zal geen of nauwelijks versnipperingseffecten veroorzaken (score 0). Daarnaast kunnen de brede oevers ook een verbindingsfunctie gaan vervullen, zodat de maatregel ook ontsnipperend werkt, wat dan beperkt positief kan beoordeeld worden (score +1). Dit kan het geval zijn bij de aanleg van de maatregelen C32 en D14 die aansluiten op natuurzones.

 Het is duidelijk dat binnen het plangebied, na uitvoering van de ruilverkaveling, er meer mogelijkheden tot migratie zullen zijn dan momenteel het geval is, gezien de bestaande stapstenen en natuurlijke verbindingen hoofdzakelijk worden behouden en in het algemeen in ruime mate worden versterkt door bijkomende verbindingen (bomenrijen, houtkanten, te ontwikkelen natuur(gebied), …). Er kunnen bijgevolg positieve tot aanzienlijk positieve (+2/+3) effecten verwacht worden ten aanzien van deze effectengroep.

7.3.5.5 Rustverstoring Na uitvoering van de ruilverkaveling zal het plangebied nog steeds een landelijk karakter hebben, hoofdzakelijk bestaande uit akker- en weilandcomplexen, doorkruist met lineaire landschaps- elementen. Ter hoogte van de beekvalleien en depressies zullen zich natuurzones ontwikkelen. Er worden geen sterk geluidproducerende functies voorzien binnen het plangebied. Het aanleggen van wandelpaden en het optimaliseren van wegen nabij waardevolle zones kan een beperkte rustverstoring voor de aanwezige fauna met zich meebrengen omwille van de mogelijke verstoring door recreanten en andere weggebruikers. In totaal zullen er na de ruilverkaveling immers meer (trage) wegen binnen het plangebied aanwezig zijn dan momenteel het geval is. De uitvoering van de ruilverkaveling zal resulteren in een efficiëntere landbouw, waardoor minder landbouwverplaatsingen nodig zullen zijn, wat de rustverstoring in het gebied ten goede komt (score 0/+1). Het voorkomen van (broedende) avifauna zal het grootst zijn in de valleigebieden en depressies, gezien het voorkomen van de vele KLE’s, bossen en weilanden. Er zijn evenwel geen recente detailgegevens naar broedvogels toe, ter beschikking. Om rustverstoring te vermijden is het aangewezen om de toegankelijkheid langs deze zones te beperken. In het voorgenomen plan worden in de buurt van deze zones toch ‘te verbeteren’ en nieuwe wegen of paden aangeduid (vb. B111, C114, D61, C111, B114, C12, A91,…). Meestal betreft het echter recreatieve paden of wegen in steenslag

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 227 van 403 waardoor verondersteld kan worden dat het optimaliseren van deze wegen niet zorgt voor sluipverkeer, zodat de (toekomstig) voorkomende fauna niet (sterk) verstoord wordt door het (gemotoriseerd) verkeer op deze wegen. Ten noorden van het weidevogelgebied ter hoogte van de Aardbolloop wordt een asfaltweg (De Klaterstraat) aangeduid als te verbeteren in beton (C21). Hierdoor valt niet uit te sluiten dat het noordelijk deel van dit beoogde weidevogelgebied beperkt negatieve effecten zal ondervinden inzake rustverstoring ten gevolge van het gemotoriseerd verkeer die deze weg zal gebruiken (score -1). Beperkte rustverstoring door wandelaars ter hoogte van de nieuwe (wandel)paden is ook niet uit te sluiten (score -1). Het plaatsen van infoborden om recreanten te wijzen op de gevoeligheid van de gebieden tijdens het broedseizoen kan de rustverstoring beperken. Ook kunnen honden het best aan de leiband gehouden worden tijdens het broedseizoen ter hoogte van de te ontwikkelen natuurzones. Het afschaffen van wegen (C2) wordt, zeker in de nabijheid van ecologisch waardevolle zones, vooral inzake rustverstoring, positief beoordeeld vanuit de discipline biodiversiteit (score +1).

7.3.5.6 Vernatting verdroging De meest waardevolle gebieden zijn momenteel gesitueerd in de vallei van de Mark, in de depressie van de Bolkse Beek en in de vallei van de Kleine Mark. Door geologische en hydrologische omstandigheden (veen, alluvia en kalkrijk kwelwater) komen hier kwetsbare, waardevolle en zeldzame vegetaties voor en heeft het gebied hoge natuurpotenties. Deze worden momenteel bedreigd door onder andere ontwatering en intensivering van de landbouwkundig bodemgebruik. Daarom voorziet de ruilverkaveling in de afbakening van natuurzones ter hoogte van deze waardevolle gebieden. Hierbij zal het hydrologisch systeem behouden en versterkt worden, oa. door beekpeilverhogingen, het dempen en verondiepen van sloten, afgraven van aangerijkte gronden, … Dit heeft als gevolg dat deze zones algemeen zullen vernatten. De kweltoevoer in het gebied zal hierdoor met ca. 5% dalen. Dit is te verklaren door de hogere grondwaterstanden in het valleigebied, waardoor de gradiënt tussen de bovenste twee hydrogeologische lagen afneemt. Maar hoewel de sterkte van de kwelflux vermindert, biedt deze stijgende grondwatertafel toch meer kansen op kwelgebonden natuurontwikkeling, dit omdat de kwel op meer plaatsen tot in de wortelzone komt. Kwelflux heeft echter enkel een ecologische waarde als hij over een zo groot mogelijke oppervlakte in contact kan komen met de vegetatie. Met andere woorden een hoge kwelflux waarbij de GHG 1 meter onder maaiveld blijft, heeft totaal geen ecologische waarde. Enkel de diepere sloten / waterlopen zullen deze ijzerrijke kwel afvangen. Een iets lagere kwelflux die evenwel tot aan de wortelzone (stel bovenste 30 cm) reikt en dagzoomt in ondiepe greppels heeft wel een hoge ecologische waarde. In de zones waar vernatting nog wordt gecombineerd met afgraving van de voedselrijke bouwvoor, zal er een vlakdekkende kwelzone ontstaan. Er worden bijgevolg positieve effecten verwacht ten aanzien van toekomstige vegetaties in de natuurzones. Verder wordt er getracht het water afkomstig van sloten in het landbouwgebied zo min mogelijk door de natuurzones te voeren, maar om te leiden en te verbinden met hoofdafwateringssloten op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones. Deze maatregelen zullen een positieve invloed hebben op de kwel. Door de verminderde ontwatering in de valleien en de depressies (door het verondiepen en dempen van sloten) zal de kwel niet direct afgevoerd worden en kan de grondwatertafel lokaal stijgen. Het aandeel ecologisch relevante kwel zal toenemen. Dit zal eveneens positieve effecten hebben op de potentieel voorkomende vegetatie. Zoals reeds aangehaald in §7.2.5 kunnen de herverkaveling en de kavelinrichting volgende effecten hebben op een algemene verdroging of vernatting (grondwatertafel) van het landbouwgebied: - De herverkaveling betracht grotere kavels te bekomen met een regelmatige vorm die dicht bij de bedrijfszetels gelegen zijn. Als we nieuwe kavelsloten voorzien rondom de nieuwe gebruiksblokken, overeenkomstig een eerste herverkavelingsoefening, stellen we vast dat de totale lengte kavelsloten na ruilverkaveling kleiner is dan voor ruilverkaveling. Dit kan tot gevolg hebben dat er een algemene vernatting, en geen algemene verdroging, in het landbouwgebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 228 van 403 plaatsvindt doordat de afstand die het regenwater moet afleggen om in een kavelsloot te komen groter is. - Door egalisatiewerken kunnen microreliëf en geïsoleerde laagten (oa. voormalige vennen en poelen) weggewerkt worden. De berging die in dergelijke laagten mogelijk is, verdwijnt waardoor de infiltratie en de grondwaterstand kan dalen zodat er verdroging kan optreden. Na desktopanalyse (uitgewerkt voor het stroomgebied van de Kleine Mark) werd vastgesteld dat de geïsoleerde laagten in de huidige situatie reeds ontwateren door kavelsloten. Met betrekking tot het microreliëf kan momenteel geen éénduidige uitspraak gedaan worden aangezien in de huidige fase van de ruilverkaveling de herverkaveling en het ontwerp van de kavelinrichtingswerken nog niet gekend zijn. We merken wel op dat ook door de reguliere landbouwbewerkingen (ploegen) en door de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik (autonome evolutie) het microreliëf in het landbouwgebied vervaagt. De ruilverkaveling zal wel een versnelling van dit proces tot gevolg hebben. Tot slot, egalisatiewerken in combinatie met grotere kavels kan leiden tot kleinere hellingen die op hun beurt een tragere oppervlakkige ontwatering tot gevolg hebben. - Door de intensivering van het landbouwkundig bodemgebruik en het verdwijnen van extensief beheerde restpercelen kan verdroging optreden. Ter hoogte van extensief beheerde percelen is een hogere infiltratie te verwachten in vergelijking met intensieve akkerlandpercelen, waar meer afstroming van neerslagwater te verwachten is. Een kwantificering is moeilijk, maar de grondwatermodellering op basis van het definitieve scenario wijst op vernatting, maar ook verdroging van het landbouwgebied. Figuur 7-24 geeft de verschilkaart van de grondwaterstand weer in de zomertoestand tussen het referentiescenario en het definitieve scenario. Er wordt op gewezen dat het een verschilkaart is die geen weergave doet van absolute hoogtes van de grondwaterstand. Een vernatting kan nog droog zijn, een verdroging kan nog nat zijn. • Ter hoogte van de landbouwgronden op de interfluvia treedt er een algemene vernatting op; • In het westelijke en het zuidelijke gedeelte van het ruilverkavelingsgebied blijft de grondwaterstand ongewijzigd; • Verspreid in het ruilverkavelingsgebied treedt er pleksgewijs een verdroging op. Dit is een gevolg van het graven van nieuwe kavelsloten op drogere (hogere percelen) en het ophogen van landbouwpercelen die gekenmerkt zijn door natschade. Naast een algemene vernatting en plaatselijke verdroging kunnen er ook lokale effecten zijn. Door het dempen van kavelsloten zal de zone in de onmiddellijke nabijheid kunnen vernatten. Nieuwe grachten kunnen een verdroging van de naastgelegen vegetatie tot gevolg hebben. Effecten voor fauna en flora zijn voor akkers verwaarloosbaar door de beperkte akkervegetatie (met louter banale soorten) die nog voorkomt. Voor weilanden kan de soortenrijkdom afnemen als gevolg van een verdroging. Rekening houdend met het gegeven dat het ruilverkavelingsplan in de mogelijkheid voorziet om maatregelen ter voorkoming van verdrogingseffecten in droogtegevoelige gronden te treffen, worden de effecten op verdroging door herverkaveling en kavelinrichtingswerken niet significant tot beperkt negatief ingeschat (score 0 tot -1). Anderzijds: - De verdroging kan op bepaalde plaatsen nadelig zijn voor de aanwezige fauna, dit is het geval ter hoogte van Aardbolheide, waar een verdroging van de graslanden een verlies aan geschikt habitat betekent voor de aanwezige weidevogels. Echter, door autonome evolutie zijn in deze zone momenteel nog maar weinig graslanden aanwezig, waardoor het verdrogingseffect ten hoogste negatief wordt beoordeeld (score -2).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 229 van 403 Figuur 7-24: verschilkaart scenario 5 ten opzichte van het referentiescenario voor de zomer grondwatertoestand Nieuwe wegen worden hoofdzakelijk in steenslag of als zandwegen aangelegd. De te verbeteren wegen worden omgezet van onverharde wegen naar wegen in steenslag of de bestaande verharding wordt vervangen door een nieuwe asfalt- of cementbetonverharding. Het infiltreren van regenwater wordt door de verhardingskeuze niet of nauwelijks beperkt (score 0). De aanleg van nieuwe bermsloten langsheen nieuw aan te leggen wegen of langsheen te verbeteren wegen kan aanleiding geven tot een lichte verdroging in de aanpalende percelen. Dit effect is beperkt negatief beoordeeld (score -1). De aanleg van onverharde wandelpaden en van semi-verharde fietspaden veroorzaken geen verdrogingseffecten omdat deze aangelegd worden in waterdoorlatende materialen (zand, steenslag) en niet aangelegd worden met een extra bermsloot. De effecten op verdroging worden neutraal beoordeeld (score 0). De effecten van de aanleg van rustpunten en van het verkeersveilig inrichten van kruispunten op verdoging worden tevens neutraal beoordeeld (score 0).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 230 van 403 De aanleg van laarzenpaden veroorzaken tevens geen verdroging van de omliggende vegetaties in de vallei van de Mark en in de depresssie van de Bolkse Beek (score 0). Bij het verleggen van waterlopen en hoofdafwateringssloten en bij het aanleggen van nieuwe tracés wordt geen bemaling toegepast. De beekloop kan behouden blijven totdat het nieuwe tracé aangelegd is. Bijgevolg zijn geen verdrogingseffecten te verwachten (score 0). Door het herprofileren van waterlopen en sloten in het landbouwgebied zal het water sneller afgevoerd worden. Dit kan een tijdelijke en ruimtelijke beperkte verlaging van het grondwater tot gevolg hebben. Het bodempeil in de sloten zal onmiddellijk na de ruiming lager liggen dan in de huidige toestand, waardoor er een verhoogde toestroming kan optreden vanuit de omringende bodems naar de beek. Aangezien het hier om akkerlandpercelen of graasweiden gaat, en er geen kwetsbare vegetaties of plantensoorten in de omgeving aanwezig zijn die van een verdroging hinder ondervinden, worden de effecten naar vegetatie toe dan ook verwaarloosbaar beschouwd (score 0).

7.3.5.7 Vermesting / eutrofiëring Het grootste deel van het plangebied zal na de ruilverkaveling nog altijd in landbouwgebruik zijn. Dit betekent dat deze gronden bemest zullen worden volgens de geldende normen. Op deze gronden worden bijgevolg geen wijzigingen inzake vermesting verwacht (score 0). Een aantal gronden zullen overgedragen worden naar het openbaar domein en dus uit landbouwcultuur gebracht worden. Er kan verwacht worden dat deze gronden bijgevolg minder tot niet zullen bemest worden in de toekomst (score +2). Van de percelen die in de natuurzones gelegen zijn, kan verondersteld worden dat deze percelen niet of slechts heel beperkt zullen bemest worden na uitvoering van de ruilverkaveling, waardoor deze gronden zullen verschralen, wat positief beoordeeld wordt (score +2). Momenteel wordt er in de agrarische zones vaak tot tegen de grachten / waterlopen geploegd, waardoor de aangebrachte mest gemakkelijk kan uitspoelen naar de waterlopen. Langs de geklasseerde waterlopen (vooral langs de Kleine Mark) komen meestal graslanden voor welke volgens het ruilverkavelingsplan grotendeels binnen de natuurzone en oeverstroken vallen, waardoor de waterlopen op dit punt reeds gebufferd zijn tegen inspoeling van nutriënten. Oa. ter hoogte van de Mark komen momenteel nog akkerpercelen voor die grenzen aan de Mark. Alle percelen die grenzen aan de Mark zijn echter opgenomen in de natuurzones, waardoor afspoeling naar de waterloop in de toekomst vermeden wordt waardoor positieve effecten kunnen verwacht worden (score +2). Aangezien de open bufferbekkens worden aangelegd ter hoogte van kwelgebieden, is het risico op doorsijpeling van verontreinigingen van het overstortwater naar het grondwater klein (score 0). Het aanleggen van nieuwe tracés voor de hoofdafwatering op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones langs de Mark en de Bolkse Beek (A23, A24, B24, C30, C33), is voorzien om de toevoer van eutroof water vanuit het landbouwgebied omheen waardevolle kwelgebieden te leiden. Het afstromend water wordt verzameld en verder stroomafwaarts op een aantal punten in de waterloop geloosd. Voor de waterkwaliteit binnen het kwelgebied heeft dit een positief effect tot gevolg (score +2). Bijzondere aandacht moet gegeven worden aan de fosfaatverzadigde gronden in de natuurzones. Door de beoogde vernatting kan fosfaat in oplossing gaan en het oppervlaktewater eutrofiëren. De gerichte afgraving van voormalige landbouwgronden met fosfaatverzadiging, in de natuurzones langs de Mark en langs de Bolkse Beek brengt dan ook een positief effect met zich mee (zcore +2).

7.3.5.8 Impact op (avi)fauna Vogelsoorten Zowel voor de akkervogels als voor de weidevogels worden positieve effecten verwacht. In de ruilverkaveling zijn immers twee zones (29,5ha) voorzien waar specifiek ingrepen gepland worden die de weidevogels ten goede komen. De aangeduide zones worden uit landbouwcultuur genomen en in de nabije omgeving zijn beboste percelen en opgaande KLE’s aangeduid als te rooien.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 231 van 403 Weidevogels houden in het algemeen van open tot zeer open, vochtige tot natte graslandgebieden die overwegend extensief tot matig intensief gebruikt worden en waar geen of weinig ‘storingsbronnen’ aanwezig zijn in de vorm van wegen en bebouwing. Echter oa. Watersnip, Wulp en Graspieper komen ook voor in minder open gebieden, bijvoorbeeld in beekdalen. Wel geldt dat vrijwel alle weidevogels de onmiddellijke nabijheid mijden van fietspaden, wegen en bebouwing; op enige afstand (ca. 100- 250 m) van deze storingsbronnen broeden aanzienlijk meer weidevogels dan op korte afstand. De verstoring verschilt per situatie en is bij wegen bijvoorbeeld afhankelijk van de verkeersintensiteit. Een weidevogelgebied moet voldoen aan een aantal voorwaarden die per soort net wat anders liggen. Voor eenden en steltlopers is de aanwezigheid van plas-drasse en/of ondiep onder water staande (0- 20 cm) terreindelen zeer aantrekkelijk, vooral in het voorjaar. De vogels kunnen hier gezamenlijk overnachten en overdag zijn het rust-, poets- en drinkplaatsen waar het een komen en gaan is van weidevogels. Van essentieel belang is de aanwezigheid van voldoende voedsel voor volwassen weidevogels en in de jongenfase ook voor de kuikens. Dat voedsel bestaat voor de steltlopers grotendeels uit regenwormen en emelten (larven van de langpootmug). De kuikens van die steltlopers leven de eerste weken uitsluitend van insecten die ze zelf moeten zoeken. Dat lukt het best in een kruidenrijke vegetatie die niet te dicht van structuur is: de kleine kuikens moeten er goed door heen kunnen lopen. Een bijkomend voordeel van dergelijke kleurrijke vegetaties is dat de kuikens nauwelijks opvallen en minder gemakkelijk ten prooi vallen aan hun belagers. De meeste weidevogels komen voor bij een relatief hoge grondwaterstand, dat wil zeggen dat het grondwater niet te ver onder het maaiveld staat (40-50 cm in het voorjaar). Onder die omstandigheden droogt de bodem niet uit en is het voedsel voor de steltlopers goed bereikbaar. Minstens zo belangrijk is dat het graslandgebruik in de wat nattere graslanden minder intensief is. Een matige bemesting gaat in die graslanden gepaard met een kruidenrijke vegetatie en een late maaidatum. Dat laatste is heel belangrijk voor alle weidevogels. De meeste weidevogels vestigen zich eind maart/begin april en leggen rond half april eieren. Ze hebben dan tenminste zes weken rust nodig: drie à vier weken om de eieren uit te broeden en nog eens drie à vier weken om te zorgen dat de jongen op eigen benen kunnen staan en vliegvlug worden. Dat betekent normaal gesproken dat, om de kuikens veilig te laten opgroeien, niet voor begin juni gemaaid mag worden. Soorten als Kwartelkoning, Kemphaan en Kwartel broeden nog veel later en hebben geen enkele kans in vroeg gemaaide graslanden. Een optimaal weidevogelgebied combineert daarom de eisen van de verschillende weidevogels in een gevarieerd aanbod aan graslandtypen met verschillen in bemesting, beweiding en maaidatum. Voor deze zones worden beheerplannen uitgewerkt. Belangrijke inrichtingsmaatregelen zijn: • het versterken van de openheid van de weidevogelgebieden en hun ruimere omgeving door het rooien van kleine bospercelen in de nabije omgeving (oa. C106, C107) en een aantal KLE’s; • het herstellen van het microreliëf; • het optimaliseren van de waterhuishouding: een variabel peilbeheer met een hoog waterpeil in de winter (ten behoeve van pleisterende trek- en wintervogels), wateraflatend in het voorjaar en een relatief laag peil in de zomer. Als randvoorwaarde geldt dat de waterhuishouding van de naastgelegen landbouwgronden niet nadelig mag beïnvloed worden. Er wordt opgemerkt dat het bosperceel ter hoogte van C107 slechts gerooid zal worden mits akkoord van de eigenaar. Indien dit perceel kan gerooid worden, valt het aan te bevelen het naaldhoutperceel ten westen van C107 ook te rooien, om de openheid van het gebied verder te verzekeren. Deze maatregelen bieden garanties voor het handhaven en het veiligstellen van een leefbare populatie weidevogels. Er wordt vooral gemikt op Grutto. Deze soort heeft een voorkeur voor ondiepe plassen en plas-dras weilanden. Het meest ideaal zijn vochtige, kruidenrijke graslanden met een goed bodemleven en volop insecten aan de oppervlakte. Late maaidata en kruidenrijke weilanden zijn een vereiste om jonge grutto’s kans te geven te overleven. De geplande maatregelen beogen ter hoogte van de toekomstige weidevogelgebieden een plas-dras situatie in de winter. Door de gronden uit landbouwgebruik te halen zal de late maaidatum gerespecteerd worden. Er kan bijgevolg besloten worden dat de geplande maatregelen beantwoorden aan het leefhabitat voor Grutto. Weliswaar

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 232 van 403 wordt hierdoor ook een geschikt leefhabitat gecreëerd voor andere (weidevogel)soorten. Er kunnen bijgevolg positieve effecten verwacht worden voor de meeste weidevogels. Door het inrichten van zones voor weidevogels worden enerzijds deze gebieden geoptimaliseerd en wordt broedsucces gegarandeerd in een vastgelegde, doch beperkte oppervlakte. De geselecteerde zones voor weidevogels kunnen beschouwd worden als stapstenen in een groter geheel, want ook in de aanpalende gemeenten zijn in het kader van ruilverkavelingen, verspreid een aantal weidevogelgebieden aangelegd. Anderzijds worden in andere interessante gebieden kansen voor weidevogels ontnomen, als deze percelen een herverkaveling met aanpassing van de waterhuishouding ondergaan. Versnipperings- effecten treden op doordat de zones voor weidevogels geconcentreerd zijn op de twee voorziene plaatsen en niet meer verspreid over het volledige ruilverkavelingsgebied, deze versnippering wordt negatief beoordeeld (score -2). Door het heraanleggen van de Klaterstraat in beton valt het niet uit te sluiten dat het noordelijk deel van het weidevogelgebied beperkt negatieve effecten kan ondervinden inzake rustverstoring. Ook voor de akkervogels worden positieve effecten verwacht (score +1/+2). Doorheen het plangebied worden immers bijkomende KLE’s voorzien tussen de landbouwpercelen. Echter, voor ‘houtkantsoorten’ zullen de positieve effecten eerder beperkt zijn. Met houtkantsoorten worden vogels bedoeld die specifiek aan lineaire, opgaande, houtige structuren gebonden zijn en die deze ook verkiezen boven bijvoorbeeld bomenrijen of bos. In het ruilverkavelingsplan worden grotendeels bomenrijen voorzien en slechts in mindere mate de aanleg van houtkanten. Het leefgebied van houtkantsoorten is algemeen in Vlaanderen sterk in kwaliteit en omvang verminderd. Daarom wordt aanbevolen om, daar waar mogelijk, een aantal bomenrijen om te vormen tot hagen / houtkanten. De oppervlakte aan bos zal na uitvoering van de ruilverkaveling eveneens toenemen, waardoor ook een positief effect te verwachten is op de eerder specifieke bosvogels. Vleermuizen Algemeen kan gesteld worden dat vleermuizen KLE’s gebruiken om zich te verplaatsen van en naar hun jachtgebied. Het feit dat er door uitvoering van de ruilverkaveling een groot aantal bijkomende bomenrijen, houtkanten en andere KLE’s zullen gerealiseerd zijn, wordt bijgevolg positief beoordeeld (score +2). Ter hoogte van het openbaar domein dient er op gelet te worden dat de eventueel bijkomende verlichting beperkt blijft en neerwaarts gericht is, om verstoring van vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. Vissen Het ruilverkavelingsplan heeft als doel het zelfreinigend vermogen van het waterlopen- en slotenstelsel te verhogen waardoor de waterkwaliteit zal verbeteren, wat positief beoordeeld wordt voor de (potentieel) voorkomende vissen. Verder wordt de mogelijke herinrichting van de Molenvijver als paaiplaats eveneens positief beoordeeld. Ook de mogelijkheid tot vrije meandering van de waterlopen in de natuurzones zal een positief effect hebben op het leefhabitat van vissen. Globaal worden de voorziene maatregelen binnen de ruilverakveling dan ook positief beoordeeld (score +2). Amfibieën Alle momenteel aanwezige poelen worden behouden door de ruilverkaveling. In het ruilverkavelingsplan wordt eveneens voorzien in de aanleg van bijkomende poelen, oa. in kader van de Kamsalamander wordt een netwerk van poelen in de natuurzones voorzien. Aangezien amfibieën ook KLE’s in de nabijheid van poelen nodig hebben, en het plan voorziet in de aanleg van bijkomende KLE’s, kunnen globaal positieve effecten verwacht worden (score +2). Ter hoogte van Wortel-kolonie wordt bijkomend een ven hersteld (A111) voor Kamsalamander wat positief beoordeeld wordt (score +2). Het behouden van het bos ten oosten van dit perceel wordt neutraal beoordeeld. Het bijkomend bebossen van percelen (maatregel A82) wordt dan weer positief beoordeeld. Tussen het te herstellen ven en het aan te leggen bos wordt een weg aangeduid als te

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 233 van 403 verbeteren naar een weg in steenslag (A2). Hierdoor is het mogelijk dat deze weg meer zal gebruikt worden door gemotoriseerd verkeer, waardoor bijkomende verkeerslachtoffers tijdens het trekseizoen niet uit te sluiten zijn (score -1). Libellen en vlinders Voor de eileg en de ontwikkeling en bescherming van de libellenlarve is een goed ontwikkelde water- en oevervegetatie noodzakelijk. Gezien er geen poelen zullen verdwijnen door uitvoering van het ruilverkavelingsplan, worden geen significant negatieve effecten verwacht op het voorkomen van libellensoorten. Er dient echter voldoende aandacht te zijn voor het beheer van de vegetatie in en in de onmiddellijke omgeving van de poelen om een goede libellenpopulatie te verzekeren. Vlinders hebben afhankelijk van de soort een verschillend voorkeurshabitat (bloemrijke graslanden, perceelsranden van akkers, bosbiotopen,…). Gezien er na uitvoering van de ruilverkaveling extra oppervlakte aan bosbiotopen, soortenrijke graslanden, perceelsranden, houtkanten,… zal gerealiseerd zijn, wordt een positief effect verwacht op het voorkomen van vlinders in het algemeen.

7.3.5.9 Passende Beoordeling en Verscherpte Natuurtoets Zie bijlage 9.

7.3.6 Alternatieven • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Indien een wandelpad zou aangelegd worden tussen de dreef, betekent dit dat de vegetatie (grasstrook) in beperkte mate betreden kan worden. Mogelijke effecten inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring worden verwaarloosbaar beoordeeld. Door het inrichten van een wandelpad, is het mogelijk dat de omgeving iets meer verstoord wordt door recreanten. De nabije omgeving wordt niet gekenmerkt door biologisch waardevolle percelen, waardoor ook geen zeldzame, verstoringsgevoelige soorten verwacht worden. Daarnaast is verstoring door wandelaars ook eerder beperkt. Er worden bijgevolg geen significant negatieve effecten verwacht. • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandpad i.p.v. steenslag Indien buurtweg 13 als zandpad wordt behouden, kan verondersteld worden dat het gebruik door gemotoriseerd verkeer eerder beperkt tot onbestaande zal zijn. Hierdoor wordt mogelijke rustverstoring in de nabije omgeving beperkt. Mogelijke positieve effecten worden echter verwaarloosbaar ingeschat, aangezien kan verondersteld worden dat een steenslagweg niet in grote aantallen als verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer zal gebruikt worden. Er worden eveneens geen significante effecten verwacht ten aanzien van het basisscenario inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring. • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Indien een wandelpad zou aangelegd worden tot aan het naaldhoutbos, betekent dit dat de grond hier in beperkte mate betreden kan worden. Mogelijke effecten inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring worden verwaarloosbaar beoordeeld. Gezien het bestaande pad reeds heraangelegd zal worden in steenslag (A6) wordt geen bijkomende rustverstoring verwacht van het aanleggen van een zandpad over een beperkt aantal meters. Het aanleggen van dit zandpad betekent wel dat in de toekomst kan aangesloten worden op een te ontwikkelen pad (Toke Sjokepad) in het bos, waardoor hier een beperkte bijkomende verstoring kan verwacht worden. Mogelijke effecten zullen echter verwaarloosbaar zijn.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 234 van 403 • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad i.p.v. steenslag Indien maatregel A2 als zandpad wordt behouden, kan verondersteld worden dat het gebruik door gemotoriseerd verkeer eerder beperkt tot onbestaande zal zijn. Hierdoor wordt mogelijke rustverstoring in de nabije omgeving beperkt. Mogelijke positieve effecten inzake rustverstoring worden echter verwaarloosbaar ingeschat, aangezien kan verondersteld worden dat een steenslagweg niet in grote aantallen als verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer zal gebruikt worden. Echter, bijkomend gemotoriseerd verkeer is niet uit te sluiten, waardoor ook bijkomende slachtoffers kunnen vallen van amfibieën tijdens het trekseizoen. Bij het behoud als zandpad worden deze bijgevolg vermeden. Er worden geen significante effecten verwacht ten aanzien van het basisscenario inzake biotoopverlies, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring. • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw Het omwisselen van de percelen waar de natuurwaarden zullen gerealiseerd worden, betekent dat de migratiecorridor voor soorten van de Bolkse beek naar De Mark bemoeilijkt wordt. Daarom wordt aanbevolen om in dit alternatief scenario ten noorden van de weg Langevoort een lijnvormig KLE (vb. houtkant met grazige bermen) te voorzien, zodat soorten die vanuit de graslanden ten zuiden van Langevoort zich noordwaarts verplaatsen geen barrièrewerking ondervinden van het behoud van de twee landbouwpercelen. Er dient hierbij wel aandacht besteed te worden dat de landbouwpercelen voldoende bereikbaar blijven. Door het omzetten van percelen van landbouw naar natuurzone ten noorden van het laarzenpad, wordt de migratiecorridor langs De Mark wel versterkt ten opzichte van het basisscenario. Gezien bij alternatief 5 dezelfde waardevolle habitats zullen gerealiseerd worden als in het basisscenario (en er in beide gevallen geen waardevolle percelen zouden ingenomen worden), worden er geen significante effecten inzake biotoopverlies verwacht door uitvoering van alternatief 5. Ook inzake vermesting / eutrofiëring, rustverstoring en vernatting / verdroging, worden geen significante effecten verwacht ten opzichte van het basisscenario.

Figuur 7-25: aanduiding van de smalle migratiezone ter hoogte van de monding van de Kleine Mark en de Bolkse beek in De Mark bij uitvoering van alt. 5.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 235 van 403 7.3.7 Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Voor de discipline Biodiversiteit worden geen milderende maatregelen nodig geacht. Wel worden een aantal aanbevelingen ter optimalisatie of aandachtspunten meegegeven.

7.3.7.1 Biotoopverlies o Er wordt aanbevolen de bermen naast nieuwe of te verbeteren wegen, paden of waterlopen op een natuurtechnische manier te beheren. Er wordt met andere woorden aanbevolen een specifiek maaibeheer toe te passen, zodat de natuurwaarden zich voldoende kunnen ontwikkelen en behouden worden. o De aanvoer van materiaal gebeurt bij voorkeur langs één welbepaalde, vastgelegde route, zodat de overige zones niet worden beschadigd. o Bij kavelinrichtingswerken is het sparen van de omliggende vegetatie belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is (en geen eenmalige) voor de afgewerkte zones. o Vanuit ecologisch oogpunt is het aan te raden het oeverprofiel, daar waar een natuurtechnische oever voorzien wordt, zo zacht hellend als mogelijk te maken, vb. 12/4 of 16/4. Hierdoor worden voldoende mogelijkheden gecreëerd voor de ontwikkeling van een interessantere oevervegetatie. o aandacht hebben voor een ecologische inrichting van de vijvers / poelen, oa. bv. zachthellende oevers, beperken van betreding, zones vanwaar verstoring of strakke winden mogelijk zijn afschermen door een brede houtkant, zones verondiepen, …, zodat deze zo geschikt mogelijk zouden zijn als leefhabitat voor (flora en) fauna. o Bij de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken trachten om het rooien van de op het plan niet aangegeven als te behouden bomen (uitgezonderd streekvreemde, bijna afgestorven en storende begroeiing) te vermijden. Zeker waar waardevolle bomenrijen (bv. eikenrijen) in groep voorkomen wordt aanbevolen deze te behouden door er een vaste kavelgrens van te maken. Een strikte controle tijdens de uitvoering van de werken van welke bomen mogen of kunnen verdwijnen, is aan te raden. o Ook voor grachten met waardevolle water- en oevervegetaties, vooral rietkragen en moerasplanten, wordt aanbevolen deze zo veel mogelijk te behouden. Indien grachten met waardevolle water- en oevervegetaties moeten verlegd worden, kan de waardevolle vegetatie meegenomen worden en in de nieuwe grachten aangeplant worden. o Bij de aanleg van wandel- en fietsverbindingen wordt aanbevolen de paden zo te voorzien dat biotoopverlies van waardevolle of zeer waardevolle vegetaties tot een minimum beperkt blijft. Er wordt aanbevolen waardevolle bomen en houtkanten op perceelgrenzen zo veel mogelijk te vrijwaren. o Een aangepast beheerplan voor het Vlaams natuurreservaat dient nog opgesteld te worden in samenspraak met de betrokken instanties. o Bij het aanplanten van groene landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, energiehout, …) en bossen wordt aanbevolen gebruik te maken van streekeigen soorten en autochtoon plantmateriaal. Wat betreft de dreven kan men hiervoor het best gebruik maken van bijvoorbeeld inlandse eiken (geen populieren aanplanten). Plaatselijk kunnen bijvoorbeeld beuken aangeplant worden (zoals ter hoogte van de Beukendreef te Wortel). In de valleien kan bijvoorbeeld gewone es aangeplant worden, een soort die er momenteel ook voorkomt en meer natte gronden verdraagt. Voor de aanleg van houtkanten kunnen bijvoorbeeld elzen en wilgen gebruikt worden. Typische knotbomen die in de vallei van de Mark en de Kleine Mark aangetroffen worden zijn knotelzen en op slechts enkele plaatsen knotwilgen. Voorgesteld wordt dat ook deze typische elzenknotbomen aangeplant worden in en aan de rand van de valleien en depressies. Tot slot wordt aanbevolen aandacht te hebben voor boomsoorten die dienen als drachtbomen en voedselbron voor bijen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 236 van 403 o De resultaten van de vegetatievoorspelling (NICHE) kunnen in de uitvoeringsfase van de ruilverkaveling gebruikt worden om de effectiviteit van de natuurinrichtingsmaatregelen af te toetsen en te verhogen. o Ter hoogte van de samenvloeiing van de nieuwe hoofdafwateringssloten (bv. A24, B24, C30 en C33) met de waterloop in de natuurzones, kunnen bijkomende maatregelen genomen worden om de waterkwaliteit te verbeteren. Er kan bv. riet aangeplant worden als voorzuivering. o Ten behoeve van de openheid van het weidevogelgebied te Polderheide (C145) is het wenselijk dat het bos gelegen langsheen Streepakker (C107) en in uitbreiding het 3-hoekig bosperceel gerooid wordt. Het ruilverkavelingsplan duidt dit bos aan als te rooien mits het akkoord van de eigenaar. Compensatie is mogelijk onder de vorm van een aan te planten elzenbroekbos in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark of in de depressie van de Bolkse Beek. o Bij de aanleg van laarzenpaden doorheen de vallei van de Mark (A94, B111 en D61) en doorheen de depressie van de Bolkse Beek (C114) wordt aanbevolen de verstoring of de beschadiging van waardevolle vegetatie zo veel mogelijk te vermijden. Er wordt aanbevolen de laarzenpaden zo veel mogelijk op de rand van de natuurzones aan te leggen.

7.3.7.2 Vermesting / eutrofiëring o Eutrofiëring door regelmatige overstromingen met aangerijkt oppervlaktewater dient best vermeden te worden in de beekvalleien, daar waar kwelafhankelijke vegetaties nagestreefd worden.

7.3.7.3 Versnippering / ontsnippering en barrièrewerking o Grachten hebben een potentieel belangrijke verbindingsfunctie. Daarom worden baan- en afwateringsgrachten en waterlopen best zo veel als mogelijk als vaste grens gebruikt tijdens de herverkaveling. o Het ruilverkavelingsplan betracht de uitbouw van een ecologische noordzuidverbinding door de aanleg van tal van natuur- en landschapsmaatregelen. Na uitvoering van de ruilverkaveling zal blijken dat de steenweg Rijkevorsel – Merksplas en de steenweg Hoogstraten – Merksplas barrières vormen. Om deze negatieve effecten te milderen kunnen kokers onder de weg aangebracht worden. Deze remediërende maatregel staat los van de ruilverkaveling en wordt enkel volledigheidshalve meegegeven. o Er wordt aanbevolen om in alternatief 5 ten noorden van de weg Langevoort een lijnvormig KLE (vb. houtkant met grazige bermen) te voorzien, zodat soorten die vanuit de graslanden ten zuiden van Langevoort zich noordwaarts verplaatsen geen barrièrewerking ondervinden van het behoud van de twee landbouwpercelen. Er dient hierbij wel aandacht besteed te worden dat de landbouwpercelen voldoende bereikbaar blijven.

7.3.7.4 Rustverstoring o Er wordt aanbevolen aandacht te hebben dat het optimaliseren van wegen in de buurt van waardevolle bestaande of te ontwikkelen natuur niet zorgt voor sluipverkeer op deze wegen en / of een sterk verhoogde snelheid, zodat de (toekomstig) voorkomende fauna niet (sterk) verstoord wordt door het gemotoriseerd verkeer op deze wegen. o Beperkte rustverstoring door recreanten in de buurt van waardevolle gebieden is niet uit te sluiten. Het plaatsen van infoborden om recreanten te wijzen op de gevoeligheid van het gebied tijdens het broedseizoen kan de rustverstoring beperken. Via duidelijke signalisatie kan het oneigenlijke gebruik van de wandelpaden vermeden te worden. o Om een verhoogde rustverstoring in de vallei van de Mark (A94, B111, D61) en in de depressie van de Bolkse Beek (C114) te vermijden wordt aanbevolen de laarzenpaden zo veel mogelijk op de randen van de natuurzones aan te leggen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 237 van 403 7.3.7.5 Impact op fauna • Libellen: er wordt aanbevolen voldoende aandacht te hebben voor het beheer van de vegetatie in en in de onmiddellijke omgeving van de poelen om een goede libellenpopulatie te verzekeren. • Dagvlinders: er wordt aanbevolen ook KLE’s met sleedoorn te voorzien en minstens ook een aantal van de voorziene bomenrijen aan te planten met iepen. Verder kan een goed beheer van graslanden / bermen bijkomend leefhabitat betekenen voor kensoorten van droge, schrale graslanden. Afspraken inzake beheer zijn dus wenselijk. • Het voorzien van extra poelen, zodat iedere poel tenminste 1 naburige poel heeft binnen een straal van 400 m zorgt voor een vlottere en veiligere migratie, en voor een makkelijker handhaven van de stabiele (meta)populaties. • Een ecologische inrichting van poelen, oa. bv. zachthellende oevers, beperken van betreding, zones vanwaar verstoring of strakke winden mogelijk zijn afschermen door een brede houtkant, zones verondiepen, …, zorgt voor een geschikt leefhabitat voor fauna. • Ter hoogte van het openbaar domein dient er op gelet te worden dat de eventueel bijkomende verlichting beperkt blijft en neerwaarts gericht is, om verstoring van vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. • Om het leefgebied van houtkantsoorten te optimaliseren wordt aanbevolen om, daar waar mogelijk, een aantal bomenrijen om te vormen tot heggen / houtkanten.

7.3.7.6 Algemene aanbevelingen en aandachtspunten aanleggen en onderhoud KLE’s o Enkele relevante aspecten bij de aanleg van groenelementen zijn de volgende: o een houtkant dient voldoende gesloten te zijn o een minimum van een snoeibeurt om de drie jaar bij houtkanten worden gegeven o de bomen in houtkant worden geknot of laat men uitgroeien (zangposten) o dode bomen kan men laten staan om ‘reducenten’ een kans te geven o voldoende kruidachtige planten moeten aanwezig zijn onder en rond houtkanten (o.a. i.f.v. broedgelegenheid voor vogels van kleinschalig landschap, houtkanten worden door amfibieën gebruikt als migratieweg, beschutting, voedselbron of overwinterzone; vleermuizen oriënteren zich via bomen en houtkanten, …) o ruigtebeheer van de strook langs de houtkant. o bestaande houtkanten worden niet gerooid, maar worden aangevuld o een aantal types struiken moet zeker aanwezig zijn. Vruchtdragende struiken verschaffen voedsel. Struiken met een gesloten structuur zorgen voor beschutting en voor dekking tegen predatoren. o er wordt gebruik gemaakt van streekeigen soorten en indien mogelijk van streekeigen plantgoed.

7.3.7.7 Aandachtspunten vanuit de Passende beoordeling Vanuit de passende beoordeling worden geen milderende maatregelen, aanbevelingen of aandachtspunten geformuleerd.

7.3.8 Leemten in de kennis Aangezien het hier een plan-MER betreft over een ruilverkavelingsplan is het niet mogelijk (en soms ook niet opportuun) om alle milieueffecten in detail te beoordelen. Het ontbreekt soms nog aan specifieke kwantitatieve gegevens of er dient te worden uitgegaan van ‘aannames’. Nochtans zijn er een aantal leemten te vermelden. • de onnauwkeurigheid waarmee prognoses inzake o.a. toekomstige bodem- en waterkwaliteit kunnen gebeuren. Deze abiotische gegevens zijn momenteel slechts in beperkte mate voorhanden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 238 van 403 • Een aantal maatregelen (bv: erfbeplanting en het afsluiten van beheersovereenkomsten) zijn ingepland als vrijwillige maatregelen. Deze vrijwilligheid laat kwantificeren en beoordelen niet steeds toe. • De detailgraad van inventarisaties van de diverse fauna soortengroepen is vrij beperkt. Hiervoor werd grotendeels gesteund op gegevens verzameld door Belgroma in 1997. Zoals eerder gesteld zijn de toen voorkomende biotopen her en der gedegradeerd, waardoor kan aangenomen worden dat ook de toen voorkomende fauna achteruit gegaan zal zijn.

7.3.9 Conclusie Voor de discipline Biodiversiteit worden zowel positieve als negatieve effecten verwacht ten gevolge van de geplande ingrepen. Door herverkaveling en kavelinrichting zijn biologische verliezen mogelijk door het mogelijks verdwijnen van (biologisch waardevolle) KLE’s en graslanden. Door het verbeteren van wegen of door het aanleggen van nieuwe wegen / paden kunnen effecten van barrièrewerking, rustverstoring en biotoopverlies optreden. Biologische opwaardering is te verwachten door het aanplanten van bospercelen, het aanleggen van KLE’s (houtkanten, bomenrijen,…), het aanleggen van nieuwe natuurgebieden (hoofdzakelijk binnen SBZ-gebied en valleigebieden en depressies),… . Positieve effecten voor avifauna zijn te verwachten door het inrichten van 2 weidevogelgebieden. In de overige zones zal de densiteit aan KLE’s stijgen, waardoor ook positieve effecten voor akkervogels kunnen verwacht worden. De ruilverkaveling creëert lokaal een meer gevarieerd landschap waarbij verschillende waardevolle zones met elkaar verbonden worden. Op die manier hebben de populaties van akker- en weidevogels, amfibieën, insecten, vleermuizen, … meer kans om te overleven. De besproken alternatieven brengen over het algemeen geen significant andere effecten met zich mee in vergelijking met het basisscenario. Enkel voor alternatief 5 zijn er beperktere migratiemogelijkheden vanuit de Bolkse beek en de Kleine Mark naar De Mark. Algemeen kan gesteld worden dat het plan en ook de alternatieven haalbaar zijn vanuit de discipline Biodiversiteit. Effectgroep Beoordeling Biotoopverlies: aanleggen en verbeteren van wegen en paden Mogelijk -1 tot -2 Biotoopverlies: mogelijke impact tijdens de werken Mogelijk -1 tot -3 Biotoopverlies: inrichten van natuurzones +3 Biotoopverlies: werken aan waterlopen, poelen -1 tot +1 Biotoopverlies: mogelijks verdwijnen van KLE’s -1 tot -2 Biotoopverlies: aanleg grasstroken, KLE’s, poelen, natuurzones, +1 tot +3 natuurtechnische oevers Versnippering en barrièrewerking: impact herverkaveling op Mogelijk -1 bestaande grachten en waterlopen Versnippering en barrièrewerking: mogelijks verdwijnen van KLE’s + -1 tot +3 de aanleg van nieuwe KLE’s Rustverstoring: sluipverkeer, recreanten -2 Vermesting: aanleg van oeverstroken, natuurzones +2 Impact op fauna -1 tot +3 Aanleg groenelementen +1 tot +3

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 239 van 403 7.4 Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kaart 7: landschap en bouwkundig erfgoed

7.4.1 Afbakening van het studiegebied Het studiegebied omvat minimaal het plangebied en een zone tot op 200m daarrond. De gebieden waar landschappelijke structuren, elementen en componenten gewijzigd worden, maken deel uit van het studiegebied, evenals de gebieden waar er invloed is op de landschappelijke en/of archeologische erfgoedwaarde. De omvang van het studiegebied werd verruimd waarbij er werd rekening gehouden met de aanwezige beschermde landschappen. Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie behoren als geheel bijgevolg ook tot het studiegebied (zie kaart 9).

7.4.2 Juridische en beleidsmatige context Sinds 1 januari 2015 is het nieuwe Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 in werking. Vanaf dan geldt één overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het nieuwe onroerend erfgoeddecreet vervangt drie voorgaande decreten (monumentendecreet van 1976, archeologiedecreet van 1993 en landschapsdecreet van 1996) en een wet uit 1931 op het behoud van monumenten en landschappen. Met de definitieve goedkeuring van het nieuw decreet onroerend erfgoed door de Vlaamse regering is ook de Conventie van Malta (ook wel het Verdrag van Valletta genoemd) in Vlaamse regelgeving omgezet. Om de Conventie van Malta verder te implementeren in de Vlaamse regelgeving was een volledig nieuw archeologisch traject nodig. Daarin spelen erkende archeologen een cruciale rol. Sinds 1 januari 2015 zijn ondermeer de volgende elementen geregeld: • Erkenningsaanvragen (archeoloog, metaaldetectorist) • Vaststelling inventaris archeologische zones • Bescherming archeologische sites Vanaf 1 januari 2016 is het uitvoeringsbesluit gefaseerd in werking getreden: • Vanaf 1 januari 2016 o Tijdens deze eerste fase kregen erkende archeologen de kans om hun bedrijfsprocessen af te stemmen op de nieuwe archeologieregelgeving. o Vaststelling lijst van aangeduide erkende archeologen o Vaststelling Code van Goede Praktijk en gebieden waar geen archeologie te verwachten valt • Vanaf 1 april 2016 o Alle uitvoeringsbepalingen archeologie m.u.v. toevoegen bekrachtigde archeologienota bij een vergunningsaanvraag o Vanaf deze fase kan je op basis van een vooronderzoek een archeologienota laten opmaken en bekrachtigen. Ook de bepalingen over metaaldetectie en toevalvondsten treden in werking. . De melding van archeologische toevalvondsten is wettelijk verplicht (art. 5.1.4 van het Onroerenderfgoeddecreet) van 12 juli 2013. Je bent verplicht om de vondst binnen de drie dagen te melden aan het agentschap Onroerend Erfgoed. Je beschermt de vondst en haar vindplaats tot tien dagen na het vinden. Onroerend Erfgoed komt ter plaatse. Op basis van dat onderzoek kan de termijn van tien dagen verlengd of ingekort worden. • Vanaf 1 juni 2016 o Is er voor een vergunningsaanvraag een archeologienota nodig, dan moet je die vanaf deze fase ook samen met de vergunningsaanvraag indienen.

Vanaf 1 januari 2017 zijn er enkele wijzigingen van toepassing: • Op 16 december 2016 keurde de Vlaamse Regering enkele wijzigingen aan de onroerenderfgoedregelgeving en de Code van Goede Praktijk goed. Het grootste deel van

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 240 van 403 deze wijzigingen vloeit voort uit de implementatie van het kerntakenplan Onroerend Erfgoed. o Er wordt toegestaan dat aan de vergunningsaanvraag een archeologische nota wordt toegevoegd die nog niet bekrachtigd is, maar wel al voor bekrachtiging is ingediend bij het agentschap. Zo hoeft een bouwheer of ontwikkelaar de termijn van 21 dagen voor bekrachtiging niet af te wachten om de vergunningsaanvraag in te dienen. De bouwheer of ontwikkelaar moet de bekrachtigde archeologienota wel indienen vóór de beoordeling van de vergunningsaanvraag door de vergunningverlenende overheid.

In de nieuwe regelgeving bestaat er een zorgplicht voor erfgoedlandschappen én onroerende goederen die zijn opgenomen in een aan een openbaar onderzoek onderworpen vastgestelde inventaris. Het betreft dan: 1. De inventaris van het bouwkundig erfgoed; 2. De landschapsatlas; 3. De inventaris van de archeologische zones; 4. De inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde; 5. De inventaris van historische tuinen en parken. Binnen het plangebied zijn meerdere al dan niet vastgestelde landschapsatlasrelicten (vroegere ankerplaatsen) gelegen. Daarnaast overlapt het studiegebied met het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie Wortel en Rijksweldadigheidskolonie Merksplas’ en met het beschermd monument ‘het domein van het kasteel van Hoogstraten met bijgebouwen en werkplaatsen’.

7.4.3 Methodologie

7.4.3.1 Methodiek gedetailleerde beschrijving bestaande situatie Uitgaande van de bestaande documenten inzake landschap (terreininventarisaties landschap, kaartmateriaal, de ruimtelijk-visuele landschapsinventarisatie en de cultuurhistorische inventarisatie en evaluatie in het kader van de eerste fase van de planvorming) zal een gerichte terreinverkenning toelaten om wijzigingen aan het landschapsbeeld en -beleving sinds de inventarisatie na te gaan. Waar dit relevant is voor de effectvoorspelling zullen nieuwe elementen geïnventariseerd en opgelijst worden. Bij de beschrijving van het landschapsbeeld zullen zowel positieve als negatieve dragers in het landschap besproken worden. Waardevolle informatie ter afbakening van de referentiesituatie voor deze discipline zal geput worden uit de thematische inventarisatie en de studies opgesteld door en in opdracht van de VLM, de Landschapsatlas (atlas van de relicten van de traditionele landschappen), uit de lijst van beschermde monumenten, landschappen, stads- en dorpsgezichten, de inventaris onroerend erfgoed, de landschapskenmerkenkaart, de archeologische inventaris opgemaakt in opdracht van de VLM, de Centraal Archeologische Inventaris (CAI), gegevens aangeleverd door Erfgoed Noorderkempen, de bodemkaart en structuurplannen. De waarden van het voorkomend erfgoed zal besproken worden en er zal aangegeven worden of deze waarden ook effectief voorkomen binnen het plangebied. Tevens wordt gebruik gemaakt van zowel historisch als actueel kaartmateriaal (o.a. Ferraris, Vandermaelen, Dépôt de la Guerre, Militair Cartografisch Instituut, orthofotoplans,...). Verder zal ook het geoloket van Onroerend Erfgoed en www.geopunt.be geraadpleegd worden.

7.4.3.2 Methodiek effectenvoorspelling en –beoordeling De geplande ingrepen voor de inrichting van het plangebied zullen leiden tot een wijziging van het landschap. De ingrepen die de landschappelijke situatie veranderen, bestaan in essentie uit het toevoegen van nieuwe elementen en het wijzigen of verwijderen van bestaande elementen. Het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 241 van 403 wijzigen van elementen wordt onderverdeeld in wijzigingen met betrekking tot de toestand en functie enerzijds en het voorkomen of uitzicht anderzijds. De volgende effectgroepen zijn van belang voor deze discipline en worden op kwalitatieve wijze behandeld: - wijzigingen landschapsstructuur en landschappelijke relaties (compartimentering, barrièrevorming, …); - invloed op erfgoed; - wijziging perceptieve kenmerken (zichtlijnen, beeldbepalende elementen, schaal); - verstoring archeologische resten (rechtstreeks via vergraving of indirect via ontwatering,…), inclusief kadering ingrepen in historische context. De verschillende mogelijke effecten worden gegroepeerd volgens de verschillende invalshoeken van de discipline: perceptieve aspecten (landschapsbeeld), landschapsstructuur en erfgoedaspecten. De erfgoedwaarde heeft in essentie betrekking op het archeologisch patrimonium, het bouwkundig erfgoed, de historisch-geografische elementen en structuren. Daarnaast speelt de visueel ruimtelijke samenhang en het statuut van het relict (al dan niet beschermd) een belangrijke rol. Ingrepen in het landschap kunnen leiden tot het wijzigen van elementen, patronen en hierdoor samenhangen met aantasting van erfgoedwaarden. In het bijzonder wordt hier aandacht besteed aan de inpassing van de beschermde monumenten en landschappen en de (vastgestelde) landschapsatlasrelicten. Er zal worden aangegeven welke ingrepen er binnen of in de nabije omgeving van het voorkomend erfgoed worden voorzien en of deze een positief of negatief effect op het erfgoed kunnen hebben. Ingrepen die bijdragen tot het historisch herstel of die de landschappelijke waarde van het landschap versterken worden hierbij algemeen als positief beoordeeld. Indien ingrepen worden voorzien die in strijd zijn met het beschermingsbesluit van het voorkomend erfgoed zullen deze vermeld worden in het MER. Voor de (vastgestelde) landschapsatlasrelicten zal eveneens getoetst worden of de visie van het ruilverkavelingsplan en de voorgestelde ingrepen overeenstemmen met de visie die per deelgebied opgenomen is in het aanduidingsdossier voor het landschapsatlasrelict. Zo kan het vb. belangrijk zijn dat nieuwe (trage) wegen oorspronkelijke historische tracés volgen. Behalve de zichtbare relicten, kunnen in het studiegebied nog heel wat getuigenissen van ons erfgoed onzichtbaar en niet gekend zijn. Ze zijn immers potentieel aanwezig in iedere laag van het landschap. Gebieden waar het bodemprofiel niet verstoord werd bijvoorbeeld, bezitten een hoge kans om goed bewaarde artefacten of sporen van de ontwikkelingsgeschiedenis te bevatten. In het MER zal gebiedsdekkend onderzocht worden in welke mate de geplande ingrepen een risico kunnen inhouden ten aanzien van verstoring van archeologische relicten. Hiervoor zullen volgende criteria aangewend worden: • mate van huidige verstoring van de bodem: weinig verstoorde bodems zijn hierbij kwetsbaarder dan reeds sterk verstoorde bodems; • aard van de ingreep: ingrepen waarbij vergraving/deformatie van het bodemprofiel plaats grijpt zijn hierbij risicovoller dan ingrepen zonder vergraving/deformatie; • locatie van de ingreep: afhankelijk van de locatie van de ingreep is de kans groter of kleiner dat archeologische relicten bewaard zijn gebleven (bv. afgedekte versus geërodeerde bodem; type bodemgebruik;…) De voornaamste ingrepen die in het plan voorzien worden die een mogelijke impact veroorzaken ten aanzien van de archeologische waarde van de ondergrond zijn: egalisatiewerken, mogelijke aanleg van open bufferbekkens, mogelijke her aan te leggen Molenvijver als paaiplaats, nieuwe en te verleggen afwateringen, aan te leggen natuurtechnische profielen, bepaalde natuurinrichtingswerken en waterbergingsingrepen en eventueel het aanleggen van nieuwe wegen, gezien deze allen kunnen gepaard gaan met vergraving van de bodem.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 242 van 403 Verder dient opgemerkt te worden dat ook het verlagen van de grondwatertafel negatieve gevolgen kan hebben voor het aanwezige archeologische materiaal. In het MER zal aangegeven worden in welke maatregelen een verlaging van de grondwatertafel wordt voorzien. Structuurwijzigingen in het landschap, bijvoorbeeld t.g.v. herverkaveling, rooiwerkzaamheden of beplanting, hebben betrekking op de ruimtelijke schikking van de elementen, hun samenhang en onderlinge relaties en op het functioneren van het geheel. Landschapsecologische aspecten horen als dusdanig thuis onder het onderdeel landschapsstructuur. De te verwachten effecten op de intrinsieke waarde van het landschap zullen worden onderzocht. Schaalvergroting door herverkaveling wordt hierbij meestal negatief beoordeeld, terwijl natuurinrichting (vb. in de valleigebieden), het aanleggen van natuurtechnische profielen en het aanplanten van beekbegeleidende houtkanten en andere KLE's, het rooien van storende bossen in agrarisch gebied en landschapsversterkende maatregelen (zeker in landschapsatlasrelicten) meestal positief beoordeeld worden. De aanleg van nieuwe (trage) wegen dient geval per geval beoordeeld te worden. De belevingskwaliteiten en de perceptuele kenmerken van het landschap (visueel-ruimtelijke benadering) horen thuis in het onderdeel landschapsbeeld. In hoofdzaak wordt hier uitgegaan van de perceptuele kenmerken. Belevingskwaliteiten hangen immers nauw samen met een waardering en interpretatie van de situatie en deze kunnen sterk verschillen afhankelijk van de invalshoek waaruit en hoe men een gebied bekijkt. Het landschapsbeeld zal globaal worden geïllustreerd aan de hand van fotomateriaal. Onder andere ontbossings- en bebossingsmaatregelen, de aanwezigheid van nieuwe infrastructuren (landbouwwegen, herverkaveling, …), de ontwikkeling van lijnvormige landschapselementen, de inrichting van de natuurzones in de valleien en depressies, … kunnen een invloed uitoefenen op de transparantiegraad en de kijkafstand van het omliggende landschap. Alle ingrepen die bijdragen tot een landschappelijke inpassing of herwaardering van het landschap worden positief beoordeeld. Voor de aanleg van nieuwe wegen worden de wegen die voorzien worden in betonverharding beschouwd als het meest ingrijpende in het landschapsbeeld. In het MER zullen de belangrijkste ingrepen die een positieve of negatieve invloed hebben op het landschapsbeeld besproken worden. Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. De beoordeling in de verschillende effectengroepen zal daarom enerzijds steunen op objectieve criteriawaarden en anderzijds steunen op onderzoek met betrekking tot invloed op omgevingsfactoren, perceptie en gedrag. Er zal ook rekening gehouden worden met positieve landschappelijke effecten (wegwerken knelpunten, ontsnippering, ...). Gezien de ruilverkaveling overlapt met (vastgestelde) landschapsatlasrelicten ‘zal het hoofdstuk ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ dusdanig uitgewerkt worden dat het kan dienen als zorgplichtnota.

De beoordeling van de significantie gebeurt o.b.v. het MER-richtlijnenboek landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Algemeen kan volgende onderverdeling gehanteerd worden: • aanzienlijk negatief / positief: verlies van landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschaps- en/of cultuurhistorische elementen verloren gaat. Opmerkelijke wijzigingen in de landschaps- en/of de cultuurhistorische kenmerken of –elementen over een grote oppervlakte of zeer sterke wijzigingen over een beperkte oppervlakte. Verstoring van archeologische vindplaatsen met noodzaak tot opgraving. • negatief / positief: effecten op landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschaps- en/of

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 243 van 403 cultuurhistorische elementen aangetast of ondermijnd wordt. Matige of lokale wijzigingen. Verstoring van archeologische vindplaatsen zonder noodzaak tot opgraving. • Beperkt negatief / positief: effecten op landschaps- en/of cultuurhistorische elementen, beïnvloeding van de integriteit op het vlak van samenhang, structuur en functie op een dergelijke schaal dat het potentieel voor het behoud/onderhoud van de karakteristieke landschapselementen verminderd wordt. Quasi niet waarneembare wijzigingen. Wijzigingen binnen de opvangcapaciteit inzake “landschappelijke draagkracht”.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 244 van 403 Tabel 7-22: beoordelingscriteria voor de milieudiscipline ‘landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie’ Effecten Criterium Methodiek Significantiekader Erfgoedwaarden Invloed op landschap Wijziging/verlies van de Vergelijking van de huidige geomorfologische en Effecten kunnen significant zijn geomorfologische elementen historisch-geografische elementen en eenheden met wanneer landschappelijke deze na uitvoering van het plan. erfgoedwaarden verloren gaan. Wijziging/verlies van historisch - geografische structuren en Kwalitatieve bespreking o.b.v. (historisch) Kwalitatieve bespreking o.b.v. elementen (bv. perceelsvormen, kaartmateriaal en luchtfoto’s, inventarisatie KLE’s, … expert judgement. dreven, kleine landschapselementen) Invloed op bouwkundig Directe aantasting bouwkundig GIS-analyse: voorkomen en directe beïnvloeding of Effecten kunnen significant zijn erfgoed erfgoedelementen afstand tot bouwkundig erfgoed wanneer bouwkundig erfgoed verloren gaat Wijziging contextwaarde bouwkundig erfgoedelementen Kwalitatieve bespreking o.b.v. Beïnvloeding context: kwalitatieve bespreking expert judgement. Invloed op archeologie Potentieel verlies archeologisch Ligging van de ingrepen die gepaard gaan met Effecten kunnen significant zijn erfgoed t.g.v. vergraven of mogelijke vergraving en zones met een daling van de wanneer archeologisch erfgoed verandering van de grondwatertafel ten opzichte van zones met verloren gaat. grondwatertafel. archeologische potentie o.b.v. vastgestelde en Kwalitatieve bespreking o.b.v. watenschappelijke inventarissen, de archeologische Aandeel in bodemverstoring en expert judgement studie (opgemaakt door IAP, 1997) Centrale archeologische kwetsbaarheid Archeologische Inventaris, bodemkaart, aangeleverde gegevens van Erfgoed Noorderkempen en historische kaarten. Landschapsstructuur Aantasting landschap Aantasting waardevolle Oppervlakte, lengte en/of aantal beïnvloed landschap Kwalitatieve/kwantitatieve landschapselementen o.b.v. vastgestelde en wetenschappelijke bespreking o.b.v. expert inventarissen, beschermde landschappen, judgement inventarisatie landschapselementen, landschapskaart provincie Antwerpen, waardevolle landschapselementen (KLE’s,

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 245 van 403 Effecten Criterium Methodiek Significantiekader perceelsrandbegroeiing, geomorfologische landschapsvormen, hydrografie…) Wijzigingen in landgebruik Aandeel wijziging GIS-analyse, terreinbezoek Kwalitatieve bespreking o.b.v. landschappelijk waardevolle expert judgement Aantal en/of oppervlakte landschappelijk landgebruiken waardevolle landgebruikstypes die van functie wijzigen Wijzigingen of verwijderen Beoordeling o.b.v. huidige Kwalitatieve bespreking Kwalitatieve bespreking o.b.v. van microreliëf reliëfkenmerken en mate van expert judgement vergraving of ophoging t.g.v. de werken Perceptieve kenmerken Visuele Impact van de geplande Terreinbezoek, foto’s,… Kwalitatieve bespreking o.b.v. impact/belevingswaarde ingrepen en de bijbehorende expert judgement Wijziging transparantiegraad en kijkafstand (wijziging in landschapsevolutie op de landschapsbeleving) (visuele) belevingswaarde

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 246 van 403 7.4.4 Beschrijving van de referentiesituatie

7.4.4.1 Historiek van het studiegebied Algemeen Onderstaande beschrijving is hoofdzakelijk gebaseerd op de beschrijving volgens het rapport “uitvoeren van een hydraulische en ecohydrologische studie – deelrapport IIc: gebiedsvisie natuur” (IMDC-Technum, 2016). De eerste mensen zijn in de Kempen verschenen tussen 50 000 en 10 000 v.C. De oudste sporen van woningen in deze gewesten dateren van ca. 3000 v.C. Tijdens de gehele prehistorische kolonisatie blijven de culturen en de daaraan gekoppelde ontbossing beperkt in omvang. Roofbouw maakt de zandgrond plaatselijk armer zodat zich hier en daar heide vestigt. Tijdens de Romeinse overheersing gaan ontbossingen en het uitbreiden van heiden verder, maar de Romeinse invloed blijft beperkt in de Kempen. De eerste Frankische nederzettingen geven het ontstaan aan de zogenaamde pleindorpen met een biest of opstal. De vestigingen situeren zich vaak in groepjes in de nabijheid van valleien op drogere en relatief vruchtbare gronden. Rond de nederzettingen bevinden zich de gemeenschappelijk ontgonnen akkers. Zij vormen een aaneengesloten complex zonder scheidingskanten, -wegen of - grachten. Later ontgonnen gronden werden afgebakend met houtkanten (‘bleuken’), wat wijst op privé-bezit. Naarmate de bevolking toeneemt, ontstaan een uitgebreider wegennet en nieuwe nederzettingen (mede o.i.v. abdijen). Vooral in de 9e, 10e en 11e eeuw ontstaan zgn. ‘hoven’ of hoeven. Dit zijn nieuwe landbouwontginningen temidden van de woeste gronden. Zij kunnen later uitgroeien tot gehuchten of dorpen en zelf de plaats van het oorspronkelijke centrum innemen. De eigenlijke dorpsgrenzen ontstaan pas vanaf de 9e eeuw (t.g.v. de opkomst van de cijnsrechten). Belangrijke kleine ontginningen zijn Rijkevorsel, Bolk, Achtel en Gammel. Deze liggen als aparte gehuchten in de heide verspreid en hebben eigen akkercomplexen. Rond Rijkevorsel ontstonden duidelijke gemeenschappelijke akkers: open complexen zonder scheidingskanten. Verder van de dorpskern verwijderd treft men kleinschalige akkers aan, afgezoomd met houtkanten. Ten gevolge van de middeleeuwse ontginningen en houtplunderingen tijdens de talrijke oorlogen en crisisperioden in de 16e, 17e en 18e eeuw is het bos in de Kempen zeer schaars geworden. Bosaanleg op beperkte schaal begint tijdens het Oostenrijks regime. Ook gronden geschikt voor akkerbouw werden beplant waardoor ze verzuurden. De meestal kleine aanplanten treft men o.a. aan bij Helhoek (buiten de ruilverkaveling), ten zuidwesten van Rijkevorsel. Ten westen van Achtel komt een specifieke repelstructuur voor. Grote bosaanplantingen bleven aanvankelijk uit. Pas na de opkomst van belangrijke steenbakkerijen werd naaldhout aangeplant. Tijdens de Franse overheersing (1794-1815) werd de aanplant van naaldhout op vage gronden verplicht gemaakt. Tegelijk kreeg het dennenbos met de opkomst van de Waalse steenkoolmijnen en de Kempische steenbakkerijen een belangrijke economische betekenis. Aanplanten treft men vooral aan in het oosten en het zuiden van de gemeente Rijkevorsel, rond Bolk, Breebos en Kievitsheide. De onafhankelijkheid van België, en de daarbij horende nieuwe grondwet zorgde voor een grote ommekeer op bestuurlijk vlak. Ook wegenaanleg was mee verantwoordelijk voor de snelle veranderingen. Deze nieuwe wegen werden zo recht mogelijk aangelegd, zodat ze in tegenstelling tot vroeger, vaak dwars doorheen moerassen liepen. Toch bleef de Kempen nog tot het tweede kwart van de 19e eeuw geïsoleerd van de rest van Vlaanderen: nieuwe wegen werden om de Kempen heen gerangeerd. Deze situatie was ontstaan uit Oostenrijkse verkeerspolitiek van de 18e eeuw, omdat de Belgische regering het aantal grensoverschrijdende verbindingen met het vijandige Nederland om militair-technische redenen tot een minimum beperkte.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 247 van 403 De ontsluiting van het Kempische platteland kwam er tijdens de tweede helft van de 19e eeuw door de aanleg van verharde wegen, kanalen en buurtspoorwegen. Slechts twee steenwegen werden aangelegd, naar Merksplas en Hoogstraten. Belangrijk was de aanleg van het kanaal -Turnhout- , in twee fasen: Schoten-Turnhout in 1846 en Turnhout-Dessel in 1847. De Kempische kanalen werden in de 19e eeuw aangelegd. De motieven van deze aanleg waren van economische aard. Hoewel de scheepvaart hier één van was, overheerste in de aanlegperiode het argument van de irrigatie van de voedselarme Kempische zandgronden met mineralenrijk Maaswater. Achteraf zou blijken dat het verhoopte agrarische gebruik geen echte doorbraak kende, terwijl de opgang van de scheepvaart ver boven de verwachtingen uitsteeg. De aanleg van de kanalen had een enorme invloed op het landschap. Langs wegen en kanalen ontstonden uitgebreide industriezones. Door het verbeterde transport werd een uitgebreide industrie van steenbakkerijen mogelijk. Deze steenbakkerijen hadden een grote behoefte aan brandhout. Hierdoor werd het rendabel de heide hiermee te beplanten. Rond het begin van de 20ste eeuw breekt een nieuwe periode aan van snelle veranderingen. Voorheen konden mens, natuur en cultuur zich harmonieus en evenwichtig aan elkaar ontwikkelen. De ingrepen in het natuurlijke milieu werden immers bepaald door het eerder laag technologisch peil van de mens en de natuurlijke gesteldheid van het milieu. Sinds de industriële revolutie zijn de technologische mogelijkheden van de mens sterk toegenomen en werden de resterende natuurlandschappen omgezet in min of meer uitgesproken cultuurlandschappen. Vooral na W.O. II begint een nieuwe periode van ingrijpende veranderingen in een steeds versnellend tempo. Ook in Rijkevorsel is een sterke uitbreiding van de bebouwing waar te nemen. Zo zijn nieuwe verkavelingen ontstaan aan het kanaal (St.-Jozef), en is ook de bebouwde kom van Rijkevorsel of gehuchten zoals Gammel en Achtel sterk uitgebreid. Langs de wegen van Rijkevorsel naar St.- Jozef of Merksplas is een vrij dichte lintbebouwing ontstaan, en ook de gehuchten (Gammel en Achtel) zijn min of meer verbonden met Rijkevorsel. Hierdoor is de invloed van de bewoonde gebieden op de landelijke ruimte groot. Uit stafkaarten van 1940 is af te leiden dat de grootste bebouwingsuitbreidingen pas de laatste decennia plaatsgevonden hebben. Zo is rond 1940 nagenoeg geen lintbebouwing aanwezig en zijn Rijkevorsel en St.-Jozef beide kleine kernen. Wegenaanleg is vaak de eerste stap naar verstedelijking en industrialisatie. De aanleg van grotere wegen hebben een belangrijke maatschappelijke impact gehad, wat geleid heeft tot de zogenaamde autoweglandschappen. Onrechtstreeks heeft het systematisch uitbreiden van het wegennet een effect door ontsluiting van een bepaalde regio. De E19 Antwerpen-Hoogstraten-Nederland blijft ten westen van Rijkevorsel, zodat deze invloed beperkt blijft. Wel is het aantal verharde wegen doorheen de gemeente sterk toegenomen. Het huidige bodemgebruik is vaak nog steeds landbouw al is een belangrijk deel van de oude akkers ingenomen door bebouwing. Een belangrijk deel van het landbouwareaal is nu terug te vinden op vroegere heidegebieden. De meeste landbouwontginningen van heidegebieden, b.v. de Bolkse Heide, vonden pas plaats na 1940. Ook beemden, bv. langs de Mark en de Kleine Mark, die ontwaterd werden voor de landbouw zijn pas na 1940 ontgonnen. Schaalvergroting, intensivering en mechanisering wordt mogelijk gemaakt door de landbouw te onderwerpen aan ruilverkaveling. Deze hadden als eerste doel de voor de landbouw beschikbare ruimte beter te ontsluiten. Bij de oude manier van werken leidde dit meestal tot een volledige nivellering van het landschap waarbij de natuurlijke diversiteit verloren ging. De meest recente ruilverkavelingen hebben een integrale aanpak; naast de landbouwdoelstelling, die hoofddoelstelling blijft, tracht men zoveel mogelijk de grote landschappelijke structuren en natuurwaarden te vrijwaren en rekening te houden met andere ruimtelijke noden zoals recreatie, waterberging, … . Ook elders in de gemeente Rijkevorsel zijn in de loop van de ontginningsgeschiedenis grootschalige gebieden ontstaan. Slechts rond enkele beeklopen (b.v. rond de Kleine Mark, Bolkse loop) die steeds door een grote dichtheid aan kleine landschapselementen gekenmerkt waren, is een meer kleinschalig landschap bewaard gebleven. (Bron: Ruimtelijk Structuurplan Rijkevorsel).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 248 van 403 Wortel-kolonie De stichting van Wortel-Kolonie vond plaats in de Nederlandse tijd (1815-1830). Tijdens het Franse Ancien Régime verplichtte de staat de tussenkomst voor hulpverlening bij armoede en voor het oprichten van bedelaarsgestichten. De omgeving van Wortel-kolonie bestond op dat moment uit grote heidevlakten. In dit gebied lagen ook verschillende vennen. Een groot deel van de woeste heidegrond werd ontgonnen door het plaggen van de begroeide bovengrond, heideplaggen verbranden en vervolgens de zure en weinig vruchtbare zandgrond bemesten. Bij de ontginning van de heidegronden werden dreven aangelegd volgens een orthogonale structuur. In de periode van de ontwikkeling van Wortel-kolonie (ca. 1822-1850) veranderde het landschap daardoor van een woestenij naar een centraal gestructureerd landschap van dreven, grachten, gebouwen en landbouwgronden, in het noorden onontgonnen vennen, heidevelden en in het zuiden bossen doorsneden door dreven. De vrije landbouwkolonie werd in 1828 opgedoekt en de resterende bewoners werden ingeschakeld als landarbeiders. Zowel de site van Merksplas-Kolonie als deze van Wortel-Kolonie waren verlaten tot 1870. In 1870 werden de kolonies aangekocht door de Belgische staat. Samen met de strafinstelling van Hoogstraten werden ze voortaan vermeld als “Weldadigheiskoloniën”. In 1881 werden de nieuwe gevangenisgebouwen voor de landlopers opgetrokken. Later volgden de boerderij, de kazerne en de cipierswoningen. Op 7 mei 1929 werden de landloperskolonies afgeschaft en bleven de gebouwen onbezet. In 1935 gingen de deuren terug open voor geesteszieke landlopers en patiënten afkomstig uit andere overbevolkte psychiatrische ziekenhuizen. Op 1 maart 1993 werd onder Europese druk de wet op de landloperij afgeschaft. Vanaf mei 1996 werd de instelling van Wortel gedeeltelijk omgebouwd tot een inrichting van lichtgestrafte gedetineerden. Merksplas-kolonie In 1823 besliste de regering om in Merksplas een Kolonie te bouwen voor de opvang van bedelaars die geschikt waren om arbeid te verrichten. Bij de oprichting van de landloperskolonie werd de Bolcksche heide hierbij omgevormd tot een domein in dambordstructuur zoals we het nu kennen. In 1824 werd het eerste Bedelaarshuis opgetrokken. Dat gebouw kennen we vandaag als het gevangenisgebouw, al heeft het sinds de oprichting twee grondige renovaties ondergaan. Ten noorden van het huidige beschermde landschap werd meer dan 100 ha dennenbos ingeplant, in totaal werd meer dan 200 ha akkerland in gebruik genomen. In 1870 was de Belgische regering op zoek naar een geschikte locatie om landlopers op te vangen en kocht het ministerie van Justitie het domein in Merksplas aan. Het bestaand bedelaarshuis (huidige gevangenis) werd gerestaureerd. Nieuwe gebouwen werden gebouwd en het huidige uitzicht van het domein werd nog voor 1900 volledig vastgelegd. In die periode werd ook een steenbakkerij gebouwd en werd klei ontgonnen uit de ondergrond. De restanten van de kleiontginning zijn nu nog herkenbaar in het landschap. Enkele van de kleiputten zijn later als stort in gebruik genomen en anderen blijven nu nog als waterplassen over. Omdat het aantal personen dat de kolonie ontvluchtte toenam, besloot men in 1893 een ringgracht te graven rond het gebied. Door de aanleg van een ringgracht en centrale gracht rond het Biesven, werd dit Biesven ontwaterd en daarna omgezet in grasland. Enkel in het zuidwestelijk deel van het gebied is de heide met de vennen gebleven. De rest van het gebied is omgezet in akkerland. Vanaf 1946 werden alle bedelaars en landlopers ondergebracht in Wortel-Kolonie, zodat het gesticht in Merksplas een zuivere strafinrichting werd. Om veiligheidsredenen werden op bouwkundig vlak enkele aanpassingen doorgevoerd en werd de strafinrichting gemoderniseerd door de toevoeging van nieuwe faciliteiten. In 1993 werd besloten dat bedelarij en landloperij niet langer strafbare feiten waren, waardoor de Rijksweldadigheidskolonie ophield te bestaan. Wegens een gebrek aan alternatieven voor de leeggekomen gebouwen, bleven ze leegstaan. In het kader van de ruilverkaveling Merksplas werd het Biesven hersteld. De teeltlaag werd afgegraven en een deel van de grond werd gebruikt om de ringgracht gedeeltelijk te dempen, de centrale

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 249 van 403 ontwateringsgracht werd gedempt. Deze acties zorgden ervoor dat het Biesven opnieuw sterk vernatte.

Bespreking aan de hand van historische kaarten De Ferrariskaart Deze kaarten zijn opgesteld tussen 1771 en 1778 en geven de toestand weer aan het einde van het pre-industriële tijdperk: Kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden en het Prinsdom Luik van Graaf de Ferraris, kortweg de Ferrariskaart. Op basis van de Ferrariskaart kan een gebiedsdekkende indruk worden gevormd van het historisch landschap van voor de grote veranderingen van de Franse Revolutie en de industriële revolutie. Op de Ferrariskaart is te zien dat het zuidelijk deel van het plangebied volledig ingenomen wordt door heide. Verder zijn de vallei van de Mark en de Kleine Mark duidelijk zichtbaar in het landschap. Deze worden gedomineerd door graslanden en beboste percelen. In het noorden komt ook landbouwgebied voor. Het wegenpatroon is vrij beperkt binnen het plangebied, zeker ter hoogte van de heide in het zuidelijk deel. De kernen van Hoogstraten, Rijkevorsel en Wortel zijn duidelijk waarneembaar. Ook het kasteel van Hoogstraten is reeds aanwezig.

Figuur 7-26: overlay van het plangebied met de Ferrairskaart

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 250 van 403 Kaart van Van der Maelen (1846-1854) De Carte topographique de la Belgique, ph. Vandermaelen dateert uit het midden van de 19de eeuw (1846 – 1854). Het landschap heeft in de loop van de 19de eeuw in de meeste zones geen grote veranderingen ondergaan. Wel is er globaal meer bos aanwezig, o.a. ten westen van Gammel en werden Wortelkolonie en Merksplaskolonie opgericht. Het wegenpatroon is grotendeels ongewijzigd gebleven, al lijkt het er op dat er in het zuiden van het plangebied een aantal wegen verdwenen zijn en hun functie overgenomen is door de ingetekende Bolksedijk.

Topografische kaarten De vallei van De Mark en de Kleine Mark alsook de omgeving van het kasteel van Hoogstraten en Krabbershoek bestaan hoofdzakelijk uit grasland. In het zuiden van de vallei van De Mark komen ook bossen voor net als in de zone tussen de Kleine Mark en de Bolkse beek. Het aantal wegen is sterk toegenomen, waarbij de N14 en de N124 duidelijk aanwezig zijn in het landschap. Ten zuiden van de Mark zijn verspeid in het landschap nog heidepercelen aanwezig. Het perceleringspatroon in repelstructuren ten westen van Achtel is duidelijk herkenbaar.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 251 van 403 Figuur 7-27: topografische kaarten van 1928 ter hoogte van het noordelijk deel van het plangebied

7.4.4.2 Landschappelijk erfgoed Volgende landschapsatlasrelicten zijn gelegen binnen het plangebied: • Vastgesteld landschapsatlasrelict “vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten” Het Ministerieel besluit Het grootste deel van de structuur van dit landschapsatlasrelict is reeds herkenbaar op de Ferrariskaart. Het gaat daarbij om het Kasteel van Hoogstraten - de site met omwalling -, 't Withof, een aantal dreven en de loop van de Mark met lager gelegen valleigronden. Het is deze relatief sterk meanderende loop van de Mark met bijhorende vallei die voor een groot deel de wetenschappelijke en ook ruimtelijk structurerende waarde van het gebied vertegenwoordigt. Als geheel kan het landschap, zoals we het nu kunnen waarnemen, worden gekarakteriseerd als een compartimentlandschap van afwisselend open landbouwgronden en gesloten bospercelen, met oude dreven en bomenrijen. Dit landschapsatlasrelict omvat een behoorlijk cultuurhistorisch patrimonium met in de eerste plaats het voormalig kasteel van de heren van Hoogstraten met bijgebouwen en hoeve en omgeven door een slotgracht. Op de site van het kasteel bevond zich mogelijk in de 9de eeuw een houten burchttoren met verdedigingsgracht, die eind 12de eeuw verbouwd zou zijn tot een stenen slot. In de 15de en 16de eeuw werd dit slot omgevormd tot een nieuw kasteelcomplex met de allures van een renaissanceslot dat sinds toen nog heel wat herstellings- en bouwwerken onderging. Bij het kasteel werd tevens een ijskelder aangelegd, waar nu enkel nog de fundamenten van resten. Ten zuidoosten van het kasteel bevindt zich een hoeve, bestaande uit een woning en verschillende stallingen uit de 2de helft van de 19de eeuw en 2 recent bijgebouwde schuren. De werkplaatsen (drukkerij, smidse, schrijnwerkerij, mouterij, droogschuur, e.d.) ten noorden van het kasteel dateren van rond de wisseling van 19de naar 20ste eeuw. In 1810 werd het kasteel van Hoogstraten ingericht als bedelaarsoord, waarop het achtereenvolgens dienst deed als landbouwkolonie, toevluchtshuis voor zwakke en zieke mannen, verblijfplaats van de zusters Norbertinessen en zenuwzieke patiënten en tot slot strafschool of penitentiair schoolcentrum, een functie die het tot op vandaag nog vervult.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 252 van 403 De voormalige pastorie ’t Withof, aan de westelijke grens van het vastgesteld landschapsatlasrelict, in overwegend classicistisch getinte stijl en omgeven door een tuin met uitzonderlijke bomen en een gracht, onderging talrijke restauraties en kent een complexe bouwkundige geschiedenis. Eveneens vermeldenswaardig is 'de Laarmolen', een watermolen waarvan de oorsprong terug gaat tot circa 1620. De ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict ‘Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten’ is opgenomen in het ministerieel besluit van 11 mei 2009. Volgende deelgebieden staan beschreven: 1. Rechteroever vallei van de Mark ten noorden van het kasteel, beide oevers ten zuiden van het kasteel: - De sterk meanderende Mark - Het compartimentenlandschap met het open permanent graslandgebied en verspreide bosjes en kleine landschapselementen; - Oude weg Hoogstraten - ’s Hertogenbosch; - Het open permanent graslandgebied, valleigronden van de Mark; - Dreven, bomenrijen en houtkanten; - Verspreide bosjes; - Waterlopen; - De steilrand ter hoogte van Wortel-dorp; - Geomorfologische en archeologische referentiesite - Vijver; - Bouwkundig erfgoed: De Laarmolen, De Pegelbrug - Microreliëf met ondermeer de valleiranden;

2. Kleine Landschapselementen-rijk landbouwgebied: - Het compartimentenlandschap met het open permanent graslandgebied en verspreide blokvormige bosjes en Langgestrekte percelering , in het ruilverkavelingsplan beschreven als de depressie van de Hollandse loop; - Dreven, bomenrijen en houtkanten; - Waterlopen; - Vijvers; - Oude weg Hoogstraten- 's Hertogenbosch; - Kapel; - Microreliëf; 3. Penitentiair Schoolcentrum Het penitentiair schoolcentrum (ten westen van de Mark) ligt niet in de ruilverkaveling. De graslanden net ten oosten en ten noorden van de Mark wel. Voor de ruilverkaveling zijn relevant: Het open permanten graslandgebied;De Mark en waterlopen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 253 van 403 Figuur 7-28: ruimtelijke visie vastgesteld landschapsatlasrelict ‘Vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten’

Natuurwetenschappelijke waarde De natuurwetenschappelijke waarde van dit landschapsatlasrelict situeert zich op verschillende vlakken. De nog sterk meanderende Mark en de aanpalende lagere gronden vertegenwoordigen een behoorlijke floristische diversiteit. Verder bieden de bospercelen een geschikt overwinteringsbiotoop voor roofvogels. De bijzondere zone in het deelgebied ‘Valleigebied van de Mark’ ten zuiden van de kerk van Wortel is de referentiesite voor de Antwerpse Kempen op het gebied van geomorfologie en archeologie. Het gebied is van

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 254 van 403 wetenschappelijk belang door het voorkomen van goed bewaarde veensequenties die het volledige holoceen omvatten, vanaf het begin van het preboreaal tot aan de Romeinse periode. Deze veensequenties zijn van wetenschappelijk belang omdat ze een uitstekend conserveringsmilieu vormen voor pollen, diatomeeën, zaden, hout en andere botanische resten en bovendien nauwelijks onderhevig zijn aan verstoring van de stratigrafie door bodemfauna. Dit verklaart hun grote betekenis voor de landschapsarcheologie. Volledige holocene sequenties zijn echter zeldzaam in Vlaanderen door het beperkt aantal plaatsen waar continue veengroei gedurende het holoceen kon voorkomen en door de ontginning van de meeste veengebieden. Die gebieden zijn echter een van de weinige informatiebronnen die ons in staat stellen het natuurlijke leefmilieu van de prehistorische en historische mens te reconstrueren. Verder kunnen deze informatiebronnen meer inzicht verschaffen over de relatie tussen landschapsontwikkeling en de bewoningsgeschiedenis. In het bijzonder is deze zone van archeologisch belang omdat ze informatie verschaft over de eerste landbouwontginningen in Vlaanderen. Op basis van pollenanalyse is aangetoond dat er reeds voor 6.400 BP landbouwontginningen in de buurt van Wortel plaats hadden. Dit is de vroegste botanische aanwijzing voor landbouwactiviteiten in Vlaanderen. Er is echter nog niet veel bekend over die periode, zowel op paleo-ecologisch als archeologisch vlak. Het is dan ook van groot belang dat dit gebied bewaard blijft voor toekomstig wetenschappelijk onderzoek. Ook voor het vinden van 'klassieke' archeologische vondsten is de potentie van deze zone bijzonder groot, gezien de uitstekende bewaringsomstandigheden, de gunstige topografische ligging en de palynologische indicaties voor de nabijheid van een vroeg-neolitische site. Bovendien kan de veenopvulling van de Markvallei in Wortel de informatie verschaffen over de evolutie van de biodiversiteit van het gebied. Ten slotte zijn veensequenties in het algemeen en deze sequentie in het bijzonder van wetenschappelijk belang als klimaatarchief. Informatie over de evolutie van het klimaat kan onder meer op de klassieke wijze via vegetatiereconstructies bekomen worden. Er zijn echter tal van nieuwe technieken in ontwikkeling die veel nauwkeurigere gegevens opleveren, zoals wiggle-matching en het bepalen van het koolstofdioxidegehalte van de atmosfeer op basis van stomata frequenties op bladoppervlakken. Deze technieken zijn allemaal afhankelijk van botanische resten uit veen- en meerafzettingen. Historische waarde Van het Kasteel van Hoogstraten wordt reeds melding gemaakt op de kabinetskaart van de Ferraris (1770-1778). De site met omwalling is net als een aantal dreven - waarvan die tussen het kasteel en de kerk de meest opvallende is - duidelijk op de kaart herkenbaar. Ook de meanderende loop van de Mark met lager gelegen valleigronden is goed terug te vinden net als 't Withof. Het gebied ten zuiden van het kasteel was op de kabinetskaart van de Ferraris veel dichter bebost. Wat betreft het cultuurhistorische patrimonium is er het voormalige kasteel van de heren van Hoogstraten met bijgebouwen en hoeve uit verschillende perioden, de voormalige pastorie 't Withof in overwegend classicistisch getinte stijl, alsook de Laarmolen (watermolen), waarvan de oorsprong opklimt tot circa 1620. Esthetische waarde Het compartimentenlandschap van open landbouwgronden en gesloten bospercelen met daarin het voormalige kasteel en bijgebouwen, vormt een mooi geheel langs de vallei van de nog sterk meanderende Mark. Sociaal-culturele waarde In 1810 werd het kasteel van Hoogstraten ingericht als bedelaarsoord, waarop het achtereenvolgens dienst deed als landbouwkolonie, toevluchtshuis voor zwakke en zieke mannen, verblijfplaats van de zusters Norbertinessen en zenuwzieke patiënten en tot slot strafschool of penitentiair schoolcentrum, een functie die het tot op vandaag nog vervult. Ruimtelijk-structurerende waarde Het patroon van dreven en bomenrijen rond het kasteel vormt een opvallend ruimtelijk- structurerend netwerk langsheen de vallei van de Mark. De nog relatief sterk meanderende

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 255 van 403 Mark met vallei heeft eveneens een belangrijke ruimtelijk-structurerende waarde voor het gebied. Huidige toestand van het landschapsatlasrelict De structuur van het landschapsatlasrelict wordt gekarakteriseerd als een compartimentlandschap van afwisselend open landbouwgronden en gesloten bospercelen, met oude dreven en bomenrijen. Na de aanduiding als landschapsatlasrelict zijn heel wat van deze structuren verder gedegradeerd. Bomen en houtkanten zijn verdwenen, percelen met een kenmerkende repelstructuur werden vergroot. Kleine akkers en weilanden werden bos of samengevoegd tot grotere landbouwpercelen. Enkele oude dreven rond het kasteel zijn verdwenen. In de vallei van de Mark komen verspreid soortenrijke cultuur- en half-natuurlijke graslanden voor met kleine landschapselementen (KLE). De voornaamste grotere infrastructuren zoals dreven, wegenpatronen en bossen zijn behouden. Heel wat KLE’s zoals houtkanten, elzensingels en bomenrijen verdwijnen door het samenvoegen van percelen of ze worden niet vervangen na uitval. In de vallei ten noorden van het Kasteel van Hoogstraten komen quasi geen permanente graslanden meer voor. Graslanden werden opgehoogd, gedraineerd en omgezet naar akker of opnieuw ingezaaid met gras. Een recente verkaveling (’s Boschstraat – Ganzendries) is in de vallei van de Mark gelegen. Ter zuiden van Wortel ligt een veenpakket van groot wetenschappelijk belang met goed bewaarde botanische microfossielen. Enkele van deze percelen zijn verbost, andere verder in cultuur gebracht. De Laarmolen, Pegelbrug en omgeving: dit landschap heeft geen grote wijzigingen ondergaan sinds 2000. De watermolen werd gerestaureerd en sinds 2004 wordt de olieslagmolen tweemaal per week in bedrijf genomen. De naastgelegen brug blijft een bedreiging voor de deze watermolen. Van de zuidelijke uitloper van dit landschapsatlasrelict (zone langsheen de weg Bouwhoef) was tot 2000 het oude drevenpatroon herkenbaar in de perceelstructuur. Onder meer door het inplanten van een nieuw landbouwbedrijf en door kavelruil vervaagt de herkenbaarheid van de oude perceelstructuur.

 het kasteel van Hoogstraten is buiten het plangebied gelegen. De landbouwgronden en beboste percelen in de omgeving van het kasteel zijn wel grotendeels binnen het plangebied gelegen. De meanderende Mark in het zuidoosten van het vastgesteld landschapsatlasrelict vormt de grens van het plangebied. De Laarmolen is (net) binnen het plangebied gelegen, terwijl ‘t Withof dan weer buiten het plangebied gelegen is. De ruimtelijke visie van dit landschapsatlasrelict verdeelt het landschapsatlasrelict in 3 deelgebieden, waarbij het kasteel van Hoogstraten tot een ander deelgebied behoort dan de Laarmolen en ’t Withof. Het kasteel en de Laarmolen zijn op een afstand van ca. 1km van elkaar gelegen en door de aanwezige bossen en dreven is er momenteel geen visuele verbinding tussen deze twee elementen. Het perceel van ’t Withof is volledig omwald en rondomrond begroeid met bomen/hagen. De enige visuele verbinding (open zichtlijn) die er is met de Laarmolen is terug te vinden ter hoogte van de trage weg die gelegen is in het verlengde van de Molenstraat en een verbinding maakt naar de weg Withof. Dit pad is aan één kant begroeid met knotwilgen en buiten het RVK-plan gelegen.

• landschapsatlasrelict “Kolonie Wortel” Wetenschappelijke waarde De wetenschappelijke waarde van Kolonie Wortel wordt voornamelijk bepaald door de afwisseling aan biotooptypes, de uitgestrektheid van het gebied, alsook de relatieve rust die er nog heerst. De dreven en bomenrijen vertegenwoordigen een aanzienlijke dendrologische waarde en hebben samen met de bossen een belangrijke functie als broedgebied voor talrijke vogelsoorten. De sporadisch voorkomende restanten van heide, moeras en vennen vormen een geschikt biotoop voor o.a. insecten.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 256 van 403 Historische waarde Op de Ferrariskaart (1777) nog heidegebied met vennencomplex, maar bij Vandermaelen (1854) reeds aangegeven als kolonie met een rationele en symmetrische ontginningsstructuur. Huidige structuur en bebossing zijn gaaf en duidelijk herkenbaar zoals aangegeven op de kaarten van het MGI (1909). Hoewel van de originele gebouwen weinig of niets is overgebleven, heeft het huidige gebouwenpatrimonium van de Kolonie toch een belangrijke cultuurhistorische waarde. Hierbij gaat het dan voornamelijk om het hoofdgebouw van de strafinstelling dat dateert uit de eeuwwisseling en waarvan de stijl doet denken aan een begijnhof. Verder zijn er nog 3 ateliers, het casino (de oorspronkelijke kazerne van de kolonie), een landbouwbedrijf met woning en 21 personeelswoningen met tuin. Esthetische waarde Dit mooie en gave compartimentlandschap, doorsneden door indrukwekkende dreven, is sterk opvallend binnen een verder open landschap grenzend aan de Markvallei. De afwisseling van open en gesloten structuren, alsook de lange, oude dreven, doen mooie zichten ontstaan. Sociaal-culturele waarde De kolonie van Wortel is een nog intact voorbeeld van de uitvoering van een wetgeving die haar oorsprong vindt in de periode van het Frans Régime en die stelde dat de Staat de plicht had tot het tussenkomen in de hulpverlening bij armoede en tot het oprichten van weldadigheidskolonies. De uitvoering van deze wetgeving liet echter op zich wachten tot in de periode van de Koninklijke Nederlanden met de oprichting van landbouwkoloniën. Dit idee heeft haar gevolgen gehad naar een specifieke landinrichting die aan de grondslag ligt van het landschapsbeeld dat wij nu nog ervaren in de kolonie van Wortel. De instelling van Wortel doet nu dienst als strafinrichting voor gedetineerden en vervult daarmee nog steeds min of meer de functie die zij meer dan 150 jaar geleden kreeg toegewezen. Ruimtelijk structurerende waarde Het landschap van de Kolonie van Wortel is door haar typische compartimentstructuur en een netwerk van imposante dreven en bomenrijen zeer herkenbaar en opvallend binnen haar landschappelijk sterk verschillende omgeving.  de gebouwen van Wortelkolonie zijn buiten het plangebied gelegen. Slechts een beperkt deel van het landschapsatlasrelict overlapt met het plangebied.

• Landschapsatlasrelict “Kolonie Merksplas” Wetenschappelijke waarde Door de uitgestrektheid van het domein en de grote verscheidenheid aan biotopen, heeft het gebied een belangrijke waarde voor fauna. Het immense drevenpatroon van voornamelijk zomereik en beuk, alsook de eikenbossen, dragen bij tot een belangrijke dendrologische waarde. Historische waarde De structuur en de opbouw van de kolonie zijn nog gaaf in vergelijking met Vandermaelen (1854) en de kaarten van het MGI (1909). Het gaat hierbij om de afwisseling van beboste percelen met stukken open akkerland en een rastervormig drevenpatroon. En ook van het oorspronkelijke gebouwenpatrimonium is heel wat overgebleven. De Kolonie Merksplas is een voor het Vlaams Gewest uniek en intact voorbeeld van de opbouw en inrichting van een gebied als 'onvrije' weldadigheidskolonie.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 257 van 403 Esthetische waarde Het monumentale karakter van het drevenpatroon, samen met de afwisseling van gesloten bossen en open cultuurland vormen een visueel zeer aantrekkelijk compartimentlandschap. De uitgestrektheid van het domein, de relatieve rust en het hier en daar nog karakteristieke gebouwenpatrimonium resulteren in een landschappelijk waardevol geheel. Sociaal-culturele waarde De kolonie van Merksplas is een nog intact voorbeeld van de uitvoering van een wetgeving die haar oorsprong vindt in de periode van het Frans Régime en die stelde dat de Staat de plicht had tot het tussenkomen in de hulpverlening bij armoede en tot het oprichten van weldadigheidskolonies. De uitvoering van deze wetgeving liet echter op zich wachten tot in de periode van de Koninklijke Nederlanden, toen men meer heil zag in landbouwkoloniën. Dit vanuit de gedachte dat werkverschaffing een goede maatregel was om de bedelarij te beteugelen en om de openbare rust te handhaven. Deze ideeën hebben hun gevolgen gehad naar een specifieke landinrichting die aan de grondslag ligt van het landschapsbeeld dat wij nu nog ervaren in de kolonie van Merksplas. Vandaag worden de gebouwen enerzijds gebruikt als strafinrichting en anderzijds als opvangcentrum voor illegalen. Ruimtelijk structurerende waarde Het monumentale, rastervormige drevenpatroon vormt samen met de omliggende ringgracht een opvallend ruimtelijk geheel binnen de open ruimte tussen Beerse, Merksplas, Rijkevorsel en Hoogstraten. Zeer typisch en ruimtelijk-structurerend waardevol, zijn de karakteristieke verkavelingen van de personeelswoningen met tuin, gelegen aan de Steenweg op Rijkevorsel.  de gebouwen van Merksplaskolonie zijn buiten het plangebied gelegen. De voormalige uitloper van Merksplas-kolonie, ten westen van de ringgracht, is wel integraal opgenomen in het plangebied. Het drevenpatroon is binnen het RVK-gebied grotendeels behouden, doch op bepaalde plaatsen zijn toch dreven verdwenen.

Volgende relictzones zijn gelegen binnen het plangebied: • Bovenloop van de Mark Wetenschappelijke waarde: / Historische waarde Valleigebied stroomopwaarts Volmolenbrug (Minderhout) is grotendeels bewaard gebleven. De vallei wordt nog gekenmerkt door kleine percelen, waarvan perceelsrichting en -structuur nog herkenbaar is, enkele gave dreven, herkenbaar wegenpatroon en restanten opgaande perceelsrandbegroeiing en bosjes, wat herinnert aan vroeger gesloten karakter (cf. Ferraris, Vandermalen, MGI). De Mark kent nog haar oorspronkelijke meanderende loop. Vallei van de Kleine Mark en de Bolkse Beek sluit op de Markvallei aan. Het gesloten karakter is er nog bewaard door resten perceelsrandbegroeiing en bosjes; perceelsstructuur van akkers en weilanden zijn nog klein en relatief gaaf (cf. Ferraris, Vandermaelen en MGI). Open akker Achtel: aansluitend op het valleigebied, ten oosten van Achtel gelegen. Archeologisch belang: préhistorische begraving (urneveld) en middeleeuwse bewoning ten zuiden van Treslong Hoeve en ten zuiden van stenen windmolen van Hoogstraten, préhistorische bewoningssporen nabij Keerschot, gepolijste silex bijlen nabij Hunsdijk, préhistorische bewoning nabij Neerven en Wortel, préhistorische bewoning nabij Papenvoortse Brug - Steenheuvelheyveld, neolithische bewoning en post-middeleeuws aardewerk nabij Papenvoort, Diepte en Steenheuvelheyveld en prehistorische begraafplaats (urnenveld) op Lochtenberg (slechts gedeeltelijk in de vallei van de Mark).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 258 van 403 Esthetische waarde Gesloten valleigebied is visueel goed te onderscheiden van de hoger gelegen gronden. De Mark verbindt diverse specifiek landschappelijk waardevolle gebieden (landschapsatlasrelicten). Haar meanderende loop en begeleidende kleinschalige percelen zijn opmerkelijk in het sterk geüniformiseerde Noorderkempen. Sociaal-culturele waarde: / Beleidswenselijkheden: Kleinschaligheid en geslotenheid van het valleigebied en de meanderende loop van de Mark en zijriviertjes behouden. Ruilverkaveling ‘oude stijl’ voorkomen.  zowel de meanderende loop van de Mark en de Kleine Mark als de Bolkse Beek en de landbouwpercelen binnen de relictzone maken grotendeels deel uit van het plangebied. Lochtenberg is buiten het plangebied gelegen, de Papenvoortse Brug, Papenvoort en Diepte zijn op de rand van het plangebied gelegen.

• Gammel en Achtel Wetenschappelijke waarde: / Historische waarde Gammel: gehucht met eigen open akker ten noorden van de grote open akker van Rijkevorsel; bij Ferraris twee driehoekvormige pleinen met elkaar in verbinding staand door gehuchtstraat (Grote en Kleine Gammel), wat nog in huidige wegstructuur zichtbaar is; oostelijke plein met vijver is doorsneden door nieuwe baan. Valleigronden van de Kleine Mark hebben gesloten karakter (bos en restanten opgaande begroeiing) nagenoeg behouden (bij Ferraris bocagelandschap) en perceelsrichting komt nog overeen met Ferraris en MGI. Achtel: klein fraai gehucht met kapel en plein met open akker. Gronden ten westen van Achtel hebben nog zelfde ontginningsrichting als bij MGI, doch het gesloten karakter is verloren gegaan. Esthetische waarde Twee opvallende gehuchten met oude structuur, niet uitgebreid door nieuwe bebouwing. Sociaal-culturele waarde Oudste vermelding van Gammel dateert uit 1285 als 'Gammerle', wat etymologisch duister is. Achtel (Achterlee) is reeds vermeld in 1293, maar zou veel ouder zijn. Verstoring Binding met onmiddellijke omgeving (akkers en valleigebied) is verbroken door ruilverkaveling (RVK Meer).  de woonkern van Gammel en Achtel behoren niet tot het plangebied. Het historisch landschapspatroon van Achtel en zijn omgeving (ten noorden en ten oosten) is tot op heden gaaf behouden.

• Kolonie Merksplas en bos- en vengebied Bolkse en Blak Heide Wetenschappelijke waarde: / Historische waarde Kolonie Merksplas: bij Vandermaelen reeds aanzet tot aanleg; structuur en opbouw rijkskolonie zijn nog gaaf (cf. Vandermaelen en MGI); beboste percelen afgewisseld met open

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 259 van 403 stukken akkerland en opgaande begroeiing langsheen de dreven/wegen zijn nagenoeg niet veranderd; ter hoogte van Molenzijde Heide nog restanten van bosgebied bij MGI. Bos- en vengebied Bolkse en Blak Heide: bij Ferraris en Vandermaelen heide met vennen; resterende percelen bos met ingesloten vennetjes en grote drevenstructuur zijn nog herkenbaar (cf. MGI). Archeologische vondst nabij Brebos: zone met protohistorische grafheuvels. Esthetische waarde Rijksweldadigheidskolonie is samen met kolonie Wortel een zeer opvallende en gave ontginningsstructuur in de Noorderkempen. Sociaal-culturele waarde Kolonie in Merksplas is een rijksweldadigheidskolonie, tegenganger van kolonie van Wortel. Verstoring Molenzijde Heide is aangetast door bebouwing. Brebos recreatiecentrum is gelegen te midden van bos- en vengebied. beleidswenselijkheden Gebied vrijwaren van ruilverkavelingswerken ‘oude stijl’.  de gebouwen van Merksplaskolonie zijn buiten het plangebied gelegen, evenals de omgeving van Molenzijde Heide, Breebos en de Blakse heide. De voormalige uitloper van Merksplas-kolonie, ten westen van de ringgracht, is wel integraal opgenomen in het plangebied.

• Kolonie Wortel en bos- en akkercomplex Heikant Wetenschappelijke waarde: / Historische waarde Vallei van de Noordermark: meanderende loop, afgeboord met opgaand groen en bosperceeltjes; huidige perceelsstructuur en -richting laat vroegere structuur doorschijnen (cf. MGI); ter hoogte van Strikke Ven lange percelen, radiaalvormig opgesteld. Zwart Water - Heikant: bij Ferraris en Vandermaelen heide met vennen; wegenstructuur en bebouwing komen ter hoogte van Heikant nog goed overeen met opbouw ten tijde van Ferraris; beboste stukken zijn de meest waardevolle, bosstructuur is nog duidelijk herkenbaar en restanten van Strikke Ven en het Zwart Water zijn hierin opgenomen. Kolonie Wortel: reeds bij Vandermaelen aangegeven; drevenstructuur en grondgebruik zijn gaaf en goed herkenbaar (cf. MGI). Archeologische vondst: mogelijke middeleeuwse motte nabij Vossenberg. Esthetische waarde Systematische ontginningsstructuur van de kolonie van Wortel valt op in het omgevende open landschap. Sociaal-culturele waarde Rijksweldadigheidskolonie van Wortel Verstoring: / Beleidswenselijkheiden Ruilverkavelingen ‘oude stijl’ niet in gebied laten plaatsvinden en huidige structuur van kolonie van Wortel en binding met Markvallei en kolonie van Merksplas behouden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 260 van 403  de gebouwen van Wortelkolonie zijn buiten het plangebied gelegen. Slechts een beperkt deel van de relictzone overlapt met het plangebied, de meeste elementen die de waarde van de relictzone bepalen zijn buiten het plangebied gelegen.

Het plangebied wordt doorkruist door volgende lijnrelicten: • De Mark • Oude weg Hoogstraten - 's Hertogenbosch • Oude weg Hoogstraten – Turnhout • Kasteeldreef Hoogstraten

Binnen het plangebied zijn volgende puntrelicten gelegen: • Oude Bouwhoeve • Hoeve Keerschot • Gehucht Bolk • Mariakapel Bolk • Watermolen Laar In de nabije omgeving van het plangebied zijn volgende puntrelicten gelegen: • Oude pastorie Wortel • Hoofdgebouw Kolonie Wortel • Papenvoortbrug • Dorpskern Wortel met kerk en winkelhuis Horsten • Kasteel van Hoogstraten • Molen Poeleinde • Hoeve kolonie Wortel • Kapel O.L.V. van zeven weeën • Stenen windmolen Minderhout • Withof Er wordt opgemerkt dat de aanwezigheid van relictzones, lijn- en puntrelicten geen elementen zijn die in de beoordeling van de effecten meespelen. Ze geven echter wel bijkomende informatie over (de omgeving van) het plangebied, waardoor ze wel zijn opgenomen bij de bespreking van de referentiesituatie. Er zijn geen elementen van de inventarissen “historische tuinen en parken”, “houtige beplantingen” en “archeologische zones” gelegen binnen of in de nabije omgeving van het plangebied.

7.4.4.3 Beschermingen De volgende beschermde monumenten zijn gelegen in of aangrenzend aan het plangebied: • het domein van het kasteel van Hoogstraten met bijgebouwen en werkplaatsen Het kasteel is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de historische waarde, in casu de architectuurhistorische waarde. Het kasteeldomein met legendarisch is ontstaan in de 9de eeuw als een houten verdedigingsburcht, versteend op het einde van de 12de eeuw en later fungerend als bastion in het markgraafschap Antwerpen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 261 van 403 Tot op het einde van het ancien régime het kasteel van achtereenvolgens het Graafschap (vanaf 1518) en het Hertogdom (vanaf 1740) Hoogstraten. 19de- en vroeg 20ste-eeuwse uitbreidingen en aanpassingen van het kasteeldomein getuigen van de evolutie in de sociale wetgevingen ter bestrijding van het pauperisme, ontstaan in de Franse tijd: Volgens het Keizerlijk decreet van 5 juli 1808 in 1810 ingericht als "Bedelaarsgesticht van het Departement van de Twee Neten"; in navolging van de wet van 1866 op de beteugeling der bedelarij en landloperij en in het kader van de ontginningspolitiek van de heide in 1880 omgedoopt in een "Weldadigheidslandbouwkolonie"; naar aanleiding van de nieuwe wet Lejeune van 1891 hervormd tot "Toevluchtshuis voor zwakke en zieke mannen". Architectuur- en interieurhistorisch waardevol als gebouwencomplex met restanten van het 15de-eeuwse kasteel, 16de, 17de en 18de-eeuwse kasteelvleugels, aanpassingen uit de 19de eeuw en bewaarde fraaie interieurelementen uit de late Middeleeuwen, de 18de eeuw en de late 19de eeuw. Bewaarde gracht en funderingen van het 15de-eeuwse, gotische slot, gebouwd door Jan IV van Kuik. Het bestaande poortgebouw met aanpalende vleugels en hoektorens, in kern daterend van 1525-1540 en opgericht door Rombout II Keldermans en Domien de Waghemakere, tijdens de tweede helft van de 18de eeuw heringericht, in de 19de eeuw uitgebreid en aangepast in neo-Vlaamserenaissance-stijl. In de voormalige wapenzaal neogotische kapelinrichting met laatbarok kerkmeubilair afkomstig van de oude slotkapel. Zuidvleugel, tijdens de tweede helft van de 18de eeuw ingericht als woning voor de familie Salm-Salm met vrij gaaf bewaarde 18de-eeuwse planindeling, interieurelementen en -afwerking. De binnenplaats wordt gekarakteriseerd door de zuid-oostvleugel in classicistische stijl, opgericht in 1782, waarin de initiële gotische slotkapel is vervat, op het einde van de 18de eeuw ingericht als salon met bewaarde 18de-eeuwse interieurelementen. 16de-eeuwse vleugels in traditionele bak- en zandsteenstijl, gedeeltelijk aangepast in de 19de eeuw. In de salons intact bewaarde fraaie rococoschouwmantels. Cellulair gedeelte, opgetrokken in 1810 in functie van de nieuwe bestemming als kolonie, harmonisch geïntegreerd in de historische architectuur met de buitengevels in neotraditionele bak- en zandsteenstijl en de gevels aan de binnenplaats in een classicerende stijl, geïnspireerd op het "Hotel des Invalides" in Parijs. Concentrisch aangelegde bij- en dienstgebouwen daterend van de 19de en het begin van de 20ste eeuw in een een sobere, functionele en soliede bouwstijl, opgetrokken in streekeigen materialen, representatief voor de kolonie-architectuur en - aanleg.  het beschermd monument is nagenoeg volledig buiten het plangebied gelegen. • Laarmolen De watermolen genaamd is beschermd als monument omwille van het algemeen belang gevormd door de historische waarde, met name de industrieel-archeologische waarde. Als waardevol 18de-, vroeg 19de-eeuws restant van een Kempense watermolen die reeds in de 13de eeuw en daarna nog herhaaldelijke malen in documenten wordt vermeld, voorbeeld van vakwerkbouw die waarschijnlijk rond of vanaf 1800 volledig werd 'versteend' en waarvan de stenen brug dateert van 1744; als voormalige banmolen behorend tot het eertijds belangrijke patrimonium van de heren van Hoogstraten; als belangrijke materiële getuige van een belangrijke lokale economische activiteit tijdens het Ancien régime.  de Laarmolen bevindt zich in het noorden van het plangebied.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 262 van 403 Onderstaande beschermde landschappen is gelegen in het plangebied: • Rijksweldadigheidskolonie Wortel (MB van 26/06/1999) Historische waarde Het is voor het Vlaams Gewest een uniek en intact voorbeeld van de opbouw en de inrichting van een gebied als “vrije” weldadigheidskolonie. Sociaal-culturele waarde De Rijksweldadigheidskolonie is een concreet, nog intact voorbeeld van de uitvoering van een sociale wetgeving die zijn oorsprong vindt in de periode van de Koninklijke Nederlanden en die verder evolueerde van bij het ontstaan van België. De uitvoering van die wetgeving heeft zijn repercussies naar een specifieke landinrichting gehad die aan de grondslag liggen van het huidige landschapsbeeld. Dat het gebied zelfs een internationale waarde heeft wordt onderstreept door het feit dat ook in Nederland voor de kolonie Veenhuizen de procedure voor een bescherming als gezicht is aangevat en dat een vereniging als Europa Nostra het voorgesteld landschap als een voor Europa belangrijk historisch domein erkent. Natuurwetenschappelijke waarde De aanwezige bossen, heiderelicten en vengebieden zijn biologisch waardevol tot zeer waardevol. Door zijn uitgestrektheid, zijn grote rijkdom aan biotopen en door zijn relatieve rust heeft het gebied een grote faunistische waarde. De aanwezigheid van een immens, intact drevenpatroon geeft het gebied een belangrijke dendrologische waarde . Esthetische waarde Dit Kempens landschap heeft door de aanwezigheid van een monumentaal drevenpatroon en door zijn uitgestrektheid, zijn gaafheid en zijn grote rijkdom aan biotopen en door zijn relatieve rust een zeer grote landschappelijke waarde. Door zijn typische inrichting in het kader van een weldadigheidskolonie vormt het een structureel geheel dat nog gaaf bewaard is gebleven.  de gebouwen van Wortel-kolonie zijn buiten het plangebied gelegen. Slechts een beperkt deel van het beschermd landschap overlapt met het plangebied. In navolging van de aanduiding als beschermd landschap is voor Wortel-kolonie een landschapsbeheerplan in opmaak. Slechts een beperkt deel van het plangebied van de ruilverkaveling overlapt met het plangebied van dit beheerplan, met name een beperkt deel van de zone ten westen van de gebouwen. In de ontwerpversie van de maatregelenkaart worden hier volgende ingrepen voorzien: bos te realiseren, bos te behouden en agrarisch gebied te behouden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 263 van 403 Figuur 7-29: uittreksel van het ontwerp landschapsbeheerplan voor Wortel-kolonie in de omgeving van het ruilverkavelingsgebied.

Eerder werd voor Wortel-kolonie reeds een (bos)beheerplan opgemaakt door Grontmij in opdracht van ANB (in 2013). Ook hier overlapt slechts een beperkt deel van het plangebied van de ruilverkaveling met het plangebied van dit beheerplan, met name een beperkt deel van de zone ten westen van de gebouwen. De zones die overlappen met het (bos)beheerslan worden in het beheerplan aangeduid als bosgebied, dreven of bosrand (breed).

Figuur 7-30: uittreksel uit het (bos)beheerplan voor Wortel-kolonie (2013, ANB)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 264 van 403 • Rijksweldadigheidskolonie Merksplas (MB 29/06/1999) Historische waarde Het is voor het Vlaams Gewest een uniek en intact voorbeeld van de opbouw en de inrichting van een gebied als “onvrije” weldadigheidskolonie. Sociaal-culturele waarde De Rijksweldadigheidskolonie is een concreet, nog intact voorbeeld van de uitvoering van een sociale wetgeving die zijn oorsprong vindt in de periode van de Koninklijke Nederlanden en die verder evolueerde van bij het ontstaan van België. De uitvoering van die wetgeving heeft zijn repercussies naar een specifieke landinrichting gehad die aan de grondslag liggen van het huidige landschapsbeeld. Dat het gebied zelfs een internationale waarde heeft, wordt onderstreept door het feit dat ook in Nederland voor de kolonie Veenhuizen de procedure voor een bescherming als gezicht is aangevat. Natuurwetenschappelijke waarde De aanwezige bossen, heiderelicten en vengebieden zijn biologisch waardevol tot zeer waardevol. Door zijn uitgestrektheid, zijn grote rijkdom aan biotopen en door zijn relatieve rust heeft het gebied een grote faunistische waarde. De aanwezigheid van een immens, intact dreven patroon geeft het gebied een belangrijke dendrologische waarde. Esthetische waarde Dit landschap heeft door de aanwezigheid van een monumentaal drevenpatroon en door zijn uitgestrektheid, zijn gaafheid en zijn grote rijkdom aan biotopen en door zijn relatieve rust een zeer grote landschappelijke waarde. Door zijn gevarieerde inrichting in het kader van een weldadigheidskolonie vormt het een structureel geheel dat nog gaaf bewaard is gebleven.  de gebouwen van Merksplas-kolonie zijn buiten het plangebied gelegen. Slechts een beperkt deel van het beschermd landschap overlapt met het plangebied. In navolging van de aanduiding als beschermd landschap werd voor Merksplas-kolonie een landschapsbeheerplan opgemaakt. Slechts een beperkt deel van het plangebied van de ruilverkaveling overlapt met het plangebied van dit beheerplan, met name de zone binnen de ringgracht. Het landschapsbeheerplan voorziet hier vooral in het onderhouden van de dreefstructuren.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 265 van 403 Figuur 7-31: uittreksel van het landschapsbeheerplan voor Merksplas-kolonie in de omgeving van het ruilverkavelingsgebied.

Er zijn geen beschermde dorpsgezichten gelegen in het plangebied. Het vroegere beschermd dorpsgezicht “Kapelberg” is vernietigd.

7.4.4.4 Bouwkundig erfgoed Voor de inventarisatie van het bouwkundig erfgoed werd de digitale laag van de vastgestelde inventaris geraadpleegd. Binnen het plangebied zijn er nagenoeg geen bouwkundige elementen gelegen. Op de grens van het plangebied bevinden zich 6 bouwkundige elementen. Het betreft een sociale woonwijk, een voormalige hoofdbewakerswoning en onderwijzerswoningen, de watermolen Laarmolen, een woonstalhuis, de Mariakapel en Lourdesgrot en het industriegebouw Wijnhof. In de ruime omgeving van het plangebied zijn wel talrijke bouwkundige elementen gelegen. Merksplas-kolonie en Wortel-kolonie worden aangeduid als bouwkundig geheel. Het grootste deel van deze bouwkundige gehelen bevindt zich echter buiten het plangebied. Voor een beschrijving van deze bouwkundige gehelen wordt verwezen naar de beschrijving van de overeenkomstige landschapsatlasrelicten en beschermde landschappen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 266 van 403 Figuur 7-32: bouwkundig erfgoed ter hoogte van het plangebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 267 van 403 Relict ID Naam Straat Huisnummer Deelgemeente

46498 Sociale woonwijk Meterkensstraat 13 Hoogstraten

200629 Voormalige Kolonie 21 Wortel hoofdbewakerswoning en onderwijzerswoningen

46506 Watermolen Laarmolen Molenstraat 21 Hoogstraten

46744 Woonstalhuis Beukendreef 2 Wortel

46817 Mariakapel en Lourdesgrot Eekhofstraat Zonder nummer Rijkevorsel

46821 Industriegebouw Wijnhof Gammel 92 Rijkevorsel

7.4.4.5 Archeologisch erfgoed In 1997 werd een archeologische inventaris opgemaakt door het toenmalige IAP (Instituut voor het Archeologisch Patrimonium). Er werd tot volgend besluit gekomen: Samengevat kunnen we stellen dat er vooral vier zones belangrijk zijn. Het betreft hier de kern van Hoogstraten en Wortel, het gebied rond Achtel en Keerschot en dit rond Bolk. Hiervoor kunnen verschillende redenen aangevoerd worden. Als we de individuele vondsten buiten beschouwing laten, kan er gewezen worden op de unieke topografische situatie. Op uitzondering van Hoogstraten bevinden al deze zones zich op een hoogte. Enkel Bolk situeert zich buiten het plaggengebied. Dit betekent dat de meest interessant zones ook een kans op goede bewaring hebben. In het kader van de ruilverkaveling betekent dit dat deze zones best gevrijwaard worden van intensieve werken. In de mate van het mogelijke zouden deze gebieden zelfs hun huidige morfologie moeten behouden. Voor de andere zones zal het vooral van de aard van de werken afhangen wat de gevolgen zijn op archeologisch vlak. Het is alleszins duidelijk dat het archeologische aspect zeker niet verwaarloosd mag worden. Er werd reeds verschillende malen op gewezen met welke problemen deze inventarisatie te kampen had: niet alleen een gebrek aan beschikbare gegevens, maar ook een plaggenbodem die de anders eventuele zichtbare sporen bedekt. De gegevens moeten dan ook in dit opzicht geïnterpreteerd worden. Dit wil zeggen dat deze inventarisatie slechts een beginpunt is voor het onderzoek in het gebied. De inventaris kan dan ook in geen geval volledig genoemd worden. Toch kan de inventaris helpen om de potenties van het gebied na te gaan en de volgende onderzoeksstappen te bepalen. Zo zal er in sommige gebieden een oppervlakteprospectie noodzakelijk zijn32, terwijl dit voor het plaggenareaal niet zinvol is, e.d.

32 Momenteel is dit nog niet gebeurd, prospectie en eventueel ander vooronderzoek zal worden uitgevoerd ikv de opmaak van de archeologienota.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 268 van 403 Figuur 7-33: ligging van de 4 belangrijke zones volgens de archeologische studie van IAP Binnen het studiegebied zijn er gekende sites en vondsten (urnen, bewoningssporen, grafheuvels,... ) gedaan onder andere in de omgeving van de Papenvoortse Brug (Steenheuvetheyveld), Keerschothoeve, Koekhoven (Otterdaal Hoeve), Achtel, Grote en kleine Melhoven, rond de Salmmeirloop, omgeving Schomme, Zwartbossen, Bolkse Dijk, Wortel-kolonie, het kasteel van Hoogstraten en rond de Laarmolen. Daarnaast zijn er nog een aantal niet localiseerbare, losse vondsten gedaan in het projectgebied. De gekende archeologische vindplaatsen volgens de Centrale Archeologische Inventaris (CAI) zijn aangeduid op Figuur 7-34 en de gekende vindplaatsen binnen het plangebied zijn beschreven in Tabel 7-23. De CAI is een inventaris van alle archeologische sites in Vlaanderen waarvan het bestaan geweten is. Voor het plangebied werd een overlay met de gekende sites uit de CAI uitgevoerd. Dit leverde in totaal ca. 18 gekende archeologische sites (toestand april 2017) op die gelegen zijn binnen het plangebied.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 269 van 403 Figuur 7-34: situering van het plangebied ten opzichte van de CAI (toestand april 2017)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 270 van 403 Tabel 7-23: beschrijving van de reeds gekende archeologische vondsten volgens de CAI binnen het plangebied ID Naam Beschrijving Datering 100892 Keerschotse brug Indicator luchtfotografie Onbepaald Allerhande sporen 105145 Hoogstraten 13 Tussen Minderhout en Hoogstraten, ten O van de baan Begraving Metaaltijden Bewoning Middeleeuwen 102854 Laarmolen Op de Mark – beschermd monument Middeleeuwen – ca. 1580 verwoest Watermolen Nieuwe Tijd – ca. 1620 heropgebouwd 102856 Pegelbrug Brug Nieuwe Tijd 112048 Bouwhoeve Alleenstaande hoeve Nieuwe Tijd – de datering van het oorspronkelijke gebouw is onbekend. Na brand heropgebouwd in 1945 104578 Otterdaal hoeve Hoeve met walgracht (of burcht?) Late middeleeuwen Versterkt kasteel 102174 Steenheuvelheyveld Bewoning Steentijd Losse vondst - aardewerk Metaaltijden 112061 Bolck hoeve Indicator cartografie Nieuwe Tijd Alleenstaande hoeve 105157 Wad 1 Prehistorische bewoning Steentijd 112046 Laerhoef Alleenstaande hoeve Nieuwe Tijd 104577 Keerschot hoeve Indicator cartografie – middeleeuwse alleenstaande hoeve Middeleeuwen 100598 Middelstede Landbouw – celtic field Late bronstijd 112047 Kasteel van Hoogstraten Op de Ferrariskaart vermeld als “Chateau”, op topografische kaart als strafinrichting “strafschool”, op kadaster als “bedelaerswerkhuis”. Volgens Stroobant mogelijk deel uitmakend van een serie observatieposten langs de Mark Versterkt kasteel Late middeleeuwen 1210: eerste vermelding onder de vrijheidskeuze

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 271 van 403 15de eeuw: aanpassingen door Jan IV van Hoogstraten Versterkt kasteel Nieuwe Tijd 1581: afgebrand 1603: belegerd 1681 en 1735: afgebrand 16de eeuw: heropgebouwd, waarschijnlijk in dezelfde stijl van het Mechelse hof van Hoogstraten Alleenstaande openbare gebouwen Nieuwste Tijd 1810: afgeschaft als kasteel en ingericht als bedeloord 1931: ingericht als strafschool 150233 ’s Boschstraat I Alleenstaande hoeve – vermoedelijk de vloer van stal, mogelijk van de hoeve Nieuwe Tijd die afgebeeld staat op de Ferrariskaart of een opvolger 100589 St.-Antoniuskapel Middeleeuwse kapel Middeleeuwen 151651 Lange Beemd I Aardewerk Nieuwste Tijd en Middeleeuwen 207649 Beukendreef I Verdedigingselementen Onbepaald 208520 Klaterstraat I Losse vondst: 8 kogelmunten, twee stukken granaat, granaatgeleidersstukjes Nieuwste Tijd en een grote huls van ca. 3 cm doorsnede riemtong Late middeleeuwen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 272 van 403 Naast de archeologische vondsten (al dan niet localiseerbaar) komen er in het studiegebied een aantal belangrijke archeologische aandachtszones voor. Tot de zeer waardevolle gebieden rekent men alle plaggenbodems, zones met oude duinen en topografisch hoger gelegen gebieden. Plaggenbodems (profielontwikkeling ‘m’) herbergen niet zelden archeologische sporen33. De dikke humusrijke horizont fungeert hier als een "conservator" van de archeologische relicten. Nadeel bij deze bodems is evenwel dat archeologische inventarisatie hier sterk bemoeilijkt wordt. Plaggenbodems dienen zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van werken. De aanwezigheid van topografische verhevenheden boden ideale mogelijkheden voor het inplanten van nederzettingen. Een combinatie van plaggenbodem en topografische verhevenheden is voor de archeoloog dan ook potentieel zeer waardevol. Als belangrijkste gebieden gelden: • Wortel : De combinatie van vallei, hoger gelegen zandgronden, verspreide bewoning rondom een dorpskerk van de 18de eeuw wijst op een vermoedelijk zeer grote archeologische rijkdom van de omliggende plaggenbodems. Recente bebouwing heeft vermoedelijk wel al een deel van het bodemarchief vernield. • Bolk : Ook hier is er een grote potentie. De plaggenbodems in het gebied zijn vermoedelijk van een recentere datum. • Gammel : Ook hier gelden soortgelijke omstandigheden. Het gebied is in kader van het ruilverkavelingsproject wel eerder marginaal te noemen. • Achtel : De combinatie van vallei en topologische verhevenheid in het gebied wijst in de richting van een rijk bodemarchief van deze plaggenbodems. Andere archeologisch interessante zones komen voor ter hoogte van podzolbodems (profielontwikkeling ‘g’), natte en zeer natte gronden, vennen, veengronden en historische kernen. Podzolbodems bv. gelegen onder bos of weiland, waar de bodems niet of slechts oppervlakkig verstoord zijn, kunnen archeologische sporen bevatten. Natte tot zeer natte gronden waren tijdens de prehistorische periodes belangrijke jachtgebieden voor de mens, waar tevens veel religieuze handelingen en begravingen werden uitgevoerd. Vooral in de late Middeleeuwen werden op deze plaatsen hoeves en burchtsites met walgracht ingeplant. Omwille van het afdekkende alluviale pakket en de hoge grondwaterstanden zijn archeologische sporen goed bewaard gebleven, maar bemoeilijken ook het onderzoek naar vondsten. Veengronden (onder andere ter hoogte van Krabbershoek) vormen op archeologisch gebied belangrijke zones. Zij waren immers dikwijls grote aantrekkingspolen voor de prehistorisch mens, vooral tijdens het mesolithicum. Deze vennen waren immers de drinkplaatsen bij uitstek voor veel groter en kleiner wild, en voorzagen uiteraard eveneens de mens van water. In de metaaltijden waren zij bovendien eveneens de plaats waar vele cultushandelingen werden uitgevoerd, getuige een groot aantal depotvondsten die reeds in dergelijke zones werden gedaan. Zoals voor de natte zones geldt bovendien dat zij goede mogelijkheden bieden voor de bewaring van organisch materiaal. Tenslotte moet vermeld worden dat deze vennen eveneens een belangrijke bron zijn voor paleo- ecologisch onderzoek. Zij bieden namelijk, door pollen en zaden teruggevonden of verzameld in de opeenvolgende veenlagen, een blik op de evolutie van het landschap in de omgeving. Door de natte omstandigheden en de moeilijkheden die dit met zich meebrengt en de grote kwetsbaarheid en groeiende zeldzaamheid van deze zones is het belangrijk dat bodemverstorende werken in deze zones vanaf een zeer vroeg stadium kunnen geadviseerd worden.

33 Een typisch fenomeen van de Kempen is het voorkomen van plaggenbodems. Deze soms meer dan een meter dikke plaggendekken ontstonden vanaf de late middeleeuwen, toen bij het in cultuur nemen van nieuwe akker- gronden met mest verzadigde heideplaggen uit de potstallen op de akkers verspreid werden. Enerzijds hebben deze dikke afdekkende pakketten op de Kempense akkers het archeologisch erfgoed eeuwenlang verborgen gehouden, anderzijds zorgden ze er in de meeste gevallen ook voor dat de archeologische bodemsporen goed bewaard bleven. Het is bijgevolg vooral in de overgang van de plaggenbodem naar het moedersubstraat dat interessante archeologische sporen kunnen gevonden worden. De plag an sich is minder interessant.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 273 van 403 Figuur 7-35: aanduiding van de zones met een hoge kans op archeologische relicten

Volgens het geoloket van Onroerend Erfgoed worden er ten westen van het weidevogelgebied aan de Aardbolloop (ter hoogte van de vroegere kleiontginningsputten) enkele percelen aangeduid als ‘gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt’. Ten oosten daarvan (ter hoogte van Brandakkers) werden op twee percelen reeds archeologienota’s opgemaakt. De nota ter hoogte van het meest westelijke perceel (ID 3377) komt tot volgende conclusie: de afwezigheid tot relatief slechte bewering van de oorspronkelijk aanwezige podzolbodem en het voorkomen van recente bodemverstoringen zorgt voor een zeer laag archeologisch potentieel voor ruimtelijk goed bewaarde artefactensites uit de steentijd en/of de metaaltijden. Er is één archeologisch relevant niveau aanwezig en deze situeert zich op een diepte van ca. 40 cm beneden het maaiveld. Het betreft de toplaag van de Bir/C-horizont. Er zijn geen intacte – al dan niet begraven – (paleo)bodems aanwezig binnen de contouren van het projectgebied. De nota ter hoogte van het meest oostelijk perceel (ID 803) komt tot volgende conclusie: Gezien de landschappelijke ligging en de afwezigheid van historische bebouwing is de archeologische verwachting voor de (post)middeleeuwen eerder laag. Voor de overige (pre)historische periodes steentijd, metaaltijden, Romeinse periode – ligt de archeologische verwachting hoger.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 274 van 403 Figuur 7-36: aanduiding van de zones waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt (zwarte percelen) en percelen waarvoor reeds een archeologienota werd opgemaakt (bruin gearceerde percelen). Voor een beschrijving van de geologische kaart wordt verwezen naar de discipline Bodem. Mogelijke relevante gegevens werden eveneens opgevraagd bij Erfgoed Noorderkempen. Echter, binnen het afgelijnde plangebied zijn er geen recente onderzoeken gebeurd door hen. Ondertussen is wel al door onderzoeken aan de andere zijde van het centrum van Rijkevorsel gebleken dat overal onder de plaggendekken (profielontwikkeling m) sporen van bewoning en begraving te verwachten zijn vanaf de bronstijd. Dat geldt vermoedelijk zeker voor het gehucht Achtel, maar vermoedelijk ook voor Bolk. Voorlopig is er in het gebied nog nauwelijks structureel archeologisch onderzoek uitgevoerd. Daarom is het moeilijk om gefundeerde uitspraken te doen. Verder raadt men aan er rekening mee te houden dat vele oude vondstmeldingen op basis van een toponiem geen polygoon hebben in de CAI, maar wel wijzen op een hoge densiteit van begraving uit de metaaltijden op de voormalige heidegronden. Voor bewoning - ook uit de steentijden- lijken de hogergelegen gebieden langs de oevers van de Mark en kleine Mark een hoge verwachting te hebben.

7.4.4.6 Landschapsstructuur Als belangrijkste structuurdragers van het landschap binnen het studiegebied dienen vermeld te worden: • de gesloten tot halfopen beekdalen en depressies; • open landbouwgebieden op de interfluvia • de dorpskernen / gehuchten met omliggende plaggengebieden; • de gestructureerde landschappen van de kolonies en van de uitloper die eertijds tot Merkplas-kolonies behoorde • Het kasteel van Hoogstraten en omliggend drevenlandschap • de boscomplexen • de open landbouwgebieden die buiten de voormelde gebieden vallen. Daarnaast zorgen de wegenpatroon en de waterlopen voor een verdere opsplitsing van het landschap. Het reliëf is bepalend geweest voor de bewoning, die steeds terug te vinden is op hoger gelegen plaatsen. Daarnaast zijn de scherpe valleiranden, de insnijding van de Mark in het oosten van het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 275 van 403 ruilverkavelingsgebied en de verhevenheid langs de Bolkse Beek eveneens van belang. Talrijke lijnvormige begroeiingen vertrekken vanuit beekdalen en lopen verder in de randen. In het MER van 2003 werd het studiegebied opgedeeld in een aantal landschapseenheden op basis van de visueel ruimtelijke kenmerken. We gebruiken dezelfde indeling als toen voor onderstaande bespreking. Per landschapseenheid worden de belangrijkste kenmerken weergegeven.

Figuur 7-37: indeling van het studiegebied in landschapseenheden

1. Rijksweldadigheidskolonie Wortel Het gebied van Wortel-kolonie wordt gekenmerkt door: • een dambordvormig drevenpatroon met oude bomenrijen (meestal eik); • een dambordvormig af- en ontwateringspatroon; • grote boscomplexen van meestal naaldhout, maar ook gemengd naaldhout en loofhout en van zuiver loofhout, plaatselijk met vennen;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 276 van 403 • akkers, weide- en moestuinpercelen in het centrum van het domein volgens een geordend orthogonaal patroon. De akkers worden intensief gebruikt, de weilanden extensief; • afhankelijk van de waarnemingsplaats varieert het landschapsbeeld van zeer gestoten tot transparant half-open; • grote gebouwencomplexen met gemeenschapsfunctie.

2. Poeleinde en Langenberg Beide gebieden zijn gelegen resp. ten noordoosten en ten zuidoosten van het centrum van Wortel. Volgende kenmerken kunnen vermeld worden: • evenveel akkers als weilanden, beide met een intensief gebruik; • het gebied wordt doorsneden door lintvormige uitlopers vanuit de dorpskern van Wortel, met woningen, hoeven, serres en stallingen; • vrij open landschap, begrensd door bossen en woningen zodat het landschap half-open tot open te noemen is; • overgangsgebied tussen dorp en bos en tussen dorp en vallei van de Mark.

3. Strafschool van Hoogstraten (Gelmelslot) Kenmerken van het deellandschap zijn: • aanwezigheid van de strafschool (vroegere Gelmelstot met kasteelsilhouet), omwalling en ter plaatste rechtgetrokken Mark; • Laarmolen; • valleigebied van de Mark, met veel dreven en houtkanten langsheen de Mark, rietkragen langsheen de beken ten noorden van de strafschool; • het bodemgebruik in de vallei is hoofdzakelijk weiland, doorspekt met bospercelen, meestal met loofhout, het landschap is half-gestoten; • plaatselijk meer open landschap met afwisseling akkers en weiland, op de rand van de vallei; • vanuit het kasteel vertrekken dreven (eik en beuk); • twee taluds, waarschijnlijk ontstaan door afsteken van plaggen, met een cultuurhistorische waarde; • tintbebouwing langs de Beukendreef en Poeleinde.

4. Krabbershoek (vallei van de Mark, middenvak) • typisch valleigebied met de rechteroever van de Mark als stootoever aan de kant van Wortel (waarop de Kerk van Wortel verrijst) en de linkeroever als leioever. De opduikende kleilaag aan de kant van Wortel zorgt voor dit opvallend reliëf; • drie taluds die kunnen wijzen op het plaggensteken, hebben een cultuurhistorische waarde; • het bodemgebruik was hoofdzakelijk vochtig bos, weiland en hooiland, het landbouwgebruik was extensief, anno 2017 werd vastgesteld dat een groot aantal percelen omgezet zijn naar maïsakkers; • door de dichte begroeiing is het landschapsbeeld gesloten, half-gesloten tot half-open transparant; • knotwilgen komen voor op kavelgrenzen (dit is een on-Kempens landschapsbeeld); • vanaf het hoger gelegen Wortel heeft men een goed uitzicht van de vallei, de kerk vormt een belangrijk oriëntatiepunt.

5. Bouwhoeve • opvallend orthogonaal kavelpatroon; • centrale weg in noord-zuidrichting; • in het noorden de dominante aanwezigheid van de strafschool Hoogstraten, via doorkijk- plaatsen zichtbaar; • de belangrijkste wegen waren dreven, vroeger plaatselijk bestaande uit populieren, recent werden echter een groot aantal populieren in de bestaande dreven gerooid;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 277 van 403 • relatief open landschap, door dreven en houtkanten doorsneden; • overwegend maïs..

6. Vallei van de Roeleindeloop en Bosloop • het bodemgebruik in het valleigebied is hoofdzakelijk vochtig bos, weiland met nog enkele hooilanden en akkers, wat zich scherp aftekent tegenover het omgevende landschap; • vijvercomplex met ten zuiden ervan een gordel van vochtig loofhoutbos; • weilanden in het smalle deel van de vallei, met een intensief gebruik; • bufferfunctie tussen de oostelijke rand van Hoogstraten en het landelijk gebied; • het landschap varieert van gesloten tot half-open.

7. Neerven en vallei van de Mark (oostelijk deel) • meanderende loop van de Mark, met een ongeschonden natuurlijke structuur; • lengterichting van de percelen haaks op de waterloop, evenals de opgaande begroeiing; • dicht ont- en afwateringspatroon; • plaatselijk met taluds, de lage zijde van het talud is dan de grens van de vallei; • weiland, hooiland, vochtig loofhoutbos en vijvercomplexen; plaatselijk intensieve akkers tot tegen de waterloop.; • twee taluds helemaal in het oosten en ten zuiden van de Mark, waarschijnlijk door het afsteken van plaggen ontstaan; • half-open tot half-gesloten landschapsbeeld; • aan de samenvloeiing van de Mark, Kleine Mark en Bolkse Beek een knooppunt in het landschapspatroon.

8. Bolk • open landschap met tamelijk wat houtkanten en alleenstaande bomen; vrij dicht afwateringspatroon; • bodemgebruik: eventeel weilanden als akkers, reeks boerderijen langs de weg Rijkevorsel - Wortel, met grote stallingen en serrecomplexen; • verhevenheid met steilrand, die de grens vormt met de depressie van de Bolkse Beek; • vrij open landschap, silo's nabij de boerderijen vormen opvallende elementen.

9. Depressie van de Bolkse Beek • zeer dicht patroon van kavelsloten; veel kleinschalige percelen; • bodemgebruik hoofdzakelijk weiland en hooiland, plaatselijk akkers, verschillende percelen met vochtig loofhoutbos, gemengd naaldhout en loofhout en enkele percelen naaldhoutbos; • veel houtkanten en alleenstaande bomen; • noordelijke helft half-open, met minder bosjes en een perceelsstructuur haaks op de Bolkse Beek ; • zuidelijk deel met meer bospercelen, grote blokvormige percelen, soms onder bos, en een gesloten kleinschalig landschapsbeeld, plaatselijk half-open.

10. Nering en Keerschotakkers • overgangsgebied tussen de vallei van de Kleine Mark en het hogergelegen gebied Polderheide; • vooral weiden maar ook enkele akkers • open landschap

11. Vallei van de Kleine Mark (noordvak) • scherp afgebakende vallei in het landschap; • scherpe valleiranden, vooral aan de westrand; • veel houtkanten en alleenstaande bomen; • veel bomenrijen haaks op de valleirand;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 278 van 403 • veel percelen met populierenaanplantingen; • overige percelen bijna uitsluitend weiland of vochtig hooiland, haaks op de waterloop gericht, met een extensief landbouwgebruik; • meanderende loop van de Kleine Mark; • gesloten, kleinschalig landschapsbeeld.

12. Keerschotakkers • homogeen agrarisch grondgebruik van akkers (meestal maïs); • opvallend hoger gelegen dan de omringende beekvalleien, de valleibossen zijn aan de horizont zichtbaar; • sporadisch enkele houtkanten en alleenstaande bomen; • zeer open landschap, met talrijke uitzichtpunten • twee taluds zijn opvallend en houden waarschijnlijk verband met het vroegere plaggensteken; • slingerende landwegen door het open akkergebied.

13. Leemputten, Achtel en Grote Gammel • Veel bebouwing langs steenweg, randbebouwing van Hoogstraten en Rijkevorsel en bebouwing van het gehucht Achtel; • evenveel weilanden als akkers; • vrij open landschap • in noord-zuidrichting doorsneden door de Roeleindloop.

14. Bolkse bossen • Naaldhoutbossen en enkele percelen loofhout ten oosten van de Bolkse Dijk. • Gesloten landschap, doorsneden door dreven. • Bossen van Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie ten noorden resp. ten zuiden van de Bolkse bossen. Deze bossen liggen niet in het plangebied.

15. Schomme, Aardbol en Bolkse heide • uitgestrekt deelgebied in het zuidoosten; • talrijke boerderijen langs de Bolksedijn, met uitgebreide stallingen en een grote serre; • lintbebouwing langs de Merksplassesteenweg • ontsluitingswegen vertrekken allemaal vanuit Bolkse Dijk, ook het kavelpatroon is hierop geënt; • enkele beken doorkruisen het gebied van zuidoost naar noordwest, dit zijn de Bolkse Beek, Aardbolloop, Schommebeek en Meerenloop; • halfcirkelvormig perceel dat oorspronkelijk het ven 'Aardbol' was, nu weiland; • evenveel weilanden als akkers, uitgebreide laagstamfruitkwekerij; • open landschap, doorbroken door bebouwing en laagstamplantage.

16. Polderheide • oostelijke en noordelijke randen hellen of naar de aanpalende valleigebieden van de Kleine Mark en de Bolkse Beek; • weilanden met verspreid voorkomend akkers; • veel houtkanten en alleenstaande bomen, waarvan verschillende oude eiken; • aanwezigheid van kleiontginningsputten; • gebied wordt doorsneden door de Aardbolloop; • vrij open landschap, plaatselijk door enkele bossen en solitaire eiken meer gesloten.

17. Vallei van de Kleine Mark (zuidvak) • Kleine Mark ter hoogte van de monding Schommebeek en Meerenloop;

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 279 van 403 • Evenveel akkers als weilanden, maar ook grote delen bebost met naaldhout en loofhout; • Door de nabijheid van de bebouwing van Rijkevorsel (verkaveling ten westen van de Kleine Mark) en door het bodemgebruik is het vallei-aspect grotendeels verdwenen; • Bufferfunctie tussen de bebouwing van Rijkevorsel en het landelijk gebied; • Geslotener landschap dan de omgevende deellandschappen Polderheide en Schomme.

18. Strafkolonie Merksplas en westelijke uitloper • bosrijk gebied dat deel uitmaakt van de strafkolonie van Merksplas; • structuur van het landschap wordt gedragen door de oude dreven, houtkanten en bermsloten die volgens een orthogonaal patroon zijn aangelegd; • dreven en bossen hebben te lijden gehad van intensieve landbouw, van vele bomenrijen en houtkanten blijven slechts fragmenten over, voormalig bos werd omgezet in akker en weiland; • dreefrestanten en bospercelen zorgen ervoor dat het landschapsbeeld varieert van gesloten tot half-open en transparant; • huidig bodemgebruik bevat ongeveer evenveel bos, akker en weiland.

Traditionele landschappen Het oostelijk deel van het plangebied bevindt zich volgens de atlas van de traditionele landschappen binnen het traditioneel landschap “Land van Turnhout-Poppel” en het westelijk deel binnen “Land van Brecht”.

7.4.4.7 Perceptieve kenmerken Het visueel waarneembare landschap kan positief of negatief beïnvloed worden door bepaalde elementen. Van natuurlijke elementen gaat meestal een positieve visuele werking uit. Ze beïnvloeden de landschapsbeleving in positieve zin. Kunstmatige elementen en qua schaal disproportionele elementen storen vaak in het landschap en beïnvloeden de beleving in negatieve zin. De positieve beelddragers in het landschap zijn: • Valleigebieden (Mark, Kleine Mark Bolkse beek,…) • Omgeving Kasteel van Hoogstraten en Laarmolen, • Kolonies met hun typisch drevenpatroon (Wortel en Merksplas) • Akkergebieden

Negatieve beelddragers in het landschap zijn: • N14, N124, N131, glastuinbouwcomplex, • KMO-zone ten zuiden van het kasteel van Hoogstraten op de rand van het plangebied

7.4.4.8 Landschapskaart Binnen het plangebied van de ruilverkaveling zijn er heel wat aanduidingen op de landschapskaart van de provincie Antwerpen. Dit is een digitale databank met gegevens over cultuurhistorische en ruimtelijk structurerende landschapselementen in de provincie. De belangrijkste aanduidingen zijn: o Valleigebied De Mark o Plaggenbodems o Historisch constant grasland o Veen en veensubstraat o Historische dreven o Bebossing

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 280 van 403 o Ontsluitingspatroon en historische verbindingswegen (oa. ter hoogte van Merksplas-kolonie en ter hoogte van het kasteel van Hoogstraten) o Waterlopen o Ontginningsplassen ter hoogte van de Aardbolloop o …

Figuur 7-38: aanduiding van het plangebied op de landschapskenmerkenkaart van de Provincie Antwerpen

7.4.5 Effectvoorspelling en –beoordeling

7.4.5.1 Inleiding De visie op de ontwikkeling van het landschap in het ruilverkavelingsgebied richt zich algemeen op het bestendigen en versterken van het streekeigen karakter en samenhang van de verschillende landschappelijke eenheden zowel naar inrichting, naar functioneel gebruik als naar ruimtelijke structuur. Bij deze algemene doelstelling staan de bescherming en versterking van oude cultuurlandschappen en de herwaardering en ontwikkeling van jonge, nieuwe landschappen centraal. Een van de andere doelstellingen van het ruilverkavelingsproject betreft het optimaliseren van de externe landbouwstructuur waaronder het vergroten en de verbetering van de landbouwpercelen en het groeperen van eigendomspercelen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 281 van 403 In de zones voor herverkaveling wordt de herverkaveling en kavelinrichting uitgevoerd binnen de structuur van de wegen, waterlopen en vaste kavels. Door herverkaveling worden de percelen van één gebruiker zoveel mogelijk gegroepeerd. Aan de ene kant heeft dit een negatieve invloed op het landschap, gezien de kleinschaligheid en oude kavelpatronen verdwijnen door herverkaveling naar grotere percelen. Hierdoor kunnen ook perceelsranden verdwijnen. Dit is echter een proces dat door autonome evolutie ook al aan de gang is. Aan de andere kant zijn er ook lijnvormige maatregelen voor niet-agrarische functies voorzien in het verbrede openbaar domein en als (nieuwe) lijnen in het landschap positieve effecten op het landschap (en de natuurwaarden) zullen hebben. Er zijn binnen de zones voor herverkaveling zowel behoudsgerichte als structuurversterkende maatregelen voorzien die slaan op het behoud, herstel en de opbouw van een grofschalig netwerk van kleine landschapselementen. In de valleien en depressies en ter hoogte van twee zones midden het plangebied (weidevogelgebieden te Polderheide en Bolk) zijn natuurzones aangeduid. Landbouwgebruik wordt er uit deze natuurzones weggeruild en er zullen maatregelen genomen worden om de natuurwaarden te herstellen. - In de valleien en depressies wordt gestreefd naar een kleinschalig beekdallandschap met beemdenstructuren en een gevarieerd bodemgebruik (broekbossen, halfnatuurlijke graslanden, beemden, poelen, ruigte, ….; - In de weidevogelgebieden wordt gestreefd naar een open landschapsbeeld van extensief beheerde graslanden met veel microreliëf en de aanwezigheid van open water. Algemeen zal dit een positief effect hebben op het landschapsbeeld en de landschapsstructuur. In het onderstaande wordt per effectgroep dieper ingegaan op de verschillende maatregelen die genomen worden in het ruilverkavelingsplan en de effecten op het landschap.

7.4.5.2 Effecten op landschappelijk erfgoed De effecten op de erfgoedwaarde zijn tweeërlei: enerzijds kunnen door de ruilverkaveling erfgoedwaarden vernield worden, anderzijds kunnen de voorziene maatregelen ook erfgoedwaarden versterken. Wat betreft de mogelijke impact op de bestaande erfgoedwaarden, worden de maatregelen getoetst aan de nog aanwezige / zichtbare erfgoedwaarden in het studiegebied, m.n. deze zoals vermeld in de landschapsatlas en aangeduid op de kaart 7.

Beschermde landschappen Onderstaande beschermde landschappen zijn gelegen binnen het plangebied: • Rijksweldadigheidskolonie Wortel. o Op de grens van deze zone worden volgende maatregelen voorzien: in cultuur brengen van ontsluitingsweg (A4), verbeteren van bestaande weg in asfalt (A3) en steenslag (A2), aanleg of verder te ontwikkelen bomenrijen (D34, A76) en rooien van een naaldhoutbosje (A81), herstel van een ven (A111), …. Verder worden een aantal groene lijnelementen aangeduid als te behouden. o Binnen deze zone worden volgende maatregelen voorzien: bosuitbreiding (A82), aanleg bomenrijen/dreven (zonder nummer). Verder worden een aantal groene lijnelementen aangeduid als te behouden. o Het ruilverkavelingsplan voorziet tevens de mogelijkheid tot het uitruilen van de landbouwenclave met bestemming bos (in het zuiden van Wortel-kolonie) naar gronden met bestemming landbouw net ten noorden van de ringgracht rond Merksplas-kolonie indien deze gronden nog beschikbaar zijn na de realisatie van alle andere maatregelen volgens het ruilverkavelingsplan.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 282 van 403 o Bij de toedeling van de landbouwpercelen in Wortel-kolonie aan gebruikers zullen de te realiseren verbrede dreefstroken niet meer in gebruik gegeven worden, maar opgenomen worden in de dreven.  Deze maatregelen beantwoorden aan de doelstellingen van het beschermingsbesluit en zullen een herstel van het oorspronkelijke landschap als gevolg hebben. Ze worden bijgevolg beperkt positief tot positief (score +1/+2) beoordeeld. In het ontwerp landschapsbeheerplan voor Wortel-kolonie wordt één perceel voorzien als agrarisch gebied te behouden waar in het ruilverkavelingsplan bebossing wordt voorzien, met name het perceel ten noorden van de weg Kolonie. Echter, zowel in het (bos)beheerplan van ANB als in het PRUP voor Wortel-kolonie wordt dit perceel wel als bos of te bebossen aangeduid. • Rijksweldadigheidskolonie Merksplas: enkel de westelijke en noordelijke rand (de landbouwgronden met naastgelegen ontsluitingswegen) van het beschermd landschap overlappen met het plangebied. Binnen het plangebied worden hier een aantal groene lijnelementen aangeduid als te behouden en worden de verbrede dreefstroken gerealiseerd (uit landbouwgebruik genomen). De effecten worden bijgevolg als beperkt positief (score +1) beoordeeld. In de omgeving (ten westen van de ringgracht) van het beschermd landschap zullen historische dreven hersteld of opnieuw aangelegd worden. Een drietal dreven die worden heraangelegd hebben hun oorsprong in Merksplas-kolonie, maar zijn (gedeeltelijk) verdwenen na het graven van de ringgracht (E7, E8, E13). Het herstel van die historische dreven kan een positief effect hebben op de waarde van de kolonie en wordt bijgevolg eveneens beperkt positief beoordeeld (score +1). Globaal worden er bijgevolg beperkt positieve effecten (score +1) verwacht ten aanzien van het beschermd landschap. Er zijn geen tegenstrijdigheden tussen het landschapsbeheerplan voor Merksplas-kolonie en de voorziene maatregelen uit het ruilverkavelingsplan. Volgens de beschermingsbesluiten van de Rijksweldadigheidskolonie van Wortel en Merksplas moet het toekomstige beheer de intrinsieke waarden van het gebied behouden en verbeteren. De door de ruilverkaveling uit te voeren maatregelen zijn conform de beschermingsbesluiten. Aan de vijf punten met betrekking tot het behouden van de natuur- en landschapswaarden wordt voldaan: • ‘Het bewaren van het typische karakter van het compartimentenlandschap.’ De voorgestelde maatregelen versterken het compartimentenlandschap (ten gevolge van het realiseren van verbrede dreefstroken (Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie), heraanleggen van dreven (Wortel-kolonie) en het realiseren van een boscorridor (Wortel-kolonie)). • ‘Het minstens behouden van de bossen en het verder diversifiëren door een geleidelijke overgang naar loofbos.’ In Wortel-kolonie vindt bosuitbreiding plaats (A82), door de aanleg van de boscorridor tussen het noordelijke en het zuidelijke boscomplex. Het rooien en het in landbouwcultuur brengen van het dennebos A81 heeft geen invloed op de grotere boscomplexen van Wortelkolonie. In de omgeving van het beschermd landschap van Merksplas wordt 1 bosje gerooid, echter dit wordt in de nabije omgeving terug aangeplant (maatregelen E92 en E95). • ‘Het behouden en het zoveel mogelijk herstellen van het drevenpatroon; zijn toestand, zijn groeimogelijkheden en de zichtbaarheid in het landschap dienen verbeterd te worden.’ In het kader van de ruilverkavelingswerken worden de dreven in Merksplas-kolonie en Wortel-kolonie verbreed. In Wortel-kolonie worden op historische plaatsen dreven hersteld en heraangelegd. Deze ingrepen zullen tegemoet komen aan de beschermingsbesluiten en zullen het karakteristieke drevenpatroon versterken. • ‘Het zoveel mogelijk verder gebruiken van de landbouwgronden als veldkavels die als een structureel geheel passen in het landschap van de kolonies.’ De landbouwgronden worden toebedeeld als veldkavels. De genomen maatregelen hebben betrekking op kavelinrichting en verbetering van de waterhuishouding. Het landbouwkundig gebruik

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 283 van 403 van de gronden wordt geoptimaliseerd. Negatieve effecten ten aanzien van het verdere gebruik als veldkavels doen zich niet voor. • ‘Het zodanig beheren van de deelgebieden met een zeer hoge natuurwaarde, dat die waarden die nu in sommige gevallen als een relictwaarde kunnen aangeduid worden, merkelijk verbeterd en zo mogelijk hersteld worden.’ De ruilverkaveling zal in Wortel-kolonie uitvoering geven aan de natuurzone ten zuiden van de Schoolstraat. Er worden verder geen percelen met zeer hoge natuurwaarden verwijderd, noch wordt een aantasting van deze natuurwaarden verwacht door uitvoering van het plan. Een te herstellen ven ten westen van Wortel-kolonie (A111) kan bijdragen aan het te ontwikkelen netwerk van poelen in functie van de habitatverbetering voor kamsalamander.

Vastgestelde landschapsatlasrelicten Volgend landschapsatlasrelict werd reeds definitief vastgesteld: “vallei van de Mark en kasteel van Hoogstraten”. In het ruilverkavelingsplan worden onderstaande maatregelen voorzien binnen het vastgesteld landschapsatlasrelict: • Depressie van de Hollandse Loop: Er worden duidelijk ruimtelijke keuzes gemaakt waardoor dit historisch landschap hersteld wordt: o Er komt een duidelijke afbakening op perceelsniveau tussen natuur (bos) / landbouw / landschap. o Grachten en waterlopen worden geflankeerd met elzensingels en houtkanten. o Langs de Hollandse Loop komt een bomenrij die dit gebied ruimtelijk kadert. o Verdwenen bomenrijen langs wegen worden opnieuw aangeplant.

• Drevenstructuur rond de strafschool: Enkele oude dreven worden opgewaardeerd. Populieren worden vervangen door inheemse boomsoorten en het dreefsegment wordt verbreed indien er een dubbele bomenrij wordt aangeplant. De wegen worden, in functie van de noodzaak voor landbouwontsluiting, verbeterd van wegen in allerhande materialen zoals stenen, puin,.. naar wegen in steenslag, en worden niet verhard (met asfalt of beton). Een selectie van wegen blijven behouden als zandwegen. Er worden twee verdwenen dreven (A54 en A55), die terug te vinden zijn op de Ferrariskaart (trage wegen), terug aangelegd. • Vallei van de Mark: In de Markvallei komen verspreid soortenrijke cultuur- en halfnatuurlijke graslanden voor met kleine landschapselementen. Deze valleigronden situeren zich in hoofdzaak ten zuidwesten van Wortel-dorp (Krabbershoek). De percelen liggen in habitatrichtlijngebied en worden ontwikkeld in functie van natuurdoelstellingen. Afhankelijk van de te realiseren instandhoudingsdoelstellingen worden deze graslanden behouden en als soortenrijke graslanden beheerd. Kleine landschapselementen worden hersteld en waar nodig nieuw aangeplant. Ten zuiden van Wortel (ter hoogte van Krabbershoek) ligt een veenpakket van groot wetenschappelijk belang met goed bewaarde botanische microfossielen. Momenteel worden deze percelen gekenmerkt door hoge grondwaterstanden waardoor de archeologische sporen goed bewaard worden. Deze percelen liggen in de te ontwikkelen natuurzones en worden tevens ingericht en beheerd in functie van de gestelde waarden van dit vastgesteld landschapsatlasrelict. In de vallei van de Mark wordt ook een vernatting beoogd. Dit kan betekenen dat er gevaar is voor interne eutrofiëring34. Doordat deze

34 Door het vernatten van deze zone is het mogelijk dat onder bepaalde omstandigheden het aanwezige fosfaat sterker in oplossing kan komen. Omdat een groter deel van de bodem langduriger aan reductieprocessen komt

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 284 van 403 vernatting zich niet zal doorzetten in de zomer, wordt het proces van interne eutrofiëring voorkomen. Als aandachtspunt wordt bijgevolg meegegeven dat een permanente vernatting (dus ook in de zomer) dient vermeden te worden (zoals voorzien in het plan). Verder zijn een aantal percelen ter hoogte van het belangrijk veenpakket aangeduid als af te graven naar aanleiding van de met fosfaat aangerijkte toplaag. Hierdoor bestaat er een risico op verstoring van dit belangrijk veenpakket wat negatief tot aanzienlijk negatief (score -2 tot -3) wordt beoordeeld. In deze omgeving wordt tevens de aanleg van een recreatief pad voorzien. Tijdens de aanlegfase zal geen bemaling nodig zijn, waardoor inklinking van het veenpakket vermeden wordt. • Laarmolen, Pegelbrug en omgeving: Er wordt hoog ingezet op erfgoedwaarden om het gebied een aantrekkelijk profiel te geven. Er wordt onderzocht of de Molenvijver kan worden hersteld. Momenteel is dit een weiland. Er wordt tevens een nieuwe ontsluiting voor recreanten voorzien langs de Mark in de richting van de Hollandse loop. • Het landbouwgebied ten oosten van Bouwhoef : Van de zuidelijke uitloper van dit landschapsatlasrelict was tot 2000 het oude drevenpatroon herkenbaar in de perceelstructuur. Langs de bestaande en te verbeteren wegen worden deze dreven opnieuw aangelegd.

In de onderstaande tabel worden de maatregelen van het ruilverkavelingsplan, die in het vastgesteld landschapsatlasrelict gelegen zijn, beschreven aan de hand van opties en maatregelen (bron: VLM). Deze maatregelen worden afgetoetst aan de doelstellingen, de verschillenden waarden, de ruimtelijke visie, kansen, knelpunten en aandachtspunten van het vastgesteld landschapsatlasrelict. De nummers verwijzen naar de nummering op het ruilverkavelingsplan (zie bijlage 1). De kolom met + of – duid op negatieve of positieve invloed van de maatregel. Tabel 7-24: overzicht van de maatregelen van het ruilverkavelingsplan op het vastgesteld landschapsatlasrelict (bron: VLM) Code Maatregel Impact op het vastgesteld landschapsatlasrelict

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur. A6 Verbeteren van bestaande + Verhoging van de belevingswaarde en de toegankelijkheid. De putten en kuilen in ontsluitingsweg naar weg in het huidige wegdek van allerhande materialen (stenen, puin, …) geven het gebied steenslag. een negatieve uitstraling. Het profiel van de weg wordt verbreed waardoor er ruimte komt voor nieuwe houtkanten en bomenrijen. De bestaande weg wordt doorgetrokken en verbindt een nieuw wandelpad langs de Mark met de weg Bosuil. - In de structurele waarden van het vastgesteld landschapsatlasrelict wordt het behoud van zandwegen niet gespecifieerd. Wat niet wegneemt dat herstel van een typisch Kempense zandweg een meerwaarde zou zijn voor de historische waarden. A8 In cultuur brengen van een Geen effecten gedeelte van ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft behouden tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is.

bloot te staan, kunnen ijzeroxiden die fosfaat binden reduceren, waardoor dit weer vrij komt in de bodemoplossing. Dit proces, dat interne eutrofiëring wordt genoemd, vindt alleen plaats als de omstandigheden gunstig zijn voor reductie (permanente vernatting, aanwezigheid van afbreekbare organische stof). Door met name permanente vernatting te voorkomen (droogvallen in de zomer) wordt interne eutrofiëring voorkomen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 285 van 403 A9 Verbeteren van bestaande + Geen negatieve impact op de waarden beschreven in het vastgesteld ontsluitingsweg naar weg in landschapsatlasrelict. steenslag. Het profiel van de weg wordt verbreed waardoor er ruimte komt voor een nieuwe houtkanten of bomenrij - Deze zandweg heeft echter een hoge rustieke belevingswaarde. Het omzetten naar een weg in steenslag zal deze specifieke waarde negatief beïnvloeden.

A14 Verbeteren van bestaande + Verhoging van de belevingswaarde en de toegankelijkheid. De putten en kuilen in ontsluitingsweg naar weg in het huidige wegdek van allerhande materialen (stenen, puin, …) geven het gebied steenslag. een negatieve uitstraling. Het profiel van de weg wordt verbreedt waardoor er ruimte komt voor herstel van een historische dreef. Door de aanleg van begaanbare en/of fietsbare paden wordt het recreatief netwerk en daarmee de mogelijkheid tot beleving van het landschap, verbeterd. - In de structurele waarden van het vastgesteld landschapsatlasrelict wordt het behoud van zandwegen niet gespecifieerd. Wat niet wegneemt dat herstel van een typisch Kempense zandweg een meerwaarde zou zijn voor de historische waarden. A15 Verbeteren van bestaande + Geen negatieve impact op de waarden beschreven in het vastgesteld ontsluitingsweg naar weg in landschapsatlasrelict. steenslag - Deze zandweg heeft echter een hoge rustieke belevingswaarde. Het omzetten naar een weg in steenpuin zal deze specifieke waarde negatief beïnvloeden. B1 Verbeteren van bestaande + Geen negatieve impact op het vastgesteld landschapsatlasrelict. De weg wordt ontsluitingsweg naar weg in geflankeerd door twee bomenrijen en een hoofdafwateringssloot. steenslag B2 In cultuur brengen van + Geen negatieve impact op het vastgesteld landschapsatlasrelict. De weg verdwijnt, ontsluitingsweg de bomenrij wordt hersteld. Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding B23 Verleggen van het huidige tracé De hoofdafwateringssloot wordt naast de te verbeteren ontsluitingsweg (B1) van de hoofdafwatering gelegd. Geen effect B24 Aanleggen van een nieuw tracé + Positief effect op de natuurwaarden in de vallei van de Mark door opvang en van de hoofdafwatering op de collecteren van oppervlaktewater afkomstig uit het landbouwgebied. grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief) B25 Verleggen van het huidige tracé De hoofdafwateringssloot wordt naast de te verbeteren ontsluitingsweg (B1) van de hoofdafwatering naast gelegd. een ontsluitingsweg Geen effect Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling. A40 Verder te ontwikkelen en + Positieve impact op de omgevings- en belevingswaarden. Een bomenrij die haaks gedeeltelijk nieuwe bomenrij op op de perceelstructuur van de depressie van de Hollandse loop staat en zo een bermen langsheen bestaande grens vormt met de hoger gelegen akkergronden. ontsluitingsweg A41 Verder te ontwikkelen en + Zoals voorgesteld in de ‘ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict’ gedeeltelijke nieuwe houtkant (MB), worden de oude, repelvormige percelen met grachten en houtkanten hersteld. Zo wordt de valleistructuur met kleine landschapselementen en blokvormige bosjes terug leesbaar.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 286 van 403 A42 Nieuwe houtkant + Zoals voorgesteld in de ‘ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict’ (MB), worden de oude, repelvormige percelen met grachten en houtkanten hersteld. Zo wordt de valleistructuur met kleine landschapselementen en blokvormige bosjes terug leesbaar. A43 Nieuwe houtkant op + Zoals voorgesteld in de ‘ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict’ gebruiksgrens (na (MB), worden de oude repelvormige percelen met grachten en houtkanten herverkaveling) hersteld. Zo wordt de valleistructuur met kleine landschapselementen en blokvormige bosjes terug leesbaar. A44 Nieuwe elzensingel langsheen + Zoals voorgesteld in de ‘ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict’ hoofdafwatering (MB), worden de oude repelvormige percelen met grachten en houtkanten hersteld. Zo wordt de valleistructuur met kleine landschapselementen en blokvormige bosjes terug leesbaar. A45 Nieuwe bomenrij langsheen + Zoals voorgesteld in de ‘ruimtelijke visie van het vastgesteld landschapsatlasrelict’ ontsluitingsweg (MB), worden de oude repelvormige percelen met grachten en houtkanten hersteld. Zo wordt de valleistructuur met kleine landschapselementen en blokvormige bosjes terug leesbaar. A46 Pleksgewijs aanplanten van + Deze beekbegeleidende bomenrij benadrukt de grens van een landschappelijke bomen langsheen de Hollandse eenheid. De depressie met graslanden, kleine landschapselementen en Loop, met opname van blokvormige bosjes wordt landschappelijk gekaderd. bestaande bomen A47 Verder te ontwikkelen en + Positieve impact op de bestaande waarden van de Oude weg ’s Hertogenbosch – gedeeltelijk nieuwe bomenrijen Hoogstraten. op bestaande bermen A48 Nieuwe elzenkant op de berm + Positieve impact op de bestaande waarden van de Oude weg ’s Hertogenbosch – van de weg Bosuil. Hoogstraten. A49 Verder te ontwikkelen en + Positieve impact op de bestaande waarden van de Oude weg ’s Hertogenbosch – gedeeltelijk nieuwe bomenrij op Hoogstraten. bestaande berm. A50 Nieuwe bomenrijen op bermen + Meerwaarde voor cultuurhistorische en landschappelijke identiteit van het en langsheen verharde weg. vastgesteld landschapsatlasrelict. A51 A52 Verder te ontwikkelen bomenrij + In stand houden van de historische trage weg door aanvullen van ontbrekende langsheen pad. bomen. A53 Dreef met een verder te + Positief effect op het in stand houden van esthetische waarden. De dreef wordt ontwikkelen bomenrij en een te opnieuw aangelegd om uniformiteit en een betere beeldwaarde te krijgen. De vernieuwen bomenrij. populieren worden vervangen door inheemse eiken. A54 Opnieuw aan te leggen of + Verbeteren van de esthetische en cultuurhistorische waarden. De verdwenen verder te ontwikkelen dreef. dreef wordt opnieuw aangelegd. A55 Opnieuw aan te leggen of + Positieve impact op de landschapswaarden. De verdwenen dreef wordt opnieuw verder te ontwikkelen dreef aangelegd. A56 Nieuwe bomenrij met opname + Positieve impact op de landschapswaarden. van bestaande bomen naast nieuw aan te leggen pad. A57 Nieuwe elzenkant met opname + Positieve impact op de landschapswaarden. van bestaande elzen naast ontsluitingsweg A58 Opnieuw aan te leggen of + Positieve impact op de landschapswaarden. De verdwenen dreef wordt opnieuw en verder te ontwikkelen dreef. aangelegd. A59 A60 Verder te ontwikkelen en aan te + Positieve impact op de landschapswaarden. vullen bomenrij. A73 Landschappelijke inplanting van + Landschappelijke inpassing van bouwkundig erfgoed om de cultuurhistorische en de Laarmolen esthetische waarden te verhogen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 287 van 403 A74 Mogelijke heraanleg van de + Herstel van het historisch geheel van de Laarmolen met aandacht voor natuur en Molenvijver en inrichting van landschappelijke waarden. deze Molenvijver als paaiplaats (indien milieuhygiënisch en voor archeologie mogelijk). A75 Verder te ontwikkelen en aan te + Positieve impact door herstel van de ruimtelijke structuur. vullen bomenrij. B41 Nieuwe bomenrij langsheen + Positief effect op esthetische en ruimtelijk-structurerende waarden. hoofdafwatering. Structuurbepalende lijn die refereert naar oude dreven voor de ontsluiting van de jachtbossen van het Kasteel van Hoogstraten. B42 Verder te ontwikkelen en + Positief effect op esthetische en ruimtelijk-structurerende waarden. gedeeltelijk nieuwe bomenrijen Structuurbepalende lijn die refereert naar oude dreven voor de ontsluiting van de langsheen ontsluitingsweg jachtbossen van het Kasteel van Hoogstraten. B43 Verder te ontwikkelen en + Positief effect gedeeltelijk nieuwe knotwilgenrij langsheen hoofdafwatering B44 Nieuwe bomenrijen langsheen + Positief effect op esthetische en ruimtelijk-structurerende waarden. Bouwhoef Structuurbepalende lijn die refereert naar oude dreven voor de ontsluiting van de jachtbossen van het Kasteel van Hoogstraten. Optie recreatie

A90 Aanleggen van een rustpunt ter + Impliciet een positieve impact op de site. Door inrichting van recreatieve hoogte van de Laarmolen infrastructuur (infobord, zitbank, wandelpad) en geleiding van bezoekers gaat de interesse voor de plek vergroten. Deze inrichting heeft een minimale visuele impact op de verschillende erfgoedwaarden. A91 Aanleggen van een pad voor + Het pad laat toe om de verschillende erfgoedwaarden van de vallei van de Mark te recreatief gebruik in de vallei ervaren. De inrichting heeft een minimale impact (singel track). van de Mark A92 Aanleggen van een pad voor + Meerwaarde voor cultuurhistorische en landschappelijke identiteit van het recreatief gebruik ter hoogte vastgesteld landschapsatlasrelict. Dit pad is een oude voetweg (Stipstappenpad), van de strafschool van een onderdeel van het drevenpatroon rond het Kasteel van Hoogstraten. Hoogstraten B111 Aanleggen van een laarzenpad + Impliciet een positieve impact op de natuurzones. Door geleiding van wandelaars in de vallei van de Mark (de blijft de impact beperkt tot het aangeduide tracé. Deze inrichting heeft geen effect voorstelling is indicatief) op de archeologische en morfologische zone. Door de juiste bezoekersinformatie (infobord, app., …) aan te bieden gaat de interesse voor de plek vergroten. Optie verbeteren van oppervlakte- waterkwaliteit A100 Het mogelijks aanleggen van + Deze inrichting geeft kansen voor beheer van landschappelijke waarden van de een open bufferbekken ter Mark en zijn vallei, voornamelijk voor de structuurkenmerken van de rivier. hoogte van het riooloverstort aan de Gelmelstraat Optie uitbouw Vlaams natuurreservaat A110 Natuurinrichting in de vallei van + Deze inrichting heeft een positieve impact op de natuurwaarden van de Mark en de Mark zijn vallei, zowel voor floristische diversiteit als structuurkenmerken van de rivier. Bestendigen van het compartimentenlandschap met open permanent grasland, verspreide bosjes en kleine landschapselementen. B130 Natuurinrichting in de vallei van + Het grootste deel van deze zone wordt ingericht in functie van natuurontwikkeling. de Mark Een deel van deze maatregelen staan in het teken van de veensequenties van het Holoceen. De landschapsarcheologische site zal ingericht worden om de zaadbanken, pollen en botanische resten optimaal te bewaren in functie van het wetenschappelijk belang. Dit resulteert in positieve effecten voor het vastgesteld landschapsatlasrelict.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 288 van 403 Verder wordt het valleilandschap versterkt door het verbeteren van bestaande en aanplanten van nieuwe bomenrijen, houtkanten en verspreide broekbossen. Niet Afgraven van fosfaat - Door de geplande afgravingen ter hoogte van veenbodems en van bodems met gespe- aangerijkte percelen veen in de ondergrond bestaat een risico op verstoring van dit belangrijk cifi- veenpakket en een risico op aantasting van archeologische relicten eerd op het plan Optie verbeteren van de landbouw- structuur Niet Optimaliseren kavelstructuur - In de vallei van de Mark en het landbouwgebied van het vastgesteld gespe- landschapsatlasrelict komen geen permanente graslanden voor. De werken cifi- omvatten aanpassingen aan de vorm, grootte, ligging en kavelrichting van eerd landbouwgronden. Er worden minimale grondwerken en nivelleringswerken op het uitgevoerd. plan Niet Optimalisatie waterhuishouding Geen effecten op de waarden van het vastgesteld landschapsatlasrelict. gespe- Het bestaande grachtenstelsel wordt geoptimaliseerd. Indien nodig worden cifi- grachten verplaatst of nieuwe getrokken. eerd op het plan

Uit bovenstaande analyse blijkt dat het verbeteren van bestaande ontsluitingswegen (zandwegen) naar wegen in steenslag negatief beoordeeld wordt. Er wordt aanbevolen om in de fase van het opstellen van de herverkavelingsstudie, waarbij de nieuwe kavelstructuur en de nieuwe eigendoms- en gebruikssituatie uitgeklaard worden, te beslissen of de nieuwe steenslagwegen geheel of gedeeltelijk te behouden / in te richten zijn als zandwegen. Een andere mogelijkheid is ook zandwegen aan te leggen op een fundering van steenslag en met een voldoende en een geschikt beheer te onderhouden. Ook bij het optimaliseren van de kavelstructuur kunnen beperkt negatieve effecten optreden ten aanzien van het vastgesteld landschapsatlasrelict, met name ten opzichte van de esthetische waarden (bodemgebruik en teeltkeuze). Het meest geschikte gebruik voor natte gronden is grasland. De autonome evolutie in alle valleigebieden leert ons dat permanente en natte graslanden omgezet worden naar tijdelijke, soortenarme graslanden en maïsakkers. Dit kan door drainage en een verbeterde afwatering. Een ruilverkaveling kan tot gevolg hebben dat omzetting naar akker door landbouwers versneld gebeurt. Er wordt aanbevolen bij de herverkaveling, bij voorkeur valleigronden te linken aan bedrijven met weilanden. Op deze manier kan het beoogde landschapsbeeld behouden blijven. Dit biedt echter geen garantie op lange termijn ten gevolge van de vrije teeltkeuze die landbouwers hebben op hun gronden. Het is echter duidelijk uit bovenstaande tabel dat de meeste ingrepen een positief effect zullen hebben op het vastgesteld landschapsatlasrelict, waaronder oa. het herstellen van de historische dreven, het uitbouwen van het natuurreservaat, het aanleggen van recreatieve paden en het aanleggen of herstellen van KLE’s. Globaal worden bijgevolg positieve en aanzienlijk positieve effecten (score +2/+3) verwacht op het vastgesteld landschapsatlasrelict. Bij de beschrijving van het vastgesteld landschapsatlasrelict werd aangehaald dat het gebied oa. belangrijk is omwille van het voorkomen van het kasteel van Hoogstraten, de Laarmolen en ‘t Withof. Echter er werd reeds aangetoond dat er momenteel weinig tot geen zichtrelaties zijn tussen deze drie elementen, voornamelijk omwille van de bestaande bomenrijen en bosjes tussen deze drie elementen. De historische verwevenheid tussen deze drie elementen komt momenteel nauwelijks tot niet tot uiting in het landschap. De historische verweveneid zit hem dan ook vooral in ‘het verhaal’ en is in mindere mate terug te vinden in het landschap. Het ruilverkavelingsplan voorziet in de omgeving van deze drie elementen de aanleg van een aantal recreatieve paden, het verbeteren van wegen (in functie van landbouwontsluiting), het herstel van een aantal dreven (veelal op hun historische plaats),

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 289 van 403 natuurontwikkeling langs de Mark, de landschappelijke inrichting van de Laarmolen en de aanleg van een rustplaats voor recreanten. Verder wordt ook onderzocht of de Molenvijver kan heraangelegd worden. Het is duidelijk dat de geplande ingrepen eerder beperkt zijn en geen afbreuk doen aan de historische band tussen de drie elementen. Als recreant zal je zelfs gemakkelijker tussen deze drie elementen kunnen bewegen. Verder worden er geen bestaande zichtlijnen tussen deze elementen verstoord. De enige zichtlijn die er min of meer is, is deze tussen ’t Withof en de Laarmolen. De trage weg die voor deze zichtlijn zorgt, is echter buiten het plangebied gelegen, waardoor er geen effecten ten aanzien van deze zichtlijn verwacht worden. Door het herstellen van de dreven (veelal op hun historische plaats) in de omgeving van het kasteel van Hoogstraten en het aanleggen van bijkomende recreatieve paden, kan geoordeeld worden dat de relatie tussen het kasteel en de Laarmolen versterkt wordt en er geen negatieve effecten op de landschappelijke en historische samenhang tussen het kasteel enerzijds en de Laarmolen en ’t Withof anderzijds worden verwacht.

Niet vastgestelde landschapsatlasrelicten Niet vastgesteld landschapsatlasrelict Kolonie Wortel • Op de grens van deze zone worden volgende maatregelen voorzien: in cultuur brengen van ontsluitingsweg (A4), verbeteren van bestaande weg in asfalt (A3) en steenslag (A2), aanleg of verder te ontwikkelen bomenrijen (A76), herstel van een ven (A111) en rooien van een naaldhoutbosje (A81),…. Verder worden een aantal groene lijnelementen aangeduid als te behouden. • Binnen deze zone worden volgende maatregelen voorzien: bosuitbreiding (A82), aanleg bomenrijen (zonder nummer, A63, D32, D33 en D34), verleggen waterloop op de kavelgrens (A22, na herverkaveling). Verder worden een aantal groene lijnelementen aangeduid als te behouden. De bestaande dreven binnen het ruilverkavelingsgebied worden sowieso behouden. • Het ruilverkavelingsplan voorziet tevens de mogelijkheid tot het uitruilen van de landbouwenclave met bestemming bos (in het zuiden van Wortel-kolonie) naar gronden met bestemming landbouw net ten noorden van de ringgracht rond Merksplas-kolonie indien deze gronden nog beschikbaar zijn na de realisatie van alle andere maatregelen volgens het ruilverkavelingsplan. • Bij de toedeling van de landbouwpercelen in Wortel-kolonie aan gebruikers zullen de te realiseren verbrede dreefstroken niet meer in gebruik gegeven worden, maar opgenomen worden in de dreven.  Uit bovenstaande blijkt dat er verschillende maatregelen voorzien worden binnen het landschapsatlasrelict ter versterking van de landschappelijke waarden, wat positief beoordeeld wordt. Het verharden van bestaande wegen (A2 in steenslag en A3 in asfalt) kan negatief beoordeeld worden en ook de (beperkte) schaalvergroting die kan optreden door uitvoering van de herverkaveling kan negatief beoordeeld worden. De bestaande dreven en bomenrijen worden behouden waardoor niet geraakt wordt aan hun dendrologische waarde en hun functie als broedgebied. Het globale effect wordt tenslotte als beperkt positief tot positief (score +1/+2) beoordeeld.

Niet vastgesteld landschapsatlasrelict Kolonie Merksplas Binnen dit landschapsatlasrelict worden in het kader van de ruilverkaveling hoofdzakelijk maatregelen uitgevoerd in de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht. Volgende ingrepen zijn hier voorzien: • Verbeteren van bestaande ontsluitingswegen naar wegen in steenslag en de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen in steenslag (vb. E5, E6, E7, E8, E11, E13, E14) • Vernieuwen van huidige asfaltvernieuwing (in beton, E24)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 290 van 403 • Nieuwe of verder te ontwikkelen bomenrijen / dreven (al dan niet langsheen ontsluitingswegen) (vb. E63, E66, E65, E59, E64,…) • Houtkanten onder de vorm van energiehout op bermen (E58) • Verleggen van huidig tracé van hoofdafwatering (E35) • Te rooien bosjes (E92, E91 is door de autonome evolutie reeds verdwenen) • Aan te planten bosje (E95) • In cultuur brengen van ontsluitingswegen (E12) • Aanleggen pad voor recreatief gebruik (E103) • Te behouden bospercelen en groene lineaire elementen Binnen de ringgracht van Merksplaskolonie beperkt het ruilverkavelingsplan zich tot: • Het toedelen van landbouwgronden onder de vorm van veldkavels • Het realiseren van de verbrede dreefstroken Met betrekking tot de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie: De drie hoofddreven die uit Merksplas-kolonie komen, worden doorgetrokken (E59, E65, E66) waardoor de oorspronkelijke link met de kolonie hersteld wordt. De andere dreven en de landbouwkavels worden gestructureerd vanuit het deelgebied zelf. Heel wat dreven worden opnieuw aangelegd en terug verbonden met elkaar daar waar ze in de loop der tijd verdwenen zijn. Er zijn geen dreven die zullen verdwijnen door uitvoering van het plan. De wegen in de dreven worden verbeterd in functie van landbouwontsluiting en/of recreatief medegebruik. De hoofddreven komen in openbaar domein waardoor zij een gepast beheer krijgen, belangrijk voor de instandhouding op langere termijn. Verder zullen ook een aantal afwateringsgrachten verlegd worden, zodat er blokken met een regelmatige vorm bekomen worden in functie van de herverkaveling. Gezien deze waterlopen momenteel op bepaalde plaatsen vrij diep ingesneden zijn, betekent dit dat de nieuw aan te leggen tracés op dezelfde diepte moeten aangelegd worden. Nieuwe tracés worden aangelegd met zwak hellende oevers, waardoor het ruimtebeslag aan het maaiveld vrij hoog kan uitvallen. Om dit te beperken zal het reliëf van de aansluitende percelen beperkt aangepast worden zodat het maaiveld een convexe vorm heeft.  Uit bovenstaande blijkt dat er verschillende maatregelen voorzien worden binnen het landschapsatlasrelict ter versterking van de landschappelijke waarden, wat positief beoordeeld wordt. Vooral de aanleg van dreven en het herstel van bomenrijen langs de wegen op hun historische locatie zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt positief te beoordelen. Gezien het aantal meters op te breken weg relatief beperkt is ten opzichte van het aantal meters aan te leggen of te verbeteren weg, worden hier geen significant negatieve effecten van verwacht. Het verbeteren van (zand)wegen met steenslag en het verleggen van een beperkt aantal afwateringen kan negatief beoordeeld worden en ook de (beperkte) schaalvergroting die kan optreden door uitvoering van de herverkaveling kan negatief beoordeeld worden. Het globale effect wordt tenslotte als beperkt positief tot positief (score +1/+2) beoordeeld.

Beschermde monumenten Volgende beschermde monumenten zijn gelegen in het plangebied: • het domein van het kasteel van Hoogstraten met bijgebouwen en werkplaatsen Enkel de oostelijke en noordelijke rand van dit beschermd monument overlapt met het plangebied. Op deze rand worden hoofdzakelijk een aantal structuren aangeduid als ‘te behouden’, met name afwateringen, bos en wegen. Er worden ook groene lijnelementen en wegen aangeduid als ‘te verbeteren’. De voorziene ingrepen veroorzaken geen wijziging in de contextwaarde van het beschermde monument en het domein. De te verbeteren groene lijnelementen (A54, A56) zullen voor een versterking van de landschapswaarden zorgen en de te verbeteren weg (A92) wordt aangelegd als een recreatieve weg. Ter hoogte van het kasteel zijn geen ingrepen voorzien en worden geen effecten verwacht. Het globale effect wordt als verwaarloosbaar (score 0) beoordeeld.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 291 van 403 • Laarmolen De Laarmolen bevindt zich op de noordwestelijke rand van het plangebied. Volgende maatregelen worden voorzien in de nabije omgeving van de Laarmolen: o Landschappelijke inplanting van de Laarmolen (A73) o Verder te ontwikkelen en gedeeltelijke nieuwe bomenrijen langsheen verharde weg (A47) o Mogelijke heraanleg van de Molenvijver en inrichting van deze Molenvijver als paaiplaats (indien milieuhygiënisch en voor archeologie mogelijk) (A74) o Natuurinrichting in de vallei van de Mark (A110) o Aanleggen van een rustpunt (A90) o Behouden van meanders o Aanleg van een pad voor recreatief gebruik in de vallei van de Mark (A91) Het is duidelijk dat alle voorgenomen maatregelen landschapsversterkend zullen werken ten opzichte van het beschermd monument en dat het cultuurhistorisch erfgoed rondom de Laarmolen in zekere mate terug hersteld wordt. De effecten kunnen bijgevolg beperkt positief tot positief (score +1/+2) beoordeeld worden.

Bouwkundig erfgoed De mogelijke aantasting van beschermd en bouwkundig erfgoed door de ruilverkaveling is tweeërlei. Enerzijds kan er een rechtstreekse impact zijn op bouwkundig erfgoed binnen het ruilverkavelingsgebied, anderzijds kan de ruilverkaveling de contextwaarde van bouwkundig erfgoed ook buiten het ruilverkavelingsgebied wijzigen. De aanwezige relicten van de inventaris van het bouwkundig erfgoed bevinden zich allen op de rand van het plangebied. Het betreft een aantal woningen (of woonwijken), een industriegebouw, een kapel en de Laarmolen. Het ruilverkavelingsplan voorziet geen ingrepen aan deze gebouwen of constructies, waardoor geen rechtstreekse effecten verwacht worden. In de omgeving van het bouwkundig erfgoed worden hoofdzakelijk elementen aangeduid als ‘te behouden’, waardoor ook hier geen effecten verwacht worden. In de omgeving van de Mariakapel en Lourdesgrot wordt een rustplaats voor recreanten voorzien, wat niet zal leiden tot negatieve effecten. Ten oosten wordt een (gedegradeerde asfalt)weg aangeduid als te verbeteren in beton (op dezelfde breedte) en met aan de ene zijde de aanleg van een bomenrij en aan de andere zijde de aanleg van een houtkant (onder de vorm van energiehout), wat beperkt positief beoordeeld wordt. Voor de bovenstaande besproken elementen van het bouwkundig erfgoed worden bijgevolg neutrale tot beperkt positieve effecten verwacht (0 tot +1). Voor de mogelijke effecten ter hoogte van de Laarmolen, wordt verwezen naar de bespreking van het beschermd monument ‘Laarmolen’. De omgeving van Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie worden op de inventaris van het bouwkundig erfgoed aangeduid als bouwkundig geheel. De aanduiding binnen de inventaris van het bouwkundig erfgoed overlapt nagenoeg volledig met de aanduiding als beschermd landschap. Er wordt voor de effectbeschrijving dan ook verwezen naar de beschrijving van de overeenstemmende beschermde landschappen.

7.4.5.3 Effecten op archeologisch erfgoed Algemeen gezien kan best vermeden worden te veel werken uit te voeren die een destructieve invloed op het archeologisch patrimonium kunnen hebben. Bij alle ingrepen met vergraving van de bodem bestaat namelijk een kans op aantasting van mogelijk aanwezige archeologische relicten. Voornamelijk ondergrondverzet dient vermeden te worden. Vergraving tot op 20 à 30 cm zal algemeen weinig kans op het verstoren van archeologische relicten met zich meebrengen, rekening houdend met de gangbare diepte van de ploegvoor in de traditionele landbouw.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 292 van 403 Er dient opgemerkt te worden dat er tijdens de uitvoeringsfase archeologisch vooronderzoek (proefsleuven en/of booronderzoek) zal worden uitgevoerd bij gepland grondverzet volgens de richtlijnen van de Code van Goede Praktijk en waar het onderzoek met ingreep in de bodem betreft, zal dit uitgevoerd worden door een erkend archeoloog, hetzij volgens de procedure van de archeologienota, hetzij volgens de procedure voor archeologisch onderzoek met het oog op wetenschappelijke vraagstellingen. Er zal eveneens werfbegeleiding en/of archeologische controle plaatsvinden bij werken met ingrepen in de bodem. De VLM voert namelijk projecten uit in de geest van het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed (ook gekend als het “Verdrag van Valletta of Malta”). Deze conventie beschrijft de inpassing van archeologie bij het uitvoeren van werken en bij het ruimtelijk beleid. Hierbij dient de conservering en de instandhouding van het archeologisch erfgoed, bij voorkeur in situ, voorop te staan. Het Verdrag van Malta voorziet eveneens in het betrekken van ‘de archeologie’ in de vroegste fase van projecten. Er dient wel opgemerkt te worden dat er de laatste 10 jaar veel soortenrijke graslanden (vaak met microreliëf) zijn gescheurd en omgezet naar akker of raaigrasland. De kans op de aanwezigheid van goed bewaarde archeologische sites is het grootst in dergelijke microreliëfrijke, oude graslanden. De intensivering van de landbouwkundig bodemgebruik heeft dus ongetwijfeld ook geresulteerd in een degradatie van het archeologisch bodemarchief.

Zowel bij werken met ondergrondverzet als eventueel diepploegen, moet de betreffende zone ruim op voorhand voorafgaandelijk onderzocht worden door middel van parallelle proefsleuven (onderlinge afstand van maximaal 15 m tussen de sleuven, één kraanbak breed) die reiken tot op het archeologisch leesbare niveau. Eventueel worden ook bijkomende kijkvensters (10x10 m) gegraven om een betere inschatting van de aangetroffen sporen te kunnen maken. Indien archeologisch relevante sporen worden aangetroffen dient volgens de huidige regelgeving de nodige tijd en middelen voorzien te worden om tot een vlakdekkende opgraving over te gaan. Zolang eventuele grondwerken (bv. nivelleringen, samenvoegen percelen) zich beperken tot de teelaarde (met minimaal behoud van de onderste 20 cm van de A-horizont) is geen archeologische (voor)onderzoek vereist.

Een aantal geplande maatregelen met een verhoogde kans op het verstoren van archeologische relicten wordt onderstaand meer in detail besproken. Er wordt ook telkens aangegeven of er een mogelijke overlap is met reeds vastgestelde archeologische relicten volgens de CAI. • Aanleg van wegen en waterlopen – natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen) langs waterlopen en hoofdafwateringen: algemeen dient bij de aanleg van nieuwe wegen een controle te gebeuren voorafgaandelijk aan de werken. Dit houdt in dat de afgraving van de wegkoffer gebeurt onder begeleiding van een archeoloog en tot op het archeologisch niveau (door de archeoloog te bepalen). Uiteraard dient hiervoor de nodige tijd en middelen voorzien te worden. Bij werken aan de bestaande wegen is geen begeleiding nodig. Ook werken aan de bestaande grachten langsheen de wegen vormen geen bezwaar. Bij het trekken van nieuwe grachten en sloten geldt de vondstmeldingsplicht. De aanleg van het recreatief pad A91, A92 (beide ten noorden van het kasteel van Hoogstraten) en D61 (in de vallei van de Mark), de te verbeteren weg D4 en het verleggen van een hoofdafwatering (D12) overlappen gedeeltelijk met een archeologische vondst volgens de CAI. • Bij de maatregelen met betrekking tot een gewijzigd beekbeheer zal er een peilverhoging van de waterlopen doorgevoerd worden. Indien dit gepaard gaat met permanente grondwaterstandsstijgingen, kan dit een negatief effect hebben op de mogelijks aanwezige (houtige) archeologische relicten via het proces van interne eutrofiëring. Echter, gezien de grondwaterstanden in de zomer niet zo hoog zullen zijn (het is niet de bedoeling dat er een

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 293 van 403 permanente vernatting zal plaatsvinden), zal dit proces zich niet voordoen, waardoor er geen significante effecten verwacht worden. • In het kader van de waterbeheersingswerken zullen er ook een aantal percelen afgegraven worden (10 tot 30cm). Deze bevinden zich allen in de beekvalleien, ter hoogte van bodems met veen in de ondergrond, waarbij er dus een risico bestaat op aantasting van archeologische relicten. Daar waar deze percelen momenteel in gebruik zijn als akkerperceel zal het risico op verstoring eerder beperkt zijn (gezien de afgraving maximaal 30cm bedraagt, wat ongeveer de bewerkingsdiepte is van akkerpercelen). Daar waar deze percelen jarenlang onder grasland liggen, bestaat er wel een risico op verstoring. In het uiterste westen van de vallei van de Mark zal 1 perceel ca. 10 cm afgegraven worden die overlapt met een aanduiding in de CAI. • De mogelijke heraanleg van de Molenvijver overlapt eveneens met een vondstmelding van de CAI. Echter, gezien het de heraanleg van een oude vijver betreft (die mogelijks opgevuld werd als stort) wordt er niet verwacht dat bij vergraving archeologische relicten zullen geraakt worden. Wel kunnen de werken oude vijverbeschoeiingen, oude afvallagen en oude constructies aan de historische vijverrand verstoren. • Indien de ontbossingen of het rooien van puntelementen of lineaire groenelementen gepaard gaan met ontstronking, kan dit nadelig zijn voor het archeologisch patrimonium. Geweten is dat grafheuvels en ongekende sites zich meestal bevinden onder oude, beboste heidegebieden. • Aanleg open bufferbekkens: het is mogelijk dat er bij de aanleg een vergraving zal nodig zijn. Het bufferbekken ter hoogte van de Mark is gesitueerd ter hoogte van bodems met veen in de ondergrond, waarbij er dus een risico bestaat op aantasting van archeologische relicten. Het zuidelijke bufferbekken is niet gelegen ter hoogte van een zone met verhoogd risico op archeologische relicten. • Egalisatiewerken in landbouwgebied: er zijn verschillende soorten egalisatiewerken mogelijk: o Schuiven van de teelaarde: heeft een beperkte impact op verstoring van archeologische relicten. o Naar boven ploegen van ondergrond, schuiven en terug onderploegen: bij plaggenbodems is de teeltlaag te dik (tot 1m) om de ondergrond te kunnen bovenploegen. Indien deze techniek toch zou toegepast worden, dient deze als destructief voor mogelijke archeologische relichten beschouwd te worden. o Ondergrondverzet: eerst opzij zetten van de teeltlaag, daarna schuiven met de ondergrond: aangezien met de ondergrond geschoven wordt, is deze techniek destructief voor potentieel aanwezige archeologische relicten. Bij plaggenbodems wordt voornamelijk het eerste type toegepast, waardoor het risico op verstoren van archeologische relicten beperkt blijft. Verder dient opgemerkt te worden dat bij plaggenbodems vooral de overgang van de plaggenbodem naar het moedermateriaal archeologisch interessant is. Gezien de plaggenbodems gemiddeld 1m diep zijn, zullen er bij het ‘eenvoudig schuiven van de teelaarde’ geen verstoringen van archeologische relicten plaatsvinden. • Aanleg van poelen in de natuurzones: de exacte locatie is nog niet gekend, maar de aanleg is gepland in de beekvalleien, mogelijks ter hoogte van bodems met veen in de ondergrond, waarbij er dus een risico bestaat op aantasting van archeologische relicten. Daar waar deze percelen momenteel in gebruik zijn als akkerperceel zal het risico op verstoring eerder beperkt zijn. Daar waar deze percelen jarenlang onder grasland liggen, bestaat er wel een risico op verstoring.

Uit de bespreking van de referentiesituatie blijkt dat het ruilverkavelingsgebied potentieel een hoge kans heeft op het voorkomen van archeologische relicten. De meest belangrijke zones zijn deze met plaggenbodems in combinatie met een topografische verhevenheid. Er worden vier belangrijke zones onderscheiden. Onderstaand worden de geplande ingrepen ter hoogte van deze zones meer in detail besproken:

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 294 van 403 • Wortel: niet alleen in het centrum van Wortel werden de plaggenbodems in het verleden grotendeels bebouwd, ook in het ruilverkavelingsgebied zijn een aantal grootschaligere gebouwen/ infrastructuren aanwezig, met name ter hoogte van Neerven en ter hoogte van de Beukendreef. De ruilverkaveling voorziet hier geen ingrepen. De overige plaggenbodems worden hoofdzakelijk aangeduid als te herverkavelen in functie van landbouw. Gezien ze momenteel ook in landbouwgebruik zijn, worden hier weinig risico’s op verstoring van archeologische relicten verwacht. De geplande ingrepen met vergraving zijn hoofdzakelijk in functie van de aanleg van kavelsloten en hoofdafwateringsgrachten, de aanleg van wegen en van groene lijnvormige landschapselementen. Egalisatiewerken worden tot het strikt minimale beperkt, maar blijven wel mogelijk ter hoogte van te dempen kavelsloten en in functie van de realisatie van de nieuwe kavelstructuur. • Bolk: ten westen van de weg Bolk wordt een deel van deze zone reeds ingenomen door (landbouw)bedrijfsgebouwen. Dit geldt eveneens voor de zone ter hoogte van Oosteneind en Papenvoort. Hier zijn de plaggenbodems dus vermoedelijk reeds verloren gegaan in het verleden. De ruilverkaveling voorziet hier geen ingrepen. De overige plaggenbodems worden hoofdzakelijk aangeduid als te herverkavelen in functie van landbouw. Gezien ze momenteel ook in landbouwgebruik zijn, worden hier weinig risico’s op verstoring van archeologische relicten verwacht. De geplande ingrepen met vergraving zijn hoofdzakelijk in functie van de aanleg van kavelsloten en hoofdafwateringsgrachten, de aanleg van wegen en van groene lijnvormige landschapselementen en aanleg van natuurtechnische profielen langs de Bolkse beek. Egalisatiewerken worden tot het strikt minimale beperkt, maar blijven wel mogelijk ter hoogte van te dempen kavelsloten en in functie van de realisatie van de nieuwe kavelstructuur. • Gammel : ter hoogte van de plaggenbodems worden de gronden hoofdzakelijk aangeduid als te herverkavelen in functie van landbouw. Gezien ze momenteel ook in landbouwgebruik zijn, worden hier weinig risico’s op verstoring van archeologische relicten verwacht. Toch worden enkele ingrepen met een mogelijke vergraving gepland. Zo wordt een nieuwe weg voorzien (C16) en de aanleg van enkele lineaire groenelementen. De overige geplande ingrepen met vergraving zijn hoofzakelijk in functie van de aanleg van kavelsloten en hoofdafwateringsgrachten. Egalisatiewerken worden tot het strikt minimale beperkt, maar blijven wel mogelijk ter hoogte van te dempen kavelsloten en in functie van de realisatie van de nieuwe kavelstructuur. • Achtel: ter hoogte van de plaggenbodems worden de gronden hoofdzakelijk aangeduid als te herverkavelen in functie van landbouw. Gezien ze momenteel ook in landbouwgebruik zijn, worden hier weinig risico’s op verstoring van archeologische relicten verwacht. Toch worden enkele ingrepen met een mogelijke vergraving gepland. Zo worden oa. twee nieuwe recreatieve paden voorzien (B113 en B112) en de aanleg van enkele lineaire groenelementen. De overige geplande ingrepen met vergraving zijn hoofzakelijk in functie van de aanleg van kavelsloten en hoofdafwateringsgrachten. Egalisatiewerken worden in deze zone slechts beperkt verwacht, rekening houdend met het huidige pofiel en de weinige kavelsloten. Zoals reeds beschreven bij de beoordeling van het vastgesteld landschapsatlasrelict van de vallei van de Mark en het kasteel van Hoogstraten, bevindt er zich ter hoogte van Krabbershoek een zone die archeologisch zeer belangrijk is omwille van het voorkomend veenpakket. In deze zone worden afgravingen voorzien van 20 tot 30 cm voor het realiseren van natuurdoelen, waardoor het risico op verstoring van archeologische relicten zeer groot is, vooral ter hoogte van de percelen die reeds jarenlang onder grasland liggen (score -2 tot -3). Een aantal van de percelen in deze zone zijn echter de laatste jaren ook in gebruik geweest als maïsakker. Ter hoogte van Krabbershoek wordt de realisatie van een elzenbroekbos beoogd. Uit de modellering van IMDC blijkt dat dit doeltype ook kan bereikt worden door geen of een minder diepe afgraving. Wegens de mogelijke aanzienlijke effecten op archeologie wordt dan ook gesteld om in deze zone geen of een minder diepe afgraving te realiseren.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 295 van 403 Er kan geconcludeerd worden dat bij de uitvoering van het plan alle geldende wetgeving zal gerespecteerd worden. Bij een aantal van de geplande ingrepen bestaat er een verhoogde kans op het verstoren van archeologische relicten, hoofdzakelijk omwille van het feit dat er vergraving zal plaatsvinden in een zone met potentieel veel archeologische sporen in de ondergrond. Mogelijke effecten worden negatief beoordeeld (score -2). Indien er ter hoogte van Krabbershoek tot 30cm vergraven wordt, worden er ter hoogte van de graslandpercelen negatieve tot aanzienlijk negatieve effecten verwacht (score -2 tot -3).

7.4.5.4 Landschapsstructuur Het aanleggen van nieuwe wegen in functie van landbouwontsluiting heeft in het algemeen negatieve effecten op de landschapsstructuur. Deze nieuwe wegen zijn allemaal voorzien in het open landbouwgebied. Ze vallen hoofdzakelijk samen met huidige perceelsgrenzen, waardoor de effecten op de landschapsstructuur eerder beperkt zijn. Op bepaalde plaatsen wordt echter ook de mogelijkheid voorzien om de wegen aan te leggen ter hoogte van nieuwe perceelsgrenzen, welke momenteel nog niet bepaald zijn, maar zullen vastgelegd worden in functie van de herverkaveling. Effecten op de landschapsstructuur worden als beperkt negatief (score -1) beschouwd. Gering positieve effecten (score +1) gelden echter voor de nieuwe wegen die aangelegd worden in functie van het herstel van de drevenstructuur van Merkplas-kolonie en de strafschool van Hoogstraten (oa. A54, A55, A58, E7 E8, E9). Het verbeteren van bestaande wegen heeft geen effecten op de landschapsstructuur en landschapsecologische relaties (score 0). Na het opbreken van bestaande wegen worden de vrijgekomen gronden terug in cultuur gebracht. Dit zal zorgen voor het verdwijnen van bepaalde lijnstructuren in het landschap en het effect van de schaalvergroting versterken. Aangezien het gaat om korte tracés in het open landbouwgebied, worden de effecten op het verdwijnen van bestaande landschapsstructuren maximaal beperkt negatief beoordeeld (score -1). Door het verleggen van waterlopen en grachten en het aanleggen van nieuwe tracés in functie van een rationele herverkaveling, wordt de bestaande landschapsstructuur opgeheven en een aantal meters opgeschoven; de landschapsecologische relaties worden behouden. Deze ingrepen worden beperkt negatief beoordeeld (score -1). Het aanleggen van natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen) langs waterlopen en hoofdafwateringen zal geen structuur- of relatiewijzigingen tot gevolg hebben (score 0).

De maatregelen i.f.v. landschapsbehoud en -ontwikkeling hebben in het algemeen een structurerende invloed op het landschap. Door het behouden van lijn- en puntvormige landschapselementen blijft de huidige landschapsstructuur, gedeeltelijk althans, behouden wat positief is voor het landschap. Echter in vergelijking met de referentiesituatie wordt het behoud van aanwezige elementen als niet significant beschouwd (score 0). Het verlies van solitaire bomen en kleine bomenrijen bij de herverkaveling en de realisatie van de nieuwe kavelstructuur zal naargelang hun plaats van voorkomen beschouwd worden als een negatief tot beperkt positief effect, naargelang ze structuurbepalend of structuurstorend zijn (score -2 tot +1). • Het rooien van de structuurbepalende bomen en kleine bomenrijen in de vallei van de Kleine Mark wordt negatief beoordeeld (score -2). • Het rooien van de structuurstorende bomen en kleine bomenrijen in de Krabbershoek, wordt neutraal beoordeeld (score 0). • In de uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht wordt het rooien van bomen of kleine bomenrijen, die niet gelegen zijn langs de orthogonale wegenstructuren, als niet storend ervaren. Integendeel het effect op de landschapsstructuur wordt beperkt positief beoordeeld (score +1). Ten westen van E57 wordt een groen lijnelement als te rooien aangeduid. Gezien E57 de aanleg van een nieuw groen lijnelement beoogt, evenwijdig met

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 296 van 403 het te verwijderen groenelement en het behoud van dit nieuwe element zekerder is, worden mogelijke effecten als niet significant beschouwd (score 0). • Positieve effecten kunnen ook verwacht worden door het rooien van kleine landschapselementen ter hoogte van Polderheide (kleiputten aan de Klaterstraat), waardoor de openheid van het landschap toeneemt en het effect beperkt positief beoordeeld wordt (score +1). Er zijn binnen het volledige ruilverkavelingsplan ook nieuwe lijnvormige aanplantingen voorzien, die als compensatie van andere rooiingen kunnen beschouwd worden. Deze nieuwe elementen worden zoveel mogelijk overgedragen naar het openbaar domein, waardoor ze veel duurzamer zullen zijn. Het aanplanten en uitbreiden van groenelementen langs wegen en waterlopen, vooral de uitbouw en het herstel van de drevenstructuren en het aanbrengen van opgaand groen langs natuurtechnische profielen heeft tot doel de door wegen en waterlopen gevormde landschapsstructuur en ecologische relaties te versterken. Deze maatregelen worden als aanzienlijk positief beoordeeld (score +3). Wel dient rekening gehouden met het feit dat nieuwe aanplantingen niet direct volgroeid zijn, maar pas goed herkenbaar zulten zijn na ongeveer 10 jaar. Daarnaast worden een aantal bomenrijen, houtkanten en ruigtestroken (oa. A70, A72, C42, D31, D33, D35, D36 en D37) loodrecht op de valleien aangeplant. Deze groene vingers doorbreken de harde overgang van de vallei naar het open landbouwgebied. Zo worden ook een aantal bomenrijen (A63, A67, D32, D33,...) aangeplant om de abrupte overgang van de bossen van Wortel-kolonie naar het open landbouwgebied af te verzwakken. Beide maatregelen worden als verbetering van de landschapsstructuur beschouwd. De landschappelijke inplanting van de Laarmolen en de mogelijke heraanleg van de Molenvijver hebben slechts een beperkte invloed op de landschapsstructuur- en relaties in het ruilverkavelingsgebied. De effecten worden beperkt positief (score +1) beoordeeld. Erfbeplantingsacties (aanleg hoogstamboomgaard, aanplanting inheemse soorten als inkleding van gebouwen, heraanleg van poelen) zijn eveneens maatregelen die een positieve invloed hebben op de landschapsstructuur. Doordat deze maatregel op vrijwillige basis gebeurt, is het niet in te schatten hoe groot de respons van de landbouwers hierop zal zijn. Hun effect wordt als beperkt positief tot positief beschouwd (score +1 tot +2). Er wordt aanbevolen erfbeplantingen te stimuleren ter hoogte van bestaande oude hoeves in het ruilverkavelingsgebied en ter hoogte van storende constructies in het herverkavelingsgebied. Binnen de natuurzones in valleigebieden en depressies zullen maatregelen genomen worden welke op termijn positieve effecten op de landschapsstructuren en landschapsecologische relaties hebben (waaronder de bosuitbreiding en – ontwikkeling onder de vorm van broekbossen en de aanleg van KLE’s). In het huidige landschap vormen de valleigebieden en depressies in het landschap reeds een belangrijk structurerend element. De maatregelen die voorzien worden in het plan zorgen voor een versterking van deze structurerende gebieden. Hierdoor versterkt de identiteit van het landschap en krijgen de valleilinten een uitgesproken oriënterende functie. Doordat een verdere degradatie en intensivering door de landbouw onmogelijk wordt, kunnen de bestaande vegetaties verder ontwikkeld worden en optimaal evolueren en kunnen de kenmerkende meanderende beekstructuren behouden worden. Het effect wordt positief beoordeeld (score +2). Ook binnen de zones die aangeduid worden als weidevogelgebied worden maatregelen genomen die de landschapsstructuur en de landschapsecologische relaties plaatselijk zullen verbeteren. Er wordt in deze zones gestreefd naar een open landschap bestaande uit graslanden, waarbij bosjes op de rand van dit gebied plaatselijk zullen gerooid worden. Het effect wordt beperkt positief beoordeeld (score +1). Er zal overwegend een duidelijke scheiding aanwezig zijn tussen de natuurzones en de zones voor landbouw. Meestal vormen hoofdontsluitingswegen en/of bomenrijen de grens tussen deze twee zones wat inzake landschapsstructuur positief beoordeeld wordt. Enkel ten oosten van de Laarmolen (ter hoogte van de depressie van de Hollandse Loop) is er een minder duidelijke afscheiding tussen percelen waar natuur vooropstaat en landbouwpercelen. Deze twee functies komen afwisselend naast

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 297 van 403 elkaar voor in het landschap. Echter, dit is momenteel ook reeds het geval, waardoor geen negatieve effecten worden verwacht ten aanzien van de huidge situatie. Ook de landschapsstructuur van de vallei van de Roeleindeloop zal versterkt worden door het aanleggen van natuurtechnische profielen en het aanleggen van groene lijnelementen. Buiten de vallei zal het landbouwgebied zich ontwikkelen als een open landbouwgebied met weinig ruimte voor KLE’s. Bestaande groene punt- en lijnelementen worden wel zo veel mogelijk behouden. Dit geldt ook voor de vallei van de Bosloop. Er worden bijgevolg geen significant negatieve effecten verwacht (score 0). Door de boscompensatie, -uitbreiding en -ontwikkeling worden de bestaande landschapsecologische relaties en structuren behouden of uitgebreid. Door de bosuitbreiding ter hoogte van Wortel-kolonie, namelijk de aanleg van een boscorridor tussen het noordelijk en zuidelijk deel van het boscomplex, worden de structuren en relaties tussen de twee bossen versterkt. Het effect van deze maatregel veroorzaakt een aanzienlijk positief effect (score +3). Door het bebossen van percelen elders in het ruilverkavelingsgebed (oa. in de valleien en depressies) worden de mogelijke effecten op de landschapsecologische relaties en structuren positief tot aanzienlijk positief beoordeeld (score +2/+3). Ontbossing draagt bij tot een versterking van de openheid van het open landbouwlandschap ter hoogte van Achtel en ter hoogte van de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie komt het de transparante landschapsstructuur en de orthogonale dreefstructuur ten goede. Het effect wordt als beperkt positief beoordeeld (score +1). Ook de ontbossingen in de omgeving van de geplande weidevogelgebieden zullen bijdragen aan het beoogde open landschap, wat beperkt positief wordt beoordeeld (score +1, zie hoger). Door de maatregelen inzake recreatieve paden worden gelijkaardige effecten verwacht als bij de ingrepen voor ontsluiting. Er worden beperkt negatieve effecten (score -1) verwacht op de landschapsstructuur voor de fiets- en wandelpaden in akkerland (B113 en E101) en bij de aanleg van rustpunten. Ter hoogte van de westelijke uitloper van Merksplas-kolonie passen de nieuwe trajecten in de drevenstructuur (E102 en E103), zodat de effecten hier als beperkt positief kunnen beoordeeld worden (score +1). De realisatie van een Iaarzenpad (A94, B111, C114 en D61) is niet van die omvang dat het structuurbepalend zal zijn, zodat het effect te verwaarlozen is (score 0). Een herstel van oude veldwegen en/of de aanleg van paden op de valleirand (B115, C113, C118, …) en ter hoogte van de strafschool van Hoogstraten (A92) zal de structuur in positieve zin versterken (score +1). Landbouw is de landschapsstructurerende sector voor het gebied. De landbouw geeft vorm aan het grootste deel van de oppervlakte open ruimte in het plangebied. Door het uitvoeren van kavelinrichtingswerken kan de landschapsstructuur wijzigen vb. door het verwijderen van lineaire landschapselementen zoals bomenrijen, het dempen van kavelsloten, het aanleggen van nieuwe kavelsloten, egalisaties en het in cultuur brengen van overbodige wegen. Op enkele kavelrichtingen na is in deze fase van de ruilverkaveling nog niet geweten op welke manier de nieuwe kavels ingericht zullen worden. Door het rooien van bomen en het samenvoegen van kavels zal een grootschaliger landschap ontstaan en zal het landschap een meer open en uniformer karakter krijgen. Het aantal landschapselementen dat gerooid wordt en het effect hiervan is echter afhankelijk van het deellandschap waarin deze rooiingen gebeuren. In de deellandschappen Schomme, Aardbolheide, Bolkse heide en Polderheide is de ingreep vrij beperkt, vermits deze plaatsen nu al zeer open zijn. Op andere plaatsen kan het landschapsbeeld veel opener worden (Bosloop, zuidelijk deel van de Kleine Mark). Een aantal belangrijke bomenrijen op de valleiranden en een significante hoeveelheid groene landschapselemten in de vallei van de Kleine Mark en in de depressie van de Hollandse Loop blijven echter behouden en worden verder ontwikkeld. Afhankelijk van de huidige openheid van het landschap, worden de mogelijke effecten beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1 tot -2). Ter hoogte van Achtel zijn nog circulaire landschapsstructuren aanwezig die wijzen op een vroegere ontginning. Deze blijven op bepaalde plaatsen behouden door het aanleggen van vaste grenzen waar de herverkaveling dan rekening moet mee houden (vb. groene lijnelementen). Het versterken van deze landschapsstructuur wordt beperkt positief beoordeeld (score +1). Echter, door het uitvoeren

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 298 van 403 van maatregel B10 zal een bestaande weg met een min of meer circulaire vorm verdwijnen en de herverkaveling zal ook geen percelen met een circulaire rand behouden. Globaal worden de effecten als niet signifcant tot beperkt negatief beoordeeld in de omgeving van Achtel (score 0/-1). Ter hoogte van de vaste kavels (bossen, boomgaarden en boomkwekerijen) treden geen effecten op (score 0).

Indien we bovenstaande ingrepen per landschapseenheid bekijken, zoals beschreven in de referentiesituatie, komen we tot onderstaande beoordelingen: • Deelgebieden Wortelkolonie en Poeleinde/Langenberg De uitbouw van de dreven en het creëren van groene rafels aan de rand van het boscomplex (bomenrijen langs de toegangswegen naar Wortel-kolonie en lijnbeplantingen ter compensatie van de gerooide elementen) versterken het landschapsbeeld in positieve zin. • Deelgebieden Gelmelslot, Krabbershoek, Bouwhoeve en vallei van de Bosloop en Roeleindeloop Volgende maatregelen zullen het landschapsbeeld versterken en worden positief beoordeeld: o Het drevenlandschap ter hoogte van de strafschool van Hoogstraten en ter hoogte van de Bouwhoeve wordt uitgebreid en geherwaardeerd. o De omgeving van de Laarmolen wordt opgewaardeerd door oa. de mogelijke heraanleg van de Molenvijver en de landschappelijke inplanting van de Laarmolen. o Het kleinschaliger en extensief karakter van de vallei van de Mark wordt beschermd en hersteld door de inrichting van de natuurzones. o Langs de Roeleindeloop / Bosloop wordt de smalle vallei landschappelijk geaccentueerd door het aanleggen van opgaande begroeiing in en langsheen een natuurtechnisch profiel. De Roeleindeloop / Bosloop vormt een groene poort bij het binnenrijden van Achtel. o De beemdenstructuur van de depressie van de Hollandse Loop wordt veiliggesteld door de aanleg van groene, lijnvormige landschapselementen. De vallei van de Bosloop, ten westen van deelgebied de Bouwhoeve, zal opener worden. Hier zijn geen structurele maatregelen genomen tot behoud en veiligstellen van de opgaande landschapselementen en de kleinschalige perceelsstructuur op de rechteroever. Er wordt namelijk vooral ingezet op natuur en landschap binnen de valleigebieden in en nabij Natura 2000-gebied. Het ruilverkavelingsplan heeft echter ook als doel baten te creëren voor de landbouw, waardoor niet overal kan ingezet worden op natuur en landschap. Voor de vallei van de Bosloop en de zone ten westen van het deelgebied de Bouwhoeve werd gekozen om baten voor de landbouwers te creëren. Het landschapsbeeld zal in dit deelgebied verschralen en wordt bijgevolg negatief beïnvloed door uitvoering van het plan. • Deelgebieden Neerven en Markvallei, Bolk en depressie van de Bolkse Beek Volgende maatregelen zullen het landschapsbeeld versterken en worden positief beoordeeld: o De vallei van de Mark en de depressie van de Bolkse Beek worden ingericht voor natuur. Een beekdallandschap met bosjes, extensief beheerde hooilanden en talrijke kleine landschapselementen wordt betracht, zodat ook het landschapsbeeld erop vooruit zal gaan. o Vanuit de vallei van de Mark vertrekken groene rafelstructuren in het open landbouwgebied. o Waardevolle wegstructuren in het gebied Bolk worden behouden en worden landschappelijk beter geïntegreerd. Ten zuiden van de vallei van de Mark in het gebied Bolk worden de bestaande opgaande elementen enkel behouden indien mogelijk voor de herverkaveling. Belangrijke groene landschapselementen worden echter wel veiliggesteld door opname van deze landschapselementen in lijnvormige maatregelen voor landschapsbehoud en – ontwikkeling (C45, C46). Voor het behoud van het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 299 van 403 microreliëf zijn geen harde maatregelen opgenomen in het ruilverkavelingsplan. Het landschapsbeeld zal opener worden, de variatie zal afnemen. • Deelgebieden Nering/ Keerschotakkers, vallei van de Kleine Mark en Leemputten/ Achtel/ Grote Gammel Volgende maatregelen zullen het landschapsbeeld versterken en worden positief beoordeeld: o In de vallei van de Kleine Mark worden kernen met hoge natuurwaarden ingericht als natuurzones. Daarnaast wordt in deze vallei een beemdenlandschap betracht door de aanleg van tal van lijnvormige landschapselementen (elzensingels) haaks op de waterloop. Ook op de valleiranden en langsheen de wegen worden nieuwe lijnbeplantingen aangebracht. o Het open akkergebied ten westen van de vallei van de Kleine Mark blijft behouden. o Het perceleringspatroon in repelstructuren ten westen van Achtel wordt versterkt door de aanleg van groene landschapselementen (B66, B67). Een landschappelijk storend dennenbos wordt hier gerooid. Een aantal opgaande elementen zal bij de herverkaveling verloren gaan in het gebied Nering op de rechteroever van de Kleine Mark, wel worden nieuwe bomenrijen aangeplant langsheen de wegen. • Deelgebieden Schomme/Aardbol/Bolkse heide, Polderheide, het zuidelijk deel van de Kleine Mark Volgende maatregelen zullen het landschapsbeeld versterken en worden positief beoordeeld: o De openheid van deze deelgebieden blijft behouden. o Nieuwe bomenrijen aan de rand van Merksplas-kolonie en de Bolkse Bossen verbinden beide bosgebieden en doorbreken de grootschaligheid. o De opgaande begroeiing rond de kleiputten aan de Klaterstraat (Polderheide) wordt gerooid in functie van het te realiseren weidevogelgebied. o Het ruilverkavelingsplan stelt voor om landschappelijk storende bossen ter hoogte van Bolk en ter hoogte van het weidevogelgebied Polderheide te rooien (mits akkoord van de eigenaars). o Het ruilverkavelingsplan voorziet ten zuiden van het grootschalig serrecomplex te Aardbolheide een significant groenscherm onder de vorm van energiehout. In deze deelgebieden zijn geen landschappelijke relicten aanwezig, maatregelen voor de instandhouding of versterking zijn hier dan ook niet genomen. • Deelgebied de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht De drevenstructuren worden verder uitgebouwd, hersteld en waar nodig heraangeplant. De ruimtelijk relatie tussen de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie en Merksplas-kolonie zelf wordt hersteld door de aanleg van nieuwe dreven en bomenrijen in die uitloper. Bestaande landschapselementen worden hier gerooid in functie van de nieuwe kavelstructuur en ter versterking van de orthogonale drevenstructuur.

7.4.5.5 Effecten op perceptieve kenmerken Na uitvoering van het plan zal het landschapsbeeld permanent gewijzigd zijn ten gevolge van de kavelruil. De inrichtingsmaatregelen bij de ruilverkaveling (kavelvergroting, kavelruil) zullen het landschapsbeeld wijzigen. De precieze percelering na herverkaveling is nog niet op het ruilverkavelingsplan aangegeven. Naargelang de plaats en omvang van de herverkaveling, worden de mogelijke effecten beperkt negatief tot negatief beoordeeld (score -1 tot -2). Het landschapsbeeld kan mogelijks ook wijzigen wanneer zich veranderingen voordoen in het landbouwkundig bodemgebruik. Het is echter nog niet gekend wat het toekomstige bodemgebruik zal zijn. Verwacht kan worden dat de ruilverkaveling op zich geen grote wijzigingen in het landbouwkundig

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 300 van 403 bodemgebruik voor de globaliteit van het gebied zal teweeg brengen. De meest significante negatieve effecten zijn te verwachten waar weilanden zouden worden omgezet in akkerland na ruiling. De ruilverkaveling is een moeilijke evenwichtsoefening tussen het behoud en de ontwikkeling van het waardevol kleinschalig landschap en het werken aan een duurzame toekomstgerichte landbouw, onder meer door perceelsvergroting. Om dit in de praktijk te brengen wordt een robuuste landschappelijke structuur gecreëerd als raamwerk waarbinnen de landbouw maximale ontwikkelingskansen krijgt. De structuur wordt ontworpen hoofdzakelijk op basis van de bestaande waardevolle valleigebieden en depressies, de bestaande kolonies met hun drevenstructuur en waardevolle bossen. In de valleigebieden wordt het behoud van het valleikarakter voorop gesteld. De waterlopen worden aanzien als belangrijke landschapsecologische verbindingsassen voor de migratie van dieren en planten. Waar nodig worden maatregelen voorzien om de structuurkwaliteit en landschappelijke waarde van de waterloop te verbeteren via natuurtechnische oeverinrichting, hermeandering of het aanplanten van beekbegeleide houtkanten. Door de valleigebieden op te nemen in natuurzones, wordt het bestaande landschapsbeeld behouden en versterkt, door de verhoging van de natuurwaarden. De effecten worden positief tot aanzienlijk positief beoordeeld (score +2/+3). Belangrijk is tevens dat de ruilverkaveling globaal binnen het volledige plangebied inzet op het behoud en verstreken van lineaire landschapselementen zoals bomenrijen en houtkanten. Dit wordt aanzienlijk positief (score +3) beoordeeld. Nieuw aan te leggen wegen hebben een permanente wijziging van het landschapsbeeld tot gevolg. Aangezien ze dikwijls parallel lopen met in cultuur te brengen wegen, op perceelsgrenzen liggen of voorzien zijn op valleiranden en grotendeels gelegen zijn in het open of half-open landbouwgebied zijn de te verwachten effecten beperkt negatief beoordeeld (score -1). Het verbeteren van bestaande wegen heeft geen permanente invloed op het landschapsbeeld (score 0) indien het verhardingstype ongewijzigd blijft. Het aanbrengen van een steenslaglaag op huidige onverharde wegen wordt als beperkt negatief beoordeeld (score -1). Niet alle zandwegen worden verbeterd met steenslag. Enkel de wegen die veelvuldig gebruikt worden door landbouwers, zal het verhardingstype aangepast worden. Voor de aanleg van nieuwe wegen of het verbeteren van bestaande wegen, worden de wegen die voorzien worden met betonverharding beschouwd als de meest ingrijpende in het landschapsbeeld. Echter betonwegen worden hoofdzakelijk voorzien ter hoogte van bestaande asfaltwegen, waardoor het effect als niet significant (score 0) wordt beschouwd. De aangeduide asfaltwegen zijn hoofdzakelijk momenteel ook al aanwezig (te behouden wegen). Slechts 1 weg wordt aangeduid als te verbeteren onverharde weg in asfalt (A3). Gezien de beperkte lengte van de nieuwe asfaltweg (ca. 219 m), wordt het effect als verwaarloosbaar tot beperkt negatief beoordeeld (score 0/-1). De aanleg van nieuwe recreatieve paden zullen zorgen voor een verhoogde landschapsbeleving, wat beperkt positief wordt beoordeeld (+1). Na het opbreken van bestaande wegen worden de vrijgekomen gronden terug in cultuur gebracht Aangezien het gaat om korte tracés met een lokale landbouwontsluiting, zijn de effecten ten gevolge van een permanente wijziging van het landschapsbeeld beperkt negatief beoordeeld (score -1). Het verleggen van waterlopen en hoofdafwateringssloten en het aanleggen van nieuwe waterlopen en hoofdafwateringssloten zullen globaal geen significante effecten hebben op het landschapsbeeld (score 0). Het aanbrengen van natuurtechnische profielen (gecombineerd met strategisch geplaatste knijpstuwen) langs waterlopen en hoofdafwateringen wordt beperkt positief beoordeeld (score +1). Het aanplanten van nieuwe, het verbeteren van bestaande en het behouden van lijnvormige en puntvormige landschapselementen wordt positief beoordeeld, dit gezien er na uitvoering van het plan meer landschapselementen zullen aanwezig zijn dan in de referentiesituatie. In het bijzonder wordt het herstellen van de dreven in de omgeving van Merksplas-kolonie aanzienlijk positief beoordeeld (score +3), alsook de aanleg van lineaire landschapselementen in de omgeving van Wortel- kolonie en het kasteel Hoogstraten.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 301 van 403 De Laarmolen wordt landschappelijk ingepast en de heraanleg van de Molenvijver wordt onderzocht. Het kleinschalig en extensief karakter van de Markvallei wordt beschermd. Langs de Roeleindeloop wordt de smalle vallei landschappelijk geaccentueerd door het aanleggen van een opgaande begroeiing langs een natuurtechnisch profiel. De waterloop vormt hier een groene poort bij het binnenrijden van Achtel. De genomen maatregelen zullen het landschapsbeeld versterken, zodat de ingrepen positief te beoordelen zijn (score +1/+2). De vallei van de Bosloop zal opener worden, hier zijn geen harde maatregelen genomen tot behoud van de opgaande elementen en de kleinschalige perceelsstructuur op de rechteroever (zie hoger). Het landschapsbeeld zal in dit deelgebied verschralen en matig negatief beïnvloed worden. Echter, ook door autonome evolutie kan verwacht worden dat het landschapsbeeld in de toekomst zou verschralen. Mogelijke effecten worden daarom slechts beperkt negatief beoordeeld (score -1). Ook zijn geen maatregelen genomen om de gebouwen van de KMO-zone visueel te bufferen in het landschap. Ten opzichte van de referentiesituatie wordt dit echter neutraal beoordeeld. De vallei van de Mark, het noordelijk deel van de depressie van de Bolkse Beek en beperkt ook de vallei van de Kleine Mark worden ingericht voor natuur. Het kleinschalig landschap met extensief gebruikte hooilanden en talrijke kleine landschapselementen wordt behouden en versterkt, zodat ook het landschapsbeeld erop vooruit zal gaan. Aan de valleiranden worden rafelstructuren uitgebouwd. Waardevolle wegstructuren in het gebied Bolk worden behouden en worden landschappelijk beter geïntegreerd. Ten zuiden van de vallei van de Mark in het gebied Bolk worden de bestaande opgaande elementen enkel behouden indien mogelijk bij de herverkaveling. Voor het behoud van het microreliëf zijn evenmin harde maatregelen opgenomen in het plan. Het landschapsbeeld zal hierdoor opener worden, de variatie zal afnemen. Globaal kunnen echter voor deze zones positieve effecten verwacht worden (score +1/+2). Ontbossing leidt algemeen tot een vermindering van de landschappelijke kwaliteiten. Echter de meeste ontbossingen die voorzien zijn binnen het ruilverkavelingsplan kunnen beschouwd worden als visueel storende aanplantingen van naaldbos of loofbos, waardoor ze als beperkt positief kunnen beoordeeld worden (score +1). Daarnaast wordt de aanplant / ontwikkeling van nieuwe bossen voorzien in beekvalleien en aansluitend aan bestaande bossen (vb. ter hoogte van Wortel-kolonie). Deze zullen bestaan uit inheemse soorten. De geplande bebossing kan bijgevolg beperkt positief tot positief beoordeeld worden (score +1/+2). Algemeen kan geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen in zijn geheel geen afbreuk doen aan de belevingswaarde in het ruilverkavelingsgebied. De ruilverkaveling kan een schaalvergroting veroorzaken en daarbij kunnen KLE’s verloren gaan. Echter, binnen het ruilverkavelingsgebied worden ook voldoende nieuwe KLE’s voorzien. De belevingswaarde zal verder verhoogd worden door het beschikbaar stellen / maken van voor recreanten / inwoners interessante informatie over het landschap en zijn geschiedenis via infoborden en een digitaal platform.

7.4.6 Alternatieven • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Het aanleggen van een zandpad tussen de opnieuw aan te leggen dreef zal niet zorgen voor significant negatieve effecten op het landschappelijk of archeologisch erfgoed, de landschapsstructuur of het landschapsbeeld. Het heraanleggen van de dreef zal hier voor de grootste effecten zorgen. • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandpad i.p.v. steenslag Het behouden van het zandpad binnen het vastgesteld landschapsatlasrelict van de vallei van de Mark en het kasteel van Hoogstraten wordt ten opzichte van het basisscenario positief beoordeeld. Er dient echter opgemerkt te worden dat het aanleggen van een pad in steenslag hier evenwel niet zal zorgen voor aanzienlijk negatieve effecten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 2 geen significant andere effecten inzake archeologisch erfgoed, landschapsstructuur en landschapsbeeld verwacht, in vergelijking met het basisscenario.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 302 van 403 • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Het aanleggen van een zandpad naar het bestaande bos zal niet zorgen voor significant negatieve effecten op het landschappelijk of archeologisch erfgoed, de landschapsstructuur of het landschapsbeeld. • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad i.p.v. steenslag Het behouden van het zandpad op de rand van het landschapsatlasrelict en beschermd landschap van Wortel-kolonie wordt ten opzichte van het basisscenario positief beoordeeld. Er dient echter opgemerkt te worden dat het aanleggen van een pad in steenslag hier evenwel niet zal zorgen voor aanzienlijk negatieve effecten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 4 geen significant andere effecten inzake archeologisch erfgoed, landschapsstructuur en landschapsbeeld verwacht, in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw Voor het realiseren van de gewenste natuurwaarden ter hoogte van C143 in het basisscenario dient er een aanzienlijke afgraving te gebeuren. Indien de natuurwaarden gerealiseerd worden op de percelen volgens alternatief 5 zal deze afgraving beperkter zijn, waardoor er minder risico is op aantasting van archeologische relicten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 5 geen significant andere effecten verwacht ten opzichte van het basisscenario wat betreft landschappelijk erfgoed, landschapsstructuur en perceptieve kenmerken.

7.4.7 Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Milderende maatregelen o Algemeen geldt volgens de huidige regelgeving inzake archeologie: zolang eventuele grondwerken zich beperken tot de teelaarde (met minimaal behoud van onderste 20 cm van de A-horizont) is geen archeologische begeleiding vereist. Bij het aantreffen van de archeologische vondsten is men gebonden aan de meldingsplicht. o Algemeen gezien kan best vermeden worden werken uit te voeren die een destructieve invloed op het archeologisch patrimonium kan hebben. Bij de aanleg van nieuwe wegen dient een controle te gebeuren voorafgaandelijk aan de werken. Zowel bij werken met ondergrondverzet als eventueel diepploegen, moet de betreffende zone ruim op voorhand voorafgaandelijk onderzocht worden door middel van parallelle proefsleuven die reiken tot op het archeologisch leesbare niveau. Eventueel worden ook bijkomende kijkvensters (10x10 m) gegraven. Indien archeologisch relevante sporen worden aangetroffen, dienen de nodige tijd en middelen voorzien te worden om tot een vlakdekkende opgraving over te gaan. o Over het ganse ruilverkavelingsgebied moeten egalisatiewerken met ondergrondverzet zoveel mogelijk vermeden worden. In het bijzonder ter hoogte van archeologische aandachtsgebieden. o Afgraven van aangerijkte teeltlaag ter hoogte van de veenpakketen met een hoog archeologisch belang (Krabbershoek) dient vermeden / beperkt te worden.

Aandachtspunten o De nieuwe regelgeving inzake archeologie gaat uit van het uitwerken van een plan van aanpak via de archeologienota’s die bij de bouwvergunningsaanvragen moeten toegevoegd worden. Die nota is het resultaat van een archeologisch vooronderzoek, waarvoor een erkend archeoloog moet worden aangesteld. Die maakt een archeologische evaluatie van de betrokken percelen. Het archeologisch vooronderzoek dient voor de opmaak van de archeologienota uitgevoerd te worden waarbij de resultaten verwerkt zullen worden in de archeologienota. De archeologienota bevat een plan van aanpak voor behoud in situ of de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 303 van 403 opgraving van de tijdens het vooronderzoek aangetroffen archeologische resten. Het initiatief voor een archeologienota ligt bij de bouwheer. Die laat door een erkend archeoloog eerst een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem uitvoeren. Indien nodig volgt een vooronderzoek met ingreep in de bodem. Welk soort onderzoek er gewenst en noodzakelijk is zal afhangen van de concrete maatregelen en een analyse van de impact ervan op het bodemarchief. o Voor de discipline bodem wordt voorgesteld om eventueel diep te ploegen, indien verdichting ontstaat t.g.v. de werken. Diepploegen heeft evenwel een destructief effect op archeologie. Wanneer wordt gekozen voor diepploegen op een bepaalde locatie dient op basis van een impactanalyse bepaald te worden of er (bijkomende) archeologische maatregelen moeten getroffen worden.

Aanbevelingen o Er wordt aanbevolen om in de fase van het opstellen van de herverkavelingsstudie, waarbij de nieuwe kavelstructuur en de nieuwe eigendoms- en gebruikssituatie uitgeklaard worden, te overwegen of nieuwe steenslagwegen geheel of gedeeltelijk te behouden zijn als zandwegen. De functionaliteit / het gebruik van deze wegen moet hierbij steeds in het oog gehouden worden. Een eventuele tussenoplossing kan erin bestaan om zandwegen aan te leggen op een fundering van steenslag en met een voldoende en een geschikt beheer te onderhouden. o Er wordt aanbevolen erfbeplantingen te stimuleren ter hoogte van bestaande oude hoeves in het ruilverkavelingsgebied en ter hoogte van storende constructies in het herverkavelingsgebied. o Er wordt aanbevolen om bij de kavelinrichtingswerken taluds met cultuurhistorische waarde te behouden. Dit kan door deze taluds als een vaste kavelgrens te beschouwen met behoud van het reliëf.

7.4.8 Leemten in de kennis Er zijn een aantal elementen die ervoor zorgen dat sommige effecten in deze fase onvolledig of niet konden begroot en/of beoordeeld worden. In het bijzonder geldt dat van verschillende maatregelen (zoals b.v. kavelinrichtingswerken die afhankelijk zijn van de nog op te stellen herverkavelingsstudie) de precieze uitvoering en/of locatie nog niet gekend zijn. Tevens wordt ruimte gelaten om sommige maatregelen bijkomend of op andere plaatsen uit te voeren dan aangegeven op het ruilverkavelingsplan.

7.4.9 Conclusie Algemeen zal de schaalvergroting steeds een negatief effect veroorzaken op de erfgoedwaarde van de landschappelijk waardevolle elementen binnen het gebied. De voornaamste positieve effecten worden verwacht van het herstellen van de dreefstructuren, perceelstructuren, houtkanten, bomenrijen en historische wegen in de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht en in de omgeving van het kasteel van Hoogstraten, het ontwikkelen van natuurzones in de valleien en depressies, het landschappelijk inpassen van de Laarmolen en de aanleg van KLE’s.. Voornaamste negatieve effecten op de erfgoedwaarde van het landschap worden verwacht door de schaalvergroting (en dus het verdwijnen van de perceelsranden en sommige KLE’s). Toch worden er steeds een aantal maatregelen voorzien binnen de ruilverkaveling die het negatief effect milderen. Het ruilverkavelingsplan voorziet geen verwijdering van het bouwkundig erfgoed waardoor een neutraal effect verwacht wordt. Bijkomend voorziet het ruilverkavelingsplan de stimulatie van erfbeplanting voor landbouwbedrijven. Dit kan een positief effect veroorzaken voor de aanwezige

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 304 van 403 hoeves binnen het gebied, indien dit uitgevoerd zou worden. Aangezien dit een vrijwillige maatregel betreft, kan de grootte van het effect moeilijk ingeschat worden. Algemeen worden beperkt positieve, positieve en ter hoogte van het vastgesteld landschapsatlasrelict ook aanzienlijk positieve effecten verwacht op de voorkomende beschermde monumenten, beschermde landschappen en (vastgestelde) landschapsatlasrelicten. Indien archeologisch relevante sporen worden aangetroffen, moet volgens de huidige regelgeving de nodige tijd en middelen voorzien worden om tot een vlakdekkende opgraving over te gaan. Zolang eventuele grondwerken (bv. egalisaties, samenvoegen percelen) zich beperken tot de teelaarde (met minimaal behoud van de onderste 20 cm van de A-horizont) is geen archeologisch vooronderzoek vereist. De regelgeving gaat uit van het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek die de basis vormt voor de uitwerken van een archeologienota met daarin een plan van aanpak. De archeologienota dient bij de bouwvergunningsaanvragen toegevoegd te worden. Ter hoogte van Krabbershoek bevindt zich een zone die archeologisch belangrijk is omwille van het voorkomend veenpakket. In deze zone worden afgravingen voorzien van 20 tot 30 cm voor het realiseren van natuurdoelen, waardoor het risico op verstoring van archeologische relicten groot is, vooral ter hoogte van de percelen die reeds jarenlang onder grasland liggen. Inzake de impact op landschapsstructuur worden er een aantal positieve effecten verwacht. Er kan oa. verwezen worden naar de voorziene maatregelen ter hoogte van valleigebieden en depressies en het herstellen en opnieuw aanleggen van dreefstructuren. Door schaalvergroting verdwijnen een aantal kleine en waardevolle landschappelijke elementen, maar tevens worden er maatregelen voorzien die zorgen voor de versterking en het behoud van de landschapsstructuren. Daarnaast worden een groot aantal nieuwe KLE’s aangelegd binnen de ruilverkaveling. Na uitvoering van de ruilverkaveling zal het landschapsbeeld permanent gewijzigd zijn ten gevolge van de kavelruil. Algemeen zal een schaalvergroting door ruilverkaveling een negatief effect hebben op de beeldwaarde van het landschap, aangezien dit gepaard gaat met het verdwijnen van kleine landschappelijke elementen. Dit zal pas duidelijk zijn tijdens het uitvoeren van de werken. Het landschapsbeeld kan mogelijk ook wijzigen wanneer zich veranderingen voordoen in het bodemgebruik binnen het landbouwgebied / herverkavelingsgebied. Het is echter nog niet gekend wat het toekomstige bodemgebruik hier zal zijn. Verwacht kan worden dat de ruilverkaveling op zich geen grote wijzigingen in het bodemgebruik voor de globaliteit van het gebied zal teweegbrengen. Positieve effecten zijn oa. te verwachten door de geplande maatregelen in de natuurzones (natuurtechnische oeverinrichting, hermeandering of het aanplanten van beekbegeleide houtkanten), behoud en versterken van puntvormige en lineaire landschapselementen (in het bijzonder het herstellen van de dreven in de omgeving van Merksplas-kolonie alsook de aanleg van lineaire landschapselementen in de omgeving van Wortel-kolonie en het kasteel Hoogstraten), de landschappelijke integratie van de Laarmolen,… Algemeen kan er geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen in zijn geheel geen afbreuk doen aan de belevingswaarde in het ruilverkavelingsgebied. In tegendeel, er is getracht om de landschappelijke structuur meer leesbaar te maken en vast te leggen. De ruilverkaveling kan wel een schaalvergroting veroorzaken en daarbij kunnen KLE’s verloren gaan. Echter, bij de vorming van de nieuwe percelen worden steeds nieuwe KLE’s voorzien. Hierbij is het belangrijk op te merken dat de te rooien KLE’s in functie van de ruilverkaveling worden gecompenseerd in het openbaar domein en als lijnvormige maatregelen voor niet-agrarische functies in eigendom en beheer van een overheid. Deze zullen dus in de toekomt op een duurzame wijze aanwezig zijn en niet meer onderhevig aan een autonome evolutie. De alternatieven worden globaal als gelijkwaardig beoordeeld aan het basisplan wat betreft de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Het behouden van zandpaden in plaats van paden in steenslag bij alternatief 2 en 4 wordt beperkt positiever beoordeeld ten opzichte van het basisscenario. De zandpaden maken deel uit van het collectieve geheugen van de Kempen. Ze hebben een historische, landschappelijke, recreatieve en ecologische waarde. Belangrijk aspect hierbij is de beeldwaarde. Er dient echter opgemerkt te worden dat de aanleg in steenslag ook geen significant negatieve effecten zal veroorzaken. Bij uitvoering van alternatief 5 zal de afgraving beperkter zijn,

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 305 van 403 waardoor er minder risico is op aantasting van archeologische relicten, waardoor dit alternatief iets positiever wordt beoordeeld in vergelijking met het basisscenario. Algemeen kan gesteld worden dat het plan en ook de alternatieven haalbaar zijn vanuit de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Effectgroep Beoordeling Erfgoedwaarden: impact op archeologie Mogelijk -3 Erfgoedwaarden: impact op beschermde 0/+1 tot plaatselijk +2 landschappen en beschermde monumenten Erfgoedwaarden: impact op -1 tot +2/+3 landschapsatlasrelicten Landschapsstructuur -2 tot +3 Landschapsbeeld -1/-2 tot +3

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 306 van 403 7.5 Mens 7.5.1 Afbakening van het studiegebied De milieueffecten ten gevolge van de uitvoering van het ruilverkavelingsplan op de mens en zijn leefomgeving werden geanalyseerd. Voornamelijk de ruimtelijke aspecten zijn gezien de aard van het plan van belang. Ten aanzien van de discipline Mens werden de effecten van het plan op de landbouw, de recreatie en het verkeer in het ruilverkavelingsgebied onderzocht. Het studiegebied voor de discipline mens omvat alemeen het plangebied en de (ruime) omgeving (tot op ca. 200m rond het plangebied). Inzake ruimtelijke aspecten beperkt het studiegebied zich tot het plangebied en de directe omgeving. Wat betreft hinderaspecten werd het algemeen studiegebied niet uitgebreid gezien de nog relevante zone waar zich effecten voor de mens kunnen voordoen (b.v. door geluidshinder, fijn stof hinder, landschapsbeeld, …) beperkt blijft tot max. 200m rond het plangebied. Gezien Wortel-kolonie en Mersplas-kolonie belangrijk zijn voor wat betreft recreatie, werd het algemeen studiegebied wel uitgebreid, waardoor de kolonies binnen het studiegebied komen te liggen.

7.5.2 Juridische en beleidsmatige context Voor de discipline Mens – ruimtelijke aspecten en mobiliteit zijn als beleidsmatige context vooral het gemeentelijk ruimtelijk structuurplan (GRS) en het mobiliteitsplan van de betrokken gemeenten van belang. Qua juridische bestemmingen zijn het gewestplan, de HAG, BPA en de RUP’s relevant.

7.5.3 Methodologie

7.5.3.1 Methodiek gedetailleerde beschrijving bestaande situatie In de discipline Mens worden m.b.t. de bestaande toestand volgende aspecten beschouwd: o Bestemming: compatibiliteit van de bestaande functies met de geldende juridische bestemmingen en de beleidsvisie(s); o Gebruikswaarde: aanwezige economische functies; het functioneren van de activiteiten in en rond het plangebied; Voor het deelaspect landbouw zal de bestaande landbouwsituatie beschreven worden (bedrijfs- en perceelskenmerken, het huidig grondgebruik, de huidige knelpunten inzake landbouw, …) uitgaande van de ter beschikking gestelde geactualiseerde landbouwstudie (2017).; Het deelaspect recreatie zal een overzicht en beschrijving geven van de verschillende vormen van recreatie die momenteel voorkomen in het ruilverkavelingsgebied (o.a. streekgebonden en routegebonden recreatie, toeristische bezienswaardigheden, …); o Beeld- en belevingswaarde: perceptieve kenmerken van de omgeving; o.b.v. de beeldkwaliteit uit de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie; o Leefbaarheid: bewoning; tewerkstelling en voorzieningen; actuele omgevingskwaliteit (geluid, geur, stof); veiligheidsaspecten; o Bereikbaarheid en doorstroming Wat het aspect mobiliteit betreft zal de hoofdwegenstructuur en het plattelandswegennet beschreven worden in functie van de verschillende gebruikers (landbouwverkeer, gewoon autoverkeer, recreatief verkeer, …) en zullen de huidige knelpunten aangegeven worden. De beschrijving zal gebeuren a.d.h.v. bestaande informatie, er worden geen verkeerstellingen voorzien; o Verkeersveiligheid: huidige knelpunten in functie van de verschillende gebruikers (autoverkeer – langzaam verkeer).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 307 van 403 7.5.3.2 Methodiek effectenvoorspelling en –beoordeling Beoordelingscriteria met betrekking tot de discipline mens kunnen nooit volledig uit kwantitatieve grootheden bestaan door de complexiteit en het holistisch karakter van het studieobject. De beoordeling in de verschillende effectengroepen zal daarom enerzijds steunen op objectieve criteriawaarden en anderzijds steunen op onderzoek met betrekking tot invloed op omgevingsfactoren, perceptie en gedrag. Gebruikswaarde en functionele aspecten In de eerste plaats zijn er de functionele aspecten die betrekking hebben op de invloed van de gewijzigde infrastructuur op het ruimtelijk functioneren, op de relaties tussen de verschillende functies en de mate waarin ontwikkelingsmogelijkheden gecreëerd of ontnomen worden. Gezien de aard van het plan zal de nadruk hierbij vooral liggen op de invloed van het plan op vlak van herverkaveling, aanpassing van bestaande wegen en nieuwe ontsluitingen, recreatiemogelijkheden (fiets- en wandelroutes, sportterreinen). Functiewijzigingen en wijzigingen in bodemgebruik zullen vooral een impact hebben op landbouwers, inwoners en recreanten. Wat betreft landbouw zal vooral rekening gehouden worden met de effecten die de ingrepen zullen hebben op het landbouwareaal en zijn uitbatingsmogelijkheden. Zo worden o.a. een daling in de perceelafstand, een verbeterde ontsluiting en bereikbaarheid, een verkorte arbeidsduur, het vergroten van de huiskavels en een betere bewerkbaarheid van de percelen (t.g.v. aangepaste grootte en vorm) positief beoordeeld. Voor de nieuw aan te leggen en de te verbeteren wegen wordt nagegaan of het type verharding de bereikbaarheid van de percelen niet negatief beïnvloedt en of de breedte van de wegen in relatie staat tot de huidige moderne landbouwmachines. Een verlies aan landbouwareaal wordt negatief beoordeeld, maar dient gezien te worden in relatie tot de vele positieve effecten van de ruilverkaveling voor de landbouw. De concrete wijzigingen in perceel- en kavelstructuur worden pas vastgelegd bij de effectieve herverkaveling en kunnen op planniveau nog niet concreet beoordeeld worden. Er zullen, indien relevant, algemene aanbevelingen gemaakt worden waarmee rekening kan gehouden worden bij de effectieve herverkaveling. De verschillende ingrepen inzake waterbeheer zullen besproken worden in relatie tot de bodemgeschiktheid voor landbouw. Mogelijke effecten van de ingrepen die recreatie bevorderen (zoals vb. toename aan zwerfvuil, maar ook bevorderen van thuisverkoop) worden globaal besproken. Voor het deelaspect recreatie zal een beschrijving worden gegeven van de toe- of afname van de recreatieve (mede)gebruiksmogelijkheden. De aanleg van bijkomende (trage) wegen en laarzenpaden, het realiseren van ‘missing links’, het versterken van natuurwaarden, het opwaarderen van erfgoed met recreatieve waarde en het aanleggen van rustplaatsen voor recreanten worden hierbij positief beoordeeld. Verder zal onderzocht worden of de beoogde ingrepen negatieve effecten kunnen veroorzaken op bestaande recreatieve routes. Na uitvoering van het plan worden geen rechtstreekse effecten verwacht op de woonfunctie. Onrechtstreekse effecten op de woonfunctie zullen globaal besproken worden vb. het aanleggen van nieuwe (trage) wegen kan een verminderde privacy ter hoogte van woningen veroorzaken, de aanleg van bijkomende groenelementen kan het gebied aantrekkelijker maken voor bewoners. Beeld- en belevingswaarde en hinder Daarnaast bestaat een deel van het onderzoek uit het inschatten van de effecten met betrekking tot beleving van de ruimte zoals visuele impact of hinder, esthetische meerwaarde of oriënterend vermogen. Ook mogelijke hinder van stof, geur, geluid, enz. wordt tot de belevingsaspecten gerekend. Deze hindervormen spelen voornamelijk een rol in de aanlegfase en zijn dus van tijdelijke aard. Daarom zijn ze op planniveau niet onderscheidend als afwegingscriterium en komen ze enkel zeer globaal aan bod. Echter hinder kan zich ook voordoen na de uitvoering van het plan, vb. de aanwezigheid van (nieuwe) recreatie in de directe omgeving van woningen kan voor geluidshinder, sluikstorten en zwerfvuil en een vermindering van de privacy zorgen. De vermindering in het aantal gereden landbouwkilometers wordt positief beoordeeld t.o.v. lucht en geluidhinder.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 308 van 403 Eventuele effecten op landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie in de omgeving beïnvloeden de beleving ervan. In hoofdzaak wordt hier uitgegaan van de perceptuele kenmerken omdat deze objectief kunnen beschreven worden. Belevingskwaliteiten hangen immers nauw samen met een waardering en interpretatie van de situatie en deze kunnen sterk verschillen afhankelijk van de invalshoek van waaruit men een gebied bekijkt. Mobiliteitsaspecten De verkeerssituatie zal wijzigingen ondergaan ten gevolge van de ontsluitingsingrepen (aanleggen, verbeteren of afschaffen van wegen). De effecten van het plan op de verkeerssituatie (zowel autoverkeer als traag verkeer) zullen aangegeven worden: enkel permanente gevolgen van de ruilverkaveling op de verkeersafwikkeling, doorstroming en de verkeersveiligheid worden besproken. Aandacht gaat hierbij o.a. naar sluipverkeer. Van de nieuw aan te leggen of te verbeteren wegen zal nagegaan worden of ze een verbinding vormen tussen 2 goed uitgeruste wegen. Op basis van het type verharding van deze nieuw aan te leggen of te verbeteren wegen wordt vervolgens nagegaan of ze een mogelijke sluiproute zouden kunnen vormen (van niet-verharde wegen wordt de kans dat ze als sluiproute zullen gebruikt worden beperkt ingeschat). Inzake verkeersveiligheid wordt het aanleggen van nieuwe recreatieve routes positief beoordeeld, gezien trage weggebruikers deze wegen kunnen gebruiken en er bijgevolg minder conflicten zullen optreden met gemotoriseerd verkeer. Hiermee samenhangend wordt het toegankelijk maken van bestaande recreatieve routes voor gemotoriseerd verkeer negatief beoordeeld. In het MER zal nagegaan worden of nieuwe of te verbeteren (trage) wegen verbinding maken met grotere wegen (N14, N124 en N131).

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 309 van 403 Tabel 7-25: Beoordelingscriteria en significantiekader voor de milieudiscipline mens Effecten Criterium Methodiek Significantie Gebruikswaarde en functionele aspecten Bestemming Compatibiliteit functies met bestemming Kwalitatieve aftoetsing Compatibel met bestemming (ja/nee) volgens bestemmingsplan en Indien relevant kwantitatieve afweging Graad van eventuele zonevreemdheid beleidsvisie(s) (ruimtebalans) Gebruikswaarde Winst / verlies aan economische functies Kwantitatieve afweging (ruimtebalans, Toename / afname aan waardering economische milieuaspecten van de landbouwwaardering) functies / landbouwwaardering / woonkwaliteit Wijziging landbouwwaardering Kwalitatieve beschrijving Wijziging woonkwaliteit (privacy) Functioneren activiteiten rond plangebied (zoals recreatie) Beeld- en belevingswaarde Beeld- en Wijziging van de perceptieve kenmerken Kwalitatieve beschrijving van de wijzigingen in de Mate van visuele impact (beeldbepalende elementen, belevingswaarde door de realisatie van het plan en omgeving die leiden tot een visuele impact + open / geslotenheid van de omgeving, visuele bijgevolg wijziging van de beschrijving hoe hierdoor de belevingswaarden barrières,…), mate waarin de waarnemings- en belevingswaarde kunnen wijzigen waarderingskenmerken worden beïnvloed Leefbaarheid Hinderbeleving Kwalitatieve beschrijving Omvang van sociale en economische effecten: impact op woningen, voorzieningen en tewerkstelling Veiligheidsaspecten Omvang van potentiële hinder (stof, geur, geluid, bereikbaarheid) t.h.v. bewoning, vnl. tijdens de aanlegfase Mobiliteitsaspecten Bereikbaarheid en Wijziging bereikbaarheid voor Kwalitatieve bespreking o.b.v. aantal, ligging en Mate waarin de doorstroming/bereikbaarheid wijzigt doorstroming landbouwers, inwoners en recreanten inrichting wegen die aangepast of nieuw aangelegd worden i.h.k.v. het plan

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 310 van 403 Effecten Criterium Methodiek Significantie Wijziging doorstroming wandelaars, fietsers en auto’s (incl. sluipverkeer en recreatie)

Verkeersveiligheid (Opheffing van) conflicten tussen Kwalitatieve beoordeling onveilige situaties, Ongevalrisico, comfortniveau, oversteekbaarheid verschillende weggebruikers (in het oversteekbaarheid en fiets- en voetgangerscomfort (kwalitatief) bijzonder autoverkeer – langzaam verkeer) Barrièrewerking / oversteekbaarheid

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 311 van 403 7.5.4 Beknopte beschrijving van de referentiesituatie

7.5.4.1 Gebruikswaarde en functionele aspecten

Landbouw In 1998 werd een landbouwstudie uitgevoerd. Daarin werd bij 120 bedrijfsleiders een enquête uitgevoerd, waarvan er uiteindelijk 103 bruikbaar waren voor de gemaakte analyse. In 2013 en in 2017 werd deze studie geüpdatet. In 2017 werden voor de actualisatie van de landbouwstudie 131 bedrijven (desktop) geselecteerd op basis van de economische bedrijfsomvang. Enkel de bedrijven met een matige, grote of zeer grote bedrijfsomvang (VBO-klassen 3, 4 en 5, zie hierna) werden in de geüpdate landbouwstudie opgenomen. Van de bedrijven met een zeer kleine of kleine bedrijfsomvang (VBO-klassen 1 en 2) wordt aangenomen dat dit eerder een hobbymatige activiteit is en geen beroepslandbouw. Onderstaand wordt de landbouwstudie van 2017 besproken en wordt verwezen naar de studie van 1998 waar relevant. Bodemgebruik Het agrarisch bodemgebruik bedraagt ca. 76% van de totale oppervlakte in het ruilverkavelingsgebied. Gras (51%) en mais (38%) zijn de meest voorkomende teelten in het gebied. Dit is te verklaren door het hoge aandeel veehouderijbedrijven (zie verder). De resterende oppervlakte wordt ingenomen door verschillende akker- en tuinbouwgewassen, plantages en door gebouwen. De teelten zijn in de loop van de jaren zo goed als onveranderd gebleven. Melkvee blijft in 2017 het voornaamste bedrijfstype en de daarmee gepaard gaande ruwvoerderproductie is onvermijdelijk aanwezig. Bedrijfstype Melkvee is zowel in aantal actieve bedrijven als ook in gebruikte oppervlakte het meest voorkomende bedrijfstype in het ruilverkavelingsgebied (=plangebied van het MER). Gemiddeld gebruikt een melkveebedrijf, betrokken bij de ruilverkaveling, een totale oppervlakte van 14 ha in het gebied. Hoewel er ook veel varkensbedrijven actief zijn, gebruiken deze in verhouding minder oppervlakte, namelijk 5 ha per betrokken bedrijf. De tweede grootste oppervlaktegebruikers zijn de gemengde melk- en vleesveebedrijven, zij gebruiken namelijk 12 ha per betrokken bedrijf. In vergelijking met 1998 is in 2017 de melkveesector nog altijd de grootste in het gebied, zowel in aantal bedrijven als ook in gebruikte oppervlakte. Ook de intensieve veebedrijven komen er nog altijd veel voor, zij gebruiken echter minder oppervlakte in het gebied. Het aandeel vleesveebedrijven is afgenomen, wel zijn er meer gemengde melk- en vleesveebedrijven actief in het gebied. De (gemengde) melkvee en vleesvee bedrijven hebben in 2017 nog steeds de grootste oppervlakte inbreng, samen 66% van de oppervlakte. Bedrijfssociologie Van de 131 geselecteerde landbouwbedrijven is van 53 bedrijfsleiders de leeftijd onbekend. Dit zijn bedrijven die een landbouwvennootschap (LV) of een andere niet-persoonlijke rechtsvorm hebben waardoor de leeftijd van de bedrijfsleider niet geregistreerd wordt. Als de leeftijd van de 78 overgebleven landbouwers bekeken wordt, zijn er vier bedrijfsleiders jonger dan 35 jaar, samen gebruiken zij 3% van de oppervlakte. De meeste oppervlakte is in gebruik door landbouwers tussen de 45 en 55 jaar. Ook zijn er drie bedrijven actief waarvan de bedrijfsleider de pensioengerechtigde leeftijd al heeft bereikt. De gemiddelde leeftijd (van 78 bedrijven) is 51 jaar. In vergelijking met 1998 is de gemiddelde leeftijd met zes jaar gestegen. Het feit dat de gemiddelde leeftijd over een periode van 19 jaar slechts met zes jaar is gestegen, impliceert dat er op bepaalde bedrijven wel verjonging, door bedrijfsopvolging, heeft plaatsgevonden sinds 1998. Daarbij is het aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de 53 landbouwvenootschappen die actief zijn in het gebied relatief jonge bedrijfsleiders hebben. Vennootschappen in de landbouwsector hebben namelijk een aantal voordelen die gericht zijn op een familiale bedrijfsovername.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 312 van 403 Totale bedrijfsoppervlakte De gemiddelde bedrijfsoppervlakte voor de geselecteerde bedrijven wordt hieronder in Tabel 7-26 weergegeven per bedrijfstype. Het gaat hier om de totale oppervlakte van de geselecteerde bedrijven binnen én buiten het plangebied. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van de akkerbouw, boomkweek en overige bedrijven is weinig representatief gezien het lage aantal bedrijven (#2) en daarom niet opgenomen in de onderstaande tabel. Van alle betrokken bedrijfstypes zijn de gemengde melk- en vleesveebedrijven gemiddeld het grootst in oppervlakte, gevolgd door de gespecialiseerde melkveebedrijven. De gemiddelde bedrijfsoppervlakte van alle geselecteerde bedrijven is 41 ha. In Vlaanderen is dit gemiddeld 37 ha. Tabel 7-26: gemiddelde bedrijfsoppervlakte per bedrijfstype

Bedrijfstype Aantal bedrijven Gemiddelde bedrijfsoppervlakte (ha

Melkvee 43 45

Varkens 25 20

Melk- en Vleesvee 15 65

Vleesvee 15 35

Gemengd veebedrijf 7 44

Pluimvee 7 20

Mestkalveren 6 20

Groenten 4 19

Gemengd akkerbouw en 5 3 vee

Akkerbouw 2 -

Boomkweek 2 -

Overige 2 -

Totaal 131 41

De gemiddelde bedrijfsoppervlakte in 1998 was 20 ha, deze is dus sterk toegenomen. Bedrijfsomvang De vergelijkende bedrijfsomvang (VBO) van de betrokken bedrijven werd berekend op basis van de standaardopbrengst (SO) van alle teelten en gewassen rekening houdend met de productierichting (bedrijfstype). De VBO wordt uitgedrukt in Familiale ArbeidsKracht (FAK) en is gelijk aan 1 wanneer het bedrijf, rekening houdend met de productierichting, voldoende SO heeft om potentieel in een gemiddeld Vlaams landbouwbedrijfsinkomen te voorzien voor 2 volwaardige FAK's. Zo worden bedrijven onderverdeeld in vijf VBO-klassen (1; zeer klein, 2; klein, 3; matig, 4; groot en 5; zeer groot). Zoals hierboven reeds werd beschreven werden enkel de bedrijven geselecteerd met een VBO-klasse van drie of hoger. Van deze 131 bedrijven hebben 55 bedrijven een zeer grote VBO. Dit zijn allemaal bedrijven die minimaal twee volwaardige FAK van een gemiddeld landbouwbedrijfsinkomen kunnen voorzien. Deze zeer grote bedrijven gebruiken samen 51% van het landbouwoppervlak in het plangebied.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 313 van 403 De berekeningsmethode waarmee de VBO-klassen wordt bepaald is niet dezelfde als waarmee de zogenaamde leefbaarheidsscore werd berekend in 1998. Toch kan uit beide cijfers dezelfde conclusie worden getrokken, namelijk dat er binnen het gebied veel bedrijven actief zijn die een aanzienlijke economisch productieomvang hebben. Het gebied is in 2017 nog altijd een sterk landbouwgebied. Bij bijna alle bedrijfstypes heeft het merendeel van de geselecteerde bedrijven een VBO klasse van 4 of 5. Bij de rundveebedrijven heeft bijvoorbeeld 80% van de bedrijven een grote of zeer grote bedrijfsomvang. Bij de vleesveebedrijven is de helft van de bedrijven van slechts een matige bedrijfsomvang en heeft geen bedrijf een zeer grote omvang. De varkensbedrijven zijn meer evenredig verdeeld over de drie klassen. Over de andere bedrijfstypes is geen uitspraak te doen gezien het kleine aantal bedrijven. Gemiddelde perceelsgrootte In Vlaanderen is een landbouwperceel gemiddeld 1,4 ha groot. De gemiddelde perceelsgrootte van een veldkavel in het ruilverkavelingsgebied van de 131 geselecteerde bedrijven is 2,2 ha. Wanneer ook de landbouwpercelen in eigendom van VLM en van de Regie der Gebouwen worden meegenomen daalt de gemiddelde perceelsoppervlakte van een veldkavel in het ruilverkavelingsgebied naar 1,6 ha. Sinds 1998 is de gemiddelde perceelsgrootte toegenomen en het aantal percelen afgenomen. Kavelligging Bij de kavelligging bespreken we de ligging van de bedrijfszetel en de gebruikspercelen van de geselecteerde landbouwbedrijven. De percelen die naast de bedrijfsgebouwen liggen en samen een aaneengesloten geheel vormen, beschouwen we als huiskavel. Voor de bedrijven die een huiskavel hebben, is die uiteraard heel belangrijk. De ligging naast de bedrijfszetel zorgt immers voor heel wat kostenbesparingen. De bedrijven waarvan de zetel en de (eventuele) huiskavel in het projectgebied liggen, noemen we binnenblokbedrijven. 48 van de 131 geselecteerde landbouwbedrijven liggen met hun bedrijfszetel in het ruilverkavelingsgebied. De veldkavels zijn de percelen die niet tot de huiskavel behoren. We onderscheiden in deze studie twee soorten veldkavels, enerzijds de veldkavels van de binnenblokbedrijven en anderzijds de veldkavels van de landbouwbedrijven waarvan de zetel buiten het plangebied is gelegen (buitenblokbedrijven). In Tabel 7-27 worden alle bijhorende oppervlaktes weergegeven. Tabel 7-27: kavelligging binnen het studiegebied

Kavelligging Oppervlakte (ha) Relatieve oppervlakte (%)

Gebouwen 86 6

Huiskavel 424 31

Veldkavel 865 63

- binnenblokbedrijf 493 -

- buitenblokbedrijf 372 - Totaal 1375 100

Ruim 73% van de geregistreerde landbouwoppervlakte in het ruilverkavelingsgebied is in gebruik door binnenblokbedrijven. Gemiddeld is een huiskavel 10,6 ha groot. Ten opzichte de studie van 1998 is de oppervlakte huiskavel van een gemiddeld binnenblokbedrijf toegenomen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 314 van 403 Afstand van de percelen tot de bedrijfszetel Vanzelfsprekend liggen de huiskavels van de binnenblokbedrijven dichtbij de bedrijfszetel. Daarom wordt hieronder bekeken hoe ver de afstand is tussen de veldkavels en bedrijfszetels (van de geselecteerde binnen- en buitenblokbedrijven). In totaal liggen er 399 veldkavels van de 131 geselecteerde bedrijven in het plangebied. Tabel 7-28 is gebaseerd op de afstand tot de bedrijfszetel voor elke veldkavel gelegen in het plangebied. Ook als de bedrijfszetel buiten het plangebied is gelegen is de afstand berekend. 16 percelen worden als veldkavel beschouwd omdat zeweliswaar tegen de bedrijfszetel liggen maar geen aaneengesloten geheel vormen met de huiskavel door bijvoorbeeld een weg of gracht, de afstand tot de bedrijfszetel is dan nul. 43% van de veldkavels ligt op minder dan één kilometer afstand van de bedrijfszetel. 23% van de percelen ligt tussen de 2 en 5 km verwijderd van de bedrijfszetel. Uit de analyse blijkt ook dat de percelen die op meer dan 10 km afstand van de bedrijfszetel zijn gelegen de grootste oppervlakte hebben namelijk 2,6 ha.

Tabel 7-28: afstand tot de bedrijfszetel

Afstand tot de Relatief aantal Relatieve Aantal percelen Oppervlakte (ha) bedrijfszetel percelen (%) oppervlakte (%)

0 km 16 4 29 3

0 - 0,5 km 91 23 174 20

0,5 – 1 km 65 16 147 17

1 – 2 km 50 12 113 13

2 – 5 km 90 23 188 22

5 – 10 km 54 13 111 13

>10 km 31 8 82 10

Onbekend 2 1 21 2

Totaal 399 100 865 100

Nat-droogte schade In de ecohydrologische studie van IMDC werd de nat- en droogteschade berekend voor de huidige toestand. Hierbij werd tot onderstaande conclusie gekomen. o Ca. 20 % van het weilandareaal heeft te kampen met een zekere mate van natschade (minder dan 20 % opbrengstderving), voor akkerland is dit ca. 40 %. De natschade komt verspreid voor in de vallei van de Mark en van de zijbeken. Ten oosten van de strafkolonie van Hoogstraten is er een bredere zone die minder geschikt is voor landbouw. Ook in de hogergelegen zones zijn enkele clusters met hogere natschade, voornamelijk op locaties waar vennen voorkomen of voorkwamen. o Ca. 90 % van het landbouwareaal heeft te kampen met een zekere mate van droogteschade (tot 40 % opbrengstvermindering). De droogteschade komt voornamelijk voor op de hoger gelegen infiltratiegebieden. In het westen van het studiegebied (bv. omgeving van Achtel) is droogteschade minder uitgesproken: het bodemtype is er vaak lemiger, en dus minder gevoelig aan verdroging. In de valleigebieden is er nauwelijks droogteschade.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 315 van 403 Figuur 7-39: berekende nat- en droogteschade in de huidige toestand (scenario 0) (bron: IMDC)

Herbevestigd agrarisch gebied Met uitzondering van de omgeving van de valleigebieden, is nagenoeg het volledige plangebied aangeduid als Herbevestigd Agrarisch Gebied. Binnen het ruilverkavelingsgebied zijn volgende HAG- gebieden gelegen: • Sint-Lenaerts – Achtel • Rijkevorsel – Bolk • Poeleind – Langenberg

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 316 van 403 Recreatie Het recreatief en toeristisch medegebruik van het landelijk gebied wordt bepaald door verschillende vormen van recreatie en verschillende doelgroepen (zoals wandelaars, fietser, ruiters, mindermobielen, natuurliefhebbers). Het ruilverkavelingsgebied wordt voornamelijk gekenmerkt door routegebonden recreatie. Verschillende wandel-, ruiter-, mountainbike- en fietspaden zijn reeds aanwezig, maar zijn niet altijd onderling verbonden met elkaar. Een kwalitatief en structureel uitgebouwd netwerk ontbreekt. De recreatieve aantrekkingskracht kan verhoogd worden door een aantal rustpunten te voorzien. Het fietsenknoopnetwerk binnen en in de omgeving van het plangebied wordt weergegeven in onderstaande figuur.

Figuur 7-40: fietsknooppuntennetwerk in en in de omgeving van het plangebied

Verder zijn er ook een aantal bestaande MTB-routes die ook beperkt het ruilverkavelingsgebied kruisen, zie onderstaande figuur.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 317 van 403 Figuur 7-41: aanduiding van bestaande MTB-routes in de omgeving van het plangebied (bron: routeyou.com) Volgende recreatieve verbindingen ontbreken of zijn onvoldoende uitgebouwd : • De bebouwde kern van Hoogstraten (zuidelijk deel) en het gehucht Achtel met de vallei van de Kleine Mark en de Bolksedijk; • De bebouwde kern van Hoogstraten (noordelijk deel) met de vallei van de Mark en de depressie van de Hollandse Loop; • De bebouwde kern van Rijkevorsel via de vallei van de Kleine Mark en de depressie van de Bolkse Beek met het gehucht Bolk; • De bebouwde kern van Rijkevorsel met Merksplas-kolonie en Breebos; • Het gehucht Bolk met Merksplas-kolonie en Breebos; • Recreatieve verbindingen (laarzenpaden) door de valleien van Mark en Kleine Mark en de depressie van de Bolkse beek en de Hollandse Loop. Veilige oversteekplaatsen voor recreanten ontbreken ter hoogte van : • de Klinketbrug (N124) • de Papenvoortse brug (N124) • Grote Gammel (N14) Ter hoogte van volgende waardevolle landschappen / elementen ontbreken goed uitgeruste rustplaatsen: aan de Laarmolen, de samenvloeiing van Mark, Kleine Mark en Bolkse beek, de dries van Bolk en aan plaatselijke kapelletjes. De kruispunten van de Klaterstraat - Zwartbossen en de Nering - Keirschothoeveweg zijn momenteel onveilig voor recreatief verkeer. Wortel-kolonie en Merksplas-kolonie vormen belangrijke, recreatieve aantrekkingspolen (wandelen, fietsen, ruiterij, de bezoekerscentra, de landschappelijke en bouwkundige erfgoedwaarden, het landlopersmuseum, de Rijksweldadigheidskolonies, ...). De erkening van deze 2 kolonies als Unesco werelderfgoed zal het recreatief potentieel een enorme stimulans kunnen geven.

Wonen De woonfunctie binnen het plangebied is volgens het gewestplan beperkt tot verwaarloosbaar. Binnen het plangebied zijn volgens het gewestplan slechts enkele zeer kleine zones aangeduid als

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 318 van 403 ‘woongebied’, ‘woongebied met cultureel, historische en/of esthetische waarde’, ‘woongebied met landelijk karakter’ en ‘woonuitbreidingsgebieden’. Deze snippers bevinden zich allen op de rand van het plangebied.

7.5.4.2 Beeld- en belevingswaarde Hierbij kan verwezen worden naar de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

7.5.4.3 Leefbaarheid - veiligheid Binnen het plangebied zijn er geen hoofdwegen gelegen of primaire wegen van 1e categorie. Er is geen geluidshinder van spoor- of vliegverkeer. Wel zorgen de N14 en de N131 voor lokale geluidshinder afkomstig van het wegverkeer. Het geluid afkomstig van wegverkeer op de N124 werd niet berekend op de geluidsbelastingskaarten. Er kan echter verondersteld worden dat het verkeer ook hier voor lokale geluidsverstoring zal zorgen.

Figuur 7-42: geluidsbelastingskaart wegen (Lden) in de omgeving van het plangebied

In en in de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich geen Seveso-bedrijven. Ook binnen een straal van 2 km rondom het plangebied bevinden zich geen Seveso bedrijven. Binnen het plangebied zijn geen pijpleidingen aanwezig en het plangebied wordt evenmin gekruist door een hoogspanningslijn. Er zijn geen gegevens bekend over geur-, stof- of lichthinder binnen het plangebied. De bestaande luchtkwaliteit kan beschreven worden op basis van bestaande gegevens van de ATMOSYS-kaarten. ATMOSYS zorgt voor luchtkwaliteitsmodellen die tot op straatniveau met een hoge ruimtelijke resolutie kunnen geraadpleegd worden. Door de VMM, IRCEL (intergewestelijke Cel voor het Leefmilieu) en VITO is het ATMOSYS-project uitgevoerd. Het systeem van luchtkwaliteitsmodellen laat toe om de luchtkwaliteit van de voorbije jaren te analyseren. De ATMOSYS-kaarten zijn beschikbaar op de website http://atmosys.eu/faces/services-annual-maps.jsp.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 319 van 403 Volgens de beschikbare gegevens bedroeg de gemiddelde NO2 concentratie in 2016 ter hoogte van het plangebied tussen de 11-15 µg/m³ in het westen en tussen de 0-10 µg/m³ in het oosten. De PM10- jaargemiddelde concentratie bedroeg in 2016 tussen de 16-20 µg/m³. Inzake PM2,5 bedroeg de gemiddelde waarde voor 2016 ter hoogte van het grootste deel van het plangebied tussen de 11 – 12 µg/m² en op de westelijke grens tussen 11-13 µg/m². Algemeen kan gesteld worden dat de (achtergrond) luchtkwaliteit in en in de omgeving van het plangebied goed is. De grenswaarden worden voor geen van de relevante parameters overschreden in 2016.

Figuur 7-43: jaargemiddelde NO2-concentratie ter hoogte van het plangebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 320 van 403 Figuur 7-44: jaargemiddelde PM10-concentratie ter hoogte van het plangebied

Figuur 7-45: jaargemiddeldePM2,5-concentratie ter hoogte van het plangebied

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 321 van 403 7.5.4.4 Mobiliteitsaspecten Het ruilverkavelingsgebied is in het zuiden begrensd door de gewestweg N131 van Rijkevorsel naar Merksplas en in het westen door de N14 van Hoogstraten naar Rijkevorsel. De gewestweg N124 van Hoogstraten via Wortel naar Merksplas doorkruist het ruilverkavelingsgebied van west naar oost. Deze wegen hebben als hoofdfunctie het verzorgen van gemotoriseerd niet-agrarisch verkeer. Dit kan doorgaand verkeer, intergemeentelijk verkeer en intragemeentelijk verkeer zijn. Het gaat hier voornamelijk om personenwagens, vrachtwagens en openbaar vervoer. De Bolksedijk/Bolk/Neerven is een weg van intergemeentelijk belang. Deze weg verbindt Wortel (N124) met Rijkevorsel en doorsnijdt het studiegebied van noordoost naar zuidwest. De Bolksedijk is plaatselijk gekenmerkt door een agrarische lintbebouwing. De overige wegen (buurt- en voetwegen, fiets- en wandelpaden) behoren tot het plattelandswegennet. De kleinere wegen zijn meestal semi-verhard of niet verhard. De niet verharde wegen liggen voornamelijk geconcentreerd in Merksplas- en Wortel-kolonie, de Bolkse bossen, de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht, in de omgeving van het kasteel van Hoogstraten en ter hoogte van de valleiranden. In kader van het PRUP Wortel-kolonie werd een onderzoek verricht aangaande de ontsluiting in Wortel-kolonie en werd er een gewijzigd ontsluitingsconcept voorgesteld. Er wordt oa. voorgesteld een bepaalde dreef (Molendreef) te wijzigen naar éénrichtingsverkeer, bepaalde dreven op strategische plaatsen te knippen,… . De impact van het zwaar verkeer blijkt in de omgeving van het plangebied hoofdzakelijk op de noord- zuidgerichte N14 gesitueerd te zijn. Omdat deze in het centrum van Rijkevorsel samenkomt met de oost-westgerichte stroom lopen de intensiteiten qua zwaar verkeer hoog op in het centrum van Rijkevorsel (eveneens qua autoverkeer). Rekening houdend met de geplande ontwikkelingen in de regio (wonen, bedrijvigheid, infrastructuur), worden grote verkeersleefbaarheidsproblemen verwacht ter hoogte van de woonkernen langs de N14. Een omleiding van de N14 om Rijkevorsel is de aangewezen oplossing van het verkeersleefbaarheidsprobleem in de kern. Rijkevorsel heeft daarnaast een wegenstructuur met een kruis van gewestwegen. Dit zorgt ervoor dat quasi alle lokale wegen gevaar op sluipverkeer vertonen. Binnen het plangebied zijn een aantal wegen opgenomen in het functioneel fietsroutenetwerk: de N14, N131, N124 en de weg ‘kolonie’ naar Wortel-kolonie worden aangeduid als functionele fietsroute. De Bosuil in het noorden van het plangebied wordt aangeduid als alternatieve functionele fietsroute. Binnen het plangebied zijn er verschillende fiets-, wandel- en ruiterpaden aanwezig die gebruikt kunnen worden door het langzaam verkeer. Hierbij kan verwezen worden naar de bespreking onder het deeldomein recreatie. Het plangebied is niet goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Het meest nabije treinstation is dat van Brecht op bijna 9 km van het plangebied (in vogelvlucht). Er bevinden zich meerdere haltes van De Lijn langs de N14, N131 en N124. In het centrale deel van het plangebied zijn geen haltes gelegen. Sinds eind juni 2017 kan men op de website van de federale politie de interactieve ongevallenkaart raadplegen, waar alle ongevallen worden weergegeven die plaats vonden tijdens de periode van 2014 – 1ste semester 2016 en die geregistreerd werden door de geïntegreerde politie. Hieruit blijkt dat de meeste ongevallen plaatsvonden in het centrum van Hoogstraten, Rijkevorsel, Merksplas en Wortel, welke geen deel uitmaken van het plangebied. Ook op de grotere wegen op de rand van het plangebied (N14, N131 en N124) vonden ongevallen plaats. Binnen het plangebied wordt het kruispunt van Nering met de Keirschothoeveweg en Zwartbossen aangeduid, de Bolksedijk en de Beukendreef en Bosuil ten noorden van Wortel.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 322 van 403 Figuur 7-46: ongevallenkaart ter hoogte van het plangebied (bron: federale politie)

7.5.5 Effectvoorspelling en –beoordeling

7.5.5.1 Bestemming Het ruilverkavelingsgebied is volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen gesitueerd in het buitengebied. Het ruimtelijk beleid in het buitengebied moet gericht zijn op het vrijwaren van functies en activiteiten zoals landbouw, bos en natuur die kenmerkend zijn voor het buitengebied. Versnippering dient te worden tegengegaan. Verschillende zones binnen het ruilverkavelingsgebied zijn aangeduid als herbevestigd agrarisch gebied. Het studiegebied is volgens het provinciaal ruimtelijk structuurplan gelegen binnen de hoofdruimten ‘Noorderkempen’ en behoort tot de deelruimten ‘Open Kempen’ en ‘rustig grensgebied’. Het gebied van de open Kempen is letterlijk een open gebied waar de landbouwfunctie, voor een belangrijk deel grondgebonden, overweegt en wat een belangrijke economische betekenis heeft voor

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 323 van 403 de provincie. Enkele heidegebieden en bosgebieden komen verspreid voor en vormen een netwerk van verspreide natuurlijke gebieden. Bovendien wordt erkend dat de tuinbouwfunctie te Hoogstraten specifieke eisen veronderstelt. Beleidsmatig betekent dit dat buiten de kernen aandacht gaat naar grootschalige landbouw en verspreide natuurlijke gebieden. Het rustig grensgebied is een weinig bebouwd gebied met hoge natuurwaarden. Natuur en ondergeschikt daaraan laagdynamische passieve recreatie zijn hoofdfuncties in het gebied. Het gebied blijft beperkt toegankelijk behalve voor doorgaand, langzaam verkeer. Grondgebonden veehouderij is de ruimtelijke drager. Het oostelijk deel van de gemeente Hoogstraten is gelegen in het natuurlijk gebied gebonden aan de Mark. Dit gebied kan opgesplitst worden in een ecologisch gebied van bovenlokaal belang dat zich ten zuiden van de kern van Hoogstraten bevindt en een natuuraandachtsgebied dat zich ten oosten van deze Hoogstraten-Minderhout-Meer bevindt. Het bos van Heeshuis en zijn omgeving te Hoogstraten en de kolonie Wortel zijn geselecteerd als ecologische gebieden van bovenlokaal niveau evenals het gebied van de vallei van de Mark tussen Hoogstraten en Merksplas. De geplande maatregelen zijn grotendeels compatibel met de bestemmingen volgens het gewestplan. Echter voor het uitvoeren van de grootschalige inrichtingswerken in de natuurzones zal (in de situatie dat er geen wetswijziging gebeurt) waarschijnlijk een RUP moeten opgesteld worden, aangezien deze werken binnen de huidige agrarische bestemming moeilijk vergunbaar zullen zijn. Het gebied is op het gewestplan nagenoeg volledig aangeduid als agrarisch gebied en landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Ter hoogte van de kleiputten aan de Klaterstraat is er binnen het gewestplan een beperkte zone aangeduid als natuurgebied. Op de rand van dit natuurgebied zijn een aantal bomenrijen aangeduid als te rooien, om de openheid van het naastliggende gebied (wat zal ingericht worden als weidevogelgebied) te accentueren. Hiervoor zal een vergunning moeten aangevraagd worden. De ruilverkaveling kruist wel een aantal stappen in de structuurplanning van Vlaanderen. Concreet betekent dit voor het ruilverkavelingsgebied dat een aantal gronden die momenteel landbouw als bestemming hebben, in de toekomst één of andere groene bestemming zullen krijgen. Door het opstellen van het ruilverkavelingsplan in de geest van de reglementeringen en afbakeningen die op komst zijn (AGNAS, NATURA 2000), krijgen de landbouwers betere garanties op het resterende landbouwareaal. Het is bijna zeker dat de gronden die in het ruilverkavelingsplan afgebakend zijn als natuurzones, in de nabije toekomst één of andere groene bestemming zullen krijgen. De ruilverkaveling biedt dan ook een loyale oplossing aan de landbouwers in kwestie aan. Door het uitruilen van de landbouwgronden uit gebieden met hoge potenties voor natuur, en door een gedeeltelijke compensatie van deze gronden, krijgen de landbouwers betere perspectieven qua bestemming van het resterende landbouwareaal en verhoogt de rechtszekerheid. Verder worden er bossen gerooid in agrarisch gebied en worden er nieuwe bossen aangeplant in gebieden met een groene bestemming (in Wortel-kolonie) of die op termijn een groene bestemming zullen krijgen.

7.5.5.2 Gebruikswaarde Landbouw Landbouwsituatie Eén van de voornaamste doelstellingen van een ruilverkaveling is de verbetering van de landbouweconomische situatie. Het herverkavelen (ruilen), de kavelinrichtingswerken en het verbeteren van de kavelvormen zal ervoor zorgen dat de velden van eenzelfde landbouwer dichter bij elkaar gelegen zijn, dichter bij de bedrijfszetel liggen (waardoor de totale bedrijfsafstand verminderd wordt) en gemakkelijker te bewerken zijn. De aanleg en het verbeteren van sommige wegen / paden in functie van landbouwgebruik zal leiden tot een betere bereikbaarheid van de percelen. Elk perceel zal goed bereikbaar zijn, er zal naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk percelen te ontsluiten via andere percelen (waarvoor erfdienstbaarheid noodzakelijk is), wat positief beoordeeld wordt (score +2). Voor

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 324 van 403 een meer gedetailleerde bespreking van de te verwachten landbouwkundige baten en een bespreking per deelgebied wordt verwezen naar §4.3.2.1. Het ruilverkavelingsplan voorziet ook een aantal maatregelen (bv: aanleg nieuwe ontsluitingsweg, nieuw te bebossen percelen, zones voor natuurinrichting, KLE’s,…) die ervoor zorgen dat landbouwgrond zal verdwijnen. Gemiddeld verliezen alle bedrijven +- 2 % van hun landbouwareaal aan maatregelen voor niet-agrarische functies en nog eens +- 2 % van hun landbouwareaal aan verbredingen van het openbaar domein van wegen en waterlopen. De totale grondinname kan nog niet exact worden begroot, maar verlies van landbouwgrond wordt negatief beoordeeld, zeker gezien er gesteld wordt dat er een grote grondbehoefte is binnen het plangebied (score -2). Er dient evenwel opgemerkt te worden dat in het ruilverkavelingsplan voldoende maatregelen voorzien zijn die de bewerkbaarheid en de bereikbaarheid van de percelen verbeteren, wat positief beoordeeld wordt (score +2). Daarnaast situeert het grootste deel van de gronden die uit agrarisch gebruik genomen worden, zich in de valleigebieden, welke gronden zijn die standaard nat tot zeer nat zijn en landbouwkundig minder interessant zijn en waar in kader van NATURA 2000 natuurdoelen moeten gerealiseerd worden (zie verder). De onderstaande tabel geeft een overzicht van de oppervlakte per waardezoneklasse voor respectievelijk het volledige ruilverkavelingsgebied en de natuurzones. De ontwerpclassificatie gaat uit van 18 waardezoneklassen met respectievelijk 1000 punten/ha voor gronden met waardeklasse 1, dalend tot 600 punten/ha voor gronden met waardeklasse 17 en 100 punten/ha voor gronden met waardeklasse 18 (wegen). Met andere woorden, hoe lager de waardezoneklasse hoe hoger de landbouwkundige cultuur- en bedrijfswaarde (Klasse 1 scoort het beste met een waarde van 1000 punten/ha.). Voor het ruilverkavelingsgebied is de gemiddelde puntenwaarde 807 punten/ha. Voor de natuurzones is de gemiddelde puntenwaarde 738 punten/ha.

Klasse Puntenwaarde Ruilverkavelingsgebied natuurzones Oppervlakte Oppervlakte (punten/ha) (ha) (%) (ha) (%) 0 7,65 1 1000 42,40 1,7 2 970 5,44 0,22 3 970 61,05 2,45 4 950 5,09 0,2 5 950 204,56 8,2 0,03 0,03 6 900 60,92 2,44 0,3 0,24 7 900 473,71 18,99 1,24 0,96 8 850 243,82 9,73 1,54 1,2 9 850 326,82 12,1 1,32 1,03 10 800 379,74 15,22 22,37 17,43 11 800 147,52 5,91 8,33 6,5 12 750 184,84 7,41 37,08 28,89 13 750 33,53 1,34 0 0 14 700 123,25 4,94 40,47 31,53 15 700 19,12 0,77 0,21 0,17 16 650 71,69 2,87 15,39 11,99 17 600 1,21 0,05 0,07 0,06

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 325 van 403 18 100 103,37 4,14 Totaal 2.494,74 128,37 Gemiddelde 807 punten/ha 738 punten/ha puntenwaarde

Verder blijkt uit de analyse dat 80% van de oppervlakte, die in natuurzones gelegen zijn, getypeerd worden als nat tot zeer nat (drainageklassen e en f). Drainageklasse Realisatie Vlaams Natuurreservaat a - b - c 1,61 ha (1,26 %) d 23,91 ha (18,75 %) e 50,99 ha (40 %) f 50,48 ha (39,6 %) lege cellen 0,50 ha (0.4 %) Totaal 127, 49 ha

Door het uitruilen van landbouwgronden uit gebieden met hoge potenties voor natuur, en door een gedeeltelijke compensatie van deze gronden krijgen de landbouwers beter perspectieven qua bestemming van het resterende landbouwareaal. Het verlies aan landbouwareaal dient verder ook genuanceerd te worden. Processen zoals AGNAS en NATURA 2000 gaan onmiskenbaar gepaard met een verlies aan landbouwareaal. Doordat het ruilverkavelingsplan anticipeert op deze processen en de gronden die een natuurfunctie krijgen, toebedeelt aan de Vlaamse overheid en zodoende gedeeltelijk compenseert op de huidige eigendommen van de Vlaamse landmaatschappij, worden deze natuurwaarden niet gerealiseerd op eigendommen van landbouwers en private personen. Tevens kan gesteld worden dat de impact van deze ruimtelijke processen ten gevolge van de ruilverkaveling niet gedragen wordt door enkele individuele landbouwbedrijven, maar dat de impact uitgespreid wordt over het volledige ruilverkavelingsgebied. Door te anticiperen op deze ruimtelijke processen tracht de ruilverkaveling duidelijkheid te scheppen m.b.t. het toekomstig ruimtegebruik. Een op te stellen RUP zal de concensus en de afspraken die gemaakt zijn in het kader van de ruilverkaveling definitief in bestemmingen vastleggen. Met andere woorden: het ruilverkavelingsplan biedt hier een loyale oplossing voor het gestelde vraagstuk (score +1/+2). Tot slot, gronden in de natuurzones moeten ook beheerd worden. Hierbij kan landbouw een rol spelen onder de vorm van beheerlandbouw. De gronden die in de natuurzones liggen, worden uit landbouwgebruik genomen en worden overheidseigendom. Zo worden er geen groene, vlakvormige structuren op particuliere eigendom ontwikkeld. Medegebruik door landbouw van deze vlakvormige, groene structuren blijft ook deels mogelijk onder de vorm van beheerlandbouw. In deze fase van het plan is er echter nog geen duidelijkheid over op welke gronden medegebruik zal mogelijk zijn. In ieder geval wordt medegebruik door landbouwers in natuurzones (ook al zal dit een extensief medegebruik zijn) positief zijn, gezien er dan uiteindelijk toch meer grond ter beschikking gesteld kan worden voor de landbouw. Nieuwe recreatieve routes, erfbeplanting en verbeterde bedrijfstoegangen bieden in de toekomst ook perspectieven voor thuisverkoop bij landbouwbedrijven, wat een verhoging leefbaarheid van de bedrijven kan betekenen, en dus ook positief beoordeeld wordt. In het plan worden ook een aantal waterlopen en hoofdafwateringsgrachten verlegd, dit hoofdzakelijk om een meer regelmatige blok van landbouwpercelen te bekomen, wat positief

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 326 van 403 beoordeeld wordt (score +2). Verder worden er ook nieuwe tracés aangelegd met als doel het water afkomstig uit het landbouwgebied te collecteren en rond de natuurzones te leiden en op een beperkt aantal plaatsen af te voeren naar de waterlopen. Er worden hierbij geen significante effecten voor de landbouw verwacht. Wel kan er gewezen worden op de verbeterde detailontwatering in het te herverkavelen gebied, wat positief beoordeeld wordt. Door het aanleggen van bijkomende opgaande lijnvormige groenelementen is het mogelijk dat er op de aanpalende landbouwpercelen een opbrengstverlies optreedt ter hoogte van de strook die hierdoor het meest beschaduwd wordt. De grootste beschaduwing kan verwacht worden aan de noordkant van de opgaande lijnvormige elementen met een oost-west oriëntatie, zoals vb. maatregel A55, A58, A59, A63, B45, B49, B50, C41, C44, C82, C84, E54, E72 en een aantal te ontwikkelen bomenrijen in de omgeving van Merksplas-kolonie. Ter hoogte van de akkers gelegen aan de noordzijde van deze opgaande elementen kan een opbrengstverlies optreden op de stook die aansluit met de opgaande begroeiing. Dit wordt beperkt negatief beoordeeld (score -1). In sommige gevallen wordt parallel aan deze stroken een nieuw aan te leggen weg of recreatief pad voorzien. Om de strook met mogelijk opbrengstverlies te beperken, wordt aangeraden deze nieuw aan te leggen paden aan de noordkant van de opgaande begroeiing te voorzien (of omgekeerd, de opgaande begroeiing aan de zuidkant van reeds bestaande paden / wegen aan te leggen). Echter, daar waar dreven hersteld worden is dit niet mogelijk, gezien er dan langs beide kanten van de weg / pad een bomenrij voorzien wordt. Ter hoogte van nieuwe (lijnvormige) groenelementen kunnen bijkomend negatieve effecten ten gevolge van wateropname door bomen / houtkanten optreden. Doordat boomwortels water onttrekken, kan er competitie optreden, wat nefast is voor zomergewassen dichtbij de bomen. Door aangepaste teeltkeuze of grondbewerking kan deze competitie beperkt worden. Anderzijds verhogen bomen de waterbeschikbaarheid doordat meer infiltratie mogelijk is en omdat ze water oppompen uit diepere lagen (de zogenaamde ‘hydraulic lifting’). Ze zorgen ook voor een bufferende werking in extreem droge of extreem natte omstandigheden. Verder wordt nog opgemerkt dat de KLE’s mogelijks ook door de landbouwers als vergroeningsmaatregel kunnen aangewend worden.

Nat-droogteschade Het nieuwe af- en ontwateringssysteem in het herverkavelingsgebied beoogt dat de hoogste grondwaterstanden van gronden met drainageklasse e en f worden teruggebracht tot de hoogste grondwaterstanden van respectievelijk gronden met drainageklasse d en e. Dit betekent dat de gemiddelde hoogste grondwaterstanden van respectievelijk 30 cm en 10 cm onder het maaiveld worden teruggebracht tot respectievelijk gemiddeld 50 cm en 30 cm onder het maaiveld. Bij gronden met drainageklasse d en drogere drainageklassen wordt geen ontwatering beoogd en dient de huidige afwatering verzekerd te worden. De nodige maatregelen om tijdens lange droge periodes de afvoer van water te verminderen, worden eveneens bij het ontwerp van het waterhuishoudingssysteem voorzien. Als gevolg van de voorziene maatregelen in de natuurzones is het mogelijk dat er bijkomende effecten zijn inzake nat- en droogteschade na uitvoering van het ruilverkavelingsplan. In vergelijking met de referentiesituatie valt de nat- en droogteschade in de opgehoogde percelen in de omgeving van de natuurzones grotendeels weg. Deze maatregel bewijst dus zijn nut. In hoger gelegen landbouwgronden treedt soms plaatselijk vernatting en verdroging op als gevolg van het gewijzigde kavelslotenpatroon door herverkaveling en de aanpassing aan de drainage. Dit dient geremedieerd te worden door middel van kavelinrichtingswerken (vb. ophoging). De herverkaveling betracht grotere kavels te bekomen met een regelmatige vorm die dicht bij de bedrijfszetel gelegen zijn. Als we nieuwe kavelsloten voorzien rondom de nieuwe gebruiksblokken, overeenkomstig een eerste herverkavelingsoefening, stellen we vast dat de totale lengte kavelsloten na ruilverkaveling kleiner is dan voor ruilverkaveling. Dit kan tot gevolg hebben dat er een algemene vernatting, en geen algemene verdroging, in het landbouwgebied plaatsvindt doordat de afstand die het regenwater moet afleggen om in een kavelsloot te komen groter is.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 327 van 403 Figuur 7-47: berekende nat- en droogteschade voor scenario 5 (bron: IMDC) Uit de discipline Water blijkt dat er na uitvoering van de ruilverkaveling geen significant verschil zal zijn met de huidige toestand wat betreft de overstromingscontour bij buien met een zekere retourperiode. Indien er toch landbouwpercelen zouden zijn die bijkomend zouden overstromen, zal dit ondervangen worden door deze percelen (bijkomend) op te hogen op initiatief van het ruilverkavelingscomité.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 328 van 403 Klimaatswijziging Voor plantaardige productie leiden temperatuurstijgingen vanaf 2 °C met het actuele grondgebruik tot een daling van de mogelijke opbrengst en leiden neerslagtekorten tot gereduceerde gewasgroei, terwijl verhoogde CO2-concentraties een positieve invloed hebben tot op een zekere hoogte. De mate waarin die effecten elkaar opheffen varieert naargelang de gewassen. Scenarioresultaten voor Vlaanderen tonen dat de klimaatverandering voor het merendeel van de gewassen leidt tot oogstverliezen, waarbij de impact groter is naarmate het scenario sterker is. In alle scenario’s treden oogstverliezen op in vergelijking met de berekeningen voor de historische klimaatgegevens, met uitzondering van winter- en voorjaarteelten. Voor dierlijke productie leiden overschrijdingen van de kritische gevoelstemperatuur tot hittestress en als gevolg daarvan een afname in voederopname waardoor een vermindering van de productie optreedt. De voorgestelde adaptatiemaatregelen op Vlaams niveau zijn oa. terug te vinden in nieuwe teeltwisselingen. Door een aanpassing van de drainageklasse van de natste landbouwgronden (zie hierboven) wordt een betere teeltrotatie (wel hoofdzakelijk tussen maïs en gras) mogelijk. Er kan bijgevolg gesteld worden dat het ruilverkavelingsplan in beperkte mate rekening houdt met toekomstige klimaatswijzigingen. Verder dient ook opgemerkt te worden dat er minder vervuilende luchtemissies kunnen verwacht worden doordat de percelen van landbouwers na de ruilverkaveling dichter bij hun bedrijf zullen liggen en de percelen beter bewerkbaar zullen zijn.

Herbevestigd Agrarisch Gebied Een groot deel van het plangebied valt binnen Herbevestigd Agrarisch Gebied (HAG). Ook binnen het HAG worden maatregelen voor niet-agrarische functies (aanleg van KLE’s, (fiets)paden,…) voorzien. Er wordt binnen HAG 1 vlakvormige maatregel voorzien, met name het herstel van een ven (A111) ten westen van Wortel-kolonie. Deze maatregel wordt aanzien als een landschapselement binnen agrarisch gebied. Deze maatregelen binnen HAG gaan gepaard met een (beperkt) oppervlakteverlies, echter deze hebben geen invloed op de ruimtelijk-functionele samenhang van de agrarische structuur. Er treedt evenmin een bestemmingswijziging op ter hoogte van deze geplande maatregelen. Er worden bijgevolg geen significant negatieve effecten verwacht op het HAG. Compensatie van HAG door uitvoering van de ruilverkaveling is bijgevolg niet noodzakelijk.

Instandhoudingsdoelstellingen Een aantal van de huidige landbouwgronden zijn gelegen in de zoekzones voor de realisatie van instandhoudingsdoelstellingen voor het SBZ-H BE 2100020-7 (zie discipline Biodiversiteit en passende beoordeling in bijlage 9). In de toekomst zou het dus mogelijk kunnen zijn dat men verplicht wordt om binnen deze zoekzones (huidige landbouwgronden) natuurdoelen te realiseren. Echter, aanzien percelen binnen de SBZ-H uit landbouwgebruik zullen genomen worden en de ruilverkaveling de vooropgestelde IHD’s in deze zone zal helpen realiseren, wordt hier in het ruilverkavelingsplan reeds actief mee rekening gehouden. Concreet: het ruilverkavelingsplan realiseert een beekdallandschap van +- 120 ha in de valleien van de Mark en Kleine Mark en in de depressie van de Bolkse Beek bestaande uit ca. 40 ha halfnatuurlijke graslanden, ca. 40 ha elzenbroekbossen en ca. 40 ha ruigen, poelen, struwelen, … comform het SBZ-H BE2100020-7. De Europees beschermde natuur wordt hierbij gerealiseerd in het SBZ-H, echter een deel van de niet-Europees beschermde natuur (de regionaal belangrijke biotopen, rbb’s) wordt gerealiseerd buiten het SBZ-H. Deze natuurpercelen worden door de ruiloperatie (herverkaveling) eigendom van de Vlaamse overheid. De eigendomsoverdracht van bestaande bossen kan echter pas gebeuren na aankoop door de Vlaamse Landmaatschappij. Bij de concrete uitvoering van het plan kunnen gevoelige habitats (IHD) binnen hun set van standplaatskenmerken op een voor de landbouwer gunstigere plaats gerealiseerd worden, indien dit aangewezen zou zijn.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 329 van 403 Wonen M.b.t. wonen worden in de exploitatiefase effecten verwacht t.g.v. de nieuwe ontsluitingen van het gebied. Door de aanleg van nieuwe wegen en het verbeteren van wegen zullen voornamelijk de boerderijen en hun kavels beter ontsloten worden. Dit wordt uiteraard positief beoordeeld. Nieuwe (fiets)paden in de nabije omgeving van bestaande bewoning (vb. E17) kunnen echter ook een verminderde privacy voor deze woningen betekenen, wat voor sommige bewoners als negatief ervaren wordt. Om dit effect te beperken kan een (dichte) houtkant aangelegd worden tussen het pad en de bestaande woningen. Trage wegen verbeteren daarnaast ook de woonkwaliteit (mogelijkheid om een wandeling te maken in lusvorm vertrekkend bij de woning, bijkomende mogelijkheid om zich veilig te verplaatsen in het verkeer,…), wat dan ook positief beoordeeld wordt. Verder wordt opgemerkt dat de nieuw aan te leggen / te verbeteren wegen, geen ‘goed uitgeruste’ wegen zijn in kader van bewoning. Inzake de woonfunctie wordt dit als niet significant beoordeeld, omdat deze wegen momenteel niet aanwezig zijn, of niet zorgen voor de (enige) ontsluiting van woningen. De aanleg van bijkomende groenelementen maakt het gebied aantrekkelijker voor de bewoners. De woonomgeving zelf wordt met andere woorden aantrekkelijker. Studies tonen aan dat het verhogen van de kwaliteit van de woonomgeving één van de belangrijke factoren is om de leefbaarheid van een dorp of gebied te vergroten.

Recreatie Het ruilverkavelingsplan heeft verschillende maatregelen genomen ter bevordering van de recreatie, zowel voor de bewoners als voor toeristen, wat positief (score +2) beoordeeld wordt: o Aanleg en heraanleg van recreatieve paden; o algemene opwaardering van het landschap, bestaande uit oa. het natuurlijker uitzicht van waterlopen, heraanleg van beemdenstructuren, dreven, oude ontsluitingspatronen,… wat positief is voor wandelaars en fietsers; o Aanleg van laarzenpaden; o Landschappelijke inpassing van de Laarmolen en de mogelijke aan te leggen Molenvijver als paaiplaats (indien haalbaar); o Maatregelen in en in de omgeving van Wortel-kolonie, Merksplas-kolonie en het kasteel van Hoogstraten (oa. herstel van dreven); o Aanleg van rustpunten voor recreanten; o Versterken van natuurwaarden, wat positief is voor wandelaars en fietsers. De bijkomende recreatieve paden zijn zo aangelegd dat er recreatieve lussen ontstaan van en naar de dorpskernen, wat positief beoordeeld wordt ten aanzien van de inwoners binnen en op de rand van het plangebied: • In de vallei van de Mark (op plaatsen waar de natuurwaarden dit toelaten) en deels op de rand van deze vallei komt een laarzenpad. Dit pad sluit aan op andere padden in de richting van Merksplas, in de vallei van de Kleine Mark of naar het kasteel van Hoogstraten. • Voor de inwoners van Hoogstraten worden er twee wandellussen aangeboden. De eerste wandeling loopt via de Mark en de Laarmolen naar de depressie van de Hollandse beek. Vandaar keert de route zuidwaarts door het vastgesteld landschapsatlasrelict van de vallei van de Mark en het Kasteel van Hoogstraten, langs nieuw aangelegde dreven, naar de Mark en via de Bouwhoef terug naar Hoogstraten. De tweede wandeling kruist de vallei van de Bosloop / Roeleindeloop, loopt langsheen het oude plaggengebied tussen Hoogstraten en Achtel naar de vallei van de Kleine Mark. Via de steilrand tussen de valleigronden en de hoger

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 330 van 403 gelegen akkers loopt het pad door de bebouwing van Achtel terug in de richting van Hoogstraten. • Een belangrijke verbinding langsheen nieuw aan te leggen en bestaande trage wegen is de route tussen Hoogstraten, het kasteel van Hoogstraten, Wortel en Wortel-kolonie. • Een andere belangrijke recreatieve ontsluiting loopt van Achtel door de vallei van de Kleine Mark richting Bolksedijk en Merksplas-kolonie. • Tussen Rijkevorsel en Merksplas-kolonie komt een recreatieve verbinding. Ze vertrekt aan de Mariakapel en Lourdesgrot aan de rand van Rijkevorsel en loopt via het historisch open landschap doorheen de te herstellen dreven ten westen van de ringgracht rond Merksplas- kolonie naar Merksplas-kolonie. Via een doorsteek over de ringgracht komen we in het hart van de kolonie aan. • Vanuit Rijkevorsel kan men de volledige loop van de Kleine Mark en aansluitend de Bolkse beek volgen tot aan de samenvloeiing met de Mark. Van hieruit loopt een laarzenpad ten zuiden van Wortel in de richting van het kasteel van Hoogstraten en de Nederlandse grens. De specifieke inrichting van de recreatieve paden is nog niet gekend. Daar waar uiteindelijk voor wandelpaden zal gekozen worden, zullen de paden aangelegd worden als zandpaden. De paden die men ook toegankelijk wil maken voor fietsers zullen aangelegd worden in steenslag. Afhankelijk van de uiteindelijke inrichting zal de omvang van het positieve effect verschillen voor de verschillende recreatieve gebruikers. De nieuwe fiets- en wandelroutes kunnen uitgebouwd worden met enkele onthaalpunten / rustpunten / poorten om passanten even halt te laten houden. Hier krijgen zij informatie en kunnen zij hun route heroriënteren. De oude dries van Bolk (E104) is zo’n voorbeeld waar fietsers en wandelaars halt kunnen houden om te rusten. Van hieruit kunnen zij naar Merksplas-kolonie, naar Wortel-kolonie via de vallei van de Mark of naar Wortel-dorp via de depressie van de Bolkse Beek en de vallei van de Mark. Via trage wegen komt men langs historische landschappen, natuurgebieden en landschappelijk en watergebonden erfgoed. De ruilverkaveling zal bijgevolg globaal een aanzienlijk positief effect (score +3) hebben op de recreatie in het ruilverkavelingsgebied en de onmiddellijke omgeving en dit zonder dat de draagkracht van het gebied overschreden zal worden. De geplande activiteiten kunnen echter ook lichte hinder met zich meebrengen zoals zwerfvuil, inkijk vanaf de trage wegen naar woningen, verhoogde geluidsdruk. Hiervoor wordt verwezen naar de paragraaf ‘Leefbaarheid’ en ‘wonen’. Door de erkenning als Unesco-werelderfgoed van de kolonies zal de bekendheid van de regio sterk toenemen. Recreanten zullen niet enkel verblijven ter hoogte van de kolonies zelf, maar zullen de ruime omeving willen verkennen. Hiervoor zal door wandelaars en fietsers gebruik gemaakt worden van de recreatieve infrastructuur die in het ruilverkavelingsplan voorzien is. De belevingswaarde zal verder verhoogd worden door het beschikbaar stellen / maken van voor recreanten / inwoners interessante informatie over het landschap en zijn geschiedenis via infoborden en een digitaal platform

7.5.5.3 Beeld- en belevingswaarde Hierbij kan verwezen worden naar de bespreking landschapsbeeld bij de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie.

7.5.5.4 Leefbaarheid en hinder De aanwezigheid van recreatie in de directe omgeving van woningen kan geluidshinder met zich meebrengen. Er wordt wel benadrukt dat de aan te leggen paden voor recreatief gebruik en rustpunten enkel zachte recreatie zullen bevorderen. De maatregelen voorzien in het ruilverkavelingsplan vormen geen kader voor het oprichten /stimuleren van geluidsproducerende inrichtingen of activiteiten. Er worden bijgevolg geen significante geluidseffecten verwacht door uitvoering van het plan. Wellicht zijn er zelfs positieve effecten, gezien er door de landbouwers minder

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 331 van 403 (en minder ver) zal gereden moeten worden naar afgelegen of versnipperd liggende percelen. Tijdens de werken is er wel tijdelijke geluidsoverlast mogelijk. De nieuwe wandel- en fietspaden zullen in de toekomst gebruikt worden door recreanten. Ter hoogte van woningen / tuinen kan dit leiden tot een beperkte toename van het geluid, waardoor er beperkte effecten van rustverstoring kunnen optreden, welke beperkt negatief worden beoordeeld. Nieuwe (fiets)paden in de nabije omgeving van bestaande bewoning kan echter ook een verminderde privacy voor deze woningen betekenen, wat voor sommige bewoners als negatief ervaren wordt. Om dit effect te beperken kan een (dichte) houtkant aangelegd worden tussen het pad en de bestaande woningen. Trage wegen verbeteren daarnaast ook de woonkwaliteit (mogelijkheid om een wandeling te maken in lusvorm vertrekkend bij de woning, bijkomende mogelijkheid om zich veilig te verplaatsen in het verkeer,…), wat dan ook positief beoordeeld wordt. De ingrepen die voorzien worden in het ruilverkavelingsplan zullen, na uitvoering, een beperkt positief effect veroorzaken op de huidige luchtkwaliteit. Gezien het aantal gereden landbouwkilometers ten gevolge van de perceelsgroepering dichter bij het bedrijf en een betere vorm van de kavels, zal afnemen, kan immers een verminderde uitstoot van emissies afkomstig van het landbouwverkeer verwacht worden. Tijdens de aanlegfase is stofhinder niet uit te sluiten. Er zullen zo goed als geen wegen bijkomend verhard worden in cementbeton of asfalt. Wegeniswerken worden in de regel uitgevoerd in steenslag en zand tenzij de huidige verharding uit cementbeton en asfalt bestaat. Wegen in steenslag en zand hebben als nadeel dat ze sterk onderhoudsgevoelig zijn en in droge perioden sterke stofhinder kunnen veroorzaken. Door de uitvoering van het ruilverkavelingsplan zullen er in totaal minder (landbouw)wegen aanwezig zijn, maar wel meer recreatieve paden, waardoor het risico op stofhinder in totaal iets groter is dan in de huidige situatie. Gezien de bijkomende wegen hoofdzakelijk niet voorzien zijn langs woningen, worden hier geen significant negatieve effecten van verwacht. Daar waar toch stofhinder t.h.v. een woningen verwacht wordt, kan het aangeraden worden om de eerste meters langs de woningen van niewe ontsluitingswegen uit zand of steenslag toch uit te voeren als verharde weg (beton, asfalt) om stofhinder ter hoogte van de woningen te voorkomen (vb. E17, E3). Door het aanleggen van bijkomende (fiets)paden en wegen is het mogelijk dat, mede door het (toenemend) recreatief medegebruik, deze wegen in de toekomst te maken zullen hebben met het voorkomen van sluikstorten en zwerfvuil. Dit kan hinderlijk zijn ter hoogte van woningen en ter hoogte van landbouwpercelen waar het zwerfvuil in de machines en eventueel in de magen van de dieren kan terechtkomen. Dit wordt als een beperkt negatief effect (score -1) beoordeeld.

7.5.5.5 Bereikbaarheid en doorstroming Volgens het ruilverkavelingsplan worden verspreid over het plangebied een aantal nieuw aan te leggen (landbouw)wegen en paden voorzien. Het gaat om ontsluitingswegen voor de landbouw en nieuwe of te verleggen wandel- en fietspaden. Een aantal wegen en paden zullen ook verbeterd worden. Een overzicht • Nieuwe recreatieve paden (voor wandelaars en fietsers): 6,3 km • Nieuwe wegen uit steenslag (voor landbouwverkeer): 6,5 km • Te verbeteren wegen: 25,5 km o Beton: 6,9 km o Steenslag: 17,5 km o Asfalt: 0,2 km o Recreatief: 0,9 km • Laarzenpad 5,3 km ‘Recreatieve paden’ zijn paden die enkel toegankelijk zijn voor recreanten. Deze zijn met een R aangeduid op het ruilverkavelingsplan (zie bijlage 1). ‘Wegen’ betreft ontsluitingswegen voor landbouwers ea. van het gebied. Deze kennen wel een recreatief medegebruik. Voor deze wegen is op het ruilverkavelingsplan de verhardingswijze aangeduid.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 332 van 403 De nieuw aan te leggen recreatieve paden sluiten aan beide zijden aan op bestaande wegen voor gemotoriseerd verkeer of bestaande (te verbeteren) wegen. De nieuw aan te leggen wegen uit steenslag sluiten niet allen aan beide zijden aan op bestaande (of toekomstige) wegen. Dit betekent dat het doodlopende wegen zijn die uitkomen ter hoogte van landbouwpercelen en bijgevolg dienen voor de ontsluiting van deze landbouwpercelen. Voor iedere blok van landbouwpercelen worden hoofdontsluitingswegen in steenslag voorzien, zodat alle landbouwpercelen op een afdoende manier ontsloten zullen zijn. Een aantal wegen zullen ook verdwijnen, in totaal ca. 8,5 km. Het betreft nagenoeg allen (onverhard) landbouwwegen die zorgen voor de ontsluiting van bestaande landbouwpercelen. Het gaat hier echter om een beperkt aantal wegen en bovendien worden er door de uitvoering van het plan nieuwe landbouwontsluitingswegen voorzien, bijgevolg kan het effect hier beoordeeld worden als niet significant. Op basis van bovenstaande kan besloten worden dat er na de ruilverkaveling geen aanzienlijk negatieve effecten verwacht worden inzake bereikbaarheid en doorstroming. Door het aanleggen en verbeteren van wegen worden enkel positieve effecten verwacht op de bereikbaarheid van landbouwpercelen en (meer afgelegen) woningen. Er worden geen werken voorzien ter hoogte van de grotere ontsluitings- en / of verbindingswegen. Op deze wegen worden na de ruilverkaveling dan ook geen significante effecten verwacht inzake bereikbaarheid en doorstroming. De lokale wegen binnen het plangebied hebben als functie om woningen, (landbouw)bedrijven en landbouwpercelen te ontsluiten. Eveneens hebben ze een functie om de recreatieve verbindingen te verzorgen. Al deze functies komen al dan niet samen voor op een landelijke weg. Bijgevolg is het mogelijk dat een weg voor een specifieke functie kan uitgerust worden of moet uitgerust worden om meerdere functies toe te laten. Het is daarom belangrijk om na te gaan of de aan te leggen en/of te verbeteren wegen en paden zoals voorzien in het ruilverkavelingsplan oneigenlijk gebruik van de landelijke wegen in de hand werken en of de geplande werken stroken met de gewenste functie van de landelijke wegen. Oneigenlijk gebruik door gemotoriseerd verkeer zou kunnen ontstaan daar waar nieuwe wegen worden aangelegd of waar bestaande wegen worden verbeterd. Van nieuwe recreatieve paden kan verondersteld worden dat ze te smal zijn om als sluipweg voor gemotoriseerd verkeer te dienen. De nieuwe wegen of te verbeteren wegen die niet specifiek voor recreatie worden aangelegd (en bijgevolg hoofdzakelijk dienen voor landbouwontsluiting) bestaan hoofdzakelijk uit steenslag en beton en in mindere mate uit asfalt. De nieuwe of te verbeteren wegen uit asfalt en beton lopen meestal over in een onverharde weg / recreatieve pad of het zijn doodlopende wegen. Er worden op die plaatsen geen significante effecten verwacht ten gevolge van sluipverkeer. Dit geldt eveneens voor de nieuwe en te verbeteren wegen die bestaan uit steenslag, gezien dit minder aantrekkelijk is voor gemotoriseerd verkeer. Op een beperkt aantal plaatsen vormt een nieuwe of te verbeteren weg (excl. recreatieve paden) toch een verbinding tussen twee bestaande wegen, oa. ter hoogte van: • De Streepakker, Nering en Klaterstraat (C21, C23 en C24): dit zijn wegen die momenteel bestaan uit asfalt en verbeterd zullen worden naar wegen in beton. Deze wegen vormen momenteel een verbinding tussen de Bolksedijk en de Nering / Keirschothoeveweg. Er wordt geen bijkomend (sluip)verkeer verwacht ten gevolge van de verbetering van de asfaltweg naar een betonweg op deze wegtracés. • Kolonie en de Beukendreef (A2): hier wordt een bestaande weg aangeduid als weg te verbeteren in steenslag; • Leemputten en Achtelsestraat (B9): hier wordt een bestaande weg aangeduid als weg te verbeteren in steenslag; • Papevoort (D4): Hier wordt een bestaande weg aangeduid als weg te verbeteren in steenslag. In het oosten komt deze weg uit op de N124 en in het westen gaat deze weg over in een asfaltweg te verbeteren in beton (D5), vervolgens in een bestaande te behouden asfaltweg om dan een verbinding te maken met Bolk.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 333 van 403 • Klaterstraat en Koekhoeven (C19): hier wordt een bestaande weg aangeduid als te verbeteren in steenslag; • Keirschot en Bolk (C3 en C4): hier worden de wegen Koestraat en Langevoort aangeduid als te verbeteren in steenslag; • Meerdere verbindingen tussen de Bolksedijk en de N131 (oa. E3, E4, E6, E7, E8, E9, E10, E11, E14 E17,…): hier worden nieuwe wegen en bestaande wegen (her)aangelegd in steenslag. Enkel indien de gebruikelijke verbinding tussen de twee wegen voor problemen inzake doorstroming zorgen of als de omrijafstand significant kleiner is, bestaat een kans dat deze nieuwe / te verbeteren verbindingen als sluipwegen gebruikt zullen worden voor autoverkeer. Op basis van die argumenten bestaat het meeste risico op sluipverkeer ter hoogte van Papevoort, Koestraat en Langevoort en de verbindingen tussen de Bolksedijk en de N131. Echter het betreft allen wegen uit steenslag. Dit type van verharding zorgt voor een afname van de snelheid, waardoor het aandeel sluipverkeer hier beperkt wordt ingeschat. Er kan altijd na het uitvoeren van de ruilverkaveling nagegaan worden of bepaalde van bovenstaande wegen significante problemen opleveren inzake sluipverkeer. Bij problemen kunnen na realisatie van het plan constructies voorzien worden die het autoverkeer afremmen, maar wel het landbouwverkeer nog toelaten. Verder wordt nogmaals opgemerkt dat te verbeteren wegen in steenslag en zand onaantrekkelijk zijn voor sluipverkeer. Om toch enig risico te voorkomen voorziet E14 maatregelen om doorgaand verkeer te ontmoedigen en vormt de nieuwe weg E22 geen verbinding met de bestaande weg E20. De effecten op sluipverkeer worden neutraal beoordeeld (score 0).

Door het aanleggen en verbeteren van wegen worden globaal positieve effecten verwacht op de bereikbaarheid van landbouwpercelen en (meer afgelegen) woningen. Ook door het aanleggen van extra recreatieve wegen worden bijkomende goed toegankelijke doorsteken onder de vorm van trage wegen gerealiseerd, waardoor ook de bereikbaarheid tussen verschillende zones voor de zwakke weggebruikers zal verbeteren. Ook dit wordt positief beoordeeld. Een aantal wegen binnen het ruilverkavelingsplan behoren tot het functioneel fietsroutenetwerk. In de ruilverkaveling worden ter hoogte van deze wegen geen specifieke maatregelen voorzien, waardoor er geen effecten te verwachten zijn op dit netwerk. Zoals reeds eerder aangehaald worden binnen de ruilverkaveling (en dus ook ter hoogte van het fietsroutenetwerk) een groot aantal wegen (her)aangelegd, waaronder een aantal voor recreatief gebruik. Fietsers zullen bijgevolg de mogelijkheid hebben om zich via deze wegen te verplaatsen, waardoor positieve effecten kunnen verwacht worden inzake veiligheid, gezien gemotoriseerd verkeer verboden is op deze wegen. In het plangebied zijn een aantal lijnen van de Lijn met bijhorende haltes gelegen. Ter hoogte van de vaste routes van de Lijn binnen het plangebied worden over het algemeen geen werken uitgevoerd aan de wegen. De uitvoering van de werken zoals voorzien binnen de ruilverkaveling zal bijgevolg geen significant effect hebben op de bereikbaarheid en doorstroming van het openbaar vervoer van De Lijn. Binnen het ruilverkavelingsplan worden een aantal bijkomende lijnvormige groenelementen voorzien. Er wordt opgemerkt dat bij de aanleg van deze elementen dient rekening gehouden te worden met de bereikbaarheid van de landbouwpercelen. Lijnvormige groenelementen dienen bijgevolg op een voldoende afstand van de perceelstoegang aangelegd te worden om de bereikbaarheid met (grote) machines te verzekeren.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 334 van 403 Figuur 7-48: aanduiding van de nieuwe of te verbeteren wegen met een mogelijk risico op sluipverkeer (r: recreatief, s: steenslag, b: beton, z: zand, a: asfalt)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 335 van 403 7.5.5.6 Verkeersveiligheid Uit de referentiesituatie blijkt dat binnen het plangebied de meeste ongevallen gebeuren ter hoogte van de grote wegen (N14, N131 en N124) of in de centra. Gezien de meeste van deze punten op de grens van het plangebied of buiten het plangebied gelegen zijn, worden in het ruilverkavelingsplan geen maatregelen genomen om deze punten weg te werken of de veiligheid er te verhogen. Ten opzichte van de huidige situatie dient het effect als neutraal beoordeeld te worden. Ter hoogte van het kruispunt Nering – Zwartbossen en Keirschothoeveweg wordt een snelheidsremmende maatregel voorzien, alsook ter hoogte van de Klaterstraat – Zwartbossen en Keiweg. Dit wordt als aanzienlijk positief (score +3) beoordeeld, zeker rekening houdende met het feit dat uit de gegevens van de federale politie blijkt dat er ter hoogte van het eerste kruispunt recent ongevallen gebeurden. Een aantal van de nieuw aan te leggen of te verbeteren wegen of paden maken verbinding met de N14, N131 of N124. Indien het niet om (doodlopende) landbouwwegen gaat, is het de bedoeling dat deze wegen ook gebruikt worden voor recreatief (traag) verkeer. Ter hoogte van de aantakking van landbouwwegen en paden met de gewestwegen is echter geen veilige oversteekplaats voorzien (vb.D1, E24, D4 en D61)35. Op deze punten worden mogelijke effecten inzake verkeersveiligheid als negatief (score -2) beoordeeld. Er wordt aanbevolen oversteekbewegingen hier zo maximaal mogelijk veilig te laten verlopen. Om het fietsverkeer af te remmen ter hoogte van deze (potentieel) gevaarlijke kruispunten kunnen ter hoogte van de recreatieve paden die niet toegankelijk zijn voor landbouwverkeer bijkomende inrichtingen voorzien worden (vb. het plaatsen van hekken / poorten) waardoor men verplicht is de snelheid te minderen ter hoogte van een gevaarlijk kruispunt. Echter, hierdoor bestaat de kans dat machinaal beheer van de bermen niet meer mogelijk is, doordat de doorgang belemmerd wordt. Er dient dus steeds voor gezorgd te worden dat dergelijke wegen niet aan twee kanten ‘afgesloten’ worden. Er dient tot slot ook opgemerkt te worden dat de ruilverkaveling een fietsverbinding maakt door het open gebied tussen Rijkevorsel en Merksplas-kolonie, waardoor recreanten nu niet meer langs de steenweg tussen Merksplas en Rijkevorsel of de Bolksedijk moeten rijden, wat positief beoordeeld wordt (score +2). Ter hoogte van nieuwe of verbeterde wegen met een risico op (bijkomend) sluipverkeer, kunnen onveilige situaties ontstaan tussen recreatief verkeer en gemotoriseerd verkeer. Het ruilverkavelingsplan heeft hier reeds zo veel mogelijk rekening mee gehouden, door landbouwwegen zo weinig mogelijk te betoneren en wegen ook onverhard aan te leggen en zo sluipverkeer te ontraden. Als laatste kan opgemerkt worden dat de kavelruil zelf ook positieve effecten zal hebben op de verkeersveiligheid. Na het uitvoeren van de ruilverkaveling zullen de landbouwers namelijk meer percelen in gebruik hebben in de nabije omgeving van hun bedrijf, waardoor ze minder afstand moeten afleggen om hun percelen te bereiken. Hierdoor zullen in principe ook minder conflictsituaties ontstaan tussen zwakke weggebruikers en landbouwverkeer, zoals minder auto-achter-tractorfiles, minder kruisingen (op smalle wegen) en minder hinder tussen fietsers, wandelaars en tractoren.

7.5.6 Alternatieven • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Er worden hierdoor geen negatieve effecten verwacht inzake landbouw of wonen. Wat betreft recreatie kan geoordeeld worden dat het bijkomend aanleggen van een wandelpad positief is, al moet er ook over gewaakt worden dat er geen overaanbod is aan recreatieve paden. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario.

35 Ter hoogte van E14 is een fietsoversteekplaats aanwezig op de N131

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 336 van 403 • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandpad i.p.v. steenslag Indien buurtweg 13 de enige ontsluitingsmogelijkheid zal zijn voor de naastliggende landbouwpercelen, betekent het behouden van het zandpad in plaats van een steenslagpad, dat deze percelen minder goed ontsloten zullen worden, waardoor dit alternatief inzake landbouw iets negatiever beoordeeld wordt. Daarnaast is een zandpad minder toegankelijk voor fietsers in vergelijking met een steenslagpad, terwijl een steenslagpad wel toegankelijk is, zowel voor fietsers als voor wandelaars. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Wat betreft recreatie kan geoordeeld worden dat het bijkomend aanleggen van een beperkt wandelpad tot aan het bos, waar kan aangesloten worden op het historische Toke Sjokepad positief is, al moet er ook over gewaakt worden dat er geen overaanbod is aan recreatieve paden. Er wordt door uitvoering van het plan een recreatief aanbod gerealiseerd voor het totale ruilverkavelings- gebied. Rond het kasteel van Hoogstraten is er een hoger aanbod omwille van de nabijheid van woongebied en om de belevingswaarde van het historische landschap te verhogen. Het Sjokepad is hierbij een belangrijke schakel met Nederland. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad i.p.v. steenslag Indien het zandpad de enige ontsluitingsmogelijkheid zal zijn voor de naastliggende landbouwpercelen, betekent het behouden van het zandpad in plaats van een steenslagpad, dat deze percelen minder goed ontsloten zullen worden, waardoor dit alternatief inzake landbouw iets negatiever beoordeeld wordt. Daarnaast is een zandpad minder toegankelijk voor fietsers in vergelijking met een steenslagpad, terwijl een steenslagpad wel toegankelijk is, zowel voor fietsers als voor wandelaars. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw Door het omwisselen in alternatief 5 blijft er in totaal ca. evenveel oppervlakte beschikbaar voor de landbouw en wordt er ca. evenveel oppervlakte ingenomen voor het inrichten van de natuurzones. In beide gevallen worden de percelen die in landbouwgebruik blijven opgehoogd om natschade te voorkomen. In beide gevallen worden de percelen binnen de natuurzones afgegraven waardoor vermeden wordt dat het aanwezige fosfaat in oplossing gaat en er bijkomende eutrofiëring optreedt. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake recreatie, wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario.

7.5.7 Milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Milderende maatregelen Bij de aanleg van groenelementen als houtkanten, heggen en bomenrijen dient de bereikbaarheid van de landbouwpercelen in de exploitatiefase met grote machines verzekerd te worden. Tijdens de aanlegfase zelf dient er aandacht te zijn voor de bereikbaarheid en bewerkbaarheid van de landbouwpercelen. Aanbevelingen Er wordt aanbevolen de grondwaterstand in de landbouwzones in de nabijheid van de natuurzones op te volgen om te controleren of de ruilverkaveling geen verhoogde grondwaterstand in de landbouwzones met zich meebrengt en indien nodig maatregelen te kunnen nemen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 337 van 403 Om de privacy ter hoogte van bestaande woningen te behouden in de buurt van nieuw aan te leggen of te verbeteren wegen en/of (fiets)paden, kan tussen de weg en de woningen een dicht groenscherm aangeplant worden door het ruilverkavelingscommité. Waar steenslagwegen voorzien zijn ter hoogte van woningen en gebouwen kan er voor de bewoners hinder zijn door stofvorming. Door het aanleggen van de eerste +- 50m in beton / asfalt kan een groot deel van de stofhinder weggenomen worden. In het plan is reeds aandacht besteed aan de verkeersveiligheid door oa. de aanleg van verkeersveilige kruispunten. Bij het ontwerp van de recreatieve infrastructuren moet nagedacht worden aan een verkeersveilige inrichting van deze infrastructuren en aan de noodzaak voor de aanleg van verkeersveilige oversteekplaatsen. Om het fietsverkeer af te remmen ter hoogte van (potentieel) gevaarlijke kruispunten kunnen er vb. ter hoogte van de recreatieve wegen die niet toegankelijk zijn voor landbouwverkeer bijkomende inrichtingen voorzien worden (vb. het plaatsen van hekken / poorten) waardoor men verplicht is de snelheid te minderen ter hoogte van een gevaarlijk kruispunt. Echter, hierdoor bestaat de kans dat machinaal beheer van de bermen niet meer mogelijk is, doordat de doorgang belemmerd wordt. Er dient dus steeds voor gezorgd te worden dat dergelijke wegen niet aan twee kanten ‘afgesloten’ worden. Aandachtspunten De inrichting van de nieuwe ontsluitingswegen voor landbouw dient zo danig te zijn dat ze kunnen gebruikt worden door moderne, grote machines (vb. bermen moeten voldoende breed zijn zodat kan gekruist worden, of er dienen uitwijkstroken aangelegd te worden). Vanwege het grote aantal (her)aan te leggen nieuwe wegen en paden is het belangrijk in de ruilverkaveling ook duidelijke afspraken te maken inzake het onderhoud en het statuut van deze wegen en paden. Indien noodzakelijk dienen nieuwe wegen een officiële naam te krijgen en dient het verkeersregelement aangepast te worden. In het kader van de ruilverkaveling wordt in ieder geval reeds een as-built dossier en een beheerplan opgesteld en afgeleverd aan de gemeenten. Het gebruik van steenslag als verharding bij de nieuw aangelegde en verbeterde wegen is reeds ontmoedigend voor niet-landbouwverkeer. Verdere maatregelen om de doorgang via deze wegen door andere gemotoriseerde voertuigen te beperken zijn voorlopig niet nodig en kunnen in een latere fase, in functie van de noodzaak genomen worden. Er wordt opgemekrt dat er ter hoogte van E14 wel maatregelen voorzien zijn in het plan om doorgaand verkeer te ontmoedigen.

7.5.8 Conclusie Landbouw Het herverkavelen (ruilen) en verbeteren van de kavelvormen zal ervoor zorgen dat de velden van eenzelfde landbouwer dichter bij elkaar gelegen zijn, dichter bij de bedrijfszetel liggen en gemakkelijker te bewerken zijn. De landbouwontsluitingswegen zullen beter geschikt zijn voor het gebruik door moderne en grote landbouwmachines. Het inrichten van de wegen en het verbreden van de bermen zal hieraan een significante bijdrage leveren. De landbouwontsluitingswegen zullen een openbaar statuut krijgen waardoor het onderhoud en het beheer verzekerd wordt. De aanleg en het verbeteren van wegen zal leiden tot een betere bereikbaarheid van de percelen. Elk perceel zal goed bereikbaar zijn, er zal naar gestreefd worden om zo weinig mogelijk percelen te ontsluiten via andere percelen (waarvoor erfdienstbaarheid noodzakelijk is) wat positief beoordeeld wordt. Nieuwe recreatieve routes, erfbeplanting en verbeterde bedrijfstoegangen bieden in de toekomst ook perspectieven voor thuisverkoop bij landbouwbedrijven, wat een verhoging van de leefbaarheid van de bedrijven kan betekenen, en dus ook positief beoordeeld wordt. De grondinname ten gevolge van de ruilverkaveling moet gerelativeerd worden, en wordt beperkt negatief ingeschat.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 338 van 403 In het plan zijn maatregelen voorzien om enerzijds de drainageklasse van de landbouwpercelen te optimaliseren en anderzijds natschade ter hoogte van landbouwpercelen in de omgeving van de te vernatten valleien en depressies te voorkomen. Door het uitruilen van landbouwgronden uit gebieden met hoge potenties voor natuur, en door een gedeeltelijke compensatie van deze gronden krijgen de landbouwers betere perspectieven qua bestemming van het resterende landbouwareaal. Doordat het ruilverkavelingsplan anticipeert op processen zoals AGNAS en NATURA 2000 en de gronden die een natuurfunctie krijgen, toebedeeld worden aan de Vlaamse overheid, worden de vooropgestelde natuurwaarden niet gerealiseerd op eigendommen van landbouwers en private personen. Door te anticiperen op deze ruimtelijke processen tracht de ruilverkaveling bijgevolg duidelijkheid te scheppen m.b.t. het toekomstig ruimtegebruik. Wonen en recreatie M.b.t. wonen worden in de exploitatiefase effecten verwacht t.g.v. de nieuwe ontsluitingen van het gebied. Door de aanleg van nieuwe wegen en het verbeteren van wegen zullen voornamelijk de landbouwbedrijven en -kavels beter ontsloten worden. Dit wordt uiteraard positief beoordeeld. De passage van recreatieve wegen langs woningen, tuinen en boerderijen kan echter de privacy van de bewoners verstoren, wat negatief beoordeeld wordt. Echter, het aantal is beperkt. Recreatieve paden verbeteren daarnaast ook de woonkwaliteit (mogelijkheid om een wandeling te maken in lusvorm vertrekkend bij de woning, bijkomende mogelijkheid om zich veilig te verplaatsen in het verkeer,…), wat dan ook positief beoordeeld wordt. Ten aanzien van recreatie zijn verschillende maatregelen genomen ter bevordering van de recreatie, zowel voor de bewoners als voor (lokale) recreanten / toeristen, wat positief beoordeeld wordt (waaronder de aanleg van een recreatief netwerk, het verhogen van de belevingswaarde, het leesbaar maken van het landschap en het ter beschikking stellen van relevante informatie). De geplande activiteiten kunnen echter ook lichte hinder met zich meebrengen (zwerfvuil, inkijk vanaf de trage wegen, verhoogde geluidsdruk). De ruilverkaveling leidt tot een sterke opwaardering van de woonomgeving en maakt het gebied aantrekkelijker voor recreatie voor de inwoners (of de toeristen). Verkeer Binnen het ruilverkavelingsplan worden verspreid over het plangebied een aantal nieuw aan te leggen wegen en paden voorzien, zullen een aantal wegen en paden verbeterd worden en zullen een aantal wegen verdwijnen. Doorstroming en bereikbaarheid blijft wel gegarandeerd. Door het aanleggen en verbeteren van wegen worden enkel positieve effecten verwacht op de bereikbaarheid van landbouwpercelen en (meer afgelegen) woningen. Inzake verkeersveiligheid wordt het aanleggen van verkeersremmende maatregelen positief beoordeeld Ter hoogte van de grotere verkeersassen zijn er een aantal punten waar nieuwe of te verbeteren wegen of paden voor negatieve effecten kunnen zorgen wegens het ontbreken van een verkeersveilige oversteekplaats. Effectgroep Beoordeling Hinder -1 Gebruikswaarde - landbouw -1 tot +2/+3 Gebruikswaarde – wonen en recreatie -1tot+1-+2tot+3 Bereikbaarheid en doorstroming +1 tot mogelijks -3 verkeersveiligheid Mogelijks -2

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 339 van 403 8 Grensoverschrijdende effecten

Het plangebied grenst in het noorden aan Nederland waarbij een deel van de Hollandse Loop de grens vormt tussen het projectgebied en Nederland. Echter het plangebied, en bijgevolg ook de herverkaveling, beperkt zich tot Belgisch grondgebied. Er worden bijgevolg geen rechtstreekse effecten op Nederlands grondgebied verwacht. Echter, het studiegebied wordt ruimer gezien dan enkel het plangebied. Er zijn bijgevolg wel onrechtstreekse effecten mogelijk in het studiegebied en dus ook op grondgebied van Nederland. Hieronder wordt per discipline nog eens specifiek ingezoomd op de disciplines en effectgroepen met een mogelijk grensoverschrijdend effect.

Discipline “bodem”

De verdroging van de bodem aan Belgische zijde door de aanpassing van de ontwatering van (te) natte bodems in het landbouwgebied, zou via de daling van de grondwatertafel in landbouwgebied een indirect effect kunnen hebben op Nederlandse grenspercelen. Aangezien de Hollandse loop voor een groot gedeelte de grens vormt met Nederland zal de aanpassing van de ontwatering geen gevolgen hebben voor de bodem in Nederland.

Discipline “water”

Met betrekking tot grondwater: De Mark wordt 50 cm opgestuwd stroomafwaarts de samenvloeiing met de Kleine Mark en de Bolkse beek tot aan de kruising met de Klinketstraat en wordt 25 cm opgestuwd stroomopwaarts deze samenvloeiing., waarbij ze wordt afgebouwd tot 0 cm op de rand van het ruilverkavelingsgebied. Hierdoor kan gesteld worden dat de mogelijke grondwaterstandswijzigingen zich niet zullen doorzetten tot op Nederlands grondgebied.

Met betrekking tot de oppervlaktewaterkwantiteit: Als het water dat versnelt uit het landbouwgebied afgevoerd wordt, voldoende in het slotenstelsel en in de beekvalleien kan vertraagd en geborgen worden, zoals het plan vooropstelt, zal er geen extra afvoer via de Mark naar Nederland optreden. Deze evaluatie wordt bevestigd door de oppervlaktewaterkwantiteitsmodellering van IMDC. Aangezien in de huidige fase van de ruilverkaveling de concrete uitwerking van de maatregelen in verband met de detailontwatering en in verband met de werken aan waterlopen en afwateringssloten nog niet gekend zijn, kan dit effect nu nog niet gekwantificeerd worden

Met betrekking tot de oppervlaktewaterkwaliteit: Elke inspanning om de waterkwaliteit bovenstrooms te verbeteren zal leiden tot een verbetering van de waterkwaliteit van de Mark in Nederland. Het vooropgestelde “groter zelfreinigend vermogen” van het waterlopen- en slotenstelsel zal pas echt effectief zijn als het probleem van de (diffuse) waterverontreiniging aan de bron wordt aangepakt. Ruiverkaveling is hiervoor niet het instrument.

Discipline “Biodiversiteit”

De ontwikkeling van natuurzones in de beekvalleien en depressies en ter hoogte van weidevogelgebieden zullen de inspanningen voor natuurontwikkeling aan de Nederlandse zijde versterken. De ontwikkeling van een grensoverschrijdend valleiensysteem (supplementair aan de beekvallei van het Merkske) is positief voor de natuurontwikkeling.

Discipline “Landschap”

Enkel het visuele aspect ten gevolge van wijzigingen aan opgaand groen zal een grensoverschrijdend effect hebben. De effecten op het landschapsbeeld worden als positief beoordeeld.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 340 van 403 Discipline “Mens”

De maatregelen met betrekking tot (landbouw)ontsluiting en recreatie zijn lokaal van aard of betreffen trage wegen. Indien de (nieuwe) recreatieve paden een aansluiting kennen op recreatieve paden in Nederland, kunnen ook in Nederland positieve effecten verwacht worden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 341 van 403 9 Algemene leemten in de kennis

De leemten in de kennis kunnen zich manifesteren op drie verschillende niveaus: • leemten in de informatie • leemten in de voorspellingsmethode • leemten in het inzicht

9.1 Leemten in de informatie

Bij de beschrijving van de effecten is er van uitgegaan dat de maatregelen worden uitgevoerd zoals ze werden beschreven. Van verschillende maatregelen (zoals b.v. kavelwerken) is de precieze uitvoering en/of locatie nog niet gekend, aangezien die afhangt van onder meer de herverkaveling, de toestand van het terrein, het gebruik en de eigendom op het moment van de uitvoeringsfase of van knelpunten die op dat moment pas gekend zijn of nieuw ontstaan. Tevens wordt ruimte gelaten – om dezelfde redenen - om sommige maatregelen bijkomend of op andere plaatsen uit te voeren dan aangegeven op het ruilverkavelingsplan. Wanneer de ontwerpen definitief worden uitgewerkt, zal hierover meer informatie beschikbaar zijn. Wanneer de kavelwerken en eventueel nog bijkomende maatregelen gekend zijn, dienen de effecten hiervan aangegeven te worden in het ‘verzoek tot ontheffing van de project-MER-plicht’ (indien van toepassing) of (indien nodig geacht) het project-MER van deze ruilverkaveling. Deze maatregelen a posteriori dienen in de mate van het mogelijke een milieuvriendelijk karakter te hebben.

9.2 Leemten in de voorspellings- en beoordelingsmethode

De beoordeling van de effecten gebeurt voor sommige effectgroepen o.b.v. expert judgement en is – waar mogelijk – gebaseerd op cijfermatige gegevens. Hierdoor hangt de afweging van het belang soms af van het expertenoordeel van de deskundige en is niet altijd effectief ‘te meten’.

9.3 Leemten in het inzicht

Algemeen kan vastgesteld worden dat nog onduidelijkheid bestaat over de toekomstige ontwikkelingen op langere termijn. Bovendien heerst er nog onzekerheid betreffende de concrete realisatie van verschillende beleidsplannen en/of beleidsinitiatieven, waaronder ook de ruilverkaveling zelf. De teeltkeuze na het uitvoeren van de ruilverkaveling kan niet opgelegd worden. In de ruilverkaveling kan enkel sturend gewerkt worden door de herverkaveling. Door bijvoorbeeld percelen die zich bodemkundig ideaal lenen om als grasland te gebruiken toe te bedelen aan landbouwers met grasland in hun teeltrotatie, kan verwacht worden dat de toekomstige gebruiker deze percelen ook als grasland zal gebruiken. Echter, de teeltkeuze kan niet opgelegd worden en is bijgevolg te beschouwen als een leemte in de kennis.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 342 van 403 10 Samenvatting van effecten t.g.v. wijziging van het watersysteem als bijdrage van het oordeelkundig uitvoeren van de watertoets

Dit MER levert de informatie aan die het de overheid mogelijk maakt om de watertoets uit te voeren. Het decreet betreffende het Integraal Waterbeleid (IWB) voorziet via de ‘watertoets’ dat waterbelangen inhoudelijk en procedureel een expliciete plaats wordt gegeven in de totstandkoming van plannen, programma’s en vergunningsbesluiten. Via de watertoets wordt aldus uitvoering gegeven aan het principe van de integratie van integraal waterbeleid bij de planvorming en vergunningverlening die plaats vindt in het kader van andere beleidsdomeinen. Het decreet IWB voorziet dat alle genoodzaakte elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets in geval van MER-plichtige plannen/projecten in het MER dienen gesynthetiseerd te zijn. Dit MER moet met andere woorden alle gegevens vermelden die de watertoets mogelijk maken. De watertoets op zich is een beoordeling die gebeurt door de vergunningverlenende overheid en niet door de MER-deskundige water of in het kader van de m.e.r.-procedure. Hierna zullen de ‘elementen ter beoordeling van effecten op het watersysteem ten behoeve van de watertoets’ worden geïntegreerd en volgt er een synthese van de belangrijkste effecten die in het kader van het onderzoek op het watersysteem naar voren komen. Ondertussen is een uitvoeringsbesluit watertoets goedgekeurd (B.S. 14/11/2011). Dit besluit geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. De bijlagen bij het besluit bevatten inhoudelijke richtlijnen voor vergunningverleners en bijhorende 'watertoetskaarten'. De effecten waarnaar wordt gerefereerd in het kader van de watertoets hebben betrekking op: o Grondwater (waterhuishouding, stroming, kwaliteit)

o Oppervlaktewater (huishouding, kwaliteit, structuur, waterberging- en buffering)

o Vegetatie en fauna – waterhuishouding

Hiervoor wordt verwezen naar de algemene synthese, conclusie en aanbevelingen in § 11.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 343 van 403 11 Synthese, conclusie, milderende maatregelen, aanbevelingen en aandachtspunten

De ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel situeert zich in de provincie Antwerpen op het grondgebied van de gemeenten Rijkevorsel, Hoogstraten en Merksplas. Ze beslaat een oppervlakte van ca. 2.495 ha. De landbouw in het ruilverkavelingsgebied is een sterke, stabiele landbouw waarbij de melkveesector en veredelingslandbouw de belangrijkste sectoren zijn. De grote grondbehoefte stelt zich als een belangrijk knelpunt. Voor landbouwbedrijven is grond namelijk een zeer belangrijke productiefactor. Afhankelijk van het bedrijfstype dient deze grond om gewassen te telen die een opbrengst voor het bedrijf genereren of om ruwvoer te telen voor het aanwezige vee. Daarnaast speelt de grond ook een belangrijke rol bij een verantwoorde mestafzet en tenslotte zijn ook de Europese landbouwsubsidies gekoppeld aan grondgebruik. Vanuit het landbouwbeleid worden een aantal vergroeningseisen gesteld die een extensiever gebruik van de landbouwgrond nastreven door ook ruimte voor meer natuurlijke- en landschappelijke elementen te voorzien. De hoge gronddruk weerspiegelt zich in de Noorderkempen dan ook in een hoge grondprijs. Goed leefbare bedrijven, intensieve veeteelt, een gunstige opvolgingssituatie en een hoog percentage landbouwers die wensen uit te breiden, zorgen voor een grote vraag naar landbouwgrond. Het aanbod daarentegen is gering. Tevens heeft de landbouw nood aan structuurverbeterende maatregelen. Door herverkaveling en een verbetering van de ontsluiting en van de waterhuishouding zijn significante baten te realiseren. Het ruilverkavelingsgebied is gekenmerkt door hoge, actuele natuurwaarden, maar deze natuurwaarden gaan er zowel kwalitatief als kwantitatief op achteruit. De schaalvergroting en intensivering binnen de landbouwsector hebben tot gevolg dat de natuurwaarden, maar ook de structuurdragers van het landschap (de landschapsstructuur) aangetast worden. Natuur en landschap worden in het ruilverkavelingsgebied ontoereikend beschermd. De ruilverkaveling heeft dan ook als doel de functionele samenhang van de landbouwruimte en de landschappelijke en natuurlijke structuur te versterken. Het ruilverkavelingsplan vormt in principe geen kader voor het verlenen van vergunningen. Het opmaken van een ruilverkavelingsplan is bijgevolg strikt genomen niet MER-plichtig, maar de initiatiefnemer (VLM) opteert er voor om in een vroege fase van het project toch al een grondig onderzoek naar de milieueffecten te voeren. Het plan-MER betreft voorliggend document. In het plan- MER worden de disciplines bodem, water, biodiversiteit, landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie en mens behandeld door een erkend MER-deskundige. In dit plan-MER worden enkel de effecten van de ruilverkaveling an sich onderzocht. Een ruilverkaveling heeft immers geen invloed op het gebruik (in het bijzonder de teeltkeuze) van de percelen door de landbouwer na de ruilverkaveling. Bij het opstellen van het ruilverkavelingsplan voor de ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel werden geen verschillende globale planalternatieven tegenover elkaar afgewogen, maar de verschillende maatregelen werden tijdens het planvormingsproces of tijdens de adviesprocedure ervan in beschouwing genomen en eventueel gewijzigd. In het kader van het plan-MER worden nog 5 alternatieven weerhouden om te onderzoeken buiten het voorgenomen plan. Het betreft het extra aanleggen van twee wandelpaden, het behouden van een zandpad in plaats van de omvorming naar een pad in steenslag op twee plaatsen en het omwisselen van 2 percelen van natuur naar landbouw ten zuiden van De Mark enerzijds en het omwisselen van een aantal percelen van landbouw naar natuur ten noorden van De Mark anderzijds.

Voor de discipline bodem zijn hoogstens beperkt negatieve effecten te verwachten inzake structuurwijziging, gezien het grootste deel van het plangebied niet gevoelig is voor verdichting en er ter hoogte van de natte zandleembodems welke weinig gevoelig tot gevoelig zijn nauwelijks ingrepen met vergraving gepland worden (met uitzondering van de afgraving van de met fosfaat aangerijkte percelen). De mogelijke vergraving van podzol- en plaggenbodems wordt beperkt negatief tot negatief beoordeeld inzake profielverstoring, afhankelijk van de mogelijke omvang van de vergraving.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 344 van 403 Volgende voorziene maatregelen gaan (mogelijks) gepaard met vergraving in podzol- en plaggenbodems: egalisaties van landbouwpercelen, aanleg van nieuwe wegen en recreatieve paden en het rooien van bos. Vergravingen in bodems met profielontwikkeling ‘p’ worden als niet significant beschouwd. Volgens de bodemkaart van België bevindt zich één veenzone (waar veen aan de oppervlakte voorkomt) in het plangebied, volgens de geactualiseerde bodemkaart van de VLM is er bijkomend een veenzone ter hoogte van Krabbershoek. Verder is er ter hoogte van de valleigebieden ook veensubstraat aanwezig (waarbij veen dus niet aan de oppervlakte, maar in de ondergrond aanwezig is). Er zijn echter ter hoogte van de veenzones geen werken gepland, die een invloed zouden kunnen hebben op het veengebied, met uitzondering van de veenzone te Krabbershoek. In deze zone worden afgravingen voorzien van 20 tot 30 cm voor het realiseren van natuurdoelen, waardoor structuurschade kan optreden. Ook in zones met veensubstraat in de ondergrond, wordt afgraving van percelen voorzien, wat tot mogelijk structuurbederf van het veen kan leiden. Inzake bodemkwaliteit kan nog geen éénduidige uitspraak gedaan worden over het effect. In ieder geval dienen landbouwers zich steeds aan de geldende bemestingsnormen te houden, hetgeen in de huidige situatie ook al het geval is. Nieuwe wegen en paden kunnen ook aanleiding geven tot zwerfvuil, wat beperkt negatief wordt beoordeeld. Verder wordt erop gewezen dat er verschillende percelen in het studiegebied reeds zijn opgenomen in een bodemonderzoek. Hierbij werd mogelijk verontreiniging vastgesteld. Er wordt geen significant effect op het globale reliëf van het studiegebied verwacht. Kavelwerken kunnen wel een negatieve impact hebben op microreliëf. In het herverkavelingsgebied zal snellere ontwatering van de bovenste bodemlaag in de nattere percelen optreden, aangezien dit wenselijk is voor een optimale landbouwuitbating. De overige ingrepen kunnen ook een (plaatselijke) daling of stijging van de bodemvochtigheid veroorzaken. Een toename van het bodemvochtgehalte in het natuurgebied wordt positief beoordeeld.

Voor de discipline water wordt de aandacht gevestigd op de aanwezigheid van veen en kwelzones, dewelke een negatieve impact kunnen ondervinden van tijdelijke bemalingen, nieuwe grondwaterwinningen (die eventueel na de ruilverkaveling op eigen initiatief van de landbouwers zouden worden aangelegd) of bijkomende drainage van landbouwpercelen. Verdroging van deze zones dient vermeden te worden. Gezien er vooral ruwvoeders worden geteeld binnen het ruilverkavelingsgebied en er nauwelijks aan groententeelt wordt gedaan, zijn nieuwe grondwaterwinningen na het uitvoeren van de ruilverkaveling echter nauwelijks te verwachten. Veen- en kwelzones komen na de ruilverkaveling hoofdzakelijk te liggen in de natuurzones, waar een vernatting wordt beoogd, waardoor geen negatieve effecten te verwachten zijn. Wat betreft grond- en oppervlaktewaterkwantiteit zullen verschillende ingrepen uit de ruilverkaveling leiden tot gewijzigde grondwaterstanden en waterpeilen. Hierbij wordt voornamelijk de aandacht gevestigd op de ingrepen m.b.t. de inrichting van de natuurzones. Deze zullen leiden tot een vernatting in de natuurzones. Dit zal voornamelijk positieve effecten met zich meebrengen, in het bijzonder gezien het waterbergend vermogen van de vallei hier vergroot. T.g.v. de verharding van bestaande of nieuwe wegen worden hoogstens beperkt negatieve effecten verwacht. Het verleggen of verbeteren van de hoofdafwatering heeft geen versnelde afvoer als gevolg, waardoor het effect als neutraal wordt beoordeeld. Het effect op de bestaande overstromingszones wordt neutraal tot beperkt positief beoordeeld, gezien de overstromingsoppervlakten nagenoeg dezelfde blijven maar de oppervlaktewaterpeilen afnemen. Wel dient er op het niveau van detailontwerp op gelet te worden dat lokaal geen verhoogde afvoer optreedt. Verder worden nog positieve effecten verwacht van de aanleg van natuurtechnische oevers, dewelke een vertraagde afvoer, een verhoging van de interne berging en een afvlakking van piekdebieten tot gevolg hebben. Ook de aanleg van kleine landschapselementen en het omvormen van akker- en raaigraslandpercelen naar permanent grasland of bos in natuurzones wordt positief beoordeeld. Uit de uitgevoerde modelleringen blijkt tenslotte dat de verandering van de hydrologische afvoer door de herverkaveling en de kavelinrichtingswerken beperkt is. Inzake grondwaterkwaliteit wordt de aandacht gevestigd op de mogelijke aanwezigheid van grondwaterverontreinigingen t.h.v. de percelen waarop reeds een bodemonderzoek gebeurde en de gekende restverontreinigingen. Bij eventuele bemalingen dienen de nodige maatregelen genomen worden om een mogelijke verspreiding van verontreinigingen tegen te gaan. Over de impact van het

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 345 van 403 gewijzigde bodemgebruik (oa. bemesting en bestrijdingsmiddelen) op de grondwaterkwaliteit kan nog geen éénduidige uitspraak gedaan worden. In ieder geval dient de van toepassing zijnde regelgeving gevolgd te worden, net zoals in de huidige toestand. Impact op de grondwaterkwaliteit in de open bufferbekkens zal beperkt zijn, rekening houdende met het feit dat deze gesitueerd zijn ter hoogte van kwelgebieden en infiltratie van het overstortwater bijgevolg beperkt zal zijn. Door afgraving van fosfaataangerijkte gronden in de zones, waar vernatting beoogd wordt (natuurzones), wordt vermeden dat fosfaat in oplossing gaat. Op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones worden nieuwe hoofdafwateringssloten aangelegd welke het met voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen aangerijkt landbouwwater evenwijdig met de natuurzones afvoeren. De goede waterkwaliteit van de kwel in de vallei van de Mark en in de depressie van de Bolkse beek kan hierdoor vrijwaard worden. Egaliseren van kavels en aanpassen van de kavelvormen zou eveneens kunnen leiden tot meer afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen naar de waterlopen wat negatief beoordeeld wordt inzake oppervlaktewaterkwaliteit, maar dit effect is nog niet exact in te schatten gezien de herverkaveling op dit planniveau nog niet gekend is. Verder kunnen een betere dosering, minder randeffecten, grotere afstand tot kavelsloten, kleinere hellingen op kavels,… ook leiden tot minder afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen. Bijkomende afspoeling van nutriënten en bestrijdingsmiddelen is alleszins niet wenselijk, voornamelijk in de vallei van de Mark. De aanleg van natuurtechnische oevers en de ingrepen in de natuurzones hebben een positief effect op de waterkwaliteit, gezien ze het zelfreinigend vermogen verhogen. Door het aanleggen van nieuwe tracés voor de hoofdafwatering op de grens tussen het landbouwgebied en de natuurzones wordt de toevoer van eutroof water vanuit het landbouwgebied omheen waardevolle kwelgebieden geleid, waardoor positieve effecten verwacht worden op de waterkwaliteit binnen het kwelgebied. Voor de waterloop zelf (Mark en Bolkse Beek) betekent dit dat de verontreiniging nu geconcentreerd op een beperkt aantal plaatsen in de waterloop terechtkomt, waardoor hier lokaal de waterkwaliteit zal verslechteren, hetgeen als negatief wordt beoordeeld. Het opvangen van het overstortwater door de aanleg van twee open bufferbekkens zal een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit. T.g.v. de herverkaveling en het eventueel aanpassen van grachten worden hoogstens beperkt negatieve effecten verwacht op de structuurkwaliteit van waterlopen in het plangebied. Algemeen worden echter voornamelijk positieve effecten verwacht oa. door de aanleg van natuurtechnische oevers en natuurzones.

Voor de discipline biodiversiteit worden zowel positieve als negatieve effecten verwacht ten gevolge van de geplande ingrepen. Door herverkaveling en kavelinrichting zijn biologische verliezen mogelijk door het mogelijks verdwijnen van (biologisch waardevolle) KLE’s en graslanden. Door het verbeteren van wegen of door het aanleggen van nieuwe wegen / paden kunnen effecten van barrièrewerking, rustverstoring en biotoopverlies optreden. Biologische opwaardering is te verwachten door het aanplanten van bos, het aanleggen van KLE’s (houtkanten, bomenrijen,…), het aanleggen van poelen, het aanleggen van natuurzones (oa. binnen SBZ-H), … . Positieve effecten voor avifauna zijn te verwachten door het inrichten van 2 weidevogelgebieden. In het ruilverkavelingsgebied zal de densiteit aan KLE’s stijgen, waardoor ook positieve effecten voor akkervogels kunnen verwacht worden. De ruilverkaveling creëert lokaal een meer gevarieerd landschap waarbij verschillende waardevolle zones met elkaar verbonden worden. Op die manier hebben de populaties van akker- en weidevogels, amfibieën, insecten, vleermuizen, … meer kans om te overleven.

Wat betreft de discipline landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie zal de schaalvergroting steeds een negatief effect veroorzaken op de erfgoedwaarde binnen en/of in de omgeving van beschermde landschappen, landschapsatlasrelicten, beschermde monumenten en bouwkundig erfgoed. De voornaamste positieve effecten worden verwacht van het herstellen van de dreefstructuren, perceelstructuren, houtkanten, bomenrijen en historische wegen in de voormalige uitloper van Merksplas-kolonie ten westen van de ringgracht en in de omgeving van het kasteel van Hoogstraten, het ontwikkelen van natuurzones in de valleien en depressies, het landschappelijk inpassen van de Laarmolen en de aanleg van KLE’s. Voornaamste negatieve effecten op de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 346 van 403 erfgoedwaarde van het landschap worden verwacht door de schaalvergroting (en dus het verdwijnen van de perceelsranden en sommige KLE’s). Toch worden er steeds een aantal maatregelen voorzien binnen de ruilverkaveling die het negatief effect milderen. Het ruilverkavelingsplan voorziet geen verwijdering van het bouwkundig erfgoed waardoor een neutraal effect verwacht wordt. Bijkomend voorziet het ruilverkavelingsplan de stimulatie van erfbeplanting voor landbouwbedrijven. Dit kan een positief effect veroorzaken voor de aanwezige hoeves binnen het gebied, indien dit uitgevoerd zou worden. Gezien dit een vrijwillige maatregel betreft, kan de grootte van het effect moeilijk ingeschat worden. Algemeen worden beperkt positieve, positieve en ter hoogte van het vastgesteld landschapsatlasrelict ook aanzienlijk positieve effecten verwacht op de voorkomende beschermde monumenten, beschermde landschappen en (vastgestelde) landschapsatlasrelicten. Indien archeologisch relevante sporen worden aangetroffen, moet volgens de huidige regelgeving de nodige tijd en middelen voorzien worden om tot een vlakdekkende opgraving over te gaan. Zolang eventuele grondwerken (bv. egalisaties, samenvoegen percelen) zich beperken tot de teelaarde (met minimaal behoud van de onderste 20 cm van de A-horizont) is geen archeologisch vooronderzoek vereist. De regelgeving gaat uit van het uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek die de basis vormt voor de uitwerken van een archeologienota met daarin een plan van aanpak. De archeologienota dient bij de bouwvergunningsaanvragen toegevoegd te worden. Ter hoogte van Krabbershoek bevindt zich een zone die archeologisch belangrijk is omwille van het voorkomend veenpakket. In deze zone worden afgravingen voorzien van 20 tot 30 cm voor het realiseren van natuurdoelen, waardoor het risico op verstoring van archeologische relicten groot is, vooral ter hoogte van de percelen die reeds jarenlang onder grasland liggen. Inzake de impact op landschapsstructuur worden er een aantal positieve effecten verwacht. Er kan oa. verwezen worden naar de voorziene maatregelen ter hoogte van valleigebieden en depressies en het herstellen en opnieuw aanleggen van dreefstructuren. Door schaalvergroting verdwijnen een aantal kleine en waardevolle landschappelijke elementen, maar tevens worden er maatregelen voorzien die zorgen voor de versterking en het behoud van de landschapsstructuren. Daarnaast worden een groot aantal nieuwe KLE’s aangelegd binnen de ruilverkaveling. Na uitvoering van de ruilverkaveling zal het landschapsbeeld permanent gewijzigd zijn ten gevolge van de kavelruil. Algemeen zal een schaalvergroting door ruilverkaveling een negatief effect hebben op de beeldwaarde van het landschap, aangezien dit gepaard gaat met het verwijderen van kleine landschappelijke elementen. Het landschapsbeeld kan mogelijk ook wijzigen wanneer zich veranderingen voordoen in het bodemgebruik. Het is echter nog niet gekend wat het toekomstige bodemgebruik zal zijn. Verwacht kan worden dat de ruilverkaveling op zich geen grote wijzigingen in het bodemgebruik voor de globaliteit van het gebied zal teweegbrengen. Positieve effecten zijn oa. te verwachten door de geplande maatregelen in de natuurzones (natuurtechnische oeverinrichting, hermeandering of het aanplanten van beekbegeleide houtkanten), behoud en versterken van puntvormige en lineaire landschapselementen (in het bijzonder het herstellen van de dreven in de omgeving van Merksplas-kolonie alsook de aanleg van lineaire landschapselementen in de omgeving van Wortel-kolonie en het kasteel Hoogstraten), de landschappelijke integratie van de Laarmolen,… Algemeen kan er geconcludeerd worden dat de ontwikkelingen in zijn geheel geen afbreuk doen aan de belevingswaarde in het ruilverkavelingsgebied. De ruilverkaveling kan een schaalvergroting veroorzaken en daarbij kunnen KLE’s verloren gaan. Echter, door de ruilverkaveling worden meer KLE ontwikkeld / nieuw aangeplant dan er zullen verdwijnen. Deze geven invulling aan het te realiseren landschapsbeeld en worden gerealiseerd op openbaar domein of als lijnvormige ‘maatregelen voor niet-agrarische functies’ in eigendom van een lokale overheid. M.a.w. deze worden duurzaam gerealiseerd en zijn niet meer onderhevig aan een autonome evolutie.

Voor de discipline mens is er voornamelijk een positief effect op landbouw te verwachten ten gevolge van de herverkaveling en de aanpassing van de weginfrastructuur. Het herverkavelen (ruilen) en verbeteren van de kavelvormen zal ervoor zorgen dat de velden van eenzelfde landbouwer dichter bij elkaar gelegen zijn, dichter bij de bedrijfszetel liggen en gemakkelijker te bewerken zijn. In het plan zijn verder maatregelen voorzien om de drainageklasse van de landbouwgronden te optimaliseren en

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 347 van 403 natschade ter hoogte van landbouwpercelen in de omgeving van de te vernatten valleien en depressies te voorkomen. Door het uitruilen van landbouwgronden uit gebieden met hoge potenties voor natuur, en door een gedeeltelijke compensatie van deze gronden krijgen de landbouwers betere perspectieven qua bestemming van het resterende landbouwareaal. Doordat het ruilverkavelingsplan anticipeert op processen zoals AGNAS en NATURA 2000 en de gronden die een natuurfunctie krijgen, toebedeeld worden aan de Vlaamse overheid, worden de vooropgestelde natuurwaarden niet gerealiseerd op eigendommen van landbouwers en private personen. Door te anticiperen op deze ruimtelijke processen tracht de ruilverkaveling bijgevolg duidelijkheid te scheppen m.b.t. het toekomstig ruimtegebruik. Nieuwe recreatieve routes, erfbeplanting en verbeterde bedrijfstoegangen bieden in de toekomst perspectieven voor thuisverkoop bij landbouwbedrijven, wat een verhoogde leefbaarheid van de bedrijven kan betekenen, en dus ook positief beoordeeld wordt. De ruilverkaveling leidt tot een sterke opwaardering van de woonomgeving en maakt het gebied aantrekkelijker voor recreatie door de inwoners (of de toeristen). De passage van trage wegen langs woningen, tuinen en boerderijen kan echter de privacy van de bewoners verstoren, wat negatief beoordeeld wordt. Ten aanzien van recreatie zijn verschillende maatregelen genomen ter bevordering van de recreatie, zowel voor de bewoners als voor recreanten / toeristen, wat positief beoordeeld wordt. Vooral de aanleg van het grote aantal recreatieve paden wordt positief beoordeeld. De geplande activiteiten kunnen echter ook lichte hinder met zich meebrengen (zwerfvuil, inkijk vanaf de trage wegen, verhoogde geluidsdruk). Door het aanleggen en verbeteren van wegen worden enkel positieve effecten verwacht op de bereikbaarheid van landbouwkavels en (meer afgelegen) woningen. Inzake verkeersveiligheid wordt het aanleggen van verkeersremmende maatregelen positief beoordeeld Voor de effectenbeoordeling van de alternatieven kan het volgende besloten worden (ten aanzien van het basisplan): • Alternatief 1: aanleg van een wandelpad tussen de opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef – A55 Indien een wandelpad zou aangelegd worden tussen de dreef, zal dit een zandpad zijn. Er worden hierdoor geen andere significante effecten verwacht inzake profielverstoring, verdichting, verontreiniging en bodemvochtregime in vergelijking met het basisplan (= geen aanleg van een zandpad tussen de dreef). Noch in het basisscenario, noch in het alternatief worden er effecten op het oppervlaktewater verwacht. Gezien het aan te leggen wandelpad bij uitvoering volgens alternatief 1 uit zand zal bestaan, wordt er geen verminderde infiltratie verwacht en worden er geen negatieve effecten verwacht inzake grondwaterkwantiteit. Ook de grondwaterkwaliteit zal niet negatief beïnvloed worden. Mogelijke effecten inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, vernatting / verdroging, rustverstoring en vermesting / eutrofiëring worden verwaarloosbaar beoordeeld. Het aanleggen van een zandpad tussen de opnieuw aan te leggen dreef zal niet zorgen voor significant negatieve effecten op het landschappelijk of archeologisch erfgoed, de landschapsstructuur of het landschapsbeeld. Het heraanleggen van de dreef zal hier voor de grootste effecten zorgen. Er worden tenslotte ook geen negatieve effecten verwacht inzake landbouw of wonen. Wat betreft recreatie kan geoordeeld worden dat het bijkomend aanleggen van een wandelpad positief is, al moet er ook over gewaakt worden dat er geen overaanbod is aan recreatieve paden. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 2: buurtweg 13: behoud als zandpad i.p.v. steenslag Zowel voor het aanleggen van een zandpad als een pad in steenslag zullen de mogelijke effecten inzake profielverstoring en structuurwijziging in beide gevallen beperkt is. Beide types (zand en steenslag) zijn waterdoorlatend, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn in bodemvochtregime tussen beide bodemtypes. Er worden in beide gevallen geen significante effecten op het grond- en oppervlaktewater verwacht. Er worden eveneens geen significante effecten verwacht ten aanzien van het basisscenario inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, rustverstoring, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 348 van 403 Het behouden van het zandpad binnen het vastgesteld landschapsatlasrelict van de vallei van de Mark en het kasteel van Hoogstraten wordt ten opzichte van het basisscenario positief beoordeeld. Er dient echter opgemerkt te worden dat het aanleggen van een pad in steenslag hier evenwel niet zal zorgen voor aanzienlijk negatieve effecten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 2 geen significant andere effecten inzake archeologisch erfgoed, landschapsstructuur en landschapsbeeld verwacht, in vergelijking met het basisscenario. Indien buurtweg 13 de enige ontsluitingsmogelijkheid zal zijn voor de naastliggende landbouwpercelen, betekent het behouden van het zandpad in plaats van een steenslagpad, dat deze percelen minder goed ontsloten zullen worden, waardoor dit alternatief inzake landbouw iets negatiever beoordeeld wordt. Daarnaast is een zandpad minder toegankelijk voor fietsers in vergelijking met een steenslagpad, terwijl een steenslagpad wel toegankelijk is, zowel voor fietsers als voor wandelaars. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 3: aanleg van een verbindingspad (enkele meters) vanaf maatregel A6 tot aan het bosperceel Indien een verbinding zou gemaakt worden naar het bosperceel, betreft het een wandelverbinding en bijgevolg een zandpad. Er worden hierdoor geen andere significante effecten verwacht inzake profielverstoring, verdichting, verontreiniging en bodemvochtregime, infiltratiecapaciteit, grond- en oppervlaktewater, in vergelijking met het basisplan (= geen aanleg van een zandpad). Mogelijke effecten inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, rustverstoring, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring worden verwaarloosbaar beoordeeld. Het aanleggen van een zandpad naar het bestaande bos zal niet zorgen voor significant negatieve effecten op het landschappelijk of archeologisch erfgoed, de landschapsstructuur of het landschapsbeeld. Wat betreft recreatie kan geoordeeld worden dat het bijkomend aanleggen van een beperkt wandelpad tot aan het bos, waar kan aangesloten worden op het historische Toke Sjokepad positief is, al moet er ook over gewaakt worden dat er geen overaanbod is aan recreatieve paden. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. • Alternatief 4: ter hoogte van maatregel A2: behoud van zandpad i.p.v. steenslag De weg is gelegen ter hoogte van een podzolbodem, welke als zeer gevoelig voor bodemverstoring beschouwd wordt. Zowel het aanleggen van een zandpad als een pad in steenslag zal gepaard gaan met een beperkte profielverstoring, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn tussen beide types. De weg is gelegen ter hoogte van een zandbodem, waardoor de mogelijke structuurwijziging in beide gevallen beperkt is. Beide types (zand en steenslag) zijn waterdoorlatend, waardoor er geen significante verschillen te verwachten zijn in bodemvochtregime tussen beide bodemtypes. Er worden in beide gevallen geen significante effecten op het grond- en oppervlaktewater verwacht. Er worden eveneens geen significante effecten verwacht ten aanzien van het basisscenario inzake biotoopverlies, versnippering en barrièrewerking, rustverstoring, vernatting / verdroging en vermesting / eutrofiëring. Het behouden van het zandpad op de rand van het landschapsatlasrelict en beschermd landschap van Wortel-kolonie wordt ten opzichte van het basisscenario positief beoordeeld. Er dient echter opgemerkt te worden dat het aanleggen van een pad in steenslag hier evenwel niet zal zorgen voor aanzienlijk negatieve effecten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 4 geen significant andere effecten inzake archeologisch erfgoed, landschapsstructuur en landschapsbeeld verwacht, in vergelijking met het basisscenario. Indien buurtweg 10 de enige ontsluitingsmogelijkheid zal zijn voor de naastliggende landbouwpercelen, betekent het behouden van het zandpad in plaats van een steenslagpad, dat deze percelen minder goed ontsloten zullen worden, waardoor dit alternatief inzake landbouw iets negatiever beoordeeld wordt. Daarnaast is een zandpad minder toegankelijk voor fietsers in vergelijking met een steenslagpad, terwijl een steenslagpad wel toegankelijk is, zowel voor fietsers als voor wandelaars. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 349 van 403 • Alternatief 5: omwisseling percelen natuur C143 en landbouw Het omwisselen van de twee percelen natuur naar landbouw ten zuiden van de Mark en het omwisselen van en aantal percelen landbouw naar natuur ten noorden van de Mark zal globaal gezien geen significant andere effecten hebben wat betreft de disciplines bodem, water en mens. Bekeken op schaal van de percelen zelf betekent dit dat voor de percelen die van natuur naar landbouw gaan (ten zuiden van de Mark) er kavelwerken kunnen gebeuren waarbij het mogelijk is dat er beperkte egalisatiewerken zullen gebeuren gezien de twee percelen op een verschillende hoogte liggen en dat een ophoging van de percelen noodzakelijk is om natschade te voorkomen (dus een beperkt risico op profielverstoring en verdichting). Verder zal er bemest worden volgens de wettelijke normen. Voor de percelen die van landbouw naar natuur gaan betekent dit dat er mogelijks afgravingen zullen plaatsvinden (afgraving van de met fosfaat aangerijkte grond). Echter deze percelen zijn gelegen ter hoogte van een zandbodem zonder profielontwikkeling, waardoor geen significante effecten inzake profielverstoring en verdichting verwacht worden. Er is wel veen in de ondergrond aanwezig, waardoor er tijdens de uitvoeringsfase omzichtig te werk dient gegaan worden om structuurschade te vermijden. In beide gevallen worden de percelen die in landbouwgebruik blijven, opgehoogd om natschade te voorkomen. Gezien de percelen niet rechtstreeks grenzen aan De Mark worden geen effecten op de structuurkwaliteit verwacht. Ook inzake oppervlaktewaterkwantiteit en –kwaliteit worden geen significante verschillen tussen het basisscenario en het alternatief 5 verwacht. Door het omwisselen in alternatief 5 blijft er in totaal ca. evenveel oppervlakte beschikbaar voor de landbouw en wordt er ca. evenveel oppervlakte ingenomen voor het inrichten van de natuurzones. Verder worden er geen significant andere effecten verwacht inzake recreatie, wonen, leefbaarheid, bereikbaarheid en verkeersveiligheid in vergelijking met het basisscenario. Het omwisselen van de percelen waar de natuurwaarden zullen gerealiseerd worden, betekent dat de migratiecorridor voor soorten van de Bolkse beek naar De Mark bemoeilijkt wordt. Daarom wordt aanbevolen om in dit alternatief scenario ten noorden van de weg Langevoort een lijnvormig KLE (vb. houtkant met grazige bermen) te voorzien, zodat soorten die vanuit de graslanden ten zuiden van Langevoort zich noordwaarts wensen te verplaatsen geen barrièrewerking ondervinden van het behoud van de twee landbouwpercelen. Er dient hierbij wel aandacht besteed te worden dat de landbouwpercelen voldoende bereikbaar blijven. Door het omzetten van percelen van landbouw naar natuurzone ten noorden van het laarzenpad, wordt de migratiecorridor langs De Mark wel versterkt ten opzichte van het basisscenario. Aangezien bij alternatief 5 dezelfde waardevolle habitats zullen gerealiseerd worden als in het basisscenario (en er in beide gevallen geen waardevolle percelen zouden ingenomen worden), worden er geen significante effecten inzake biotoopverlies verwacht door uitvoering van alternatief 5. Ook inzake vermesting/eutrofiëring, rustverstoring en vernatting / verdroging, worden geen significante effecten verwacht ten opzichte van het basisscenario. Voor het realiseren van de gewenste natuurwaarden ter hoogte van C143 in het basisscenario dient er een aanzienlijke afgraving te gebeuren. Indien de natuurwaarden gerealiseerd worden op de percelen volgens alternatief 5 zal deze afgraving beperkter zijn, waardoor er minder risico is op aantasting van archeologische relicten. Verder worden er bij uitvoering van alternatief 5 geen significant andere effecten verwacht ten opzichte van het basisscenario wat betreft landschappelijk erfgoed, landschapsstructuur en perceptieve kenmerken.

Algemeen kan gesteld worden dat de ruilverkaveling en de voorgestelde alternatieven haalbaar zijn vanuit milieuoogpunt. De verschillen tussen het basisplan en de alternatieven zijn verder dusdanig klein, dat ze globaal als gelijkwaardig kunnen beoordeeld worden. In het MER worden nog een aantal milderende maatregelen (maa), aanbevelingen (abe) en aandachtspunten (apu) geformuleerd, waarmee rekening kan worden gehouden om de negatieve effecten te milderen of de positieve effecten te vergroten. Deze zijn opgenomen in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Tevens worden de maatregelen met betrekking tot monitoring en verder onderzoek (mon) hierin opgenomen. Milderende maatregelen en monitoring worden noodzakelijk geacht teneinde de milieueffecten te milderen of teniet te doen. Aanbevelingen kunnen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 350 van 403 indien mogelijk worden uitgevoerd. Aandachtspunten zijn geformuleerd om de initiatiefnemer op mogelijke knelpunten of opportuniteiten te wijzen.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 351 van 403 Tabel 11-1: samenvatting milderende maatregelen, aanbevelingen, aandachtspunten en monitoring Aspect (discipline en Aard van de effecten Beoordeling Milderende maatregelen en monitoring Resterend Niveau Verantwoordelijke aspect/effectgroep) effect doorwerking doorwerking Bodem - profielwijziging Mogelijke vergraving van podzol en -1 tot -2 Aanbeveling: waar de bodem na de -1 Stedenbouw- Ruilverkavelings- plaggenbodems (grondverzet)werken opnieuw vegetatie dient te kundige comité, derden dragen, wordt aanbevolen de teelaarde vergunningen, afzonderlijk te stapelen en te herbruiken om de uitvoerings- mogelijke effecten van profielverstoring te dossier / bestek beperken. Bij het ontwerp van de verschillende ingrepen dienen uitgravingen en vergravingen steeds tot een minimum beperkt te worden voor zover deze vergravingen dieper zouden zijn dan de huidige landbouwbewerkingen van de percelen. In het landbouwgebied dient bijzondere aandacht te gaan naar de typische, historische plaggenbodems. Egalisaties in plaggenbodemgebied moeten hierbij tot een minimum beperkt worden. Bodem –structuurwijziging Hoofdzakelijk weinig gevoelige 0 tot -1 Aanbeveling: Verdichting van de 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- zandbodems, maar ook verdichtingsgevoelige bodems dient tijdens de kundige comité, derden zandleembodems welke gevoelig zijn werken zo veel mogelijk vermeden te worden of vergunningen, voor verdichting (waar relevant voor het toekomstige uitvoering- bodemgebruik) na de werken ongedaan gemaakt dossier / bestek Veenbodems en valleibodems met te worden. Dit kan door in deze zones zo veel veen in de ondergrond zijn ook gevoelig mogelijk te werken vanaf bestaande wegen en voor structuurschade paden, achteruitschrijdend te werken, rijplaten of alternatieve technieken te gebruiken of, in laatste instantie, diep te ploegen na de werken. In de vallei van de Mark is het belangrijk om bij afgravingen in natuurzones omzichtig te werk te gaan om structuurschade van de onderliggende veenpakketten te vermijden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 352 van 403 Bodem - bodemkwaliteit Bij een toegenomen perceelsgrootte -1 tot +1 0/-1 tot +1 Projectniveau Ruilverkavelings- zal minder mest en comité - derden bestrijdingsmiddelen naast de percelen terechtkomen. De gronden die uit landbouwgebruik gaan zullen minder of niet bemest worden en er zullen geen bestrijdingsmiddelen gebruikt worden.

Risico op bodemverontreiniging bij het Aandachtspunt: mogelijke maatregelen dienen in werking treden van de open genomen te worden zodat een mogelijke bufferbekkens. verspreiding van bestaande Kans op verspreiding van mogelijke bodemverontreinigingen zich niet kan voordoen bodemverontreinigingen tijdens de (vooral van belang tijdens de aanlegfase), werken. conform de geldende wetgeving. Bodem – wijziging Globaal gezien zal de ruilverkaveling 0 / 0 / / reliëfkenmerken geen wijziging van het reliëf met zich meebrengen. Ter hoogte van bepaalde graslanden met microreliëf worden ook kavelwerken gepland, waardoor het microreliëf kan verloren gaan. -1 / -1 / / Door de herverkaveling (vooral in Aanbeveling: bij de herverkaveling rekening houden met de aanwezige taluds functie van akkerbouw) kunnen taluds -1 0 Herverkaveling Ruilverkavelings- (perceelsgrenzen zo veel mogelijk voorzien thv verdwijnen wanneer percelen worden comité samengevoegd. bestaande taluds). Bodem - bodemerosie Enkel oevererosie is mogelijks van 0/-1 / 0/-1 / / belang Bodem – bodemvochtigheid In het herverkavelingsgebied zal Maatregel de detailafwatering dient zodanig snellere ontwatering van de bovenste ontworpen te worden dat een onnodig snelle -2 0/-1 Herverkaveling Ruilverkavelings- bodemlaag in de nattere percelen evacuatie van regenwater en grondwater uit de comité optreden aangezien dit wenselijk is grachten vermeden wordt. De configuratie en de voor een optimale landbouwuitbating. inrichting van het grachtenstelsel dient zodanig te zijn dat maximale infiltratie en berging in de grachten bekomen wordt. Ook langs de wegen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 353 van 403 dienen optimale infiltratie- en bergingsmogelijkheden gecreëerd te worden. Nutteloze bermsloten mogen niet aangelegd De overige ingrepen kunnen ook een worden. (plaatselijke) daling of stijging van de Maximaal -2 / / bodemvochtigheid veroorzaken tot +1 Maximaal - / 2 tot +1 Een toename van het +2/+3 bodemvochtgehalte in de natuurzones / / wordt positief beoordeeld. +2/+3 / Bodem - stabiliteit Aanwezigheid van veen Mogelijk -2 Maatregel: aandacht besteden aan de 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- aanwezigheid van veen, kwelgevoelige vegetatie kundige comité, derden Water – grondwaterkwantiteit Aanwezigheid van kwelgevoelige en grondwaterwinningen bij tijdelijke bemaling, vergunningen, vegetatie Biodiversiteit - verdroging en drainage. uitvoerings- Aanwezigheid van dossier / bestek grondwaterwinningen Water – grondwaterkwantiteit Door de geplande ingrepen in de +3 / +3 / / natuurzones zal het grondwater in de valleien en depressies stijgen. Water – grond- en Versnellen afvoer hemelwater door 0 tot -1 Maatregel: de algemene principes van integraal 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- oppervlaktewaterkwantiteit herverkaveling waterbeleid dienen toegepast te worden, m.n. kundige comité vergunning, of door werken aan waterlopen 1. hergebruik van hemelwater Mogelijk -2 uitvoerings- 2. infiltratie van hemelwater dossier / bestek 3. bufferen en vertraagd afvoeren 4. lozing In het bijzonder dienen deze principes gerespecteerd te worden bij de herverkaveling en kavelwerken, zodat deze geen verhoogde waterafvoer met zich meebrengt. Gezien de aanwezigheid van effectief en potentieel

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 354 van 403 overstromingsgevoelige gebieden langs verschillende waterlopen dient versnelde afvoer naar deze waterlopen vermeden te worden. Er dient bij het uitwerken van de detailafwatering voor de herverkaveling ingezet te worden op het zo veel mogelijk infiltreren van hemelwater op de landbouwpercelen en in de grachten. Hierbij worden in het bijzonder vermeld: - Indien bermsloten aangelegd worden langsheen de te verbeteren onverharde weg naar een weg in asfalt (A3), dienen deze bermgrachten (waar mogelijk) ontworpen te worden zodat ze het afstromend water ophouden. Als uitbreiding kan deze milderende maatregel doorgetrokken worden naar de huidige, verharde wegen waarvan de asfalt- of cementbetonverharding vernieuwd wordt (A16, B17, C21, C22, C23, C24, C25, C26, D5, D6, E23, E24, E25, E26). - Daar waar waterlopen verlegd worden dient er op gelet te worden dat deze op dezelfde diepte worden aangelegd dan de huidige waterloop, om problemen stroomopwaarts te vermijden. - In de infiltratiegebieden waar de ontwatering en afwatering verbeterd wordt, dienen stuwen of andere retentiemaatregelen voorzien te worden op de hoofdontwateringssloten teneinde een maximaal behoud of zelfs versterking van de infiltratie te verkrijgen. Monitoring: waterstanden en debieten dienen verder opgevolgd te worden om te controleren of de ruilverkaveling geen verhoogde

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 355 van 403 waterafvoer met zich meebrengt en indien nodig maatregelen te kunnen nemen om de waterafvoer te vertragen. Water – grond- en Bevorderen van de infiltratie en +2 Aanbeveling: bij de aanleg van oeverstroken +2 Herverkaveling Ruilverkavelings- oppervlaktewaterkwantiteit verminderen van het overstromings- dient vermeden te worden dat deze na verloop comité risico door de aanleg van KLE’s, van tijd omgeploegd zouden worden. Dit kan ruigtestroken, poelen, aanleg door de opname van de oeverstroken in een natuurtechnische oevers, aanpassen beheerplan, het overdragen van deze stroken van het watersysteem,… naar het openbaar domein, het plaatsen van akkerpalen of eventueel het voorzien van een pad. Water – grond- en Door het aanleggen van nieuwe tracés -2 tot +2 Maatregel: uit de opvolging van de samenstelling 0/-1 tot +2 Stedenbouw- Ruilverkavelings- oppervlaktewaterkwaliteit voor de hoofdafwatering zal eutroof en kwaliteit van het oppervlaktewater kunnen kundige comité water vanuit het landbouwgebied bijkomende maatregelen gedefinieerd worden vergunning, omheen waardevolle kwelgebieden om de waterkwaliteit in bepaalde zones verder te uitvoerings- geleid worden, waardoor positieve verbeteren (bijvoorbeeld door water met dossier / bestek effecten verwacht worden op de verschillende kwaliteit gescheiden te houden waterkwaliteit binnen het kwelgebied. (kwelwater en eutroof landbouwwater) of door In de waterloop zelf zal het eutroof het zelfreinigend vermogen van de waterlopen te water geconcentreerd op een aantal bevorderen. plaatsen in de waterloop Maatregel: in het bijzonder in de terechtkomen, waardoor de hoofdafwateringssloten die eutroof waterkwaliteit ter plaatse zal dalen. landbouwwater om de natuurzones leiden kunnen op termijn (wanneer de waterkwaliteit beter wordt) overstroombare rietvelden ingeschakeld worden om een verdere zuivering van dit water te bekomen alvorens het in de waterlopen (Mark, Bolkse Beek) uitmondt.

Aanbeveling: bij eventuele bemalingen dienen de Bij het uitvoeren van eventuele nodige maatregelen genomen worden om een bemalingen zouden bestaande -2 mogelijke verspreiding van gekende 0/-1 grondwaterverontreinigingen zich grondwaterverontreinigingen tegen te gaan. kunnen verspreiden.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 356 van 403 Het aanleggen van natuurtechnische oevers vergroot het zelfreinigend +2 tot +3 / +2 tot +3 vermogen. Het afgraven van de met nutriënten aangerijkte toplaag in de beekvalleien en het aanleggen van open bufferbekkens ter hoogte van de aanwezige overstorten zorgt voor een betere kwaliteit van het oppervlaktewater. Water - structuurkwaliteit Verbeteren van de structuurkwaliteit +3 Aanbeveling: overal waar werken aan +3 Herverkaveling Ruilverkavelings- door het aanleggen van waterlopen voorzien zijn, de werken trachten comité natuurtechnische oevers, mogelijke aan te grijpen om de structuurkwaliteit te heraanleg van de Molenvijver en het verhogen (door bijvoorbeeld natuurtechnische aanleggen van oeverstroken en profielen te voorzien, geen beschoeiingen / natuurzones langs waterlopen betuining, geen schanskorven, door een natuurlijk verloop, ...). Waar er werken in de Het aanleggen en dempen van nabijheid van waterlopen gepland zijn, moet plaatselijke grachten -1/-2 onnodige verstoring van de waterloop vermeden 0/-1 worden. Als voorbeeld kan tijdens de werken eventueel een (tijdelijke) bufferzone tussen de werkzone en de waterloop voorzien worden. Biodiversiteit - biotoopverlies Aanleggen en verbeteren van wegen en Mogelijk -1 tot Aanbeveling: bijkomende, nieuwe wegen en +1 tot +3 Ruilverka- Ruilverkavelings- paden -2 paden niet aanleggen t.h.v. biologisch (zeer) velingsplan, comité waardevolle percelen. herverka- veling, De bermen naast nieuwe of te verbeteren wegen, paden of waterlopen op een natuurtechnische manier beheren door vb. een specifiek maaibeheer toe te passen, zodat de natuurwaarden zich voldoende kunnen ontwikkelen en behouden worden. Bij de aanleg van laarzenpaden doorheen de vallei van de Mark (A94, B111 en D61) en doorheen de depressie van de Bolkse Beek (C114) wordt aanbevolen de verstoring of de beschadiging van waardevolle vegetatie zo veel

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 357 van 403 mogelijk te vermijden. Er wordt aanbevolen de laarzenpaden zo veel mogelijk op de rand van de natuurzones aan te leggen Biodiversiteit - biotoopverlies Mogelijke impact op bestaande Mogelijk -1 tot Aanbeveling: de aanvoer van materiaal gebeurt 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- natuurwaarden ten gevolge van de -3 bij voorkeur langs één welbepaalde, vastgelegde kundige comité, derden werken route, zodat de overige zones niet worden vergunningen, beschadigd. uitvoerings- dossier / bestek Aandachtspunt: het sparen van omliggende vegetatie is belangrijk omdat deze een permanente zadenbron is (en geen eenmalige) voor de afgewerkte zones Biodiversiteit - biotoopverlies Het inrichten van natuurzones ter +3 Aanbeveling: een aangepast beheerplan voor het +3 hoogte van valleien en depressies Vlaams natuurreservaat dient nog opgesteld te worden in samenspraak met de betrokken instanties. Aanbeveling: ter hoogte van de samenvloeiing van de nieuwe hoofdafwateringssloten (bv. A24, B24, C30 en C33) met de waterloop in de natuurzones, kunnen bijkomende maatregelen genomen worden om de waterkwaliteit te verbeteren. Er kan bv. riet aangeplant worden als voorzuivering. Biodiversiteit – biotoopverlies / Werken aan waterlopen, poelen -1 tot +1 Aanbeveling: het oeverprofiel zo zacht hellend +2 tot +3 Stedenbouw- Ruilverkavelings- -winst als mogelijk maken + ecologische inrichting van kundige comité, derden poelen / vijvers, oa. beperken betreding van de vergunning, oevers, zones verondiepen, zones van potentiële uitvoerings- verstoring afschermen,… dossier / bestek Biodiversiteit – biotoopverlies / T.g.v. de herverkaveling is het mogelijk -1 tot -2 Aanbeveling: bij de herverkaveling en de 0/-1 Ruilverka- Ruilverkavelings- -winst dat nadien door de landbouwers KLE’s kavelinrichtingswerken trachten om het rooien velingsplan, comité of andere waardevolle elementen van de op het plan niet aangegeven als te herverka- (KLE’s, graslanden,rietkragen,…) zullen behouden bomen (uitgezonderd streekvreemde, veling, verwijderd worden. bijna afgestorven en storende begroeiing) te vermijden. Zeker waar waardevolle bomenrijen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 358 van 403 (bv. eikenrijen) in groep voorkomen wordt aanbevolen deze te behouden door er een vaste kavelgrens van te maken. Een strikte controle tijdens de uitvoering van de werken van welke bomen mogen of kunnen verdwijnen, is aan te raden Ook voor grachten met waardevolle water- en oevervegetaties, vooral rietkragen en moerasplanten, wordt aanbevolen deze zo veel mogelijk te behouden. Indien grachten met waardevolle water- en oevervegetaties moeten verlegd worden, kan de waardevolle vegetatie meegenomen worden en in de nieuwe grachten aangeplant worden Biodiversiteit – biotoopverlies / Aanleg grasstroken, KLE’s, poelen, +1 / +3 Aanbeveling: +2 / +3 -winst natuurzones, natuurtechnische Bij het aanplanten van groene oeverinrichting. landschapselementen (bomenrijen, houtkanten, energiehout, …) en bossen wordt aanbevolen gebruik te maken van streekeigen soorten en autochtoon plantmateriaal. Wat betreft de dreven kan men hiervoor het best gebruik maken van bijvoorbeeld inlandse eiken (geen populieren aanplanten). Plaatselijk kunnen bijvoorbeeld beuken aangeplant worden (zoals ter hoogte van de Beukendreef te Wortel). In de valleien kan bijvoorbeeld gewone es aangeplant worden, een soort die er momenteel ook voorkomt en meer natte gronden verdraagt. Voor de aanleg van houtkanten kunnen bijvoorbeeld elzen en wilgen gebruikt worden. Typische knotbomen die in de vallei van de Mark en de Kleine Mark aangetroffen worden zijn knotelzen en op slechts enkele plaatsen knotwilgen. Voorgesteld wordt dat ook deze typische elzenknotbomen aangeplant worden in en aan de rand van de

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 359 van 403 valleien en depressies. Tot slot wordt aanbevolen aandacht te hebben voor boomsoorten die dienen als drachtbomen en voedselbron voor bijen Biodiversiteit – versnippering / Mogelijke impact herverkaveling op Mogelijk -1 Aanbeveling: grachten hebben een potentieel 0 Herverkaveling Ruilverkavelings- ontsnippering en bestaande grachten en waterlopen belangrijke verbindingsfunctie. Daarom worden comité barrièrewerking baan- en afwateringsgrachten en waterlopen zo veel als mogelijk als vaste grens gebruikt tijdens de herverkaveling. Aandachtspunt: Het ruilverkavelingsplan betracht de uitbouw van een ecologische noordzuidverbinding door de aanleg van tal van natuur- en landschapsmaatregelen. Na uitvoering van de ruilverkaveling zal blijken dat de steenweg Rijkevorsel – Merksplas en de steenweg Hoogstraten – Merksplas barrières vormen. Om deze negatieve effecten te milderen kunnen kokers onder de weg aangebracht worden. Deze remediërende maatregel staat los van de ruilverkaveling en wordt enkel volledigheidshalve meegegeven Biodiversiteit – versnippering / Herverkaveling en kavelinrichtings- -1 tot +3 / -1 tot +3 / / ontsnippering en werken in het landbouwgebied hebben barrièrewerking als gevolg dat bepaalde perceelsrandvegetaties, wegbermen en grachten kunnen verdwijnen. Echter, er wordt ook voorzien in de aanleg van KLE’s met een verbindende functie, nieuwe wegbermen, de uitbouw van natuurzones in valleien en depressies,… Biodiversiteit - rustverstoring Rustverstoring t.g.v. sluipverkeer/ sterk -2 Aanbeveling: opletten dat het optimaliseren van 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- verhoogde snelheid op wegen in de buurt van waardevolle bestaande of kundige comité geoptimaliseerde wegen. vergunningen,

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 360 van 403 te ontwikkelen natuur niet zorgt voor uitvoerings- sluipverkeer en/of sterk verhoogde snelheid. dossier / bestek Biodiversiteit - rustverstoring Mogelijke rustverstoring door -2 Aanbeveling: plaatsen van infoborden om 0/-1 Stedenbouw- Ruilverkavelings- recreanten in de buurt van waardevolle recreanten te wijzen op de gevoeligheid van het kundige comité gebieden en oneigenlijk gebruik gebied tijdens het broedseizoen. + Via duidelijke vergunningen, wandelpaden. signalisatie dient het oneigenlijke gebruik van uitvoerings- wandelpaden vermeden te worden. dossier / bestek Om een verhoogde rustverstoring in de vallei van de Mark (A94, B111, D61) en in de depressie van de Bolkse Beek (C114) te vermijden wordt aanbevolen de laarzenpaden zo veel mogelijk op de randen van de natuurzones aan te leggen. Biodiversiteit – vermesting / Uitspoeling van nutriënten naar +2 Aanbeveling: eutrofiëring door regelmatige +2/+3 eutrofiëring waterlopen wordt tegengegaan door overstromingen met aangerijkt de aanleg van oeverstroken langs oppervlaktewater dient best vermeden te waterlopen, het inrichten van worden in de beekvalleien, daar waar natuurzones in valleien en depressies kwelafhankelijke vegetaties nagestreefd worden. en het omleiden van afwateringsgrachten met water uit landbouwgebieden rond de natuurzones. Biodiversiteit Impact op fauna -1 tot +3 Aanbevelingen: +1 tot +3 Herverkaveling Ruilverkavelings- comité, derden • Libellen: er dient voldoende aandacht Stedenbouw- te zijn voor het beheer van de kundige vegetatie in en in de onmiddellijke vergunningen, omgeving van de poelen om een goede uitvoerings- libellenpopulatie te verzekeren. dossier / bestek • Dagvlinders: er wordt aanbevolen ook KLE’s met sleedoorn te voorzien en minstens ook een aantal van de voorziene bomenrijen ook aan te planten met iepen. Verder kan een goed beheer van de aan te leggen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 361 van 403 grasstroken bijkomend leefhabitat betekenen voor kensoorten van droge, schrale graslanden. Afspraken inzake beheer zijn dus wenselijk. • Het voorzien van extra poelen, zodat iedere poel tenminste 1 naburige poel heeft binnen een straal van 400 m zorgt voor een vlottere en veiligere migratie, en voor een makkelijker handhaven van de stabiele (meta)populaties • een ecologische inrichting van poelen, oa. zachthellende oevers, beperken van betreding, zones vanwaar verstoring of strakke winden mogelijk zijn, afschermen door een brede houtkant, zones verondiepen, …) zorgt voor een geschikt leefhabitat voor fauna. • Ter hoogte van het openbaar domein dient er op gelet te worden dat de eventueel bijkomende verlichting beperkt blijft en neerwaarts gericht is, om verstoring van vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. • Om het leefgebied van houtkantsoorten te optimaliseren wordt aanbevolen om, daar waar mogelijk, een aantal bomenrijen om te vormen tot heggen / houtkanten. • Ten behoeve van de openheid van het weidevogelgebied te Polderheide (C145) is het wenselijk dat het bos gelegen langsheen Streepakker (C107)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 362 van 403 en in uitbreiding het 3-hoekig bosperceel gerooid wordt. Het ruilverkavelingsplan duidt dit bos aan als te rooien mits het akkoord van de eigenaar. Compensatie is mogelijk onder de vorm van een aan te planten elzenbroekbos in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark of in de depressie van de Bolkse Beek. Biodiversiteit – diverse Aanleg groenelementen +1 tot +3 Enkele relevante aanbevelingen en +1 tot +3 Stedenbouw- Ruilverkavelings- effectgroepen aandachtspunten bij de aanleg van kundige comité, derden groenelementen zijn de volgende: vergunningen, uitvoerings- • een houtkant dient voldoende dossier / gesloten te zijn bestek, • een minimum van 1 snoeibeurt om de beheerplan drie jaar worden gegeven • de bomen in houtkant worden geknot of laat men uitgroeien (zangposten) • dode bomen kan men laten staan om ‘reducenten’ een kans te geven • voldoende kruidachtige planten moeten aanwezig zijn onder en rond houtkanten (o.a. i.f.v. broed- gelegenheid voor vogels van kleinschalig landschap); houtkanten worden door amfibieën gebruikt als migratieweg, beschutting, voedselbron of overwinterzone; vleermuizen oriënteren zich via bomen en houtkanten, … • ruigtebeheer van de strook langs de houtkant.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 363 van 403 • geen aanplant op bestaande soortenrijke bermgedeelten • bestaande houtkanten worden niet gerooid, maar worden aangevuld • een aantal types struiken moet zeker aanwezig zijn. Vruchtdragende struiken verschaffen voedsel. Struiken met een gesloten structuur zorgen voor beschutting en voor dekking tegen predatoren. • er wordt gebruik gemaakt van streekeigen soorten en indien mogelijk van streekeigen plantgoed. Landschap, bouwkundig Impact werken op archeologisch Mogelijk -3 Maatregel: algemeen gezien kan best vermeden -1/+3 Stedenbouw- Ruilverkavelings- erfgoed en archeologie – erfgoed worden werken uit te voeren die een kundige comité, derden erfgoedwaarden destructieve invloed op het archeologisch vergunningen, patrimonium hebben. Bij de aanleg van nieuwe uitvoerings- wegen dient een controle te gebeuren dossier/ bestek voorafgaandelijk aan de werken. Zowel bij werken met ondergrondverzet als eventueel diepploegen, moet de betreffende zone ruim op voorhand voorafgaandelijk onderzocht worden door middel van parallelle proefsleuven die reiken tot op het archeologisch leesbare niveau. Eventueel worden ook bijkomende kijkvensters (10x10 m) gegraven. Indien archeologisch relevante sporen worden aangetroffen, dienen de nodige tijd en middelen voorzien te worden om tot een vlakdekkende opgraving over te gaan. Maatregel: Over het ganse ruilverkavelings- gebied moeten egalisatiewerken met ondergrondverzet zoveel mogelijk vermeden

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 364 van 403 worden. In het bijzonder ter hoogte van archeologische aandachtsgebieden. Maatregel: afgraven van aangerijkte teeltlaag ter hoogte van de veenpakketen met een hoog archeologisch belang (Krabbershoek) dient vermeden of beperkt te worden. Aandachtspunt: de nieuwe regelgeving inzake archeologie gaat uit van het uitwerken van een +2 plan van aanpak via de archeologienota’s die bij de bouwvergunningsaanvragen moeten toegevoegd worden. Die nota is het resultaat van een archeologisch vooronderzoek, waarvoor een erkend archeoloog moet worden aangesteld. Die maakt een archeologische evaluatie van de betrokken percelen. Het archeologisch vooronderzoek dient voor de opmaak van de archeologienota uitgevoerd te worden waarbij de resultaten verwerkt zullen worden in de archeologienota. De archeologienota bevat een plan van aanpak voor behoud in situ of de opgraving van de tijdens het vooronderzoek aangetroffen archeologische resten. Het initiatief voor een archeologienota ligt bij de bouwheer. Die laat door een erkend archeoloog eerst een vooronderzoek zonder ingreep in de bodem uitvoeren. Indien nodig volgt een vooronderzoek met ingreep in de bodem. Welk soort onderzoek er gewenst en noodzakelijk is zal afhangen van de concrete maatregelen en een analyse van de impact ervan op het bodemarchief. Aandachtspunt: voor de discipline bodem wordt voorgesteld om eventueel diep te ploegen, indien verdichting ontstaat t.g.v. de werken. Diepploegen heeft evenwel een destructief effect op archeologie. Wanneer wordt gekozen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 365 van 403 voor diepploegen op een bepaalde locatie dient op basis van een impactanalyse bepaald te worden of er (bijkomende) archeologische maatregelen moeten getroffen worden Landschap, bouwkundig Impact op beschermde landschappen 0/+1 tot / 0/+1 tot / / erfgoed en archeologie – en beschermde monumenten plaatselijk +2 plaatselijk erfgoedwaarden +2 Landschap, bouwkundig Impact op (vastgestelde) -1 tot +2/+3 Aanbeveling: Er wordt aanbevolen om in de fase 0/-1 tot erfgoed en archeologie – landschapsatlasrelicten van het opstellen van de herverkavelingsstudie, +2/+3 erfgoedwaarden waarbij de nieuwe kavelstructuur en de nieuwe eigendoms- en gebruikssituatie uitgeklaard worden, te overwegen of nieuwe steenslagwegen geheel of gedeeltelijk te behouden zijn als zandwegen. De functionaliteit / het gebruik van deze wegen moet hierbij steeds in het oog gehouden worden. Een eventuele tussenoplossing kan erin bestaan om zandwegen aan te leggen op een fundering van steenslag en met een voldoende en een geschikt beheer te onderhouden Landschap, bouwkundig Schaalvergroting -2 Aanbeveling: er wordt aanbevolen om bij de -2 tot +3 Herverkaveling Ruilverkavelings- erfgoed en archeologie – kavelinrichtingswerken taluds met comité Maatregelen ter hoogte van beekdalen +1/+2 landschapsstructuur cultuurhistorische waarde te behouden. Dit kan en waterlopen door deze taluds als een vaste kavelgrens te Mogelijk verdwijnen solitaire bomen / beschouwen met behoud van het reliëf 0/-2 groene lijnelementen binnen het plangebied Aanleg van bijkomende KLE’s +1/+2 Aanleg van nieuwe wegen die geen -1 bestaande structuren volgen Herstel van dreven ter hoogte van Merksplas-kolonie en het kasteel van +1 tot +3 Hoogstraten

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 366 van 403 Rooien van storende bossen in het +1 landschap Landschap, bouwkundig Schaalvergroting -1 tot -2 / -2 tot +3 / / erfgoed en archeologie - Aanleg van natuurzones in +2/+3 landschapsbeeld valleigebieden en depressies Versterking van KLE’s en aanleg en +3 herstel van dreven Maximaal -1 Verbeteren of aanleg van nieuwe wegen Aanleg van nieuwe recreatieve wegen +1 Mogelijke versnelde verschraling van -1 het landschapsbeeld daar waar geen specifieke maatregelen voorzien zijn Rooien van visueel storende bossen en aanplant van nieuwe bossen in +1/+2 beekvalleien en aansluitend aan bestaande bossen Mens – hinder Verminderde privacy ter hoogte van -1 Aanbeveling: aanleg van een (dichte) houtkant 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- nieuwe fiets- en wandelpaden langs tussen het pad en de woningen / tuinen kundige comité, derden woningen/tuinen vergunningen, uitvoerings- Risico op stofhinder ter hoogte van Aanbeveling: door het aanleggen van de eerste dossier/ bestek nieuwe steenslagwegen -1 +- 50m in beton / asfalt kan een groot deel van de stofhinder weggenomen worden.

Mens – gebruikswaarde Verbetering van de landbouweco- +2 / +3 / +2 / +3 / / landbouw nomische situatie van de betrokken landbouwers (vergroting van de gemiddelde kavelgrootte, kavels dichter bij bedrijven en beter

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 367 van 403 bereikbaar, meer perspectieven voor verbreding, …). -1 -1 De ruilverkaveling betekent in totaal een verlies aan landbouwgrond.Door het uitruilen van landbouwgronden uit +1/+2 +1/+2 gebieden met hoge potenties voor natuur, en door een gedeeltelijke compensatie van deze gronden krijgen de landbouwers betere perspectieven qua bestemming van het resterende landbouwareaal Mens – gebruikswaarde wonen Aanleggen / verleggen van trage wegen -1 tot +1 Aanbeveling: aanleg houtkant tussen het pad en 0 tot +1 Herverkaveling Ruilverkavelings- en recreatie kan voor een verminderde privacy de bestaande woningen. comité zorgen, maar zorgt ook voor een verhoging van de woonkwaliteit. Aandachtspunt: vanwege het grote aantal Verschillende maatregelen zorgen voor +2 tot +3 +2 tot +3 (her)aan te leggen nieuwe wegen en paden is het een bevordering van de recreatie belangrijk in de ruilverkaveling ook duidelijke afspraken te maken inzake het onderhoud en het statuut van deze wegen en paden. Indien noodzakelijk dienen nieuwe wegen een officiële naam te krijgen en dient het verkeersreglement aangepast te worden. Mens – bereikbaarheid en Aanplanting groenelementen langs Mogelijk -3 Maatregel: bij de aanleg van groenelementen als 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- doorstroming (mobiliteit) landbouwontsluitingswegen houtkanten, heggen en bomenrijen dient in de kundige comité, derden exploitatiefase de bereikbaarheid van de vergunningen, landbouwpercelen met grote machines uitvoerings- verzekerd te worden. Tijdens de aanlegfase zelf dossier / bestek dient er aandacht te zijn voor de bereikbaarheid en bewerkbaarheid van de landbouwpercelen. Mens- bereikbaarheid en Door het aanleggen en verbeteren van +1 Aandachtspunt: de inrichting van de nieuwe +1 doorstroming (mobiliteit) wegen worden globaal positieve ontsluitingswegen voor landbouw dient zo danig effecten verwacht op de te zijn dat ze kunnen gebruikt worden door modern, grote machines (vb. bermen moeten

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 368 van 403 bereikbaarheid van landbouwpercelen voldoende breed zijn zodat kan gekruist worden, en (meer afgelegen) woningen. of er dienen uitwijkstroken aangelegd te worden). 0 0 Herverkaveling Ruilverkavelings- Aandachtspunt: Het gebruik van steenslag als Nieuwe landbouwwegen kunnen comité / VLM verharding bij de nieuw aangelegde en mogelijks gebruikt worden als verbeterde wegen is reeds ontmoedigend voor sluiproute, echter gezien deze bestaan niet-landbouwverkeer. Verdere maatregelen om uit steenslag, wordt het risico beperkt de doorgang via deze wegen door andere ingeschat gemotoriseerde voertuigen te beperken zijn voorlopig niet nodig en kunnen in een latere fase, in functie van de noodzaak genomen worden. Mens- verkeersveiligheid Aanleg van nieuwe wegen / paden kan Mogelijk -2 Aanbeveling: om het fietsverkeer af te remmen 0 Stedenbouw- Ruilverkavelings- zorgen voor bijkomende gevaarlijke ter hoogte van gevaarlijke kruispunten kunnen kundige comité, derden punten ter hoogte van de kruising met ter hoogte van (fiets)wegen die niet toegankelijk vergunningen, grote verkeersassen zijn voor landbouwverkeer bijkomende uitvoerings- inrichtingen voorzien worden (vb. het plaatsen dossier / bestek van hekken / poorten) waardoor men verplicht is de snelheid te minderen ter hoogte van een gevaarlijk kruispunt. Echter, hierdoor bestaat de kans dat machinaal beheer van de bermen niet meer mogelijk is, doordat de doorgang belemmerd wordt. Er dient dus steeds voor gezorgd te worden dat dergelijke wegen niet aan twee kanten ‘afgesloten’ worden.

Ruilverkavelingscomité: dit is een comté die een rechtspersoonlijkheid heeft en beraadslaagt en autonoom beslist over alles wat de uitvoering van de ruilverkaveling bereft. Derden: andere personen, vb. gemeenten, aannemers, landbouwers,… Herverkaveling: de fase waarin de (landbouw)gronden opnieuw worden ingedeeld en mogelijks worden toegewezen aan een nieuwe eigenaar/gebruiker Stedenbouwkundige vergunning: de vergunning die nodig is voor het uitvoeren van bepaalde werken en waarin voorwaarden kunnen worden opgelegd Uitvoeringsdossier / bestek: het dossier die omschrijft hoe een bepaald werk dient uitgevoerd te worden (door de aannemer)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 369 van 403 12 Niet technische samenvatting

Zie bijlage 11

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 370 van 403 13 Verklarende woordenlijst

AGNAS afbakening van de gebieden van de natuurlijke en agrarische structuur A-horizont Een horizont is een bodemlaag die zich van andere lagen onderscheidt door kleur, textuur, structuur en abiotische factoren. Hierbij wordt de bovenste laag meestal aangeduid als A-horizont. ANB Agentschap Natuur en Bos Antropogeen Van menselijke oorsprong. Avifauna Vogelwereld. AWV Agentschap Wegen en Verkeer Bemaling Kunstmatig verlagen van de grondwatertafel. Binnenblokbedrijven betrokken bedrijven waarvan de bedrijfszetel binnen het plangebied gelegen is Buitenblokbedrijven betrokken bedrijven waarvan de bedrijfszetel buiten het plangebied gelegen is BPA Gemeentelijk Bijzonder Plan van Aanleg beslaat een gedeelte van het grondgebied van één gemeente. Het is zeer gedetailleerd plan dat verder gaat dan het aanduiden van een bestemming van de bodem, maar uitgebreide voorschriften inhoudt. BTEX een acroniem dat verwijst naar een kleine groep aromatische koolwaterstoffen, met name benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen. Het zijn allen vluchtige organische verbindingen die van belang zijn in de petrochemie. Ze worden gewonnen uit aardolie en worden gebruikt als oplosmiddel. BWK Biologische Waarderingskaart. De voorkomende vegetatie wordt, a.h.v. een uniforme lijst van karteringseenheden, geïnventariseerd en in kaart gebracht. Aan ieder ecotoop wordt een waarde toegekend. CIRO Coöperatieve irrigatie Ophoven Coördinatiecommissie Een adviesorgaan specifiek voor de ruilverkaveling, waar overleg tussen verschillende belanghebbenden plaatsvindt in de onderzoeksfase. Fauna De gezamenlijke diersoorten die in een bepaald land of een bepaald geologisch tijdperk voorkomen. Flora De gezamenlijke plantensoorten die de vegetatie van een bepaalde streek of periode vormen. GEN Grote Eenheden Natuur (VEN-gebieden) Gewestplan Getekend bestemmingsplan dat voor het hele Belgische grondgebied aangeeft welk gebruik men van een perceel of grond mag maken (mits de nodige vergunningen). Dit impliceert dan ook de waarde van de grond. GWM grondwatermodel IAP Instituut voor het Archeologisch Patrimonium IHD Instandhoudingsdoelstellingen INBO Instituut voor Natuur en Bos IRA Individueel Referentie Areaal (ikv behoud permanent grasland)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 371 van 403 IVON Integraal Verwevings- en Ondersteunend Netwerk. Een geheel van gebieden waarin de administratieve overheid zorg draagt voor het behoud van de aanwezige natuurwaarden en maatregelen neemt ter versterking van die natuurwaarden en de biologische diversiteit. Klein Landschapselement (KLE) Individueel klein (kleiner dan 5 ha) element in het landschap met een natuurwetenschappelijke, visuele en/of cultuurhistorische waarde. Knotwilgen en poelen zijn voorbeelden van Kleine landschapselementen. Samen vormen ze een aanzienlijk oppervlak met belangrijke landschappelijke en biologische functies. Kwel Het uittreden van grondwater. Landinrichting (LI) Het bevorderen, voorbereiden, integreren en begeleiden van maatregelen, handelingen en werken die uitgaan van de bevoegde overheden en gericht zijn op het vrijwaren, herwaarderen en het meer geschikt maken van landelijke gebieden, recreatiegebieden, woongebieden met landelijk karakter en ontginningsgebieden conform het gewestplan. Leioever de binnenbocht van een rivier, waar sedimentatie plaats vindt Lijnvormige maatregelen voor niet agrarische functies Specifiek voor de ruilverkaveling van Rijkevorsel-Wortel zijn dit de maatregelen met betrekking tot de lijnvormige groene landschapselementen (KLE’s), recreatie, natuurtechnische inrichtingen e.a. Maatregelen tot Landinrichting Deze werken omvatten maatregelen voor niet-agrarische functies. De gronden waar deze maatregelen worden uitgevoerd worden (meestal) overgedragen aan een openbaar bestuur, zoals bijvoorbeeld de gemeente. MGI Militair Geografisch Instituut OWKM oppervlaktekwantiteitsmodellering PAS Programatische Aanpak Stikstof RBB regionaal belangrijk biotoop Ruimtelijk Uitvoeringsplan (RUP) Getekend plan dat de bestemming van gronden en eigendommen vastlegt en/of dat de inplanting van de constructies in de verschillende kavels vaststelt (ordeningsplan). Op termijn komen dergelijke plannen i.p.v. de gewestplannen, algemene en bijzondere plannen van aanleg. Er komen ruimtelijke uitvoeringsplannen op gewestelijk (VLARUP), provinciaal (PRORUP) en gemeentelijk (GEMRUP) niveau. Ruilverkavelingswet Wet van 22 juli 1970 op de ruilverkaveling van landeigendommen uit kracht van de wet, zoals aangevuld door de wet van 11 augustus 1978, houdende bijzondere bepalingen eigen aan het Vlaamse Gewest RWZI Rioolwaterzuiveringsinstallatie. SBZ Speciale Beschermingszones of Natura 2000 gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden) Stootoever de oever van een rivier of beek waar de stroming van het water vlak bij loopt. Deze oever vormt als het ware de buitenbocht van de rivier. Door de nabijheid van de stroming is de oever gevoelig voor afkalving.

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 372 van 403 VEN Vlaams Ecologisch netwerk. Een samenhangend en georganiseerd geheel van gebieden van de open ruimte waarin een specifiek beleid inzake het natuurbehoud, gebaseerd op de kenmerken en de elementen van het natuurlijk milieu, de onderlinge samenhang tussen de gebieden van de open ruimte en de aanwezige en potentiële natuurwaarden wordt gevoerd. Vlakvormige maatregelen voor niet agrarische functies Specifiek voor de ruilverkaveling van Rijkevorsel-Wortel bedoelen we de natuurzones, de bebossingen, rustpunten, molenvijver,… VBO Vergelijkbare bedrijfsomvang VLM Vlaamse Landmaatschappij VMM Vlaamse Milieumaatschappij Zone niet ruilen niet werken Deze maatregel was in het “oude” ruilverkavelingsplan voorzien in de valleien van de Mark en van de Kleine Mark, in de depressies van de Hollandse Loop en van de Bolkse Beek en in het zuiden van Wortel-kolonie. Deze maatregel had tot doel de huidige situatie in deze zones te bestendigen en geen dynamiek te initiëren. Daarom werd voorgesteld om in het kader van de ruilverkaveling, in deze zones, geen werken uit te voeren en geen kavelruil te doen

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 373 van 403 DEEL 2 BIJLAGEN

BIJLAGE 1 GEACTUALISEERD RUILVERKAVELINGSPLAN

BIJLAGE 2 VOORGESTELDE MAATREGELEN

BIJLAGE 3 BPA’S EN RUP’S

BIJLAGE 4 FIGUREN MER 2003

BIJLAGE 5 FIGUREN UIT HET GEACTUALISEERDE RUILVERKAVELINGSPLAN INZAKE LANDSCHAP

BIJLAGE 6 OUDE RUILVERKAVELINGSPLAN

BIJLAGE 7 GRONDWATER

BIJLAGE 8 RUILVERKAVELING RIJKEVORSEL-WORTEL: UITVOEREN VAN EEN HYDRUALISCHE EN ECOHYDROLOGISCHE STUDIE

BIJLAGE 9 PASSENDE BEOORDELING EN VERSCHERPTE NATUURTOETS

BIJLAGE 10 KAARTENBUNDEL

BIJLAGE 11 NIET TECHNISCHE SAMENVATTING

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/scl/ivm - Rapportnaam pagina 374 van 403 Bijlage 1 Geactualiseerd ruilverkavelingsplan

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 1 Bijlage 2 Voorgestelde maatregelen

In de volgende paragrafen staat de beschrijving van het “geactualiseerde” ruilverkavelingsplan aan de hand van opties en maatregelen. Deze opties en maatregelen zijn gegroepeerd per deelgebied volgens Figuur 4-1. De nummers verwijzen naar de nummering op het ruilverkavelingsplan (zie bijlage 1).

Deelgebied A:

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur: A1: In cultuur brengen van ontsluitingsweg A2: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A3: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in asfalt A4: In cultuur brengen van ontsluitingsweg A5: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag op de scheiding tussen 2 gebruiksblokken (na herverkaveling) A6: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A7: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is A8: In cultuur brengen van een gedeelte van ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft behouden tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is A9: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A10: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is A11: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A12: In cultuur brengen van ontsluitingsweg A13: In cultuur brengen van ontsluitingsweg A14: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A15: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag A16: Vernieuwen van bestaande asfaltverharding van de weg Polder (in beton)

Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding: A20: Verleggen van de Hollandse loop op de kavelgrens (na herverkaveling) A21: Verleggen van de Heimaasloop naast ontsluitingsweg A22: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) A23: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief) A24: Aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling: A40: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij op bermen langsheen bestaande ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m A41: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijke nieuwe houtkant / volgens typeprofiel 3.3. / T = 7m A42: Nieuwe houtkant / volgens typeprofiel 3.3. / T = 7m A43: Nieuwe houtkant op gebruiksgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.3. / T = 7m A44: Nieuwe elzensingel langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m A45: Nieuwe bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A46: Pleksgewijs aanplanten van bomen langsheen de Hollandse loop, met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m A47: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrijen op bestaande bermen / volgens typeprofiel 1.3. A48: Nieuwe elzenkant op de berm van de weg Bosuil / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A49: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij op bestaande berm / volgens typeprofiel 1.2. A50: Nieuwe bomenrijen op bermen langsheen verharde weg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m A51: Nieuwe bomenrij op berm langsheen verharde weg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A52: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen pad A53: Dreef met een verder te ontwikkelen bomenrij en een te vernieuwen bomenrij / volgens typeprofiel 1.3. A54: Opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef / volgens typeprofiel 1.3. A55: Opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef / volgens typeprofiel 1.3. A56: Nieuwe bomenrij met opname van bestaande bomen naast nieuw aan te leggen pad / volgens typeprofiel 1.2. A57: Nieuwe elzenkant met opname van bestaande elzen naast ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. A58: Opnieuw aan te leggen of verder te ontwikkelen dreef / volgens typeprofiel 1.3. A59: Nieuwe bomenrij aan de noordzijde van ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. A60: Verder te ontwikkelen en aan te vullen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. A61: Verder te ontwikkelen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m A62: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A63: Nieuwe bomenrij langsheen hoofdafwatering (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m A64: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij naast de Heimaasloop / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m A65: Nieuwe bomenrij op kavelgrens met opname van bestaande bomen, aansluitend op Heimaasloop / volgens typeprofiel 3.1 / T = 5m A66: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen de weg Polder / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A67: Nieuwe bomenrij langsheen de weg Polder / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A68: Groepjes bomen in berm langsheen ontsluitingsweg

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 A69: Nieuwe en om te vormen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m A70: Nieuwe bomenrij op het talud / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m A71: Verder te ontwikkelen houtkant A72: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m A73: Landschappelijke inplanting van de Laarmolen A74: Heraanleg van de molenvijver en inrichting van deze molenvijver als paaiplaats (indien milieuhygiënisch en voor archeologie mogelijk) A75: Verder te ontwikkelen en aan te vullen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. A76: Nieuwe bomenrij met opname bestaande bomen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m A77: Nieuwe bomenrijen op bermen langsheen verharde weg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m

Optie rooien bos – boscompensatie – bosuitbreiding: A80: Te rooien bos (zone strafschool) A81: Te rooien bos (rand Wortel-kolonie) A82: Bosuitbreiding ter hoogte van NZ-boscorridor van Wortel-kolonie

Optie recreatie: A90: Aanleggen van een rustpunt ter hoogte van de Laarmolen A91: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik in de vallei van de Mark A92: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik ter hoogte van de strafschool van Hoogstraten A94: Aanleggen van een laarzenpad in de vallei van de Mark (de voorstelling is indicatief)

Optie verbeteren van oppervlaktewaterkwaliteit: A100: Aanleggen van een open bufferbekken ter hoogte van het riooloverstort aan de Gelmelstraat

Optie uitbouw Vlaams natuurreservaat: A110: Natuurinrichting in de vallei van de Mark; Afhankelijk van de herverkavelingsstudie kunnen maatregelen verschuiven van C143 naar A110 A111: Herstellen van een ven ter hoogte van Grote Plaats

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Deelgebied B:

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur: B1: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag B2: In cultuur brengen van ontsluitingsweg B3: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag B4: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag (Kluizenberg en onverhard gedeelte van Achtelsestraat) B5: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag langsheen Roeleindeloop B6: In cultuur brengen van een gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft behouden tot de laatste kavel (na herverkaveling) vanuit Achtel ontsloten is. B7: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag B8: Toedelen van de wegzate, in functie van de aanleg van een nieuwe ontsluitingsweg naar de verkaveling van Hoogstraten, aan de gemeente Hoogstraten. De aanleg van deze weg als asfaltweg, samen met de opwaardering van maatregel B7 tot asfaltweg, kan gebeuren voor rekening van de stad Hoogstraten. B9: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag B10: In cultuur brengen van een gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft behouden tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is. B11: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg op de valleirand van de Kleine Mark naar een weg in steenslag tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is. De verbinding met maatregel B12 wordt aangelegd als een pad. B12: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg op de valleirand van de Kleine Mark naar een weg in steenslag tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is. De verbinding met maatregel B11 wordt aangelegd als een pad. B13: In cultuur brengen van een gedeelte van de ontsluitingsweg B14: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag B15: Aanleggen van een nieuwe ontsluitingsweg in steenslag B16: In cultuur brengen van ontsluitingsweg B17: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van de Achtelsestraat (in beton)

Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding: B20: Verhogen van de interne berging van de Roeleindeloop/Bosloop door de aanleg van een natuurtechnisch profiel B21: Verleggen van de Roeleindeloop op de scheiding tussen twee gebruiksblokken (na herverkaveling) B22: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de scheiding tussen twee gebruiksblokken (na herverkaveling), met natuurtechnisch profiel B23: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering B24: Aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief) B25: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering naast een ontsluitingsweg

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 B26: Verhogen van de interne berging van de hoofdafwatering door de aanleg van een natuurtechnisch profiel B27: Aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwatering B28: Verhogen van de interne berging van de Hoge Putloop door de aanleg van een natuurtechnisch profiel

Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling: B41: Nieuwe bomenrij langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B42: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m B43: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe knotwilgenrij langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B44: Nieuwe bomenrijen langsheen Bouwhoef / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m B45: Nieuwe bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B46: Pleksgewijs beplanten op nieuw natuurtechnisch profiel / volgens typeprofiel 2.3. B47: Nieuwe bomenrij langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B48: Verder te ontwikkelen beekbegeleidende beplanting langsheen de Bosloop / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B49: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B50: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij langsheen Keirschot / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 5m B51: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Keirschot / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B52: Nieuwe bomenrij langsheen Keirschot / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B53: Nieuwe bomenrij langsheen Achtelsestraat / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B54: Verder te ontwikkelen houtkant langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.4. / B2 = 5m B55: Nieuwe bomenrij langsheen Achtelsestraat en Kluizenberg met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B56: Nieuwe bomenrij langsheen Achtelsestraat met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B57: Nieuwe houtkant langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.4. / B2 = 4m B58: Pleksgewijs beplanten op nieuw natuurtechnisch profiel van Roeleindeloop/Bosloop / volgens typeprofiel 2.3. B59: Verder te ontwikkelen beplanting op de talud van de Roeleindeloop B60: Verder te ontwikkelen houtkant langsheen de Roeleindeloop / volgens typeprofiel 2.2./ B = 4m B61: Verder te ontwikkelen houtkant langsheen de Roeleindeloop / volgens typeprofiel 2.2. / B = 4m B62: Pleksgewijs beplanten op natuurtechnisch profiel van de Roeleindeloop B63: Nieuwe bomenrij langsheen nieuwe ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B64: Verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen Achtel en ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 B65: Verder te ontwikkelen en gedeeltelijk nieuwe bomenrij langsheen Roeleindeloop / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B66: Nieuwe bomenrij al dan niet met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B67: Nieuwe bomenrij op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B68: Nieuwe bomenrij langsheen pad, met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m. De afweging of de aanleg van deze bomenrij mogelijk is voor weidevogels, zal in een latere fase van de ruilverkaveling gebeuren. B69: Groepjes bomen in berm van De Sluis B70: Nieuwe bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofielen 1.2. / B2 = 3m B71: Nieuwe houtkant langsheen pad / volgens typeprofiel 1.4 / B2 = 5m B72: Nieuwe bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B73: Nieuwe bomenrij langsheen De Sluis en Keirschot / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B74: Nieuwe bomenrijen langsheen Keirschothoeveweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m B75: Nieuwe bomenrij op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B76: Nieuwe elzensingel op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B77: Nieuwe of te ontwikkelen elzensingels / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B78: Nieuwe elzensingel langsheen pad / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B79: Verder te ontwikkelen houtkant op valleirand, met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.3 / T = 7m B80: Nieuwe bomenrij op valleirand / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m B81: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B82: Nieuwe bomenrij langsheen nieuwe ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B83: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Hoge Putloop / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B84: Nieuwe elzensingel langsheen nieuwe hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m B85: Nieuwe bomenrij langsheen Zandstraat / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m B86: Pleksgewijs beplanten van het natuurtechnisch profiel langsheen de Hoge Putloop / volgens typeprofiel 2.3. B87: Nieuwe bomenrijen langsheen Nering / volgens typeprofielen 1.2. en 1.3. / B1 = B2 = 3m B88: Verder te ontwikkelen bomenrij / volgens 3.1. / T = 5m

Optie rooien bos – boscompensatie – bosuitbreiding B101: Te rooien bos (Achtel) B102: Te rooien bosje (valleirand Kleine Mark)

Optie recreatie: B111: Aanleggen van een laarzenpad in de vallei van de Mark (de voorstelling is indicatief) B112: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen Kluizenberg en De Sluis B113: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik ter hoogte van het Hoogstraatse pad

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 B114: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen Achtel en de Kleine Mark B115: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik op de valleirand van de Kleine Mark B116: Aanleggen van een rustpunt op de samenvloeiing van Mark en Bolkse beek

Optie uitbouw Vlaams natuurreservaat: B130: Natuurinrichting in de vallei van de Mark B131: Natuurinrichting in de vallei van de Kleine Mark

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Deelgebied C:

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur: C1: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C2: In cultuur brengen van gedeelte van ontsluitingsweg C3: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag C4: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C5: In cultuur brengen van ontsluitingsweg C6: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag op kavelgrens (na herverkaveling) C7: In cultuur brengen van ontsluitingsweg C8: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C9: In cultuur brengen van ontsluitingsweg C10: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag C11: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag C12: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C13: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C14: In cultuur brengen van ontsluitingsweg C15: In cultuur brengen van ontsluitingsweg C16: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is C17: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag C18: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag C19: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag C20: Aanleggen van snelheidsremmende maatregel C21: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Klaterstraat (in beton) C22: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Zwartbossen (in beton) C23: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Nering (in beton) C24: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Streepakker (in beton) C25: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Bolk (in beton) C26: Vernieuwen van de bestaande asfaltverharding van Langevoort (in beton)

Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding: C30: Aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief)

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 C31: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief) C32: Verhogen van de interne berging van de Bolkse beek door de aanleg van een natuurtechnisch profiel C33: Aanleggen van een nieuw tracé van de hoofdafwatering op de grens met de natuurbouwzone (de voorstelling is indicatief) C34: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) C35: Verhogen van de interne berging van de hoofdafwatering door de aanleg van een natuurtechnisch profiel C36: Indien mogelijk, huidig tracé van de Aardbolloop verleggen buiten weidevogelgebied Polderheide (nog te onderzoeken)

Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling: C40 : Rooien van opgaande begroeiing langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.1. / B1 = B2 = 3m (Langevoort) C41: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C42: Ruigtestrook / volgens typeprofiel 3.2. / T = 7m C43: Ruigtestrook ter hoogte van in cultuur te brengen weg, rooien van opgaande begroeiing / volgens typeprofiel 3.2 / T = 7m C44: Nieuwe bomenrijen overgaand in ruigtestrook naast bestaande ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. en 1.1. B1 = B2 = 3m C45: Nieuwe bomenrij met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C46: Nieuwe bomenrij met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C47: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C48: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C49: Nieuwe bomenrijen langsheen nieuwe ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C50: Rooien van opgaande begroeiing C51: Nieuwe bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C52: Nieuwe houtkant op talud, ter hoogte van in cultuur te brengen weg / volgens typeprofiel 3.3 / T = 7m C53: Nieuwe of te ontwikkelen elzensingel, op kavelgrens (na herverkaveling), met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C54: Rooien van opgaande begroeiing C55: Pleksgewijs beplanten op het nieuwe natuurtechnisch profiel langs de Bolkse beek / volgens typeprofiel 2.3. C56: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen Keirschothoeveweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C57: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Keirschothoeveweg / volgens typeprofiel 1.2 / B2 = 3m

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 C58: Nieuwe bomenrij langsheen de Keirschothoeveweg en de weg Zwartbossen / volgens typeprofiel 1.2 / B2 = 3m C59: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen nieuw pad / volgens typeprofiel 1.2 / B2 = 3m C60: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1 / B = 3m C61: Verder te ontwikkelen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1 / T = 5m C62: Verder te ontwikkelen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1 / T = 5m C63: Nieuwe bomenrij langsheen ontsluitingsweg / Volgens typeprofiel 1.2 / B2 = 3m C64: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofielen 1.2 en 1.3. / B1 = B2 = 3m C65: Nieuwe elzensingel op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C66: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Nering / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C67: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen nieuwe ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C68: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen de Klaterstraat / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C69: Nieuwe bomenrij met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C70: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C71: Nieuwe elzensingel op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T= 5m C72: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C73: Nieuwe bomenrij op kavelgrens (na herverkaveling) / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C74: Nieuwe beekbegeleidende beplanting langsheen de Salmmeirloop, met opname van bestaande bomen / volgens typeprofiel 2.1. / B = 5m C75: Nieuwe beekbegeleidende beplanting langsheen de Kleine Mark / volgens typeprofiel 2.1. / B = 5m C76: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Koekhoven en Kleiweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C77: Nieuwe bomenrij langsheen Schommeweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C78: Groepjes bomen in berm langsheen Klaterstraat en Streepakker C79: Nieuwe bomenrij langsheen nieuw pad / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m C80: Te ontwikkelen bomenrijen langsheen Klaterstraat / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C81: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen op kavelgrens / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C82: Nieuwe bomenrij op kavelgrens / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m C83: Verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen Haag / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C84: Nieuwe bomenrijen langsheen Haag / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m C85: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij langsheen Streepakker / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 C86: Nieuwe houtkant onder de vorm van energiehout langsheen de Bavelstraat / volgens typeprofiel 1.5. / B2 = 8m C87: Te rooien bomen in weidevogelgebied C88: Te rooien bomen langsheen Klaterstraat

Optie rooien bos – boscompensatie – bosuitbreiding: C101: Te rooien bos (Langevoort) C102: Te rooien bos (Keirschothoeveweg) C103: Te rooien bos (Zwartbossen) C104: Te rooien bos, indien mogelijk voor de eigenaars (Bolk) C105: Te rooien bos, indien mogelijk voor de eigenaars (Bolk) C106: Te rooien bos (Klaterstraat) C107: Te rooien bos, indien mogelijk voor de eigenaars (Streepakker)

Optie recreatie: C111: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen Kleine Mark en Keirschothoeveweg C112: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen Keirschothoeveweg en Klaterstraat C113: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik op de valleirand van de Kleine Mark in het verlengde van maatregel C12 C114: Aanleggen van een laarzenpad in de depressie van de Bolkse beek (de voorstelling is indicatief) C115: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen de Bolkse beek en de Koestraat in het verlengde van maatregel C4 C116: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik tussen de Bolkse beek en de Koestraat C118: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik op de valleirand van de Kleine Mark C119: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik langsheen de Kleine Mark C120: Aanleggen van een rustpunt aan de kapel van de Eekhofstraat

Optie verbeteren van oppervlaktewaterkwaliteit: C131: Aanleggen van een open bufferbekken ter hoogte van het overstort aan Koekhoven

Optie uitbouw Vlaams natuurreservaat: C140: Natuurinrichting in de vallei van de Salmmeirloop C141: Natuurinrichting in de vallei van de Kleine Mark C142: Natuurinrichting in de depressie van de Bolkse beek C143: Natuurinrichting in de vallei van de Mark; Afhankelijk van de herverkavelingsstudie kunnen maatregelen verschuiven van C143 naar A110 C144: Natuurinrichting in het weidevogelgebied Bolk C145: Natuurinrichting in het weidevogelgebied Polderheide

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Deelgebied D:

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur: D1: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag D2: In cultuur brengen van ontsluitingsweg D3: In cultuur brengen van een gedeelte van de ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft behouden tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is. D4: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag D5: Vernieuwen van huidige asfaltverharding van Papenvoort (in beton) D6: Vernieuwen van huidige asfaltverharding van Beemd (in beton)

Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding: D11: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) D12: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) D13: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) D14: Verhogen van de interne berging van de hoofdafwatering door de aanleg van een natuurtechnische profiel

Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling: D31: Nieuwe elzensingel langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m D32: Nieuwe bomenrijen langsheen Langenberg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m D33: Nieuwe bomenrij langsheen hoofdafwatering / volgens typeprofiel 2.1. / B = 3m D34: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m D35: Nieuwe en te ontwikkelen bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m D36: Nieuwe houtkant op kavelgrens / volgens typeprofiel 3.3. / T = 7m D37: Ruigtestrook op vaste grens / volgens typeprofiel 3.2. / T = 10m D38: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrijen langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m

Optie recreatie D61: Aanleggen van een laarzenpad in de vallei van de Mark (de voorstelling is indicatief)

Optie uitbouw Vlaams natuurreservaat: D81: Natuurinrichting in de vallei van de Mark

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Deelgebied E:

Optie aanpassing en verbetering van de ontsluiting en de wegeninfrastructuur: E1: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E2: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E3: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag E4: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag E5: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is E6: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag E7: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag (aansluitend op een dreef binnen de ringgracht rond Merksplas-kolonie) E8: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag (aansluitend op een dreef binnen de ringgracht rond Merksplas-kolonie) E9: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag E10: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag E11: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag E12: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E13: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag E14: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag. Maatregelen worden voorzien om doorgaand verkeer te ontmoedigen. E15: In cultuur brengen van een gedeelte van ontsluitingsweg. De ontsluitingsweg blijft bestaan tot de laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is. E16: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E17: Aanleggen van nieuwe weg in steenslag op scheiding tussen twee huiskavels (na herverkaveling) E18: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E19: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is E20: Verbeteren van bestaande ontsluitingsweg naar weg in steenslag tot laatste kavel (na herverkaveling) ontsloten is E21: In cultuur brengen van ontsluitingsweg E22: Aanleggen van nieuwe ontsluitingsweg in steenslag tot de laatste kavel (in combinatie met maatregel E20, na herverkaveling) ontsloten is. Maatregelen E20 en E22 mogen niet op elkaar aansluiten. E23: Vernieuwen van huidige asfaltverharding van Merenloopweg (in beton) E24: Vernieuwen van huidige asfaltverharding van Beukendreef (in beton) E25: Vernieuwen van huidige asfaltverharding van Brandakkers (in beton) E26: Vernieuwen van huidige betonverharding van Pruimenstraat

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Optie aanpassing of aanleg tracé voor de verbetering van de afwatering en de waterhuishouding: E31: Verleggen van het huidig tracé van de hoofdafwatering naast het bos E32: Verhogen van de interne berging van de Bolkse beek door de aanleg van een natuurtechnisch profiel E33: Verleggen van het huidige tracé van de Bolkse beek naast de maatregelen E8 en E6 E34: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering op de kavelgrens (na herverkaveling) E 35: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering naast de maatregel E8 E36: Verhogen van de interne berging van de Schommebeek door de aanleg van een natuurtechnisch profiel E37: Verleggen van het huidige tracé van de Schommebeek op de kavelgrens (na herverkaveling) E38: Verleggen van het huidige tracé van de Merenloop naast de ontsluitingsweg E39: Verleggen van het huidige tracé van de hoofdafwatering naast de maatregel E8

Optie landschapsbehoud en landschapsontwikkeling: E51: Nieuwe bomenrij langsheen Papenvoort / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m E52: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m E53: Nieuwe bomenrijen langsheen Bolk / volgens typeprofielen 1.2. en 1.3. / B1 = B2 = 3m E54: Nieuwe dreef langsheen ontsluitingsweg, een bomenrij met opname van bestaande bomen op berm B1, een nieuwe houtkant onder de vorm van energiehout op berm B2 / volgens typeprofiel 1.7. / B1 = 3m, B2 = 8m E55: Nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij / Volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m E56: Nieuwe dreef langsheen ontsluitingsweg, houtkanten onder de vorm van energiehout op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.6. / B1 = B2 = 5m E57: Nieuwe dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m E58: Nieuwe en verder te ontwikkelen houtkant onder de vorm van energiehout / volgens typeprofiel 3.4. / T = 10m E59: Nieuwe en verder te ontwikkelen dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m E60: Nieuwe dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 met opname van bestaande bomen/ volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m E61: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens Typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m E62: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m E63: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m E64: Nieuwe dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m E65: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef langsheen ontsluitingsweg, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 E66: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef langsheen pad, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 5m E67: Nieuwe bomenrij langsheen ontsluitingsweg / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 5m E68: Verder te ontwikkelen en te herstellen dreef, bomenrijen op bermen B1 en B2 / volgens typeprofiel 1.3. / B1 = B2 = 3m E69: Verder te ontwikkelen bomenrij langsheen pad / volgens typeprofiel 1.2. / B2 = 3m E70: Verder te ontwikkelen bomenrij / volgens typeprofiel 3.1. / T = 5m E71: Ontsluitingsweg met op bermen B1 en B2 houtkanten onder de vorm van energiehout / volgens typeprofiel 1.6. / B1 = 12m, B2 = 8m E72: Ontsluitingsweg met op berm B1 een nieuwe en verder te ontwikkelen bomenrij en op berm B2 een nieuwe houtkant onder de vorm van energiehout / volgens typeprofiel 1.7. / B1 = 3m, B2 =8m E73: Nieuwe houtkant onder de vorm van energiehout langsheen Bolksedijk / volgens typeprofiel 1.5. / B2 = 8m E74: Nieuwe beekbegeleidende beplanting langsheen de Kleine Mark / volgens typeprofiel 2.1. / B = 5m E75: Verder te ontwikkelen beekbegeleidende beplanting langsheen de Kleine Mark / volgens typeprofiel 2.1. / B = 5m E76: Te rooien dreef

Optie rooien bos – boscompensatie – bosuitbreiding: E91: Te rooien bos (uitloper Merkplas-kolonie) E92: Te rooien bos (uitloper Merksplas-kolonie) E93: Te rooien bos, indien mogelijk voor de eigenaars (Bolk) E94: Te rooien bos, indien mogelijk voor de eigenaars (Bolk) E95: Aan te planten bos (uitloper Merksplas-kolonie)

Optie recreatie E101: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik in het verlengde van de Merenloopweg op een kavelgrens (na herverkaveling) E102: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik langsheen een verder te ontwikkelen bomenrij E103: Aanleggen van een pad voor recreatief gebruik ter hoogte van een verder te ontwikkelen dreef (aansluitend op dreef binnen ringgracht) E104: Aanleggen van een rustpunt ter hoogte van een voormalige dries te Bolk

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 2 Bijlage 3 BPA’s en RUP’s

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 3 Bijlage 4 Figuren MER 2003

Kaart 1: Figuur uit het MER (2003) betreffende de belangrijkste locatiegebonden aandachtspunten en milderende maatregelen voor “fauna en flora”

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Kaart 2: Figuur uit het MER (2003) betreffende het verschil in natuurwaarden tussen de uitgangssituatie en de plansituatie

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Kaart 3: Figuur uit het MER (2003) betreffende belangrijke locatiegebonden aandachtspunten en milderende maatregelen voor “landschappen en monumenten”

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Kaart 4: Figuur uit het MER (2003) betreffende belangrijke locatiegebonden aandachtspunten en milderende maatregelen voor “bodem en grondwater”

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Kaart 5: Figuur uit het MER (2003) betreffende belangrijke locatiegebonden aandachtspunten en milderende maatregelen voor “oppervlaktewater”

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 4 Bijlage 5 Figuren uit het geactualiseerde ruilverkavelingsplan inzake landschap

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 5 Bijlage 6 Oude Ruilverkavelingsplan

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 6 Bijlage 7 Grondwater

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 7 Bijlage 8 Ruilverkaveling Rijkevorsel-Wortel: uitvoeren van een hydrualische en ecohydrologische studie

Deelrapport Ia: inventaris en hydrologie Deelrapport Ib: hydraulische studie: bestaande toestand Deelrapport IIa: grondwatermodellering Deelrapport IIb: ecohydrologische modellering: NICHE-Vlaanderen en Natuurvisie Deelrapport IIc: gebiedsvisie Natuur Deelrapport IIIa: hydraulische studie: scenario’s

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 8 Bijlage 9 Passende Beoordeling en verscherpte natuurtoets

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 9 Bijlage 10 Kaartenbundel

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 10 Bijlage 11 Niet technische samenvatting

4211093010_ontwMER_RVKRijkevorsel_rev2_TC.docx/cs - Rapportnaam Bijlage 11