<<

DE 14C-CHRONOLOGIE VAN DE NEDERLANDSE PRE- EN PROTOHISTORlE III: NEOLITHICUM

IN. LANTING Groninger Instituut lIoor Archeologie, Groningen, Nederland

l VA N DER PLICHT CentruIII lIoor Isotopen Onderzoek, Groningen, Nederland

ABSTRACT:This paper deals first with calibration ofthe radiocarbon time-scale, climate, sea-Ievel rising, palae­ ogeography, bio-, litho- and chronostratigraphy during the in the . The differences between clu-onology based on calibrated radiocarbon ages and dendrochronology are also dealt with. Calibration of radio­ carbon dates results in a too high chronology compared with dendrodates, unless selection on samples with negli­ gibie own age (like grain or animal bone) has taken place. This is demonstrated for the Michelsberg Culture. The conclusion is that archaeologists should either work with conventional radiocarbon dates in a chronological frame­ work purely based on uncalibrated results with chronological periods that tend to overlap, or with dendrodates and calibrated radiocarbon ages based on carefully selected shortlived samples. Statisticai procedures for processing radiocarbon dates are not recommended, because they omit to take the problems of 'own age' of radiocarbon samples in account. Next, the developments during the Neolithic in the Netherlands and adjacent areas are des­ cribed. Where possible, arguments fo r an absolute chronology are given. Finally, the radiocarbon dates fo r the Neolithic are listed.

KEYWORDS: Radiocarbon dating, calibration, dendrochronology, climate, sea-Ievel rising, palaeogeography, Neolithic.

l. INLEIDING van brons op, hoewel brons wellicht ook al door de Klokbekercultuur werd gebruikt, en stenen en vuur­ 1.1. Definities en inhoud stenen werktuigen nog lange tijd in gebruik bleven. De grenzen van het Nederlandse Neolithicum wer­ Onder 'Neolithicum' wordt in deze publicatie het den door Lanting & Mook (1977: pp. 42 en 94) bij tijdperk verstaan waarin landbouw en veeteelt op ca. 6300 en ca. 3650 BP in 14C-jaren gelegd. In zijn minst voor een deel, maar in veel gevallen groten­ deze publicatie wordt aannemelijk gemaakt, dat die deels voorzagen in de voedselvoorziening, en waarin grenzen waarschijnlijker bij 6375 en 3575 BP lig­ de 'onvergankelijke' werktuigen vervaardigd wer­ gen, d.w.z. bij ca. 5325 en ca. 1900 v.Chr., resp. den van steen en vuursteen (naast 'vergankelijke' (par. 4.1 en par. 3.6. 1 .2). werktuigen van hout, been en gewei). Vo or zover In dit artikel worden eerst de ij king van de 14C_ metaal werd gebruikt, beperkte zich dat tot goud en tijd-schaal, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging koper in een late fase van het Neolithicum, d.i. tot en paleogeografie, en bio-, litho- en chronostrati­ de Trechterbekercultuur en later. grafie behandeld. Vervolgens wordt ruim aandacht Het Nederlandse Neolithicum begint per defini­ besteed aan het verschil tussen 'gecalibreerde 14C_ tie (De Periodisering, p. 8) met het eerste optreden chronologie' en 'absolute chronologie', en aan de van de Lineair Bandkeramische cultuur (LBK). Het wijze waarop series 14C-dateringen geinterpreteerd is echter niet uitgesloten, dat v66r het eerste optre­ moeten worden. Een en ander wordt gedemonstreerd den van de LBK op de 16ss van Zuid-Limburg in aan hand van dendro- en 14C-dateringen voor de Zuid-Nederland al op kleine schaal landbouw en/of Michelsbergcultuur. veeteelt werd bedreven door de makers van La Daarna wordt een kort overzicht gegeven van de Hoguette-aardewerk (zie Lanting & Van der Plicht, culturele ontwikkelingen, en van de relatieve clu'ono­ 1997/1998: 4.2). De laatste neolithische culhlUr in logie van de verschillende aardewerkgroepen tijdens Nederland is de Klokbekercultuur. De vroege Brons­ het Neolithlcum in Nederland en direct aangrenzende tijd begint namelijk per definitie met het eerste gebieden. Daarbij zullen met name ook aanwijzin­ optreden van wikkeldraadversiering op late bekers gen voor discontinuiteit van bewoning vermeld en bekerpotten (Lanting & Mook, 1977: p. 6 contra worden. Tenslotte worden de 14C-dateringen behan­ De Periodisering, pp. 8-9). Min of meer gelijktijdig deld, die op het Neolithicum in Nederland betrek- tre den ook voor het eerst in ons gebied artefacten . king hebben. Vo or het eerst zullen ook dateringen 2 J.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT aan structureel carbonaat in gecalcineerde mense­ 14C-productie, uitgedrukt in t.14C. De 14C-productie in lijke beenderen en in tandemail worden vermeld. de atmosfeer wordt bei'nvloed door de activiteit van de Dat deze dateerbaar zijn, is een recente 'ontdek­ zon: grotere activiteit resulteert in een sterker zon­ king' met grote mogelijkheden (Aerts-Bijma, Lanting magnetisch veld, dat de hoeveelheid kosmische stra­ & Van der Plicht, 1999). Bij afwijkende dateringen ling die doordringt in de aardatmosfeer vermindert, aan botcollageen wordt aandacht besteed aan de en daarmee ook de productie van 14C in die atmosfeer. indicatoren, nI. laag collageengehalte, laag koolstof­ Zonnevlekken geven de beste indicatie voor de gehalte en afwijkende waarde van 8 I3C. zonneactiviteit: hoe meer vlekken, hoe actiever. In het In deze publicatie worden absolute dateringen op aantal zonnevlekken per jaar is een ca. ll-jarige cy­ basis van dendrochronologie en gecalibreerde 14C_ clus van minimum naar maximum en terug naar mini­ dateringen uitgedrukt in jaren v.CIu'., conventionele mum te herkennen. De duur van zo'n cyclus kan ech­ 14C-dateringen in jaren BP. ter varieren; bovendien blijkt over langere tijd gezien het aantal zonnevlekken per cyclus variabel. Zo kwa­ 1.2. De ijking van de 14C-tijdschaal men tussen ca. 1450 en ca. 1535, en tussen ca. 1645 en ca. 1715 AD nauwelijks zonnevlekken voor. Dit zijn Over dit onderwerp kunnen wij hier kort zijn. De re­ de zgn. 'Sporer-' en 'Maunder-minima'. Deze blijken visie van de Hohenheim-jaarringclu'onologie, d.w.z. samen te vallen met twee van de historische ge­ van de laatste gepubliceerde versie (Becker, 1993), is documenteerde koude perioden van de zgn. Kleine IJs­ in ons vorige artikel al besclu'even(Lanting & Van der tijd. Dit verband moet echter niet gezocht worden in Plicht, 1997/98). Vo or het Neolithicum is alleen een de geringe zonnevlekkenactiviteit, maar in de lengte correctie met 41 jaren voor 5241 v. Chr. van belang, van de zonnevlekkencycli in die perioden. Er blijkt waardoor 5242 v.Chr. volgens stand-'93 in fe ite 5283 een relatie te zijn tussen de duur van de opeenvolgen­ v.CIu'.bleek te zijn. Deze cOl'l'ectieheef t voor het Neo­ de zonnevlekkencycli en de gemiddelde temperatuur, lithicum in Nederland nauwelijks betekenis, is echter al is onduidelijk wat het mechanisme hierachter is wel van belang waar het de datering van de vroegste (Friis-Christensen & Lassen, 1991). Tussen ca. 1890 fase, 1 a, van de Lineair Bandkeramische cultuur, en en ca. 1990 is de duur van een zonnevlekkencyclus van de La Hoguette-groep betreft (zie ook Lanting & afgenomen van 11,8 jaar tot 9,7 jaar, en is de gemid­ Van der Plicht, 1993/94). Inmiddels is ook het INT­ delde temperatuur op het noordelijk halfrond geste­ CAL-98 nummer van Radiocal'bon (40/3, 1998) ver­ gen met 0,70 C (zie Maise, 1998: Abb. 10 en 11). Die schenen, waarin de correcties van de Hohenheim-clu'o­ stijging is slechts deels te wijten aan het 'broeikas­ nologie worden behandeld, en waarin een nieuwe, op effect'. De 'Sporer-' en 'Maunder' -minima blijken bo­ alle beschikbare gegevens van de deelnemende 14C_ vendien samen te vallen met sterke toenames van t.14C. laboratoria gebaseerde j aarringijkcurve wordt gepre­ Dat is wel rechtstreeks gerelateerd aan de geringe senteerd. Calibraties dienen vanafnu op basis van INT­ zonnevlekkenactiviteit. Dat doet vermoeden dat CAL-98 worden verricht. Eerder uitgevoerde toenames in de t.14C-curve corresponderen met tem­ calibraties, op basis van ijkcurves in Radiocal'bon 28/ peratuurdalingen, temeer omdat ook de eerste fase van 1986 of 35/1993, kunnen beter opnieuw worden ge­ de Kleine IJstijd tussen ca. 1250 en ca. 1350 AD met daan, voorzover ze na 5241 v.Chr. uitkomen, en zijn een aanzienlijke toename van t.14C correspondeert. zonder meer onjuist, voorzover ze ouder dan 5241 Veel aandacht heeft in de afgelopen jaren de aanzien­ v.CIu'. uitvallen. lijke toename van t.14C tussen 830 en ca. 750 v.Chr. gekregen (Van Geel et al., 1998; Maise, 1998). Er zijn 1.3. Klimaat duidelijke aanwijzingen voor een atkoeling in die tijd, gecombineerd met een vernatting. Maise (1998) heeft In ons vorige artikel (Lanting & Van der Plicht, 1997/ ook gewezen op de minstens zo ingrijpende atkoeling 98) hebben wij aandacht besteed aan de mondiale tussen ca. 420 en ca. 350 v.Chr., die eveneens samenvalt klimaatontwikkeling tijdens het vroege Holoceen. Op met een toename van t.14C. Hij wijst er ook op, dat grond van de 8 180-curve van het Groenlandse landijs, tussen ca. 620 en ca. 420 v.Chr. de temperatuur bedui­ maar ook op basis van botanische en zoologische aan­ dend hoger was, en dat van een warme fase gesproken wijzingen zoals de verspreiding in tijd en ruimte van kan worden. o.a. waternoot (Tl'apa natans) en Europeese moeras­ Gross-Klee & Maise (1997) hebben gewezen op schildpad (Emys ol'bicularis) is duidelijk, dat tot in de correlatie van stijging van het 14C-gehalte van de het Subboreaal hogere gemiddelde temperaturen voor­ atmosfeer, dus van temperatuurdaling, en stijgende wa­ kwamen dan momenteel. Anderzijds is ook bekend, terspiegels in de Zwitserse meren. Laatstgenoemde zijn dat met fluctuaties gerekend moet worden, dus met af te leidert uit het ontbreken van nederzettingsresten schommelingen in de gemiddelde temperatuur, gedurende bepaalde perioden, vaak in com bina tie met gesuperponeerd op de mondiale trendcurve. afzetting van Seekl'eide op verdronken nederzettingen. Informatie over temperatuurschommelingen kan To ch is het vOOl'barig atkoeling en vernatting zonder ontleend worden aan fluctuaties in de atmosferische meer te correleren. In de afgelopen eeuw vond een I4C-chronologie: NeolithiclIlIl 3 duidelijke opwarming plaats in combinatie met ver­ er op gewezen hebben dat zelfs de meest recente curves korting van de duur van zonnevlekkencycli, maar te­ in de literatuur de stijging tijdens de periode 10.000- gelijk nam ook de neerslag toe (zie Lanting & Van de 7000 BP lijken te onderschatten. Wel bestaat overe en­ Plicht, 1997/98: par. l.3). Maar de afgelopen eeuw is stemming over een zeespiegelstand van -14 il -15 m mogelijk niet representatief, vanwege de gelijktijdige rond 7000 BP. Vo or de stijgingscurve na 7000 BP kan opwarming als gevolg van het 'broeikaseffect'. ven�ezenworden naarVan de Plassche (1982: fig. 68). Maise (1998) besclu'ijft de effecten van de da­ Aan het begin van het Neolithicum kan met een ge­ ling van de gemiddelde temperatuur tijdens de beide middel d zeeniveau van ca. -8 m worden gerekend, aan laatste fasen van de 'Kleine IJstijd'. Het is duide­ het eind met een van ca. -2� m. De stijgingssnelheid lijk dat aanzienlijke verkortingen van het groei­ nam af van 0,35 m!eeuw rond 7000 BP tot 0,15 m! seizoen, late vorsten in het vOOljaar en vroege vor­ eeuw rond 5000 BP, en bleef tot het eind van het sten in het najaar optraden. Een afname van de Neolithicum ongeveer op dat niveau. gemiddelde temperatuur met 10 C, en dat is waarmee De snelle zeespiegelstijging resulteerde aanvanke­ tijdens de hoogtepunten van de 'Kleine IJstijd' gere­ lijk in inundatie van laaggelegen gebied langs de Fries­ kend moet worden, resulteerde in een zuidwaartse Groningse en Hollands-Zeeuwse kust, met vorming verschuiving van de noordgrenzen van verbouwge­ van strandwallen en daarachter liggende getijdebassins. bieden van graan van ca. 200 km en van een dalwaartse Tot ca. 5500-5000 BP vond een geleidelijke landin­ verschuiving van 200 meter in berggebieden. Dat be­ waartse verplaatsing van de strandwallen en getijde­ tekent dat in de marginale gebieden landbouw als bron bassins plaats. Daarna, met minder snelle stijging van van voedselvoorziening uitviel, of op zijn minst onbe­ de zeespiegel, vond een omslag plaats ten gunste van trouwbaar werd. Buiten deze marginale gebieden moet sedimentatie in de getijdebekkens en opslibbing van met lagere opbrengsten worden gerekend. We moeten kwelders, in veel gevallen gevolgd door veengroei op ons er echter voor hoeden het effect van deze koudere de kwelders. De kustlijn verschoofzeewaarts, met vor­ periodes buiten de marginale zones te overschatten. ming van nieuwe strandwallen en van de Oude Dui­ De koudere periode van ca. 830-750 v.Chr. lijkt op de nen. hogere zandgronden van Nederland nauwelijks invloed Voor paleogeografische reconstructies van Neder­ te hebben gehad, die van ca. 420-350 v.Chr. evenmin land rond 7000, 5300, 4400 en 3700 BP kan verwezen op de bewoning van het Noord-Nederlandse kust­ worden naar Zagwijn (1986); zijn reconstructie rond gebied. Ook de 'Kleine IJstijd' lijkt geen ingrijpende 5300 BP dient echter vervangen te worden door die demografische invloed te hebben gehad in onze stre­ van Beets et al. (1995: fig. 9). Merkwaardigerwijs ken. wijken de vrijwel gelijktijdige gepubliceerde paleo­ Tijdens het Neolithicum in Nederland, d.i. de pe­ geografische kaarten in dee l 13 voor de Atlas van Ne­ riode 5325-1900 v.Chr., zijn in de .0.14C-curve meer­ derland (Zagwijn et al., 1985) in detaiIs af. De recon­ dere forse pieken aanwezig. Met koude periodes is te sh'uctie rond 7000 BP is zelfs opvallend verschillend, rekenen tijdens de stijgingen van de .0.14C, d.w.z. tus­ niet alleen wat betreft de situatie in het Noord-Hol­ sen 5300-5200, 4300-4200, 4050-3900, 3700-3600, lands kustgebied, maar ook wat betreft de venen in 3550-3450, 3400-3300 en 2950-2830 v. Chr. Bewoning Groningen en . Wat beh'eftdit laatste is de kaart aan de Zwitserse meeroevers is bekend vanaf ca. 4500 apert fout. v.Chr., en deze toont inderdaad opvallende hiaten be­ Trouwens de inzichten betreffende de veenontwik­ ginnend op momenten dat .0.14Ctoeneemt, en dOOl'lo­ keling in dit gebied zijn duidelijk gewijzigd door het pend in perioden van afnemende .0.14C. Met name de werk van Groenendijk (1997). Zo begon de veen­ onderbrekingen in de perioden 4050-3900, 3550-3400 vonning in de Groninger Hunzevlakte pas rond 6000 en 3380-3250 zijn zeer uitgesproken. Deze perioden BP, terwijl in Westerwolde de veenvorming op lagere vallen ook op door grootschalige sedimentatie van zandgebieden ni et eerder dan ca. 4000 BP begon Seekreide (Gross-Klee & Maise, 1997: Abb. 1). Maar (Groenendijk, 1997: fig. 124). Tot in de ij zertijd wa­ niet elke koudere periode leidde tot onderbreking van ren grote delen van Westerwolde nog bewoonbaar en de bewoning, zoals bijv. de periode 3700-3600 v. Chr., bestonden verbindingen over land met de linker Eems­ die bovendien weinig Seekreide-sedimentatie kent. oever (Groenendijk, 1977: fig. 125). Groenendijks Opnieuw kan de vraag worden gesteld, of afkoeling werk heeft natuurlijk ook consequenties voor de si­ en vernatting in alle gevallen samengaan. tuatie in Drenthe, maar meer onderzoek is nodig 0111 de veengroei daar te kunnen reconstrueren. Het door Caspat'ie (1972) geschetste beeld van de veengroei in lA. Zeespiegel]stijging & paleogeografie ae Hunze-laagte oostelijk van Emmen kan niet als representatief voor het hele Drentse veengebied gel­ In ons vorige artikel (Lanting & Van der Plicht, 1997/ den. 98: paLl .5) hebben we aandacht besteed aan de zee­ In de afzettingen in het kustgebied is een afwis­ spiegelstijging tijdens het Mesolithicum, waarbij we . seling van transgressie- en regressiefasen herkenbaar, 4 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

d.i. van periodes waarin eerst erosie en vervolgens se­ FOI'matie) en autochtoon veen (Wold FOI·matie). De dimentatie plaatsvond, en van periodes waarin op de termen Calais en Duinkerke werden door hem in nieuwe gevormde sedimenten veenvorming plaats­ chronostratigrafische zin gebruikt, namelijk als Cal­ vond, of op zijn minst bodemvorming. In de verschil­ ais I-IV en Duinkerke O-III ter aanduiding van trans­ lende delen van het Nederlandse kustgebied blijken gressieve periodes en als Holland I-IX ter aanduiding deze fasen min of meer parallel te lopen. Er zijn acht van regressieve periodes. Griede (1978 ) volgt hem in transgressiefasen, aangeduid met Calais I tim IV,resp. deze, maar het voorstel verdient algemenere navolging Duinkerke O tim III. Enkele hiervan kunnen in sub­ dan het tot nu toe gekregen heeft. fasen worden opgesplitst. Recent onderzoek maakt De Rijks Geologische Dienst onderscheidt verder aannemelijk dat in de laatste 1400 jaren de trans­ de Betuwe Formatie (riviervlakteafzettingen bo­ gressiefasen correspondeerden met warmere periodes: venstrooms van het perimariene gebied), Singraven hogere gemiddelde temperaturen resulteerden in ho­ Formatie (beekafzettingen), Griendtsveen Formatie gere zeespiegels (Van de Plassche, Van der Borg & De (hoogveenafzettingen van het deel van Jong, 1998). Zo stond de zeespiegel tijdens de war­ Nederland) en Kootwijk Formatie (stuifzand en land­ mere periode van de 11e/ 12e eeuw ca. 25 cm hoger duinen). dan gedurende de Kleine IJstijd in de 16el17e eeuw. Het is zeer waarschijnlijk dat deze bevindingen geextrapoleerd mogen worden. 2. ZIN EN ONZIN VA N GECALIBREERDE 14C-CHRONOLOGIE

l.5. Bio-, litho- en chronostratigrafie 2.1. Terug naar 'Working with radiocarbon dates'

Biostratigrafisch valt het Nederlandse Neolithicum In 'Working with radiocarbon dates' heeft Waterbolk binnen de pollenzones Atlanticum en Subboreaal. (1971) er met nadruk op gewezen dat het werken met Definities van deze pollenzones zijn o.a. te vinden bij 14C-dateringen niet zonder problemen is, en dat re­ Casparie (1972: p. 46). Op grond van een betrekkelijk gelmatig tussen 14C-dateringen voor archeologisch ge­ klein aantal 14C-dateringen kan het Atlanticum tussen lijktijdige gebeurtenissen grotere verschilIen bestaan ca. 8000 en 5000 BP, het Subboreaal tussen 5000 en dan op grond van telstatistiek alleen mogelijk is. Een 2800 BP geplaatst worden. Naast een biostratigrafie zorgvuldige analyse van het gedateerde materiaal, toe­ bestaat een chronostratigrafie die van dezelfde, door gespitst op associatie, eigen leeftijd en verontreiniging, Blytt en Sernander ingevoerde namen gebruik maakt kan dergelijke verschillen in de meeste gevallen wel (Mangerud et al., 1974). In dit systeem worden de na­ verklaren. Houtsoort en verkoolde zaden kullllen zeer men gebruikt voor periodes met vaste grenzen in 14C_ resistent zijn, en veronh'einiging met dergelijk ouder jaren: Atlanticum tussen 8000 en 5000 Bp, met een materiaal is een reele mogelijklleid. Bij hout- en onderverdeling in een vroeg, midden en laat met gren­ houtskoolmonsters is de eigen leeftijd in veel gevallen zen bij 7000 en 6000 BP, en Subboreaal tussen 5000 verantwoordelijk voor te oud uitgevallen 14C-daterin­ en 2500 BP, met een onderverdeling in vroeg, midden gen. Maar ook de voorbehandeling in het 14C-laborato­ en laat met grenzen bij 4000 en 3000 BP.In de prak­ rium kan invloed hebben. Onvolledige verwijdering tijk maakt dit gebruik van dezelfde namen voor ver­ van 'allochtone' koolstof, in de vorm van geabsor­ schillende systemen weinig uit. Zelfs het verschil tus­ beerde humaten, kalk, etc., of van doorworteling, re­ sen 2800 en 2500 BP is in wezen verwaarloosbaar. sulteert in onbetrouwbare 14C-dateringen, die al naar Bij de lithostratigrafie is de door de Rijks Geologi­ gelang de aard van de verontreiniging te oud ofte jong sche Dienst gehanteerde indeling van for­ kunnen zijn. Bot dient volgens de methode-Longin te maties verwarrend, wat betreft de afzettingen in het worden voorbehandeld, ten einde zuivere collageen te kustgebied. Billllen de Westland FOI'matie, die alle krijgen voor dateringsdoeleinden. Bij grote hout-, kustvlakteafzettingen en de rivierafzettingen in het houtskool- en botmonsters voor conventionele date­ perimariene gebied omvat, worden in de eigenlijke ringen is de kans op 'te oude' resultaten aanzienlijk kustvlakte naast Basisveen en Hollandveen mariene groter dan op 'te jonge'. Laatstgenoemde kunnen al­ Afzettingen van Calais I-IV en Afzettingen van Duin­ leen het gevolg zijn van telstatistiek, indien veront­ kerke O-III onderscheiden, en perimarieneAfzettingen reiniging met jonger materiaal kan word en uitgesloten, van Gorkum en Afzettingen van Tiel (Zagwijn, 1986: en de monsters een volledige voorbehandeling heb­ pp. 14-15). Hier h'eedt vermenging van lithostratigrafi­ ben gekregen. sche en chronostratigrafische begrippen op. Roeleveld Waterbolk wijst er met nadruk op, dat het wel mo­ (1974) heeft daarom de oorspronkelijk lithostratigrafi­ gelijk is het eind van een archeologische fase te be­ sche indeling van het kust-Holoceen in Afzettingen palen met 'series 14C-dateringen, maar niet het begin. van Caiais, Afzettingen van Duinkerke, Basisveen en Het eind wordt aangegeven door de jongste daterin­ Hollandveen losgelaten, en vervangen door een hoofd­ gen aan monsters met verwaarloosbare eigen leeftijd, indeling in klastische mariene afzettingen (Groningen het begin gaat schuil in de dateringen aan de monsters 14C-chronologie: Neolithicul11 5 met 'eigen leeftijden'. Het begin moet afgeleid wor­ MK-II rond 4300 v.Chr. beginnen, MK-III rond 4100 den uit het eind van de voorafgaande fase, in com­ v.ClU'., MK-IV rond 3900 v.Chr. en MK-V rand 3700 bina tie met archeologische argumenten betreffende v.Clli·. In de volgende paragraafwordt aangetoond dat eventuele overlap. op grond van dendroclli'onologische gegevens MK-III Waterbolks artikel is later nog eens herdrukt in het niet eerder kan zijn begonnen dan ca. 3950 v. Clli·, MK­ ESF handboek 'Radio carbon dating' (Mook & Wa­ IV rond 3870 v. Clli·. en MK-V rond 3700 v.CIU'. Een terbolk, 1985), en mag dus verondersteld worden al­ voorzichtige extrapolatie plaatst het begin van MK-II gemeen bekend te zijn. Het wordt ook regelmatig ge­ rond 4075 v.Clli·. De verschilIen zijn dus aanzienlijk citeerd. Desondanks blijken zijn opmerkingen voor MK-II enMK-III, telwijl voor MK-IV en -V nau­ opvallend weinig weerklank te hebben gevonden in welijks verschilIen bestaan. Die verschilIen voor MK­ de archeologie. In plaats daarvan bestaat een merk­ II en -III zijn te wijten aan grote aantallen 14C-daterin­ waardige voorkeur voor statistische methoden, die (stil­ gen van monsters met 'eigen leeftijd'. Zolang deze in zwijgend) gebaseerd zijn op de aanname dat alle date­ de meerderheid blijven, zullen statistische bewerkin­ ringen in principe gelijkwaardig zijn, dat eigen gen onherroepelijk leiden tot te oude dateringen van leeftijden van monsters geen rol spelen en dat de groot­ de beh'effende archeologische fasen. En dat geldt na­ tes van standaarddeviaties evenmin van belang zijn. tuurlijk niet alleen voor de Michelsbergcultuur, maar Kennelijk gebeurt dit in de veronderstelling, dat de geldt .algemeen.Dat voor MK-V wel overeenstemming statistiek wel afrekent met 'foute' dateringen. Te noe­ bestaat, is te danken aan het fe it dat voor deze fase men zijn in dit verband de histogrammen, ingevoerd vrijwel uitsluitend dateringen aan botmateriaal bekend do Ol' Geyh (1969; 1971) en later gepropageerd door zijn! o.a. Jaguttis-Emden (1977) en Pap e (1979), en de dispersiediagrammen van Ottaway (1973) met bijbe­ horende interquartile ranges. Zolang deze histo­ 2.2. Het belang van monsters met verwaarloosbare grammen en diagrammen alleen met conventionele eigen leeftijd 14C-ouderdonunen werken, zijn de problemen beperkt. Ze resulteren in globale chronologieen in de 14C_ja_ Alvorens de 14C-dateringen en dendrodateringen van ren, met in de regel forse overlappen van wat op ar­ de Michelsbergcultuur met elkaar te vergelijken, moet cheologische gronden opeenvolgende gebeurtenissen worden nagegaan hoe go ed de overeenstemming tus­ lijken te zijn. Hoofdbezwaar is natuurlijk, dat de date­ sen dendrodateringen en gecalibreerde ouderdommen ringen aan materiaal met verwaarloosbare eigen leef­ voor materiaal met verwaarloosbare eigen leeftijd wer­ tijd grote kans lopen genegeerd te worden. De zwaarte­ kelijk is. punten worden immers bepaald door de in de regel Vo or horizont AH2 van de nederzetting Hornstaad­ grotere aantallen dateringen aan hout- en houtskool­ Hornle lA zijn zes graandateringen bekend, verricht monsters die een eigen leeftijd hebben. in , en liggend tussen 521 0±45 en 5090±55 De nieuwste versie van de dispersiediagrammen BP (Jaguttis-Emden, 1988: p. 186). De monsters wer­ maakt echter gebruik vanjaarringgecalibreerde ouder­ den uit een doorlopende, ca. 2 cm dikke la ag verkoold dommen (Weninger, 1986; Meurers-Balke & Wenin­ graan genomen; de dateringen mogen derhalve gem id­ ger, 1994) en produceert gren zen voor archeologische deld worden. Het gewogen gemiddelde is 5126±20 BP fasen die in kalendeljaren worden uitgedrukt. Dit moet IJking van dit getal met de nieuwe INTCAL 98-pro­ als methodisch onacceptabel worden beschouwd, en gramma levert trajecten van 3967-3942 en 3832-3828 het gebruik van deze methode moet ten sterkste wor­ v.Chr. (1 sigma) en 3976-3939 en 3858-3818 v.CIU'. (2 den ontraden. De suggestie wordt immers gewekt dat sigma) op. De dendrodateringen van dezelfde horizont de aldus verluegen jaartallen vergeleken mogen wor­ zijn 3917-3906 v.Clli·. (Billamboz, 1998). De overeen­ den met die verkregen met methoden die werkelijke stemming is dus redelijk maar niet meer dan dat. De absolute dateringen leveren, zoals dendroclU'onologie. gecalibreerde dateringen zijn namelijk net te oud of En dat is natuurlijk niet het geval, zolang alle 14C_da_ net te jong, maar overlappen niet met de dendro­ teringen als gelijkwaardig worden beschouwd, en aan dateringen. alle na jaarringijking verkregen trajecten in kalender­ Vo or de nederzetting Niedenvil zijn acht graanda­ teringen bekend uit de SluJen -l tot 5 (van een sequentie jaren dezelfde waarde wordt toegekend. Alle do Ol' Wa­ terbolk gesignaleerde problemen met 14C-dateringen lopend van -3 tot 11). De dateringen zijn verricht in zijn na jaarringijking echter nog onveranderd aan­ Groningen (Waterbolk & Mook, 199 1) en liggen tus­ wezig! sen 4990±60 en 4750±60 BP Rekening houdend met Waarschijnlijk zijn de dateringen in 'gecalibreerde . een korte duur per SUife (zie onder) is wiggle-matching 14C-jaren' die Luning (1996: Abb. 1) recentelijk heeft mogelijk. De betreffende Sttife n kunnen geplaatst gepubliceerd op deze methode gebaseerd, al wordt dat worden tussen ca. 3700 en 3640 v.Clli·. Het dendro­ niet met zoveel woorden gezegd. In het geval van de chronologisch onderzoek in Niederwil leverde ver­ Michelsbergcultuur kunnen we de 'gecalibreerde 14C_ rassende· resultaten op, met name wat betrefthet groot­ jaren' vergelijken met dendrodateringen. Luning laat schalige gebruik van lang voor de betreffende 6 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT bouwfasen gekapt hout (dat volgens de opgravers niet houtskool van consh'uctiehout van wanden en dak ge­ eerder werd gebruikt), of grootschalig hergebruik (wat dateerd. Te rwijl de graandateringen volgens verwach­ ons waarschijnlijker voorkomt). In de 397 ringen tel­ ting dicht bijeen liggen (3230±50, 3235±40 en lende jaarringsequentie zijn zeker 4, mogelijk zelfs 5 3245±40, met een gewogen gemiddelde van 3238±25 kapfasen aanwijsbaar (Munaut, 1991). Daarbij moet BP) tonen de houtskooldateringen een opvallende wel voor og en worden gehouden, dat alleen hout uit spreiding, van 3445±50 tot 3160± 70 BP. Onderzoek de Stufe n -2 tot 8 is bemonsterd. De kapfasen kunnen maakte duidelijk dat het constructiehout voorname­ alleen globaal gedateerd worden, Wa ldkanten zijn lijk uit wilgenlpopulierenstammen met een ouderdom namelijk niet aanwezig. De dateringen zijn ca. 3693 van ca. 30 jaren bestond. Daarnaast waren enkele v.Cllr.voor kapfase I, ca. 3668 v.Chr. voor II, ca. 3653 monsters wilg/populier en es gedateerd, waarvan de voor III en ca. 3638 v.Chr. voor IV Kapfase II komt eigen leeftijd niet was vast te stellen, maar hoogst­ vanaf Stufe -2 voor, kapfase III vanaf Stufe l en kap­ waarschijnlijk ook niet meer dan ca. 30 jaren zal zijn fa se IV vanaf Stufe 4. De overeenstemming tussen geweest. dendrochronologie en geijkte 14C-dateringen is dus Roeder (1992) en Gorsdorf (1992) gaan ervan uit, goed, zolang de jongste jaarringen per Stufe vergele­ dat alle hout in wanden en dak vers gekapt was, en ken worden met de graandateringen. hebben vervolgens nogal wat problemen om de sprei­ ding van 14C-getallen te verklaren. De voor de hand Een andel' aspect dat nadere toelichting verdient, is liggende verklaring is volgens ons echter, dat slechts het veronderstelde verschil in 14C-ouderdom van mon­ een dee I van het wand en dakl10utvers gekapt was, en sters met verwaarloosbare eigen leeftijd, en van houts­ dus gelijktijdig met het graan, en dat het overige wand­ koolmonsters. In de literatuur zijn enkele gevallen be­ en dakhout hergebruikt materiaal moet zijn, dat zeker scm'even van opvallende verschillen in 14C-ouderdom 100 jaar eerder werd gekapt. Dat blijkt uit de volgende tussen houtskool en zaden uit hetzelfde verbrande huis. groepering van dateringen. Graan: 3230±50, 3235±40 In Ta nkardstown, Co. Limerick, lerland bleek houts­ en 3245±40 BP (Bln-4160, -4l31 en -4161), met een kool van verkoolde, of aangekoolde plankenwanden gewogen gemiddelde van 3238±25 BP, wand- en dak­ 100 å 150 14C-jaren ouder dan verkoold graan uit een hout dat gelijktijdig is: 3255±50, 3255±50, 3160±70 kuil in het huis. De beide graandateringen zijn 4890±80 en 3290±60 BP (Bln-4268, -4270, -4 135 en -41 40), en 4840±80 (OxA-1476 en -1477), met een gemid­ wand- en dakhout dat hergebruikt is: 3365±70, delde van 4865±57. De houtskooldateringen zijn 3385±50, 3420±50 en 3445±50 BP (Bln-4266, -4267, 5105±45, 5005±25 en 5085±25 (GrN- 14713, -15386 -4264 en -4142). De veronderstelling dat zachte hout­ en -16643). Een vierde datering, 4880±1 10 (GrN- soorten als wilg en populier slechts een keer gebruikt 15387), is onbruikbaar vanwege de grote onzekerheids­ kunnen worden en vervolgens ongeschikt zijn voor her­ marge. Brindley (1993-94) kon aannemelijk maken dat gebruik, wordt door de 14C-dateringen duidelijk tegen­ verschillende factoren een 1'01 spelen bij dit verschil in gesproken. Dit wordt ook nog eens gedemonstreerd ouderdommen: do Ol' de dateringen voor huis V in opgravingsput W in - de wanden waren vervaardigd uit eiken planken, Feudvar. Daar zijn dateringen voor de jongste fase dui­ kennelijk verkregen door splijting van vers gekapte delijk ouder dan die van de oudste fa se (Hiinsel & bomen. Waarschijnlijk hadden deze eiken een ouder­ Medovic, 1992: Abb.3). Alleen hergebruik van hout dom van 150-200 jaren, en zal het spinthout (20 å 30 kan dit verklaren. ringen) zijn verwijderd. De houtskool die gedateerd Dateringen als die van Tankardstown en Feudvar werd, bestond uit een dunne laag aan de buitenzijde laten zien, dat verschillen in 14C-ouderdom tussen ver­ van de voormalige planken. Of deze houtskool bij de koolde zaden enerzijds en houtskool van verbrand bouw is ontstaan (planken onderaan aangekoold voor constructiehout anderzijds van 100 jaren of meer re­ betere conservering ?) of bij de brand is niet van be­ gelmatig voorkomen. Bij analyse van series 14C-date­ lang. Afhankelijk van de plaats die een plank in de ringen aan verschillend materiaal moet hier rekening stam innam (door de kern dan wel excentrisch) kan mee gehouden worden. Terwij l verkoolde granen en een mengmonster van houtskool langs de buitenzijde beenderen van huisdieren in de regel acceptabele 14C_ van de plank enkele tientallen tot ruim honderd 14C_ getallen zullen opleveren, moet bij houtskooldaterin­ jaren ouder zijn dan de 14C-ouderdom die de jongste gen bij voorbaat rekening worden gehouden met een spintring zou hebben gehad, of die aan de consh'uctie hoog percentage 'te oude' resultaten. van het huis zou moeten worden toegekend; Houtskool kan afkomstigzijn van afgebrande con­ - het verkoolde graan vertegenwoordigt de laatste structies, al dan niet na hergebruik, of kan afkomstig oogst en kan hooguit een jaar ouder zijn dan de ver­ zijn van sloophout, eveneens al dan niet na hergebruik. woesting van het huis. Deels zal h�)Utskool echter afkomstig zijn van speciaal voor dat doel gekapt brandhout. Bij alle stamhout moet Een tweede voorbeeld is het bronstijdhuis uit opgra­ rekening worden gehouden met vermenging van houts­ vingsput E bij Feudvar in de Vojvodina (Hiinsel & kool van oudere en jongere delen van de stam. Overi­ Medovic, 1992). Daar is zowel verkoold graan, als gens moeten wij daarbij wel voor ogen houden, dat de 14C-chI'Ollologie: NeolithiculI1 7 hoeveelheid jong hout in een stam relatief groot is, randverschijnsel gezien moet worden. Vroeg MK-I is zoals een simpele berekening laat zien. Aannemende bekend uit het NO van het Bekken van Parijs, waar dat in een stam alle jaarringen even dik zijn, en dat het zich heeft ontwikkeld uit de fase Menneville, die kern- en spinthout bij verbranding dezelfde op zijn beurt vOOl'komt uit een fase 'Rossen final' of verkolingskans hebben, dan is van een stam met 100 'Proto-Menneville', (Dubouloz, 1998; Luning, 1998), jaarringen 75% van de houtskool jonger dan 50 jaar. resp. uit een lokaallaat-Rossen (Jeunesse, 1998). Een In een stam met 200 ringen is 43% van het houtjonger belangrijke rol in deze ontwikkeling moet toegeschre­ dan 50 jarell, en 75% jonger dan 100 jaren. Minder ven worden aan invloeden van het Chasseen dan 7% is ouder dan 150 jaren. Natuurlijk is het mo­ septentl'ional (Dubouloz; Luning), dan wel van de gelijk dat een 14C-monster een enkele keer uit houts­ Gl'Oupe de Noyen (Jeunesse). Overigens zijn er ook koGl bestaat afkomstig van de kern van een eeuwen­ andere meningen betreffe nde het ontstaan van oude boom. In de praktijk zal dat echter niet vaak Michelsberg (bv. GIeser, 1998). voorkomen. In de regel zal een mengsel van ouder en jonger hout verkoold zijn en zal een veroudering van een dergelijk mengsel van meer dan 100 jaren zeld­ 2.3.2. Dendl'ochl'Onologie van de Michelsbelgcultuul' zaam zijn. In de praktijk zal een gebruiksduur van en­ De absolute chronologie van de Michelsbergcultuur is kele tientallen jaren minstens zo belangrijk zijn om veroudering te verklaren. slechts voor een deel bekend. Materiaal van de fasen Wat ook van belang kan zijn is het verloop van de MK-II (laat) tim MK-V is gevonden in nederzettingen jaarringijkcurve. In sommige gevallen zal een ver­ van de groepen Schussemied, Hornstaad, Pfynen Pfynl oudering van enkele tientallen kalendeljaren een gro­ Altheim in Oberschwaben en het Bodenseegebied. Een te invloed hebben op de veroudering in 14C-j aren, nI. deel van deze nederzettingen is dendrochronologisch wanneer er sprake is van een steil gedeelte van de ijk­ gedateerd: curve. In andere gevallen heeft veroudering in de ka­ Ehl'enstein. Nederzettting van de Schussemied­ lendeljaren nauwelijks invloed, als er sprake is van een cultuur. Huis 5, bouwfase Ib heefteen Waldkante-da­ plateau in de curve. tering van 3955 v. Cm·. (Billamboz, 1993). Het bij­ behorende Michelsberg-materiaal wordt door Llining (1997) gekarakteriseerd als ausgehend MK-II, door 2.3. 14C-c!u'onologie versus dendroc!u'onologie van Hohn (1998: Abb. 5) als interval 2d. In deze neder­ de Michelsbergcultuur zetting zijn vier perioden herkenbaar, gescheiden door brandlagen. Een periode kan meer dan een bouwfase 2.3.1. Tjlpochronologie van Michelsbelg-aal'deyvel'k omvatten. In Elu'enstein komt een vrij grote hoeveel­ De indeling in vijf fasen van de Michelsbergcultuur, heid Michelsberg-aardewerk voor, deels ge'jmporteerd, gebaseerd op de typologische ontwikkeling van aarde­ deels lokaal vervaardigd al dan niet in MK-tecmliek. werkvormen en op combinaties van deze vormen, is Vo lgens Llining (1997) begon Ehrenstein I nog tijdens het werk van Luning (1967). Op deze indeling is de MK-II, zijn Em'enstein II en III in grote lijnen gelijk­ nodige kritiek geleverd, maar het statistisch onder­ tijdig met MK-III, en valt Ehrenstein IV met la at MK­ bouwde onderzoek van Holm (1998) bevestigt Lunings III en vroeg MK-IV samen. Holm (1998: p. 228) be­ werk in grote lijnen. Daarnaast worden echter nuan­ vestigt dit beeld in grote lijnen, wijst er echter ook op, ces aangebracht, die niet zonder betekenis zijn. Hohn dat ondanks de kennelijk zo fraaie stratificatie Ehren­ onderscheidt 11 intervallen in de ontwikkeling, waar­ stein een vergaarbak van vroege en late MK-vormen bij l overeenkomt met Llinings MK-I, 2a-c over­ is, waarin materiaal uit maar liefst 8 intervallen zou eenkomen met MK-II, 2d een overgang van MK-II naar voorkomen. Hoe een en andel' te rijmen is, is niet dui­ III vertegenwoordigt, 3a en b overeenkomen met MK­ delijk. Overigens beschouwt Holm (1998: Abb. 5) het III en 3c de overgang MK-III naar IV vormt, 4a en b MK-aardewerk uit de opgravingseenheden IIII +11 als overeenkomen met MK-IV en 4c gelijkgesteld kan behorend tot interval 3a, en dat uit III/IV +IV als be­ worden met MK-V Overigens roept ook het werk van horend tot interval 3c. Holm enige vragen op. Zo lijkt het onwaarschijnlijk, Rekening houdend met vermenging op kleinere dat er geen doorlopende ontwikkeling van Osenkranz­ schaal in de fasen Em'enstein I, II en IV,moet de con­ naar Osenleistenflaschen zou zijn (zie Hohn, 1998: clusie desondanks zijn, dat Ehrenstein I laat MK-lI­ Abb. 4). Van groot belang is Holms constatering dat en vroeg MK-I1I-aardewerk kent, Elu'enstein II en III de voor Jonger Michelsberg kenmerkende Knick­ aardewerk van fa se MK-III bevatten en dat Ehrenstein wandschiissel pas in interval 3b, dus in de loop van ,IV vroeg MK-IV aardewerk kent. De dendrodatering Lunings fa se III begint op te treden. van Elu'enstein IB van 3955 v.Clu'. kan dus beschouwd Nieuw onderzoek in Noord-Frankrijk heeft imnid­ worden als een indicatie voor de overgang MK-II1I1I. dels duidelijk gemaakt, dat de Michelsbergcultuur Aulendol'j-Steegel'see. Nederzetting van de Schus­ hoogstwaarschijnlijk daar ontstaan is, en dat MK-I in . semiedcultuur, met Mildkante-dateringen van 3932 en het Duitse Beneden- en Middemijngebied als een laat 3930 v.Chr. Een datering van 4045 v.Chr., gebaseerd 8 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT op wiggle-matching van 14C-dateringen is herroepen zetting (Schlichtherle, 1998: p. 170). De nederzetting (BiIlamboz, 1998: p.165). Uit deze nederzetting is een heeft kapdata van 365 1-50 v. Clli·. Waarschijnlijk is de Michelsberger Knickwandschiissel bekend (Koninger, tu1pbeker da ar tijdens de vroegste bouwwerkzaam­ 1998: Abb. 5:6), een type dat vo1gens Holm (1998) op heden terecht gekomen. zijn vroegst tot interval 3b, dus tot gevorderd MK-III In Thayngen-Weier, een gestratificeerde nederzet­ kan worden gerekend. ting van de Pfyncu1tuur is de enige in stratigrafisch Riedschachen. Nederzetting van de Schussemied­ verband gevonden Michelsberg-vondst een tulpbeker cultuur. Een plank zonder spinthout bleek een jongste van MK lYN-type, uit laag II met kapdata van 3722- kernhouh'ing uit 3871 v.Chr. te hebben (Billamboz, 3715 v. Clli·. (Winiger, 1971: Taf. 60:9). De overige tulp­ 1998); de vroegst mogelijke kapdatum is derhalve ca. bekers van Thayngen-Weier zijn van hetzelfde type, 3850 v.Chr. Dezelfde nederzettingslaag bevatte twee maar kunnen niet aan een laag worden toegewezen. fragmenten van Osenlo'anzjlaschen die kenmerkend Vo lgens Hohn (1998: p. 228) maakt correspondentie­ zijn voor MK-III (Strobel, 1998: Abb. 4). analyse duidelijk, dat het Pfyn-aardewerk van Sipplingen-Osthaje n is de enige nederzetting van Thayngen-Weier II laat in MK-IV thuishoort. de Hornstaad-groep aan de Bodensee die MK-III-im­ De Osenleistenflasche in het Thurgauisches Mu­ porten bevat, in de vorm van een Osenlo'anzjlasche seum in Frauenfe1d, die volgens het opsclli'ift uit Stec!c­ (Schlichtherle, 1998: Abb. l onder) en van bakplaten. born-Schanz zou komen, een laat-Pfyn-nederzetting De nederzetting heeft kapdata van 3919-3907 v.Clli·. met kapfasen van 3614-13, 3608 en 3557-56 v.Chr., Ludwigshajen-Seehalde (ook bekend als Ludwigs­ komt vrijwel zeker uit de niet-gedateerde nederzetting hafen-Sh'andbad) is een nederzetting van de Åltere Steckborn-Turgi (Winiger & Hasenfratz, 1985: Taf. Pfyncultuur met een kapdatum van 3861 v.Clli·. Hier 13: 15). werd een Ostenleistenjlasche (Schlichtherle, 1998: Abb. 2) gevonden, die volgens HOM kenmerkend is voor haar intervallen 3c en 4a, d.i. voor de overgang 2.3.3. De gecalibreerde 14C-chronologie van de MK-II1/IV en vroeg MK-IV Michelbelgcultuur In Sipplingen-Osthaje n met dateringen van 3843- Samenvattend kan gesteld worden, dat MK-III tussen 3840 v.Clli·., en Hornstaad-Hornle lI met een datering ca. 3955 en ca. 3870 v.Clli·. gedateerd kan worden. In­ van 3869 v.Chr., beide nederzettingen van de Altere terval 3b volgens Hohn, de fa se van MK-III met Knick­ Pfyn-cultuur, zijn eveneens fragmenten van Osen­ wandschiisseln, heeft een vroegste datering van 3922 leistenjlaschen gevonden (Schlichtherle, 1998: Abb. v. Chr. MK-IV kan tussen ca. 3870 en ca. 3700 v. Clli·. l, midden). Correspondentie-analyse toont volgens worden geplaatst. Indien de Osenleistenj7asche van Hohn (1998: p. 228) dat het Pfyn-aardewerk van Au1endorf-Steegersee bij de P fynlAltheim-b ewoning Hornstaad-Hornle II rond de overgang MK-IIIIIV ge­ behoort, dan 100pt dit type door tot minstens 3745 plaatst moet worden. v.Chr., hoewel het volgens HOlm (1998 Abb. 4) ken­ Uit de nederzetting Aulendorf-Steegersee is een merkend is voor de overgang MK-III/IV en vroeg MK­ Ostenleistenjlasche bekend die niet in sh'atigrafisch IV De jongste datering voor MK-V is ca. 3650 v. Clu·. verband werd gevonden (Koninger, 1998: Abb. 7). De maar er zijn geen dwingende redenen om aan te ne­ nederzetting kende bewoning van de Schussenried­ men dat deze datering het einde van MK-V aangeeft. cultuur, met kapfasen van 3932 en 3930 v.Chr., en van In fe ite pleit niets tegen een einddatering van ca. 3600 de Pfyn-Altheim-groep,met kapfasen tussen 3745 en v. Clu·. 3723 v.Clu·. Eerstgenoemde dateringen zijn o.i. te vroeg Ve rtaald in 14C-jaren en rekening houdend met het (conh'a Koninger, 1998: p. 198), laatstgenoemde te laat verloop van de ijkcurve bilmen de geno emde inter­ voor een type dat kenmerkend zou zijn voor de over­ vallen in kalendeljaren, betekent dit de volgende gren- gang MK-IIIIIV en vroeg MK-IV,zoals Hohn wil. Zou zen: het kunnen zijn, dat Osenleistenjlaschen gedUl'ende de MK-Ul 5 l 50-5000 BP hele fase MK-IV werden geproduceerd? MK-IV 5 100-4950 BP In de Pfyn/Altheim-Iaag van Aulendorf/Steegersee, MK-V 4950-4700 BP met Wa ldkante-dateringen van 3745-3723 v. Clli·. werd Helaas is het niet mogelijk om de duur van de perio­ een tulpbeker gevonden van een type dat in MK-IV en den MK-I en -II te bepalen. Gezien het fe it, dat de drie -V voorkomt (Koninger, 1998: Abb. 6:4). fasen MK-III tim -V ca. 350 jaren duurden, lijkt het In Wa ngen-Hinterho/'l1, een nederzetting van de Ål­ niet omedelijk om voor MK-I en -II zo'n 250 jaren uit tere Pfyncultuur met een kapdatum van 3824 v.Chr. te h·ekken. Dat zou dus neerkomen op absolute date­ werden een tulpbeker, kennelijk van MK-IVN type ringen voor MK-I van ca. 4200-4075 v.Chr. en voor (Schlichtherle, 1998: Abb. l, boven) en een jlache MK-II van ca. 4075-3950 v.Clli·. In de 14 C-jaren bete­ Knickwandschiissel gevonden. kent dat: In Wo lpertswende/Schreckensee werd een tulpbe­ MK-I 5350-5250 BP ca. MK-Il 5300-5 l 50 BP ker van MK-IVN- type (Schlichtherle, 1995: Abb. 62:9) ca. gevonden in de Seelo'eide onder een laat-Pfyn-neder- Evenmin is het mogelijk met behulp van de 14C-date- /4C-chronologie: Neolithicum 9 ringen aan graan ofbeen al dan niet in combinatie met het hier niet om een Osenkranzflasche met diepzittende wigg/e-matching het begin van de Michelsbergcultuur Osenkranz gaan. De pot zou in dat geval trouwens een nauwkeuriger te bepalen. De reden is, dat tussen ca. uiterst onwaarschijnlijke vorm krijgen, Het gaat wel 4250 en ca. 4050 v.Chr. de jaarringijkcurve een 'pla­ degelijk om een Osenkranzjlasche met hoogzittende teau' bevat, met 14C-ouderdommen tussen ca. 5300 en Osen/om1z van het type dat in MK-II thuis hoort. Ook ca. 5350 BP. Wel kunnen we aannemelijk maken dat de overige vormen horen oj. in MK-II thuis, zij het het begin van de Michelsbergcultuur in dit 'plateau' laat in deze fase (vgl. Holm, 1998: Abb. 4). . ligt. Naast dateringen van zuivere MK-complexen zijn Uit een nederzetting van de Schwieberdinger-Grup­ in figuur l ook dateringen van Schussenried-neder­ pe bij Aldingen in Baden-Wurttemberg zijn drie date­ zetti!1gen met MK-importen gebruikt (Ehrenstein, ringen aan verkoold graan, en twee aan dierlijk bot Hochdorf, ). De dateringen van Kiirlich bekend (Keefer & Joachim, 1988). De dateringen zijn zijn niet gebruikt. In tegenstelling tot Luning, Schir­ verrricht in Keulen, waar geen correctie voor iso­ mel' & Joachim (1971) zijn wij van mening dat deze topenfractionering wordt toegepast. De botdateringen geen betrekking hebben op MK-bewoning, maar hoog­ moeten daarom met ca. 80 jaren gecorrigeerd worden. uit op de vorming van sedimentlagen, waarin MK­ Helaas is niet bekend hoe de botmonsters in het labo­ materiaal in secundaire ligging vOOl·komt. ratorium werden voorbehandeld. De graandateringen Om praktische redenen zijn alleen dateringen met zijn 5330±60, 5460±60 en 5480±60 BP, de bot­ een standaarddeviatie van 100 jaren ofminder geblUikt. dateringen na correctie ca. 5230±60 en ca. 5380±60 En zelfs dat is een noodgreep, want we hadden liever BP.Aannemend dat de nederzetting in Aldingen niet gewerkt met dateringen met een Ideinere onzekerheids­ langer dan een eeuw heeft bestaan, is de meest waar­ marge. Indien we echter hadden gekozen voor ±50 of schijnlijke absolute ouderdom te zoeken tussen ca. ±60, dan zou het aantal bruikbare dateringen wel heel 4260 en ca. 4160 v. Chr. De Schwieberdinger-Gruppe gering zijn geworden. Bij dateringen met gro te is de directe voorganger van vroeg-Schussenried in het standaarddeviaties is de kans groot, dat de monsters Neckargebied. MK-importen beginnen echter pas tij­ onvo1doende voorbehandeld zijn. Grote stan da ard­ dens midden-Schussenried op te treden. deviaties wijzen immers op Ideine hoeveelheden kool­ De op het eerste gezicht beste dateringen om het stof, en dus op Ideine, dan we1 slecht geconserveerde begin van Michelsberg te bepalen, zijn die van Giv/J/­ monsters. Bij dit SOOlt monsters willen laboratoria nog Bosse de l 'rombe in Henegouwen (Michel & Tabary­ wel eens volstaan met milde voorbehandeling met zuur, Picavet, 1979). Onder een forse grafheuvel uit de loog en zuur, of een met uitsluitend zuur. Daarbij wordt bronstijd (?) werden nederzettingssporen van de over het hoofd gezien, dat een onbetrouwbare date­ Gl'Oupe de Menneville gevonden, de directe voorgan­ ring meer problemen oproept dan geen datering. ger van MK-I in dit gebied volgens Dubouloz (1998). Opvallend in figuur 1 is het grote aantal daterin­ Het betreft dateringen van 5360±70 aan verkoolde gen dat buiten de 14C-grenzen voor de betreffende fa­ hazelnootdoppen (Lv-853), en van 5310±60 BP aan sen ligt. Bovendien is duidelijk, dat een verschuiving houtskool (GrN-6021). Helaas vallen beide daterin­ naar de 'oude' kant aanwezig is. Ve ertien monsters met gen in bovengenoemd plateau. Wel is duidelijk dat deze verwaarloosbare eigen leeftijd (2x graan, 1 x hazel­ dateringen niet voor 4250 v. Chr. vallen na calibratie, nootdop, 11x been) vallen keurig binnen de grenzen, en dat MK-I dus na die datum moet zijn begonnen. Op zoals verwacht mocht worden. In Salzkotten is een grond van de dateringen van Aldingen en Givry is een beendatering te oud voor de opgegeven context, een begindatering van MK-I rond 4200 v.Chr. in ieder ge­ andere te jong. In het eerste geval zou het kunnen gaan om MK-II-bo t, dat secundair in MK-IV/V-context te­ val niet uitgesloten. recht kwam, in het tweede geval om MK-IVN- bot hoog in de vulling van een MK-I1-gracht (Schyle, 1997: p. 2.3.4. l4C-dateringen van de Michelsbe/gcultuur in 42). Duits/and Van de hout- en houtskooldateringen valt een flink aantal buiten de grenzen, vOOl'al aan de 'oude' kant. In figuur l zijn de Duitse Michelsberg-dateringen uit­ Vo or een deel kan dat worden toegeschreven aan tel­ gezet, als gemeten waarde met een onzekerheidsmar­ statistiek, zoals ook een enkele datering te 'jong' uit­ ge van ±1 sigma, en ingedeeld naar de fasen MK-I tot valt. Het merendeel zal echter te 'oud' zijn, vanwege V In de regel is de literatuur gevolgd wat betreft de eigen leeftijden gebruiksduur. Met de veroudering in fasetoewijzing. In het geval van Sengkofen, Ldkr. Re­ kalenderjaren, de vorm van de.ijkcurve en de te1statis­ gensburg, Grube V/J volgen we echter noch Matuschik t·iek, kunnen de meeste afwijkende 14C-dateringen in (1992) die het aardewerk als een mengsel van MK-II figuur l wel verklaard worden. Er blijven echter en­ en MK-III/IV ziet, noch Liining (1998: p. 278, noot 8) kele dateringen over die veel te oud zijn. Dat geldt die deze vondst in MK-III wil plaatsen. Lunings op­ bijvoorbeeld voor de datering van 5830±60 BP (KN- merking over de reconstructie van de Osenkranzjlasche 2491) voor MK-II in Koslar 10, en voor een datering lijkt ons onjuist. Gezien de afstand tussen de Osen kan van 5625±105 BP (GrN-7633) voor MK-III in Oster- 10 lN. LANTING & J. VAN DER PLICHT

j j

"­ CD C .� u :!

MK-IT MK-m •1114600 4700 IT

Fig. l. 14C -dateringen voor de MichelsbergclIltllur in Duitsland. De 14C-ollderdommen zijn aangegeven met een onzekerheidsmarge van +/­ een standaarddeviatie. De gerasterde zones geven de venvac\lte 14C-ollderdommen van de betreffende LUning-fase aan, op basis van dendrodateringen (vanaf de overgang IllIlI) en extrapolatie (begin I en overgang IIII). Dateringen aan materiaal met verwaarloosbare eigen leeftijd zOllden binnen deze zones terecht moeten komen. Dateringen aan been en verkoolde zaden zijn met een zwarte stip aangegeven. wick (F 194), die niet in figuur l is opgenomen. Laatst­ Frankrijk, Belgie en Zuid-Nederland zijn in figuur 2 genoemd monster is alleen met zuur voorbehandeld, verwerkt. Opnieuw zijn alleen de dateringen met een zodat het resultaat mogelijk zelfs te jong is! Het mon­ standaarddeviatie van 100 jaren of minder gebruikt. ster uit Osterwick bestond uit een kleine hoeveelheid Dat reduceert het aantal gepubliceerde dateringen be­ houtskool en verkoolde hazelnootdoppen. Het is denk­ hoorlijk, al moet daarbij wel aangetekend worden dat baar, dat de houtskool deels mesolithisch van ouder­ die lijst een flink aantal dubieuze dateringen bevat dom was. Er is op het terre in namelijk ook een smalle (Vanmontfort et al., 1997: fig. 20). Van de dateringen gelijkbenige driehoek gevonden (WilIms, 1982: p. 28 die wel aan de eis van een standaarddeviatie van 100 en Taf. 23: FI.V:e). De beschrijving van het monster jaren ofminder voldoen, zijn die van Thuin (B) buiten uit Koslar (Breunig, 1987: p. 180) doet vermoeden dat besehouwing gelaten, om dat de opgraving geen het daar eveneens om verspreide houtskool ging, die Michelsberg-aardewerk heeft opgeleverd (Bonenfant makkelijk verontreinigd kan zijn geweest met ouder & Huysecom, 1982). Bij de beoordeling van figuur 2 materiaal. moet er rekening mee gehouden worden, dat de mon­ De conclusie moet zijn, dat veel hout- en houts­ sters uit Mairy (Fr.) geen 100gbehandeling hebben ge­ kooldateringen te 'oud' zijn. Slechts een aantal hout­ kregen (Gilot, 1997: pp. 97-98), en daardoor mogelijk en houtskooldateringen, en de dateringen aan materi­ te jong zijn. Hetzelfde geldt voor de verkoolde hazel­ aal met verwaarloosbare eigen leeftijdvallen in de zone nootdoppen uit kuil 48 in Ittre (B.) (Gilo t, 1987). van de te verwachten 14C-leeftijden. Het aardewerk van Maastricht-Watermolen Vogel­ zang (N.) (Brounen, 1995a; 1995b) is volgens Li.ining 2.3.5. 14C-dateringen van de Michelsbelgcultuur in toe te schrijven aan MK-I (De Grooth, 1998: p. 289); Frankrijk, Belgie en Nederland dat van Guiry-les-Chaudardes (Fr.) is volgens Holm (1998: Abb. 4) kenmerkend voor ha ar interval 2c, d.i. De dateringen voor de Michelsbergcultuur in Noord- laat MK-II. Eveneens volgens Hohn dateert Thieusies 14C-chronologie: Neolithicu1I1 Il

NM et al., 1997). In tegenstelling tot wat Vatunontfort et WW [ § N O �m g��gM�����[;; N m al. (1997) denken, zijn de dateringenvan Spiere-'De �� »»»,::0» > Hel' totaal onbruikbaar voor fijn-clu'onologiseh werk. n� -1-1-'�����777�7�-1-1-1-1-1-1--1-' �� I � �� Ze leveren zeker geen aanwijzingen op voor gelijktij­

5600 5600 dig van Miehelsberg II en Melll1eville (VatIDlontfort et al., 1997: p. 131). De auteurs lijken het slaehtoffer

5500_ 5500 te zijn van een misverstand dat wijd verspreid is in de areheologisehe wereld, namelijk dat het trajeet in 5400_ t �54oo kalendetjaren van eenjaarring-geijkte 14C-datering de werkelijke ouderdom van het geassoeieerde areheolo­

5300.iI I':':': � 5300 gisehe versehijnsel aallgeeft. Een geealibreerde 14C_ t datering is eehter even betrouwbaar of onbetrouwbaar "­ to 5200. Il 5200 � als het ongeealibreerde getal! Bovendien vergeten zij, c .� dat zelfs indien de 14C-datering betrouwbaar is, en "00. 15100 U verricht aan materiaal zonder 'eigen leeftijd' uit zo'n � {:: traject in kalendetjaren maar een jaar de werkelijke 5000 :':'4 5000 ouderdom van het gedateerde materiaal kan aangeven!

4'00_ � 4'00 f 2.3.6. Conclusie 4600 4.oo . � Statistische bewerkingen van groepen al dan niet ge­ MK-! MK-U MK-U overgang MK-n/m MK-m + + calibreerde 14C-dateringen zijn zinloos, zolang die 4700. vroeg-m MK-m � 47oo dateringen als onderling gelijkwaardig worden be­ schouwd, en geen pogingen worden gedaan om selee­ tie toe te passen. Alleen monsters met verwaarloosbare Æ � f-:z: f-v> '" eigen leeftijd als verkoolde zaden en botten kunnen >! ::>w � "' ''' '" :r.� � 14C-dateringen opleveren die na jaarringijking verge­ f-V> l Ui � '" �� � lijkbaar zijn met dendrodateringen. Dat wil niet zeg­ '" � � ::; i "'I . f- ::;u " gen, dat zonder meer dezelfde resultaten uit de bus komen, zoals het bovengenoemde voorbeeld van Horn­ Fig. 2. 14C-dateringen voor de Michelsbergcultullr in Noord-Frank­ staad-Hornle lA, AH 2 duidelijk maakt. rijk, Belgie en Zllid-Nederland. Voor verklaring: zie onderschrift Liinings chronologie in 'gecalibreerde 14C-jaren' figllur l. is ketulelijk gebaseerd op dateringen van series mon­ sters van wisselende kwaliteit, die desondanks als ge­ lijkwaardig zijn beschouwd. De tijdschaal is deels (B) in 2e en 2d, d.i. laat MK-II en overgang MK-II1III, onjuist, zoals voor de fa sen II en III van de Michels­ en Mairy (Fr.) in 2d en 3a, d.i. overgang MK-II1III en bergcultuur kan worden aangetoond door vergelijk met vroeg MK-III. Ittre, kuil 48 (B) is duidelijk MK-II, dendrodateringen. Archeologen zouden hier hun eon­ blijkens de Osenkranzj7asche, met hooggeplaatse Osen clusies uit moeten treldcen. Het dateren van meer (Fournyet al., 1987: fig. 9). KenID1elberg (B.) zou MK­ houtskoolmonsters waarvan de eigen leeftijd niet te III zijn (Van Doorselaer et al., 1987: p. 18). Problema­ bepalen is, en/ofwaarvan de assoeiatie onduidelijk is, tiseher is de toewijzing van het aardewerk van Spiere­ zet geen zoden aan de dijk. Ze zullen ervan bewust 'De Hel' (B). Vo lgens Va nmontfort et al. (1997: p. 131) moeten zijn, dat een absolute chronologie op basis van betreft het MK-II; volgens ons is het een mengsel van geealibreerde 14C-getallen alleen mogelijk is op basis Miehelsberg en Menneville, tetwijl we niet uitsluiten van monsters met verwaarloosbare eigen leeftijd, zo­ dat ook jonger materiaal aanwezig is. Marolle (1998: als graan en dierlijk bot, met name van planteneters. p. 27) vermeldt een voorlopige dendrodatering van Datering van verkoolde etensresten op aardewerk zou 3662 v.Clu·. voor een van de palissades van Mairy. Deze ook op grotere schaal moeten plaats vinden, vanwege datering is uiteraard veel te jong voor overgang MK­ de uitstekende associatie van monster en archeologisch lIllII en vroeg -III. Dat betekent dat Of de datering materiaal, en vanwege de geringe eigen leeftijd van de onjuist is, Of dat de bewuste palissade niet bij de voedselresten. Datering van menselijk bot, hoe verlei­ Miehelsberg-nederzetting hoort. delijk ook op grond van associatie van skeletresten en Figuur 2 biedt in gro te lijnen hetzelfde beeld als grafgiften, moet afgeraden worden. Veroudering als figuur l: eell flinkaantal dateringen blijkt te oud. Op­ gevolg van consumptie van vis en schelpdieren treedt vallend is eehter de spreiding van de dateringen van in menselijk botcollageen waarsehijnlijk vaker op dan Spiere-'De Hel'. Twee dateringen zijn te oud, een der­ tot dusvel' is aangenomen (Lanting & Van der Plicht, de is veel te jong, hoewel qua eontext op deze mon­ - 1995/96): Dat dateringen aan menselijk boteollageen sters weinig aan te merken lijkt te zijn (Vatunontfort vrij am'dig passen in de 14C-clu'onologie gebaseerd op 12 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT hout- en houtskooldateringen, wijst in die richting! met subfasen A en B. Er zijn dus eigenlijk twee mogelijkheden om 14C_ Het vroeg-Neolithicum A begint met het eerste op­ dateringen zinvol te gebruiken: h'eden van de Bandkeramiek, het vroeg-Neolithicum a) voor een chronologie op basis van conventio­ B met dat van Rossen, het midden-Neolithicum A met nele 14C-getallen, dus zonder jaarringijking. In zo'n dat van Michelsberg, het midden-Neolithicum B met clu'onologie zullen, indien voldoende getallen ter be­ dat van de Trechterbekercultuur, het laat-Neolithicum schikking staan, de einden van archeologische fasen A met dat van Enkelgrafcultuur, het laat-Neolithicum min of meer bepaald leUlmen worden, de beginnen ech­ B met dat van de Klokbekercultuur. De vroege brons­ ter niet, omdat normaal gesproken een groot deel van tijd begint volgens onderlinge afspraak met het eerste de ouderdomsbepalingen ven'icht is aan materiaal met oph'eden van aardewerk met wikkeldraadversiering. Bij eigen leeftijd. Dat leidt dus onvermijdelijk tot overlap deze indeling kunnen de volgende kanttekeningen van fasen. Zo'n 14C-chronologie heeftdus zijn beper­ worden geplaatst. kingen, is echter wel geschikt om ruwweg te bepalen Naast Bandkeramiek moet ook Grossgartach, in­ wat 'gelijktijdig' is, en wat pertinent niet; dien dat ooit in Nederland wordt aangetroffen, tot b) voor een 'absolute' chronologie op basis van ge­ vroeg-Neolithicum A worden gerekend. Ve rder horen calibreerde 14C-dateringen van materiaal met verwaar­ La Boguette en Limburg in deze fa se thuis. loosbare leeftijd.Bi j de selectie van dit materiaal moet Hoewel dat niet met zoveel woorden wordt gezegd, men kritisch zijn: in de praletijk blijkt dat dateringen wordt Planig-Friedberg kennelijk tot Rossen sensu fato aan hout van 'kortlevende' soorten vaak onbruikbaar gerekend. Deze groep bellOolt dus evenals Rossen en zijn. Bruikbaar zijn o.a. graan, verkoolde hazelnoot­ Bischheim tot vroeg-Neolithicum B. Va n de Swif­ doppen, beenderen van terrestische planteneters. Een terbantcultuur moeten de fasen vroeg- en midde n­ 'absolute' chronologie van dit type mag vergeleken eveneens tot deze periode worden gerekend. Er is ech­ worden met een dendroclu·onologie. ter een klein chronologisch probleem. Het midden­ Neolithicum A begint met het eerste optreden van de Va n nul en generlei waarde is een chronologie op basis Michelsbergcultuur in Nederland, en dat is dus met van gecalibreerde 14C-dateringen, zonder selectie op MK-I, dat in Maastricht-Watermolen Vo gelzang is ont­ verwaarloosbare eigen leeftijd. In zo'n chronologie dekt. Vo or het begin van MK-I zijn dateringen van 4200 zorgen de dateringen aan materiaal met hoge eigen v. Chr., resp. 5350 BP aannemelijk, en dat is gelijktij­ leeftijdvoor een aanzienlijke verschuiving naar de oude dig met het begin van de bewoning van de fase mid­ kant. Statistische procedures veranderen daar niets aan. den-Swifterbant op de oeverwallen bij Swifterbant. Het Ve rgelijking met dendrochronologie is niet mogelijk. ligt in dit geval voor de hand het midden-Neolithicum Het zou voor de hand liggen dat archeologen ver­ A in Zuid-Nederland vroeger te laten begilmen dan in koold graan en bot zouden laten dateren van hun re­ Midden- en Noord-Nederland. Tot midden-Neo­ cente opgravingen, aangezien de problemen met ei­ lithicU111 A behOl'en ook de beide varianten van de 'Ha­ gen leeftijd van houtskool al jaren bekend zijn. In de zendonk-groep', en Laat-Swifterbant. praktijk blijkt echter nog steeds een voorkeur voor Het midden-Neolithicul1l B begint met het eerste houtskool te bestaan. Zo zijn van de Rossen-nederzet­ optreden van de Trechterbekercultuur in Nederland. ting van Maash'icht-Randwijck vier houtskoolmonsters Kennelijk is daarbij gedacht aan We stgroep TRB, Ho­ gedateerd, telwijl ook verkoold graan beschikbaar was. rizont I voIgens Brindley (1986). VO Ol'lopig hoeft de­ Het is ronduit curieus te lezen, dat "de kuilen voorts ze definitie niet te worden gewijzigd, want volgens ons alle goed 14C-materiaal (houtskool) leverden, alsmede behoort het zgn. Pre- TRB van Schokland P- prachtige macro-botanische resten" (Louwe Kooij­ 14 niet tot de Trechterbekercultuur, 111aar tot de late mans, 1988: p. 68). Natuurlijk zijn AMS-dateringen Swifterbant-fase. Tot midden-NeolithicU111 Bhoort ook duurder dan conventionele dateringen, maar op het een deel van Vlaardingen I. Het laatste dee I van VI-l, totaal van de onderzoekskosten stellen die extra kos­ door ons VL- lc genoemd, is echter gelijktijdig met ten van AMS niets voor. Ook hier geldt dat ' goedkoop' het vroegste oph'eden van de Enkelgrafcultuur, en hoort uiteindelijk 'duurkoop' is! dus in het laat-Neolithicum A thuis. Ook een deel van de Stein-groep moet tot midden-Neolithicul1l B wor­ den gerekend. Het laat-Neolithicum A begint met het 3. HET NEOLITHICUM INNEDERLAND EN eerste optreden van de Enkelgrafcultuur. Er zijn goede DIRECT AANGRENZENDE GEBIEDEN redenen om aan te nemen, dat dit eerste optreden zo'n honderd jaren later was dan tot du sverre werd aan­ 3.1. De onderverdeling van het Nederlandse genomen (ca. 2800 v.Chr. i.p.v. ca. 2900), en dat geen Neolithicum overlap v.an betekenis met TRB bestaat. Het laat-Neolithicum B begint met het eerste op­ In dit artikel volgen wij het 'Handboek', wat betreft treden van klokbekers, waarbij kennelijk gedacht moet de onderverdeling van het Neolithicum in Nederland worden aan 'maritieme' klokbekers. Dat betekent, dat in de fa sen vroeg-,'midden- en laat-Neolithicum, eik het laat-Neolithicum A vrijwel de gehele Enkelgraf- /4C-chronologie: NeolithiculI1 l3 cultuur, AOO en VL-2 omvat, telwijl in het laat-Neo­ in drie, resp. vier fasen, genummerd l b-d en Ila-d. De lithicum B de Klokbekercultuur, en het laatste staartje vraegste fase van LBK komt in genoemde gebieden van EGK thuishoren. niet voor, maar wordt wel onderscheiden en genum­ merd, nI. la. In het Merzbachdal op de Aldenhovener Platte kon d.m.v. ser'iatie van duidelijk aan bepaalde 3.2. Vroeg-Neolithicum A erven toe te schrij ven kuilinhouden een verdere 3.2.1. Bandkeramiek verfijning van de chronologie worden bereikt. In totaal konden 15 Siedlungsphasen worden onderscheiden (l­ Tot voor kort gold de kemlelijk zeer snelle versprei­ XV) binnen de 7 Modderman/ Dohrn-Ihmig-fasen ding van een vrijwel uniforme vroegste fa se van de (Stehli, 1994). Bovendien kon in enkele nederzettingen Lineair Bandkeramische Kululur (LBK) over een groot nog een jongere Siedlungsphase, XVI, worden on­ gebied als het schoolvoorbeeld van een migratie van derscheiden. Ook in Koln-Lindenthal loopt LBK wat een prehistorische bevolkingsgroep, vanuit de noor­ langer door dan in Zuid-Linlburg (Stehli, 1994: pp. delijke Balkan/zuidelijke Hongaat'se laagvlakte over 130-131). Hetzelfde geldt ook voor LBK in Henegou­ de lossgebieden van Midden-Europa, tot aan de Rijn wen, bijv. in de nederzetting Aubechies (Stehli, 1994: in ZW-Duitsland, en tot in de Wetterau. Ook de vol­ p. 129). Lanting (1993/ 94) heeft op basis van de toen gende uitbreiding, die de LBK westelijk van de Rijn beschikbare AMS-dateringen aan been en graan uit bracht en tot in het zuiden van Westfalen, zou een mi­ nederzettingen van LBK, fa se la in Zuid-Duitsland gratie vertegenwoordigen. en Oostemijk, en uit nederzettingen uit de jongere LBK In de laatste jaren is dit model echter ter discussie op de Aldenhovener Platte aannemelijk gemaakt, dat Siedlungsphase gesteid, en wordt als alternatief neolithisering van de een gemiddeld 12 å l3 jaren duurde, lokale mesolithische bevolking gepresenteerd. Vo or de dat de LBK in Zuid-Limburg daarom hooguit zo'n 200 vroegste fase van LBK is dit met name beargumen­ jaren in beslag nam, en dat de totale LBK mogelijk teerd door Tillmann (1993). Uhr (1994) heeft aange­ niet langer dUlU"de dan ca. 250 jaren. Op grand van de toond, dat de grens tussen Iinks- en rechts-asYllline­ sindsdien bekend geworden nieuwe dateringen, van trische trapezia en afgeleide vormen, zoals die v66r kritiek op de graad van associatie van oude monsters/ de komst van LBK ten westen van de Rijn bij het laat­ dateringen, en vanwege de correctie van 41 jaren van Mesolithicum bestond, ten tijde van LBK nog steeds de Hohenheim-eikenchronologie ( zie par. 1.2) was een zichtbaar was bij de asymmetrische, driehoekige LBK­ nieuwe analyse nodig. Het Iijkt nu waarschijnlijker, pijlspitsen. Ook dat wijst op een grote mate van dat een Siedlungsphase 15 jaar duurde, LBK la rond bevolkingscontinu'iteit. In ons artikel over het 5325 v. Chr begon en LBK Ild rand 5000 v. Chr. ein­ Mesolithicum (Lanting & Van der Plicht, 1997/98) heb­ digde, en dat de LBK in Zuid-Limburg niet meer dan ben wij al aandacht besteed aan deze nieuwe ziens­ 230 jaren duurde (zie par. 4. 1). wijzen. Onlangs heeft Kind (1998) nog een aantal nieu­ In Midden-Europa komt LBK vrijwel uitsluitend we argumenten ten gunste van een neolithisering voor op loss. Deze wordt vaak beschreven als van na­ aangevoerd. Helaas lijdt zijn betoog onder onjuiste ture buitengewoon vruchtbaar, maar dat geldt waar­ chronologische voorstellingen. Er is geen enkele aan­ schijnlijk alleen voor IOssafzettingen waarop zich een wijzing voor een datering rond 5700 v. CIU'. voor de Schwarzerde-bodemprofiel had kunnen ontwildcelen vroegste LBK (zie par. 4.1). De door hem vermelde tijdens laat-Glaciaal/vroeg-Holoceen. In Nederland is 14C-dateringen tussen 6200 en 6000 BP voor de de LBK-bewoning min of meer beperkt tot het Graet­ vroegst-bandkeramische nederzetting Rottenburg­ heide-gebied (Bakels, 1982a: fig. 2). In Belgie is het Frobelweg zijn dan ook niet te jong, maar overeen­ belangrijkste nederzettingsgebied de Haspengouw tus­ komstig de verwachtingen! sen Maas, Geer en Mehaigne, met een uitloper langs De chronologische indeling van de LBK in de Nie­ de Maas ten noorden van de Geer, waartoe ook de Ca­ derheinische Bucht, Westfalen (zie Spatz, 1996: p. berg bij Maastricht behoOl·t. Ve rder zijn enkele neder­ 45 1), Zuid-Nederland en Belgie berust op het systeem zettingen bekend in Brabant aan de Kleine Gete, en in van Modderman (1970: pp.192-20l), dat door Dohrn­ een ldein gebied rand Blicquy in Henegouwen, aan de Ihmig (1974; 1979) werd verbeterd. Moddennans in­ bovenloop van de Dender (zie o.a. Va n Berg et al., deling berustte namelijk niet alleen op de stilistische 1991: fig. 3). Grate delen van de lossgebieden in Bel­ ontwikkeling van het aardewerk, maar ook op de con­ gie en Zuid-Limburg zijn verstoken van LBK-bewo­ structieve kenmerken van de bandkeramische huizen, ning. Het Noord-Franse lossgebied kent zelfs helemaal met name op de aan- of afwezigheidvan de Y- vormige ,geen bewoning tijdens LBK (Howell, 1983: fig. 1.2, paalzetting in het middendeel. Dit beperkte de in combinatie met Constantin, 1985: fig. l). Deze toepasbaarheid. Dohrn-Ihmig ontwikkelde een systeem wordt in plaats daat'van aangetroffen op de pleistocene dat uitsluitend op de stilistische kenmerken van het rivierterrassen met kalkrijke kleibedekking. Dat doet aardewerk berust. In beide systemen word en een vermoeden dat de Belgische bodemkundige Langohr vraege en late periode herkend, en een onderverdeling . (1990) gelijk heeft, als hij deze lossgebieden voor het 14 1.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT

grootste gedeelte als van nature niet vruchtbaar be­ 3.2.2. La Hoguette schouwt ten tijde van LBK. Hij acht permanente land­ Vo or een besclu'ijving van het aardewerk van de La bouw op deze bodems omnogelijk, en twijfelt zelfs Hoguette-groep kan verwezen worden naar Li.iJung, aan de mogelijkheid van herstel van vruchtbaarheid Kloos & Albert (1989). Het Iijkt ons verstandig om gedurende rotatieperioden van enkeJe decennia. We l­ alleen het da ar besclu'even aardewerk als La Hoguette licht was de LBK-bewoning beperkt tot die gebieden te betitelen, tot gesloten vondsten opduiken die dui­ waar een gunstiger bodem tot ontwikkeling was geko­ men, van het Loss-Braunerde-type, zoals dat door delijk maken hoe groot de variatiebreedten van de ver­ schillende vormen zijn, en welke andere vormen als Schalich (1998) beschreven is voor de Jiilicher Borde. producten van dezelfde groep mensen beschouwd kun­ Vo or huisplattegronden en nederzettingsstructuren kan o.a. velwezen worden naar Moddennan (1970). nen worden. Verder zullen meer goed gedateerde vond­ Een opzienbarende vondst is de waterput van Erkelenz­ sten nodig zijn om evenhlele ontwild

Wat betreft de datering van La Hoguette, kan al­ Aan de oppervlakkige gelijkenis van enkele versie­ lereerst verwezen word en naar laag 5 in de abris van ringselementen (Van Berg, 1990: fig. 22) hecllten wij Bavans (Doubs, Fr.). In een eerder artikel (Lanting & echter weinig waarde. We achten het overigens ruet Va n der Plicht, 1997/98: par. 3.4.1) menen we aamle­ onwaarschijnlijk dat t.Z.t. een connectie hlssen La melijk te hebben gemaakt, dat de op het eerste gezicht Hoguette en Limburg zal blijken te bestaan, waarbij nogal onwaarschijnlijke serie 14C-dateringen voor deze laatstgenoemde groep zich uit eerstgenoemde heeft laag 5 'opg�schoond' kan worden, en wijst op een da­ ontwikkeld! tering voor La Hoguette rond 6500 BP. In ZW-Duits­ Bakels (1982b) meende een bevestiging voor een land komt La Hoguette voor in associatie met LBK west-mediterrane achtergrond van de Limburg-groep fa se la. Verondersteld wordt dat La Hoguette reeds in te kumlen afleiden uit het optreden van maanzaad in dit gebied aanwezig was toen de vroegste LBK er zijn de LBK-context in het Benedemijngebied. Los van de intrede deed, en dat die La Hoguette-aanwezigheid de vraag of het oorspronkelijke verspreidingsgebied van oorzaak is van de stagnatie in de verspreiding van LBK. Papaver sOll1niferum var. setigerum werkelijk beperkt Het is echter niet zo dat La Hoguette verdwijnt zodra was tot het westelijke Mediterrane gebied, staat de LBK in een volgende fa se de Rijn overschrijdt. Vo l­ connectie Limburg-maanzaad ter discussie. Maanzaad gens sommige onderzoekers komt La Hoguette nog is immers ook buiten het Benedemijngebied in LBK­ voor ten tij de van de jongere LBK in het Benedemijn­ context opgedoken (Bakels, 1992). Als alternatief is gebied, bijv. tij dens fase Ilb in Langweiler 8 (Luning nu de connectie La Hoguette-maanzaad ter discussie et al., 1989: p. 363), tijdens fa se Ilc in Geleen-Nij ssen­ gesteld (Bakels, 1992) hoewel maanzaad nog niet uit straat (Brounen & Vromen, 1990). Wij hebben echter LBK-fase la bekend is. Maar dat kan heel goed een onze twijfels bij deze late dateringen. Fo rschungsliicke zijn. Tot de Begleitkeramik van La Hoguette behom"t Andere onderzoekers houden de mogelijkheid waarschijnlijk ook het aardewerk van Ede-Franken­ open, dat Limburg-aardewerk uiteindelijk toch een pro­ eng (Schut, 1988). Vo or de grote pot met ingebogen duct van de Bandkeramiek was, vervaardigd voor rand, puntbodem en plastische lijstenversiering ligt dat speciale doeleinden en/of door een groep met een bij­ verband voor de hand. Minder duidelijk is het voor zondere stahls binnen de LBK-gemeenschap. In dit ver­ het schaaltje met horizontale, versierde ribbels en ovale band is het opmerkelijk dat een van de graven bij de knobbels met zonnemotief. Maar de ribbels en versie­ LBK-nederzetting Geleen-Haesselderveld West een ring van die ribbels doen wel sterle denken aan de plas­ bandkeramische dissel en een Limburg-pot als graf­ tische lijsten op La Hoguette-potten. giften bevatte (Vromen, 1982). Hoewel het merendeel Betreffende huisbouw en grafritueel van de La Ho­ van het Limburg-aardewerk in de LBK-con text gevon­ guette-groep is niets bekend. den is, op de lass of op de met klei bedekte rivierter­ in Noord-Frankrij k, komen in de Nieder­ rheinische Bucht en in het Limburgse Maasgebied ook 3.2.3. Limburg enkele vondsten van Limburg-aardewerk op zand voor, Een tweede aardewerkgroep die voornamelijk uit LBK­ in associatie met LBK. Het beh'eft o.a. de vindplaatsen context bekend is tot du sverre, is het Limburg-aarde­ Ve en, Kr.Moers (Hinz, 1974), Xanten (Bridger & Sieg­ werk. Vo or een beschrijving en een serie go ede afbeel­ mund, 1985) en Echt-Annendaal (Brounen, 1985). Hoe dingen kan velwezen worden naar Va n Berg (1990). deze vondsten, kemlelijk nederzettingsresten, in de Deze onderscheidt twee regionale groepen, namelijk randzone van LBK-nederzettingen op de lass verklaard een Rijn-Maas-groep (Van Berg, 1990: fig. IOB-18), moeten worden, is niet duidelijk. Het gaat te ver om en een Seine-Schelde-groep (Van Berg, 1990: fig. 19- ze zonder meer als overbl ijfselen van Limburg-neder­ 21). Eerstgenoemde wordt vom'al aangetroffe n in Bel­ zettingen met LBK-importen te verklaren, zoals Brid­ gie, Zuid-Limburg en de Niederrheinische Bucht, maar ger & Siegmund (1985) willen. Datzelfde geldt ook komt ook voor in het Saar-Moeselgebied en in de Elzas. voor de paar gei"soleerde vondsten van Limburg-aarde­ De tweede groep komt vom'al voor in het Bekken van werk op het zand, zoals Kesseleyk (Modderman, 1974). Parijs en Henegouwen, waar ook de meest westelijke De Rijn-Maas-groep van het Limburg-aardewerk vondsten van de Rijn-Maas-groep zijn gedaan. Overi­ kan gedateerd worden op basis van de associatie met gens weerspiegelt het verspreidingsbeeld van beide LBK-aardewerk, van fa se Ib tim Ild. De Seine-Schel­ groepen (Van Berg, 1990: Carte 4) in grote lijnen de de-groep begint wat later, maar loopt evenlang door. verspreiding van LBK in beide gebieden. Evenals La Er zijn geen vondsten van Limburg-aardewerk uit post­ Hoguette wordt Limburg door velen gezien als het LBK-context bekend. Er zijn evenmin aanwijzingen aardewerk van geneolithiseerde, lokale j agers/vissers/ dat Limburg al voor het verschijnen van LBK l b in de verzamelaars. Te lwij l Luning et al. (1989: p. 389) geen Niederrheinische Bucht en het Maasgebied optrad, Zuid-Franse/Oost-Spaanse contacten kmmen herken­ maar dat kan een Fo rschungsliicke zijn, d.w.z. geba­ nen, wil Van Berg (1990) juist wel invloeden vanuit seerd zijn op het ontbreken van dateerbare vondst- die gebieden aanwijzen bij de vorming van Limburg. . complexen. 16 lN. LANTING & l VAN DER PLICHT

Betreffende huisbouw en grafritueel van de Lim­ inhoud ni et als een gesloten vondst zien, maar als een burg-groep is nauwelijks iets bekend. vermengmg. De aanwijzingen gaan dus in de richting van een Groupe de Bliequy, die tijdens LBK Ile/d al bestaat, 3.2.4. Blicquy en die LBK in sonmuge gebieden aflost. Dat kan na­ tuurlij k op verschillende plaatsen op verschillende tijd­ Ten tijde van de jongere LBK in de Niederrheinisehe stippen zijn gebeurd. Daarnaast zijn er sterke aanwij­ Bueht/Zuid-Limburg/Belgie doen zieh elders ontwik­ zingen, dat Blicquy LBK mim overleeft. Dat blijkt met kelingen voor die van belang zijn voor de bewonings­ name uit de inhoud van kuil l in Langweiler 10, met gesehiedenis van genoemde gebieden in post-LBK­ scherven van een laat-Grossgartach voetschaal, en van tijd. In Noord-Frankrijk ontwikkelt zieh het Rubane een Blicquy-kom (llmlig, Kuper & Sclu'oter, 1971; ver­ Recent du Bassin Parisien, waaruit vervolgens de beterde toewijzing: Spatz, 1991). De gelijktijdigheid Groupe de ViIleneuvelSaint-Germain (VSG) ontstaat van Blicquy en Grossgartach wordt volgens Spatz ook (Farruggia et al.,1 993). Nauw verwant aan VSG, en aangetoond door de overeenkomsten van de huizen van kelmelijk niet meer dan een regionale variant ervan, is beide groepen. Ook Constantin & I1ett (1998) wijzen de GJ'Oupe de Blicquy in Belgie. Op grond van de hierop. Mogelijk wijzen vondsten uit de gracht van magering met gebrand been van VSG-aardewerk, en Erdwel'k Langweiler 12 zelfs op gelijktijdigheid van in mindere mate ook bij Blicquy-aardewerk, wordt te­ Blicquy en Planig-Friedberg of vroeg-Rossen (Spatz, vens aan een Limburg-invloed gedacht bij het ontstaan 1991). van VSG en Blicquy. Vo or huisplattegronden van de BlicquyNilleneuve­ De nederzettingen van de Blicquy-groep worden St. Germain-groep kan verwezen worden naar Va n opvallenderwijs in dezelfde gebieden aangetroffen als Berg, Cahen & Demarez (1982: fig. 2: Blicquy­ die van LBK in Belgie, namelijk aan de bovenloop Couture de la Chausse), Farruggia, Constantin & De­ van de Dender in Henegouwen rond de naamgevende marez (1982: fig. l: Irchonwelz) en Constantin & I1ett site Blicquy, en langs de westrand van het LBK-ge­ (1998: fig. l-l: Poses). De overeenkomsten met hui­ bied in de Haspengouw. Zowel in Blicquy-'La Couture zen van Grossgartach en Rossen zijn duidelijk. Over de Convent' en Aubechies-'Couron Maton' (Constan­ het grafritueel van Blicquy is weinig tot luets bekend. tin, Sidera & Demarez, 1991: fig. 2 en 13), als in Vaux­ Gezien het optreden van Blicquy-nederzettingen in et-Borset (Constantin, Caspar & Hauzeur, 1991) en de Haspengouw, en de import van Blicquy-aardewerk Darion (Jadin et al., 1989), liggen de LBK- en de op deAldenhovener Platte zouden vondsten van Blicquy-nederzettingen pal naast elkaar. Dat in het Blicquy-aardewerk in Zuid-Limburg niet hoeven te ver­ tussenliggende, door LBK gemeden lossgebied ver­ bazen. To t dusvel' zijn deze echter ni et bekend. spreide Blicquy-artefacten bekend zijn (Van Berg et al., 1991), bewijst niet dat hier Blicquy-nederzettin­ gen voorkomen. LBK-artefacten worden tenslotte ook 3.2.5. Gl'ossgartach vel' buiten het LBK-nederzettingsgebied gevonden. De chronologische relatie van LBK en Blicquy is In de Wetterau, Rhein-Hessen, de Pfalz, Noord-Ba­ nog steeds een punt van discussie. Stehli (1994) komt, den en het Midden-Neckargebied ontstaat uit de lo­ via de omweg van vondsten van gel'i/lten To nal'lnrei­ kale LKB de Hinkelsteingroep, die in twee fa sen (HST Jen in de jongere LBK in de Elzas, tot de eonclusie, I en II) kan worden onderverdeeid. Deze correspon­ dat de Merzbach-fasen XII-XIV (d.i. LBK Ile en Ild) deren ruwweg met LBK Ile en Ild (Spatz, 1996: p. gelijktijdig zijn met VSG, en waarschijnlijk dus ook 442). Hinkelstein komt in het zuiden van de Nieder­ met Blicquy. Maar dat betekent niet, dat naburige LBK­ rheinische Bucht, in de nederzetting Koln-Lindenthal, en Blicquy-nederzettingen gelijktijdig moeten zijn. voor in de vorm van importen. Vit Hinkelstein ont­ Opvallend is het zeer geringe aantal contactvondsten staat Grossgartach, dat in zijn vroege fase in zijn ver­ van Jong LBK en Blicquy in Belgie, ondanks ge­ spreiding beperkt blijft tot het HST-gebied. De mid­ noemde ruimtelijke associatie. Los van het vOOl'ko­ den- en late fase komen echter over een veel groter men van Bliequy- en LBK-aardewerk (behorend tot gebied voor, inclusief de Niederrheinische Bucht Merzbach-fasen XII ofXIII, d.i. Ile) in kuil 7 in Vaux­ (Llining, 1982) en het lossgebied in het zuiden van et-BOl'set (Cahen & Docquier, 1985; Stehli, 1994: p. We stfalen (Gunther, 1976: Abb. 2). De bewoning lijkt 128) ontbreken contactvondsten. Later onderzoek ter echter minder dicht te zijn geweest dan tijdens LBK plaatse heeft geen vergelijkbare vondstcomplexen op­ (zie ook Spatz, 1996). Ook Grossgartach is tot dus­ geleverd (Constantin, Caspar & Hauzeur, 1991). Deze verre niet bekend uit Zuid-Limburg, hoewel nederzet­ onderzoekers zijn dan ook van mening, dat de Groupe tingen Vqn deze groep wel bekend zijn van de Aldell­ de Blicquy in dit gebied jonger is dan LBK, en dat de hovenel' Platte (zie o.a. Dohrn-llunig, 1983b). Het ziet Blicquy-nederzetting de opvolger van de LBK-neder­ er momenteel naar uit, dat de Zuid-Limburgse loss tij­ zetting was. Zij laten zich niet uit over bovengenoemde delijk onbewoond bleef, nadat de laatste LBK IId­ kuil 7, maar aangenomen mag worden, dat zij de kuil- nederzettingen waren verlaten. 14C-chronologie: NeolithiculI1 17

3.3. Vroeg-Neolithicum B en midden-Neolithicum A 3.3.2. Miche/sbe7g

3.3.l. Rossen en Bischheill1 Vo lgens Dubouloz (meest recente versie: 1998) kan die lokale laat-RossenlBischheim-groep aangeduid Vo or een analyse van de onnvikkeling van Rossen uit worden met de naam Proto-Memleville. Deze ontwik­ Grossgartach kan opnieuw verwezen worden naar kelt zich tot de Menneville-groep, die vervolgens evo­ Spatz (1996). Dit laat-Grossgartach ontstaat de groep lueert tot een vroeg-Michelsberg. Bij deze ont­ Planig-Friedberg, die eenzelfde verspreiding kent als wikkeling spelen invloeden vanuit het Chasseen laat-Grossgartach en daarnaast ook in het Saale-ge­ septenh'ional een rol. Naast typologiscbJstilistische kri­ bie d doordringt. Dit Planig-Friedberg onnvikkelt zich teria baseerde Dubouloz zich vOOl'al op de veronder­ Rossen, dat onderverdeeld kan worden in de fa sen stelde stratificatie van een grachtvulling van de ne­ vroeg-, midden- en laat-Rossen. Het verspreidings­ derzetting Berry-au-Bac, waarin de opeenvolging gebied van Rossen is in grote lijnen gelijk aan dat van Proto-Menneville, Menneville, vroeg-Michelsberg Planig-Friedberg, al vindt expansie op Ideine schaal zichtbaar zou zijn. Luning (1998) ondersclu'ij ft de theo­ buiten het lossgebied plaats. rie van Dubouloz. Dit Midden-Limburg zijn een scherf van de Pla­ Jellllesse (1998) ziet echter een andere ontwikke­ nig-Friedberg groep uit Odilienberg, en scherven van ling. Hij beschouwt de keramische inhoud van de onnvikkeld Rossen uit Neel', Grathem en Echt-Almen­ gracht in Berry-au-Bac als min of meer gelijktijdig. daal gepubliceerd (Bloemers, 1972; Echt: Brounen, Tw ee van Dubouloz' groepen, Proto-Menneville en 1985). Gezien de verspreiding van deze groepen in de Metmeville, ziet hij als een regionale fa cies van Bisch­ Niederrheinische Bucht is dit oph'eden niet verbazing­ heil11. De derde groep ziet hij als importaardewerk van wekkend. Wij betwij felen echter of de scherven uit een vroege fa se van de Gl'Oupe de Noyen, ontstaan uit Aalten in de Achterhoek (Schut, 1981) van een Rossen­ vermenging van Chasseen- en Cerny-elementen, en pot afkomstig zijn. Het lijkt ons eerder urnenvelden­ door hem beschouwd als proto-Michelsberg en aange­ aardewerk uit de late bronstijd te zijn. duid als MK O. Dit een synthese van lokaal-Bischheim Opzienbarend is de ontdekking van een Rossen­ en de Groupe de Noyen ontstond vervolgens vroeg­ nederzetting in Maash'icht-Koebroek (Brounen & Dijk­ Michelsberg van MK- I -type. man, 1988; Louwe Kooijmans, 1988). Van deze ne­ Ook Gleser (1995) is van mening, dat Dubouloz' derzetting, gelegen op een rivierterras, waren door typologie van het aardewerk van Berry-au-Bac onjuist zware erosie alleen de diepste grondsporen bewaard is. Hij komt echter tot een andere conclusie dan gebleven. Het betreft een 'onnvikkeld' Rossen. Een Jeunesse, namelijk dat een dee l van Dubouloz' Men­ classificatie volgens Spatz is niet bekend, maar het neville-aardewerk in fe ite aan proto-Menneville, d.i. betreft hoogsnvaarschijnlijk 'midden-Rossen'. Hoewel aan het lokale Bischheim, moet worden toegeschre­ Maash'icht-Koebroek geen gei'soleerde nederzetting zal ven. Gleser ziet wel degelijk bestaansrecht voor een zijn geweest, lijkt het toch niet waarschijnlijk, dat Menneville-groep, als post-Rossener Zwischensta­ Nederlands Limburg een intensieve Rossen-bewoning diulIl. In een latere publicatie pleit Gleser (1998) ove­ heeft gekend. Er zijn geen eenduidige aanwijzingen rigens voor een groot ontstaansgebied van Michels­ voor Rossen-bewoning in Belgie. berg, lopend van de Harz tot het Bekken van Parijs, en Een overzicht van huisplattegronden en nederzet­ ziet hij een co-existentie van vroeg-Michelsberg en tingsstructuren van Frlih-Rossen (= Planig-Friedberg) Memleville in het Aisnedal. tot onnvild

Het is duidelijk, dat in deze middenfase de Swif­ 69) aan de ene kant, en de informatie op de fo rmulie­ terbantcultuur landbouw en veeteelt kende, al bleven ren van de drie 14C-monsters en de profielbeschrij­ jacht, visvangst en verzamelen van groot belang. In ving van het ROB-onderzoek in 1988 (Hogestijn, de vuursteenindustrie uit zich deze veranderde econo­ 1991). Op de 14C-formulieren van het IPP worden van mie o.a.door het optre den van klingen met (sikkel) onder naar boven aangegeven: Calais-II-klei tot -5,5 glans (Deekers, 1979; 1982). Het begin van de mid­ m NAP, een laagje klei en verslagen veen tot -5,4, een denfase kan rond 5600 BP worden geplaatst, op grond dun laagje zandig veen, overgaand in zandig veen, van 14C-dateringen van de sites J 112 in de NO-polder waarin heilende aslagen en -laagjes,tot -5,15/-5, 10m. (Hogestijn, 1991) en Swifterbant S-61, laag K (Dee­ Een bovenste aslaag wordt bedekt met zand, verslagen kers, 1982). Het eind van deze fase dateert rond 5000 veen en klei. Dit pakket wordt bedekt met een dun BP, te oOl'delen naar de 14C-dateringen van Brandwijk laagje zandig veen, vervolgens veen tot -4,6 m en re­ L 60 en Hazendonk 2. De oeverwalnederzetting S-3 cente bouwvoor. De gedateerde monsters bestonden kan door omstandigheden vrij nauwkeurig absoluut uit een concentratie verkoolde hazelnootdoppen, ont­ gedateerd worden. De tot 75 em dikke nederzettings­ dekt bij ca. -5,4 m in het onderste laagje zandig veen laag moet over langere tijd gevormd zijn, waarbij aan (5035±30 BP) en uit elzenhoutskool (geen eiken­ een periode van 100-150 jaren gedacht kan worden. houtskool, zoals Hogenstijn schrijft) bij -5,2 m, in een De 14C-dateringen zijn grotendeels aan materiaal zon­ aslaagje (5 1 90±40 BP). Aankoeksel op een scherf, in der al te grote eigen leeftijdven'ieht, maar liggen des­ Uh'echt gedateerd, had een ouderdom van 5100±90 BP. onda!1k:s alle tussen 5250 en 5350 BP, ongeacht de De besehrijving van Gehasse (1995: p. 69) is in grote plaats in de nederzettingslaag. De enige uitzondering lijnen vergelijkbaar. Opvallend is eehter dat zij de klei­ is een Utreehtse datering aan organisch aa!1k:oekselop laag beneden 5,5 m als Unio-I, het laagje ldei en ver­ een scherf, met 5490±70 BP. Deze datering is eehter slagen veen tussen -5,5 m en -5,4 m als 'humeuze klei' niet zonder meer als onjuist te betitelen. Mogelijk spe­ en als 'Unio-2' betitelt. Hogestijn (1991: p. 114) on­ len reservoireffeeten in het voedsel ('viseffect') een derseheidt van onder naar boven: Calais-II-klei tot rol. Een dergelijk beeld kan alleen maar wijzen op een -5,35 m, detritus tot -5,25, Calais-III-klei tot -5,20, bewoning tussen 4200 en 4000 v.Chr. De jaarringijk­ broekveen tot -3,90 en vervolgens bouwvoor. De 14C_ curve toont tussen die jaren een enigszins hobbelig fo rmulieren (GrN-16708 t/m 16710) maken duidelijk, plateau. Vo lgens de nieuwste inzichten zou een derge­ dat in de onderste helft van het broekveen lagen met lijk plateau moeten corresponderen met hogere zee­ nederzettingsafval voorkwamen. Bij ea. -5,0 m NAP spiegels, en dus met een transgressiefase. De ophoging werden aangekoolde eiken palen van een palissade ont­ van de woonplaats met dildæ pakketten organiseh dekt. In de Calais-II- en -III-klei, de hissenliggende materiaal (zelfs na oxidatie en eompressie door later veenJdetrituslaag en in de onderste helft van het broek­ sediment nog zo'n 75 cm dik) zou daarmee in over­ veen werden vondsten ontdekt. De bewuste laat­ eenstemming kunnen zijn. Uiteindelijk werd de neder­ Swifterbant-overblijfselen zijn uit het broekveen af­ zetting echter bedekt met een dunne laag Calais-III­ komstig. klei, die mogelijk het eillde van de transgressiefase Dat dunne laagje Calais-III-klei correspondeert vertegenwoordigt. Deze Calais-III raakte vervolgens kennelijk met de dunne Calais-III-laag die de neder­ overgroeid met een dunne veenlaag, die alleen in de zetting S-3 afdekt. De dateringen van de hazelnoot­ depressie boven de geul naast de nederzetting bewaard doppen en de elzenhoutskool onderuit het broekveen was gebleven. Dit veen heeft een datering van 4955±40 op E 170/171, en van het veen op de Calais-III-klei in BP (Ente, 1976: p. 22). S-3 (beide vindplaatsen liggen in het IJsseldal, ca. 15 km van elkaar) suggeren, dat de laatste Calais-III-klei 3.3.4.3. De/ase laat-Swifterballt tussen 4000 en 3900 v.Chr. werd afgezet, en dat de Het optreden van een late fa se van de Swifterbant­ veenvorming en Jaat-Swifterbant-bewoningop E 170/ cuJtuur in ongemengde vorm is tot dusver alleen ge­ 171 hlssen 3900 en 3800 v.Chr. gedateerd moet wor­ elaimd voor Schokkerhaven I (NOP, kaveJ E 17011 71: den. De palissade die aanvankelijk aan de laat-Swif­ zie Hogestijn, 1990; 1991). Het aardewerk is voorna­ terbant-bewoning werd toegesehreven, bleekjonger te melijk met steengruis gemagerd en heeft naast S-vor­ zijn. De 14C-dateringen van 4555±40, 4550±40 en mige geprofileerde potten ook potten met treehter­ 4480±35 wijzen op ontwikkelde We stgroep-TRB (zie vormig uitstaande halzen. Er zijn geen puntbodems ook Hogestijn, 1991). herkend, wel een Wa ckelboden. Een en ander sluit het Vo or het Vechtgebied in de NO-polder in de om­ vOOl'komen van ronde bodems overigens niet uit. Het geving van P-14 postuleert Gehasse (1995: pp. 37-38) is eehter de vraag hoe dit materiaal gedateerd moet verhoogde zeeaetiviteit en afzetting van Unio-l-klei ' worden. Er is enige discrepantie tussen de informatie tussen 4350 en 4150 v.Cm:. (globaal 5400-5250 BP), op de fornmlieren van de beide 14C-gedateerde mon­ afzetting van detritus-gyttja hlssen 4150-3800 v.Chr. sters van de IPP-opgraving in 1984, de profielbesclu'ij­ (5250-5000 BP) en verlanding van de riviervlakte hlS­ ving van dezelfde Qpgraving door Gehasse (1995: p. sen 3800-3700 v.Clu·. (5000-4900 BP). Na 3700 v.Chr. I4C-chronologie: Neolithicl/1I7 21

(4900 BP) werd vervolgens Unio-2-1dei afgezet, tot van vondsten uit de top van het zand en de basis van 3400 v.Chr. (4650 BP). Op de helling van P-14 reikte de kleilaag mogelijk; deze Unio-2-klei uiteindelijk tot -4.0 m NAP (zie on­ - een 20-30 cm dikl

De stratigrafie in werkput 1989-17 is als volgt (zie ken van l x l m langs de westzijde van wp.89-17 werden ook Te n Anscher & Gehasse, 1993: fig. 3.5): de vondsten per laag van 5 cm verzameld. Va n de scher­ - geel duinzand; ven werd bepaald of ze uitsluitend met granietgruis, - overgaand in een 20-40 cm dikke laag grijs zand, dan wel met granietgruis en organisch materiaal, of waarvan de bovenste 10 cm op veel plaatsen gyttja­ uitsluitend organisch materiaal waren gemagerd. Het achtig was. In de grijze laag waren zeer dUlme, witte bleek dat van onder naar boven en al beginnend in het zandlenzen zichtbaar. Dit wijst erop, dat deze laag gele zand het aandeel uitsluitend granietgemagerde ontstaan is door dumping van nederzettingsafval, en scherven eerst afnam, en vervolgens weer toenam, tot verspoeling van zand hoger op de helling; een maximum in de klei- en detrituslagen. Per yak werd - een 5-25 cm dikl

in het Oud-vondstarcbiefvan het KM.O., sub Enmlen, hier om Swifterbant-materiaal gaat is verre van zeker. door De Boone. Een fo to van de scherf is afgebeeld Bij het aardewerk is een rand met vingertopindrukken

do Ol' Buiskool (1947: fig. l), een tekening van het aanwezig, maar ook een aantal ruwbesmeten wand­ afgietsel dOGl' Van der Sanden (1997a: fig. 2). Aan de scherven en een duideIijk afgezette bodem. Het zou buitenzijde vertoont de scherf een aantal brede, scIlUin dus ook ijzertijd-materiaal kunnen zijn! Het vuursteen­ naar boven ingestoken putje s, enkele centimeters on­ materiaal omvat geen kenmerkende artefacten. Bij de der de rand, en deze corresponderen met bobbels op beenderen zijn zowel gedomesticeerd rund, varken en de bilmenzijde. Direct onder de rand zijn aan de bui­ schaap/geit, als oeros, wild zwijn, edelhert, ree, eland, tenzijde korte vertikale, zeer ondiepe lijntj es zicbtbaar. paard en beyer aanwezig. Een na-onderzoekje in 1968 De binnenzijde van de rand toont langere en diepere maakte duidelijk, dat de Molengoot in een oude vertikale Iijntjes. De datering is vrijwel zeker midden­ meander van de Overijsselse Ve cht ligt, dat het veen Swifterbant. In de nabijheid werd in 1942 een aan weerszijden pas in de middeleeuwen is gevormd, boomstamkano gevonden (Mulder, 1946: p. 6), waar­ en dat in het rivierzand onder het veen ook middel­ van een fragment naar de Oudheidkamer Enmlen werd eeuws materiaal aanwezig is. Bij het 'neolithiscbe' gestuurd, dat eveneens verIoren is gegaan! materiaal gaat het kennelijk ook om verspoeld De Gasle (Ov.). In 1970 en 1971 vonden opgravin­ materiaaal, mogelijk van verschillende ouderdom. Het gen plaats nabij de boerderij 'De Gaste' , enkele kilo­ is mogelijk dat hierbij Swifterbant-aardewerk aanwe­ meters zuidwestelijk van Meppel, maar gelegen in de zig is, maar op grond van de beschrijvingen staat dat gemeente Staphorst. De vindplaats is een rivierduin niet vast. gelegen aan een oude meander van het Meppelerdiep. Zwol/e bi) Groenlo (GId.). Bij de scherf in de col­ Op de helling van het duin, richting rivier werd een lectie Schepers/Eibergen (Lanting & Mook, 1977: p. humeuze laag ontdekt, hoger op de helling bedekt met 57) gaat het om een randscherf, met indrulcken op de een steriele zandlaag, lager met veen. In deze laag rand, van een pot met uitstaande hals, gemagerd met werden scherven en vuursteen gevonden. Een deel van houtskool. De scherf zou met behulp van AMS ge­ het aardewerk is onmiskenbaar Swifterbant. Gezien de dateerd kumlen worden. vormen, het vrijwel ontbreken van versiering (met uit­ zondering van indrukjes op de rand) en de magering 3.3.4.7. G/'ajrilueel met steengruis zou het vroeg-Swifterbant moeten zijn. Va n de oevelwalnederzetting S-2, en van de duinsites AMS-datering van zwart aankoeksel op een tweetal SIl en S2 1-23 zijn meer dan 20 graven bekend die scherven bleek nauwelijks koolstofte bevatten, en dus aan de Swifterbantcultuur worden toegeschreven geen verkoold voedsel te zijn. Een scherf bleek niet (Meiklejohn & Constandse-Westermann, 1978; Con­ dateerbaar, de andere produceerde een onwaarschijn­ standse-Westermann & Meiklejohn, 1979; Price, lijk jong resultaat (4090±1 00 BP). Het vuursteen­ 198 I). Met zekerheid is dat echter alleen voor het graf­ materiaal toont aan, dat de afdekking met zand en veen veldje op S-2 aantoonbaar. De graven waren daar door betreld

Daarnaast blijken er toch wel belangrijke verschil­ Ypenburg, dat nog tijdens het onderzoek al werd toe­ Ien te bestaan tussen het 'Hazendonk' -aardewerk uit gesclu'even aan de 'Hazendonk-groep'. Vermoedelijk het oostelijke rivierengebied, en dat uit Zuid-Holland. was dat gebaseerd op de geologische datering van de De schalen van type IA-D volgens de classificatie van betreffende strandwal. De eerste AMS-dateringen le­ Louwe Kooijmans (1980: pp. 143-146, fig. l3) ko­ ken te wijzen op een veel langer gebruik. Bij nadere men in Zuid-Holland niet ofnauwelijks voor. De eer­ bestudering bleek dit echter te wijten te zijn aan de der genoemde schaal met schoudertje en horizontale kwaliteit van het collageen van een aantal van de ge­ rij spatelindrukken van de Hazendonk (laag 2 of laag dateerde skeletten. Hoogstwaarschijnlijk gaat het wel 3) is een opvallende uitzondering. Wel zou een schaal­ degelijk om een 'Hazendonk' -grafveld. Het is duidelijk tj e uit laag 3 op de Hazendonk, dat door Raemaekers dat in deze 'Hazendonk' -graven bijzetting in Hocker­ (1999: p. 145, fig. 4.3 no. 2) als beker wordt betiteld positie regelmatig optreedt, hoewel ook een gestrekte hoewel het duidelijk breder dan hoog is, als vorm IB bijzetting op de rug, in een graf met resten van min­ ofC kunnen word en betiteld. Anderzijds komt de ver­ stens vijf individuen voorkomt. siering van de wand van - en tonvormige potten met nagel-, vingertop- en spatelindrukken, resp. groef­ lijnen bij de Zuid-Hollandse groep in aanzienlijk ho­ 3 A. Midden-Neolithicum B gere percentages voor dan bij de groep van het ooste­ lijke rivierengebied (Raemaekers, 1999: table 4.6). 3 A. l. Trechterbekercultuur Telwij l Raemakers (1999: pp. 68-70) het aardewerk 3A.l.l. Het begin van TRE in Zuid-Scandinavie/ van laag 2 op de Hazendonk toeschrijft aan de Noord-Duitsland Swifterbantcultuur menen Louwe Kooijmans & Ver­ hart (1990: p. 83) dat het aardewerk van Hazendonk 2 Vo or een overzicht van de huidige ideeen betreffende 'cultureel en chronologisch gelijkgesteld' kan word en de genese van de Trechterbekercultuur (TRB) van het met dat van Linden-Kraaienberg. Het zal duidelijk zijn, westelijke Oostzeegebied kan velwezen worden naar dat deze twee visies onverenigbaar zijn. Het aardewerk een aantal bijdragen in de bundel van het TRB-sym­ van Linden-Kraaienberg mag de voorloper zijn van posiul1l dat in maart 1985 in Schleswig werd gehou­ het aardewerk van Gassel en Grave, dat op zijn beurt den, nI. Hoika (1994), Koch (1994), Madsen (1994), weer vergelijkbaar, maar qua samenstelling niet iden­ Meurers-Balke (1994), Meurers-Balke & Weninger tiek is aan dat van Hazendonk 3 en Wateringen 4, maar (1994) en Nielsen (1994). Dam'llaast zijn ook de zeer dat houdt niet in, dat Linden-Kraaienberg daarmee vOOl'lopige vondstberichten van de vindplaatsen Ro­ vergelijkbaar wordt met Hazendonk 2. Dam'voor zijn sen hof (Schwabedissen, 1979) en Wangels LA 505 de verschillen tussen Hazendonk 2 en 3 te groot. Het (Hartz, 1997-1 998) van belang. ziet er eerder naar uit dat de 'Hazendonk-groep' in het Gezien het vuursteenl1lateriaal van de vroeg-neoli­ oostelijke rivierengebied en die in Zuid-Holland ver­ thische TRB in DenemarkenINoord-Duitsland, dat zeer schillende achtergronden hebben, en geleidelijk naar duidelijk een voortzetting is van dat van Ertebølle/ elkaar toegroeien, zonder dat overigens de verschillen Ellerbek, moet sprake zijn van een belangrijke mate tussen beide groepen volledig verdwijnen. In Zuid­ van bevolkingscontinu'iteit. Het aardewerk vertoont Holland zal die achtergrond ongetwij feld de echter nauwelijks ErtebøllelEllerbek-kenmerken (met Swifterbantcultuur zijn, in de vorm van Hazendonk 2. uitzondering van de ovale To nlampen in Rosenhof, In het oostelijke rivierengebied kan gedacht worden Wangels LA 505 en Siggeneben-Sud), en is kennelijk aan een lokale groep die sterk be'invloed is door de ge'inspireerd op voorbeelden van buiten het gebied, en Michelsbergcultuur. Te oOl'delen naar de mogelijk aan vervaardigd volgens een nieuwe techniek. Michelsberg ontleende vormen, moet aan een datering De vroeg-neolithische trechterbekers en Osen­ voor de lokale groep van op zijn vroegst MK-IIIb becher in Oost-Denemarken zijn opnieuw bestudeerd worden gedacht. Absoluut betekent dat een datering door Koch (1994). Op grond van vorm en versiering na 3925 v.Chr. (zie 2.3.1), in 14C-jaren een datering kan zij bij de trechterbekers en slanke Osenbecher vijf (voor materiaal zonder eigen leeftijd) na 5100-5000 (I-V), en bij de brede Osenbecher drie typen (I-III) BP.De 14C-datering van een houtskoolconcentratie in onderscheiden. Deze corresponderen slechts ten dele het centrum van de overstoven cultuurlaag van Lin­ met de 'klassieke' typen A, B en C volgens Becker den-Kraaienberg van 5180±35 BP is daarmee niet in (1947; 1954). tegenspraaak. De einddatering moet gezien de 14C_ge_ Nielsen (1994) komt op basis van enkele nederzet­ tallen voor Hazendonk 3 en Wateringen rond 3500/ tingscomplexen met llleuwe beschrijvingen van aar­ 3400 v. Chr. gezocht worden. dewerk en vuursteenmateriaal van de fasen vroeg-Neo­ Een tweeschepige huisplattegrond van de 'Hazen­ lithicum-A en -B (VN-A en VN-B). Op grond van de donk-groep' is ontdekt op de vindplaats Wateringen 4 geassocieerde vuursteenbijlen is VN-A volgens hem (Raemaekers et al., 1997). ouder dan VN-B. Opvallend is het optreden van Osell­ In 1998 werd door de gemeentelijke archeoloog van jlaschen 'van Michelsberg-type' in het Deense vroeg­ Rijswijk een neolithisch grafveldje opgegraven bij Neolitlllcum. InVN-A hebben deze oortjes op het wijd- 14C-chronologie: NeolithiclllII 29 ste deel van de buik, in VN-B oortjes vlak boven de Wat betreft de interne chronologie van het Deense afgeronde basis. Nielsens nieuwe fase VN-B omvat vroeg-Neolithicum, moet aan het optreden van spits­ ook aardewerk dat door Becker als Noord-Juts niet­ toppige vuurstenen bijlen in de Oxie-groep/Nielsens megalithisch C werd beschreven. A-groep, en van smaltoppige bijlen in de Vo lling- en De do Ol' Madsell (1994) beschreven indeling is ge­ Svaleldint-groepenINielsens B-groep doorslaggevend baseerd op een analyse van technische elementen in belang worden toegekend. Die vroege positie van Oxie/ de randversiering .(en dam'om ook bruikbaar voor VN-A blijkt ook uit het op tre den van Osenjlaschell scherven uit'nederzettingscontext!), en correspondeert met oortjes op het wijdste deel van de buik. Die vorm in grote lijnen met die van Nielsen. Hij onderscheidt is duidelijk ontleend aan de Michelsbergcultuur, al is zes groepen: de vormgeving lokaal. In Michelsberg zijn dergelijke l. Beckers A-groep, thans Oxie-groep genoemd; Osenflaschen kenmerkend voor MK-I, -II en -Illa 2. Een Noord-Jutse groep bestaande uit Beckers B (Hohn, 1998). In Nielsens B-groep, resp. de regionale en niet-megalithisch C, Vo lling genoemd; groepen Vo lling en Svaleklint treden Osenjlaschen met 3. Een groep op Zeeland, bestaande uit Beckers B oortjes vlak boven de basis op. Ve rgelijkbare Oselifla­ en niet-megalithisch C, Svaleklint genoemd; schen treden in Michelsberg pas in fase MK-lIla op, 4. Een groep op Zeeland en het Jutse schiereiland en zijn verder kenmerkend voor MK-lIlb (Hohn, Djursland, bestaande uit Beckers megalithische C­ 1998). Overigens komen Osenflaschen met laag­

groep en het vroegste MN , Vi rum genoemd; zittende oren ook nog voor in Virum-context, en in 5. Een groep in Midden- en Zuid-Jutland die Bec­ Stengade Huis I, d.i. in VN-C-context voor. Daar be­ kers megalithische C-groep en het vroegste MN om­ treft het ongetwijfeld een relict-vorm. De ontwikke­ vat, Fuchsbelg genoemd; Jing naar Osenleistenjlasche, zoals in de Michelsberg­ 6. En tenslotte een minder duidelijk omschreven cultuur in fa se MK-IV plaatsvindt, heeft in groep op Langeland (vindplaatsen Stengade I en II), Denemarken niet plaatsgevonden. die tegenhangers zou hebben in NO-Holstein (Siggen­ Het vOOl'komen van beide typen Osenjlaschen le­ eben-Siid). vert niet alleen een relatief-chronologisch argument op. Het levert ook een 'absoluut-clu'onologisch' ge­ geven. De overgang van het ene type naar het andere De nieuwe indelingen volgens Nielsen en Madsen wor­ vindt in de Michelsbergcultuur kelUlelijk in de loop den min of meer bevestigd door Koch, voor zover het van fase MK-Illa plaats, tussen ca. 3950 en 3925 v.Chl'. Oost-Deens materiaal betreft. Haar trechterbekers en (zie 2.3.3). Dat betekent niet, dat VN-B al zo vroeg Osenbecher van type I behoren tot Nielsens A-groep, moet zijn ontstaan, wel dat VN-A voordien al bestond. resp. Madsens Oxie-groep, die van type II en III tot Een andel' daterend gegeven, tot op zekere hoogte, is Madsens Svaleklint-groep, die van type IV tot Mad­ de vondst van een jlache Hamll1eraxt in het VN-A­ sens Virum-groep. Madsen (1994: p. 233) wijst er ove­ graf van Dragsholm (Brinch Petersen, 1974). Deze rigens op, dat de Svaleklint-groep in veel opzichten hamer behoOl't volgens Zapotoclcy (1992) tot de t y­ verwant is aan de Vo lling-groep. In fe ite Iijkt er dus pisch Zuid-Scandinavische subgroep FIlI. Nauw ver­ sprake te zijn van twee regionale varianten, behOl'end want, maar typisch Midden-Europees zijn de groepen tot Nielsens B-groep. FI en II. De dateerbare von ds ten van die groepen zijn Wat opvalt in de Deense literatuur is het onkriti­ te vinden langs de Zwitserse meren, in de context van sche gebruik van 14C-dateringen. Afwegingen betref­ klassiek Cortaillod en vOOl'al Pfyn (WilIms, 1982b), fe nde 'eigen leeftijd' van monsters worden zelden of die op zijn vroegst rond ca. 3900 v.Chl'. zijn te date­ nooit gemaakt. Verder lijkt men nogal gemakkelijk over ren. Hoewel deze Zwitserse dateringen slechts met het de grote standaarddeviaties van het 14C-laboratorium nodige voorbehoud voor de Zuid-Scandinavische in Kopenhagen heen te stappen. De beschikbare ge­ exemplaren mogen worden gebruikt, is het niet waar­ tallen word en zonder meer gebruikt om de chro­ schijnlijk dat de hamer van Dragsholm v66r 3900 nologische positie van de gedateerde vondstcomple­ v.Chr. gedateerd kan worden. Vo or dit graf zou een xen te fixeren. Daarbij hijgt men het gevoel dat de 14C-datering van 5000-5 100 BP te verwachten zijn 14C-dateringen belangrijker zijn dan archeologische ar­ (3900 v.Clu'. ligt in een wiggle), terwijl de gemeten gumenten. Dat leidt uiteraard tot onzilmige conclusies. 14C-ouderdom 4840±100 (K-2291, botcollageen) be­ Uitgangspunt moeten typologische studies van het draagt. De werkelijke 14C-ouderdom Jijkt in dit geval vondstmateriaal, met name het aardewerk zijn. Daarna dus in de buurt van de +2-sigmagrens te liggen! moeten de archeologische aanwijzingen voor een in­ Dragsholm, met een trechterbeker van type I voigens terne chronologie, en voor een inpassing in een boven­ Koch (1994: p. 176) lijkt dus eerder gelijktijdig te zijn regionaal chronologisch schema worden geevalueerd. met MK-III, dan met MK-II. En dat houdt dan weer in Te nslotte moeten de 14C-dateringen worden bekeken, dat de Oseliflaschenmet laaggeplaatste oren uit VN-B op graad van associatie, 'eigen leeftijd', mogelijke niet geJijktijdig met die van MK-lIla ontstaan zullen verontreiniging en op voorbehandeling in het labora­ . zijn. De frechterbeker van Dragsholm is inuners een torium. typische VN-AlOxie-vorm, en VN-AIOxie gaat vOOl'af 30 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT aan VN-B. De ontlening zal dus in de loop van MK­ construeerbare potten hebben vlaldce bodems (Schwa­ III, of zelfs laat in MK-III hebben plaatsgevonden. bedissen, 1979: Abb. 2:2 en 3:1). In een andel' geval Als we accepteren dat VN-AJOxie de oudste groep reconstrueerde Schwabedissen (1979: Abb. 2: 1) wel­ is en voorafgaat aan VN-B, dan ontstaat ook een 10- iswaar een pot die doet denken aan vroege MK-tulp­ gischer verspreidingsbeeld. Het kaartje van Madsen bekers, maar de bodem is afwezig, en de rondbode­ (1994: Abb. 3) dient opgesplitst te worden. Vo or de migheid berust op een zeer suggestieve stippellijn. verspreiding van VN-AJOxie kan verwezen worden Hoewel MK-invloed aanwezig lijkt te zijn, bijv. in de naar Nielsen (1994: Abb. 3). Vo or de volgende fase A,.kadenI'Gndvan Abb. 2: 10, blijkt Baalberge-invloed resteren dan drie regionale groepen: Vo lling, Svale­ uitgesprokener, bijv. in het optreden van amforen met ldint en de Stengade II1Siggeneben-Si.id-groep (Mad­ 4 handvaten op de schouder (Schwabedissen, 1979: sen, 1994: Abb. 3). De jongste fa se van het Deense Abb. 3: l en 2). VN wordt vertegenwoordigd door een late variant van Vo lgens Gleser (1995: p. 304) kan Baalberge ge­ Vo lling in Noord-Jutland, Virum op Zeeland en door correleerd worden met MK II-IV, en met Schussen­ Fuchsberg (Madsen, 1994: Abb. 4). Overigens is op ried. Van de voorafgaande Gaterslebencultuur zou de basis van het tot nu toe gepubliceerde materiaal ni et oudere fa se gelijktijdig zijn met Bischheim, de jonge­ helemaal duidelijk waar het onderscheid tussen het re fase metAichbiihl en . Er zijn geen ouder en jonger Vo lling uit bestaat. Fuchsberg is ei­ aanwijzingen dat de nederzetting Rosenhof langdurig genlijk een versieringsstijl op schalen en Osenbechel' bewoond werd. Er is geen reden om aan te nemen dat naast algemenere laat VN-C vormen (vgI. Andersen de Baalberge- en Michelsberg-invloeden pas aan het & Madsen, 1977). eind van een lange Rosenhof-fase zouden optreden. Vo or een overzicht van de ideeen betreffe nde de We moeten dus aat1l1emendat Rosenhof op zijn vroegst ontwiklcelingen gedurende het VN in Schleswig-Hol­ tijdens MK-II kan zijn ontstaan, en niet veel ouder kan stein kan verwezen worden naar Hoika (1994). Op ba­ zijn dan VN-AJOxie in Denemarken en Zuid-Zweden. sis van zijn eigen, onvolledig gepubliceerde opgravin­ Men kan zich zelfs afvragen ofRosenhofwel ouder is gen onderscheidde Schwabedissen aanvankelijk een dan Oxie. In de afbeeldingen bij Schwabedissen (1979: VN-I of Satruper Sluje, en een VN-II of Fuchsberg Abb. 2) valt slechts een trechterbeker op door een ex­ Slufe , die samen min of meer gelijktijdig zouden zijn treem korte hals, maar deze is wel versierd met een met het Deense VN A-C. Na de opgravingen in Rosen­ dubbele rij indrukjes direct onder de rand (Abb. 2: l). hof (Schwabedissen, 1979) en Siggeneben-Si.id De korte hals bij een tweede pot (Abb. 2:2) is een re­ (Meurers-Balke, 1983; 1994) veranderde dit beeld. Ro­ constructie, en kan dus langer zijn geweest. De ove­ senhofwerd de type-sile van een VN-Ia, Siggeneben­ rige trechterbekerhalzen (Abb. 2: 3, 4, 6, 7, 9?) zijn Siid die van een VN-Ib terwijl de Satruper Slufe werd duidelijk langer. Er lijkt duidelijke verwantschap te zijn gereduceerd in een fa se VN-Ic. Rosenhof/VN-Ia zou met trechterbekers van Sonde,.lyp 1, 1 en type II vol­ voorafgaan aan het Deense VN; Siggeneben-Siid ge­ gens Koch (1994). Touwversiering komt echter niet lijktijdig zijn met VN-A en-B in Denemarken, en de voor. Wil men toch vasthouden aan een Rosenhof­ Satruper Sluje/VN-Ic met de eerste helft van het groep die ouder is dan VN-AJOxie, dan zou in abso­ Deense VN-C. Fuchsberg/VN-II zou gelijktijdig zijn lute getallen gedacht moeten worden aan 4050-4000 met het eind van het Deense VN-C. v.Clu·. voor het begin van Rosenhof, en aan 4000-3950 Bij nader inzien is duidelijk, dat ook hier het on­ v.Chr. voor dat van VN-AJOxie. In de 14C-jaren cor­ kritische gebruik van 14C-getallen tot de veronderstel­ respondeert dat met getallen van 5250-5200, resp. de hoge ouderdon1l11en leidde. Schwabedissen (1979) 5200-5 100 BP.Zoals te verwachten was met daterin­ vermeldt, dat hij 34 14C-dateringen van de vindplaats gen aan hout en houtskool, zijn ook in Rosenhof de Rosenhofheeft, liggend tussen 5460 en 5000 BP (Abb. oudere getallen onbetrouwbaar. 4), dan wel tussen 5460 en 5080 BP (p. 172). Va n Op de vindplaats Wangels LA 505 (Hartz, 1997- slechts drie van die dateringen zijn nadere gegevens 98) lijkt een vloeiende overgang van Ertebølle naar bekend (Schwabedissen, 1979: p. 168), en dat zijn da­ vroege TRB, resp. Rosenhof aanwezig te zijn. Tot de teringen rond 5350 BP. Bestudering van de archeolo­ Ertebøllecultuur kunnen de spitsbodems en een deel gische gegevens leidt echter tot een minder oude date­ van de ovale To n/all1pe gerekend worden. Vo or de spits­ ring. Schwabedissen (1979) wijst zelf op de duidelijke bodems zijn 5 dateringen aan organische aankoeksels invloeden van de zuidelijker gelegen cultuurgebieden (voedselresten) bekend: 5460±50 (KIA-422 1), op het aardewerk van Rosenhof. Met name denkt hij 5400±30 (KIA-6994), 5420±46 (KIA-6992), 5340±32 aan Baalberge en Michelsberg. Louwe Kooijmans (KIA-6993) en 5305±38 BP (KIA-6991). Verkoolde (1976: p. 252-253) meende zelfs duidelijke Michels­ resten in To nlampe zijn gedateerd op 551 0±54 (KIA- berg-kelU11erken te herkennen. In werkelijkheid zijn 6997) en ,5505±36 (KIA-6998). die Michelsberg-invloeden niet zo evident. De door Het vroege TRB-aardewerk doet sterk den ken aan Schwabedissen (1979: p. 171) veronderstelde en door wat van de vindplaats Rosenhof is afgebeeld, met A,.­

Meurers-Balke (1994) herhaalde rondbodemigheid van kaden I'Gnd-scherven, amforen met Osen op de schou­ het Rosenhof-aardewerk is niet bewezen. Twee re- der, en trechterbekers. De dateringen aan organische 14C-chron% gie: NeolithicUIIl 31

Ose: teerd op 5280±120 BP (KJ-3072). Ongetwijfeld is de aankoeksels op een scherf met 50l 0±40 BP (KIA- 42 18) en op vier trechterbekerfragmenten: 5295±44 houtskooldatering aan de oude kant, vanwege 'oud­ (KIA-7000), 5230±38 (KlA-6999), 5200±56 (KlA- hout-effe ct' . 7002) en 5055±30 BP (KlA-6996) wijzen inderdaad In NO-Schleswig is de vindplaats Bistoft LA Il op bovengenoemde, te verwachten 14C-ouderdommen (Meurers-Balke, 1978-1 979); Johansson, 1981) van voor Rosenhof-materiaal. belang. Op deze zandopduiking in het veen en voor­ Ook de vindplaats Siggeneben-Siid (Meurers-Bal­ malig eiland werden resten van bewoning uit het Me­ ke, 1983; 19'94) verdient nadere aandacht. De 40 cm solithicum en het vroeg-Neolithicum gevonden. In het dikke vondstenlaag wijst op langdurige bewoning. Dat vroeg-neolithische aardewerk zijn kelUlelijk verschil­ wordt doOl' de opgraafster ook niet ontkend (Meurers­ lende componenten aanwezig. Deels betrefthet mate­ Balke, 1994: p. 243: !iil1gerfristig): de vraag is alleen riaal uit het VN-A, te oOl'delen naar enkele vroege ofhier sprake is van een langere bewoning tijdens een trechterbekers (Johansson, 1981: Taf. 13:5, 6 en 9, Taf. fa se VN-Ib, ofvan herhaalde bewoning met lange tus­ 15: 12). Mogelijk hoort bij deze vroege bewoning een senpozen. Vo or dat laatste is veel te zeggen, en wij in de keileemondergrond gedreven aangepunte sluiten ons dan ook aan bij Nielsen (1985). De vele hazelaarstaak, met een 14C-datering van 5180±60 onversierde of zeer simpel versierde trechterbekers BP. Hetgrootste gedeelte van het aardewerk is echter doen sterk deru<:en aan die van Rosenhof, evenals de duidelijk VN-C en kennelijk zelfs laat in deze fa se te amfoor met oOltjes op de schouder en de spitsovale plaatsen. Vo lgens ons is er geen reden om de zwaar To n/ampen. Daarnaast zijn er echter fragmenten van versierde schalen (Johansson, 1981: Taf. 15: 13; Meu­ aardewerk dat kennelijk laat in VN-C thuishoort. Som­ l'ers-Balke, 1978; Abb. 1 :5) van het overige materiaal mige potten waren zelfs nog min ofmeer te reconstru­ te scheiden, en als MN-Ite beschouwen, zoals Johans­ eren uit de dicht bij elkaar liggende, grote scherven. son (1981, p. 112) en Hoika (1994: p. 95) doen. Vo l­ Deze worden door Meurers-Balke tot de jongste bewo­ gens ons gaat het om een complex uit het laatst van ningsresten gerekend. Het betreft o.a. een rijk versier­ VN-C, mogelijk als laat-Fuchsberg te betitelen. Twee de Osenbecl7er en drie trechterbekers met onversierde 14C-dateringen, 4700±75 BP aan aangekoold hout en trechtervormig uitstaande hals en franjeversiering op 4600±120 BP aan houtskool, geven de ouderdom van de buik (Meurers-Balke, 1983: Ta f. 20: l en 2, Taf. deze bewoningsfase aan. 21: 10, Taf. 23: 10; Meurers-Balke, 1994: Abb. 5). Niel­ De ontwildcelingen in Zuid-Zweden, Denemarken sen (1985) wil dat materiaal tot de Satruper fase reke­ en Schleswig-Holstein kunnen niet los worden gezien nen. Hoika (1994: p. 90 ) denkt zelfs aan een jongere van die in NO-Duitsland (d.i. Mecklenburg-Vorpom­ datering, houdt het namelijk voor mogelijk dat dit aar­ mern, Brandenburg) en in Polen. Hier komt eveneens dewerk gerelateerd is aan de liggende houtconstructie een vroeg-neolithische Trechterbekercultuur voor, met met 14C-dateringen tussen 4700±60 en 4580±60 BP, aardewerk dat duidelijk verwant is aan het Deens/ Zuid­ en met houtkool boven in de vondstenlaag met een Zweeds VN-A en aan VN-B, zij het dat de touw­ datering van 4750± 1 1 O BP.Dat een deel van de palen versiering van de B-trechterbekers volgens Becker ont­ ingebed was in een jonger sediment zou het gevolg breekt. Om deze verwantschap uit te drukken wordt kunnen zijn van erosie en herinbedding (zie Meurers­ door sommigen gesproken van AIB-aardewerk. Vroe­ Balke, 1983: pp. 38-39). ge complexen als -Britz (Dorka, 1960) en Ko­ Naast deze 'jonge' dateringen zijn er ook daterin­ sin, pow. Pyrzyce (Kirsch, 1994: Abb. 5) bevatten o.a. gen aan twee vertikale palen, en aan houtskool en een amfOl'en met vier oren op de schouder van het type dat aalsteker uit de vondstenlaag, liggend tussen 5280±55 ook in Rosenhof en Siggeneben-SLid vOOl'kOlnt en dat en 4990±75 BP. Deze dateringen zouden in verband ontleend is aan de BaalbergeculhlUl'. Daarnaast komen kunnen staan met de vroege bewoningsfase. Een date­ in dit A/B-aardewerk Osenbecher en bakplaten voor. ring van 5690±60 BP aan houtskool uit de vondsten­ Dezelfde combinatie van vroege trechterbekers, bak­ laag staat volgens Meurers-Balke (1994: p. 242 noot platen, Osel1becher etc. komt ook in Sarnowo, pow. 4) niet in verband met Ertebølle/Ellerbek-bewoning Wloclawek voor; de meest oostelijke vindplaats van ter plaatse, zoals Hoika (1994: p. 40) wil, maar moet dit AIB-aardewerk. Er zijn geen redenen om deze Duit­ op veronh'einiging of gebruik van oud hout wijzen. In se en Poolse vondstcomplexen als ouder te beschou­ de dateringen van Siggeneben-Siid lijken dus twee wen dan de ZweedslDeense. De uitzonderlijk vroege perioden van activiteit zichtbaar. Indien de oudere pe­ 14C-dateringen voor een kuil met AlB-aardewerk on­ riode correspondeert met het ouder aandoende aarde­ der heuvel 8 in Sarnowo (5570±60 BP, zie Baldceret werk, dan is dat inderdaad slechts weinig jonger dan al., 1969: pp. 7-8) doet daar niets aan af. Gedateerd dat van Rosenhof. Siggeneben-Siid zou bij wijze van werd fij n verdeeide, verspreide houtskool in de vul­ spreken de directe opvolger van het slechts 500 m zui­ fing van de kuil, materiaal dat makkelijk verontreinigd delijker gelegen RoserUlOf kunnen zijn. kan zijn. Zolang deze vroege datering niet bevestigd Belangrijk is ook de grote hoeveelheid vroeg-TRB­ wordt door dateringen aan materiaal 'zonder eigen leef­ aardewerk uit een kuil naast grafheuvel Flintbek LA48 tijd', als dierenbotten of graan, hoeft er geen waarde (Zich, 1992-93), met vroege trechterbekers en Ar/w ­ aan te woi'den toegekend. del/randscherven. Houtskool uit deze kuil werd geda- 32 lN. LANTING & l V AN DER PLICHT

3.4.l.2. De TRB-Westgroep lijk aan de Mid-Havelte-fase worden toegesclu'even, Het vroegste aardewerk van de TRB-Westgroep, be­ en dat scherfje kan via een mollengang of iets derge­ horende tot Horizont 1 volgens Brindley (1986: fig. lijks in het graf terecht gekomen zijn. Toch is waar­ 3) bestaat o.a. uit schalen/steilwandige kommen die schijnlijk, dat tussen het laatste voorkomen van laat­ qua versietingsindeling en -motieven duidelijk verwant Havelte en het vroegste optreden van Enkelgrafcultuur zijn aan overeenkomstige vormen versierd in de Fuchs­ een overlap aanwezig is. De nieuwe AMS-dateringen bergstijl, in Denemarken en Noord-Duitsland. Een aan structureel carbonaat in crematieresten laten zien, zwaar versierde Osenbecher (Brindley, 1986: fig. 3 :7) dat de jongste laat-Havelte-graven inderdaad rond 2800 heeft eveneens parallellen in het Fuchsberg- en MN v.Chr. ofnog later geplaatst kUlmen worden. Dat bete­ Ia-aardewerk in dat gebied. Het ziet er dan ook naar kent overigens niet, dat de Horizonten 6 en 7 (mid- en uit, dat de herkomst van het vroegste aardewerk van laat-Havelte) langer dmu'den dan Brindley dacht. Waar­ de TRB-Westgroep daar gezocht moet worden. Ken­ schijnlijker is, dat de hele TRB-Westgroep clu'onolo­ nelijk moet daarbij aan een migratie gedacht worden. gisch opschuift, wat later begint dan Brindley dacht, De argumenten die Hogestijn (1990: pp. 177-178) en later eindigde (zie par. 4.8.3). Een serie zeer nauw­ aanvoert ten gunste van een lokale ontwikkeling van­ keurige dateringen aan verkoold graan en/of dieren­ uit het zgn. Pre-Drouwen TRB,dat op SchoklandlP 14 beenderen uit nederzettingskuilen, of aan organisch werd gevonden (zie par. 3.3.4.4) zijn weinig overtui­ residu op aardewerk is echter dringend gewenst. gend. Niet alleen zijn de verschilIen tussen dat pre­ Rechthoekige, tweeschepige huizen van de TRB­ Drouwen TRB en het vroegste TRB-Westgroep-aarde­ Westgroep zijn bekend uit Fli:igeln, Kr. Cuxhaven werk aanzienlijk groter dan die tussen laatstgenoemde (Ziuunermann, 1979; 1991: Abb. 2) en uit Heek, Kr. groep en Fuchsberg/MN-Ia-aardewerk in Denemarken Borken (Neujahrsgriiss ML'inster, 1989: p. 22, Bild 10). en Noord-Duitsland, maar bovendien moet ernstig ge­ Een tweeschepig huis met afgeronde uiteinden van de twijfeld word en aanhet bestaan van dat pre-Drouwen nauwverwante Altmark-Tiejstichgroep is ontdekt bij TRB. Vo lgens ons bestaat het betreffende aardewerk Wittenwater Kr. Uelzen. Belangrijk zijn recente voornamelijk uit laat-Swifterbant-aardewerk met touw­ ontdekkingen van vlakgraven bij Mander (aansluitend versiering (dat in vergelijkbare uitvoering ook bekend bij het vernieIde hunebed 02), Gittrup, Kr. Mi.inster, is uit Hi.ide I aan de Diinuner), aangevuld met enkele Heek-Ammerter Mark (Hor. 4 aardewerk + hamer!) oudere Ri:issenlBischheim-elementen (zie par. 3.3.4.5). en Heek-Averbeck, Kr. Borken (twee grafvelden), met Vo or de typologische ontwikkeling van het TRB­ aardewerk van Brindley's Horizonten 4 en 5, en in Leer­ Westgroep-aardewerk kan verwezen worden naar Westerhamllli'ich met crematies en aardewerk van Ho­ Brindley (1986). Nieuwe opgravingen en herbestude­ rizont 7. In Heek-Averbeck is in een van de vlakgra­ ring van oude vondsten brengen overigens geleidelijk ven met Hor. 5-aardewerk een Hocker-silhouet ontdekt meer aardewerk van met name Horizont 2 aan het licht, (Finke, 1983). bijv. uit We sterholt, Ldkr. Wittmund (Schwarz, 1995: Abb. 15) en uit hunebed D6a bij Tinaarlo (Brindley & Neves Espina, 1999). Brindley (1986: fig. 10) plaat­ 3.4.2. Vlaardingencultuur ste de TRB-Westgroep tussen 3400 en 2850 v. Chr., op grond van een globale wiggle-matching van de toen De Vlaardingencultuur wordt hier behandeld onder het beschikbare 14C-dateringen van Westgroep-materiaal, midden-Neolithicum B, hoewel het laatste deel van VI­ van dateringen voor aardewerk versierd in de Fuchs­ l, geziell de EGK-importen in de nederzetting Vlaar­ berg-stijl, en van de ovelweging dat de Enkelgrafcul­ dingen, en VI-2 gelijktijdig zijn met de Enkelgraf­ tuur waarschijnlijk al rond 2900 v. Clu-. begon en dat cultuur, en dus per definitie tot het laat-Neolithicum Enkelgrafcultuur en laat-Havelte (Horizont 7) slechts A behoren. Betreffende de herkomst van de Vlaardin­ kort naast elkaar voorkwamen. gencultuur is weinig te zeggen. Gezien het versprei­ Inmiddels is duidelijk geworden dat de Enkelgraf­ dillgsgebied en de duidelijke voorkeur voor vochtige cultuur later zijn intrede deed. De vroegste Se/mur­ milieus lijkt een verband met de voorgaande Hazen­ keramik in Zwitserland heeft dendrodateringen rond donk-groep voor de hand te liggen, zoals Raemaekers 2750 v.Chr. (Winiger, 1993). De vroegste Enkelgraf­ (1999) veronderstelt. Dat is echter niet zichtbaar in cultuur, met vergelijkbare kortversierde touwbekers en het aardewerk, maar er moet wel rekening gehouden A-hamers, kan ni et veel eerder dan 2800 v.Chr. be­ worden met een hiaat van enkele eeuwen hlssen het gonnen zijn. Nu is het niet nodig om aan te nemen, dat jongste Hazendonk-aardewerk en het oudste Vlaardin­ de Enkelgrafcultuur in Noord-NederlandlNW-Duits­ gen-aardewerk van type 1 a. land werkelijkin tijd overlapte met de laat-Havelte­ De Vlaardingencultuur werd beschreven op basis fase van TRB. Als enige aanwijzing in die richting van de vondsten in de naamgevende nederzetting, die zou de vondst van een scherfjevan een la-beker van hlssen 1959 en 1964 door het I. P. P.werd opgegraven. de Enkelgrafculhmr in de vulling van vlakgraf 14 in Enkele oudere vondstcomplexen bleken ook aan deze Angelslo opgevat kUlmen worden (Bakker & Van der cultuur te kunnen worden toegesclu'even (Van Regte­ Waals, 1973 : fig. 9). Maar dat graf moet waarschijn- ren Altena et al., 1962 ). Op basis van de sh'atigrafie 14C-chronologie: NeolithiculI1 33 van Vo orschoten-Boschgeest, werkput 17 bleek het mo­ gen 2-3 en 4-5 slechts 9 knobbels ontdekt, op een to­ gelijk een indeling in V1-1 (de klassieke fa se) en VI-2 taal van 540 scherven, waarvan 54 randscherven (GIas­ (de ontwikkelde fase) te maken, terwijI binnen VI-2 bergen et al., 1967: tables I en III). nog weer twee subfasen waren te onderscheiden, na­ De stratigrafie van de kreekvulling in wp. 17a/b te melijk VI-2 zonder en VI-2 met late Enkelgraf- en Vlaardingen suggereert, dat knobbels dMr slechts kort AOO-bekers (Glasbergen et al., 1967). Met nadruk in de mode waren. SIechts in een van de verzamel­ moet er op gewezen worden, dat het Vlaardil1gen-aar­ eenheden ter dikte van 10 cm, halverwege de stra­ dewerk van deze beide subfasen identiek is. Later zijn tigrafie, traden drie scherven met knobbels op (Van voor deze subfasen de afkortingen VI-2a en VI-2b in­ Beek, 1990: fig. 122). Twee scherven met wandknik gevoerd. werden dieper in de kreekvulling, eveneens in een ver­ Tijdens de opgravingen op de Hazendonk door het zameleenheid van 10 cm gevonden, suggererend dat KM.O. werden twee lagen met Vlaardingen-aardewerk wandknikken een ouder verschijnsel zijn dan knob­ gevonden die aan VI-l, resp. VI-2b werden toege­ bels (Van Beek, 1990: fig. 122). In totaal werden in schreven. Bovendien werd een kleine boeveelheid aar­ wp. 17 slechts 5 scherven met wandknik gevonden dewerk gevonden dat stratigrafisch tussen Hz-3 en de (Van Beek, 1990: p. 205). la ag met VI- l -aardewerk thuis hoorde. Op grond van Een en ander toont aan, dat VI-Ib van de Hazen­ deze vondst werd VI-1 onderverdeeld in VI-la, be­ donk en VI-1 b van Vlaardingen/Voorschoten voldoen­ staande uit genoemde kleine vondstcomplex, en VI­ de verschili en, om ze aan verschillende fasen toe te l b bestaande uit 'Idassiek' VI-l op eerder beschreven schrijven. Binnen de bestaande terl1linologie is het 10- vindplaatsen en op de Hazendonk (Louwe Kooijmans, gischer om VI-l in drie subfasen te verdelen namelijk 1976: p. 280). Overigens moeten wij ons goed voor het huidige VI-la, VI-Ib (te reserveren voor type Ha­ ogen houden, dat het VI-l a-materiaal, zelfs na toewij­ zendonk) en VI-le (het 'klassieke ' VI-1 van type zing van fragmenten die oorspronkelijk aan Hz-2 en - VlaardingenIVoorschoten). Deze indeling zullen we in 3 werden toegesc!u'even, uit slechts 23 scherven be­ dit artikel ook toepassen. staat, die vier min of meer reconstrueerbare potten en Vo or de c!u'onologie is van belang dat op de Ha­ een bodem vertegenwoordigen (Raemaekers, 1999: p. zendonk in VI-1 b-context twee TRB-wandscherfjes 171). werden gevonden die op grond van de versieringsmo­ Het is bovendien duidelijk, dat binnen de fa se VI­ tieven en de uitvoering in puntige diepsteek aan Ho­ Ib nog weer een onderverdeling mogelijk is. Het aar­ rizont 5, ofwellicht nog Horizont 6, volgens Brindley dewerk van deze fa se op de Hazendonk onderscheidt (1986) moeten worden toegesc!u'even. In de nederzet­ zich namelijk van dat van dezelfde fase in Vlaardingen ting Vlaardingen werden fragl1lenten van een A-ha­ en Vo orschoten, qua vorm, aantallen randen met gaat­ mer van de Enkelgrafcultuur aangetroffen in de werk­ jes en putje s, en knobbels. Op grond van de 14C-date­ putten lOen 12 (Van Beek, 1990: pp. l30 en 156, en ringen staat vast, dat VI-1 b op de Hazendonk ouder is plaat P). In de werkputten 15 en 17 werden in totaal dan VI-l b in Vlaardingen en Vo orschoten. VI-1 b op vijf fragl1lenten van een, overigens niet erg typische de Hazendonk kent hoge S-vorl11ige tot haast enuner­ EGK-al1lfoor ontdekt. Bij stratigrafisch onderzoek ble­ vorl11ige profielen. Sommige van laatst genoel11de heb­ ken deze in laag II van de kreekvulling te liggen (Van ben een wandknik. Gaatjes en putje s onder de rand Beek, 1990: pp. 68, 69, 173,202 en plaat W). Dat corre­ komt bij een grote l11eerderheid van deze potten voor. spondeert met de hoofdbewoning, tijdens fase VI-le. Knobbels treden niet op (Raemaekers, 1999: p. 171 Samen met de 14C-dateringen zijn deze TRB- en en fig. 4: l O). Het VI-1 b-aardewerk van Vlaardingen EGK-vondsten van groot belang. De TRB-scherfjes en Vo orschoten heeft buikiger S-vormige profielen, van de Hazendonk suggerere n een datering tussen 3050 vaak met uitstaande of cylindrische hals. Gaatjes/put­ en 2850 v.Chr. (zie Brindley, 1986: fig. IO). De da­ jes onder de rand komen nog steeds voor, maar in aan­ teringen van de VI-l b-Iaag op de Hazendonk zijn hier­ zienlijk geringere percentages. In Vlaardingen waren, mee niet in tegenspraak. De EGK-vondsten van halverwege het onderzoek, van 728 randen slechts 80 Vlaardingen zijn aanwijzingen voor een duidelijkjon­ doorboord ofvan putjes voorzien (Van RegterenAltena gere datering. Op grond van 14C-dateringen aan houts­ et al., 1962: p. 30 noot 21). In wp. 17 waren slechts 33 kool uit EGK-graven is ooit een begin van de Enkel­ van de 287 randen doorboord of van putjes voorzien graf-cultuur rond 2900 v. Clu·. voorgesteld. Maar ook (Van Beek, 1990: pp. 203-204). In Vo orschoten waren in dit geval geldt, dat 14C-dateringen aan houtskool in de lagen 2-3 en 4-5 de percentages duidelijk hoger: niet gebruikt kunnen worden om het begin van een van 54 randscherven waren 18 van gaatjes en 12 van fase te bepalen. Die bewuste dateringen zijn hoogst­ putje s voorzien (Glasbergen et al., 1967: tables I en waarschijnlijk te oud. In Zwitserland is de vroegste III). Knobbels zijn in het VI-1 b-l11ateriaal van VIaar­ Schnurkeralllik met bekers met horizontale touwver­ dingen en Vo orschoten evenmin overvloedig. In VIaar­ siering en een afsluiting met rijtjes indrukken, sim­ dingen kwamen in het materiaal van wp. 17 slechts op pele golfbandpotten en A-hamers met pseudo-gietnaad 7 van 287 randfragmenten knobbels voor (Van Beek, niet ouder dan ca. 2750 v.Chr. (Winiger, 1993). De 1990: pp. 203-204); in Vo orschoten werden in de la- Nederlandse vondsten van dit type zullen niet veel 34 1.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT

ouder zijn, en niet voor ca. 2800 v. Clli'. te dateren zijn. sten in Zuid-Nederland verwant aan Vlaardingen, en Dat betekent dat de VL-l c-bewoning in Vlaardingen behOl'end tot een culhmrcomplex tussen TRB in het na 2800 v.Chr. nog aan de gang was. Ook dit is niet Noorden en Seine-Oise-Marne in het Zuiden. Het ma­ onverenigbaar met de 14C-dateringen van Vlaardingen, teriaal dat beide auteurstot deze groep rekenen is be­ Voorschoten en Hekelingen-III, fase l. In fe ite zijn de treklcelijk gering in omvang. De belangrijkste gesIo­ vaak als te jong beschouwde dateringen van Vo orscho­ ten vondst is in fe ite Linden-Kraaienberg Imi1 40, met ten, laag 2 en laag 4-5 uitstekend te verenigen met een scherven van vier min of meer reconstrueerbare pot­ wat oudere datering van Vo orschoten (vergeleken met ten en scherven van een aantal andere. Tussen de scher­ Vlaardingen, op basis van het hogere aantal geper­ ven van het Stein-aardewerk werd een randscherfjevan foreerde randen), namelijk rond 2850 v.Clli'. Datzelfde een la-beker met alleen touwversiering van de Enkel­ geldt voor Zandwerven met zijn datering van 4000±65 grafcultuur aangetroffen. Louwe Kooijmans & Ve rhart BP.Het betreffende Vlaardingen-aardewerk behoOl't tot (1990: p. 62) nell1en aan dat sprake is van een werke­ fase Vl-l gezien magering en gaatjes onder de rand lijke associatie, niet van een per ongeluk in de kuilvul­ (Van Regteren Altena et al., 1962), mogelijk tot sub­ ling terechtgekomen fr agment. Dat zou beteIcenendat fa se Vl-l c maar niet tot VI-2b zoals Louwe Kooijmans de kuilvulling na 2800 v.Chr, resp. ca. 4200 BP tot (1976) s clli'ijft. stand is gekomen, want vroeger kunnen EGK-bekers Het einde van VI-2 ligt volgens 14C-dateringen bij niet gedateerd worden (zie 3.5.1). De vormen van de 4000-3950 BP, d.i. bij ca. 2500 v.Chr. Vl- 2b is wel ge­ Stein-potten van Linden-Kraaienberg, het ontbreken associeerd met late EGK- en AOO-bekers, maar niet van doorboringen onder de rand en het ontbreken van met maritieme klokbekers. De overgang van Vl-l naar knobbels pleiten voor een gelijktijdigheid met VI-2, VI-2 is niet nauwkeurig te dateren, wat mede het ge­ wat in overeenstell1ll1ing is met de datering van de volg is van het verloop van de jaarringijkcurve. Vo or EGK-scherf. To ch moet dit argument met zeer veel Vl-l a zijn twee dateringen beschikbaar, namelijk voorzichtigheid worden gebruikt (zie onder), zelfs al 4535±35 voor een takkenpad in de laag venige klei pleit een datering van Maastricht-Randwijck (41 80±60 waarin het Vl-l a-aardewerk werd gevonden, en BP) voor een dergelijke late datering. 4720±70 voor het veronderstelde Vl-l a-niveau in pol­ Zijn naam ontleent de Stein-groep aan de zgn. graf­ lendiagram 57. Eerstgenoemde datering is waar­ kelder van Stein (Modderman, 1964). De pot uit dit schijnlijk betrouwbaarder, maar valt helaas wel in een grafmonument lijkt sterk op pot l uit kuil 40 van Lin­ plateau van de jaarringijkcurve waardoor een nauw­ den-Kl'aaienberg en een overeenkomstig late datering keurige absolute datering niet mogelijk is. Het lijkt niet zou dus voor de hand liggen. Maar S-vormige profielen erg waarschijnlijk, dat dit VI-l a-niveau veel ouder is zonder gaatjes onder de rand komen ook in VI-la en dan VI-l b op de Hazendonk. Een datering van 3200- -lb op de Hazendonk voor (Raemaekers, 1999: fig. 3100 v.Chr. ligt in de lijn der velwachtingen. Indien 4.8 en 4. 10). Een brok houtskool onder uit de vulling we beide 14C-dateringen zouden accepteren, zou een van de 'grafkuil' leverde een aanzienlijk oudere date­ absolute ouderdom van ca. 3350 v.Clli'. voor de hand ring dan ca. 4200 BP op, en het lijkt niet voor de hand liggen. Maar dan wordt het tijdsverschil tussen Vl-l a te liggen dat die houtskool toevallig in de grafkui! te­ en Vl-l b wel erg groot! rechtgekomen materiaal is, dat al ter plaatse aanwezig Tweeschepige, rechthoekige behuizingen van de was toen het grafwerd aangelegd. Dankzij de nieuwe Vlaardingencultuur zijn bekend van Haamstede-Bra­ methode van datering van structureel carbonaat in bers (Verhart, 1992) en van Vlaardingen, wp. 15 (Van gecremeerd bot, is het mogelijk gebleken het gebruik Beek, 1990: pp. 230-233, fig. 96 en 97). Over het graf­ van de grafkelder te dateren op 4570±60 BP, al betekent ritueel van deze cultuur is weinig bekend. In Heke­ dat uiteraard niet dat daarmee de volledige gebruiks­ lingen-III werden onverbrande skeletresten aangeh'of­ dum is bepaald. Overigens wagen we te betwijfelen, fe n bij zes zware, in de grond gedreven palen, die of in Stein werkelijk sprake was van een grafkelder, in mogelijk een platvorm hebben gedragen waarop de de zin van een volledig ondergronds graf. Het lijkt ons dode was neergelegd. Verde r werden twee crematies veel waarschijnlijker, dat sprake was van een deels ontdekt, waarvan een afkomstig van een volwassen ingediepte sh'uctuur, waarvan een flink deel van de man wiens lijk zittend in hurlchouding in een ondiepe houten wanden boven het maaiveld uitstak. De vloer leui! was verbrand (Louwe Kooijmans, 1985: pp. 102- van de ingangskuil zal niet meer dan een halve meter 103). Ook uit andere Vlaardingen-nederzettingen zijn beneden het maaiveld hebben gelegen. menselijke crematieresten bekend, o.a. uit VIaardin­ Het is duidelijk, dat de Stein-groep een oudere fa ­ gen zelf (Van Beek, 1990: p. 229). se heeft gekend, gelij ktij dig met VI-l, en dat de Stein­ groep de opvolger is van de oostelijke versie van de Hazendonk-groep. Dat is dan ook de reden, dat de 3.4.3. De Stein-groep Stein-groep onder ll1idden-Neolithicum B wordt be­ handeld. De benaming Steingroep is ge'jntroduceerd door Lou­ we Kooijmans & Ve rhart (1990), voor een serie vond- I4C-chronologie: NeolithiclIlIl 35

3.4.4. Exploitatie van Va lkenbUlg-vuursteen sierde bekers. Ty pen: l a- en l b- met of zonder vis­ graat, l f- bekers. Laat in deze fase: C- en C/A( P2)­ Vu ursteen komt in het Krijtgebied tussen Aken-Heer­ hamers en ld-bekers; len-Luik-Maastricht-Tongeren niet alleen voor in de Fase 3: D- en E-hal11ers, gefacetteerde hamers van Kalksteen van Lanaye, behorend tot de fOlmatie van type 2a. Bekers: typen la t/m l f. Mogelijk verschij­ Gulpen, maar ook in exploitabele hoeveelheden en af­ nen in deze fase ook de eerste AOC-bekers (2Ilb) en metingen in de Kalksteen van Schiepersberg en de GP-dolken; Kalksteen van Emael, behorende tot de Formatie van Fa se 4: H-, Pl- en RJS-hamers, F- en G-hamers Maastricht die jonger is dan de Formatie van Gulpen zouden te verwachten zijn, maar zijn nog niet als graf­ (Feidel' & Felder, 1998). De vuursteen uit de Kalk­ giften bekend. Ve rder gefacetteerde hamers van type steen van Lanaye werd o.a. gemijnd in Rijckholt-St. 2b. EGK-bekers van de typen l b, le, Id, le, en lf. la­ Geertruid en op de Lousberg bij Aken, die uit de Kalk­ bekers zouden nog in nederzettingscontext kunnen steen van Schiepersberg en Emael op meerdere vind­ voorkol11en (bijv. Aartswoud: Van Iterson Scholten & plaatsen in de omgeving van Va lkenburg (Feidel', de Vries-Metz, 1981). Verder ZZ-bekers en AOO-be­ 1998). Aan deze omstandigheid heeft de betreffende kers van de typen 2Ila t/m 2Ild, GP-dolken. vuursteen de naam Va lkenburg-vuursteen te danken. Amforen en golfbandpotten komen waarschijnlijk Naast winning in dagbouw vond ook ondergrondse vanaf fase l voor. In fase 4 verschijnen grote beker­ mijnbouw met behulp van schachten pIaats, zoals aan potten met grove spatelindrukken en/of vingertop-, de Plenkertstraat in Va lkenburg (Brounen & Ploegaert, resp. nagelindrukken, die als proto-potbekers kmmen 1992). worden beschouwd. In nederzettingen van fase 4 ko­ De 14C-dateringen laten zien, dat de Va lkenburg­ men EGK- en AOC-bekers samen voor. Anders dan vuursteen in ieder geval tijdens midden-Neolithicum Drenth & Lanting gaan wij ervan uit, dat in fase 4 ook B en laat-Neolithicul11 A werd geexploiteerd. In de ook de eerste 'echte' klokbekers verschijnen. De sterk­ MK-Il-nederzetting Heerlen-Schelsberg, dus tijdens ste aanwijzingen in die richting zijn de grafgiften uit l11idden-Neolithicum A, is echter ook al op grote schaal het secundaire hoofdgraf van het Jodenbergje bij Zei­ Va lkenburg-vuursteen gebruikt (Schreurs & Brounen, jen (Van Giffe n, 1936): een le-beker en een geoorde 1998). beker met gezoneerde groeflijnversiering die volgens ons als klokbeker opgevat moet worden (zoals Van Giffe n (1936) en Van der Wa als (1964a) trouwens ook 3.5. Laat-Neolithicum A al wilden). Vo lgens ons kunnen ook vroege K-hamers 3.5. 1. EnkelgrafclIltuur en AOO-bekers nog tot fase 4 worden gerekend. De absolute chronologie van Drenth & Lanting Vo or de typologie van Enkelgraf- en AOO-bekers kan (1991) is volgens ons niet geheel juist. Zij willen fase verwezen worden naar Van der Waals & Glasbergen l al rond 290012850 v. Chr. laten beginnen, enkele (1955: daar nog onder de benamingen Standvoetbekers oudere 14C-dateringen terecht negerend. Rond 2800 en hybride klokbekers) en Lanting & Va n der Waals v.Chr. zou fase l al weer voorbij zijn geweest. Op grond (1976). De introductie van de benaming Enkel­ van dendrodateringen van Zwitserse meeroeverneder­ grafcultuur gaat terug opA.E. Lanting (1982: noot 5), zettingen moet deze vroege dateringen echter be­ die van de AOO-groep op Lanting & Va n der Waals twij feld worden. Bekers en hamers vergelijkbaar met (1976). Drenth & Lanting (199 1) stellen een indeling die van fase l komen daar niet voor 2750 v.Clu·. voor van beide groepen in vier fa sen voor, op basis van (Winiger, 1983). We gaan er daarom vanuit dat in Ne­ vondstassociatie (met name van bekers en ham er­ derlandlNW-Duitsland EGK-fase l niet eerder dan bijlen), gecalibreerde 14C-dateringen, stratigrafie en 2800 v.Clu·. kan zijn begonnen. Gezien het geringe aan­ typologie. De indeling is vOOl'al gebaseerd op graf­ tal vondsten zal deze fase bovendien niet lang geduurd vondsten. We liswaar zijn imniddels ook nederzettingen hebben. Wij stellen dam'om de volgende dateringen onderzocht, in Westfriesland en aangrenzende polders, voor: maar de resultaten zijn niet of onvoldoende gepubli­ fase l 2800-2750 v.Chr ceerd. Het ziet er echter naar uit, dat sonunige typen fase 2 2750-2650 v.Chr. bekers in nederzettingen langer in gebruik bleven dan fase 3 2650-2550 v.Cllr. in het grafritueel. Drenth & Lanting (1991) beschrij­ fa se 4 2550-2400 v.Clu·. ven de inhoud van hun vier fa sen als volgt: Deze cllronologie is niet in tegenspraak met de date­ Fa se 1: Al-2-hamers, kortversierde la-bekers met ring van de A-hamer en de EGK-amfoor in Vlaardin­ uitsluitend touwindrukken, wellicht ook groeflijnver­ 'gen (zie 3.4.2), en evel1l11in door de 14C-dateringen van sierde l b-bekers en l f-bekers. Laat in deze fa se, of op Jutse graven met Al-hamers in Sj ørup met een gemid­ de overgang naar fase 2: 1 a-bekers met touw- en vis­ delde ouderdom van 4120±40 BP (houtskool van graatversiering en A-3-hamers; bekisting: K-3246 4050±80, K-3247 41 1 0±85, K-3248 Fa se 2: B/A-hamers, B-hamers, gefacetteerde ha­ . 4040±85, K-3249 4060±85, K-3250 4240±85 BP, zie mers van type l. Naast kortversierde nu ook langver- Vandkilde, 1996: Appendix 3) en in Lustrup met een 36 J.N. LANTING & J. VAN DER PLICHT gemiddelde datering van 4180±50 BP (vier dateringen 3.6. Laat-Neolithicum B van houtskool van kist, zie Rostholm, 1986: p. 302) en van het Noord-Duitse graf met kort versierde la­ 3.6.1. Klokbekercultuur beker en A-hamer uit Flintbek LA 107, met datering 3.6.1.1. TjljJologie aan houtskool van 4075±50 BP (KI-2007) voor het De typologische ontwikkeling van de Nederlandse graf, en van 4290±100 BP (KI-2009) voor het grep­ klokbekers zoals beschreven door Van der Waals (Van peltje rond het graf (Zich, 1992-93: p. 27). Bovendien der Waals & Glasbergen, 1955) is in twee opzichten geeft een einddatering van ca. 2400 v.Chr. de ruimte �cht rhaal�. Allereerst is duidelijk geworden, dat de voor een samengaan met vroege lokaal-ontwikkelde � malltleme klokbeker (type 21a met touwbegrenzing klokbekers. van de zones) afgeleid moet worden van type 2I1a van Vo or het grafritueel van EGK- en AOC-groepen kan de AOO-groep. Deze AOO-groep is dan ook niet een worden verwezen naar A.E. Lanting (1969) en Lan­ hybride groep met kelUl1erken van zowel ldokbekers ting & Va n der Waals (1976). Wat betreft de associaties als Enkelgrafbekers, maar een groep die ouder is dan van late EGK-bekers en AOO-bekers (vnl. van type de echte klokbekers van Va n der Waals, en die binnen 2IIb) kan verwezen worden naar nieuwe neder­ de EGK ontstaat (Lanting & Van der Waals, 1976). zettingsvondsten als die van Zeewijk-Oost (Van Gin­ Internationaal gezien gelden de typen 2I1a en 2I1b = kel & Hogestij n, 1997) en naar recent ontdekte graf­ ( AOC) van de AOO-groep als de vroegste rep re­ vondsten als het dubbelgraf in heuvel 7 bij Hasbergen, sentanten van de ldokbekers. Ten tweede is duidelijk, Ldkr. Osnabri.ick (voorlopige publicatie: Lindhorst, . ?at �e In 1955 beschreven typologische ontwikkeling 1985: Abb. 7 en 8; aanvullende gegevens na verder ID fe lte alleen v or Midden- en Zuid-Nederland geldt, onderzoek in het museum: eigen waarneming 08-03- . ? d.l.voor het ebled waar de klokbekers van Ve luws type 2000) en graf F.3020 van Rheine-Altenrheine � optreden. Ult deze typologische reeks dient de klok­ (Kersting, 1999: p. 124, Abb. 5). In het graf van Has­ beker van Emmen, het prototype van stadium 21c te bergen, dat deels op kalk lag, was een skelet geheel, verdwijnen. Dit is namelijk een typische Noord-Ne­ het andere deels bewaard. Opvallend zijn de liggingen derlandse klokbeker. Als vervanging zou bijv. de be­ van de dode: het gave skelet gehurkt liggend op de ker van Ede-'De Kwekerij ' (Butler & Va n der Waals rechter�ljde, hoofd naar het oosten, het andere gehurkt � . 1966: fig. 3: daar nog als 21b aangeduid) kunnen die op de ItnkerZl d , hoofd naar het westen. In beide ge­ } � nen. We krijgen dan een realistischer beeld van de vallen IS de bltlmchtll1g naar het noorden! Bij het gave werkelijke ontwikkeling in Midden-Nederland. skelet lagen als bijgiften twee AOO-bekers (type 2I1b), In NO-Nederland en NW-Duitsland vindt een an­ een vuurstenen bijltje, en een grote, geretoucheerde dere ontwikkeling plaats, waarbij de versiering langer vuursteenkling. Op de borst lagen dertien, aan beide dan l1. Mldden-Nederland blijft voortborduren op het uiteinden dOOl'boorde lamellen uit evertanden. Bij het : ma 'ltleme verslenngsschema, zij het met een uitge­ incomplete skelet lagen een EGK-beker van type Id, � brelder repertoire aan versieringsmotieven. Vo or deze een grote, geretoucheerde vuursteenlding, een vuur­ NO Ned�I landsefNW-Duitse bekers is de term 'epi­ stenen en een groenstenen bijltje. Bij de dolken gaat � : malltlem II1gevoerd (Lantll1g & Van der Waals, 1976). het met om Grand-Pressigny-vuursteen, maar ze moe­ Het vroegste optreden van maritieme klokbekers ten wel tot de 'Grand-Pressigny' -groep sensu lato lijkt op basis van de besehikbare 14C-getallen aan worden gerekend (vgl. Delcourt-Vlaeminck, 1998: t. houtskool te Itggen tussen 2500 en 2400 v.Chr. Bij deze II pp. 379-385). In het graf van Rheine-Altenrheine . datenngen IS echter ongetwijfeld een 'oud-hout' -ef­ werd een Hocker-silhouet gevonden in de noordhelft fe ct aanwezig. Gelukkig besehikken we ook over van een min ofmeer ronde grafkuil (diam. ca. 2,6 m). dendrodateringen. In een nederzetting van de late De dode lag O-W, op de rechterzijde, hoofd naar het SclllIurkeramikbi j Wadenswil-Vo rder Au aan het meer oo ten. Bij het silhouet, en in de zuidhelft van de graf­ � van Zi.irich (Eberschweiler, 1999) werden twee scher­ kUli werden scherven gevonden van een EGK-beker ven van een maritieme klokbeker met touwbegrenzing type le en een 2IIb-beker. Mogelijk betreft het ook gevonden. Het onderzoek was helaas beperkt in om­ hier een dubbelgraf! Met name het graf van Hasbergen . vang, en hoofdzakelijk gericht op het controleren van laat Zlen, dat dubbelgraven met andere regels betref­ 111 de conserveringstoestand van de nederzettingsresten. fende grafritueel moet worden gerekend dan in 'enkel­ Dam'do?r Zljn de dendrodateringen ruet eenduidig met graven'. betrekking tot de klokbekerscherven. Deze kUlUlen niet Bijzondere ontdekkingen tijdens nederzettings­ nauwkeuriger gedateerd worden dan 'tussen ca. 2570 onderzoek m Westfriesland zijn het l1Uis van Zeewijk­ en ca. 2425 v. Chr.'. Een latere datering is uitgesloten, Oost (Van GlI1kel & Hogestijn, 1997: afb. 71-73) en omdat ron,d 2425 de bewoning aan de Zwitserse me­ de waterput van Kolhorn (Van der Waals, 1998; Van ren opl oudt, n pas weer in de loop van de vroege Ginkel & Hogestijn, 1997: afb. 52). : � bronsttjd, op Zljn vroegst rond 1900 v.Chr., maar in de regel nog later, weer begint. In Wadenswil-Vo rder Au is ook rond 2460 v.Chr. bouwactiviteit aangetoond. 14C-chronologie: Neolithiclllll 37

Verde r is nog een dendrodatering van 23 18 v. Chr. kopfiwdeln zijn ouder, en horen thuis in het laatst van bekend uit Pagny-sur-Moselle (Fr.). Helaas is ilet bij­ Vr.Br.AI in de zin van Reinecke. De Osenkopj-fase behorende bekeraardewerk niet gepubliceerd. Vo lgens wordt door Va ndkilde Br.A I b genoemd. De Kugelkopj­ informatie uit de tweede hand (de opgraver is tijdeIijk nadeln en de Nadelphase Malching van Ruckdeschel niet te bereiken) betrefthet vondsten uit een oude geul vormen samen Br.A2 in de zin van Reinecke en van de Moesel. In dezelfde laag als het gedateerde hout Va ndkilde. zou een gro.ot fragment van een klokbelcer met een Vandkilde verwerpt het bestaan van een fa se 'maritiem' versieringsschema, met dubbele zones maar Vr.Br.A3 of een fa se A2c zoals Ruckdeschel wil. Vo or zonder touwbegrenzingen, zijn gevonden. haar behoort het betreffende materiaal tot de midden­ In een langgerekte zone van Hongarije via Oosten­ bronstijd fa se B l, al houdt zij de mogelijkheid open, rijk, Tsjechie tot in Zuid-Duitsland ontstaat de zo­ dat lokaal een vroege subfase van B l te onderschei­ genaatnde Oostgroep van de klokbekercultuur, met als den is, die globaal met A3/A2c zou corresponderen. kenmerkend bestanddeel de zogenaamde Begleit­ In Zuid-Scandinavie onderscheidt Va ndkilde (1996: keramik, die zijn oorsprong heeft in de Mako/Kosihy­ Fig. 134) fases LN I en LN II, die min ofmeer gelijk­ Caka cultuur in Hongarije en Slowakije (Kalicz­ tijdig zijn met Vr.Br.Ala, resp. Vr.Br.Alb. De corre­ Schreiber, 1976). Er zijn drie fasen te onderscheiden, latie is gebaseerd op Midden-Europese importen, waarvan de jongste zich kenmerkt door de afwezig­ vOOl·al bro ns, in Zuid-Scandinavie, en Zuid-Scan­ heid van versierde bekers en van tongdolken. In plaats dinavische importen, vooral vuurstenen dolken, in van laatstgenoemde verschijnen de eerste nietendolk­ Unetice-context. Ve rder onderscheidt zij een Older jes (Strahm, 1996: Fig. 4). Deze Oostgroep evolueert BronzeAge lA die geIijktijdig is met Vr.Br.A2 in Mid­ vervolgens in vroeg-bronstijd-culturen als GemeinIe­ den-Europa, en een Older Age IB die geIijk­ barn, Straubing, Singen en Adlerberg. In onze streken tijdig is met Si:igel/Wohlde in Nederland!NW-Duits­ is de klokbekercultuur nog steeds actief als verder zui­ land en M.Br.B l in Midden-Europa. Zij verwerpt de delijk de vroege bronstijd allang aan de gang is. Dat veronderstelling, dat Si:igel/Wohlde al tijdens Vr.Br. leidt ertoe, dat voor de datering van de late klokbekers A2 zou zijn begonnen. in onze streken een Idein aantal vondsten beschikbaar De absolute chronologie van de vroege bronstijd is met dateerbare tegenhangers in vroeg-bronstijd-con­ in Midden-Europa is slechts bij benadering bekend. text in Zuid-Duitsland en Oostenrijk. Dat is deels het gevolg van het bewoningshiaat tussen late Schnurkerall1ik en ontwikkelde vroege bronstijd 3 .6.l .2. De absolllte chronologie van de vroege in de meeroevernederzettingen van Zwitserland en bronstijd in Zuid-Duitsland en Oostel1l·ijk Zuid-Duitsland, anderzijds van de problemen die er Alvorens deze vondsten te behandelen is het echter kellllelijk zijn bij de archeologische dateringen van nodig de relatieve en absolute chronologie van de vroe­ dendrogedateerde nederzettingslagen met vOOl·al aar­ ge bronstijd in Midden-Europa nader te beschouwen. dewerk, en relatief weining brons. Een begindatering Beide zijn nog steeds punten van discussie. Er is bo­ voor Vr.Br.Al in Midden-Europa is op dit moment al­ vendien sprake van een verwarrende terminologie. Ge­ leen af te leiden uit 14C-dateringen aan botcollageen, makshalve velwijzen wij naar schema's gepubliceerd van inhumaties en dierenbeenderen, uit graven en een door Vo ruz (1996: Fig. I en 2) en Strahm (1996: Fig. enkele nederzettingskuilen van enerzijds de Klokbe­ 2). Een keuze voor een duidelijk en goed beredeneerd ker-Oostgroep en anderzijds graven van de vroegste schema is dus noodzakeIijk, en wij geven de voorkeur fa se van van de lokale vroeg-bronstijdculturen. aan dat van Vandkilde (1996: Fig. 134). Niet alleen Vo or die Klokbeker-Oostgroep beschildcen we over geeft zij duideIijk aan hoe de belangrijkste lokale en de volgende collageen-dateringen: regionale c1u·onologieen in Midden-Europa correspon­ - Csepel, Hollandi Str. kuil 3 (Kalicz-Sclu·eiber, deren met haar schema, bovendien geeft zij correla­ 1976). Dierlijk been uit nederzettingskuil met Idokbe­ ties met de Zuid-Scandinavische en met de Nederlands/ keraardewerk: GrN-923 I 3945±35 BP. Houtskool uit NW-Duitse relatieve chronologie. Wel zijn wij met dezelfde Im il: GrN-690 l 3830±55 BP; Krause (1988) van mening, dat de fasen Vr.Br. Ala en - Barbing, graf3 (Schri:iter, 1966). Menselijk been Alb die Ruckdeschel (1978) heeftonderscheiden, cor­ uit grafmet versierde klokbeker, Begleitkeramik-kruil<­ rect zijn. Dat betekent dat Vandkilde's Br.AIa in tweeen je, tongdolk, 4 pijlpunten, gewelfde 4-gatenpolsbe­ gedeeld moet worden. Om velwarring te vermijden schermer en boogvormige benen hanger: GrN-7796 zullen wij die nieuwe fa sen Ala-vroeg en Ala-Iaat 3845±30 BP; noemen. Vandkilde heeft terecht wel kritiek op fase - Bl"ezno, graf CII (Pleinerova, 1980). MenseIijk Vr.Br.A2a van Ruckdeschel. Laatstgenoemde was van ·been uit graf met Begleitkeralllik en benen Imopen: mening dat Osenkopjnadeln en Kugelkopfiwdeln ge­ GrN- 13575 3920±35 BP; lijktijdig waren, en beide tot Reinecke 's periode - Praha-Kobylisy (Havel, 1980). Menselijk been Vr.Br.A2 konden worden gerekend. Vandkilde wijst uit graf met twee Begleitkeramik-kruikjes, 4-orige er op dat Ruckdeschels eigen combinatiediagram laat . schaal, tongdolk, pijlpunt en boogvormige benen han­ zien dat beide typen niet gelijktijdig zijn. De Osen- ger: GrN- 12505 3795±35 BP; 38 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

- Ulm (Bader, 1990). Menselijk been uit graf met en enkele duidelijk 'te jonge'. De meerderheid ligt geoorde klokbeker, niet reconstrueerbare tweede be­ echter tussen ca. 3750 en ca. 3500 BP, en dat zijn ken­ ker en meer dan 20 V- vOl-mig dOOl·boorde benen kno­ nelijk de 14C-grenzen voor Vr.Br.Al. pen: Hd-13571 3832±3 1 BP (Krause, 1996: p. 85). Buiten dit Zuid-Duitse gebied kunnen we nog ver­ Van de vier GrN-dateringen staat vast, dat colla­ wijzen naar de dateringen van de graven van de Nitra­ geenopbrengst van de beenmonsters en koolstofper­ groep in Branc (Vladar, 1973) en van de lokale vroeg­ centage van de collageenfractie wijzen op goede kwa­ bronstijdgroep in Mokrin (Giric, 1971), die reeds door liteit. Gerloff (1993) zijn gepubliceerd, zij het niet geheel fo utloos. Vo or de vroegste graven van VLBr.AI besehikken we In Bmne werden runderribben (restanten van vlees- over dateringen van : bijgaven) gedateerd: - Singen, graf 19 (Krause, 1988: Tab. 5). Mense­ graf 170 GrN- 12816 3665±20 BP lijk been uit graf met benen ring, kleine priem met graf 182 GrN-12817 3665±20 BP ruitvormige verdikking, armspiraal met 112 winding graf 183 GrN- 12818 3655±25 BP en Seheibennade/: Hd-9117 3760±50 BP; graf j 96 GrN- 12819 3670±25 BP - Singen, graf69 (Becker, Krause & Kromer, 1989: In Mala·in werden menselijke skeletresten geda- Tab. 5 en Abb. l; Krause (1988) vermeldt deze date­ teerd: ring abusievelijk voor graf65). Menselijk been uit graf graf 52 GrN-7977 3650±50 BP graf llO GrN-14178 3655±30 BP met bronzen dolk met rudimentaire Grijfzunge en 5 graf208 GrN-14179 3690±30 BP nieten : Hd-9155 3850±45 BP; graf227 GrN-14180 3650±35 BP -Anzing (Ruckdeschel, 1978: Ta f. 5; Krause, 1988: graf237 GrN-14181 3695±35 BP Tab. 5). Menselijk been uit grafmet bronzen dolk met graf259 GrN-8809 3500±35 BP rudimentaire Griffzunge en 5 nieten, bronzen arm­ Ve rder werd een rijk grafuit Fe uersbrunn in Oosten­ spiraal met 312 windingen, en benen naald. De date­ rijk gedateerd, met aardewerk, twee hellebaarden, een ring van 3690±50, KN-2204, is niet voor iso­ lange slanke randbijl, een dito randbeitel en een priem topenfractionering gecorrigeerd, en dam·om ca. 80 jaren (vgl. Schubert, 1973: Taf. 30 en 31). Aangezien hel­ te jong. De werkelijke 14C-ouderdom is dus ca. lebaarden in Vr.Br.A2 niet meer optreden, moet dit graf 3770±50 BP. tot Vr.Br. Alb worden gerekend (vgl. Hellllsdorf& Leubingen). Gedateerd werden menselijke skelet­ Verder kunnen venneld worden: resten: GrN- 11895 3690±40 BP. - Vildetice, graf 1963/38 (Buchvaldek & KouteckY, Te nslotte besehikken we nog over een datering van 1970: p. 25 en Abb. 12). Menselijk been uit graf met graf2 bij Danath, in Graubi.inden,een dubbelgrafvan aardewerk van fase 2 van de Uneticecultuur: GrN-9378 twee volwassenen, waarvan een een Osenkapjnadel en 3760±35 BP; een Fliigelnadel, de andere een Fliigelnadel had mee­ -Toszeg-'Haposhalom'. Ve rkoold graan uit een van gekregen (zie Ja hrbueh SGU 50, 1963: pp. 66-67 en de onderste lagen van de tell, geassocieerd met Na­ Taf. 5 en 6:1). Dit graf kan aan Vr.Br. Alb worden gyrev-aardewerk (opgraving Van Giffe n, 1928): GrN- toegeschreven. Menselijke skeletresten werden geda­ 6653 3685±35 BP. teerd: GrN-780 l 3555±40 BP. Alle genoelllde bot­ Dateringen van menselijk bot zijn niet zonder pro­ monsters bevatten collageen van go ede kwaliteit. blemen. Ve rouderingen als gevolg van de consumptie Bovengenoemde dateringen spreken 14C-grenzen van vis en schelpdieren komen voor (zie Lanting & van Vr.Br.Al van 3750 en 3500 BP niet tegen. Een Van der Plicht, 1995/96), en mogelijk op grotere schaal begindatering van ca. 3750 BP is niet in tegenspraak dan arclleologen lief is. We moeten ons dan ook niet met de bovengenoemde dateringen van de KB-Oost­ blindstaren op de oudste getallen, als die van Brezno groep. De einddatering van ca. 3500 BP is niet in te­ voor de Klokbekercultuur, of Singen, graf 69. genspraak Illet de overige gegevens, met nallle de da­ Ve iliger is het om grotere series dateringen in de teringen aan graan, hout en houtskool van overwegingen te betrekken, waardoor het gemakkelij­ Bodman-Schachen I, laag A, Illet zijn geoorde kruik­ ker wordt om 'te oude' en 'te jonge' getallen te her­ jes van Vr.Br.Al-type (zie Koninger, 1996; Moslein, kemlen. Vo or de periode Vr.Br.Al besehikken we over 1997). 40 dateringen aan menseJijke skeletresten uit Singen, In kalendetjaren moet de overgang KB-Oostgroep/ en uit diverse grafveldjes in het Neckargebied en in Vr.Br.Al kelmelijk bij ca. 2150 v.Chr. gezocht wor­ Beieren (Becker, Krause & Kromer, 1989: Abb. l; den, de overgang van Vr.Br.Al naar A2 bij ca. 1775 Krause, 1996: Liste l). Het merendeel van deze gra­ v.Chr. Daarbij spelen ook de dendrodateringen van de ven bevat nauwelijks grafgiften, maar de toewijzing Unetice-vorstengraven van Leubingen (HOfer, 1906) aan Vr.Br.Al Jijkt desondanks zeker. De zes KN-date­ en Helmsdorf (GrossIer, 1907) een rol (Becker, Jager, ringen zijn niet voor isotopenfractionering gecorri­ Kaufmann & Litt, 1989). Deze graven bevatten verge­ geerd en daarom ca. 80 jaren te jong (zie boven: graf Jijkbare grafgiften, maar dat betekent niet dat ze ook Anzing). Er zijn enkele duidelijk 'te oude' dateringen, min of meer gelijktijdig moeten zijn, al heeft dat wel 14C-chronologie: NeolithiculI1 39 een zekere waarschijnlijkheid. Vo or de archeologische Helaas houdt kort na 1600 v.Chr. de bewoning aan de datering is van belang, dat beide graven gouden Zwitserse meren op (los van een korte fase viak voor Osenkopjiwdeln hebben opgeleverd, kenmerkend voor 1500 v.Chr., waarbij geen eenduidig archeologisch fase Vr.Br.Alb (zie Ruckdeschel, 1978: pp. 127-1 30: materiaal is herkend tot dusverre). zijn fase A2a). Dit het graf van Leubingen werd een De absolute datering van M.Br.B-materiaal is daar­ eiken plank zonder spint, radiair uit de stam gesple­ om problematisch. In Bad Buchau 'Siedlung Forsch­ ten, gedateerd. De jongste van 73 kernhoutringen werd nel" zijn echter sterke aanwijzingen voor M.Br.B-be­ in 1962 v. clli·. gevormd. Dit Helmsdorfwerd een frag­ woning tussen 1510 en 1480 v.Chr. gevonden (Keefer, ment van de zware bodemplaat (2,05xO,98xO,30 m) 1990). Het Iijkt op grond van bovengenoemde den­ van de To tenlade gedateerd, vervaardigd van eik, even­ drodateringen niet al te gewaagd om de overgang van eens zonder spint. De jongste van 202 kernhoutringen Vr.Br.A2 naar M.Br.B rond 1575 v.Chr. te plaatsen. werd in 1860 v.Chr. gevormd. De vroegst mogelijke Theoretisch zou ook eenjongere datering mogelijk zijn, kapdata zijn 1942±10 v. Chr. voor Leubingen en maar dan wordt de periode A2 wel heel erg lang. Bij 1840± lO v. Chr. voor Helmsdorf. Vo lgens Becker, een einddatum van 1575 v. Clu'. duurt A2 nI. al 200 Krause & Kromel' (1989: Tab. 3) zouden de laatst jaar! mogelijke kapdata ca. 1900 en ca. 1800 v. Clu·. zijn. Vo or een periodeA2 van ca. 1775-1575 v, Chr. moet Het is niet duidelijk waar deze veronderstelling op ge­ met I'\C-dateringen tussen 3500 en 3300 BP worden baseerd is. Vo lgens ons moet rekening worden gehou­ gerekend, althans voor monsters met verwaarloosbare den met aanzienlijk grotere aantallen missende kern­ eigen leeftijd. Vo m'al die ouderdonunen van 3300 BP houtringen, met name in Leubingen, en we willen lijken erg jong, maar dat is vom'al het gevolg van het daarbij wijzen op de ervaringen opgedaan bij het tot nu toe ontbreken van dateringen aan materiaal met dendrochronologisch onderzoek van de verbrande verwaarloosbare eigen leeftijd uit de laatste fase van poort van fa se la van de Heuneburg (Friedrich, 1996). Vr.Br.A2. De volgende dateringen voor A2-materiaal De planlcen van de vloer van het poortgebouw bleken zijn in Groningen verricht: radiair te zijn gespleten uit een eik met een diameter - Hilterfingen (Gerloff, 1993: Abb. 5). Menselijk van ca. 1 � m, en een ouderdom van meer dan 300 been uit graf met Vollgriffdolch van Rh6ne-type, en jaren. Dit de op die wijze verluegen wigvormige frag­ Lochhalsnadel, kelUlelijk van geimporteerd Cyprisch menten met zo'n 300 ringen waren vervolgens smallere type: GrN-13574 3480±35 BP; planken vervaardigd. Bij sonunige planlcen ontbraken, - Branc, graf255 (Vladal', 1973). Runderribben uit naast het opzettelijk verwijderde spinthout, hooguit graf met lange, slanke randbijl en benen ring: GrN- enlcele kernhoutringen. Bij andere planken waren ech­ 12820 3535±35 BP; ter meer dan 100 kernhoutringen afwezig (Friedrich, - Hochdorf-Baldegg (Bill, 1983). Graan uit neder­ 1996: Abb. 6 en 10). Iets dergelijks kan ook bij het zettingslaag met aardewerk en bronzen van A2-type, Sp altbreff van Leubingen het geval zijn geweest. In en een enkele uit M.Br.B l (vgl. Strahm, 1971: Abb. 8 Helmsdorflijkt het ontbreken van grote aantallen kern­ en 9): GrN-6906 3430±35 BP. Houtkool uit het bo­ houtringen minder waarschijnlijk. Daar werd inU11ers venste dee l van de nederzettingslaag wordt ook geda­ een zware eik geveld om een zo'n breed mogelijke teerd: GrN-8843 3400±35 BP. bodemplaat voor de To tenlade te krijgen. Ve rwijde­ Van de beide beelUnonsters staat vast, dat de kwa­ ring van veel kernhout zou contra-productief zijn ge­ liteit van het collageen goed was, te om'delen naar col­ weest. Een datering van Helmsdorfvlak na 1840 v.Chr. lageenopbrengsten en koolstofpercentages. ligt voor de hand. De gepostuleerde aanvangsdatering We beschildcen niet over gegevens met betrekking van Vr.Br.Al b van 1900 v.Chr. (zie onder) sluit overi­ tot de relatieve duur van de drie fa sen van Vr.Br.Al, gens niet uit, dat de werkelijke datering van Leubingen en moeten bij gebrek aan beter uitgaan van gelijke duur. vel' na die datllm gezocht moet worden! Dat betekent: De absolute datering van het einde van de vroege Vr.Br.Al a/vroeg (Ruckdeschel A la) 2150-2025 v.Chr. bronstijd kan eveneens bij benadering worden bepaald. Vr.Br.A I a/laat (Ruckdeschel AIb) 2025-1900 v.Chr. De jongste nederzettingen met aardewerk van vroeg­ Vr.Br.Alb 1900-1775 v,Chr. bronstijdtype, met bronzen die kenmerkend zijn voor Vr.Br.A2 1775-1575 v.CIu-. Vo Vr.Br.A2, en met bruikbare, d.w.z. eenduidig aan or Vr.Br.lb kUlmen 14C-dateringen van ca. 3575- 3475 BP verwacht worden voor materiaal met verwaar­ nederzettingslagen toe te wijzen dendrodateringen zijn Wadenswil-Vorder Au (Conscience, 2000) en Bodman­ loosbare eigen leeftijd. De Vr.Br.lb-vorstengraven van Schachen I, laag C (Kaninger, 1996). De kapdata zijn Helmsdorf en Leki Male werden aan hout van doden­ 1604- 1598 v. Clu·. voor Wadenswil, en 1612-1604 voor bed, resp. dakbalken gedateerd in Groningen: GrN- Bodman-Schachen Ic. In laatstgenoemde nederzetting 8840 3605±30, resp. GrN-5037 3605±40 BP.In beide gevallen is dus sprake van ' oud-hout' -effect! vonden in 1591 v.Clu·. nog herstellingen plaats. De pa­ len die in 1503 v.Clli'. werden gedateerd, bleken door la ag C ingeslagen, en behoren bij een jongere bewo­ ning, waarvan de nederzettil1gs1aag is weggeerodeerd. 40 J.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT

3.6.l.3. De 'abso/ute ' datering van de ove/gang van het Emmen-type afstaand is de hamer uit graf267 laat-Neolithicum B/vroege bronstijd in van het grafveld van Gemeiniebarn (Bertemes, 1989). Nederlanden NW-Duits/and Beide hamers horen in Ala/laat volgens Vandkilde Ve rvolgens kunnen de Nederlandse en NW-Duitse thuis. vondsten van de Klokbekereulhmr met geimporteer­ De bronzen naald met gehomde sehaeht en resten de, Midden-Europese vroeg-bronstijd-objeeten, ofmet van een sehaehtomwikkeling waarvan de kop eehter tegenhangers in Midden-Europese vroeg-bronstijd­ ontbreekt uit het seeundaire hoofdgrafvan h!mulus St.­ graven nader bekeken worden. Vo or de relatieve en Wa lriek I bij Overasselt (Groemnan-Van Waateringe, absolute datering van de overgang laat-Neolithieum 1966: fig. 41; Butler & Van der Waals, 1966: fig. 25) kennelijk ook een einfache Schleifennadel geweest. (KB)-vroege bronstijd (WKD)zijn ook de depotvondst is van Ohlenburg bij Hamburg (Sehindier, 1960) en de Het kopse einde vande sehaeht toont geen sporenvan grafvondstvan Anneltol III, 2e periode (Butler, Lanting afplatting, het kan dus geen Horkheimer Nadel ofver­ & Van der Waals, 1972) van belang. want type zijn geweest. De areheologisehe datering is De bronzen priem met ruitvornuge verdikking en Alb volgens Ruekdesehel (1978), of A1a/ laat vol­ de armspiraal uit het klokbekergrafvan (But­ gens Vandkilde. Houtskool uit dit graf heeft een !4C_ ler & Van der Waals, 1966: fig. 5; daar overigens ten ouderdom van 3660±35 BP, terwij l tandemail op onreehte als aangeduid) hebben tegenhangers 3740±65 BP werd gedateerd. Een probleem is, dat dit in Vr.Br.A1-graven in Zuid-Duitsland, zoals Junghans, graf niet met areheologisehe zekerheid kan worden Sangmeister & Sem'oder (1960: p. 42) al eonstateer­ toegewezen aan laat-Neolithieum of vroege bronstijd den. Verwezen kan worden naar Ruekdesehel (1978: volgens de Nederlandse terminologie, aangezien aar­ pp. 160-1 62: Armspira/e mit ve/jiingten Enden en pp. dewerk ontbreekt, en het graf op grond van orientatie 202-203: Ideiner Pj i-iem mit Mittelschwellung). Op ba­ (NW-ZO) en ligging van de dode (gehurkt, hoofd naar sis van de priem ligt een datering vroeg in A1a/vroeg het ZO, blik naar ZW) zowel laat-neolithiseh of vroeg­ (Ruekdesehels fa se AIa) voor de hand. De ldokbeker bronstijd zou kunnen zijn. Gezien de dateringen is een van Odoorn is overigens geen vroege beker van type toewijzing aan een late fase van de Klokbekereultuur 2Ib zoals Butler & Van der Waals (1966: bijsehrift fig. waarsehijnlijker. 5) willen, maar binnen de NO-Nederlandse ontwikke­ In dit verband is ook de grafvondst van Osterei­ ling een vrij late belcer, die het 'epi-maritieme' ver­ stedt, Kr. Zevenvan belang (Sproekhoff, 1928; zie ook sieringssehema al min of meer heeft losgelaten. Lanting, 1973: fig. 39b). Dit graf bevatte niet alleen Vo or de Zuidvelde-hamers uit de graven van Laag­ een Emmen-hamer, maar ook een Seandinavisehe halerveld en Zuidvelde (Lanting, 1973) blijkt een pa­ vuursteendolk van type I en de gevestplaat van een rallel te zijn gevonden in het grafveldFranzhausen I, ldein bronzen dolkje met drie nietgaten en twee be­ graf 840, in Oostenrijk (Neugebauer, 1994: Abb. 33 :6; waard gebleven nieten. De vuurstenen dolk is sinds Neugebauer & Neugebauer, 1997), zij het dat die ha­ WO-II zoek: Emmen-hamer en bronzen dolkje bestaan mer sleehts aan een zijde geribd en gegroefd is. Uit nog. Bij de hamer gaat het niet om een miniatuur-exem­ graf 840 kwamen verder twee aardewerken sehalen, plaar, zoals Sproekhoff suggereerde, maar om een een bronzen nietendolkje, een fragment van een bron­ exemplaar met een lengte van 13,7 cm. Vergelijkbare zen armring en een Schleifennade/ met gehomde Ideine, bronzen dolkjes treden in Midden-Europa al sehaeht, korte sehaehtomwikkeling en een einfach ge­ in de laatste fase van de Klokbekereultuur op (vgl. wiclæltem Kopfteil. Dit waren de grafgiften bij de ge­ Strahm, 1996: Fig. 4). hurkte inhumatie van een volwassen man in een boom­ Een combinatie van een Ve luwse klokbeker en een kist. Boteollageen had een ouderdom van 3670±50 BP nietendolkje is waarsehijnlijk bekend van de Door­ (GrN-9258). Voor Ruekdesehel (1978: pp. 123 e.v. + werthse Heide. Helaas werd de betreffende opgraving Bei/age I) zijn einfache Schleifennadeln kerunerkend nogal dilettantiseh uitgevoerd, en sleeht gedoeumen­ voor de fase Alb, hetgeen overeenkomt met Al a/laat teerd (Goekoop-De Jongh, 1910). Duidelijk is, dat in in het systeem Vandkilde. De Zuidvelde-hamers in het primaire graf van deze heuvel een Ve luwse klok­ Drenthe worden gezien als producten van een late fase beker en een brede 4-gaten-polsbesehermer werden van de NO-Nederlandse klokbekergroep (Lanting, aangeh'offenbij een pakket erematieresten. Minder dui­ 1973). Houtskool van de bekisting inhet graf van Laag­ delijk is of het nietendolkje met houten handvat dat halerveld had een !4C-ouderdom van 3735±35 BP. 'een paar steek hoger in het zand, in het midden juist Overigens is ook voor de Emmen-hamers van de boven de massa beenderen' werd gevonden, bij deze late Klokbekereultuur in NO-Nederland/NW-Duits­ vondst hoort. Wij zijn eehter geneigd om met Velwers land, de onversierde versie van de Zuidvelde-hamers, (1964: p. 24) aan te nemen, dat dit dolkje (8Y2cm lang!) een tegenhanger in Oostenrijk bekend. In graf 25 van op de beenderen lag, en bij de vondst hoort. Een argu­ het grafveld van Unterwolbling werden naast een Em­ ment hierbij is, dat dolkjes met deze lengte in de vroege men-hamer ook een aardewerken sehaal en een ge­ en midden-bronstijd in onze sh'eken niet plegen op te broken Schleifennadel met 13 sehaehtwindingen ge­ treden als grafgiften! De vondsten zijn helaas aan het vonden (Kaiser, 1962). Nauw velwant, maar al verder einde van WO II verloren gegaan bij verwoesting van I4C-chl'Ol1ologie: Neolithicu/11 41 kasteel Doorwerth. Een na-onderzoek van de heuvel 3.6.1.4. Het graji'itueel van de Klokbekel'cultuul' in heeft (nog) niet plaats gevonden. Nederland In het graf van de 2e periode van Almertol Lanting & Va n der Waals (1976: pp. 45-46) hebben de III werd een bronzen dolk gevonden, die door Butler toen besehikbare gegevens met betrekking tot graf­ (Butler, Lanting & Van der Waals, 1972) met Midden­ orientering en ligging van de dode in het graf geana­ Europese Vr.Br.A2 en Britse We ssex II-tegenhangers lyseerd. Inmiddels zijn meer graven bekend geworden wordt vergeleken, door Vandkilde (1996: p. 214) tot in Nederland en NW-Duitsland, zijn meer oude op­ het Zuid-Scandinavische type Virring gerekend. Type gravingen geanalyseerd en zijn meer 14C-dateringen Virring behoOl·t tot haar periode Oldel' B/'OnzeAge lA, verricht. Het is duidelijk, dat de gepostuleerde draaiing die gelijktijdig is met Vr.Br.A2. De datering is daarom van ldokbekergraven van NW-ZO in de maritieme fase uiteindelijk dezelfde als die van Butler. In de voet van via N-Z naar O-W in een latere fa se niet heeft plaats­ periode 2 werden scherven van een grote en gevonden. Dit idee was enerzijds gebaseerd op de lig­ typologisch late WKD-pot gevonden. Houtskool van ging van het lijksilhouet in de beide vroege graven, de aangekoolde kist in het grafmet de dolk werd 14C_ met maritieme ldokbekers, van Mol en Wehm, en de gedateerd: GrN-6753C 3450±45 BP. Hetmonster werd stilzwijgende aanname, dat het daar wel om man­ alleen met zuur voorbehandeld; de datering is daarom nengraven zou gaan. Anderzijds wekte het voorkomen mogelijk te jong! van een aantal N-Z gerichte ldokbekergraven in Noord­ De depotvondst van Ohlenburg (Boberg Fpl. Il) en Oost-Nederland de indruk, dat deze een aparte fa se bestaat uit een slordig versierde WKD-beker, een gro­ vormden. Dat is onjuist gebleken: naast uitgesproken te bronzen Noppenring, een bronzen ring van brons­ vroege N-Z gerichte graven (Noordbarge; zie Lanting, blik met overlappende uiteinden en een bronzen rand­ 1996) hlilllen ook late N-Z gerichte graven voor (b.v. bijltje (Schindler, 1960). Deze zorgt overigens voor Eenerschans; Van Giffen, 1946). Deze graven moeten enige velwarring als hij in een afbeelding(Schindi er, als uitzondering op de regel worden gezien. Boven­ 1960: Abb. 24) suggereert, dat het om de snedehelft dien komen in Midden-Nederland N-Z gerichte gra­ van een randbijl gaat, terwijl hij in de beschrijving van ven met klokbekers die tussen maritiem en vroeg­ de vondsten alleen over een lichte beschadiging van Ve luws staan, niet voor. de snede, maar niet over een missende top rept. Vo l­ We kmmen daarom de volgende regels opstellen gens Va ndkilde (1996: p. 70) gaat het inderdaad om met betrekking tot het grafrihleel van de Klokbeker­ een fragment, en wel van een lage randbijl van type culhlUr in Nederland: Emmen. Zij rekent de Ohlenburg-depotvondst tot haar - de graven zijn gemiddeld O-w gericht, met af­ LN-II-depotvondsten (Vandkilde, 1996: p. 149), maar wijkingen tot 45° beide kanten op; wil de vondst laat in LN-I dateren, vanwege de vorm -mannen werden liggend op de linkerzijde met op­ van de WKD-pot. Met dit argument ontstaat echter een getroldcen knieen en met het hoofd naar het oosten cirkelredenering. Vanuit Nederlands gezichtspunt doet begraven; de beker namelijk niet overdreven vroeg aan. De slor­ - vrouwen werden liggend op de rechterzijde met dige versiering doet eerder denken aan die van de grote opgetrokken knieen en met het hoofd naar het westen wildceldraadpotten. Anderzijds is het waarschijnJijk wel begraven; juist, dat WKD-bekers vroeg te dateren zijn, en in een - nabijzettingen in grafheuvels, zoals in Oostwoud, later stadium door Kiilllmel'kerall/ik worden vervan­ hlm. II, en Drijber/Otterberg hun. II voldoen niet aan gen. De grote WIill-potten lijken ovelwegend laat te het richtingscriterium. We l liggen mannen en vrouwen zijn, en de opvolgers van 'potbekers' die in een vroe­ op de voorgeschreven zijde. gere fase optreden. Deze tweedeling schijnt ook op Dat mannen in primaire graven al in de vroegste Schokland/P 14 te zijn vastgesteld (Hogestijn, 1991: fa se met het hoofd naar het oosten Iiggel1, blijkt uit de p. 122). 14C-datering van het antropologisch gedetermineerde Alle gegevens op een rijtje zettend, lijkt het waar­ skelet in het vlakgraf onder tumulus II te Oostwoud schijnlijk dat de overgang laat-Neolithicum (KB)­ (zie 4.1 4.4). Vo or latere graven zijn de aanwijzingen vroege bronstijd (WKD) vroeg in Vr.Br.Alb in de zin overvloediger: lijksilhouetten op de linkerzijde met het van Vandkilde plaatsvond. Een absolute datering van hoofd naar het oosten in graven met typisch manne­ ca. 1875 v. Chr. is aalmemelijk. Dat correspondeert met lijke bijgiften als polsbesehermers en pijlpunten, de een 14C-ouderdom van ca. 3575 BP.Dat is 75 jaar la­ overeenkomstige Iigging van het skelet van een 15- ter dan Lanting & Mook (1977: p. 99) postuleerden, jarige jongen in vlakgraf I te Molenaarsgraaf (Louwe maar die hielden dan ook geen rekening met 'oud­ Kooijmans, 1974: pp. 243-249) en voor de late NO­ hout' -effe ct in de houtskooldateringen waar zij zich Nederlandse graven met hamers en mesjes het lijk­ op baseerden. silhouet op de linkerzijde en het hoofd naar het oosten in het hamergraf van Zuidvelde (Lanting, 1973: fig. 23). Verder kan voor de ligging van mailllen op de Iin­ kerzijde verwezen worden naar de graven in tunmlus 42 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICRT

II te Oostwoud, en het graf onder lage heuvel in Vel­ den, dat het mannengraven betreft. Maar hoe werden serbroekpolder (voor beide: zie 4.14.4). de vrouwen dan begraven? Ret lijkt erop, dat die even­ Vo or de ligging van vrouwen op de rechterzijde kan eens met het hoofd naar het zuiden werden bijgezet, eveneens ven�ezenworden naar de antropologisch on­ maar liggend op de rechterzijde. De dode kijkt dus derzochte graven van tumulus-II te Oostwoud. Primaire naar het Oosten, de ktueen wijzen naar het Oosten. vrouwengraven zijn niet direct aan te wijzen, bij ge­ Een voorbeeld hiervan is hoogstwaarschijnlijk het graf brek aan skeletmateriaal, en bij gebrek aan typisch met WKD-bekervan Querenstede, al werd de waarne­ vrouwelijke grafgiften. Maar bij nader ulzien is duide­ l1lingdaar bemoeilijkt door een jongere verstoring ter lijk, dat de Hocker-silhouetten van Mol en Wehm,beide hoogte van de benen (Zoller, 1963: afb. 4). Een niet­ liggend op de rechterzijde, hoofd naar bet NW, aan dateerbaar voorbeeld zou het zeer gave lijksilhouet van vrouwen moeten worden toegeschreven. Gevreesd tllmulus G bij de RUlmeschans aan het Uddelerl1leer moet worden dat vrouwengraven voor een groot deel kUlmen zijn (RoIwerda, 1912: afb. 15). vondstloos zijn geweest. In NO-Nederland kan overi­ gens gewezen worden op bet 14C-gedateerde, maar DE 14C-DATERINGENVOOR RET vondstloze vlakgrafmet lijksilhouet onder tumulus III 4. NEDERLANDSE NEOLITHICUM op de Bergakkers bij Eext (zie Jager, 1985: fig. 43), en op het primaire graf van tumulus II op de Otterberg bij Drijber met twee klopstenen en mogelijk een stukje 4.1. Bandkeral1liek brons als grafgiften (Lanting, 1973: pp. 273-275). In 4.1.1. De totale dllur van LBK, inclusief fa se la het westen des lands moet natuurlijk gewezen worden op vlakgraf III te Molenaarsgraaf, met het skelet van De 14C-dateringen voor LBK hebben al veel onder­ een 1,5 jarig meisje, dat met het hoofd naar het westen zoekers bezig gehouden, zowel op lokaal, regionaal is begraven (Louwe Kooijmans, 1974: pp. 260-263). als bovenregionaal niveau. Vrijwel altijd was de con­ Roewel de aanwijzillgen betreldælijk sunmlier zijn, clusie, dat de bestaande chronologische indelillgen, ge­ lijkt het er dus ster!( op dat het grafritueel van de klok­ baseerd op analyse van nederzettingen en grafvelden, bekercultuur uniform was in heel Nederland, van het door de 14C-dateringen niet werden bevestigd, l1laar moment dat maritieme bekers in gebruik waren tot de eigenlijk ook niet werden tegengesproken. In fe ite was laatste Veluwse klokbekers, resp. Zuidvelde/ Emmer­ aan de 14C-dateringen niet meer te ontlold(en dan glo­ hamers in NO-Nederland en NW-Duitsland. Dit bale begin- en einddaterulgen voor de hele cultuur. Ook grafritueel hield in, dat klokbekerl1lannen dezelfde aan de cross-dating van verschillende regionale LBK­ grafligging hadden als Enkelgrafvrouwen, en ldok­ groepen droeg 14C niet veel bij, al meent een enkeling bekervrouwen die van Enkelgrafmannen! hieruit inspiratie voor nieuw typochronologisch on­ De reden waarom sOlmnige graven N-Z gericht wer­ derzoek te kunnen putten (Petrasch, 1999: p. 166, laat­ den ontgaat ons (nog.). Dat deze grafrichting met enige ste alinea). regelmaat voorkomt is lastig, want het verdoezelt tot In werkelijldleid is dit gebrek aan precisie van de op zekere hoogte het onderscheid tussen klokbeker­ 14C-dateringen te wijten aan: en Wild(eldraadgraven. Een N-Z gericht graf zonder a) het gebruik van hoofdzakelijk houtskool met alle vondsten maar met bekisting en/of geburkt lijksilhouet problemen van 'eigen leeftijd', etc.; kan helaas dus ook een klokbekergraf zijn. Ret was b) de in het algemeen veel te grote standaarddevia­ bovendien al duidelijk, dat een enkel O-W gericht graf ties; met Wild(eldraadaardewerk geassocieerd is. Ret dui­ c) de vorm van de jaarringijkcurve in de periode delijkste voorbeeld was tot voor kort grafheuvel Ker!(­ 5300-5000 v.Chr. met twee stllldæn hobbelig plateau weg 2 bij Eext (Lanting, 1973: fig. 6). Later is een nog met waarden van 6250 en 6200 BP, gescheiden door fraaier voorbeeld bekend geworden, uit Westerholt, Kr. een dal met een diepste punt rond 6150 BP.V66r 5300 Wittmund (Schwarz, 1995: pp. 68-70, Abb. 25: lO en v.Chr. is de curve steiler, na 5000 v.Clll·. eveneens. Abb. 26). Daar werd een O-W gericht grafmet sporen Daarnaast mag niet worden uitgesloten, dat som­ van een bekisting gevonden, waarin een fraaie WKD­ mige labOl'atoria problemen hebben met been. De pro­ beker als grafgift was meegegeven. Overigens moet blemen worden natuurlijk niet opgelost met de in ar­ in Drentlle ook het graf met WKD-beker uit een cheologische hillgen zo geliefde simpele statistische tumulus ten noorden van Gasteren (Lanting, 1973: fig. technieken. Willen we iets met 14C do en aan de abso­ 19 en fig. 2) tot de O-W gerichte graven worden gere­ lute chronologie van LBK, en aan datering van archeo­ kend. Alldere graven met WKD-bekers liggen echter logisch bepaalde subfasen, dan is dat alleen mogelijk N-Z, zoals Emmerhout, tumulus III en Querenstede, met goede daterulgen aan monsters met verwaarloos­ Kr. Almnerland. bare eigen leeftijd, dus aan verkoolde zaden en botten Op grond van een aantal vondsten van lijksilhou­ van planteneters. Dateringen aan menselijk bot zijn etten is duidelijk, dat Ul sonmuge WKD-graven de dode eigenlijk alleen bruikbaar als vaststaat dat geen 'vis­ gehurkt liggend op de linkerzijde en met bet hoofd effecten' aanwezig zijn. En dat kan slechts met zeker­ naar het zuiden wa's begraven. Aangenomen mag wor- heid vastgesteld worden indien 813C en 815N in het bot- J4C-chronologie: Neolithicum 43 collageen en eventueel ook 8I3C in het botcarbonaat d) ElIkingen . Vo lgens Stauble (1995: p. 234) werd zijn bepaald (Lanting & Van der Plicht, 1995/96). hier slechts een huis, behorend tot LBK la, onderzocht. We willen in dit verband nog eens de aandacht ves­ Twee monsters organisch aankoeksel op scherven uit tigen op een korte notitie van eerstgenoemde auteur F30, een wandbegeleidende kuil, werden gedateerd: (Lanting, 1993/94), waarin op grond van wiggle 1I10t­ UtC-2344 6460±80 BP ching van dateringen aan graan en bot wordt aange­ UtC-2325 6320±90 BP toond, dat de totale .duur van LBK, inc\usief de in de Het gewogen gemiddelde van 6400±60 BP wordt niet Niederrheini"scheBucht afwezige fase la, hooguit zo'n gebruikt. 300 jaren duurde, en dat de Merzbach-fasen van Stehli e) RottenbLIIg. Vo lgens Reim (1994) is in deze ne­ (1989) geen 25, maar 11-13 jaren duurden. Sindsdien derzetting het oorspronkelijke loopvlak bewaard ge­ zijn nieuwe dateringen voor LBK-fase la bekend ge­ bleven onder later sediment. Tot dusverre zijn alleen worden, zijn kritische opmerkingen gepubliceerd over resten van LBK la ontdekt. Twee monsters been wer­ de zekerheid van associatie van enkele van de Oxford­ den gedateerd: dateringen van la-monsters, en is een correctie in de ETH-9548 huis A 6230±90 BP dendrochronologie van de j aarring-ijkcurve versclle­ ETH-9549 huis B 6060±70 BP nen. In de oude jaarring-ijkcurve bleken 41 jaren te missen v66r hetjaar 5241 v.Chr. (zie par. 1 .2). De mis­ Een tiental dateringen wordt niet gebruikt, hoewel ze sende jaarringen zijn inmiddels 14C-gedateerd, en ver­ in eerste instantie als geassocieerd met LBK-Ia wer­ werkt in de nieuwe curve. Ve rder zijn in de tussentijd den beschreven (Hedges et al., 1989) en door Lanting nieuwe gegevens m.b.t. de dendrodatering van (1993/94) ook als zodanig werden gebruikt. Het be­ Erkelenz-Ki.ickhoven bekend geworden. Deze dendro­ treft dateringen van Bruchenbrucken, Wang en Eils­ dateringen zijn van groot belang voor de inpassing van leben. Stauble (1995: p. 232) vermeldt, dat in Bru­ de 14C-dateringen in de j aarring-ijkcurve. chenbri.icken in alle LBK-Ia-contexten ook jongere Het is dus nodig de wiggle-matching van 1993/94 scherven voorkwamen. lets dergelijks wordt ook ver­ nog eens te herhalen. De volgende dateringen voor meld voor Wang (Hillemeijer, 1990). Stauble gebruikt LBK-fase la blijken bruikbaar te zijn: dit om de hem ongevallige jonge dateringen van Bru­ a) Neckenmarkt. Vo lgens Lenneis et al. (1996) is chenbri.ickenen Wang te elimineren, en voor Bruchen­ OxA- 1533 ten onrechte toegeschreven aan LBK la. bri.icken alleen de oudste resultaten te handhaven. Over blijven drie dateringen aan verkoold graan: lets dergelijks had ook Gronenborn (1990: p. 177 en OxA- 1533 6170±80 BP p. 182: Appendix) al voorgesteld, maar deze proce­ OxA- 1535 6180±IOO BP dure is natuurlijk niet aanvaardbaar. Of alle dateringen OxA- 1536 62 10±80 BP zijn onbetrouwbaar, of alle zijn acceptabel. Aangezien b) Schwanfe ld. Vo lgens Stauble (1995: p. 229) komt de Oxford-dateringen werden verricht aan monsters hier geen jongere LBK dan la voor. Wel is er midden­ bestaande uit meerdere fragmentjes graankorrel i.p.v. neolitische bewoning. De volgende dateringen voor fa ­ aan een complete korrel (Hedges et al., 1989: p. 226) se la zijn beschikbaar: is de kans op samenvoeging van oud en jong materiaal OxA- 1539 verkoold graan 6380±80 BP aanwezig, zoals bij twee dateringen inderdaad lijkt te Hd-14111 been 6343±42 BP Hd-1403 1 been 6380±!OO BP zijn gebeurd (OxA- 163 1 F76: 134/ 135/136 4700± 1 1O Hd-1 4032 been 6240±55 BP BP: OxA- 1632 F150: 14/29/6 1: 5410±90 BP). De UtC-2340 aankoeksel aardewerk 6350±80 BP resterende vier dateringen van Bruchenbri.icken en de Stauble vermeldt ook een datering van 6580±20 BP beide van Wang wijken weliswaar nauwelijks af van (Hd-14219) aan menselijk been van een skelet begra­ de bovengenoemde wel aanvaarde dateringen voor ven in een wandbegeleidende lcuil van huis 16. Hij LBK-Ia, 111aar om de discussie zuiver te honden, zul­ vermeldt geen 8I3C van het botcollageen, terwijl 8I3C len ze niet gebruikt worden. Om dezelfde reden wor­ in botcarbonaat en 815N in botcollageen niet bepaald den ook de vier dateringen van Eilsleben niet gebruikt. zullen zijn. De kans is groot, dat deze datering te oud Vo or deze vindplaats zijn geen aanvullende gegevens is als gevolg van 'viseffect', en de datering wordt door gepubliceerd, buiten wat Hedges et al. (1989) ver­ ons dan ook niet gebruikt. meldden. Aangezien deze site intensieve latere bewo­ c) Goddelau. Vo lgens Stauble (1995: p. 23 1) komt ning (LBK, Stichbandkeralllik) kent, en in een tweede hier alleen LBK-Ia voor. De volgende dateringen zijn serie (Hed ges et al., 1993 b: p. 318) wel duidelijk sprake beschikbaar: is van vermenging, lijkt het ons beter om ook deze OxA- 1628 graan F.9 6300±90 BP getallen niet te gebruiken. . Hd- 14009 been F.9 6260±40 BP Vo lgens Modderman (1970: hfdst. VIII) en Stehli Hd-14173 been F.9 6295±50 BP (1973: pp. 89- 1 00) kan de LBK in Znid-Limburg en Hd-14176 been F.71 6370±35 BP op de Aldenhovener Platte verdeeld worden in 7 fa­ De drie dateringen van F9 zouden gemiddeld kunnen sen, genunm1erd Ib-Id (oudere LBK) en Ila-Ild (j on­ worden (6277±30 BP), maar in deze studie worden ze gere LBK). De vroegste LBK van fa se la komt hier afzonderlijk gebruikt. niet voor. Later ontwikkelde Stehli (1989) een systeem 44 J.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT van 15 Siedlungsphasen voor de LBK-nederzettingen Erkelenz-Kiickhoven binnen ofnet buiten de range in langs het Merzbach-dal op de Aldenhovener Platte. kalendetjaren voor de Merzbach-fasen XI-XIII komen Deze indeling geldt ongetwijfeld ook voor de LBK­ te liggen. Bij de groepsgewijze wigg/e matching moet nederzettingen in Zuid-Limburg. Een correlatie van de statistische betekenis van een 14C-datering, en van de beide systemen kan met enige moeite uit de lite­ een grote groep 14C-dateringen niet vergeten worden. ratuur worden geextraheerd (zie b.v. Stehli, 1994: Abb. Immers, de werkelijke 14C-ouderdom ligt met 68% 36): zekerheid binnen het traject van de gemeten 14C-ouder­ Merzbaeh I-III Modderman Ib dom plus of min een standaarddeviatie. Bij een grote IV-VI Ic groep 14C-dateringen zal daat·om bij l op de 3 geval­ VII-VIII Id len de werkelijk 14C-ouderdom buiten de ±l standaard­ IX-X Ila deviatie liggen. Ook bij een groepsgewijze behande­ XI-XII Hb ling moeten we er vanuit gaan dat een aantal dateringen XIII Ile zelfs met zijn ±1 standaardmarge bui ten de meest waar­ XIV-XV Ild schijnlijke range in 14C-jaren voor die groep in zijn Er zijn slechts zes dateringen aan graan gepubliceerd, geheel valt, zonder dat sprake is van fo ute dateringen! uit de nederzettingen Langweiler 2, 8 en 9, waarvan In figuur 3 is geprobeerd beide groepen daterin­ de toewijzing aan een Stehli-Siedlungsphase bekend gen zodanig te verde len over de j aarring-ijkcurve dat is (Hedges et al, 1993b: p. 318). De archeologische een zo groot mogelijk interval voor de Merzbach-fa­ toewijzingen zijn aan Merzbach-fasen XI-XIII, het­ sen I-X overblijft. Het is duidelijk dat de LBK IIb-c geen correspondeert met Modderman II b-c: (XI-XIII) dateringen na 5100 v.CIli". thuishoren, op OxA-2899 XI 6290±70 BP grond van de dendrodateringen van Erkelenz-Kiick­ OxA-2897 XII 6230±60 BP hoven. Anderzijds kan de begindatering voor deze OxA-2898 XII 6170±60 BP groep niet al te ver na 5100 v.ChI. liggen, aangezien OxA-2896 XlII 6190±60 BP anders de band van meest waarschijnlijke 14C-ouder­ OxA-2900 6160±60 BP XTTI dOl11lnen te a-centrisch over de werkelijke metingen OxA-2901 XlII 62S0±60 BP komt te liggen. OxA-2899 ligt met zijn marge van ±1 Het mag verbazingwekkend heten, dat nog steeds geen standaarddeviatie net buiten deze band. Ca. 5080 v.Chr. series dateringen aan verkoold graan of hazelnoot­ lijkt een aanvaardbare aanvangsdatering. doppen beschikbaar zijn voor LBK in het Beneden­ Vo lgens Stehli zou een Merzbachfase 25 jaren heb­ rijngebied. De enige andere dateringen die gepubli­ ben geduurd. Dat zou betekenen, dat Merzbachfase I ceerd zijn schijnen de dateringen van hazelnootdoppen = LBK Ib) rand 5325 v. Chr. begon, met een bij­ uit Wang (6l 50±90, UtC-3678) en Vaux-et-Borset, ( behorende 14C-ouderdom van 6350 BP.Dat is duide­ Gibour (6 l 95±50, OxA-6906), van graan uit Crisnee lijk in tegenspraak met figuur 3. De ondergrens van (6320±75, Lv-1580) en uit Darion-Colia (6240±100, de LBK la dateringen ligt aanzienlijk later, qua 14C_ Lv-1579) te zijn. De archeologische toewijzingen van ouderdom. Een Merzbach-fase moet dus korter ge­ het aardewerk bij deze monsters is echter niet bekend. dumd hebben. Bij 20 jaar per fa se ZOll de beginda­ De onzekerheidsmarges zijn bovendien onaangenaam tering van Merzbach-fase I bij 5280 v.Clu"./6260 BP groot. hebben gelegen, bij 15 jaar per fa se bij 5230 v.Chr./ We besehikken over twee dendrodateringen voor 6230 BP. Laatstgenoemde getallen zijn op grond van de 2-fasige LBK-put van Erke/enz-Kiickhoven, nI. 5089 figuur 3 goed te verdedigen. Bij een dum van 15 jaar v.Clu·. voor de le fase = putmantel I) en 5057±5 v.ChI. ( per fa se ligt het eind van Merzbach-fase Xv, of van voor de 2e fa se (putmantels II+III; vig. Weiner, 1998). LBK Ild bij 5005 v.Chr., het begin van Merzbach-fase In de vulling van de put, vom·al in de opzettelijk in put IX, of van LBK Ila, bij 5110 v.Chr. De put van I gestorte grond, zijn voldoende scherven gevonden Erkelenz-Kuckhoven zou dan tijdens LBK Ila zijn om te kunnen vaststellen, dat put I tijdens de jongere gebouwd, en laat in LBK IIb zijn hersteld. LBK werd geconsh·ueerd. Ve rde r zijn er aanwijzingen, Een begindatering van LBK la van 6375 BP is vol­ dat de bewoning nog niet ten einde was toen put 2 bui­ gens figum 3 niet onwaarschijnlijk. Dat zou een da­ ten gebruik raakte (Weiner, 1993; Lehmann, 1993). tering in kalendetjaren ergens tussen 5360 en 5325 Aangezien er geen redenen zijn om aan de beh·ouw­ v. Chr. inhouden. LBK la zou dan 95 130 jaren ge­ baarheid van bovengenoemde dateringen te twijfelen, å duurd hebben. Indien een Sied/ungsphase tijdens LBK moeten we proberen de dateringen voor LBK la en la ook 15 jaar duurde, zou LBK la dus 6 tot 9 Sied­ die voor LBK IIb-c zo over de jaarring-ijkcurve te ver­ /ungsphasen gekend hebben. Gezien het fe it, dat LBK delen, dat ze gescheiden worden door een 'lege' zone, Ib slechts 3 Siedlungsphasen duut"de, lijkt een aantal breed genoeg om de Merzbach-fasen I-X in kwijt te van 6 S;'edlungsphasen van LBK la reeler dan 9. We raken. Er is dus sprake van groepsgewijze wiggle kiezen dus voor een begin van LBK la rond 5325 v.Chr. lI1atching: bij de meest waarschijnlijke range in 14C_ jaren wordt de bijbehorende range in kalendetjaren bepaald. Vo orwaat:de is, dat de dendrodateringen van I4C-chronologie: NeolithiculI1 45

en __ =_ 98 c:ncn,,"cn==- INTCAL .... __ en"" ...... LBKla I b-d n a -d I I --I I ---­ I J ...... _--- i?T:----+-----�: --�� � c::J c:::J c::Jc:::J l I I ----- I xx;:;:;;;; ;:;: :;;: 6500 I l l I • l I 1 6400 I I

o.. CO C i j ID . � 6200 l U It]'! ;:t 6100 ';::::::: : : : ' .': : : : : ...... )\::;:;:;:::;:::;:; .. : : :; : : : :. : . . : : . : :;:::::::;.: .: .. : 6000 j ...... ; : : : ...... 5900 :: : . . �::\§ �:I..ii.i�.>::::U.::� I ______LBK fase____ I______a �����__ : < : ______LBK____ II b/__c _J 5BOO L- ������-L----�I �·�.�: ·�� L- � � 5600 5500 5400 5300 5200 5100 5000 4900 4800 cal BC

Fig. 3. De Illeest waarschijnlijke absolllte datering van de Lineaire Bandcerallliek (LBK), op grond van wiggle-lIIatchillg van dateringen aan been en verkoolde zaden voor de fasen LBK la en LBK !Ib/c. Te neinde fase la niet al te lang te laten duren, is gekozen voor een begindatering van ca. 5325 v.Chr., hoewel 5360 v.CllI'. ook Illogelijk zijn. ZOll

4.1.2. De 14C-dateringen van LBK in Ne derland en kuil bij huis 27, vdm. 108, fase Ile: direct aangrenzende gebieden GrN-2 160 6150±70 BP kuil bij huis 58, vdnr. 332, fase Ile: GrN-23 IO 5080±70 BP Wat de dateringen voor LBK in Zuid-Lilllburg bett'eft, verkoolde takken in de vulling van is sinds Lanting & Mook (1977) niets veranderd. On­ graf 3, vdm. 752, fase Ile: danks nieuw onderzoek, o.a. in Geleen-Janskalllper­ GrN-5733 6330±75 BP veld (Lo uwe Kooijlllans et al., 1992) en Stein-Sander­ graf 98, fase Ild: boutlaan (Hendrix, 1991) zijn geen nieuwe dateringen GrN-23 I I 6510±]00 BP verricht. Dat is lllet name in het geval van Geleen-Jans­ graf 1 10, fa se Ild: kamperveld bijzonder jammer. Deze nederzetting werd GrN-2884 6055±80 BP voornalllelijk bewoond tijdens de fasen Ib en Ic, en GrN-5733 is in Lanting & Mook (1977: p. 42) foutief leverde o.a. verkoolde emmertan�e en eenkoorn op, als 6300±65 BP vermeld. De houtskool uit de kuil bij naast andere botanische Illaeroresten. Vo or een AMS­ lmis 58 is uiteraard veel te jong voor LBK. datering is slechts een graankorrel nodig. Aan nauw­ Geleen (Waterbolk, 1958/59) keurige dateringen aan materiaal met verwaarloosbare kuil H Il, fase Ib: eigen leeftijd is juist voor die perioden behoefte. GrN-995 6370±60 BP De volgende dateringen zijn bekend, verricht aan kuil K 8, vdm. 838, fa se Ib: houtskool en uitsluitend met zuur voorbehandeld (ten­ GrN-996 6175±60 BP zij anders vermeld), zoals bestudering van de labora­ Sittard (Modderman, 1958/59) toriumdagboeken heeft aangetoond. Op de 16ss lijkt kuil, onderzocht door Glasbergen, fa se Ib/c. Zuur-loog-zuurvoorbeh andeling?: een dergelijke onvolledige voorbehandeling weinig ef­ GrN-320 6100±]40 BP fe ct te hebben. kuil bij lmis 19, vdnr. 126, fase Id: GrN-422 5790±]90 BP Elsloa (Modderman, 1970) kuil bij huis 19, vdm. 119, fase Id: paalgat huis 32, vdm. 130, fase Ib: GrN-423 6200± 150 BP GrN-2 164 6270±85 BP paalgat huis 55, vdnr. 282, fase Ic: Bij vergelijking met figuur 3 valt op, dat de daterin­ GrN-2 159 6320±90 BP gen van 6270±85 en 6175±60 voor Ib, 6150±70 voor Ile en 6055±80 voor Ild min of meer in overeenstem- 46 lN. LANTING & l V AN DER PLICHT ming zijn met de verwachtingen. Ook de datering van botfragmenten. Kennelijk waren meer oude vers torin­ 6320±90 voor Ic is acceptabel. De overige dateringen gen in de gelaagdheid aanwezig dan de opgravers hebben 6f een te grote standaarddeviatie om bruik­ meenden, en mede daardoor is vermenging van ouder baar te zijn, 6f zijn kennelijk te oud vanwege 'oud­ en jonger materiaal bij deze botfragmenten ni et uit te hont-effect' . sluiten. Zo lijkt het ons het meest waarschijnlijk dat Vo or 14C-dateringen van LBK in Belgie kan ver­ Lv-1415 bestond uit botfragmenten uit de lagen 5 en wezen worden naar Cahen & Docquier (1985: table 6, en daat'door honderden jaren te oud. Gif-6058 da­ 5), Gilot (1988), Gilot (1997), Van Strijdonck et al. teert kelmelijk een niet-herkende verstoring van laag (1998) en Bronk Ratnseyet al. (2000: p. 251). Bij geen 5 vanuit la ag 4. Gif-5165 kan een mengsel van bot­ van deze dateringen is een Modderman- ofMerzbach­ fragl11enten uit de lagen 4 en 5 zijn. Gif-6059 is ken­ fa se bekend. Dat is bijzonder spijtig in het geval van nelijk materiaal uit laag 5 in een niet-herkende ver­ de graan- en hazelnootdateringen Crisnee (Lv- 1580), storing van laag 6. De werkelijke ouderdol11 van laag Darion (Lv-1579), Wang (UtC-3678) en Vaux-et­ 5/onderste helft wordt aangegeven do Ol' Lv-1588 BOl'set, GibOllr (OxA-6906). De dateringen Lv-1329 6500±100, Lv-1590 64 1 O±95 en Gif-6059 6400±300 t/m -1342 van Liege-Place St. Lambert zijn verricht BP.De beide Leuven-dateringen zijn niet gecorrigeerd aan been (zie Gilot, 1997: p. 50), maar ni et gecorri­ voor isotopenfractionering, en dus 80 å 100 jaren te geerd voor isotopenfractionering. De werkelijke 14C_ jong. De werkelijke 14C-ouderdol11 van la ag 5/onder ollderdommen liggen 80 å 100 jaren hoger! zou dus bij 6600-6500 BP kunnen liggen, hoewel een Vo or een overzicht van dateringen van Langweiler iets jongere datering niet uitgesloten is. In ieder geval 2, 8 en 9 op de Aldenhovener Platte kan vetwezen wor­ lijkt dit La Hoguette-aardewerk van Bavans ouder te den naar Breunig (1985: Tab. 1). Deze dateringen zijn zijn door de ondste LBK fase la (zie fig. 3). voorzien van een Merzbach-fase. Bij een aantal van De datering van Limburg is geheel gebaseerd op deze dateringen is sprake van 'oud-hout-effe ct'. Van de associaties met LBK. meer belang zijn de Oxforddateringen van verkoold graan uit Langweiler 2, 8 en 9. Deze zijn reeds ge­ noemd in par. 4.1.1. 4.3. Blicquy

Hoewel nog geen vondsten bekend zijn, is het niet on­ 4.2. La Hoguette en Limburg waarschijnlijk, dat Blicquy ook in Znid-Limburg zal worden ontdekt. Dateringen zijn bekend van de Belgi­ De datering van La Hoguette is grotendeels gebaseerd sche vindplaatsen, en in l11indere mate voor de NOOl'd­ op de associaties met LBK. Zover ons bekend is de La Franse vindplaatsen van de nauwverwante Villeneuve­ Hognette-nederzetting van Stuttgart-Bad Cannstatt, Saint Germain groep. Vo or de Belgische dateringen Tierpark Wilhelma (Schiitz et al., 1992) niet 14C_ge_ kan vetwezen worden naar Cahen & Docquier (1985: dateerd. tab. 4), Gilot (1997) en Bronk Ratnsey et al. (2000). Wel gedateerd lijken de La Hognette-scherven in Vo or een groep die nog net overlapt met late LBK en de abri's van Bavans (Doubs, Fr.) te zijn. Deze werden die verder gelijktijdig zou zijn met Grossgartach zon onder in de 30-40 cm dikke la ag 5 gevonden, samen men dateringen tussen 6150 en 5800 BP verwachten. met mesolithische trapezia en Montbani-klingen. Bo­ Een groot aantal is echter aanzienlijk ouder, en jonge venin laag 5 werden scherven van jongere LBK ge­ getallen komen ni et voor. De enige vervaldatering aan vonden, samen met asymmetrische trapezia, LBK-pijl­ materiaal met verwaarloosbare eigen leeftijd (hazel­ pll11ten etc. (Aime, 1992). Laag 5 lag boven la ag 6 met nootdoppen, Va nx-et-Borset, Lv-191O 6430±65 BP) vroeg-Mesolithicum met 14C-dateringen rond 8200 Bp, is apert fo ut. Gelulckig beschikken we sinds kort over en onder laag 4 met een onduidelijk midden-Neolithi­ een AMS-datering aan hetzelfde monster (Bronk Ram­ Cllm en een 14C-datering van 4580±1 1 O BP.Vo or laag sey et al., 2000: pp. 250-25 1): 5 staan meerdere, en op het eerste gezicht tegenstrijdi­ OxA-6904 6040±45 BP ge dateringen ter beschikking. Een beenmonster on­ Ook is een tweede vondst van verkoolde hazelnoot­ der uit laag 5/ZZW-abri werd gedateerd op 7130±70 doppen uit deze nederzetting gedateerd: BP (Lv-1415). Monsters halvelwege laag 5/ZZW-abri OxA-6905 6200±55 BP en centrale abri werden gedateerd op 43 1 0±90 (Gif- Vo or de groep Villeneuve-Saint Germain beschild

Vi/feneuve-Saint Ge/'/uain Houtskool uit een paalgat van huis 10, dat aan Gross­ Ly- 1824 6130±200 BP gartach kon worden toegeschreven werd gedateerd: Ly-I 825 60 I 0±200 BP KN-2966 5890±65 BP Tr osfy-Bl'euil- 'Les Obeaux ' (Gallia Prehistoire 29, Zes andere dateringen aan houtskool uit paalgaten zijn 1986: pp. 429-430) onbruikbaar vanwege de grote standaarddeviaties Ly-3460 5890± 120 BP (5400±300, 5420±140, 5780± 170, 5810± 2 1 O, Van deze drie dateringen is materiaal en context ons 5940±300 en 6050±140). Twee dateringen aan houts­ niet bekend. 'Voor de volgende drie is been gebruikt kool uit paalgaten van huis IO zijn eenduidig veel te (Hedges et al., 1997: p. 457): oud (6660±65 en 6800±370 BP). Kennelijk beh'efthet Poses-'Sur la Mare' LBK- la houtskool in secundaire ligging. Nadere in­ OxA-6152 str. 63 5730±60 BP formatie betreffende het type Grossgartach in Schwan­ OxA-6 153 str. 46 5800±65 BP feld hebben we niet gevonden. Gezien de dateringen OxA-6154 str. 52 6175±65 BP. moet het om een laat-Grossgartach handelen.

4.4. Grossgartach tlm Bischheim 4.4.2. Planig-Friedbel'g en Rdssen 4.4.1. Grossgal'tach Planig-Friedberg en Rossen tre d en op bescheiden Grossgartach is in Nederland nog niet aangetroffen schaal in Limburg op. Van de Alderhovenel' Platte en maar gezien het optreden van midden- en laat-Gross­ nit het zuiden van Westfalen is bewoning op grotere gartach in het Duitse Benedenrijngebied en in het zui­ schaal bekend. Dit de betreffende nederzettingen zijn den van Westfalen moet rekening worden gehouden 14C-dateringen bekend. Vo or Planig-Friedberg en Ros­ met een eventueel, zij het sporadisch voorkomen in sen zijn ouderdommen in kalendeljaren van 4700-4300 LimbUl'g. Vo or midden- en laat-Grossgartach zijn da­ v.Chr. te verwachten, en in 14C-jaren van 5800-5400 teringen in kalendeljaren van 4900-4700 v.Chr., en in BP. 14C-jaren van 6000-5800 BP te verwachten. De zgn. Grossgartach C-nederzetting van Jiifich­ Slechts een van de nederzettingen in het Beneden­ We ffdO/j(= Hambach 260: Dorlm-lhmig, 1983b) moet rijngebied heeft redelijke dateringen opgeleverd. Het volgens Spatz (1996: p. 444) in fe ite aan Planig-Fried­ bet1'eft monsters houtskool, verkoold graan en kaf uit berg worden toegeschreven. Er zijn d1'ie houtskooldate­ diepe, ronde kuilen met roodverbrande randen en bo­ ringen bekend, waarvan twee zeker te oud zijn voor dem uit Hassefsweifel' 2A (Boelicke et al., 1979a: pp. Planig-Friedberg: 331 ff.) en 2B (Boelicke et al., 1979b: p. 386 en Abb. KN-2947 Stelle 532 6530± 150 BP 13). Het bijbehorende aardewerk kan volgens Spatz KN-2948 Stelle 718 6030±75 BP (1996: p. 444) aan de fase midden-Grossga1'tach wor­ KN-2949 ? 5810±65 BP den toegeschreven. Over de voorbehandeling van de De nederzetting Inden 3 werd langdurig bewoond, van monsters is niets bekend: vroeg- tot laat-Rossen in de zin van Spatz (1996: p. KN-2993, 2A, kuil I 65/boven (gr.) 5850±150 BP 450). Een vijftal houtskoolmonsters werd gedateerd. KN-2995 2A, kuil I 65/onder (gr.) 5830±60 BP Tot vroeg-Rossen wordt gerekend: KN-2992 2B, kuil 594 (htsk.) 5930±65 BP KN-2650 kllil 2 5830±75 BP KN-2994 ? 5840±140 BP Tot midden-Rossen behoren: KN-2995 kan gezien de Ic Jeine standaarddeviatie als KN-265 I kuil 75 5870±60 BP een betrouwbare datering voor midden-Grossgarach KN-2652 kllil 5 5820±60 BP worden beschouwd. Vo or de laat-Rossen dateringen: zie onder. De dateringen van Jiifich-WeffdO/j (= Hambach De Rossen-nederzetting van Jl'ifich- We ffdolj (= 260) hebben volgens Spatz (1996: p. 444) niet beh'ek­ Hambach 47 1: Dorhn-lhmig, 1983b en d) hoo1't ken­ king op laat-Grossgartach zoals Dorhn-Ilunig (1983b) nelijk thuis in Dohrn-lhmigs 'onder ontwikkeld Ros­ wil, maar op Planig-Friedberg. sen', hetgeen correspondeert met 'midden-Rossen' vol­ We l van belang zijn dateringen die Stauble (1995: gens Spatz (1996: p. 448). Dit deze nederzetting zijn Fig. 2) vermeldt voor de nederzetting Sclnvanfe ld. Dit twee houtskooldateringen bekend: een kuil die met zekerheid aan Grossgartach kan wor­ KN-295 I Stelle 374-9 5690±60 BP den toegeschreven werd een paat'denbot gedateerd: KN-3050 Stelle 148-7 5820±60 BP Hd-1 4272 5735±50 BP De nederzetting Aldenhoven 1 (Jiirgens, 1979) begint Gezien de ouderdonmlen wil Stauble twee andere bot­ volgens Spatz (1996: p. 447) in midden-Rossen en ein­ dateringen eveneens aan Grossgartach toeschrijven. De digt in laat-Rossen. Er zijn twee houtskooldateringen beh'effende botten komen weliswaar uit LBK la-neder­ bekend: zettingsknilen, maar zouden nit niet-herkende versto­ KN-I.489 kuil 30e 5820±50 BP ringen afkomstig zijn: KN-1.364 kllil I 5540± I 15 BP Hd-14177 5785±45 BP De nederzetting II/den 1 hoort volgens Spatz (1996: p. Hd- 14394 5820±45 BP 450) in laat-Rossen thuis. Er zijn Il houtskooldate- 48 J.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT ringen verricht, waarvan 9 aanvankelijk als liggend No ttL/in (Eckert, 1986). Houtskool: rond 5600 BP werden beschreven (Ji.irgens, 1979: p. GrN-13267 kuil 8 5585±45 BP 499), later echter werden gecorrigeerd naar hogere Schwa/heil11 (Luning, 1969/70). Houtskool: waarden. Breunig (1987: p. 174) geeft de volledige KN-I.568 kllil 7 5660±40 BP lij st: Kiirlich (Luning, Schirmer & Joachim, 1971). Houts­ KN-I.521 kuil 710 5900±40 BP kool: KN-I.525 kuil 1245AJla 5880±65 BP GrN-6347 laag J 5685±95 BP KN-I.190 Stelle 6 5840±45 BP Deze dateringen zijn ouder dan verwacht, en sluiten KN-I.517 pg.huis III 5820±45 BP daarmee goed aan bij de Rossen-dateringen. Kenne­ KN-I.527 kuil 1277 5800±95 BP lijk is ook hier sprake van houtskool met 'eigen leef­ KN-I.330 pg.huis XXITT 5790±50 BP tijd'. Naast deze Duitse vindplaatsen, is ook een Be1- KN-I.520 lcui1 493 A 5750±50 BP KN-I.526 kuil 1245 AJ2 5720±90 BP gische vindplaats met 10kaa1 Bischheim van type KN-I.345 kuil 1175 B/la 5700±75 BP proto-MennevilIe gedateerd, aan verkoolde hazelnoot­ Duidelijk te oud is: doppen (Lv-853) resp. houtskool.(Michel & Tabary­ KN-I.524 kllil985 6180±50 BP Picavet, 1979): Onbruikbaar, vanwege de grote onzekerheidsmarge: Giv/JI-Bosse de l' To mbe KN-I.523 huis XXVIII 60 l 0±285 BP Lv-853 haard,sq. 23C' 5360±70 BP Bij de Iaat-Rossen bewoning van In den 3 horen de bei­ GrN-6021 haard, sq. 12A' 531 0±60 BP de houtskooldateringen: Deze dateringen zijn we1 overeenkomstig de verwach­ KN-2653 kuil 77 5830±65 BP ting. KN-2649 kuil l 5630± 145 BP Niet bruikbaar zijn de dateringen van Hi.ide I (zie Eveneens tot laat-Rossen moet de nederzetting Dei­ 4.6.5). De dateringen aan hout en houtskool zijn niet ringsen-RL/pioh (Gunther, 1976) worden gerekend vol­ overtuigend geassocieerd met Bischheim-aardewerk, gens Spatz (1996: p. 453). De beide houtskoo1daterin­ de dateringen aan verkoolde etensresten op het aarde­ gen zijn te oud: werk hebben te grote standaarddeviaties. Evenmin KN-583 kui1 478 5820±120 BP bruikbaar zijn de dateringen van Schernau (zie Breu­ KN-1.759 kuil 478 5890±75 BP nig, 1987: pp. 175-176). De huizen in deze nederzet­ Het is duidelijk, dat het merendeel van bovengenoem­ ting zijn volgens Gleser (1995: p. 253) toe te schrij­ de dateringen voor Planig-Friedberg en Rossen ouder ven aan de Schernau-Goldberg-groep. Aardewerk van uitvalt dan verwacht 1l10cht worden. Dat is uiteraard LBK, Rossen en een stilistisch oudere variant van het gevolg van het gebruik van houtskool. Het is even­ Bischheim is met dat van de Schernau-Goldberg-groep eens opvallend, dat tot nu toe geen pogingen zijn ge­ vermengd (GIeser, 1995: p. 189). Ook bij de gedateer­ daan om graan en/ofhazelnootdoppen te dateren m.b.v. de houtskoo1monsters moet met vermenging van ouder AMS. en jonger materiaal rekening worden gehouden. Uit de recente opgraving van een Rossen-neder­ zetting in Maastricht-Randwijck (Louwe Kooijmans, 1988), waar 'ontwikkeld Rossen' werd aangetroffen 4.5. Michelsberg (Bakels, 1990: p. 84), zonder dat duidelijk is of het midden- of laat-Rossen in de zin van Spatz bett'eft, 4.5.1. Dateringen van vindplaatsen met typologisch werden vier houtskoolmonsters gedateerd, hoewel ook indeelbaar aardewerk verkoold graan werd aangetroffen (Bakels, 1990). De monsters werden voorbehandeld met zuur, loog en Vo or een behandeling van de typochronologie van het zuur. De dateringen zijn: Michelsberg-aardewerk, en van de absolute chronolo­ GrN- 16715 fl 5730±35 BP gie van de latere fasen van de Michelsbergcultuur (MK) GrN- 16716 fl3 5845±45 BP op basis van dendrodateringen kan verwezen worden GrN- 16717 5790±35 BP f78 naar par. 2.2. De 14C-dateringen met een standaard­ GrN- 16718 f94 5835±35 BP deviatie van 100 j aren of kleiner zijn in dat hoofdstuk Met uitzondering misschien van GrN-16715 zijn ook gebruikt 0111 de verschilIen tussen te verwachten 14C_ deze getallen te oud. ouderdonunen en werkelijk gemeten 14C-ouderdom­ men te demonstreren. Deze verschilIen zijn het gevolg 4.4.3. Bischheil11 van 'oud-hout' -effe ct. Vo or Bischheim ktmnen dateringen in kalendetjaren Ook in dit overzicht worden alleen de getalIen met van ca. 4300-4200 v.Chr. worden verwacht, al in 14C_ een onzekerheidsmarge van 100 jaren of minder ge­ jaren van 5400-5300 BP. Devolgende dateringen zijn noemd. bekend: U/vesheim (Protsch & Weninger, 1984: p. 189). Houts­ MK- IIlDuits 1and kool: Fra-96 kuil D 5640±100 BP Kos/ar 10 (Eckert, 1980; Boelicke et al., 1979a: pp. Fra-97 kuil B 5630±100 BP 313-321; Boelicke et al., 1981, pp. 254-259) . Michels- 14C-chronofogie: Neofithiclll/1 49 berg-aardwerk. Houtskool. MK I + vroeg II (Holm 11 Schussenried-nederzetting met MK-Il-importen. 2a): Houtskool: KN-249 I laag 2 5830±60 BP KN-I.720 kuil 39 5400±60 BP KN-2581 grachtvulling, midden 5350±75 BP KN-I.722 kuil 41b 5250±60 BP KN-2850 paalgat palissade 5090±100 BP KN-I.724 kuil 50 5050±85 BP KN-249 1 is uiteraard veel te oud voor MK. Vo or de Sengkofen. Verkoold graan, uit lilli! met aardewerk dat volgens Matuschik (1992) aan MK-II en �II1/IV moet overige dateringen. van Koslar: zie Brelmig (1987: p. 180). worden toegesclu'even, volgens Uining (1998: p. 278 Belgheim (Kulick & Li.ining, 1972). Houtskool. MK noot 8) aan MK-III, volgens ons echter aan MK-II (zie II (Holm 2b): par. 2.3.4). Vo orbehandeld met zuur, loog en zuur: KN-I.663 Stelle 7, laag 3 5440±85 BP GrN-7 160 5240±40 BP KN-T.664 Stelle 7, laag 2 5490±95 BP Kiir fich. Opgevulde depressie, met een stratigrafie van Mayen (Eckert, 1992). Michelsberg-aardwerk. Houts­ Bischheim, Michelsberg en urnenveldenaardewerk kool. KN-2406 is vroeg MK-II (Holm 2a). De beide (Li.ining, Schirmer & Joachim, 1971). Gedateerd is een andere dateringen ontwikkeld II (Hohn 2b, laat): houtskoolconcentratie tussen de lagen L en M in het KN-2406 palissade greppel 5270±65 BP hoofdprofiel, die beide MK-II scherven bevatten: KN-I.7 15 brandlaag in gracht 5280±90 BP GrN-6345 4965±40 BP KN-I.718 brandlaag in gracht 5470±65 BP De datering is veel te jong voor MK-II. Het is echter KN-I.573 brandlaag in gracht 5280±85 BP waarschijnlijk, dat de lagen niet tijdens de MK-I1-be­ Vo or de MK-III dateringen van Mayen: zie onder. Vo or woning zijn gevormd, maar een later sediment met ver­ de overige dateringen, zie Brelmig (1987; p. 180). plaatste MI-II scherven voorstellen. De houtskool­ Heif r nn- eck artach ' ' b o N mg / Hetzenberg (Koch, 1971). concentratie dateert kennelijk de vorming van de lagen, Aardwerk met bewoning in MK-II. Houtskool: niet de archeologische inhoud. Om die reden is de da­ KN-I.413 basis gracht I 5500±60 BP tering niet gebruikt in figuur l. KN-I.415 laag 4, gracht I 5370±70 BP KN-I.418 basis gracht III 5270±40 BP MK-III/Du itsland KN-I.419 basis gracht III 5080±50 BP Satzkotten-OberntudOlj MK-aardwerk, met bewoning No ttufn. Michelsberg-aardwerk, met sporen van ou­ in MK-II en MK-IVN (Schyle, 1997). De grachten 4 dere en jongere bewoning (Eckert, 1986). Houtskool, en 5 zijn in ieder geval aan MK-II toewijsbaar. Drie MK-III: beenmonsters werden gedateerd aan de collageenfrac­ GrN- 1 3265 bodem gracht El 5170±90 BP tie: GrN- 1 3266 vulling kuil E3 5090±60 BP GrA- 15972 gracht 4 5290±50 BP Osterwiclc. MK-III nederzetting (WilIms, 1982a). GrA- 15973 gracht 5 5230±45 BP Houtskool: In beide gevallen betrof het dierlijk bot onderuit de GrN-7633 vulling kuil E 194 5170±90 BP grachtvullingen. Daarnaast werdeen botmonster bo­ Dit monster is alleen met zuur voorbehandeld, en waar­ ven uit de vulling van gracht 5 gedateerd: schijnlijk dus te jong. KN-4590 ca. 5000±50 BP Hoingel1. Vo lgens Willms (1982a: p.3 en p. 52) betreft De gepubliceerde ouderdom is 492 1±50, maar botda­ het een MK-II1-nederzetting. Houtskool: teringen worden in Keulen niet gecorrigeerd voor iso­ KN-1.585 5230±90 BP topenfractionering. Deze correctie bedraagt ca. 80 ja­ Mayen (Eckert, 1992). Boven in de grachtvullingen ren. De datering is ook na correctie te jong. Kennelijk werd ook MK-II1-aardewerk gevonden (Ho1m 3b). Een gaat het in dit geval om bot behorend bij de MK-IVN­ van de monsters dateert kennelijk deze late bewoning bewoning, hoog in de to en al grotendeels opgevulde (Holm, 1998: pp. 227-228): gracht (Schyle, 1997: p. 42). KN-I. 716 5090±60 BP Ehrenstein 1. Schussenried-nederzetting met MK-II­ Ehrenstein II & III. Schussenried-nederzetting met importen (Luning, 1997): MK-III-importen (Li.ining, 1997): KN-I.306 hout, huis 2, Bau A 5260±40 BP KN-I.304 B hout, bouwfase Hb 5190±60 BP KN-1.3 11 hazelnoten, huis I, Bau A 521 0±40 BP KN-1.305 B hout, bouwfase IIb 5160±40 BP Bln-54 hout, hu is 5, Bau B 5140±80 BP KN-1.312 hout, bouwfase 1V11I 5230±55 BP Bln-70 hout, huis 6, Bau A 5240±100 BP H-1749/120 I verkoold graan, bouwfase III 5030±80 BP Bln-7 1 hout, huis 6, Bau B 5200± 100 BP KN-1. I91 B zel fde monster 4980±60 BP HochdOlfIl (Keefer, 1988) Schussenried-nederzetting KN-1.300 houtskool, bouwfase tfl 5260±40 BP met MK-II-importen. Houtskool: KN-l.303 houtskool, bouwfase III 5170±65 BP KN-30 I O kuil 43/458 5240± 70 BP KN-1.307 hout, bouwfase III 5160±50 BP KN-3060 kuil 311288 5400±60 BP KN-1.30S hout, bouwfase lU 5170±40 BP KN-3065 kuil 19/63 1 5350±65 BP Het graaml10nster van H-1 749/120 l heeft een voor­ KN-3066 kuil 20/543 5360±50 BP behandeling met zuur, loog en zuur gekregen. Het­ KN-3067 kuil 28/568 5360±65 BP zelfde monster werd ook in Berlijn gedateerd, daar Llldwigsbl/lg/'Schlosslesfeld' (Luning & ZLirn, 1977). echter niet met loog behandeld (Bln- 167 5200±100). so J.N. LANTING & J. VAN DER PLICHT

Om die reden kan deze datering als minder betrouw­ aan dierlijk bot uit de vulling van het ingediepte hu is baar worden beschouwd. In figuur I is het resultaat l: daarom niet gebruikt. Vo or overige dateringen: zie Hd-12710 4755±35 BP Breunig (1987: p. 184). Hd-12711 4880±35 BP Hd-12712 4790±40 BP MK-IV/Duitsland Hd-127 13 4855±45 BP MK-I/Frankrijk, Belgie, Zuid-Nederland BiilgstadtlBiirgstadter Berg (Rytka, 1989/90). Omwal­ de nederzetting. Kleine opgraving ter plaatse van door­ . Ma astrichtlWatermolen Vogelzang. Houtskool uit ne­ gang in de wal tijdens MK (?) en UrnenveldentlJd, d e I derzettingslaag in vulling van oude stroomgeul, afge­ in de ijzertijd werd dichtgemaakt. Twee houtskool­ dekt met jonger sediment. Ter plaatse is nederzettings­ monsters met in principe dezelfde context werden ge­ afval van een inmiddels vergraven MK-nederzetting dateerd (KI-2863 SI90±120; KI-2864 S030±120). ontdekt. Het aardewerk behoort tot fase MK-I. Er is Vroeg MK-IV De gemiddelde ouderdom is: houtskool gedateerd, hoewel ook verkoold graan ge­ KI-2863/2864 5 l 1 0±85 BP vonden is! Vo orbehandeling: uitsluitend met zuur! MK-IVN IDuitsland GrN-2 1043 531O±80 BP

Salzkotten-OberntudOlf MK-aardwerk met S grach­ MK-II1Frankrijk, Belgie, Zuid-Nederland ten, dat in ieder geval tijdens MK-II en MK-IVN werd Sp ierel'De Hel'. Michelsberg-aardwerk, waar volgens bewoond (Schyle, 1997). Een drietal botmonsters, on­ Valllnontfort, Casseyas & Vermeersch (1997: p. 131) deruit de vullingen van de grachten l, 2 en 3 werd MK-II-aardewerk wordt aangetroffe n. Op grond van gedateerd aan de collageenfracties: de afbeeldingen in genoemd artikel, en van de 14C_ GrA- 15968 gracht l 5000±50 BP GtA- I 5970 gracht 2 5180±50 BP dateringen twijfelen wij aan deze toewijzing. Een drie­ GtA- 15971 gracht 1 5020±40 BP tal houtskooldateringen is bekend: Ve rder werd een houtskool uit Imil FS8 met MK-lVI GrN-22661 afwateringsgreppeltje 5620±80 BP V-aardewerk gedateerd: GrN-22662 gracht, laag b 5400±40 BP GrN-22663 gracht, laag b 4890±70 BP KN-4586 5105±45 BP Laatsgenoemde datering is te oud voor MK-IV/V Ook Geen van deze dateringen correspondeert met de ver­ wachtingen. Dat kan niet aan de voorbehandeling wor­ het bot uit gracht 2 is te oud voor MK-IV/Y, hoewel het archeologische materiaal deze gracht duidelijk in den geweten, want deze omvatte in alle drie gevallen deze fa se plaatst. Kennelijk is bij het graven ervan ou­ zuur, loog en zuur. der bot, behorend bij de MK-II-bewoning onderin de IttreIMont-a-Henry. Ve rkoolde hazelnootdoppe.� uit Osen­ gracht terechtgekomen. een nederzettingskuil die o.a. scherven van een kranzj7asche van MK-II type bevatte (Fourny et al., 1987: fig. Alleen met zuur voorbehandeld (zie Gi­ MK-V IDuitsland 9) lot, 1997: p. 23): Lv-1619 5180±100 BP AlI1l11erbuch-Reustenl' Ahlenbrollllen' Vo or de overige dateringen van deze vindplaats: zie - dierlijk bot uit nederzettingskuil No. 1 met MK-V­ Gilot (1997: p. 23). aardewerk (Albert & Sclu'oder, 1977): GrN-l 0974 4865±35 BP MK-II + overgang II1III/Frankrijk-Belgie-Zuid-Neder­ Uit het bot werd collageen geextraheerd volgens de land methode-Longin. Th iellsieslFerme de I'Hoste. Door palissades OIngeven Ranstadt-Dauernheill1l'Alteburg'. Ve rsterkte nederzet­ MK-nederzetting (Vermeersch & Walter, 1980), waar­ ting op heuvel, bewoond gedm'ende MK-III tim -V van het aardewerk volgens Holm tot haar intervallen (Wotzka, 1998). Drie houtskooldateringen, alle aan 2c en 2d (d.i. laat II en overgang IllIII) gerekend kan grondsporen uit MK-V: worden. Drie houtskooldateringen, zuur-Ioog-zuur­ Hd-1 7524 gracht 4, brandlaag 5027±39 BP voorbehandeling: Hd-1 6973 gracht 4, brandlaag 4980±60 BP GrN-70 12 kuil VII, sq.K24/9 5250±45 BP Hd-17533 kuil 20 4908±70 BP GrN-7240 kuil VII, sq.L23/2 5070±70 BP Een vierde datering heeft een standaarddeviatie van Lv-775 palissadegreppel, sq.N28/7 5130±65 BP ±160 jaren, en is dus waardeloos. Wotzka (1998: p. 92) vermeldt verder een datering aan een paardenbot Overgang MK-II1III + MK-III/Frankrijk, Belgie, Zuid­ uit een nederzettingskuil van MK-Y, verricht in Kiel: Nederland

Echze/!/Walmkopf. lUeine nederzetting, zonder ver­ Ma iIJl/'Hautes Chanvieres'. Een mogelijk met pal is­ sterlcingen uit MK-V (Wotzka, 1998). Vier dateringen sade omheinde nederzetting van de Michelsbergcul- I4C-chrol1ologie: NeolithiculII 51 tuur, die zijn belang vooral ontleent aan de huisplatte­ Er zijn twee dateringen bekend voor de omwalde granden die er ontdekt werden. Enkele van deze hui­ nederzetting bij Tlutin (Lv- 1288 5300±80, Lv-1289 zen zijn opvaUend lang en breed (Mat'olle, 1989; 1998). 5010±85: Bonenfant & Huysecom, 1982), die aanne­ Het aardewerk wordt door Laure lut (1989: p. 136) rand melijk maken dat het een MK-aardwerk betreft. He­ de overgang MK II-III geplaatst. H6hn rekent het tot laas is geen keramiek gevonden, zodat toewijzing aan ha ar intervallen 2d en 3a, hetgeen correspondeert met een fase ni et 1110gelijk is. overgang lIllII en vroeg-III. Er zijn dateringen aan De dateringen aan houtskool van laag B in de grot­ houtskool, en een aan verkoolde hazelnootdoppen be­ te Lechat bij Hamoir (Lausberg-Miny et al., 1983; kend, verricht in Leuven. Op een na (Lv- 1973) zijn de Lausberg et al., 1984) wijzen eveneens op bewoning monsters niet behandeld met loog (vgl. Gilot, 1997: tijdens Michelsberg, maar evident MK-aardewerk is pp. 97-98): niet aangetroffen. De dateringen zijn (zie Gilot, 1997: Lv- 1 600 hazelnootdoppen 1447 5200±90 BP p. 45): Lv- 1973 No. 131 5240±60 BP Lv-1333 kuil l S330±90 BP Lv-2029 str. 6179, palissade 5020±80 BP Lv-1334 kuil 2 S350±90 BP Lv-2030 str. 815, hllis 5 5160±65 BP Lv-1406 laag VII 5240±90 BP Lv-203 1 str. 23 18, hllis 6 5310±55 BP Lv-1407 laag Vlll 5350±80 BP Lv-2032 str. 256, kllil 5120±7S BP Het monster van Lv- 1333 werd niet met loog vOOl'be­ Lv-2033 str. 692, kllil 5230±60 BP handeld, maar waarschijnlijk speelt verplaatsing van Lv-2034 str. 3603, kuil S170±80 BP humaten in dit kalluijke milieu geen rol van beteke­ Lv-2035 str. 6175, kllil 5210±60 BP nis. De datering van houtskool uit de bovenzijde van Lv-2036 str. 6429, kllil 5380±90 BP Lv-2037 str. 645 1, kllil 5360±60 BP laag B is met 4750±60 (Lv-1332) te jong voor MK. Mogelijk is dit monster verontreinigd met materiaal MK-III/Franluijk, Belgie, Zuid-Nederland uit de veel jongere laag A.

Kell1/11elbelg. De spaarzal11e MK-overblijfselen die tij­ 4.5.2. Grajritueel dens de opgraving van de ijzertijdversterking op de Kenm1elberg zijn gevonden kunnen hoogstwaarschijn­ Graven van de Michelsberg-cultllur zijn uit Nederland lijkaan MK-III worden toegeschreven (Van Doorselaer niet bekend. De beide crematiegraven die Ve rhart & et al., 1987: pp. 14-19), niet aan MK-lY, zoals Ve r­ Wansleeben (1992) ter discllssie stelden, blijken in­ meersch (1987/88: p. 4) wil. Houtskool uit de neder­ derdaad veel jonger te zijn. Het zgn. Robenhausien­ zettingslaag werd gedateerd, na zuur-loog-zuurvoor­ graf van Stein (Beckers & Beckers, 1940: p. 149, afb. behandeling: 20 en 47) bestaat uit een crematie, en een serie fraaie Lv - 525 K.70/10'/M3 5020±95 BP vuurstenen artefacten (mogelijk van de Mi­ Lv - 599 K.701I9/M I 5430±100 BP chelsbergcultllur)die ca. 30 cm naast de crel11atie wer­ Een derde datering aan houtskool uit de nederzettings­ den aangetroffe n. Ve rhalt & Wansleeben (1992) we­ laag heeft een standaarddeviatie grater dan 100 jaren zen er al op, dat de vondsten binnen het urnenveldvan (zie Gilot, 1997: p. 29). Stein werden gedaan, en dat de crematie wel eens in Lijsten van Belgische 14C-dateringen voor MK zijn de late bronstijd-ijzertijd zou kunnen dateren. Dank­ gepubliceerd door o.a. Van Montfort et al. (1997: fig. zij de nieuwe carbonaatdateringsl11ethode kan deze ver­ 20) en Callwe (1995: Tab. 2). Deze lijsten bevatten gro­ ondersteIling nu bevestigd worden. Tw ee fragmenten te aantallen dateringen met standaarddeviaties groter gecrel11eerd been werden gedateerd: dan 100 jaren, die niet door ons zijn vermeld hoewel GrA- 1 2262 29S0±50 BP de archeologische toewijzing niet ter discllssie staat. GrA-I2263 2940±SO BP De lijsten bevatten ook dateringen, waarvan die toe­ Het gel11iddelde van deze twee dateringen is 2945±35 wijzing wel een probleem is. Dat geldt in de eerste BP. plaats voor de dateringen van Nellfvilles/Le Gue du Bij het onderzoek van een Michelsberg-nederzet­ Plantin (De Heinzelin, Haesaerts & De Laet, 1977). ting bij Odilienbelg werd een ondiep crematiegrafje De MK-vondsten en de 14C-monsters komen niet uit ontdekt (Verhart & Wa nsleeben, 1992: pp. 96-97). Een de nederzetting, maar uit gestratificeerde afzettingen stllkje houtskool dat tussen de verbrande beenderen in een laagte naast de nederzetting. De betreffende da­ werd gevonden werd in Utrecht gedateerd: teringen zij n alle te j ong voor MK-lIllII, maar da teren UtC-2640 1980± 50 BP dan ook niet de nederzetting, maar de vorming van de Kennelijk gaat het hier 0111 een ge'isoleerd liggend betreffende lagen, of met andere woorden: de erosie grafje uitlate ijzertijd ofvroege Keizertijd. Helaas wer­ van het nederzettingsterrein. Deze voor de hand lig­ den ons niet tijdig genoeg crematieresten ter be­ gend concIusie is reeds getrokken door Li.ining (1979) scl1ikking gesteld voor een datering aan structureel car­ en Gilot (1985: p. 190). Ook de datering van Chau- bonaat. 1110nt-Gistoux (Lv-290 4040±90 BP, Graff& Lenoir, 1969) heeft geen betrekking op Michelsberg-bewo­ Graven van de Michelsbergcultuur zijn wel bekend uit l1Ing. Belgie. Het betreft inhul11aties in grafgrotten. Ove- 52 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT rigens kUlmen niet alle dateringen zonder meer aan­ (Van Zeist, 1958/59). Een 14C-datering van het veen vaard worden. Speciale aandacht verdient de datering op dit niveau bleek echter aanzienlijk jonger dan Van van 4650±60 (Lv-1586) aan bot uit laag 2 in de Tr ou Zeist verwachtte: de la Heid bij Comblain-au-Pont (Lg.). Deze laag be­ GrN-1660 5330±80 BP vatte de slecht geconserveerde beenderen van een vol­ Overigens werd dit monster niet met loog voorbehan­ wassene en een kind, scherven van MK-(II ?)-aat'de­ deld, en is de gemeten 14C-ouderdom mogelijk te jong. werk, maar ook van Klokbekeraardewerk. Vo or de Lanting & Mook (1977: p. 47) verondersteldelldat de 14C-datering werd het grootste dee l van het menselijk datering aan laat-Rossen zou kmmen worden to ege­ been gebruikt. Dat verklaart ook de afwijkende date­ schreven. ring. Kelmelijk bevatte laag 2 zowel een MK-bijzetting, Hetzelfde veentje werd rond 1980 door Bakels op­ als een KB-bijzetting, en is de datering simpelweg een nieuw bemonsterd. Zij heefthet 'LBK' -niveau van Van 'gemiddelde' voor deze twee, gezien de verwachte ou­ Zeist nog eens laten dateren. Deze nieuwe datering be­ derdommen van ca. 5200, resp. 3900 BP. vestigt, dat Ulmus-val, en ononderbroken cm'ves van Het skelet uit grot l van het Massifde Chauveau Cerea/ia en Plantago laneeolata vel' na LBK optre­ bij Godinne-sur-Meuse (Namur) werd gedateerd aan den. De voorbehandeling omvatte zuur, loog en zuur: fragmenten van twee botten. De gepubliceerde ouder­ GrN-IO.005 5080±60 BP dom van 4970±80 (Lv-1 l73: Bone et al., 1983: p. 29) Het ziet er naar uit, dat de min of meer permanente is niet gecorrigeerd voor isotopenfractionering. De bewoning van dit gebied met Michelsberg begon. Dat werkelijke 14C-ouderdom bedraagt dus ca. 5050±80 is in overeenstemming met de reconstructie van de be­ BP.In de grot zijn geen MK-overblijfselen aangetrof­ woning van dit gebied, zoals wij in 3.3.3 hebben be­ fe n, wel materiaal dat aan S.O.M. kan word en toege­ schreven. schreven. Er is echter geen noodzaak de bijzetting ten tijde van S.O.M. te plaatsen. In de Trou des Nots bij Salet (Namur) werden een 4.5.4. Vu ursteenmijnbouw in Rijckho/t min of meer compleet skelet, en schaarse resten van Dankzij het werk van de Werkgroep Prehistorische een tweede individu (Toussaint, 1985), gevonden on­ Vuursteenmijnbouw tussen 1964 en 1983 is een deel der een steenpakking (Otte & Evrard, 1985). Helaas van de schachten en galerijen van de prehistorische werd dit graf nogal dilettantisch onderzocht. De gepu­ vuursteenmijnen bij het zgn. GrootAtelier onderzocht bliceerde datering van 4820±60 BP (Lv-1473) werd verricht aan fragmenten van beide skeletten (Toussaint, (zie: Rademakers, 1998). Vanaf het terras bleken de 1985). De datering werd niet gecorrigeerd voor isoto­ schachten te zijn uitgegraven tot vuursteenlaag 10 van penfractionering; de werkelijke ouderdom bedraagt dus de kalksteen van Lanaye. Ve lTassend was echter, dat ca. 4900±60 BP.Deze datering is alleen zinvol, indien onder het Groot Atelier schachten en galerijen aan­ de beide skeletten werkelijk gelijktijdig werden bijge­ wezig bleken die dienden ter exploitatie van de vuur­ zet. MK-aardewerk werd niet aangetroffe n; een grote, steen in de lagen 5 en 6. Er zijn 14C-dateringen be­ geretoucheerde kling en een benen spits zouden graf­ kend uit beide systemen. De houtskoolmonsters kregen giften kunnen zijn. een voorbehandeling met zuur, loog en zuur: uit het Een collectieve begraving uit het midden-Neoli­ hertengewei werd collageen gelsoleerd volgens de thicum werd ook ontdekt in de Abri des AL/tours bij methode Longin. Anserenune (Namur): Cauwe, Steenhoudt & Bosquet, Vo or schachten en galerijen ter exploitatie van laag 1993), met resten van minstens 4 individuen (Cauwe, 10 zijn drie houtskool dateringen beschikbaar: 1994: p. 102). Als grafgiften waren een schrabber, een GrN-4544 galerij tussen sch. 3 en 4 5070±60 BP geretoucheerde lding, twee schelphalen, en werktui­ GrN-5549 onder uit sch. 23 5000±40 BP 5090±40 BF gen van been en gewei meegegeven. Ook werden en­ GrN-5962 onder uit sch. 19 Uit de schacht en galerijen onder het Groot Atelier zijn kele kleine scherven gevonden. Een archeologische toewijzing is niet mogelijk. Een beenmonster werd twee monsters gedateerd: GrN-9058 herlengewei, galerij 5065±45 BF AMS-gedateerd: 5300±55 BP (OxA-5837: Cauwe, GrN-9085 houtskool, sch. 68 5080±45 BF 1995). Hoewel deze dateringen op het eerste gezicht de in­ druk geven, dat de exploitatie van dit dee l van de vuur­ 4.5.3. Ve enprojiefSittar d-]ubi/eulllstraat steenmijnen binnen een korte periode plaatsvindt maakt de jaarring-ijkcurve duidelijk, dat deze exploi­ Halvelwege de jaren '50 bemonsterde Va n Zeist een tatie in werkelijklleid wel eens over een periode van veenprofiel in Sittard, aan de Jubileumstraat, en gesi­ twee eeuwen gespreid zou kunnen zijn. Wel staat vast, tueerd in het dal van de Geleen(beek). In het pollen­ dat de exploitatie plaats vond ten tijde van de Michels­ diagram meende hij de invloed van de LBK-boeren te bergcultuur. Opvallend is, dat in de MK-I-nederzet­ herkennen, bij het begin van de ononderbroken cur­ ting van Maastricht/Watermolen Vogelzang geen ge­ ves van Cerealia en P/antago /aneeo/ata. Op hetzelf­ mijnde fujckllOlt-vuursteen aanwezig is (De Grooth, de niveau was bovendien de U/mus-val herkenbaar 1998: p. 289). J4C-chronologie: NeolithiculI1 53

Een bijzondere vondst is de schedel die in Rijck­ scnreven vondstcomplexen uit de IJsselmeerpolders en holt werd ontdekt, aan het einde van een galerij be­ enkele vondsten en vondstcomplexjes uit Noord- en horend bij schacht 8, en doodlopend tegen een 'orgel­ Oost-Nederland toegeschreven, maar ook die van vind­ pijp'. De schedel kan, zoals alle activiteit in dit deel plaatsen uit Zuid-Holland, als de Hazendonk, Brand­ van de vuursteemnijnen, tussen 5000 en 5100 BP ge­ wijk, Bergschenhoek en Hardinxveld-Giessendam. dateerd worden. Het betrefthier niet een verongelukte Verder behoort het materiaal van Almere-Hoge Vaart mijnwerker, waarvan alleen de schedel werd geborgen, tot deze cultuur. maar een schedelbijzetting in een gang die daarna werd Eveneens in navolging van Raemaekers (1999) wor­ opgevuld (Rademakers, 1998: pp. 231 -243). In dit ver­ den drie fasen onderscheiden: een vroeg-Swifterbant, band kan ook nog eens worden gewezen op de recente dat eerder opgevat moet worden als een aarde­ dateringen van de 'verongelukte mijnwerkers' van Sh'e­ werkvoerend Mesolithicum met een begin van voed­ py en Obourg. selproductie, dan als een neolithische groep, een mi d­ In Strepy bij Mons (Hainaut) zouden in 1905 de den-Swifterbant, dat landbouw en veeteelt kent, maar ske letten van een volwassen man en een kind zijn ont­ dat jacht en visvangst zeker niet verwaarloost, en een dekt, die ten gevolge van een aardverschuiving bedol­ tame1ijk slecht gedocumenteerde fase laat-Swifterbant. ven zouden zijn in een van de diepe kuilen waarin vuur­ Vo or een discussie kan verwezen worden naar par. steen werd gewonnen in dagbouw. Op grond van een 3.3.4 .. Vo or alle drie fasen zijn 14C-dateringen bekend. in de nabijheid gevonden hertengeweihak werd een neolithische ouderdom verondersteld. AMS-datering 4.6.1. Vr oeg-Swijterbant aan skeletresten maakt aannemelijk, dat het om een vervalsing gaat (Hedges et al., 1993: pp. 151-152): Bij Hardinxveld-Giessendam zijn in het trace van de OxA-3 195 1500±70 BP Betuwespoorlijn twee opgravingen verricht, op de 10- Het gedateerde skelet zou afkomstig kunnen zijn uit ca ties Polderweg en De Bruin, die ca. 700 m van el­ een Frankisch grafveld. kaar liggen. In beide gevallen lagen de opgravings­ Iets dergelijks wordt ook aangenomen voor de mijn­ putten op de flank van een Id eine donk, waardoor werker van OboUlg, bij Mons (Hainaut). Hier zou in voornamelijknederzettingsresten en begravingen in het 1891 het skelet van een volwassen man zijn gevonden colluvium, d.i. in het verspoe1de zand van hoger op de in een van de galerijen van de vuursteennlijnen, met donk, en de vertanding van colluvium en klei- en veen­ een geweihak in de hand. Deze hak is van het type dat afzettingen naast de don le konden worden bestudeerd. uit neolithische context bekend is. Een AMS-datering Tij dens de enkele eeuwen durende bewoning ver­ laat zien, dat het skelet in ieder geval veel jonger is dwenen beide donken geleidelijk onder deze afzet­ (Hedges et al., 1993: pp. 151-152): tingen. OxA-3 197 2450±70 BP De bewoningsgeschiedenis van beide sites is zeer Anderzijds ligt een vervalsing, met een van elders aan­ overeenleomstig. Wel verschuift geleidelijk het zwaar­ gevoerd skelet ni et voor de hand, want waar moet een tepunt van de bewoning van Polderweg naar De Bruin. vervalser een ijzertijdskelet vandaan halen? Is wellicht Beide donken waren destijds gelegen in een zoetwater­ een toevallig aanwezige ij zertijd-inhumatie, boven in milieu. Aantreldeelijke punten warenjacht op otters en een van de opgevulde schachten, 'gepromoveerd' tot bevers, en vangst van snoeken. De vroegste bewo­ neolithische mijnwerleer, do hem een geweihale in Ol' ningssporen horen thuis in het late Mesolithicum Op­ de hand te duwen, en de vondstomstandigheden wat vallend in het vuursteenmateriaal zijn enkele 'LBK­ aan te passen? pijlpunten', die o.i. niet als importen vanuit de Dat de vuursteenmijnen van Spiennes en Jandrain­ Bandkeramiek moeten worden gezien, maar als typi­ Jandrenouille tijdens Michelsberg werden geexploi­ sche laat-mesolithische producten, van het Zuid-Neder­ teerd blijlet uit de vondsten van MK-aardewerk in op­ landse, Belgische, Noord-Franse laat-Mesolithicum gevulde schachten en galerijen (Hubert, 1980). De (vgl. Lanting & Van der Plicht, 1997/98: par. 3.5). 14C-dateringen van Mesvin-' Sans Pareil' wijzen, on­ Gezien de dateringen aan terrestrische macrofossielen, danks de zeer grote standaarddeviaties, in dezelfde moet deze bewoning rond 6400 BP begonnen zijn. De richting (Hubert, 1980: p. 121). betreffendemensen VÆren voor hun voedsel, met name In Spiennes en Jandrain werd vuursteen van de­ hun proteinen, Ieemlelijk sterle afhanleelijk van de vis­ zelfde geologische fo rmatie gewonnen als in Rijck­ vangst. De waarden van 813C en 815N in hun botcolla­ holt. Gemijnde vuursteen van deze drie vindplaatsen geen, en in dat van hun honden, en de 14C-ouderdom­ kan dan ook niet onderscheiden worden (De Grooth, men van het botcollageen, wijzen op aanzienlijke 1998: p. 289). , verouderingen t.g.v. viseffecten, in de orde van 200- 400 14C-jaren. 4.6. Swifterbantcultuur Het eind van de bewoning is veel moeilijker te da­ teren. Op De Bruin zijn verkoolde zaden gedateerd uit In navolging van Raemaekers (1999) worden aan de de kleilaag die het hoogst aangetroffen colluvium be­ Swifterbantcultuur niet alleen de onder die naam be- dekt: 5430±60 BP (GrA-l 0950). Op Polderweg is een 54 1.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT losse hondenrib gedateerd, boven uit het colluvium­ kool van de Swifterbant-nederzetting S-3/S-5 liggen pakket. Het botcollageen had een 8I3C van -23,2%0. tussen 5375±40 en 5205±40 BP. De enige datering aan De 14C-datering aan het botcollageen is 6170±60 BP verkoolde voedselresten op aardewerk is duidelijk ou­ (GrA-1 1830), maar moet honderden jaren te oud zijn, der: 5490±70 BP. 'Viseffect' lijkt de l11eest voor de vanwege viseffect. Al met al lijkt een einddatering van hand liggende verldaring. het colluvium van 5700 BP niet onwaarschijnlijk. Polderweg (Raemaekers, 1999: par. 3.6.2) en De Vo or Almere-Hoge V{tar' zijn volgens Hogestijn & Pee­ Bruin zijn vOOl'al interessant, omdat in een late fase ters (1996: p. 106) 18 dateringen bekend, waarvan Il van de bewoning aardewerk optreedt. Aanwijzingen aan houtskool uit oppervlaktehaarden, een aan houts­ voor landbouw en veeteelt zijn niet bekend: het gaat kool uit een kuilhaard, een aan een verkoolde eikel en dus om aardewerk van een zuiver mesolithische groep. 5 aan organisch aankoeksel op aardewerkscherven zijn Er zijn twee dateringen verricht aan verkoolde voed­ verricht. Met uitzondering van de datering aan de ver­ seiresten op aardewerk van Poldelweg, en vijf aan iden­ koolde eikel, zijn de dateringen in Utrecht uitgevoerd. tiek materiaal van De Bruin. Op Poldelweg werden de De dateringen liggen tussen ca. 6100 en ca. 5700 BP, met een zwaartepunt in de periode 5900-5800 BP. De beh'effende scherven gevonden in de veen laag op het dateringen aan organisch aankoeksel op scherven con­ colluvium, op De Bruin in het colluvium (c), in de centreren rond 5900 BP, maar zouden te oud kunnen afdekkende veenlaag (v) en zelfs in de kleilaag (k). zijn vanwege 'viseffect' (zie boven). Dateringen rond De dateringen zijn : 5700 BP zouden vooral vOOl'kol11en in een deel van de Poldenveg GrA- 11829 6l30±50 BP GrA-ll84l 6140±50 8P zuidelijk helft van de grote vondstconcentratie De waarden van 813C zijn -29,3, resp. -28,1%0. (Hogestijn & Peeters, 1996: p. 106). Van slechts en­ De Bruin cGrA-13318 6l00±50 8P kele dateringen zijn wat meer details bekend, nI.: UtC-4623 61 12±45 BP cGrA-133l7 5880±50 8P houtskool uit kl.lilhaard GrA-2055 verkoolde eikel 5530±50 BP vGrA-133l3 6090±50 8P vGrA-l33l5 6070±50 BP Later is in Groningen nog een datering aan houtskool k GrA- 13320 5730±50 BP (Quercus) uit een kuilhaard (No. 31388) verricht: De bijbehorende waarden van 8I3C zijn -27 1 -27 7 GrN-24982 6370±40 BP -27,4, -28,2 en -29,3%0. Twee van de scherv�� (GrA� Ve rder zijn twee dendrodateringen bekend, nI. 4646 13318 en GrA-133l3) worden beschreven als 'BIic­ v.Chr. voor een geisoleerde paal in de periferie (Hoge­ guy', de scherf van GrA- 13320 heeft een wanddek­ stijn & Peeters, 1996: p. 90) en 4725/24 v.Chr. voor kende vingertopversiering. een boom (Hogestijn & Peeters, 1996: p. 106). Deze Op het eerste gezicht zijn de dateringen van deze dendrodateringen corresponderen l11et 14C-dateringen scherven velTassend oud, maar het is zeer de vraag of van ca. 5775, resp. 5880 BP. de dateringen wel juist zijn. We moeten niet vergeten, Uiteraard l110et rekening gehouden worden met dat in het menselijk botcollageen aanwijzingen zijn langdurige bewoning ter plaatse. Dat in de omgeving voor een zwaar visdieet, met corresponderende waar­ ook nog tijdens de fa se Midden-Swifterbantwerd ge­ den van 813C en 815N, en met verouderingen in de 14C_ woond, blijkt uit enkele dateringen aan materiaal uit leeftijden.Ook in het gekookte voedsel zijn uiteraard de fo ssiele bedding van de Eel11s. Deze worden onder viseffecten mogelijk. Die aangekoolde voedselresten 'midden-Swifterbant in de polders' behandeld. kunnen heel goed van vismaaltijden afkomstig zijn. Twee dateringen aan organisch aankoeksel op aar­ dewerk van SchoklandlP J 4 suggereren dat ook daar Helaas is dat in verkoolde resten niet meer na te gaan: tijdens vroeg-Swifterbant mensen aanwezig zijn ge­ 815N is niet meer te meten, 813C geeft onvoldoende aanwijzingen. weest: UtC-1916 puntbodem 5880±70 BP Gezien de datering van de hondemib uit het col­ UtC- I922 rand met gaatjes 5750±70 BP luvium op Polderweg, en de verwachte veroudering Beide aardewerkfragmenten werden in het zand van door viseffect, zijn de dateringen van 6130±50 en het duin gevonden. Uiteraard moet ook bij deze date­ 6140±50 BP voor aardewerk in de afdekkende veen­ ringen de mogelijkheid van oudering t.g.v. 'viseffect' laag zeer suspect, zoals de datering van de menselijke op en worden gehouden. schedel in dezelfde veenlaag dat was. De aardewerk­ Ook de depotvondst van een Swifterbant-pot en dateringen zouden wel eens honderden jaren te oud twee kapitale edelhertgeweien uit het Vo orste Diep bij kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de dateringen voor Bronneger (Kroezengaet al., 1991) moet kennelijk aan aardewerk op De Bruin. Dat levert trouwens geen pro­ de fa se vroeg-Swifterbant word en toegewezen: blemen op: 'Blicguy' -aardewerk kan rustig enkele OxA-2908 aankoeksel pot 5890±90 BP honderden jaren jonger gedateerd worden (zie 3.2.4 OxA-2909 gewei l 5720±90 BP en 4.3). OxA-29 I O gewei 2 5970±90 BP Overigens moeten we ook in latere tijd rekening Ondanks de spreiding van de 14C-getallen is er geen houden met 'viseffe cten' in verkoolde voedselresten reden om te twijfelen aan de associatie van pot en ge­ op aardewerk. De twaalf dateringen aan hout en houts- weien. De gemiddelde datering is 5860±52 BP. J4C-chron% gie: NeolithiclIl11 55

Tenslotte is er nog een datering voor Nagele Ji 12. hout van paal (3 1 .209), vallUit de cultuurlaag in de Daar werd een deel van een aangekoold elzenstam­ onderliggende lueeluug geslagen. Jongste 8 rin­ metje (vdnr. 2001) met hooguit 10 jaarringen geda­ gen gedateerd: teerd: GrN-8811 5255± 40 BP GrN- 14124 5635±40 BP Daarnaast zijn nog enkele dateringen bekend van ma­ Dit stammetje lag op de overgang van Ca II-klei naar teriaal uit de cultuurlaag, waarvan de stratigrafische afdekkend veenpakket, tegen de helling van het duin positie ons niet bekend is: aan. Vo lgens Hogestijn (1991: p. 118) werden in de - collageen uit humerus van visotter (43.924): bovenste 10 cm van het onderliggende duinzand vuur­ GrA-6488 5650± 60 BP steen en slecht geconserveerd aardewerk gevonden. Deze datering is uiteraard te oud, maar dat is mak­ Gezien de diepte - het stammetje lag bij -6,06 m NAP kelijk te verklaren als een gevolg van 'viseffeet' - en de datering moet het hier om een vroeg-Swifter­ (Lanting & Va n der Plicht, 1995/96). De waarde bant gaan. van d13C van -22.04%0 wijst in dezelfde richting. - collageen uit fibia van visotter (43.597): 4.6.2. Midden-Swifterbant in de po/ders GrA-1536 5250±50 BP Deze datering correspondeert am'dig met de hout­ Het archeologische materiaal uit de oeverwalneder­ en.houtskooldateringen, maar moet desondanks als zetting S-2 is vergelijkbaar met dat van S-3 (Van der 'veel te jong' worden verworpen. In botcollageen Waals, 1977; de Roever, 1979). Houtskool uit de ne­ van een visotter moet een aanzienlijk 'viseffeet' derzettingslaag is gedateerd: aanwezig zijn, en dam'van is hier geen sprake. De­ GrN-5443 5300±40 BP ze datering behom"t tot een serie die meer afwij­ Nadat de nederzetting verlaten was, werd ter plaatse kende resultaten te zien gaf. een grafveldje aangelegd (niet: v66r de nederzetting - organisch aankoeksel op scherf (27.779): werd aangelegd: zie Deckers et al., 1980: fig. 5, 6, en UtC- 1 046 5490± 70 BP 7 en Lanting & Van der Plicht 1995/96: p. 505). Colla­ Ook de organische magering van deze scherfwerd geen van een van de skeletten werd gedateerd: gedateerd. Het gemiddelde van 10 dateringen (VtC- GrN-5606 5540±65 BP 1047 tlm -1056) is ca. 5500±20 BP. Zowel de date­ De collageen moet een aanzienlijk 'viseffect' hebben ring van het aankoeksel, als die van de organische gehad gezien de gemeten ouderdom en de waarde van magering is te oud. Te rwij l dat voor de magering niet hoeft te verbazen (ondanks het hoge koolstof­ 813 C van -22.55%0 (Lanting & Van der Plicht, 1995/ 96: p. 505). gehalte van ca. 13%), is de te hoge leeftijd van het organische aankoeksel wel verrassend te noemen. De oeverwalnederzetting S-3 en lueekvulling S-5 vor­ Maar uiteraard kan ook in voedselresten 'viseffect' men een complex (Van der Wa als, 1977; De Roever, aanwezig zijn. Met name in Hardinxveld-Giessen­ 1979; Deckers et al., 1980). De nederzettingslaag van dam zijn de aanwijzingen zeer sterle Dat het voed­ S-3 was na erosie en compactie nog 75 cm dik, het­ sel ter plaatse veel vis bevatte, blijkt uit het 'vis­ geen op een oorspronkelijk aanzienlijk dikker pakket effect'in het botcollageen van het gedateerde skelet organisch materiaal, opgebracht over een lange periode op S-2 (zie boven). wijst. Vit lueekvulling s-s zijn gedateerd: De volgende dateringen zijn bekend voor S-3, glo- - hou ten steel (no. 126), met Il jaarringen: baal in stratigrafische volgorde: GrN-88 16 5340±35 BP houtskool (16. 173) uit de top van de cultuurlaag: - ondereind van een paal (no. 79), met 9 jaarringen: GrN-1364 5340±55 BP GrN-88 12 5255±35 BP houtskool (963) uit een haard boven in de cultuur­ - stok (no. 134), met 7 jaan'ingen: laag: GrN-88 15 5340±35 BP GrN-6896 5230±40 BP - aangepunte stok (no. 77), met 5 jaan'ingen: GrN-88 14 5320±45 BP verkoold paaltje (0 4 cm, vdnr. 15.324) halverwe­ ge de cultuurlaag: - bijlsteel (no. 84), met Il jaarringen: GrN-7043 5375± 40 BP GrN-88 17 5205±40 BP hout van paal (14.741), halverwege de cultuurlaag Dat zelfs zo diep onder het polder-maaiveld met veel en onder GrN-7043: jongere intrusies rekening gehouden moet worden, GrN-7044 5310±50 BP blijkt uit de volgende datering: houtskool (17/IJI-IV) uit de basis van de cultuur­ ondereind van paal, met opvallend lange punt, en laag: kelmelijk met ijzeren bijl bewerkt (no. 83). Tien GrN-7042 5295±40 BP jaan'ingen: hout van paal (27.807), die vanuit de cultuurlaag GrN-88l3 1230±25 BP in de onderliggende lueeluug werd gedreven. Jong­ Van de duinnederzetting S-6i zijn de Swifterbant- ste 10 ringen gedateerd: vondsten vom'al bekend uit een laag venige klei op de GrN-88 I O 5265± 35 BP helling van het duill (K). Een houtskoolconcentratie 56 1.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT

(no. 138), uit deze laag, aangetroffen op een diepte - scherf met bandoor/Ose, in duinzand: van -5,97 m NAP werd gedateerd: UtC-1919 5460±60 BP GrN-10356 5510±70 BP - organisch gemagerde scherf, in duinzand: Ook werd verspreide houtskool (no. 133) gedateerd UtC-I928 5450±50 BP uit het zand van het duin, yak C-105, laag B, -5,92 m Het tweede groepj e: NAP. Een mesolithische ouderdom werd verwacht, - scherfmet 'kogelIager' indrukken, in duinzand: maar de houtskool bleek aanzienlijkjonger. Het mon­ UtC-I926 5180±50 BP ster werd voorbehandeld met zuur, loog en zuur: - scherfmet verticale touwindrukken, in duinzand: GrN- 10357 5300±140 BP UtC-1917 5090±120 BP Gezien de grote standaarddeviaties is het niet uitge­ - scherf met groeflijnen, in duinzand: sloten, dat GrN-1 0536 en -10357 in fe ite dezelfde be­ UtC-I920 5060±70 BP woning rond 5450 BP dateren. - scherfmet granietmagering en N-opbouw, in duin­ zand: Wel mesolithisch bleek houtskoo1 uit 1aag C in yak C- UtC-1 929 5020±50 BP 102, corresponderend met de A2-horizont van het bodemprofiel in het duinzand. In deze laag was meso­ Bij het onderzoek in de fo ssiele bedding van de Eem lithische vuursteen aanwezig (Deckers, 1982: p. 36): naast de vindplaats Almere-Hoge Va art werden aan­ GrN-10355 6235± 50 BP wijzingen gevonden voor midden-Swifterbant-activi­ Door Deckers (1982: p. 35) zijn de laboratorium­ teit, kennelijk samenhangend met bewoning in de on­ nUl11l11ers GrN- I0355 en -10357 verwisseld. middellijke omgeving. Deze aanwijzingen zijn de Van de duinnederzetting S-l l werd organisch aan­ 14C-dateringen voor twee visweren, en voor een scherf koekse1 op een scherf (vdnr. 224) gedateerd: (Hamburg et al., 1997: spec. Tabel l): GrA-5402 5400±70 BP UtC-5713 visweer I 5361±48 BP Deze datering is acceptabel, maar bewijst niet meer UtC-5714 visweer 2 5341±49 BP dan dat midden-Swifterbant bewoning op deze site Deze visweren bevonden zich in een detrituslaag op heeft plaatsgevonden. Daarnaast bestaan nog enkele een kleipakket en onder een veenlaag. Detritus-op-klei dateringen aan organische magering in scherven van en veen-op-detritus werden eveneens gedateerd: deze site. Met verwaarlozing van enkele dateringen UtC-5705 detritus 5467±44 BP uit een eerste serie, die nogal wisselende resultaten te UtC-5704 veen 5300±50 BP zien gaf, houden we over: De gedateerde scherf werd gevonden in de kleilaag. - scherf 3482, ca. 2% koolstof: Niet duidelijk is wat precies gedateerd werd. Dat maakt UtC-I225 5670±90 BP het moeilijk de betrouwbaarheid van de datering in te - scherf 6864, ca. 2% koolstof: schatten: UtC-l 092/1 093 5940±60 BP UtC-5719 5396±43 BP - scherf 7089, ca. 3% koolstof: Het ziet er naar uit, dat de detritus-datering aan de oude UtC-1228 6380±70 BP kant is, wat overigens niet hoeft te verbazen. Waar­ Deze dateringen moeten als onbeh'ouwbaar word en in­ schijnlijk bevat deze detritus verspoeld ouder ma­ geschat, bij het vermelde lage koolstofpercentage gaat teriaal. het grotendeels ongetwijfeld om natuurlijk koolstof in de ldei (zie Lanting & Va n der Plicht, 1993/94). Op een klein rivierduin op perceel Nagele J125 wer­ Van duilmederzetting S-23 werd eveneens organisch den haardkuilen en vuurstenen ontdekt. Een van de aankoeksel op een scherf (vdnr. 972) gedateerd: kuilen werd gedateerd, en bleek laat-mesolithisch GrA-4334 5320± 120 BP (GrN-14l26 6645±40 BP). Op de helling van het duin Deze datering is acceptabel, bewijst echter niet meer werden slecht-bewaarde, met steengruis gemagerde dan dat kennelijk midden-Swifterbant-bewoningpla ats scherven gevonden. Blijkens de diepte (ca. -5,80 m vond op deze site. De datering zegt echter niets over NAP) zou een datering van 5500-5600 BP te verwach­ de totale duur van bewoning ter plaatse. ten zijn, volgens Hogestijn (1991: p. 119). Een veen­ monster direct boven de scherven bleek echter jonger Bij de dateringen aan organisch aankoeksel op scher­ dan verwacht: ven van SchoklandlPl4 (zie par. 3.3.4.4) zijn twee GrN-14125 5285±35 BP groepj es van eik vier resultaten te herkennen, die lij­ Het monster werd voorbehandeld met zuur, loog en ken te wijzen op midden-Swifterbant-bewoning, voor­ zuur. Hogestijn (1991: p. 119) sluit jongere doorwor­ afgaand resp. volgend op de midden-Swifterbant-be­ teling niet uit. woning van de oeverwalsites in de omgeving van Swifterbant. Het betl'eft: - organisch gemagerde scherf, gevonden in de Unio­ 4.6.3. Midden-Swifterbant in ZW-Nederland klei (!): UtC-1915 5590± 70 BP In Beigschenhoek werd een j achtkampj e onderzocht, - organisch gemagerde scherf, in duinzand: dat oorspronkelijk op een drijvend veenei1andje werd UtC-I 927 5460±60 BP aangelegd, dat 1ater ingebed raakte in kleiig sediment I4C-chronologie: NeofithicUIIl 57

(Louwe Kooijmans, 1985: pp. 92-97). Drie daterin­ Vo or de Hazendonk volgen we Rael11aekers (1999: par. gen hebben betrekking op het gebruik als jachtkamp: 3.4) wat betreft de culturele toewijzing van de ar­ - hout uit de nederzettingslaag op het veen: cheologica in de lagen Hz-l en Hz-2: deze behOl'en GrN-7764 54 1 5±60 BP beide tot de fa se midden-Swifterbant. Vo or de toewij­ - hout uit een niveau met verspreid nederzettings­ zing van de 14C-dateringen volgen we Ve rbruggen materiaal in de klei naast het veeneilandje (vdnr. (1992: table l), wiens inforInatie overigens niet afwijkt 229): van die op de 14C-formulieren. Vo or Hz- l bestaan de GrN-9897 5335±45 BP volgende dateringen: - houtslcool uit het haardje op het veen: houtslcool (vdm. 39.133) uit een concentratie in het GrN-9898 5400±35 BP westelijke dee I van put 57 (Hazendonk 26c): Het gel11iddelde van deze drie is 5380±25 BP. In de GrN-9196 5265±60 BP Iclei onder Ilet veenpakket werk ook nederzettingsaf­ verspreide houtskoolbrokjes uit de cultuurlaag (put val gevonden, dat daar terecht was gekomen toen het 41, D41 14 + 4129; Hazendonk 26a): eilandje nog dreef. Het lag op een erosievlak, waarin GrN-8331 5165±30 BP ook ouder verspoeld materiaal aanwezig bleek: laagjeveen ter dikte van 3 cm, uit lcolol11 voor pol­ - hout, op erosievlak ca. 0,5 m onder veen (vdnr. 146): lendiagram (put 57, ZO-profiel), corresponderend GrN-9896 6170±70 BP me� begin van Hz-l -bewoning (Hazendonk 29a): GrN-8240 5330±35 BP Het materiaal uit de lagen 30, 50 en 60 op de helling laagje veen ter dikte van 3 cm, uit kolom voor pol­ van de donk Brandwijk-'Het Kerl

Ook deze houtskool hoort kennelijk bij de 'Hazen­ randfragment met gaatjes en sleuven. Unio-klei: donk' -bewoning. UtC-191 1 4750±70 BP grote peervormige pot (?). Unio-klei: Tenslotte kennen we een aantal dateringen voor afval­ UtC-1914 4680±80 BP lagen op hellingen van donken, aangeboord doar Ve r­ bruggen, die op midden-Swifterbantbew oning wijzen: Swijterbant in NW-Duitsland Almkerk 2 GrN-19327 5420±35 BP 4.6.5. LaagblokJandse Donk GrN-18086 5210±50 BP In par. 3.3.4.5 is uitvoerig stilgestaan bij de stratifi­ Lekkerkerk 1 GrN-1 8972 5180±50 BP Over Slingeland 2 GrN- 16654 5290±45 BP catie van de afzettingen in de nederzetting Hlide I bij Over Slingeland I GrN-16653 5300±45 BP de archeologische toewijzing van het archeologische Oud Alblas 1 GrN-18974 5440±50 BP materiaal, met name het aardewerk, en bij de datering Rommertsdonk 3 GrN- 19079 5130±60 BP van de neolithische bewoning in zijn totaliteit. Rommertsdonle2 GrN- 19078 5390±60 BP De absolute datering berust op een groot aantal 14C­ Schaikse Donle 1 GrN- 19678 5380±60 BP dateringen. Kampffmeijer (1988: Abb. 249) geeft een Schoonenburgse Heuvel I GrN- 18973 5265±45 BP lijst van 81 dateringen, maar vele daarvan zijn on­ Zevender Hoogte I GrN-1908 1 5120±50 BP bruikbaar, vanwege gebrek aan informatie over het ge­ GrN- 18970 Zijdeweg 2 5110±70 BP dateerd materiaal, en vanwege grote tot zeer grote standaarddeviaties. Wij hebben alle dateringen met een 4.6.4. Laat-Swijte/'banf onzekerheidsmarge van meer dan 100 jaren geschrapt, evenals dateringen aan been, onbewerkt hout of onbe­ Vo or een discussie betreffende Laat-Swifterbant kan kend materiaal. Na selectie blijven de volgende 20 da­ verwezen worden naar par. 3.3.4.3. teringen over: Va n de vindplaats Schokke/'haven E 170/1 71 (zie aangepunte paal 13725 4735±75 BP Hogestijn 1990: 1991) zijn drie monsters gedateerd: laag boombast 30942 4740±70 BP concentratie verkoolde hazelnootdoppen (vdm. boomstamkano 820 (2X) 4850±60 BP 1005); onder in het pakket broekveen met laagjes hoekpaal van hut 30657 4920±100 BP nederzettingsafval op de flankvan het duin: houten boog NI'.? 5170±90 BP eikenbalk 7889 5235±85 BP GrN- 14122 5035±30 BP paal 2762 5240±85 BP houtskool (vdm. 1 149, els, en niet eik zoals Hoge­ bewerkt hout 3028 5250±65 BP stijn wil) uit een aslaag boven in het genoemde pak­ liggend rondhout 17776 5260±70 BP ket broekveen met afvallagen. Er is geen reden, inhoud pot 29928 5260±70 BP om deze houtskool als verspoeld te beschouwen, liggend balkje 19299 5335±70 BP zoals Hogestijn doet: vlechtwerk van hut 30656 5370±100 BP GrN- 14123 5190±40 BP scherf met tOll\vindruk 491 5420±50 BP organisch aankoeksel op binnenwand van aarde­ paal naast kano 30944 5430±80 BP werkscherf: hal frond plankje 88 18 5490±85 BP UtC-1085 5100±90 BP liggende balk 17837 5550±60 BP De organische magering van deze scherf is 6x geda­ paal van hut 3046 5565±85 BP teerd (UtC-l 086 tim 1091). Het gemiddelde resultaat gekerfde uitbuigende rand Nr? 5615±95 BP vlechtwerk 17786 5860±70 BP is 5130±50 BP. Het koolstofgehalte van de klei was gekerfde randscherf 21919 5875± I 00 B P ca. 6%. Het betreft in alle gevallen Hannover-dateringen. De laboratoriumnummers, en de voorbehandeling zijn De bewoning op Schoklalld/P 14 liep door tot in de fa ­ echter niet bekend, hoewel een enkel nummer met be­ se laat-Swifterbant, blijkens de dateringen aan orga­ hulp van oudere publicaties wel te achterhalen is (paal nisch aankoeksel op scherven: 30944: Hv-3 17; paal 3046: Hv-8 14, de gekerfde uit­ scherf met gaatjes onder de rand. Detritus-laag: buigende rand zonder nummer: H v-1 793). De beide GrN-1 909 4920±60 BP jongste dateringen zouden nog in verband gebracht halsfragment, Swifterbant-profiel. U nio-klei: kunnen worden met de TRB-Westgroep bewoning, aan­ UtC- 1913 4890±80 BP scherf met tOllwfranje. Gevonden in zand: nemende dat ' oud-hout' -effect aanwezig is. De ove­ UtC-1918 4880±80 BP rige dateringen moeten betrekking hebben op de schouderfragment met rietsleufjes. Gevonden in Swifterbant-bewoning. De beide oudste dateringen zand: zouden op een vroege fa se a la Almere-Hoge Vaart UtC-I923 4860±50 BP hImlen wijzen, de overige suggereren een zeer regel­ randscherf met sleuven. Unio-klei: matig herhaalde bewoning tijdens de fasen midden­ UtC-1912 4810±60 BP en laat-Swifterbant. randfragment met gaatjes. Gevonden in zand: UtC- I925 4780±70 BP I4C-chron% gie: Neolithicum 59

Ongetwijfeld is ook Swifterbant-bewoning aanwezig zen kan word en naar het overzichtskaartje van graf­ op de vindplaatsen Bobelg 15 en 20 bij Hamburg. Kort­ veld en werkputten, gepubliceerd door Hogestijn geleden zijn enkele dateringen gepubliceerd van ver­ (1991: p. 123). Tot de oudere groep behoren de gra­ koolde voedselresten op aardewerk, dat als Ertebølle­ ven 1, 2, 3, 5, 8, Il, 13 en 14. Met uitzondering van aardewerk wordt aangeduid. Kenllelijk gaat het hierbij graf 11 zijn deze gedateerd: om onversierd, relatief dunwandig aardewerk met af­ graf 1 dentine UtC-1 942 3970± 140 BP geronde ofp\llltige bodem, dat beter in de Swifterbant­ graf2 been UtC-1947 4500±50 BP traditie past dan in Ertebølle. Ook van Boberg is graf5 dentine UtC-1 943 4170±80 BP Bischheim-aardewerk bekend (zie Schindler, 1962). graf 8 dentine UtC-1944 4200±90 BP graf 13 dentine UtC- 1938 4370±90 BP De gepubliceerde dateringen zijn (Hedges et al., 1995: dentine UtC- 1939 4390±80 BP p. 203): dentine UtC-1940 3990±80 BP OxA-4804 5360±55 BP graf 14 been UtC-1937 3990±80 BP OxA-4805 5270±60 BP Graf 2 is het graf dat door Gehasse (1995: p. 75) aan OxA-4806 53 1O±55 BP de Westgroep-TRB werd toegesclu·even. De dode was Gezien de gemeten ouderdommen, zou het hier mid­ liggend op de linkerzijde, met opgetroldcen knieen en den-Swifterbantmoeten betreffen. hoofd naar het NW begraven. Het veronderstelde twee­ de Westgroep-TRB-graf is ongetwijfeld graf l. 4.6.6. Graven van de Swifterbantcultuur c.a. De dateringen van deze oudere groep zijn alle veel te jong. Het gedateerde bot en dentine moet zwaar ver­ In par. 3.3.4.7 hebben wij al aandacht besteed aan het ontreinigd zijn geweest met hUl11aten. Door de zeer grafritueel van de Swifterbantcultuur in de polders. lage 'collageen'-opbrengsten was het niet l110gelijk Slechts een van de vele graven die aan deze cultuur waarden van b13C te bepalen, met uitzondering van worden toegeschreven heeft een betrouwbare l4C-da­ het bot uit graf 2, waar een waarde van -25,4%0 werd tering opgeleverd, n.l. het gedateerde graf van Swif­ gemeten. Dergelijke negatieve waarden komen bij goed tel'bant S-2. Overigens staat niet vast welk graf dat nu geconserveerd menseljik botcollageen niet voor (zie eigenlijk is (Lanting & Van der Plicht, 1995/96): Lanting & Van der Plicht, 1995/96: fig. 5). Een waarde GrN-5606 5540±65 BP van -25,4%0 wijst op een zeer hoog aandeel humus. Dit graf is vooral interessant vanwege de duidelijke KelUlelijk hebben de vergaande degradatie van het bot­ aanwijzing voor het optreden van een te oude l4C-leef­ collageen, en de verontreiniging met humus bij al deze tijd als gevolg van de consul11ptie van vis. Het graf is graven van de Swifterbant-groep geleid tot veljongin­ n.1. jonger dan de nederzetting die rond 5300 BP ge­ gen van 500 tot 1000 l4C-jaren. dateerd kan worden. De waarde van b13C van -22,55%0 Onlangs zijn in Groningen ook monsters tandemail in het botcollageen wijst bovendien op een proteine­ gedateerd aan de carbonaatfractie, bij wijze van expe­ bron in het voedsel l11et sterk negatieve waarden van riment: bl3 C. Het l11eest voor de hand liggend is visviees, met graf Il GrA- 12612 5380± 120 BP waarden van -27 -28%0 (vgl. Lanting & Van der graf 13, sko I GrA- 15426 4970±40 BP å ± Plicht, 1995/96: par. 3.2). graf 13, sk. 1l GrA- 15427 5030 40 BP graf 13, sko IV GrA- 16188 5330±80 BP Deze dateringen komen wel overeen met de verwach­ Swifterbant-graven zijn ook bekend van Schok/and/ tingen. Er zijn ilU11iddels l11eer aanwijzingen dat tand­ P- l4. To en dit grafveldje met 14 graven werd opge­ el11ail betrouwbare dateringen levert. Overigens blijkt graven, dachten de onderzoekers kennelijk aan gebruik op grand van een tandel11aildatering ook graf 7, een tijdens twee duidelijk in tijd gescheiden fa sen, nI. Swif­ kindergrafje waarin uitsluitend gebitselel11enten be­ terbantcultuur en Enkelgrafcultuur, l11et eenjongste bij­ waard gebleven zijn, tot de Swifterbantcultuur te moe­ zetting tijdens de vroegste Klokbekercultuur. De be­ ten worden gerekend, en niet tot de Enkelgrafcultuur, sclu'ijving bij Hogestijn (1991: pp. 123-125) is daar zoals de opgraver veronderstelde: nog een afspiegeling van. Nadat de AMS-dateringen GrA- 16186 5200±60 BP bekend waren geworden, veranderden de inzichten en Interessant is de datering van een grafkuill11et botl11a­ werd aangenol11en dat het grafveldje kennelijk zo nu teriaal van minstens drie personen, die deels geborgen en dan over een zeer lange periode werd gebruikt. kon worden in de zandwinning bij Zoe/en-de Bo/dert Gehasse (1995: p. 75) wil twee graven van de oudere (Jaal'vel's/ag ROB 1991: p. 144; 1992: p. 69). In dit gro ep bij nader inzien toeschrijven aan de ontwikkelde graf waren eerst een 50-70 jarige vrouw en een 7 -j arig Westgroep-TRB, terwijl de jongere groep niet alleen kind, daarnaeen tweede vrouw bijgezet. De l4C-date­ EGK-graven, maar ook ontwikkelde klokbekergraven ring aan been is: zou omvatten (Gehasse, 1995: p. 106). Met enige UtC-1961 5190±50 BP 1110eite zijn de gegevens in de brief l11et de dateringen De waarde van bl3 C in het gedateerde collageen is die JA. Bakker ons ter beschildcing stelde, en de ver­ niet bekend. Het is mogelijk dat de l4C-ouderdom te meldingen bij Gehasse (1991) te combilleren, en wordt oud is vanwege 'viseffe ct'. duidelijker welke datering bij welk grafhoort. Ve rwe- 60 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT

4.7. De 'Hazendonk-groep' R ijswijk-A 4 In het trace van de A4 zijn twee loca ties onderzocht, In navolging van Raemaekers (1999) worden aan de met bewoningssporen van de 'Hazendonk-groep'. Dit 'Hazendonk-groep' de archeologische overblijfselen onderzoek is nog niet gepubliceerd. We l verwijzen toegesclu'even die gevonden werden in laag 3 op de Raemaekers et al. (1997) ernaar. Het betreft: helling van de Hazendonk. Eerder werd dit materiaal Locafie 1 (RZO 93-1) aangeduid met de term Hazendonk 3. Nauw verwant houtskool (vdnr. 178) uit een kuil (sp. 18, coupe is het materiaal van de nederzetting Wateringen 4. Tot 10), mogelijk een boomkuil: de 'Hazendonk-groep' wordt ook het materiaal gere­ GrN-23398 4640±15 0 BP kend van een aantal vindplaatsen in het oostelijk houtskool (vdnr. 181) uit zgn. 'loadingslaag' in vak rivierengebied, als Wijchen-Het Vormel', Gassel, Lin­ C2: den-Kraaienberg en Grave. Deze oostelijke groep on­ GrA-9 104 4960±50 BP derscheidt zich echter door het optreden van schalen houtskool (vdnr. 232) uit omegelmatig gevormde van de typen I A-D volgens de classificatie van Lou­ kuil (of twee, elkaar snijdende kuilen) (sp. 19, we Kooijmans (1980). coupe 16A): Niet tot de 'Hazendonk-groep' wordt het materiaal GrA-9105 4790±50 BP uit laag 2 van de Hazendonk gerekend, eveneens in houtskool (vdm. 371) uit laag op top van het duin, 2 navolging van Raemaekers. Het wordt nu als een late resp. uit concentratie (l Y2 m ) verbrand been, houts­ uiting van de fase midden-Swifterbant beschouwd. kool en splinters vuursteen (vakken X6/7 en W6/ Overigens blijft er enige twijfel bestaan over de toe­ 7): wijzing van een aantal belangrijke aardewerk­ GrN-23399 4780±40 BP fragmenten (Raemaekers, 1999: p. 66). Hoewel de Locafie 4 (RZO 93-4) nieuwe vondstbewerking een aantal wijzigingen in de houtskool (vdnr. 79) uit grote regelmatige lmil culhlrele toewijzing van aardewerkfragmenten heeft (4,5x2 m, 0,7 m diep): GrA-9 106 4770±30 BP opgeleverd, bestaan betreffe nde de toewijzing van de houtskool (vdnr. 102) uit lange, smalle kuil, met 14C-monsters en -dateringen kennelijk geen problemen. steile insteek aan een smalle zijde, en geleidelijk Bij de 15 door Verbruggen (1992: table l) geselec­ naar andere zijde oplopende bodem (sp, Il, coupe teerde dateringen uit een bestand van 33, wijkt geen 5) : toewijzing afvan die op de fo rmulieren in het archief GrN-23400 5120±90 BP van het CIO. We gaan er van uit, dat dat ook geldt voor de resterende dateringen. Vo or de nederzetting WclfeJ'ingen 4 (Raemaekers et al., Vo or de 'Hazendonk-groep' op de Hazendonk zijn 1997) zijn 6 dateringen relevant: de volgende dateringen bekend: houtskool uit vulling van waterkuil op top van duin: laagje veen ter dikte van 3 cm, uit kolom voor pol­ GrN-206 14 4880±50 BP lendiagram (put 57, ZO-profiel), met begin van Hz- houtskool uit vulling van tweede waterkuil op top 3-bewoning (Hazendonk 29d): van duin: GrN-8242 5080±70 BP GrN-2 1 109 4840±50 BP laagje veen, als voren, met eind van Hz-3-bewo­ houtskool uit vulling van derde waterkuil op top ning (Hazendonk 2ge): van duin: GrN-8350 4755±35 BP GrA-887 4740±40 BP houtskool (vdnrs. 33.033 en 33.866) uit cultuUl'­ been uit waterkuil op helling van duin, en afgedekt laag in profiel van put 39 (Hazendonk 19a): door veen: GrN-9 193 481 0±35 BP GrA-9 13 4610±70 BP houtskool (vdnrs. 30.348, 30.354 en 30.364) uit basis van veenlaag op helling van duin: drie dicht bijeen liggende concentraties in put 28 GrN-207 18 4670±70 BP (Hazendonk l 7b): top van veenlaag op helling van duin: GrN-9 191 4870±55 BP GrN-207 19 4780±40 BP houtskool (vdnrs. 37.706, 37.717 en 37.743) uit De drie laatste monsters zijn min of meer in stratigra­ culhlUrlaag in put ? (Hazendonk 18): fisch verband genomen. De beh'effendevolgorde, met GrN-9 192 4830±40 BP ouder wordende 14C-getallen in jongere lagen, is al­ houtskoolconcentratie (M,78) aan basis van cul­ leen te plaatsen in de jaarring-ijkcurve tussen 3500- hlUrlaag in put 26 (Hazendonk 20): 3400 v.Clu·. De andere drie dateringen zijn met enige GrN-8236 4735±35 BP goede wil in te passen in de periode 3550-3400 v.Clli'. laagje veen ter dikte van 10 cm, behorend tot zone Aangezien het houtskooldateringen beh'eft, kan de wer­ 3 (Louwe Kooijmans, 1974: pp. 138-142) (Hazen­ kelijke obderdom van de bewoning heel goed even­ don k 4): eens tussen 3500 en 3400 v.Chr. thuishoren. Op de top GrN-6214 4930±40 BP van het duin, die niet met veen bedekt is geweest, was uiteraard nog bewoning mogelijk toen op de flanken veengroei plaats vond. J4C-chronologie: Neolithicllll1 61

Een bijzonder proble em is de datering van Scrobi­ jonger naar het scheen, met EGK- en KB-dateringen. cularia plana-schelpen uit de vulling van een geul, Een 'Hazendonk'-ouderdom hadden de volgende gra­ die door de veenlaag op de flank van het duin snijdt, ven: en die samenhangt met de afdekkende klei1aag. Vo or graf 1: dubbelgrafmet skeletten 143 en 144, waar­ deze sche1pen zou uiteraard een datering word en ver­ van het gedateerde skelet 143 1iggend op de rech­ wacht, die jonger is dan de datering van de top van de terzijde met opgetroldcen Im ieen en het hoofd naar veenlaag, m�ar dat blijkt niet het geva1: het westen is begraven. De armen liggen gebogen GrN-2 1600 RGD 2 4900±30 BP voor de borst, handen voor het gezicht. Skelet·esten Deze ouderdom is verkregen na correctie voor isoto­ 144 laten geen reconstructie van de ligging toe: penfractionering (8l3C: -5.65%0) en na aftrek van een GrA- 13949 4950±40 BP marien reservoireffectvan 400 jaren. Meting van 8180 graf 8: O-W gerichte grafkuil met resten van 6 in­ in de schelp maakte echter duide1ijk, dat het water ter dividuen. Het gedateerd skelet 305 ligt gestrekt op p1aatse brak was, en maar ternauwernoodgeschikt als de rug, met het hoofd naar het westen: leefmilieu voor Scrobicularia. Dit brakke water bevatte GrA- 13954 4840±40 BP een aanzienlijk aandeel Rijn-water, en daarmee ook graf24: enkelvoudige bijzetting van skelet 240, dat een aanzienlijk Rijnwater-reservoireffect. Een model­ Iiggend op de rechterzijde met het hoofd naar het matige berekening 1aat zien, dat de werkelijke ouder­ ZW werd begraven. De armen liggen gebogen voor dom in de buurt van 4400 BP zou kunnen liggen de borst, handen voor het gezicht: (pers.med. HJ. Streurman, CIO), en dat is we1 in over­ GrA- 13957 4930±40 BP eenstemming met de velwachting (zie ook Raemaekers graf38: enkelvoudige bijzetting van skelet 422, dat et al., 1997: p. 188, noot l). In tegenste1ling tot wat Iiggend op de rug met het hoofd naar het NNO, daar gesuggereerd wordt, is geen algemeen brakwater­ echter met gebogen benen en knieen richting ZO is begraven. De armen liggen langs het lichaam, effect van 300 a 400 jaren aanwezig. Per vindplaats, en per riviersysteem moet het brakwatereffect bere­ met de handen op de onderbuik: GrA- 13959 5040±40 BP kendIgeschat worden. De waarden van 813C van het gedateerde botcollageen Bij het donkenproject schijnen nauwelijks neder­ waren -18,58, -18,65, -19,54 en -18,90%0 (in dezelfde zettingslagen van de 'Hazendonk-groep' te zijn aan­ volgorde). Deze waarden wijzen op een behoorlijk aan­ geboord. De enige uitzonderingen Iijken te zijn: deel proteine van mariene oorsprong in het voedsel. Bralldwijk-Kerkhof II GrN- I9680 4880±35 BP Goudriaall I GrN- 1968 1 5060±50 BP Ve rwacht mag dan ook worden, dat in de betreffende Vo or de 'Hazendonk-groep' in het oostelijke rivieren­ 14C-leeftijden een veroudering ten gevolge van marien gebied is slechts een datering bekend, en wel voor de reservoireffe ct aanwezig is. Deze veroudering kan nederzetting Linden-Kraaienbelg die volgens Louwe makkelijk 100 jaren, of zelfs meer bedragen. Kooijmans & Verhart (1990: p. 83) tot de oudere fase Vier andere skeletten bleken echter aanzienlijkjon- behoort. Het bet·efteen datering aan een concent·atie ger dan verwacht: houtskool en stukjes verkoolde bast in de randzone graf 3: N-Z gericht graf, met op de linkerzijde en van de 'Hazendonk' -vondstconcent·atie: hoofd naar het nOOl·den, in extreem gehurkte hou­ GrN-990 I 5180±35 BP ding begraven jeugdig individu (No. 146): GrA- 13950 3860±40 BP De datering van Wijchen-Het Vo rmer: graf 5: NW-ZO gericht dubbelgraf met twee kin­ GrN-720 I 6195±45 BP derskeletten (152 en 153). Beiden zijn met opge­ heeft bet·ekking op vindplaats 7, een kleine vuursteen­ trokken knieen, de armen gebogen stijf tegen de concentratie zonder aardewerk, niet op een van de vind­ borstkas, en met het hoofd naar het NW begraven. plaatsen met 'Hazendonk' -aardewerk (zie Louwe Het zuidelijke skelet (152) ligt op de linkerzij, het Kooijmans, 1980: pp. 133-134). Het vuursteenmateri­ noordelijke (153) op de rechterzij, waardoor ze dus aal (Louwe Kooijmans, 1980: pp. 162-1 69) is echter met het gezicht naar elkaar toe, en met de knieen onmiskenbaar verwant met dat van de vondstgroepen rakend zijn bijgezet. Skelet 152 is gedateerd: H en N die we1 'Hazendonk' -aardewerk bevatten. GrN-13952 4040±40 BP Of het bij de gedateerde houtskool om een meng­ graf 12: Enkelvoudige bijzetting, NO-ZW gericht, sel van mesolithische en 'Hazendonk' -houtskool gaat, met skelet 149, dat Iiggend op de Iinkerzij, met op­ of om mesolithische houtskool in secundaire positie getrokken knieen, de armen gebogen en stijftegen is niet van belang: de datering is onbruikbaar. de borstkas, en het hoofd naar het NO is begraven: GrN- 13953 4290±40 BP In 1998 werd bij Yp enbU/geen grafveld opgegraven graf28: N-Z gericht graf, met op de linkerzijde, en door de gemeentelijke archeoloog, dat al tijdens de hoofd naar het noorden, in extreemgehurkte hou­ opgraving aan de 'Hazendonk-groep' werd toegewe­ ding begraven kind (No. 442): zen. Toen een eerste groep van acht skeletten was ge­ GrA- 13958 3850±40 BP dateerd, bleek echter dat slechts vier de 'Hazendonk'­ In dit ge�al waren de waarden van 8\3C in het bot­ ouderdom hadden. Vier andere graven waren veel collageen -23,45, -24,99, -23,32, resp. -24,39%0. Dit 62 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT soort waarden kan in menselijk botcollageen alleen groep een absolute datering tussen 3400 en 2850 v. Clu'. optreden indien de prote'inen in het voedsel vrijwel uit­ suggereerden. Die begindatering correspondeert met sluitend uit zoetwatervis en -schelpdieren afkomstig een piek in de 14C-ijkcurve, de einddatering met het zijn. Maar dan moeten ook verouderingen in de 14C_ diepste punt van een wiggle. Bij gebrek aan nieuwe leeftijden van honderden jaren optreden. Dat zou dus dateringen, en met name aan dateringen van materiaal betekenen dat de betreffe nde graven van Ypenburg in met verwaarloosbare eigen leeftijd kan momenteel het werkel ij ld1eid nog honderden j aren jonger zouden zij n. begin van de TRB-Westgroep niet nauwkeuriger be­ Dat is uitgesloten, en de conclusie moet dan ook zijn, paald worden dan Brindley destijds deed. Dendro­ dat het betreffende botcollageen zwaar verontreinigd dateringen van Zwitserse Schnurkeralllik (zie 3.5.1) en moet zijn geweest met humeuze bestanddelen, of met carbonaatdateringen van crematies van de midden- en andere woorden, dat het botmateriaal slecht geconser­ laat-Havelte-fases maken een correctie van de eind­ veerd moet zijn geweest. Het is overigens interessant datering van 2850 v. Chr. naar 2800 v.Clu·. oflater nood­ om te zien, dat het verschil tussen beide groepjes van zakelijk. Er zijn echter aanwijzingen, dat ook bij de vier graven ook is te zien in de koolstofgehaltes van TRB-Westgroep-dateringen aan houtskool met aan­ het gedateerde 'collageen'. Bij de graven 1, 8, 24 en zienlijke 'oud-hout' -effecten rekening moet worden 38 was dat 44,5, 36,4, 42,4 en 46,2%, bij de graven 3, gehouden (zie 4.8.3), en dat ook de begindatering van 5, 12 en 28 28,6, 34,2, 28,9 en 25,0%. Mook & 4700 BP te oud is. Sh'eurman (1983: p. 53) achten een koolstofgehalte Vo or het bepalen van de begindatering van de TRB­ van 45 tot 50% normaal voor goed geconserveerd bot. Westgroep zijn de volgende dateringen voor aardewerk Waarom er zo'n sterk verschil is in conserverings­ met Fuchsberg-versiering van belang. toestand van het skeletmateriaal in hetzelfde grafveld, Sarup (Andersen, 1980) is niet bekend. K-2628 verkoold graan (A-2 12) 4580±70 BP K-2629 houtskool uit vlakgraf (A-3 l O) 4690±90 BP K-2630 houtskool, palissade (A-307) 4600±90 BP 4.8. Trechterbekercultuur K-263 I idem 4620±90 BP K-2632 idem 4760±90 BP 4.8.1. Dateringen voor de Fuchsbelg-stijl Het gemiddelde van de drie palissadedateringen is 4660±52 BP. In par. 3.4.1.1 menen we aatmemelijk te hebben ge­ maalct, dat reeds de vroegste fasen van de vroeg-neo­ TojiLlIl1 (Madsen, 1977; Madsen & Petersen, 1982-83: lithische Trechterbekercllltuur (verder: VN-TRB) in p. 117, noot 53) Zuid-Scandinavie en Noord-Dllitsland invloeden to­ Van deze nederzetting zijn 11 dateringen bekend, aan nen van Michelsberg en Baalberge, en dat deze invloe­ hOlltskool en oesterschelpen. De contexten van de den duidelijk maken dat deze VN-TRB niet eerder dan betreffende monsters zijn ons niet bekend. Het be­ ca. 4000 v.Clu·. kan zijn ontstaan. Er is evemnin reden treft: om een aanzienlijke vroegere VN -TRB in Polen (Sar­ K-2985 houtskool 4500±85 BP nowo !) te postuleren. Dat betekent in concreto, dat alle K-2986 houtskool 4690±90 BP

14C-dateringen ouder dan c. 5250 BP voor VN-TRB A K-2987 houtskool 4680±90 BP (Rosenhof en Oxie) met de grootst mogelijke argwaan K-2988 houtskool 4730±90 BP moeten worden bekeken. Het 'gemiddelde' van deze vier is 4650±45 BP. In par. 3.3.4.4 menen we duidelijk te hebben ge­ K-2978 oesterschelp 4500±85 BP K-2979 Ca/'diulII-schelp maakt, dat van een pre-Drouwen TRB op Schoklandl 4620±70 BP K-2980 oesterschelp 4520±85 BP P1 4 geen sprake is. Het betreffende, met touwindruk­ K-298 1 oesterschelp 4690±70 BP ken versierde aardewerk moet beschouwd worden als K-2982 oesterschelp 4550±90 BP een lokaal product van de late Swifterbant-cultllur, of K-2983 oesterschelp 4590±90 BP als import uit Nedersaksen/Westfalen. Andel' aarde­ K-2984 oesterschelp 4530±85 BP werk dat tot dit pre-Drouwen TRB wordt gerekend, Het 'gemiddelde ' van deze zeven dateringen is met name de fragmenten met oren, zouden eveneens 4570±3 l BP. Hoogstwaarschijnlijk moeten deze ge'importeerd kmmen zijn. schelpdateringen met ca. 80 jaren verollderd worden, De TRB-Westgroep is niet lokaal ontwikkeld, maar als gevolg van een reservoireffect van slechts 320±30 dankt zijn ontstaan aan een migratie vanuit Noord­ jaren langs de Deense oostkust, in plaats van de ca. Duitsland en/ofDenemarken. Het vroegste aardewerk 400 jaren in de Noordelijke Atlantische Oceaan en in van de TRB-Westgroep, dat van Horizont I voIgens de Noordzee (zie Brindley, 1986: p. 104). De gemid­ Brindley (1986) sluit direct aan bij VN-TRB C aarde­ delde da\eringen van houtskool en schelpen zouden werk versierd in Fuchsberg-stijl, en toont daarnaast dan 4650±45 en 4650±3 l BP zijn. Dat betekent overi­ MN-la kemnerken. Rekening houdend met de date­ gens niet, dat houtskool- en schelpdateringen even oud ringen voor 'Fucbsberg' -aardewerk kwam Brindley tot zijn. Het is heel goed mogelijk, dat de houtskool­ de conclusie, dat de 14C-dateringen van de TRB-West- dateringen net voor de piek in de curve bij 4700 BP, I4C-chronologie: Neolithiclll11 63 de schelpdateringen er net na geplaatst moeten wor­ lmi l (die door Van Giffe n (1961: fig. I) wordt aange­ den, rond 3450, resp. 3350 v.Chr. duid met een steengruissymbool) is in werkelijld1eid de zuidelijke begrenzing op dit niveau van steen Z4 '. Bistoft (Johansson, 1981; Meurers-Balke, 1978-79) Dat blijkt duidelijk uit de veldtekening en fo to's, ook Er zijn geen redenen om aan te nemen dat deze ne­ uit de door Van Giffe n (1961: fig. 2) gepubliceerde derzetting langdurig bewoond werd, tijdens VN-C en foto. De extractiekuil van Z3 ' had da ar bovendien niet MN-Ia. Wel. zijn er aanwijzingen voor kortstondig kunnen liggen, want dan zou Z4' in die extractiekuil verblijftijdens VN-A. Weliswaar wijst Meurers-Balke staan (zoals merkwaardigerwijs ook op de tekening (1978-79) erop, dat een groot fragment van een ver­ van Van Giffen is aangegeven!). De werkelijke sierde steilwandige kom die zij als een MN-Iaproduct extractiekuil van Z3 ' moet verder westelijk worden ge­ beschouwt op een hoger niveau in het veen werd ge­ zocht, in de recente vergraving (Van Giffe n, 1961: fig. vonden dan typische VN-C fragmenten, maa1' volgens 1, kruisarcering). De meest logische plaats voor Z3 ' is Johansson (brief aan A.E. Lanting, 10-05-1983) zuidelijk van de zgn. drempelsteen. Dat die grotere, werden in fe ite ook typische VN-C-scherven op ver­ ONO-WZW gerichte steen, oostelijk van Z2' de schillende niveaus in het veen ontdekt. Hij is ervan drempelsteen is, of een deel ervan, is niet waarschijn­ overtuigd, dat deze vindplaats slechts een maal, en ge­ lijk. Van Giffen spreekt zelf over twee brokstukken van durende korte tijd werd bewoond. Het aardewerk moet een drempelsteen ter plaatse, maar wat dat tweede stuk derhalve (afgezien van enkele VN-A-scherven) als een moet zijn, blijftonduidelijk. De veldtekening sugge­ gesloten vondst worden beschouwd, inc1usief de frag­ reert een gave veldkei van ca. 40 cm lengte. Stenen menten van versierde steilwandige kommen (Jo­ van die grootte zijn volgens de veldtekening op meer­ hansson, 1981: Taf. 15:13; Meurers-Balke, 1978-79: dere plaatsen in en om de kelder gevonden, b.v. hlssen Abb. 1.5) die aan Ho1'izont 1 zouden zijn toegeschre­ SI 1 en Zl. De bewuste steen is waarschijnlijk niet ven indien zij in het gebied van de TRB-Westgroep meer dan een randsteen van de keldervloer. De eigen­ zouden zijn gevonden. De volgende dateringen heb­ lijke ingang zou heel goed wat oostelijker gelegen lm n­ ben betrekking op deze bewoning: nen hebben, direct westelijk van Z4', noordelijk van Kl-921 .0 l aangekoold hout 4700±65 BP de 'veldkeien in recente grond' van Van Giffen (1961: KI-1231 houtskool 4610±120 BP fig. 1). Een gecorrigeerde versie van de opgravings­ plattegrond wordt hier gepresenteerd in figuur 4. In deze figuur zijn ook de vindplaatsen van de scherven De TRB- Westgroep 4.8.2. en de gedateerde houtskool in het zgn. vlakgraf aan­ Naast de hi erna te noemen '4C-dateringen voor TRB­ gegeven. We stgroep-vondsten in Nederland en NW-Duitsland Of we hier werkelijk met een vlakgraf van doen is een datering aan dierlijk been uit een nederzettings­ hebben is onduidelijk. De diepte ten opzichte van het oude maaiveld onder de heuvel pleit daar eigenlijk kuil van de Alhnarktiefstich-groep bij Niedelgorne, Kr. Stendal van belang. De versierde kruik/terrine uit ne­ tegen, want die bedraagt luet meer dan 40 cm. Moge­ derzettingskuil 1 (Stolle et al., 1988: Abb. 4) is direct Iijk is sprake van een soort van rihlele kuil v66r de vergelijkbaar met kruiken/terrinen van Horizont 2 in ingang. Iets dergelijks werd ook waargenomen bij het de TRB-Westgroep. De datering is gecorrigeerd voor vernieide hunebedje D32c bij Odoorn (zie Taayke, isotopenfractionering: 1985: fig. 9). Helaas is het oostelijke profiel van de Bln-3552 4550±60 BP sleuf, dat volgens de opgravingsfoto's grotendeels in­ tact was, niet getekend. Mogelijk is in dit profiel de De volgende dateringen uit Nederland en direct aan­ relatie van het 'vlakgraf' t.o.v. de dekheuvel nog te grenzend Duitsland zijn bekend: beshlderen. In het 'vlakgraf' werden een vrijwel complete trech­ Odoom-D32 (Van Giffe n, 1961) terbel

ODOORN D.XXXII

0,======,2",

ODOORN D.XXXII

0,===�",===",;2m

Fig. 4. Boven: de door Van Giffen (1961: fig. I) gepubliceerde plattegrond van D32 bij Odoorn. Onder: de gecorrigeerde en aangevulde plattegrond. In de kuil voor de ingang van de kamel' zijn de vindplaatsen van de beide trechterbekers (5 en 6) en de 14C-gedateerde houtskool (7) aangegeven. Er is geen sprake van snijding van deze kuil door een standkuil van het hunebed. I4C-chl'onologie: NeolithiculI7 65

De kelderinhoud van D32 is niet onderzocht: een ver­ El11l11en-Angelslo fijning van de datering van het 'vlakgraf' langs archeo­ houtskool (vdnr. 1965: 455), verspreid in vulling logische weg, aannemende dat het 'vlakgraf' verband van 'geelzandige kuil van ondefinieerbaar karak­ houdt met de constructie van de kelder, is dus niet ter'. In deze kuil, en in aangrenzende kuilen wer­ mogelijk. De datering van de houtskool uit het vlak­ den grote hoeveelheden scherven van Horizont 4 graf (vdnr. 7) heeft dus betreldcing op vroege trechter­ aardewerk gevonden: bekers, die archeologisch niet scherper gedateerd kun­ GrN-5 103 4355±45 BP nen worden dan Hor. 1-vroeg Hor. 3: GrN-2221 4550±80 BP Bij deze kuil gaat het kennelijk om een 'hoefijzervor­ mig grondspoor'. Van een directe relatie van scherven Odoorn-D32a (Taayke, 1985) en gedateerde houtskool hoeft derhalve geen sprake Houtskool (vdnr. 1 14) uit een kuil, pal naast de ooste­ te zijn. Dat kan de verklaring voor deze kennelijk te lijk sluitsteen. Deze kuil kan niet jonger zijn dan het jonge datering zijn. hunebed, waarin geen ouder aardewerk dan Horizont 3 werd aangetroffe n: Heek-Ammerter Mark (vgl. Neujahrsgruss Miinstel' GrN-12609 4550±40 BP 1987, pp. 30-32; 1989, pp. 22-23) houtskool (FI'axinus) uit Firs tp fos ten F1444/85 van Odoorn-D32c(Taayke, 1985) Trechterbekerhuis 2, geassocieerd met aardewerk houtskool (vdnr. 177) gevonden onder de restan­ behOl"end tot Horizont 5: ten van de steenpakking rond de kelder, in de ftm­ GrN-17308 4565±65 BP deringskuil van de lcelder. Hoogstwaarschijnlijk is houtskool (Pinus) uit kuil ondel' wandgreppel van er een direct verband tussen houtskool en construc­ zelfde huis, F 1444/66: tie van het hunebed, gezien het feit, dat de steen·" GrN-17307 8900±135 BP paldcing deels uit verbrande brokken graniet be­ klein brokje houtskool (Quercus) uit paalgat F stond. In de kelder werd geen ouder aardewerk dan 1333/2 van Trechterbekerhuis l, geassocieerd met Horizont 3 gevonden: aardewerk van Horizont 5: GrN- 13184 4630±60 BP OxA-2576 5660±80 BP klein fragment houtskool (Pin liS) uit paalgat F Schopp ingen-Haidberg (vgl. Neujahl'sgruss Miinstel' 1333/1 1 van zelfde huis l: 1994, pp. 49-5 1) OxA-2577 6700±80 BP Hier werd een grote grafkuil onderzocht, die aan een Het is duidelijk, dat in de A1mnerter Mark nogal wat uiteinde geraakt of gesneden werd door een 'haard' oude houtskool, al dan niet verspreid, aanwezig was, met verbrande stenen. In de grafkuil lagen veel veld­ hoogstwaarschijnlijk samenhangend met mesolithische keien, zonder duidelijke structuur. Als grafgiftenwa­ bewoning ter plaatse. Alleen GrN- 17308 is acceptabel, ren twee gave vuurstenen bijlen meegegeven, evenals hoewel waarschijnlijk ook aan de oude kant. twee transversale pij lpunten, en mogelijk ook enkele afslagen. Ve rder lagen verspreid in de grafvulling Heek-Averbeck (Finke, 1983) scherven van meerdere potten, o.a. van een zeer klein, houtskoolconcenh"atie (QlIel'clIs) in vulling van graf versierd kraagflesje, van een trechterbeker, van een am­ FA, met aardewerk van Horizont 5, en gehurkt lijk­ fo or (7) met dwarsstempelversiering, en van een schaal silhouet: met lmobbeloortjes en een versiering die thuishoort GrN-9202 4520±35 BP rond de overgang Hor. 3 naar Hor. 4. Ve rder lagen in houtskool (Quel'cus) in vulling van graf F. 27 met de grafvulling verspreide crematieresten van minstens aardewerk van Horizont 5: 4400±60 BP drie individuen en ook verbrand dierlijk bot. Een frag­ GrN-1 1764 (Quel'clIs) ment menselijke crematie werd gedateerd: houtskool in vulling van graf F. 38 met GrN- 1 6040 4550±60 BP onversierde trechterbeker en onversierd kraaghals­ flesje: Heek-Ammerter Mark (niet gepubliceerd) GrN-11766 4480±60 BP houtskool (Pinus!) uit vlakgrafF32, met aardewerk Naast deze dateringen die acceptabel zijn voor graven van Horizont 4 volgens Brindley: met Horizont 5 aardewerk, produceerde dit grafveldje GrN- 16492 4700±40 BP ook een drietal afwijkende dateringen: houtskool (Quel'cus) uit vlakgraf F 1052, met houtskool (Pil1l1s) uit vulling van vondstloze kuil aardewerk van Horizont 4 volgens Bindley: F. 5 die qua afmetingen vergelijkbaar was met de GrN-16494 4680±60 BP graven met Horizont 5 aardewerk. Dam"om werd Beide dateringen zijn te oud voor aardewerk van Ho­ aan een vondstloos graf gedacht: rizont 4. Waarschijnlijk heeftveront reiniging met ou­ GrN-11762 5030± 70 BP dere houtskool plaatsgevonden (zie onder). houtskool (QlIel'ClIs + Pil1l1s) uit vulling van graf F.25 met 4 versierde potten van Horizont 5: GrN- 11763 4980±60 BP 66 J.N. LANTING & J. VAN DER PLICHT

houtskool (Quel'cus) uit Vlllling van grafF.34 met ling van de gracht van een Michelsberg-aardwerk, 3 versierde en l onversierde pot van Horizont 5: waarin ook scherven van Horizont 6-aardewerk GrN- 11765 4890±80 BP werden aangeh'offen. Er is geen reden om het on­ versierde aardewerk van deze vindplaats aan Ho­ Gittl'up (niet gepubliceerd) rizont 7 toe te schrijven: houtskool (vnl. Quel'cus, met enkele stukjes Betu­ GrN- 12414 4240±60 BP la) in vulling van vlakgraf F. 707, met Horizont 5 aardewerk: ElIIlI1en-Angelslo (Baldcer & Van der Waals, 1973) GrN-12263 4490±60 BP crematie (1961: 92) uit vlakgraf 4, met hoge, bijna houtskool (Pinus!) in vulling van vlakgraf F.440, el11merachtige amfoor l11et 2x2 oren en typische l11et Horizont 5 aardewerk: Horizont 6 versiering (Bakker & Van der Waals, GrN-12262 4920±70 BP 1973: fig. 5): Waterbolk (1999: p. 71 en fig. 3) heeft de drie afwij­ GrA-13600 4160±50 BP kende dateringen van Heek-Averbeck en bovenge­ verspreide houtskool (vdms. 1961: 71 en 72) uit noel11de van Gittrup willen zien als aanwijzingen voor nederzettingskuil 5, die op grond van een schaal 'een vroege, waarschijnlijk volledig agrarische neder­ met opgelegde lijstgrepen aan Horizont 7 werd toe­ zetting van de Trechterbekercultuur bij Heek'. Het zal gesclll'even (Bakker & Van der Waals, 1973: fig. duidelijk zijn, dat die interpretatie niet op fe iten stoelt. 6). Gezien het optreden van een l11eermaals onder­ broken standring lijkt toewijzing aan Horizont 7 Dalen-Huidbergsveld (Kooi et al., 1989) echter minder waarschijnlijk. De schaal met ge­ houtskool (Quel'cus) van aangekoolde kistwand kerfde greeplijsten is voor ons reden om voor Ho­ (vdnr. l) in vlakgraf met Horizont 5 aardewerk: rizont 6 te kiezen. Twee keer gedateerd: GrN-4200 44 1 5±65 BP GrN- 18785 4460±80 BP GrN-4201 4380±75 BP Het gel11iddelde van beide dateringen is 4400±50. AnIa (Waterbolk, 1960) verspreide houtskool (vdm. 1961: 90) uit neder­ houtskool (vdnr. 122) uit nederzettingskuil met Ho­ zettingskuil nO.7 met scherven en vuursteen. Op rizont 5-aardewerk binnen de omheining van de grond van de scherf van een hoge, emmerachtige zgn. 'veekraal' van Anlo die in werkelijkheid een amfoor met dubbel bandoor (Bakker & Va n der 0l11heinde TRB-nederzetting was (zie Harsel11a, Waals, 1973: fig. 7) moet het aardewerk aan Hori­ 1982): zont 6 worden toegesclll'even: GrN- 1824C 44 1 O±60 BP GrN-5767 43 1 5±60 BP verkoolde planken of balkjes (vdnr. 1965: 464, Harderwijk-Beekhuizer Zand (Modderl11an et al., Quercus), kennelijk van een wandversteviging, in 1976) een crematiegrafjemet verbrand kraagflesje, ver­ houtskool (vdnr. 68) uit de vulling van een voor­ brande TRB-scherven, en een onverbrande EGK­ malige waterloop, waarin grote hoeveelheden bekerscherfmet touwversiering (Bakker & Van der scherven van Horizont 5-aardewerk werden aan­ Waals, 1973: fig. 9). Het gaat in geen geval om getroffen: verbrande takken, zoals in de literatuur wordt ver­ GrN-7746 4520±70 BP meld (analyse I. Stuijts, contra Bakker & Van der Opvallend in Harderwijk-Beekhuizer Zand is het ho­ Waals, 1973: p. 43). Op grond van de versierde ge percentage onversierd aardewerk. In graven is dit TRB-scherf, en van het grote bandoor moet het percentage gedUl'ende Horizont 5 veel lager. Dat on­ aardewerk aan Horizont 6 worden toegeschreven. versierd aardewerk in nederzettingscontext veel vaker De EGK-scherf is volgens ons een intrusie, die in voorkol11t dan in graven, is van groot belang voor een geen geval aantoont dat laat-TRB en vroeg-EGK betere interpretatie van nederzettingsvondsten van de gelijktijdig zouden zijn: Horizonten 6 en 7. Onversierd betekent dus niet auto­ GrN-5070 41OO±30 BP matisch Horizont 7. De toewijzing aan een Horizont Crematieresten (vdm. 1965: 464) uit hezelfde graf l110et vooral berusten op een analyse van de a31'der­ werden gedateerd aan de carbonaatfractie in het werkvomen. botmateriaal: GrA- 16021 4230±60 BP Glimmer Es (Lanting, 1974-75) crematie (1961: 108) uit vlakgraf l, met aardewerk - houtskool, mogelijk van een constructie langs de van Horizont 7 (Bakker & Van der Waals, 1973: wand van de kuil (zie Lanting, 1974-75: fig. 2), fig. 5): geassocieerd met twee potten van Horizont 6: GrA-13705 4200±50 BP GrN-6156 4380±40 BP crematie (1960:7) uit vlakgraf 3, met aardewerk van Horizont 7 (Bakker & Van der Waals, 1973: Na ttuln (Eckert, 1986) fig. 5): - verspreide houtskool uit een laag boven in de vul- GrA- 13958 4220±50 BP 14C-ch/'onologie: NeolithiculIl 67

Houtskool, gevonden tussen de gecremeerde been­ ticale lijntjes, uitgevoerd in plllltige diepsteek (Ten deren in dit graf werd eerder gedateerd: Anscher et al., 1993: fig. 2: 10): GrN-2370 4145±IOO BP Ute-l92I 4630±70 BP crematie (1961:88) uit vlakgraf 5, met aardewerk van Horizont 7 (Bald

4.9.1. VL -la GrN-8239 4220±60 BP De drie laatstgenoemde veendateringen zijn zeer inte­ Hazendonk (Louwe Kooijmans, 1985: pp. 122-127) ressant. Helaas bleken de ingeleverde monsters zeer hout van stammetje in takkenpad, aangetroffen in nat veen na voorbehandeling met zuur, loog en zuur in de laag venige klei tussen twee veenlagen, waarin twee van de drie gevallen niet genoeg organisch mate­ ook het VL-la aardewerk werd aangetroffen. Put riaal te bevatten voor een datering met een kleine 39 (Haz�ndonk .16): standaarddeviatie. Ondanks deze handicap suggereren GrN-8235 4535±35 BP de dateringen dat de VL-l b-bewoning plaats vond rond laagje veen ter dikte van 3 cm, uit kolom voor pol­ 2850 v.Clli·. De dateringen lijken namelijk het verloop lendiagram Wp. 57, ZO-profiel (Hazendonk 29f): van de wiggle in de 14C-ijkcurve tussen ca. 2940 en GrN-8243 4720±70 BP 2780 v.Clli'. te volgen, met eerst een sterke daling en Het verschil tussen beide dateringen is opvallend groot. vervolgens een stijging van de 14C-ouderdommen. Dat De veendatering moet als te oud voor VL-la worden zou overigens wel in hou den, dat de houtskool­ beschouwd, en de vraag moet dan ook gesteld worden dateringen alle te oud zijn! of deze datering wel op VL-la betrekking heeft, en niet op een laatste 'stuiph'ekking' van de 'Hazendonle'­ VL-lc groep. 4.9.3. Vlaa/'dingen (Van Regteren Altena et al., 1962; Van 4.9.2. VL-lb Beele, 1990) - jongste 10 ringen van een boomstronk in de afzet­ Hazendonk tingen van de oevelwal, ouder en duidelijk geschei­ laagje veen ter dikte van IO cm uit zone 4 (Louwe den van de VL-l c-cultuurlaag in wp.l1. De date­ Kooijmans, 1974: pp. 138-142) (Hazendonk 1): ring is dus een t.p.q. voor de VL-l c-bewoning. GrN-5 175 4290±40 BP Alleen voorbehandeld met zuur: overeenkomstig veenmonster (Hazendonle 3): GrN-2306 44 1 O± 1 00 BP GrN-62 13 4480±40 BP - jongste 10 ringen van een bewerkt paaltje in de VL- houtskool (D 5209) uit concentratie in de cultuur­ 1 c-cultuurlaag in wp. l O. Alleen voorbehandeld met laag in wp.52 (Hazendonk 10): zuur: GrN-9 134 4535±40 BP GrN-2487 4280± 1 00 BP houtskool (M 35), verspreide brokjes in de cultuur­ houtskool uit de VL- I c-culhmrlaag in wp.ll. Al­ laag), op de zeefverzameld. Put 10, NO-deel (Ha­ leen voorbehandeld met zuur: zendonk 11): GrN-2303 4330± 60 BP GrN-9 135 4435±50 BP - jongste 10 ringen van een bewerkt paaltje in de cul­ houtskool (D 3513), verspreide brokjes in de cul­ hlUrlaag in wp. 12: tuurlaag, verzameld in put 35, zuidprofiel (Hazen­ GrN-2304 4250± 75 BP donk 12c): GrN-41 1 4 4420±120 BP GrN-9 136 4445±35 BP Beide monsters zijn alleen met zuur voorbehan­ houtskool (D 3514), als voren (Hazendonk 12d): deld. De gemiddelde ouderdom is 4300±70 BP. GrN-8234 4505±40 BP houtskool uit bovenste laag met VL-l c-nederzet­ houtskool (M 54), verspreide brokjes in de cul­ tingsafval in de kreekvulling, in wp.9. Alleen be­ tuurlaag in put 6, op de zeef verzameld (Hazen­ handeld met zuur: donk 13): GrN-2480 4190±70 BP GrN-9 137 4450±40 BP been uit zelfde laag, in wp. 17: hout (Quercus) van boomstamkano, in wp.39-41 GrN-4948 4130±40 BP (Hazendonk 15): Niets pleit tegen een absolute datering voor dit VL­ GrN-9 190 4400±60 BP lc-materiaal na 2800 v.Chr. De boomstronk in de laagje veen ter dikte van l cm uit kolom voor pol­ oeverwalafzettingen zou eventueel aanzienlijk ouder lendiagram (M 87, spectrum 14), genomen in wp. kUlmen zijn dan de VL-bewoning. Overigens is niet 25, west profiel. Correspondeert met het begin van duidelijk welk effect de onvolledige voorbehandeling een Cerealia-piek, en het begin van de VL- l b-be­ van deze monsters (m.u.v. GrN-4948) heeft gehad. woning (Hazendonk 28a): GrN-9 197 4390±170 BP Vo o/'schoten-Boschgeest (Glasbergen et al., 1967) laagje veen, als voren (M 87, spectrum 9110), cor­ Het aardewerk uit de lagen 2 en 4/5 behoort tot VL­ responderend met top van Cerealia-piek, en hoog­ le, maar is typologisch kennelijk wat ouder dan dat tepunt VL- l b-bewoning (Hazendonle 28b): van Vlaardingen. Vo lgens de database van het CIO wij­ GrN-9 198 4050±120 BP ken de werkelijk gemeten ouderdommen afvan de ge­ laagje veen, als voren (M 87, spectrum 5), corres­ publiceerde: pondeert met eind van Cerealia-piek, en eind van houtskool uit laag 2. Vo orbehandeld met zuur, loog VL-l b-bewoning (Hazendonk 28c): en zuur: 70 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT

GrN-4906 4090±40 BP toewijzing niet duidelijk Gezien de gemeten ouder­ Gepublieeerd is een waarde van 4090±50 BP. dOlnmen gaat het hoogstwaarsehijnlijk om materiaal houtskool uit lagen 4/5. Alleen voorbehandeld met uit fase l: zuur: houtskool uit nederzettingslaag: GrN-503 1 4060±40 BP GrN-9999 4120±40 BP Gepublieeerd is een waarde van 4030±40 BP. houtskool uit haard: Dat deze dateringen zoveel jonger lijken dan die van GrN- 1000l 4115±40 BP Vlaardingen, betekent niet dat ze fout zijn. In fe ite be­ houtskool uit nederzettingslaag: vestigen ze, dat Vo orsehoten 2 en 4/5 typologiseh ouder GrN-10002 4190±40 BP zijn dan Vlaardingen. De dateringen vallen kelmelijk houtskool uit nederzettingslaag: in de wiggle rond 2850 V.ChI. Rekening houdend met GrN-10003 4120±40 BP 'oud-hout' -effeet is het heel go ed mogelijk het VL-l e van Vo orsehoten in te passen tussen VL-l b van de 4.9.4. VL-2a Hazendonk en VL-l e van Vlaardingen. Hekelingen-III/fase 3 Eveneens tot VL-l e moet het materiaal van Zand­ houtskool uit nederzettingslaag (unit I, sq. 6B-76/ werven en Hekelingen-I worden gerekend, op grond 77): van de steengruismagering van het aardewerk, de gaat­ GrN- l 1846 4040±35 BP jes onder de rand en de knobbeloortjes. houtskool uit erematiegrafje (13/14-D/A/B-309/ 315): Zandwerven (Van Regteren Altena et al., 1962) GrN-1 1847 4080±35 BP houtskool uit kuil met Vlaardingen-aardewerk: houtskool uit nederzettingsafval op top van 2 m GrN-222 1 4000±65 BP dikke heekvulling gevormd tijdens fase 2. De houtskool behoort bij bewoning van fase 3 op de Hekelingen-I (Van Regteren Altena et al., 1962) oeverwal (pit l, D-83M): houtskool uit de eultuurlaag: GrN-11850 4135±30 BP GrN-254 4200±120 BP botten uit de eultuurlaag: Vo orschoten-Boschgeest (Glasbergen et al., 1967) GrN-684 4080±85 BP houtskool uit laag 8, met VL-2-aardewerk zonder De beide houtskoolmonsters hegen een zuur-loog­ bijmenging van late EGK en AOO. Vo orbehandeld zuurvoorbehandeling. Uit de botten werd ruwe eolla­ met zuur, loog en zuur: geen verzameld, door het oplossen van het botmine­ GrN-4907 4080±70 BP raal in zuur. Ve rontreiniging met humus zou een pro­ bleem kunnen zijn. Haamstede-Brabers (Verhart, 1992) houtskoolfragmentjes uit de eultllurlaag. Vo orbe­ Hekelingen-III In zijn in de oeverwal vier bewollings­ handeld met zuur, loog, zuur: fasen bekend, waarvan l tot VL-l e gerekend kan wor­ GrN- 1577 441 O±60 BP den, 3 tot VL-2a en 4 tot KB/WKD. Fase 2 is een kort­ De houtskool van Haamstede-Brabers moet een aan­ stondige fa se, op de overgang van VL-l e/2a (Louwe zienlijk 'oud-hout' -effe et hebben gehad. Kooijmans, 1985: pp. 97-103). Tot fa se l/VL-le behoren de volgende dateringen: houtskool uit haard (unit M2, sq. 23-C-457 III), 4.9.5. VL-2b behorend bij een woonplaats: GrN- 11844 43 l O±25 BP Hazendonk houtskool uit de nederzettingslaag van een tweede verspreide houtskool in de vulling van een humeuze woonplaats (unit A, sq. 293-302 M): depressie (M 22), op de zeef verzameld. Put 3, GrN- 11845 4125±40 BP Oostprofiel (Hazendonk 6): Tot fa se 2 worden gerekend: GrN-8232 3965±35 BP houtskool uit erematiegrafje,behorend bij fase 2 verspreide hOlltskool, als voren (M 23) (Hazendonk en sne l overslibd geraakt (sq. 23 A/B-298/299): 7b): GrN-11848 4180±35 BP GrN-9 132 4015±30 BP hout van een eonstruetie onder in de heek, die tij­ been (vdnr. 34.050), in een grote kuil met neder­ dens fa se 2 zeer sne 1 opgevuld raakte met sediment zettingsafval (Hazendonk 8b2): it GrN-9232 4660±40 BP (p I, D-84 M): GrN- 1185 1 4110±40 BP Gezien de'waarde van -23,39%0 voor D13C van het ge­ Gezien deze dateringen, en de areheologisehe toewij­ dateerde boteollageen, moet bij deze datering rekening zing van het materiaal van de fa sen l en 2, moet da­ worden gehouden met een aanzienlijk 'viseffeet' . Vo l­ tering GrN-1 1844 als te oud worden besehouwd. Van gens de gegevens op het 14C-formulier ging het om een eerdere serie dateringen van Hekelingen-III is de een groot fragment bot, met een gewieht van 145 gram. 14C-chron% gie: Neo/ithicul1I 71

Het is echter niet gedetermineerd. Vo lgens Leo Ver­ 4.9.6. Overige dateringen hart (brief 08-02-199 5) zou het even tue el om verspoeld ouder materiaal kunnen gaan, maar dat verklaart de We stbroek/Velzerbroekpo/der (zie Gehasse, 1995: p. sterk negatieve waarde van 8l3C niet. De afwijkende 235, noot 47) datering is niet het gevolg van slechte conservering Uit een brief van lA. Bakker is ons een datering be­ van het botcollageen; het collageengehalte was 5%, kend van organisch aankoeksel op een scherf van de het koolstofgehalte van de collageenfractie 39%. Vlaar-dingencultuur (vdm. 1085) van vindplaats 3: houtskool, verspreide brokjes in de vulling van de­ UtC-1933 4360±70 BP zelfde leuil alsbo vengenoemd monster (Hazendonk Donkenproject 8c2): GrN-9 133 401O±35 BP Bij het afboren van donken in het westelijke rivieren­ houtsleool, verspreide broIgesin een afvalconcen­ gebied, en het dateren van houtskool uit afvallagen op tratie in wp. 47 en 50, yakken 1811565 en 182/568 de heil ingen zijn ooleaan wijzingen voor Vlaardingen­ (Hazendonk 9): bewoning gevonden: Almkerk GrN-18969 4040±35 BP GrN-8233 4000±25 BP I Donk van De Jong I GrN-19682 4580±40 BP Donk van Pierhagen l GrN-19683 4175±50 BP Vo orschoten-Boschgeest (Glasbergen et al., 1967) Laagbloklandse Donk 2 GrN-1 8087 4480±70 BP houtskool uit laag 10. Vo orbehandeld met zuur, Rietveld l GrN-16652 4260±70 BP loog, zuur: Rietveld 3 GrN-19329 4585±30 BP GrN-4908 3980±60 BP Rommertsdonk 4 GrN-19080 4425±35 BP Uit laag Il, de afdeldcende steriele zandlaag is een monster humeus zand gedateerd, maar die poging Rotterdall1-IJsse/lI1onde 13-17 leverde geen aanvaardbaar resultaat op: Hier zijn twee niveaus in een pollendiagram gedateerd, GrN-4909 291O±60 BP die menselijke activiteit (Vlaardingen-bewoning!) sug­ gereren: Vo orschoten-De Donk (Van Veen, 1998) l e achteruitgang Quercus en stijging Ti lia (629.1): De informatie over deze vindplaats op de oostelijke GrN-12223 4470±60 BP helling van een strook Oude Duinen is summier. Vo l­ 2e achteruitgang Quercus (629.2): gens Va n Ve en (1988) zouden hier scherven van VL-l GrN- I2224 4395±40 BP en VL-2-aardewerk zijn gevonden, en verder scher­ Beide veenmonsters werden met zuur, loog en zuur ven van EGK-bekers van de typen la, l b en Id en van voorbehandeld. EGK-nederzettingsaardewerk, in een 6-14 cm dikke cultuurlaag. De vondsten werden per m2 verzameld: binnen de cultuurlaag was geen stratificatie herken­ 4.9.7. Af wijkende dateringen baar. De vermelde bekertypes zijn opvallend. De vraag moet gesteld worden ofhet bij die l a-bekers niet om 2 In 1963-' 64 werden bij Leidschendall1 op een smalle IIb (AOC)-bekers gaat. Dat zou deze vindplaats meer rug van het Oude Duinlandschap resten van een Vlaar­ in lijn brengen met het nabijgelegen Vo orschoten­ dingen-nederzetting onderzocht (Glasbergen et al., Boschgeest. Anderzijds wordt ook in Leidschendam 1967). De vindplaats raakte later met veen overgroeid, de aanwezigheid van la-bekerscherven geclaimd. Is dat ten tijde van de opgraving nog 15 cm dik was, maar het wellicht zo, dat EGK-bekers al tijdens VL-2a aan­ oorspronkelijk ongetwijfeld dikker zal zijn geweest. wezig waren, en dat het onderscheid VL-2a/VL-2b ei­ Het aardewerk bestond grotendeels uit VL-2, met een genlijk niet bestaat? bijmenging van EGK. Bij de EGK-bekers wordt ook Overigens is slechts een datering van belang, ge­ type la vermeld, maar ook hier kan de vraag gesteld zien de op het 14C-formulier vermelde associatie van worden of het niet om AOC gaat. Er zijn drie daterin­ Laat-Vlaardingen en late EGK. Het gaat dus om VL- gen verricht aan houtskool uit de nederzettingslaag, 2b: en deze zijn alle drie te jong: houtskool (vdnr. 582) uit haardj e (feature 50) in Wp l GrN-5027 3660±60 BP yak 138/305. Alleen met zuur voorbehandeld: Wp 4 GrN-5028 381 0±60 BP GrN- 14172 40 I 0±60 BP Wp 4 GrN-5029 3660±80 BP De datering van een tweede haardje is te jong voor De monsters zijn alleen met zuur voorbehandeld. De Vlaardingen. : bijbehorende waarden van 813C zijn -30.5, -25.9 en houtskool (vdnr. 521) uit haardje (feature 51) is -28.0%0. Eerst- en laatstgenoemde waarde wijzen op yak 137/50 l. Alleen met zuur voorbehandeld: åanzienlijke verontreiniging met humus, die door de GrN-14171 3775±50 BP onvoldoende voorbehandeling niet werd verwijderd. Humus lost n.!. alleen op in loog. Maar ook GrN-5028 Bovengenoemde dateringen voor VL-2b suggereren is kennelijk nog verontreinigd geweest, ondanks de ac­ een eind van de Vlaardingencultuur vlak voor 2500 ceptabele waarde van 813c. v.Chr. 72 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

Bij Ewijk werd nederzettingsafval van de fase VL-l b GrN- 14237 4180±60 BP gevonden onder in een geulvulling (Louwe Kooijmans, Veel minder zeker is de datering Vlootbeekda/ HVR- 1985: pp. 142-1 46). Van de bewoning op de oeverwal 165. Daar betreft het een haard, in het centrum van waren al eerder sporen gevonden. Uit het vondstniveau een vroeg-mesolithische vuursteenconcentratie. Deze in de geul, een laag iets kleiig veen, werden twee mon­ haard bevatte vrij veel verspreide houtskoolfragmen­ sters gedateerd: ten, die voor 90% van eik afkomstigwar en. Dat had al verspreide brokjes houtskool: een waarschuwing moeten zijn, dat de haard niet bij GrN-9899 5300±35 BP de vroeg-mesolithische bewoning kon horen. De da­ organisch materiaal: tering bevestigde dat: GrN-1l290 5105±40 BP GrN- 15568 4375±40 BP Rekening houdend met een 'oud hout' -effect kan de Dat ter plaatse ookjongere activiteit is geweest, wordt laag iets kleiige veen vlak na 4000 v.Chr. gedateerd aangetoond door twee transversale pijlpunten. Gezien worden. Het is duidelijk, dat deze laag lang voor de pijlpunten en datering moet aan 'Stein' -activiteit wor­ Vlaardingen-bewoning is ontstaan, en dat de Vlaar­ den gedacht. dingen-resten daar secundair terecht zijn gekomen. In Tot de Stein-groep, en in fe ite naamgevend, wordt tegenstelling tot Louwe Kooijmans (1985: p.146) den­ door Louwe Kooijmans & Verhart (1990) ook de graf­ ken wij, dat de houtskool niet met eerdere bewoning kelder van Stein gerekend, een niet-megalithisch col­ samenhangt. lectiefgraf, dat volgens ons niet als een ondergrondse kelder moet worden gezien, maar als een slechts deels ingediepte, grotendeels bovengrondse houten kamer. 4.9.8. Graven Op de met stenen geplaveide vloer werden twee grote concenh·aties verbrand menselijk been gevonden (vol­ Over het grafritueel van de Vlaardingencultuur is re­ gens Louwe Kooijmans & Verhart, 1990: p. 70: 'en­ latief weinig bekend. In Hekelingen-III werden twee kele tientallen individuen'). Tussen deze verbrande crematiegrafjesontdekt in de nederzetting, en een uit beenderen werden resten van verbrande benen spit­ verband geraakt skelet, dat werd aangetroffen bij zes II sen en ca. 100, merendeels eveneens verbrande, trans­ zware palen die mogelijk het platform hadden gedra­ versale pijlpunten van VllUrsteen (Verhart, 1981) ge­ gen, waarop de do de was neergelegd (Louwe Kooij­ vonden. In de kamer werd verder een kraagflesje met mans, 1985: pp. 102-103). De beide crematiegrafjes stervormige kraag ontdekt. Mogelijkbeho Ol·t ook een zijn gedateerd aan houtskool: vuurstenen bijl, die in de machinaal verwijderde grond GrN-1 1848 fase 2 4180±35 BP GrN-1 1847 fa se 3 4080±35 BP werd gevonden tot de grafgiften. In het voorportaal van de grafkelder lagen op het plaveisel scherven van een met grove kwartsbrokjes gemagerde pot met S­ 4. 10. De Stein-groep vormig profiel en uitgeknepen voet (H.23 cm), die erg doet denken aan de potten uit Linden-Kraaienberg, kuil Tot de Steingroep wordt een klein aantal nederzettings­ 40. vondsten in Limburg en oostelijk Brabant gerekend, Er is een 14C-datering aan houtskool bekend, maar waarvan Linden-Kraaienberg, kuil 40 (Louwe Kooij­ waar het gedateerde monster precies werd gevonden, mans & Verhart, 1990) de belangrijkste is, en verder is niet helemaal duidelijk. Bij het CIO is geen 14C_ de grafl

GrA- l6l85 4570±60 BP Bij het aardewerk uit St. l gaat het mogelijk om een Het lijkt er dus op, dat in het houtskoolmonster 'oud­ 'gabe/et profi/e seg/llente', cl volgens de indeling van hOllt' -effe ct aanwezig was. Chambon & Salanova (1996: fig. 3); de pot uit St. 2 Vergelijkbaar met Stein qua constructie zijn oj. 'gabe/ef profi/ega/M ' lijkt eerder een cl te zijn (Cham­ het Ha/zkan1llJelgrab van Warburg in Westfalen (Gun­ bon & Salanova, 1996: fig. 4). ther, 1991b) en de houten grafkelder op stenen funde­ Er is velTassend veel overeenkomst tussen aarde­ ring van Lacroix-Sa,int-Ouen-'Le Prieure' in Noord­ werk en benen spitsen van Stein en Poses-' Sur la Mare'. Frankrijk (Guillot, Billand & Le Goff, 1996). Het graf Dit, gecombineerd met het optreden van niet-megali­ van Lacroix-Saint-Ouen is gedateerd aan menselijke thische collectiefgraven in Poses-' Sur la Mare' en La­ skeletresten uit de kelder, die verbrandden toen de hou­ croix-Saint-Ouen, kan de vraag opwerpen ofStein niet ten bovenbouw in vlarrunen opging. De skeletten zijn tot vroeg-S.O.M. gerekend moet worden. gedateerd aan de carbonaatfractie van het botmineraal: GrN-14974 sq. 4 45 1 O±45 BP Te n tijde van de Stein-groep vinden in hoog-Belgie GrN-14975 sq. 17 4570±45 BP collectieve begravingen in grafgrotten plaats. Vo or een Vo or dit monument is ook een dendrodatering van 2954 overzicht van dateringen kan verwezen worden naar v.Chr. bekend, voor een brok houtskool met slechts 56 Jadin et al. (1998: fig. 13). Bij dat overzicht moeten ringen (Guillot, Billand & Le Goff, 1996: p. 412). Hoe­ echter wel enkele kanttekeningen worden geplaatst: veel ringen ontbreken tussen de ring van 2954 en de - De oudste datering (Abri des Autours, OxA-5387 Wa ldkante is niet bekend: de werkelijke constructie­ 5300±55 BP) is verricht aan een collectieve bijzetting dauun zou ruim na 2954 v.Clli·. kunnen liggen. Overi­ (4 personen?) die gezien grafgiften en datering duide­ gens achten wij deze dendrodatering niet betrouwbaar lijk uit de toon valt, en aan de Michelsbergcultuur moet vanwege het kleine aantal ringen, en vanwege het feit worden toegeschreven; dat 2954 v.Clli·. correspondeert met een 14C-ouderdom - Bij de beide volgende dateringen, Godil1l1e/ Abri van ca. 4400 BPI du Chauveau (Lv- l 173 4970±80 BP) en Salet/Trou Ook een tweede vondst uit Noord-Frankrijk is in des N ottes (Lv- 1473 4820±60 BP) gaat het om indivi­ dit verband, van belang, n.l. struculUr T l in Pases-' Sur duele bijzettingen onder steenpakkingen (Cauwe, La Mare' (dept. Eure; Billard & Le Goff, 1998). TI 1989), die gezien hun ouderdom eveneens aan Michels­ toonde zicht tijdens de opgraving als een steenvrije, berg moeten wordell toegeschreven; NW-ZO gerichte rechthoek van 6x4 m, omgeven door - Bij de datering van Trou de la Heid (Lv-1586 broIdeen kalksteen (max. afmetingen ca. 40 cm) die 4650±60 BP) gaat het hoogstwaarschijnlijk om een 'ge­ een onregelmatige ovaal van 1 1,2x8,8 m vormden. Aan middeIde datering' voor een Michelsberg- en een Klok­ de west- en NW-zijde ontbraken overigens vrij veel bekerinhumatie; stenen. We lk type structuur rond de steenvrije ruimte - Zover het geen Oxford AMS-datering beh'eft, zijn gedacht moet worden, is niet helemaal duidelijk, maar alle ofvrijwel alle dateringen verricht aan grote been­ waarschij nlijk ging het ook hier om een houten monsters, waarin meerdere individuen waren ver­ collectiefgraf. In het centrum van de steenvrije ruimte tegenwoordigd. De verkregen ouderdommen zijn dus werd een ondiepe, NO-ZW gerichte kuil van ca. 'mengwaarden'. In de regel zal dat geen problemen opleveren, behalve in een geval als Trou de la Heid, 1,5xO,75 m (st. 2) ontdekt, die een groot aantal scher­ waar vrijwel alle spaarzame botresten van twee indi­ ven van een pot met S-vOlmig profiel, gemagerd met viduen uit zeer verschillende tijd werden gemengd; brokjes been en chamotte bevatte. Sporen van een - De Leuven-dateringen zijn niet gecorrigeerd voor bijzetting werden niet gevonden. Houtskool boven in isotopenfractionering: de gemeten ouderdommen zijn deze kuil werd AMS-gedateerd: ca. 80 jaren te jong. Lyon-446 (OxA) 4435±40 BP Maar zelfs met deze correcties is duidelijk, dat tus­ Net bilmen, ofmisschien deels net onder de stenen bij sen ca. 4700 en ca. 4000 BP regelmatig bijzettingen in de NW-hoek van de rechthoekige, steenvrije ruimte collectieve grafgrotten plaatsvonden. (maar ter plaatse lagen geen broldcen kalksteen meer in situl) bevond zich een gelijkbenig-driehoekige kuil In hoog-Belgie komen ook megalithische graven voor, (St.l) met zijden van ca. 1,5 m. In deze kuil werden van het type a!lee cauverfe (Huysecom, 1982: Jadin et een groot aantal scherven van kennelijk een pot met al., 1998). Dam'van zijn drie ilUniddels gedateerd aan een hoge schouderknik en enigszins uitstaande hals menselijk been: gevonden. Het aardewerk is gemagerd met brokjes Weris J (Toussaint & Hubert, 1998) vuursteen en chamotte. Verder bevatte de kuil een ver­ OxA-6457 4240±65 BP brande transversale pijlpunt van vuursteen, een ver­ OxA-6458 4170±60 BP brande vuurstenen pic of tranchetbijltje, 16 fragmen­ La/llsau/ (Jadin & Toussaint, 1998) ten van verbrande benen spitsen, en ruim 550 gr OxA-6454 4115±60 BP crematieresten van minstens drie individuen. Aan deze OxA-6455 4055±55 BP crematieresten werd een datering verricht: Jvfarfallzin-Nellville (Huysecom, 1982; Protsch & We­ GrA- 1481l 4770±70 BP ninger, 1984) 74 1.N. LANTING & 1. VAN DER PLICHT

Fra-98 4070±100 BP bandpotten door Glasbergen is onvoltooid gebleven Lv- 1243 ca. 3870± 90 BP (vIg. Van Giffen, Addink-Samplonius & Glasbergen, 1971: noot 22). De strijdhamers worden ingedeeld vol­ Laatstgenoemde datering is gepubliceerd als 3790±90 gens de DeensINoord-Duitse typologieen. Hamers uit BP, maar was als alle Leuven-dateringen niet gecorri­ Midden-Nederland zijn beschreven door Addink-Sam­ geerd voor isotopenfractionering. In het geval van neo­ plonius (1968), die ook enkele lokale typen met eigen lithisch menselijk been bedraagt die correctie ca. 80 codes introduceerde. Het grafritueel van de Enkelgraf­ jaren. Vo lgens Protsch & Weninger (1984) werd het cultuur is bestudeerd door A.E. Lanting (1969). Drenth been voor de -datering lager in de lcelder­ & Lanting (1991) hebben een indeling in vier fasen vulling verzameld dan het been voor de Leuven-date­ van Enkelgrafcultuur, inclusief de AOO-bekers VOOl'­ ring. Beide dateringen zijn aan grotere hoeveelheden gesteld. verricht, dus vrijwel zeker aan 'meng-monsters'. De fasering van de Enkelgrafcultuur berust nog steeds grotendeels op grafvondsten. Nederzettingen zijn wel bekend, maar vOQ1'al uit het toenmalige kwel­ 4.11. Vuursteenmijnbouw: Valkenburg-vuursteen dergebied in West-Friesland (Van Ginkel & Hogestijn, 1997). Helaas is de stand van publicatie zeer matig. Tijdens midden-Neolithicum B en laat-Neolithicum A Bovendien is duidelijk, dat een aantal van deze neder­ vindt exploitatie van Va lkenburg-vuursteen plaats, zo­ zettingsplaatsen langdurig, of regelmatig gedurende wel in open groeven als in mijngangen (zie 3.4.4). De langere periode werd bewoond, al zijn ook enkele ex­ volgende dateringen zijn bekend (Rademakers, 1998: tractiekampementen bekend. Van groot belang is de pp. 283-288, met aanvullingen en verbeteringen in ontdeldang van een huisplattegrond van de late En­ Br011l1en & Ploegaert, 1992). kelgrafcultuur in Zeewijk-Oost. Cadier en Keer-Keerderbosch stuk hertengewei uit een vuursteenwerkplaats: 4./2.1. Gedateerde grafoondsten GrN-10463 4150±60 BP Til /kenburg-Biesbosch In dit overzicht wordt in grote lijnen de indeling van houtskool (A/nus) uit een haard in de vulling van Drenth & Lanting (199 1) gevolgd. een lange, smalle open vuursteenvindplaats in sec­ tie 2: Fase GrN-19832 4330±60 BP l Va /kenbUlg-Hoornsberg (Geboske) Hijkerve/d, grafI (Bloemers et al., 1981: p. 50) stuk hertengewei afkomstig uit de helling bij groe­ fijn verdeeide houtskool (nr. 129) uit de paalver­ ve Geboske (ingang Sprookjesbos). Hier is de kalk­ Ideuringen in het standspoor rond een grafmet 1a­ steen van Emael ontsloten, en zijn bewerkte stuk­ beker (met touw en visgraat), twee vuurstenen bij­ ken Va lkenburg-vuursteen gevonden: len, een vuurstenen kling, een A3-hamer en een GrN-6783C 4235±45 BP slijpsteen. Uitsluitend met zuur voorbehandeld: Vctlkenblllg-Schaelsberg (Sangen) GrN-6295 4495±60 BP stuk hertengewei uit de deldagen van kalksteen­ Deze datering heeft een onverwacht hoge ouderdom groeve Sangen, waar in het Neolithicum vuursteen opgeleverd. Waarschijnlijk was ter plaatse oudere werd gewonnen uit de kalksteen van Emael: houtskool in circulatie, waarvan een Ideine hoeveel­ GrN-6782C 4385±60 BP heid gemengd is geraakt met hOlltskool van de palen. Vr tlkenburg-Plenkertstraat (Brounen & Ploegaert, 1992) Fase l of 2 verspreide houtskool onder uit de vlllling van schacht II van vuursteenl11ijn: Hijkerveld, graf II GrN- 19830 4610±80 BP fijn verde eIde houtskool (nrs 98c en 117) uit de verspreide houtskool, uit de vlllling van mijngang paalverkleuringen in het standspoor rond een graf IV van vuursteenn1ijn: met kortversierde 1a-belcer (alleen touw) en vuur­ GrN- 1983 1 4670±60 BP stenen kling. Uitsluitend met zuur voorbehandeld: Blijkens de door Rademakel's (1998: pp. 284-288) ge­ GrN-6352 4290±45 BP citeerde dateringen werd ook op de Lousberg bij Aken An/o-'veekraal' graf E (Waterbolk, 1960; Jager, 1985: tijdens midden-Neolithicum B vuursteen gewonnen. cat. nr. 26) houtskool (nr. 51) van de aangekoolde bekisting in een grafmet kortversierde 1a-belcer (alleen touw): 4.12. Enkelgrafcultuur GrN- 1855 4420±55 BP Ook deze datering is te oud: kennelijk is de houtskool Vo or de typologie van het bekeraardewerk van de En­ afkomstig van het oudere deel van een dool' radiaire kelgrafcultuur kan verwezen worden naar Van der kloving verkregen plank. Waals & Glasbergen (1955). Amforen zijn behandeld Vo lledigheidshalve vennelden we ook de volgen­ door Van der Waals (1964a). Een studie van de golf- de datering: I4C-chronologie: NeofithiclIlII 75

Schaa/'sbelgen (vIg. Borman, 1993: p. 24) RenkI11l1-Kwadenoord, tumulus A (Addink-Samplo­ houtskool uit primaire grafvan tumulus I, met lang­ nius, 1968: fig. 7) versierde la-belær, vuurstenen bijltje en vuurste­ fijn verdeeIde houtskool uit plag in heuvellichaam, nen kling: over graf met 1 d-beker, zware vuurstenen kling, GrN-3 18 4435±320 BP vuurstenen bijltje en D-hamer. De houtskool is met Gezien de zeer grote standaarddeviatie is deze date­ de plag van elders aangevoerd: de datering is op ring in fe ite qnbruikbaar. zijn best te beschouwen als een te/'lIIinuspost quell1: GrN-6712 4065±55 BP Fase 2 Fase 3 of 4

' - Noo/ dbmge Hoge Loo, graf 1972-III

' houtskool (m. 417) uit onderste 10 cm van de vul­ No o/ dbclIge-Hoge Loo graf 1 972-IV ling van een grafkuil, waarin een atypische B-ha­ verspreide houtskool (nr. 459) uit vulling van graf mel' en een vuurstenen bijltje werden gevonden: met 1 b-belær (alleen groeflijnen), groenstenen bijl­ GrN-6724 42 1 O±40 BP tj e en Vllurstenen kling. Alleen met zuur voorbe­ Ede-Hotel Bosbeek (Modderman, 1954: pp. 41-44) handeld: houtskool uit graf met langversierde la-belær (al­ GrN-8247 4040±90 BP leen touw), vuurstenen kling en gefacetteerde ha­ Hijkerveld, graf V mel' van type l: houtskool (nr. 946) uit graf met l b-beker (gro ef­ GrN-6 129 4165±55 BP Iijnen + visgraat)en vuurstenen bijltje: Deze houtskool werd eerder gedateerd dan 4195±120 GrN-6126 3970±35 BP BP (GrN-330). Silvolde (Bantelmann et al., 1979/80: pp. 205-208, pp. Fase 4 214-2 15) fijn verdeeIde houtskool (m. 4) uit de paalverkleu­ Eext-Bergakkers (Jager, 1985: cat.m. 42) ringen in de standgreppel rond een graf met lang­ houtskool van aangekoolde bekisting in vlakgraf versierde la-beker (alleen touw), grote vuurstenen onder Bronstijdheuvel II, met 1 b-beker (alleen bijl, gefacetteerde hamer van type l, en vrijwel ze­ groeflijnen) en zware vuurstenen kling: ker ook een vuurstenen kling (zie Hulst, 1989: p. GrN-6349 3945±40 BP 141). Het monster werd alleen met zuur voorbe­ De Eese, heuveI 1918-V (Van Giffe n, 1930: Abb. 103) handeld: houtskool (m. 53) op glooiing van primaire heu­ GrN- 10345 4270±70 BP vel, afgedekt do Ol' ophoping van periode 2. Het graf Va assen, tumulus I 941 -III (Lanting & Van der Waals, van periode 2 bevatte een le-belær (alleen halve 1971) visgraat), een vuurstenen kling en een H/R-hamer: verkoolde taldæn (m. 8) uit het standspoor rond GrN-6687C 3870±35 BP een gedeeltelijk vergraven graf met P2 (C/A) ha­ Eext, tumulus VispIas 1937 (Van Giffen, 1939; Glas­ mel' en vuurstenen kling. Tot de grafgiften beho­ bergen, 1957) ren vrijwel zeker ook (scherven van) een la-beker houtskool van aangekoolde paal in wijde standgrep­ (alleen touw) en een groenstenen bijltje: pel rond graf met ZZ-beker, Grand-Pressigny-dolk, GrN-6369 4165±40 BP vuurstenen bijltje en P I-hamer: La/'en-'t Bluk, tumulus 6 (Remouchamps, 1928: Ad­ GrN-6727 4145±30 BP dink-Samplonius, 1968: fig. 6) Eext-Galgwandenveen, tumttlus 1 (Jager, 1985: cat.m. houtskool uit plag in heuvellichaam, opgeworpen 30) over graf met 1 d-belær en C-hamer. De houtskool houtskool van een concentratie langs de wanden is ongetwijfeld met de plag van elders aangevoerd; van een ronde kuil, naast een graf met een 1 e-be­ de datering is te beschouwen als een terminus post ker (alleen halve visgraat) en een vuurstenen kling. qllelll. Het monster is uitsluitend met zuur voorbe­ De relatie graf/kuil is onduidelijk: voor een nmc­ handeld: tie als 'rituele kuil' zijn geen tegenhangers aan te GrN-6683C 4385±75 BP wijzen. De kuil is wel gelijktijdig met het graf on­ der het heuvellichaam verdwenen. Waarschijnlijk Fase 3 is de datering het best te beschouwen als een tp.q. : GrN-8254 3930±45 BP Maam- De Halm' Eext-Galgwanderveen, tumulus 3 (Jager, 1985: cat.nr. houtskoolconcentratie (m. 7) onder in de greppel 34) van een 'bij enkorfgraf' met langversierde la-be­ houtskool van aangekoolde bekisting in ondiep graf ker (alleen touw), vuurstenen bijltje, vuurstenen met 1 d-beker, Grand-Pressigny dolk, vuurstenen kling en E-hamer: bijltje en H-hamer: GrN-7802 4140±50 BP GrN-6368 3935±35 BP GrN-6635 3940±40 BP 76 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

De gemiddelde ouderdom is 3940±30 BP. velzool. De enige grafgift is een vuurstenen kling: Wi ldeshausen-Katenbaker Heide (Patzolcl, 1954) GrA-12384 4005±60 BP houtskool op het oude maaiveld onder een heuvel, Eext-Bergakkers (Jager, 1985: cat. nr. 41) opgewol'pen over een ondiep grafwaarin twee ZZ­ houtskool (nr. 3b) uit verbreed gedeelte van grep­ bekers, 2 vuurstenen bijltj es, 2 vuurstenen klingen peltje van ondiep en vondstloos 'bijenkorf' -graf en een H/R-hamer werden gevonden. Het monster in grafheuvelzool I: werd alleen met zuur voorbehandeld: GrN-II92l 4l70±50 BP GrN-4058 4040±50 BP Het is niet uitgesloten, dat dit vel"bt'ede gedeelte in Elllmen-Angelslo, heuvel VIII fe ite een oudere nederzettingskuil is die toevallig verticaal in vulling van grafkuil staancl,aangekoold door het greppeltje werd gesneden. stuk hout (vdnr. 169). De grafgift in dit zeer diepe De Eese, tum. 1918-IV (Van Giffen, 1930: Taf. 105- 107) graf was een l e-beker. Vo lgens Drenth & Lanting (1991: p. 110) zou het gedateerde monster een aan­ houtskool uit greppeltje onder tumulus, kennelijk gekoolde tak zijn geweest, en onderdeel van een van ondiep en vondstloos 'bijenkorf' -graf. De houtconstructie. Waarschijnlijk ven�arren zijmon­ klokbeker die in deze heuvel werd gevonden be­ ster n. 169 met n. 165, dat bestond uit houtskool hoort tot een secundair graf: van 3 horizontale balkjes op de bodem van de graf­ GrN-6 127 4055±55 BP kuil. No. 165 werd wel ingelevercl, maar bleek te Sijbekarspel-'De Veken' (Hogestijn & Woltering, ldein vool' gastelbuisdatering. De ouderdom van 1990) n. 169 is: In 1989 werd de EGK-nederzetting op 'De Veken' on­ GrN-6644 4160±30 BP derzocht d.m.v. boringen en een viertal opgravings­ Annen-Holtkampen (Jager, 1985: cat. nr. 8) putje s. In een van deze putjes werd het graf van een houtskool (no. 15) uit graf met 1e-beker (alleen vrouw (Pasveer & Uytterschaut, 1992) aangeh'offen, halve visgraat) en ZZ-beker. Laatstgenoemde lag die liggend op de linkerzijde, met opgetrokken knieen hoog in de grafvulling: en hoofd naar het NO was begraven. De armen lagen GrN-1 1918 4165±30 BP sterk gebogen tegen het bovenlichaam, handen bij het Beide laatstgenoemde dateringen zijn kennelijk te oud, gezicht. Gezien de Iigging kan het eigenlijk alleen maar waarbij ongetwijfeld sprake is van 'oud-hout' effect. een vrouwengrafvan de EGK zijn, al ontbreken graf­ Baarn-De Drie Eiken (Jaarverslag ROB over 1988: giften die dit kunnen bevestigen. Een eerste AMS-da­ pp. 60-61) tering aan botcollageen in Groningen leverde echter crematie uit grafjemet twee verbrande 1e-beker­ een onverwacht jong resultaat op: tje s, spinklosje en twee benen priemen. Verde r werd GrA-1644 3550±50 BP een hoeveelheid verbrande gerst in dit graf aange­ Aangezien deze datering behoorde tot een kleine serie troffen. Gedateerd werd de carbonaatfractie van het met meer afwijkende resultaten, werd besloten tot her­ verbrande botmineraal: datering: GrA-14965 4065±45 BP GrA-15696 3890±50 BP Eext-Schaapdijksweg, tum. b (Waterbolk, 1957; Glas­ Hoewel de kwaliteit van het botcollageen als slecht bergen, 1957) werd betiteld door het 14C-laboratoriul11, zijn de waar­ houtskool uit een kuil in de heuvel, secundair ten den van d13C van -20,0%0 en van d15N van 14,1%0 ac­ opzichte van het primaire graf met ZZ-beker, ceptabel, en vergelijkbaar met waarden in het bot­ Grand-Pressigny dolk en hamer van type H. De collageen van ldokbekerskeletten uit Oostwoud (zie datering is een terminus ante quem voor het graf, 4. 1 4.4). Of bij dergelijke waarden ook een veroude­ in tegenstelling tot de mening van de opgravers ring van 14C-leeftijd ten gevolge van 'reservoir-effect' destijds: verwacht moet worden is niet duidelijk (bij gebrek aan GrN-939 3885±65 BP voldoende vergelijkingsmateriaal). GrN-946 3880±50 BP De gemiddelde ouderdom is 3880±40 BP. Hoogwoud-'Mienakker' (Van Ginkel & Hogestijn, 1977: pp. 95-104) Graven die niet aan een fase zijn toe te schrijven: In 1990 werd de EGK-nederzetting op de 'Mienakker' bij Hoogwoud onderzocht. Vo lgens de opgravers be­ Hijkerveld, graf IV trof het een extractiekamp. In de nederzetting werd houtskool (nr. 107) uit graf, waarin alleen een vuur­ het skelet van een man (Pasveer & Uytterschaut, 1992) stenen kling werd aangetroffen. Het monster is uit­ aangeh·offen. Het beh'of echter geen normale bijzetting. sluitend met zuur voorbehandeld: Onder eje romp werden afgekloven resten van de bo­ GrN-665 I 4040±80 BP venbenen gevonden, de rechterarm ontbrak eveneens Eexterhalte (Harsema, 1977) door vraat. Bovendien lag deze man met het hoofd naar onverbrande tandemail uit hoofd van een gehurkt, het Oosten, en op de linkerzijde. Botcollageen werd in op de rechterzijde, met het hoofd naar het WZW Groningen AMS-gedateerd: liggend lijksilhouet, in primair graf van grafheu- GrA- 1670 3890±50 BP 14C-ch/'Ol1ologie: Neolithicum 77

Deze datering behoOl·t tot dezelfde serie, die o.a. de Uelsen, Kr.Gr. Bentheim (Peters, 1972) afwijkende datering van Sijbekarspel heeftopgeleverd. houtskool uit greppeltje van 'bijenkorfgraf' met Ook in dit geval werd dus besloten tot herdatering: twee late bekers (Peters, 1972: Abb. 2: I en 4) en GrA- 15698 40 I 0±50 BP een vuurstenen kling: Ook van dit skelet werd de kwaliteit van het botcol­ GrN-67 13 4835±75 BP lageen als slecht betiteld. De waarden van d I3C en d ISN Het betreldcelijk Ideine monster (2,5 gram) bestond waren -18,35 en 15,5%0, en wijzen (indien betrouw­ kennelijk uit een mengsel van oude en gelijktijdige baar) op eell behoorlijk aandeel marien voedsel, en houtskool. dus op veroudering van de 14C-Ieeftijd als gevolg van 'mal'ien reservoir-effect'. Gezien de riet-dateringen van SchoklandlP 14 deze nederzetting (zie 4.1 2.2) zou de man op een reeds Aan het grafveldje van deze vindplaats is al aandacht verlaten nederzettingsterrein begraven kunnen zijn, in besteed in par. 4.6.6. Tot de jongere groep graven in dat geval. dit grafveldje behoren de graven 3, 4, 9, 10 en 12, met vrij goed bewaarde skeletresten. De doden waren in Afwijkende dateringen hurkhouding begraven, mannen met het hoofd naar het westen, de enige vrouw (in graf 10) met het boofd naar Hasbelgen Ldkr. Osnabliick het oosten. Kelmelijk gaat het daarbij om het typische Aan het zeer interessante graf uit heuvel 7 is al aan­ Enkelgraf-grafritueel. In graf 3 waren 6 vuursteen­ dacht besteed in par. 3.5.1. Het graf is en bloc naar het afslagen meegegeven, in graf 10 een ld-bekertje, in museum in Osnabriick overgebracht, waar het in de graf 12 een staf van taxushout. In graf 6 waren geen vaste expositie is opgenomen. De publicatie van Lind­ skeletresten meer aanwezig, waarschijnlijk vanwege horst (1985) geeftde stand van onderzoek weer tot het de hoge ligging. In de greppel rond dit graf werd een moment van overbrenging. In het museum vond aan­ scherfvan een maritieme klokbeker gevonden. In graf vullend onderzoek plaats, waarbij nog een tweede vuur­ 7 waren nog wel gebitselementen aanwezig, aan de stenen dolk, en een derde bijltje werden gevonden. oostzijde van de grafkuil. Bovendien werden de skeletresten, en de grafbodem Met uitzondering van graf 6 zijn de graven geda- gehard met kunststof. In maart 2000 werd een klein teerd: stuk loszittend bot van het rechter scheenbeen van het graf3 been UtC-1948 3740±50 BP westelijke skelet verzameld voor AMS-datering. He­ graf 4 been UtC-1 946 3870±60 BP laas bleek het niet mogelijk het botcollageen volledig graf? dentine UtC-1941 3760±70 BP te zuiveren: graf9 been UtC-1 945 4040±70 BP graf IO been tC-1949 3910±50 BP GrA-12710 4780±70 BP U graf 12 hout/bast UtC-1950 3640± 100 BP Aangezien het hier om een buitengewoon belangrijk graf gaat, zal geprobeerd worden een datering aan de Van het been uit de graven 3, 4, 9 en 10 werd 813C carbonaatfractie in tandemail te verkrijgen. bepaald: -23, l, -23,1, -22,5, resp. -22,6%0. Van het den­ tine uit graf 7 is geen 813C-waarde bekend. Het bout Swal1l1en-tumulus Bosheide l (Lanting & Van der uit graf 12 had een waarde van -25,7%0. 1 Waals, 1974: pp. 10-15) De vier 8 3C's in been zijn zo negatief, dat aan ver­ verspreide houtskool fragmenten (nr. 4) uit de vul­ ontreiniging moet worden gedacht. De gemeten ouder­ Iing van een wijde standgreppel rond een graf met dommen wijzen in dezelfde richting. We liswaar is de ] d-belcer en vuurstenen kling: mate van verontreiniging aanienlijk geringer dan in GrN-5988 5045±75 BP het dentine van de Swifterbant-graven (zie 4.6.6), maar Waarschijnlijk betrofhet een mengsel van oude en nog altijd groot genoeg om veljongingen van 200 å gelijktijdige houtskool. Het gewicht bedroeg 300 jaren te veroorzaken. Dat de datering van graf 12 slecbts 2,3 gI'. te jong is uitgevallen, is evenmin verbazingwekkend. houtskoolconcentratie (na-onderzoek 1973) boven Het betreffende monster bestond volgens het labora­ de wijde standgreppel, in schUnbaar ongestoord torium in Utrecht uit 'een grote hoeveelheid natte heuvellichaam, en daarom verondersteld gelijktij­ aarde, met enkele kleine stukjes velTot hout, dat nau­ dig te zijn met de heuvel: welijks nog als hout herkenbaar was'. GrN-6899 2935±55 BP Onlangs is in Groningen ook bij wijze van experi­ Vo or deze afwijkende datering ontbreekt een goe­ ment tandemail uit graf7 gedateerd aan de carbonaat­ de verklaring. fraetie: GrA- 16186 5200±60 BP Ell1ll1en-Angelslo, vlakgraf 15 Kelmelijk hoort dit graf tot de oudere groep, van de houtskool uit de vulling van de grafkuil, waarin Swifterbantcultuur i.p.v. de jongere, van de Enkelgraf­ een beker van type Id als grafgift werd gevonden: cultuur. GrN-6725 8070±75 BP Kelmelijk betrof het hier mesolithische houtskool in secundaire ligging. 78 1.N. LAN TING & 1. V AN DER PLICHT

4. J 2.2. Nederzettingen in We st-Nederland GrA-118 4220±30BP aankoeksel op scherf: Naast dateringen voor graven, zijn ook dateringen van GrA-116 4320±60 BP nederzettingen bekend, zowel van 'pure' EGK-ne­ Deze dateringen pleiten voor een absolute datering van derzettingen, als van Vlaardingen-nederzettingen met de EGK-bewoning na 2850 v. Clli·. EGK-il11porten. Aartswoud V/aardingen Vo or een beschrijving kan worden verwezen naar Van Uit de VL-lc-nederzetting bij Vlaardingen zijn o.a. Iterson Scholten & De Vries-Metz (1981). Deze grote fragmenten van een A-hamer van de vroege EGK be­ nederzetting is ongetwijfeld langdurig bewoond ge­ kend, uit de werkputten lOen 12 (Van Beek, 1990: pp. weest. Het aardewerk bevat zowel vroege elementen 130 en 156, en plaat P), en fragmenten van kelmelijk (la-belærs) als late. Opvallend is de vondst van het een, overigens niet erg typische EGK-amfoor l11et ho­ fragment van een E-hamer (Van Iterson Scholten & rizontaal gerilde hals, uit de werkputten 15 en 17 (Van De Vries-Metz, 1981: fig. 24). Er zijn drie dateringen Beek, 1990, pp. 68, 69, 173, 202 en plaat W). Deze bekend. Dam'van zijn de beide eerstgenoemde afkom­ vondsten lagen in laag II, die gevonnd is tijdens de stig van 111ateriaal in en op de oude humuslaag onder hoofdbewoningsfase. het pakket nederzettingsafval, 111aar wel van de rand Vo or Vlaardingen is een aantal dateringen bekend, van de nedeI'zetting. De derde is afkomstig uit een zie par. 4.9.3: aslaag, halverwege het pakket, echter uit het centrum Ip.q.: GrN-2306 44 10±100 BP van de nederzetting, daar waar de ondergrond het hoofdbewoning: GrN-2487 4280±100BP hoogst ligt: GrN-2303 4330± 60 BP verkoold graan, door flotatie verzameld uit een GrN-2304/4 114 4300± 70 BP humeuze aslaag op de zavelige ondergrond in yak eindbewoning, t. a.q. voor EGK-vondsten: G-36. Ter plaatse ligt 1 m nederzettingsafval: GrN-2480 4190±70 BP GrN- 1 20 13 3990±40 BP GrN-4948 4130±40 BP verkoolde hazelnootdoppen, door zeven en flota­ Met uitzondering van GrN-4948 zijn de betreffende tie verzameld uit de humeuze aslaag op de zaveli­ monsters onvolledig d.i. alleen met zuur voorbehan­ ge ondergrond in sleuf 7, Zuidprofiel, sectie E-D. deld. We lke invloed dat op de gemeten ouderdoml11en Ter plaatse ligt ca. 0,6 m nederzettingsafval, inclu­ heeft gehad, is niet duidelijk. Niets pleit tegen een ab­ sief de verploegde bovenIaag: solute datering na 2800 v.ChI'. GrN- 12014 3970±35 BP verspreide houtskool in een aslaag halverwege het Zandwerven paldcet nederzettingsafval. Verzameld door zeven Vo or een besclU'ijving van stratigrafie en vondsten van en flotatie in yak BV 24, Westprofiel. Het totale de nederzetting Zandwerven kan verwezen worden paldcet ter plaatse, inclusief bouwvoor, was ca. 1 naar Va n Giffen (1930: p. 160 en Abb. Il0c) en Van 111 dik: Regteren Altena & Bakker (1966). Va n Giffen onder­ GrN-12015 4055±40 BP scheidde drie hUl11euze lagen/loopvlakken, waarvan de onderste slechts wat schelpen, weinig zeggende Vo or andere dateringen kan verwezen worden naar Ho­ (1) gestijn (1997: p. 29, tabel l). Het betreftnederzettingen scherfjesen vuursteensplinteI's bevatte. Laag II bevatte van de late Enkelgrafcultuur. Gegevens betreffende het aardewerk dat naderhand aanVL-1c kon worden toe­ gedateerde materiaal zijn aflcomstig uit het archiefvan geschreven, laag III scherven van vroeg EGK-aarde­ het CIO. werk (bekers van typen l a l b en l f, zie Van der Waals Maantjes/and & Glasbergen, 1956). De lagen II en III waren echter verkoolde hazelnootdoppen (vdnr. 5-2-13): slechts plaatselijk door een steriele zandlaag geschei­ GrA-I04 4070±30 BP den, elders smolten zij samen tot een cultuurlaag. In Mo /enko/k l 1957-58 werd door Va n Regteren Altena c.s. slechts verkoold riet (vdnr. 5-3-12): g, l11et VL- en EGK-aardewerk een cultuurlaa ontdekt. GrA- I03 3910±30 BP De waarneming van Van Giffen is van grote beteke­ Mo/enko/k 2 nis, want zijn sh'atigrafische scheiding van VL en EGK verkoold riet (vdnr. 4- 1 2-43): lijkt op een snelle vervanging van de ene cultuur door GrA- IOO 4130±30 BP de andere, resp. op snelle acculturatie te wijzen. Er Po rte/woid zijn drie dateringen bekend: verkoold riet (vdnr. 8-8-34): houtskool uit een kuil met schelpen, been en VL­ GtA- IO,1 3890±70 BP scherven aan de basis van de cultuurlaag. Opgra­ Sijbekarspe/-De Ve ken ving 1957/58: verkoolde hazelnootdoppen (vdnr. 13-16-73): GrN-222I 4000±65 BP GtA- I07 3960±30 BP De datering is een t.p.q. voor de EGK-bewoning. Hoogwoud-Mienakker verkoolde twijgjes: verkoold riet: /4C-chl'Onologie: Neolifhicl.IlII 79

GrA- 108 1632-3885-35 4130±40 BP vatte de meermaals afgebeelde vroege EGK-grafvondst GrA- 109 1632-4949-1 IO 41 00±30 BP met kortversierde la-belær (alleen touw), een A-l/2- GrA-I IO 1632-5131-1 10 4120±30 BP hamer, twee vuurstenen bijlen en een kling (o.a. Drenth Zeewijk-We st & Lanting, 1991: Abb. l:l; Bakker & Va n der Waals, bot uit kleine opgravingsput (3x3 m), voorafgaand 1973: fig. 16: l). De tweede periode was omgeven doOl' aan boorcampagne en grootschalige R.O.B.-opgra- een enkelvolldige, wijdgestelde paalkrans. Het bijbe­ vll1g: . horende grafwas reeds verdwenen. De paalkrans door­ GrN- 15565 3925±40 BP sneed een hoefijzervormig grondspoor, waarin een verkoold riet (vdnr. 14333-3): grote hoeveelheid verkoold graan (vnl. naakte gerst) GrA- 1 12 4030±30 BP werd aangetroffen (Van Zeist, 1968: pp. 60-65). Verder verkoold riet (vdm. 14333-7-25): werden scherven van een la-belær met grove touw­ GrA-1 13 4150±30 BP indrukken, van een 1 c-beker en van een We llel7bal7d­ verkoolde takjes (vdm. 23982-10-41): pot aangetroffen. De omgewaaide boom stond ken­ GrA-1 14 4140±40 BP Zeewijk-Oost nelijk aan de voet van de primaire grafheuvel, de kuil Deze nederzetting is o.a. beschreven in Van Ginkel & werd opgevllld met nederzettingsafval. Graan uit het Hogestijn (1997) en Hogestijn (1997). Va n groot be­ hoefijzer werd gedateerd: GrN-5068 3955±50 BP lang is de huisplattegrond, die net buiten de zwarte cultuurlaag met nederzettingsafval werd ontdekt. Dit Vo ndsten van scherven, steen, vuursteen, etc. die op huis was jonger dan de ploegkrassen ter plaatse, die nederzettingen wijzen zijn natllurlijk op meerdere plaatsen in NO-Nederland bekend, al is het aantal ge­ tot een minstens l ha groot areaal bo llW land behoren. Van de diep ingedreven middenpalen waren de onder­ ring. Zo'n nederzetting is bijv. bekend uit BO/'l1werd ste delen geconserveerd in het grondwater. Ze bleken (Fokkens, 1982). In een prehistorische akkerlaag met van eik te zijn vervaardigd, konden echter niet dendro­ ploegsporen werden scherven etc. van de Enkelgraf­ gedateerd worden. Van een van deze paalstompen wer­ cultuur, en misschien ook van de Laat-Havelte fase den de ringen 4-6 vanaf de buitenzijde 14C-gedateerd: van de Trechterbekercllltuur gevonden. Het veen dat GrN- 18488 3910±50 BP deze akkerlaag bedekte werd gedateerd: Het is jammer, dat ruet geprobeerd is een wiggle-/IIafch­ GrN-5295 3930±50 BP datering voor deze paal te verkrijgen, maar wellicht kan dat alsnog worden gedaan. 4.1 2.4. Salllenvaffing PUffeJ'shoek-Sportlaan aankoeksel op een visgraatbeker (kennelijk type Op grond van de beschikbare 14C-dateringen wordt de Id), van locatie C, in situ gevonden in wand van gepostuleerde aanvangsdatering van EGK van ca. 2800 bermsloot: v.Clli'. (zie par. 3.5.1) niet tegengesproken. Er zijn wel­ GrA- 12299 3920±60 BP iswaar 14C-dateringen bekend die een eerder begin sug­ gereren, maar het gaat dam'bij om houtskool daterin­ Nede/'zettingen VL -2b gen die makkelijk te oud kunnen zijn vanwege De fase VL-2b is per definitie geassocieerd met late 'oud-hout' -effect, resp. vermenging met oudere houts­ EGK en AOO-bekers. Vo or die fa se bestaan de vol­ kool. Ook bij dateringen van aangekoolde bekistingen gende 14C-dateringen aan houtskool (zie 4.9.5): is veroudering, als gevolg van monstername aan de Hazendonk 'oude' kant van de plank een reele mogelijkheid. GrN-8232 Hz 6 3965±35 BP Op grond van de beschikbare 14C-dateringen voor GrN-9 132 Hz 7b 40 15±30 BP GrN-9 133 Hz 8c2 4010±35 BP de laatste fase van de Enkelgrafcllltuur, deels verricbt GrN-8233 Hz 9 4000±25 BP aan materiaal met verwaarloosbare eigen leeftijd, is Vo o/'schofen-Boschgeesf een einddatering rond 3900 BP, resp. 2400 v.Chr. ver­ GrN-4908 laag IO 3980±60 BP dedigbaar. Op grond van de associatie in het secun­ Vo orschofen-De Donk daire bekergrafvan het Jodenbergjebi j Zeijen is zo'n GrN- 14172 vd 582 40 10±60 BP late datering ook archeologisch goed te verdedigen. 11 l'.

4.12.3. Nederzettings/'esfen in NO-Nede/'Iand 4.13. AOO-bekers

Uit NO-Nederland is slechts een gedateerde neder­ yo or een beschrijving van de bijzonder positie van deze zettingsvondst bekend, en wel die van Odoo/'l1-Eeser­ groep kan verwezen worden naar Lanting & Van der veld. (Deze naam is overigens onjuist. Het Eeserveld Waals (1976). Sindsdien zijn met name in We st-Fries­ ligt in de gemeente Borger, deze vindplaats lag in het land nederzettingen ontdekt en onderzocht, waarin late voormalige Odoornerveld van de marke Odoorn). In EGK-bekers domineren, maar AOO-bekers (voQ1'al van 1966 werd hier een grafheuvelzool onderzocht (Har­ type 2IIb) als constante bijmenging optreden. Ook zijn sema & Va n der Waals, 1967). Het primaire graf be- nieuwe grafvondsten met late EGK-bekers (typen Id 80 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

en le) en AOC-bekers bekend geworden. Terwij l in afkomstig uit het graf met de AOC-beker, en bellOOl"t het Midden- en Benedenrijngebied sensu lato AOO­ hoogstwaarschijnlijk tot de kist. bekers dus een duidelijke EGK-connectie hebben en GrN-75 18 4170±45 BP met EGK-bijgiften in graven oph'eden, gelden inter­ Wi trijt (Beex, 1957) nationaal 211b (AOC)- en 2IIa/d-bekers als de vroeg­ houtskool, hoogstwaarschijnlijk van een aange­ ste klokbekers, met name in die gebieden waar geen koolde paal, in de standgreppel rond een graf op Corded Wa relSchnurkeramik optreedt. Daarbij moet bodenmiveau met beker van type 2IIc en Grand­ overigens wel voor ogen worden gehouden, dat elders Pressigny dolk: GrN-6 128 4035±55 BP AOC- en AOC-achtige bekers nog aanzienlijk later Hetzelfde monster werd eerder gedateerd op 3965±150 kUlmen optreden dan in het Benedenrijngebied, en daar BP, GrN-381. zelfs nog gelijktijdig kunnen zijn met lokaal­ ontwikl

Anlo-'veekraal' graf B (Waterbolk, 1960; Jager, 1985: 0111 een vondstloos 'AOC-graf' gaat: cat. nr. 26) GrN- 1965 4195±70 BP houtskool (vdnr. 49) van verkoolde kistwand in Anlo-'veekraal', graf C (Waterbolk, 1960; Jager, 1985: vlakgraf met twee AOC-bekers. Vo or een verbe­ cat.m. 26) terde reconstructie van deze bekers, zie Jager - houtskool (vdnr. 46b) uit een kuil, die door viak­ graf C heen is gegraven. De datering is een t.a.q. (1985: fig. 24): voor de AOC-beker in graf C: GrN-85 l 4140±70 BP GrN- 1976 Er/lle!ose Heide, 3965±50 BP tumulus l (Moddennan, 1954) houtskool concentratie (Quercus) uit de greppel van een graf op bodemniveau met AOC-beker. De 4.1 3.2. Grafvondsten uit Frankrijk en We st- en ZW­ houtskool werd bij een na-onderzoek in 1971 ver­ Duits/and zameld: GrN-635l 4005±30 BP De AOO-groep is niet tot Nederland en NW-Duitsland Holzhausen, Ldkr. Oldenburg (Patzold, 1958) beperkt. Goede tegenhangers zijn ook verde r zuide­ houtskool uit het graf van de 3e periode in een drie­ lijk bekend, al moet er wel rekening mee gehouden periodenheuvel. Dit graf bevatte als grafgift een worden, dat met name touwversiering ook bij latere AOC-beker: klokbekers kan optreden. Helaas bleek het niet moge­ H-556-483 4100±110 BP lijk om tijdig genoeg beenmonsters van de 2IIa-beker­ graven van Hockenheim (1956) en Marly-sur-Seille Borken, Kr. Borken te krijgen. In 1963 onderzocht Winkelmann een grafheuvel, in een urnenveld met sleutelgatvormige en ronde grep­ Ja hlines-Le Haut Chiiteau(Sein e-et-Marne) pels op het terrein 'An der Wasserstiege' aan de Di.il­ Graf (st. 1060) dat deels was ingegraven in een opge­ mener Weg. De heuvel was opgeworpen van grofzan­ vulde vuursteen-extractiekuil. De do de was liggend op dig rood zand, en lag op een identieke ondergrond. de linkerzijde, met opgetrokken knieen begraven, maar Dat bemoeilijkte de waarnemingenaanzien lijk. In het de orientering is ons niet bekend. De geslachtsbepaling (vrouw) moet oj. met de nodige reserve worden be­ centrum van de heuvel werden twee parallelle ca. 0- keken. De grafgiften zijn een slanke AOC-beker met W gerichte graven aangetroffen. Het graf met de AOC­ S-vormig profiel, gekerfde rand en binnenrand­ bekers was dieper dan het andere graf. Beide graven versiering, en een Grand-Pressigny-dolk (Laporte, Guy toonden vage sporen van kisten. In het profiel waren & Blaizot, 1992). Door het Musee de Prehistoire in geen insteken zichtbaar. Het is dam'om waarschijnlijk, Nemours werd een fragmentje bot ter beschikking ge­ dat beide graven primair en gelijktijdig zijn. In het ene steld voor een collageendatering. Dit monster werd graf werd een AOC-beker in scherven gevonden, in twee keer gedateerd: het andere graf een belær met S-vormige profiel, twee GrA- 15603 3870±60 BP lage ribbels vlak onder de rand, en een versiering van GrA- l 981 S 4015±40 BP horizontale rijen diagonale lijntj es (alle in dezelfde Het gemiddelde van beide dateringen is 3970±35 BP. richting, behalve de rij tussen de beide ribbeIs) over het gehele oppervlak (zie Bantelmann, 1982: cat.nr. Helaas bleken twee wel beschikbare monsters niet ge­ 287 en Tab. 7). De houtskool die gedateerd werd is associeerd, resp. ongeschikt voor datering te zijn. 14C-chl'Onologie: NeolithiclIlIl 81

Ma inzlar-'Schabenberg' (Ldkr. Giessen) is echter niet altijd duidelijk, of de 14C-dateringen ook In 1919 onderzocht Kunkel een groepje grafheuvels betrekking hebben op AOO-bekers. AOO-bekers ko­ op de Schabenberg. In heuvel 9 vond hij op het oude men zeker voor in Kolhorn, Aartswoud (Van Iterson maaiveld een 2IId-beker, met touwversiering op de bin­ Scholten & de Vries-Metz, 1981: tables II a en b), nemand, omgekeerd over een hoopje crematieresten Zeewijk (zie Van Ginkel & Hogestijn, 1997: fig. 68), (Jorns, 1976: p. 29 en Taf. 29:2). Hoewel Kurlkel twij­ Mienaldær (ibid: fig. 59) en Sijbekarspel-De Veken. fe lde, moet <;leheuvel, althans een eerste periode, bij Op laatstgenoemde vindplaats komen zelfs 2Ila- en deze bijzetting horen. In het Oberhessisches Museum 2Ia-bekers met touwbegrenzingen voor (Drenth & in Giessen worden crematieresten in de beker bewaard. Hogestijn, 1999). Gezien de omvang is Zeewijk waar­ Hiervoor werd een monster ter beschikking gesteld schijnlijk langdurig bewoond geweest. Mienakker geldt voor een carbonaatdatering: als een extractiekampement. Vermoedelijk laumenall e GrA- 1604 1 3090±60 BP in par. 4.12.2 genoemde nederzettingen in West-Ne­ Het is duidelijk, dat belær en crematie niet geassoci­ derIand, met uitzondeI'ing van die van Vlaardingen en eerd waren. Zandwerven tevens beschouwd worden als dateringen voor AOO-bekers. Het betreft dateringen aan materi­ Miinchingen (Kr. Leonberg) aal met verwaarloosbare eigen leeftijd: Hier werd in 1935 bij werkzaamheden voor de Auto­ Aartswoud GrN- 12013 3990±40 BP bahn een graf met 2IIb-beker ontdekt. De dode lag GrN-12014 3970±35 BP met opgetrokken knieen op de linkerzijde met het GrN- 12015 4055±40 BP hoofd naar het noorden. Achter het bekken stond de Maantjesland GrA- I04 4070±30 BP beker (FlIndberichte aus Schwaben 8, 1935, p. 36 en Molenkolk I GrA- I03 3910±30 BP Molenkolk 2 GrA- IOO 4130±30 BP Taf. VIII:3). De skeletresten worden in Tiibingen be­ Portelwoid GIA-IOI 3890±70 BP waard, en zijn door Gaebele (1970: p. 31) geidenti­ De Veken GrA- I07 3960±30 BP ficeerd als die van een jong-volwassen man. In 1976 Mienakker GrA- I08 4130±40 BP werden beenderen ter beschilddng gesteld voor 14C_ GrA- I09 4100±30 BP datering in Groningen. Helaas bleek nauwelijks nog GrA-IIO 4120±30 BP collageen aanwezig (l,5 gram 'collageen' uit 305 gram Zeewijk-We st GrA-112 4030±30 BP been, dus ca. 0,5 gewichtsprocent). Dat betekende, dat GrA-1 13 4150±30 BP GrA- 114 4140±40 BP het verbrandingsgas aangevuld moest worden met CO2 uit antraciet (F=4,07), hetgeen weer resulteerde in een GrN- 15565 3925±40 BP grote standaarddeviatie. Aan de gemeten ouderdom Zeewijk-Oost GrN- 18488 3910±50 BP GrN-7795 5370±150 BP hoeft geen waarde te worden toegekend. Beenderen 4. 1 3.4. Cone/usie met dergelijk lage gewichtspercentages collageen le­ veren in de regel sterk afwijkende getallen op. Op grond van bovengenoemde dateringen kan de AOO-groep tussen ca. 2600 en 2400 v. ChI'. gedateerd worden. Een aantal grafdateringen is kennelijk te oud 4.13.3. Nederzettingen uitgevallen, vanwege 'oud-hout' -effect. Het graf van De fa se VL-2b van de Vlaardingencultuur is per defi­ Jablines kan mogelijk rond 2550 v.Chr. geplaatst wor­ nitie verbonden aan het optI'eden van late EGK- AOO­ den. bekers. Daarbij gaat het voornamelijk om AOC-bekers, maar het voorkomen van 2Ilc-bekers is niet bij voor­ baat uitgesloten (vig. het materiaal van de Hazendonk: 4. 14. Klokbekerculhlur Louwe Kooijmans, 1976: fig. 24). De volgende date­ Vo or de typologie van de Nederlandse klokbekers kan ringen aan houtskool hebben dus ook betrekking op verwezen worden naar par. 3.6.1.1, voor gewijzigde AOO-bekers (zie 4.9.5): inzichten in het grafrihleel naar par. 3.6.1 .4. De ab­ Hazendonk solute chronologie van de klokbekerculhlLlr in onze GrN-8232 Hz 6 3965±35 BP streken is behandeld in par. 3.6.1.1 en 3.6. 1.3. Lanting GrN-9 132 Hz 7b 4015±30 BP GrN-9 133 Hz 8c2 4010±35 BP & Van der Waals (1976) hebben aannemelijk gemaakt, GrN-8233 Hz 9 4000±25 BP dat de maritieme klokbeker met touwbegrensde zones VO Ol'schoten-Boschgeest (type 2Ia) ontstaat uit de AO O-beker van type 2Ila, GrN-4908 la ag IO 3980±60 BP die op zijn bem't op grond van associaties, grafritueel Vo orschoten-De Donk etc. nauw verbonden is met de AOO-bekers van type GrN-14172 vdnr. 582 40 10±60 BP 2IIb, die in het Midden- en Benedenrijngebied zowel Daarnaast komenAOO-bekers (met name AOC-be­ in nederzettings- als grafcontext regelmatig samengaan kers) regelmatig voor in de late EGK-nederzettingen met late EGK-bekeI's. Qua grafgiften sluiten AOO­ in We st-Friesland. Bij de huidige stand van publicatie bekers in het Midden- en Benedemijngebied eveneens 82 lN. LANTING & J. V AN DER PLICHT aan bij de EGK-bekers (vuurstenen mesjes, GP-dol­ is niet bekend. De houtskool is alleen met zuur voor­ ken, vuurstenen en stenen bijltjes, een keer zelfs een behandeld: strijdhamer). Internationaal behoren 2IIb- en 2IIa-be­ GrN-6 152 3945±35 BP kers echter tot de vroegste klokbekers. Ook enkel e vroege graven met maritieme klok­ Wa //hoje n (D.) bekers tonen deze EGK-bijgiften nog: Fochtelo met Houtskool concentratie op het oude maaiveld onder stenen en vuurstenen bijltje en vuurstenen kling (Lan­ de eerste periode van graflleuvel 70, onderzocht door ting & Van der Waals, 1976: fig. 23), Grossenborn­ Deic!uni.iller in 1972. Het graf van periode was ovaal, holt, met hamer van type Kl en vuurstenen Iding (Lan­ 0-W gericht, en bevatte een klokbeker die dicht bij ting & Van der Waals, 1976: fig. 24). Ook in het het maritieme type staat, maar geen touwbegrenzin­ Maingebied is een dergelijke vondst bekend, nI. het gen heeft,een geretoucheerde, tamelijk plompe vuur­ graf van Wi.irzburg-Heidingsfeld (1909) met mari tie­ stenen kling en een driehoekige vuurstenen pijlpunt me klokbeker en twee bijltjes van amfiboliet (Pescheck, (Deichmiiller, 1974: Abb. 6). Lanting & Van der Waals 1958: Tab. lO:9 en Abb. 4-5). (1976: p. 41) vermelden, dat consultatie van de opgra­ Een andere connectie tussen late EGK- en mari­ vingsdocumentatie en discussie met Deichmiiller tot tieme klokbekers qua grafgiften is het optre den van de conclusie leidde, dat de houtskool geen verband een spinklosje en benen priemen in het grafjemet twee houdt met de steenkrans van periode 2, zoals Deich­ mi.iller aanvankelijk dacht. De platte steen onder de le-bekers in Baarn-De Drie Eiken, resp. in het graf houtskoolconcentratie zat in de vaste ondergrond. De met maritieme klokbeker c.a. in Achenheim in de Elzas zgn. standsporen onder periode 1 zijn kelU1elijk dag­ (Ulrich, 1942). zomende humusbanden. Pas tijdens een later stadium, als maritieme bekers Houtskool uit genoemde concentratie werd geda­ hun touwversiering al hebben verloren doen de 't y­ teerd: pische' klokbekergrafgiften als polsbeschermer, tong­ Hv-595 1 3875±75 BP dolk en V- vormig dOOl'boorde knopen hun inh·ede. De relatie van houtskool en bekerbijzetting blijfton­ duidelijk. Enkele stukjes houtskool uit de grafkuil wer­ 4.14.1. Grafvondsten lIIel vroege klokbekers uit den eveneens gedateerd, maar de gemeten ouderdom Nederland, Belgie en NW-Duitsland is onbruikbaar, vanwege de enorme standaarddeviatie. Hv-5950 3650±335 BP Mol (B.) Twee monsters uit een zone met houtskoolbrokjes (vnl. Vlaardingen Quercus) op de overgang van de plaggenkern naar de Tij dens de opgrav ingen in Vlaardingen, vOOl'al gericht zandmantel van periode l van de heuvel die in 1962 op de resten van de Vlaardingencultuur, werden ook door Beex & Roosens (1963) werd onderzocht. Het sporen van vroege klokbekerbeweging gevonden, met graf van periode 1 was NW-ZO gericht, bevatten spo­ name in werkput 9, maar ook in werkput 15 (Van Beek, ren van een bekisting en van een vaag Hockersilhouet 1990: pp. 113 en 173). Maar intensief lijkt de bewo­ (hoofd naar het NW, blik naar het ZW), een klassieke ning niet te zijn geweest. Een duidelijke behuizing werd 'maritieme' klokbeker van type 2Ia, een klein niet ontdekt, de zgn. klokbekerhut (Van Beek, 1990: onversierd bekertje en een lage, brede beker met 'ma­ p. 172 en fig. 98) is niet erg overtuigend. Het aarde­ ritieme versiering'. Verder waren twee stukl

buitenste 5 jaarringen van een paaltje: chaam van een grafheuvel, opgeworpen over een GrN-248 l 3860±IIOBP crematiegraf met vroege, lokaal ontwiklcelde klokbeker Het gemiddelde van GrN-3097 en -2158 is 3895±26 van type 2Ib, tongdolkje, brede, gewelfde viergaten­ BP. Het 'gemiddelde' van alle vier dateringen is polsbeschermer, pijlpunten en vuurslagen (Butler & 3890±25 BP. Het is niet duidelijk, of de onvolledige Van der Waals, 1966: fig. 4). Deze houtskool is met voorbehandeling van GrN-3097 en -2158 effect heeft de plag van elders aangevoerd, en heeft geen. C01ll1ec- gehad op de. gemeten ouderdom. tie met het graf en de grafgiften: GrN-6688C 4155±60 BP Kruishoutem (B.) De crematieresten zijn door de opgraver (IH. Bellen) Hier werd in 1972 een reeds deels vergraven graf ont­ destijds (1927) niet bewaard, met uitzondering van een dekt, dat door een amateur-archeoloog werd onder­ drietal tandwortels, die helaas niet toereikend zijn voor zocht, en vervolgens, toen de grafgiften reeds zicht­ een acceptabele datering. We llicht is in de toekomst baar waren, nog wetenschappelijk gedocumenteerd (De nog een datering aan k1einere hoeveelheden gecalci­ Laet & Rogge, 1972). Het graf was NW-ZO gericht, neerd been mogelijk! en bevatte een dikke laag fijnverdeelde houtskool, en verbrande beenderresten op de bodem. Als grafgiften 4.14.2. Vr oege klokbekers in NO-Frankrijk, waren een ldokbeker, met duidelijke buikknik en 'ver­ . ZW-Duitsland en Zwitserland lopen maritieme' versiering en zonder touwbegrenzin­ gen, en een vuurstenen pijlpunt met schachtdoorn en Aangezien in Nederland en direct aangrenzende ge­ weerhaken meegegeven. De beker moet als een vroeg bieden geen verde re dateerbare vondsten met vroege lokaalontwikkeld type worden gezien. Houtskool uit klokbekers ter beschikldngstaan, leek het ons wense­ het grafwerd gedateerd in Brussel, na een milde voor­ lijk vergelijkbare vondsten uit NO-Frankrijk, het Mid­ behandeling (Dauchot-Dehon & Heylen, 1975; De denrijngebied en het Rijn-Maingebied te dateren. He­ Laet & Rogge, 1972: p. 224, Bijlage): laas bleken de skeletresten van het uiterst interessante TRPA-131 4035±190BP graf van Wi.irzburg-Heidingsfeld niet meer te bestaan. Het zal duidelijk zijn, dat de enorme onzekerheids­ Zij zijn op 16 maart 1945 met het museum in vlam­ marge deze datering onbruikbaar maakt. Helaas was men opgegaan. Geluldeig bleele het wel mogelijk ske­ het niet mogelijk dit graf opnieuw te dateren, aange­ letmateriaal uit enkele andere vroege graven te krij­ zien alle houtskool voor de IRPA-datering is gebruikt, gen, al hadden wij ook graag Hockenheim (195 1) en de crematieresten niet bewaard zijn gebleven. willen dateren, en Champs-sur-Yo nne willen her­ dateren. De toegezegde monsters waren echter niet tij­ Annertol dig genoeg beschikbaar. Houtskoolbrokjes, gevonden bij de scherven van een lage, brede klokbeker in de voet van periode 1 van Achenheim (Fr.) tumulus III. In het centrale grafwerden een onversier­ Hier werd in 1941 een reeds gedeeltelijk verstoOl'd graf de klokbeker met S-vormig profiel, een kleine klok­ onderzocht, aan de rand van een lossgroeve (Ulrich, beker met 'maritiem' -aandoende versiering, maar zon­ 1942). Het betrof een dubbelgraf, met een nog vrijwel der touwbegrenzingen, en scherven van een derde compleet skelet van een volwassen vrouw, die liggend beker gevonden. Laatstgenoemde was vermoedelijk op de rechterzijde was begraven, met opgetrokken vernielddoor een vos of een das. Ve rder lagen enkele knieen en het hoofd naar het OZO. De armen lagen shlkj es barnsteen in het graf (Butler, Lanting & Van gebogen, en op vreemde wijze gekruist voor de borst. der Waals, 1972). De versiering van de brede, lage Te gen de rug van deze vrouw werden nog een aantal beker in de voet plaatst de hele groep op de overgang wervels van een kind gevonden: de overige skeletresten van 'maritiem' naar 'vroeg lokaalontwildeeld': waren al vergraven. Vo or gezicht en borst van de vrouw GrN-6G43 3870±35 BP lagen een maritieme klokbeker (met touwbegrenzing van de zones), een grote beker versierd met horizon­ Van ondergeschikt belang zijn de beide volgende da­ taal omlopende dubbele rijen ronde indrukjes, een teringen: benen priem, een spinklosje van aardewerk, een vuur­ De Eese (Van Giffen, 1930: Tab. 105-107). stenen sclu'abbertje en een schelp van een zoetwater­ houtskool uit een standspool' onder h1l11Ulus IV, mosse!. Gedateerd werd een fragment bot van het ske­ behorend tot periode 1. Hoger in de heuvel werd een let van de vrouw, ter beschikleing gesteld door het klokbeker met 'maritieme' versiering, maar zonder museum in Strasbourg: touwbegrenzingen gevonden. Deze was kennelijk de GrA-15976 4045±40 BP grafgift van een secundair hoofdgraf. De datering is dus een t.p.q. voor dit type beker: Stuttgart-Zuffenhausen (D.) GrN-6127 4055±55 BP In 1934 werd in een steengroeve bij Zuffenhausen een Ede-Ginlælse Heide graf ontdekt, dat nog deels onderzocht kon worden. houtskoolconcentratie in een plag in het heuvelli- Het betro f de bijzetting van een volwassen man die 84 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

liggend op de linkerzijde, met opgetrold(en knieen en zettingslaag uit de vroege bronstijd van een meeroever­ hoofd naar het ZW was begraven (Gaebele, 1970). De nederzetting. Deze laag is zo dik, dat met meerdere bijgiften waren een vroege ldokbeker, mogelijk een bewoningsfasen gerekend moet worden, hoewel het tweede pot, en een benen ring met steel (Sangmeister, grootste deel van het aardewerk en de bronzen aan een late fase van Vr.Br.A2 kan worden toegeschreven. 1974: Abb. 7). De reconstructie van de beker do Ol' Sangmeister lijkt ons niet geheel correct: de beker is Onder de bronstijdlaag werd een ca. 20 cm dikke ne­ te buikig. Waarschijnlijker is, dat de buik dezelfde dia­ derzettingslaag van de SclU1l1rkeral/1ik ontdekt, plaat­ dik­ meter had als de rand en dat het een relatief slanke selijk direct aansluitend, elders do Ol' een tot 20 cm belær was, vergelijkbaar met bekers als Wiirzburg­ ke laag Seekreide ervan gescheiden (zie Bill, 1983: Heidingsfeld (Pescheck, 1985: p. 84, Tab. 10:9 en Abb. Abb. 3). Uit dit lagenpakket werden vier monsters 4-5) en Huttenheim-1937 (Gebers, 1984: Taf. 31:11, gedateerd: niet geheel juist afgebeeld door Koster, 1965/66: Taf. houtskool boven in Schnurkeramische laag: 17: 10). De versiering bestaat uit horizontale banden GrN-884I 4180±60 BP houtskool uit vuile Seela'eide direct onder brons­ van telkens drie smalle, diagonaal gearceerde zones, tijdlaag: gescheiden door even brede, onversierde banden. De GrN-8842 3870±60 BP arcering is aangebracht met kerfspatel. De begrenzing houtskool halverwege bronstijdlaag: van de zones zou uit touwindrukken kunnen bestaan GrN-8843 3400±55 BP (zie Sangmeister, 1974: p.111: "die beiden Becher mit verkoold graan uit bronstijdlaag: gruppierter horizontaler Schnurverzierung von Miin­ GrN-6906 3430±35 BP chingen und Zuffenhausen"), maar de tekening (Sang­ Met Bill (1983: p. 170) zijn wij geneigd de klokbeker­ meister, 1974: Abb. 7) toont dit niet. Skeletresten uit bewoning ter plaatse te associeren met de datering van dit graf werden al in 1981 in Groningen gedateerd: 3870±60 BP. De 'vuile' Seekreide onder de brons­ GrN-9298 3830±35 BP tijdlaag representeert mogelijk een korte periode van bewoonbaarheid. Champs-sur-Yonl1e (Fr.) Hier onderzochten Poplin et al. (1976) een vlakgraf, NW-ZO gericht met het skelet van een vrouw (?), lig­ 4.14.3. Lokaal ontwikkelde bekers in Midden­ gend op de rechterzijde met het hoofd naar het NW, en Nederland en het Duitse Benedenrijngebied met opgetroldæn knieen. Als grafgift was een klok­ beker met een duidelijke buildrnik, maar met 'maritie­ Epe-Klokbekerweg (Hu1st, 1980; Modderman & me' versiering, ine!usieftouwbegrenzing, en horizon­ Montforts, 1991) tale touwlijnen op de bilmenwand l11eegegeven. Ve rder houtskool (vdm. 4: Quercus, ine!. jonge takken) lagen in de grafhtil enkele stukjes vuursteen. Col­ uit een lmil onder de voet van een deels onderzochte lageen van het skelet werd gedateerd in Lyon, maar de tweeperioden (?)-heuvel. In deze kuil werden o.a. datering is helaas onbruikbaar vanwege de enorme on­ scherven gevonden van een beker met S-vQl'mig zekerheidsmarge: profiel, maar met brede versieringsgordels op hals Ly-896 4150± 180 BP en buik, zoals bij Ve luwse klokbekers voorkomen (Modderman & Montforts, 1991: Afb. 3:2). De Tr en1e/y-Flevy (Fr.) stand van het profiel lijkt ons niet geheel correct). Nog niet gepubliceerd graf, dat in 1999 werd opge­ Het graf van de eerste periode was O-W gericht, graven. Hier werd in een NO-ZW gerichte grafkuil een met sporen van een bekisting. Er werd een lijk­ Hocker-skelet gevonden, Iiggend op de linkerzijde, met silhouet gevonden van een do de die op de linker­ opgetroldæn knieen en hoofd naar het NO. Gezien de zijde met bet hoofd naar het oosten was begraven. beide driehoekige vuurstenen pij lpunten, die als graf­ Als grafgiften waren twee geretoucheerde vuur­ gift waren l11eegegeven betreft het een man. De belær stenen afslagen (van het type dat in late NO-Ne­ zou volgens de opgraafster, Veronique Brunet, een derlandse klokbekergraven voorkomt), een vuur­ l11aritieme belær zijn, maar wij hebben geen fo to of slag en een fragment limoniet meegegeven. Er lijkt tekening van de beker gezien die dit kan bevestigen. geen relatie te zijn tussen graf en kuil: Botcollageen werd gedateerd: GrN- 13714 3865±30 BP GrN-25476 4020±50 BP Deze datering past heel goed bij de, eveneens aan houtskool verrichte dateringen van maritieme en HochdOlf-Baldegg (Zw.) de vroegste lokaalontwikkelde klokbekers in Ne­ Hoewel geen grafvondst, willen we toch niet naia ten derland, Belgie en NW-Duitsland, vermeld in par. hier de klokbeker van Hochdorf-Baldegg LU te no e­ 4. 14.2.. men. Zes scherven van een 'maritieme' klokbelær met Meerlo (VeIwers, 1964) touwbegrenzingen van de zones, en met extra touw­ crematie, nabijzetting in oudere bekerheuvel, ge­ lijnen halverwege de onversierde zones (Bill, 1983: associeerd met Veluwse ldokbeker, pijlschacht­ Abb. l) werden gevonden in een 50 cm dikke neder- slijpers en 3 vuurstenen pijlpunten: I4C-ehron% gie: Neo/ithieulIl 85

GrA-14066 3840±35 BP De datering van Epe-Klokbekerweg zou inderdaad Hoog-Buur/o (Van der Waals, 1962-64) iets ouder kUlmen zijn dan de dateringen voor graven crematie uit vlakgrafmet twee Ve luwse Idokbekers: met Ve luwse klokbekers. GrA- 14067 3830±35 BP Ve en, KJ: Moers (Hinz, 1974) crematie uit vlakgraf met Ve luwse klokbeker, vier 4. 14.4. Vo ndst/oze graven in een stratifi eatie met vuursten�n pijlpunten en waarschijnlijk ook een aardewerk vuurslag: GrA- 14080 381O±40 BP Er is overigens nog een datering beschikbaar voor een Nijmegen (nog niet gepubliceerd) graf met bekisting en skelet in Hoeker-positie, maar crematie uit vlakgraf (7) met Ve luwse klokbeker: de associatie van dat graf en een boven het graf ge­ GrA- 14840 3850±40 BP vonden klokbeker van Ve luws type, en de betrouw­ houtskool uit hetzelfde graf: baarheid van de datering zelf staan ter discussie. Het GrN-24978 3750±50 BP betreft het graf van Ve /serbroekpo/der,dat in 1989 door Lunteren (Bloemers et al., 1981: p. 49) Therkorn (IPP) werd onderzocht. Eerstgenoemde au­ verkoolde takken uit de standgreppel rond een graf teur bezocht de opgraving op 3 augustus 1989, en heeft met Ve luwebeker, koperen tongdolkje, polsbeseher­ aantekeningen gemaakt. Daarnaast beschikken wij over mer, zeven pijlpunten, vuurslag en een stuk ijzer­ een korte beschrijving van Therkorn & Va n Londen (1990), en over de gegevens op het 14C-formulier, dat steen: GrN-6332 3790±35 BP kort na de opgraving werd ingestuurd. Wa geningen (Remouehamps, 1928) De opgraving in de Ve lserbroekpolder betrof in de houtskool van verkoolde planken ofbalken (Quer­ eerste plaats nederzettingssporen en aldcerland uit de eus), liggend op het oude maaiveld onder graf­ midden-Bronstijd. In de campagne- 1989 kwam ook heuvel I op de Wageningse Berg, naast het graf een wat hogere zandkop, een laag duintje op de Ca IV met twee Ve luwse klokbekers en twee barnstenen A2-strandvlakte, aan snee. Een grafl1euvel werd hier knoopjes met V- vormige doorboring: niet verwacht, vandaar dat de kwadrantelUnethode niet GrN-7099 3875±35 BP meer kon worden toegepast, toen daar wel een lage De crematie uit dit grafschijnt niet bewaard te zijn. grafl1euvel aanwezig bleelc Wel liep een tussen twee Bennekol/1 (Van Giffen, 1954) werkputten uitgespaarde dam excentrisch over de heu­ houtskoolconcentratie in een graflCllil met twee Ve ­ vel (zie Therkorn & Va n Londen, 1990: Afb. 8). Vo l­ luwse klokbekers: gens Therkorn& Van Londen (1990: p. 304) werd het GrN-6 155 3820±35 BP grafbedekt door een heuvel van slechts 20 cm hoogte, houtskool van een aangekoolde paal in de stand­ maar met een diameter van 18 meter. Deze heuvel zou greppel rond bovengenoemd graf: nog minstens drie keer zijn opgehoogd. In de kern van GrN- 12268 3770±60 BP de derde ophogingslaag werden scherven van een ldok­ Dit monster werd eerder gedateerd als 3865±180 beker gevonden. De schets op het 14C-formulier, en BP, GrN-326. Het 'gemiddelde' van GrN-6 155 en - de aantekeningen van eerstgenoemde auteur sugge­ 12268 is 381O±35 BP. reren, dat de eerste ophoging, horend bij het graf, ca. Mo/enaarsgraa/(Louwe Kooijmans, 1974) 40 cm dik was, bestond uit een zandkern en een collageen uit de fe mur van een ca. 15 jaar oude plaggenmantel en afgedekt met een duidelijk ontwik­ jongen in vlakgrafI, geassocieerd met een Ve luw­ kelde bodem. In de plaggenlaag en het bodemprofiel se klokbeker: werden de scherven van de belcer gevonden. Die be­ GrN-5 131 3665±40 BP ker is nog niet gepubliceerd, maar is volgens de aante­ De dateringen van Meerlo, Hoog-Buurlo, Ve en en Nij­ keningen en de schets van eerstgenoemde auteur een megen aan gecremeerd bot, van Lunteren aan takken zwak geprofileerde klokbeker van Ve luws type met en van Molenaarsgraaf aan collageen moeten hoog ge­ metopen op de schouder. Het primaire graf in deze waardeerd worden. De opvallende clustering van het heuvel was NNO-ZZW gericht, rechthoekig, met be­ merendeel van deze dateringen rond 3800 BP is uiter­ planking van 6 cm diklce planken met schors langs aard niet toevallig, maar hangt samen met het onregel­ beide lange zijden en de zuidelijke korte zijde. De dode, matige plateautj e in de jaarring-ijkcurve tussen ca. een volwassen man, lag gehurkt op de l i nkerzij de met 2300 en ca. 2200 v.Clll'. De datering van Mo­ het hoofd naar het NNO, en de armen gebogen voor lenaarsgraafvlakgrafI hoeft niet veeljonger dan 2100 de borst, vrijwel ha aks op het lichaam, op typische v.Chr. te zijn. De dateringen van Wageningse Berg I !dokbekerwijze (Therkorn & Van Londen, 1990: Afb. en Bennekom lijken redelijk in overeenstemming te 9). Hout van de kist, volgens Therkorn& Va n Londen zijn met die van Meerlo, Hoog-Buurlo, Ve en, Nijmegen (1990: p. 304) bestaande uit de jongste ringen van een en Lunteren, maar dat is mogelijk schijn. De werke­ van de planken, werd gedateerd: lijke ouderdom zou na 2200 v.Clu·. kUlmen liggen, maar GrN- 16893 3635±30 BP door 'oud-hout-effect' zijn de 14C-ouderdol1Unen in het . Het hout werd in het laboratorium rigoreus behandeld genoemde plateau komen te liggen. met zuur, loog en zuur. HUl11usverontreinigil1g van de 86 lN. LANTING & J. V AN DER PLICHT gedateerde fractie is daarom uitgesloten. Het koolstof­ In 1978 vond onder leiding van eerstgenoemde au­ gehalte van 55% is normaal voor hou t (Mook & Strem­ tem een grootschalig onderzoek plaats, alvorens in het man, 1983: p. 48), terwijl de waarde van d\3C van kader van een ruilverkaveling diepwoeling van het ter­ -27 .53%0 eveneens acceptabel is. rein zou plaatsvinden. Daarbij werd ook de zool van Hoewel het skelet met een polymeer was behan­ heuvel II vrijgelegd. In het NW-kwadrant werd een deld teneinde het geschikt te maken voor transport en kringgreppel ontdekt, met een smalle onderbreking aan expositiedoeleinden, werd besloten ook een stuk hals­ de NNW-zijde. De kringgreppel liep onder de NW­ wervel te dateren. Na een voorbehandeling met aceton profieldam door tot in het ZW-kwadrant, waar De en loog, werd collageen geextraheerd volgens de me­ Weerds beide langwerpige kuilen van 1963 de voort­ thode-Longin. Waarschijnlijk is die voorbehandeling zetting van de greppel bleken te zijn, die hier even­ toch niet toereikend geweest, want de verkregen l4C_ eens een opening had. Ve rder werd binnen de greppel ouderdom een ronde kuil met twee lagen houtskool onderzocht, GrN-1S921 40S0±60 BP die al door De Weerd in 1963 was gezien, maar niet wijkt wel heel sterk af van de kistwanddatering. Wij onderzocht wegens tijdgebrek (Lanting, 1979). gaan ervan uit, dat de kistwanddatering juist is en de collageendatering 'te oud' vanwege contaminatie. Runia (1987) heeft de skeletten van heuvel II be­ keken in het kader van zijn palea-diet-studies. Inte­ Oastwaud-'De Tuithoorn', tumlilus II ressant is zijn conc1usie, dat de door De We erd gevon­ Een fraaie collectie klokbekerscherven kwam te voor­ den skeletresten met vdnr. 533 in fe ite bij het verre schijn bij het onderzoek van de grafl1euvels bij Oost­ van complete skelet No. 242 van Van Giffen horen. woud, vOOl'al in en onder tumulus II (zie o.a. Va n Gif­ Zijn conc1usie, dat skelet 242/533 ouder is dan het door fen, 1962: afb. 7). Deels Iijken deze afkol11stig te zijn De Weerd in 1963 onderzochte Hacker-skelet (vdnr. van vroege bekers, nog dicht bij het maritieme type 575, door Runia consequent, maar onjuist als 516 be­ staand (maar touwbegrenzingen zijn niet aanwezig!), titeld) is echter nietjuist. Skelet 242/533 lag te ondiep deels afkomstig van late bekers, met versieringsmo­ om een vlakgrafte kunnen zijn (i.t.t. 575), kan echter tieven die bekend zijn van Veluwse klokbekers. Ge­ niet zo ver verspreid zijn geraakt, indien graf 575 door zien de dateringen die voor heuvel II bekend zijn, is een bestaande heuvel werd ingediept. Bovendien lag het van belang de geschiedenis van dit grafmonument een dee l van de beenderen van 242 boven graf 575. te ontrafelen. Deze grafueuvel (gelegen bij Oostwoud, Waarschijnlijker is dat skelet 242/533 verspreid raakte maar in de gemeente Medemblik) is in meerdere stap­ als gevolg van dierlijke activiteit, in de gang van een pen onderzocht. De eerste opgravingcampagne werd vossenburcht o.i.d. Het zal niet toevallig zijn, dat bij geleid door A.E. van Giffe n, en vond plaats in 1956 en de skeletresten 533 enlcele vossenbeenderen lagen 1957. De heuvel werd onderzocht volgens de kwadran­ (Runia, 1987: p. 39). Mogelijk houdt de vreemde slmf tenl11ethode, maar het onderzoek werd beeindigd al­ de ronde kuil in het NW-kwadrant (Van Giffe n, vorens de schone ondergrond was bereikt in alle aan 1962: Pl.l; Runia, 1987: PI. IlA) verband met die kwadranten (Van Giffen, 1962). Van Giffen liet de ske­ burcht. letten in deze heuvel opgraven door medewerkers van het Antropobiologisch Laboratorium van de Univers i­ Runia (1987: table Il.5) vermeldt, dat van twee ske­ teit van Amsterdam. Dat heeft helaas tot enige ver­ letten, nI. Nos 233 en 235, de plaats in de heuvel, en warring geleid, betreffe nde de documentatie van de de ligging van het skelet niet bekend waren. Vo or no. graven. 233 is dat slechts deels correct: dit skelet werd gevon­ In 1963 verrichtte De Weerd naI11enS het I.p.p. on­ den in een kuil in het NO-kwadrant, tegen de M-N­ derzoek op het perceel De Tu ithoorn,waarbi j ook na­ profieldam aan en is aangegeven op de opgravings­ onderzoek in de in 1957 in oude staat hersteIde heuvel plattegrond van Va n Giffen (1962). Dit graf is overigens II plaatsvond. De Weerd ontdekte een graf met niet jonger dan de ronde, met Idei en veen gevulde bekisting en goed geconserveerde Hacker-skelet (vdm. kuil, zoals Va n Giffens opgravingsplattegrond sugge­ 575), dat hij opvatte als een vlakgraf onder de heuvel reeit. Aantekeningen op de veldtekening, en het gete­ (Dekker & De We erd, 1975: fig. 5; Louwe Kooijmans, kende M-N-profiel maken duidelijk, dat dit graf on­ 1985: p. 68, met deels onjuist bijschrift). Deels boven, der de ronde kuil te voorschijn kwam. Naast de deels naast dit graf ontdekte De Weerd een aantal ver­ gepubliceerde plattegrond beschikken we ook over een spreide menselijke skeletresten (vdnr. 533). Verder on­ schematische opgravingskaart, waarop het Antlu'opo­ derzocht hij een tweetal langwerpige kuilen, in het ZW­ biologisch Laboratorium de ligging van de skeletten kwadrant tegen de MW-profieldam gelegen (De Weerd, heeft aangegeven (documentatie Oostwoud, archief 1966). G.I.A.). Vo or skelet no. 233 is een gehmkte ligging op In 1966 werd de heuvel geegaliseerd. Vlak voor de de rechteriijde, hoofd naar het zuiden, en dus blik naar egalisatie was De We erd nog in de gelegenheid het cen­ het oosten, aangegeven. trale deel van de NW-profieldam te onderzoeken. Hij Problematischer is skelet no. 235. Dit zou volgens vond hier menselijke skeletresten die niet l11eer in de vondstenlijst van Van Giffen op 3 juni 1957 zijn anatomisch verband lagen (De Weerd, 1967). ontdekt, en opgegraven door medewerkers van het An- l4C-ch/'Ol1% gie: Neolithicum 87 thropobiologisch Laboratorium. Vo lgens de coordina­ GrN-253 16 3805±30 BP ten die Va n Giffe n vermeldt, zou dit graf min of meer Ve rvolgens werd een grafheuvel aangelegd, mogelijk ter plaatse van graf 242 hebben gelegen. Vo lgens een in twee fa sen met beide een centraal graf. In het heu­ hoogtemeting zou het skelet ecllter 5 cm dieper heb­ vellichaam was echter geen structuur aanwezig. Het ben gelegen dan 242. Laatstgenoemde skelet werd ech­ pIoegen ging door na het opwerpen van de heuvel. Bun­ ter pas op 5 juni ontdekt en opgegraven! Opvallend is, dels lichtgebogen ploegluassen geven de voet van de dat geen skelet 235 voorkomt op bovengenoemde sche­ heuvel aan. Aan de zuidzijde zijn duidelijke aanwij­ matische opgravingskaart, en eveIUl1in in de getypte zingen voor een uitbreiding van de heuvel gezien. Ske­ beschrijvingen van de skeletten die in mei-juni 1957 let 127 ligt net binnen een oudste bundel lichtgebogen werden opgegraven. We l bestaat een foto, gemaakt ploegluassen. In tweede instantie kwam de voet zo'n door het Anthropobiologisch Laboratorium van het 4 meter zuidelijker te liggen. Indien deze aanname juist vrijleggen van de benen van een gehurkt liggend men­ is, zou graf 242/533 het graf van de le periode, 236 selijk skelet, dat niet overeenkomt met de ligging van dat van de 2e periode k11lll1en zijn. De overige graven een van de andere gedocumenteerde skeletten. Op de zijn nabijzettingen. Vrouwen werden liggende op de acllterkant was aanvankelijk in potlood 235 geschre­ rechterzijde, mannen op de linkerzijde begraven. De ven. Dat is later veranderd in 236, maar dat is aan­ orientering van het grafwas kelU1elijk bijzaak. Curieus toonbaar onjuist. Vergelijking met de bewaard geble­ is, dat Van Giffen (1962) ooit het volstrekt a-centrisch ven resten met nunU11er 235 zal moeten uitmaken, of gelegen graf 232 als centrale bijzetting beschouwde. dit dezelfde beenderen zijn. Overigens is daarmee de De beide centrale bijzettingen (236 en 242) zijn plaats van 235 in de heuvel nog niet gelokaliseerd: de gedateerd aan botcollageen: fo to biedt geen aanknopingspunten. En verder is vrij­ GrA-15597 242 3690±60 BP wel zeker, dat skelet 235 in de dagrapporten en vond­ GrA-15598 236 3660±50 BP stenlijst van 1957 in fe ite skelet 242 is. Het is dui­ Van de nabijzettingen zijn momenteel vier gedateerd, delijk, dat een nieuwe bestudering van alle skeletresten aan botcollageen. Monsters van de overige graven zijn geen kwaad zou kunnen, mede om vast te stellen wat in Groningen aanwezig, maar wegens geldgebrek nog nu eigenlijk bij elkaar hoort. Wat is b.v. de relatie van niet gedateerd: de skeletresten no. 229 en skelet-De Weerd 19667 GrA-15602 127 3500±50 BP Aan de interpretatie van het tussen 1956 en 1978 GrN-880 1 232 3530±25 BP gevondene kan weinig twijfel bestaan (zie Lanting, GrA- 1560 1 239 3520±60 BP 1979). Ter plaatse werd eerst een vlakgraf aangelegd, GrA-6477 De Weerd, 1966 3640±50 BP dat in 1963 door De We erd werd opgegraven. Het be­ In het botcollageen van de skeletten 127, 236, 239 en treft een NO-ZW gerichte, rechthoekige kuil met spo­ 242 zijn zowel dl3C als dl5N bepaald. De waarden zijn ren van een houten bekisting, en het goed bewaarde in dezelfde volgorde -20,89/+ 14,4, -20,01/+ 13, l, skelet van een volwassen man. Deze was met het hoofd -20,09/+ 14,7 en -20,1 6/+ 14,0%0. De kwaliteit van het naar het NO, en gehurkt liggend op de linkerzijde be­ botcollageen was goed. Het is ruet duidelijk, ofbij deze graven. Rond dit graf was een greppel gegraven met waarden ook sprake is van een duidelijke portie marien een birmendiameter van 7 m, en een breedte van ca. voedsel in het dieet, en dus van 'veroudering' van de 0,5 m met smalle onderbrekingen aan NNW- en ZZO­ 14C-Ieeftijden als gevolg van 'reservoir-effect'. zijde. Deze greppel is door Van Giffen in doorsnede De oudste scherven in en onder de heuvel kunnen gete kend in profiel C, valdcen E en G, en in profiel D dateren uit de tijd van de aanleg van het vlakgraf, en in vaklcen 5, 6, en 7, maar uiteraard niet als greppel dat kan gezien de 14C-datering van dit vlakgraf de fa ­ herkend. Botcollageen van het skelet werd gedateerd: se met late maritieme bekers zonder touwbegrenzin­ GrN-6650C 3945±55 BP gen, d.i. de fase Vlaardingen-Annertol zijn. De jonge­ Het bot was weliswaar behandeld met 'Dermoplast' (PVC), maar dit was bekend in het 14C-laboratorium, re scherven dateren hoogstwaarschijnlijk uit de tijd, en het bot lueeg een speciale voorbehandeling. Aan­ dat het terrein als aklcerland in gebruik was. Het zal genomen mag worden, dat geen wezenlijke veroude­ duidelijk zijn, dat de 14C-dateringen van de kuil met ring is opgetreden door verontreiniging. houtskool, en van de graven 575, resp. 242 en 236 daar­ Over dit vlakgraflag aklcerland. Ploegsporen in het mee niet in tegenspraak zijn. Aan een betere chrono­ NW-kwadrant werden opgetekend op plaatsen waar in logie van het Nederlandse klokbekeraardewerk dragen 1978 de greppel werd ontdekt. In de profielen C en D de dateringen hela as niet bij. De jongste nabijzettingen loopt het aklcerland 0I1gestoord boven de greppels door. moeten kennelijk in de vroege bronstijd worden ge­ De ronde kuil met houtskool die in 1956/57 niet, in dateerd. 1963 wel werd gezien, en in 1978 werd opgegraven, kwam kennelijk onder de ploeglaag te voorschijn. Een Evenmin van groot belang voor de chronologie is de relatie met het vlakgraf is niet waarschijnlijk; eerder volgende datering: betreft het een nederzettingskuil. De datering van de Stroe houtskool is op te vatten als een t.p.q. voor het opwer­ Houtskoor op het oude maaiveld onder periode I van pen van de heuvel: een grafheuvel waaruit Westendorp een Ve luwse klok- 88 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

. . �. \ . . . .

t� -.----

�I ....---:t +_\

I --=-

Fig. 5a. Oostwolld, tllmllllls II. Het vlakgraf met skelet 575 binnen een twee maal onderbroken kringgreppel onder de hellvel, en de ploeg­ krassen in de ondergrond van de hellvel. Naast het graf is de 14C-gedateerde kllil met hOlltskool aangedllid. belcer, een grote gebogen viergaten-polsbeschermer en beker van type 2Ib en een tongdolk. Op grond daar­ een koperen tongdolk (Bursch, 1933: Tab. III: 2, Tab. van is een ouderdom van c.a. 3850-3900 BP te ver­ VI: 5, resp. Tab. VI: 44) opgroef: het monster is alleen wachten. De gedateerde houtskool is dus wel te oud, met zuur voorbehandeld: maar dat hoeft ni et te verbazen. Anderzijds moet er GrN-6350 3955±55 BP aan herinnerd worden, dat onder de heuvel ook scher­ Lanting & Mook (1977: p. 92) verwierpen deze date­ ven van late EGK-bekers en van golfbandpotten wer­ ring, maar misschien iets te voorbarig. Bij nadere be­ den gevonden, en dat de houtskool ook daar mee ge­ studering van de schaarse gegevens blijkt, dat deze heu­ associeerd kan zijn geweest. vel vrijwel zeker twee klokbekergraven heeft gehad: het graf van periode I met polsbesehermer en tong­ St- Walrick, tun1Ulus I dolk, het graf van periode 2 met Ve luwse klokbeker. We l van groot belang is de volgende groep daterin­ De polsbesehermer heeft een go ede tegenhanger in het gen, vanwege de vondst van een bronzen Schleifen­ graf van Ede-Ginkelse Heide, met o.a. een vroege ldok- nadel van Midden-Europees vroeg-bronstijdtype in het /4C-chronologie: NeolithicUlIl 89

-

'. \ '. ";4-

II +-� �------' \ t_\ l l-=-

Fig. 5b. Oostwolld, tllmllllls II. De ploegla'assen in de ondergrond van de hellvel, en de skeletgraven die in de hellvel werden aangetroffen. De graven 236 en 242/533 zOllden de centrale graven kunnen zijn. De concentrische blIndeis ploegsporen aan de zlIidzijde van de hellvel sliggere­ ren een lIitbreiding van het hellvellichaam naar die zijde. grafvan periode 2. Deze heuvel werd in 1953 namens den), en een Ve luwse klokbeker ontdekt. Deze doen het B.AJ. door Glasbergen onderzocht. ZW- en NO­ vermoeden, dat het graf min of meer O-W gericht was, kwadrant werden afgegraven, evenals het centrum van en de dode met het hoofd naar het oosten was begra­ de heuvel met de graven. Het bleek een ondiep over­ ven. De heuvel was vervolgens twee keer opgehoogd ploegde, maar verder opvallend gave drieperiodenheu­ en uitgebreid, vOOl'al op de flanken. In het centrum vel te zijn (fig. 6). De opgraving is kort, maar ni et werden twee bijbehorende centrale graven ontdekt, geheel correct beschreven door Groenman-van yooral dankzij het fe it dat de profielen aanvankelijk Waateringe (1966). hellend waren, en de kwadranten elkaar derhalve vlak Het graf van de eerste periode was niet of nauwe­ boven maaiveldniveau bij lange niet raakten! In figuur lijks ingediept in het oude maaiveld. Een grafkuil kon 5 is de ligging van de drie centrale graven aangege­ dan ook niet worden opgetekend. Wel werden een kop­ ·ven. silhouet met lcieskapsels (helaas niet meer vOOl'han- 90 lN. LANTING & l V AN DER PLICHT

Het graf van periode 2 was tussen WNW-OZO en NW-ZO gericht (afwijking: ca. 35° van de O-W lijn), 3,2 m lang en 1,1 m breed. De diepte t.a.v. de top van periode l is niet te bepalen. In dit graf werd een ge­ hurkt lijksilhouet vrijgelegd, liggend op de linkerzijde houtskool met het hoofd naar het ZOo In het kopsilhouet werden lcieskapsels gevonden. Op de hals lag bovengenoemde Schleifennadel, waarvan de kop helaas vergaan was. In het zuidoostelijke einde van de grafkuil lag veel houtskool. Sporen van een kist ofbekisting waren ech­ ter niet aanwezig. Het graf van periode 3 was min of meer ingegra­ ven in de vulling van graf 2, echter iets naar het NW verschoven. De bodem lag slechts 10 cm boven die Per. ID 15.35 + van graf2. Graf3 had eenzelfde orientering als graf2, was echter iets korter, nI. 2,7 m, maar even breed, dus 1,1 m. Belangrijk is, dat graf 3 de houtskoolconcen­ tratie in graf 2 niet raakte. Langs de noordrand van graf 3 lag streepvormig houtskool, dat zich in het pro­ fiel voortzetten langs de insteek van de grafkuil. Deze houtskool kan niet afkomstig zijn uit graf2, zoals Lan­ ting & Mook (1977: pp. 91 en 99) schreven. In graf3 werd een lijksilhouet vrijgelegd, gestrekt liggend op de rug met de armen langs het lichaam en het hoofd naar het ZOo Kieskapsels of grafgiften waren niet aan­ wezig. Geen van de perioden kende een intermediaire tandemail of randsh·uctuur. Dit deze heuvel zijn t\vee monsters gedateerd die met zekerheid uit graf2 komen, nI. houtskool met vdm. houtskool 4 en kieskapsels. Laatstgenoemde zijn gedateerd aan structureel carbonaat. Deze dateringen zijn: GrN-6 145 houtskool 3665±35 BP GrA- 12387 kieskapsels 3740±65 BP Problematisch is de herkomst van een eerder gedateerd houtskooll110nster: GrN-2996 3705±80 BP Vo lgens Groenl11an-van Waateringe (1966) en Bakker (1966) zou dat houtskool uit graf 3 zijn geweest, en dat wordt ook vermeld in Groningen Datelist IV, p. 182 (Vogel & Waterbolk, 1963). Dat is echter niet te rijmen met de door Glasbergen zelf geschreven vond­ stenlijst in vondstenboekje- 1953. Dam'in komen drie

1 houtskooll110nsters voor, nI. no. 2 uit graf2 ('met ge­ � �a��e_m� i- _ 1_ _ r _ hurlet silhouet'), no. 3 uit de graven 2 + 3, en No. 4 uit graf 2. Een zuiver houtskoolmonster uit graf 3 heeft dus niet bestaan. Aangezien het zakje met vdm. 2 leeg Vel. klokbeker-----0- -- -I 1 is, lijkt het ons waarschijnlijker, dat die eerste date­ 1 1 ring aan houtskool uit graf 2 is verricht. Beide date­ ringen kunnen daarom gemiddeld worden: 3670±32

Per. I 15. 12 BP. Deze gemiddelde ouderdom, en de carbonaat­ + datering van 3740±65 BP suggereren, dat graf 2 aan o 2m de late Klokbekercultuur moet worden toegeschreven. 1 1 Orientering van het graf (dichter bij O-W dan N-Z!) en ligging van de dode in het graf pleiten daar niet Fig. 6. De drie centrale graven van tumulus I bij SI. Walrick, gem. tegen. OverasselI. 14C-chronologie: NeolithiclIlIl 91

4.14.5. Nederzettingsaardewerk in We st- en Midden­ gen. De eigen leeftijd van de houtskool zou dan 150 Nederland jaren of meer kunnen zijn geweest.

Twee dateringen van nederzettingsaardewerk zijn van Eveneens van geen belang: belang: Va assen

Haarlem-Schotelweg verspreide houtskool gevonden onder de akkerlaag dunne ve�nlaag, overgaand in humeuze la ag OD A van het Celtic fi eId. In de nabijheid werden enkele van het Oude Duinlandschap. Deze humeuze la ag potbekerachtige scherfjes gevonden (Brongers, bevatte scherven van duidelijke halspotbekers, en 1976: p. 52, fig. 7b: 2 en 7): van andere KB-nederzettingsaardewerk (Jelgersma GrN-5497 3915±45 BP et aL, 1970: fig. 35): GrN-4635 3685±40 BP Meteren-Boog C-Noord, vdpl. 31 Puttershoek-Sportlaan (Van Heeringen, 1998) In 1998 werd door het A.R.e. een dee l van een neder­ houtskool, gevonden bij negen aanpassende frag­ zetting uit het late Neolithicum en de vroege bronstijd menten van een halspotbeker, twee krabbers en vier opgegraven. Zowel scherven van Ve luwse klokbekers, afslagen op de flank van een geulrug. Van een als van wild

een man van 25 å 30 jaren, en is in het losse botmate­ het Jodenbergje bij Zeijen met geo orde klokbeker en le-belær is helaas niet bewaard. riaal in ieder geval een man van 30 å 40 jaren vertegen­ woordigd. Een rechterbovenarmbeen uit het losse bot­ materiaal werd gedateerd: Rolde-Vo lmachtenlaan A (niet gepubliceerd) GrN-6384 3820±4S BP - crematie uit een door onbevoegden uitgespit vlak­ In verband met mogelijkheid van herbegraving van graf met (hoogstwaarschijnlijk) twee klokbelærs oudere skeletresten werd besloten ook een fragment van NO-NederlandslNW-Duits epimaritiem type: rechterbovenarm van het in gehurkte houding begra­ GrA-13602 3880±SO BP ven skelet te dateren: Rolde-Vo lmachtenlaan B (ruet gepubliceerd) GrA-IS919 3710±SO BP - crematie uit een door O-W gericht vlakgraf met Molenaal'sgraaf24a klokbelær van NO-NederlandslNW-Duits epimari­ Problematisch zijn twee dateringen van skelet Mo­ tiem type, ontdekt bij het na-onderzoek van boven­ lenaarsgraaf-1972 ( Louwe Kooijmans, 1974: p. 312, genoemd graf A: noot 248, en App. III: 24a). In een gedeeltelijk vergra­ GrA- 11264 3840±SO BP ven grafkuil in het talud van een bennsloot van een Ol/demolen, tum. 13, per. 1 (niet gepubliceerd) ruilverkavelingsweg werden gedisarticuleerde skelet­ - houtskool (No. 18) van de bekisting in het N-Z ge­ resten aangetroffe n. Op grand van de graforientatie richte graf van periode 1 van tumulus 13, met werd aan een ldokbekerbegraving gedacht. De been­ (scherven van) een rijkversierde klokbeker (vgl. deren werden met PVC ('Dermopast') gehard. Onlangs niet geheel juiste reconstructie bij Clarke, 1970: werd op verzoek van Zita van der Beek besloten dit fig. 292) en een klein onversierd bekertje. Tw ee skelet toch te dateren, waarbij het 14C-laboratorium keer gedateerd: gewezen werd op het conserveringsmiddel. Tw ee frac­ GrN-6 146 372S±3S BP ties werden gedateerd: - houtskool (No. 20) van dezelfde kist: collageen GrA-IS311 41OO±SO BP GrN-2S304 3800±30 BP apatiet GrA- 14966 4090±4S BP Het gemiddelde van beide dateringen is 3765±23 BP. Op het eerste gezicht lijkt het hier om een aanzienlijk Oudemolen, tum. 13, per. 2 (niet gepubliceerd) ouder dan verwacht graf te gaan, waarbij gedacht kan - houtskool (No. 2) van de bekisting in het 0-W ge­ worden aan Vlaardingen of Enkelgrafcultuur. Ander­ richte graf van periode 2 van tumulus 13. Dit graf zijds is er weinig reden om aan te nemen, dat een apa­ was deels vergraven, en het intacte deel was vondst­ tietdatering van onverbrand been zonder meer een aan­ loos. Onder de ophoging van periode 2 werd ex­ vaardbaar resultaat zou opleveren, maar dan zou toch cenh-isch een kindergrafjemet een typologischjon­ eerder een te jong dan een te oud resultaat voor de hand liggen. Ook de collageendatering zou te oud kun­ gere NO-Nederlandse/NW-Duitse klokbeker nen zijn, vanwege verontreiniging met PVc. De oJ3C­ ontdekt (Van der Waals & Glasbergen, 1959: fig. waarden van collageen en apatiet waren -22.90%0 (mas­ 13). Twee keer gedateerd: saspectrometer), resp. -16.0±0,4%0 (AMS). Indien niet GrN-62SS 370S±3S BP GrN-2S303 veraorzaakt door verontreiniging zouden deze waar­ 3740±2S BP Het gemiddelde van beide dateringen is 3730±22 BP. den wijzen op een fl ink aandeel zoetwatervis in het De absolute datering van het graf van per. l kan dieet, en dus op veroudering in de 14C-leeftijd (visef­ fe ct): de werkelijke 14C-ouderdom van dit skelet zou rand ca. 2175 v.Clu-. gezocht worden, die van het graf derhalve rand 3900 BP kunnen liggen. Anderzijds moet van per. 2 rand ca. 2140 v.Clu-., zonder correctie voor gewezen worden op de lage collageenopbrengsten van 'oud-hout-effect'. De beker uit het excentrisch gele­ 0.7%. Dergelijke lage opbrengsten corresponderen gen kindergrafje is vergelijkbaar met die uit het be­ vaak met afwijkende dateringen. Het koolstofgehalte kende klokbekergraf van Odoorn, geassocieerd met van dit collageen was echter 39.5%, wat op een rede­ o.a. een priem en een spiraalarmband van Zuid-Duits lijke kwaliteit zouden wijzen, tenzij dit hoge gehalte vraeg-bronstijdtype, die gedateerd kUlmen worden in werd veroorzaakt door verontreiniging met PVC, of vroeg-brans A l/vroeg, met absolute dateringen van ca. iets dergelijks. Besloten werd ook tandemail te date­ 2150-2025 v.Clu·. (zie 3.6.12). ren, aangezien dat in een aantal gevallen een betrauw­ baar materiaal bleek te zijn. Dat was kennelijk ook Va n ondergeschikt belang is de volgende datering: hier het geval: Rechte/'en (Verlinde, 1980; 1983) GrA- 160S4 381 O±60 BP - houtskool uit nederzettingskuil A, met scherven van een beker met groeflijnen en onversierde gedeelten, 4.14.7. Graven en nedel'zettingskuilen met klokbeke/'s scherven van dikwandige, grote potten met graef­ van NO-Nederlands type lijnen en spatelindrukken, twee sclu-abbers en en­ kele afslagen. Het weinige aardewerk laat geen In NO-Nederland is het aantal 14C-gedateerde graf­ typologische datering toe: en nederzettingsvondsten met aardewerk vOOl-lopignog GrN- 1129S 3860±60 BP zeer gering. De crematie uit het secundaire graf van Het is volstrekt niet uitgesloten, dat deze houtskool I4C-chronologie: NeolithiculI1 93

'te oud' is, gezien het fe it, dat een naburige kuil het Laaghalerveld (Lanting, 1973) grootste deel van een grote wikkeldraadpot bevatte, - houtskool van de aangekoolde bekisting in het 0- en er weinig reden is om een groot tijdsverschil tussen W gerichte graf van tumulus 1930-I, waarin een deze kuilen te verwachten. hamer van type Zuidvelde en een ovaal vuurstenen Helaas van geen belang is de volgende datering: mesje met marginale retouche werden gevonden: Lool1, hunebed DIS GrN-67 1 1 3735±35 BP In augushls 1.974 wcrd door twee scbolieren uitAssen Eext-Kerkweg 3 (Lanting, 1973) - houtskool van de aangekoolde bekisting in het NO­ een sleufjevan ca. 2xO,S m, en O,S m diep gegraven in ZW gericht primaire graf van tumulus Kerkweg 3, de kelder van D IS, langs de bilmenzijde van Z2. Zij troffen twee intacte klokbekers aan, de grote rechtop, met als grafgiften een hamer van type Emmen, en de kleine omgekeerd over de opening van de grote. een hamertje met niet-voltooide dOOl·boring: Het betreft twee bekers met het profiel van een Ve­ GrN-6340 3760±35 BP luwse klokbeker, echter met een type versiering dat als een lokale ontwikkeling kan worden gezien. Beide Daarnaastis nog een aantal dateringen bekend van 0- bekers zijn afgebeeld op een ansichtkaal"t van het W gerichte graven met 'mesjes' als grafgiften. Daar­ Drents Museum, die gereproduceerd is door Drenth van is in eIk geval een geassocieerd met Wikkeldraad­ & Hogestijn (1999: fig. 20). Naast de bekers werd een aardewerk. Zoals ook uit andere vondsten af te leiden pakketje crematieresten aangetroffe n, dat gelukkig is, loopt de fa se van de 'O-W graven volgens Klokbe­ door de vinders werd verzameld, en apart gehouden. kertraditie' dus door tot in het begin van de vroege In het hunebed van Loon komt veel aardewerk van bronstijd: Eext-Kerkweg 2 (Lanting, 1973) Horizonts S en 6 voor, en vrij veel crematie. Dicht bij de bekers lag bovendien een afgerond-rechthoekig, houtskool van de aangekoolde bekisting in het 0- W gerichte graf van hll11Ulus Kerkweg 2, met als zwaar gepatineerd plaatj e brons (?) (48x3Sx 1 mm). Of dat bij de bekers hoort, is niet duidelijk. Aangezien grafgift een driehoekige, platte afslag met margi­ de kans groot leek, dat de crematie bij de bekers hOOl·t, nale retouche. In de voet van de heuvel werden werd besloten deze te dateren: scherven van een beker met WKD-versiering ge­ GrA- 1564 1 4480±60 BP vonden, die kennelijk gelijktijdig zijn met het graf: Het is duidelijk, dat crematie en klokbekers niet geas­ GrN-6367 3670±35 BP Mandel' socieerd waren! (19S8) houtskoolfragmenten (Quercus) uit het O-W ge­ richte graf van periode 2 van tumulus 19S8-1. In Overige klokbekeigraven in NO-Nederland 4. 14.8. dit grafmet steenpakking werd het lijksilhouet van de 'Man van Mander' ontdekt, met als grafgifteen Vo or klokbekergraven met typerende grafgiften, maar ovaal, tweezijdig geretoucheerd vuurstenen mesje: zonder aardewerk zijn de volgende dateringen bekend: GrN-2982 3620±70 BP Dalen (Lanting & Ufkes, 1989) Mandel' (1 971) - crematie uit ZW-NO gericht vlakgraf (?) binnen houtskool van een brede aangekoolde plank over standspoor. De grafgift was een smalle, tweega­ een van beide O-W gerichte, primaire graven in ten-polsbeschermer: tumulus 1972-1. In dit graf werden een pijlpunt en GrA-13617 391O±50 BP een vuurstenen mesje gevonden, in het andere graf houtskool uit de crematieresten: een klein driehoekig, deels geretoucheerd vuurste­ GrN- 18673 3930±55 BP nen mesJe: Buiten het standspoor werd een klokbekertje versierd GrN-6856 3835±55 BP met verticale rijen gepaal·de vingernagelindrukken ge­ Hoogstwaarschijnlijk is in deze ouderdom een aanzien­ vonden. Het is waarschijnlijk, maar niet te bewijzen, lijk 'oud-hout effect' opgenomen. dat een directe relatie tussen graf en bekertje bestond.

EII1/11en-Angelslo (niet gepubliceerd) - crematie uit vlakgrafjemet verbrande vuurste­ Vo ndstloze graven van klokbelærtype in 14 4. 14.9. nen pijlpunten met schachtdoornen weerhaken, 6 NO-Nederland verbrande vuurstenen afslagen, en een niet-verbran­ de afslag met gedeeltelijke marginale retouche (vIg. Daarnaast is nog een kleine groep graven gedateerd, Butler, 1969: fo to 3): die helemaal vondstloos zijn, maar opnieuw op grond GrA- 13614 3940±50 BP van graforientering, bekisting en/of lijksilhouet aan­ s1uiten bij de 'O-W graven volgens Klokbekertradi­ Vo or late NO-Nederlandse graven van de Klokbeker­ tie'. Sommige van deze graven horen in werkelijkheid culhlUr, waarin hamers van de types Elmnen en Zuid­ mogelijk in de vroege bronstijd/Wikkeldraadfase thuis: veld, al dan niet geassocieerd met vuurstenen mesjes Eext-Bergakkers (Jager, 1985: fig. 43) (en een keer een Scandinavische dolk van type I) op­ houtskool uit concentratie in bovenste lagen van treden, zijn de volgende dateringen bekend: de vulling van een vlakgraf aan de westzijde van 94 lN. LANTING & J. VAN DER PLICHT

de heuvel, gesneden door een standspoor of grep­ op het B.A.l. al het gerucht dat in de kist ook 'een pel. In dit graf was een belasting aanwezig, en werd baby' lag. Het graf is twee keer gedateerd. Het eerste een gehurkt lijksilhouet ontdekt met het hoofd naar monster bestond uit houtskool, ongetwijfeld van de het ZW, en blik naar het ZO: bodem van de kist: GrN-8253 3750±80 BP GrN-1676 3775±55 BP houtskool van een deels aangekoolde bekisting in Onlangs is ook verbrand been gedateerd: een vlakgrafje(?) aan de noordzijde van de heu­ GtA-14564 3690±40 BP vel, buiten het standspoor/greppeltje. Op grond van Zoals te verwachten was, moet de houtskool van GrN- orientering en bekisting was een neolithische ou­ 1676 een behoorlijke eigen leeftijd hebben gehad. derdom te verwachten: GrN-10436 3760±35 BP Drijber-'Otterberg' , tum. I (niet gepubliceerd) Hijken-'Hooghalen' (Van der Veen & Lanting, 1989) houtskool (vdnr. 6, Quercus) van aangekoolde be­ houtskool van aangekoolde beldsting in het graf kisting in WZW-ONO gericht graf, ontdekt in N­ van periode l van tumulus 1. Geen grafgiften, maar kwadrant tijdens opgraving in 1951. De grafheu­ toe te wijzen aan de 'Klokbekertraditie' op basis vel zelf is volgens ons opgeworpen in de van graforientatie en bekisting: midden-bronstijd. Op grond van orientering, GrN-6261 3665±35 BP bekisting en stratigrafi e was echter waarschijnlijk, Mander (1957) dat het graf ouder was dan de heuvel, en tot de houtskool (Quercus) uit 0-W gericht 'steenlastje', 'Klokbekertraditie' behoorde. De 14C-datering be­ met gehurkt lijksilhouet, hoofd naar het oosten, blik vestigt dat: naar het zuiden. Geen grafgiften: GrN-25538 3650±40 BP GrN-2969 3660±55 BP Te nslotte rest nog een datering van een graf, waarvan Eext-' Ketenberg' slechts summiere beschrijvingen bekend zijn, en waar­ Deze grafheuvel werd in 1927 en 1948 door Van Gif­ van we de veldtekeningen tot dusverre niet hebben kun­ fe n onderzocht. Het eerste onderzoek werd door Van nen raadplegen: Giffe n (1930) gepubliceerd, de gecombineerde resul­ Ma nder, tumulus 1958-1 taten werden door Cuypers, Drenth & A.E. Lanting Dit is de heuvel waarvan het secundaire hoofdgraf de (1994) beschreven. Laatstgenoemden besteden veel 'steenldst' met het silhouet van de 'Man van Mander' aandacht aan het graf van periode 2: een verkoolde is. Het primaire hoofdgraf zou een ca. 4,5 111 lange kist met in anatomisch verband liggende verbrande boomkist met deksel zijn geweest (AN 1985: * 118- beenderen van een Hocker-skelet, die in 1927 door Va n 1 19), dan wel een grote lijldast bestaande uit planken Giffen in zijn geheel werd ingegipst en meegenomen (Dingeidein, 1964: pp. 234-235), of een somt kist van naar Groningen. Zij menen, dat de door Van Giffen aangekoolde eiken planlcen (Stroinl<, 1962: p. 56). Vo l­ gepubliceerde ligging van het skelet (NO-ZW, op de gens A. Bruyn (brief 30-5-'84) betrof het een grote linkerzijde, hoofd naar het NO) onjuist is, en dat de planken kist, geplaatst op twee dwarsbalken op het ou­ dode in werkelijkheid op de rechterzijde, hoofd naar de maaiveld. Bruyn had destijds de veldtekeningen in het NO begraven zou zijn. Helaas berust dat op twee zijn bezit. De orientering van het grafwordt door geen misverstanden. Allereerst heeft Va n Giffen die ligging van de bronnen genoemd. Grafgiften waren niet aan­ in het vel d geconstateerd. Het graf is pas ingegipst op wezlg: het moment dat het zover onderzocht was, dat het ske­ houtskool van de last (Quercus) is gedateerd: let zichtbaar was, en het bijzondere karakter van dit GrN-2388 3910±55 BP graf duidelijk werd. Later is per ongeluk op het B.A.l. Gezien de datering, waarin ongetwijfeld een 'oud­ het gips aan de verkeerde kant weggehaald, waarbij de hout' -effe ct aanwezig is, betl'eft het hier een graf van verkoolde bodem van de kist zichtbaar werd. Van ver­ de Klokbekercultuur. der onderzoek is toen afgezien, waardoor ook nu nog een groot deel van die bodem zichtbaar is (Cuypers et 4.14.10. Conclusie al., 1994: fig. 2). Dat was overigens bekend bij de oudere medewerkers van het B.A.l., en navraag had Op basis van de beschikbare dendro- en 14C-daterin­ dus Cuypers et al. van deze gang van zaken op de gen is duidelijk, dat de Klokbekercultuur in onze stre­ hoogte kunnen stellen. De do de was dus wel degelijk ken, in de vorm van de 'maritieme' klokbeker met op de linkerzijde, hoofd naar het NO begraven. Vo l­ touwbegrenzingen, na 2500 v.Chr. begon. In fe ite is gens Drenth & Hogestijn (1999: pp. 1 18-119) zou dat een wat jonger begin, rond 2450 v. Chr., corresponde­ inmiddels ook d.m.v. scanning zijn aangetoond. rend met een 14C-ouderdom van ca. 3900 BP, niet Interessanter is de ontdelddng dat in de kist in fe i­ onmogelijk. Wel moet dan worden aangenomen, dat te twee individuen liggen, die op grond van histologisch de collageendateringen van Achenheim en Tremery­ onderzoek een 13 å 18119-jarige, en een 0-6-jarige Flevy 'te oud' zijn, d.w.z. beinvloed zijn door reservoir­ moeten zijn. Overigens ging bij oudere medewerkers effecten als gevolg van consumptie van zoetwatervis I4C-chl'onologie: Neolifhicum 95

en/of -schelpdieren. Op zich is dat weinig opzien­ GrN-20002 91-100 4045±17 BP barend, dergelijke effecten komen waarschijnlijk op Wiggle-mafchil1g levert een kapdatum van ca. 2440 grotere schaal dan archeologen lief is voor. De v. Chr. op. Het is bovendien duidelijk, dat het hout van houtskooldateringen van Mol, Buinen, WallhOfen, 1991 jonger is dan dat van 1981 (GrN-10760, Zle bo­ Vlaardingen en Annertol vormen weliswaar een fraaie ven). serie, met ouderdommen in de verwachte volgorde, In 1998 werd door de ROB opnieuw een gedeelte maar zijn ongetwijfeld te oud vanwege 'oud-hout-ef­ van deze veenweg onderzocht. Nu bleek dendrodate­ fe ct'. ring wel mogelijk, maar het resultaat week zover af van de velwachting (op basis van de wiggle-mafching van 1991) dat ook nu hout werd ingeleverd voor 14C_ 4.15. Veen- en riviervondsten datering. De dendrodatering is 2552 v.Chr., de beide 14C-dateringen spreken dit getal niet tegen: 4.15.1. Ve emvegen GrN-24494 16 spintringen 3998±37 BP GrN-24278 volgende 10 kermingen 4075±39 BP Nieuw-Dol'dl'echf Het is duidelijk, dat een deel van de weg al in 2552 Ve rschillende nieuwe gegevens wijzen er op, dat de v.Chr. bestond. Het is eveneens duidelijk, dat een an­ veenweg van Nieuw-Dordrecht XXI (Bou) geen on­ der deel rond 2440 v.Chr. werd aangelegd. Het is ver­ voltooide en voor wieltransport ongeschikte weg was, leidelijk om de groeigegevens van het hout van 1991 zoals Cas�arie (1987: p. 53) dacht, maar een weg die in verband te brengen met deze data, en dat is binnen over lange tijd in gebruile was, reparatiefases kende, de onzekerheidsmarges van de wiggle-mafching ze­ en ongetwij feld onderdeel van een bovenregionaal we­ ker mogelijk. De grote kaalslag zou dan in 2552 v.Chr. genstelsel was, zoals Fansa & Scheider (1992: p. 98) hebben plaatsgevonden, de kapdatum van het jongste veronderstellen. hout zou bij 2430 v. Chr. kunnen liggen. Vlak voor 2490 Er zijn drie oudere dateringen van deze veenweg v.Chr. zou nog een reparatiefase kunnen hebben plaats bekend. Casparie (1982: p. 142) veronderstelt, dat in gevonden. Hout uit die fase zou een 14C-datering van alle drie gevallen het jongste hout van een gespleten 3960-4000 BP moeten hebben. Eventueel zou het hout rondhout is gekozen, maar dit lijkt ons verre van ze­ van 1981 hiertoe kunnen behoren, maar het zou ook ker in het geval van GrN- I087 en -2986. Deze beide tot de oorspronkelijke aanleg van 2552 v.Chr. kUl1l1en monsters zijn bovendien alleen met zuur voor­ horen. behandeld: GrN- 1087 opgr. 1955 4080±55 BP Haaksbel'ger Ve en (Buurser Ve en) GrN-2986 opgr. 1960 4100±55 BP De veenweg I (Bu) die in 1947 door Hijszeler werd Meer zekerheid bestaat over het houtmonster dat Cas­ onderzocht, werd door Casparie (1987: p. 61) afge­ parie liet dateren, en dat afkomstig is van stam 413 keurd. Hij baseerde zich daarbij kennelijk op de gepu­ (Quel'cus) van zijn opgraving in 1981. De buitenste bliceerde fo to, heeft echter de opgravingsdocumentatie 10 ringen werden gedateerd: het hout kreeg een volle­ in de Oudheidkamer Twente niet bestudeerd, hoewel dige voorbehandeling: die sinds jaren in kopie aanwezig is in Groningen. Op GrN- 107GO 4020±35 BP grond van die documentatie zijn wij van mening dat In 1991 groef Casparie nog een stuk van deze veen­ het hier wel degelijk om een houten weg gaat, kenne­ weg op. Dendrodatering bleek ni et mogelijk, wel werd lijk bedoeld om een drassig terre in te ku 1l1en overs te­ het hout bestudeerd in verband met de groeipatronen. 1 ken. Gedateerd werd een stuk berkenhout, dat in 1947 Jansma & Casparie (1993) wisten uit 6 palen, afkom­ door de heer Jordaan werd verzameld (kennelijk tij­ stig van 6 verschillende eileen, een l l l-jarige jaan'ing­ dens het onderzoek), en later afgestaan voor datering: sequentie samen te stellen. Zij konden vaststellen, dat GrN-7454 4410±35 BP ruim 60 jaren v66r de kap van deze 6 eiken het lokale Het is niet duidelijk hoeveel ringen dit monster om­ bos een opschoonfa se, een uitdUl1l1ing, moet hebben vatte, maar gezien het fe it dat hetwegdek bestond uit gekend, en dat vermoedelijk zo'n 120 jaren voor de tamelijk dunne berkenstammetjes, zijn de kansen op kap (met een uitloop naar 140 jaren) het lokale bos aanzienlijke veroudering zeer gering. De voorbehande- een zeer ingrijpende kapfase gekend moet hebben ge­ ling omvatte zuur, loog en zuur. .. volgd door een grootschalige opslag van jonge eiken, Gezien de gemeten ouderdom moet bl] deze veen­ waartoe ook geno emde6 eiken behoorden.Va n de 111- weg rekening worden gehouden met een aanleg ge­ jarige jaarringserie van 1991 werden 6 monsters geda­ durende de late Trechterbekerperiode. teerd. De ringen werden van buiten naar bil1l1en ge­ teld: GrN- 19997 0-8 3891±17 BP 4.1 5.2. Wi elen GrN- 19998 20-25 3958±17 BP GrN- 19999 40-50 3991±16BP Vo or een beschrijving van de eendelige schijfwielen GrN-20000 60-65 4022±14 BP met vaste 'naaf uit Nederland kan verwezen worden GrN-20001 80-88 4039±16 BP naar Van der Waals (1964b; 1968: pp. 191-192). Een 96 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

aantal van deze wielen is gedateerd, waarbij aangeno­ De kop is uniek, en moet vrijwel zeker als een ver­ men mag worden dat in de regel het jongste nog aan­ valsing, of als een uit de hand gelopen grap worden wezige hout geselecteerd is. Aan deze wielen zal ech­ gezien. Kennelijk heeft iemand uit opgebaggerd hout ter het spinthout ontbreken: een kop gesneden. Gelukkig is in dit geval direct al DertienhuizenA GrN-2878 4015±65 BP twijfe l gerezen. De in veel opzichten vergelijkbare Dertienbuizen B GrN-2879 4070±70 BP vondst van Willemstad (vgl. Lanting & Van der Plicht, De Eese GrN-2368 4025±75 BP 1997/98: par. 7.4) wordt door velen nog steeds voor Exloerveen GrN-4 155 3900±60 BP echt versleten. Gasselter Boerveen GrN-3238 3960±80 BP Midlaren GrN-4 154 3960±70 BP Ubbena GrN-5069 4185±60 BP 4.1 5.5. Runderhoorns Het is niet uitgesloten, dat de jongste wielen aan de Klokbekercultuur moeten worden toegeschreven. Tijdens het Neolithicum werden in de Drentse venen De overige beh01'en ongetwijfeld tot de Enkelgraf­ runderhoorns gedeponeerd. Bij het begin van de vroe­ cultuur. Overigens bewijst dat niet dat het wiel hier ge bronstijd lijkt deze traditie te stoppen. Maar vreemd pas werd gei'ntroduceerd door de Enkelgrafcultuur, genoeg worden tijdens de midden-/late ijzertijd op­ maar dat pas toen wielen in de venen/veentjes werden nieuw runderhoorns in venen gedeponeerd. Enkele gedeponeerd. Bovendien werden pas tijdens de Enkel­ middeleeuwse vondsten moeten waarschijnlijk anders grafcultuur brede veenwegen voor wieltransport aan­ worden verklaard. Er is 66n duidelijk verschil hlssen gelegd, als onderdeel van bovenregionale weg­ de neolithische vondsten, en die uit de ij zertijd/Mid­ verbindingen. Dat verldaart b.v. het gebroken wiel bij deleeuwen. Bij eerstgenoemde gaat het uitsluitend om de veenweg van Nieuw-Dordrecht. hoorns van stieren, bij laatstgenoemde ook om hoorns van koeien. Binnen de neolithische groep valt op dat de beide oudste vondsten hooms van oerosstieren zijn, 4.15.3. BoolIIstamkano s de overige kelmelijkhoorns van huisrundstieren (vIg. Vo or een overzicht van dateringen van boomstam­ Prummel & Va n der Sanden, 1995). kano's in Europa kan verwezen worden naar Lanting (1997/98). Het aantal Nederlandse boomstamlcano's Oe/'Osstieren: is gering, en het aantal neolithische exemplaren is uiter­ Een GrN-20381 5530±30 BP aard nog kleiner. In fe ite is maar 66n boomstamkano, 'Drenthe' GrN-20386 5360±60 BP of beter gezegd een fragment ervan, rechtstreeks ge­ Huisrundstieren : dateerd. Ret betreft de vondst uit VL-l b context op de GrN-20373 4960±40 BP Hazendonk (zie Louwe Kooijmans, 1985: pp. 124- Westerbork GrN-20384 4880±60 BP Quereus) : 125). De datering is (monster Hazendonk 15: Odoorn GrN-20375 4780±60 BP GrN-9 190 4400±60 BP Yries GrN-20378 4500±60 BP In het jachtkampje van Belgsehenhoek werden dunne We erdingerl110nd GrN-20385 4480±80 BP plankachtige houtfragmenten gevonden, die ke11l1elijk Gieten GrN-20374 4140±35 BP aflcomstig waren van een boomstamkano. De fragmen­ Bronnegerveen GrN-20379 3920±40 BP ten diende n ter versteviging van het 100pvlak van het GrN-20376 3540±70 BP drijvende veeneilandje. Dit hout werd niet zelf geda­ teerd. Drie andere dateringen hebben een gemiddelde Va n Weerdingennond staat niet vast dat het hOO1'ns van waarde van 5380±25 BP (zie 4.6.3). een stier betrof, van Bronnegerveen staat niet vast dat het huisrund, resp. huisrundstier betrof. De hooms van Klijndijk komen uit een veentje waarin o.a. klok­ 4.15.4. Overige arte/aeten van hout bekeraardewerk werd gedeponeerd (Van der Sanden, 1997a: fig. 6). De jongste vondst is een halve trom­ In 1887 werd in het veen bij Stadskanaal een boog petpotbeker, die aan de vroege bronstijd moet worden van taxushout gevonden (Clarke, 1963). Hout uit de toegeschreven. De 14C-datering ligt op de overgang kernwerd gedateerd: laat-Neolithicum/vroege bronstijd. De datering van GrN-4069 3970±65 BP Een, 'Drenthe', Buinerveen en Westerbork zijn inte­ Veroudering is niet erg waarschijnlijk. Vo lgens Cas­ ressant, omdat ze wijzen op pre-TRB-activiteit in Dren­ parie werd de boog vervaardigd uit een stammetj e van the, waarbij gedacht moet worden aan Swifterbant­ hooguit 50-70 jaar oud. bewoning. In 1968 werd bij Heeljansdam een houten kop gevon­ den op stort afkomstig van de opschoning en verbre­ 4. 1 5.6. Edelhertgeweien ding van een afwateringsssloot (Jam'verslag ROB over 1968, p. 17). Hout uit de kern werd gedateerd: In 1990 werd uit het kanaal Buinen-Schoonoord bij GrN-5938 3945±40 BP Bronneger, een gekanaliseerd gedeelte van het Vo or- I4C-chrono!ogie: NeolithiculI1 97 ste Diep, een depotvondst opgebaggerd, bestaande uit Vo orste Diep bij Borger: een pot van de Swifterbantcultuur en twee kapitale edelhert GrN-2 1372 4690±40 BP edelhertgeweien, waarvan de stangen nog verbonden rund GrN-2 1376 4390±40 BP waren door stuld(en schedeldak (Kroezenga et al., rund GrN-2 1377 4570±60 BP 1991). Aankoeksel op de pot, en beide geweien wer­ Drentse A bij Deurze: den gedateerd: rund GrN-2 1380 3750±40 BP mens GrA-243 I 4000±40 BP OxA-2908 aankoeksel 5890±90 BP OxA-2909 gewei I 5720±90 BP Ook elders zijn menselijke skeletresten opgebaggerd. OxA-29 l O gewei TI 5970±90 BP In 1983 werd een menselijk schedel opgebaggerd bij De gemiddelde waarde is 5860±52 BP.Het betreft dus Maren-Kessel: een depotvondst van de vroege ('mesolithische' of GrN-I0722 5245±35 BP 'proto-neolithische') fase van de Swifterbantcultuur. Tussen 1964 en 1967 werden resten van menselijke Naar aanleiding van deze vondst bestudeerde Uf­ schedels opgebaggerd bij Herten-Do! (Hupperetz, kes (1997) andere geweivondsten uit Drenthe. Er blij­ 1998). Een schedel, van een ca. 35-jarige vrouw, bleek ken vergelijkbare vondsten te bestaan. Een klein aan­ een neolithische onderdom te hebben: tal geweien werd gedateerd: de enige neolithische GrN-6998 4750±50 BP vondst bleek een afgeworpen rechter geweistang te zijn Vo lledigheidshalve vennelden we ook de datering van die in 1931 bij de aanleg van het kanaal Buinen­ een schedelfragment nit de Rijn bij Rees, Kr. Kleve Schoonoord werd gevonden: (D.) (Gowlett et al., 1987: p. 131): GrA-5363 5770±60 BP OxA-668 5160±80 BP Het is niet zeker, dat het hier om een door mensen in het water gedeponeerde geweistang gaat. 4.1 5.9. Geweibijlen

4. 1 5.7. De depotvondst van We erdinge (1919) Dateringen aan geweibijlen zijn in Nederland slechts in beperkte mate verricht. Van groot belang is daarom In 1919 werden ten NO van Weerdinge, 5 m diep in een recentelijk uitgevoerd en gepubliceerd daterings­ het veen scherven van een emmervorm van de TRB­ programma van geweibijlen en doot'boorde bijlhonders Westgroep (Horizont 3 volgens Brindley), een frag­ van gewei uit de Schelde in Belgie (Crombe, Va n Stry­ ment van een onderkaak van een snoek, en een frag­ donck & Hendrix, 1999). Daaruit blijkt dat 15 volg­ ment kaak met ware kies (M2) van een edelhert takgeweibijlen tussen 6110±40 en 4730±45 BP ge­ opgebaggerd. Bakker & Van der Sanden (1995: pp. plaatste kunnen worden. De auteurs verbazen zich ten 135-1 37) zijn geneigd scherven en beenderen als een onrechte over deze lange periode. Een datering tussen depotvondst te beschouwen. Op verzoek van Baklcer eind-LBK en MN-I was reeds voorgesteld door Lan­ werd een dee1 van de kies voor AMS-datering ingele­ ting & Mook (1977: p. 56). Vroege dateringen voor T­ verd. Het resultaat was niet overeenkomstig de ver­ vormige geweibij len in Nederland en elders zijn be­ wachting: handeld in Lanting & Van der Plicht (1997/98: par. GrA-9301 7690±50 BP 3.3). De door Crombe et al. (1999: p. 1 18) aangehaal­ Baldcer wijt deze afwijkingaan de resten Ve lpon, waar­ de datering van Spoolde is geen AM S-datering, maar de kies was geplakt (pers. mededeling). Dat lijkt mee een 'conventionele' datering (GrN-8800). ons echter minder waarschijnlijk. De waarde van d I3C Geheel volgens de verwachtingen kunnen ook ba­ van -22,23%0 is niet nitzonderlijk. We vragen ons dan sisgeweibijlen (4 dateringen tussen 5805±40 en ook af, of hier wel sprake was van een associatie. Een 3690±40 BP) en 'distale hoofdtak' -bijlen (2 daterin­ herdatering aan tandemail zou moeten worden over­ gen: 5150±45 en 4460±50 BP) aan het Neolithicum wogen. worden toegeschreven. Overigens houdt dat allerminst in,dat deze typen niet eerder of later zouden zijn ver­ 4.1 5.8. Overige beendervondsten vaardigd. De beide gedateerde bijlhouders met schacht­ gat zijn van het type, dat o.a. uit Vlaardingen- en SOM­ In het kader van de bestudering van vondsten nit natte context bekend is (vgl. Va n Regteren Altena et al., context in Drenthe heeftVa n der Sanden (1995; 1997b) 1962: fig. 9). De r,;yee dateringen zijn hiennee niet in ook menselijk en dierlijk bot uit riviertj es laten date­ tegenspraak (4690±35 en 4460±45 BP). ren. Het blijkt, dat collecties beenderen van min ofmeer Onlangs zijn in Groningen t\>,tee geweibijlen uit pol­ dezelfde vindplaats toch over langere periode zijn ont­ der Breedveld bij Wo erden gedateerd. Het is ons tuet staan. Het is o.i. hoogst twijfelachtig of bij het ont­ bekend tot welke typen deze behoren. Een van de ge­ staan van dergelijke verzal11elingen ritueel enige rol weien wordt beschreven als ' rendier' , maar dat zal wel speeIde. Zelfs l11enselijke beenderen hoeven niet af­ een vergissing zijn: 1110gelijk speelt sterke afslijting kom stig te zijn van rituele bijzettingen. Ve rdrinking van het oppervlak een rol. De dateringen zijn: en moord kunnen ook oorzaken zijn geweest. De vol­ GrA-9085 Nr.2 4660±50 BP gende neolithische dateringen zijn bekend: GrA-9084 Nr.3 4660±50 BP 98 lN. LANTING & l VAN DER PLICHT

4.16. Overige dateringen Proefonderzoek NewelI, 1971. Een haardj e in yak D- 62 bleek niet mesolithisch, maar neolithisch te zijn: Soms kOl11en 14C-dateringen met een neolithische GrN-6846 4730±60 BP ouderdom volstrekt niet overeen met de verwachtin­ Bergume/'meer S-64B gen. Niet altijd is dat toe te schrijven aan onvoldoende Opgraving NewelI, 1970-1 974, niet gepubliceerd. voorbehandeling, of niet herkende verstoring en ver­ Naast mesolithische grondsporen bleken ook haarden menging met ouder of jonger materiaal. In een aantal uit het Neolithicum en de ij zertijd aanwezig. Neoli­ gevallen moet de verklaring mogelijk gezocht worden thisch zijn: in 'houtskool van natuurlijke oorsprong', zijn haard­ GrN- 11999 haard VI 4980±1l0BP jes geen menselijke produeten, 111aarvage natuurlijke GrN-14887 haard IX 3940±60 BP verstoringen met houtskool. In ons artikel over het Beide haat'den werden tijdens de opgraving ruet als Mesolithicul11 hebben we daar al een aantal voorbeel­ jonger herkend. De betreffende houtskool werd met den van gegeven (Lanting & Van der Plicht, 1997/98: zuur, loog en zuur behandeld. par. 5.1). Ma /'ienbelg De niet zonder l11eer te verklaren getallen zijn: Onderzoek R.O.B. en W. en L. Tinunerman, tussen Borkel-Achterste Brug (niet gepubliceerd?) 1975 en 1993, waarbij een groot aantal mesolithische houtskool uit 'haardje' (vak L-7) in midden-meso­ haat'den en enkele laat-mesolithische graven werden lithische vuursteenconcentratie: blootgelegd. Houtskool (Quercus, vdnr. dec. 78:79) uit GrN- 12022 5390±50 BP een afgerond-rechthoekige kuil met een lengte van l,S Me/'selo (Verhart & Wa nsleeben, 1991) 111, en een dieptevan 1,0 m onder het huidige maaiveld bleek echter duidelijk jonger: houtskool (95% Pin liS, 5% Que/'cus)uit 'haard' bin­ nen een dunne spreiding van vroeg-l11esolithische GrN-9959 4420±35 BP vuursteen: De kuil zou een neolithisch graf kunnen zijn; graf­ GrN- 17407 5120±60 BP giften ontbreken echter. Vo or zover ons bekend zijn Allle/'sjoo/'f-Emiclaerseweg (niet gepubliceerd?) ter plaatse geen TRB- (of vroeg-EGK)vondsten ge­ houtskool (nr. 174) uit 'l11esolithische' haard daan. GrN- I9259 5370±30 BP Oldeboo/'/1 houtskool (nr. 547) uit paalgat van huis: opgraving H. Fokkens, 1981, van een zandkop GrN- I9261 5465±50 BP waarop zowel mesolithische als laat-neolithische Denekamp-Klokkenberg (Van der Hammen, 1965; vuursteen werd gevonden. Houtskool uit een lcuil­ Hijszeler, 1965) haard werd gedateerd: houtskool uit haard, direct onder bouwvoor. Dit GrN-1 1740 4520±30 BP monster is alleen met zuur voorbehandeld, en mo­ Aanwijzingen voorTRB-bewoning zijn ter plaatse niet gelijk is de datering daarom te jong: gevonden. GrN-4092 4930±120 BP Buinen-HoOl'l1SeVe ld (Kooi, 1979) In de nabijheid werden een onversierde scherf en di­ houtskool (vdnr. 91) gevonden rond dubbeJconi­ verse vuurstenen schrabbertjes gevonden. sche um met crematieresten, zonder greppel. Vo or­ Groningen-Winschoterdiep (Kortekaas, 1987) behandeld met zuur, loog en zuur: houtskool (vdnr. 12) uit kuiltje onder neolithisch GrN-7405 4790±35 BP Zeijen-Noordse Ve l d (Waterbolk, 1977) akl

ALBERT, S. & P SCHROTER, 1977. Mittel- undjungneolithische eichen bei Merseburg. la hresschrifiFir mitteldelltsche Vo r­ Gruben von Ammerbuch-Reusten, Kreis Ttibingen. Flllld­ geschichte 72, pp. 299-3 12. 3, pp. 80-1 06. BECKER, B., R. KRAUSE & B. KROMER, 1989. Zur absoluten beriellle (liiSBadell- Wiirttell/berg ANDERSEN, N.H., 1980. Sarup. Befaestede neolitiske anlaeg og Chronologie der Frtihen Bronzezeit. Genllallia 67, pp. 421 -442. deres baggrund (with English sunmlary). KIIII/I, pp. 63-103. BECKER, CJ., 1947. Mosefundne lerkar fra yngre stenalder. Aar­ ANDERSEN, N.H. & T MADSEN, 1977. Skåle og baegre med boger, pp. 1-318. storvinkelbånd fra yngre stenalder. KI III/I, pp. 131-160. BECKER, CJ., 1954. Stenalderbebyggelsen ved Store Va lby i Ve st­ ANSCHER, T.f. TEN & E.F GEHASSE, 1993. Neolithische en sj aelland. Am'bøger, pp. 127-197. Vroege Bronstijd-bewoning langs de benedenloop van de Over­ Beckers, H.J. & G.A.l BECKERS, 1940. VO OJgeschiedellis vall ijsselse Vecht. In: lH.F Bloemers et al. (eds), flDetellill de am,de. ZlIid-Lill/blllg. Publiciteitsbureau "Veideke", Maastricht. Amsterdam University Press, pp. 25-44. BEEK, B.L. VAN, 1990. Steentijd te Vlaardingen, Leidschendam ANSCHER, Tl TEN, E.F GEHASSE & lA. BAKKER, 1993. A en Vo orschoten. Dissertatie UvA. pre-megalithic TRB and Late Swifterbant complex at P 14- BEETS, DJ., P. CLEVERINGA, C. LABAN & P BATTAGAZORE, Schokland, gemeente Noordoostpolder, the Netherlands. In: l 1995. Evolution of the lower shoreface of the coast ofHolland Pavuk (ed.), Actes dll Xlfe COlIgres fl ltematiollal des Sciellces between Monster and Noordwijk. Mededelillgell Rijks Geolo­ Prehistoriqlles et Protohistoriqlles, Bratislava 1991, Nitra, giselie Diel1st 52, pp. 235-247. Institut archeologique de I'Academie Slovaque des Sciences, BEEX, G., 1957. Tiveegra jhellvels ill Noord-Braballt (= Bijdragen tome 2, pp. 460-466. tot de studie van het Brabantse Heem, XI). Eindhoven, Stich­ BADER, T., 1990. Eill Grab der Glockenbecherkultur auf dem ting 'Brabants Heem'. Miinsterplatz in Ulm. Archiiologische AlIsgrabllllgell ill B{/{Iell­ BEEX, G. & H. ROOSENS, 1963. Drieperiodenheuvel met klok­ Wiirttell/berg 1989, pp. 79-8 1. bekers te Mol. Archaeologica Belgica 72. BAKELS, C.C., 1982a. The settlement system ofthe Dutch Linear­ BERG, P. -L. VAN, 1990. Ceramique du Limbourg et neolithisation bandkeramik. Allalecta Praehistorica Leidellsia 15, pp. 31-43. en Europe du Nord-Ouest. In: D. Cahen & M. Otte (eds), Rllballe BAKELS,c.c., 1982b. Der Mohn, die Linearbandkeramik und das et Cm'dial (= ERAUL). Liege, pp. 161-208. westliche Mittelmeergebiet. Archiiologisches KorrespolI­ BERG, P-L. VA N, Y. CABUY & F LEUXE, 1991. Un site perdu dellzblatt 12, pp. 1 1-13. du Groupe de Blicquy il Ucc1e. Notae Praehistoricae 11, pp. BAKELS, C.C., 1990. The crops of the Riissen Culture: signifi­ 111-1 19. cantly different from their Bandkeramik predecessors-French BERG, P-L VAN, D. CAHEN & L. DEMAREZ, 1982. Elements influence? In: D. Ca hen & M. Otte (eds), Rllballe & Cm'dial (= non-rubanes du Neolithique ancien entre les vallees du Rhin ERAUL 39). Universite de Liege, Service de Prehistoire, pp. inferieur et de la Seine. IV GrOllpe de Blicquy: fa cies nouveau 83-87. du Neolithique ancien en Belgique. Helillillm 22, pp. 3-32. BAKELS, c.c., 1992. Fruits and seeds from the Linearbandkera­ BERTEMES, F, 1989. Das Fr iihbrollzezeitliche Griibeljeld VOII mik settlement at Meindling. , with special reference Gemeilllebam (= Saarbriicker Beitrage zur Alterhlmskunde, 45). to Papaver sOll/lIijemll/. Allalecta Preaehistorica Leidellsia 25, Habelt, BOI1l1. pp. 55-68 BILL, l, 1983. Der Glockenbecher aus Hochdorf-Baldegg. He lve­ BAKKER, lA., 1966. Naschriftbetr effende de C 14-getallen. In: tia Archaelogica 14, pp. 167-172. W Glasbergen & W Groenman-van Waateringen (eds), fil het BILLAMBOZ, A., 1993. Erste dendrochronologische Zeitmarken lB. Wo lters, Groningen, Twee­ fii r die jungneolithische Talsiedlung Ehrenstein, Alb-Donau­ voetspoor vall A.E. \I{/II Giffell, de, vermeerderde druk, pp. 157-159. Kreis. Archiiologische AlIsgrabllllgell ill Badell- Wiirttell/berg BAKKER, lA., 1979. The TRB f'Ve st GrollP. StIIdies ill tlle ch/"OlIo­ 1992, pp. 84-87. log)' alld geography of the II/akers of hIllIebeds alld Tiefstich BILLAMBOZ, A., 1998. Die jungneolithischen Dendrodaten der pottel)'. Amsterdam, UvA. Pfahlbausiedlungen stidwestdeutschlands als Zeih'ahmen fiir die BAKKER, lA. & WA.B. VAN OER SANDEN, 1995. Trechter­ Einfliisse der Michelsberger kultur in ihrem siidlichen Rand­ bekeraardewerk uit natte context: de situatie in Drenthe. NielI­ gebiet. In: 1. Biel et al. (eds), Die i.4ichelsberger Kl lltllr IIl1d we Drelltse Vo lksalll/allak 1 12, pp. 132-148. ihre Ralldgebiete (Kolloqllillm Hemmellhofe ll 21-23.2. 1997). BAKKER, JA, J.C. VOGEL & T WISLANSKI, 1969. TRB and Theiss, Shittgart, pp. 159- 168. other C 14 dates from Poland. Helillillll/ 9, pp. 3-27 en 209-238. BILLARD, C. & I. LE GOFF, 1998. Poses "SlIr la Mare " (Ellre), BAKKER, lA. & lO. VAN DER W AALS, 1973. Oenekamp­ stmctllres TI, T2, T3. DoclIlI/elltFllal de sy "tl,,!se. Rouen, Ser­ Angelslo. Cremations, collared flasks and a Corded Ware sherd vice Regional de I' Archeologie. in Dutch final TRB contexts. In: G. Daniel & P Kj aerum (eds), BLOEMERS, lH.F., 1972. Drie Riissenscherven uit Nederlands Megalithic graves alld ritllal. Jutland Archaelogical Society, Limburg. He lillil/lll 12, pp. 47-52. Moesgård, pp. 17-50. BLOEMERS, lH.F, L.P Louwe Kooijmans & H. Sarfatij, 1981. BANTELMANN, N., 1982. Elldlleolithische FIlIIde ill/ rheillisch­ Ve rledell lalld: archeologische opgravillgell ill NederlaIId. Meu­ \IIestfolischell Ralllll. Neumtinster, Wachholtz. lenhoff Informatief, Amsterdam. BANTELMANN, N., A.E. LANTING & 1.D. VAN DER WAALS, BOELlCKE, U. et al., 1979a. Untersuchungen zur neolithischen 1979/80. -"Hebenkies", das Grabmal auf dem Weg Besiedlung der Aldenhovener Platte VIII. BOllller la hrbllcher nach der Platte. Flllldberichte alis Hessell 19/20, pp. 183-249. 179, pp. 299-362. BECKER, B., 1993. An I I ,OOO-year German and pine dendro­ BOELlCKE, U. et al., 1979b. Untersuchungen zur neolithischen chronology for radiocarbon calibration. Radiocarboll 35, pp. Besiedlung der Aldenhovener Platte IX. BOllller la hrbt"icher 179, 201-213. pp. 363-441. BECKER, B., K.-D. JAGER, O. KAUFMANN & T. LITT, 1989. BOELICKE, U. et al, 1981. Untersllchllngen zur neolithischen Be­ Dendrochronologische Datierungen von Eichenhiilzernaus den siedlung der Aldenhovener Platte XI. BO/lller la hrbi"icker 181, friihbronzezeitlichen Hiigelgrabern bei Helmsdorf und pp. 251-285. Leubingen (Aunjetitzer Kultur) und an bronzezeitlichen Fluss- BONE, E., l-M. CORDY, E. GTLOT, B. HALACZEK, L. VAN llvl- 100 lN. LANTING & J. V AN DER PLICHT

PE, l-C. VERGER-PRATOUCY & P.M. VERMEERSCH, BUISKOOL, H.T., 1947. Oudheidkamer "De Hondsrug" te Emmen. 1983. Nouvelle contribution ilI 'anthropologie et il la prehistoire HistOl'icl 12, pp. 111-115. du Massif de Chauveau (Godinne-sur-Meuse, Belgique). Bul­ BURSCH, Fe., 1933. Die Becllerkultur in den Niederlanden. Dis­ letill de la Societe Royale Beige d'Allthrapologie et de Pre­ sertatie Marburg. Ook verschenen in Oudheidkulldige Mede­ histoire 94, pp. 5-49. delillgel/ vall het RijksllluseulII vall Oudhedell te Leidell 14, 1933, BONENFANT, P-P. & E. HUYSECOM, 1982. Retranchements pp. 39-123. prehistoriques il Thuin (Hainaut). Campagne de fo uilles 1981. BUTLER, l1., 1969. NederialId ill de Brol/stljd. -Van Dis­ AIlIIales d'Histoire de I 'Art et d'Archeologie 4,pp. 103-113. hoeck, Bussum. BORMAN, R., 1993. Amhelll ollder de gralld: belVollillgsgeschie­ BUTLER, J.J., lN. LANTING & lD. VA N DER WAALS, 1972. dellis vall stad ell olllgevillg. Utrecht, Matrijs. ArlIlerTo llll: a four-period Bell Beaker and balTow BOSMAN, W & C. SOONIUS, 1990. Bronstijdboeren met hun at Schuilingsoord, gem. Zuidlaren, Drenthe. HelilliulII 12, pp. schaapjes op het droge in Velsen. Wes terheelll 39, pp. 1-6. 225-241. BREUNIG, P. , 1985. Bandkeramische Phasen und 14C-Datierung: BUTLER, J.J. & lD. VAN DER WAALS, 1966. Bell Beakers and ein Vergleich. Archiiologisches Korre5polldellzblatt 15, pp. 139- early metal-working in the Netherlands. Pa laeohistoria 12, pp. 145. 41-139. BREUNIG,P., 1987. J4C-Chrollologie des vorderasiatischell, siid­ CAHEN, D. & l DOCQUIER, 1985. Presence du Groupe de Blic­ ost- ulld III itteleurapiiischell Neolithilalllls. Bahlau, Kaln/ Wien. quy en Hesbaye liegeoise. HelilliulII 25, pp. 94-122. BRlDGER, C. & F SIEGMUND, 1985. Altneolithisches aus Xan­ CASPARIE, W.A., 1972. Bog developlllellt ill southeastem Drell­ ten. BOllller Jahrbllcher 185, pp. 301-3 12. the (the Netherlallds) . Diss. Groningen. Handelseditie: 's-Gra­ BRINCH PETERSEN, E., 1974. Gravene ved Dragsholm. Fra venhage, Junk. jaegere til bønder fo r 6000 ar siden. Natiollalllluseets Arbejds­ CA S PARIE, WA., 1982. The neolithic wooden trackway XXI (Bou) lIIark, pp. 112-120. in the raised bog at Nieuw-Dordrecht (the Netherlands). BRINDLEY, A.L., 1986. The typoclu'onology ofTRB West Group Pa laeohistoria 24, pp. 1 15-164. pottery. Palaeohistoria 28, pp. 93-132. CASPARlE, WA., 1987. Bog trackways in the Netherlands. Pa­ BRlNDLEY. A.L., 1993-94. Ta nkardstown I, Co. Limerick, Ire­ laeohistoria 29, pp. 35-65. land. Pa laeohistoria 35/36, pp. 10-12. CAUWE, N., 1989. Les sepultures neolithiques en grottes de Bel­ BRINDLEY, A.L. & A.D. NEVES ESPINHA, 1999. Vroeg TRB­ gique. Archeo-Situla 3, pp. 2-1 1. aardewerk uit hunebed D6a bij Tinaarlo (Dr.). Pa leo-oktueel IO, CAUWE, N., 1994. De I'individuel au collectif: les sepultures de pp. 21-24. I' Abri des Autours ir Dinant (Namur). Notae Praeilistoricae 13, BRONGERS, lA., 1976. Airpl/Otography alld Celtic fleld research pp. 101-I07.

ill the Nether/ollds (= Nederlandse Oudheden 6). R.O.B., Amers­ CAUWE, N., 1995. Chronologie des sepultlures de I' Abri des fo ort. Autours ilAnseremm e-Dinant. No tae Praehistoricae 15, pp. 51- BRONK. RAMSEY, C., P. B. PETTlTT, R.E.M. HEDGES, G.WL. 60. HODGINS & D. C. OWEN, 2000. Radiocarbon dates from the CAUWE, N., F STEENHOUDT & D. BOSQUET, 1993. Deux Oxford AMS system: Archaeometry Datelist 29. Archaeollletl:V sepulhlres collectives dans un abri-sous-roche de Freyr: peren­ 42, pp. 243-254. nite d'un site fu neraire du Mesolithique au Neolithique moyen­ BROUNEN, F, 1985. HVR 183: vroeg-, midden- en laatneolithi­ recent. Notae Praehistoricae 12, pp. 163-165. sche vondsten te Echt-Annendaal. Archeologie ill LillIburg 24, CHAMBON, P & L. SALANOVA , 1996. Chronologie des sepul­ pp. 66-7 1. hlres du llle millenaire dans le bassin de la Seine. Bulletill de la BROUNEN, F, 1995a. Watermolen: Vogelzang. In: TA.S.M. Pan­ Societe Prehistorique Fr aw;aise 93 pp. 103-1 18. huysen, Archeologische Kroniek van Maastricht 1994, Publi­ CLARKE, D.L., 1970. Beaker pottel)' o{Great BritaiII alld /relalld. ciatioI/s de Io Societe Historique et Archeologique dalls le Lilll­ Cambridge, University Press. bourg 131, pp. 199-232, spec. pp. 218-223. CON SCIENCE, A.-C., 2000. Reichverzierte frlihbronzezeitliche BROUNEN, F., 1995b . VeiTassende vondsten uit Vo gelzang. [n: Keramik am Zlirichsee - der Fundkomplex von Wiidenswil- RalldlVljck Olldelgrallds. Maastricht, Dienst SOG Gem. Maas­ Vorder Au. Ja hrbucJ, der SchlVeizerischell Gesellscha/i/iir Ur­ tricht, pp. 12-19. ulld Fr iihgeschichte83, pp. 181-190. BROUNEN, FTS., 1999. Vroegneolithische Begleitkeramiek uit CONSTANDSE-WESTERMANN, TS. & C. MEIKLEJOHN, 1979. Limburg en Noord-Brabant. Archeologie ill LillIburg 82, pp. 59- The remains from Swifterbant. HelilliulII 19, pp. 237- 64. 266. BROUNEN, F & W. DIJKMAN, 1988. Randwijck: Lochterveld. CONSTANTIN, e., 1985. Fill du Ruballte, ceralllique du LillIboIlIg

In: H. Stoepker (ed.), Archeologische Kroniek vanLi mburg over et post-Ruballe ( = BAR Intern.Series 273 I & II). Oxford, 1987. Publicotiolls de la Societe et Archeologique dalls le B.A.R. Lilllboulg 124, pp. 345-425, spec. 389-392. CONSTANTIN, e., l-P CASPAR, A. HAUZEUR et al., 1991. Va ux­ BROUNEN, FTS. & lP.M. DE JONG, 1988. Opmerkelijke vroeg­ et-BOl'set: campagne de fouilles 1990, aux lieux dits "Gibour" neolithische vondsten bij Gassel. We sterheelll 37, pp. 183-192. et "Champ Lemoine". Notae Praehistoricae 10, pp. 83-91. BROUNEN, FTS. & P PLOEGAERT, 1992. A tale of the un­ CONSTANTIN, e. & M. ILETT, 1998. Culture de Blicquy-Ville­ expected: neolithic shaftmines at Valkenburg aan de Geul (Lim­ neuve-Saint-Gerl11ain, rapports chronologiques avec les cultures burg, the Netherlands). Allalecta Praehistorica Leidellsia 25, rhenanes. Allthrapologie et Preilistoire 109, pp. 207-216. pp. 189-223. CONSTANTIN, e., J. SIDERA &L. DEMAREZ, 1991. Deux siles BROUNEN, F & H. VROMEN, 1990. A find of La Hoguette pot­ du Groupe de Blicquy il Blicquy et Aubechies (Hainaut). tery at Geleen (South-Limburg, the Netherlands). HelilliulII 29, Allthrapologie et Prehistoire 102, pp. 29-54. pp. 36-43. CREEMERS, G. & PM. VERMEERSCH, 1989. MeeulVen-Don­ BUCHVALDEK, M. &. D. KOUTECKY, 1970. Vikletice, eill derslagheide: a middle neolithic site on the Lil11burg Kempen Schllurkeralllisches Griibelfeld. Praha, Universita Karlova. plateau (Belgiul11). HelilliulII 29, pp. 206-226. 14C-chronofogie: NeofithiclIl/1 101

CROMBE, P. , 1991. Een midden-mesolithische vindplaats te Kruis­ Nederland: de stand van onderzoek anno 1999. Archeologie 9, houtem-Kerkakkers. Nolae Praehisloricae IO, pp. 31-3S. pp. 99-149. CROMBE, P. , M. VA N STRlIDONCK & V. HENDRlX, 1999. DRENTH, E. & A.E. LANTING, 1991. Die Chronologie der Ein­ AMS-dating of antler mattocks from the Schelde river in zelgrabkulnn' in den Niederlanden. In: C. Strahm (ed.), Die northernBelgium. No lae Praehisloricae 19, pp. 1 1 1-119. kOlllillelllalellropiiischell Gruppell der Kllllllr lIIil ScI/llllrkera­ CUYPERS, A.G.F.M., E. DRENTH & A.E. LANTING, 1994. De lIIik: Die CllI'ollologie der regiollalell Gruppell. Freiburg, In­ grafheuvel 'De Ketenberg' te Eext. Niellll'e Drelllse Vo lksalllla­ stitut fiir Ur- und FrUhgeschichte, pp. 103-1 14. lIak 111,pp, 111-130. DUBOULOZ, 1., 1998. Reflexions sur le Michelsberg ancien en DAUCHOT-DEHON, M. & l HEYLEN, 1975. 1nstitute Royal de Bassin parisien. In: l Biel et al. (eds), Die Miche/sberger KIII­ Patrimoine Artistique Radiocarbon Dates V. Radiocarboll 17, IlIr IIl1d ihre Ralldgebiele (Kolloqllilllll Hellllllellho/e ll 21-23.2. pp. 1-3. 1997), Theiss, ShIttgart, pp. 9-20. DECKERS, PH., 1979. The flintmaterial from Swifterbant, Ear­ DIJKMAN, W 1987. Maastricht-Randwijck. No lae Praehisloricae lier Neolithic ofthe northernNetherlands, I: sites S-2, S-4 and 7, pp. 6-7. S-S I. Pa laeohisloria 21, pp. 143-180. EBERSCHWEILER, B., 1999. Die jiingsten endneolithischen Ufer­ DECKERS, PH., 1982. Preliminary notes on the neolithic fl int siedlungen am ZUrichsee. Mit einem Exkurs von Edward Gross­ material from Swifterbant. Helillilllll 22, pp. 33-39. Klee: Glockenbecker, ihre Chronologie und ihr zeitliches DECKERS, PH., lP DE ROEVER & ID. VA N DER WAALS, Verhiiltnis zur Schnurkeramik aufgrund von CI4-Daten. 1980. Vissers en boeren in een prehistorisch getijdengebied bij Jalll'bllcll der Schweizerischell GesellschaJi /iir Ur- IIl1d Friih­ Swifterbant ZrvO-Jaarboek, pp. 111-144. geschichle 82, pp. 39-64. DEICHMULLER, l 1969. Die neolithische Moorsiedlung Hiide I ECKERT, 1., 1980. Dasjungsteinzeitliche Erdwerk bei Koslar, Kr. am DUmmer, Kreis Grafschaft Hoya. Vo rlaufiger Abschluss­ DUren. AlIsgrabllllgell illl Rheilllalld '79, pp. 37-40. bericht. Nelle AlIsgrabllllgell IIl1d Fo rschllllgell ill Niedersach­ ECKERT, l, 1986. Ein l11ittel- und jungneolithischer Siedlungs­ sell 4, pp. 28-36. platz bei Nottuln, Kreis Coesfeid. AlIsgrabllllgell IIl1d FIlIIde ill DEICHMULLER, 1., 1974. Ein Glockenbechergrab bei Wa llhiifen, /Vestalell-Li/ ppe 4, pp. 39-63. Gemeinde Vo Ilersode, KJ". Osterholz. Die KIllIde NF 2S, pp. S3- ECKERT, l, 1992. Das Michelsberger Erdwerk Mayen. In: H.H. 69. Wegner (ed.), Berichle zlIrArchiiologie all Millelrheill IIl1d Mosel DEKKER, L.W & M.D. DE WEERD, 1975. Bodemvondsten en 3. Rheinisches Landesmuseum, Trier, pp. 9- 19S. bodemopbouw in Midden-Westfriesland. Boor ell Sp ade 19, pp. ENTE, P.I, 1976. The ofthe northern part ofFlevoland in 39-S3. relation to the human occupation in the Atlantic time. Helillilllll DELCOURT-VLAEMINCK, M., 1998. Le silex du Grand-Pressi­ 16, pp. IS-3S. gny dans le Nord-Ouest de I'Europe. Le si lex tertiaire, concur­ FANSA, M. & R. SCHNETDER, 1992. Der Bohlenweg XVllI (Le) rent possibie du Grand-Pressigny? Dissertatie EHESS, Toulouse. bei Ockenhausen/Oltmannsfehn (Uplengen, Ostfriesland, Ldkr. DINGELDEIN, WH., 1964. Hel ialId vall de Dillkel. Amersfoort, Leer). Archiiologische Milleilllllgell alis Nordll'esldelllsch/alld Roelofs van Goor, vierde druk, verzorgd door Dr. C. C. Wl Hijs­ IS, pp. 89-99. zeler. FANSA, M. & R. SCHNETDER, 1996. Die Moonvege im Grossen DOHRN-IH.M[G, M., 1974. Untersuchungen zur Bandkeramik im Moor und im Aschener-Briigeler Moor. Archiiologische Mil­ Rheinland. In: Beilriige zlIr Ulgeschichle des Rheilllalldes l, leilllllgell aliS Nordwesldelllsch/{lIId 19, pp. S-66. Rheinland-Verlag, Kiiln,pp. SI-142. FARRUGGJA, IP., C. CONSTANTIN & L. DEMAREZ, 1982. DOHRN-IHMIG, M., 1979. Bandkeramik an Mittel- und Nieder­ Elements non-rubanes du Neolithique ancien entre les vallees rhein. In: Beilriige ZlIr Ulgeschichle des Rheilllalldes III, Rhein­ du Rhin inferieur et de la Seine. V- Fouilles dans le Groupe de land-Verlag, Kiihl,pp. 191-362. Blicquy, a Orl11eignies, Irchonwelz, Aubechies 1977- 1980. Heli­ DOHRN-IHMIG, M., 1983a. Das bandkeramische Graberfeld von IIilIllI 22, pp. IOS-134. Aldenhoven-Niedermerz, Kreis DUren. In: G. Bauchhenss (ed.), FARRUGGIA, lP., M. ILETT & C. CONSTANTIN, 1993. Rubane Archiiologieill dell rheillischell LossbOrdelI. Rheinland-Verlag, et Groupe de Villeneuve-Saint-Germain a Bucy-Ie-Long (Aisne). Kiiln,pp. 47-190. Nolae Preaehisloricae [2, pp. 137-1 46. DOHRN-IH.MlG, M., 1983b. Ein Grossgartacher Siedlungsplatz bei FELDER, WM., 1998. Overzicht van de prehistorische vuursteen­ Jiilich-Welldorf, Kreis DUren und der Ubergang zum mit­ exploitaties binnen het Krijtgebied tussen Aken-Heerlen-Luik­ telneolithischen Hausbau. ln: G. Bauchhenss (ed.), Archiiologie Maastricht en Tongeren. In: P. C.M. Rademakers (ed.), De pre­ ill dell rheillischell Lossb6rdell. Rheinland-Verlag, Kiiln, pp. hislorise/le vllllrsleelllllijllell vall Rijckholl-SI. Geerll'llid, 233-282. Nederlandse Geologische Ve reniging, afd. Limburg, pp. 169- DOHRN-IHMIG, M., 1983c Neolilhische Siedlllllgell der Rosseller 192. Kllllllr ill der Niederrheillischell Bllchl (= Materialien zur All­ FELDER, WM. & PJ. FELDER, 1998. Geologie van de omgeving gel11einen und Vergleichenden Archiiologie 21). Ve rlag C.H. van het prehistorische mijnveld te Rijckholt-St.Geertruid. In: Beck, Miinchen. PC.M. Rademakers (ed.), De prehislorische vllllrsleelllllijllell DORHN-IHMIG, M., 1983d. Ein RiissenerSied lungsplatz bei Jii­ vall Rijckholl-SI. Geerlruid. Nederlandse Geologische Vereni­ lich-Welldorf, Kreis Diiren. In: G. Bauchhenss (ed.), Archiio­ ging, afd. Lil11burg, pp. 1 1 1-136. logie ill dell rheillischell Lossbordell. Rheinland-Ve rlag, Kiiln, FINKE, W, 1983. Ein Flachgriiberfeldder Trichterbecherkultur bei pp. 287-297. Heek, Kreis Borken. AlIsgrabllllgell IIl1d FIlIIde ill We sl!alell­ DOORSELAER, A. VAN, R. PUTMAN, K. VA N DER GUCHT & Lippe I, pp. 27-32. F. JANSSENS, 1987. De Kellllllelbelg, eell kellisclle bergveslillg. FOKKEN S, H., 1982. Late Neolithic occupation near Bornwird Vereniging voor Oudheidkundig Bodemonderzoek in West­ (provinee of Friesland). Pa laeohisloria 24, pp. 91-[ 13. Vlaanderen, Kortrijk. FOURNY, M., M. VA N ASSCHE, E. GILOT & l HElM, 1987. Le DORKA,G., 1960. Eine Grube mitTrichterbechernaus Berlin-Blitz. site d'habitat neolithique Epi-Riissen/Michelsberg du 'Mont-a­ Berliller Bliitter/iir Vo r-lIl1d Fr iihgeschichle 9, pp. 3S-46. Henry' il lttre (Belgique, Brabant). He lillilllll 27, pp. 46-S6. DRENTH, E. & W-l HOGESTIJN, 1999. De klokbekercu[tuur in FRlEDRlCH, M., 1996. Dendrochronologische Datierung der Tor- 102 J.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT

anlage der Periode la der Heuneburg. In: E. Gersbach, Bau­ GIRlC, M., 1971. Mola'ill, the em}y Brollze Age lIecropolis (= Dis­ befilllde der PeriodelI ffib-fa der Heulleburg (= Heuneburg­ sertationes et monographie). Archaeological Society ofYugo­ studien X). Vo n Zabern, , PI'. 169- 1 80. slavia, Beograd. FRlIS-CHRlSTENSEN & K. LASSEN, 1991. Lengtll of the solar GLASBERGEN, W., 1957. Grafheuvelopgravingen in de gemeente cycle: an indicator of solar activity closely associated with Anloo II. De neolithische grafvondsten. Nie/Ill'e Drelltse Vo /ks­ cJimate. Sciellce 254, PI'. 698-700. a/mallak 75, pp. 35-41. GAEBELE, H., 1970. Menschliche Skelettfunde der jiingeren GLASBERGEN, W.,W. GROENMAN-VAN W ATERINGE& G.M. Steinzeit und der friihen Bronzezeit aus Wiirttemberg und HARDENBERG-MULDER, 1967. Settlements of tlte Hohenzollern.Stuttgart, Miiller & Graff. Vlaardingen Culture at Vo orschoten and Leidschendam (I & II).

GEBERS, w., 1984. Das Elldlleolithikum im Mitte/rheillgebiet (= He/illium 7, PI'. 3-3 1 (I) en 97-l20 (II). Saarbriicker Beitrage zur Altertumskunde 27 und 28). , GLESER, R., 1995. Die Ep i-Rosseller Gruppell ill Siidwestdeuts­ Habelt. cMallc/. Habelt, Bonn. GEEL, B. VA N, J VAN DER PLlCHT, M.R. KlLlAN et al., 1998. GLESER, R., 1998. Periodisierung, Ve rbreitung und Entstehung der The sharp rise of1114c ca. 800 cal BC: possibie causes: related alteren Michelsberger Kultur. In: J Biel et al. (eds), Die Mi­ cJimatic teleconnections and the impact on human el1vironments. che/sbe/ger Ku /tur ulld ihre Ralldgebiete (Ko lloquium Hem­ Radiocarboll 40, PI'. 535-550. mellhoje ll 2/-23.2.1 997)., Theiss, Stuttgart, pp. 237-247. GEHASSE, E.F., 1995. Ecologisch-archeologisch onderzoek van GOEKOOP-DE JONGH, J, 1910. Praehistorische graven op de het Neolithicum en de Vroege Bronstijd in de Noordoostpolder Doorwerthse Heide. Bulletill vall deNederI alIdse OudheidkulI­ met de nadruk op vindplaats P14. Dissertatie UvA. dige BOlld, 2e serie, 3, PI'. 164-171. GERLOFF, S., 1993. Zu Fragen mittelmeerlandischer Kontakte und GORSDORF, J, 1992. Interpretation der 14C-Datierungen im Ber­ absoluter Clu'onologie der Friihbronzezeit in Mittel- und We st­ liner Labor an Materialien eines Hauses von Feudvar bei europa. Priihistorische Zeitschrijt 68, PI'. 58-102. Mosorin in der Vojvodina. Genllallia 70, PI'. 279-291. GEYH, M.A., 1969. Versuch einer chronologischen Gliederung des GOWLETT, J.A.J., R.E.M. HEDGES, I.A. LAW & C. PERRY, 1987. marinen Holozan an der Nordseekiiste mit Hilfe der statisti­ Radiocarbon dates from the Oxford AMS system: Archaeometry schen Auswertung von 14C-Daten. Zeitschrijt der De/lIschell datelist 5. Archaeomet/JI 29, PI'. 125-155. Ge% gischell Gesellschaft 118 (2), PI'. 351-360. GRAFF, Y. & P. LENOTR, 1 969. Decouverte d'un site de Michels­ GEYH, M.A., 1971. Statistische Auswertung von 14C-Daten archao­ berg il Chaumont-Gistoux (Brabant). RomalIa COlltact 3/4, PI'. logischer Pro bell. Nachrichtell aus Niedersachsells Ulgeschichte 8-43. 40, PI'. 199-208. GRIEDE, JW., 1978. Het olltstaall vall Fr ies/allds 1I00rdhoek. Dis­

GIFFEN, A.E. VA N, 1930. Die Bauart der Eillze/griiber (= Man­ sertatie VU Amsterdam. nus-Bibliothek, 44 & 45). Leipzig, Kabitzsch. GROENENDTJK, H.A., 1997. Op zoek Iwar de horizoll. Het /alld­ GJFFEN, A.E. VAN, 1936. Het zgn. 'Jodenbergje' op het Zeijer­ sc!wp vall Oost-Grollillgell ell Zijll bewollers tusselI 8000 voor veld bij Zeijen, gem. Vries. Nie//lVe Drelltse Vo /ksa/mallak 54, C/II: ell 1000 Ila C/II: Regio-proj ekt Uitgevers, Groningen. PI'. 98-10 I. GROENMAN-VAN W AATERINGE, W.,19 66. Palynologisch on­ GIFFEN, A.E. VA N, 1939. Een tweeperiodenheuvel en twee steen­ derzoek van drie laat-neolithische tumuli te St.Walrick bij kransheuvels bij Eext, gem. Anloo. Nieuwe Drelltse Vo /ks­ Overasselt (Gid.). In: W. Glasbergen & W. Groenman-van a/mallak 57, PI'. 124-127. Waateringe (eds), fil het voetspoor vall A.E. vall Giffell. JB. GJFFEN, A.E. VA N, 1946. Een twee- of drieperiodenheuvel met Wolters, Groningen. Tweede, vermeerderde druk, PI'. 72-80. primaire subtumulus der Ve luwse klokbekercultuur, bij de Eener­ GROSSLER, H., 1907. Das Fiirstengrab im grossen Galgenhiigel schans, gem. Norg. Nieuwe Drelltse Vo /ksa/mallak 64, PI'. 75- am Paulsschachte bei Helmsdorf (im Mansfelder Seekreise). 83. Ja hresschrijtF ir die Vo /geschichte der siichsisch-thiirillgischell GJFFEN, A.E. VAN, 1954. Een meerperioden-heuvel, tumulus I te Liillder 6, PI'. l-87. Bennekom, gem. Ede. Bijdragell ell Medede/illgell der Ve relli­ GRONENBORN, D., 1990. -neolithic interactions. The gillg Ge/re 54, PI'. 1-21. litllic industry of the Earliest Bandkeramik Culture site at GJ FFEN, A.E. VA N, 1961. Een vlakgra f van de Trechterbekercul tuur, Friedberg-Bruchenbriicken, Wetteraukreis (West Germany). In: gesneden door een standkuil van hunebed D32 te Odoorn(Dr.). P. M. Vermeersch & P. van Peer (eds), COlltributiolls to the Helillium l, PI'. 39-43. Mesolithic ill Europe. Leuven, University Press, PI'. 173-182. GJFFEN, A.E. VAN, 1962. Grafheuvels uit de Midden-Bronstijd GROOTH, M.E.TH. DE, 1998. De duur van de exploitatie. In: met nederzettingssporen van de Klokbekercultuur bijOostwoud. P.C.M.Rademakers (ed.), De prehistorische vuursteellmijllell We st-Fries/allds Oud ell Nieuw 29, PI'. 157-222. vall Rijckho/t-St. Geertruid. Nederlandse Geologische Ve reni­ GIFFEN, A.E. VAN, M. ADDINK-SAMPLONIUS & W. GLAS­ ging, afd. Limburg, PI'.289-294. BERGEN, 1971. Een grafheuvel te Putten (Gid.). Helillilllll II, GROSS-KLEE, E. & CH. MAISE, 1997. Sonne, Vulkane und 1'1'. 105-123. Seeufersiedlungen. Jahrbuch der Schweizerischell Gesel/schaft GJLOT, E., 1985. Le squelette de Salet dans la chronologie 14c. Fir Ur- ulld Friihgeschic!/te 80, pp. 85-94. Helillium 25, PI'. 190-1 93. GONTHER, K., 1976. Diejullgsteillzeitliche Sied/ullg Deirillgelll GILOT, E., 1987. Chabitat neolithique du Mont-a-Hemy ilIttre (Bra­ Rup/oh ill der Soester Borde. Aschendorff, Miinster. bant, Belgique): premieres datations 14C. He/illium 27, 1'1'. 57- GUNTHER, K., 1991a. Ein Gefåssrestder Gruppe La Hoguette aus 60. dem Unteren We serbergland. Gert/wllia 69, PI'. 153-154. GILOT, E., 1988. Crisnee et l'Omalien mosan: chronolgie 14C. GONTHER, K., 1991b. Einjul1gneolithisches Holzkammergrab bei Helillium 28, PI'. 59-62. Warbur&, Kreis Hiixter, Westfalen. Archii% gisches Kor­ GILOT, E., 1997. Index general des dates Lv, laboratoire du car­ respolldellzb/att 21, pp. 215-222. bone 14 de Louvain/Louvain-Ia Neuve. Studia Praehistorica GUILLOT, H., G. BILLAND & I. LE GOFF, 1996. Les elements Belgica, Liege/Leuven. en bois du monument funeraire du Prielll'e il Lacroix-Saint-Ouen GINKEL, E. VAN & W. J. HOGESTIJN, 1997. Bekermellsell 0011 (Oise). Bulletill de /a Societe Prehistorique FrclI/,aise 93, PI'. zee. Uniepers, Abcoude. 408-412. J4C-chronologie: NeolithiculI1 103

HA AREN, H.M.E. VAN & PJ.R. MODDERMAN, 1973. Ein HOFER, P, 1906. Der Leubinger Grabhiigel. Jahresschriflfiir die mittelneolithischer Fundort lmter Koningsbosch, Provo Limburg. VO Igeschichle der sachsisch-lhiirillgischell Ui llder 5, pp. I-59. AJ/alecla Praehislarica LeideJ/sia 6, pp. 1-49. HOHN, B., 1998. Korrespondenzanalyse und chronologische Glie­ HANSEL, B. & P.MEDOVIC, 1992. 14C-datierungen aus den frlih­ derung Miche[sberger Gefassformen. In: 1. Biel et al. (eds), Die und mittelbronzezeitlichen Schichten der Siedlung von Feudvar Michelsberger Kullur ulld ihre Ralldgebiele (Kol/oquium bei Mosorin in der Vojvodina. GenJ/ell/ia 70, pp. 251 -257. HemmeJ/ho.fe ll 21-23-2-1997). Theiss, Stuttgart, pp. 221-230. HAMBURG, T., Wl HOGESTIJN & H. PEETERS, 1997. Drie HOGESTIJN, lW, 1990. From Swifterbant to TRB in the [Jssel­ visvangsystemen uit hel Neolithicum van de vindplaats 'Hoge Ve cht basin-some suggestions. In: D. Jankowska (ed.), Die Tr ic!,­ Va art' (Prov. Fl., Gem. Almere). Archeologie 8, pp. 69-92. lerbecherkullul: Neue Fo rschllllgell ulld HY Polhesell. Poznan, HAMMEN, TH. VAN DER, 1965. De Klokkenberg bij Denekamp. Instytut Prahistorii Uniwersytetu, pp. 163-184. Tijdschrifl W/J/ hel KOJ/iJ/klijk NederlaJ/ds AardrijkskuJ/dig Ge­ HOGESTIJN, J.W, 1991. Archeologische kroniek van Flevoland. J/aolschap 82, pp. 123-134. In: N. Huizinga (ed.), Eli hel laJ/d lVas lIiel lallger lVoesl ell HARSEMA, O.H., 1977. Kroniek van opgravingen en vondsten in ledig (= Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland). Lelystad, Drenthe in 1975. Nie/l1I'e DreJ/Ise Vo lksalmaJ/ak 94, pp. 251- Stichting Bevolkingsonderzoek drooggelegde IJsselmeer­ 257. polders, pp. 110-129. HARSEMA, O.H., 1982. Settlement site selection in Drenthe in HOGESTlJN, l WH., 1994. Wieringerl11eer: Slootdorp-Kreukelhof. laler prehistoric times: criteria and considerations. AlIalecia In: WA.M. Hessing (ed.), Archeologische kroniek van Holland Praehislorica Leidellsia 15, pp. 145-159. over 1993. Hollalld 26, pp. 375-455, spec. p. 384 en afb. 6. HARSEMA, O.H. & lD. VAN DER WAALS, 1967. Eeserveld, gem. HOGESTlJN, lWH., 1997. Enkele resultaten van het archeolo­ Odoorn. NieulVsbul/elill vall de KOllillklijke NederialIdse giselle onderzoek op twee woonplaatsen van de Enkelgrafculnlllr 90. bij Winkel in de Groetpolder. In: D.P Hallewas, G.H. Scheeps­ Oudheidkulldige BOlld, * HARTZ, S., 1997-98. Friihbauerliche Klistenbesiedlung im west­ tra & PJ. Woltering (eds), DYllamisch Lalldschap: archeologie lichen Te il der Oldenburger Grabenniederung (Wangels LA 505). ell geologie vall hel NederialIdse kuslgebied. Assen, Van Ein Vo rbericht. Of Ja 54-55, pp. 19-41. Gorcum, pp. 27-45. HAVEL, J., 1980. Neufunde der Glockenbecherkultur auf Prager HOGESTlJN, WJ. & H. PEETERS, 1996. De opgraving van de Gebiet. Archeologicke rozhledy 32, pp. 121-132. mesolithische en vroegneolithische bewoningsresten van de HEDGES, R.E.M., R.A. HOUSLEY, LA. LAW & C.R. BRONK, vindplaats "Hoge Vaart" bij All11ere (prov. Fl.): een blik op een 1989. Radiocarbon dates from the Oxford AMS system: Ar­ duistere periode van de Nederlandse prehistorie. Archealogie 7, chaeometry datelist 9. Arc!/(/eomellY 31, pp. 207-234. pp. 80-113. HEDGES, R.E.M., R.A. HOUSLEY, C. BRONK RAMSEY & G.J. HOGESTIJN, Wl, H. PEETERS, W SCHN[TGER & E. BULTEN, VA N KLINKEN, 1993a. Radiocarbon dates From the Oxford 1995. Bewoningsresten uit het Laat-Mesolithicum/ Vroeg­ AMS system: Archaeol11etry datelist 16. Arc!/(/eomellY35, pp. Neolithicum bij Almere (prov. Fl.): verslag van de eerste resul­ 147- 167. taten van de opgraving "A27-Hoge Va art". Archeologie 6, pp. HEDGES, R.E.M., R.A. HOUSLEY, C. BRONK RAMSEY & G.l 66-89. VAN KLINKEN, 1993b. Radiocarbon dates from the Oxford HOGEST[JN, J.WH. & P1. WOLTERlNG, 1990. 'Het woiffie van AMS system: Archaeometry datelist 17. ArchaeomellJ' 35, pp. Soibekarspel'. Een laat-neolithisch vrouwengrafte Sijbekarspel. 305-326. We sl-Frieslallds Oud ell Nieu\\' 57, pp. 152- 164 (= ROB over­ HEDGES, R.E.M., R.A. HOUSLEY, C. BRONK RAMSEY & G.l druk 361). VA N KLINKEN, 1995. Radiocarbon dates from the Oxford HOIKA, J., 1994. Zur Gliederung der Friihneolithischen Trichter­ AMS systems: Archaeometry datelist 19. Archaeomelrv 37, pp. beellerkultur in Holstein. ln: l Hoika & J. Meurers-Balke (eds), 195-2 14. Beilrage ZlIr Ji"iihlleolilhischell Tr ichlerbecherkullur im HEDGES, R.E.M., R.A. HOUSLEY, C. BRONK RAMSEY & G.J. lVesllicheJ/ Oslseegebiel. Wachholz, Neumiinster, pp. 85-131. VAN KLINKEN, 1997. Radiocarbon dates from the Oxford HOLWERDA, J.H., 1912. Opgraving aan het Uddelermeer. Oud­ AMS systems: Archaeometry datelist 24. ArchaeomellJ' 39, pp. heidkulldige Mededelillgell vall hel Rijksmllseum V(lll Oudhe­ 445-47 1. dell le Leidell 6, pp. 1-16. HEERINGEN, R.M. VA N, 1998. Binnenl11aas: Puttershoek-Sport­ HOWELL, lM., 1983. Selllemelll alld ecollamy ill Neolilhic Norlh­

laan. In: R.M. van Heeringen & M. Meffert (eds), Archeolo­ em Fr aIIce (= BAR Intern.Series, 157). Oxford, B.A.R. giselle Kroniek van Holland 1997: [l. Zuid-Holland. Hollalld HUBERT, E, 1980. Les puits I et 2 de Spiennes (1913) compares il 30, pp. 353-355. la miniere neolithique de Jandrain. Bullelill de la Sociele royale HElM, J. & I. JADIN, 1998. Sur les traces de I'orge et du pavot. beige d'alllhropologie el de prehisloire 91, pp. 111-121. Vagriculnlre danubienne de Hesbaye sous influence, entre Rhin HULST, R.S., 1980. Epe, Ballastpul\veg via archeologie naar K1ok­ et Bassin pari sien? Alllhropologie el Prehisloire 109, pp. 187- bekerweg. Mededelillgellblad Ampl Epe 50, pp. 6-13 (= ROB 205. overdruk 130). HEINZELIN, l DE, P. HAESAERTS & SJ. DE LAEt, 1977. Le HULST, R.S., 1989. Archeologische kroniek van Geideriand 1988. Gue du PIalIIiII (Neufvilles, Haillaul), sile lIeolilhique el /"OmailI. Bijdragell ell Mededelillgell vall de Ve relligillg Gelre 80, pp. 141- De Tempel, Brugge. 160. HENDRIX, W, 1991. Stein: Bandkeramische nederzetting Sander­ HUPPERETZ, W, 1998. Uitpakken 2: menselijke schedels uit de boutlaan. ln: H. Stoepker (ed.), Archeologische kroniek van Lim­ Maas bij Herten-Ool. Archeologie ill Limblllg 78, pp. 61-62. burg over 1990. PublicaliolIs de la Sociele hislorique el HUYSECOM, E., 1982. Les sepulnlres megalithiques en Belgique. arc!Jeologique dalls le Limbolllg 127, pp. 263-265. lnventaire et essai de synthese. BIlIIelilI de la Socilite royale HILLEMEYER, E.M., 1990. Die linearbandkeramische Siedlung beige d'alllhropologie el de prehisloire 93, pp. 63-85. von Wang. Das archaologische Jalll" ill Bayem 1989, pp. 25-26. HIJSZELER, C.C.Wl, 1965. De archeologische vondsten uit de HINZ, H., 1974. Die steinzeitlichen und frlihbronzezeitlichen Fun­ Klokkenberg bij Denekamp. Tijdschr!{t vall hel KO llillklijk Ne­ de der Grabung in Veen, Kr. Moers. Beilrage Z/II" Ulgeschichte derlallds Aardrijkskulldig Gelloolschap 82, pp. 134-135. des Rheilllalldes I. Rheinland-Ve rlag, Koln, pp. 193-241. IHMIG, M., R. KUPER & I. SCHROTER, 1971. Ein Grossgar- 104 lN. LANTING & l V AN DER PLICHT

tacller Erdwerk in Langweiler, Kr. Jiilich. Gennania 49, pp. 193- mittelbronzezeitlichen Funde. Beriellt del' Romiseh-Ger­ 196. manisehen Kommission 7 J, pp. 38-51. ITERSON SCHOLTEN, ER.VAN & W.H.DE VRTES-METZ, 1981. KEEFER, E. & W. JOACHIM, 1988. Eine Siedlung der Schwieber­ A late Neolithic settlement at Aartswoud I: The trial excavation dinger Gruppe in Aldingen, Gde. Remseck am , Kreis Ludwigsburg. 13, pp. 1- in 1972. Helinium 21, pp. 105-135. Fundbericllte (//IS Baden- Wiirttembelg JADfN, 1., L.H. KEELEY, D. CAHEN & H. GRATlA, 1989. 114. Omaliens et Blicquiens face il face. Notae Praehistorieae 9, KERSTING, A., 1999. Das mehrperiodige Griiberfeld in Alten­ pp. 61-68. rheine. Rheine, gestem, heute, n/Olgen 2, pp. 122-128. JADIN, I. & M. TOUSSAINT, 1998. Rochefort/Jemelle: datations KIND, CJ., 1998. Komplexe Wildbeuter und fruhe Ackerbauern. 14C du monument megalithique de Lamsoul. Chronique de Bemerkungen zur Ausbreitung der Linearbandkeramik im siid­ I 'areheologie ",aI/onne 6, pp. 160- 162. lichen Mitteleuropa. Gennania 76, pp. 1-23. JADIN, 1., M. TOUSSAINT, A. BECKER et al., 1998. Le mega­ KIRSCH, E., 1994. Beitriige zur iilteren Triehterbeeherkllltur in lithisme de Famerl11e. Approche pluridisciplinaire et perspec­ Brandenburg. Potsdam, Ve rlag Brandenburgisches Landes­ tives. Anthropologie et Pl'lzhistoire 109, pp. 95-119. museum fUr Ur- und Fruhgeschichte. JAGER, S.w., 1985. A prehistoric route and ancient cart-tracks in KOCH, E., 1994. Typeneinteilung und Datierung fliihneolithischer the gemeente of Anloo (province of Drenthe). Pa laeohistoria Trichterbecher aufgrund ostdanischer Opfergefåsse. Tn: l Hoika 27, pp. 185-245. & 1. Meurers-Balke (eds), Beitriige zur ./i'iihneolithisehen JAGUrrIS-EMDEN, M., 1977. Zur Priizision arehiiologiseher Da­ Tr iehterbeeherkultur im ",estliehen Ostseegebiet. Wachholz, tierunge//. Verlag Archaeologica Ve natoria, Tiibingen. Neumiinster, pp. 165-193. JAGUTTIS-EMDEN, M., 1988. Bemerkungen zu Kalibration und KOCH, R., 1971. Zwei Erdwerke der Michelsberger Kultur aus dem Kreis HeilbroLln. ,aben NF 19, pp. 51- Interpretation archiiologischer 14C-Standarddatierungen. Acta Fundberichte (I/IS Seh" Praehistoriea et Arehaeologiea 20, pp. 183-188. 67. JANSMA, E. & W.A. CASPARIE, 1993. Een neolithische landnam KONTNGER, l, 1988. PfynJAltheim-Michelsberg-Schussenried. ontrafeld door dendrochronologisch onderzoek van de veenweg Tauchsondagen in einer neuentdeckten Pfahlbausiedlung im van Nieuw-Dordrecht (Dr.). Pa leo-aktueeI 4, pp. 33-36. Steeger See bei Aulendorf, Kr.Ravensburg. In: l Bie! et al. (eds), JELGERSMA, S., l DE JONG, W.H.ZAGWIJN & lE VAN REG­ Die Miehelsbelger Kultur und ihre Randgebiete (Kol/oquium TEREN ALTENA, 1970. The coastal dunes of the western Hemmenhojen 2J-23-2-J997). Stuttgart, pp. 191-199. Netherlands; geology, vegetational history and archaeology. Me­ KONINGER, l, 1996. La stratigraphie de Bodman-Schachen I dans dedelingen Rijks Geologisehe Dienst NS 21, pp. 93- 167. le contexte Bronze ancien du Sud de I' Allemagne. In: C. JEUNESSE, C., 1998. Pour une origine occidentale de la culture de Mordant & O. Gaiffe (eds), Cultures et soeil!tesdu Bronze ancien Michelsberg? In: 1. Biel et al. (eds), Die Michelsbelgel' Kultur en Europe. Comite des Travaux historiques et scientifiques, lind ihre Randgebiete (Ko l/oquium Hemmenhofe n 21-23-2- Paris, pp. 239-250. J 997). Theiss, Stuttgart, pp. 29-45. KOOI, P. B., 1979. Pre-Roman umfields in the North of the JEUNESSE, C., py.NlCOD , PL. VAN BERG &lL. VORUZ, 1991. Netherlands. Diss. Groningen. Nouveaux temoins d'age nt:olithique ancien entre Rllfme et Rhin. KOOI, P. B., G. DELGER & K. KLAASSENS, 1989. Vlakgraven Jall/'bueh del' Seh",eizerisehen Gesel/sehaJi fiir Ur- und en grafheuvels op het Huidbergsveld bij Dalen (Dr.). Paleo­ Fr iihgesehiehte 74, pp. 43-78. aklueel I, pp. 40-44. JOHANSSON, L., 1981. Bistoft LA II. Siedlungs- und Wirtschafts­ KORTEKAAS, G.L.G.A., 1987. Een laat-neolithisch akkercomplex formen im fruhen Neolithikum Norddeutschlands und in de Oosterpoortwijk te Groningen. Groningse Vo lksalmanak, pp. 108-124. Siidskandinaviens. Offi1 38, pp. 91-129. JORNS, W. (ed.), 1976. In ventar der urgesehiehtliehen Geliinde­ KRAFT, H.-P, 1973. Der Te ufel steckt im Detail - aus dem Alltag denkmiiler und Fllnde des Stadt- lind Landkl'eises Giessen. eines vorgeschichtlichen Handwerkers. Arehiiologisehe Naeh­ , Ve rein von Altertumsfreunden im Reg. Bez. Danll­ ricllten aus Baden IO, pp. 19-25. stad!. KRAUSE, R., 1988. Die endneolithisehen und./i'iihbronzezeitlichen JURGENS, A., 1979. Die Rossener Siedlung von Aldenhoven, Kreis Gmbjilllde aufder Nordstadttermsse von Singen am Hohen/1Viel. Duren. In: Konrad Theiss Ve rlag, Stuttgar!. Beitriige ZII1' Urgesehichte des Rheinlandes IJJ (=Rheinische Ausgrabungen, 19). Rheinland-Ve rlag, Koln, pp. KRAUSE, R., 1996. Zur Chronologie der friihen und mittieren 385-505. Bronzezeit Siiddeutschlands, der Schweiz und Osterreichs. Acta JUNGHANS, S., E. SANGMEISTER & M. SCHRODER, 1960. Arehaeologiea 67, pp. 73-86. Metal/analysen kupferzeitlieher und ./i'iihbronzezeitlieher KROEZENGA, P.,lN. LANTING, R.J. KOSTERS, W. PRUMMEL (=Studien den Anfiingen der & lP DE ROEVER, 1991. Vo ndsten van de Swifterbantcultuur Boden{t/llde aus Europa Zll Metallurgie l). Verlag Gebr. Mann. Berlin. uit het Vo orste Diep bij Bronneger. Pa leo-aktueel2, pp. 32-36. KAISER, G., 1962. Das friihbronzezeitliche Griiberfeld von KULlCK, 1. & 1. LUNING, 1972. Neue Beobachtungen am Unterwolbling, p.B. SI. Polten, N.O. Arclweologia Austriaea 32, Michelsberger Erdwerk in Bergheim, KJ. Waldeck. Fundberiehte pp. 35-61. aus Hessen 12, pp. 88-96. KALlCZ-SCHREillER, R., 1976. Die Probleme der Glockenbecher­ LAET, SJ. DE, H. THOEN, A. GOB &1. BOURGEOIS, 1982. Een kultur in Ungarn. In: Gloekenbeehersymposion Oberried J974. gebouw van de Michelsberg-kultuur en een Gallo-Romeins graf­ HaarlemlBussum, Fibula-Van Dishoeck, pp. 183-215. veld te Kruishoutem-Kerkakkers. Handelingen van de Maat­ KAMPFFMEYER, 0., 1988. Die Keramik der Siedlung Hiide I am sehappij, voor Gesehiedenis en Oudheidkllnde te Gent 36, pp. Diimmer. Untersuchungen zur Neolithisierung des nordwest­ 3-37 (= Oudheidkundige Opgravingen en Vo ndsten in Oost­ deutschen Flachlands. Dissertation Gottingen. Vlaanderen, IX). KEEFER, E., 1988. HoehdO/j Il. Eine jungsteinzeitliehe Siedlung LAET, SJ. DE & M. ROGGE, 1972. Une tombe il incineration de del' Sehussenrieder Kultul: Theiss, Stutlgart. la civilisation aux gobelets campaniformes trouvee il KJuis­ KEEFER, E., 1990. Die 'Siedlung Forschner' am Federsee und iltre houtem (Flandre orientale). Helinium 12, pp. 209-224. I4C-chronologie: NeolithicUIIl 105

LANGOHR, R., 1990. The dominant soil types ofthe Belgian vieres il Mairy (Ardennes), m: Etude de la eeramique. Gallia belt in the early Neolithic. In: D. Cahen &M. Otte (eds), Rllballe Prehisloire 31, pp. 227- 137. el Cardial. ERAUL, Liege, pp. 1 17-124. LAUSBERG-MlNY, J ET P., L. P1RNAY & M. OTTE, 1983. LANTING, A.E., 1969. Iets over de grafgebruiken van de Stand­ Fouilles de I'abri Lechat il Hamoir. Nolae Praehisloricae 3, pp. voetbekerkultuur. Nie/I\ve Drelllse Vo lksalmallak 87, pp. 165- 85-93. 189. LAUSBERG, J ET P., L. PIRNAY & M. OTTE, 1984. Seeonde LAN TING, A.E., 1982, Twee stenen hamerbijlen van de vroege eampagne de fo uilles il la grotte Lechat il Hamoir. Archaeo­ Enkelgraf-kultuur uit Borger. NielIwe Drelllse Vo lksalmal/ak99, logia Belgica 258, pp. 9-12. pp. 125-131. LEHMANN, l, 1993. Die "Venus von KiiekllOven". Archiiologie LANTlNG, JN., 1973. Laat-neolithicum en vroege bronstijd in Ne­ im Rheilllalld 1992, pp. 31-32. derland en N.W-Duitsland: continue ontwikkeljngen. Pa laeo­ LENNEIS, E., P STADLER & H. WTNDL, 1996. Neue 14C-Daten hisloria 15,pp. 215-3 17. zum Friihneolithikum in Osterreich. Prehisloire Ellropeelllle 8, LANTlNG, JN., 1974-75. De hunebedden op de Glimmer Es (gem. pp. 97-116. Haren). Grollillgse Vo lksalmallak, pp. 167-1 80. LlNDHORST, A., 1985. Die Vor- und Friihgesehichte der Gemein­ LANTING, JN., 1979. Medemblik: Oostwoud. In: pJ Wo ltering de Hasbergen. In: K. Schiittler (ed.), HasbeigelI im Lalldkreis (ed.), Archeologische kroniek van Noord-Holland over 1978, OSllabriick, pp. 15-64. Hollal/d II, pp. 242-273, spec. pp. 250-251. LOHR, H., 1994. Linksfliigler und Reehtsfliigler in Mittel- und West­ LANTlNG, JN., 1984. Bronstijd/lJzertijd. In: Kroniek van opgra­ europa. Der Fortbestand der Verbreihlllgsgebiete aSYllUneh'ischer vingen en vondsten in Drenthe in 1982, NielIwe Drelllse Vo lks­ Pfeilspitzenformen als Kontinuitiitsbeleg zwischen Meso- und almallak 101, pp. 161-163. Neolithikulll. Trierer Zeilschriji 57, pp, 9- 127. LANTlNG, IN., 1992. Aanvullende 14C-dateringen. Paleo-akllleel LOUWE KOOlJMANS, L.P, 1974. The /Meuse delta. Four 3, pp. 61-63. studies on its prehistoric oecupation and holoeene geology. Dis­ LANTING, JN., 1993/94. The duration of the Linear pottery cul­ sertatie Leiden. Te vens verschenen als Olldheidklllldige lvlede­ ture. Palaeohisloria 35/36, pp. 8-10. delillgell 53-54 (1972-73) en AlIalecIa Praehislorica Leidellsia LANTlNG, IN., 1996. Emmen. In: WA.B. van der Sanden (ed.), 7(1974). Archeologie in Drenthe 1993-1 994. Nie/I\ve Drelllse Vo lks­ LOUWE KOOlJMANS, L.P, 1976. Loeal developlllents in a bor­ almallak 1 13, pp. 186- 187. derIand. Olldheidklllldige Mededelillgell lIil hel Rijksmllsellm vall LANTlNG, lN., 1997/98. Dates fo r origin and diffu sion of the DIldhedelI le Leidell 57, pp. 227-297. European logboat. Pa laeohisloria 39/40, pp. 627-650. LOUWE K001JMANS, L.P., 1980. De midden-neolithische vondst­ LANTlNG, IN. & S. BOTTEMA, 1991. Aanwijzingen voor een groep van Het Vormer bij Wijchen en het cllltuurpatroon rond pre-trechterbekerlalldllam in het Gietsenveentje, gem. Gieten de zuidelijke Noordzee, cirea 3000 v.Chr. Olldheidklllldige Me­ (Dr.). Pa leo-akllleeI 2, pp. 37-39. dedelillgell lIil hel Rijksmllsellm vall DIldhedelI le Leidell 61, LANTfNG, JN. & WG. MOOK, 1977. Th e pre- alld prolohislolJ' pp. I 13-208. of Ihe Nelherlallds ill lel'llls ol radiocarboll dales. CIO, Gro­ LOUWE KOOIJMANS, L.P, 1985. Sp orelI ill hel ialId. De Ne­ ningen. der/alldse delIa ill de prehislorie. MeulenhoffInformatief, Am­ LANTlNG, JN. & J VAN DER PLICHT, 1993/94. 14C-AMS: pros sterdam. and cons for archeology. Pa laeohisloria 35/36, pp. 1-12. LOUWE KOOlJMANS, L.P, 1988. Een Riissen-nederzetting te LANTlNG, JN. & J VAN DER PLICHT, 1995/96. Wat hebben Maastricht-Randwijck. Nolae Pmehisloricae 8, pp. 67-71. Floris V, skelet Swifterbant S2 en visotters gemeen? Pa laeo­ LOUWE KOOIJMANS, L.P. & L.B.M. VERHART, 1990. Een mid­ hislOl'ia 37/38, pp. 491-519. denneolithisch nederzettingsterrein en een kuil van de Stein­ LANTfNG, JN. & l VAN DER PLICHT, 1997/98. De 14C_chro_ groep op de voormalige Kraaienberg bij Linden, gemeente Beers nologie van de Nederlandse pre- en protohistorie Il: Mesoli­ (N.-Br.). Olldheidklllldige Mededelillgell lIil hel Rijksmllsellm thicum. Pa laeohisloria 39/40, pp. 99- 162. vall DIldhedelI le Leidell 70, pp. 49- 108. LANTfNG, IN. & A. UFKES, 1989. Klokbekervondsten bij Dalen LOUWE KOOlJMANS, L.P, H. KAMERMANS & I.A. SCHUT­ (Dr.). Pa leo-akllleel l, pp. 45-47. TE, 1992. Geleen: Bandkeramische nederzetting, IJzertijdspo­ LANTlNG, JN. & lD. VAN DER WAALS, 1971. Laat-neolithi­ ren en een Romeins erematiegrafveld op het Janskampervelc\. sche grafheuvels bij Vaassen en Maarsbergen. Olldheidklllldige In: H. Stoepker (ed.), Archeologisehe kroniek van Limburg over Mededelillgell lIil hel Rijksmllsellm vall DIldhedelI le Leidell 52, 1991, Pllblicaliolls de la Sociele hisloriqlle el archeologiqlle pp. 93-127. dallS le Limbolllg 128, pp. 250-255. LANTlNG, 1.N. & JD. VAN DER WAALS, 1974. Oudheidkundig LUNING, J, 1967. Die Michelsberger Kulhlr. Ihre Funde in zeit­ onderzoek bij Swalmen. r. Praehistorie.Opgravingen in de ja­ lieher und riiumlicher Gliederung. Berichl der Romisch-Ger­ ren 1936-1938 en 1968-1973. Olldheidklllldige Mededelillgell maIIischeIl Ko mmissioll 48, pp. 1-350. lIil hel Rijksmllsellm vall DIldhedelI le Leidell 55, pp. I-I II. LUNING, l, 1969170. Eine Siedlung der Bischheimer Gruppe in LANTlNG, IN. & J.D. VA N DER W AALS, 1976. Beaker Culture Schwalheim, Kl'. Friedberg. Flllldberichle alis Hessell 9-10, pp, relations in the Lower Rhine Basin. In: Glockellbechers)'mposioll 22-50. Oberried 1974. Fibula-Van Dishoeck, Bllssum/ Haar'lem, pp. LUNING, J, 1979. Bespreking van: l de Heinzelin, p, Haesaerts & 1-80. S.J. de Laet: Le Glle dll PIalIIiII (Nellfvilles, Ha illa Ilt) sile LAPORTE, L., H. GUY & F. BLA1ZOT, 1992. La sepulture il mo­ , lIeolilhiqlle el /'OmailI. De Te mpel, Brugge, 1977. Helillillm 19, bilier campaniforme de Jablines-Ie Haut Chateau. In: F. Bostyn pp. 291-294. & y.Lanchon (eds), Ja blilles-Ie Halll Chaleall (Seille-el-Mal'lle). LUNlNG, l, 1982. Siedlung und Siedlllngslandschaftim bandkera­ Ulle milliere de silex all Neolilhiqlle (= Documents d' Archeo­ mischer und Riissener Zeit. Offa 39, pp, 9-33. logie Frar19aise, 35). Paris, La Maison des Scienees de I' Honulle, Liining, 1., 1996. Erneute Gedanken zur Benennung der neolithi­ pp. 224-229. schen Perioden. Germallia 74, pp. 233-237. LAURELUT, c., 1989. Le village Miehelsberg des Hautes Chan- LONING, l, 1997. Die Keramik von Elu-enstein. In: Dasjllllgsleill- 106 1.N. LANTING & 1. V AN DER PLICHT

zeilliche DOJ/Ehrellsleill, AusgmbulIg 1960, Te il lJl: Die FUllde. ji"iilIJJeolilhischell Trichlerbecherkullur im wesllichell Oslsee­ Theiss, Stuttgart, pp. 9-93. gebiel. Wachholz, Neumiinster, pp. 239-249. LUNING, l, 1998. Betrachtungen iiber die Michelsberger Kultur. MEURERS-BALKE, l & B. WENINGER, 1994. 14C-Clu'onologie In: J. Biel et al. (eds), Die MichelsbeJger Kullur ulld ihre Ralld­ der friihen Trichterbecherkultur im norddeutschen Tieflandund gebiele (Kol/oquium Hemmelll/Oje Il 21-23.2. 1 997). Theiss, Stutt­ in Siidskandinavien. In: J. Hoika & l Meurers-Balke (eds), gart, pp. 277-289. Beilriige zur ji"llhlleolilhischell Tr ichlerbecherkl/llur im LUNING, l, U. KLOOS & S. ALBERT, 1989. Westliche Nachbam wesllichell Oslseegebiel. Wachholz, Neumiinster, pp. 251-287. der bandkeramischen Kultur: La Hoguette und Limburg. MICHEL, l & D. TABARY-PICAVET, 1979. La Bosse de I'Tombe Genllallia 67, pp. 355-420. il Givry (Hainaut). Tu mlrlus protohistorique et occupation LUNING, l, W. SCHlRMER & H.E. JOACHIM, 1971. Eine Stra­ neolithique epi-Roessen. Bul/elill de la Sociele Royale Beige tigraphie mit Funden der Bischheimer Gruppe, der Michels­ d'Alllhropologie el de Prehisloire 90, pp. 5-61. berger Kultur und der Urnenfelderkultur in Kiirlich, Kr. Ko­ MODDERMAN, PJ.R., 1954. Grafheuvelonderzoek inMi dden-Ne­ blenz. Prahislorische Zeilschriji 46, pp. 37-10I. derIand. Berichlell vall de Rijksdiellsl I'oor hel Oudheidkulldig LUNING, l & H. ZORN, 1977. Die Schussellrieder SiedlulIg im Bodemollderzoek 5, pp. 7-44. "Sch/ojJle�feld", MarkulIg Ludwigsburg. Miiller & Griiff, Stutt­ MODDERMAN, PJ.R., 1958/59. Die bandkeramische Siedlung von gart. Sittard. Pa laeohisloria 6-7, pp. 33-120. MADSEN, T, 1977. To ftum ved Horsens. Et "befaestet" anlaeg MODDERMAN, PJ.R., 1964. The neolithic burial vault at Stein. tilhørende tragtbaegerkulturen (with English summary). Kuml, AlIalecIa Praehislorica Leidellsia I, pp. 3- 1 6. pp. 161-184. MODDERMAN, PlR., 1970. Lillearballdkeramik aus EIsloo ulld MADSEN, T, 1994. Die Gruppenbildung in friihesten Neolithikum Sleill. 's-Gravenhage, Staatsuitgeverij. Te vens verschenen als Diinemarks und ihre Bedeutung. In: l Hoika & l Meurers-Balke AlIalecIa Praehislorica Leidellsia 3. (eds), Beilrage zurji"iillJJeolilhischell Trichlerbecherkullur im MODDERMAN, PJ.R., 1974. Die Limburger Keramik von Kes­ wesllichell Oslseegebiel. Wachholz, Neumiinster, pp. 227-237. seleyk. Archaologisches Korrespolldellzblall 4, pp. 5-11. MADSEN, T & lE. PETERSEN, 1982-83. Tidligneolitiske anlaeg MODDERMAN, PlR., lA. BAKKER & HA Heidinga, 1976. Ne­ ved Mosegården, Regionale og kronologiske fo rskelle i tid­ derzettingssporen uit midden-neolithicum (TRB), late brons­ ligneolitikum (with English summary). Kuml, pp. 61-120. tijd en middeleeuwen in het Beekhuizer Zand onder Harder­ MAISE, Ch., 1998. Archiioklimatologie-Vo m Einfluss nacheiszeit­ wijk, provo GeiderIand. AlIalecIa Praehislorica Leidellsia 9, pp. licher Klimavariabilitiit in der Ur- und Friihgeschichte. JallJ"­ 39-73. buch der Schweizerischell GesellschaJi jilr Ur- ulld Fr iih­ MODDERMAN, PlR. & M.J.G. Th. MONTFORTS, 1991. Archeo­ geschic!Jle 81, pp. 197-235. logische kroniek van GeiderIand 1970-1 984. Bijdragell ell Me­ MANGERUD, l, S.T. ANDERSEN, B.E. BERGLUND & J.J. DON­ dedelillgell vall de Ve relligillg Gelre 82, pp. 143-188. NER, 1974. Quaternarystratigr aphy ofNorden, a proposal for MOSLElN, S., 1997. Die Straubinger Gruppe der donauliindischen terminology and classification. Boreas 3, pp. 109- 128. Friihbronzezeit-friihbronzezeitliche Keramik aus Siidostbayern MAROLLE, C., 1989. Le village Michelsberg des Hautes Chan­ und ihre Bedeutung fiir die chronologische und regionale vieres il Mairy (Ardennes). l. Etude preliminaire des principales Gliederung der Friihen Bronzezeit in Siidbayern. Berichl der structures. Gal/ia Prehisloire 31, pp. 93-117. Bayerischell Bodelldellkmalpjlege 38, pp. 37-106. MAROLLE, c., 1998. Le site Michelsberg des "Hautes Chanvieres" MOOK, w.G. & HJ. STREURMAN, 1983. Physical and chemical avec biitiments et enceinte il Mairy, Ardennes-. In: J. Biel aspects ofradiocarbon dating. In: w.G. Mook & H.T Waterbolk et al. (eds), Die Michelsberger Kullur ulld ihre Ralldgebiele (eds), Proceedings of the First International Symposium 14C (Kol/oquium Hemmellhoje Il 21-23-2-1997). Theiss, Stuttgart, pp. and Archaeology, Groningen 1981. PA CT 8, pp. 31-55. 21-28. MOOK, w.G. & H.T WATER.BOLK, 1985. /-falldbookjorArchaeo­ MATUSCHIK, L, 1992. Sengkofen-"Pfatterbreite", eine Fundstelle logisIs No. 3: Radiocarboll dalillg. European Science Foundation, der Michelsberger Kultur im Bayeriscllcn Donautal, und die Strasbourg. Michelsberger Kultur im iistlichen Alpenvorland. Bayerische MULDER, R.D., 1946. Honderd eelllven jacht en visserij en tien Vo rgeschichlsblaller 57, pp. 1-29. eeuwcnjachtrecht in Drente. Nieuwe Drelllse Vo lksalmallak 62, MEIKLEJOHN, C. & TS. CONSTAN DSE-WESTERMANN, 1978. pp. 5-23. The human skeletal material fro m Swifterbant. MUNAUT, A.V, 1991. Etude dendrochronologique de la station Eat'lier Neolithic of the Northern Netherlands: L Inventary and neolithique de Niedenvil. In: H.T. Waterbolk & W. van Zeist demography. Palaeohisloria 20, pp. 39-89. (eds), Niedenvil, eille SiedlulIg der Pj j/ller Kullur: Balld /Il: METZLER, A., 1993. Zwei urgeschichtliche Moorwege im Cam­ Nalunvissellscha{iliche Ulllersuc!lIJlIgell. Haupt, Bem & Stutt­ pemoor, Ldkr.Vechta. Berichle zur Dellkmalpjlege ill Nieder­ gart, pp. 15-25. sachsell 13, pp. I 14-116. NEUGEBAUER, lW., 1994. Brollzezeil ill Osloslerreich. Verlag MEURERS-BALKE, l, 1978-79. Pollenanalytische Untersuchun­ Niederiisterreichisches Pressehaus, SI. Piilten-Wien. gen zur fr iih- und mittelneolithischen Moorfunden von Bistoft, NEUGEBAUER, C. & lW. NEUGEBAUER, 1997. Fr allzlwusell­ Kreis Schleswig-Flensburg. Kolller Ja hrbuch f/ir 10r- ulld Friih­ Dasjriihbrollzezeilliche GriibeJ/eld I, Te il 2: Malaialvor/age,

geschichle 1 6, pp. 35-39. Tc!felleil ( = Fundberichte aus Osterreich Materialhefte Reihe MEURERS-BALKE, J., 1983. Siggellebell-Siid. Eill FUlldplatz der A, Heft 5/2). Bundesdenkmalamt, Abt. fUr Bodendenkmalpflege, ji"iihell Tr ichlerbecherkl/llur ml der holsleillischell Oslseekiisle. Wien. ' Neumiinster, Wachholtz. NIELSEN, P. O., 1985. Bespreking van l Meurers-Balke: Siggen­ MEURERS-BALKE, l, 1994. Die Entwicklung der friihen Trich­ eben-Siid. Ein Fundplatz der friihen Trichterbecherkultur an der terbecherkultur aus der Sicht des Fundmaterials von Siggen­ holsteinischen Ostseekliste. Neu111linster 1983. JO llmal of eben-Siid. In: l Hoika & J. Meurers-Balke (eds), Beilrage zur Dal/ish Archaeology 4, pp. 202-203. I4C-chrol101ogie: NeolithiclIIl1 107

NIELSEN, PO., 1994. Sigersted und Havnelev. Zwei Siedlungen RAEMAEKERS, D.C.M., c.c. BAKELS, B. BEERENHOUT, A.L. der fruhen Trichterbecherkultur auf Seeland. In: l Hoika & l VAN GIJN, K. HANNINEN et al., 1997. Wateringen 4: a Meurers-Balke (eds), Beilriige zlIrji"iihlleolilhischel/ Tr ichler­ settlement of the middle neolithic Hazendonk 3 group in the becherkllllllr im lVesllichel/ OSlseegebiel. Wachholz, Neumun­ Dutch coastal area. AI/alecla Praehislorica Leidensia 29, pp. ster, pp. 289-324. 143-191. OTTAWAY , B., 1973. Dispersion diagrams: a new approach to the REGTEREN ALTENA, lF VA N & lA. BAKKER, 1966. De neo­ display ofcarbon- 14 dates. Archaeomell)1 15, pp. 5-12. lithische woonplaats te Zandwerven (N.H.). In: W Glasbergen OTTE, M. & lM. EVRARD, 1985. Salet: sepulture du neolithique & W. Groenman-van Waateringen (eds), 11/ hef voelspoor van moyen. Helil/illm 25, pp. 157-164. A.E. vall Giffel/. Groningen, Wo lters, 2e vermeerderde druk, pp. pATZOLD, l, 1954. Ein reichhaltiger Grabhiigel der Einzelgrab­ 33-40 en 171-172. kultur von der Katenbaker Heide bei Wildeshausen und weitere REGTEREN ALTENA, lF VAN, J.A. BAKKER, A.T CLASON, oldenburgische Kerall1.ikfi.ll1de der Becherkulturen. Oldel/blllger W GLASBERGEN, W GROENMAN-VAN WAATERINGE & Ja lll'bllell 54/2, pp. 3-26. L.l PONS, 1962. The Vlaardingen Culture. Helinillm 2, pp. 3- pATZOLD, l 1985. Dreischichtiger Grabhiigel der Einzelgrabkultur 35 (I), 97-103 (II) en 215-243 (III). bei Holzhausen, Gmd. Wildeshausen (Oldb.). Nachrichlell alis REIM, H., 1994. Die ersten 14C-Daten aus der altestbandkerami­ Niedersachsens Urgeschichle 27, pp. 3-13. schen Siedlung in Rottenburg. a.N., KreisTi ibingen. Archiiolo­ PANHUYSEN, T & W DIJKMAN, 1987. Afvalkuilen uit Neoli­ giselle A IIsgrablll/gen in Baden- Wiirllembelg 1993, pp. 31-33. thicum en lJzertijd te Randwijck. In: H. Stoepker (ed.), Archeo­ REMOU.CHAMPS,A.E., 1928. Grafheuvel-onderzoekingen. Olld­ logische kroniek van Limburg over 1986. Pllblicalions de la heidkllndige Mededelillgell lIil :S. Rijksmllsellm lian Olldheden Sociele hisloriqlle el archeologiqlle dal/s le Limbolllg 123, pp. le Leiden 9, pp. 58-74. 215-2 16. ROEDER, M., 1992. 14C-Daten und archiiologischer Befund am PAPE, W, 1979. Histogramme neolithischer 14C-Daten. Germal/ia Beispiel eines Hauses von Feudvar bei Mosorin in der Voj vo­ 57, pp. l-51. dina. GenI/ania 70, pp. 259-277. PASVEER, lM. & H.T. UYTTERSCHAUT, 1992. Two late neo­ ROELEVELD, W, 1974. Th e Holocel/e evolllliol/ of lhe Gronil/gell lithic human skeletons, a recent discovery in the Netherlands. marille-c/ay dislrict. Berichten van de Rijksdienst voor het II/Iernaliol/alJO llmal of Osleoarchaeology 2, pp. 1-14. Oudheidkundig Bodemonderzoek 24/Supplement. De periodisering van de Nederlalldse prehistorie. Berichlen val/ de ROEVER, lP. DE, 1979. The pottery from Swifterbant-Dutch Rijksdiensl voor hel Olldheidkllndig Bodemol/derzoek 15116, Ertebølle? Helillillm 19, pp. 13-36. 1965/66, pp. 7-1 l. ROSTHOLM, H., 1986. Lustrup og andre bopladsfund fra Herning­ PESCHECK, C., 1985. Kalalog Wiirzblllg I. Die FIII/de VOI/ der egnen. Tn: C. Adamsen & K. Ebbesen (eds), SIridsøkselid i Sleinzeil bis zllr Urn ellfelderzeil im Mail/fr iillkischel/ MlIsellm. Sydskal/dil/avien. Forhistorisk Arkaeologisk Institut, Køben­ KallmiinzlOpf., Michael Lassleben. havns Universitet, København, pp. 301-3 17. PETERS, H.G., 1972. Ausgrabung eines Grabhiigels der Einzel­ RUCKDESCHEL, W, 1978. Die Friihbronzezeillichen Griiber grabkultur in der Gemarkullg Uelsen, Kr. Grafschaft Bentheim. Siidbayerns. Rudolf Habelt Vm'lag, Bonn.

Nachrichlel/ {filS Niedersachsens Ul geschichle 41, pp. 176- 182. RUNIA, L.T, 1987. The chemical al/alysis ofp rehisloric bOI/es (= PETRASCH, l, 1999. Zur Datierung der Bandkeramik. Archiio­ BAR Intern. Series 363). B.A.R., Oxford. logiselles Korrespol/del/zblall 29, pp. 159- 168. RUOFF, U, 1996. Meilen-Schellen et Zurich-Mozartstrasse, deux PLASSCHE, O. VA N DE, 1982. Sea-Ievel change and water-Ievel sites lacustres au bord du Lac de Zurich. Tn: C. Mordant & O. movements in the Netherlands during the Holocene. Mede­ Gaiffe (eds), Cllllllres el soch'!les dll Bronze AI/cien en Ellrope. delil/gen Rijks Geologische Diel/sl 3611. Comite des Travaux historiques et scientifiques, Paris, pp. 199- PLASSCHE, O. VAN DE, K. VAN DER BORG & A.FM. DE 210. JONG, 1998. Sea level-c1imate correlation during the past 1400 RYTKA, C., 1989/90. Eine neue Hahensiedlung der Michelsber­ yr. Geology 26, pp. 319-322. ger Kultur in Unterfranken. Berichl der Bayerisellen Bodendellk­ PLEINEROVA , 1., 1980. Cultic fe atures ofthe late neolithic period malpflege 30/3 1, pp. 46-57. excavated at Brezno, NW-Bohemia. PamalkyArcheologicke 71, SANDEN, WA.B. VAN DER, 1995. Ve envondsten in Drenthe. pp. 10-60. NielllVe Drenlse Vo lksalmallak 1 12, pp. 79-83. POPLIN, F, C. GlRARD, 1. GUFFROY & M. GIRARD, 1976. Une SANDEN, WA.B. VAN DER, 1997a. Aardewerk uit natte context sepulture il vase campaniforme å Champs-sur-Yonne (Yonne). in Drenthe: het vroeg- en laat-neolithicum en de vroege brons­ RelllleArcheologiqlle de l 'Esl el dll Cenlre-EsI 27, pp. 81-107. tijd. Nielllve Drelllse Vo lksalmallak 1 14, pp. 127-141. PRlCE, TD., 1981. Swifterbant, Oost Flevoland, Netherlands: ex­ SANDEN, WA.B. VAN DER, 1997b. Het kerkhof onder de auto­ cavations at the riverdune sites S2 1 -S24, 1976. Pa laeohisloria weg: menselijke resten uit de Drentsche A. Niellll'e Drenlse 23, pp. 75-104. Vo lksalmallak 114, pp. 171-179 PROTSCH, R & B. WENINGER, 1984. Frankfurt radiocarbon dates SANGMETSTER, E., 1974. Zwei Neufunde der Glockenbecher­ 1. Radiocarbon 26, pp. 185-195. kultur in Baden-Wiirttemberg. Fllndberichle alis Badell- Wiirl­ PRUMMEL, W& WA.B. VAN DER SANDEN, 1995. Runder­ lembelg l, pp. 103-156. hoorns uit de Drentse venen. Niellll'e Drel/Ise Vo lksalmallak 1 12, SCHALICH, l, 1998. Erd- und Landschaftsgeschichte. In: Bnill­

pp. 84-1 31. lIell der JlIlIgsleillzeil (= Materialien zur Bodendenkmalpflege RADEMAEKERS, PC.M. (ed.), 1998. De prehislorische vllllrsleen­ , in Rheinland, II). Rheinland-Verlag, Kain, pp. 217-222. mijl/el/ lian Rijckholl-SI. Geerlniid. Nederlandse Geologische SCHINDLER, R., 1960. Die Bodellallerliimer der/j'eien IIl1d H{/IIse­ Vereniging, afd. Limburg. sladl Hambllrg. Hans Christians Ve rlag, Hamburg. RAEMAEKERS, D.C.M., 1999. The articulation of a 'New Neo­ SCHINDLER, R" 1962. Rassener Elemente im Boberger Neolithi­ lithic'. The meaning of the Swifterbant Culture for the process kum. Gel'mallia 40, pp. 245-255. ofneolithisation in the westernpart ofthe North European Plain SCHLICHTHERLE, H., 1995. Odenahlen-eine jungneolithische (4900-3400 BC). Thesis Leiden. Siedlung der 'Pfyn-AltheimerGruppe Oberschwabens' im nard- 108 J.N. LANTING & J. VAN DER PLICHT

liehen Federseeried. ArehiiologiseheUntersuehungen 1981-86. STRAHM, c., 1971. Die friihe Bronzezeit im Mittelland und Jura. In: Siedlllllgsarchiiologie ill/ Alpellvorlalld Il/. Theiss, Stuttgart, In: W. Drack (ed.), Ur- IIl1d/;"·ihgeschich/liche Archiiologie del' pp. 9- 128. Schweiz Bd I1I Brollzezei/. Verlag SGUF, Basel, pp. 5-26. SCHLlCHTHERLE, H., 1998. Was sueht Miehelsberg in den Ufer­ STRAHM, C., 1996. Le Bronze Ancien dans le Sud-Ouest de I' AI­ siedlungen des Bodensees. In: I. Biel et al. (eds), Die Mi­ lemagne. In: C. Mordant & O. Gaiffe (eds), CIII/llres e/ societes chelsberger Kl lltllr IIl1d ih re Ralldgebiete (Kolloqllillll/ Hell/II/ell­ dll BrollzeAllciell ell Ellrope. Comite des Travaux historiques et holelI 21-23-2, 1997). Theiss, Stuttgart, pp. 169-1 75. scientifiques, Paris, pp. 251-268. SCHREURS, A.N., 1968. Institut Royal du Patrimoine Artistique STROBEL, M., 1998. Diskontinuitiit oder Forschungsliicke? Die Radioearbon Dates J. Radiocarboll IO, pp. 29-35. Gruppen Aichbiihl und Schussenried in Oberschwaben. In: I. SCHREURS, 1. & F. BROUNEN, 1998. Resten van een Miehels­ Biel et al. (eds), Die Michelsbelger Kl lltllr IIl1d ihre Ralldge­ berg aardwerk op de Sehelsberg te Heerlen. Een VOQJ'lopig be­ biete (Kolloqllillll/ Hell/II/ellhole ll 21-23-2-1997). Theiss, Stutt­ rieht. Archeologie ill Lill/bllrg 76, pp. 21-32. gart, pp. 201-212. SCHROTER, P., 1966. Die Funde der Glockenbecherkultur im STROINK, L.A., 1962. S/ad ell Lalld vall T\vell/e. Hengelo, Smit. Landkre is Regensburg. Beifriige zllr Oberplalzlorschllllg 2, pp. STRYDONCK, M. VAN, M. LANDRIE, V HENDRIX, K. VAN 39-54. DER BORG et al., 1998. Royal lnstihlte for Culhlral Heritage SCHUBERT, E., 1973. Studien zur friihen Bronzezeit an der Mitt­ Radiocarbon Dates XVI. Brussel, Koninklijk Institllllt voor het leren Donau. Bericht del' ROII/isch-Gerll/allischell KOII/II/issioll Kunstpatrimonium. 54, pp. 1-106. TAAYKE, E., 1985. Drie vernieide hunebedden in de gemeente SCHOTZ, C., H.-C. STRIEN, W.TAUTE &A. TILLMANN, 1992. Odoorn. NielIwe Drell/se Vo lksalll/allak 102, pp. 125-144. Ausgrabungen in der Wilhelma von Stuttgart-Bad Cannstatt: TAUBER, H., 1986. Cl4-dateringer afEnkelgravskulhlr og Grube­ die erste Siedlung der altneolithisehen La-Hoguette-Kultur. keramisk kulhlr i Danmark. In: C. Adamsen & K. Ebbesen (eds), Archiiologische AlIsgrabllllgell ill Badell-Wiirttell/berg 1991, pp. S/ridsøksetid i Sydskalldillaviell. Forhistorisk Arkaeologisk 45-49. JnstihIt, København, pp. 196-204. SCHUT, P, 1981. Een "durehlochte Breitkeil" uit Zelhem en een THERKORN, L. & H. VAN LONDEN, 1990. Ve lsen: Velserbroek­ overzieht van vroeg-neolithische vondsten uit de Achterhoek. polder. Tn: S.w. Jager & P1. Woltering (eds), Archeologische We sterheell/ 30, pp. 105-11 I. Kroniek van Holland over 1989, J: Noord-Holland. Hollalld 22, SCHUT, P. , 1988. Poteries du Neolithique ancien il Ede (prov. de pp. 296-33 1, spec. pp. 303-305. Gueldre). Helillillll/ 28, pp. 223-23 1. THEUNISSEN, L., 1990-9 1. Maastricht-Klinkers, een opgraving SCHWABEDISSEN, H., 1979. Die "Rosenhof-Gruppe", ein neuer op de Caberg. Archeologie ill Lill/bllrg 46, pp. 325-328 en 48, Fundkomplex des Friihneolithikums in Schleswig-Holstein. pp. 24-26. A rchiiologisches Korrespolldellzblatt 9, pp. 167-172. TILLMANN, A. 1993. Kontinuitiit oder Diskontinuitat. Zur Frage SCHWARZ, W., 1995. Die Urgeschichte ill Ost-Frieslalld. Verlag einer bandkeramischen Landnahme im siidlichen MitteIeuro­ Schuster, Leer. pa. Archiiologische hl}'orll/a/iollell 16, pp. 157-187. SCHWARZ, W., 1999. Jungsteinzeit. In: R. Barenfanger (ed.), Ost­ TOUSSAINT, M. 1985. Etude anthropologique de la sepulture

Fr ieslalld (= Fiihrer zu archiiologischen Denkmiilern in neolithique du Trou des Nots il Salet, province de Namur, Deutschland, 35). Theiss Verlag, Stuttgart, pp. 44-53. Belgique. Helillillll/ 25, pp. 165- 189. SCHYLE, D., 1997. Dasjllllglleoli/hische Erdwerk VOII Salzkottell­ TOUSSAINT, M. & A. BECKER, 1992. La sepulture Michelsberg ObemtlldolI Die Allsgrabllllgell 1988 bis 1992. Vo n Zabern, du trou de la Heid il Comblain-au-Port (Province de Liege, Mainz. Belgique). Blllle/ill des Chercl,ellrs de la Wa llollie 32, pp. 7-30. SPATZ, H., 1991. Der "Langweiler Ty pus" - Ein Nachweis der TOUSSAINT, M. & F. HUBERT, 1998. Durbuy/Weris: datations Gruppe Bliequy im Rheinland. Genllallia 69, pp. 155-162. J4C de I'allee eouverte "Weris I". Chrolliqlle de I'archeologie SPATZ, H., 1996. Beitriige Zllll/ Kllltllrellkoll/plex Hillkels/eill­ wallolllle 6, p. 126. GrojJgartach-Rossell. Der kerall/isclle Fllllds/offdes Mi/tellleo­ TREINEN, F.,19 70. Les poteries campaniformes en France. Gallia li/hiklllllS alis dell/ II/ittlerell Neckarlalld IIl1d seille zei/liche Prehis/oire 13, pp. 53-107 en 263-332. Gliedel'llllg. Theiss, Stuttgart. UFKES, A., 1997. Edelhertgeweien uit nalte context in Drenthe. SPROCKHOFF, E., 1928. Neue Ausgrabungen in der Grafschaft NielIwe Drell/se Vo lksalll/allak 114, pp. 142- 170. Hoya. Nachrich/ell alis Niedersachsells Ulgeschich/e 2, pp. 16- ULRICH, H. 1942. Ein Zonenbechergrab von Achenheim im Elsass. 50. GenIIclIlia 26, pp. 175-177. STAuBLE, H., 1995. Radiocarbon dates of the em'l iest Neolithie VANDKILDE, H., 1996. Froll/ S/olle /0 Brollze. The II/e/ahvork ol in central Europe. Radiocarboll 37, pp. 227-237. /he La/e Neoli/hic alld Earlies/ Brol/zeAge il/ Del/lIlark. Jutland STAPEL, 8., 1991. Die geschlagellell S/eillgeriite del' Siedlllllg Hiide Archaeological Society, Moesgård, Aarhus. [all/ Diill/II/el: Hildesheim, Ve rlag August Lax. V ANMONTFORT, B., C. CASSEYAS & PM. VERMEERSCH, STEHLI, P, 1989. Merzbachtal-Umwelt und Gesehiehte einer 1997. Neolithic ceramics from Spiere-"De Hel" and their con­ bandkeramischen Siedlungskammer. Genllallia 67, pp. 51-76. tribution to the understanding ofthe em'liest Miehelsbergculhlre. STEHLI, P, 1994. Clu'onologie der Bandkeramik im Merzbaehtal. No/ae Praehis/oricae 17, pp. 123-134. In: I. Liining & P Stehli (eds), Die Balldkerall/ik ill/ Merzbach/al VEEN, M.M.A. VA N, 1988. Vo orschoten. In: PI. Woltering (ed.), ailI del' Aldellhoveller Platte. Rheinland-Ve rlag, Kain, pp. 79- Archeologische Kroniek vanHolland over 1987, II: Zuid-Hol­ 191. land. Hollalld 20, pp. 313-3 15. STOLLE, T.,N. BENECKE& I. BERAN, 1988. Zwei Siedlungs­ VEEN, M. VAN DER & I.N. LANTING, 1989. A group of tumuli gruben der altmarkisehen Gruppe derTiefstichkeramik mit zahl­ on the 'Hooghalen' state neal' Hijken (municipality of Beilen, reichen Tierresten von Niedergarne, Kr. Stendal. Jahresschriji province of Drenthe, the Netherlands). Palaeohis/oria 31, pp. Fir II/itteldelltsche VO /geschich/e 71, pp. 37-55. 191-234. J4C-chl'Ol101ogie: NeolithiCllIII 109

VERBRUGGEN, M., 1992. Geoarchaeological prospection of the den. In: H. Schwabedissen (ed.), DieAI!(iillgedes Neoli/hikulIIs

= Fun­ Rommertsdonk. Allalec/a Pmehis/orica Leidellsia 25, pp. 117- 1'0111 Oriell/ bis Nordeuropa fi, : rves/liches Alilleleuropa ( 128. dament Al3). Kaln/Wien, Bahlau, pp. 153-184. VERJ-IART, L.B.M., 1981. De transversale spitsen uit de grafkel­ WAALS, lO. VAN DER, 1977. Excavations at the nahlral levee der van Stein. We s/erheell/ 30, pp. 5- 13. sites S2,S3/5 and S4. HelilliulII 17, pp. 3-27. VERRART, L.B.M., 1989. Nederzettingssporen uit het Midden­ W AALS, lO. VA N DER, 1998. Zwei neolithische Brunnen in den Neolithicum langs de Pater Berthierstraat te Grave. TVes /erheell/ Niederlanden: Kolhorn und Emmerhout. In: "EmilII ell der

38, pp. 190- 197. JUlIgs/eillzei/ (= Materialien zur Bodendenkmalpflege im Rhein­ VERRART, L.B.M., 1992. Settling or trekking? The late-neolithic land, II). Rheinlag-Verlag, KaIn, pp. 165- 176. houseplans ofHaamstede-Brabers and their counterparts. Oud­ WAALS, lO. VA N DER & W. GLASBERGEN, 1955. Beaker ty­ heidkulldige Mededelillgell ui/ hel Rijksll/useulII vall Oudhedell pes and their distribution in the Netherlands. Pa laeohis/oria 4, /e Leidell 72, pp. 73-99. pp. 5-46. VERHART, L.B.M. & L.P. LOUWE KOOIJMANS, 1989. Een mid­ WAALS, lO. VA N DER & W. GLASBERGEN, 1956. De Stand­ den-neolithische nederzetting bij Gassel, gemeente Beers (N.­ voetbekers van Zandwerven. rve s/erheelll 5, pp. 99- 103. Br.). Oudheidkulldige Mededelillgell ui/ hel Rijksll/useulII vall WAALS, lO. VA N DER & W. GLASBERGEN, 1959. De twee Oudhedell /e Leidell 69, pp. 75-1 17. Bekerculhlren. In: J.E. Bogaers et al. (eds), Honderd Eell\ven V ERHART, L.M.B. & M. WANSLEEBEN, 1991. Het Maasdal­ Nederland, Alltiquity alld Survival 2 (5-6), pp. 100- 124. project en de activiteiten van mesolithische jagers en verzame­ WANSLEEBEN, M. & L.B.M. VERRART, 1993. Sint Odilienberg. laars in het dal van de Loobeek bij Merselo, gem. Venray. Ar­ Nederzetting van de Michelsberg-cultuur. In: H. Stoepker (ed.), cheologie ill Lill/burg 49, pp. 48-52. Archeologische Kroniek van Limburg over 1992 en 1993. VERHART, L.M.B. & M. WANSLEEBEN, 1992. Do we have Publica/iolls de la Socie/e His/orique e/Archeol ogique dallS le cremation graves ofthe Michelsberg culture in The Netherlands? Lilllbolug 129, pp. 283-334, spec. pp. 309-3 13. Allalec/a Praehis/orica Leidellsia 25, pp. 91-98. WATERBOLK, H.T., 1957. Grafheuvelopgravingen in de gemeen­ VERLINDE, A.O., 1980. Archeologische kroniek van Overijssel te Anlo. I. Het onderzoek. Niel/lve Drell/se Vo lksallllallak 75, over 1978/ 1 979. Overijsselse His/orise/le Bijdragell 95, pp. 188- pp. 23-34. 214. WATERBOLK, H.T., 1958/59. Die bandkeramische Siedlung von VERLTNOE, A.O., 1983. Archeologische kroniek van Overijssel Geleen. Palaeohis/oria 6-7, pp. 121-161. over 1982. Overijsselse His/orise/,e Bijdragell 98, pp. 1 19-127. WATERBOLK, H.T., 1960. Preliminary repOl·t on the excavations VERMEERSCH, P. M., 1987-88. Le Michelsberg en Belgique. Ac/a at Anlo in 1957 and 1958. Pa laeohis/oria 8, pp. 59-90. Archaeologica Lowllliellsia 26-27, pp. 1-20. W AT ERBOLK, H.T., 1971. Wo rking with radiocarbon dates. VERMEERSCH, PM. & R. WALTER, 1980. Thieusies, Ferme de Proceedillgs of /he Prehis/oric Socie/y 37, pp. 15-33. I'Hoste, site Michelsberg. Archaeologia Belgica 230. W AT ERBOLK, H.T., 1977. Wa lled enclosures of the Tron Age in VERSCHAREN, H. & 1. MOOREN, 1993. Een vroegneolithische the north ofthe Netherlands. Pa laeohis/oria 19, pp. 97- 172. nederzetting in Ve n-Zelderheide. We s/erheell/ 42, pp. 278-286. WATERBOLK, H.T., 1999. De mens in het preboreale, boreale en VERWERS, GJ., 1964. A Ve luvian Bell Beaker with remains of a atlantische bos. Paleo-ak/uee/ IO, pp. 68-73. cremation in a tumulus near Meerlo. Allalec/a Praehis/orica WATERBOLK, H.T. & w. G. MOOK, 1991. Das absolute Alter der Leidellsia I, pp. 17-24. Siedlungen Niederwil und Pfyn. In: I-I.T. Waterbolk & W. van VLAOAR, J, 1973. Pohrebiska zo stade) doby brolIzove) v Bmllci Zeist (eds), Niedenvil, eille SiedlulIg der PfyllerKul/I/I; Balld (Griiberfelder aus der iilteren Bronzezeit in Branc). Vyda­ III: Na/unvissellsch(!/iliche UII/ersuchulIgell. Haupt, Bem & vatelstvo Slovenskej Akademie Vied, Bratislava. Stuttgart, pp. 27-35. VOGEL, JC. & H.T. WATERBOLK, 1963. Groningen Radiocarbon WEERD, M.O. DE, 1966. Nederzettingssporen van de vroege klok­ Dates IV Radiocarboll 5, pp. 163-202. bekercultuur bij Oostwoud (N.H.). Vo ortgezet onderzoek 1964. VOGEL, J. e. & H.T. WATERBOLK, 1967. Groningen Radiocarbon In: W. Glasbergen & W. Groenman-van Waateringen (eds), III Dates VII. Radiocarboll 9, pp. 107- 155. hel voe/spoor vall A.E. vall GifFell. JB. Wolters, Groningen. VOSS, K.L., 1965. Stratigrafische Notizen zu einem Langhaus der Twe ede, vermeerderde druk, pp. 174-175. Trichterbecherkultur bei Wittenwater, Kr. Uelzen. GerlIlaIlia 43, WEERD, M.O. DE, 1967. Medemblik. NieulI'sbulle/ill WIII de Ko­ pp. 343-35 1. lIillklijke Neder/{///{Ise Oudheidkulldige BOlld, *3 1-32. VROMEN, H., 1982. Lineairbandkeramische graven in Haessel­ WEINER,J., 1993 . Abfall, Holzgeriite und drei Brunnenkiisten. Neue derveld-West te Geleen. Archeologie ill Lilllbl/lg 14, pp. 10-14. Ergebnisse der Ausgrabung des bandkeramischen Holzbrunnens. WAALS, lO. VA N DER, 1962-64. Een klokbekergrafmet crema­ Archiiologie illl Rheilllalld 1992, pp. 27-30. tieresten bij Hoog Buurlo (gemeente Apeldoorn). Bijdragell ell WETNER, l, 1998. Orei Brunnenkiisten, aber nur zwei Brunnen: Mededelillgell der Ve relligillg Gelre 61, pp. 69-76. eine neue Hypothese zur Baugeschichte des Brunnens von

WAALS, JO. VAN DER, 1964a. De amfoor van de Hankenberg en Erkelenz-Kiickhoven. In: Bmllllell der JU lIgs/eillzei/ (= Mate­ de andere amforen van de Standvoetbekercultuur in Nederland. rialien zur Bodendenkmalpflege im Rheinland, II). Rheinland­ NieulI'e Drell/se Vo lksallllallak 82, pp. 173-204. Ve rlag, KaIn, pp. 95-1 12. WAALS, lO. VA N DER, I 964b. Prehistoric disc wheels in the WENTNGER, B., 1986. High-precision calibration ofarchaeological Netherlands. Oissertatie Groningen. . radiocarbon dates. Ac/a III/erdisciplillaria Archaeologica 4, pp. W AALS, lO. VAN DER, 1968. Kroniek van opgravingen en vond­ II-53. sten in Orenthe in 1966. NieulI'e Drell/se Vo lksalll/allak 86, pp. WTLLMS, e., 1982a. Zl I'ei FUlldplii/ze der lvlichelsberger Kul/ur 185-198. w/s delll lI'es/lichell Miills/erlalld, gleichzei/ig eill Bei/rag ZIIIII WAALS, lO. VAN DER, 1972. Die durchlochten Rassener Keile lIeoli/hisi:hell Silexhalldel ill Milleleuropa. Lax, Hildesheim. und das frlille Neolitbikum in Belgien und in den Niederlan- WILLMS, C., 1982b. Die chronologische Fixierung der Flacllen 110 J.N. LANTING & J. V AN DER PLICHT

Hammeraxte aliS siidlicller Sicht. Ja hrbuch der schweizerischell ZÅPOTOCKY, M., 1992. Streitiixtedes lIIiffe/ellropiiischellA lleo­ Gesel/sch(!fi/iir Ur- IIl1d Friihgeschichte 65, pp. 7-21. li,hiklllllS. VCH Acta Humaniora, Weinheim. WTNTGER, J., 1971. Das Flllldlllateria/ 1'011 ThaYlIgell-Weier illl ZEIST, W VA N, 1958/59. Palynologische Untersuchung eines Ra//ll/el/ der Pjj'lIer Ku/tlll: Birkhiillser, Basel. Torfprofils bei Sittard. Pa /aeoliistoria 6-7, pp. 19-24. WINIGER, 1., 1993. Dendrodatierte Sclmurkeramik der Schweiz. ZETST, W VA N, 1968. Prehistoric and early historie fo od plants in Praehistorica 20, pp. 9-1 18. the Netherlands. Pa/aeohistoria 14, pp. 41-173. WINIGER, 1. & A. HASENFRATZ, 1985. U/ersied/lIl1gell alll ZICH, B., 1992-93. Die Ausgrabungen chronisch gefahrdeter Hii­ Bodellsee. Schweizerische Gesellschaft flir Ur- und Friih­ gelgriiber der Stein- und Bronzezeit in Flintbek, Kreis Rends­ geschichte, Basel. burg-Eckernforde. Ein Vo rbericht. Offa 49-50, pp. 15-31. WOTZKA, I-I.-P., 1998. Zur Michelsberger Hiihenanlagemit Gra­ ZIMMERMANN, WH. 1979. Ein Hausgrundriss der Trichter­ benwerk in Randstadt-Dauernheim,We tteraukreis. In: 1. Biel et becherkultur von Fliigeln-Tm Ortjen, Kreis Cuxhaven. In: H. al. (eds), Die Miche/sberger Kil/till' IIl1d ilire Ralldgebiete Schirnig(ed.), Grosssteil/griiberill Niedersachsell. August Lax, (Kol/oqllilllll Hellllllellho/e ll 2 /-23-2-1997). Theiss, Stuttgart, pp. Hildesheim, pp. 247-253. 85-95. ZIMMERMAN, WH., 1991. 5000 lahre Siedlung und Wirtschaft ZAGWIJN, WH., 1986. Neder/alld ill het H% ceell. RGD/Staats­ im Geestgebiet. Arcliii% gie ill Dellfsch/alld 7, pp. 18-23. uitgeverij, Haarlem/Den Haag ZOLLER, D., 1963. Das Kreisgrabengriiberfeld Querenstede, Kr. ZAGWIJN, WH., D.J. BEETS, M. VA N DER BERG et al., 1985. Ammerland. Die KUllde NF 14, pp. 98-111. Atlas van Nederland, dee I 13: Geologie. Staatsuitgeverij, 's-Gra­ venhage